Cannabis in Utrecht deel 2 Vogelvrij kruidenieren Ervaringen en meningen van Utrechtse koffieshopexploitanten (2e gewijzigde druk)
Tot stand gekomen met subsidie van: Stimuleringsfonds Maatschappelijke Aandachtsgebieden
drs. N. Maalsté Centrum voor Verslavingsonderzoek Universiteit Utrecht 1995
Inhoudsopgave Voorwoord Inleiding
1
Methodologische verantwoording Pilotstudy Informele gesprekken Bliksemonderzoek Dubble check Evaluatie van meetinstrumenten
2
Profielschets Een vogelvrij bestaan Hennepwinkel of ontmoetingscentrum? Startproblemen Concurrentie en samenwerking Vraag en aanbod Gedoogbeleid. Stilte voor de storm? De gedoogregels Legalisering
6
Recente ontwikkelingen Gemeentelijke beleidsveranderingen Over duidelijkheid en zekerheid Eigen visie en initiatieven
21
Conclusies en aanbevelingen
33
Literatuur
35
Bijlagen Vragenlijst pilotstudy Vragenlijst bliksemonderzoek Koffieshops en soort vergunning op 1 februari 1995 Ligging koffieshops
36
Voorwoord In 1993 is het Centrum voor Verslavingsonderzoek (CVO) van de Universiteit Utrecht gestart met onderzoek naar Lokaal Cannabisbeleid. Het onderzoek heeft een looptijd van drie jaar en wordt voor een belangrijk deel gesubsidieerd door het Stimuleringsfonds Maatschappelijke Aandachtsgebieden (SMA) van de Universiteit Utrecht. De belangrijkste doelstelling van het onderzoek is het inventariseren van ervaringen met en knelpunten in gemeentelijk cannabisbeleid. Deze inventarisatie biedt een basis voor de ontwikkeling van een model voor lokaal cannabisbeleid. Het onderzoek bestaat uit drie onderdelen: Cannabis in Utrecht (A), Cannabis in andere Nederlandse gemeenten (B) en de Evaluatie van verschillende beleidsmaatregelen (C). De gemeente Utrecht is gekozen als `proeftuin' om vast te stellen wat mogelijke knelpunten in gemeentelijk cannabisbeleid kunnen zijn volgens de verschillende betrokkenen. Daarbij wordt de problematiek rondom verkooppunten van cannabis - de zogenaamde koffieshops - geïnventariseerd, de functie van koffieshops onderzocht en worden gegevens over consumenten en exploitanten van koffieshops verzameld. Verder worden verschillende meetinstrumenten getest op bruikbaarheid voor het in kaart brengen van gemeentelijk cannabisbeleid. De resultaten van `Cannabis in Utrecht' worden in vier deelrapporten gepresenteerd. Voor u ligt het tweede deelrapport van `Cannabis in Utrecht'. Hierin zijn de meningen en ervaringen van Utrechtse koffieshopexploitanten opgenomen. In het eerste deelrapport Van Koffieshop tot Hennepwinkel (1994) zijn de eerste resultaten van het onderzoek in Utrecht beschreven. Het is een beschrijving van de Utrechtse koffieshops in de periode 1993-1994. De volgende geplande deelrapportages binnen `Cannabis in Utrecht' bevatten de resultaten van studies naar consumenten (deel 3), omwonenden van koffieshops, wijkagenten, ambtenarij en politici (deel 4). De situatie in andere Nederlandse gemeenten wordt in kaart gebracht door gegevens te verzamelen over het gevoerde cannabisbeleid. Naast een telefonische enquête worden beleidsstukken geanalyseerd en onderling vergeleken op basis van concrete beleidsmaatregelen. Het vaststellen van knelpunten in lokaal beleid en het inventariseren van oplossingen die hier door de lokale overheden op gevonden zijn, vormen de belangrijkste doelen van het onderzoek in andere Nederlandse gemeenten. Op basis hiervan worden enkele Nederlandse gemeenten geselecteerd, die al enige tijd ervaring hebben met het door hen gekozen cannabisbeleid. De effectiviteit en gevolgen van verschillende beleidsmaatregelen worden vastgesteld door de situatie van de betreffende gemeenten in kaart te brengen met behulp van de in Utrecht geteste meetinstrumenten. Uiteindelijk zal een model worden geconstrueerd voor een praktisch uitvoerbaar gemeentelijk cannabisbeleid in Nederland, dat enerzijds een afspiegeling is van lokale eisen en belangen en anderzijds uitvoerbaar is zonder wezenlijk inbreuk te doen op de nationale en bovennationale verhoudingen. Op verzoek van het SMA is het onderzoek in 1994 ingebed in een groter onderzoek naar sociaalwetenschappelijke en juridische grondslagen van een verantwoord drugsbeleid (Ossebaard en van de Wijngaart, 1994). Behalve het inventariseren van voor- en tegenargumenten van legalisering van de substanties die onder de huidige Opiumwet vallen, is het de bedoeling om een praktisch drugregulatie model voor gemeentelijk drugsbeleid te ontwikkelen en scenario-onderzoek te verrichten naar methoden, effecten en determinanten van graduele legalisatie van drugs. Een voorlopige versie van dit rapport is ter becommentariëring voorgelegd aan een Utrechtse koffieshopexploitant en drie collega's van het Centrum voor Verslavingsonderzoek. Het rapport is geredigeerd door drs R. Braam, drs D. de Bruin, drs H. Ossebaard en dr G. van de Wijngaart.
Inleiding In het eerste deelrapport Van koffieshop tot Hennepwinkel (1994) is met behulp van beschrijvingen van Utrechtse koffieshops uiteengezet dat er verschillende soorten koffieshops bestaan met ieder een eigen klantenkring. Verder is in deel 1 het gemeentelijk beleid in Utrecht en de gevolgen hiervan voor de verschillende soorten koffieshops kort behandeld. Hierbij is opgevallen dat direct betrokkenen, zoals consumenten en koffieshopexploitanten nauwelijks of niet gehoord worden bij het nemen van beleidsmaatregelen ten aanzien koffieshops. Daar de beleidsmaatregelen vaak wel direct van invloed zijn op deze betrokkenen en vice versa, vormen de meningen en ervaringen van betrokkenen een belangrijk onderdeel van het onderzoek in Utrecht. In dit deelrapport zullen exploitanten van Utrechtse koffieshops aan het woord komen. Het Nederlandse cannabisbeleid kenmerkt zich door de gedoogsituatie ten aanzien van de verkoop van hennepprodukten in koffieshops. De inkoop van diezelfde hennepprodukten door koffieshops wordt niet gedoogd. Dit betekent dat koffieshops met het ene been in een legale situatie staan en met het andere been in een illegale situatie. Of zoals het in de Utrechtse gemeenteraad zo mooi omschreven werd de "voor- en achterdeurproblematiek" van koffieshops. Eén van de doelstellingen van het onderzoek naar koffieshopexploitanten is om inzicht te krijgen in de gevolgen van deze dubbelzinnige situatie voor de betrokkenen. Daar exploitanten al jarenlang in dit schemergebied van pseudo-illegaliteit opereren, bestaat er veel wantrouwen naar buitenstaanders en naar elkaar. Dit levert bepaalde problemen op bij de uitvoering van het onderzoek. Vooral het maken van afspraken en het inwinnen van informatie is hierdoor een moeizaam en tijdrovend proces. De informatie van en over koffieshopexploitanten is op verschillende manieren en tijdstippen ingewonnen. Tijdens het onderzoek is gebleken dat gebruik van het juiste meetinstrument erg belangrijk is bij het verzamelen van informatie bij direkt betrokkenen. Exploitanten van koffieshops zijn (evenals consumenten) niet snel geneigd om mee te doen aan een onderzoek als zij hiervan niet het nut inzien, de vragen niet aansluiten bij hun belevingswereld en/of de manier waarop het onderzoek gepresenteerd wordt hun niet aanstaat. Een deel van de informatie is verzameld met behulp van een pilotstudy, die uitgevoerd is door studenten, te weten: L. Brouwer, C. van Lotringen, M. Planije en G. van de Wiel. Het werken met studenten heeft als voordeel dat er op een snelle en goedkope manier verschillende methoden van aanpak getest kunnen worden. Het onderzoek in Utrecht heeft als tweede doelstelling het testen van verschillende meetinstrumenten, zodat er weloverwogen adviezen gegeven kunnen worden voor het verzamelen van informatie bij direkt betrokkenen in andere gemeenten. De koffieshopexploitanten zijn tweemaal benaderd. De eerste keer vóórdat het gemeentelijk beleid ten aanzien van koffieshops gewijzigd is (zie: `Gemeentelijke beleidsveranderingen') en de tweede keer een jaar nádat het gewijzigde beleid is ingegaan. In de periode tussen deze twee interview-rondes zijn er regelmatig niet-geplande contacten geweest met Utrechtse exploitanten en medewerkers van koffieshops. Het doel van dit tweede deelrapport is een profielschets te maken van koffieshopexploitanten en hun mening en ervaring met betrekking tot het Utrechtse cannabisbeleid te beschrijven. Er is gevraagd naar motieven en achtergronden om een koffieshop te beginnen. Er wordt ingegaan op ervaringen met gemeente, politie en buurt, omdat deze voor een groot deel de positie van de exploitant in Utrecht bepalen. Verder wordt de exploitanten gevraagd naar hun visie op de functie en de wenselijke positie van koffieshops in onze samenleving. Ten slotte worden de gevolgen voor exploitanten van de wijziging van het gemeentelijk cannabisbeleid besproken.
1
Methodologische verantwoording Pilotstudy De eerste kennismaking met koffieshopexploitanten heeft plaatsgevonden binnen een pilotstudy, die in de periode maart - juni 1993 is uitgevoerd. Vier studenten hebben dit deel van het onderzoek op zich genomen door binnen het leeronderzoek `Verslavingen'1 een onderzoek te doen naar Utrechtse koffieshopexploitanten. Met behulp van een vragenlijst (zie bijlage 1) hebben zij half-gestructureerde interviews gehouden met Utrechtse koffieshopexploitanten. De exploitanten zijn in eerste instantie schriftelijk benaderd om een afspraak te maken voor een interview. Wanneer dit niet lukte, is getracht de exploitant via de koffieshop te bereiken. In de periode dat dit leeronderzoek verricht is, waren er in Utrecht 28 koffieshops. De studenten hebben niet alle koffieshops kunnen benaderen2. Er zijn uiteindelijk achttien interviews gehouden. In het onderzoek is niet helemaal duidelijk geworden hoeveel koffieshopeigenaren Utrecht nu precies telt. Sommige geïnterviewden exploiteerden meerdere koffieshops en er is niet in alle gevallen met de eigenaar gesproken3. De interviews werden in vrijwel alle gevallen in de koffieshop afgenomen. Wanneer het daar te luidruchtig bleek, is er voor een andere plek gekozen. De gesprekken namen gemiddeld 45 minuten tot een uur in beslag. Naast het inventariseren van meningen en ervaringen van koffieshopexploitanten met betrekking tot het exploiteren van een koffieshop binnen het huidige beleid, zijn er gegevens verzameld om een profielschets te kunnen maken van de Utrechtse koffieshopexploitanten.
Informele gesprekken In de zomer van 1993 is het onderzoek naar consumenten van start gegaan, waarvan de resultaten in deelrapport 3 verwerkt zullen worden. De exploitanten van de Utrechtse koffieshops zijn schriftelijk geïnformeerd over het verloop van het onderzoek. In de brief werd voorgesteld om consumenten te interviewen in de koffieshops. De exploitanten werd gevraagd om hun medewerkers op de hoogte te stellen of zij hiervoor toestemming wilden verlenen. Uiteindelijk bleken veel medewerkers van niets te weten en moesten er alsnog gesprekken en discussies met exploitanten en medewerkers worden gevoerd, voordat de consumenten geïnterviewd konden worden. Hetzelfde gebeurde in oktober 1993, nadat exploitanten schriftelijk gevraagd was toestemming te verlenen om vragenlijsten uit te delen aan consumenten. Deze contacten met exploitanten zijn voornamelijk informeel van karakter geweest. De hierbij verkregen informatie is verwerkt tot een voorlopige versie van deel 1 en is samen met de resultaten van de door studenten uitgevoerde pilotstudy opgestuurd naar alle koffieshopexploitanten in Utrecht. Zij werden in de gelegenheid gesteld om schriftelijk dan wel telefonisch te reageren als zij kritiek hadden op de bevindingen. Geen van de exploitanten heeft hierop gereageerd. Tijdens informele gesprekken werden enkele positieve geluiden over het toegestuurde materiaal vernomen: de beschrijvingen van verschillende soorten koffieshops zouden herkenbaar en nuttig zijn.
Bliksemonderzoek In november-december 1994 zijn de Utrechtse exploitanten opnieuw benaderd voor een kort interview. Daar de vorige interview-ronde voor het `nieuwe' gemeentelijke cannabisbeleid had plaatsgevonden,
1
In het leeronderzoek `Verslavingen' doen studenten praktijkervaring op met het opzetten en uitvoeren van onderzoek. De studenten staan onder supervisie van medewerkers van het Centrum voor Verslavingsonderzoek. 2
Bij het aanschrijven van koffieshops is gebruik gemaakt van een lijst van de politie. Deze bleek achteraf niet helemaal compleet, waardoor drie koffieshopexploitanten niet benaderd zijn. Eén koffieshop bleek ten tijde van het onderzoek tijdelijk door de politie gesloten te zijn. 3
In drie van de achttien interviews werd met een beheerder of bedrijfsleider gesproken.
2
weerspiegelden de resultaten niet meer de actuele visie op het gemeentelijk beleid. In de tweede interview-ronde lag de nadruk daarom op de gevolgen van gemeentelijk beleid voor de koffieshops. Er is in eerste instantie contact opgenomen met de exploitanten via de koffieshops. Wanneer zij niet aanwezig waren, werd een telefoonnummer achtergelaten zodat zij konden bellen om een afspraak te maken. Degenen die niet reageerden zijn nog schriftelijk uitgenodigd voor een gesprek. Uiteindelijk zijn er zestien interviews afgenomen bij twaalf eigenaren en vier medewerkers van koffieshops. Drie koffieshops waren inmiddels van eigenaar veranderd, wat betekent dat zij te maken hadden met de regels voor `nieuwe verkooppunten' (zie: `Veranderingen van eigenaar'). Hoewel er enkele vragen waren opgesteld (bijlage 2), is er bij de gesprekken gekozen voor het karakter van een open interview. De duur van de interviews varieerde, afhankelijk van de motivatie van de geïnterviewden om mee te doen en het vertrouwen door eerdere contacten. In principe hoefde het gesprek niet langer dan een kwartier te duren. Bij sommigen liep dit uit tot één of twee uur. De hierbij verkregen informatie is verwerkt in het hoofdstuk `Recente ontwikkelingen'.
Dubble check Om de juistheid van de mondeling verkregen informatie te verifiëren, is bij de politie en de Kamer van Koophandel nagetrokken wat er bekend is over de 28 koffieshops die ten tijde van het onderzoek bestonden. De gegevens zijn opgenomen in de tekst, indien zij additionele informatie bevatten of afwijken van mondeling verkregen informatie.
Evaluatie van meetinstrumenten Koffieshopexploitanten vormen een moeilijk toegankelijke onderzoeksgroep, omdat een deel van hun activiteiten zich op illegaal terrein afspeelt. Bij het verzamelen van gegevens moet rekening gehouden worden met de onwil en het onvermogen van respondenten om een betrouwbaar antwoord op bepaalde vragen te geven. Een deel van de gezochte informatie, zoals informatie over meningen over het beleid en ervaringen met beleidsmaatregelen, zijn echter niet anders verkrijgbaar dan via de exploitanten zelf. Om de medewerking van exploitanten en de betrouwbaarheid van de gegevens te verhogen is er bij de uitvoering van het onderzoek gekozen voor bepaalde meetinstrumenten, die in deze paragraaf besproken worden. De evaluatie van de gebruikte methoden kan dienen als opstap voor onderzoek naar exploitanten in andere gemeenten. "It is safe to say that the preparation for any study using self-reported data should include pretesting of the questionnaire and field work procedures to evaluate the potential response bias associated with the mode of inquiry". (Harrell, 1985, p. 19) Aan het verzamelen van gegevens via de exploitanten zitten onderzoekstechnisch enige voetangels en klemmen. Exploitanten kunnen om verschillende redenen niet in staat zijn om een correct antwoord te geven op bepaalde vragen. De validiteit van de gegevens kan op die manier ondermijnd worden. Een veel voorkomend probleem is de neiging van de respondent om sociaal wenselijke antwoorden te geven. Het waarborgen van anonimiteit en vertrouwelijkheid zijn zeer belangrijk om sociaal wenselijke antwoorden zoveel mogelijk te voorkomen (Babor e.a., 1990). Anonimiteit wordt niet vanzelfsprekend gegarandeerd door het gebruik van anonieme methoden, zoals telefonische enquetes of schriftelijke vragenlijsten. Harrell (1985) vernoemt een studie van Bradburn e.a. (1979) waarbij verschillende methoden geëvalueerd zijn op variaties in sociaal wenselijke antwoorden. Er blijken tussen de diverse methoden weinig verschillen te zijn. Behalve de verwachte moeilijkheden bij het verkrijgen van betrouwbare gegevens, werden er problemen verwacht bij het leggen van contacten. De onderzoekers hoopten dat een persoonlijke benadering het leggen van contacten zou vergemakkelijken. Aangezien er vrij weinig bekend was over de onderzoeksgroep en er geslotenheid ten aanzien van buitenstaanders verwacht werd, is gekozen voor kwalitatieve methoden als veldonderzoek, waarbij persoonlijk contact centraal staat: semi-gestructureerde interviews, open interviews en (informele) gesprekken. Daar het maken van een profielschets van exploitanten één van de doelen van het onderzoek is, leken deze methoden het meest bruikbaar. Een informeel gesprek met een exploitant, die nauwelijks bereid is om informatie te verschaffen met betrekking tot de gestelde vragen, kan toch een bruikbare aanvulling zijn op de profielschets van de Utrechtse koffieshopexploitant. 3
Open en half-gestructureerde interviews geven de onderzoeker de ruimte om de verschillende respondenten op passende wijze te benaderen. Niet alleen de eigen presentatie van de onderzoeker, maar ook de manier waarop vragen gesteld worden kan de motivatie van de respondent om mee te werken aan het onderzoek verhogen (Babor e.a., 1990). De interviewers waren gekleed in `normale' vrijetijdskleding. Het interview werd in de meeste gevallen ingeleid met een kop koffie en een kort gesprekje om de respondent op zijn of haar gemak te stellen. Dit gebeurde niet als de respondent aangaf weinig tijd te hebben en meteen van start wilde gaan. Tijdens deze intro en tussen de vragen door lieten de interviewers merken goed op de hoogte te zijn van de materie, om `indianenverhalen' zoveel mogelijk te voorkomen. Bij de inventarisatie van ervaringen en meningen van exploitanten is het niet de bedoeling om een stereotiep beeld te schetsen. Volgens Davies (1992) krijgt iemand die meer van de materie afweet minder snel te maken met extreme verhalen, dan iemand die laat blijken er niets van af te weten. In de eerste ronde zijn de interviews afgenomen door twee groepjes van twee mensen. Hierbij bestaat het gevaar dat de verzamelde gegevens veschillen door het effect van de interviewers op het gesprek. Om dit te voorkomen zijn de interviewers in de groepjes onderling gewisseld. In de tweede ronde zijn alle interviews door eenzelfde persoon afgenomen. Interviewereffecten zijn in dat geval (voor een deel) bij alle respondenten hetzelfde. Volgens Davies (1992) is het belangrijk te erkennen dat de antwoorden van de respondenten nooit een perfecte weerspiegeling van de realiteit zijn, omdat het geheugen imperfect, selectief en interpretief is. Wel kunnen verschillende items die in een interview of gesprek aan de orde zijn geweest met elkaar vergeleken en hiermee gewogen worden. De ervaring met een gebeurtenis, bijvoorbeeld politieoptredens, zou op deze wijze afgezet kunnen worden tegen een algemene visie op politie. Babor e.a. (1990) presenteren het vraag-antwoord proces bij een interview in het model van de sociale context. Zij onderscheiden hierbij vier bronnen van onbetrouwbaarheid, te weten: taakvariabelen, kenmerken van de respondent, motivatie en cognitieve processen. Er worden verschillende tips gegeven om deze bronnen van onbetrouwbaarheid terug te dringen. Conform deze tips hebben de onderzoekers met het stellen van open, lange vragen en het gebruik van familiaire woorden getracht sociaal wenselijke antwoorden te voorkomen. Daarbij kon in de tweede ronde gebruik gemaakt worden van voorkennis, die opgedaan was in de eerste interviewronde. Door het vragen naar details en het gebruik maken van voorbeelden en alternatieven werden motivatie en cognitieve processen, die een rol spelen bij het beantwoorden van de vragen, verhoogd. Precaire onderwerpen, zoals samenwerking met andere exploitanten, werden ingekleed en later in het gesprek ingepland. In het tweede interview was de volgorde van de vragen overigens niet vastgelegd. Afhankelijk van het verloop van het gesprek kwamen bepaalde onderwerpen eerder of later aan bod. In praktijk is gebleken dat het maken van afspraken met deze onderzoeksgroep ondanks genoemde `voorzorgsmaatregelen' een zeer tijdrovende zaak blijft. Er wordt niet of nauwelijks gereageerd op schriftelijke uitnodigingen en mondelinge afspraken worden vaak niet nagekomen. Gesprekken via de telefoon worden afgebroken, wanneer de respondent geen zin meer heeft in het gesprek. Ook wanneer de onderzoeker contact probeert te leggen via de koffieshop, blijkt een muur van tussenpersonen - voordat de juiste man of vrouw bereikt wordt - onvermijdelijk. Verder is gebleken dat eerder contact geen garantie is voor verdere contacten. Anders gezegd: ook al is een eerste interview of gesprek goed verlopen, dan betekent dit nog niet dat er zondermeer meegewerkt wordt aan verder onderzoek. Factoren die hierbij een rol spelen lopen uiteen van externe gebeurtenissen, zoals recente acties van de politie of beleidsveranderingen, tot de verwachte impact van het onderzoek op de eigen situatie. Eenzelfde interviewer bleek verschillende reacties bij respondenten te weeg te brengen. Te veel kennis kan wantrouwen oproepen bij sommige respondenten. Met name de allochtone exploitanten verdienen een eigen aanpak bij het leggen van contacten. Tweemaal is een Marokkaanse tolk mee op pad gegaan om dit te vergemakkelijken. Het verstrekken van informatie wordt in deze kringen als een verleende dienst beschouwd, waarvoor ook iets terug gedaan moet worden, bijvoorbeeld in de vorm van het bestellen en betalen van drankjes. Interviews verliepen over het algemeen het beste wanneer er van tevoren een afspraak gemaakt was. De respondent had dan tijd vrij gemaakt voor het interview en het gesprek werd niet verstoord door andere mensen en/of bezigheden. In sommige gevallen was het niet mogelijk een afspraak te maken en moest het interview meteen afgenomen worden. De informele gesprekken bleken waardevolle informatie op te leveren. Door het ongedwongen karakter van deze gesprekken, voelden exploitanten en medewerkers zich meer op hun gemak en was de kans op sociaal wenselijke antwoorden het kleinst. De informatie die hierbij verkregen wordt is overigens niet zonder meer geschikt als vergelijkingsmateriaal, maar kan een zinvolle aanvulling zijn op andere gegevens.
4
Profielschets Een vogelvrij bestaan Koffieshopexploitanten ergeren zich eraan dat zij in de media regelmatig afgespiegeld worden als criminele, duistere figuren, die alleen maar bedacht zijn op winstbejag ten koste van de gezondheid van onschuldige jongeren. Binnen het huidige gedoogbeleid onderhouden de meeste koffieshopexploitanten inderdaad contacten met `onderwereldfiguren', omdat zij niet op een legale wijze aan bevoorrading kunnen doen. Degenen die dit trachten te vermijden door hun eigen produkten te kweken, zijn genoodzaakt om zelf onwettige praktijken te verrichten4 om aan hun produkten te komen. Hoewel ze in de zin der wet misdrijven plegen, voelen koffieshopexploitanten zich niet automatisch misdadigers. Ondanks het verbod op de handel en het vervaardigen van cannabisprodukten, wordt de verkoop van kleine hoeveelheden onder bepaalde voorwaarden immers gedoogd in Nederland. Aan deze gedoogsituatie kunnen exploitanten geen rechten ontlenen, waardoor ze als ondernemer een min of meer vogelvrij bestaan leiden. Volgens de gegevens bij de Kamer van Koophandel staan zeven koffieshops op naam van een vrouw en 21 koffieshops op naam van een man ingeschreven. Hoewel de meeste exploitanten de Nederlandse nationaliteit hebben, zijn niet allen van Nederlandse afkomst. Opvallend is dat eenderde van de exploitanten uit Marokko afkomstig is5. Gemiddeld zitten de geïnterviewden acht jaar in de koffieshopbranche. De geïnterviewden zijn op verschillende manieren in deze branche terecht gekomen. Voorliefde voor cannabis en eigen gebruik zijn een reden om een koffieshop te beginnen. Het streven naar vrijheid voor het gebruik van genotmiddelen en/of werk maken van je hobby (kweken) worden hier als motief genoemd. Buiten deze ideologische redenen zijn mensen in deze branche terecht gekomen, omdat ze hoopten op deze manier (snel) rijk te worden. De `vrije jongens mentaliteit' speelt hierbij onmiskenbaar een rol: jonge ondernemers, die een eigen bestaan trachten op te bouwen, zonder al te veel overheidsbemoeienis. De spanning en romantiek die de illegaliteit en het vogelvrije bestaan met zich meebrengen, zijn factoren die hierbij niet onderschat mogen worden. Sommigen hebben jarenlang in andere koffieshops of horecagelegenheden gewerkt. Weer anderen konden de zaak overnemen van een familielid of bekende en kwamen op die manier in de koffieshopwereld terecht. Eén geïnterviewde denkt dat een koffieshop een van de weinige mogelijkheden is om een bestaan op te bouwen, vanwege zijn crimineel verleden. Vooralsnog is het niet gemakkelijk om vanuit de koffieshopbranche in een andere functie terecht te komen. Een medewerker ziet zijn toekomst wat dat betreft somber tegemoet: "Je kunt ergens anders niet aankomen met het verhaal dat je in een koffieshop hebt gewerkt. Aan de andere kant valt er wel een gat van een paar jaar als je het niet vertelt. Het heeft me al jaren gekost om het aan familie en vrienden uit te leggen". Korf en Verbraeck (1993) onderscheiden vijf typen ondernemers in de Amsterdamse cannabisbranche, te weten: de oude garde, de vroegere penoze, de nieuwe zakenlieden, de criminele ondernemers, en nieuwlichters. De meeste respondenten binnen hun onderzoek behoren tot de eerste categorie. Criminele ondernemers zijn volgens de onderzoekers moeilijker bereikbaar. De cannabiswereld in Amsterdam wordt eveneens gedomineerd door mannen. Utrechtse koffieshopexploitanten komen uit verschillende lagen van de samenleving. Er hebben uiteenlopende overwegingen gespeeld om een koffieshop te beginnen. Gemiddeld zitten zij acht jaar in de koffieshopbranche. Binnen het huidige gedoogbeleid heeft een koffieshopexloitant een vogelvrij bestaan.
4
Het kweken van hennepplanten met als doel de produktie van een genotmiddel is immers verboden.
5
Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel zijn: 14 eigenaren van Nederlandse afkomst, 9 van Marokkaanse afkomst, 2 van Surinaamse afkomst, 1 van Turkse afkomst, 1 van Belgische afkomst en 1 van Duitse afkomst.
5
Hennepwinkel of ontmoetingscentrum? Het bestaan van verschillende soorten koffieshops in Utrecht6 is gedeeltelijk verklaarbaar door etnischeen motivatieverschillen van de exploitanten. Met name afkomst en eigen gebruik van hennep zijn doorslaggevende factoren in de opzet van een koffieshop. Marokkaanse exploitanten zullen eerder gespecialiseerd zijn in hasj en Surinaamse exploitanten in buitenlandse weedsoorten. Zo speelt voor de één het motief een gezellige plek te creëeren voor een bepaalde groep mensen veel sterker, dan het zakelijke aspect van winstmaken. Een ander zal eigen gekweekte en zelfgeteste hennepsoorten aan de klanten aanbieden, terwijl een volgende nauwelijks geïnteresseerd is in de kwaliteit van zijn produkten. Winstmaken en een gezellige plek creëeren zijn overigens niet noodzakelijk tegenpolen die elkaar uitsluiten, net zoals er geen samenhang is tussen winstmaken en het leveren van kwaliteitsprodukten. Slechts enkele geïnterviewden beschouwen hun koffieshop louter als een winkel, dan wel verkooppunt. Een andere minderheid beschouwt zijn of haar zaak als een horecagelegenheid (ofwel café). De meeste geïnterviewden menen dat hun zaak niet onder te brengen is onder de noemer winkel óf horecagelegenheid. Een koffieshop heeft ingrediënten van beide sectoren. Naast de functie van verkooppunt, noemen zij de ontmoetingsfunctie die nog het meest vergelijkbaar is met die van clubhuizen (of jongerencentra). Verschillende exploitanten omschrijven hun zaak eenvoudig als een bar zonder alcohol. Volgens het merendeel van de geïnterviewden is de benaming koffieshop goed, omdat deze nu eenmaal ingeburgerd is. Eenderde van de geïnterviewden geeft aan dat de naam koffieshop minder geschikt is, omdat deze verwarrend kan werken voor de klant. Met name de geïnterviewden die hun koffieshop als verkooppunt bestempelen, hebben moeite met de naam `koffieshop'. Zij menen dat het duidelijker voor de klant is, als je de benaming `stuffwinkel' of `hasj-shop' gebruikt. Niet alle koffieshops staan bij de Kamer van Koophandel als zodanig ingeschreven. Zo zijn er koffieshops die vermeld staan als: galerie/expositieruimte, souvenierswinkel, broodjeszaak, biljartcentrum, koffiekelder of jongerenvereniging. Redenen om de bedrijfsvorm niet als `koffieshop' te omschrijven, variëren van het wachten op een exploitatievergunning tot het doelbewust kiezen voor een andere vorm van verkoop. Enkele geïnterviewden hebben van alles geprobeerd in eenzelfde pand, en zijn zo van de ene branche in de andere branche gerold, totdat ze uiteindelijk een bestaan trachten op te bouwen met een koffieshop.
6
In deel 1 van `Cannabis in Utrecht' is een indeling gemaakt in zeven categorieën koffieshops aan de hand van de sociale functie die zij vervullen.
6
koffieshop
11
galerie, expositieruimte, verkoop en uitstalling van zelfgemaakte kunst en gebruiksvoorwerpen
8
koffiehuis, koffiekelder, verkoop van koffie, thee, belegde broodjes en frisdranken
5
biljartcentrum
1
broodjeszaak
1
Tabel 1: omschrijving van bedrijfsvorm bij de Kamer van Koophandel. De twee koffieshops die als stichting ingeschreven staan hoeven geen omschrijving te geven (N=26).
De meeste koffieshops zijn eind jaren tachtig geopend. De Utrechtse koffieshops kennen verschillende juridische organisatievormen: er zijn 22 eenmansbedrijven, vier vennootschappen onder firma en twee stichtingen. Het merendeel van de geïnterviewden verklaart naast de koffieshop geen andere bedrijven te bezitten. Een enkeling neemt deel in andere `vennootschappen', die met het kweken van hennepprodukten te maken hebben. Sommige geïnterviewden hebben wel plannen voor andere bedrijven, of hebben pogingen ondernomen om andere bedrijven op te richten7. De eerste koffieshop in Utrecht, Sarasani, heeft in 1968 zijn deuren geopend. In al die jaren is deze koffieshop slechts eenmaal van eigenaar veranderd. Het merendeel van de koffieshops in Utrecht wordt al jarenlang door eenzelfde eigenaar geëxploiteerd. Opvallend is dat in het bestaan van bepaalde koffieshops vrij veel wisselingen van eigenaar plaatsvinden. Zo is er een koffieshop die tijdens de duur van het onderzoek driemaal van eigenaar verwisseld is. Dit heeft met name met de ongunstige ligging van het pand te maken. Andere factoren, die van invloed kunnen zijn op bedrijfsovernames zijn de bepalingen die in de vergunning zijn opgenomen. In sommige gevallen is de vergunning gekoppeld aan het pand, terwijl de vergunning in andere gevallen persoonsgebonden is8. In het laatste geval kan de bestemming van een pand veranderen op het moment dat de eigenaar de zaak verkoopt. Eenderde van de geïnterviewden zit in een pand dat daarvoor ook al koffieshop was. In de meeste gevallen is er vóór het openen van de koffieshop gelet op het bestemmingsplan van het pand. Een enkeling heeft nog naar renovatieplannen van de gemeente gekeken voor de betreffende wijk. Sommige geïnterviewden zijn niet op de hoogte van het bestemmingsplan voor het betreffende pand. De opzet van Utrechtse koffieshops varieert afhankelijk van sociaal-culturele en motivatieverschillen van de eigenaar. Exploitanten beschouwen hun koffieshop zelden als winkel of als café. De benaming koffieshop is goed, maar kan naar buiten toe soms verwarrend werken. De verkooppunten van cannabisprodukten staan niet altijd onder de noemer `koffieshop' ingeschreven bij de Kamer van Koophandel. Er vinden in Utrecht weinig wisselingen van eigenaar plaats. Er wordt verschillend gedacht over ideale lokaties voor koffieshops.
Voorkeuren voor bepaalde lokaties lopen uiteen. Sommige geïnterviewden willen liever in het centrum zitten, terwijl anderen de voorkeur geven aan een rustige woonwijk. Een deel van de respondenten heeft voor een bepaald pand gekozen, omdat daar al een koffieshop zat. In enkele gevallen is een deel van het woonhuis uitgegroeid tot een koffieshop of is de oorspronkelijke broodjeszaak veranderd in een koffieshop.
7
Volgens de gegevens van de Kamer van Koophandel zijn vier van de bestaande koffieshops nevenvestigingen van een ander bedrijf. Verder zijn er drie koffieshops die andere nevenvestigingen hebben. 8
In de volgende paragrafen wordt dieper ingegaan op vergunningen die aan koffieshopexploitanten verstrekt zijn.
7
Startproblemen Zeventig procent van de geïnterviewden zegt problemen te hebben gehad bij het openen van de zaak. Ten eerste waren er moeilijkheden met het verkrijgen van een vergunning. In sommige gevallen werd in eerste instantie geen vergunning verstrekt, omdat gemeente en politie er geen nieuwe koffieshops bij wilden. In een drietal gevallen werden de vereiste vergunningen bij opening van de zaak niet verleend. Argumenten die hiervoor aangedragen werden door de betreffende instantie9 waren: problemen op die lokatie in het verleden of te verwachten overlast. De vergunningen zijn alsnog verkregen met behulp van een advocaat. Verder waren er problemen met de buurt, zoals: geluidsoverlast, school in de buurt, als crimineel worden gezien en met een schuin oog aangekeken worden. Sommige koffieshops hebben nog steeds moeilijkheden met de buurt. Er worden klachten ingediend over overlast (vuilnis, muziek, uitlaatgassen, parkeerproblemen), terwijl andere gelegenheden in de buurt - zoals café's en uitgaanscentra - volgens de geïnterviewden vaak veel meer overlast veroorzaken10. Andere koffieshops hebben daarentegen een heel goed contact met de buurt. Bij de meeste shops zijn de moeilijkheden die zij in het begin ondervonden opgelost. Twee geïnterviewden zeggen zich nog steeds niet geaccepteerd te voelen door de buurt. Ten slotte werden exploitanten geconfronteerd met politie-invallen, veelal op grond van klachten uit de buurt of vermoedens over het aanwezig zijn van hard drugs en/of minderjarigen. De relatie met de politie is uiteenlopend. Sommige geïnterviewden hebben een goede verstandhouding met de politie. De politie komt (al dan niet in burger) geregeld een kijkje nemen. Anderen voelen de regelmatige controle op eventuele overtreding van de gestelde regels als een grote druk, met name omdat niet alle regels even duidelijk worden gevonden11. Meer dan de helft van de geïnterviewden verklaart wel eens een inval van de politie te hebben meegemaakt, meestal naar aanleiding van een tip. De opening van de koffieshop heeft bij bijna driekwart van de respondenten in eerste instantie moeilijkheden opgeleverd met politie, buurt en/of vergunningverlenende instanties. In vrijwel alle gevallen zijn de problemen in de loop der tijd opgelost.
9
In Utrecht is dat de afdeling Bijzondere wetten van de politie.
10
Dit wordt bevestigd door wijkbureaus en winkeliersverenigingen, met name in de binnenstad, die zeggen veel meer last te hebben van de aanwezige kroegen dan van de koffieshops. (Zie ook: Cannabis in Utrecht, deel 4.) 11
Hier wordt dieper op ingegaan in de paragraaf 'De gedoogregels'.
8
Concurrentie en samenwerking Alhoewel het in bepaalde shops drukker is dan in andere, is vrijwel iedereen tevreden met zijn of haar klantenkring. In het merendeel van de shops komen 's avonds na vijf uur de meeste klanten. Het aantal klanten uit de buurt loopt uiteen en hangt samen met de ligging van de koffieshop. De koffieshops in het centrum zijn minder afhankelijk van klanten uit de buurt en/of vaste klanten, omdat mensen toch wel langslopen. De verder weg liggende of minder in het oogspringende koffieshops zijn meer afhankelijk van vaste klanten en/of mensen uit de buurt. Eenderde van de geïnterviewden geeft aan dat de concurrentie merkbaar is. Uit antwoorden van andere respondenten blijkt dat men elkaar wel in de gaten houdt: "Deze shop onderscheidt zich door de biljarttafels. Daar komen de mensen op af". "Ik ben meer een concurrent voor anderen". Verschillende geïnterviewden geven aan dat concurrentie bepaald wordt door de consument: uiteindelijk bepaalt deze zelf waar hij wel of niet komt. Zo heeft iedere groep consumenten zijn eigen shop(s). In die zin hoeft concurrentie niet bij voorbaat in het nadeel van de anderen te zijn, omdat consumenten uit alle geledingen van de samenleving komen. In deel 1 is uitgelegd dat de variatie aan koffieshops een afspiegeling is van de verscheidenheid aan consumenten. De Loor (1994) vergelijkt de diversiteit van koffieshops met die van cafés. Deze zouden een afspiegeling vormen van de moderne maatschappij: "Het oude buurtcafé en het traditionele stadscafé hebben in de loop der jaren concurrentie gekregen van nachtcafés, eetcafés, Grandcafés, trendycafés, bruine cafés, studentencafés, hoempapa cafés, homobars, vrouwencafés, enz. Deze diversiteit is ook terug te vinden bij hashcoffeeshops. De 150 onderzochte hashcoffeeshops vallen op door een bonte mengeling van trendy, oud-hippie, hardrock, chic, Turks, India-look, USA-look, surinaams, Acid House, Postmodern, Rasta, Afro, buurtcoffeeshop" (de Loor, 1994, p.16). Wat de spreiding van de koffieshops betreft is ruim een kwart van de geïnterviewde koffieshopexploitanten ontevreden. Ze zitten te dicht bij elkaar, te veel op één plek en er is te veel wildgroei. Er bestaat een sterk verband tussen het ondervinden van concurrentie en het oordeel over spreiding. Vooral de kleinere koffieshop heeft hier last van. Exploitanten van kleinere koffieshops hebben over het algemeen minder geld en hebben daarom een beperkter aanbod aan hennepprodukten. Sommige exploitanten zeggen slechts met moeite rond te kunnen komen. Het merendeel van de geïnterviewden is goed op de hoogte van het aantal koffieshops in Utrecht. Ook zeggen bijna alle geïnterviewden andere koffieshopexploitanten te kennen. Maar op de vraag, of er sprake is van veelvuldige samenwerking tussen de verschillende exploitanten, wordt ontkennend gereageerd: "We zijn immers concurrenten van elkaar". "We zijn onafhankelijk van elkaar". "Het is niet nodig". Twee geïnterviewden geven aan dat er wel met andere exploitanten samengewerkt wordt. De angst om als georganiseerde misdaad gezien te worden speelt volgens een van hun mee in de beantwoording van deze vraag. De moeilijkheden die de inkoop van cannabisprodukten met zich meebrengt, leidt ertoe dat samenwerking tussen verschillende exploitanten niet ongebruikelijk is: "Als je verlegen zit om hasj, klop je bij een ander aan". "Als een handelaar een grote partij aanbiedt, bellen wij elkaar om samen een goede prijs vast te stellen, zodat je niet méér betaalt voor dezelfde stuff als een ander". De prijzen voor een gram weed of hasj zijn niet in elke koffieshop hetzelfde. Dit hangt volgens de geïnterviewden samen met de inkoopprijs en de kwaliteit van het produkt. Twee geïnterviewden stellen los van elkaar een andere aanvoer-route en betere kwaliteit te hebben dan alle anderen. Eén van de twee vraagt voor bepaalde hasj-soorten ook een veel hogere prijs, omdat zijn inkoopprijs erg hoog is. Hij
9
moet de hasj immers zelf uit het buitenland halen. De klanten accepteren deze uitleg, want de duurdere soorten zijn zeer geliefd en vaak snel uitverkocht. De Utrechtse exploitanten zijn tevreden over hun klantenkring en zeggen weinig last te hebben van concurrentie. Uit verschillende antwoorden blijkt dat exploitanten elkaar wel goed in de gaten houden. Het merendeel van de respondenten zegt niet met andere exploitanten samen te werken.
Vraag en aanbod Het merendeel van de geïnterviewden zegt een goed overzicht te hebben op zijn of haar klantenkring. De een heeft meer klanten uit de buurt, de ander meer toeristen en andere passanten. De koffieshops met een vastere klantenkring hebben de aankleding van de zaak (muziekkeuze, interieur, assortiment aan cannabisprodukten) afgestemd op een bepaalde groep consumenten. Bijvoorbeeld: studenten, scholieren, gabbers, buurtbewoners, hippies of Marokkanen. Dit geldt overigens niet voor alle shops. Sommigen houden het imago van de zaak bewust open, zodat de klantenkring zo gevarieerd mogelijk is. In ieder geval is men het erover eens dat er in alle lagen van de bevolking geblowd wordt. Een respondent gaf dit heel duidelijk weer: "Iedereen gebruikt tegenwoordig. Terwijl vroeger alleen hippies rookten, roken stropdassen nu ook cannabis". Een andere respondent meent dat de `stropdassen' van nu wellicht de hippies van vroeger zijn. Duidelijk is dat er de afgelopen dertig jaren verschuivingen in de gebruikerskringen hebben plaatsgevonden (zie ook: Maalsté, 1993). Volgens de exploitanten zijn er meer mensen gaan roken, met name meer vrouwen en jeugdigen. En wordt er eerder gestart met blowen dan vroeger. Verder meent een geïnterviewde dat niet alleen de gebruikersgroep maar ook het gebruik zelf veranderd is: "Vroeger gebruikten blowers alleen cannabis; nu gebruiken mensen ook nog andere middelen". Hiermee wordt met name cannabisgebruik in combinatie met alcohol bedoeld12. Naast alcohol wordt cannabis ook in combinatie met andere psychedelische, opwekkende en/of verdovende middelen gebruikt. Dit betekent níet dat het gebruik van cannabisprodukten aanzet tot het gebruik van andere middelen. Verder wordt door veel geïnterviewden gewezen op veranderingen in het doel van het gebruik. Zij menen dat er vroeger veel bewuster gebruikt werd (in groepjes thuis om `diepzinnige' gesprekken te voeren), terwijl er tegenwoordig ook uit verveling en/of gewoonte gebruikt zou worden. Wellicht geldt deze verandering voor het algehele gedrag van bepaalde jongerengroeperingen in deze tijd en is deze niet alleen typerend voor het blowgedrag. Sinds de opkomst van de koffieshops is de verkrijgbaarheid van cannabisprodukten verbeterd, waardoor tevens een betere kwaliteit en een gevarieerder aanbod gegarandeerd wordt. Voordat de koffieshops opkwamen, waren consumenten aangewezen op straathandelaren en huisdealers, die na levering van slechte kwaliteit onvindbaar waren en/of geen constant assortiment konden garanderen. Consumenten die hun cannabisprodukten in een koffieshop aangeschaffen, kunnen altijd teruggaan naar de verkoper wanneer het produkt wel of niet bevalt. "Coffeeshops zijn veel meer op continuïteit aangewezen, moeten meer winst maken en worden sterker met concurrentie geconfronteerd. Om daaraan te voldoen kan een coffeeshop niet volstaan met een beperkt aantal kleine leveranciers. Als de voorraad op is kan de straathandelaar even langsgaan bij zijn connectie of het voor gezien 12
Er zijn in Utrecht geen gelegenheden waar zowel cannabisprodukten als alcohol verkocht worden. De verkoop van alcohol is niet toegestaan in Utrechtse koffieshops, aldus één van de medewerkers die hierover informatie had ingewonnen bij de politie. In Amsterdam en Den Haag zijn er wel gelegenheden waar alcohol én cannbisprodukten verkocht worden. Er zijn in Utrecht wel cafés waar het gebruik van cannabisprodukten is toegestaan.
10
houden. De coffeeshophouder moet steeds voorraad hebben, anders wordt hij geconfronteerd met nukkige klanten en protesterend personeel. Hij is dus aangewezen op een continue leverantie en dat vereist een zakelijker, goedgestroomlijnde aanpak" (Korf en Verbraeck, 1993, p. 68). Tot slot heeft het produkt zelf een aantal gedaantewisselingen ondergaan. Hier wordt met name gedoeld op de uitbreiding van de soorten cannabisprodukten en de verbetering van de kwaliteit van een aantal soorten van eigen bodem. Opvallend is dat er de laatste jaren steeds meer zogenaamde `Nederwiet'13 verkocht wordt. Redenen die hiervoor aangedragen worden: de kwaliteit is beter geworden en de weg om eraan te komen is korter. Veel koffieshopexploitanten zijn voor de buitenlandse hennepsoorten afhankelijk van deals met tussenpersonen, smokkelaars en anonieme groothandelaren. Daar het risico om gepakt te worden groot is, worden grote hoeveelheden tegelijk overgebracht door grote organisaties14. Voor koffieshopexploitanten die afhankelijk zijn van deze transporten, zijn hier eveneens grotere risico's aan verbonden. De opkomst van de Nederwiet biedt daarin uitkomst, daar er minder risico's verbonden zijn aan het binnenlands inkopen en transporteren en het aanbod daardoor stabieler is. Hoewel er volgens ingewijden ook verschuivingen in het aanbod van Nederwiet in de koffieshops zijn als een grote hennepkwekerij opgerold is (bijvoorbeeld een tijdelijk tekort van bepaalde soorten), wordt het risico meestal gespreid door bij verschillende (thuis)kwekers in te kopen. Als een van de (thuis)kwekers opgerold wordt, is de exploitant nog steeds verzekerd van een zeker aanbod Nederwiet. Het mag duidelijk zijn, dat de gemiddelde koffieshopexploitant de verkoop van Nederwiet om deze redenen afgelopen jaren zeer gestimuleerd heeft. De verkoop van Nederwiet is het grootst in de zomer. Dit heeft ondermeer te maken met het opraken van eigen oogsten buitenwiet. Deze worden na de zomer geoogst en zijn bij het aanbreken van de nieuwe zomer vaak verbruikt. "Reeds nu daalt de omzet van sommige coffeeshops in het najaar gevoelig als gevolg van de oogst van `buitenwiet'" (Jansen, 1993, p. 106). De verkoop van buitenlandse weed daalt en wordt niet overal meer aangeboden. Deze soort vindt met name aftrek bij de oudere consument en bij sommige allochtonen. verdeling verkoop hennepprodukten
aantal exploitanten
100% hasj
1
60 - 70% hasj 30 - 40% Nederwiet (1% buitenlandse weed)
3
60% hasj 20% Nederwiet 20% buitenlandse weed
3
50% hasj 50% Nederwiet 30 - 40% hasj 60 - 70% Nederwiet (1% buitenlandse weed)
1
9
Tabel 2: Verdeling verkoop hennepprodukten volgens de Utrechtse koffieshopexploitanten (voorjaar 1993, N=17).
13
Nederwiet is in Nederland gekweekte marihuana.
14
Dit heeft gevolgen gehad voor de kwaliteit van de produkten: "Geïnterviewde cannabishandelaren die reeds jaren in de handel zitten stellen echter dat de huidige bulktransporten hasjiesj van mindere kwaliteit zijn dan de gesmokkelde partijen uit de jaren zeventig" (Korf en Verbraeck, 1993, p. 209).
11
Zoals gezegd is de vraag naar hennepprodukten in de loop der tijd veranderd. Terwijl in de jaren zeventig vrijwel door alle gebruikers hasj gerookt werd, zien we heden ten dage dat in een groot deel van de koffieshops Nederwiet de meest verkochte soort is. Iets meer dan de helft van de geïnterviewden geeft aan dat 60-70% van de verkoop uit Nederwietprodukten bestaat en 30 á 40% uit hasjprodukten. Er zijn twee uitzonderingen hierop: de theehuiskoffieshops, die voornamelijk hasjprodukten verkopen, en de gespecialiseerde koffieshops, die een ruime keuze aan hennepprodukten blijven aanbieden en ook de buitenlandse weedsoorten in hun aanbod behouden15. Een klein aantal geïnterviewden heeft zich verzet tegen de snelle opkomst van Nederwiet. Uiteindelijk konden ook zij er niet meer onderuit om Nederwiet in hun aanbod op te nemen, omdat er steeds meer vraag naar kwam. Een koffieshopexploitant verklaart in een interview met Hans Smit, waarin zijn mening over skunk16gevraagd wordt: "Ik verkoop sinds kort ook skunk, omdat er vraag naar is. Maar zelf rook ik liever niet van die sterke kaswiet. [...] Het bevalt mij slecht, ik krijg er hoofdpijn van. Veel van mijn oudere klanten moeten niets van skunk hebben" (Smit, 28 mei 1994, p. 26). De laatste jaren hebben er verschuivingen plaatsgevonden met betrekking tot de gebruikersgroep, de wijze van gebruik en het produkt zelf. De verkoop van cannabisprodukten via koffieshops geeft de consument meer garanties met betrekking tot de kwaliteit van het produkt, dan verkoop via huis- en straatdealers. Opvallend is dat Nederwiet inmiddels de helft van de markt bezet. Dit heeft te maken met de verbetering van de kwaliteit en beperking van de risico's voor de inkoper.
Gedoogbeleid: stilte voor de storm? Er is de geïnterviewden gevraagd of zij iets merken van het beleid ten aanzien van koffieshops17. Meer dan de helft van de geïnterviewden merkt daar op dat moment (april-juni 1993) weinig van. Deze geïnterviewden zeggen geen last te hebben van de politie, die toeziet op de naleving van het beleid. Het is vrij rustig geweest rondom koffieshops in de voorafgaande periode. Anderen merken wel iets van het beleid en menen dat het beleid voelbaar wordt aangescherpt. Echt last van de politie hebben deze geïnterviewden ook niet. "De politie controleert weer vaker". "Stilte voor de storm". Zowel degenen die niets van het beleid zeggen te merken als degenen die wel iets merken menen dat het beleid onduidelijk is: "Het is nog steeds illegaal, je kunt niet je gang gaan". Het al dan niet waarnemen van beleid sluit aan bij de vraag of de geïnterviewden last hebben van politieke onduidelijkheid omtrent de handel en het gebruik van cannabis. Machteloosheid en verwarring zijn de termen, waarmee meer dan de helft van de geïnterviewden politieke onduidelijkheid associëren. Uit de antwoorden blijkt verder dat de politiek door vrijwel alle geïnterviewden als een `ver van mijn bed show' wordt ervaren: zij worden niet bij beleidsmaatregelen betrokken en hebben niet het idee dat hun mening van belang is in politieke beslissingen met betrekking tot het drugsbeleid.
15
In een theehuiskoffieshop komen voornamelijk Marokkaanse en Turkse mannen, die over het algemeen alleen maar hasj roken. In een gespecialiseerde koffieshop komen vooral ervaren blowers en is het aanbod van hennepprodukten zeer uitgebreid (zie: Cannabis in Utrecht, deel 1). 16
Skunk is de naam van een weedsoort, die afkomstig is uit Californië. De skunk is in de jaren zestig ontwikkeld uit de cannabissoorten Sativa en Indica en in Nederland `doorgekweekt' tot varianten met een buitengewoon hoog gehalte aan THC" (Smit, 28 mei 1994, p. 27). Skunk is inmiddels de meest verbouwde en bekende Nederwiet. 17
Ook hierbij moet worden aangemerkt dat de interviews in het voorjaar van 1993 hebben plaatsgevonden. In september 1993 heeft de gemeente Utrecht het beleid ten aanzien van koffieshops gewijzigd. In het hoofdstuk `Recente ontwikkelingen' wordt ingegaan op merkbare veranderingen voor de exploitanten na de wijziging van het beleid.
12
13
"Het is gewoon afwachten wat ze beslissen". "Het is een rommelig beleid". Vrijwel alle geïnterviewden die last hebben van politieke onduidelijkheid spreken zich positief uit ten opzichte van veranderingen in het beleid18. Naast politieke onduidelijkheid worden ook andere nadelen van de huidige gedoogsituatie genoemd. Ook hier wordt duidelijk dat de positie van koffieshopexploitanten als onzeker en onrechtvaardig ervaren wordt: "Je hebt alleen plichten, geen rechten". "Inboedelverzekering is bijna niet mogelijk". "Onduidelijkheid op fiscaal gebied". "Je zaak kan zo dicht gegooid worden". "Je weet niet waar je aan toe bent". "We krijgen alleen negatieve publiciteit". "We worden als crimineel beschouwd". Uit het voorafgaande rijtje spreekt de ontevredenheid over het gevoerde gedoogbeleid en blijkt dat een groot deel van de geïnterviewden zich gediscrimineerd voelt. Er wordt gezegd dat de regering het probleem niet durft aan te pakken en dat er duidelijke regels moeten komen. Er zijn overigens ook positieve geluiden over het beleid vernomen. Het feit dat de meeste koffieshops over het algemeen met rust gelaten worden en er een gedoogbeleid is, wordt - met het oog op de situatie in andere Nederlandse gemeenten en andere landen - als positief ervaren. Een aantal geïnterviewden zegt in het bezit te zijn van een koffieshopvergunning. Hiermee wordt gedoeld op de verkregen horeca-exploitatievergunning19, dat wil zeggen de vergunning om nonalcoholische dranken te schenken. Het al dan niet verkrijgen van een exploitatie-vergunnning hangt samen met het bestemmingsplan voor een bepaalde lokatie. In geen enkele Utrechtse koffieshop worden alcoholische dranken geschonken. Enkele geïnterviewden hebben een vergunning voor een gokkast20. Alhoewel sommige geïnterviewden menen op grond van deze vergunningen hun positie als koffieshopexploitant veilig te kunnen stellen, hebben zij officieel geen status zolang het gedoogbeleid in Nederland geldt. Een gemeente kan juridisch gezien geen vergunningen verlenen voor de exploitatie van een koffieshop. Vrijwel alle geïnterviewden zeggen inkomstenbelasting te betalen. Ook bij deze vraag wordt door geïnterviewden aangegeven, dat zij hopen hiermee hun positie als koffieshopexploitant veilig te stellen. Uit de motieven om inkomstenbelasting te betalen blijkt dat koffieshopexploitanten niet als een aparte groep behandeld willen worden, maar als `normale', eerlijke ondernemers, die net als iedereen belasting betalen. Meestal gaat het hier om inkomstenbelasting over de verkochte drank, maar sommigen zeggen ook inkomstenbelasting te betalen over de verkoop van cannabisprodukten. Dat heet dan inkomsten uit derden. Omdat de verkoop van cannabisprodukten officieel niet bestaat, hoeft er geen BTW over betaald te worden. De helft van de geïnterviewden zou dat wel willen: "Waarom niet? Iedereen betaalt!". "Het geeft meer rechten en zekerheid". "De gebruiker betaalt, niet de verkoper".
18
Uit het leeronderzoek blijkt verder, dat het merendeel van de respondenten die niets merken van het beleid, wél veranderingen in het beleid willen aanbrengen. In de paragraaf `Toekomstvisie' wordt besproken welke beleidsveranderingen zij voor ogen hebben. 19
Er bestaat in Utrecht geen vergunning die specifiek gericht is op het beheren van een koffieshop.
20
De interviews zijn in het voorjaar van 1993 afgenomen. Enige tijd later is in Utrecht een nieuw beleid voor kansspelautomaten ingevoerd, dat onder andere een verbod op gokkasten in koffieshops inhoudt. (Zie ook: Fris, M. e.a. "Friet zonder fruit.")
14
De geïnterviewden die het betalen van BTW over hun produkten niet zo nodig vinden, wijzen vooral op de onmogelijkheid hiervan, zolang de inkoop niet gelegaliseerd is: "Je krijgt immers geen BTW-bonnetje bij de afnemer". De geïnterviewden geven aan allerlei pogingen te ondernemen om van het `criminele' imago af te komen. Meer dan de helft van de respondenten zegt niets te merken van het beleid ten aanzien van koffieshops. Het merendeel van de exploitanten voelt zich niet betrokken bij beleidsmaatregelen en 60% van de respondenten heeft last van de politieke onduidelijkheid ten aanzien van koffieshops. Geringe inmenging van overheden wordt als positief ervaren. Koffieshopexploitanten trachten hun positie veilig te stellen door het aanvragen van vergunningen, het betalen van inkomstenbelasting en het betalen van BTW over andere verkochte produkten (drank en versnaperingen).
De gedoogregels Repressief optreden door bestuur en openbaar ministerie zal plaatsvinden indien: * sprake is van ontoelaatbare affichering, uitstallen, etc., waardoor men ongewild met de handel in soft drugs geconfronteerd wordt * geconstateerd wordt, dat in of vanuit het verkooppunt handel in hard drugs plaatsvindt * de openbare orde in de omgeving van het verkooppunt wordt aangetast, bijvoorbeeld door criminele activiteiten als heling, geweldsdelicten, of wapenbezit * geconstateerd wordt, dat in of vanuit het verkooppunt verkoop van soft drugs plaatsvindt aan personen jonger dan 16 jaar * het woon-, leef-, of winkelklimaat in de omgeving wordt aangetast door geluidsoverlast, sociale onveiligheid of verkeersoverlast AHOJ-criteria voor koffieshops in Utrecht per 1 oktober 1993 (Uit: Beleid ten aanzien van verkooppunten van soft drugs, nr. 93.3614 A.Z., Utrecht, september 1993).
In Nederland zijn speciale regels opgesteld waaraan koffieshopexploitanten zich moeten houden. Deze regels zijn gebundeld in het zogenaamde AHOJ-G beleid21. Ten tijde van het onderzoek worden de verschillende punten van dit beleid door afzonderlijke gemeenten op uiteenlopende wijze uitgelegd. Met name de G levert tot op heden problemen op, omdat hierin alleen bepaald is hoeveel er per keer aan een klant verkocht mag worden. Het is voor de meeste exploitanten vrij onduidelijk hoeveel zij nu zelf in bezit mogen hebben. Er is geen hoeveelheid op papier vastgelegd, omdat dit een vorm van legalisatie zou zijn. Met andere woorden, er is (nog) geen eenduidige regeling, dus dit kan per gemeente verschillen. In Zwolle mag een koffieshopexploitant bijvoorbeeld één kilo in bezit hebben. In Amsterdam is er nog helemaal geen richtlijn. Dat betekent dat een koffieshopexploitant, net als zijn klanten, niet meer dan 30 gram in bezit mag hebben. In Bergen op Zoom wordt een richtlijn van drie ons gehanteerd. Een Amsterdamse koffieshopexploitant is door het hof veroordeeld tot een gevangenisstraf van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar en een geldboete van vierduizend gulden, omdat hij negenhonderd gram in voorraad had (NRC, 27 oktober 1994). In Utrecht wordt het AHOJ-beleid als volgt omschreven:
21
Het Nederlandse AHOJ-G beleid staat voor: A= geen Affichering (openlijke reclame), H= geen Hard drugs, O= geen Overlast, J= geen verkoop aan Jeugdigen (dit wordt verschillend uitgelegd door gemeenten: in de ene gemeente wordt een leeftijdsgrens van 18 jaar gehanteerd, in de andere gemeente een leeftijdsgrens van 16 jaar) en G= groothandelsverbod (niet meer dan 30 gram per klant). Bij overtreding van een dezer regels loopt de shop kans op sancties van de politie. In 1995 hebben De Bruin e.a. onderzoek gedaan naar recente ontwikkelingen in een honderdtal gemeenten.
15
De geïnterviewden is gevraagd in hoeverre het een probleem oplevert om zich aan de verschillende punten van dit beleid te houden. * Affichering: Hoewel koffieshops geen reclame mogen maken voor hun produkt, wordt er op indirecte wijze wel reclame gemaakt voor de koffieshop. Zo wordt er bijvoorbeeld geadverteerd in het tijdschrift `Highlife'22 en het maandblad `Soft Secrets'23 en kunnen er in sommige koffieshops artikelen gekocht worden, zoals aanstekers, T-shirts en dergelijke, met de naam van de koffieshop. Verder is aan de buitenkant vrijwel altijd te zien (aan raamschilderingen en andere decoraties), dat de betreffende zaak een koffieshop is. Er bestaat veel onduidelijkheid over deze regel. Mag een weedblad op het raam nou wel of niet? Zo ja, hoe groot mag dat weedblad dan zijn? * Hard drugs: De meeste geïnterviewden spreken zich fel uit tegen de handel in hard drugs. Eén koffieshop zegt wel dat er voor zijn deur in hard drugs gedeald wordt en een ander weigert hard drugdealers en -gebruikers niet bij voorbaat, zolang het dealen en gebruiken niet in zijn zaak gebeurt. * Overlast: Veel geïnterviewden zeggen zelf op te letten of er geen overlast veroorzaakt wordt, bijvoorbeeld door klanten niet voor de deur rond te laten hangen. Ander vormen van overlast, zoals `visuele' overlast (waarbij omwonenden zich irriteren aan het soort publiek dat een koffieshop naar zich toetrekt) zijn moeilijker te voorkomen. * Jeugd: Hoewel landelijk de leeftijdsgrens op 18 jaar is vastgesteld, wordt in Utrecht een leeftijdsgrens van 16 jaar gehanteerd. In sommige koffieshops heeft de politie geadviseerd om een leeftijdsgrens van 18 jaar te hanteren. Dit brengt nogal wat onduidelijkheden met zich mee. Sommige koffieshops hebben bijvoorbeeld wel bordjes opgehangen dat de minimum leeftijd 18 jaar is, maar gebruiken dit meer als afschrikmiddel voor heel jonge gasten. In praktijk hanteren zij een minimum leeftijd van 16 jaar. Enkele geïnterviewden menen dat de verantwoordelijkheid bij de klant zelf ligt. * Groothandelsverbod: Dit punt was niet in de vragenlijst opgenomen. Zoals eerder duidelijk is geworden kunnen koffieshopexploitanten niet per gram inkopen, maar gaat dit altijd in grotere hoeveelheden, die ergens opgeslagen moeten worden. Bovendien willen zij hun klanten toch enige continuïteit garanderen wat betreft het aanbod. Exploitanten lossen dit op door op verschillende plekken voorraden aan te leggen. Daarnaast blijft onduidelijk wat cannabisprodukten zijn: Zijn dat alleen de toppen of hele planten? Afgelopen jaar heeft een Utrechtse koffieshop onenigheid gehad met de politie over de status van de gevonden cannabisprodukten. De politie sprak over een vangst van 34 kilo hasj, terwijl de stichting die de koffieshop beheerde, beweerde dat er 31 kilo aan restanten van cannabisplanten gevonden waren. "Dat afval was aan de stichting ter beschikking gesteld voor het bereiden van `space-cake', cake met twee gram hasj per plak" (Utrechts Nieuwsblad, 6 oktober 1993). Ook is er geen tijdslimiet verbonden aan de 30 gram per klant per keer. Dit betekent dat eenzelfde klant in principe meerdere malen op een dag 30 gram per keer kan komen kopen. Al met al blijft dit een vaag terrein, waar koffieshopexploitanten meer duidelijkheid in wensen te krijgen. In de meeste koffieshops hangen bordjes waarop bovenstaande regels (of een aantal ervan) te lezen zijn. Dit is geen garantie voor het naleven van de gedoogregels. Dit blijkt bijvoorbeeld uit een opmerking van één van de geïnterviewden: "Als je op een plek zit met veel klanten is het gemakkelijker om je aan het AHOJ-G beleid te houden: zit je op een plek waar je weinig klanten krijgt, dan ben je blij dat je een klant hebt en zul je de grens van minderjarigen makkelijker overtreden of meer dan 30 gram aan één iemand verkopen".
22
Highlife is een tijdschrift voor iedereen die geïnteresseerd is in cannabis. Highlife is een uitgave van uitgeverij Discover te Schijndel en verschijnt zes keer per jaar. 23
Soft Secrets is `dé krant voor growend en blowend Nederland'. Soft Secrets is aanvankelijk begonnen als knipselkrant, maar inmiddels uitgebreid met verhalen en artikelen van lezers en de redactie. Soft Secrets wordt maandelijks uitgegeven door Stichting Soft Secrets te Amsterdam.
16
Er bestaan veel onduidelijkheden bij Nederlandse gemeenten over de interpretatie van de gedoogregels, die gebundeld zijn in het AHOJ-G beleid. In Utrecht werd bijvoorbeeld een leeftijdsgrens van zestien jaar gehanteerd, terwijl de landelijke norm achttien jaar is. Andere gedoogregels, zoals het verbod op affichering, overlast en groothandel zijn zo algemeen gesteld dat voor exploitanten niet duidelijk is waar zij zich aan moeten houden.
Legalisering? Op de vraag wat er zal gebeuren als cannabisprodukten gelegaliseerd worden, hebben de geïnterviewden zeer uiteenlopende antwoorden gegeven. Dit komt voornamelijk doordat de term `legalisering' ruim geïnterpreteerd kan worden. Betekent legalisering: vrijgeven of juist aan strengere regels binden? Is de stuff dan ook gemakkelijker te kopen, of alleen in voorverpakte hoeveelheden? Een veel voorkomend antwoord is dat de handel inelkaar stort en de kleine koffieshop het verliest. De anderen menen dat het beter is voor de klant, omdat er dan betere controle komt en de `rotte appels' onder koffieshops eruit gehaald kunnen worden.
Een vergunningenstelsel? Bijna driekwart van de geïnterviewden staat positief tegenover een vergunningenstelsel. Redenen die hiervoor aangedragen worden zijn terug te voeren op de behoefte aan meer zekerheid en meer duidelijkheid over hun positie. De meeste geïnterviewden willen van het criminele imago af, zodat zij ook de rechten en plichten verwerven, waarop iedere Nederlandse ingezetene aanspraak kan maken. Daarnaast hopen ze dat het werken binnen een vergunningenstelsel zal leiden tot een betere en stabielere kwaliteit van de cannabisprodukten. De geïnterviewden die een vergunningenstelsel niet nodig achten, zijn van mening dat hun situatie er niet beter op zal worden. Zij zijn tevreden met de situatie zoals die nu is en vrezen dat gemeenten en overheden teveel bemoeienis zullen krijgen, als er een vergunningenstelsel komt. Hier komt wederom de `vrije jongens' mentaliteit naar voren: "De overheid moet zich er zo weinig mogelijk mee bemoeien". "Wat voor rechten zou je kunnen krijgen?" "Ik ben bang voor vriendjespolitiek". "Je moet je nu al aan regels houden". De positief-gestemden noemen het AHOJ-G beleid als uitgangspunt voor een vergunningenstelsel. Hierbij wordt vooral controle op de handel in hard drugs belangrijk gevonden. Daarnaast wordt kwaliteit genoemd als criterium, waarop men vergunningen zou kunnen verstrekken. Opvallend is dat de geïnterviewden die wel eens een inval hebben meegemaakt, vrijwel allemaal positief tegenover een vergunningenstelsel staan.
Een bond? Gezien het huidige tweeslachtige beleid en de geringe mate waarin koffieshopexploitanten bij de beleidsvorming ten aanzien van koffieshops betrokken worden, is aan de geïnterviewden gevraagd of zij behoefte hebben aan een bond die de belangen van koffieshophouders kan behartigen. Deze vraag is door eenderde van de geïnterviewden (onder voorbehoud) positief beantwoord. De fictieve bond zal aan een aantal voorwaarden moeten voldoen: de steun moet ten goede komen aan bonafide exploitanten. Als belangrijkste functies van de bond noemt men het opkomen voor gezamenlijke belangen en indien nodig het in verweer komen tegen beslissingen van de overheid. Daarentegen gelooft bijna driekwart van de geïnterviewden niet in een bond. De uitspraken die zij hierover doen geven ondubbelzinnig aan, hoe weinig vertrouwen er tussen de verschillende koffieshopexploitanten onderling bestaat: "Het trekt misschien de verkeerde mensen aan". "Ik doe het liever zelf (ik wil het liever kleinschalig houden)". "Dit kan tot monopolieposities en kartelvorming leiden". "Je kunt beter een goede advocaat nemen". "Een bond is te ingewikkeld".
17
Kwaliteitscontroles? Het merendeel van de geïnterviewden staat positief tegenover het idee om kwaliteitscontroles in te voeren. Vooral het tegengaan van de verkoop van `rotzooi' wordt als positief element genoemd. Maar er zijn ook vragen: "Wie beoordeelt dat dan?" "Gebeurt het wel in overleg met de eigenaar?" "Wie moet er aangepakt worden als de stuff niet goed is: de kleine koffieshop of de groothandelaar?". Een alternatief idee, dat door een van de geïnterviewden voorgesteld werd, is het oprichten van een bureautje, waar koffieshopexploitanten vrijwillig hun produkten kunnen laten testen en bijvoorbeeld een stempel krijgen als de kwaliteit goed is. "Zo voorkom je een hoop ellende met vergunningen, maar laat je het aan de shops zelf over". Enkele geïnterviewden vinden dat het invoeren van kwaliteitscontroles niet nodig is, omdat de klant zelf wel kan bepalen of het spul goed is of niet en/of omdat zij er zelf genoeg verstand van hebben.
18
Voorlichting? De vraag of het nodig is om voorlichting te geven over de effecten van het gebruik van cannabisprodukten wordt door driekwart van de geïnterviewden positief beantwoord. Sommige geïnterviewden geven aan dat zij dat nu al doen. Anderen menen dat het beter kan en dat er bijvoorbeeld net als bij alcohol, voorlichting via televisiespotjes gegeven moet worden. Volgens een deel van de geïnterviewden is er vooral voorlichting nodig voor de leeftijdsgroep van 10 tot 16 jaar, waarop begonnen wordt met cannabisgebruik. De geïnterviewden die voorlichting niet nodig vinden, geven aan dat zij geen rotzooi verkopen en de klant het zelf allemaal wel weet. Vrijwel alle geïnterviewden menen dat er veranderingen in het beleid moeten komen. Zo wordt er gepleit voor: een (beperkt) vergunningenstelsel, kwaliteitseisen, keurmerk, duidelijkheid op fiscaal gebied, beperkt aantal koffieshops, of juist een onbeperkt aantal koffieshops. Een enkeling pleit voor veranderingen als: minder overheidsbemoeienis, verbod op negatieve `stuffpublikaties' en het schrappen van cannabis uit de Opiumwet. Volgens de Utrechtse exploitanten moet het beleid gewijzigd worden. Hoewel er veel vraagtekens geplaatst worden bij de wijze waarop de legalisering tot stand moet komen, is bijna driekwart van de respondenten positief gestemd over een vergunningenstelsel. Ook wordt er positief gereageerd op het idee om kwaliteitscontroles in te voeren en vindt driekwart van de respondenten dat er voorlichting over de effecten van cannabisgebruik gegeven moet worden. Het merendeel van de respondenten ziet niets in een bond voor koffieshopexploitanten.
19
Recente ontwikkelingen De ontwikkelingen die in dit hoofdstuk besproken worden zijn gebaseerd op informatie uit de zestien interviews tijdens het bliksemonderzoek (november 1994 - januari 1995), informele gesprekken met exploitanten en medewerkers van koffieshops (september 1993 - januari 1995) en een interview met de voorzitter van de Bond van Cannabis Detaillisten (23 juni 1994).
Gemeentelijke beleidsveranderingen In september 1994 zijn de verscherpte maatregelen ten aanzien van koffieshops geëvalueerd, die in oktober 1993 door de `driehoek'24 werden ingesteld: er is een vergunningsplicht gekomen waarbij gelet wordt op het bestemmingsplan van het pand (winkel of horeca), er is een verscherpt beleid ingesteld ten aanzien van de de naleving van de AHOJ criteria (zie: `De gedoogregels') en er is een vestigingsbeleid ontwikkeld in de vorm van drie objectieve criteria, waaraan de vestiging van nieuwe verkooppunten wordt getoetst (zie: `Verandering van eigenaar'). De driehoek heeft besloten dat de verscherpte maatregelen gehandhaafd zullen blijven. Tevens is de leeftijdsgrens per 1 oktober 1994 verhoogd tot 18 jaar. In dit gedeelte wordt in het kort besproken welke gevolgen deze beleidsmaatregelen hebben gehad voor de koffieshopexploitanten.
Verhoging van de leeftijdsgrens Tijdens de gesprekken valt op dat het verhogen van de leeftijdsgrens een moeilijk bespreekbaar onderwerp is. De dreiging met sluiting bij het aantreffen van minderjarigen in de koffieshop ligt bij een aantal exploitanten nog vers in het geheugen. Alhoewel iets minder dan de helft van de geïnterviewden zegt geen merkbare gevolgen te ondervinden van deze beleidsverandering, moet er bij de beoordeling van de antwoorden rekening gehouden worden met sociaal wenselijk gedrag. Verklaringen van exploitanten die zeggen altijd al een leeftijdsgrens van 18 jaar te hanteren en al jaren om een legitimatie vragen, zijn gezien eerdere observaties niet betrouwbaar. Daarentegen zijn er nu in vrijwel alle koffieshops grote borden opgehangen met de nieuwe regels en hebben sommige koffieshops poortjes bij de ingang gemaakt, waardoor je niet naar binnen kunt zonder een medewerker te passeren. Anderen hebben op druk bezochte tijdstippen een portier ingehuurd, die de leeftijden van bezoekers moet controleren. Meer dan de helft van de geïnterviewden weigert regelmatig mensen sinds deze beleidsmaatregel is ingevoerd. Behalve de zichtbare aanpassingen blijkt ook uit reacties van exploitanten dat de angst om deze regel te overtreden groot is: "Er is een grote groep 17-jarigen die nu geweigerd wordt. Het is altijd erg druk, waardoor het moeilijk te controleren is, maar je kunt het risico niet lopen. De politie controleert vaak en er staat sluiting op. In het weekend hebben we nu speciaal een portier ingehuurd, die om pasjes vraagt, want dan komen er veel onbekende mensen". Een geïnterviewde vertelt over een incident, waarbij een 17-jarige jongen op straat opgepakt is met een joint. De betreffende agent dwingt de jongen te verklaren waar hij zijn cannabisprodukten gekocht heeft. De genoemde koffieshop wordt vervolgens met sluiting bedreigd. Een andere exploitant wordt door de politie aangesproken over rondhangende jeugdigen in de buurt van de koffieshop. Het verkeerd inschatten van de leeftijd van de bezoekers kan funest zijn, dus wordt er daadwerkelijk regelmatig om een pasje gevraagd. Dat het gebruik onder minderjarigen hierdoor niet verdwijnt is voor de exploitanten een duidelijke zaak: "Er worden bijna elke dag 5 à 6 mensen geweigerd. We moeten een pasje vragen. Dat is soms erg gênant. Ze krijgen het toch wel. Je ziet de straathandel weer opkomen: er verschijnen allemaal groepjes op straat".
24
De driehoek is het driehoeksoverleg tussen de hoofdofficier van Justitie, de hoofdcommissaris van Politie en de burgemeester van Utrecht.
20
Met name de jongeren die vóór de beleidsverandering wel werden toegelaten, zijn nu afhankelijk van oudere bevriende gebruikers of straatdealers om aan cannabisprodukten te komen. Sommige exploitanten voelen zich hierdoor bezwaard, maar aanvaarden de maatregel daar zij niet de aangewezen persoon denken te zijn om hier iets tegenin te brengen. Kritiek van exploitanten op dit punt zou immers uitgelegd worden als vrees voor verkleining van de klantenkring. Een exploitant heeft een poging gedaan om zijn jeugdige klanten te stimuleren tot protest: "Bepaalde klanten mogen er niet meer in en durven zelf ook niet meer te komen. Ik heb geprobeerd om deze jeugdigen hun handtekening te laten zetten onder een stuk voor de gemeente, maar dat durven ze niet". De verhoging van de leeftijdsgrens heeft ertoe geleid dat er in de Utrechtse koffieshops vrijwel niet meer aan minderjarigen verkocht wordt. Dit betekent niet dat mensen beneden de 18 jaar geen cannabisprodukten meer kunnen krijgen en gebruiken. Exploitanten zien een toename van de straathandel.
Koffieshops met een winkelvergunning De koffieshops die op grond van het bestemmingsplan geen horeca-exploitatievergunning kunnen krijgen, zijn sinds 1 oktober 1993 gebonden aan de regels die voor de exploitatie van een winkel gelden. Dit houdt in dat de openingstijden beperkt zijn - niet op zondag en niet na 21.00 's avonds - en dat er geen drank (koffie, thee, frisdrank) geschonken mag worden25. De beperking van de openingstijden heeft voor enkele koffieshops gevolgen gehad voor de klandizie. Bezoekers van buurgemeenten (Zeist, Maartensdijk, Driebergen) die gewend waren na het avondeten de koffieshop te bezoeken, komen niet meer opdagen. Het verbod op het schenken van drank is ingrijpender, omdat hierdoor de sfeer van de betreffende koffieshops verandert. Klanten blijven niet meer zitten, als er geen (niet- alcoholische) drank verkocht mag worden. Sommige koffieshops hebben dit opgelost door gratis koffie en thee aan vaste klanten te schenken. Eén exploitant huurde een extra ruimte erbij, waar wel een horecabestemming opzat: "Door de beperkte openingstijden moeten we de jongeren, die gewend waren hier 's avonds te zitten, de straat op sturen. Om dit te voorkomen hadden we een ruimte erbij gehuurd, die als clubhuis voor de jongeren zou dienen. De politie heeft dit echter tegengehouden". Enkele koffieshops zijn een procedure begonnen om deze maatregel te omzeilen en alsnog een horecaexploitatievergunning te krijgen. Dat hun shop steeds meer op een sigarenshop gaat lijken, blijkt moeilijk acceptabel voor exploitanten die een druk bezochte koffieshop hadden. Steun van andere exploitanten hoeven zij niet te verwachten, daar de `ieder voor zich' mentaliteit nog steeds hoogtij viert: "Degenen die nu een winkelvergunning hebben gekregen zijn daar zelf schuld aan. Zij hadden op het bestemmingsplan van het pand moeten letten. Waarom hebben zij nooit een koffieshopvergunning aangevraagd"? Het antwoord op die vraag is dat er geen regels waren voor het exploiteren van een koffieshop. Voordat deze beleidsverandering in werking trad, kon iedereen op elke willekeurige plek in de stad een koffieshop beginnen. In de pilotstudy hebben we gezien dat de meeste exploitanten wel op de bestemming van de lokatie gelet heeft bij het openen van de zaak. Dit blijkt ook uit de omschrijving van de bedrijfsvorm in de Kamer van Koophandel. De verkooppunten die een winkelvergunning hebben gekregen staan allen onder een andere noemer ingeschreven, dan `koffieshop'. Van de koffieshops die wel in aanmerking komen voor een horeca-exploitatievergunning staat tweederde ingeschreven als `koffieshop'.
25 "Per 1 augustus jl. zijn er 23 bij de politie bekende verkooppunten van softdrugs. Daarvan exploiteren er thans zeventien als horecabedrijf en zes als winkel" (Evaluatie notitie verkooppunten van softdrugs. Nr. 94.15101 A.Z. Utrecht, 23 augustus 1994).
21
Het verplicht stellen van een winkel- of horecavergunning voor de exploitatie van een koffieshop heeft gevolgen voor negen koffieshopexploitanten die op grond van het bestemmingsplan geen horeca-vergunning kunnen krijgen. Twee van hen dienen protest in bij de gemeente en worden nu zónder vergunning gedoogd op grond van een lang verleden als koffieshop. De zeven andere exploitanten krijgen een vergunning voor het exploiteren van een winkel. Eén koffieshop met winkelvergunning is inmiddels gesloten.
Verandering van eigenaar Vanaf 1 oktober 1993 dient iedere ondernemer, die in Utrecht een koffieshop exploiteert of wil exploiteren, een horeca- of winkelvergunning aan te vragen. De verleende vergunningen zijn volgens de geïnterviewden in sommige gevallen gebonden aan het pand en in andere gevallen gebonden aan de persoon. Wanneer een vergunning gebonden is aan de persoon, moet een volgende eigenaar opnieuw een vergunning aanvragen voor het exploiteren van een koffieshop. Op dat moment gelden de aangepaste regels voor nieuwe verkooppunten. Actief bestuurlijk optreden zal bovendien plaatsvinden tegen vestiging van nieuwe verkooppunten indien: * het verkooppunt is of wordt gevestigd binnen een straal van 250 meter van basisscholen of andere onderwijsinstellingen, jongerencentra of buurthuizen, een inrichting waar reeds soft drugs worden verkocht, dan wel een instelling voor opvang of behandeling van drugverslaafden * de vestiging plaats heeft in een straat, dan wel een duidelijk herkenbaar afzonderlijk gedeelte daarvan, waaraan bebouwing is gelegen die in hoofdzaak dient voor bewoning * de heropening van een verkooppunt zal niet worden gedoogd na een definitieve sluiting Gemeentelijk beleid ten aanzien van nieuwe verkooppunten per 1 oktober 1993 (Uit: Beleid ten aanzien van verkooppunten van soft drugs, nr. 93.3614 A.Z., Utrecht, september 1993).
Ten tijde van het onderzoek zijn drie bestaande koffieshops van eigenaar veranderd. In alledrie de gevallen moet er opnieuw een vergunning voor de exploitatie van een koffieshop aangevraagd worden, die op grond van de regels voor nieuwe verkooppunten niet verleend kan worden: de koffieshops liggen alledrie binnen een straal van 250 meter van andere koffieshops. Twee exploitanten waren niet op de hoogte van deze nieuwe regels. De derde heeft de inrichting veranderd in een koffiehuis voor oudere Marokkaanse mannen: "Ik verkoop alleen nog koffie, thee en limonade. Dit is geen koffieshop meer, dit is een koffiehuis. Ik heb een horeca-exploitatievergunning en de regels zijn duidelijk". Het is thans wel mogelijk om een nieuwe koffieshop te beginnen, want in Utrecht wordt geen maximumbeleid gevoerd26. Volgens recente berichten zijn er plannen voor de toekomst om dit te veranderen27. In bijlage 3 is een recente lijst van Utrechtse koffieshops opgenomen, gerangschikt naar soort vergunning. Op de plattegrond in bijlage 4 is te zien hoe de Utrechtse koffieshops ten opzichte van elkaar liggen. De extra regels voor nieuwe verkooppunten zijn zodanig, dat het aantal koffieshops in feite niet of nauwelijks kan toenemen. De regels impliceren een situatie, waarbij het vrijwel onmogelijk is om een lokatie te vinden, waar exploitatie van een nieuwe koffieshop is toegestaan.
26
"Een maximimstelsel op basis van contingentering is -gegeven de jurisprudentie- niet haalbaar" (Beleid ten aanzien van verkooppunten van soft drugs. Nr. 93.3614 A.Z. Utrecht, september 1993). 27
Tijdens een persconferentie (31 januari 1995) verklaart burgemeester Opstelten dat de `driehoek' zich gaat beraden om eventueel toch een maximumstelsel voor koffieshops in te voeren.
22
Over duidelijkheid en zekerheid Naast primaire doelen van het gemeentelijk cannabisbeleid om greep te krijgen op het aantal koffieshops en de overlast rondom koffieshops terug te dringen, is de verscherping van de maatregelen ook een poging om meer duidelijkheid te scheppen in het beleid. In deze paragraaf wordt besproken in hoeverre koffieshopexploitanten duidelijkheid en zekerheid kunnen ontlenen aan het gevoerde beleid met betrekking tot hun positie. Daar de politie het uitvoerend orgaan is van het beleid en daarmee het intermediair is voor gemeente en exploitanten, wordt hier ook ingegaan op de relatie met de politie.
Relatie met de politie Alle geïnterviewden geven aan dat er sinds oktober 1994 vaker wordt gecontroleerd door de politie. De controles zijn onverwacht en worden vaak door politie in burger uitgevoerd. Het aantal controles varieert sterk per koffieshop. Bij de ene koffieshop komen wijkagenten vrijwel elke dag langs, bij de andere koffieshop zijn er alleen controles als daar een directe aanleiding toe is. Volgens de geïnterviewden richten de controles zich met name op de aanwezigheid van minderjarigen en de aanwezige handelsvoorraad, maar de wijze waarop dat gebeurt is blijkbaar niet overal gelijk. De exploitanten schetsen zeer uiteenlopende taferelen met betrekking tot genoemde controles. Bij de een wordt nooit achter de bar gekeken, drinken agenten rustig een kopje koffie mee en mag er gewoon doorverkocht worden als het druk is. Bij de ander wordt de boel overhoop gehaald en kijken agenten in de tassen van klanten. Sommige exploitanten geven aan geen enkele moeite te hebben met de controles, terwijl andere deze bezoeken als zeer onterend en vervelend ervaren: "Ze komen elke maand even kijken. Ze zijn gisteren nog geweest. We hebben een goede relatie. Van mij mogen ze iedere dag komen, ik heb er geen bezwaar tegen. Ze letten voornamelijk op minderjarigen. Er is nooit over gewicht gepraat en dat wordt ook niet gecontroleerd. Ze maken gewoon een praatje, net zoals de wijkagenten". "Ze komen bijna twee maal in de week de voorraad controleren op onregelmatige tijdstippen. Als je ze niet binnenlaat gaan ze schelden en krijg je een huiszoekingsbevel. Als ze iets meenemen wordt er nooit een procesverbaal opgemaakt, dus dat ben je gewoon kwijt. We staan machteloos". Uit de interviews komt naar voren dat er controles worden uitgevoerd door verschillende afdelingen van de politie. Er wordt gesproken over een team uit Den Haag28, dat de nieuwe maatregelen van de gemeente ten aanzien van koffieshops speciaal komt controleren. Daarnaast zijn er routine-bezoeken van wijkagenten. Deze bezoeken van wijkagenten zijn niet in elk stadsdeel hetzelfde. Afhankelijk van de problematiek in de wijk lopen agenten in het ene stadsdeel eerder en vaker een koffieshop binnen, dan in het andere stadsdeel. Enerzijds zijn deze bezoeken van wijkagenten minder bedreigend omdat het geen speciale actie ten aanzien van koffieshops betreft. Anderzijds zijn wijkagenten soms minder goed op de hoogte van specifieke afspraken met exploitanten. Verder kan de uitvoering van de maatregelen ook per agent verschillen. De exploitanten menen dat er door agenten verschillend gereageerd wordt op eenzelfde situatie. Behalve de controles zijn er gesprekken met ambtenaren van de afdeling Bijzondere Wetten van de politie. In de zomer van 1993 is elke koffieshopexploitant door hen uitgenodigd op het bureau en eind 1994 hebben ambtenaren van Bijzondere Wetten een bezoek gebracht aan elke koffieshop. Tijdens deze gesprekken worden de bestaande AHOJ-G regels en nieuwe maatregelen van de gemeente uitgelegd en worden regelmatige controles aangekondigd. Het merendeel van de geïnterviewden heeft met name het laatste gesprek als duidelijk en verhelderend ervaren. Wel zouden exploitanten het op prijs stellen als ze bij beleidsmaatregelen betrokken worden:
28
De politie heeft een team uit Den Haag ingezet om de koffieshops te controleren. Dit Haagse team is ook in Utrechtse cafés gesignaleerd waar het gebruik van cannabisprodukten is toegestaan. De cafébazen worden erop geattendeerd, dat zij op een zwarte lijst komen te staan, wanneer zij het gebruik van cannabisprodukten niet verbieden in hun zaak.
23
"In de gesprekken worden alleen maar dingen opgelegd. Er wordt nooit eens gevraagd: Hoe wil jij het? Waarom wordt er geen beslissing genomen op punten als: buurt, overlast, manier van aanpak, medewerking aan voorlichting, en dergelijke"? Een enkeling neemt op eigen initiatief contact op met gemeenteraadsleden of Bijzondere Wetten om te praten over bepaalde beleidsmaatregelen, maar de meeste exploitanten leggen zich neer bij de beslissingen die door politie en gemeente genomen worden. Dit heeft directe consequenties voor de manier waarop koffieshopexploitanten hun positie en de bestaande maatregelen ervaren. Sinds de verscherpte maatregelen wordt er vaker gecontroleerd door de politie. De exploitanten melden uiteenlopende ervaringen met deze controles, variërend van `heel vervelend' tot `geen moeite mee'. Daarnaast zijn er gesprekken geweest met de politie, waarin het nieuwe beleid aan de exploitanten wordt uitgelegd. De gesprekken worden door het merendeel van de geïnterviewden als verhelderend ervaren, maar de exploitanten zouden graag meer bij beleidsmatige beslissingen betrokken worden.
24
Regels en positie De gesprekken met Bijzondere Wetten hebben ertoe bijgedragen dat de gedoogregels voor driekwart van de geïnterviewden duidelijk zijn. Dit houdt in dat zij weten welke richtlijnen de politie hanteert en waar zij zich aan moeten houden: "De regels zijn uitgelegd. Als we ons niet aan de regels houden krijgen we een gele kaart, een tijdelijke sluiting of een totale sluiting". "Het is een gedoogbeleid. Dat betekent dat de politie richtlijnen moet hebben. Het gaat er niet om of die regels voor ons acceptabel zijn. De regels zijn opgelegd. Het zijn richtlijnen voor de politie, niet voor ons". "De gedoogregels zijn duidelijk, maar ze slaan nergens op". Uit deze reacties blijkt niet alleen dat de gedoogregels duidelijk zijn, maar ook dat de kloof tussen exploitanten en beleidsmakers groot is en de communicatie niet optimaal is. De gedoogregels worden zo goed en kwaad als het kan geaccepteerd door exploitanten, maar komen niet altijd overeen met het standpunt van de exploitanten. Ze lijken eerder als een noodzakelijk kwaad beschouwd te worden, dan als zinvolle richtlijnen voor bedrijfsvoering. Tijdens het eerste contact met Utrechtse koffieshopexploitanten hebben we gezien dat sommige gedoogregels in de praktijk onduidelijkheden opleveren. Hierin hebben verschuivingen plaatsgevonden. De onduidelijkheid over de groothandelshoeveelheid is in zoverre opgelost, dat de Utrechtse exploitanten mondeling is toegezegd dat zij één kilo in voorraad mogen hebben in de koffieshop. Gezien de situatie in andere Nederlandse gemeenten zijn de Utrechtse exploitanten hier zeer tevreden over. De onduidelijkheid over affichering levert in praktijk weinig problemen op, omdat de meeste consumenten de koffieshops toch wel weten te vinden. Het verbod op affichering demonstreert wel de tweeslachtigheid van het Nederlandse gedoogbeleid. Koffieshopexploitanten gaan hun eigen weg en willen zich in ruil daarvoor best wel schikken in een aantal regels: "Het is eigenlijk vreemd dat andere winkels wel reclame mogen maken en wij niet. Maar ja, het is geven en nemen". Meer moeite hebben de geïnterviewden met de leeftijdsgrens van 18 jaar. Op deze richtlijn wordt ook gedoeld door degenen die de gedoogregels onduidelijk vinden: "Zestien jaar was hanteerbaar, nu wordt het moeilijk". De voormalige leeftijdsgrens van 16 jaar werd door veel exploitanten als een richtlijn gehanteerd. In praktijk kwamen er ook wel jongeren van 14 jaar in de koffieshop. De strenge controles op de huidige leeftijdsgrens bieden geen ruimte meer voor jongeren beneden de 18 jaar. Terwijl koffieshops door het omhoog trekken van de leeftijdsgrens hoogdrempeliger worden, krijgen zij geen navenante behandeling: "Er mogen geen gokkasten staan, omdat we te laagdrempelig zijn. Wat is er laagdrempelig aan een leeftijdsgrens van 18 jaar"? De geïnterviewden hebben het idee dat waar er op allerlei terreinen door andere groeperingen en gelegenheden overlastsituaties ontstaan, de koffieshops en cannabisconsumenten het stempel opgedrukt krijgen van de grote veroorzakers van overlast. Tegelijkertijd zien zij om zich heen dat er niet altijd iets gedaan wordt aan zichtbare overlastsituaties. "De gewone mensen, zoals de huisvader die na zijn werk hier een jointje kwam roken, komen niet meer omdat er voor de deur gedeald wordt in hard drugs. Wij ondervinden zware overlast van dealers op straat. Daar wordt niets aan gedaan, terwijl ze ons steeds meer inperken". Beleidsmaatregelen, zoals het verbod op affichering en een (overdreven) nadruk op overlast, roepen steeds meer vragen op bij de respondenten. De exploitanten vinden het vreemd dat ze jarenlang hun gang konden gaan en dat de autoriteiten nu ineens vanalles willen gaan reguleren. Het steekt exploitanten verder dat zij niet betrokken worden bij enige vorm van overleg, maar zich opnieuw 25
moeten onderwerpen aan beleid dat van bovenaf wordt opgelegd, zonder dat zij daar rechten aan kunnen ontlenen: "Het nieuwe beleid wordt opgelegd. Dat krijg je dan informeel te horen. Waarom krijgen we geen formele brief? Waarom wordt niet alles duidelijk op papier gezet. Ik vind het een gluiperige streek. We hebben nog steeds geen duidelijkheid. Je weet niet waar je je aan moet houden. Toendertijd met de gokkasten hebben we het ook informatie op papier gekregen. Dat was duidelijk". "Je weet wel waar je je aan moet houden, maar je krijgt geen zekerheid van hen. Bijvoorbeeld in de vorm van een bonusstelsel. Ik wil eindelijk eens erkenning voor hoe ik het hier aanpak". Aan dit `onzekere' bestaan zijn bovendien bedrijfsrisico's verbonden. Daar de produktie en de handel verboden zijn, blijft het voor een exploitant altijd een vraag of de leverancier de produkten op tijd kan leveren: de partij kan door de politie onderschept worden, de oogst kan mislukt zijn, de kwaliteit kan slecht zijn, de kwekerij kan opgerold zijn, etcetera. De koffieshopexploitanten vinden het een probleem dat ze hier geen verzekering voor kunnen afsluiten. "Je hebt plichten, maar geen rechten. Alle afspraken zijn mondeling. Ik sta machteloos ten opzichte van de politiek en machteloos ten opzichte van de groothandelaar". Behalve de onduidelijkheid en onzekerheid die voortduren zolang er sprake is van een gedoogsituatie, houdt deze ook het negatieve beeld in stand rondom koffieshops. Een gedoogsituatie impliceert voor buitenstaanders dat een koffieshop in feite illegaal is. Mensen die daarmee te maken hebben, werken in een schemergebied. Exploitanten proberen op allerlei manieren om aan de `goede kant' te staan, wanneer een eventuele legalisering zal plaatsvinden. Sommigen voelen zich al gelegaliseerd, omdat ze belasting betalen. "Ons bestaan hangt van de overheid af. Ik denk niet dat het zomaar weggaat. De koffieshops die goed aangeschreven staan blijven over. Je hebt nu nog koffieshops waar zwart gewerkt wordt". De behoefte aan regulering en een veilige status, die bij een deel van de exploitanten aanwezig is, komt voort uit het jarenlang functioneren in een gedoogsituatie. "Normaal gesproken overleven alleen de hele grote dealers langer dan twee jaar in de drugswereld". Binnen de kunstmatig gecreëerde gedoogsituatie in Nederland overleven kleine en middelmatige cannabisdealers veel langer. Zo is een behoefte aan erkenning ontstaan. De gedoogregels zijn duidelijk voor het merendeel van de Utrechtse exploitanten, maar dit verbetert nauwelijks iets aan de onzekere positie van koffieshopexploitanten die door het gedoogbeleid in stand wordt gehouden. De beleidsmaatregelen worden aanvaard, om op goede voet te staan bij de overheden op het moment dat er een vorm van legalisatie komt. Nederlandse koffieshopexploitanten hebben een behoefte aan erkenning ontwikkeld, die in de `normale' drugswereld niet voortkomt. Het jarenlang functioneren in een gedoogbeleid heeft hen het idee gegeven, dat zij `normale' ondernemers zijn.
Eigen visie en initiatieven Behoefte aan samenwerking Er is in het afgelopen jaar weinig verandering gekomen in de behoefte aan samenwerking met andere exploitanten. Ruim driekwart van de geïnterviewden geeft aan niet te willen samenwerken. Behalve het gebrek aan vertrouwen in de goede bedoelingen van collega's, speelt het aspect van concurrentie een grote rol: 26
"Maar wie wil er met mij samenwerken? Ze hebben het allemaal voor elkaar. Ik ga niet zielig zitten doen en vragen of iemand me wil helpen". "Het is moeilijk om samen te werken. Dit is een onzeker vak, dus niemand vertrouwt elkaar. Alles moet stiekem gebeuren. Ook al word je haast gelegaliseerd, je blijft angstig. Als groenteboer voel je je veilig. Een hasjdealer is een drugsdealer. Iedereen voor zichzelf en god voor ons allen". Samenwerking is in deze situatie een zeer beladen term. De angst om als criminele organisatie bestempeld te worden voelen zij voortdurend boven het hoofd hangen. Koffieshopexploitanten zijn daarom zeer voorzichtig in hun formulering, wanneer ze wel de wens uitspreken tot enige vorm van vereniging: "Behoefte is misschien niet het juiste woord, maar in Utrecht wordt het onderhand wel tijd voor organisatie. Er zou bijvoorbeeld een twee-jaarlijkse vergadering kunnen zijn, zodat we onze krachten kunnen bundelen. De nu nog bestaande koffieshops voldoen immers aan de regels, anders zouden ze allang gesloten zijn". Daarnaast menen veel koffieshopexploitanten dat zij zelf niet in de juiste positie verkeren om iets aan de situatie te veranderen, omdat zij (nog) niet als serieuze gesprekpartner worden gezien. Een van de geïnterviewden oppert dat exploitanten contact dienen op te nemen met de politiek. Hij denkt hierbij aan het gezamenlijk steunen van Groen Links. Een ander initiatief in die richting is de oprichting van een landelijke bond voor koffieshopexploitanten. In vergelijking met andere grote gemeenten in Nederland zijn er in Utrecht relatief weinig koffieshops. In Den Haag streeft de gemeente ernaar het aantal koffieshops terug te brengen van 150 naar 25. Er zijn in Utrecht momenteel 21 koffieshops en behoort het hoogtepunt van 40 koffieshops tot het verleden. Een exploitant schrijft dit toe aan twee factoren. Ten eerste heeft de stad Utrecht een provinciaal karakter. Ten tweede heeft de cannabisbranche in Utrecht een familiair karakter: de inkoop wordt gevoed door enkele bronnen. De structuur van de branche zelf staat uitbreiding van het aantal koffieshops niet toe. Een vergelijkbaar mechanisme zien we in de horeca: "De horecabranche is in handen van enkele grote ondernemers. Wanneer men in het centrum van Utrecht een café wil beginnen, kan men niet om deze mensen heen". Samenwerking is een zeer beladen term voor exploitanten, omdat de angst om als criminele organisatie bestempeld te worden groot is. Het merendeel van de exploitanten zegt niets in samenwerking met anderen te zien. In vergelijking met andere grote gemeenten in Nederland zijn er in Utrecht weinig koffieshops. Deze situatie zou voor een deel door ondernemers in de branche zelf in stand gehouden worden.
Bond van Cannabis Detaillisten Op 16 december 1993 is in Amsterdam een landelijke bond voor koffieshopexploitanten opgericht, de Bond van Cannabis Detaillisten (BCD). In januari 1994 zijn tachtig koffieshopexploitanten van 150 koffieshops aangesloten bij de BCD. Voorzitter R. Elzinga streeft er naar dat zoveel mogelijk koffieshopexploitanten in Nederland zich aansluiten bij de BCD29. In de verschillende bladen voor henneprokend Nederland30 verduidelijkt hij zijn collega's het belang van organisatie en vereniging, opdat zij op de eerste rij zullen zitten bij een te verwachten vergunningenstelsel. Uit deze oproepen tot organisatie blijkt andermaal hoe moeilijk toegankelijk deze branche is: "Ik weet dat het nieuw is voor sommigen van ons, te stoppen met dat gejammer over die altijd foute shop, verderop in de straat of om de hoek. Solidariteit, daar moeten
29
Er zijn in Nederland circa 1500 koffieshops.
30
Zie: `Koffieshops verenigen zich', Highlife, jaargang 3, nr. 2, p. 32-33; `Premiere', Soft Secrets, nr. 48, september 1994, p. 3; `Bij de BCD op de eerste rij', Soft Secrets, nr. 50, november 1994, p. 15.
27
we het nu van hebben, want het komt er nu echt op aan. We bevinden ons in ruw water; sterfhuisconstructies worden overal toegepast, maatregelen die niet gebaseerd zijn op kwaliteit, maar op ligging, aantal en overlast, maar als je weg moet is jouw goodwill en inventaris geen gulden meer waard" (R. Elzinga in: Soft Secrets, nr. 48, september 1994, p. 3). Het jarenlang in illegale kringen verkeren heeft het vertrouwen in andere koffieshopexploitanten geschaad. De exploitanten zijn moeilijk te overtuigen van de goede bedoelingen van de oprichters van de BCD en de voordelen die het lidmaatschap hun kan opleveren. Een reactie van een Utrechtse exploitant maakt duidelijk hoe diep geworteld dit wantrouwen is: "De BCD is een winkeliersvereniging. Frisse shops met gewassen personeel! Die mensen denken alleen maar aan de economische voordelen. Ze hebben de goodwill die wij jarenlang hebben opgebouwd opgegeten en proberen ons nu opnieuw voor hun karretje te spannen [...] Het zijn allemaal haaien. We hebben het op eigen kracht gered en we gaan ook alleen verder". In de paragraaf `concurrentie en samenwerking' is al gebleken dat de samenwerking tussen verschillende koffieshopexploitanten een gevoelig thema is. Zelfs de koffieshopexploitanten die wel overstag zijn gegaan en hun 1200 gulden lidmaatschapsgeld aan de BCD hebben betaald, blijven de activiteiten van de BCD met argusogen volgen31. Maar vooralsnog kijken de meeste koffieshopexploitanten de kat uit de boom en zal het nog een tijdje duren voordat zij zich aansluiten. De oprichters van de BCD trachten deze trend te doorbreken door de publiciteit op te zoeken en hun collega's te wijzen op misstanden in het beleid. In een interview verwijt de voorzitter van de BCD de koffieshopexploitant een kruideniersmentaliteit: "De kruideniersmentaliteit van sommige koffieshopexploitanten - we hebben het altijd zelf gedaan, dus we redden het nu ook wel - is zeer begrijpelijk, omdat koffieshops al jarenlang op deze manier bezig zijn geweest. Maar nu is de tijd rijp voor vereniging, voordat de hele branche in gevaar wordt gebracht". Uit het bliksemonderzoek blijkt dat niet alle Utrechtse koffieshopexploitanten op de hoogte zijn van het bestaan van de BCD. Eenderde van de geïnterviewden heeft nooit van de BCD gehoord. Niemand van de geïnterviewden heeft zich aangesloten bij de BCD. Argumenten die hiervoor aangedragen worden zijn terug te brengen tot vier categorieën: 1. Er zijn op dit moment niet echt problemen met de eigen zaak. 2. Het lidmaatschapsgeld is te hoog en het is niet duidelijk wat je daarvoor terugkrijgt. 3. Er is meer animo voor een lokale bond: "Wat hebben wij met Amsterdam te maken. Ik zie meer in een lokaal initiatief, als de Graspartij32". 4. Er is geen vertrouwen in de mensen die de leiding geven in de bond: "Het zijn voornamelijk groothandelaren, allemaal grote jongens met twee of meer koffieshops, die weten dat ze fout zitten. Ze proberen zich nu in te dekken door die bond op te richten, waarbij ze hopen dat ook kleine shops zich aansluiten". "De mensen die zo'n bond oprichten, hebben vaak meer belangen bij samenwerking met anderen, bijvoorbeeld omdat ze eigen kwekerijen en andere zaken hebben". De aangedragen argumenten zullen de oprichters van de BCD niet onbekend voorkomen. In publicaties van de BCD tracht de voorzitter dit soort argumenten te weerleggen. Een belangrijke ontwikkeling is dat de BCD steeds regelmatiger gesprekken voert met lokale en landelijke overheden en instanties. Op die manier krijgen zij geleidelijk aan de rol van vertegenwoordiger van Nederlandse
31
In Den Haag hebben koffieshopeigenaren onlangs een eigen bond opgericht, omdat zij van mening zijn dat de BCD niet genoeg voor hen deed. Het Haagse gemeentebeleid is zodanig aangescherpt, dat er van de 150 koffieshops nog maar 25 open mogen blijven. 32
De Graspartij is eind 1993 opgericht en heeft in 1994 aan de gemeentelijke verkiezingen meegedaan. Het aantal behaalde stemmen was niet toereikend voor een zetel in de Utrechtse gemeenteraad.
28
koffieshopexploitanten. Dit is voor één Utrechtse exploitant de overweging waard om zich aan te sluiten bij de BCD: "Je zit dan toch onder die paraplu. Zij worden inmiddels als een serieuze gesprekpartner beschouwd door verschillende instanties en overheden. Bovendien vangen zij nu de grote klappen op. Als het misgaat met de BCD, gaat het met nietleden zeker mis". Eind 1993 is in Amsterdam een Bond van Cannabis Detaillisten (BCD) opgericht. De BCD heeft moeite met de ledenwerving, daar samenwerking tussen exploitanten zeer moeizaam verloopt en het onderlinge vertrouwen beperkt is. De BCD heeft (nog) geen leden uit de Utrechtse koffieshopbranche. De BCD interpreteert dit als de kruideniersmentaliteit van exploitanten. Wel wordt de BCD door lokale en landelijke overheden steeds meer als gesprekspartner beschouwd.
Wenselijke positie Net als andere Nederlandse gemeenten heeft de gemeente Utrecht problemen gehad met de vraag onder welke bestuurlijke tak koffieshops geplaatst moesten worden. Het is binnen de huidige wetgeving niet mogelijk om een apart vergunningenstelsel voor koffieshops te ontwerpen. We hebben gezien dat de Utrechtse koffieshops een horeca- dan wel een winkelvergunning moeten aanvragen. Er is de exploitanten gevraagd wat hun visie is over deze beleidsmaatregel. Een kwart van de geïnterviewden beschouwd zijn of haar zaak als een horecagelegenheid: "Ik heb een duur horecapand gekocht, dan wil ik ook als een horecazaak behandeld worden". Deze exploitanten menen dat koffieshops een tak van de horecabranche zijn, net als patatzaken en restaurants, en dientengevolge niet als een buitenbeentje behandeld zouden moeten worden. Tweederde van de geïnterviewden vindt dat er een aparte regeling voor koffieshops moet komen, zodat voor alle verkooppunten van cannabisprodukten dezelfde regels gelden. Daarbij zou volgens enkele exploitanten niet gelet moeten worden op aanwezige vergunningen, maar op goed `gedrag' van de koffieshop in het verleden: "Er moet een aparte wet komen. Laat ze kijken wie het goed doet en niet op basis van papieren". Tegelijkertijd hebben exploitanten weinig vertrouwen in de plannen voor legalisering. De angst dat de overheid te veel bemoeienis krijgt met de handel, net als bij sigaren en krasloten, is groot. Bovendien heeft de huidige situatie volgens sommigen ook zijn charmes. Verder is er geen overeenstemming over de benaming koffieshop. Een aantal geïnterviewden wenst niet over één kam te worden geschoren met andere verkooppunten en vindt de term koffieshop slecht gekozen. Zo wordt een aantal keren de term `koffiehuis' genoemd, waarmee een café zonder alcohol bedoeld wordt: "Dit is geen winkel of café. Dit is een koffiehuis, waar mensen voor de gezelligheid komen en ze gewoon rustig een kopje koffie kunnen drinken en een jointje roken. Eigenlijk is het een café zonder alcohol". Een ander genoemde voorkeur is de `huisdealer in jongerencentrum'. Deze opzet komt overeen met de oorspronkelijke verkoper van cannabisprodukten, zoals beschreven in de Opiumwet33: "Wij zijn een jongerencentrum. Dat vind ik nog steeds de beste constructie. De naam koffieshop is onjuist. Dat is iets voor die shops die halverwege de jaren tachtig opkwamen. Voor hun is de horeca belangrijk, voor ons niet".
33
De huisdealer "die met vertrouwen en onder bescherming van de staf in een bepaald jonegrencentrum hennepprodukten verkoopt" (Opiumwet 129-111. Nederlandse Staatswetten, p. 28).
29
Het merendeel van de Utrechtse exploitanten vindt dat er een aparte regeling voor koffieshops moet komen, zodat voor alle verkooppunten van cannabis dezelfde regels gelden. Niet alle exploitanten gaan akkoord met de benaming `koffieshop'.
30
Conclusies en aanbevelingen Uit het onderzoek blijkt dat het merendeel van de Utrechtse koffieshopexploitanten niet tevreden is over het gevoerde beleid ten aanzien van koffieshops. Enerzijds wordt er gezegd dat er weinig te merken valt van een beleid, terwijl er anderzijds grote verwarring bestaat vanwege de politieke onduidelijkheid. De gehanteerde gedoogregels herbergen veel onduidelijkheden en zijn niet altijd realistisch. Met name de ruime interpretatie van de gedoogregels leidt tot onduidelijkheden bij lokale overheden en koffieshopexploitanten. De regels met betrekking op affichering, overlast en groothandel zijn zo algemeen gesteld, dat zij op verschillende manieren kunnen worden uitgelegd door de betrokkenen. In Utrecht is er meer duidelijkheid ontstaan over de regels sinds de beleidswijzigingen van 1 oktober 1993. Informatieve gesprekken van ambtenaren van Bijzondere Wetten met alle exploitanten hebben hiertoe bijgedragen. Het verplicht stellen van een winkel- of horeca-exploitatievergunning voor de exploitatie van een koffieshop heeft merkbare gevolgen voor de koffieshops die op grond van het bestemmingsplan geen horeca-exploitatievergunning kunnen krijgen. De beperkte openingstijden en het verbod op het schenken van drank voor winkelvergunninghouders veranderen de sfeer van de betreffende koffieshops. De verhoging van de leeftijdsgrens naar achttien jaar heeft ertoe geleid dat er in Utrechtse koffieshops vrijwel niet meer aan minderjarigen verkocht wordt. Bij twijfel controleren exploitanten en medewerkers de leeftijd van hun klanten door te vragen om een identificatie. Volgens de exploitanten betekent dit niet dat jongeren beneden de achttien jaar geen cannabisprodukten meer kunnen krijgen en gebruiken. Zij verwachten een toename van de straathandel. De gemeente Utrecht heeft officieel geen maximum aantal verkooppunten vastgesteld. De extra regels voor nieuwe verkooppunten zijn zodanig opgesteld, dat er in Utrecht vrijwel geen nieuwe verkooppunten kunnen bijkomen. De bedoelde regels zijn ook van toepassing, wanneer er van eigenaar gewisseld wordt. Dit kan tot gevolg hebben dat in een pand waar voorheen wel verkoop van cannabisprodukten plaatsvond, bij wisseling van eigenaar geen verkoop van cannabisprodukten meer is toegestaan. In die zin kunnen we stellen dat er in Utrecht impliciet toch een maximumbeleid gevoerd wordt. In vergelijking met andere grote gemeenten in Nederland zijn er in Utrecht relatief weinig koffieshops. Deze situatie is niet geheel toe te schrijven aan gemeentelijke beleidsmaatregelen, maar zou voor een deel door ondernemers in de branche zelf in stand gehouden worden. Bovendien is "het een misvatting te veronderstellen dat de beperking van het aantal koffieshops een beperking van de handel met zich meebrengt. Eerder stimuleren die pogingen tot ondergrondse handel" (Jansen, 1992). Verscherpte controles sinds de invoering van de nieuwe beleidsmaatregelen hebben ertoe geleid dat de gedoogregels zo goed mogelijk nageleefd worden. Dit wil niet zeggen dat exploitanten de maatregelen als zinvol ervaren. De beleidsmaatregelen worden aanvaard, om op goede voet te staan bij overheden op het moment dat er een vorm van legalisatie of regulering komt. Het duidelijker formuleren en controleren van de regels kan de positie van Utrechtse koffieshopexploitanten immers niet veilig stellen. Koffieshopexploitanten blijven hun vogelvrije status behouden. Zij kunnen binnen het huidige gedoogbeleid geen aanspraak maken op bescherming van de wet en houden zich ook niet aan de wet. Koffieshopexploitanten blijven met één been in het criminele circuit staan, daar het niet mogelijk is om op een legale manier een voorraad aan te leggen. Dientengevolge hangt er een negatief imago over koffieshops en cannabisgebruik. Veel exploitanten hebben moeilijkheden ondervonden met buurt, politie en/of vergunningverlenende instanties bij de opening van de zaak. Ook het vertrouwen in collega-exploitanten is minimaal vanwege het jarenlang opereren in het schemergebied van pseudo-legaliteit. Dit blijkt bijvoorbeeld uit de moeilijkheden die de Bond van Cannabis Detaillisten ondervindt bij de ledenwerving. Samenwerking is een zeer beladen term, omdat de angst om als criminele organisatie gezien te worden groot is. Exploitanten hebben om uiteenlopende redenen een verkooppunt van cannabisprodukten opgezet. Behalve eigen gebruik kan de charme die uitgaat van het pseudo-illegale een factor zijn, die hierbij invloed is geweest. Koffieshopexploitanten zijn meestal geen voorstanders van al te veel overheidsbemoeienis. Toch geeft bijna driekwart van de respondenten aan dat zij mee wil werken aan een reguleringsysteem, als daardoor hun positie duidelijker wordt. Hierbij wordt door de Utrechtse exploitanten eerder gedacht aan een vergunningenstelsel, dan aan een bond voor koffieshopexploitanten. De zogenaamde `kruideniersmentaliteit' zit hun diep in het bloed, vandaar dat zij meer vertrouwen hebben in de overheid dan in elkaar. Daarnaast staat het merendeel van de respondenten positief tegenover kwaliteitscontroles en voorlichting over het gebruik van cannabisprodukten. 31
Bij een deel van de Nederlandse koffieshopexploitanten is - na jarenlang te functioneren binnen een gedoogsituatie - de behoefte ontstaan aan erkenning en een veilige status. Een deel van de exploitanten tracht een legale status `af te kopen' door belastingen en BTW te betalen. Al met al mag geconcludeerd worden dat de Utrechtse koffieshopexploitanten de tijd rijp achten voor veranderingen in het beleid ten aanzien van koffieshops. Daarbij verdient het aanbeveling om exploitanten te betrekken bij nieuwe beleidsmaatregelen (In Tilburg en Groningen is er een inspraakronde geweest voor exploitanten). Jansen (1992) meent dat "een realistisch en pragmatisch soft drugsbeleid niet langer kan zonder een dialoog tussen koffieshop-eigenaren en een overheid die zich realiseert dat koffieshop-eigenaren volgens de wet als paria's door het leven gaan". Een bond voor koffieshopexploitanten kan hierbij een belangrijke rol spelen als vertegenwoordiger van de exploitanten. Utrechtse exploitanten vinden dat er een aparte regeling voor koffieshops moet komen, die los staat van horeca- of winkelwetgeving, zodat voor alle verkooppunten van cannabis dezelfde regels gelden. De gedoogregels moeten landelijk bijgesteld en uitgewerkt worden, zodat er realistische en eenduidige beleidsmaatregelen getroffen kunnen worden. Niet alle exploitanten zijn tevreden over de benaming koffieshop. Ten eerste werkt deze naam nogal eens verwarrend op mensen, die denken alleen maar een kopje koffie te kunnen drinken. Ten tweede willen de verschillende verkooppunten niet met elkaar vereenzelvigd worden, vanwege verschillen in opzet. In samenwerking met exploitanten kunnen er voorlichtingscampagnes en kwaliteitscontroles opgezet worden, waarbij het gebruik onder minderjarigen niet ontkend mag worden. Wanneer de positie van exploitanten door een vorm van regulering veilig gesteld kan worden, kan er meer inzicht verkregen worden in de handel en de produktie van cannabis. Gezien de opkomst van Nederwiet, die inmiddels de helft van de markt veroverd heeft, is het belangrijk de mogelijkheden van produktie in eigen land verder te onderzoeken.
32
Literatuur Babor, T.F. e.a. (1990). Validity of Self-Reports in Applied Research on Addictive Behaviours : Fact or Fiction? Behavioural Assessment, Vol. 12, p. 5-31, 1990. Bestuur 't Grasje vecht sluiting koffieshop aan. Utrechts Nieuwsblad, 6 oktober 1993. Bruin, D. de, Fris, M., Maalsté, N. en van de Wijngaart, G. (1995). Recente ontwikkelingen en oplossingen [in honderd gemeenten]. In: Bieleman, B. e.a. Wolken boven koffieshops (hoofdstuk 6). Groningen-Rotterdam: Intraval. Burgemeester en wethouders van Utrecht Beleid ten aanzien van verkooppunten van soft drugs, nr. 93.3614 A.Z., Utrecht, september 1993; Evaluatie notitie verkooppunten van softdrugs, nr. 94.15101 A.Z., Utrecht, 23 augustus 1994; Drugs en overlast, nr. 95.1785 A.Z., Utrecht, 31 januari 1995. Davies, J.B. (1992). The myth of addiction. Harwood Academic Publishers, Switzerland. Elzinga, R. (1994). Premiere. Soft Secrets, nr. 48 (september), p. 3; Bij de BCD op de eerste rij. Soft Secrets, nr. 50 (november), p. 15. Harrell, A. (1985). Validation of self-report: the research record. In: NIDA Research Monograph 57, p. 12-21. Jansen, A.C.M. (1992). Hasj-koffieshops en ruimtelijke kwaliteit. Geografie (oktober), p. 19-21. Jansen, A.C.M. (1993). Hasj-coffeeshops als experiment. Justitiële Verkenningen, jrg. 19, nr. 6, p. 96110. Korf, D. en Verbraeck, H. (1993). Dealers en dienders; Dynamiek tussen drugsbestrijding en de midden- en hogere niveau's van de cannabis-, cocaïne-, amfetamine- en ecstacyhandel in Amsterdam. Universiteit van Amsterdam: Criminologisch Instituut. Loor, A. de. (1994). Hashcoffeeshops en hun bezoekers; Beschouwingen over gebruik en handel van hash in Nederland en een onderzoek naar de sociale functies van 115 Amsterdamse hashcoffeeshops. Amsterdam: Adviesburo drugs. Maalsté, N.J.M. (1993). Het Kruid, de krant en de kroongetuigen. De geschiedenis van hennep 19501970. Utrecht: WGU. Maalsté, N.J.M. (1994). Cannabis in Utrecht (deel 1): Van Koffieshop tot Hennepwinkel. Sociale functies van koffieshops (2e gewijzigde druk, 1995). Universiteit Utrecht: Centrum voor Verslavingsonderzoek. Ossebaard, H.C. en van de Wijngaart, G.F. (1994). Sociaal-wetenschappelijke en juridische grondslagen van een verantwoord drugsbeleid. Projectvoorstel SMA. Universiteit Utrecht: Centrum voor Verslavingsonderzoek. Partijprogramma van de Graspartij, lijst 12, Utrecht, 1994-1998. Schuurmans en Jordens (1990). Opiumwet (Nederlandse Staatwetten 129-III). Zwolle: Tjeenk Willink. Smit, H. (1994). Last van skunk: genetisch gemanipuleerde kaswiet. Vrij Nederland (28 mei). Velthooven, H. van (1995). Koffieshops verenigen zich. Highlife, jrg. 3, nr. 2, p. 32-33.
33
Bijlage 1: vragenlijst pilotstudy 1. HISTORIE a. Bent u de eigenaar/beheerder van deze zaak? o ja o nee,.......................... b. Wanneer is deze zaak geopend? * jaartal:................ c. Als wat voor zaak bent u begonnen? o koffieshop o broodjeszaak o café o buurthuis o anders nl:................ d. Hebben er tijdens het bestaan als koffieshop wisselingen plaatsgevonden van eigenaar? o ja o nee e. Van naam van de koffieshop? o ja, voorheen....................... o nee f. Hoe bent u in deze functie terecht gekomen? vrienden eigen initiatief g. Heeft u naast deze koffieshop nog meer bedrijven? o ja, nl...................... o nee 2. VERGUNNINGEN a. Is er met een bepaalde reden voor deze lokatie gekozen? o ja,............... o nee b. Verwachtte u dat er hier in de buurt veel klanten zouden zitten? o ja, omdat: o nee, maar: c. Heeft u er toendertijd nog op gelet of er een bepaald bestemmingsplan aan deze lokcatie vast zat? o ja, nl.................. o nee
34
d. Heeft u moeilijkheden gehad toen u de zaak opende? o ja Met wie en waarover? o politie o buurt o andere eigenaren o anders, nl.................. o nee 3. CONCURRENTIE a. Weet u hoeveel koffieshops er zijn in Utrecht? o ja, nl............... o nee b. Hoe gaat het nu met deze koffieshop? o heel goed o goed o redelijk o slecht o heel slecht
voldoende klanten
c. Merkt u veel van concurrentie tussen koffieshops? o ja, nl....................... o nee d. Wat vindt u van de spreiding van de koffieshops over de stad? o heel goed o goed teveel op een plek? o redelijk hoe beter? o slecht o heel slecht e. Is er verschil in prijzen? o ja, nl................. o nee f. Hoeveel procent van uw verkoop is hasj, hoeveel procent Nederwiet en hoeveel buitenlandse weed? o hasj.......% o Nederwiet........% o buitenlandse weed........% g. Maakt u reclame voor uw produkt? o ja Hoe? o nee h. Moet u het meer van de avond/middag of zelfs van de ochtend hebben? o avond o middag o ochtend i. Openingstijden? 4. KLANTEN a. Heeft u een overzicht op uw klantenkring? o ja, nl............ o nee
toeristen vaste klanten
b. In welke leeftijdscategorieën bevinden uw klanten zich? 35
c. Komen er ook wel eens minderjarigen? o ja o nee
Doet u daar wat aan of vindt u dat het hun eigen verantwoordelijkheid is?
d. Hoe lang zit u al in deze branche? e. Hebben er sindsdien veranderingen plaatsgevonden ten aanzien van de groep gebruikers? o ja, nl......... leeftijd o nee hoeveelheid soft drugs aantal mensen 5. BUURT a. Denkt u dat u geaccepteerd bent in de buurt? o ja o nee, nl....................
Altijd zo geweest?
b. Heeft u wel eens moeilijkheden met de buurt? o ja, nl................... o nee,...................... c. Is de politie hier wel eens geweest? o ja, nl.......................... o nee
Altijd zo geweest?
6. REGULERING EN BELEID a. Wat vindt u van de naam `koffieshop'? o goed o slecht b. Heeft u zelf liever een andere benaming? (buurthuis, softdrugs-bar, bar, café, winkel, verkooppunt, theehuis)
36
c. Ziet u uw zaak meer als een winkel/verkooppunt of meer als een horecagelegenheid? o winkel: bent u op de hoogte van de Hinderwet? o ja o nee Houdt u zich hieraan? o ja, nl...................... o nee, nl.....................
Hoe? Waarom?
o horeca: heeft u hier een vergunning voor aangevraagd? o ja Gemakkelijk? o nee Waarom niet? d. Zou het voor u iets uitmaken als er vergunningen zouden komen voor koffieshops? o ja, nl omdat...................... o nee, nl omdat..................... e. Wat vindt u van de huidige situatie? Kunt u een aantal nadelige kanten noemen? En een aantal voordelige? o voordelen: o nadelen: f. Betaalt u van inkomstenbelasting, zoals iedere andere onderneming in principe doet? o ja, omdat...................... o nee, omdat..................... g. Bent u ervoor BTW te betalen? o ja, omdat..................... o nee, omdat.................... h. Kent u andere koffieshopeigenaren? o ja Werkt u daarmee samen? o ja, omdat....................... o nee, omdat...................... o nee i. Wat vindt u ervan als er een bond voor koffieshopexploitanten zou komen, die uw belangen behartigt? Of doet u dat liever zelf? o bond positief o bond negatief o liever zelf j. Hoe zou u er tegenover staan als er kwaliteitscontroles kwamen op uw produkten? kwaliteitscontroles: o ja klant o nee Hoe? k. Merkt u iets van het beleid dat nu t.o.v. soft drugs gevoerd wordt? o ja, nl................. o nee l. Heeft u wel eens last van de politieke onduidelijkheid jegens het soft drugbeleid? o ja, nl..................... o nee m. Kent u de term AHOJ-beleid? o ja Is het moeilijk om je aan deze regels te houden als koffieshopeigenaar? o affichering o hard drugs o overlast 37
o minderjarigen o nee (punten uitleggen) n. Hoe denkt u over voorlichting over de effecten? o niet aan meewerken o wel aan meewerken o. Wat zou er volgens u gebeuren als cannabisprodukten en koffieshops gelegaliseerd worden; nationaal en internationaal? p. Zou u graag veranderingen in het beleid willen aanbrengen? o ja, welke................. o nee vergunningenstelsel criteria voor zaken nieuwe zaken oude zaken aanpassen graag in warenwet keurmerk voor de winkel keurmerk voor het produkt Hoe moet de overgang geregeld worden? Bestemmingsplan: wie bepaalt aantal koffieshops? Wie vallen er af? Commissie?
38
Bijlage 2: vragenlijst bliksemonderzoek Koffieshop: Gesproken met: Datum: 1. In hoeverre heeft u iets gemerkt van de gemeentelijke beleidsveranderingen die in september 1993 hebben plaatsgevonden? 2. In hoeverre bent u betrokken bij deze gemeentelijke beleidsmaatregelen?
3. Hebben deze beleidsveranderingen gevolgen gehad voor uw bedrijf (leeftijdsgrens)? 4. Is er sindsdien meer duidelijkheid ontstaan over de gedoogregels en uw positie als koffieshopexploitant? 5. Hoe is uw relatie met de politie? Veranderingen? 6. Hoe is uw relatie met de buurt? Veranderingen? 7. In hoeverre heeft u behoefte aan samenwerking met andere koffieshopexploitanten? 8. Kent u de BCD? Zo ja, wat vindt u van deze bond? 9. Moet een vergunningenstelsel ondergebracht worden in bestaande bestuursmaatregelen (horeca, winkel, etcetera) of moet er een apart vergunningenstelsel voor koffieshops komen?
39
Bijlage 3: lijst van koffieshops en soort vergunning, februari 1995 Koffieshops met een horeca-exploitatievergunning: 1. Andersom, Vismarkt 23 2. Bordeaux Rood, Voorstraat 81 3. Break, Predikherenstraat 12 4. Chabab, Vleutenseweg 99 5. El Torro, Oudegracht 78 6. Malabata, Amsterdamse straatweg 127 7. Miami, Wittevrouwenstraat 21 8. No Name, Oudegracht aan de werf 259 9. Sarasani, Oudegracht aan de werf 327 10. Wietstok, Haverstraat 28 11. Wolf, Laan van Nieuw Guinea 63 12. Zanzi, Vleutenseweg 124 Koffieshops met een winkelvergunning: 1. Black & White, Vismarkt 14 2. Freakshop, Breedstraat 51/55 3. 't Grasje, Obrechtstraat 1 4. Headshop, Oudegracht 208 5. Koffiedik, Breedstraat 2 6. Saint George, Balistraat 61 7. VIP shop, 1e Daalsedijk 296 Koffieshops met een gedoogbrief: 1. Culture Boot, Wittevrouwensingel 70 T/O 2. Horizon, Wittevrouwenstraat 8 Koffiehuizen (koffieshops die géén cannabisprodukten mogen verkopen): 1. Cobra, Bilderdijkstraat 5 2. de Pauw (vroeger MRA), Pauwstraat 11 3. Relax (vroeger Thai bonn chance), Vleutenseweg 92
40
Bijlage 4: Ligging koffieshops Æ = koffieshop met een horeca-exploitatievergunning = koffieshop met een winkelvergunning > = koffieshop met een gedoogbrief
41