Catechese in de praktijk
Onder redactie van dr. W. Verboom
Catechese in de praktijk
Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer HGJB, Bilthoven
Ontwerp omslag: Mirella Dijkerman, Den Haag ISBN 90 239 0567 9 NUGI 636 Deze uitgave kwam tot stand in samenwerking met de HGJB (Bilthoven). © 1997 Uitgeverij Boekencentrum, Zoetermeer Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvuldigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever. Voorzover het maken van kopieën uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel 16B Auteurswet 1912 j° het Besluit van 20 juni 1974, St.b. 351, zoals gewijzigd bij Besluit van 23 augustus 1985, St.b. 471 artikel 17 Auteurswet, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde vergoedingen te voldoen aan de Stichting Reprorecht (Postbus 882, 1180 AW Amstelveen). Voor het overnemen van gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezingen, readers en andere compilatiewerken (artikel 16 Auteurswet 1912) dient men zich tot de uitgever te wenden.
Inhoud
Inleiding dr. W. Verboom 1.
2.
3.
4.
5.
6.
7.
8.
9.
7
Waarom catechisatie? dr. J.H. van de Bank
10
De organisatie van de catechisatie ds. D. Dekker
28
Het catechisatie-uur - Een persoonlijke impressie ds. J. het Lam
44
Excurs: didactische werkvormen dr. W. Verboom
54
De catechisanten N. Belo
56
De catecheet dr. W. Verboom
68
De belijdeniscatechisatie dr. J. Hoek
82
Catechese - opvoeding - gemeente A.J. Terlouw
98
Andere vormen van catechese ds. T. van ’t Veld
111
Godsdienstonderwijs op de openbare basisschool P.M.E. Teekens-Krijgsman
122
5
6
Trefwoorden
134
Algemene literatuur
136
Materialen
137
Adressen
141
Personalia
143
Inleiding
Een praktisch boekje U hebt dit boekje over catechisatie in handen genomen. Misschien uit nieuwsgierigheid, misschien vanuit meer dan gewone belangstelling. Of omdat u zelf catechisatie geeft of op een andere manier bij de catechese betrokken bent. Waarom verschijnt dit boekje over de catechese? Omdat er naar de mening van de redactie en de auteurs behoefte bestaat aan een praktisch informatief hulpmiddel om catechisatie aan jongeren te geven. Het is niet de opzet van dit boekje om diepgaand in te gaan op principiële vragen betreffende de catechese. Dit geschrift is geen catechetiek. Zulke boeken zijn er reeds en in de literatuurlijst achterin dit boekje verwijzen we ernaar. Het gaat er veel meer om mensen te helpen die geroepen worden om catechisatie te geven en die gediend zijn met informatie over de wijze waarop zij in de praktijk bezig kunnen zijn. Iedereen die enigszins op de hoogte is van de opdracht om catechese te geven, weet dat dit geen gemakkelijke opdracht is. Catechisatie geven is mooi, maar ook moeilijk. Men kan veel weten over catechese, er een uitgesproken mening over hebben, maar zelf catechisatie geven is nog iets anders. Sommigen hebben er een speciaal charisma voor. Anderen moeten zich de kunst door oefening eigen maken. Als dit laatste het geval is, denken we dat dit boekje zou kunnen helpen. De doelgroep waarvoor we schrijven bestaat derhalve uit personen die daadwerkelijk catechisatie geven, predikanten, catecheten, studenten theologie, leden van catecheseteams, maar ook anderen die zich ervoor interesseren. Leren met jongeren We bieden, zoals gezegd, geen diepgaande reflectie aan op wat catechese is en welke plaats zij dient in te nemen in de gemeente van vandaag. Dat betekent ondertussen niet dat er aan dit praktische boekje geen principieel uitgangspunt ten grondslag zou liggen. Met name in het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op de meer principiële vragen aangaande doelstelling, leren, leerinhoud en andere aspecten van de catechese. Dit uitgangspunt komt in het hele boekje terug. Het praktische karakter blijkt ook uit het feit dat dit boekje voornamelijk ge7
richt is op de jongerencatechese. Hoewel ook andere vormen van catechese aan de orde komen, ligt het hoofdaccent toch op de catechisatie aan jongeren vanaf twaalf jaar. We gaan dus niet of slechts terloops in op allerlei nieuwe vormen van catechese. Dat betekent niet dat we deze nieuwe vormen niet belangrijk zouden vinden. Het gaat er meer om dat we ons richten op het geven van gewone catechisatie aan jongeren. Catechese tussen traditie en hedendaagse cultuur Graag geven we iets aan van de wijze waarop we tegen de catechese van vandaag aankijken. De christelijke gemeente heeft in Schrift en belijdenis een schat aan geloofsinhouden. Enkele kernen zoals schepping, verlossing, verzoening, genade en levensheiliging springen eruit. Daarnaast staat de gemeente in een eeuwenlange traditie als het gaat om geloofservaringen, waarbij kernen zoals bijvoorbeeld gebed, meditatie en zingen centraal staan. De auteurs van dit boekje willen graag in deze traditie staan en het rijke erfgoed aan een nieuwe generatie aanreiken. Er is echter ook een andere kant. De jongeren van de gemeente leven in een heel andere tijd dan die waarin onze voorgeslachten leefden. Het is een tijd waarin sprake is van een slijtageslag wat betreft het christelijke geloof. Jongeren ervaren dagelijks de zuigkracht van de ontkerstende cultuur waarin zij leven. Daar moeten we rekening mee houden in de catechisatie. Men kan bijvoorbeeld wel een bepaalde zondag uit de Heidelbergse Catechismus door jongeren laten leren, maar een andere vraag is of zij de betekenis daarvan zelf leren. Het leren van en het leren aan jongeren staan nogal eens op gespannen voet met elkaar. Er is in de catechese allerwege een spanningsveld tussen traditie en hedendaagse cultuur, tussen het overgeleverde en de leefwereld van jongeren. Nu kan men dit spanningsveld negeren door eenzijdig het een of het ander te doen. Of men kan alleen maar de waarheden van het christelijke geloof aanreiken, zonder te vragen of deze overkomen. Of alleen maar ingaan op de ervaringen van de jongeren, zonder te vragen of die ervaringen ook geraakt zijn door het christelijke geloof. In dit boekje willen we bewust midden in het hierboven genoemde spanningsveld staan. Wat dat betreft sluit dit geschrift aan bij de catechesemethode van de HGJB Leer ons geloven.
8
De auteurs De auteurs van dit boekje behoren allen tot de kring van de HGJB (Hervormd- Gereformeerde Jeugdbond) in de Nederlandse Hervormde Kerk. Ze hebben al jarenlang samen nagedacht over en gewerkt aan de catechese aan jongeren. Er is sprake van een zekere traditievorming op dit gebied binnen de HGJB. Dat de auteurs tot deze kring behoren betekent echter niet dat het boekje zich wil beperken tot de gemeenten die bij de HGJB behoren. Zeker niet. Ook buiten deze kring en ook in andere kerken is men hiermee misschien geholpen. Om die reden houden we ook rekening met diversiteit in catechetische situaties. De opzet Wat betreft de concrete inhoud van het geheel het volgende. In het eerste hoofdstuk wordt ingegaan op de principiële kant van de catechese. Dit hoofdstuk dient als basis voor de volgende uiteenzettingen. We zijn dankbaar dat dr. J.H. van de Bank, die onder andere catechetiek doceert aan de Rijksuniversiteit te Utrecht, dit hoofdstuk voor zijn rekening wilde nemen. Daarna worden verschillende kanten van de jongerencatechese besproken door predikanten die in hun eigen gemeente volop bij de catechisatie betrokken zijn (ds. D. Dekker en ds. J.H. het Lam in hoofdstuk 2 en 3) of door anderen die dagelijks met het werk onder jongeren bezig zijn (N. Belo en A.J. Terlouw in hoofdstuk 4 en 7). Zelf ga ik in hoofdstuk 5 in op de persoon en de houding van de catecheet. Dr. J. Hoek wijdt in hoofdstuk 6 aandacht aan de belijdeniscatechisatie. Ds. T. van ’t Veld schrijft over catechese aan mensen met een handicap in hoofdstuk 8 en mevrouw P.M.E. Teekens-Krijgsman over het godsdienstonderwijs op de openbare basisschool in hoofdstuk 9. Om in plaatselijke catecheseteams en andere kringen de bezinning op de catechese te bevorderen, zijn aan elk hoofdstuk enkele gespreksvragen toegevoegd. Ter completering van het geheel zijn achterin het boekje een lijst met trefwoorden, een overzicht van materiaal voor de catechese en een literatuur- en adressenlijst opgenomen. Wij hopen van harte dat dit boekje in een behoefte voorziet en een deugdelijk hulpmiddel zal zijn. We beseffen dat we hierin afhankelijk zijn van Gods zegen. W. Verboom (red.) 9
1. Waarom catechisatie?
a. Bijbelse achtergrond Het Oude Testament In Israël is in tegenstelling tot de omringende landen, waar het onderricht gericht is op het opleiden van ambtenaren en priesters, onderwijs een recht en een plicht van iedereen. Centraal staat daarbij het gezin: vader én moeder zijn betrokken bij de opvoeding van de jongsten. Wanneer de kinderen groter worden, neemt moeder deze taak waar wat betreft de dochters, die ook kunnen lezen, schrijven, zingen en dichten (Richt. 4:4; 2 Kron. 34:22) en schoolt de vader zijn zonen. Er is geen sprake van een scheiding tussen godsdienstige en algemene opvoeding, beide zijn nauw met elkaar verweven: het gaat immers om de volledige mens op elk levensgebied. De vader heeft niet alleen een priesterlijke functie, hij onderwijst zijn kinderen (Gen. 18:19; Deut. 6:6-9,20-25) en hij leidt hen in in de geschiedenis van God met zijn volk Israël (Ps. 78), in het belijden van het geloof, het gebed en de liturgische gebruiken (Deut. 6). Opvallend daarbij is, dat het in het leren van de dagelijkse bezigheden en vaardigheden en dus ook in het godsdienstig leren gaat om het opdoen van kennis, die ook in praktijk wordt gebracht. Leren is mee-doen en ook samen-doen, leren is leren voor het leven. Wat en wie Als uitgangspunt en inhoud heeft de opvoeding de openbaring van God, wiens wil de Israëliet leert kennen uit de Torah. Leren betekent dan ook de regels voor de verhouding tot God én de naaste leren, een zoektocht ondernemen: antwoord zoeken, Gods woord onderzoeken, God zoeken. Deze verhouding wordt bepaald door het verbond dat God heeft gesloten met de ‘kinderen Israëls’, de God van het verbond is bij uitstek de Leraar die zijn leerlingen onderwijst. Hier ligt de bron van het gezag, dat de ‘lerende’ heeft ten aanzien van de leerlingen. Zoals God Mozes de geboden geeft, geeft deze die weer door aan de oudsten; op hun beurt geven zij ze weer door aan de families en de gezinnen. De priester heeft bij de opvoeding slechts een beperkte rol, hij voedt op tot ‘zich niet-verontreinigen’, reinheid is immers voorwaarde tot het deelnemen aan de verering Gods. 10
Oorspronkelijk is er geen sprake van een bepaalde ‘leraarsstand’, alle volwassenen worden erbij betrokken; wie zich bewust is van de goddelijke herkomst van het onderricht en de opdracht Gods voelt en leerlingen om zich heen verzamelt, kan onderricht geven. Hieruit is in later tijd de figuur van de ‘talmid’, de ‘Schriftgeleerde’ ontstaan, die een kring van ‘discipelen’ door zijn woorden maar ook daden onderricht. Daarbij is sprake van een wederzijds leren, terwijl zowel de ‘lerende’ als de leerlingen beiden leerlingen van dé Leraar zijn en blijven. Waar en hoe Ongetwijfeld heeft het ontstaan van de synagogen, die al of niet tijdens of na de ballingschap ontstaan zijn, een rol gespeeld in de ontwikkeling van het onderricht. Niet voor niets werd (later) de synagoge in het Jiddisch, een mengsel van Hebreeuws, Duits en Romaans, dat door Oost-Europese joden gesproken werd, ‘sjoel’ genoemd, een verbastering van het Duitse woord ‘Schule’. Zowel in het basisonderwijs (beth-ha-sefer: huis van het boek), dat van het vijfde tot het twaalfde jaar wordt gegeven als in het vervolgonderwijs (beth-hamidrasj: het leerhuis) is de doelstelling van het onderricht: het wezen van de jonge mens dient onder alle levensomstandigheden op God gericht te zijn. Hem lief te hebben, zijn geboden te bewaren is de inhoud van het leerproces, waarin van de ‘lerende’ gevraagd wordt dat deze zelf voor-gaat, heilig is. Aanvankelijk wordt het kind niet gezien als een individu, maar als een aanstaande volwassene, die een schakel vormt in de keten der geslachten. Opgroeien is letterlijk ‘groeien in’ het volk Gods. Later, bijvoorbeeld in het boek Spreuken, zien wij dat de opvoeding veel meer op het individu gericht is; de vreze des Heeren als beginsel der wijsheid kan dan het opvoedingsideaal genoemd worden. Het Nieuwe Testament Men mag aannemen dat veel van het bovenstaande ook geldt voor de periode van het Nieuwe Testament, al treffen wij daar veel minder gegevens aan. Leraren verzamelen leerlingen om zich heen en trekken met hen door het land, leggen het Oude Testament uit en bespreken de vragen, die de wetspraktijk met zich meebrengt. Zij leren hun discipelen een gebed, dat specifiek is voor deze groep en vertellen een soort gelijkenissen, soms genezen zij ook zieken. Jezus is daar geen uitzondering op, al zijn zijn woorden radicaler en wekt Hij zelfs doden op! Maar hét grote verschil is dat Hij de beloofde Messias, de 11
Zoon Gods is en dat in Hem het koninkrijk Gods nabij is gekomen. Dat alles heeft gevolgen voor het onderricht dat Hij geeft: het is meer dan kennisoverdracht of vaardigheden aanleren, de navolging als leerlingen staat centraal. Als de gezondene des Vaders leert Hij hen God aanspreken als de Vader, wiens autoriteit en liefde geen tegenstellingen zijn. Juist dit beeld van God, dat een gezin veronderstelt, is enerzijds een aansluiting op het Oude Testament, maar vormt daarmee anderzijds een kenmerkend verschil. De evangeliën en de brieven Uit de evangeliën blijkt ook Jezus’ houding ten aanzien van kinderen: Hij bestraft de discipelen, die hen in de weg staan. Kinderen zijn niet onbelangrijk, maar mogen zich verheugen in Gods liefde. Jezus reageert op de eenzijdige benadering van kinderen: buiten Israël, in de Grieks-Romeinse wereld, is een kind een stuk materiaal dat tot een volwaardig (ideaal) menselijk wezen gevormd moet worden. In het jodendom is het kind de aanstaande volwassene. Hij plaatst een kind in het midden (Matth. 18:1-5; Mark. 9:33-37 en Luk. 9:4648) en draait de relatie onderwijzenden en onderwezenen om: wie zich als een kind vernedert, is de grootste in het Koninkrijk Gods. In de nieuwtestamentische brieven vinden wij een samenvatting van de leer, niet als iets statisch, maar dynamisch, gericht op de belijdenis: Jezus is Heer. Hier is de doop, gericht op verandering, de vooronderstelling: hoe wordt de oude mens nieuw. Vandaar dat leren niet alleen aan- maar ook afleren inhoudt. En ook hier mag gelden dat leren leren voor het leven is; leerling worden is dan ook leerling blijven. Het opvoedingsdoel is ‘vormen tot’ God, geestelijke volwassenheid, of met de woorden van de apostel: ‘Opdat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaakt toegerust’ (2 Tim. 3:17). In het Nieuwe Testament treffen wij ook het woord katèchein aan, waar ons woord catechese van is afgeleid. In het niet-bijbelse Grieks betekent dat zoiets als ‘van een verhoging af spreken’. Wanneer de Bijbel dit woord gebruikt, is het in de zin van: de eerste beginselen van kennen en kunnen overleveren, onderrichten. Duidelijk wordt verwezen naar het onderwijs van schriftgeleerden en rabbijnen, maar dit onderricht blijft niet beperkt tot de letter van de Schrift! Dit onderricht is blijkbaar zo belangrijk dat er catecheten worden aangesteld om het onderwijs te verzorgen en zich daarin te bekwamen (Gal. 6:6). 12
Is er dan sprake van eenzijdig overdrachtelijk onderwijs of moeten we ook niet aan een ander woord denken: didaskein: bekendmaken met de boodschap. Daarom is het misschien ook beter om de betekenis van katèchein nauwkeuriger te omschrijven: niet alleen ‘van bovenaf’ maar ook ‘diep van binnen’ klinkt de boodschap van God. Mensen, ook jongeren, worden dringend, wervend toegesproken. Er valt van alles in dit woord te beluisteren, maar de basisbetekenis is: in-het-oor-en-in-het-hart-laten-klinken. b. De geschiedenis van de catechese De Vroege Kerk Het woord van onze Heere Jezus Christus: ‘Gaat dan heen, onderwijst al de volken, hen dopende in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes; lerende hen onderhouden alles wat Ik u geboden heb’ (Matth. 28:19) luidt de geschiedenis van de catechese in. Men kan het Evangelie van Lukas een catechese noemen, die bestemd is voor de nieuweling Theophilus. De catechese richt zich allereerst op volwassenen die tot bekering komen en op deze wijze voorbereid worden op hun doop; kinderen zijn nog niet direct in het vizier, al neemt men aan dat de kinderdoop al vroeg in gebruik komt. Het doel is de daadwerkelijke verandering en vernieuwing van mensen, die onderricht worden in de eerste beginselen. Begrijpelijk genoeg, maar toch te betreuren, is dat de pasbekeerden niet in aanraking komen met de eigenlijke Heilige Schrift. In dit onderricht vindt ook een zekere geloofsoefening plaats; zo is er sprake van vasten en gezamenlijke maaltijden. Als resultaat van een lange ontwikkeling ontstaat er een soort ‘stand’ van ‘catechumenen’, die gedurende een periode van drie jaar worden voorbereid op de toelating tot de doop in de Paasnacht. Het nadeel van deze te lange weg naar de doop is steeds duidelijker geworden; naarmate de geschiedenis voortgaat blijkt dat de catechese op deze manier een min of meer vrijblijvende kennismaking met het christendom gaat worden. Er is sprake van mensen die hun doop alsmaar uitstellen, omdat zij menen dat de boetetijd voor en de vergeving der zonden bij de doop slechts eenmalig is. De oorspronkelijke betekenis van de wezenlijke vernieuwing van het leven komt in de schaduw te staan van allerlei riten en gebruiken.
13
De Middeleeuwen In de eeuwen tussen het tijdvak van de Vroege Kerk en de Middeleeuwen, waarin de doop gemeengoed is geworden, is de catechese zich vooral gaan richten op de kinderen van gedoopte ouders. Het gaat niet aan om generaliserend te zeggen dat de Middeleeuwen ook in dit opzicht een duistere periode vormden. Wel wordt duidelijk dat er weinig tijd en werkelijke aandacht is voor de catechese. Kinderen worden ook nu nog beschouwd als kleine volwassenen, die opgeleid worden om deel te kunnen nemen aan de eredienst, waarbij de viering van het avondmaal centraal staat. De uitleg van de sacramenten verwordt tot een leren meedoen aan kerkelijke handelingen, een ‘geloofstechniek’. De kennis van de Geloofsbelijdenis, de Tien Geboden en het Onze Vader is een vereiste, in het bijzonder voor aanstaande peters en meters, de doopgetuigen, die ze, als bewijs van hun toekomstige inzet voor de opvoeding van de dopelingen, moeten kunnen opzeggen. De opkomst van de biecht heeft de nadruk op het gebod verzwaard: een zondencatalogus, zoals de zogenaamde ‘biechtspiegels’ bieden, leidt er toe dat de catechese versmalt tot het leren van voorschriften: geboden en verboden. Catechese is dan een soort ‘biechtscholing’, de uitleg van de Bijbel raakt op de achtergrond en de prediking heeft een sterk ethisch karakter. Wel kan men zeggen dat het gezin in deze tijd een rol gespeeld heeft bij de godsdienstige opvoeding van de kinderen. De Reformatie Reformatorische groepen, zoals waldenzen en hussieten, hebben als eersten nieuwe aandacht geschonken aan de catechese. Zij gaven in hun catechetische geschriften aan dat kinderen in de Heilige Schrift en in de geloofsleer moesten worden onderwezen. De grote reformatoren, zoals Luther en Calvijn, hebben dit uitgewerkt; zij kwamen ook tot nieuwe doelstellingen. Zo zag Luther als doel van de catechese dat het dooponderricht werd ingehaald en dat, wat voor hem het meeste telde, de kinderen werden voorbereid op het avondmaal. De catechisanten dienden voor de viering van het avondmaal een soort ‘catechismus-examen’ af te leggen; wie slaagde hoefde dit niet over te doen. Met dit doel voor ogen schreef Luther een catechismus: een kleine voor jongeren, in de vorm van vragen en antwoorden, en een grote voor ouders, predikanten en studenten. Ook Calvijn schreef een catechismus, met het oog op het leren en vervolgens ondervragen van de catechisanten. Dat gebeurde vier maal 14
per jaar in het openbaar voor de viering van het avondmaal. Aan die ondervraging namen steeds weer jongeren en ouderen deel. Overzien wij de catechese van de reformatoren, dan valt ons op dat, behalve het in aanraking brengen met de Bijbel en de voorbereiding op het avondmaal, het verstaan van de persoonlijke verantwoordelijkheid van de mens beklemtoond wordt. De kerk gelooft niet voor de gelovigen, maar de mens zelf moet geloven. Voor de reformatoren is het kennen der waarheid de poort tot de toegang tot het heil. Zij grijpen terug op Israël, doordat zij mondeling onderwijs geven. Schaduwzijde aan deze vernieuwing in de catechese bleek het dreigend intellectualisme; een existentiële beslissing van de enkeling kwam op de achtergrond. Dat hield ook verband met de vorm, waarin de catechismi gesteld waren: vragen en antwoorden waren – overigens geheel overeenkomstig de onderwijsmethoden van die tijd – voorgeprogrammeerd. Luther en ook Calvijn hebben gesteld dat het geloof niet geleerd wordt, maar door de Heilige Geest ontstaat onder de prediking. Maar om een preek te begrijpen, is kennis nodig; de inhoud van het geloof (de fides quae) moet geleerd worden, opdat de geloofsrelatie (de fides qua) door de Heilige Geest onder de prediking wordt geboren. Dreigt hier niet het gevaar dat leren en geloven uit elkaar getrokken worden, doordat de leerstof centraal komt te staan? In de catechismus die in de gereformeerde traditie, ook in ons land, de catechismus van Calvijn heeft overvleugeld – de Heidelbergse Catechismus – is juist de relatie tussen leren en geloven beklemtoond; dat heeft ons voor mogelijke gevaren behoed. Piëtisme en Nadere Reformatie In het verlengde van de Europese reformatie zien wij ook hoe in de kerken gereageerd wordt op de nieuwe gedachten rondom de catechese. Zo heeft de synode van Dordrecht (1618-1619) zich uitgesproken voor de gezinscatechese (catechisatio domestica), de schoolcatechese (catechisatio scholastica) en de kerkelijke catechese (catechisatio ecclesiastica). Ouders, schoolmeesters en predikanten werden dus betrokken bij de godsdienstige opvoeding van de jongeren. De kinderen werden in de zondagmiddagdienst verwacht, waar de Heidelbergse Catechismus werd uitgelegd: zij moesten dan de betreffende zondag opzeggen, uit het hoofd kennen, maar ook de betekenis weten. Toch is de kerkelijke catechese niet geworden wat men gehoopt had; de predikanten lieten het aan de schoolmeesters over. Alleen voor 15
hen, die belijdenis wilden doen, was er een catechisatie van enkele weken. Op de na Luther en Calvijn volgende orthodoxie ontstaat, ons inziens terecht, de reactie van het Duitse piëtisme en de Nederlandse Nadere Reformatie, die beide veel nadruk leggen op het persoonlijk beleven van de waarheid, op de praktijk der godzaligheid. De inhoud van de Heilige Schrift te kennen vraagt om een leven naar die Schrift. Zo komt de catechisant centraler te staan: de persoonlijke bekering en geloofsbeleving krijgen alle nadruk. Ook hier dreigen gevaren: de nadruk op de (vrome) mens en/of moralisme. Wie de enkeling alle aandacht schenkt, dreigt bovendien ook de gemeente uit het oog te verliezen! Vreemd genoeg is in de nadagen van de Nadere Reformatie desondanks het leren en het geloven weer uit elkaar geraakt en spreekt men over een ‘historisch’ geloof, dat weinig uit te staan heeft met een ‘waar, zaligmakend’ geloof. Zo zou men van dat historisch geloof ook belijdenis kunnen doen zonder dat dat betekende dat men toegang vroeg tot het avondmaal. Gelukkig genoeg valt hier in onze tijd een kentering te constateren: belijdenis doen is niet op verstandelijke wijze een aantal waarheden onderschrijven, maar vraagt om wezenlijke vernieuwing. Onze tijd De tijd waarin wij nu leven is voor een groot deel gestempeld door de gedachtengang van de Verlichting, de denkrichting, die van het eind van de zeventiende tot het eind van de achttiende eeuw tal van nieuwe inzichten op allerlei gebied met zich meebracht. Het zogenaamde ‘gezonde verstand’ moest zegevieren, zo leerde en dacht men, over bijvoorbeeld het verouderde geloof. Dat hield onder meer in dat de Heilige Schrift en het christelijke geloof aangepast moesten worden aan wat redelijk, met het verstand, te doorgronden is. De catechisant, die zo wel heel centraal gesteld werd, moet niet zonder meer buigen voor het gezag van de Schrift, de kerk en de catecheet, maar alles wat op hem of haar afkomt – uiteraard kritisch – verwerken. De rol van de catecheet is dan slechts die van een begeleider. Zonder hier op een lange ontwikkeling in te gaan, stellen wij vast dat deze gedachtengang, ook wat de catechese betreft, tot in onze tijd heeft doorgewerkt. ‘Leren in vrijheid’ heeft als gevolg dat zelfontplooiing, bewustwording en emancipatie doelen binnen de catechese zijn geworden, die ons verder van de oorspronkelijke doelstellingen voeren. 16
Als reactie op de rationele benadering is in de laatste decennia de zogenaamde ‘ervaringscatechese’ ontwikkeld: doel is de religieuze ervaring van de catechisanten herkenbaar te maken en te ontwikkelen. De Bijbel en de kerkelijke traditie zijn dan illustraties of bevorderaars van eigen religieuze ervaringen. Duidelijk is dat wij vandaag met een groot aantal vragen te doen hebben, als: in hoeverre staat de mens centraal; gaat het allereerst om het individu of om de gemeente; in hoeverre kan de mens zichzelf ontplooien; hoe is de verhouding openbaring en ervaring? c. Theologische doelstellingen Ten Have, Bijlsma, Dekker en Jorissen In het voorafgaande zijn wij herhaaldelijk geconfronteerd met de doelstellingen, die in de loop van de (kerk)geschiedenis ontwikkeld zijn. Wie zich bezint op de catechese doet dat altijd binnen de context van de tijd waarin men leeft en binnen de samenleving waartoe men behoort. Maatschappelijke omstandigheden en zeker ook de wetenschappelijke ontwikkelingen oefenen hun invloed uit op catechisanten en catecheten. Toch moet men zich realiseren dat er fundamentele zaken zijn, die de tijd verduren en wezenlijk zijn en blijven voor het onderricht van de kerk. Catechese is en blijft een inleiding – of zo men wil: inwijding – in de Heilige Schrift, in de traditie van de kerk zoals het belijden van de kerk en de kerkelijke geschiedenis die tot uitdrukking brengen en in de liturgie, de rituelen en de symbolen van de kerk. P. ten Have, de pionier van de catechese, zoals wij die in het naoorlogse Nederland kennen, formuleert het, kort samengevat, zo: ‘Catechese is het ambtelijk onderricht aan de onmondigen, die binnen de kring van de verantwoordelijkheid van de kerk leven. Het doel is hen te leiden tot het persoonlijk belijden van die God, die zich in zijn Woord wilde openbaren en in de kerk wordt verkondigd’ (Een methode van bijbelse catechese, Groningen 1946, p.11 en 12). In zijn Kleine Catechetiek – gedurende meer dan 25 jaar het leerboek aan theologische opleidingen – verwoordt R. Bijlsma het doel van de catechese, die immers vier elementen bevat: onderricht, verkondiging, pastoraat en gemeenschap, zo: 17
‘Catechese is het onderricht van de christelijke gemeente aan haar leden, speciaal aan de jongeren, om hen toe te rusten tot een verantwoord leven in de wereld als mondige leden van Christus’ kerk’ (p.11). Deze definitie is uitgewerkt terug te vinden in artikel XVI van de kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk, terwijl D. Dekker deze doelstelling heeft toegescherpt tot: ‘Katechese is het onderricht van de christelijke gemeente aan haar leden (met name aan de jongeren) om hen te helpen leren leven uit Gods beloften en naar Zijn geboden en ze toe te rusten tot een ‘antwoordelijk’ leven in de wereld als belijdende leden van Christus’ kerk’ (‘Didaktische aantekeningen bij de catechese’ in: In de leer, Bilthoven 1979). Een andere doelstelling, eveneens te vinden in In de leer, is van de hand van ds. A.J. Jorissen, die aldus formuleert: ‘Catechese is het leren verstaan van de Bijbel om die des te beter te kunnen begrijpen; het leren formuleren van de centrale dogmata van de Bijbel (te vinden in de belijdenis der kerk; samen met anderen met deze dogmata te leren leven, met name in de eredienst. De catechese wil ons helpen in de ‘praktijk der godzaligheid’ midden in de wereld te staan met je geloof; De catechese wil ons helpen tot volwassen geloofsbeslissingen te komen (belijdenis des geloofs).’ Schippers Geen definitie, maar een aantal overwegingen biedt K. Schippers (Werkplaats catechese, Kampen 1982, p.41) aan. Hij gaat uit van een in de gemeente goed georganiseerde catechese, die deel uit maakt van een grotere gemeentelijke opzet: ‘Catechese is een basisfunctie van de gemeente de gemeente als leergemeenschap de gemeente als ervaringsruimte de gemeente als subject en derhalve een door de gemeente te dragen activiteit gemeente-werkplan catechese-werkgroep 18
waarin zij als onderdeel van een totale jeugdpastorale benadering de pastorale gemeente en in aansluiting op andere opvoedende en vormende activiteiten geloofsopvoeding jeugdwerk godsdienstonderwijs onderwijs- en leersituaties schept catechese-werkplan in een grote variatie van vormen waardoor haar jonge leden en andere jongeren worden aangemoedigd zichzelf voor God te leren verstaan geloofsidentiteit en zich te ontwikkelen tot mondige christenen en actieve gemeenteleden met behulp van de inhouden waarvan Jezus Christus het centrum is.’ Het verschil met de eerder genoemde doelstellingen is duidelijk. Schippers beklemtoont de samenhang van de catechese met andere godsdienstpedagogische activiteiten; hij heeft het begrip ‘onderricht’ weggelaten om meer ruimte te kunnen geven voor allerlei vormen van leren. Ook meent hij dat de vanzelfsprekende gang van doop naar avondmaal doorbroken is en de gemeente niet zo veel meer kan doen dan haar jonge leden uitnodigen tot bewuste godsdienstige vorming. Dingemans, Verboom, kerkorde VPKN G.D.J. Dingemans (In de leerschool van het geloof, Kampen 1986, p.233) slaat weer andere wegen in door als uitgangspunt niet het geloof, dat overgedragen moet worden, te nemen, maar de geloofsgemeenschap, waarbinnen niet de wetenden de onwetenden, cq. de ambtsdragers de jongeren geloofsonderricht geven, maar gemeenteleden samen met de jongeren zoeken hoe zij leerling van Jezus worden. Hij komt dan tot de theologische doelomschrijving: ‘Het uiteindelijk doel van leerprocessen in de leerschool van het geloof is dat (jonge) mensen in aanraking komen met de Heer – door kennismaking met de bijbel, de christelijke traditie en de christelijke gemeente – zodat ze tot een eigen standpunt, ervaring en engagement ten aanzien van het geloof kunnen 19
komen, – door eigen reflectie en in nauwe samenhang met de geloofsgemeenschap van mensen die de Heer willen volgen – Christus zullen volgen op hun wijze en kerk en samenleving op een geëngageerde en kritische wijze zullen willen dienen.’ Deze doelomschrijving neemt de secularisatie serieus en laat zien dat jongeren een andere plaats hebben in de gemeente dan vroeger, waarin zij dikwijls als een object voor catecheten beschouwd werden; de stof was bekend en de opdracht voor de catecheet was om in de beschikbare tijd hen die stof eigen te doen maken. Maar al te vaak werd vergeten dat de catechisant een persoon was met een eigen aanleg en eigen vragen, dat zij of hij een eigen denkwereld en ook een groeiende eigen mening had. Wie niet direct het aangewezen spoor wilde volgen, werd als recalcitrant beschouwd en als zodanig behandeld. De daaruit volgende conflicten hebben heel wat onheil gebracht, soms werd het een competentiestrijd tussen catecheten en catechisanten, die (ogenschijnlijk) in het voordeel van de eersten werd beslist. Gelukkig is daar wel verandering in gekomen en nemen wij de catechisanten nu serieuzer. Maar moeten we er niet voor waken dat wij nu in een tegenovergestelde fout vervallen? Is wat de catechese nu biedt zo vrijblijvend dat de catechisant daar volkomen vrijblijvend tegenover kan staan? De angst om autoritair, indoctrinerend of dwingend over te komen, mag ons er niet toe brengen een zogenaamde ‘optimale vrijheid’, die het gezag van God en zijn Woord discutabel stelt, te propageren. Zonder de autoriteit Gods met het eventuele gezag van de catecheet te verwisselen, dienen ook de catecheten als leerlingen en navolgers de ernst van de boodschap in de omgang met jongeren te praktiseren. Het is geen vrijblijvende keuze die ten aanzien van het Evangelie door jongeren gemaakt kan worden! Een visie op catechese vanuit het (genade) verbond heeft W. Verboom gegeven in Leren kennen (Kampen 1989); hij stelt dat het Verbond de dragende grond is voor het geloofsonderricht aan een nieuwe generatie, waarbij de catecheet zichzelf ook laat leiden door de Heilige Geest. De kinderdoop is bron en startpunt voor de catechese, die ingebed is in een breder leerproces, dat niet eindigt bij de openbare geloofsbelijdenis. De kerkelijke catechese vindt plaats binnen de ruimte van de gemeente, waarbij catechese ook missionair en diaconaal is. Het uiteindelijke doel van catechese is het beantwoorden van het verbond. Als laatste is hier opgenomen de omschrijving van de doelen van de 20
catechese, zoals die in de voorlopige kerkorde van de toekomstige Verenigde Protestantse Kerk in Nederland een plaats heeft gekregen. Die doelen zijn: • leren leven uit Gods beloften en naar zijn geboden; • de toerusting tot het christelijke getuigenis in de wereld; • het ontdekken en leren aanwenden van de gaven voor de opbouw van de gemeente van Christus; • de toeleiding tot de viering van doop en avondmaal en de voorbereiding op de openbare belijdenis van het geloof. Welke doelstelling kies je? Nu is het mogelijk om uit het gebodene een keus te maken en zich daarbij aan te sluiten of met gebruikmaking van de diverse onderdelen en wellicht een aanvulling daarop tot een nieuwe omschrijving te komen. Het ziet er naar uit dat het eerste raadzamer is dan het tweede, al dienen we te bedenken dat juist het actief betrokken zijn in de catechese, met de daarbij geldende specifieke mogelijkheden en omstandigheden, kan leiden tot bepaalde accenten en voorkeuren. Anderzijds geldt dat het in het hier en nu bezig zijn, daarbij geleid te willen worden door het verstaan van de Heilige Schrift, maar ook het willen staan in de traditie van het belijden van de kerk, fundamentele voorwaarden voor de catechese met zich meebrengt. Dat is bepalend voor de visie op menselijk kennen en kunnen, heeft gevolgen voor inhoud en vorm van de catechese. Niet het klakkeloos overnemen van een gevestigde traditie, maar het vaste vertrouwen op Woord en Geest, in een levend geloof dat God met ons Zijn weg door tijd en wereld gaat, maakt open mensen van ons, die zich geroepen weten Hem, de gemeente en vooral de jongeren te dienen. d. Wat is leren? Basiskennis Gelet op wat wij tot dusver kritisch beluisterd hebben, brengt dit ons tot de conclusie dat het, bij alle verscheidenheid van meningen, in de catechese gaat om leren. Via de Bijbel en de kerkgeschiedenis hebben wij gezien dat de traditie van Israël op allerlei wijzen is voortgezet. Maar dan is het ook noodzakelijk helder te maken wat ‘leren’ inhoudt. Ouders kunnen heel verontrust reageren op een vorm van catechese, waarin het uit het hoofd leren, wat zij indertijd moesten doen, niet 21
meer die plaats van vroeger inneemt. Jongeren reageren op een catechese die weinig inspirerend is en nauwelijks duidelijkheid verschaft, met de opmerking: ‘Je leert niets op de catechisatie.’ Wat is leren? De eerste mogelijkheid is: leren nazeggen. Het staat toch wel vast dat jongeren (en ouderen) een basiskennis nodig heben. Dat kan zijn om de dagelijkse Schriftlezing te volgen, de eredienst mee te maken, om een gesprek over geloofszaken te kunnen volgen en voeren, maar zeker ook voor het persoonlijke geloofsleven. Waar zou die basis, voor nu en voor wat later komt, beter gelegd kunnen worden dan in onze jongste jaren, waarin wij de grondslag voor ons kennen en kunnen ontvangen. Al dient er meteen bij gezegd te worden dat we moeten verstaan wat wij nazeggen; klanken reproduceren leidt nergens toe wanneer de betekenis ontbreekt. Laten wij ook bedenken, dat in het verlengde hiervan mogelijkheden geboden moeten worden die de opgedane kennis dienst doen. De in praktijk gebrachte basiskennis dient ons gelovig-zijn te ondersteunen. De bijbelboeken op volgorde te kennen is geen doel op zich, het helpt ons bij het vertrouwd raken met de inhoud van de Bijbel. Keuze Nazeggen wordt gevolgd door na-doen, wat niet betekent dat wij opleiden tot imiteren; nadoen heeft als doel dat wij leren bewust te gaan handelen. En dat benadert een volgend doel: leren nazeggen leidt ertoe dat wij zelf tot zeggen komen. Dat kan een zich verweren tegen andere meningen en gedachten inhouden. In de bonte wereld van geloven, in de verwereldlijkte samenleving, is het goed om te leren zelf het diepste van je geloof onder woorden te brengen. Daar zitten twee kanten aan: het je zelf gaan realiseren wat je geloof inhoudt, maar ook een getuigenis dat wellicht anderen tot (meer dan) nadenken brengt en – op zijn best – een wervend karakter kan hebben. Leren nadoen heeft geen waarde in zichzelf, maar leidt tot zelf doen. De catechisant, die niet alleen de (theologische) kennis over het gebed opdoet maar ook op zijn of haar beurt binnen de catechese leert bidden, zal op die manier tot zelf bidden komen. Al lerend is er geen eindpunt, maar zijn er naast diepte- ook hoogtepunten: een van die hoogtepunten is het al lerend komen tot een geloofsbeslissing. Daar kun je heengroeien of toe gebracht worden door een bepaalde ervaring, eventueel een crisis. Dat kan op verschillende manieren: samen met anderen, maar ook heel persoonlijk. Im22
mers: geloven is een persoonlijke zaak, gelovig zijn kun je niet in je eentje. Een van die geloofsbeslissingen, en nog wel een zeer ingrijpende, is het afleggen van de openbare belijdenis binnen de gemeente. Het patroon van de vanzelfsprekendheid dat jongeren na jarenlange catechese deze periode afsloten als een teken van volwassenheid of omdat zij dan ‘van dat geleer’ af waren, behoort tot het verleden. De noodzaak van het leren is zelfs duidelijker geworden voor hen die tot de gemeente gaan behoren, vandaar de toegenomen mogelijkheid voor gemeenteleden om toegerust te worden. e. Leerinhouden Wie catechiseert zal zich moeten bezinnen op wat in de catechese wordt overgedragen: de leerinhoud. Hieronder is geprobeerd de voornaamste leerinhouden weer te geven: • het verstaan en het ‘je eigen maken’ van de Heilige Schrift; • het gaan handelen naar de daarin gegeven opdracht van de mens; • het je bezinnen op het verleden én de toekomst in verbondenheid met allen, die de verschijning van onze Heere Jezus hebben liefgekregen; • met als basis de plaatselijke gemeente; • dit alles voltrekt zich in het heden in deze, door God ons geschonken wereld. (Zie voor de uitwerking hiervan hoofdstuk 2.) f. Catechese in de gemeente Wanneer je twaalf was geworden en dus te oud voor de zondagsschool, begon de catechese, zo luidde het geijkte patroon. De predikant of een ouderling bezocht de Kerstviering van de zondagsschool, de bijbeltjes werden uitgedeeld met voorin een soort ‘getuigschrift’ en de vertegenwoordiger van de kerkenraad vertelde dat je welkom was op de catechisatie-uren. Op zichzelf al een bewijs dat je binnen de gemeente nooit uitgeleerd raakt. Toch geloven we nu dat de catechisatie al veel eerder begint, namelijk bij de ouders, die zich op kringen bezighouden met de vragen rond de godsdienstige opvoeding van hun kinderen. Juist in het gezin vindt het eerste leren plaats en het is dan ook niet voor niets dat de vragen, die aan de ouders bij de doop gesteld worden, het leren betreffen. Bij de ouders ligt de eerste verantwoordelijkheid: zij vertellen het bijbel23
verhaal, leren hun kinderen bidden, leggen de geboden en beloften Gods uit, maken duidelijk wat in de eredienst gebeurt. Het gezin is ook de plaats waar een bepaalde levensstijl wordt aangeleerd en de verantwoordelijkheid tegenover de naaste en de wereld wordt geleerd. Vervolgens komt het basisonderwijs, waarin de ouders steeds meer participeren, met duidelijke ‘catechetische’ elementen, zoals het lied en de bijbelvertelling, het gebed en de (kerk)geschiedenis, maar ook het aanleren van de bereidheid je in te zetten voor de ander. Gemeente en catechese De jongerencatechese, die soms reeds – al of niet als ‘basiscatechese’ – bij de tienjarigen begint, is een zaak van de gemeente en niet een privé-liefhebberij van predikanten of catecheten. Alles wat kenmerkend is voor een gemeente vinden we terug in de vorm en de inhoud van de catechese: de gemeenschap, het vieren, het dienen en het leren. Daarom is de betrokkenheid van de gemeente noodzakelijk voor de catechese naast de inzet van de catecheet en/of het catecheseteam en de verantwoordelijkheid van de kerkenraad, die zich niet beperkt tot het constateren dat het goed of niet goed gaat met de catechese. Hier wordt slechts het principe verwoord, een uitwerking daarvan vindt plaats in de volgende hoofdstukken. Wellicht is het goed om hier in dit inleidend hoofdstuk ook te wijzen op het belang van de continuïteit in de catechese: juist wie de verantwoordelijkheid van gemeente en kerkenraad hoog schat, dient zich af te vragen of er niet een werk- en leerplan voor de catechese moet zijn. Dit om te voorkomen dat ‘invallen’ de boventoon gaan voeren en er geen sprake is van een afgewogen beleid; bovendien zorgt een bij de kerkenraad gedeponeerd plan ervoor dat bij wisselingen, zoals bijvoorbeeld bij de komst van een nieuwe predikant/catecheet, de reeds behandelde stof opnieuw wordt aangepakt. In de volgende hoofdstukken vindt u hierover meer. Catechese en eredienst De relatie met de zondagse kerkdienst verdient hier een vermelding. Het is een groeiend verschijnsel dat in sommige gezinnen de jongeren niet meer én naar de kerk én naar de catechisatie willen gaan. Er zijn ouders, die dan hun kinderen voor de keuze stellen: of naar de kerk of naar de catechisatie. De ervaring leert dat dan vaak voor de catechisatie gekozen wordt, omdat je daar minder passief bent dan in de kerkdienst. De predikant-catecheet voelt dit tenminste als een te24
leurstelling, omdat de zondagse prediking niet slechts op volwassenen gericht is. Een mogelijke ‘oplossing’ voor dit probleem is om een aantal malen per jaar in de catechese kerkdiensten tot en met de preek voor te bereiden en jongeren actief aan de dienst te laten deelnemen (zie voor een praktische handleiding, p. 104-106). Catechese en catechetische activiteiten Wij hebben al gezien hoe K. Schippers de catechese ziet binnen het geheel van de gemeente, waarin allerlei opvoedende en vormende activiteiten plaatsvinden. Het is inderdaad goed om die andere activiteiten hier te signaleren. De verhouding met de basisschool, die over het algemeen interkerkelijk van opzet is, is van groot belang; te denken valt aan afspraken over te leren liederen, te behandelen bijbelverhalen en andere zaken. Steeds meer zien wij dat er plaatselijke samenwerking ontstaat, die zich bijvoorbeeld uit in het organiseren van een samenkomst in de kerk ter gelegenheid van de opening van het nieuwe schoolseizoen. De verhouding tot de diverse middelbare scholen zal moeilijker te bepalen zijn: onze jongeren zijn daar onderdeel van een schoolbevolking die heel divers is samengesteld, een brede kerkelijke (maar ook vaak onkerkelijke) achtergrond heeft en een bepaalde regio beslaat. Toch is het, wat de catechese betreft, een goede zaak contacten te onderhouden met diegenen, die daar het godsdienstonderwijs verzorgen, al zou het alleen al zijn om ‘dubbelingen’ te voorkomen. De verantwoordelijkheid van de gemeente kan zich ook uiten in het deelnemen van de ouders in medezeggenschapsraden en schoolbesturen; niet voor niets horen wij in de beloften bij de doop iets over het ‘laten onderwijzen’! Heel dicht bij de catechese staat het kerkelijk jeugdwerk: het gaat om dezelfde leeftijdscategorieën als in de jongerencatechese; terwijl ook diverse werkvormen gezamenlijk gemeengoed kunnen zijn. Er dient niet alleen een goede, niet-concurrerende verhouding tussen deze twee activiteiten van de gemeente te bestaan, in de doelstellingen van catechese en jeugdwerk moet duidelijk het verschillende doel onder woorden gebracht worden. g. Knelpunten in de catechese In de volgende hoofdstukken zullen bij de behandeling van de verschillende onderwerpen zeker ook de verwachte moeilijkheden be25
sproken worden. Hier wordt volstaan met het in het kort signaleren van een drietal probleemgebieden zonder dat directe oplossingen geboden worden. Functionele denken Allereerst stellen wij vast dat onze wereld, dus ook de jongeren, beheerst wordt door het functionele denken: wat schiet ik ermee op, wat verdien ik ermee? Jonge mensen kunnen en willen aanvaarden en accepteren wat ze direct kunnen ervaren en bevatten. In het leven van elke dag vragen ze wat het nut ervan is. Er wordt nauwelijks rekening gehouden met de traditie of de diepere levensvragen. Met deze beperkte horizon is er het gevaar dat het christelijke geloof vertaald wordt in een abstracte bemoediging zonder enige verdere diepgang. Voor velen is het de (oppervlakkige) vraag of je er populair mee wordt, wanneer je voor je geloof uitkomt of als je je medemens helpt. In de ‘cafetaria-mentaliteit’ schijnt geen behoefte aan georganiseerde kerkelijke activiteiten te zijn; je eet te hooi en te gras wat je snel bevredigt en dit neemt geen wezenlijke honger weg. Individualisering De heersende individualisering, de ‘ik-gerichtheid’ uit zich doordat het individu zich niet meer laat bepalen door wat ‘gebruikelijk’ is of door wat een traditie voorschrijft. Bovendien zijn de keuze- en handelingsmogelijkheden groter dan ooit. Er is een heersende indruk dat, omdat er meer keuzes mogelijk zijn en minder zekerheden geboden worden, ook niet meer vaststaat wat je moet geloven of hoe je moet handelen. In plaats van de vroegere traditionele bindingen en van de groepen in de samenleving, waarvan je vast deel uitmaakte, is de enkeling meer afhankelijk van anonieme machten. Heb je geld, dan kun je zelf vorm aan je leven geven; ben je afhankelijk dan probeer je dat ook. Veel jongeren leven om te overleven door zich uitsluitend op het hier en nu te richten: ‘wat er morgen gebeurt, zien we dan wel weer.’ Fragmentarisering Jongeren in de leeftijdscategorie die wij hier op het oog hebben, leven in verschillende ‘provincies’: de school, de vriendenkring, de vrije tijd, thuis. Wij spreken dan over de fragmentarisering. Heeft de kerk op die terreinen nog wel een plaats? In al die leefgebieden gelden vaak verschillende normen en waarden, zodat het mogelijk is daar26
door ‘verknipt’ te raken. Leeftijdsgenoten zijn de belangrijkste gesprekspartners, daarop volgen de ouders. De vraag is of hun ouders een geloof hebben, dat wat ‘voorstelt’, een zichtbaar houvast biedt. Kortom, een geloof dat werkelijk iets betekent in hun leven. Dan wordt dat geloof ervaren en serieus genomen. De invloed van derden, zoals bijvoorbeeld catecheten, is veel minder, leert een onderzoek. Toch wordt de ervaring van en de omgang met hen als nuttig ervaren. Wie vooral deze laatste gegevens op zich laat inwerken en ernstig neemt, loopt het gevaar vertwijfeld te worden. Wat moet je nu aan met een kerk, waar het om gemeenschap gaat, waar de traditie niet verheerlijkt maar wel zeer gewaardeerd wordt, waar van ouders wat verwacht wordt? Het geeft geen aanleiding tot (valse) gerustheid of een gevoel dat ‘alles wel weer goed zal komen’, daar is de ernst van de situatie groot genoeg voor. En toch: voor wie gelooft is er het perspectief van Hem, die zegt: ‘Zie, Ik maak alle dingen nieuw.’ Dat betekent dat van ons gevraagd wordt om met alle kracht aan het werk te gaan, in het volle vertrouwen dat Hij, die beloofd heeft, het ook zal doen. Gespreksvragen • Is het mogelijk aan de Heilige Schrift directe aanwijzingen voor vorm en inhoud van de hedendaagse catechese te ontlenen en welke zouden dat dan zijn? • Welke invloed heeft de kerkgeschiedenis op de huidige catechese: is het mogelijk dat wij een van de geschetste perioden min of meer weer opnieuw beleven? • Hoe wordt de verhouding gemeente – catechese praktisch gerealiseerd? Literatuur C.G. Geluk, De jongeren een jongere zijn, Kampen 1989. E.R. Jonker, Aan het Woord komen, Zoetermeer 1992. A.K. Ploeger, Inleiding in de godsdienstpedagogiek, Kampen 1993. J.G. Schaap, Samen leren leven en geloven, ’s-Gravenhage 1984. W. Verboom, De catechese van de Reformatie en de Nadere Reformatie, Amsterdam 1986. W. Verboom, Catechese – taak van de gemeente, Bilthoven z.j.
27
2. De organisatie van de catechisatie
a. De catechese als functie binnen de christelijke gemeente Van de christelijke gemeente worden ons in Handelingen 2:42 enkele karakteristieken genoemd, die steeds opnieuw aanleiding geven tot (her)bezinning: onderricht, (tafel)gemeenschap en gebed. Het is opvallend dat het onderricht (de leer van de apostelen) daarbij voorop gaat. Juist in de christelijke gemeente geldt, dat heel het leven leren is. Samen leren. In alle geledingen. Met elkaar, aan elkaar en van elkaar onder leiding van de Heilige Geest, die de Schriften te verstaan geeft met het oog op Hem, die Hij verheerlijkt: Jezus Christus. De jongeren in de gemeente nemen in dit leerproces een eigen plaats in. Heel het leven mag dan leren zijn, de levensfase die wordt gekenmerkt door de groei naar de volwassenheid is een leerperiode bij uitstek. Terecht is wel gesteld dat het hierbij ten principale om meer dan ‘godsdienstige socialisatie’ gaat, het vertrouwd raken met en overnemen van religieuze begrippen, gewoonten en overtuigingen (zie onder andere J. Hoek (red.), Leren in de gemeente, Bilthoven 1996). Is het de Heilige Geest er uiteindelijk niet om te doen ‘dat de mens Gods volmaakt zij, tot alle goed werk volmaakt toegerust’ (2 Tim. 3:17)? Vanuit dit vertrekpunt komt er in deze bijdrage een heel aantal, vooral praktische, zaken ter sprake rond de organisatie van de catechisatie. Op de vraag hoe het discipelschap zich in de gemeente kan vertalen in vormen van ‘intergeneratief leren’ wordt in hoofdstuk zeven nader ingegaan. b. Een catechesecommissie als orgaan van bijstand van de kerkenraad In de kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk is te lezen dat het de taak van de kerk is om de jeugd te vormen, te leiden en toe te rusten. Artikel IX stelt: ‘Aan de Kerk is opgedragen, mede te werken aan de vorming van de jeugd, teneinde deze te brengen tot haar plaats in de gemeente en haar de weg te wijzen in de wereld.’
28
De zorg voor de catechese is volgens ordinantie 9 artikel 1.3 dan ook opgedragen aan de kerkenraad. Dus juist omdat de gemeente subject is van de catechese heeft de kerkenraad voor dit onderricht zorg te dragen. Deze principiële stellingname betekende echter in de praktijk lange tijd niet veel meer dan dat de predikant (eventueel bijgestaan door een catecheet) de catechisaties gaf. De dominee bracht soms wel meer dan tien uren per week door in een consistoriekamer of vergaderzaal, die als catechisatieruimte beslist niet voldeed. De kerkenraad vergaderde doorgaans maandelijks. Maar het punt ‘catechese’ kwam nauwelijks of niet voor op de agenda. Ik schrijf dit in de verleden tijd, in de goede hoop dat de praktijk nu meer dan eens een ander beeld laat zien. Er is rond de catechese een gesprek op gang gekomen. Er vindt op tal van plaatsen bezinning plaats. Juist ook in de kerkenraden. Daaruit vloeit meer dan eens de benoeming voort van een catechesecommissie als orgaan van bijstand van de kerkenraad. De samenstelling, taken en werkwijzen van zo’n commissie lopen nogal uiteen. Er zijn kennelijk varianten denkbaar, al naar gelang de omstandigheden en mogelijkheden. Het overzicht op de volgende pagina bedoelt enkele voorbeelden te geven en suggesties te doen. Het is raadzaam om een catechesecommissie eerst bescheiden van start te laten gaan. Later kan dit orgaan van bijstand bedachtzaam worden uitgebouwd, bijvoorbeeld qua samenstelling en takenpakket met het oog op gesignaleerde behoeften enerzijds en voor handen zijnde mogelijkheden anderzijds. Zo worden organisatorische problemen zoveel mogelijk voorkomen. Door een behoedzame strategie te volgen, winnen we bovendien gemakkelijker het nodige vertrouwen. Zo kan er in alle rust worden gewerkt aan een structurele verandering, die een kwalitatieve verbetering bedoelt te zijn. c. Doelgerichte bezinning ‘Bezint eer gij begint’... Dit geldt ook voor de catechese. Het woord bezinning valt dan ook een- en andermaal. In deze paragraaf kenschets ik deze bezinning vooral als oriëntatie op een nadere uitwerking van de beoogde doelen. Daarna volgt een concrete toespitsing op een te ontwerpen leerplan, een op te zetten seizoenplan en een te maken lesschema. In het vorige hoofdstuk kwam de doelstelling van de catechese ter 29
Voorbeeld van een catechisatiecommissie 1. Enkele kerkenraadsleden denken mee over de opzet en de praktijk van de catechese. De predikant en/of de catecheet kunnen hun verhaal kwijt. Er komt ruimte om zorgen en vreugden te delen. Laat er, met name door veel te luisteren, vooral openheid, vertrouwen en begrip groeien. 2. Er wordt een commissie benoemd om een meer permanente bezinning op en begeleiding van de catechese gestalte te doen krijgen. Deze commissie kan bestaan uit een (jeugd)ouderling, een (jeugd)diaken, een ouderling-kerkvoogd, een leerkracht, enkele ouders (moeders), een jeugdwerkleid(st)er en iemand uit de evangelisatie/zendingscommissie. Laat de commissie niet te klein, maar ook niet te groot zijn. Denk bijvoorbeeld aan zeven tot negen leden. En laat de ouderling een duidelijke schakelfunctie vervullen tussen commissie en kerkenraad. 3. De commissie krijgt tot taak een werkplan op te stellen en in een later stadium een totaalplan voor de catechese (eventueel als stappenplan) te presenteren. De kerkenraad bespreekt dit plan en keurt het uiteindelijk goed. 4. De commissie bereidt een ouderavond, een start- of slotavond voor, neemt de werving ter hand, enzovoort. Bedenk wel: niet het vele is goed, maar het goede is veel. 5. Er ontstaat vanuit de commissie een team, dat meedoet met de voorbereiding en de uitvoering van de catechisatielessen. Dit team wordt eventueel uitgebreid met ambtsdragers en/of vrijwilligers. Het wordt begeleid, bemoedigd en bijgestaan door de commissie, waarvan het deel uitmaakt. 6. De commissie gaat deel uitmaken van een breder beraad over vorming en toerusting in het kader van een meer gericht beleid inzake het leren in de gemeente.
sprake. Het is van groot belang deze doelstelling helder te formuleren of gemotiveerd te kiezen uit een van de voorhanden zijnde formuleringen. Niet alleen vanwege de theologische achtergronden en implicaties, maar ook met het oog op de meer didactische gevolgtrekkingen. Graag wil ik verduidelijken waar het mij om gaat. Stel dat we kiezen voor de volgende begripsomschrijving en doelbepaling: 30
‘Catechese is het onderricht van de christelijke gemeente aan haar leden (met name jongeren) om hen te helpen leren leven uit Gods beloften en naar zijn geboden en hen te vormen en toe te rusten tot een (ver)antwoordelijk leven in de wereld als belijdende leden van Christus’ Kerk.’ Realiseren wij ons dan welke plaats bijvoorbeeld Gods verbond, het werk van de Heilige Geest en de kerk daarin innemen? Stemmen wij in met de theologische beslissingen die daar achter liggen en zijn wij ons bewust wat dit wil zeggen voor ons didactisch bezig-zijn? En hoe laat deze doelstelling zich bijvoorbeeld vertalen in subdoelen? Welke middelen dienen dan deze doelen? Deze vragen laten zich niet zomaar beantwoorden. Bezinning in onder andere kerkenraads(commissie)- of teamverband blijft geboden. Lesdoelen Met het oog op de praktijk wil ik nu graag nader stilstaan bij de vraag hoe de uiteindelijke doelbepaling van de catechese kan leiden tot het formuleren van een leerplan en lesdoelen. In dit verband wordt wel gesproken van macro-, meso- en microdoelen. Vanuit bovengenoemde doelbepaling zou het macrodoel omschreven kunnen worden als het leren kennen en dienen van de God van Israël, de Vader van onze Heere Jezus Christus, in een leven van geloof en bekering. Als mesodoel kan dan het afleggen van openbare belijdenis van het geloof gelden. Dit doen van belijdenis draagt het karakter van een accentuering van een bewuste levenskeus om Christus na te volgen (vgl. 1 Petr. 2:21). Het microdoel geeft aan wat we beogen in één catechisatie-uur dan wel in een serie lessen (bijvoorbeeld over de Decaloog). Het verdient aanbeveling om deze microdoelen steeds concreet te formuleren volgens een vast patroon. Bijvoorbeeld: ‘Ik wil dat de catechisanten aan het einde van de les (de serie lessen) inzien, weten (cognitief leren) dan wel zich bewust zijn, ervaren, voelen (affectief leren) of kunnen, zich voornemen (actief leren)...’ In de handleiding bij de methode Leer ons geloven (HGJB, Bilthoven) wordt de doelstelling van iedere les steeds als eerste aangegeven. Zo lezen we als doel van de les over het eerste gebod: ‘De catechisanten begrijpen hoe kernachtig en liefdevol het eerste gebod is: omdat de Heere alles voor ons gaf wil Hij ook dat wij alles aan Hem geven. Ze 31
ervaren hoe de radicaliteit en exclusiviteit van dit gebod ook in hun persoonlijk leven ingrijpt’ (Handleiding deel I, les 7). Leerplan Door consequent te denken vanuit de beoogde doelen kunnen we een leerplan samenstellen voor de catechese. Dit is zeer gewenst. Als de catechese niet helder gestructureerd is en als de continuïteit van het leerproces niet gegarandeerd is, kunnen er gemakkelijk ongelukken gebeuren. Laten we dit zoveel mogelijk voorkomen. We weten ons hierbij overigens wel diep afhankelijk van de leiding en de werking van de Heilige Geest. We plannen niet vanuit de gedachte dat wijzelf het leerproces van a tot z beheersen. We verlangen ernaar om de catechese zo doeltreffend mogelijk aan te wenden, juist omdat we geloven dat de Heilige Geest van dit middel gebruik wil maken. Stel dat in gemeente X de jongeren gewoonlijk tussen hun twaalfde en hun twintigste deelnemen aan de catechese. Hoe zou het leerplan er dan uit kunnen zien? Het voert te ver om een uitvoerige toelichting te geven op de mogelijke beantwoording van deze vraag. Te meer omdat ook ontwikkelingspsychologische gegevens een rol spelen (zie ook De groepsindeling, p. 35). Nog steeds uitgaande van eerder genoemde doelbepaling is echter in een grotere gemeente met voldoende catechisanten (een variant van) de volgende opzet denkbaar: 12-13 jaar: • De kerkdienst (1) • Kennismaken met de hoofdlijnen van de Bijbel en een aantal minder bekende bijbelboeken 14-15 jaar: • Geloof (Apostolicum) • Gebod (Decaloog) 16-17 jaar
• De kerkdienst (2) • Gebed (Onze Vader)
18-19 jaar
• De sacramenten, Israël, diaconaat, zending • Bijbelse kernwoorden, keuzeonderwerpen
19-plussers • Voorbereidende belijdeniscatechisatie • Belijdeniscatechisatie
32
Ter vergelijking en om andere voorbeelden onder ogen te krijgen, is het goed om de verantwoording van een methode te lezen (zie de inleidingen van Samen luisteren, Leer ons geloven, enz.). In gemeenten waarin sprake is van een zeer beperkt aantal catechisanten doen zich specifieke problemen voor. Of de groepen worden te klein (drie à vier jongeren van twaalf en dertien jaar, twee jongeren van veertien en vijftien jaar, enzovoort). Of wij zien ons genoodzaakt groepen te vormen die bestaan uit jongeren van wel heel uiteenlopende leeftijden: een groep van twaalf- tot en met vijftienjarigen, een groep van zestienplussers en eventueel enkele belijdeniscatechisanten. Waar dit laatste het geval is, zal de catecheet zoveel mogelijk differentiatie dienen aan te brengen in onder andere werkvormen en verwerkingsmogelijkheden. Terwijl we ons blijven oriënteren op het macro- en mesodoel, formuleren we microdoelen voor ieder seizoenplan en elke les afzonderlijk. We bezinnen ons vervolgens op de vraag welke leerstof op wat voor manier kan worden aangeboden, welke middelen we kunnen hanteren om de beoogde doelen ook metterdaad te bereiken en hoe we kunnen toetsen of dit laatste ook echt het geval is. Voor het maken van een seizoenplan zullen we in de regel kunnen uitgaan van achttien à negentien catechisatie-uren. Er blijft dan nog wat ruimte over voor een onvoorziene uitloop, enkele ‘vragenuren’, een slotavond, enzovoort. Lesschema Een catechisatieles zal doorgaans ongeveer drie kwartier duren. Het verdient aanbeveling om ter voorbereiding op het lesuur een lesschema te maken. Zo’n schema kan er als volgt uitzien:
Tijd Fase
Leerstof
Werkvorm
Leermiddelen
Leeractiviteiten
opening introductie informatie verwerking afsluiting
33
Ter afronding van deze paragraaf geef ik ter verduidelijking nog een wat nader uitgewerkt voorbeeld. Een ander voorbeeld treft u aan in hoofdstuk 3, waarin de schrijver ons als het ware een catechisatieles laat meebeleven. Thema Het eerste gebod, geen afgoden. Doel van de serie lessen over de Decaloog Ik wil dat de catechisanten zich de bedoeling en de betekenis van de Tien Woorden bewust zijn en dat zij weten en ervaren wat het inhoudt om in dankbare gehoorzaamheid naar deze geboden te leven. Doel van de les Ik wil dat de catechisanten begrijpen wat het eerste gebod betekent en dat ze ervaren hoe de radicaliteit en de exclusiviteit van dit gebod ook in hun leven ingrijpt. Beginsituatie De groep bestaat uit twaalf vijftienjarige jongeren uit min of meer kerkelijk meelevende gezinnen. Zij bezoeken zeer uiteenlopende vormen van voortgezet onderwijs. In de vorige catechisatie-uren is stilgestaan bij de Decaloog als zodanig (de twee tafels van de wet) en de aanhef van de Tien Woorden. Globale opzet van de les en tijdsplanning • Welkom en opening met lied en gebed (zeven minuten); • Introductie: Bordassociatie over ‘afgoden’, gevolgd door een kort verkennend gesprek (tien minuten); • Informatie: a. Exodus 20:1-3 (laten lezen en uitleg geven); b. Heidelbergse Catechismus (vraag en antwoord 94 en 95; onderwijsleergesprek) (vijftien minuten); • Verwerking: in een groepsgesprek de bordassociatie in verband brengen met vraag en antwoord 94 en 95. Wat valt op? (tien minuten); • Afsluiting met dankgebed (drie minuten). Op deze les volgt als nadere uitwerking van het eerste gebod nog een les over occultisme. Daarna komt ook weer in twee lessen het tweede gebod ter sprake.
34
d. De groepsindeling Doorgaans zullen jongeren tussen hun twaalfde en twintigste jaar deelnemen aan de catechese, al verschilt de praktijk van plaats tot plaats. De vraag dient zich nu aan hoe we deze jongeren zullen indelen in groepen en volgens welke criteria. Het verdient aanbeveling om ervan uit te gaan dat een groep om psychologische, pedagogische en didactische overwegingen enerzijds niet te groot maar anderzijds ook weer niet te klein moet zijn. Al zal men moeten roeien met de riemen die men heeft. Een groep van twaalf tot vijftien jongeren geldt als de meest ideale. Juist omdat er ontwikkelingspsychologisch gezien nogal wat gebeurt tussen het twaalfde en twintigste levensjaar, ligt het voor de hand om te kiezen voor een indeling qua leeftijd. (Kortheidshalve verwijs ik hiervoor naar onder andere I.A. Kole: ‘De leefwereld van jongeren vanaf twaalf jaar’, in: drs. A.G. Knevel (red.): Geloofsopvoeding en catechese, Kampen 1985 en G. Dekker-van der Kuil: ‘De catechisant’, in: Werkboek voor predikanten in de Nederlandse Hervormde Kerk, ’s-Gravenhage z.j.). In gemeenten met veel catechisanten kunnen we uitgaan van een volgende indeling (zie ook: W. Verboom, Leren Kennen, Kampen 1989, p.106): • eerste groep: twaalf en dertien jaar; • tweede groep: veertien en vijftien jaar; • derde groep: zestien en zeventien jaar; • vierde groep: achttien jaar en ouder (eventueel ook voorbereidende belijdeniscatechisatie); • vijfde groep: belijdeniscatechisatie. Eerder al wees ik op specifieke problemen voor wat betreft de groepsindeling in gemeenten met heel kleine aantallen catechisanten. Het is wellicht ook goed om te vermelden dat er, om redenen van praktische dan wel pastorale aard, met bovenstaande indeling uiteraard soepel omgegaan moet worden. Een indeling qua geslacht of qua schooltype is wellicht uit praktische overwegingen denkbaar, maar principieel niet verdedigbaar. Juist omdat de catechese is te omschrijven als ‘het onderricht van de christelijke gemeente aan haar leden’ hebben we ervoor te waken om gemakshalve te categoriseren en te classificeren. Immers: ‘Want zo35
velen als gij in Christus gedoopt zijt, hebt gij Christus aangedaan. Daarin is noch dienstbare noch vrije; daarin is geen man en vrouw; want gij allen zijt één in Christus Jezus’ (Gal. 3:27-28). Dit neemt echter niet weg dat zich in de praktijk van de catechese problemen kunnen voordoen, juist vanwege grote sociale en/of intellectuele verschillen tussen jongeren onderling. Ook het verschil in schooltype (van openbaar tot reformatorisch, van VWO tot IVBO) kan moeilijkheden geven. De problemen die zich hier aandienen, laten zich niet eenvoudig oplossen. Behalve een grondige verkenning van de beginsituatie is vooral bezinning nodig op mogelijke differentiatie in leerstof, werkvormen en verwerkingsmogelijkheden. Het gaat er dan met name om dat er niet alleen al denkend, maar ook al voelend en al doende wordt geleerd. Kindercatechese De laatste jaren gaan er steeds meer stemmen op om jongeren al voor hun twaalfde jaar uit te nodigen voor de catechisatie. Zo zag in 1990 de uitgave Leren leven in de gloria het licht, een rapport van de werkgroep kindercatechese van het Centrum voor Educatie van de Nederlandse Hervormde Kerk (afd. catechese) en het Catechetisch Centrum van de Gereformeerde Kerken in Nederland over catechese aan kinderen van zes tot elf jaar. Al heel wat gemeenten deden goede ervaringen op met bepaalde vormen van gezins-, school-, en kindercatechese. Er zijn zeker argumenten die er voor pleiten om de catechese al op jonge leeftijd een plaats te geven. Kinderen leren spelenderwijs, zijn doorgaans heel leergierig en hebben gevoel voor rituelen en symbolen. Daarentegen is het wel de vraag of er zo rond het veertiende levensjaar niet een zeker verzadigingspunt zal ontstaan, zodat er dan gemakkelijk een gat valt. Voor wat betreft gezinscatechese valt te denken aan een combinatie van vieren en leren rond (de christelijke) feestdagen. De vraag hoe dit methodisch vorm kan krijgen, heeft onder andere binnen de HGJB de aandacht en nodigt uit tot nadere doordenking (zie ook W. Verboom: In de leerschool van de Heilige Geest, Apeldoorn 1994, p.28 vv.). In dit verband moet zeker ook dat, wat op de christelijke basisschool, de (kinderbijbel)club, de zondagsschool of in de kindernevendienst gebeurt, worden genoemd. Goed overleg is dringend gewenst. Inventariseer eerst wat er zoal op dit gebied gebeurt en overweeg hierna of en hoe er sprake zou kunnen zijn van kindercatechese. 36
Voorbereidende belijdeniscatechese Omdat tal van jongeren er na hun negentiende of twintigste jaar niet als vanzelf aan toe zijn om zich bewust te gaan voorbereiden op het doen van openbare belijdenis van het geloof, is het aan te bevelen hun de mogelijkheid te bieden om deel te nemen aan een vorm van voorbereidende belijdeniscatechisatie. Juist deze catechisatie zal een uitgesproken pastoraal karakter dragen. Het is goed om dan bijvoorbeeld eerst samen koffie of thee te drinken en het geheel een klokuur in plaats van een lesuur te laten duren. Laat er door de predikant (catecheet) vooral geluisterd worden en een sfeer worden geschapen waarin (kritische) vragen, twijfels, aarzelingen en onzekerheden worden geuit en open worden doorgesproken. Tegelijkertijd zal het appèl niet mogen ontbreken. Een boekje als Persoonlijk geloven (W. Verboom) kan hier goede diensten bewijzen. Ook valt te denken aan bijbelstudies, preekbesprekingen en keuzeonderwerpen. Daar waar men juist verdiepend wil bezig zijn, kunnen geloofs- en levensvragen worden geïnventariseerd. Het is ook mogelijk om bijvoorbeeld de brieven aan de zeven gemeenten (Openb. 2 en 3) uit te leggen en van gespreksvragen te voorzien. e. De werving van catechisanten Er zijn tal van mogelijkheden om jongeren te attenderen op en uit te nodigen voor de catechisatie. Zo valt er bijvoorbeeld te denken aan een bericht in (een speciale bijlage van) het kerkblad, een folder of een brief die voorzien is van een antwoordstrook, een appèldienst bij de start van het ‘winterwerk’, een presentatie tijdens een startweekend of een thema-avond. Natuurlijk valt hier ook te combineren. Doe het één en laat het ander niet na. De praktijk leert dat een persoonlijke benadering vaak het beste werkt. Is het trouwens ook theologisch gezien niet het meest juist om elkaar binnen de christelijke gemeente vooral persoonlijk te benaderen? Wij belijden immers te geloven in Hem, die ons bij name roept en kent?! We zullen er goed aan doen om ons af te vragen hoe we een verzorgde en frisogende uitnodiging, die heldere informatie bevat, vriendelijk van toon en persoonlijk geadresseerd is, persoonlijk kunnen overhandigen. Daarbij kan de afspraak worden gemaakt dat de antwoordstrook een week later ook weer persoonlijk wordt opgehaald. Zo mogelijk kunnen jongeren hierin betrokken worden. Wanneer we ook andere mogelijkheden benutten om aandacht te vragen voor de cate37
chisatie, hebben we steeds te bedenken dat het de toon is die de muziek maakt. Laten we helder, direct, vriendelijk, eerlijk en vooral positief zijn. Het kan goed zijn om als catechisatiecommissie contact op te nemen met andere gemeenten in de regio en ideeën uit te wisselen. Ook landelijke centra voor catechese kunnen hulp bieden. Het blad ‘Impuls’, informatiebulletin voor de catechese, bevat informatie uit de praktijk van de catechese en reikt suggesties aan. Zo verscheen er in juni 1996 een nummer met daarin een bijdrage van de hand van Doddy van Leeuwen-Assink en Gert de Jong over de vraag ‘Hoe nodig je catechisanten uit?’. Het verdient overigens aanbeveling om jongeren ook de mogelijkheid te bieden om bijvoorbeeld via een antwoordstrook te kennen te geven dat ze niet deelnemen aan de catechisatie en waarom niet. Dit levert soms verrassende ontboezemingen op, die aanleiding geven tot bezinning, uitnodiging voor een pastoraal gesprek, enzovoort. Zo overkwam het mij eens dat een jongen van zestien liet weten niet meer naar de catechisatie te komen, omdat hij geen tijd had en trouwens ook niet wist of hij wel in God geloofde. Hieronder treft u een voorbeeld aan van een brief, bedoeld als uitnodiging voor jongeren van twaalf en dertien jaar.
HERVORMDE GEMEENTE HARDERWIJK Harderwijk, september 1995 UITNODIGING Hallo Matthijs, De vakantie is weer afgelopen. De scholen zijn weer begonnen. Ook in de kerk gaan weer allerlei activiteiten van start. Je hoorde er misschien al van: Maandag 25 september a.s. begint de catechisatie weer. Graag wil ik je door middel van deze brief hartelijk uitnodigen om mee te doen. Wat dat dan inhoudt? Wel, met zo’n 10 à 15 leeftijdgenoten kom je ongeveer 20 weken lang bij elkaar om onder leiding van de dominee door te praten en na te denken over wat de Bijbel ons vertelt. Wat heeft het Woord van God ons te zeggen?
38
Hoe kunnen we de boodschap van de Bijbel beter leren begrijpen? Waar gaat het om? Wat vinden we moeilijk en waarom? Om dat soort vragen gaat het in de vaak gezellige lessen. Je krijgt ook een (werk)boekje met leesstukjes, vragen en opdrachten. Kom jij ook meedoen? Natuurlijk ben je druk, maar het moet toch kunnen lukken om wat tijd vrij te maken? Praat er eens rustig over, als het kan met je ouders of met anderen. Je bent in ieder geval van harte welkom! Omdat je in wijk 3 woont, wordt de catechisatie voor jou in de Bethelkerk gehouden. Deze kerk staat aan de Wittenhagen. Ik verwacht je graag steeds op maandagmiddag van 17.00 tot 17.45 uur. Wil je de antwoordstrook invullen en voor 15 september a.s. bij mij in de brievenbus doen (Cort van der Lindenlaan 1)? Afgeven op het Kerkelijke Bureau (Kerkplein 2a) mag ook. Alvast bedankt! En graag tot ziens! Met vriendelijke groet, Ds D. Dekker
............................................................................................................... Antwoordstrook wijk 3
(12 en 13 jaar)
Naam: .............................................................................................. Adres: ............................................................................................... Geboortedatum: .............. Telefoonnummer .................................. O Komt naar Catechisatie O Komt niet naar catechisatie omdat: ............................................. ......................................................................................................... .........................................................................................................
f. Enkele randvoorwaarden Ruimte Als de catechisatieruimte met recht en reden te typeren is als ‘een werkruimte van de Heilige Geest’ dan mogen er aan deze ruimte ook hoge eisen worden gesteld. Verlichting, ventilatie, stoffering en inrichting dragen in een niet geringe mate bij aan de sfeer, het klimaat 39
waarin de catechese plaatsvindt. Ook het meubilair en de opstelling ervan is van groot belang. Denk aan mogelijkheden voor een kringgesprek, groepswerk, enzovoort. Is er ruimte voor een bord of een flapover? Kan er bijvoorbeeld met audiovisuele hulpmiddelen worden gewerkt? In welke staat verkeren de bijbels, liedboeken, werkboeken? Allemaal vragen, die er wel degelijk toe doen. Laten er mogelijkheden zijn om deze vragen in teamverband, in kerkenraadskring en in kerkvoogdelijk overleg te stellen, toe te lichten en te bespreken. Aan lang niet alle wensen zal (onmiddellijk) kunnen worden voldaan. In nogal wat gemeenten lopen de inkomsten terug en moet de tering naar de nering worden gezet. De vraag is echter of daarbij sprake is van beleid. Soms ontstaan er onverwachte mogelijkheden bij restauratie, renovatie of nieuwbouw. Hoe dan ook, een eigen, doelmatig ingerichte catechisatieruimte is zeker geen overbodige luxe. Tijd Het verdient aanbeveling om bij de planning van de catechisatie-uren ook te letten op andere activiteiten die in het (kerk)gebouw plaatsvinden. Wanneer is er bijvoorbeeld club in het aangrenzende lokaal? En zou dit geluidsoverlast kunnen geven? Hoe laat repeteert het koor? De mogelijkheden zijn soms beperkt en er valt lang niet altijd zo te schuiven dat ieders belangen worden gediend. In goed overleg blijkt echter vaak dat veel narigheid voorkomen kan worden. Catechisatiebus In veel gevallen is er sprake van een catechisatiebus, waarin de catechisanten wekelijks wat kleingeld of een collectebon deponeren. Het is goed als er over de opbrengst van meet af aan duidelijkheid bestaat. Moet er gedacht worden aan de kerkvoogdij (verlichting, verwarming, leermiddelen, enzovoort)? Of kunnen de gedachten juist uitgaan naar de diaconie (financiële adoptie kinderen)? Zou een project, zoals bijvoorbeeld aanbevolen door zendingsorganisaties, haalbaar zijn? Of kunnen we de catechisanten zelf een doel laten bepalen (Tear Fund, Woord en Daad, Interserve, enzovoort)? Laat er helderheid zijn of komen op basis van in goed overleg gemaakte afspraken. De ervaring leert dat een project of een zelf gekozen doel de betrokkenheid van de catechisanten vergroot en de opbrengst verhoogt.
40
Presentie Het kan voorkomen dat de catecheet of een catechisant verhinderd is. Laat dit voor zover mogelijk wel een uitzondering zijn. Het is goed om de catechisatie ook een oefening in trouw te laten zijn. Geef als catecheet daarin dan wel het goede voorbeeld. Vraag de catechisanten om bij verhindering bericht te (laten) doen. Doe als catecheet zelf ook bericht aan de catechisanten. Helaas leert de praktijk, dat zowel de catechisanten als de catecheet hierin nog wel eens nalatig blijken te zijn. Dit getuigt van weinig respect. Hoort trouwens juist de christelijke gemeente de wellevendheid niet hoog in haar vaandel te voeren? g. De huiscatechese In september 1974 werd in de Gereformeerde Kerk van Ermelo voor het eerst met huiscatechese gestart. Men streefde hiermee de noodzakelijk geachte toerusting van de volwassenen en de gewenste vernieuwing in de jongerencatechese na in één organisatievorm (zie ook J.J. de Lange, Vrijwilligers in de jongerencatechese, Kampen 1993, p.43 vv.). Huiscatechese is een vorm van catechese, waarin daartoe toegeruste vrijwilligers kleine groepen jongeren in de ‘huiskamer’ de ruimte geven en de mogelijkheid bieden om in gesprek te zijn over en aan de slag te gaan met thema’s die betrekking hebben op geloofs- en levensvragen. Deze vorm van catechese, die inmiddels in tal van gemeenten gestalte krijgt, bedoelt inhoud te geven aan en deel uit te maken van een intergeneratief leerproces. Jongeren wordt in een huiselijke sfeer de mogelijkheid geboden tot oriëntatie en identificatie. Tevens worden de participerende volwassenen uitgedaagd tot leren. De praktijk toont aan dat zich hier inderdaad verrassende mogelijkheden aandienen. Zo kreeg ik van ds. G.H. Fredrikze toestemming om enkele gegevens vanuit de hervormde gemeente Ermelo (West) te vermelden. Hij verklaarde zich tevens bereid om aan wie dat wenst nadere informatie te verstrekken (voor adres zie p. 141). In Ermelo nemen zo’n tachtig catechisanten in de leeftijd van twaalf tot zestien jaar deel aan de huiscatechese. De catechisanten worden verdeeld in tien groepen, die wekelijks bijeenkomen. Enthousiaste vrijwilligers geven leiding aan deze groepen. Zo nodig worden er via persoonlijke gesprekken nieuwe vrijwilligers geworven. Een oproep in het kerkblad sorteert geen effect. De persoonlijke benadering voor41
komt bovendien dat zich mogelijk minder geschikte kandidaten melden. De vrijwilligers worden toegerust en begeleid door de wijkpredikant. Ongeveer eens per maand komt men een avond samen. Dan worden de catechisatie-uren van de vorige maand grondig geëvalueerd en die van de komende maand uitvoerig, zowel inhoudelijk als methodisch, doorgesproken. Deze toerusting en begeleiding van de vrijwilligers is van essentieel belang. De predikant heeft er de grootst mogelijke zorg aan te besteden. Het doorstromen naar de catechisatie, die door de predikant zelf in jaargroepen (zestienjarigen, zeventienjarigen, achttienjarigen) wordt gegeven, levert in het algemeen nauwelijks problemen op. Behalve zulke bemoedigende geluiden kun je echter ook zorgelijke signalen horen. Vooral daar, waar de werving, de begeleiding en de toerusting van vrijwilligers niet optimaal verloopt, stagneert het leerproces. Met alle gevolgen van dien. De gedachte achter de huiscatechese zal ons zeker niet zomaar los kunnen laten. Principiële en praktische vragen roepen echter om voortdurende bezinning. Laten we verdere doordenking niet uit de weg gaan. De genoemde dissertatie van dr. De Lange biedt predikanten en catecheten een goede mogelijkheid om zich op de huiscatechese nader te beraden. Gespreksvragen ‘Juist omdat de gemeente subject is van de catechese heeft de kerkenraad voor dit onderricht zorg te dragen.’ • Welke argumenten zou u weten aan te dragen, die leiden tot deze stellingname? • Wat valt u op als u de praktijk van de catechese, zoals u die kent, toetst aan dit uitgangspunt? • Welke criteria hanteert u met het oog op de indeling en de samenstelling van de groepen? Waarom? • Welke mogelijkheden en moeilijkheden kunnen zich hier aandienen? Hoe denkt u hier in de praktijk mee om te gaan?
42
Literatuur C. van den Berg, Werkvormen voor de Katechese (Katechetisch Centrum van het G.C.O.), Leeuwarden 1989. G.D.J. Dingemans, In de leerschool van het geloof, mathetiek en vakdidactiek voor catechese en kerkelijk vormingswerk, Kampen 1986. Impuls, kwartaaluitgave van het Catechetisch Centrum van de Gereformeerde Kerken in Nederland en het Centrum voor Educatie (afdeling catechese) van de Nederlandse Hervormde Kerk. A.G. Knevel, Geloofsopvoeding en catechese, Kampen 1989. F.H. Kuiper, Op zoek naar beter bijbels onderwijs, Amsterdam 1977. W. Verboom, Leren kennen, Kampen 1989. W. Verboom, In de leerschool van de Heilige Geest (Willem de Zwijgerstichting), Apeldoorn 1994.
43
3. Het catechisatie-uur Een persoonlijke impressie
Inleiding Hieronder geef ik een indruk van een catechisatie-uur. De catechisatie gaf ik in de hervormde gemeente te Dirksland in oktober 1996 aan een groep van ongeveer tien catechisanten in de leeftijd van veertien en vijftien jaar. Ik gebruikte daarvoor de methode Leer ons geloven, deel 4, les 2. a. Op tijd beginnen Alles klaarzetten Vandaag is het me weer gelukt om ruim een kwartier voordat de catechisatie begint, in het kerkelijk centrum te zijn. Ik heb mezelf ertoe gedwongen. Dat ik vorige week op het laatste moment aankwam, omdat een telefoongesprek me opgehouden had, staat me nog vers in het geheugen. Ik heb me er erg onprettig door gevoeld. Ik zie dat de beheerder van het gebouw de tafels met de stoelen in een carré heeft gezet. Op mijn verzoek ontbreekt bij elke hoek een stoel, omdat de ervaring me heeft geleerd dat de jongeren elkaar anders met de knieën hinderen en te weinig ruimte hebben om te schrijven. Het witte bord met de stiften staat uitnodigend klaar. Bij elke plaats ligt een bijbel op de tafel. De gordijnen van de zaal zijn dichtgeschoven, zodat de catechisanten van de volgende groep niet naar binnen kunnen kijken. De les voorbereiden Als ik alle benodigde materialen uit mijn tas haal, weet ik dat alles goed is voorbereid. Daarvoor heb ik vanmiddag de tijd genomen. Een uur per les, zoals in de eerste jaren dat ik deze taak had, is niet altijd meer nodig. Het gaat zo: ik kijk altijd eerst naar mijn aantekeningen van de vorige keer. Hoe ging het ook al weer? Waar ben ik gebleven? Heb ik de catechisanten iets beloofd? Wat voor huiswerk heb ik opgegeven? Dan pak ik de lijst met de namen van de jongeren erbij, waarop ik altijd aanteken wie er niet is. Is er iets bijzonders met een van hen? Is er één ziek? Moet ik er één apart spreken?
44
Voordat ik de catechisatieboekjes doorneem, overdenk ik of er op dit moment iets bijzonders aan de hand is. Zijn er schoolonderzoeken gaande? Is er een belangrijke voetbalwedstrijd? Is er in het dorp iets gebeurd wat voor de jongeren van belang is? Of in de wereld? Dan verdiep ik me in de stof voor de les zelf. De keuze daartoe is niet moeilijk: ik volg het leerplan dat we twee jaar geleden als kerkenraad op voorstel van de catechesecommissie hebben opgesteld. Ik lees de les in het catechisatieboekje door. Dan vraag ik me af of ik genoeg heb om aan de catechisanten over te brengen. Meestal biedt de catechesemethode die ik gebruik voldoende achtergrondinformatie. Een enkele keer moet ik er een ander boek bij nemen. Als ik er voldoende tijd voor heb, kijk ik ook nog even de les van de volgende week door. Misschien moet ik daar met het huiswerk rekening mee houden of moet ik materiaal verzamelen: een krantenartikel of een diaklankbeeld. Moet ik nog een boek aanschaffen? Moet ik ergens kopieën van laten maken? Moet ik iemand uitnodigen? En dan moet het plan op tafel komen (de organisatie van het leerproces): wat wil ik vanavond precies bereiken (lesdoel) en welke stappen neem ik in het catechisatie-uur van vanavond (lesschema). Ik schrijf dit plan dan ook op. Soms bekruipt me daarbij een gevoel van machteloosheid. Zou ik met alle inspanning de jongeren wel echt bereiken? Wat komt er veel op ze af. Zullen ze van harte leren Christus te volgen? Dan heb ik er behoefte aan om mijn plannen in mijn gebed voor God te brengen.
Hartelijk welkom! Goed, alles ligt klaar. Nu moet het er van komen. Buiten wachten intussen al wat catechisanten die eigenlijk te vroeg gekomen zijn. Ik begeef me naar buiten. Daar komen ze al met hun verhalen: ‘Meneer, mijn zus moet naar het ziekenhuis’, ‘Ik heb het zo druk, dominee, kunnen we niet een beetje eerder ophouden?’, ‘Ik kon het echt niet leren voor vandaag, sorry’. Ik probeer te luisteren. En als ze binnenstromen, probeer ik ook te kijken. Waarom staat die jongen altijd zo apart van de rest? Wat ziet dat meisje toch altijd wit. Hé, trekken die twee tegenwoordig met elkaar op? Ik sta zoals altijd in de gang, vlakbij de deur zodat ik ook kan zien wat er binnen gebeurt.
45
b. De start Zit iedereen? Ik kijk de kring rond. Het plan in mijn achterhoofd dat ik vanmiddag gemaakt heb, is minder belangrijk dan die jongens en meisjes die voor me zitten. Ik zie dat ze allemaal hun jas aan de kapstok gehangen hebben. Ze hebben allemaal hun boek en schrift op de tafel gelegd. Iemand zegt: ‘Dominee, ik heb mijn pen vergeten.’ En ik: ‘Die kun je van me lenen, de volgende keer moet je er aan denken.’ Makkelijk, om altijd wat extra papieren, pennen of boeken bij me te hebben. Ze zitten vandaag bijna op dezelfde plaatsen als andere keren. Maar het kan me eigenlijk niet schelen op welke plaats iedereen zit. Waarschijnlijk zou ik daar beter op letten als de groepen veel groter waren en het moeilijker zou zijn om alle namen te onthouden. En een heel enkele keer weet ik zo goed van te voren dat de combinatie van twee jongeren onmogelijk is, dat ik een van de twee meteen aan het begin van het uur vraag om ergens anders te gaan zitten. Ik zeg dan ook eerlijk waarom ik dat vraag: ‘Sorry, jongens, verkeerde combinatie, dat heb ik de andere keren gemerkt.’ Wie is er niet? Ik stel hun de vraag: ‘Wie missen we vandaag?’ En terwijl ik de lijst erbij pak, lees ik de namen op en kijk telkens naar de genoemde jongeren. Als iemand ontbreekt, vraag ik de anderen of ze iets weten van die jongen of dat meisje. Niemand ziek? Anders neem ik een kaart met ‘van harte beterschap’ en vraag ze allemaal hun naam erop te zetten. Er is er één die al twee weken niet is geweest, zie ik. En nu weer niet. Die moet ik morgen toch maar eens opbellen om te vragen wat er is. Waar zijn jullie mee bezig? ‘Hoe gaat het met jullie?’, vraag ik. ‘Zijn er nog belangrijke dingen gebeurd in de afgelopen week?’ Het meest schokkend blijkt het vele huiswerk te zijn. O ja, en de zus van Mark krijgt bijna een baby. ‘Zijn er nog dingen die jullie willen noemen voordat we gaan bidden met elkaar?’ ‘Mijn vader en moeder...,’ zegt Jan. Dat is waar ook, die zitten voor drie weken in China voor evangelisatiewerk. In het gebed probeer ik zoveel mogelijk de dingen te noemen die in het leven van de catechisanten belangrijk zijn.
46
Ik kan niet zingen, dominee! Wat zou ik graag ook zingen met deze jongeren. Kon ik zelf maar op de piano spelen die daar in de hoek staat. De ervaring heeft me geleerd dat lang niet in elke groep iemand bereid is elke week een muziekinstrument mee te brengen en de groep te begeleiden. Trouwens, de jongens grijpen naar de keel, kijken benauwd en zeggen: ‘Ik kan toch niet zingen.’ Daarom zing ik niet met mijn catechisanten (met de belijdeniscatechisanten overigens wel, à capella). Maar daar heb ik niet helemaal vrede mee. Wie wil er met de bus rondgaan? Na het gebed wijs ik op het bord achter me. Daar staat het totaalbedrag van het collectebusje dat ik wekelijks laat rondgaan. Dit jaar heb ik voor een project gekozen van een zendingsorganisatie. Ik heb er aan het begin ook wat over verteld en iedereen een folder gegeven. Ik merk dat de wekelijkse opbrengst iets afneemt. Misschien is het nodig wat dia’s te laten zien van het zendingsproject. ‘Morgen zendingsorganisatie opbellen’, noteer ik ondertussen. De bus gaat rond, terwijl één het toch niet laten kan zachtjes te prevelen: ‘busje komt zoooo...’ c. Geen verborgen agenda Een drie-stappenplan Nu moet ik dan toch met mijn plan voor de dag komen. Elk catechisatie-uur bouw ik op met deze drie stappen (fasen van het onderwijs-leerproces): eerst een inleiding (beginfase of motivatiefase), dan de informatie (informatiefase) en tenslotte de verwerking (verwerkingsfase). Gelukkig zijn veel nieuwe catechesemethoden zo ook opgezet. De inleiding Trouwens, verborgen is mijn agenda niet. Ik vertel de groep wat ik vandaag van plan ben en spreek met ze af hoe we dat gaan doen. Een echt contract, zoals in de handboeken bepleit wordt, is dit niet; dat veronderstelt een veel grotere inbreng van de catechisanten in de hele opzet van de les. Soms stelt een catechisant een vraag die zo wezenlijk lijkt, dat ik er spontaan een deel van de les of de hele les op doorga. Een enkele keer heb ik gemerkt dat er expres een vraag bedacht werd om me een uurtje zoet te houden. Het is de kunst om echt en onecht te onderscheiden. Ik geef ze wel het voordeel van de twijfel.
47
Vandaag zal het gaan over sterven, begraven worden en cremeren. Ik zeg dat we vorige keer bezig geweest zijn over sterven. ‘O ja, gezellig onderwerp,’ zegt er één. ‘Ja joh, dat is waar, het is geen prettig onderwerp, maar het is wel nodig er eens over te praten.’ Dat vindt hij gelukkig ook. Ik herinner me dat ze de vorige keer allemaal verteld hebben of ze weleens op een begrafenis of crematie zijn geweest en hoe ze dat beleefd hebben (inventariseringsronde). Ik weet dus dat het ze zeker raakt. Maar dat is een week geleden. Nu moet ik hun belangstelling weer wekken voor dit onderwerp. ‘Hebben jullie gelezen dat er bij een crematorium een grasveld is gemaakt van het gras van het oude Ajax-stadion? Daar kan de as uitgestrooid worden van mensen die gecremeerd zijn. Ze hebben er nu een coachhokje bijgezet, waar nabestaanden even kunnen gaan zitten.’ Of ze het weten! ‘Met die rood-witte stenen en zo...’ We spreken er kort over dat mensen dat gras bijna vereren en graag willen dat hun as erover wordt uitgestrooid. Ik vind het belangrijk hun belangstelling te wekken voor wat ik vandaag wil overbrengen. (Eigenlijk heb ik nu alleen nog maar de zogenaamde extrinsieke motivatie gewekt: doordat ze belangstelling voor Ajax hebben, vinden ze dit een aardig onderwerp. Straks moet ik een volgende stap zetten, opdat ze het onderwerp zelf belangrijk gaan vinden: de intrinsieke motivatie.) Daarvoor is tijd nodig. Tegelijkertijd let ik erop dat de inleiding niet te lang wordt doordat de inhoud eigenlijk al naar voren komt. Dat komt straks wel. De catechisanten merken dat mensen het belangrijk vinden wat er na hun dood met hun lichaam gebeurt. De manier waarop dat gebeurt, heeft te maken met wat het belangrijkste in hun leven was. Bij de genoemde Ajax-supporters zien ze, dat als God in het leven niet het belangrijkste is voor mensen, er vaak iets anders voor in de plaats komt.
De informatie Dan komt de tweede stap die ik in mijn gedachten heb: ik wil dat zij straks weten welke motieven er zijn om je niet te laten cremeren, maar je te laten begraven. Ik wil ook dat ze iets ervaren van de symbolische waarde van een christelijke begrafenis (het lesdoel). Van de vorige keer weet ik dat de catechisanten niet met crematie te maken hebben gehad. Ik kies ervoor met elkaar een stuk tekst te lezen uit het catechisatieboekje. Ik vraag iemand het hardop te lezen en daarna te zeggen welke argumenten zij is tegengekomen in de tekst. En jawel, met wat hulp van andere jongeren in de
48
groep komen de argumenten naar voren. Ik schrijf die argumenten op het bord. Tegelijkertijd trekken sommige jongens en meisjes bij enkele motieven een bedenkelijk gezicht. Ik vraag dus of ze het er niet mee eens zijn. Er ontstaat een discussie waardoor de motieven voor begraven of cremeren als het ware op hun bijbelse gehalte worden getest. Ondertussen stel ik vast dat ze wel betrokken lijken. Zou de intrinsieke motivatie dan toch gelukt zijn? Ik moet dit gedeelte van informatie afronden. Ik loop de argumenten nog eens langs. En ik concentreer me vooral op de centrale gedachte: begraven is als zaaien van een lichaam in de aarde, daaruit spreekt de hoop op het ‘nieuwe graan’, het nieuwe lichaam in de opstanding van de doden.
De verwerking Een blik op mijn horloge zegt me dat ik moet opschieten om voor de derde stap in deze les tijd genoeg te hebben: de verwerking. Mijn plan is dat te doen door een bijbelstudie over de begrafenis van Sara (Gen. 23:1-20). Een bijbelstudie doe ik gewoonlijk om het andere lesuur. Ik merk dat de groep bijbelstudies wel accepteert, maar er niet echt enthousiast over is. Toch hoop ik de jongeren daardoor te leren hoe ze zelf de Bijbel kunnen lezen. Ik vraag ze of ze de opdrachten gemaakt hebben bij het bijbelgedeelte, die ik ze vorige week heb opgegeven. Er ontstaat wat beweging in de groep. Verontschuldigende gebaren: geen tijd, vergeten, geen zin, te moeilijk, niet opgeschreven. Anderen hebben het wel gedaan. Ik word niet boos over het feit dat het werk niet gedaan is. Ik laat wel merken dat ik teleurgesteld ben. Ik vertel ze dat ik zo graag zie dat de catechisatie serieus genomen wordt en dat het veel meer zin heeft als ze zich er thuis al mee hebben beziggehouden. Ik stel ze voor om niet tot kort voor catechisatie te wachten met de voorbereiding. ‘Deze geschiedenis speelt zich ongeveer vierduizend jaar geleden af. Moet je eens zien hoe dat toen ging met een begrafenis...,’ zo begin ik. Enkele inleidende opmerkingen zijn nodig. Dan gaan we het lezen. Iedere catechisant leest een vers van het bijbelgedeelte. Ik vraag ze of ze nog moeilijke woorden of zinnen zien die ze niet begrijpen. Inderdaad, enkele woorden roepen om uitleg. Ik doe mijn best, maar één kan ik niet bevredigend uitleggen. Ik beloof dat de volgende keer opgezocht te hebben. Ik vraag telkens een jongen of meisje om een vraag te lezen en te beantwoorden.
49
d. Even kritisch naar mezelf kijken Saai? Het loopt vanavond allemaal gesmeerd. Maar als ik eerlijk ben, is mijn plan een beetje saai. Zowel in de inleiding als in de informatie en de verwerking heb ik de vorm gekozen van een gesprek met de jongeren (dialogische werkvorm). Had ik ook andere vormen kunnen bedenken? Natuurlijk. Werkvormen voor de inleiding Bij de eerste stap had ik bijvoorbeeld het bord kunnen gebruiken. Ik had ze kunnen uitnodigen om onder stilte van de hele groep een woord of een mening op het witte bord te schrijven bij een stelling (bordassociatie). Ik had ook een foto aan ze kunnen voorleggen (een foto uit hun boek, een foto uit een tijdschrift, eventueel een gekopieerde foto, ik lees immers niet voor niets de krant met een schaar bij de hand) en ze kunnen vragen om een reactie op die foto te geven. Ik had ze een lied kunnen laten horen met een cassetterecorder en ze kunnen vragen om hun mening erover te geven. Ik had dus veel meer visueel en auditief materiaal kunnen gebruiken. Werkvormen voor de informatie Had ik de tweede stap van dit uur, de informatie, ook anders kunnen doen? Ja, waarom heb ik eigenlijk nauwelijks zelf het woord genomen om iets over te brengen? Ik had toch gewoon iets kunnen uitleggen (instructie). En had ik ze niet eens een mooi verhaal kunnen vertellen over een bijbels figuur of van iemand uit de kerkgeschiedenis of het heden (identificatie)? En waarom heb ik ze eigenlijk niet iets laten zien (demonstratie)? Er is in de catechesemethode die ik gebruik veel illustratiemateriaal opgenomen. Daar kan ik gebruik van maken. Als ik een voorwerp meeneem uit Israël, of een krantenknipsel, zien ze het voor zich. Waarom doe ik dat dan toch zo weinig? Omdat het de moeite van het voorbereiden kost. Ik merk dat ik weinig gebruik maak van cassetterecorder, video, dia’s en film, omdat ik dan tijdig het materiaal moet bestellen en de apparatuur moet klaarzetten. Maar als ik het doe, loont het wel de moeite. Werkvormen voor de verwerking Bij de derde stap past de vorm van het gesprek heel goed (evenals bij de inleiding). Maar het gesprek zou nog wel anders kunnen. Als ik steeds een vraag stel en zij geven er
50
antwoord op, gebeurt er alleen iets tussen een jongere en mij (onderwijsleergesprek). Ik zou ze ook met elkaar in discussie kunnen brengen en zelf het gesprek bewaken (groepsgesprek). En waarom praat ik steeds naar aanleiding van discussievragen? Zou ik niet eens twee krantenknipsels met tegenovergestelde situaties of meningen naast elkaar zetten en ze vragen te kiezen? Of een situatie bedenken waarover ik hun advies vraag? Bij jongere catechisanten zouden een simpele invuloefening of multiple-choicevragen voor een keer ook wel mogelijk zijn. Het gaat er bij deze derde stap immers om dat de catechisanten het geleerde ook gaan toepassen en hun eigen keuzes leren maken.
Vormen voor bijbelstudie En wat die bijbelstudie betreft: als ik ze een andere keer eens zo laat lezen, dat de een de stem van bijvoorbeeld Abraham leest en de ander de verteller is, dan wordt het levendiger. Ik kan ze ook vragen het bijbelgedeelte te lezen en dan een vraagteken te plaatsen bij wat ze niet begrijpen of een uitroepteken bij wat ze opvallend vinden. Dan kunnen we daarna praten met als startpunt: ‘Waarom heb je daar een vraagteken gezet?’ Deze vorm van bijbelstudie wordt de Zweedse methode genoemd (zie de HGJB-brochure over werkvormen voor bijbelstudie). Doe-het-zelfwerkvormen En waarom ben ik bij het huiswerk niet verder gegaan? Ik had ze de gelegenheid kunnen geven om zelf aan het werk te gaan (explorerende werkvorm). Bijvoorbeeld door ze de komende week stukjes uit de krant te laten verzamelen. Of door ze mensen te laten interviewen. Ik weet eigenlijk wel waarom ik dat niet gedaan heb: het is zo moeilijk om ze te motiveren om zoveel werk voor de catechisatie te doen. Toch wordt de variatie van vormen beloond door een hogere motivatie van de jongeren. Misschien is mijn voorbereiding toch nog te summier geweest. Misschien heb ik door de werkdruk te weinig gebruik gemaakt van mijn creativiteit. e. Op tijd stoppen Sneller dan me lief is, is het uur voorbij. Over enkele minuten zullen buiten auto’s wachten van ouders die ver van het dorp wonen. Sommige jongeren moeten snel met hun huiswerk verder of naar de sportclub.
51
Huiswerk Moet ik ze huiswerk opgeven? Ik zal er niet populairder door worden, dat staat wel vast. Er is een beknopte duidelijke leskern in het boek. Ik lees die tenslotte voor en vraag ze op te schrijven dat voor de volgende keer te leren. ‘Flauw zeg’, ‘Moeten we dit uit ons hoofd kennen?’, ‘Ik heb het te druk.’ Ik houd voet bij stuk: ‘Ja, dit moet je uit je hoofd leren. Het zal ongeveer tien minuten van je tijd vragen. Kijk het elke dag even over.’ Ze weten goed dat ik hen niet elke week iets uit het hoofd laat leren. Soms vraag ik ze om iets door te lezen. Een andere keer moeten ze vragen maken bij een bijbelgedeelte. Of ik leg ze zeven bijbelgedeelten voor en vraag ze er elke avond één te lezen. Een enkele keer probeer ik of ze thuis een stelling of een vraag met hun ouders, broers en zusters willen bespreken. Hoe ouder de catechisanten zijn, hoe minder ik ze vraag iets te leren. Het gebed Ook aan het einde van het uur bid ik met de jongeren. Opnieuw in mijn eigen woorden. Soms stelt een jongere toch nog een voorbede voor. Het betekent wel dat ik vaak moet bidden op een catechisatie-avond. Daarom spreek ik ook het Onze Vader wel eens uit aan het einde van een lesuur. Tijd om te praten Terwijl de groep het lokaal verlaat, sta ik op mijn strategische plaats bij de deur. Ik merk dat ze alles netjes achterlaten voor de volgende groep. Een meisje blijft onopvallend achter. Ze wil blijkbaar iets zeggen. ‘Dominee, volgende week ben ik er niet.’ ‘O nee?’ Er blijkt een heel verhaal achter te zitten. Maar ik heb de tijd. Tussen de uren heb ik telkens een ruimte van een kwartier gelaten. De komende en gaande catechisanten hinderen elkaar niet. En er is tijd om even te praten met een jongere die achterblijft of die vroeger komt. Als iedereen vertrokken is, heb ik even tijd om het bord schoon te maken en het materiaal voor het volgende uur klaar te leggen. En dan stroomt de volgende groep binnen.
Gespreksvragen • We belijden dat de Heilige Geest de harten van de catechisanten kan bereiken en veranderen. Is de didactiek dan wel zo belangrijk? 52
• Als u meent dat het variëren in werkvormen de catechisatie-uren boeiender maakt, welke concrete stappen denkt u dan nu te nemen om die variatie aan te brengen? Literatuur A. Berger en R. van Es, Ik verbind je door... Praktisch handboek voor de bijbelkringleider met 40 creatieve verwerkingsvormen, Youth for Christ 1980. N. Tramper, Het woord in de kring, praktische handreiking voor bijbelstudiegroepen, Zoetermeer 1995. Werkvormen, een uitgave van de hervormde jeugdraad te Driebergen, vierde druk 1988. Werkvormen voor bijbelstudie, serie Kadervorming van de HGJB, deel 14, Bilthoven.
53
Excurs: didactische werkvormen
In dit hoofdstuk worden allerlei werkvormen aangereikt, waarmee u uw winst kan doen. Ter aanvulling willen we nog enkele punten noemen, die een rol kunnen spelen bij de bezinning op de vraag welke werkvormen u kunt gebruiken. 1. Onder een didactische werkvorm verstaan we de wijze waarop de catecheet en de catechisanten samen omgaan met de leerinhoud met het oog op de doelstelling die je wilt bereiken. Een werkvorm is dus geen aardige verpakking van de leerinhoud, nog veel minder een truc, maar de wijze waarop je met de leerinhoud bezig bent. Je gebruikt altijd een werkvorm. Zowel wanneer je een vraag en antwoord van de Heidelbergse Catechismus uit het hoofd laat leren, als wanneer je een stellingenspel houdt. 2. Als we er van uitgaan dat de Heilige Geest in de catechese wil werken, wordt het juiste gebruik van de juiste werkvormen belangrijk. De Heilige Geest werkt immers middellijk. Tot die middelen behoren ook de werkvormen. 3. Werkvormen moeten een dienende functie hebben ten aanzien van het doel van de catechese. Je moet dus eerst weten wat je wilt bereiken (de doelstelling). Vervolgens kies je de leerinhoud die hiervoor nodig is. Daarna ga je na welke werkvorm geschikt is om met de leerinhoud zodanig bezig te zijn dat je hopelijk bij het doel uitkomt. Werkvormen mogen geen hobby zijn van een catecheet. Het gaat om het doel waartoe het leren van de jongeren leidt. 4. Aan het kiezen van werkvormen zit ook een principiële kant. Werkvormen moeten overeenkomen met de wijze waarop je over de betekenis van de Bijbel denkt. Een werkvorm waarbij de mening van de catechisant het laatste woord heeft, wringt met een visie volgens welke de Bijbel uiteindelijk beslist wat waar of niet waar is. 5. Bij het gebruik van een bepaalde werkvorm dient het leren van de catechisanten tot zijn recht te komen. Catechisanten mogen bij een werkvorm geen object worden. Nog minder mogen ze gemanipuleerd worden. Het is dus belangrijk om bij de keus van een 54
6.
7.
8. 9.
10.
werkvorm zoveel mogelijk in de huid van de catechisanten te kruipen. Werkvormen dienen aan te sluiten bij de beginsituatie van de catechisanten (en van de catecheet). Je moet erop bedacht zijn dat werkvormen soms onverwachte effecten of neveneffecten hebben. Bovendien moeten ze passen bij de leeftijd van de jongeren en bij hun intellectueel niveau. Ze mogen niet te hoog gegrepen, maar ook niet te simpel voor deze groep zijn. Werkvormen zijn er enerzijds om catechisanten te motiveren, maar anderzijds moet er ook reeds een bepaalde motivatie aanwezig zijn (fototaal). Ook kunnen werkvormen bedreigend of confronterend zijn. Verder is het van belang zich te realiseren of de werkvorm wel past bij de groepsgrootte. Werkvormen moeten passen in ‘het geestelijk klimaat van de gemeente’. Er is een zekere wijsheid voor nodig om hierin constructief bezig te zijn. Ook van belang zijn de beschikbare tijd en de ruimte waarin de groep bijeen komt. Over het algemeen worden de werkvormen alsvolgt ingedeeld: a. Aanbiedende werkvormen: veel nadruk op het cognitieve; b. Dialogische werkvormen: veel nadruk op het affectieve; c. Explorerende werkvormen: veel nadruk op de zelfwerkzaamheid van de catechisanten. (Vgl. G.D.J. Dingemans, 1986, 277 vv.) Enkele punten die bij het gebruik van audiovisuele media meespelen zijn: a. Bij het gebruik van deze middelen kan men de aandacht van de groep op één punt richten. b. Het beeld is indringender dan het gesproken woord. c. De kwaliteit van audiovisuele media moet goed zijn. Jongeren zijn op school en via de gewone media verwend. d. Het gebruik ervan beïnvloedt ook de andere componenten van het leerproces. e. Media kunnen niet bedoelde, en niet voorziene neveneffecten veroorzaken. f. Het gebruik van media kost meestal veel tijd aan voorbereiding. g. Er kunnen plotseling storingen optreden. De les mislukt in het geval de media geen dienende functie hebben.
55
4. De catechisanten
Inleiding In dit hoofdstuk willen we proberen onze catechisanten nader te leren kennen. Willen we catechisanten echt leren kennen, dan kan dat natuurlijk niet via een boekje. Via dit hoofdstuk kan wel iets aangereikt worden dat herkenning oproept. Ik hoop dat die herkenning tegelijk een uitdaging is om verder te kijken, om zich te verdiepen in de catechisanten. Het is ontzettend belangrijk onze catechisanten te leren kennen. Echt leren kennen doen we niet via het verzamelen van veel informatie over de leefwereld van de jongeren. Op zich is dit wel belangrijk; wat we zien, kunnen we dan plaatsen in grotere verbanden. Maar het gaat uiteindelijk om het echt leren kennen van de individuele catechisant. Daarvoor is een ‘kennen met het hart’ nodig: een onbevangen openstaan voor de jongere tegenover je. Wie is hij toch? Wat houdt hem bezig? De catechisant kennen met het hart is nodig om in de catechese te spreken tot het ‘hart’ van jongeren, om te weten waar de aanspreekpunten in de levens van deze jongeren liggen. Zo kan gezaaid worden in meer toebereide aarde. Dit vraagt van een catecheet om bezig te zijn met een andere intentie dan alleen maar catecheselessen verzorgen. Het gaat er niet om dat de lessen gegeven worden, maar dat ze als het ware ‘thuis bezorgd’ worden en catechisanten uitgedaagd worden zelf te leren. Ter Horst stelt: ‘Wie kinderen wil opvoeden, moet liefde voor hen over hebben. (...) Kinderen moeten liefde ontvangen, het meest als ze nog klein zijn of zich in een overgangsperiode bevinden tussen twee levensfasen’ (W. ter Horst, Wijs me de weg, Kampen 1995, p.15). Mijns inziens geldt dit ook voor catechisanten! Met het oog op dat echte leren kennen, wil ik enkele hoofdzaken noemen, die we kunnen ontdekken als we kijken naar de leefwereld van jongeren. Nogmaals: onze kennis is er dus niet op gericht om te willen analyseren en zo de jongerenwereld te beheersen. Het gaat om de ontdekking van de ware aard van de jongeren! Hoe zien we catechisanten? Laten we ons eens inleven: een catechesegroep van zestien- en zeven56
tienjarigen komt binnen. Een aantal van hen gaat druk pratend zitten. Belevenissen worden uitgewisseld. Ze vergeten hun jacks uit te trekken, helmen worden zomaar op tafel gelegd. Ze zijn niet allemaal zo druk en ruig. In deze groep zit ook een aantal catechisanten, dat wat teruggetrokken is. Komen zij uit een meer beschermd milieu? Bij die ‘ruige lui’ voelen zij zich niet op hun gemak. Er zijn ook een paar echte ‘studiebollen’. In ieder geval gedragen ze zich zo: met een ietwat neerbuigende blik kijken ze naar die ruigere jongeren naast hen. Het is duidelijk: daar horen zij niet bij! Wat kan zo’n gewone, diverse catechesegroep bedreigend overkomen op een catecheet. Daar sta je dan. Je hebt het gevoel alsof je werkelijk uit een andere wereld komt. Wat moet je doen? We voelen ons ongemakkelijk en we staan wat te kijken. Maar wat zeggen onze ogen? Ter Horst stelt: ‘Het ontgaat een kind niet hoe een opvoeder kijkt.’ Met je ogen kun je zeggen: ‘Fijn, dat je er bent en nu gaan we er samen iets moois van maken. Zoiets wordt door een kind feilloos geregistreerd en het is bepalend voor de toekomst die opvoeder en kind samen tegemoet gaan’ (W. ter Horst, Wijs me de weg, Kampen 1995, p.14). Zou dat voor een catechisant ook niet gelden? Ogen zeggen veel! Angst, onzekerheid, onrust? Willen we krampachtig beheersen? Mag het kost wat kost niet uit de hand lopen? Of stralen onze ogen nieuwsgierigheid en belangstelling uit: Wie zijn ze toch? Wat houdt hen bezig? Waar kunnen we bij hen invoegen in hun leven? Waar kunnen we als het ware met hen oplopen (zoals bij de Emmaüsgangers, vgl. Luk. 24:13-35)? Hoe wij naar catechisanten kijken, heeft te maken met hoe wij catechisanten zien! Zien wij catechisanten als een groepje ‘ongeregeld’, als een groep onverschilligen met enkele serieuzen ertussen? Of zien wij catechisanten als ‘nog-nieters’? Nog niet volwassen, nog niet serieus, nog niet gemotiveerd, nog niet... Het zal duidelijk zijn dat we dan niet zo positief naar catechisanten kijken. Zien wij catechisanten als ‘lege vaten’, die hoognodig gevuld moeten worden met veel kennis? Of zien wij catechisanten als mensen, ‘even-mensen’ (J. Firet gebruikt deze term in zijn boek Het agogisch moment in het pastoraal optreden)? Jongeren zijn niet gelijk aan ons, maar wel gelijkwaardig. Jongeren zijn mensen, die volop in ontwikkeling zijn, levend in hun context. Belangrijk is dat we verder proberen te zien, verder dan wat voor ogen is. In alle bewogenheid de situatie, waarin jongeren leven, proberen te doorzien. U voelt wel: dat kleurt ons kijken! En jongeren voelen dat haarfijn aan! 57
Is het wel een groep? Voor ons zit een ‘groep’ catechisanten. Maar is het wel een groep? Aan het begin van een seizoen kunnen we eerder spreken van een ‘verzameling individuen’. Er zijn tussen de jongeren wel wat overeenkomsten: de leeftijd en het ‘zijn-in-ontwikkeling’ (adolescentie). Maar de verschillen zijn veel groter: achtergrond, milieu, kerkelijke betrokkenheid van het gezin, persoonlijke levensverhaal, interesse, de school of opleiding, enzovoort. Het is voor het leerproces binnen de catechese belangrijk wanneer zo’n verzameling individuen een groep wordt. Dat gaat niet vanzelf. Het is een proces, dat vooral begeleid moet worden door de catecheet. In zo’n groepsproces zijn individuele jongeren op zoek naar hun plek in de groep. Welke plek krijgen ze van de anderen? Welke plek kunnen ze opeisen? Krachten worden gemeten. Wie is echt dominant? Het lijkt wel op een ‘struggle for life’. De verwachtingen ten aanzien van de catechese zijn ook heel divers. Zal catechese iets toevoegen aan hun leven? Heb je er wat aan? Het is goed te beseffen dat catechese een klein onderdeel is van het segment ‘kerk en geloof’. En het segment ‘kerk en geloof’ is maar een klein onderdeel in de leefwereld van jongeren. Catechese staat temidden van een veelheid van invloeden en ervaringen. Kenmerkend voor elk groepsproces is dat men temidden van de diversiteit zoekt naar een gezamenlijkheid. Wanneer dit niet begeleid wordt, zoeken de groepsleden zelf naar een gezamenlijk doel. Bij een catechisatiegroep zou dat het samen uitproberen van een catecheet kunnen zijn! Samen lol beleven ten koste van de catecheet! Het is dus van groot belang dat de catecheet echt leiding geeft aan dit proces (zie verder hoofdstuk 5). Zo kan hij het groepsklimaat positief beïnvloeden. Hij kan duidelijk maken dat, in een catechesegroep van de kerk, iedere jongere er mag zijn zoals hij is. We hoeven ons niet beter voor te doen voor elkaar. We willen leren elkaar te respecteren. Ieder is in deze groep waardevol en mag tot zijn recht komen. De catecheet zal dit vaak moeten herhalen en vooral voorleven. Werken aan een goede sfeer en zelf echte interesse tonen in jongeren doen al heel veel. Het groepsklimaat wordt ook positief beïnvloed door het creëren van momenten waarin de catechisanten het waardevolle van elkaar beleven. Dat heeft te maken met de methode van lesgeven. Is ons catechiseren er op gericht de catechisanten zoveel mogelijk daadwerkelijk te betrekken bij de te bespreken thematiek? Zoeken we naar herkenning 58
bij jongeren in die verschillende leefwerelden? Weten we de kennis van een catechisant, die bijvoorbeeld op een reformatorische school zit en de kennis van een catechisant die bijvoorbeeld in de bouw werkt, in te schakelen? Zien we mogelijkheden om die verschillende catechisanten in groepjes aan het werk te zetten (anders dan alleen maar groepsgesprek)? Om te komen tot een groep is het ook belangrijk om, aan het begin van een seizoen, de verwachtingen van de catechisanten ten aanzien van de catechese te inventariseren en die verwachtingen in relatie te brengen met de doelstelling van de catechese. Zo komen we de verschillen op spoor. Er kan verduidelijking gegeven worden. Het is helemaal mooi, wanneer er een gezamenlijke doelstelling wordt geformuleerd. Daar kunnen we elkaar aan houden! Ook de catecheet zelf moet zich eraan houden: Hij moet duidelijk en consequent zijn. Met enkele duidelijke ‘spel’-regels, die ook nageleefd worden, kan een belangrijke bijdrage geleverd worden aan het groepsproces. Ordeproblemen In de praktijk echter blijkt dat de groep regelmatig onder spanning staat. Dat uit zich in ordeproblemen. Veel ordeproblemen worden veroorzaakt door onduidelijkheid in de groep: Wat kan wel, wat kan niet? Worden de ‘regels’ inconsequent gehanteerd? Een groep kan niet tegen onduidelijkheid. De onduidelijkheid moét omgezet worden in duidelijkheid. Die duidelijkheid krijg je als groep door uit te proberen, door na te gaan waar de grenzen liggen, door te strijden om de macht (wie heeft het uiteindelijk voor het zeggen: de catecheet of de groep?). Ordeproblemen kunnen veroorzaakt worden door de catecheet zelf: • Hij heeft zich – met name methodisch – niet goed voorbereid. In de wijze waarop de stof aangeboden wordt, zit totaal geen uitdaging. Hij benut de ‘inspreekpunten’ bij, maar ook de mogelijkheden van jongeren niet; • hij kent de groep niet goed en blijft daardoor aarzelend en onzeker. Het minste wat we kunnen doen, is heel snel de namen leren. Daarmee kunnen we ook jongeren rechtstreeks aanspreken en indien nodig tot de orde roepen!; • hij wil voor zichzelf het aantal uren beperken en daarom krijgt hij veel en soms ook heel verschillende catechisanten in zijn groep. Nu is bekend dat goed catechiseren niet lukt in een groep groter dan vijftien jongeren. Wie een groep van vijftien jongeren observeert, 59
weet welke enorme interactie-mogelijkheden er tussen jongeren onderling zijn. Let maar eens op het oogcontact, op de non-verbale expressie, op het ‘voetenwerk’ onder de tafel, enzovoort. Wanneer je jongeren van verschillende leeftijdsgroepen bij elkaar voegt, krijg je heel verschillende catechisanten in de groep. Wie de ontwikkelingspsychologische gegevens niet serieus neemt, vraagt om problemen; • ordeproblemen kunnen ook veroorzaakt worden door de ruimte waarin we moeten catechiseren. Wie veel catechisanten in een kleine ruimte met fel licht samenbrengt, roept bij catechisanten agressief gedrag op. Maar een goed ingerichte ruimte, waarin duidelijk zichtbaar is dat we catechisanten serieus nemen, met moderne leermiddelen, roept veel meer een serieus gedrag van de catechisanten op. Leiding geven aan een groep is het samenspel van factoren actief en positief beïnvloeden! Maar als het dan toch fout gaat? Wat moet je doen, als een catechisant telkens het groepsproces negatief beïnvloedt? Eruit sturen? Eruit sturen is een kortetermijnoplossing. Het probleem wordt even opzijgezet. Hoewel... een groep kan zich solidair verklaren door middel van negatief gedrag met degene die eruit gestuurd is. Eruit sturen heeft ook consequenties naar de thuissituatie. Of de catechisant gaat niet meteen naar huis en blijft tijdens het catechese-uur op straat hangen of hij gaat boos naar huis en kweekt thuis een anti-stemming tegenover de catecheet. Beter is te vragen! We zien ordeverstorend gedrag. Wat is er aan de hand? Stel vragen aan jezelf en aan de catechisant. Begin met de vragen te stellen aan uzelf: • ben ik wel duidelijk genoeg geweest? Wist de catechisant waar de grenzen lagen? • gaf ik wel voldoende ruimte of behandel ik de groep toch te veel als ‘kleine kinderen’ en verzet juist deze catechisant zich daartegen? • heb ik de les wel goed voorbereid, met name methodisch, zodat ik heel gemakkelijk kan inspelen op reacties vanuit de groep? • ben ik niet te krampachtig en zou ik de dingen niet met meer humor moeten bezien? • daagt de les wel uit om mee te doen? Lukt het me om de relevantie van de stof in de leefwereld van jongeren duidelijk te maken? Gebruik ik werkvormen waarin deze catechisanten hun energie kwijt 60
kunnen? Maak ik catechisanten medeverantwoordelijk voor het verloop van de les? Schakel ik hen wel echt in? Stel daarna vragen aan de catechisant. Kies niet voor een ‘openbaar verhoor’, maar vraag of hij even nablijft of een keer bij u langs wil komen. Met andere woorden: maak er een pastoraal gesprek van! Leg aan de catechisant uit wat u ziet en merkt. Maak duidelijk dat dit voor u een probleem is. Beschuldig en dreig niet. Vraag hoe het komt dat hij zo reageert. Zoek samen naar oplossingen. Misschien kan zelfs een afspraak gemaakt worden. Kortom: investeer in de relatie met deze ‘lastige’ catechisant en verbreek de relatie niet! Individu te midden van... Een belangrijke factor in de groep blijft toch de individuele catechisant. Deze catechisant staat niet los van de omgeving. Van alle kanten wordt hij beïnvloed. Hij is jongere temidden van verschillende werelden. We weten dat de samenleving uiteen is gevallen in verschillende segmenten. In al die segmenten beweegt de catechisant zich: school, werk, vrije tijd, kameradengroep, thuis, enzovoort. Elke keer staat hij voor de opgave te voldoen aan de verschillende verwachtingen, normen en waarden van die segmenten. En dat terwijl hij volop in ontwikkeling is. Wie oog voor jongeren in deze leeftijdsfase heeft, kan deze ontwikkelingen duiden met enkele typeringen. We noemen er vijf. 1. Jongeren op blote voeten. Jongeren tussen de twaalf en twintig zitten in een fase van overgang. Ze zijn geen basisschoolkind meer, maar ze zijn ook geen volwassene. Zelf ontdekken ze dat de manieren van denken, reageren en ervaren uit de schoolkindfase niet meer passen in deze tussenfase. Ze lopen eigenlijk op blote voeten. De oude schoenen zijn te klein en de nieuwe schoenen zijn nog veel te groot. Het is dan ook niet zo verwonderlijk dat jongeren onzeker zijn en niet goed weten wat ze willen. 2. Wegens verbouwing gesloten. Zoals een winkel gesloten is vanwege een grote verbouwing, zo zitten jongeren ook in een fase van grote verbouwingen. Lichamelijk beleven ze een groeispurt en het postuur verandert sterk. Maar van binnen (psychisch en mentaal) is lang niet 61
alles op zijn plek gekomen. Jongeren zijn vaak heel onevenwichtig. Sociaal bezien is hun plek ook niet duidelijk. Soms worden ze door ouderen behandeld als kleine kinderen, dan weer wordt van hen een volwassen gedrag verwacht. Jongeren worden ouder, ze volgen hun opleiding. Maar zal er voor hen straks werk zijn? Wie heeft hen dan nodig? Als we wat nauwkeuriger naar de ‘verbouwing’ kijken, zien we het volgende: • Jongeren van twaalf, dertien jaar zijn sterk gericht op de buitenwereld. Ze kunnen ook veel informatie aan. Soms lijken ze net een spons. Een goed geheugen hebben ze. Het abstractievermogen wordt verder ontwikkeld. Wat hebben ze veel energie!; • jongeren van veertien, vijftien jaar komen terecht in een periode van grote veranderingen. Ze zijn naar binnen gericht, sterk bezig met zichzelf. Levend in onzekerheid zijn ze op zoek naar hun identiteit. Ze zijn heel kritisch tegenover de bestaande opvattingen. Er wordt heel scherp getoetst of het bestaande wel echt is. De sterk wisselende gevoelens van verliefdheid maken hen extra onzeker en kwetsbaar. Vele angsten bezetten het jonge leven. Een begripvolle, pastorale houding is belangrijk. Om ook zicht te krijgen op zichzelf biedt de bespreking van de Decaloog (Tien Geboden) in de catechese een goede mogelijkheid; • jongeren van zestien jaar en ouder komen toe aan (psychische) verdieping. Ze zoeken hun eigen plaats. Ze experimenteren graag: Wat kan en wat mag? Ethiek komt binnen het eigen gezichtsveld. Het is ook de tijd waarin keuzes gemaakt worden (beroep, partner). Dat veroorzaakt nogal eens crises. In deze fase krijgen jongeren meer spirituele belangstelling; • jongeren van achttien jaar en ouder zijn sterk bezig met het vinden van een eigen plaats in het maatschappelijk leven en in de gemeente. Ze komen tot eigen relaties, eigen werkkring of specialisatie in studierichting. De stormachtige ontwikkeling komt wat tot bedaren. Het stof kan neerdwarrelen! In deze periode kunnen persoonlijke levensvragen besproken worden. Deze ‘verbouwing’ is hard nodig. De catechisanten zijn uit hun kinderfase gegroeid. Hun leefwereld is groter geworden. Ze hebben ook veel meer mogelijkheden en uitdagingen. Zo bouwen ze hun eigen levenshuis. Maar de verbouwing duurt wel lang. Van buiten kan het er al aardig uitzien. Het lijkt klaar. Maar van binnen is het nog lang niet 62
klaar. Zo zien we dat de lichamelijke en seksuele ontwikkeling snel gaan. Jongeren zijn vroeg rijp, maar de psychische en mentale ontwikkeling gaan veel langzamer. 3. Doe-het-zelvers. Bij het bouwen van de eigen leefstijl en levenshuis maken jongeren geen gebruik van kant-en-klare bouwpakketten. Ze zijn ze op zoek naar wat bruikbaar is. Alles wat bruikbaar is wordt benut, het maakt niet uit waar het vandaan komt! Bruikbaar is dat wat echt en nuttig is, waar je wat aan hebt. Door experimenteren ontdekken ze wat ze wel en niet kunnen. Zo zien we dat jongeren van verschillende terreinen ‘brokstukken en bouwstenen’ halen: • Thuis: opvattingen en meningen van thuis meegekregen, worden stevig getoetst. Zomaar overnemen doen ze bij voorbaat niet. Toch blijkt dat het model, het voorleven van ouders, heel indrukwekkend en erg belangrijk is; • school: hier vindt de voorbereiding plaats op het staan en functioneren in de samenleving. Vanuit onderzoek blijkt dat leraren belangrijke identificatiemodellen zijn. Het voorbeeldgedrag van docenten beïnvloedt. Laten we vooral de invloed van medeleerlingen niet onderschatten!; • vrije tijd: in hun vrije tijd creëren ze een eigen ruimte waar ze samen met anderen kunnen verkennen en experimenteren. Door wat jongeren beleven, doen en laten na school- of werktijd, door op te trekken met kameraden, ontdekken ze waar hun persoonlijke grenzen liggen; • kameradengroep: het contact met andere jongeren is heel erg belangrijk. Jongeren doen er veel, bijna alles voor om erbij horen. Denk bijvoorbeeld aan: kleding, haardracht en willen meepraten over televisieprogramma’s; • werk en bijbaantjes: werk is voor jongeren erg belangrijk. Ze verdienen geld dat nodig is om minder afhankelijk te zijn van hun ouders. Geld is de sleutel voor een leuke vrijetijdsbesteding en tot wat je hartje begeert. Jongeren zijn doe-het-zelvers die op zoek zijn naar antwoorden! Antwoorden op vragen betreffende hun identiteit (zelfbeeld, bestaan, positie in de samenleving en sociale verbanden, manier van kijken naar de werkelijkheid) en zingeving (waarom en waar leef ik voor, wat is de zin van dit alles?).
63
4. Seismografen. Aan jongeren wordt een seismografische functie van de samenleving toegekend. Jongeren reageren op ontwikkelingen in de samenleving. Ze zijn daar gevoelig voor en ze leven in de frontposities. Wie naar jongeren kijkt, hoort en ziet veel vanuit de samenleving. In die samenleving is veel gaande. De dagen van vroeger zijn voorbij! Vroeger was buitenkerkelijkheid een uitzondering. Nu wordt onkerkelijkheid normaal gevonden. Processen in de samenleving hebben invloed op jongeren. We noemen kort: • Een denken, doen en leven alsof God er totaal niet is. De koepel van algemene christelijke normen en waarden, bijna geldend voor alle plaatsen en tijd, is weggevallen. De kerk is naar de rand van de samenleving geschoven en is geen verbindende factor meer (secularisatie)!; • het gevolg is dat de samenleving uit elkaar valt in allerlei deelsamenlevingen met eigen normen, waarden, regels en verwachtingen. Deze kunnen heel tegenstrijdig zijn. Op het ene terrein wordt een andere rol van je verwacht dan op een ander terrein. De samenleving is vergelijkbaar met een grote markt met allerlei verschillende kraampjes. Vrijblijvend loop je rond en kijk je of er iets van je gading bij is (segmentarisering); • dat heeft tot gevolg dat het ‘ik’ nu norm wordt. We doen alleen dat wat we goed, lekker, fijn en vooral leuk vinden. Daarom willen we nú genieten, niet straks. Zo kunnen we constateren dat de geestelijke dimensie sterk aan chronische ondervoeding lijdt (individualisme); • die ‘geestelijke ondervoeding’ bevredigt ook niet. Er moet toch meer zijn tussen ‘hemel en aarde’. Alles wat helpt om te komen tot evenwicht, harmonie en zingeving is welkom. Eén godsdienst moet daarbij niet het alleen-recht opeisen (nieuwe religiositeit). 5. Je bent jong en je wilt wat! was een bekende slogan van een omroep. Commercie en media weten er handig op in te spelen. Uit onderzoek blijkt dat het bij veel jongeren draait om muziek, seksualiteit, sensatie, het onbekende en occulte. Er wordt veel televisie gekeken en naar de radio geluisterd. Sport staat hoog genoteerd. Ook muziek is belangrijk in het leven van jongeren. Naar muziek luisteren kan een manier van afreageren zijn. Maar vaak is muziek ook een communicatiemiddel tussen groepen jongeren. Een soort taal. Wanneer je dezelfde taal 64
spreekt, hoor je erbij! Muziek is ook een middel om de groepscultuur af te schermen van ouderen. Geniet vooral van muziek die ouderen afschuwelijk vinden. Zo houd je ouders en ouderen op een veilige afstand. Misschien reageert u nu met: ‘Wat hierboven staat zal wel in het algemeen gelden, maar niet voor mijn catechisanten!’ Zeg dit niet te snel. Wie werkelijk zijn oor te luisteren legt in de leefwereld van jongeren hoort variaties van bovenstaande trends terug. ‘Je bent jong en je wilt wat!’ Maar wat jongeren echt willen, weten ze vaak zelf niet. Wat ouderen aanreiken, wordt kritisch getoetst: voegt het iets toe aan hun leven? Heb je er iets aan? Helpt wat bijvoorbeeld besproken wordt op de catechisatie je verder? Helpt het je bij het antwoord geven op kritische vragen van je kameraden? Wanneer wij onze catechese sterk cognitief (kennis, van buiten leren, enzovoort) invullen, merken we verzet bij onze catechisanten. Het gaat hen vaak om ervaringen, die aan het denken zetten! Kennis van het hart! Verwondering en bewondering! Deze jongeren, van alle kanten beïnvloed, zitten als individuen in onze catechesegroep. Wat kunnen we met deze kennis? Deze informatie doet een sterk beroep op de catecheet, om: a. Jongeren onbevangen te willen leren kennen, naar hun ware aard. Kennen met het hart. In alle bewogenheid. Laat u zich niet afschrikken door het gedrag van jongeren. Besef dat dit slechts de ‘buitenkant’ is. Ga op zoek naar de ‘binnenkant’. b. Identificatiefiguur te zijn: jongeren zoeken ‘betekenisvolle anderen’ om zich aan hen te spiegelen, te ‘schuren’ en ‘op te scherpen’. Als we op de catechisatie vertellen over de kernzaken van het geloof, dan vraagt dat om illustratie in ons leven. Het gaat er niet om dat we alles weten, maar wel dat we dé Weg weten en die jongeren wijzen. Hoe? Door hen voor te gaan en voor te leven. Zo kunnen we een belangrijke ‘gids’ zijn temidden van de wirwar van vele wegen, die zouden moeten leiden naar het geluk. Als identificatiefiguur kunnen we jongeren ook confronteren met het Evangelie. Door ons leven heen kan het Evangelie een spiegel voor jongeren worden! c. De beginsituatie goed te bepalen: • Heel praktisch betreffende de inrichting van het catecheselokaal. Zorg – indien mogelijk – voor goed lesmateriaal. In het onderwijs 65
zijn jongeren veel ge(ver)wend. Maar ook betreffende de indeling van groepen. Ga niet met grote groepen (groter dan vijftien jongeren) catechiseren. Schakel anderen, met gaven om te catechiseren, in! Zorg ook voor groepen waarin de leeftijdsverschillen niet te groot zijn; twaalf- en zestienjarigen bij elkaar zetten, vraagt om problemen. Bij een voldoende aantal catechisanten zou, op grond van ontwikkelingspyschologische gegevens (zie p. 32-33), de volgende indeling logisch zijn: een groep twaalf- en dertienjarigen, een groep veertien- en vijftienjarigen, een groep zestien- en zeventienjarigen, een groep van achttien jaar en ouder. • Juist ook met het oog op de (methodische) opzet van een catecheseles. ‘Kennis’ over (aan) de groep jongeren is nodig om te bepalen hoe jongeren zullen reageren op een te behandelen thematiek: wat zullen jongeren denken of voelen bij dit thema? Zal er (on)begrip zijn? Is er een brug te slaan vanuit dit thema of bijbelgedeelte naar de leefwereld van jongeren? Zien we ‘landingsplaatsen’ of ‘inspreekpunten’ in de leefwereld van jongeren? Kennis over de leefwereld van jongeren is nodig voor de vertolking naar jongeren, om tot het hart van jongeren te spreken! Door zo jongeren aan te spreken, willen we hen brengen tot antwoorden, zelf antwoorden! d. niet te verkrampen. Wie zelf catechese geeft, weet dat de valkuil heel groot is om zeer krampachtig voor een groep te staan. We zeggen een open gesprek met jongeren te willen, maar non-verbaal stralen we een en al krampachtigheid uit. We willen positief omgaan met de groep, maar hun gedrag roept allerlei negatieve gevoelens op. Krampachtigheid geeft vaak aan dat we het ‘in de hand’ willen houden. In de omgang met jongeren gaat het erom dat we onze jongeren ‘in het hart’ houden. Het is goed te bedenken dat we geroepen zijn om te gaan met ‘even-mensen’ midden in hun ontwikkeling. Dan valt er veel te relativeren! Daar hebben we humor voor nodig! We zullen ontdekken dat de jongeren van vroeger (wij dus!) niet beter waren dan de jongeren van nu. Met deze wetenschap verootmoedigen we ons als catecheten voor Gods aangezicht en we bidden om veel liefde en bewogenheid voor de jongeren van nu, staande in een veel complexere wereld dan vroeger!
66
Gespreksvragen Neem na het lezen van dit hoofdstuk eens een catechesegroep voor ogen, bijvoorbeeld de groep waarin u naar uw gevoel niet zo fijn catechiseert. Noteer voor uzelf eens de ‘aanknopingspunten of inspreekpunten’ (uitdagingen) en ook de ‘belemmeringen’ voor het catechiseren! • Zijn de eventuele belemmeringen om te buigen tot ‘aanknopingspunten’? Wat betekent dit voor uw catechiseren? Jongeren zoeken ‘betekenisvolle anderen/ouderen’ (identificatiefiguren), mensen die de Weg weten en kunnen wijzen (vgl. de Heere Jezus bij de Emmaüsgangers). • Kunt u aangeven waarover uw catechisanten ‘zo druk praten’? • Hoe kunt u zich bij hen voegen? Literatuur H.A. Alma, Geloven in de leefwereld van jongeren, Kampen 1993. N. Belo, J.C. Noorthoek en D. Schaap, Orde op de club, serie Kadervorming van de HGJB, deel 9, Bilthoven. G.J. Blanken (red), Jeugdwerk in een supermarktcultuur; over de nieuwe vorm van de jeugdcultuur en de Evangelische Jeugdbeweging, Kampen 1993. L. van Driel, I.A. Kole, Bij-tijds leren geloven; verkenning van het educatief klimaat in een drietal kerkelijke gemeenten, Kampen 1987. C.G. Geluk (red), Jongeren in de gemeente, Kampen 1985. C.G. Geluk, Hoe houden we jongeren bij de kerk?, Kampen 1987. C.G. Geluk, De jongeren een jongere zijn, Kampen 1989. J. Griffioen, Orde, een leidraad voor leraren, Muiderberg 1986. G. Heitink en H. Hogenhuis, Kerk en jongeren, werkboek ten dienste van het jeugd- en jongerenpastoraat, Kampen, In de serie: Gemeente-toerusting. B. Heynis (red), De gevonden vader; hoe jongeren tot het geloof komen, Kampen 1996. J. Janssen, Jeugdcultuur; een actuele geschiedenis, Utrecht 1994. W. Meeus en H. ’t Hart (red), Jongeren in Nederland; een nationaal survey naar ontwikkeling in de adolescentie en intergenerationele overdracht, Amersfoort 1993. J. de Wit, G. v.d. Veer, Psychologie van de adolescentie, Nijkerk 1979. 67
5. De catecheet
Inleiding Een van de onderdelen die in de bezinning op de catechese van belang zijn, is het functioneren van de catecheet als leider van de groep. Hoe ben je een goede catecheet? Waar moet je om denken als het gaat om je houding in de groep? Over deze en soortgelijke vragen willen we in dit hoofdstuk nadenken. Het hoofdstuk heeft voor catecheten een spiegelfunctie om aan zichzelf te werken. a. Wie geeft de catechisatie? De predikant In de gereformeerde traditie is het eeuwenlang gewoonte geweest dat de predikant de catechisatie verzorgde. Tot op de dag van vandaag is dat in veel gemeenten nog steeds het geval. Dat is een goede zaak. In de opleiding van de predikanten wordt er al rekening mee gehouden dat de catechese tot de werkzaamheden van de predikant behoort. Dat onderstreept het belang van de catechese. De predikant heeft een druk programma, maar de drukte van dat programma mag mede veroorzaakt worden door de catechese. Het moet toch voor elke predikant een zorg zijn dat jongeren op een verantwoorde wijze onderwezen worden in het geloof van de gemeente om tot een persoonlijke keuze geleid te worden. Bovendien is de predikant ook pastor. Juist die combinatie, tezamen met het gegeven dat de kerkdiensten door de predikant geleid worden, maakt dat het waar is wat W. à Bràkel (16351711) eens zei: ‘Ik kan niet sien hoe een Predikant met een goedt gemoedt kan leven ende sterven/die zijn werk niet maekt van Catechiseren.’ Er moet dan ook wel een dwingende reden zijn om de predikant van de taak van catechese te ontslaan. De kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk van 1951 gaat hier ook van uit. In Ordinantie 9.9.1. lezen we: ‘De gewone catechese geschiedt in de regel, de voorbereiding tot de openbare belijdenis, behoudens zeer bijzondere gevallen, steeds door de predikant.’ Anderen Toch hebben vanaf de dagen van de Reformatie ook niet-predikanten catechisatie gegeven. Soms gebeurde dat omdat de predikant het te 68
druk had, maar ook wel omdat hij zich er te voornaam voor voelde. Deze laatste reden strekt predikanten niet tot eer. De groten in de kerk hebben zich juist altijd tot de jongste generatie in de gemeente gewend, zoals bijvoorbeeld Voetius, die eens zei dat de mooiste uren van zijn werk waren het catechiseren van de kinderen in het weeshuis te Utrecht. Dat een predikant het te druk kon hebben om de catechisatie alleen te verzorgen, is een legitiem argument. In dat geval zien we de catechiseermeesters en ook catechiseermeesteressen (voor den kleintjes) voor het voetlicht treden als een welkome ondersteuning in de catechetisch taak. In de kerkorde wordt de mogelijkheid ook geboden dat anderen dan de predikant catechese geven. De gemeente De laatste jaren is er een argument bij gekomen om de catechetische taak niet alleen aan de predikant, zelfs niet alleen aan ambtsdagers over te laten. Het gaat om de gedachte dat de catechese een taak is van de gemeente en niet alleen maar van vrijgestelde beroepskrachten. Deze gedachte is trouwens niet zo nieuw als ze wel lijkt. Laten we eens letten op de derde doopvraag uit het klassieke doopformulier, waarin aan de ouders gevraagd wordt of ze het voornemen hebben om hun kinderen te onderwijzen of te ‘doen onderwijzen’. Wij denken bij dat laatste, het ‘doen onderwijzen’, vaak meteen aan de taak van de scholen, maar dat wordt in eerste instantie in deze vraag niet bedoeld. Bij het ‘doen onderwijzen’ wordt gedacht aan de doopgetuigen, die als vertegenwoordigers van de gemeente bij de doop van een kind aanwezig waren en die ook ‘ja’ antwoordden op de vraag of ze het kind, dat gedoopt werd zouden onderwijzen. We worden er ons in deze tijd meer van bewust dat elk kind dat gedoopt wordt een kind van de gemeente is. De gemeente draagt dus verantwoordelijkheid voor het geestelijk welzijn van de nieuwe generatie. Daarom is de catechese niet alleen een taak van de dominee, maar ook van andere gemeenteleden. Er is aan de ene kant het ambt, maar er is ook het charisma in de gemeente. De Heilige Geest schenkt mensen verschillende gaven (1 Kor. 12:4-11). In de catechese kunnen het ambtelijke en het charismatische heel goed met elkaar vervlochten worden. In heel wat gemeenten verzorgen predikanten de catechese dan ook samen met anderen. Een en ander heeft vaak ook een praktische achtergrond. Wanneer 69
men in de catechese er naar streeft om de groepen te verkleinen om verantwoord catechisatie te geven, dan betekent dat dat één catecheet niet meer alle catechesatielessen kan verzorgen. Van een predikant mag niet verlangd worden dat hij meer dan vier uur catechese geeft (anderhalve avond) met daarnaast nog de belijdeniscatechese, die toch ook een kleine avond in beslag neemt. Helaas is de praktijk vaak anders. De predikant geeft dan twee avonden catechese en heeft voor de voorbereiding ervan ook minstens een halve dag nodig. Om die (praktische) reden zijn in veel gemeenten ook niet-predikanten gaan meedoen in de catechese. Dat kunnen catecheten van buiten de gemeente zijn, die hun catechetische taak al of niet combineren met een pastorale opdracht. Maar het kan ook gaan om mensen uit de eigen gemeente. Het lijkt me wel erg belangrijk om gemeenteleden die catechese geven goed te begeleiden. Met behulp van een catechesecommissie, waarover u meer kunt lezen in hoofdstuk 2, kan hiervoor een verantwoorde vorm gevonden worden. Het komt nogal eens voor dat catecheten vanuit de gemeente zich niet voldoende opgewassen voelen tegen hun taak. Indien mogelijk is het daarom goed dat zij een cursus Theologische Vorming volgen. Anderen zijn in staat een hboopleiding Theologie te volgen. Maar laat het duidelijk zijn dat dit geen voorwaarde mag zijn om catechisatie te geven. Ondertussen is er bij gemeenteleden die meedoen in de catechese wel behoefte aan goede informatie over de leerinhoud en de methode van catechiseren. De laatste tijd verschijnt er dan ook steeds meer catechisatiemateriaal, voorzien van een handleiding voor de catecheet. Niet-theologisch geschoolde gemeenteleden kunnen daar hun winst mee doen. Tegelijk blijft een persoonlijke, soms ook een pastorale begeleiding van catecheten heel belangrijk. b. De grondhouding (habitus) van de catecheet Het is opvallend dat in Efeze 4:11 onder de leidinggevenden in de gemeente de herders en leraars in één adem worden genoemd. Het gaat bij de herder-leraar dunkt me om één en dezelfde persoon, iemand die zowel herder als leraar is. Iemand die in pastoraat ook onderwijs geeft en die in zijn leren pastoraal bezig is. De catecheet is zo’n herder en leraar. Catechese is ten principale pastorale catechese. Dit uitgangspunt betekent heel veel voor de habitus van de catecheet. Je bent nog geen goede catecheet als je een briljant didacticus bent of een deskundig theoloog. Je bent een goede catecheet als de relatie 70
tussen jou en de catechisanten een pastorale relatie is, een relatie van vertrouwen en veiligheid. Hoe zal iemand iets leren van een ander, wanneer hij die ander niet vertrouwt? Dat geldt ook voor de catechisatie. Een vertrouwensvolle relatie tussen de catecheet en de catechisanten is onmisbaar in de catechese. c. Bijbelse kenmerken van een goede pastor Wanneer we het pastorale karakter van de catechetische taak wat nader willen belichten, kunnen we dat het beste doen met behulp van vier bijbelse kenmerken van een goede pastor. • Liefde en trouw. Een goede herder is allereerst iemand die liefde en trouw kent voor de mensen die aan zijn zorg zijn toevertrouwd. In Johannes 10:1-14 onderscheidt een herder zich van een huurling, die geen zorg heeft voor de schapen. • Gemeenschap. Vervolgens dient de goede herder te beseffen dat er sprake is van een gemeenschap, waaraan hij leiding geeft en waarvan hij zelf deel uitmaakt. Een herder is nooit herder van schapen op zichzelf, maar de schapen vormen samen een kudde. Ze kunnen trouwens ook alleen maar een kudde zijn als er er een herder is. • Persoonlijke aandacht. Ten derde dient een herder er oog voor te hebben dat binnen die gemeenschap de enkeling voldoende persoonlijke aandacht krijgt. Als er een schaap ontbreekt aan de kudde, dan gaat een echte herder naar dat ene schaap op zoek (Luk. 15:4). • De mens in zijn geheel. Ten vierde zal de zorg van een goede herder zich richten op de hele mens, op de mens in de totaliteit van zijn bestaan. Herders waken voor het geestelijke én lichamelijke welzijn van degenen die bij hen horen. d. Pastorale catechese De hierboven genoemde kenmerken van het pastoraat gelden ook voor de catechese. Allereerst dient de catecheet liefde te kennen voor de jongeren en trouw voor hen te zijn. Hij moet niet boven hen, maar naast hen staan. Dat voelen de catechisanten haarscherp aan. Is de liefde echt of schijn? Gaat het de catecheet echt om hen als jongeren? Trouw zijn betekent dat je als catecheet zorgvuldig omgaat met de catechisanten. Dat je op je post bent. Dat je op tijd aanwezig bent. Dat je je zaken goed in orde hebt. Dat je beschikbaar bent. En ook dat 71
je je best doet om in een goed verzorgde catecheseruimte met goede leermiddelen te kunnen werken. De gemeenschapsgedachte is in de catechese ook van belang. Daarin onderscheidt de catechese zich van allerlei leerprocessen in groepen buiten de kerk. De catechisatiegroep is principieel bezien een stukje gemeente. Dat catechisanten dat zelf niet altijd zo ervaren doet daar niets aan af. Het is dan ook een taak van de catecheet om ze dat te leren. Daarvoor komen ze immers op de catechisatie. Er zijn allerlei middelen om het gemeenschapsbesef in de catechesegroep te bevorderen. Bijvoorbeeld door catechisanten te leren met elkaar mee te leven en respect voor elkaar te hebben. Het derde kenmerk van goed herderschap is persoonlijke aandacht hebben voor de enkeling. Als er één ding waardevol is in de catechese dan is het dit wel. Ik denk dan vooral aan de zwakke, de kwetsbare jongeren, die niet mee kunnen komen in de maatschappij: de catechisanten die moeilijk leren, een handicap hebben of in een moeilijke thuissituatie verkeren. Het moet een eer voor de catecheet zijn om voor hen op te komen, om voor hen in de bres te springen als dat nodig is. Laat ten vierde het welzijn van de hele catechisant voor de catecheet belangrijk zijn. Het geestelijke welzijn, maar ook het tijdelijke, aardse, lichamelijke welzijn. Dat heeft ook betrekking op de leerinhoud van de catechese. Het gaat er niet alleen om dat catechisanten de Heere leren kennen, maar het gaat er ook om dat zij als christen tot zijn eer leren leven in het alledaagse leven (de ethiek). e. Kennen In een pastorale catechese is ‘kennen’ een sleutelwoord. Wil je als catecheet pastor zijn, dan moet je je catechisanten kennen. Dat geldt reeds voor de namen van de jongeren. Er zijn catecheten die na weken nog niet weten hoe de catechisanten heten. Dat is een slecht teken. Ook dient de catecheet te weten welke dingen belangrijk zijn, om te begrijpen wat een bepaalde catechisant zegt en waarom hij zich zo gedraagt. En op welke school zitten ze en in welke klas (al of niet met schoolonderzoeken)? Het gaat hier om wezenlijke dingen voor een pastorale catechese. Hoe je hiermee omgaat is bepalend voor het al dan niet slagen van de catechese. Leeft de catecheet mee in tijden van bijzondere zegeningen, maar vooral ook als er tegenslagen zijn? Catechisanten zijn geen abstracte wezens, maar mensen van vlees en 72
bloed en met duizend onzichtbare draden verbonden met hun levenssituatie. Een kwartier tussenruimte tussen twee catechesegroepen kan een goede functie hebben. De catecheet is dan beschikbaar voor een vraag van de kant van de jongeren. Maar ook kan hij zelf eens een pastorale vraag aan iemand stellen. Zomaar een vraag, ‘hoe gaat het met je?’, terwijl je de catechisant een hand geeft, kan heel veel losmaken. Extra zorg, ook als nazorg bij de catechese kan soms nodig zijn. Catecheten moeten trachten daarvoor een zekere fijngevoeligheid te ontwikkelen. ‘Je catechisanten liefhebben’, luidt het advies. Maar nu kan het zijn dat we zulke uitdrukkingen veel te idealistisch vinden. Catechisanten zijn vaak niet zulke lieverdjes. ‘Ze halen soms het bloed onder je nagels vandaan,’ zei een catecheet tegen me. Inderdaad. Je hoeft catechisanten niet altijd lief te vinden, maar liefhebben is wat anders. Dat gaat veel dieper. Dat betekent dat je om iemand geeft, ook al geeft die ander niet zoveel om jou. Dat is niet zo gemakkelijk. Er is soms een heel leerproces voor nodig. Je kunt uiteindelijk alleen maar catechisatie geven als je als catecheet leeft van de rechtvaardiging van de goddeloze. Wie als catecheet als een gerechtvaardigde goddeloze leeft, kan heel wat hebben van de catechisanten. Laten we niet vergeten dat catechisanten ook van catecheten soms veel moeten verdragen: hun grillen, nukken, eenzijdigheden, meerder- en minderwaardigheidscomplexen, stokpaardjes en wat niet al. f. Positieve verwachtingen hebben Catechese geven lijkt op de opvoedingssituatie thuis. Veel van wat voor opvoeders geldt, geldt ook voor catecheten. Bijvoorbeeld de vraag welke verwachtingen je hebt van de catechisanten. Heb je negatieve verwachtingen van ze, dan komt dat gegarandeerd precies zo uit. Het is een ‘self fullfilling prophecy’. Je denkt dan achteraf: zie je wel, ik heb wel gelijk. Deze jongen of dit meisje ligt altijd dwars. Zo ontstaan de stereotypen. Zou het gedrag van de catechisant ook medeveroorzaakt kunnen worden door de habitus van de catecheet? Laten catecheten dus proberen positieve verwachtingen te hebben van de jongeren. Dat motiveert hen en ook jezelf. Een beetje les in zelfverloochening kan geen kwaad. Relativeer jezelf ook eens wat.
73
g. Communicatie Graag wil ik inzake de habitus van de catecheet wijzen op de drie kenmerken die J. Firet noemt in zijn boek Het agogisch moment in het pastoraal optreden. Hij spreekt daarin over zuivere receptiviteit, zuivere discretie en zuivere creativiteit in het optreden van de pastor of catecheet. Zuivere receptiviteit betekent dat je integer en ontvankelijk bent voor de ander en wilt luisteren. Zuivere discretie betekent dat je de ander als evenmens in zijn waarde laat, zorgvuldig met hem omgaat. Zuivere creativiteit betekent dat je zoekt naar mogelijkheden om de ander tot zijn recht te laten komen, zodat hij zich kan ontplooien. Deze eigenschappen van de pastor of catecheet hebben betrekking op communicatieve vaardigheden. In een communicatieproces probeert de zender een boodschap over te brengen, die de ontvanger bereikt. Op die manier voltrekken zich in de catechisatie voortdurend communicatieprocessen. Als de boodschap ergens tussen de zender en de ontvanger stagneert, dan is er sprake van ‘ruis’. Problemen op de catechisatie (bijvoorbeeld contactstoornissen, motivatieproblemen) hebben nogal eens te maken met het ontbreken van voldoende communicatief inzicht en vermogen van de zender/catecheet. Het lijkt me belangrijk dat de catecheet hierbij leert luisteren naar zijn eigen gevoelens. Wat voel ik eigenlijk als ik met die groep samen ben? Voel ik me op mijn gemak of voel ik me bang, bedreigd? En waarom? Wat is hier de reden voor? Ben ik bang dat ik de situatie niet aan kan? Waarom dan niet? Deze en dergelijke vragen naar boven laten komen, en nog liever met anderen bespreken, kan helpen om een prima catecheet te worden. Is de catecheet zichzelf? Of neemt hij een gemaakte houding aan? Dan vraag je om problemen. Zoals het nog meer problemen oproept als je iemand wilt nadoen. Gewoon jezelf zijn schept een klimaat waarbij de catechisanten zich ook op hun gemak voelen, ook gewoon kunnen doen. Hierover zijn nog veel dingen te noemen. Bijvoorbeeld de open houding tegenover de gesloten houding, de luisterhouding tegenover de dominerende houding, de kwetsbare houding tegenover de maskerhouding, de houding van eerlijkheid tegenover die van zich verbergen. Ook dient de catecheet niet te denken dat hij alleen maar onderwijst. Een goede catecheet is tevens leerling van zijn leerlingen en blijft dat ook. Dat is iets moois. 74
Eigenlijk heeft een catecheet ook iets van een gids. In het berglandschap van het christelijke geloof wijst hij op een weg die begaanbaar is en vergezichten biedt. Zie je dat? Kijk daar eens? Zou je het soms zo kunnen doen? Heb je hier misschien iets aan? Tenslotte zou ik er graag nog op willen wijzen dat het bovenstaande niet betekent dat de catecheet geen zelfrespect hoeft te hebben. Wie zichzelf niet liefheeft, kan ook de ander niet liefhebben (Matth. 22:39). Wie geen zelfrespect heeft, kan ook geen respect hebben voor de ander. Een catecheet die over zich heen laat lopen, laat dat toe, kiest daarvoor. Een herder geeft, als het goed is, de grenzen aan voor zijn schapen. Hij roept ze tot de orde wanneer ze die grenzen overschrijden. Grenzen aangeven, respectvol met elkaar en jezelf omgaan en orde bewaren in de catechese hebben alles met elkaar te maken. h. De catecheet als leider van de catechisatiegroep Wanneer de catecheet met de catechisanten om de tafel zit, vormen zij samen een groep. Aan deze groep moet de catecheet leiding geven. De vraag rijst welke de goede manier is om dat te doen. Om dat te bezien noemen we eerst enkele bekende leiderschapsstijlen, die in de didactiek worden onderscheiden. De autoritaire stijl Zoals het woord al aangeeft, volgt de catecheet bij deze wijze van leiding geven de stijl van het autoritaire optreden. Hij maakt de dienst uit en de catechisanten dienen hem te gehoorzamen. In grote groepen lijkt dat een stijl die productief is, want op deze manier is de kans op orde groot. Toch moeten we ons hier niet op verkijken. De orde is gedwongen. Zodra de autoriteit buiten het gezichtsveld van de deelnemers is, slaat de wanorde toe. Leiding geven volgens deze autoritaire stijl kan verborgen irritaties bij de catechisanten oproepen. We moeten deze stijl dan ook niet verwarren met gezagvol optreden. Het is meer je macht laten gelden dan gezag hebben. De ‘laisser-faire’-stijl Deze vorm van leiding geven aan de groep is het tegenovergestelde van de vorige stijl. Nu treedt de catecheet terug en laat hij de groep bepalen wat er gebeurt. Dat kan in sommige gevallen goed werken. Bijvoorbeeld in een gemotiveerde groep, die mondig genoeg is om zich gedisciplineerd te gedragen. Dan kan de catecheet tot op zekere 75
hoogte de teugels uit handen geven. Toch kan dit mijns inziens in de gewone catechese niet vaak. Dan slaan we het gedragspatroon van de catechisanten veel te hoog aan. Jongeren van bijvoorbeeld vijftien jaar vinden het gewoon dat er iemand is die hen leidt en voor hen de grenzen aangeeft. Een ‘laisser-faire’-stijl leidt in bijna alle gevallen tot wanorde, wat uiteindelijk niemand prettig vindt. De democratische stijl Volgens deze manier van leiding geven bepalen catecheet en catechisanten samen hoe het groepsgebeuren gaat verlopen. Bepaalde afspraken worden gemaakt en alle betrokkenen dienen zich aan die afspraken te houden. Deze wijze van leiding geven, lijkt me toch wel de beste. Echter niet zonder meer. Er moet bij de catechisanten wel de bereidheid zijn om mee te doen in de catechese. De groep moet deze wijze van werken ook aan kunnen. Wanneer het zicht daarop ontbreekt, bijvoorbeeld vanwege de leeftijd, dan kan een democratische manier van leiding geven te grote onzekerheid in de groep teweeg brengen. We moeten dus concluderen dat geen van deze drie stijlen ten allen tijde en in alle omstandigheden de voorkeur verdient in de catechese. De pastorale stijl Het lijkt me dat we naar een breder kader moeten zoeken. In het verlengde van het voorafgaande zou ik dit de pastorale stijl willen noemen, als passend bij het eigene van de catechese als leerproces. De pastorale stijl lijkt veel op de democratische stijl. De catecheet of pastor staat dicht bij de deelnemers en legt de groep niet zomaar, zonder overleg, iets op. Maar er kunnen ook momenten zijn dat er autoriteit in de habitus van de catecheet moet komen. Dan is het de autoriteit van het Woord, waaraan én catecheet én catechisanten onderworpen zijn. Tegelijk kunnen er momenten van de ‘laisser-faire’ stijl ingebouwd worden. Afhankelijk van de situatie kan de groep dan op een spontane, vrije wijze met elkaar communiceren. Het pastorale karakter van de catechese geeft hun ruimte en grenzen aan, als het kader voor de drie genoemde stijlen. i. Goede eigenschappen Als het gaat om goede eigenschappen van de catecheet als leidinggevende wijs ik op wat onder andere De Corte schrijft in Beknopte 76
didaxologie (vierde druk,1976). Hij noemt achtereenvolgens: sociabiliteit, gevoel voor humor, gevoel voor rechtvaardigheid, organisatietalent en creativiteit. Als specifiekere didactische vaardigheden en inzichten worden onder andere genoemd: enthousiasme voor de over te dragen stof, systematische werkwijze, het hebben van positieve verwachtingen van de leerlingen, het regelmatig geven van samenvattend commentaar, het inspelen op vragen, opmerkingen en ideeën van de leerlingen, het zorgen voor afwisseling in het lesgeven (p.85). Mochten er lezers zijn die na het lezen van deze eigenschappen dit boek willen dichtslaan en overwegen te stoppen met hun catechetische taak, omdat ze naar hun besef nooit aan dit ideaalbeeld voldoen, dan zou ik hen willen voorhouden wat Augustinus eens zei. Aan een Carthaagse diaken die catechisatie moest geven en die Augustinus om raad vroeg, schrijft de bisschop van Hippo Regius in De catechizandibus rudibus: ‘Wat nu uw persoonlijke zorgen betreft, ik zou toch liever niet zien dat u zich liet verontrusten door het zo vaak bij u optredende gevoel dat u een minderwaardig en vervelend betoog ten beste geeft. Het kan namelijk wel zijn, dat uw leerling niet die indruk heeft gekregen, maar dat u zelf door uw verlangen dat er iets beter te horen werd geboden, bent gaan menen, dat uw woorden voor de oren van anderen niet goed genoeg waren. Ik ken dat ook van mezelf: vrijwel altijd ben ik ontevreden met wat ik zeg; ik wil namelijk zo graag iets beters geven’ (vertaling Gerard Wijdeveld, 1982, p. 16). Hoewel de situatie waarin Augustinus over catechese schrijft heel anders is dan de onze, kan zijn uitspraak ons zeer bemoedigen. j. Priesterlijke catechese Om het karakteristieke van de taak van de catecheet weer te geven, zouden we er op kunnen wijzen dat in het oude Israël vooral aan de priesters de taak was toevertrouwd om het volk te onderrichten. Pendelbeweging Aan de priesters was de Tora toevertrouwd en zij legden de betekenis ervan uit in de praktische levenssituatie van iedere dag. Je zou kunnen zeggen dat zij een soort middelaarspositie tussen JHWH en het 77
volk bekleedden. Ze maakten als het ware een voortdurende pendelbeweging tussen de Tora en de mensen. Zo zouden we ook de taak van de catecheten in het geloofsonderricht van de gemeente willen typeren. Zij maken een tweerichtingsbeweging tussen God en mensen, tussen Woord en werkelijkheid, tussen openbaring en ervaring. Dat betekent aan de ene kant dat de catecheet volstrekt serieus neemt wat de Schrift zegt. Catechese zonder hoogachting van het Woord van God is geen catechese. Aan de andere kant neemt de catecheet als priester de mens, ook de jonge mensen, volstrekt serieus in zijn of haar situatie. Een bewogen hart Priesterlijke catechese vraagt om een open, bewogen hart. Dat betekent: leven in een spanningsveld. Priester zijn betekent offers brengen. Dat kost pijn. Catechiseren slijt. Maar je bent er toe gedreven. De Geest drijft je er toe. Hij geeft je als catecheet kracht in zwakheid. Je leeft van een visioen. En je bent gezalfd, gewijd door de Heilige Geest. Je krijgt gaven die je nodig hebt om je taak te verrichten. k. Het geloof van de catecheet We hebben tot nu toe gelet op de persoon, de houding en de wijze van leiding geven van de catecheet. Graag zou ik nu nog iets willen zeggen over het eigen geloof van de catecheet. Dit lijkt me, als het er op aan komt, het belangrijkste punt. Het gaat dan om de vraag hoe hij vorm en inhoud geeft aan zijn persoonlijke relatie met God. Hoe kan men anderen leren als men zelf niet door God geleerd wordt? Spiritualiteit In onze catechetische taak moet er niet alleen de catechesekamer zijn, maar ook de binnenkamer. Ons bezig-zijn in de catechese moet gedragen worden door een eigen verborgen omgaan met God. In gebed, omgang met de Bijbel en meditatie. We zouden dit de spiritualiteit van de catecheet kunnen noemen. Wat is het van belang dat de catecheet leeft in de leerinhoud die hij wil overbrengen. Dat het zijn eigen leerinhoud is. Stel dat je een serie catecheselessen geeft over het bidden, dan is dat een onderwerp waar je als catecheet existentieel bij betrokken dient te zijn. Omdat je weet wat bidden is. Met alle mooie, maar ook moeilijke kanten die er aan verbonden zijn. Stel dat je een serie lessen wilt geven over de geboden, dan is het een voorwaarde 78
dat je als catecheet Gods geboden zelf liefhebt en verlangt om ernaar te leven. Wanneer een catecheet zelf zijn catechisanten eens om vergeving vraagt als hij hen onheus behandeld heeft, leren zij hier meer van dan van een (didactisch bezien) prima les over vergeving. Authenticiteit Authenticiteit, daar komt het op aan. Catechisanten moeten je leven als catecheet kunnen vereenzelvigen met je woorden. Die levenswandel hoeft niet volmaakt te zijn, maar moet wel echt zijn. Je hoeft niet op alle vragen van catechisanten een antwoord te weten, maar je moet wel achter, zelfs in je woorden staan. Dat dwingt respect af. Wat doet een eenvoudig, helder getuigenis van je eigen omgang met God toch veel goed. Niet op iedere catechisatie hoeft een getuigenis afgelegd te worden, maar wel kan het goed zijn dat de catecheet op zijn tijd eens in zijn hart laat kijken. Vertel nu maar eens hoe je de dingen zelf beleeft. Wat je zo geweldig vindt van het geloof en wat voor jou ook de moeilijke kanten zijn. Laten we ook een voorbeeld zijn in het trouw meeleven met de (wijk)gemeente. Een catecheet die wijst op het belang van de kerkdienst, maar daarin zelf slordig is, maakt zijn appèl ongeloofwaardig. Een catecheet die zegt dat je actief moet zijn in de gemeente, maar bij activiteiten van de jongeren verstek laat gaan, komt niet zo goed over. Aan een catecheet die alles weet, die alles oplost, hebben de catechisanten niets. Laat een catecheet veel meer zelf tonen leerling te blijven en altijd weer op zoek te willen gaan met de jongeren naar mogelijke oplossingen. Dan zeggen de jongeren: die catecheet snapt me en daar gaat het me om. In zo’n sfeer kan een persoonlijk getuigenis van de catecheet veel goed doen. Luther Van Luther is bekend dat hij zich zijn hele leven leerling bleef voelen. In zijn Grote Catechismus (1529) schrijft hij: ‘Ik ben ook een doctor en predikant, ja zo geleerd en ervaren als al die anderen die zulk een vermetelheid en zekerheid hebben. En toch doe ik als een kind aan wie men de catechismus leert en lees en zeg het woord voor woord des morgens, en als ik tijd heb, het Onze Vader, de Tien Geboden, het Geloof, Psalmen, enzovoort; en ik moet nog dagelijks lezen en studeren en ben toch niet zoals ik graag zou willen; ik moet een kind en 79
leerling van de catechismus blijven en blijf het graag’ (1965, p. 9). l. Telkens opnieuw beginnen Nu we aan het eind van dit hoofdstuk gekomen zijn, zou ik er nog graag op willen wijzen dat ik dit niet heb geschreven om het als een pakket eisen te deponeren bij degenen die de catechese verzorgen. De werkelijkheid in de catechese is te weerbarstig om al het bovenstaande te kunnen realiseren, alleen al vanwege de weerbarstigheid van ons eigen hart als catecheet. Dit hoofdstuk wil geen ideaalbeeld van de catecheet schetsen, maar behulpzaam zijn bij het voortdurend oefenen in de juiste habitus. Ook dat is een levenslang leren. Om door schade en schande een beetje wijs te worden. Uiteindelijk is het niet zo dat we catechisatie geven vanuit onze eigen bekwaamheid. Het is de Heilige Geest die mensen de gave geeft om deze taak te verrichten. Hij doet soms zelfs met een kromme stok nog een rechte slag. Als het soms eens niet zo goed ging op de catechisatie moet u er eens op letten hoe de catechisanten de volgende week aan komen fietsen. Ziet u ze aankomen? Hoort u ze? Zij fluiten en roepen en maken het bij hun leeftijd passend lawaai. Dat betekent: ze zijn uw fouten van de vorige week allang vergeten. U mag van hen weer opnieuw beginnen. Waar vind je zoiets elders? Gespreksvragen • Schrijf met twee of drie trefwoorden op wat u vooral belangrijk vindt in de houding (habitus) van de catecheet. Bespreek deze trefwoorden met elkaar. • Hoe kijkt u aan tegen uitspraken als: het persoonlijke geloof van de catecheet is heel belangrijk. Waar moeten we dan aan denken en hoe kunnen we daar inhoud en vorm aan geven? Literatuur A. Bouwman-Meeuse, Werken met groepen in de catechese, Kampen 1985, p.49 vv. E.R. Jonker, ‘Wat maakt een groep tot catechesegroep?’, in Werkboek voor predikanten in de Nederlandse Hervormde Kerk, april 1995, 5.6-1 tot en met 5.6-12. 80
J.J. de Lange, ‘De catecheet’ in Werkboek voor predikanten in de Gereformeerde Kerken in Nederland, ’s-Gravenhage 1986, 6.8-1 tot en met 6.8-7(b). J. Remmerswaal, Begeleiden van groepen, groepsdynamica in de praktijk, Houten/Zaventem 1992. W. Verboom, Catechese, taak van de gemeente, HGJB Bilthoven z.j. G.H. van Vliet, Werkvormen in de catechese, Kampen 1985, p.30 vv.
81
6. De belijdeniscatechisatie
a. Het eigene van belijdeniscatechisatie Het gebeurde tijdens een kerkdienst waarin een aantal mensen belijdenis van het geloof had afgelegd. Ik had de groep een seizoen lang catechisatie gegeven en mocht nu de dienst leiden. Nadat het jawoord door de nieuwe lidmaten was uitgesproken, sprak ik ze kort persoonlijk toe. Ik memoreerde de fijne avonden die we met elkaar hadden gehad, de openhartige sfeer en de levendige belangstelling voor wat er tijdens de lessen aan de orde kwam vanuit de geloofsleer en met het oog op het geloofsleven. Toen liet ik mij ontvallen: ‘De belijdeniscatechisatie was voor mij een verademing na enkele uren gewone catechisatie. Nu hoefde ik eens niet mijn best te doen om de aandacht te trekken en belangstelling te wekken.’ In de week na die dienst heb ik wel geweten dat die opmerking niet zo tactisch was! Ouders van catechisanten belden mij op om duidelijk te maken dat het bij hun kinderen bepaald niet positief was overgekomen, dat ik de belijdeniscatechisatie een ‘verademing’ had genoemd. Ze hadden groot gelijk. Bij nader inzien had ik het zo niet mogen zeggen en meende ik het zo ook niet. Ook de ‘gewone’ catechisatie kan heel fijn zijn. Gelukkig komen ook daar bijzonder mooie momenten van openheid voor en zijn er altijd weer jongeren met belangstelling en motivatie. Toch denk ik dat menig predikant/catecheet wel een voorliefde zal hebben voor de belijdeniscatechisatie. Het eigene ervan is dat heel de groep gemotiveerd is, en dat er ook duidelijk naar een bepaald doel wordt toegewerkt: de openbare belijdenis, het belijdend lidmaat worden van de kerk, het uitkomen voor je geloof, de toegang tot het avondmaal. Dat geeft van meet af aan een bijzondere betrokkenheid en verbondenheid: je gaat als catecheet en catechisanten samen op weg naar een mijlpaal. Wat is belijdenis doen nu eigenlijk? Maar welke mijlpaal is dat dan eigenlijk? Naar welk doel ben je tijdens de belijdeniscatechisatie op weg? Er zal helderheid moeten zijn over het wezen van belijdenis doen. Het gaat om de openbare belijdenis van het geloof. ‘Geloof’ vatten we daarbij op in de dubbele zin van ‘fides quae’ en ‘fides qua’. Deze Latijnse termen duiden op 82
‘het geloof dat geloofd wordt’ en ‘het geloof waarmee geloofd wordt’. Het gaat om het geloofsgoed van de kerk, de inhoud van het belijden, én het gaat om de persoonlijke geloofskeuze van de catechisant, de acte (daad) van het belijden. Wanneer deze twee polen bij elkaar gehouden worden, blijft de spanning erin tijdens de belijdeniscatechisatie. Het is geen cursus waarbij je een diploma krijgt als je je huiswerk goed gemaakt en een aantal zaken uit je hoofd geleerd hebt. Je gaat niet naar de belijdeniscatechisatie omdat je er nu eenmaal de leeftijd voor hebt en niet op de gewone catechisatie kunt ‘blijven hangen’. Je gaat ook geen belijdenis doen omdat je vriend of vriendin het doet. Of omdat de kerk nu eenmaal leden moet hebben. Wanneer er geen andere motieven zijn dan deze, wordt het belijdenis doen gedevalueerd. Geloofsbelijdenis als eindexamen Het is een negatieve ontwikkeling geweest dat men in verschillende kringen het belijdenis doen is gaan zien als een soort eindexamen van de catechese. Als afronding van de catechisatieperiode was het dan een puur verstandelijke zaak, ook wel geduid als ‘belijdenis van een historisch geloof’, losgemaakt van persoonlijke bekering en dan ook van de avondmaalsviering. Zoals ik het eens een ouderling hoorde zeggen tot een aantal aanstaande nieuwe lidmaten tijdens de ‘aannemingsavond’: ‘Jullie gaan nu belijdenis doen omdat jullie het eens zijn met de waarheid. Dat is een goede zaak, maar vergeet niet dat een mens wedergeboren moet worden, dat er persoonlijke bekering nodig is, en dat is nog iets heel anders!’ In zo’n klimaat wordt het de nieuwe lidmaten haast kwalijk genomen wanneer ze, na het afleggen van de belijdenis, deelnemen aan het avondmaal. Ook hier een persoonlijke herinnering: een kerkenraadsvergadering waarin verontruste broeders stelden dat acht van de tien nieuwe lidmaten extra huisbezoek moesten ontvangen omdat ze aan het avondmaal hadden deelgenomen. Er moest eens nader bekeken worden of ze dat wel ‘op goede gronden’ hadden gedaan en of ze ‘hun weg konden vertellen’. Een ander deel van de kerkenraad stelde daar toen terecht tegenover: laten we ze dan alle tien bezoeken en bij de acht horen hoe ze die stap hebben gedaan en hoe ze de viering hebben beleefd, om daarin met hen mee te leven en hen te bemoedigen. Bij de andere twee zullen we dan de vraag stellen hoe het komt dat ze na hun belijdenis de stap naar de avondmaalsviering nog niet hebben kunnen maken... 83
Het wezen van belijdenis doen Het wezen van belijdenis doen is: vanuit een doorleefde keuze persoonlijk uitkomen voor je geloof door Christus als Heere te belijden; toegang vragen en verkrijgen tot het avondmaal; uitspreken medeverantwoordelijkheid te willen dragen voor de opbouw van de gemeente en voor het werk in het koninkrijk Gods. Zo is belijdenis doen antwoord geven op je doop. Overigens hebben we in toenemende mate te maken met belijdeniscatechisanten die niet als kind gedoopt zijn. In dat geval verkrijgen ze door hun belijdenis toegang tot de doop als teken en zegel van het opgenomen zijn in het lichaam van Christus. De meeste belijdeniscatechisanten echter zijn als kind gedoopt. In hun leven is er de uitgestoken hand van de God van het verbond. Bij het doen van belijdenis leggen ze hun hand in Gods hand om zo samen met Hem verder door het leven te gaan, op weg naar het nieuwe Jeruzalem. Belijdenis doe je vanuit de ‘inwilliging van het genadeverbond’. Het verbond dat eenzijdig is van inzet, wordt tweezijdig doordat de gedoopte tot persoonlijk geloof komt. Dat persoonlijke geloof wordt openlijk beleden, zoals ook de doop openlijk in het midden van de gemeente heeft plaatsgevonden. ‘Belijdenis doen is de aanvaarding van de verbondsrelatie tussen God en ons, in een nieuwe gehoorzaamheid’ (W. Verboom). Het vormsel Wanneer we zo de verbinding leggen tussen doop en belijdenis, vermijden we het misverstand dat belijdenis doen een soort derde sacrament zou zijn, vergelijkbaar met het vormsel in de Rooms-Katholieke Kerk. Het is geen aanvulling op de doop, de kinderdoop is geen incompleet sacrament. Belijdenis doen is geen ‘volwassendoop zonder doop’. Het is wel antwoord op de doop, waardoor de doop tot volle ontplooiing komt. De rijkdom van de doop kan immers alleen in het geloof beleefd worden. Maar Gods genade gaat aan onze geloofsbeslissing vooraf. Ons geloven rust op Gods beloven en niet op onze eigen keus. Samenvatting Belijdenis doen is ja zeggen tegenover Jezus Christus en de God van je doop. Instemmen, be-amen wat God ons voorzegt. Ja zeggen in het openbaar voor vele getuigen (1 Tim. 6:12), zodat we erop aanspreekbaar zijn en we ons tegelijkertijd ook door die kring van getuigen ondersteund weten. Het is toegang vragen tot het avondmaal om daar 84
in gehoorzaamheid aan Christus’ opdracht zijn dood te verkondigen totdat Hij komt. Het is zich bereid verklaren mee te werken aan de opbouw van de christelijke gemeente en zich te willen inzetten voor de voortgang van Gods koninkrijk. b. Iets uit de geschiedenis van het belijdenis doen Het doen van belijdenis heeft in de loop van de kerkgeschiedenis op verschillende manieren plaatsgevonden. In het Nieuwe Testament lezen we van mensen die de prediking van de gekruisigde en opgestane Christus horen en geloven. Zij krijgen deel aan de Heilige Geest en worden door de doop in Christus’ gemeente ingelijfd. Aan iemand die gedoopt wilde worden, werd gevraagd te belijden dat Jezus de Christus is (Hand. 8:36-38). Er is nog geen sprake van een vaste doopliturgie of van liturgische formulieren. Vroege Kerk In de Vroege Kerk werden de kerkdiensten dikwijls bijgewoond door belangstellende heidenen die nog niet gedoopt waren en nog niet deelnamen aan de maaltijd des Heeren. Deze mensen konden toetreden tot de gemeente wanneer ze onderricht hadden ontvangen in het ‘credo’, de belijdenis van de kerk. Vaak werd dit onderricht heel intensief gegeven in de week voor Pasen. In de Paasnacht vond dan de belijdenis plaats en de doop door onderdompeling, waarmee de nieuwe belijders in hun nieuwe witte kleren als nieuwgeborenen (neonati) in het gezin van de gemeente waren opgenomen. Hen werden de handen opgelegd als teken van de gave van de Heilige Geest en voor het eerst namen ze deel aan het Heilig Avondmaal. Behalve het dopen van volwassen heidenen was ook de kinderdoop in gebruik, dikwijls in de vorm van de gezinsdoop (Hand. 16:15,33,34). Het moment waarop opgroeiende kinderen belijdenis deden om zo te mogen gaan deelnemen aan de maaltijd des Heeren, varieert. Gedurende de latere ontwikkeling in de richting van de ‘roomse kerk’ kwam het ‘sacrament’ van het vormsel in zwang om bij kinderen tussen de zeven en tien jaar de ontvangen doopgenade en de gave van de Heilige Geest te bevestigen en te versterken (confirmatie). Ze werden na een steeds minder gedegen onderwijs toegelaten tot de eerste communie, dat wil zeggen: het voor het eerst deelnemen aan de mis. Belijdenis doen verschraalde zo tot een uiterlijk ritueel.
85
De Reformatie De Reformatie schafte de passief ondergane ‘confirmatie’ af (hoewel de idee nog enigszins voortleeft blijkens de uitdrukking ‘bevestiging van nieuwe lidmaten’) en legde weer de nadruk op het actieve belijden met hart en mond. In de tijd van Calvijn was het gebruikelijk dat twaalfjarige kinderen aan de kerkenraad toestemming vroegen om aan het Heilig Avondmaal te mogen deelnemen. Deze toelating vond plaats nadat was gebleken dat de kinderen het catechismusonderricht met vrucht hadden gevolgd. Later trad een verschuiving in de leeftijd op naar minimaal achttien jaar. De belijdenisdienst op Palmpasen, waarin vaak grote groepen jongvolwassenen openbare belijdenis aflegden, is een nog vrij nieuwe vorm. Pas in de negentiende eeuw kwam deze vorm in de Nederlandse Hervormde Kerk in zwang. Belijdenis doen verwerd in de praktijk steeds meer tot lid worden van de kerk als een belangrijke stap op weg naar de volwassenheid. Uit het hoofd geleerde kennis (bijvoorbeeld van het Kort Begrip) was voldoende om door de kerkenraad ‘aangenomen’ te worden. c. Belijdenis doen zinvol? Over eigentijdse ontwikkelingen rond de belijdeniscatechisatie zou heel veel te schrijven zijn, maar we beperken ons tot enkele grote lijnen. Om te beginnen zien we de tendens dat het belijdenis doen als zodanig van vraagtekens wordt voorzien. Moet er wel vastgehouden worden aan die traditie van belijdenis doen op één bepaald plechtig moment? Het is immers een puur menselijke traditie die nergens in de Bijbel wordt voorgeschreven. Het echte belijden en navolgen van Jezus is toch heel wat anders dan op een zondagmorgen in je nette pak of nieuwe jurk voor in de kerk ‘ja’ zeggen en daarna ingeschreven worden als belijdend lidmaat in een kerkelijk register? Is dat alles niet louter formeel? Het is bovendien helemaal niet ‘in’ om je te binden aan een kerkelijk instituut. Trouwens, belijden doe je door de week, op je werk en in allerlei omstandigheden waarbij dat moeite kost en wanneer het er op aankomt. Zo is het instituut van de openbare belijdenis een aangevochten zaak geworden. Alternatieve vormen Daar komt nog bij dat in veel gemeenten in de laatste decennia heel andere gewoonten zijn gevormd, bijvoorbeeld dat ouders die bij de 86
doop van hun kinderen het ja-woord hebben uitgesproken op grond daarvan als belijdende lidmaten worden ingeschreven. Het komt zelfs voor dat mensen die nog geen belijdenis hebben gedaan tot ambtsdrager worden verkozen. Het ja-woord waarmee ze het ambt aanvaarden, geldt dan meteen als openbare belijdenis van het geloof. Kerkordelijk is een en ander (nog) niet gesanctioneerd, maar de praktijk is hier de kerkordelijke regeling vooruit. Nu zijn er in het bovenstaande zeker wel motieven genoemd die gehonoreerd moeten worden. Niettemin is er alle reden om het belijdenis doen als een zinvol gebeuren te blijven beschouwen. Geloven is weliswaar een persoonlijke zaak, maar je doet het niet in je eentje. Wie gelooft, is deel van het ene lichaam van Christus dat uit vele leden bestaat. Zou je dan ook niet van dat geloof getuigenis willen afleggen in het midden van de gemeente van Christus? Bovendien is het belangrijk stil te staan bij een mijlpaal. Het persoonlijk geloven is gegroeid, in veel gevallen van jongsaf aan, bij anderen door Gods leiding in het latere leven. Wanneer het nu in die groei zover is gekomen, dat er openlijk getuigenis kan worden afgelegd van het geloof, is het goed dat ook bij een bijzondere, feestelijke gelegenheid tot uiting te doen komen. We kunnen hierbij een vergelijking trekken met een jong stel dat tijdens de periode van verkering en verloving steeds meer naar elkaar toe gegroeid is en nu zeker weet verder samen het leven te willen delen. Dan wordt dat toch ook met een trouwdag openlijk erkend en gevierd en kan de familie- en vriendenkring erin meeleven. We zouden kunnen zeggen: de belijdeniscatechese is een belangrijk leermiddel en het belijdenis doen is een belangrijk leermoment op de voortgaande weg van het leren geloven en belijden. Openlijk uitkomen voor je geloof Zeker, het is waar dat de betrokkenheid bij het Woord van God en de gemeente van Christus ook blijkt door het ja-woord bij de doopvont of bij de aanvaarding van een ambt in de kerk. Maar het is toch goed de zaken te blijven onderscheiden. Het openlijk uitkomen voor je persoonlijke geloof is een eigen moment dat aan avondmaalsviering en ambtsaanvaarding vooraf behoort te gaan. Goed beschouwd behoort het ook vooraf te gaan aan het ten doop houden van je kinderen, hoewel het in de praktijk van het kerkelijke leven nogal eens anders gaat. Het is dan voorstelbaar dat na een stevige doopcatechese het jawoord van de ouders bij de doopvont meteen als openbare belijdenis van het geloof geldt. Maar over het algemeen zou men toch ook jonge 87
doopouders de ervaring van een winter lang belijdeniscatechisatie volgen niet moeten onthouden. d. Belijdeniscatechisanten vroeger en nu Drempelvrees In vergelijking met vroegere generaties lijken de huidige belijdeniscatechisanten over het algemeen bewuster te hebben nagedacht over de stap die ze zetten bij het doen van belijdenis. Dat kan betekenen dat de drempel om naar de belijdeniscatechisatie te komen hoger is geworden en dat de aantallen belijdeniscatechisanten geringer zijn dan vroeger. Het is van belang bijzondere aandacht te besteden aan de werving voor de belijdeniscatechese. Een oproep in de kerkbode en een afkondiging vanaf de kansel volstaan niet. Het werkt goed als er in de kerkenraad wordt afgesproken dat de ouderlingen in hun secties nagaan wie er voor belijdeniscatechisatie in aanmerking komen, om deze mensen dan tijdig een extra bezoekje te brengen en hen zo persoonlijk nadrukkelijk uit te nodigen. Een gevolg van die hoge drempel is wel dat het vrij vaak voorkomt dat mensen wel naar de belijdeniscatechisatie komen, maar aangeven dat ze dat met een zekere vrijblijvendheid willen doen. Het staat voor hen nog allerminst vast dat ze er aan het eind van het catecheseseizoen aan toe zullen zijn om belijdenis te doen. Predikanten spelen daarop in, door in hun wervende teksten in de kerkbode aan te geven dat meedoen aan de belijdeniscatechisatie nog niet hoeft te betekenen dat men ook belijdenis zal doen. Begrijpelijk, want het is fijn om met een wat grotere groep te kunnen starten en tijdens de rit kan er heel wat gebeuren. Elke catecheet weet uit ervaring dat er inderdaad gedurende de maanden dat belijdeniscatechisatie wordt gevolgd een geestelijk groeiproces kan optreden, waardoor mensen die aarzelend begonnen uiteindelijk toch met overtuiging belijdenis kunnen doen. Voorbereidende belijdeniscatechisatie Maar er is ook een keerzijde. Wanneer de groep voor een groot deel bestaat uit mensen die het belijdenis doen voorlopig nog niet in het vizier hebben en dus de catechese meer beschouwen als een vervolgcatechese voor wat ouderen, dan gaat toch iets van het specifieke en het spannende dat belijdeniscatechisatie eigen is, verloren. In zulke gevallen verdient het aanbeveling tot splitsing over te gaan en dan naast de eigenlijke belijdeniscatechesegroep een ‘voorbereidende belijdeniscatechisatie’ te houden. 88
Wanneer de laatstgenoemde suggestie gevolgd wordt, levert dat overigens in de praktijk ook wel weer problemen op. De catecheet krijgt dan te maken met verschillen in kennisniveau tussen de catechisanten onderling: sommigen hebben de voorbereidende belijdeniscatechese wél gevolgd, anderen niet. Dat probleem is trouwens toch al aanwezig, doordat de ene belijdeniscatechisant al jaren catechisatie achter de rug heeft, terwijl de andere van huis uit nauwelijks iets meegekregen heeft aan kennis van het christelijke geloof en daarom bij de elementaire beginselen moet starten. In de hervormde kerkorde staat dat aan de belijdeniscatechisatie twee jaar voorbereidende catechese vooraf dient te gaan. Maar in de praktijk wordt deze regel nauwelijks gehandhaafd. De catecheet staat voor het probleem dat wat voor de één herhaling is, voor de ander nog helemaal nieuw is. De ene belijdeniscatechisant zou willen dat er dieper op de zaken wordt ingegaan en stelt dan ook allerlei vragen die om een diepgaander behandeling vragen. Maar voor de andere belijdeniscatechisant gaan die vragen veel te hoog, zodat hij zal afhaken wanneer de catecheet die vragen behandelt. Het is een probleem dat de catecheet voor een bijzondere uitdaging stelt. Een goede belijdeniscatechesemethode waarin aandacht is voor verschillende niveaus, kan hierbij een welkome handreiking bieden. Ouderencatechisatie Wanneer er oudere gemeenteleden zijn die alsnog belijdenis willen gaan doen, maar toch wel erg tegen het ‘leren’ opzien, kan het goed werken om hen in een klein groepje apart te nemen. Er kan dan beter worden aangesloten bij hun belevingswereld, die verschilt van die van de gemiddelde, jongere belijdeniscatechisant. Soms beperkt de belijdeniscatechese zich tot enkele diepgaande gesprekken, bijvoorbeeld bij bejaarden die uit verlangen naar de deelname aan het avondmaal belijdenis willen doen. Deze gesprekken kunnen bij hen thuis gevoerd worden. e. De inhoud van de belijdeniscatechisatie Wat komt er tijdens de belijdeniscatechisatie aan de orde? We noemden al de Latijnse begrippen fides quae en fides qua. Bij het eerste, de geloofsinhoud, denken we aan de bekende drieslag geloof, gebod, gebed. Vanouds zijn allerlei catechesemethoden rondom deze structuur opgebouwd. Behandeld werden de twaalf artikelen van het ge89
loof, de Tien Geboden en het Onze Vader. Tijdens de belijdeniscatechese keren de thema’s die eerder bij de ‘gewone’ catechese aan de orde zijn geweest, weer terug. Daarbij zal zeker ook aandacht moeten zijn voor de blijvende plaats van het volk van Israël in het heilsplan van God en voor de christelijke toekomstverwachting op grond van Gods beloften. Bij dit alles is er een bijzondere toespitsing naar de persoonlijke geloofsbeleving. Bij elk thema uit de geloofsleer is dus expliciete aandacht geboden voor het ‘bevindelijke’ element, dat wil zeggen: de praktijk van het geloofsleven in de verborgen omgang met God, maar ook in het belijden met woord en wandel onder de mensen. Meer dan bij de ‘gewone’ catechisatie mogelijk was, zal er worden stilgestaan bij de omgang met de Heilige Schrift en het gebedsleven. Het is nodig heel concreet in te gaan op de plaats en de vorm die een en ander krijgt in het dagelijks leven, zowel persoonlijk als in gezinsverband. Voorts komen aan de orde: het kerkelijke leven, gemeenteopbouw, de eredienst, de sacramenten, de ambten, de charismata, het ambt aller gelovigen, zendings- en evangelisatiewerk, diaconaat. Enkele hoofdlijnen uit de kerkgeschiedenis kunnen niet ontbreken, terwijl ook kort zal worden ingegaan op actuele ontwikkelingen in het kerkelijke leven. De praktijk van het leven van de gemeente komt in het vizier wanneer ouderlingen, diakenen en kerkvoogden op bezoek komen om van hun werk te vertellen. f. Enkele praktische handvatten De start In het kader van deze bezinning op belijdeniscatechisatie is het goed om ook aandacht te geven aan enkele praktische tips en handvatten. Bij de start van de catechisatieperiode wordt tijd genomen voor kennismaking. Laat alle deelnemers iets over zichzelf vertellen en ook iets over hun motivatie om deze catechese te volgen. Daarbij moet de catecheet er wel voor oppassen om meteen te persoonlijk te worden. Als iemand zich zo’n eerste keer liever wat terughoudend opstelt, dan moet dat ook kunnen. Wellicht is het een goede vorm om een formulier uit te reiken waarop, behalve zakelijke gegevens, ook wat persoonlijkere opmerkingen kunnen worden geplaatst. De catecheet kan daar dan later in een persoonlijk gesprek op terug komen. Hij kan ook aan het eind van de catecheseperiode opnieuw laten opschrijven hoe men aankijkt tegen het belijdenis doen, om zo een vergelijking te 90
kunnen trekken met het eerder geschrevene. Daarmee heeft hij meteen een goed uitgangspunt voor het pastorale gesprek, dat gevoerd wordt met het oog op de inmiddels dichtbij gekomen zondag van openbare belijdenis. Een andere vorm is dat de predikant aan de catechisanten vraagt hem tijdens de Kerstperiode een brief te schrijven, waarin ze naar voren brengen hoe ze op dat moment staan tegenover het belijdenis doen. De predikant kan daar dan later rekening mee houden bij de lessen en in persoonlijk pastoraal contact. Het is fijn als in elk geval tweemaal tijdens de periode van belijdeniscatechisatie zo’n persoonlijk contact plaatsvindt, bijvoorbeeld in januari en begin maart. Pastorale catechese en gemeenschap Alle catechese dient pastorale of ook priesterlijke catechese te zijn (zie hoofdstuk 5), maar voor belijdeniscatechese geldt dit in bijzondere mate. Daarom moet de catecheet ogen en oren goed open hebben om signalen op te vangen van catechisanten die behoefte hebben om in een persoonlijk gesprek nader door te praten over wat tijdens een catechisatieles aan de orde is geweest. Er kunnen aparte vragen zijn op het gebied van de levensstijl: een stel dat samenwoont, mensen die op zondag werken, enzovoort. Dat vraagt om een tactvolle benadering, waarbij niemand botweg afgestoten mag worden, maar samen naar een verantwoorde weg gezocht dient te worden. Het is ook van betekenis de belijdeniscatechisanten te stimuleren om oog te hebben voor elkaar en op elkaars vragen en gedachten te leren ingaan. Wanneer de groep wat groter is, kan het een goede werkvorm zijn om van tijd tot tijd in kleinere gespreksgroepjes van wisselende samenstelling uiteen te gaan, zodat de catechisanten elkaar goed leren kennen. Zelf heb ik er goede ervaringen mee om de groep ook eens zonder de catecheet bij een van de deelnemers thuis bijeen te laten komen om een bijbelstudie te houden of de vragen uit een les te bespreken. Het kan voor de samenhang in de groep en voor het onderlinge pastoraat heel goed werken wanneer men elkaar ook eens buiten het catechisatielokaal in de eigen huiselijke sfeer ontmoet. Een ander aspect dat aandacht vraagt, is het liturgische. Samen zingen, samen bidden is van betekenis voor het geestelijk naar elkaar toegroeien. Waarom zouden de catechisanten daarbij zelf niet een actieve rol kunnen vervullen bijvoorbeeld door om beurten de te zingen liederen uit te kiezen en/of voor te gaan in gebed? Uiteraard kan dat laatste alleen wanneer ze er zelf mee instemmen. Wie (nog) geen 91
vrijmoedigheid heeft, moet dat aan de catecheet te kennen geven en wordt dan overgeslagen in het rooster. Vorming in ‘spiritualiteit’ hoort een plaats te hebben in de belijdeniscatechese. Tot de roeping van de catechisanten en straks de nieuwe lidmaten behoort immers ook de aanbidding, de voorbede en het gaande houden van de lofzang. Participatie in de gemeente Belijdeniscatechese wil voorbereiden op actieve participatie in de gemeente. Het is goed als tijdens de catecheseperiode verschillende gemeenteleden een bijdrage leveren om duidelijk te maken hoe het met hen verder is gegaan na het belijdenis doen en hoe ze binnen de gemeente actief zijn. Op deze manier wordt de betrokkenheid van de gemeente bij de belijdeniscatechese verhoogd. In sommige gemeenten is er zelfs sprake van een soort ‘stage’, waardoor de catechisanten actief kunnen kennismaken met gemeentewerk in de praktijk! Denk bijvoorbeeld aan het doen van een huis- of evangelisatiebezoek of aan het interviewen van een diaken of evangelisatiemedewerker. g. De ‘aannemingsavond’ De term Aan de dienst van openbare belijdenis gaat naar oude gewoonte de ‘aannemingsavond’ vooraf. Het is bepaald geen gelukkige benaming, maar de term is nu eenmaal ingeburgerd. De term stamt uit het Reglement op het Godsdienstonderwijs, dat gold in de Nederlandse Hervormde Kerk van 1862 tot 1951. Daarin stond ondermeer: ‘Wordt de mate der verkregen kennis door de meerderheid van de afgevaardigden des Kerkeraads voldoende bevonden, dan heeft de aanneming voortgang...’ In de kerkorde van 1951 komen we de term niet meer tegen. Wel wordt in artikel XVII gesproken van ‘onderzoek door de kerkeraad’. De bewoordingen van het oude Reglement gaven aan dat het bij de ‘aanneming’ als bij een examen toeging: het ging om de toetsing van het zedelijk gedrag en verder van de verworven kennis. Waar deze gang van zaken als toch wel al te schools wordt ervaren, verandert de vorm. Zo wordt de aannemingsavond bij de predikant aan huis gehouden, slechts door een kleine delegatie uit de kerkenraad bijgewoond en verdeeld in een officiëlere en informelere, gezellige helft. Gedurende de eerste helft van de avond wordt dan een vragenronde gehouden, in de tweede helft is er gelegenheid wat met elkaar te praten en te zingen. 92
De opzet van de avond Toch blijft ook bij die wat minder formele aanpak de aannemingsavond een moment waar velen tegen opzien. Dit geldt vooral voor de mensen die niet zo goed kunnen leren en onthouden. Het kan toch niet de bedoeling zijn dat ze met het zweet in de handen en met een bonzend hart naar zo’n avond gaan, in de hoop dat ze op het juiste moment de juiste formuleringen kunnen reproduceren? Er is dan ook meer voor te zeggen om van dat ‘examen-element’ helemaal af te zien. Laat de kerkenraad aan de predikant/catecheet toevertrouwen dat er tijdens de belijdeniscatechese het nodige geleerd wordt. De ‘aannemingsavond’ kan dan een ongedwongen karakter krijgen. Een avond van nadere kennismaking tussen de kerkenraad en de nieuwe lidmaten, waarbij kerkenraadsleden iets vertellen van hun ambtelijk werk en van hun persoonlijke motivatie daartoe. Daarbij kunnen de mogelijkheden die er voor de nieuwe lidmaten zijn om zich daadwerkelijk in te zetten voor de opbouw van de gemeente de revue passeren. Van de kant van de belijdeniscatechisanten is er gelegenheid om ofwel persoonlijk iets te vertellen van hun geloven en belijden, ofwel als groep een bijdrage te leveren. Een mogelijkheid is dat de groep belijdeniscatechisanten gezamenlijk een brief opstelt aan de kerkenraad met een gemotiveerd verzoek om belijdenis te mogen doen. Deze brief kan dan tijdens de ‘aannemingsavond’ besproken worden. Een andere goede mogelijkheid is om deze avond te gebruiken in het kader van de gemeenschappelijke voorbereiding van de dienst van openbare belijdenis. Op deze wijze wordt de ‘aannemingsavond’ veel meer een ontmoetingsavond waarop niet goedwillende examinatoren tegenover zenuwachtige kandidaten staan, maar broeders en zusters van één gemeente nader met elkaar kennismaken en de dankbaarheid over de voortgang van Gods werk heel de avond de toon zet. h. De dienst van openbare geloofsbelijdenis De dienst van openbare geloofsbelijdenis wordt beleefd als een hoogtepunt in het kerkelijke leven. In sommige gemeenten wordt deze dienst jaarlijks op de Palmzondag, dus een week voor Pasen, gehouden, maar er kunnen goede redenen zijn om het juist op een andere datum te doen. Catecheten die de tijd tussen eind september en Pasen tekort vinden, zullen eerder kiezen voor Pinksteren. Dat is een zinvol moment voor een belijdenisdienst: vanouds een oogstfeest en het 93
feest van gedachtenis aan de uitstorting van de Heilige Geest, die gekomen is om de gemeente van Christus te bouwen, te bewaren en te vermeerderen. Voorbereiding Het is een goede zaak om deze dienst als belijdenisgroep samen met de predikant voor te bereiden. De predikant kan vroegtijdig tot een tekstkeuze komen en deze tekst dan aan de belijdeniscatechisanten bekend maken. De gedachten die zij op het eerste gehoor bij die tekst hebben, zijn dikwijls verrassend. Ook een omgekeerde weg is denkbaar: de predikant/catecheet bespreekt eerst met de groep welke elementen in de prediking een plaats moeten krijgen en gaat vervolgens op zoek naar een passende tekst. De catechisanten denken ook mee over de liturgische invulling en vormgeving van de dienst en over eventuele actieve participatie in de liturgie. Moet elk nieuw lidmaat een eigen tekst meekrijgen? Velen beleven dit als zinvol. Hierbij moet echter wel opgepast worden voor een keuze van teksten die al te gemakkelijk kunnen worden opgevat als pogingen om de personen in kwestie te typeren. Anderen stellen: de groep nieuwe lidmaten krijgt als zodanig een tekst mee en dat is de tekst van de prediking in de betreffende dienst. Vaak zingen de nieuwe lidmaten als groep een lied, waarna ze toegezongen worden door de gemeente. Een zinvolle traditie, zeker wanneer de groep nieuwe lidmaten niet al te klein is. Handoplegging Een ander zinvol moment in de dienst kan de handoplegging zijn. Na het uitspreken van het ja-woord knielt het nieuwe lidmaat neer en de predikant legt hem of haar de handen op en geeft een tekstwoord mee. Door deze persoonlijke zegen wordt uitgedrukt dat de jonge belijder de kracht en hulp van de Heilige Geest is toegezegd om te kunnen volharden in de navolging van Christus. De Geest geeft moed om te blijven belijden! De liturgische handeling van de handoplegging is een extra onderstreping van het gewichtige en troostrijke van het moment van openbare belijdenis. De kerkhervormer Johannes Calvijn heeft hiervan gezegd: ‘Zulk een oplegging der handen dus, die eenvoudig als zegening geschiedt, prijs ik en ik zou wel willen dat ze tegenwoordig in haar zuiver gebruik hersteld werd’ (Institutie IV, XIX, 4). Niet voor niets spreekt de hervormer nadrukkelijk van een ‘zuiver gebruik’. Het gaat bij deze handoplegging niet om een sacra94
mentele toevoeging zoals het rooms-katholieke ‘vormsel’, ook niet om een ‘evangelische geestesdoop’ als aanvulling op de waterdoop. ‘Door de handoplegging tijdens de openbare geloofsbelijdenis wordt de relatie met de kinderdoop sterker benadrukt, wordt de persoonlijke betrokkenheid van de catechisanten geaccentueerd, en vindt er een concretisering en intensivering plaats van de zegen die de nieuwe lidmaten van Godswege meekrijgen’ (M. van Campen). Grondige uitleg en bespreking van het waarom van de handoplegging tijdens de belijdeniscatechese is uiteraard absolute voorwaarde voor een ‘zuiver gebruik’ ervan. Volwassendoop In toenemende mate komt het voor dat op de belijdenis de volwassendoop volgt. Over het algemeen zal de dopeling dan neerknielen op de knielbank die voorin de kerk is neergezet en de doop door besprenkeling ontvangen. Overigens is er geen principieel bezwaar tegen de doop door onderdompeling. Praktische en pastorale problemen kunnen zich hierbij wel voordoen. Maar wanneer de dopeling er vanuit verantwoorde motieven om vraagt en het praktisch mogelijk is, dan is het goed het zo uit te voeren. Er ligt dan een prachtig uitgangspunt voor de verkondiging waarin de betekenis van de doop als meebegraven worden en mede-opstaan met Christus (Rom. 6) wordt uitgelegd. Na de dienst krijgen de nieuwe lidmaten de belijdeniskaart uitgereikt. Verder is er alle gelegenheid voor de gemeente om de nieuwe lidmaten welkom te heten in de kring van de belijders. Er zijn gemeenten waarin dat juist aan het begin van de dienst gebeurt, door iemand die het vorige jaar belijdenis heeft afgelegd. In elk geval vindt de verwelkoming plaats door middel van een handdruk, liefst ook gevolgd door een informeel samenzijn in een van de bijgebouwen van de kerk. i. Geen eindpunt, maar mijlpaal Je hoort nieuwe lidmaten nogal eens zeggen dat ze het gevoel hebben na afloop van de belijdeniscatechisatie in een gat te vallen. Dat gevoel is verklaarbaar: er is intens naar een hoogtepunt toegewerkt, de groep is hechter geworden, er is wekelijks contact met de predikant/ catecheet. Wanneer dat alles abrupt afgebroken wordt, hebben de oud-belijdeniscatechisanten de ervaring van een anticlimax. Het is daarom goed tegen het einde van de catechisatieperiode afspraken te maken over een ‘follow up’. Gedacht kan worden aan een ‘terugkom95
avond’, waarop teruggeblikt wordt op de dienst van openbare belijdenis. Het is heel mooi als er in de groep enthousiasme is om het volgend jaar als ‘jonge lidmatenkring’ door te gaan of zich bij een bestaande kring aan te sluiten. Sommige predikanten hebben de gewoonte om de groep na een (half) jaar weer eens uit te nodigen om met elkaar te spreken over de voortgang van de weg van navolging van Christus. Op deze wijze kunnen ook de vragen die vaak leven rond de avondmaalsviering, met elkaar in een vertrouwde kring worden doorgesproken. Als er een positief ‘groepsgebeuren’ op gang is gekomen, is het goed dat uit te buiten in de voortgaande begeleiding van nieuwe lidmaten. Duidelijk is dat belijdenis doen geen eindpunt is, maar een mijlpaal onderweg. Belijdende lidmaten zijn geen ‘gediplomeerde gelovigen’ en allerminst afgestudeerd. Het discipel zijn, leerling van Jezus Christus, blijft voor een gelovige gedurende heel zijn leven aan de orde. Er komt niet een stadium dat hij daar bovenuit gegroeid zou zijn. De gemeente van Christus is en blijft een lerende gemeente. Als het goed is, laten we ons als belijdende leden van Christus’ gemeente voortdurend toerusten om als ranken in de Wijnstok Christus vruchten te kunnen dragen tot eer van de hemelse Landman, onze Vader, en tot zegen voor onze naaste veraf en dichtbij. Gespreksvragen • Welke verschillende opvattingen van belijdenis doen komen in dit hoofdstuk naar voren? Hoe beoordeelt u die verschillende opvattingen? Welke is/zijn volgens u juist en waarom? • Wat vindt u van de ‘handvatten’, de praktische suggesties die in dit hoofdstuk zijn gedaan? Welke acht u zinvol? Maak een beredeneerde keuze, bijvoorbeeld voor of tegen handoplegging. Literatuur L. Blok, De Eerste en de Laatste, Dordrecht 1979. L. Blok, ‘De openbare geloofsbelijdenis’, in Gods verbondsgeheimenissen, Dordrecht 1968, p.49-68. M. van Campen, ‘Geloofsbelijdenis en handoplegging’, in De Waarheidsvriend, 1995, p.282-284; p.321-322. H. Jonker, ‘De ambtelijke handoplegging. Praktisch-theologische notities over de betekenis van uitoefening en gebaar’, in Verbi 96
Divini Minister. Een bundel opstellen over de dienaar en de bediening van het goddelijke Woord, aangeboden aan L. Kievit v.d.m., ter gelegenheid van zijn vijfenzestigste verjaardag, Amsterdam 1983, p.145-154. W. van ’t Spijker, Zijn verbond en woorden, Goudriaan 1980. W. Verboom, ‘De openbare geloofsbelijdenis’ in Theologia Reformata, XXXIV, 1 (1991), p.29-53. C. van der Wal, Amen en beamen, Kampen 1971.
97
7. Catechese – opvoeding – gemeente
Inleiding Heel kort samengevat gaat het in dit hoofdstuk om twee dingen, namelijk om integratie van catechese en opvoeding en om integratie van catechese en gemeente. Is het nodig om daar zoveel woorden aan te wijden? Jazeker! Het is namelijk een goede zaak dat de catechese steeds meer gezien wordt als een onderdeel van de opvoeding door de ouders. De christelijke opvoeding van de ouders en de catechese hebben sterke verwantschap en zijn als het goed is op elkaar betrokken. Het is eveneens van groot belang dat de catechese wordt gezien als een vast en heel belangrijk onderdeel van het totale gemeenteleven en niet als een ‘eenzaam avontuur’ van predikant of catecheet. Dit besef leeft echter nog lang niet bij alle ouders en evenmin bij allen die leiding geven in de gemeente. Vandaar dat we hieraan de nodige aandacht geven in deze uitgave. Met name aan de hand van praktijkvoorbeelden.Voor we echter naar de praktijk kijken, is het goed om iets meer te zeggen over opvoeding in de breedte. a. De opvoeding in het gezin Om duidelijk te maken wat opvoeding is, willen we enkele definities van opvoeding doorgeven. ‘Opvoeden is de onvolwassen mens helpen zich bekwaam te maken zelfstandig zijn levenstaak te volbrengen’ (J. Hoogveld). ‘Opvoeden is de vorming van de mens tot zelfstandige, God naar Zijn Woord dienende persoonlijkheid, geschikt en bereid al de gaven die hij van God ontving te besteden tot eer van God en tot heil van het schepsel in alle levensverbanden’ (J. Waterink). ‘De opvoeding moet zich als algemeen doel stellen de opvoedeling te leren zijn leven te leven als iemand die hij zelf is, zelfstandig zoals het behoort’ (M.J. Langeveld). ‘Opvoeden is niet alleen socialisatie (het overnemen van waardenpatronen van een gemeenschap), maar ook emancipatie (het 98
op eigen zelfstandige wijze leren omgaan met die waardenpatronen)’ (G.D.J. Dingemans). Opvallend is dat in deze definities steeds het woord ‘zelfstandig’ terugkomt. Bij opvoeding gaat het er dus om dat mensen door opvoeding leren om zelfstandig te kunnen leven en functioneren. Dat geldt ook voor de geloofsopvoeding. Deze lijn kunnen we doortrekken naar de catechese. Ze treedt duidelijk aan de dag in de definitie van R. Bijlsma van de catechese: ‘Het onderwijs van de christelijke gemeente aan haar leden, speciaal aan de jongeren, om hen toe te rusten tot een verantwoord leven in de wereld, als mondige leden van Christus’ gemeente’ (1962, p.11). Definities van anderen, zoals van G.D.J. Dingemans sluiten hierbij aan (1986, p.233,234). Opvoeding, een kring die steeds groter wordt In de meeste gevallen is het gezin de eerste kring waar een kind mee te maken krijgt. Daar vindt de eerste ontwikkeling plaats, worden de eerste stapjes gezet en leert het spelen met anderen. In het gezin begint dus ook de opvoeding. Maar de kring wordt al heel snel groter! Het duurt niet lang of de peuter komt in aanraking met kinderen uit de buurt, ontmoet andere kinderen als er bezoek komt, gaat naar een crèche, enzovoort. Nog duidelijker wordt deze uitbreiding als het kind naar school gaat. Dan komt het ineens in allerlei nieuwe groepen terecht: de klas, het schoolplein, het groepje uit de buurt dat tegelijk naar school gaat en noem maar op. En al deze ‘kringen’, waarin het kind terecht komt, zullen de opvoeding beïnvloeden en de ontwikkeling medebepalen. Naarmate het kind ouder wordt, zal het aantal ‘kringen’ toenemen waarin het zich gaat bewegen. We noemen er nog enkele: de sportclub, een vaste vriendenkring, de catechisatiegroep, de jeugdvereniging. Het is duidelijk dat we in het bestek van dit hoofdstuk niet al deze ‘opvoedingskringen’ uitvoerig kunnen behandelen. Als één ding maar duidelijk is: de beslotenheid van allerlei gemeenschappen wordt steeds meer doorbroken, naarmate een kind opgroeit. Kinderen die ouder worden, gaan steeds weer nieuwe ‘kringen’ ontdekken en worden opgenomen in allerlei nieuwe verbanden. Laten we dat zeker in 99
deze tijd niet vergeten. We leven in een open wereld, waar geweldig veel op kinderen en jongeren afkomt in een zeer snel tempo! Het gezin Wanneer we het bovenstaande goed op ons laten inwerken, dan komt de betekenis van het gezin duidelijk in het vizier. Maar... met het gezin is wel het een en ander aan de hand. In de loop van enkele tientallen jaren is er in de gezinnen veel veranderd. We noemen enkele van die veranderingen. Nog niet zo heel lang geleden was er het grote familie-gezin. Opa en oma woonden in en over het algemeen waren er meer kinderen. Nu is er veel meer sprake van een klein kerngezin: vader, moeder en enkele kinderen. Vroeger was er sprake van het gezin als een werkeenheid, een productie-eenheid. Er werd samengewerkt op de boerderij of men dreef met elkaar een zaak. Nu is het gezin veel meer een eenheid op basis van gevoelens, sympathieën, liefde. Het vrij strakke, gesloten gezinsleven van vroeger is opengebroken. Van duidelijke gezinsregels en dagelijks ritme is vaak nauwelijks meer sprake. Het gezin lijkt op een duiventil. Er is een verschuiving opgetreden van een situatie waarin vader en moeder dichtbij waren (werk en gezin) naar een situatie waarin vader elders bezig is met werk waar kinderen niets van begrijpen, terwijl ook moeder dikwijls buitenshuis gaat werken. Het gezin is van instituut tot een soort bondgenootschap geworden. Ouders zijn niet zozeer leidinggevenden, maar veel meer begeleiders. Het sociale leven van de jongeren staat min of meer los van het gezin. Leeftijdgenoten zijn als opvoedingsfactor haast belangrijker dan de eigen ouders. De rooms-katholieke pedagoog Jan Nieuwenhuis vat deze veranderingen in zijn boek Twee geloven in één huis als volgt samen: ‘Het gezin is niet meer dé opvoedingsplaats van vroeger, de vaste burcht met overzichtelijke gedragsregels, waar iedereen zijn plaats kende. Er is nu veel meer sprake van een trefcentrum waar ouders en kinderen met elkaar omgaan in een nieuw soort kameraadschap. Het knusse nest van vroeger is nu vooral slaapen eetplaats, motel langs de drukke besognes van elke dag. Iedereen heeft daar een eigen sleutel en af en toe komt men elkaar tegen.’
100
Geloofsopvoeding Het is wel duidelijk geworden, dat het van geweldig groot belang is dat de geloofsopvoeding in het gezin begint. Maar wat betekent dat voor de praktijk? Anders gezegd: hoe doe je dat, kinderen ‘christelijk en godzalig opvoeden’ (vgl. het doopformulier)? Allereerst door, op een manier die aansluit bij hun leeftijd, te vertellen van wat we uit de Bijbel mogen weten van God en de Heere Jezus en van Zijn bedoeling met de mens en met deze wereld. Verder is het belangrijk dat we met onze kinderen praten, waarbij we vooral moeten ingaan op hun vragen. Vragen waar je niet altijd zomaar een antwoord op hebt. Dat hoeft ook niet. Het voornaamste is dat we open, eerlijk en positief over de dingen van het Koninkrijk van God spreken. Laat er bij de gezamenlijke maaltijden tijd en ruimte zijn voor een gesprek na het lezen uit de (kinder)Bijbel. Vervolgens is het gebed in het gezin erg belangrijk. We denken aan het hardop bidden aan tafel door de ouders, het leren bidden door de kinderen zelf, aan tafel en ’s avonds bij het naar bed gaan en... niet te vergeten het gesprek over het bidden met onze kinderen (vgl. T.G.I.M. Andree, Gelovig word je niet vanzelf, 1983, p.253). Tenslotte is het belangrijk hoe we als ouders zelf onze kinderen ‘voorleven’. Wanneer we aan onze kinderen laten zien in de levenspraktijk van elke dag, dat het Woord van God ons niet zoveel zegt, dan moeten we ons er niet over verbazen dat het ook op hen weinig of geen indruk maakt. Juist in deze tijd is het zo belangrijk dat kinderen in het leven van hun ouders iets gaan ontdekken van het geloof als een levende werkelijkheid. Dan pas zal ook in dit opzicht het gezin een werkelijke vluchtheuvel zijn, zoals Augustinus heeft gezegd. b. De gemeente Kinderen horen bij de gemeente. Ze zijn geboren op het erf van het verbond. Dat verbond is betekend en verzegeld door de doop. Die doop is bediend in het midden van de gemeente. De gemeente is er zo getuige van geweest en is nu medeverantwoordelijk voor de opvoeding van die gedoopte kinderen. Kinderen horen er dus bij, als volwaardige (niet: volwassen) leden van de gemeente. Er zijn twee lijnen aan te duiden in de taak van de gemeente. De gemeente heeft een opvoedende, onderwijzende en opvangende taak ten opzichte van de kinderen: in kerkdienst, zondagsschool, catechese, jeugdwerk. De gemeente heeft ook een ondersteunende taak ten 101
opzichte van ouders: hulp bij christelijke opvoeding in bijvoorbeeld doopcatechese, opvoedingskringen en, voor toekomstige ouders, huwelijkscatechese. Maar niet alleen in de instructie heeft de gemeente een taak, ook in de opvang: door middel van bijvoorbeeld voorbede, meeleven en betrokken-zijn. Visie op het kind in de gemeente Van groot belang is hoe in de gemeente aangekeken wordt tegen kinderen. Zien we ze echt als volwaardige leden of zijn ze alleen maar ‘banken-en-stoelenvulling’? Als we kinderen serieus nemen, dan zullen we moeten bedenken dat ze in zonde ontvangen en geboren zijn, maar dat God Zich toch met hen verbonden heeft. We mogen weten dat ‘Kinderen zijn een erfdeel des Heeren’ (Psalm 127). We moeten ons ook heel goed bewust zijn dat in het Koninkrijk van God leeftijd en verstandelijke vermogens geen rol spelen als het gaat om de waardering van mensen (meer of minder, beter of slechter). Daarom moeten we ons als gemeente inspannen om kinderen erbij te betrekken, hen aan te spreken op hun niveau, tot hun hart, zowel in kerkdiensten als in andere verbanden. Taken van de gemeente Met het oog op de opvoeding van kinderen zouden we de volgende taken en aandachtspunten van de gemeente willen noemen: • Zorgen dat kinderen en jongeren graag naar de samenkomsten van de gemeente komen. Het moet voor hen een uitdaging zijn. Er is wat te beleven. Het is er fijn; • nagaan wat belemmerend of stimulerend werkt in de relatie gemeente – kinderen/jongeren; • door middel van leerprocessen duidelijk maken wie God is; ook God ‘laten zien’ in gebeurtenissen, getuigenissen, ervaringen, levensverhalen van ouderen; • duidelijk maken dat kinderen en jongeren hun gaven en verantwoordelijkheden hebben en dat ze deze mogen inzetten in de gemeente. Opdat ze zo mogen ontdekken: die gemeente is mijn gemeente. Ik ben er nodig. Ik mag mijn gaven inzetten!; • ouders toerusten in het voorleven, in het transparant zijn, in het laten zien van Gods toewending, in het vertellen over God, enzovoort; • ouders en ouderen helpen om identificatiefiguur te zijn voor de eigen kinderen, maar ook voor de jeugd van de gemeente; 102
• zorgen dat ervaringen van kinderen en jongeren in verschillende sectoren in de gemeente niet tegengesteld zijn (bijvoorbeeld positieve ervaringen in het jeugdwerk moeten niet overstemd worden door negatieve gevoelens binnen de catechese of omgekeerd). Door middel van deze taken mag de gemeente hopen en bidden dat een nieuwe generatie leert zien wie God voor hen wil zijn. Dat het de zin van je leven uitmaakt en dat het dé bron van vreugde is om met Hem te leven. Dat je echt wat kunt doen met wat je in de gemeente ervaart en ontvangt, ook in de verbanden buiten de gemeente. Ook van de gemeente gaat invloed uit. Positieve en negatieve invloed. Het is erg belangrijk dat kinderen ervaren: • dat ze er echt bij horen; • dat ze veilig, geborgen, thuis zijn in de gemeente; • dat vriendschappen mogelijk zijn: een fijne, eerlijke omgang met andere kinderen/jongeren; • dat ouderen sterk gemotiveerd en betrokken zijn op en belangstelling tonen voor het ingroeiproces van jongeren binnen de gemeente. c. Catechese en opvoeding Het is een slechte zaak als de catechese losstaat van de opvoeding door de ouders. Toch blijkt dit nog steeds in veel gemeenten het geval. Recent nog moest in mijn eigen gemeente een moeder het antwoord schuldig blijven op mijn simpele vraag van wie haar zoon catechisatie kreeg... Veel ouders weten niets af van de inhoudelijke kant van de catechese. En dan komen de klachten! Over en weer. Catecheten zeggen: ‘Ouders zijn niet geïnteresseerd in de catechese’, ouders klagen: ‘We worden nooit bij de catechese betrokken.’ En zo draaien we in een kringetje rond! Is daar verandering en verbetering in te brengen? Natuurlijk wel. Hieronder noemen we de ouderavond. Ouderavond Behalve het houden van een gemeentesamenkomst waarin de catechese aan de orde komt, kan ook expliciet een ouderavond voor de ouders van catechisanten gehouden worden. Het doel van een ouderavond is om de ouders meer bij de catechese te betrekken in het kader van de wisselwerking tussen opvoeding en catechese. Het tijdstip kan verschillend zijn, bijvoorbeeld aan het begin van het catecheseseizoen, maar halverwege eind januari werkt ook goed. 103
Belangrijk is dat de uitnodigingen goed worden verzorgd. Dat betekent de ouders persoonlijk uitnodigen per brief, maar ook een mededeling in het kerkblad plaatsen. Ook de kerkenraad moet worden uitgenodigd. In de brief moet duidelijk het doel en het programma worden omschreven. Onderaan de brief kan een antwoordstrookje worden gemaakt, waarop men kan invullen of men wel of niet komt. Deze strookjes moeten weer opgehaald worden. Deze manier van werken verhoogt de opkomst zeer. Ten aanzien van de bijeenkomst zelf volgen hieronder puntsgewijs enkele aandachtspunten. Men kan verschillende dingen bedoelen: • Ouders informatie geven over de catechese, zoals deze momenteel in de gemeente wordt gegeven; • ouders in de gelegenheid stellen vragen over de catechisatie aan hun kinderen te stellen; • samen in gesprek zijn over de integratie van catechese en opvoeding; • als catecheten een parallelle les geven: wat men behandelt met de jongeren op deze avond dus met hun ouders bespreken; • iemand uitnodigen die als gastspreker optreedt over een relevant thema; • een intergeneratieve avond houden. Jongeren en ouderen met elkaar in gesprek brengen. Zo kun je wederzijds leren door middel van groepsopdrachten; • in het verlengde hiervan kan een wijk- of gemeenteavond belegd worden met dezelfde bedoeling. De organisatie kan het beste in handen zijn van de catechesecommissie cq. het catecheseteam, in samenwerking met de kerkenraad en/of jeugdraad. Ook jongeren zelf kunnen erbij worden betrokken. Het is belangrijk later in de commissie cq. het team de avond te bespreken, te evalueren en een verslag naar de kerkenraad te sturen. d. Catechese en gemeente Om de catechese meer te integreren met het gemeenteleven, in het bijzonder met de kerkdienst, kan men aan een preekbespreking op de catechisatie denken. Als concreet voorbeeld noemen we een preekvoorbereiding en -bespreking, zoals deze gehouden werd in de hervormde gemeente te Hierden, wijk Frankrijk. 104
Preekbespreking Situatie: het gaat om twee catechesegroepen, namelijk die van veertien- en vijftienjarigen en die van zestienplussers. Doel 1. Jongeren meer betrekken bij de kerkdienst; 2. predikant in gesprek brengen met jongeren over opzet en uitvoering van de kerkdienst; 3. preken meer afstemmen op jongeren; 4. catechese en kerkdienst meer integreren; 5. kerkenraad en jeugdleiding bij catechese betrekken. Uitvoering • Eerste week (kort) Catecheet biedt enkele bijbelgedeelten aan, die door catechisanten worden bekeken en waaruit gezamenlijk een keus wordt gemaakt. Er is rekening gehouden met het kerkelijk jaar. • Tweede week Het gekozen bijbelgedeelte (staat op stencil, één gedachte per regel) wordt plenair gelezen. De catechisanten zetten een vraagteken voor de kantlijn bij dingen die ze niet begrijpen. Uitleg wordt gegeven. Catechisanten lezen persoonlijk het bijbelgedeelte volgens de Zweedse methode: ! : dit lijkt me belangrijk; → : dit spreekt me aan; ← : hierbij voel ik verzet in me opkomen. Dan vinden groepsgesprekken plaats, die onder leiding staan van een ouderling of jeugdleider. Deze groepsgesprekken lopen uit op de vraag: wat in het bijbelgedeelte lijkt je belangrijk voor de dienst aanstaande zondag in onze situatie? Ook komen uit de groepen liturgische suggesties: welke liederen, gebedspunten, enzovoort kiezen we? De resultaten van de groepsbespreking worden plenair verzameld en besproken. Deze catechesebijeenkomst duurt een uur. Gestimuleerd wordt om met name die jongeren voor de kerkdienst uit te nodigen, die normaal gesproken niet komen. De predikant De catecheet bereidt de dienst voor. 105
Zondag: de kerkdienst De catechisanten hebben groepsgewijs de opdracht meegekregen om in de kerkdienst te letten op: • Komt het aangereikte op de catechisatie tot zijn recht in deze dienst? Op welke manier? (groep 1); • Hoe is de dienst qua tijd ingedeeld? Vind je dat een goede indeling? (groep 2); • Opmerkingen over de dienst in het algemeen (groep 3). • Derde week Op de catechisatie wordt de gehouden dienst besproken. • Groepsgesprekken over de resultaten van de opdrachten. Deze groepsgesprekken staan weer onder leiding van de ouderlingen en jeugdleiders. • Plenaire afronding van het geheel: evaluatie. Hoe vond je het? Heb je er iets van geleerd? Zo ja, wat? Zo nee, waarom niet? Deze bijeenkomst duurt ongeveer een uur. Themamaand Een ander voorbeeld om de jongerencatechese en de gemeente te integreren is het houden van een zogenaamde themamaand. In de gemeente Zeist (Patijnwijk) is enkele keren een ‘themamaand’ gehouden. De gang van zaken is als volgt. Afgesproken wordt dat in verschillende verbanden gedurende een bepaalde tijd dezelfde stof aan de orde komt. Dat wil zeggen, via enkele catechisatielessen, op kringbijeenkomsten in de gemeente, op de jeugdclubs en via de verkondiging op zondag.Voordeel van deze werkwijze is dat er allerlei dwarsverbindingen in het gemeenteleven ontstaan die hun uitwerkingen hebben naar de gezinnen. Dit jaar is deze opzet nog meer aangescherpt door het gebruik van een boekje, geschreven door het catecheseteam. Dit boekje dient als leidraad in catechesegroepen en kan ook in de gezinnen worden gebruikt. De betreffende gezinnen krijgen een boekje. Elke bladzijde bevat een kleine gesprekshandleiding om als hele gezin mee te doen aan de voorbereiding van de catecheseles. Een en ander is zo opgezet dat ook de kleintjes mee kunnen doen door iets in te vullen en te kleuren. De vragen beginnen gemakkelijk (kennisvragen) en lopen uit op meer persoonlijke vragen. Er zijn ook suggesties opgenomen voor te zingen liederen of punten voor voorbede. In dit voorbeeld wordt dus een poging gedaan om catechese, gemeenteleven en opvoeding met elkaar te verbinden. 106
e. Kindercatechese De laatste jaren komt er meer aandacht voor kindercatechese. De theologische achtergrond van kindercatechese is: een kind is als gedoopt kind volwaardig lid van de gemeente en de kinderleeftijd is een leeftijd van eigen betekenis, ook in de christelijke gemeente. Er is ook een ontwikkelingspsychologische achtergrond: de kinderleeftijd biedt bijzondere mogelijkheden als het om leren gaat. Verder zijn er verschillende praktische redenen voor kindercatechese: • de scholen zijn veranderd, er is minder aansluiting bij de opvoeding thuis en het klimaat in de christelijke gemeente; • zondagsscholen functioneren anders dan vroeger; het evangelisatorische aspect is er veel minder aanwezig; • kinderclubs willen geen catechese zijn; • in heel wat gemeenten kent men de kindercommunie. Voordat kinderen voor het eerst aan het avondmaal deelnemen, krijgen ze catechese. De kerkorde van de Nederlandse Hervormde Kerk geeft aanwijzingen voor kindercatechese. Ordinantie 9, artikel 2 spreekt over: • voorbereidende catechese aan kinderen vóór het twaalfde tot veertiende jaar; • in kinderkerk, op zondagsschool en via kindercatechisatie; • omvat: kennis van de inhoud van de Bijbel, geschiedenis van kerk en zending en het christelijke lied. Doel van de kindercatechese Catechese aan kinderen is een onderwijs-leeractiviteit van de christelijke gemeente aan de kinderen om hen te helpen thuis te raken in het leven en het geloven van de gemeente. In 1990 verscheen een geschrift: Leren leven in de gloria, catechese aan kinderen van 6-11 jaar, uitgegeven door het Centrum van Educatie van de Nederlandse Hervormde Kerk en het Catechetisch Centrum van de Gereformeerde Kerken Nederland. Daarin worden acht ervaringsverhalen op het gebied van ‘kindercatechese’ genoemd. Het gaat om ‘leermomenten voor kinderen’, zowel in speciale bijeenkomsten voor kinderen als ook in de kerkdienst. We geven hieronder een van de voorbeelden door.
107
Bijbelcatechese aan kinderen In een gemeente in een grote stad wordt op zaterdagmiddag aansluitend aan de kinderclub catechisatie gegeven aan kinderen in de leeftijd van acht tot en met elf jaar. De kinderen komen, gezien de aard van de gemeente, uit de wijde omtrek. Op zondag is er geen zondagsschool. In plaats daarvan is er catechisatie op een moment dat de kinderen toch al voor clubactiviteiten gekomen zijn. In de catechese staat de Bijbel centraal. Bekende verhalen uit het Oude en Nieuwe Testament worden verteld. Daarbij wordt gebruik gemaakt van een boekje. Het hoofddoel is dat de kinderen de Bijbel leren kennen. Gezien het aantal van 35 kinderen zijn er twee groepen gevormd. In de ene groep geeft een ouderling catechisatie, in de andere de predikant (p.16). Het belang van kindercatechese, nog even kort samengevat: • past in het socialisatieproces; • kinderen hebben een goed geheugen; • ze kennen een eenheid tussen het cognitieve en het affectieve; • het is een instrument om te ‘leren geloven’. f. Twee weten meer dan één... Twee weten meer dan één. Een bekend gezegde. We bedoelen ermee dat het belangrijk is dat je niet alles in je eentje uitpuzzelt, maar dat je overlegt met anderen, bij anderen te rade gaat. Kortom: dat de handen ineen geslagen worden en dat er samenwerking ontstaat. Dat geldt ook voor de opvoeding. En niet minder voor de catechese. Enkele dingen daarover. Belangstelling, betrokkenheid, samenwerking Samenwerken begint met belangstelling voor elkaar. Het kan toch niet waar zijn dat we in deze tijd als we bezig zijn met opvoeding van kinderen en jongeren bij onszelf denken: ieder moet het maar voor zichzelf uitzoeken, de ouders en de gemeente? In deze tijd waarin we als christenen steeds meer in een minderheidspositie terecht komen en we elkaar zo heel hard nodig hebben! Daarom is het minste wat we kunnen opbrengen belangstelling voor elkaar. Ouders die zich verdiepen in de vragen van de predikant, de catecheet en de jeugdleider ten aanzien van de opvoeding. Maar ook omgekeerd, echte belangstelling vanuit de gemeente voor de gezinnen met alle grote en kleine vragen 108
en zorgen van elke dag. Laten we er als kerk voor oppassen dat we niet verdrinken in onze administratieve en organisatorische rompslomp en kinderen en gezinnen tot ‘nummers’ en ‘gevallen’ maken. Maar bij belangstelling kan het niet blijven. Echte belangstelling loopt uit op betrokkenheid. Hoe maak je dat praktisch? Door te laten zien wat je doet. Voor de kerk betekent dat: open catechisatie-avonden en open avonden van het jeugdwerk met de bedoeling om de ouders bij je werk te betrekken en ze te informeren. Voor ouders betekent dat: er ook zijn als deze activiteiten worden georganiseerd. Niet alleen om de kinderen en de organisatoren teleurstelling te besparen, maar ook om jezelf terdege op de hoogte te stellen van wat er gebeurt. We gaan nog een stap verder. Betrokkenheid kan leiden tot samenwerking. Dan denken we vooral ook aan de vele vragen die er zijn ten aanzien van de christelijke opvoeding. Wat zou het goed zijn als deze vragen in een brede kring werden besproken. Dat kan gebeuren op allerlei manieren en op verschillende plaatsen. We sommen enkele gelegenheden op waar dit zou kunnen: een gemeente-avond, een gemeentekring (voor jongeren en ouderen), een (jonge) gezinnenkring, ontmoetingen tussen catecheet en jeugdleiders. Schakel daar ook vooral eigen gemeenteleden bij in (predikant, jeugdouder ling, catecheseteam). Twee weten meer dan één... Belangstelling hebben voor elkaar is goed. Betrokkenheid bij elkaars werk is fijn. Samenwerking is in deze tijd zonder meer geboden. Maar laten we het allerbelangrijkste niet vergeten, namelijk het gebed, persoonlijk en samen. Voor de kinderen en de jongeren die aan onze zorgen zijn toevertrouwd. En voor allen die geroepen worden tot opvoeden, op welke plaats en in welke omstandigheden dan ook. Gespreksvragen • Wat ziet u als de kern van de geloofsopvoeding? • Herkent u wat er in dit hoofdstuk geschreven is over de veranderde functies van het gezin? Hoe gaan we daarmee om in gezin en gemeente? • Wat mag het gezin van de gemeente en wat mag de gemeente van het gezin verwachten? Maak dit zo concreet mogelijk. • Welke mogelijkheden ziet u in uw eigen gemeente om gezin en catechese meer op elkaar te laten inspelen? • Welke mogelijkheden zijn er volgens u om catechese en de gemeente in uw eigen situatie meer op elkaar te betrekken? 109
Literatuur N. Belo e.a., Kinderen, een erfdeel des Heren, over de opvoeding van kinderen en jongeren in gezin en gemeente, HGJB, zesde druk, Bilthoven 1996. N. Belo e.a., Als kleintjes groter worden, aspecten van de geloofsopvoeding van tieners, HGJB, Bilthoven 1990. H. van Dam e.a., Kind en geloof, aspecten van de geloofsopvoeding van kinderen tot 12 jaar, HGJB, achtste druk, Bilthoven 1994. J. van der Graaf/A.J. Terlouw (red), Zorg voor jongeren, verschillende aspecten van de begeleiding van jongeren in gezin en gemeente, Gereformeerde Bond in de NHK in samenwerking met de HGJB, Huizen/Bilthoven 1994. Leren leven in de gloria, over catechese aan kinderen van 6-11 jaar in de gemeente, uitgave van het Centrum van Educatie te Driebergen en het Catechetisch Centrum te Kampen. A.J. Terlouw (red), Doorgeven, zes bijbestudies over godsdienstige opvoeding, HGJB, Bilthoven 1994. A.J. Terlouw (red), Ouders in de Bijbel, zes bijbelstudies over geloofsopvoeding, HGJB, Bilthoven 1994.
110
8. Andere vormen van catechese
a. Catechese aan mensen met een verstandelijke handicap Werkende en studerende jongeren, of gemeenteleden met een soms zeer verschillende achtergrond, ontmoeten elkaar in de catechisatiekamer, samen rondom het Woord van God. Dit is een goede zaak. De gemeente is in principe één. Toch kunnen om praktische redenen aparte vormen van catechese noodzakelijk zijn. Dat kan met name gelden voor gemeenteleden met een handicap. We denken eerst aan mensen met een verstandelijke handicap. Aan catechisanten met een niveau als van bewoners van gezinsvervangende tehuizen. Aan mensen die soms al wat ouder zijn, maar die op eenvoudige wijze in een gesprek te betrekken zijn, die kunnen meedoen met zingen en bidden en eventueel ook met creatieve verwerking van een bijbelgedeelte. Voor kinderen die zwakker begaafd zijn en voor wie dit alles niet mogelijk is, zijn er andere mogelijkheden. We verwijzen ouders voor informatie graag naar de pastorale dienst van ‘De Hartenberg’ (zie adressenlijst op pagina 141). Juist met deze doelgroep heeft men aldaar veel ervaring, onder anderen met ‘snoezelvieringen’. Het betreft hier een hoofdzakelijk non-verbale vorm van communicatie, waarbij een beroep gedaan wordt op alle zintuigen van de gehandicapte deelnemers en hen een gevoel van nabij-zijn gegeven wordt. Vooral zacht licht en zachte muziek zijn belangrijk. De bedoeling is dat men zo iets beleeft van een gezamenlijke ontmoeting met God (zie voor nadere informatie: A. Trapman, Op hoop van zegen, p.191-200).
Pastoraat, kerkdienst en catechese Voor catechese aan mensen met een verstandelijke handicap is een sterke verwevenheid met pastoraat en kerkdienst van groot belang. Nog veel meer dan bij de ‘gewone’ catechisatie is deze vorm van catechese voluit pastoraat, ook aan het gezin waarin deze mensen opgroeien. Deze pastorale betrokkenheid begint al direct na de geboorte van dit gehandicapte kind. De vaak gehoorde klacht is, dat de kerkelijke gemeente het hier laat afweten. Predikant en ouderling gaan dikwijls uit een zekere verlegenheid aan dit gezin voorbij. Ouders verwachten geen ‘zielig-doenerij’, maar wel echte aandacht. Laten we oppassen dat we als buitenstaander niet alles willen verklaren. 111
Laten we niet alles dichtplakken met mooie bijbelteksten. Maar laten we er wel zijn in deze voor ouders zo moeilijke periode! Belangrijk is een zorgvuldig pastoraat bij de doop. Allerlei geloofsvragen kunnen dan bij ouders aan de orde komen. Te denken valt hierbij ook aan de derde doopvraag uit het klassieke doopformulier, waarin de uitdrukking ‘als ze tot hun verstand zullen gekomen zijn’ in deze omstandigheden zeer pijnlijk kan overkomen. In plaats van bovengenoemde woorden zou in de doopdienst gelezen kunnen worden: ‘naar de mate van hun ontwikkeling’. Om niet zulke gehandicapte kinderen toch weer apart te zetten, heb ik zelf sinds vele jaren in élke doopdienst deze woorden uit de derde doopvraag vervangen door: ‘als zij ouder worden’. Een derde punt van pastorale aandacht betreft de zogenaamde ‘uithuisplaatsing’. Opnieuw een ingrijpend gebeuren voor ouders. Opnieuw kunnen schuldgevoelens dat zij zelf hun kind niet meer kunnen verzorgen, de kop opsteken. Kortom, pastoraat – de basis van latere catechese – begint al in dit vroege stadium. Het krijgt een extra toespitsing als dit ‘anders begaafde’ gemeentelid daadwerkelijk de catechisatie gaat bezoeken. Ook met de kerkdienst dient er een nauwe relatie te zijn. Wat is het belangrijk om tijdens hun catechisatie-uur terug te komen op de door hen bijgewoonde kerkdienst. Ze zeggen het eerlijk, als de preek niet begrepen werd. De catecheet heeft dan alle gelegenheid om de boodschap van God nog eens eenvoudig uit te leggen. Ook heilzaam voor een predikant! Vooral een gesprek over hun geloofsbeleving tijdens de kerkdienst kan zeer waardevol zijn. De catechisatie kan eveneens een prachtig middel zijn om samen een (eventueel aangepaste) kerkdienst voor te bereiden. Maar het gebeurt ook andersom! Indien zij in de gewone kerkdienst komen, laat de voorganger dan ook laten blijken, dat hij ze opgemerkt heeft en dat ze hartelijk welkom zijn. Even een opgestoken hand als je als predikant en kerkenraad binnenkomt, doet hen zo goed. Of even de bewoners van het gezinsvervangende tehuis, indien ze in de kerkdienst aanwezig zijn, noemen in de preek of de voorbede. Op deze wijze leert heel de gemeente, dat deze leden van Christus’ kerk erbij horen en een warm plaatsje hebben in het hart van de Goede Herder. Hoe nodigen we hen uit? De uitnodiging voor de catechese aan deze groep luistert erg nauw. De standaarduitnodiging ook verzenden aan het gehandicapte kind 112
kan bij ouders erg pijnlijk overkomen. Zo gauw komt de gedachte boven: ‘Weet de kerk dan nog niet dat...’ Hen overslaan kan echter weer een ander misverstand oproepen: ‘Ons kind telt blijkbaar niet mee.’ Een goede oplossing is, zeker wanneer het de eerste keer betreft, om dit gezin als kerkenraad persoonlijk te benaderen. Indien enigszins mogelijk met het aanbod van een ‘aangepaste’ catechisatie, eventueel in samenwerking met andere wijken, gemeenten of kerken. Al zou er in een (wijk)gemeente maar één verstandelijk gehandicapt lid zijn dat voor catechisatie in aanmerking komt, dan dient de kerkenraad zich te bezinnen op het bieden van gelegenheid tot catechese. Voor God telt immers de enkeling. Gebruik maken van gaven Zelf heb ik goede ervaring met samen leiding geven aan deze aangepaste catechese. Bijvoorbeeld samen met iemand uit het onderwijs, van wiens deskundigheid en gaven we graag gebruik maken. In elk geval zal het iemand moeten zijn met een pastoraal hart, die zonder reserve voor deze mensen hun ‘vriend’ wil zijn. Catechisatie voor mensen met een verstandelijke handicap kan zo een wekelijks feest zijn. We zien dan namelijk ook welke gaven God juist aan hen gegeven heeft: oprechtheid, openheid, vriendschap en trouw. Ik heb nooit een catechisatie gehad waarin men zo weinig absent was. Bij sommigen blijkt de gave van muzikaliteit. Je zit midden in een bijbelverhaal... en opeens begint iemand te zingen: ‘Welk een Vriend is onze Jezus’ of ‘Stil maar, wacht maar, alles wordt nieuw’. Onmiddellijk doet de hele groep spontaan mee. Probeer dit maar eens op een ‘gewone’ catechisatie! Een ander heeft de gave goed te kunnen tekenen. Ook hiervan kunnen we als groep gebruik maken. Methode van catechiseren Wat methodiek betreft, zijn er vele mogelijkheden, waaronder uiteraard de vertelling van een bijbelverhaal. De catechisanten hebben voorkeur voor bekende verhalen. Nooit is de reactie: ‘Nee, dat hoeft niet. Dat wisten we al.’ Integendeel, deze gemeenteleden vinden het heerlijk om te laten merken dat het voor hen bekend terrein is. Het versterkt hun gevoel van eigenwaarde. Het is in het algemeen goed om het bijbelverhaal te vertellen in de tegenwoordige tijd. Deze mensen beleven het alsof het nu gebeurt. Het bespreken van een gelijkenis vraagt extra aandacht. Deze catechisanten kunnen vaak de ‘sprong’ niet maken van het verhaal naar het punt van vergelijking. Ze gaan 113
dan met het verhaal op de loop, zonder dat de bedoeling van de gelijkenis overkomt. Behalve de vertelling heeft het gesprek een belangrijke functie. Als er een vertrouwensrelatie is, zorgen de catechisanten daar zelf wel voor. Je hebt je bijbelvertelling goed voorbereid (zonder meer nodig!), maar het catechisatie-uur verloopt nogal eens heel anders dan je je had voorgesteld. Opeens komt iemand met een vraag of legt een probleem op tafel waar hij of zij echt mee zit. Vaak heeft het maar zijdelings of helemaal niet met het bijbelverhaal te maken. Het vraagt van de catecheet de soepelheid om er meteen serieus op in te gaan. Het mooie is: het is dan het probleem van de hele groep. Hier merk je het sterke gemeenschapsgevoel. Dat probleem krijgt dan voorrang. Het leidt dikwijls tot een intens pastoraal gesprek. Op hun niveau, maar met een openheid waarvoor je alleen maar heel dankbaar kunt zijn. Soms is het verhelderend een stukje van het bijbelverhaal ‘uit te spelen’. Zelf nam ik hierbij altijd twee grenzen in acht: nooit iemand de figuur van God of Jezus laten vertolken. God is immers de Heilige, wiens plaats (ook ‘spelenderwijs’) niet door een mens kan worden ingenomen. Evenmin verdient het aanbeveling iemand een negatieve rol toe te delen, bijvoorbeeld de verrader Judas of Petrus op het moment dat hij zijn Heiland verloochent. In hun gevoel leeft heel sterk: zoiets doe je je grote Vriend, de Heere Jezus, niet aan. Ook een ‘spiegelverhaal’ kan goede diensten bewijzen. Toen we eens de gelijkenis van de werkers van het elfde uur (Matth. 20) bespraken, had mijn medecatecheet even de rol van een rijke mijnheer uit onze tijd. Eén catechisant speelde dat hij lang en zwaar voor hem werkte: autowassen, tuin omspitten, verhuiswagen vol laden. Hem werd vooraf één gulden loon beloofd. De tweede deed veel minder, de derde nog minder en de vierde hoefde alleen maar de vuilcontainer aan de straat te zetten. Bij de uitbetaling (te beginnen bij de laatste!) kreeg ieder één gulden. Onmiddellijk riep iedereen: ‘Dat is niet eerlijk! Frits heeft veel meer verdiend.’ Ze hadden de ‘ergernis’ van het verhaal zelf opgespoord. Toen we daarna het bijbelverhaal vertelden, lukte het om de diepe betekenis van de gelijkenis duidelijk te maken.
Gedurende een (kort) deel van een catechisatie-uur kan een waar-ofniet-waarspel, naar aanleiding van een bijbelverhaal, even de aandacht opscherpen. Een cassetterecorder en een bandje met Kerst- of Paasliederen kan een fijne voorbereiding voor deze kerkelijke feesten geven. Ook op andere avonden zijn muziek en zang erg goede hulpmiddelen. Deze catechisanten, die cognitief zwak zijn, krijgen hier 114
hun kans om van harte mee te doen en iets van gemeenschap met God en met elkaar te beleven. Naarmate onze groep ouder werd en tot de senioren ging behoren, wilde men liever niet meer tekenen en plakken. Het vertel-gesprek kreeg meer en meer de voorkeur. Verder kunnen visuele hulpmiddelen, zoals een flanelbord of overheadprojector, goede diensten bewijzen. Voor leermiddelen verwijs ik graag naar de twee door een werkgroep van de HGJB uitgegeven vertelmappen: Bijbelverhalen voor de catechese aan verstandelijk gehandicapten. Gebed Een zeer belangrijk element in deze catechisatie is het gebed. Vooral de voorbede aan het eind van het uur. Aan iedereen wordt gevraagd om gebedsonderwerpen aan te dragen. Het is vaak verrassend wat er dan genoemd wordt. We hadden in onze groep de gewoonte dat om de beurt een van de catechisanten het gebed uitsprak, eventueel met enige hulp van de catecheet. Taalkundig was het vaak wat gebrekkig, maar ontroerend in eenvoud en oprechtheid. Bidden is voor christenen met een verstandelijke handicap spreken met hun grote Vriend. Als Jezus er maar van weet... Een van de catechisanten, met de gave van een rijke fantasie, heeft ons eens zes weken lang laten bidden voor haar broer, die een auto-ongeluk had gekregen en er ernstig aan toe was. Achteraf bleek dat hem nooit iets was overkomen. Een zekere oplettendheid is dus wel nodig. Toch waren we zesmaal biddend dicht bij elkaar. En samen dicht bij God.
Levenservaring In het algemeen is het belangrijk attent te zijn op hun ervaring, hun lief en leed. Daar dienen we zonodig voorrang aan te geven, boven het programma dat je als catecheet had voorbereid. Alles wat hen moeilijk valt, ook al zijn het in onze ogen onbeduidende dingen, mogen we samen bij God brengen. Hier komt het vooral aan op pastorale catechese! Het is een misverstand, als zouden deze mensen altijd blij zijn. God gaf hen wel vaak de gave van blijmoedigheid. Ze kennen echter ook hun zorgen, hun intens verdriet. Zo kan het verlies van ouders diep ingrijpen in hun gevoelswereld. Heel concreet komen ze in aanraking met de dood. Ondanks een kinderlijk Godsvertrouwen kan er dan ook de menselijke angst voor sterven zijn. Wat is het dan noodzakelijk om 115
dicht bij hen te zijn! Ook deze levenservaring kan – zo mogelijk – bespreekbaar gemaakt worden in het catechisatie-uur. We mogen het immers doen vanuit Pasen, de overwinning op de dood door Christus. Juist op zo’n avond is er een sterke gemeenschapsbeleving in deze groep. De catecheet De houding, de instelling van de catecheet is van groot belang. Allereerst is een gelóvige levenshouding van grote betekenis. Juist deze mensen voelen sterk aan of jouw eigen geloofsvertrouwen echt is. Zoals bij alle kinderen en jong-volwassenen is het hier helemaal: niet alleen voorzeggen, maar vooral voorleven. Ten tweede is nodig: restloos hun ‘vriend’ willen zijn. We dienen hen volledig te accepteren en hun problemen serieus te nemen. Zouden we deze wegwuiven, dan krijgt de relatie een knauw. Juist als hun ‘vriend’ mogen we heenwijzen naar de Heere Jezus, hun grote Vriend in de hemel, van Wie je voor hun gevoel representant bent. Ten derde moeten we niet neerbuigend met hen omgaan, maar met respect. De verstandelijk gehandicapte is niet ‘zielig’. Hij is allereerst medemens, schepsel Gods, en daarna pas gehandicapt medemens. Deze catechisanten hebben eigenlijk twee leeftijden. De kalenderleeftijd (iemand van veertig jaar) en de mentale leeftijd (verstandelijke ontwikkeling bijvoorbeeld op het niveau van acht jaar). Toch moeten we oppassen hem of haar niet als een kind van acht jaar te behandelen. Hij of zij is een volwassen mens, met levenservaring en meer relaties dan een kind. Als zodanig zullen we ook met hen omgaan. Belijdenis en avondmaal Tenslotte nog iets over het doen van openbare geloofsbelijdenis door deze catechisanten. Het is goed hen in dit opzicht als volwaardige leden van Christus’ gemeente te behandelen. Nadat ik een jaar catechisatie aan deze groep gegeven had, kwam uit hun midden de vraag of ze mochten deelnemen aan het avondmaal. Bezinning in onze kerkenraad leverde de volgende beleidslijn op: andere gemeenteleden krijgen door het doen van belijdenis toegang tot het avondmaal, dus deze leden ook. Dan neem je hen serieus. Bij andere leden van de gemeente gaat er een belijdeniscatechisatie aan vooraf, dus bij deze leden van Gods gemeente ook. Er vond eerst een overleg plaats met ouders of verzorgers. Met hun toestemming be116
handelde ik in deze winter dezelfde geloofszaken als op de ‘gewone’ belijdeniscatechisatie, echter op hun niveau. Een nieuw overleg met de ouders vond plaats. Zo kwam de zondag waarop zij in het midden van de gemeente hun geloof beleden, aan de hand van drie wat aangepaste belijdenisvragen. Deze luidden aldus: 1. Geloof jij in God de Vader, die alles geschapen heeft en die ook met jou een verbond heeft gemaakt? 2. Geloof jij in de Heere Jezus, die voor jouw zonden is gestorven aan het kruis en die is opgestaan om jou voor altijd gelukkig te maken? 3. Geloof jij in de Heilige Geest, die in jouw hart wil wonen? En wil jij in zijn kracht de Heere Jezus dienen, trouw in de kerk komen, de sacramenten gebruiken en elke dag bidden tot Hem? Wanneer deze catechisanten belijdenis doen samen met anderen van de ‘gewone’ belijdeniscatechisatie (een goede zaak!), dan zouden de ‘gewone’ belijdenisvragen gebruikt kunnen worden, met voor deze nieuwe leden ook een vraag op hun niveau: ‘Jezus vraagt jou: Mag ik jouw grote Vriend zijn en houd jij veel van Mij?’ De belijdenisdienst was in diepe zin een feest voor de hele gemeente. Na afloop zei een moeder met tranen in haar ogen tegen me: ‘Weet u dat ik vanmorgen jaloers ben geweest? Ik heb drie kinderen, alle drie met een helder verstand. Alle drie hebben ze een streep gezet onder de dienst van God. En deze mensen zeggen met zoveel overgave dat ze Jezus willen volgen.’
Samen met andere belijdende leden komen ze sindsdien met eenvoudige geloofsblijdschap aan de tafel van Hem die ons nodigt. Welkom bij Hém! We dienen de toelating tot het avondmaal van deze leden van Christus’ gemeente niet te vereenzelvigen met toelating van kinderen aan het avondmaal. Zoals gezegd: ze zijn geen kinderen meer. Bovendien hebben zij niet, zoals kinderen, gelegenheid om zich cognitief verder te ontwikkelen. Juist deze mensen weten zich zeer aangesproken door de symbooltaal van het avondmaal: brood dat gebroken wordt, wijn die wordt uitgegoten, het doorgeven aan elkaar van schaal en beker. Wel is het goed om hen bij de voorbereiding voor het avondmaal tot steun te zijn, door er zo mogelijk op catechisatie steeds weer met elkaar over te spreken en te bidden. Zo’n gezamenlijke voorbereiding is zeer waardevol. 117
Het is ook zo mooi, dat de catechisatie doorgaat nadat men belijdenis heeft afgelegd. Men stelde dat in onze groep zelfs als voorwaarde. Zo leven deze gemeenteleden ons voor dat we nooit ophouden leerling te zijn. In deze ‘permanente leergemeenschap’ zijn ze velen in de gemeente een stap vooruit. b. Catechese voor dove jongeren Dove jongeren, ook al zijn het er maar één of twee, behoren voluit tot de gemeente. Dus behoort het de zorg van kerkenraad en gemeente te zijn dat ook zij kunnen participeren in het kerkelijk onderricht. Veel dove jongeren kregen vroeger, voor zover ze de dovenschool ‘Effatha’ bezochten waar de meesten in internaatsverband woonden, ook daar catechisatie. Die situatie is sterk veranderd. De meeste dove kinderen blijven thuis wonen en zijn ’s avonds en in de weekends in de woongemeente. Voor catechisatie in Effatha blijkt mede daardoor niet voldoende belangstelling meer te zijn. De volle verantwoordelijkheid voor catechetisch onderricht berust thans bij de ouders en de kerkelijke thuisgemeente. Bovendien ligt in de opleiding op de doveninstituten de nadruk veel meer op het gebruik maken van gebarentaal, de moedertaal van de dove. Catechese aan deze jongeren zal dus zonder meer hierbij moeten aansluiten. Er zijn dan drie mogelijkheden: 1. De plaatselijke predikant volgt een basiscursus communicatie met doven en hij leert op deze wijze communiceren met zijn jonge gemeenteleden (uiteraard kan de catecheet ook een andere ambtsdrager of gemeentelid zijn, die zich in opdracht van de kerkenraad hiervoor inzet). De catechisatie zal dan, in overleg met de ouders, op een apart uur gehouden worden. Op deze wijze draagt de eigen gemeente zorg voor deze leden; 2. Het is ook mogelijk dat dove jongeren een regionale doven-catechese bezoeken. De eigen gemeente (of ouders) zorgt dan voor vervoer. Over het bestaan en de werkwijze van dergelijke catechisaties kunnen de landelijke dovenpastores inlichtingen verschaffen of het adres doorgeven van de interkerkelijke commissie, onder wiens verantwoordelijkheid deze catechisatie gehouden wordt. (Voor naam en adres van de dovenpredikanten: zie de adressenlijst op pagina 142); 3. De mooiste oplossing is dat een doof gemeentelid aan de ‘gewone’ catechisatie in eigen gemeente kan meedoen. Zelf heb ik daar 118
goede ervaringen mee. Onder bepaalde voorwaarden bleek dit mogelijk: • Met de catechisatiegroep maakte ik vooraf goede afspraken, zodat zij medeverantwoordelijkheid droegen voor de gang van zaken; • de dove catechisant had een vaste plaats in het catechisatielokaal, recht tegenover mij. Ik zorgde dat het licht goed op mijn mond viel; • wanneer andere catechisanten iets vroegen of opmerkten, deden ze dat met hun gezicht naar de dove catechisant toegewend. Zo nodig herhaalde ik de opmerking; • bij groepsgesprekken letten de horenden er op, dat ze langzaam en duidelijk spraken en dat zij niet steeds als eersten het woord voerden. Het was voor de hele groep een leerzaam gebeuren, waarvoor iedereen zich inzette. Dat was eveneens het geval, toen de dove jongeman het jaar daarop de belijdeniscatechisatie volgde. Ook toen ontstond er een hechte verbondenheid en bereidwilligheid om met elkaar rekening te houden. Hoezeer er sprake was van ‘integratie’ bleek tijdens de belijdenisdienst. Bij de voorbereiding van deze dienst stelde de kerkenraad voor om ditmaal een doventolk te vragen. Voor de horende catechisanten kon het dan een ‘gewone’ belijdenisdienst zijn. De groep protesteerde fel: ‘Dat gebeurt niet! Adriaan hoort bij ons. Hij hoeft niet alleen naar een tolk zitten te kijken.’ Men stond erop, dat ik de dienst zou leiden op de wijze van een doven/horenden-dienst, met woord en gebaar. Ik heb deze dienst ervaren als een hoogtepunt in het kerkelijke leven. Zeven horende belijdeniscatechisanten (en een hele gemeente) die volstrekt solidair willen zijn met één dove in hun midden, die ook zijn Heiland wil belijden. Samen één in Hem. Uit een gesprek achteraf heb ik begrepen, dat de ouders van de dove jongeman het als een gebedsverhoring hebben beleefd. Jarenlang was er een zekere zorg of hun zoon zich zou kunnen handhaven in de horende maatschappij. Op deze dag ervoeren ze: hier hoort hij er helemaal bij. c. Catechese voor blinde jongeren In ‘Bartimeüs’ te Zeist kunnen leerlingen meedoen aan een bepaalde vorm van catechese: gespreksgroepen waaraan jongeren uit allerlei 119
kerken (of tot geen kerk behorend) deelnemen. De groepen staan open voor ieder die zich aanmeldt. Er worden allerlei onderwerpen besproken, eventueel met oefenmateriaal in braille of grootdruk. Niet alle blinde jongeren wonen in internaatsverband. Sommigen zijn leerling op ‘gewone’ scholen, waarbij de leerkrachten door ‘Bartimeüs’ begeleid worden. Zij zijn op catechisatie in de thuisgemeente aangewezen. Op verscheidene plaatsen in Nederland volgen ze samen met zienden de ‘gewone’ catechisatie. Ook hierbij zijn goede afspraken met de groep belangrijk, terwijl de catecheet attent dient te zijn op het volgende: • de blinde catechisant niet als ‘zielig’ behandelen; • niet te vlug de catechisanten iets laten opschrijven; • met illustratiemateriaal en huiswerk rekening houden met deze visueel-gehandicapte leden der gemeente. Waar deze ‘integratie’ slaagt, kan het voor de hele catechisatiegroep een leerzame ervaring zijn. De pastorale dienst van ‘Bartimeüs’ is graag bereid om plaatselijke catecheten informatie, advies en hulp te geven (zie p. 142). d. Catechese aan jongeren met een meervoudige handicap In sommige gemeenten wordt aan gehandicapte jongeren, die niet in staat zijn in een groep te participeren, individueel thuis catechisatie gegeven. Dit kan ook overwogen worden bij een meervoudige handicap. Het ene schaap van zijn kudde is immers voor de Goede Herder de moeite waard. Handicaps kunnen echter zo zwaar zijn, dat ook dit niet mogelijk is. Communicatie met doof-blinde mensen is dermate moeilijk, dat catechisatie vanwege de eigen gemeente in het algemeen niet zal kunnen gegeven worden. Dit is ‘specialistenwerk’. Naar gelang van soort en zwaarte van de handicaps geldt dit wellicht ook voor andere vormen van meervoudige handicaps. Gespreksvragen • Waarin verschilt catechisatie aan mensen met een verstandelijke handicap met ‘gewone’ catechisatie? Hoe komt het, denkt u, dat catecheten die ervaring hebben met dit stukje kerkenwerk, het in het algemeen met zoveel vreugde doen? 120
• Informeer bij uw kerkenraad of er een inventarisatie bestaat van alle gemeenteleden die met een handicap moeten leven. Wat doet uw kerkelijke gemeente voor deze mensen, in het bijzonder wat betreft de mogelijkheid tot het deelnemen aan de catechese? Literatuur • Verstandelijke handicap A. Trapman, De minste allermeest, Den Haag 1988. A. Trapman, Op hoop van zegen, Vereniging ’s-Heerenloo 1993. Voorzet, kwartaalblad voor geloofsbegeleiding van verstandelijk gehandicapten (Uitgave SGO, Postbus 20, 3870 CA Hoevelaken). W. Verboom, Catechese aan verstandelijk gehandicapten. Praktische aanwijzingen, HGJB Bilthoven, z.j. • Doven O.J. Douma, Horen met je ogen, hoofdstuk 1-8, Goes 1989. Handreiking voor het pastoraat nr 16: Doven horen erbij, Driebergen/ Leusden 1995. • Blinden Diety Gringhuis, Paula van Woudenberg en Jo Moonen (red.), Kinderen die slecht zien: ontwikkeling, opvoeding, onderwijs en hulpverlening, Houten 1996.
121
9. Godsdienstonderwijs op de openbare basisschool a. Waarom godsdienstonderwijs op de openbare basisschool? ‘Rotwijf ’ Het gebeurde toen ik nog maar twee jaar godsdienstles gaf. Een van de leerlingen, een intelligent meisje met een knap gezichtje, gedroeg zich heel dominant naar de andere kinderen toe. En... zij ‘vlogen’ voor haar. In mijn lessen was ze bijna niet te hanteren. Ze gedroeg zich beurtelings brutaal en onverschillig en de andere kinderen reageerden daar navenant op. Op een dag was ik het goed zat en ik zei: ‘Eruit, schiet op’. Toen ze niet reageerde pakte ik haar bij de arm en zette haar buiten de deur (met doorzichtige ruitjes). Ze siste: ‘Rotwijf!’ Achter de ruitjes ging ze ‘gekke bekken’ staan trekken en de kinderen gierden het uit. Je voelt je dan vrij hulpeloos. Toen bracht ik haar bij de directeur. De week erop had ze ‘het voor elkaar’. Zij was er niet, maar zeker acht andere leerlingen waren er ook niet. Zoiets is heel erg en ik was vreselijk uit mijn doen. In de pauze zag ik haar lopen en ik ging naar haar toe. Ze wachtte me op, leunend tegen de muur. ‘Vind je dat nou eerlijk?’, vroeg ik. ‘Ben ik vorige week onrechtvaardig tegen je geweest?’ Een schouderophalen was het antwoord. ‘Ik vind het heel erg en ook jammer dat die andere kinderen nu niet meer komen. Als ik oneerlijk ben geweest moet je het zeggen.’ Weer haalde ze haar schouders op. Bijna wanhopig zei ik: ‘Ik hoop dat jullie er volgende week weer zijn’, en ik meende het ook! Want even dacht ik iets te zien van een kind dat eenzaam was. Vol spanning ging ik de week daarop naar school... Ze waren er allemaal! Ze gedroegen zich, onder aanvoering van datzelfde meisje, voorbeeldig... Als iemand wat roerig was, snauwde ze: ‘Hou op, luister naar de juf’. En dat bleef zo, ze werd een van mijn ‘liefste’ leerlingen. Nu, bijna tien jaar later, zie ik haar nog wel eens. Ze is opgegroeid tot een knappe jonge vrouw. Als ze langs mijn huis komt, zwaait ze naar me bij elk raam. En ik zwaai enthousiast terug. Kennelijk vindt ze me geen ‘rotwijf’ meer. Nog steeds vind ik het een bijzonder voorrecht om godsdienstles te geven op de openbare basisschool. 122
Een terugblik In de vorige eeuw droeg de openbare school een algemeen christelijk karakter. Dit was op den duur voor zowel rooms-katholieken als gereformeerden onvoldoende en er kwam behoefte aan bijzondere scholen. In l9l7 werd de gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs een feit. Door de Lagere Onderwijswet van l920 werd bovenstaande gelijkstelling bekrachtigd. Door de openbare school werd het algemeen christelijk uitgangspunt losgelaten en de nadruk kwam te liggen op de neutraliteit van de openbare school. In de naoorlogse jaren werd dit neutraliteitsprincipe als achterhaald beschouwd. De openbare school is niet ‘neutraal’, maar moet aandacht schenken aan de levensbeschouwelijke en maatschappelijke waarden in de Nederlandse samenleving. De school wil een pluriforme school zijn. Aan deze pluriformiteit geeft zij onder meer gestalte door gelegenheid te bieden tot het geven van godsdienstonderwijs en/of humanistisch vormingsonderwijs. Door kerken en levensbeschouwelijke instituten is deze mogelijkheid aangegrepen om een bijdrage te leveren. Wat zegt de wet hierover? De huidige Wet op het Basisonderwijs verwoordt een en ander als volgt in de artikelen 30 en 3l: ‘Het bevoegd gezag stelt de leerlingen in de gelegenheid binnen de in het schoolwerkplan vermelde schooltijden op de school godsdienstonderwijs of levensbeschouwelijk onderwijs te ontvangen. Van de tijd daaraan te besteden worden ten hoogste 3 uren per week meegeteld voor het aantal uren onderwijs dat de leerlingen krachtens artikel l2, vierde lid, ten minste moeten ontvangen. Voor de leerlingen die dit onderwijs niet volgen, voorziet het schoolwerkplan in andere activiteiten op de school’ (artikel 30). ‘Godsdienstonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door kerkelijke gemeenten, plaatselijke kerken, of rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid die zich blijkens hun statuten het geven van godsdienstonderwijs ten doel stellen. Levensbeschouwelijk vormingsonderwijs wordt gegeven door leraren daartoe aangewezen door volledige rechtsbevoegdheid bezittende organisaties op geestelijke grondslag’ (artikel 31). 123
b. De godsdienstleerkracht Wie geeft (geven) godsdienstonderwijs? Daar geeft artikel 3l een antwoord op. Het godsdienstonderwijs wordt niet door de school zelf verzorgd, maar door de kerk(en) of levenbeschouwelijke instituten. Dus iedereen die door zijn of haar kerkenraad wordt gevraagd, mag dit onderwijs geven. Je hoeft geen onderwijsbevoegdheid te hebben. Het is natuurlijk wel van belang dat hij of zij bepaalde pedagogische en didactische vaardigheden bezit, met kinderen om kan gaan en ook wat dat betreft aantoonbaar het een en ander ‘in huis heeft’. Opdrachtgever, inhoudelijke voorwaarden en betaling Als godsdienstleerkracht doe je je werk in opdracht van de kerken. Dat kan een plaatselijke kerkenraad zijn. Maar je kunt je aanstelling ook ontvangen van een werkverband waarin verschillende kerken vertegenwoordigd zijn. De instantie die het godsdienstonderwijs verzorgt, dus de kerk(en) of genoemd werkverband, is hiervoor ook de eerste inhoudelijk verantwoordelijke. Maar het is natuurlijk niet zo dat de burgerlijke gemeente – die dikwijls in de vorm van subsidie ook een bijdrage levert – zich volledig afzijdig moet houden. Zij mag eisen stellen aan het onderwijs als het gaat om de relatie tussen het schoolwerkplan en de wijze van presenteren van het godsdienstonderwijs. De doelstelling van dit onderwijs mag niet botsen met de doelstelling van het reguliere onderwijs. Twee dingen zijn noodzakelijk: • de godsdienstlessen hebben een structurele plaats in het lesprogramma; • de lessen zijn systematisch opgebouwd, bij voorkeur aan de hand van een werkplan. Zoals ik hierboven al heb gezegd, ben je als godsdienstleerkracht dus niet in dienst bij de burgerlijke gemeente of de school, maar bij de kerk, een stichting of een commissie die de belangen van het godsdienstonderwijs ter plaatse behartigt. Deze instanties regelen dan ook de betaling van de godsdienstleerkracht. De burgerlijke gemeente kan dit godsdienstonderwijs subsidiëren, maar is daartoe niet verplicht. Het is ideaal wanneer zowel de burgerlijke als de kerkelijke gemeente een financiële bijdrage leveren. Helaas zien we het steeds vaker gebeuren dat de plaatselijke overheid besluit deze subsidie van de gemeentebegroting te schrappen. 124
Rechten en plichten Het feit dat je als godsdienstleerkracht niet bent aangesteld door de school, betekent niet dat je geen rechten hebt. De school is verplicht om ruimte en tijd beschikbaar te stellen voor het geven van de lessen. Dat betekent dat er een geschikt lokaal moet zijn en medewerking van de school. Het betekent ook dat er godsdienstlessen worden gegeven. Het vak geestelijke stromingen staat verplicht op het rooster van elke basisschool. Jij, als godsdienstleerkracht, hoeft dit vak dus per se niet te geven. Ten onrechte wordt dit wel eens gedacht. Het is van groot belang om je als godsdienstleerkracht soepel op te stellen naar de school toe. Probeer in goed overleg de tijden af te spreken en maak een werkplan. Het werkt heel positief als er een goede band is tussen jou als godsdienstleerkracht en het schoolteam. Pleeg overleg wanneer je actuele gebeurtenissen in de godsdienstlessen wilt verwerken, iets uit wilt delen (bijvoorbeeld een folder), een kerstfeestviering voorbereidt of aan het einde van het schooljaar bijvoorbeeld een bijbel wilt geven aan de schoolverlaters in je groep. Ziekte en vervanging; verzekering Wat gebeurt er als de godsdienstleerkracht ziek is? In veel gevallen zullen de godsdienstlessen dan tijdelijk stopgezet worden, omdat er geen vervanging is. Mijn eigen ervaring is dat de school ook liever niet ziet dat er iemand anders komt. Immers, die ‘vreemde’ weet weinig of niets van de school en het is toch maar ‘voor even’. Die reactie is begrijpelijk. Toch zou ik er voor willen pleiten om, vooral als je langer dan enkele weken uitvalt, voor vervanging te zorgen. Overleg dit met de opdrachtgever. Ga ook na of je verzekerd bent voor Wettelijke Aansprakelijkheid tijdens je verblijf in de school en ten opzichte van de leerlingen. Je opdrachtgever kan zo’n verzekering voor je afsluiten, want naar alle waarschijnlijkheid geldt de gemeentelijke W.A.-verzekering ten behoeve van de andere leerkrachten niet voor jou! Waarom doe je het? Waarom geef je godsdienstonderwijs? Omdat je gevraagd bent. Omdat je het leuk vindt om les te geven. Omdat je ervaring hebt in het omgaan met kinderen. Omdat je er tijd voor hebt. Bovengenoemde antwoorden zijn legitiem, want om met vreugde godsdienstles te kunnen geven, zijn tijd, ervaring en enthousiasme noodzakelijk. Maar het werk is niet altijd makkelijk. De relatie met 125
het schoolteam kan soms wat stroef zijn. Men begrijpt eigenlijk niet goed waar je ‘mee bezig bent’. Een leraar, met wie ik overigens uitstekend kan opschieten, zei laatst tegen mij: ‘Jullie ontnemen mensen/kinderen iets van hun persoonlijkheid.’ Hij bedoelde te zeggen dat kinderen in hun ontwikkeling worden geremd door de wetten die christenen menen te moeten hanteren. Ik heb hem gezegd, dat het lak hebben aan wetten ook een ‘wet’ is die remmende factoren in zich draagt, omdat een kind dan niet meer weet wat het wel en niet kan doen. Dat een kind toch ‘gevormd’ moet worden en dat hij dat, als ervaren leraar, wel weet. Maar wanneer de stemming ronduit ‘vijandig’ te noemen is, kan het heel deprimerend werken. Op dat moment moet ik weten dat de liefde van Christus mij drijft, omdat ik hoop en geloof dat de Heilige Geest ook in deze, vaak God-loze, tijd kan werken in de harten van kinderen. En dat die Geest mijn werk wil zegenen, ook al zie ik dat niet direct. Daarom ‘doe ik het’ en houd ik het vol! c. Inhoud van het vak godsdienstonderwijs Doelstelling Binnen de HGJB bestaat een werkgroep die zich bezighoudt met godsdienstonderwijs op de openbare basisschool. De inhoudelijke invulling van dit onderwijs hangt zeer nauw samen met de visie die men er op heeft en wat men als doelstelling ziet. Temidden van allerlei meningen hierover heeft de werkgroep de volgende doelstelling geformuleerd: ‘Godsdienstonderwijs op de openbare basisschool wil kinderen in aanraking brengen met de Bijbel en hen vertrouwd maken met de inhoud en de uitwerking ervan, rekening houdend met het karakter van het openbaar onderwijs. Deze inhoud heeft als centrum: Jezus Christus, Redder en Heer van ons leven. Dit onderwijs raakt niet alleen de verhouding tot God en de naaste, maar ook de verschijnselen die zich voordoen in onze cultuur, wereld, taal en samenleving.’ Bovenstaande doelstelling is naar mijn mening een zeer goede leidraad en maakt helder waar je mee bezig bent. Hoe geef je echter het centrum van de doelstelling door aan de kinderen?
126
Evangeliseren? Wanneer je bezig bent met evangelisatie – ik denk bijvoorbeeld aan het vakantiebijbelclubwerk – ben je wervend bezig. Je doet al biddend en werkend je uiterste best om kinderen voor Christus te winnen. Dat is je opdracht. Het openbaar onderwijs wijst iedere vorm van evangelisatie pertinent af. Uiteraard kan dat bij een bepaalde school anders liggen, bijvoorbeeld als er van oudsher goede banden zijn tussen school en kerkelijke gemeente(n). Op de openbare school wordt godsdienstles gegeven en dus niet aan evangelisatie gedaan. Doe je dat wel, dan kunnen er echt problemen ontstaan met zowel het team als de ouders. Hoe dan te handelen? Een middenweg of ‘sec’ de Boodschap? Is er een zogenaamde ‘gulden middenweg’? Wellicht dat die er kan zijn of er komt wanneer je al geruime tijd op de school werkt. Men kent je dan een beetje en er is hopelijk ook een zeker vertrouwen ontstaan van waaruit je elkaar benadert. Misschien dat je, na verloop van tijd, best eens kunt vragen of de kinderen naar de vakantiebijbelclub komen. Maar ook dan zou ik willen pleiten voor een grote openheid. Overleg eerst met de directeur. Kinderen vinden het soms erg leuk om een keer naar de kerk te gaan. Nodig ze nooit zelf uit, want dat vraagt om conflicten met de ouders die zelf heel expliciet hebben gekozen (meestal) om niet naar de kerk te gaan. Vragen de kinderen er zelf om, zeg dan dat ze natuurlijk mee kunnen gaan als hun ouders het goed vinden. Sta op die toestemming! Wat dan, wanneer je ‘alleen maar’ de Boodschap, zonder wervend element, doorgeeft? De werkgroep van de HGJB heeft zich daarop bezonnen en is tot de volgende conclusie gekomen: ‘Wanneer wij kinderen het Woord van God doorgeven, is dat op zichzelf al een geweldige zaak.’ Het Woord van God is zelf ‘levend en krachtig’ en wanneer wij dat doorgeven, mogen wij vertrouwen dat de Heilige Geest het brengt in de harten van de kinderen om daar het geloof te bewerken. Om die reden kun je met vreugde de verhalen vertellen. En wanneer je zelf hebt ervaren wat Gods liefde in Jezus Christus betekent, kan het niet anders of je zult daar iets van uitstralen en doorgeven.
127
Godsdienst en geestelijke stromingen Godsdienstles is niet hetzelfde als het vak geestelijke stromingen. Het is mij verschillende malen opgevallen, op de studiedagen die de werkgroep van de HGJB organiseert, dat een aantal mensen daarmee danig in de knoop kan zitten. Sommigen vertelden dat zij (ook) het vak geestelijke stromingen moesten geven. De school stelde in die gevallen dat vak gelijk aan het vak godsdienstonderwijs. Dat is absoluut onjuist. Het vak geestelijke stromingen staat verplicht op het rooster van zowel het bijzonder als het openbaar basisonderwijs en dient door de leerkrachten van de school zelf te worden gegeven. Natuurlijk zullen er raakvlakken zijn en juist daarom is het ook zo belangrijk om een werkplan in te leveren en overleg te hebben met het schoolteam. Uit informatie bleek dat het vak geestelijke stromingen er wel eens een beetje bijhangt. De reden daarvan is dat er eigenlijk te weinig tijd voor kan worden vrijgemaakt. Men voegt het dan bij bijvoorbeeld geschiedenis. In die gevallen kan het als ‘makkelijk’ worden ervaren als de godsdienstleerkracht er ook een stukje van overneemt. Incidenteel zou je dat, als het past in jouw leerstof, wel eens kunnen doen. Maar... wel met behoud van de doelstelling zoals geformuleerd in paragraaf c. Dat dient, in een voorkomend geval, helder en duidelijk te zijn. d. Hoe vul je de lessen in? Zingen en bidden met de kinderen? Rekening houdend met het toch specifieke karakter van het openbaar onderwijs, kun je je afvragen of je moet zingen en bidden met de kinderen. Kinderen zingen graag, vooral wanneer er gebaren aan te pas komen. Bidden vinden ze wel interessant, het is iets geheimzinnigs. Toch zou ik ervoor willen pleiten om hiermee heel terughoudend om te gaan. Op een enkele uitzondering na komen de kinderen heel vaak uit gezinnen die buitengewoon gereserveerd staan tegenover alles wat maar met de kerk te maken heeft. Ouders vinden dikwijls dat hun kinderen iets moeten weten van het christendom. Ze denken dan ook aan later, als hun kinderen vervolgonderwijs gaan volgen. Dat is soms de reden waarom de godsdienstlessen worden gevolgd. De leerlingen vormen een zeer gemengd gezelschap ook qua milieu en levensbeschouwing. Pluriformiteit en tolerantie staan hoog in het vaandel van de openbare school. Dat houdt vrijwel altijd in dat alle godsdiensten als gelijkwaardig worden beschouwd. Je moet je dan 128
ook goed realiseren dat je de exclusiviteit van de bijbelse boodschap op een tactische wijze binnen dit pluriforme gezelschap gestalte moet geven. Wanneer je dan toch, door middel van zingen en bidden, een vorm van evangelisatie bedrijft, kunnen er bij het schoolteam en bij de ouders irritaties ontstaan. Persoonlijk vind ik zingen ‘iets eenvoudiger’, je kunt immers liederen uitzoeken die niet direct belijdend of getuigend zijn. Negeer je bovenstaande noties, dan kunnen er bizarre situaties ontstaan; je laat de kinderen teksten zingen waarvan de inhoud op geen enkele wijze aansluit bij datgene wat zij als geestelijke bagage van huis uit mee krijgen. Wat het bidden betreft: ik zou liever bespréken met de kinderen wat bidden is, dan dat ik met hen bid. Je kunt ze het ‘Onze Vader’ uitleggen, je kunt vragen of er thuis gebeden wordt, of ze zelf wel eens bidden. Tracht dit heel voorzichtig te doen. Je hebt altijd wel een paar kinderen die heel triomfantelijk uitroepen dat ze ‘bij oma altijd bidden’. Anderen die dat niet kunnen zeggen, voelen zich dan gauw een beetje ‘minder’. Naar mijn mening kun je kinderen die zelf (thuis) nooit bidden, dit ook niet laten doen in je lessen. Ik weet van een kind dat de godsdienstles niet meer mocht bijwonen, vanwege het bidden van de godsdienstleerkracht. Dit tot groot verdriet van het kind. Zoiets is natuurlijk heel jammer. Dus: bezint eer gij begint! Lesmateriaal Het vereist wel enig denk- en zoekwerk om goed materiaal te vinden. Je kunt niet zomaar een pagina uit een kinderbijbel kopiëren. Je kunt meestal ook niet hetzelfde materiaal gebruiken dat je voor ‘christelijke’ kinderen uitzoekt. Bij die laatste groep kun je enige voorkennis veronderstellen; bij de kinderen die jij voor je hebt, staan de verhalen uit de Bijbel op één lijn met de science-fictionachtige verhalen van populaire televisieprogramma’s. Nu bestaat er wel het een en ander voor dit onderwijs, maar je stuit dan dikwijls op bezwaren wat betreft de inhoudelijke invulling. De werkgroep van de HGJB houdt zich ook bezig met het vervaardigen van lesmateriaal. Reeds zijn enkele bundels verschenen met verhalen uit het Oude en Nieuwe Testament. Ook worden daarbij suggesties gedaan voor de verwerking. Ben je zelf heel creatief, dan kun je natuurlijk je eigen lesmateriaal maken. Dat is een groot werk, maar zeer de moeite waard, omdat je dan kunt inspelen op de situatie van de kinderen aan wie jij lesgeeft. 129
Verwerkingsmogelijkheden Er zijn talloos veel mogelijkheden om je lessen te illustreren en te evalueren. Voor een groot deel hangt de wijze waarop je dit doet af van je eigen vindingrijkheid. Op school worden de kinderen geconfronteerd met allerlei ‘dagen’, zoals bijvoorbeeld boomplantdag, sportdag, boekenweek, dierendag, sinterklaas, carnaval, monumentendag, week van het brood, enzovoort. Zonder krampachtig te zijn, kun je bij een aantal van deze actuele gebeurtenissen gemakkelijk aansluiten. Je merkt dan dat de Bijbel verrassend veel aanknopingspunten biedt met betrekking tot het alledaagse leven van de kinderen. Ik geef hier zomaar wat ideeën: • in de boekenweek kun je ze allerlei bijbels laten zien, variërend van een oude Statenbijbel tot een computerbijbel; • op monumentendag kun je – na overleg met de school – met de kinderen de oude kerk van het dorp of de stad bezoeken; • met sinterklaas kun je ze best iets vertellen over deze ‘heilige’, terwijl je ze tegelijk het verschil tussen ‘Sint’ en Kerstfeest laat zien. Als de kinderen een kerkdienst bij willen wonen, is dat natuurlijk heel positief. Zorg echter wel voor toestemming van zowel school als ouders. Laat het initiatief hiervoor nooit van jou uitgaan. Maar als het zover komt, maak er dan wel een feestje van. Licht de predikant ook in, zodat hij ergens in de preek iets kan noemen wat door de kinderen wordt herkend. Verder is er natuurlijk het aanleren van een eenvoudig lied, de kleurplaat, de puzzel, de quiz, de ‘kennis’-wedstrijd met als beloning een kleine prijs. Of een teken- of opstelwedstrijd met het schoolteam als jury. Dit laatste werkt heel positief is mijn ervaring. Zo zou ik nog even kunnen doorgaan, maar u bent ongetwijfeld zelf vindingrijk genoeg. e. School, kinderen, ouders en opdrachtgever Contacten met het schoolteam Het is van wezenlijk belang om een goed contact te hebben met het schoolteam. Reeds genoemd is het inleveren van een werkplan. Misschien lijkt het alsof men daar niet zoveel belang in stelt, maar toch is het een kleine moeite om dat plan in te leveren. Je geeft daarmee aan dat je je eigen vak serieus neemt en dat impliciet ook verwacht van 130
het team. Vertel er eventueel bij waarom je voor deze opzet hebt gekozen. Want je kiest om bepaalde redenen voor een bepaalde opzet. Zelf heb ik jarenlang de godsdienstlessen chronologisch ingedeeld. Op een bepaald moment meende ik enige matheid te bespeuren bij zowel de leerlingen als mijzelf. Ik besloot te kiezen voor een nieuwe opzet, namelijk de thematische. Daarvoor nam ik een actueel thema dat ik vervolgens verbond met een bijbels verhaal. Na verloop van tijd – na enkele maanden – bleek dat de kinderen terug verlangden naar het ‘gewoon vertellen’ van een verhaal. Een en ander heb ik toen besproken met de directeur en hij was, met de kinderen, van mening dat mijn ‘oude’ methode beter aansloeg. In overleg met de kinderen ben ik op mijn schreden teruggekeerd. Om deze en andere redenen is dus het contact tussen jou en het schoolteam van groot belang. Contact met ouders Over het contact met de ouders wil ik kort zijn. Mijn ervaring is dat de ouders dikwijls niet ‘zitten te springen’ om contact met de godsdienstleerkracht (dat kan echter verschillen per plaats). De contacten die ik heb, ontstaan meestal op straat, in de supermarkt of bij een of andere activiteit van de school. Ouders waarderen dat wel positief. Betrokkenheid bij het schoolgebeuren Laat merken dat de school en alles wat met de school samenhangt, je interesseert. Daarbij denk ik aan het meedoen met bijvoorbeeld de kerstfeestviering. Tracht met ‘jouw’ kinderen op de kerstavond ook een inbreng te hebben. Te denken valt aan een klein kerstspel, declamatie en zingen. Aan het einde van het schooljaar zijn er vaak activiteiten waarbij alle kinderen van de school zijn betrokken. Misschien kun je daar zelf ook aan meedoen. Wanneer er een rommelmarkt is, bezoek die dan en wees enthousiast als er een goede opbrengst is. Als je het ‘geluk’ hebt dat je tijdens de pauze ook op school bent, drink dan eens een kop koffie met het team. Dit zijn zomaar wat praktische tips, maar ze kunnen ‘wonderen’ doen. Kinderen die de school verlaten Wat doe je als de kinderen van groep acht de school verlaten? Je kunt ze toch niet ‘zomaar’ laten gaan. In overleg met de diakonie van onze gemeente heb ik besloten om ze een bijbel mee te geven. Wel zou ik ervoor willen pleiten – afhankelijk natuurlijk van de plaatselijke situatie – om dan een bijbel te geven in een vertaling die de kinderen (en hun ouders) kunnen begrijpen. 131
Rapportage aan de opdrachtgever Zolang er geen klachten zijn, zal het wel goed gaan. Dat is dikwijls de houding van de opdrachtgevers, de kerkenraden dus. Het lijkt wat negatief en je zou achter die houding een zekere desinteresse kunnen vermoeden. Dat is vrijwel nooit het geval, maar het godsdienstonderwijs op de openbare basisschool staat vaak toch wat ver af van de kerkenraad. Je moet hen er zo nu en dan gewoon even aan herinneren en dan blijkt de interesse er zeker te zijn. Een mogelijkheid om die interesse te intensiveren, is het maken van een kort verslag van je werkzaamheden. Bijvoorbeeld aan het einde van het cursusjaar. Ook kun je de predikant vragen – als hij er zelf niet aan denkt – om dit werk in de voorbede te willen gedenken. Op die manier wordt ook de kerkelijke gemeente erbij betrokken. Dat dit laatste geen overbodige luxe is, blijkt uit het feit dat veel godsdienstleerkrachten zich toch wel een beetje in het ‘diepe gegooid’ en wat ‘eenzaam’ voelen. f. Resultaten Wat verwacht je? Op grond van het feit dat je biddend bezig bent de kinderen het Woord van God door te geven, mag je ‘resultaten’ verwachten! De Bijbel, God zelf, geeft ons daarvoor de garantie. Toch... soms lijkt het er niet op. Je kunt dan de indruk krijgen dat de kinderen je lessen leuk vinden, maar niet meer of anders dan dat ze bijvoorbeeld graag lezen of tekenen. Dat kan betekenen dat je wat moedeloos wordt en denkt: haalt het wel wat uit? Bereik ik de harten van de kinderen wel en zijn ze niet veel enthousiaster voor de playbackshow die ze moeten instuderen dan voor de boodschap van Gods liefde? Door zo’n houding dreigt het elan verloren te gaan en kinderen reageren daar ogenblikkelijk op. Ze voelen aan wanneer er een gebrek aan enthousiasme ontstaat. Dan kun je in een cirkel terechtkomen waarin de vreugde ver te zoeken is. Maar toch... je verwachting mag groot zijn en blijven! Volhard biddend, in het geloof dat je niet ‘zomaar’ met iets bezig bent. Zie op de overste Leidsman en Voleinder van het geloof. Hij heeft gezegd: ‘Ik ben met ulieden, al de dagen...’ Wees trouw aan je opdracht en aan je Opdrachtgever. Let eens op Petrus (Luk. 5). Nadat hij en zijn medediscipelen een hele nacht hadden gevist zonder iets te vangen, zegt Jezus hem het net opnieuw uit te werpen. Zo op het eerste gezicht ziet Petrus, als ervaren visser, er niet zoveel in. Maar hij zegt: ‘...doch op Uw woord zal 132
ik het net uitwerpen.’ De uitkomst was een grote verrassing. Zij haalden een net op dat barstensvol met grote vissen zat. ‘Op Uw woord!’ In Jezus’ woorden ligt de bemoediging en de zingeving. Wie daarop ziet, komt momenten van moedeloosheid zeker te boven en ontvangt nieuwe krachten. De Heilige Geest wil, ongezien en onverwacht, ook werken in de harten van kinderen. Dat te weten, geeft houvast en vreugde en biedt perspectief. Het ‘resultaat’ zal zeker verrassend zijn! Gespreksvragen • Wordt er in de plaats waar u woont godsdienstonderwijs op de openbare basisschool gegeven? Waarom wel/niet? Hoe staat de kerkenraad van uw gemeente daar tegenover? En u zelf? • Wat lijkt u vooral moeilijk bij het geven van godsdienstonderwijs op de openbare basisschool? En wat aantrekkelijk? Welke weg zou u daarin willen gaan? Literatuur Godsdienstonderwijs op de openbare basisschool, HGJB Bilthoven. Informatiefolder en Waardevolle lesuren, Centrum voor Educatie, afdeling Onderwijs Driebergen. Leren van elkaar, een hulp bij het maken van een werkplan voor het godsdienstonderwijs op de Openbare Basisschool, Enschede 1993. Tijd voor identiteit, Godsdienst- en vormingsonderwijs op de openbare school, Vereniging voor Openbaar Onderwijs Almere.
133
Trefwoorden
Aannemingsavond 92-93 Adressen 141-142 Ambt en charisma 69 Authenticiteit van de catecheet 79 Avondmaal (belijdenis en) 83 Basiscatechese 23-24 Beginsituatie 64-66 Belijdenisdienst 93-95 Bidden op de catechisatie 53 Catechese en eredienst 24-25 en gemeente 24 in de Vroege Kerk 13 in de Middeleeuwen 14 in de Reformatie 14-15 in piëtisme en Nadere Reformatie 15-16 Catechese aan verstandelijk gehandicapten 111-118 avondmaal 116-118 belijdenisvragen 117 catecheet 116 gaven 113 gebed 115 geloofsbelijdenis 116-117 kerkdienst 111-112 levenservaring 115-116 methode 113-115 pastoraat 111-112 spiegelverhalen 114 uitnodiging 112 Catechese aan blinden 119-120 Catechese aan doven 118-119 Catechese aan meervoudig gehandicapten 120 Catechesecommissie 28-30 Catecheseruimte 39-40 Catecheseteam 30 Catechisatie-uren (aantal) 70 Catechismus 14-15 Catechumeen 13 Charisma 69-70 Communicatie 74-75
134
Definitie van catechese 11 Didaskein 12-13 Doelstellingen 17-21 Doop (geloofsbelijdenis en) 84-85 Eigenschappen van de catecheet 7677 Ervaringscatechese 16-17 Fides qua en fides quae 82-83, 89 Geloofsbelijdenis 14-15, 22 Geschiedenis van 85-86 Geloofsopvoeding 98-101 Gemeenschap 71-72 Gezin 98-99 Godsdienstonderwijs op de openbare basisschool 122-133 bidden 128-129 doelstelling 126-127 geestelijke stromingen (vak) 128 leerkracht 124-126 materiaal 129-130 opdrachtgever 124 ouders 131 regelgeving 124-125 schoolteam 130-131 schoolverlaters 131 verwerking 130 wetgeving 123 zingen 128-129 Groep(en) 32-33, 58-59, 66 van belijdeniscatechisanten 9192 Habitus van de catecheet 70-73 Handleiding voor de catecheet 70 Handoplegging (bij geloofsbelijdenis) 94-95 Heidelbergse Catechismus 15 Historisch geloof en geloofsbelijdenis 83 Huiscatechese 41-42 Huiswerk 52 Indeling van het catechisatieuur 4750 Jeugdwerk 25
Jongeren 56-58, 61-66 Katechein 12-13 Kind (gemeente en) 101-103 Kindercatechese 36, 107-108 Kindercommunie 107 Leeftijd van catechisanten 61-62 Leefwereld van de jongeren 63-65 Leerinhoud 23, 89-90 Leerplan 24, 32-33 Leiderschapsstijlen 75-76 Leren 21-22 Lesdoelen 31-32 Lesschema 33-34 Liturgie (in de belijdeniscatechese) 91, 92 Materiaal 137-140 Media 55 Opvoeding 23-24, 98-101 en catechese 103 Opvoeding in Israël 10 Opvoeding in het Nieuwe Testament 11, 12
Orde op catechisatie 59-61 Ouderavond 103-104 Ouderencatechese 89 Palmpasen (en geloofsbelijdenis ) 86 Pastorale catechese 71-72, 76 Predikant 68-69 Preekbespreking 104-106 Priesterlijke catechese 77-78 Scholen 25 Sjoel 11 Spiritualiteit van de catecheet 78-79 Themamaand 106 Verbond 20, 24 Voorbereiding van de catechisatie 44-45 Voorbereidende belijdeniscatechese 33, 35, 88-89 Vormsel 84 Werkplan 24 Werkvormen 50-52, 54-55 Werving van catechisanten 37-39
135
Algemene literatuur
H.K. Berg, Grundriss der Bibeldidactik, München 1993. R. Bijlsma, Kleine Catechetiek, Nijkerk 1977. T. Brienen, Leren in Jodendom en Christendom; De plaats van Israël in de Catechetiek, Kampen 1990. T. Brienen, Wegwijzer in het veld van de catechese, Amsterdam 1985. J. Bulckens, Zoals eens op de weg naar Emmaüs; Handboek voor catechetiek, Leuven/Amersfoort 1994. G.D.J. Dingemans, In de leerschool van het geloof, mathetiek en vakdidactiek voor catechese en kerkelijk vormingswerk, Kampen 1986. J. Firet, Het agogisch moment in het pastoraal optreden, Kampen 1982. J. Hoek (red.), Leren in de gemeente, HGJB Bilthoven 1996. E.R. Jonker, Aan het woord komen; Hoe gemeenteleden van 17 jaar en ouder in gesprek raken met de Bijbel, Bouwstenen en gebruiksmateriaal, Zoetermeer 1992. E.R. Jonker en J.J. de Lange (red.), ‘Thuis raken in geloof’, Praktische Theologie, 23ste jaargang nr.4, Zwolle 1996. F.H. Kuiper, Op zoek naar beter bijbels onderwijs, Amsterdam 1977. F.H. Kuiper en B.J. Robbers, Katechetisch Lexicon, Wat is katechese, Delft 1985. A. Lalleman en K.A. Schippers, Anders op weg in de catechese, ’s-Gravenhage 1985. J.J. de Lange, Vrijwilligers in de jongerencatechese, Kampen 1993. A.K. Ploeger, Inleiding in de godsdienstpedagogiek, Kampen 1993. B.J. Robbers, Basiscatechese; Een andere aanpak voor de introductie van jongeren in de kerk, Hoevelaken 1991. J.G. Schaap, Interactief leren; in godsdienst en levensbeschouwing, Zoetermeer 1994. K.A. Schippers, De gemeente als leergemeenschap, Kampen 1977. K.A. Schippers, Werkplaats catechese, Kampen 1982. H.J. Smit e.a. (red.), In de leer... met het oog op de catechese, HGJB Bilthoven 1977. W. Verboom, Leren kennen, een visie op catechese vanuit het verbond, Kampen 1989. Werkplaats catechese, serie over catechese, Kampen 1985-1990.
136
Materialen
Er is een overvloed van materiaal voor diverse vormen van catechese. In de hieronderstaande lijst vindt u een selectie uit het aanbod. Voor een uitvoeriger overzicht verwijs ik naar de Materiaalgids catechese, uitgegeven door het Catechetisch Centrum te Kampen. Bij het maken van een keuze ten aanzien van het materiaal kan het volgende misschien een helpende hand bieden. Het materiaal (boekje, werkbladen, video, enz.) heeft te allen tijde een dienende functie. Het mag nooit een doel in zichzelf krijgen. Daarom zijn de volgende vragen belangrijk : 1. Past het materiaal bij het doel dat de catechese naar mijn inzicht heeft? Stel dat ik kennisoverdracht het belangrijkste leerdoel vind in de catechese, dan dient het materiaal hiervoor een dienende functie te hebben. 2. Sluit het materiaal aan bij de theologische uitgangspunten die volgens mij aan de catechese ten grondslag moeten liggen? Hoe wordt er in het materiaal over God gedacht? Welke visie op Israël tref ik er in aan? Welk mensbeeld is er? 3. Op welke leerinhoud wordt in het materiaal de meeste nadruk gelegd? Meestal onderscheidt men hierin B (Bijbel), T (Traditie), G (Gemeente) en W (Wereld). 4. Sluit het materiaal aan bij de catechisanten? Past het bij hun leeftijd? Welk godsdienstig besef wordt er bij de catechisanten verondersteld? Stimuleert het materiaal de betrokkenheid van de catechisanten bij de catechese? 5. Past het materiaal bij de aard van de groep, die ik heb? Hier spelen de werkvormen, die het materiaal aanreikt een grote rol. Is de groep een luister- of een praatgroep? Kunnen de catechisanten wat met de werkvormen? 6. Kan ik zelf als catecheet met het materiaal overweg? Het materiaal moet een zekere natuurlijke aansluiting hebben bij mijn persoonlijkheid, mijn manier van werken (het moet geen ‘harnas van Saul’ zijn). Hier moet je dus goed naar jezelf luisteren. Wat wil ik precies? Vind ik het prettig om met een duidelijk gestructureerde les te werken of zoek ik ruimte voor eigen variatie, en waarom? Ook de vraag hoeveel tijd ik beschikbaar heb voor de voorbereiding is van belang. De ene methode vraagt meer tijd voor voorbe137
7.
8.
9.
10.
reiding dan de andere. In dit verband kan het al of niet beschikbaar zijn van een handleiding mijn keuze medebepalen. Past het materiaal bij het geestelijk klimaat van de gemeente waarin ik werk? Kan het een functie krijgen in wat we in onze gemeente belangrijk vinden als het gaat om de aard van het geloof, de groei ervan, enzovoort? Het is aan te bevelen om een leerplan voor de catechese op te stellen. De vraag dient zich dan aan: kan ik het materiaal inpassen in dat leerplan? Als ik in een gemeente met catechese start, dan is het voor de continuïteit van de catechese beter om eerst aan te sluiten bij het bestaande materiaal dat gebruikt wordt. Een volgend seizoen kan, indien wenselijk, in gezamenlijk overleg besloten worden tot de aanschaf van een andere catechesemethode. Het is boeiend om zelf materiaal te maken waarin de criteria, die ik voor catechese aan deze bepaalde groep van belang vind, zijn gehonoreerd. Allerlei materiaal dat wordt uitgegeven kan mij daarbij inspireren.
Het nu volgende overzicht van het materiaal is onderverdeeld in de volgende rubrieken: • materiaal voor de kindercatechese • materiaal voor de catechese aan de jongere groepen • materiaal voor de catechese aan middengroepen • materiaal voor de catechese aan de oudere groepen • materiaal voor de catechese aan verstandelijk gehandicapten • materiaal voor de belijdeniscatechese • materiaal voor het godsdienstonderwijs op de openbare basisschool Voor de kindercatechese Henk Fonteyn, Wijzer op weg, ARK boeken, Amsterdam 1990. Minka Holland (eindred.), Project Basiscatechese, SGO Hoevelaken z.j. Gebaseerd op de basiscatechese van Bart Robbers. E. Jonker, Catechese voor kinderen rond de Maaltijd van de Heer, Catechetisch Centrum te Kampen/Centrum voor Educatie te Driebergen 1995, tweede druk (serie Bouwstenen 4). Kind ook jij hoort er bij, Samen aan tafel, Samen met de kinderen aan tafel, drie uitgaven van Narratio, Gorinchem 1995, tweede druk. Auke Mulder e.a., Leren vieren, vierend leren, Boekencentrum, Zoetermeer 1991, tweede druk (serie Werkboekjes voor de eredienst 5). Tinie de Vries, Spelen in Gods tuin, een handleiding voor kindercatechese, Ned. Zondagsschool Vereeniging te Amsterdam, z.j.
138
Voor de catechese aan de jongere groepen C. van Atten e.a. (red.), Rondom de Bijbel, Buijten & Schipperheijn, Amsterdam 1985-1987. Thea Barnard, Wegwijs in de bijbel, Boekencentrum, Zoetermeer z.j., tweede druk. T. van ’t Veld e.a., Samen luisteren, Kok, Kampen: deel 1: Hoofdlijnen van ons geloof, 1993, tweede druk; deel A: Leren omgaan met de bijbel O.T., 1991; deel B: Leren omgaan met de bijbel N.T., 1993, tweede druk. H. Veldhuizen en W. Verboom, Wij geloven, deel 1, Kok, Kampen 1996, 23ste druk. J.H. Velema, Bijbel en Belijdenis, deel 1, Naarden 1984, tiende druk. W. Verboom, Kennismaken, Kok, Kampen 1995, vierde druk. deel 1: Het Oude Testament; deel 2: Het Nieuwe Testament. Werkgroep catechese HGJB, Leer ons geloven, deel 1 en 2, HGJB, Bilthoven 1992 en 1993. Werkgroep voor de catechese, Samenspel, Kok, Kampen 1979-1988. Werkgroep voor de catechese, Motief, Kok, Kampen 1996. J.J. van der Wilden en M.C. van der Zouwen, Speurtocht, deel 1 en 2, Narratio, Gorinchem (deel 1: 1994, vijfde druk, deel 2: 1995, tweede druk). Voor de catechese aan de middengroepen C. van Atten e.a. (red.), Rondom de Bijbel, Buijten & Schipperheijn, Amsterdam 1986-1988. Thea Barnard, Exodus dichtbij, Boekencentrum, Zoetermeer z.j., zesde druk. L. van der Berg en K.F. Visser, Gebed, gebod, geloof, Kok, Kampen 1987 (drie delen). J. Moes, Onderweg, Filippus, Arnhem 1984-1986. T. van ’t Veld e.a., Samen luisteren, Kok, Kampen 1991: deel 2: Hoe lief heb ik uw wet; deel 3: Leren leven als christen in deze tijd. H. Veldhuizen en W. Verboom, Wij geloven, deel 1, Kok Kampen 1996, 23ste druk. J.H. Velema, Bijbel en Belijdenis, deel 2, Naarden 1982, tiende druk. Werkgroep catechese HGJB, Leer ons geloven, deel 3 en 4, HGJB Bilthoven 1994 en 1995. Werkgroep voor de catechese, Samenspel, Kok, Kampen 1979-1988. Werkgroep voor de catechese, Motief, Kok, Kampen 1996. Werkgroep voor de catechese, Stappen, Kok, Kampen vanaf 1990. J.J. van der Wilden en M.C. van der Zouwen, Opsporing verzocht, Narratio, Gorinchem 1990, tweede druk. Catechese aan de oudere groepen C. van Atten e.a. (red.), Rondom de Bijbel, Buijten & Schipperheijn, Amsterdam 1989-1990. A. Forrer, O. Mulder en H. Rietman, Voor liefhebbers, Boekencentrum, Zoetermeer 1980.
139
A. Forrer en O. Mulder, Hoopgevend, Boekencentrum, Zoetermeer 1982. A. Forrer, O. Mulder en H. Rietman, Wat geloof jij dan wel?, Boekencentrum, Zoetermeer 1986. E.R. Jonker, Aan het Woord komen; Hoe gemeenteleden vanaf 17 jaar in gesprek raken met de bijbel, Boekencentrum, Zoetermeer 1992. J. Moes, Onderweg, Filippus, Arnhem 1985. L.H. Oosten, Goddelijke waarheden, drie delen, De Banier, Utrecht 1994. T. van ’t Veld e.a., Samen luisteren, Kok, Kampen 1991-1993: deel 5: Kernwoorden van christelijk geloven; deel 6: Tien Geboden nader bekeken; deel 7: Geloven met de apostelen. J.H. Velema, Catechismus – Catechisatie, twee delen, Naarden 1985-1987. H. Veldhuizen en W. Verboom, Wij geloven, deel 2, Kok, Kampen 1996, 22e druk. W. Verboom, Persoonlijk geloven, Kok, Kampen 1991, zevende druk. Werkgroep catechese HGJB, Leer ons geloven, deel 5 en 6, Bilthoven 19941995. Werkgroep voor de catechese, Stappen, Kok Kampen vanaf 1990. Catechese aan verstandelijk gehandicapten R. Bartels, Aangepaste belijdeniscatechese, z.j. (geschikt voor personen die kunnen lezen), te verkrijgen op het volgende adres: De Kaempe 11a, 7461 GD Rijssen. L.G. Brezet-Brouwer e.a., Zelf naar de kerk, NBLC, Den Haag 1991. L.G. Brezet-Brouwer e.a., Doop en avondmaal voor jezelf, NBLC, Den Haag 1994. P. Brongers, Meedoen met het verhaal van God, Callenbach, Baarn 1996. HGJB, Bijbelverhalen voor de catechese aan verstandelijk gehandicapten (twee vertelmappen), Bilthoven z.j. Dit Koningskind, Bijbelverhalen en catechesemateriaal (diverse deeltjes, zie bij adressen). Belijdeniscatechese H. Heusinkveld e.a., Vragen om een antwoord. Een boek over God en mensen over geloven en belijden, Kok, Kampen 1996, tweede druk. J. Kruyt, Op weg naar de Openbare Geloofsbelijdenis, Boekencentrum, Zoetermeer 1995, vierde druk. A.F. Troost, Als ik op zondag wakker word, Boekencentrum, Zoetermeer 1991, tweede druk. T. van ’t Veld e.a., Geloven en belijden, Kok, Kampen 1991. H. Veldhuizen en W. Verboom, Wij geloven en belijden, Kok, Kampen 1991, achttiende druk. L.M. Vreugdenhil, Wil je wel geloven, Boekencentrum, Zoetermeer 1993. Godsdienstonderwijs op de openbare basisschool HGJB, Godsdienstonderwijs op de Openbare Basisschool, Bilthoven z.j.: map 1: Elf bijbelverhalen Oude Testament; map 2: Tien bijbelverhalen Nieuwe Testament; map 3: Bundel voor Advent en Kerstfeest.
140
Adressen
• Algemeen Catechetisch Centrum van de Gereformeerde Kerken in Nederland Oudestraat 4, Postbus 5021, 8260 GA Kampen, 038-3392670. Centrum voor Educatie (afd. Catechese en Onderwijs) van de Nederlandse Hervormde Kerk, Hoofdstraat 248, Postbus 1100, 3970 BC Driebergen, 0343515725/518334. Hervormd-Gereformeerde Jeugdbond (HGJB) Pr. Bernhardlaan 1, 3722 AE Bilthoven, 030-2285402. Katechetisch Centrum van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderwijsbegeleiding, Sixmastraat 2, 8932 PA Leeuwarden, 058-2890222. Landelijk Centrum Gereformeerd Jeugdwerk (LCGJ) Postbus 99, 3970 AB Driebergen, 0343-523222. Landelijke Hervormde Jeugdraad Postbus 114, 3970 AC Driebergen, 0343-523244. Nederlands Bijbel Genootschap (NBG) Postbus 620, 2003 RP Haarlem, 023-5224100. Nederlandse Zondagsschool Vereniging Bloemgracht 65, 1916 KB Amsterdam, 020-6239121. Stichting Godsdienst en Opvoeding Postbus 20, 3870 CA Hoevelaken, 033-253743. • Huiscatechese Ds. G.H. Fredrikze, Lijsterlaan 32, 3853 TC Ermelo, tel. 0341-557688. • Catechese aan verstandelijk gehandicapten ‘De Hartenberg’, Apeldoornseweg 60, 6733 SC Wekerom, tel. 0318-591441. ‘Dit Koningskind’, Maliebaan 71-M, postbus 85275, 3508 AG Utrecht, tel. 030-2363788. Stichting Philadelphia Maliebaan,71/1, 3581 CG Utrecht, 030-2363799.
141
• Catechese aan doven Adressen dovenpredikanten: Ds. A. Dingemanse, Ravelstraat 19, 8031 DC Zwolle, tel. 038-4526426 (noorden en oosten van het land). Ds. J.F.G. Kamphorst, Beneluxlaan 204, 3844 AP Harderwijk, tel. 0341-430614 (midden en noord-westen van het land). Ds. L.A. de Graaf, Jonagoldstraat 16, 4421 DW Kapelle, tel. 0113-342201 (zuid-westen en zuiden van het land). Bovengenoemde predikanten zijn werkzaam namens de Nederlandse Hervormde Kerk, de Gereformeerde Kerken en de Christelijke Gereformeerde Kerken. Deze drie kerken werken sinds 1975 samen in het Interkerkelijk Dovenpastoraat. Daarnaast is voor geheel Nederland een dovenpredikant werkzaam voor de Gereformeerde Kerken Vrijgemaakt: Ds. J.W. Boerma, Coreemarke 10, 8016 LA Zwolle, tel. 038-4653473. • Catechese aan blinden ‘Bartimeüs’, Utrechtseweg 84, 3702 AD Zeist, tel. 030-6982211. • Godsdienstonderwijs aan de openbare school Vereniging van Christenzijn en Openbaar Onderwijs (V.C.O.O.), A. Schweitzerlaan l0, 7437 CM Bathmen, tel. 0570-541445. Vereniging voor Openbaar Onderwijs, Postbus 10241, 1301 AE Almere, tel. 036-5331500.
142
Personalia
Dr. J.H. van de Bank was tien jaar predikant en is sinds 1975 verbonden aan de Universiteit van Utrecht; eerst met als leeropdracht ‘Godsdienstige vorming van jongeren’, sinds 1981 docent Catechetiek en Geschiedenis der Nederlandse Hervormde Kerk aan de Kerkelijke Opleiding der Nederlandse Hervormde Kerk bij de theologische faculteit. Tevens was hij vele jaren lid van de Raad voor de Catechese en van de catechesecommissie van de HGJB. N. Belo is verbonden aan de HGJB: vanaf 1980 als jeugdwerkadviseur in de provincie Zuid-Holland en vanaf 1993 als directeur. Ds. D. Dekker is predikant van de hervormde gemeente te Harderwijk en diende eerder de gemeenten Dirksland en Hendrik Ido Ambacht. Tevens is hij lid van de catechesecommissie van de HGJB en van de afdeling catechese van het Centrum voor Educatie van de Nederlandse Hervormde Kerk. Dr. J. Hoek is opleidingscoördinator van de opleiding Godsdienst Pastoraal Werk aan de Chr. Hogeschool Ede THGB ‘Johannes Calvijn’ en staffunctionaris van de HGJB. Daarvoor was hij twintig jaar gemeentepredikant in Blauwkapel-Groenekan en Veenendaal. Ds. J. het Lam is hervormd predikant te Dirksland. Hiervoor diende hij de gemeente Besoijen. Tevens was hij mede-auteur van de methode Leer ons geloven. Mevrouw P.M.E. Teekens-Krijgsman was jarenlang verbonden aan een uitgeverij als redacteur en mededirecteur. Ook nu houdt zij zich nog bezig met verschillende vormen van lectuurvoorziening. Tevens is zij godsdienstleerkracht aan de openbare basisschool in haar woonplaats en is zij lid van de catechesecommissie van de HGJB. A.J. Terlouw is adjunct-directeur van de HGJB en al vele jaren werkzaam in het jeugd- en jongerenwerk. Hij publiceerde regelmatig over opvoeding en jongerenwerk. Ds. T. van ’t Veld is emeritus-predikant te Ede en maakte jarenlang deel uit van de catechesecommissie van de HGJB. Hij was mede-auteur van de catechisatiemethode Samen luisteren. Gedurende zestien jaar gaf hij leiding aan een catechesegroep van mensen met een verstandelijke handicap. Thans is hij parttime werkzaam als pastor in een tehuis voor oudere doven en leidt hij een bijbelkring met jongere doven en horenden.
143
Dr. W. Verboom was predikant van de hervormde gemeenten te Benschop, Waddinxveen en Hierden. Sinds 1994 is hij als universitair docent verbonden aan de theologische faculteit van de Rijksuniversiteit te Leiden, waar hij doceert in Catechetiek en Traditie van het Gereformeerd Protestantisme.
144