Cannabis in Utrecht deel 3
Stamgasten van koffieshops Meningen en ervaringen van Utrechtse cannabisconsumenten die regelmatig koffieshops bezoeken
Tot stand gekomen met subsidie van: Stimuleringsfonds Maatschappelijke Aandachtsgebieden
drs. N. Maalsté Centrum voor Verslavingsonderzoek Universiteit Utrecht 1995
Inhoudsopgave
Voorwoord
1
2
Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Vraagstelling 1.3 Indeling rapport Methodologische verantwoording 2.1 Meetinstrumenten 2.2 Selectie van de respondenten 2.3 Verspreiding van de vragenlijsten 2.4 Data-analyse
3
De respondenten 3.1 Sociaal-demografische kenmerken 3.2 Gebruik van andere middelen
4
Het gebruik 4.1 Aard en omvang van het blowgedrag 4.2 Aard en omvang van het koopgedrag 4.3 Functie van het cannabisgebruik
1 1 1 2 3 3 4 5 6 7 7 11 17 17 24 30
5
De koffieshop 5.1 Bezoek aan koffieshops 5.2 Voorwaarden voor koffieshops 5.3 Overtredingen en criminaliteit 5.4 Informatie over het cannabisgebruik 5.5 De kwaliteit van de aangeboden produkten
35 35 43 46 51 53
6
Samenvatting en conclusies 6.1 Onderzoeksresultaten 6.2 Evaluatie van de methoden van onderzoek
55 55 60
Literatuur
63
Voorwoord In 1993 is het Centrum voor Verslavingsonderzoek (CVO) van de Universiteit Utrecht gestart met onderzoek naar Lokaal Cannabisbeleid. Het onderzoek heeft een looptijd van drie jaar en wordt voor een belangrijk deel gesubsidieerd door het Stimuleringsfonds Maatschappelijke Aandachtsgebieden (SMA) van de Universiteit Utrecht. De belangrijkste doelstelling van het onderzoek is het inventariseren van ervaringen met en knelpunten in gemeentelijk cannabisbeleid. Deze inventarisatie biedt een basis voor de ontwikkeling van een model voor lokaal cannabisbeleid. Het onderzoek bestaat uit drie onderdelen: Cannabis in Utrecht (A), Cannabis in andere Nederlandse gemeenten (B) en Evaluatie van verschillende beleidsmaatregelen (C). De gemeente Utrecht is gekozen als `proeftuin' om vast te stellen wat mogelijke knelpunten in gemeentelijk cannabisbeleid kunnen zijn volgens de verschillende betrokkenen. Daarbij wordt de problematiek rondom verkooppunten van cannabis - de zogenaamde koffieshops - geïnventariseerd, de functie van koffieshops onderzocht en worden gegevens over consumenten en exploitanten van koffieshops verzameld. Verder worden verschillende meetinstrumenten getest op bruikbaarheid voor het in kaart brengen van gemeentelijk cannabisbeleid. De resultaten van Cannabis in Utrecht worden in vier deelrapporten gepresenteerd. Voor u ligt het derde deelrapport van Cannabis in Utrecht. Hierin zijn de meningen en ervaringen van Utrechtse koffieshopbezoekers opgenomen. In het eerste deelrapport Van Koffieshop tot Hennepwinkel (Maalsté, 1994) zijn de eerste resultaten van het onderzoek in Utrecht beschreven. Het is een beschrijving van de Utrechtse koffieshops in de periode 1993-1994. In het tweede deelrapport Vogelvrij kruidenieren (Maalsté, 1995) zijn de meningen en ervaringen van Utrechtse koffieshopexploitanten opgenomen. In de vierde en laatste deelrapportage van Cannabis in Utrecht Buurten bij de koffieshop - wordt een beeld geschetst van de overlastproblematiek rond de Utrechtse koffieshops (Braam, 1995). Het onderzoek in andere Nederlandse gemeenten (B) is voor een deel versneld uitgevoerd ten behoeve van de drugsnota (Het Nederlandse drugbeleid, september 1995). De situatie in andere Nederlandse gemeenten is in kaart gebracht door gegevens over het gevoerde cannabisbeleid te verzamelen in honderd kleinere en middelgrote gemeenten. Naast een telefonische enquête onder deze gemeenten zijn beleidsstukken geanalyseerd en onderling vergeleken op basis van concrete beleidsmaatregelen. Het vaststellen van knelpunten in lokaal beleid en het inventariseren van (alternatieve) oplossingen die hier door de lokale overheden op gevonden zijn, vormden de belangrijkste doelen van het onderzoek. De resultaten zijn gepresenteerd in hoofdstuk 6 van Wolken boven koffieshops (Bieleman e.a., 1995). Voor de uitvoering van deel C zullen enkele Nederlandse gemeenten geselecteerd worden, die al enige tijd ervaring hebben met het door hen gekozen cannabisbeleid. De effectiviteit en gevolgen van verschillende beleidsmaatregelen worden vastgesteld door de situatie van de betreffende gemeenten in kaart te brengen met behulp van de in Utrecht geteste meetinstrumenten. Uiteindelijk wordt een model voor een praktisch uitvoerbaar gemeentelijk cannabisbeleid in Nederland geconstrueerd, dat enerzijds een afspiegeling is van lokale eisen en belangen en anderzijds uitvoerbaar is zonder wezenlijk inbreuk te doen op de nationale en internationale verhoudingen. Het onderzoek is ingebed in een groter onderzoek naar sociaal-wetenschappelijke en juridische grondslagen van een verantwoord drugbeleid (Ossebaard en van de Wijngaart, 1994). Behalve het inventariseren van voor- en tegenargumenten van legalisering van de substanties die onder de huidige Opiumwet vallen, is het de bedoeling om een praktisch drugregulatie model voor gemeentelijk drugbeleid te ontwikkelen en scenario-onderzoek te verrichten naar methoden, effecten en determinanten van graduele legalisatie van drugs. Het rapport is geredigeerd door drs. R. Braam, drs. D. de Bruin, drs. M. Fris en dr. G.F. van de Wijngaart.
1. Inleiding 1.1 Achtergrond In de eerste twee deelrapporten Van Koffieshop tot Hennepwinkel (Maalsté, 1995) en Vogelvrij kruidenieren (Maalsté, 1995) is vooral de aanbodzijde van de cannabisbranche - koffieshops en hun exploitanten - in beeld gebracht. Er is ingegaan op verschillende functies die een koffieshop kan vervullen naast de verkoop van cannabisprodukten en er is een profielschets gemaakt van exploitanten. Motieven en achtergronden om een koffieshop te beginnen en de visie van exploitanten op de functie van koffieshops in de Nederlandse samenleving blijken zeer divers. Sinds het gebruik van cannabisprodukten is doorgedrongen tot verschillende lagen van de bevolking1, kan de aanbodzijde zich immers verheugen op een zeer uiteenlopend publiek. In dit deelrapport wordt verslag gedaan van een studie naar cannabisconsumenten, ofwel de vraagzijde van de cannabisbranche. Er is gekozen voor een belangrijke groep binnen de cannabisconsumenten, te weten de regelmatige koffieshopbezoeker. Dit vanwege de (vermeende) ruime ervaring van de regelmatige koffieshopbezoeker met het gebruik van cannabis en met verschillende soorten koffieshops. Bovendien gaan we ervan uit dat de koffieshop tot nog toe het belangrijkste distributiepunt van cannabisprodukten in Nederland is2. De visie van koffieshopbezoekers over het functioneren van dit verkooppunt geeft voor een belangrijk deel weer in hoeverre het Nederlandse gedoogbeleid geslaagd is. Daarnaast kan het blowgedrag en koopgedrag van deze groep cannabisconsumenten een indicatie geven van wat, hoe, waarom en hoeveel er door ervaren gebruikers geconsumeerd wordt. Tot slot wordt getoetst in hoeverre deze gebruikersgroep geïnformeerd is over de werking en de kwaliteit van de beschikbare cannabisprodukten. De meningen en ervaringen van de regelmatige koffieshopbezoeker zijn geïnventariseerd aan de hand van een vragenlijst, door de respondent zelf in te vullen. De constructie en de verspreiding van deze vragenlijst en het invoeren van de data in SPSS is voor een groot deel geschied met medewerking van Lisette Brouwer.
1.2 Vraagstelling In Utrecht wordt, evenals in de meeste grotere Nederlandse gemeenten, een gedoogbeleid gevoerd ten aanzien van koffieshops. Voor koffieshopbezoekers betekent dit dat zij zonder problemen cannabisprodukten kunnen kopen, mits zij zich houden aan de voorgeschreven regels met betrekking tot de maximum hoeveelheid voor eigen bezit (niet meer dan 30 gram) en de leeftijdsgrens (niet beneden de 18 jaar)3. De sporadische onderzoeken naar cannabisconsumenten4optreden in de onderzochte periode. De studie van De Loor geeft aan dat er een grote verscheidenheid aan cannabisconsumenten met diverse consumptiepatronen bestaat. geven onvoldoende inzicht in gebruikerspatronen en meningen en ervaringen
van koffieshopbezoekers. 1
In de drugsnota wordt het aantal regelmatige cannabisgebruikers geschat op 675.000 (Het Nederlandse drugbeleid, september 1995, p.32). 2
Wellicht wijzigt deze situatie zich nu de huisteelt van kleine partijen nederwiet geen prioriteit meer krijgt bij de opsporing en vervolging (Het Nederlandse drugbeleid, september 1995, p.53).
3
Onlangs is er een nieuwe richtlijn bijgekomen met betrekking tot de hoeveelheid cannabis die per keer aangeschaft mag worden: "De gedoogde verkoop van soft-drugs in coffeeshops zal worden beperkt tot een maximum van 5 gram per klant" (Het Nederlandse drugbeleid, september 1995, p.53). 4
De belangrijkste studies naar kenmerken van cannabisconsumenten in Nederland zijn de prevalentie-studies van J.P. Sandwijk e.a. `Licit and illicit drug use in Amsterdam' (in: 1987, 1990 en 1994) en de beschrijvende studie van A. de Loor `Hashcoffeeshops en hun bezoekers' (1994). De studie van Sandwijk e.a. geeft weer welke sociaal-demografische en sociaaleconomische aspecten de cannabisgebruiker kenmerken en in hoeverre hierin veranderingen
1
De vraag die in dit (deel)onderzoek onderzocht wordt, luidt derhalve: Hoe kenmerkt de Utrechtse koffieshopbezoeker zich en wat is zijn visie op en ervaring met koffieshops? 1. Wat is de aard van de onderzochte groep koffieshopbezoekers? * geslacht, leeftijd, etniciteit * dagbesteding, opleiding * gebruik van andere middelen 2. Wat is de aard en omvang van het cannabisgebruik? * blowgedrag (duur, frequentie, gebruikswijze, plekken en soort) * koopgedrag (prijsklasse, frequentie, uitgavepatroon, eigen kweek) * functie van het gebruik (motieven, betekenis) 3. Hoe ervaren deze cannabisconsumenten het fenomeen koffieshop als verkooppunt van cannabisprodukten? * bezoek aan koffieshops (frequentie, soort, duur, tijdstip, afwisseling, andere verkooppunten) * voorwaarden voor koffieshops (leeftijd, eisen aan exploitant, eisen aan shop, spreiding) * overtredingen en criminaliteit (leeftijd, andere drugs, heling) * informatie over het gebruik (bronnen) * informatie over de kwaliteit (zuiverheid, hoeveelheid, controle, ervaring, kennis)
1.3 Indeling rapport Het rapport is op de volgende wijze ingedeeld. In hoofdstuk 2 wordt de onderzoeksmethode besproken. Hierbij wordt de keuze van de meetinstrumenten, de selectie van de respondenten, de dataverzameling en de data-analyse nader toegelicht. In de daarop volgende drie hoofdstukken worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd. In hoofdstuk 3 komt allereerst een aantal sociaal-demografische kenmerken van de onderzochte respondenten ter sprake, vervolgens wordt ingegaan op eventueel gebruik van andere middelen (dan cannabis). In hoofdstuk 4 komen achtereenvolgens het blowgedrag, het koopgedrag en de functie van het cannabisgebruik aan de orde. Hoofdstuk 5 begint met informatie over het koffieshopbezoek, voorwaarden voor koffieshops en criminaliteit in en rondom koffieshops. Verder wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de behoefte bij respondenten aan informatie over effecten van gebruik en de kwaliteit van de aangeboden produkten. In hoofdstuk 6 wordt ingegaan op de representativiteit van de gebruikte meetinstrumenten en de selectie-procedure. In hoofdstuk 7 tenslotte worden de belangrijkste resultaten en conclusies besproken. Hierbij is een indeling gemaakt in conclusies met betrekking tot de onderzoeksresultaten en conclusies met betrekking tot de onderzoeksopzet.
2
2. Methodologische verantwoording 2.1 Meetinstrumenten Pilotstudy Zoals eerder is opgemerkt vormt het onderzoek naar koffieshopbezoekers een onderdeel van het onderzoek Cannabis in Utrecht. In het kader van dit uitgebreide onderzoek is meerdere malen contact opgenomen met exploitanten en medewerkers van koffieshops. Door exploitanten regelmatig te informeren over het verloop van het onderzoek, trachtten de onderzoekers de medewerking aan het onderzoek te (blijven) stimuleren. Zo is ook toestemming verkregen om in de koffieshop bezoekers te interviewen aan de hand van een half-gestructureerde vragenlijst. Dit heeft geresulteerd in 49 interviews met koffieshopbezoekers. Met het afnemen van interviews in koffieshops werd overigens een bepaalde groep van de koffieshopbezoekers bereikt, de zogenaamde bezoekers5. Bezoekers zijn consumenten die koffieshops naast hun functie als verkooppunt van cannabisprodukten ook een functie toekennen als ontmoetingsplek, buurthuis en/of rustplek. De interviews met bezoekers namen minimaal twintig minuten in beslag, en liepen meestal uit op een gesprek of een discussie, waarin ook andere aanwezigen zich wel eens mengden. In deze beginfase van het onderzoek is in koffieshops geobserveerd en zijn meningen en ervaringen over koffieshops verzameld aan de hand van interviews met bezoekers en medewerkers van koffieshops. De informatie die uit deze interviews en observaties werd verkregen, is verwerkt in deel 1 en 2. Hierbij is inzicht verkregen in de meningen en ervaringen van cannabisconsumenten en zijn tevens verschillende versies van de vragenlijst getest. Op grond van de resultaten uit dit onderzoek is uiteindelijk de vragenlijst voor de koffieshopbezoekers geconstrueerd. De vragenlijst De vragenlijst, die mondeling bij bezoekers is afgenomen, diende als testcase voor een definitieve vragenlijst met grotendeels voorgestructureerde antwoordcategorieën die door respondenten zelf ingevuld kan worden. De antwoordcategorieën zijn gekozen op basis van gesprekken met cannabisconsumenten en eerdere testen met de vragenlijst. De uiteindelijke vragenlijst bestaat uit twee delen: 1. (open) vragen met en zonder voorgestructureerde antwoordcategorieën over koffieshops 2. (open) vragen met en zonder voorgestructureerde antwoordcategorieën over de respondent zelf en zijn of haar gebruik van cannabis (en andere middelen). In het eerste gedeelte wordt gevraagd naar meningen en ervaringen van koffieshopbezoekers. Hiernaast is ingegaan op mogelijke consequenties van hypothetische veranderingen (zoals de invoering van een kwaliteitskeurmerk en de verkoop van alcohol in de koffieshop). Vrijwel alle vragen zijn open gesteld, maar de meeste antwoordmogelijkheden zijn vooraf gecategoriseerd. Hierbij is in veel gevallen wel een categorie `anders' opgenomen. In het tweede gedeelte is voornamelijk ingegaan op het eigen gebruik, om in te kunnen schatten om wat voor `soort' gebruiker het gaat.
5
Naast de bezoekers onderscheiden wij ook de zogenaamde afhalers. Afhalers bezoeken een koffieshop uitsluitend om cannabisprodukten aan te schaffen en beperken het koffieshopbezoek dientengevolge tot hoogstens vijf minuten.
3
2.2 Selectie van de respondenten Omdat het niet duidelijk is hoeveel cannabisconsumenten er in Nederland zijn6 - in de gemeente Utrecht evenmin - vormt het bepalen van het steekproefkader een probleem. Alhoewel verwacht wordt dat het merendeel van de cannabisconsumenten de hennepprodukten bij de koffieshops aanschaft, groeit het aantal consumenten dat zijn rookwaar zelf kweekt7. In de gezamenlijke drugsnota van de ministeries VWS, Justitie en Binnenlandse Zaken, die in september 1995 is verschenen, wordt het aantal huistelers op ongeveer 35.000 geschat8. In diezelfde nota wordt gesteld dat de teelt van enkele planten niet meer vervolgd zal worden, en dat gemeenten zelf moeten beslissen hoeveel planten maximaal toegestaan zijn. In de gemeente Utrecht wordt informeel al enkele jaren een maximum van vijftig planten gehanteerd. In 1994 is bij het CVO een pilotstudy uitgevoerd naar Utrechtse thuiskwekers9, waaruit blijkt dat een deel van thuiskwekers in eigen behoefte voorziet en daardoor nauwelijks in koffieshops komt. Daarnaast voorziet een onbekend aantal privé/(t)huisdealers en taxiservicebedrijven in de behoefte van de cannabisconsument. In veel gemeenten tracht men de verkoop te reguleren door regels voor koffieshops vast te leggen. Het illegale karakter van het produkt zelf is hiermee niet verdwenen. Naast de openlijke verkoop in koffieshops blijven verborgen verkooppunten en (zelf)kwekerijen aantrekkelijke handel. Het is daarom moeilijk om zicht te krijgen op de populatie cannabisconsumenten en vast te stellen hoe groot deze groep is. Een deel van de populatie cannabisconsumenten kan, anders gezegd, worden beschouwd als een hidden population. Het is derhalve niet mogelijk om een aselecte steekproef uit de gehele populatie van Utrecht te trekken. Uit observaties in Utrechtse koffieshops (Maalsté, 1994) is bovendien gebleken dat er verschillende subculturen bestaan binnen de populatie cannabisconsumenten. In sommige van deze subculturen spelen de effecten van cannabis een belangrijke rol. Dit betekent dat de kans op het gebruik van cannabis in bepaalde delen van de populatie groter is dan in andere delen van de populatie, hetgeen directe gevolgen heeft voor het bepalen van deze steekproef. Daar het de bedoeling is om een beschrijving te geven van de Utrechtse koffieshopbezoeker, is gekozen voor een vindplaats-gerichte selectie van respondenten. Dit houdt in dat er vragenlijsten zijn verspreid op locaties waar een sterke concentratie van koffieshopbezoekers vermoed wordt: het merendeel van de koffieshops, en enkele cafés, uitgaansgelegenheden en buurthuizen. Het spreekt voor zich dat ook met deze methode niet de totale populatie cannabisconsumenten zichtbaar wordt. De keuze van de onderzoekers voor bepaalde locaties sluit degenen uit die in andere gelegenheden komen of die helemaal niet in openbare gelegenheden komen. De vragenlijsten zijn in de meeste gevallen niet actief verspreid. Consumenten konden zelf een vragenlijst ophalen bij de bar of balie van de betreffende gelegenheid, als zij zich aangesproken voelde door de tekst op de affiche, waarbij koffieshopbezoekers werden opgeroepen om mee te werken aan het onderzoek. Het is echter niet ondenkbaar dat medewerkers van koffieshops een sturende rol hebben gespeeld in de verspreiding van de vragenlijsten, bijvoorbeeld door de vragenlijsten aan bepaalde klanten eerder mee te geven dan aan anderen. Daarbij komt dat de samenwerking per koffieshop verschilde. Sommige exploitanten gaven geen toestemming voor de verspreiding van vragenlijsten via hun koffieshop, terwijl anderen juist vroegen om meer vragenlijsten omdat ze "als warme broodjes over de toonbank gingen". Daar de onderzoekers het idee hadden dat Marokkaanse en jeugdige cannabisconsumenten minder snel aangesproken zouden worden door de oproep op de affiches, is getracht deze `groepen' te werven via tussenpersonen. Dit is voor een deel gelukt. De werving van Marokkaanse consumenten via een Marokkaanse tussenpersoon bleek succesvol: het aantal vragenlijsten ingevuld door Marokkaanse koffieshopbezoekers nam hierdoor toe. De werving van jonge consumenten via jongerenwerkers 6
In recente publikaties wordt verwezen naar schattingen van het NIAD. Volgens de laatste schatting zijn er in Nederland 675.000 regelmatige cannabisconsumenten (Spruit, 1995).
7
Zaadwinkels en `growshops' - waar alle benodigdheden en adviezen over het kweken verkrijgbaar zijn - schieten als paddestoelen uit de grond en worden druk bezocht door de cannabisliefhebber. 8 9
Het Nederlandse drugbeleid, september 1995.
In het kader van het leeronderzoek hebben de studenten S. van Soest en J. van de Wouw, onder begeleiding van medewerkers van het CVO, diepte-interviews afgenomen bij tien thuiskwekers. De resultaten zijn verwerkt in een onderzoeksverslag: Cannabusiness; meningen en ervaringen van hennepkwekers in Utrecht, 1994.
4
leverde niets op. Alhoewel de vragenlijsten door verschillende jongerenwerkers zijn meegegeven aan jonge koffieshopbezoekers, zijn deze niet bij ons teruggekomen. Verder zijn alleen die consumenten opgeroepen die regelmatig in koffieshops komen. Dit betekent dat mensen die uitsluitend eigen kweek roken en mensen die hun rookwaar op andere plekken (dan koffieshops) aanschaffen, uitgesloten zijn van dit onderzoek. Wel is door de keuze van de verschillende locaties getracht om zowel bezoekers als afhalers bij het onderzoek te betrekken.
2.3 Verspreiding van de vragenlijsten In 1993 en 1994 zijn in totaal 440 vragenlijsten verspreid. Dit gebeurde op plekken waar een concentratie van koffieshopbezoekers vermoed werd. In 1993 zijn honderd vragenlijsten in verschillende koffieshops en twaalf vragenlijsten via een mediterrane tussenpersoon verspreid. In 1994 zijn bovendien dertig vragenlijsten via een tussenpersoon in een buurthuis verspreid. Ook zijn veertig vragenlijsten in cafés en tachtig via andere uitgaansgelegenheden verspreid. Tot slot zijn nog 178 vragenlijsten in koffieshops verspreid. Van de 440 vragenlijsten zijn er 180 teruggekomen; dertien bleken onvolledig of onbruikbaar. Soms had eenzelfde persoon meerdere vragenlijsten ingevuld, andere waren onvolledig of onjuist ingevuld. Een aantal vragenlijsten is ingevuld door personen die zelf kweken en zelden of nooit in koffieshops komen. De respons is 41 procent. Tabel 2.1 Aantal vragenlijsten naar plek (N=167) Aantal vragenlijsten
Teruggekomen (onbruikbare)
Verspreid
Respons
Waar gekregen? via koffieshop
85
(-6)
278
31%
via uitgaansgelegenheid of café
37
(-2)
120
31%
via tussenpersoon
12
(-2)
42
29%
via `via'
19
(-2)
niet vermeld
27
(-1)
180
(-13)
440
41%
Totaal
Uit tabel 2.1 blijkt dat van 46 respondenten onduidelijk is waar ze de vragenlijst hebben gekregen. Vermoedelijk hebben de negentien respondenten die zeggen de vragenlijst via via te hebben gekregen deze van iemand ontvangen die hem uit een koffieshop, café dan wel uitgaansgelegenheid heeft meegenomen. Van de 27 respondenten die deze vraag niet hebben beantwoord, is in ieder geval bekend dat de vragenlijst niet via een tussenpersoon verkregen is10.
10
5
De antwoordenveloppen van de vragenlijsten die via een tussenpersoon zijn verspreid, waren gemerkt.
2.4 Data-analyse De vragen waarbij gesloten antwoordcategorieën waren opgenomen, zijn geanalyseerd met het statistische verwerkingsprogramma SPSS. De vragen met open antwoordcategorieën zijn handmatig geanalyseerd of - indien mogelijk - gehercodeerd, zodat zij eveneens verwerkt konden worden met SPSS. De kwalitatieve data zijn ter verduidelijking van de kwantitatieve gegevens in de tekst opgenomen. Op deze wijze wordt inzicht verschaft in de context, waarin de meningen en ervaringen van de onderzochte koffieshopbezoekers bezien moeten worden. Met behulp van SPSS is nagegaan welke verschillen en verbanden er bestaan tussen de verschillende koffieshopbezoekers in de aard en omvang van het blowgedrag, het koopgedrag en de functie van het gebruik. Er is onder andere gekeken naar verschillen in leeftijd, dagbesteding, geslacht, etniciteit en gebruik van andere middelen. Tevens is onderzocht of deze sociaal-demografische kenmerken in relatie staan tot de visie op koffieshops, de functie die door verschillende koffieshopbezoekers aan koffieshops wordt toegekend en de behoefte aan informatie over kwaliteit van de produkten en effecten van cannabisgebruik. Er is verder gekeken of er een relatie bestaat tussen het gebruik van andere middelen dan cannabis en de bekendheid en/of ervaring met criminaliteit en overtredingen vanuit de koffieshop. De verschillen en verbanden zijn geanalyseerd met diverse significantietoetsen, zoals de P2-toets, de ttoets, de F-toets, de Mann-Whitney U test, de Kruskal-Wallis test en de Spearmann correlatietoets. Een verschil of verband wordt hier significant genoemd, als de waarschijnlijkheid dat dit op toeval berust, kleiner is dan één procent (of p < 0.01).
6
3. De respondenten In dit hoofdstuk wordt een aantal gegevens van de populatie koffieshopbezoekers in Utrecht gepresenteerd. In hoofdstuk 2 is gebleken dat de wijze waarop de werving van respondenten is geschied, verschillende cannabisconsumenten uitgesloten heeft. Bij de beoordeling van deze gegevens moet derhalve in acht genomen worden dat het hier om een specifieke groep cannabisconsumenten gaat, te weten de regelmatige koffieshopbezoeker. Alle resultaten zijn gebaseerd op de kwalitatieve en kwantitatieve gegevens van de 167 vragenlijsten die bruikbaar zijn bevonden voor deze analyse. Om de resultaten beter te kunnen plaatsen worden de sociaal-demografische kenmerken en het gebruik van andere middelen van de respondenten afgezet tegen de bevindingen van andere studies naar cannabisgebruik in Nederland, te weten de prevalentiestudies van Sandwijk e.a. naar cannabisgebruikers in Amsterdam (1987, 1990 en 1994), het 3e Peilstations-onderzoek van Kuipers e.a. naar middelengebruik en gokken onder scholieren en de LADIS-gegevens van de Stichting Informatievoorziening Verslavingszorg (IVV) uit 1993. Beter vergelijkbare gegevens zijn de resultaten van een studie naar de bezoekers van `de Piramide', het enige gedoogpunt in de gemeente Bussum, waarbij een aangepast versie van de vragenlijst is gebruikt11. In de eerste paragraaf worden de sociaal-demografische kenmerken besproken, zoals sexeverdeling, leeftijdsverdeling, etniciteit, opleidingsniveau en dagbesteding. In de tweede paragraaf komt het gebruik van andere middelen aan bod. Achtereenvolgens wordt het gebruik van alcohol, cocaïne, heroïne, koffie, LSD, paddestoelen, slaapmiddelen, spacecake, speed/amfetamine, tabak, thee en ecstasy in deze populatie beschreven en afgezet tegen het gebruik van deze middelen in de Nederlandse samenleving (indien daarover gegevens beschikbaar zijn).
3.1 Sociaal-demografische kenmerken Sexeverdeling Uit figuur 3.1 blijkt dat 84 procent van de respondenten in deze steekproef van het mannelijke geslacht is. De resultaten in Bussum leveren een overeenkomstige man/vrouw verdeling op: te weten 85 procent mannen en vijftien procent vrouwen. Uit verschillende prevalentie-onderzoeken12 blijkt dat cannabisgebruik vaker voorkomt onder mannen (jongens) dan onder vrouwen (meisjes). Sandwijk meldt dat recent gebruik (laatste maand gebruik) bij mannen twee keer zo hoog is als bij vrouwen: "Of all last month users however, 70 percent is male. So even though men and women start using at, on average, the same age and in more or less the same numbers, women are much less likely to continue using" (Sandwijk e.a., 1995, p.49). Volgens de statistieken van de IVV is 86 procent van degenen die in 199313 een beroep deden op de Nederlandse verslavingszorg met als hoofdmiddel cannabis, van het mannelijke geslacht (Ouwehand, 1994).
11
Deze studie is uitgevoerd door D. van Buuren en S. Kodde (1995) onder begeleiding van het Centrum voor Verslavingsonderzoek in het kader van het leeronderzoek `Verslavingen' in de periode mei-augustus 1995.
12 13
Kuipers e.a., 1993 en Sandwijk e.a., 1995.
In 1992 was eveneens 86% van de personen die een beroep deden op de verslavingszorg in verband met cannabis van het mannelijke geslacht; in 1991 was dat 87%.
7
1Figuur 3.1 Sexeverdeling (N=167) Man 83,8% 140 27
Vrouw 16,2%
Leeftijdsverdeling De gemiddelde leeftijd van de respondenten is 25 jaar: de jongste respondent is vijftien jaar en de oudste is vijftig jaar. De helft van de respondenten is jonger dan 23 jaar. Voor de analyses is een keuze gemaakt voor de volgende indeling van leeftijdscategorieën: jonger dan achttien jaar, van achttien tot 25 jaar, van 25 tot dertig jaar en ouder dan dertig jaar. In figuur 3.2 is te zien dat niet alle leeftijdscategorieën evenredig vertegenwoordigd zijn. Meer dan de helft van de respondenten (55%) is tussen de achttien en 24 jaar. Alhoewel er een poging is gedaan meer respondenten beneden de achttien jaar te werven, blijft deze categorie ondervertegenwoordigd. De categorieën zijn gekozen op basis van natuurlijke grenzen. Koffieshops mogen niet verkopen aan jeugdigen beneden de achttien jaar. Het ligt daarom voor de hand om achttien jaar als een grens te beschouwen. De volgende grens (25 jaar) is de leeftijd, waarop vervolgopleidingen veelal afgerond zijn. De leeftijd van de mannen in deze steekproef is relatief hoger dan de leeftijd van de vrouwen: de helft van de mannen is ouder dan 24 jaar, terwijl de mediane leeftijd van de vrouwen 21 jaar is.
2Figuur 3.2 Leeftijdscategorieën naar sekse (N=166) 100
tota al man vrouw
90 80 70 60 %
50 40 30 20 10 0 lee ftijdscategor ieën
Wanneer deze gegevens worden vergeleken met ander onderzoek dan blijkt dat bezoekers van de Piramide in Bussum eveneens een gemiddelde leeftijd van 25 jaar hadden. De leeftijd van de
8
respondenten in het prevalentie-onderzoek onder de Amsterdamse bevolking ligt echter een stuk hoger. In dit onderzoek uit 1994 is de kans op cannabisgebruik in de laatste maand het grootst voor personen tussen de twintig en 35 jaar (van degenen die de laatste maand cannabis gebruikt hebben is 61 procent tussen de twintig en 35 jaar). Naarmate de respondenten ouder worden, neemt de kans op gebruik in de laatste maand af. Van degenen die in 1994 de laatste maand cannabis gebruikt hebben is 29 procent jonger dan 25 jaar (Sandwijk e.a., 1995). In het Utrechtse onderzoek is bijna tweederde van de respondenten (63%) jonger dan 25 jaar. Dat is twee maal zoveel. Bij een eventuele vergelijking van de resultaten dient derhalve rekening te worden gehouden met het feit dat deze respondenten gemiddeld een aantal jaren jonger zijn dan de respondenten uit het Amsterdamse onderzoek. Hierbij zal de keuze van de respondenten, in ons geval regelmatige koffieshopbezoekers, een belangrijke rol hebben gespeeld.
Etniciteit Uit figuur 3.3 blijkt dat het overgrote deel van de respondenten in deze steekproef uit Nederland afkomstig is (87%). Verder zien we dat drie procent van de respondenten uit Suriname afkomstig is, acht procent uit Marokko14 en vier procent uit een ander Europees land.
3Figuur 3.3 Etniciteit (N=160) Nederlands 86,2% 138 4 6 12
Surinaams 2,5% West-Europees 3,8% Marokkaans 7,5%
In de eerder genoemde prevalentie-studies wordt slechts summier ingegaan op etniciteit en cannabisgebruik. Kuipers e.a. (1993) melden dat cannabisgebruik het hoogst is onder leerlingen met een vader uit een ander land van Europa en het laagst onder leerlingen van Turkse afkomst. In de steekproef van Kuipers is 93 procent van de leerlingen in Nederland geboren. In de prevalentie-studie van Sandwijk e.a. (1991) wordt in 1990 een daling van cannabisgebruik onder Surinamers en Antillianen geconstateerd in vergelijking met de cijfers uit 1987. "Etnicity is a very important determinant of use. There is a clear dichotomy between people of native Dutch parentage, other Europans and Americans on the one hand, and those of Surinamese, Antillean, Moroccan and Turkish origin on the other. On the first groep, 32 percent had used cannabis at some time; the corresponding figure for the latter group was only 14 percent, compromised predominantly of Surinamese or Antillean origin" (Sandwijk e.a., 1995, p.49-50). In 1994 is de verdeling van de nationaliteiten in het Amsterdamse onderzoek als volgt: van de respondenten die de laatste maand cannabis gebruikt hebben is 85 procent afkomstig uit Nederland, zeven procent uit Suriname/Antillen, twee procent uit Marokko/Turkije en vier procent uit Europa/USA. Opleidingsniveau 14
9
Eerder is opgemerkt dat deze groep actief geworven is.
In de vragenlijst is niet expliciet gevraagd naar een vooropleiding. Wel is gevraagd naar de huidige dagbesteding, waarbij respondenten hun beroep en/of schoolopleiding konden invullen. Hierdoor is niet van alle respondenten bekend of zij een vooropleiding hebben genoten en welke dat dan was. Toch kan uit figuur 3.4 voorzichtig geconcludeerd worden, dat het opleidingsniveau van de respondenten relatief hoog is (althans van degenen die een opleiding volgen). Van 47 respondenten in deze steekproef (28%) is bekend dat zij een universitaire, dan wel hogere beroepsopleiding volgen. Dit kan samenhangen met de methode van onderzoek. Wellicht zijn hoger opgeleiden eerder geneigd om mee te werken aan (universitair) onderzoek, dan lager opgeleiden. Overigens wijkt dit beeld niet af van het beeld dat uit het Amsterdamse onderzoek naar voren komt. In 1994 was 30% van degenen die de laatste maand cannabis hadden gebruikt hoger opgeleid, dat wil zeggen dat deze mensen HBO of universitair onderwijs gevolgd hadden (Sandwijk e.a., 1995).
4Figuur 3.4 Verdeling opleidingsniveau (N=167) 20 (schoolgaand/studerend)
54
(werkend)
20
(werkloos)
28
Universiteit
19
HBO
9
MBO
17
Middelbare school
0
10
20
30 aantallen
10
40
50
60
Dagbesteding Figuur 3.5 laat zien dat het overgrote deel van de respondenten een dagbesteding heeft in de vorm van een opleiding en/of werk (87%). In de vorige paragraaf hebben we kunnen zien dat het opleidingsniveau vrij hoog is. De beroepen variëren van chemicus tot slager, van reclasseringsmedewerker tot lasser, van peuterleidster tot kok. In het Amsterdamse onderzoek van 1994 bleek het merendeel van de `regelmatige' cannabisconsumenten een dagbesteding te hebben in de vorm van een opleiding of werk. Van de personen die de laatste maand cannabis gebruikt hadden, was 13 procent werkloos en 5 procent arbeidsongeschikt (Sandwijk e.a., 1995).
5Figuur 3.5 Dagbesteding (N=167) Studie/School 44,3%
74
20
52 21
Beide 12,0%
Werk 31,1% Geen van beide 12,6%
3.2 Gebruik van andere middelen In deze paragraaf wordt het gebruik van andere middelen besproken, opdat het cannabisgebruik van de respondenten in een breder kader geplaatst kan worden. Door de open antwoordmogelijkheid bij de frequentie van het gebruik van andere middelen is niet altijd ingevuld hoe vaak de respondent een bepaald middel gebruikt. In tabel 3.1 is weergegeven in welke percentages andere middelen door de respondenten in deze steekproef ooit gebruikt zijn. Van de illegale middelen scoren spacecake (51%) en ecstasy (35%) het hoogst, daarna volgen respectievelijk speed/amfetamine (31%), LSD (27%), cocaïne (26%), paddestoelen (26%) en tot slot heroïne (10%). Er zijn geen noemenswaardige verschillen tussen mannen en vrouwen gevonden wat betreft het gebruik van andere middelen dan cannabis.
Tabel 3.1 Gebruik van andere middelen Ooit gebruikt ja
11
nee
Middel
%
abs.
%
abs.
N
alcohol
82%
135
18%
29
164
cocaïne
26%
42
74%
122
164
ecstacy
35%
58
65%
106
164
heroïne
10%
16
90%
148
164
koffie
73%
119
27%
45
164
LSD
27%
44
73%
120
164
paddestoelen
26%
42
74%
122
164
slaapmiddelen
8%
13
92%
151
164
space-cake
51%
83
49%
81
164
speed/amfetamine
31%
51
69%
113
164
tabak
77%
127
23%
37
164
thee
68%
111
32%
53
164
Alcohol Volgens veel cannabisgebruikers is de werking van alcohol tegengesteld aan de werking van cannabis. Toch wordt deze legale hard drug niet geschuwd door deze populatie cannabisconsumenten: 82 procent van de respondenten in deze steekproef gebruikt alcohol. Bijna eenderde van de respondenten (30%) gebruikt een paar maal per week alcohol en elf procent gebruikt dit middel dagelijks. Bij eenderde van de respondenten (30%) is de frequentie van het alcoholgebruik niet bekend. Er is niet gevraagd of de respondenten alcohol en cannabis in combinatie gebruiken (in paragraaf 5.2 wordt wel ingegaan op de wenselijkheid van alcoholverkoop in de koffieshop). Van achttien procent van de respondenten is bekend dat zij nooit alcohol drinken. Het alcoholgebruik van de respondenten wijkt hiermee nauwelijks af van het alcoholgebruik in onze samenleving. De zevende editie van `Feiten over alcohol' (1995) meldt dat volgens de meest recente gegevens (uit het jaar 1992) twintig procent van alle Nederlanders boven de vijftien jaar geen alcohol drinkt. Wanneer we alleen kijken naar de jongeren van vijftien tot en met 24 jaar, dan is dit percentage lager: zeventien procent heeft nooit alcohol gebruikt. De percentages van het prevalentie-onderzoek in Amsterdam leveren het volgende beeld: de helft van de respondenten (54%) in dat onderzoek gebruikte in het jaar voorafgaand aan het onderzoek, zowel alcohol als cannabis (Sandwijk e.a., 1995, p.18). Hierbij is verder niet ingegaan op de frequentie van het gebruik. Cocaïne Cocaïne is een illegale hard drug, waarvan de marktprijs zeer hoog is. Het gebruik van cocaïne heeft plaats in bepaalde kringen, die voor een buitenstaander niet zondermeer toegankelijk zijn. Ook is dit middel zeer populair in bepaalde uitgaanscircuits, vanwege het opwekkende effect. Driekwart van de respondenten (73%) zegt nooit cocaïne te hebben gebruikt. Degenen die wel kennis gemaakt hebben met cocaïne (25%), zijn voor een groot deel onregelmatige gebruikers. Van de Utrechtse respondenten zegt twee procent minstens één maal per maand cocaïne te gebruiken; zestien procent van de respondenten heeft vaker dan drie keer cocaïne gebruikt. Uit het onderzoek van Sandwijk e.a. (1995) komt naar voren dat vier procent van de respondenten het afgelopen jaar zowel cannabis als cocaïne hadden gebruikt (Sandwijk e.a., 1995, p.18). Er is niet ingegaan op de frequentie van het gebruik of de mate waarin het gebruik in combinatie voorkomt. Ecstasy Ecstacy is een middel dat in Nederland zeer populair geworden is. Veel jonge mensen komen op houseparty's in aanraking met ecstacy, waar dit een favoriete party-drug is. Hellinga en Plomp omschrijven de werking als ontspannend en ongevaarlijk. Het effect neemt af naarmate het gebruik frequenter wordt. Derhalve adviseren zij een beperkt gebruik: "Wie ecstacy wil gebruiken om te
12
communiceren of te mediteren zou het gebruik moeten beperken tot niet meer dan vier keer per jaar" (Hellinga en Plomp, 1994, p.39). Eenderde (35%) van de groep respondenten in Utrecht heeft wel eens ecstacy gebruikt. Eenvijfde deel (19%) heeft meerdere malen ecstacy gebruikt en een klein gedeelte van de respondenten (7%) gebruikt het maandelijks. Een gering aantal respondenten (4%) heeft ten hoogste drie maal ecstacy geprobeerd. In het Amsterdamse onderzoek heeft drie procent van de respondenten het afgelopen jaar zowel cannabis als ecstacy gebruikt (Sandwijk e.a., 1995, p.18). Heroïne Ook heroïne valt onder de illegale hard drugs, maar is veel minder populair in het uitgaanscircuit. Heroïne wordt in zeer beperkte kringen gebruikt en is (doorgaans) niet verkrijgbaar in koffieshops. Het overgrote deel van de respondenten zegt dit middel nooit gebruikt te hebben (90%). Een enkeling gebruikt regelmatig heroïne (1%) en een klein aantal respondenten (4%) heeft meerdere malen heroïne gebruikt. Sommige respondenten (3%) hebben het na een paar keer proberen voor gezien gehouden en van twee procent is de frequentie van het gebruik onbekend. In Amsterdam gebruikte één procent van de respondenten het afgelopen jaar zowel cannabis als heroïne (Sandwijk e.a., 1995, p.18). Er wordt niet ingegaan op de frequentie van het gebruik of de mate waarin het gebruik in combinatie voorkomt. Koffie Koffie is een drank die sedert de zeventiende eeuw in steeds ruimere mate in Nederland gedronken wordt (Reinders en Wijsenbeek, 1994). Het werkzame bestanddeel, cafeïne, heeft een opwekkend effect. Tegenwoordig drinkt 92 procent van de Nederlandse bevolking van vijftien jaar en ouder wel eens koffie; 82 procent doet dit regelmatig (Consumentenservice Douwe Egberts Nederland, 1995). In onze populatie drinkt zeventig procent van de mensen wel eens koffie. Zestig procent van de respondenten drinkt dagelijks koffie, terwijl tien procent dat minder vaak doet. LSD Eind jaren zestig werd LSD (ofwel LSD-25) in Amsterdam geïntroduceerd. LSD is met zijn bewustzijnsverruimende werking geliefd bij cannabisconsumenten, die wensen te experimenteren met het innerlijke bewustzijn. Volgens de auteurs van Uit je bol kan men de werking beter omschrijven met de term `entheogeen': "Entheogene middelen geven geestelijke ervaringen die vaak als `mystiek' worden omschreven" (Hellinga en Plomp, 1994, p.10). Zij geven aan dat LSD bij `normaal gebruik' niet schadelijk is: "Twee of drie keer per jaar is voor de entheogene onderzoeker genoeg" (Hellinga en Plomp, 1994, p.88). LSD is goedkoop, maar moeilijk verkrijgbaar. De ervaring van een trip geeft de gebruiker voldoende stof voor enige maanden, vandaar dat frequent gebruik nauwelijks voorkomt. Ruim een kwart van de respondenten in deze populatie heeft wel eens LSD gebruikt (27%). Regelmatig LSD-gebruik komt bij twee procent van de respondenten voor en zeventien procent heeft meerdere malen LSD gebruikt. Vier procent van de respondenten heeft het enkele malen geprobeerd en van de overige vier procent is (de mate van) het LSD-gebruik niet bekend. Paddestoelen Een kwart van de respondenten (26%) geeft aan wel eens paddestoelen te hebben gebruikt. Geen van de respondenten meldt regelmatig gebruik van paddestoelen. Wel heeft veertien procent van de respondenten meerdere malen (vaker dan drie keer) paddestoelen gebruikt en heeft zeven procent enkele malen (ten hoogste drie keer) paddestoelen geprobeerd, vijf procent heeft niet toegelicht in welke mate men gebruikt. Het gebruik van paddestoelen als mescaline, psilocybine en de vliegenzwam in Nederland lijkt toe te nemen. Volgens Jamin van de Jellinek heeft deze "groeiende belangstelling van jongeren voor paddestoelen [...] te maken met de populariteit van ecstasy" (NRC, 16 augustus 1994). Vroeger werden paddestoelen door een selecte groep kenners in het najaar uit de bossen gehaald. Tegenwoordig worden paddestoelen het hele jaar door gekweekt, gebruikt en aangeboden. Het is onduidelijk in hoeverre paddestoelen tot de illegale middelen gerekend kunnen worden. In het begin
13
van dit jaar (januari 1995) werd door justitie een proefproces uitgelokt over de toelaatbaarheid van paddestoelen die een stof bevatten die in de Opiumwet wordt genoemd: "Ook de Nederlandse paddestoel `kaalkopje' komt in de Opiumwet niet voor. Justitie gaat er echter van uit dat de gedroogde paddestoel vanwege het na droging relatief hogere bestanddeel psylocybine als `preparaat' kan worden beschouwd. Vers geplukte paddestoelen zouden volgens deze theorie niet onder de Opiumwet vallen" (de Volkskrant, 27 januari 1995).
Slaapmiddelen Veel mensen, met name ouderen, gebruiken slaapmiddelen dan wel kalmeringsmiddelen op voorschrift van de dokter. Deze middelen kunnen een zeer verslavende werking hebben. Van de respondenten in Utrecht zegt acht procent wel eens slaapmiddelen te hebben gebruikt. Hierbij heeft één procent van de respondenten het over regelmatig gebruik (tenminste één maal per maand) en heeft twee procent meerdere malen (vaker dan drie keer) slaapmiddelen gebruikt. Onderzoek in Amsterdam meldt dat één procent van de respondenten het afgelopen jaar zowel cannabis als slaapmiddelen heeft gebruikt (Sandwijk e.a., 1995, p.18). Space-cake Space-cake is de benaming voor een cake waarin hasj of wiet verwerkt is. Het eten van hasj of wiet geeft vaak sterkere ervaringen dan het roken van deze produkten. Space-cake wordt daarom door sommige mensen als een `hard drug' beschouwd. Hellinga en Plomp (1994) menen dat het verbod op verkoop van space-cake in de koffieshops terecht is, omdat de consument niet weet hoeveel erin zit. Toch wordt in verschillende koffieshops space-cake verkocht. Bij de GG&GD in Amsterdam hebben zich wel eens toeristen gemeld die in een koffieshop een stuk cake bij de thee of koffie hadden gegeten - onwetende dat het om space-cake ging - en hier behoorlijk van in de war waren geraakt (van Brussel, 1993). De helft van de respondenten in deze steekproef (51%) heeft ooit space-cake gebruikt. Ruim een kwart van de respondenten (27%) heeft dit meerdere malen geprobeerd en vier procent van de respondenten eet maandelijks space-cake. Een klein aantal respondenten (7%) heeft ten hoogste drie maal spacecake gebruikt en de overige respondenten hebben geen toelichting gegeven op de frequentie van het gebruik van space-cake. Speed/amfetamine Amfetaminen (speed) zijn meestal verkrijgbaar in de vorm van pilletjes, soms als poeder. "Het meest bekend van deze stoffen is hun eigenschap om vermoeidheid tegen te gaan. Ze bevorderen meestal de lichamelijke en geestelijke activiteit en remmen de eetlust" (van Ree, 1985, p.88). Volgens de auteurs van `Uit je bol' zijn amfetaminen zwaar verslavend: "De extra energie die amfetamine je geeft, is afkomstig uit de reserves van je eigen lichaam. Je gaat na een speedtrip net zolang down als je up bent geweest. En juist tijdens de uitputting daarna heb je zin je energie weer op te wekken met een nieuwe dosis speed" (Hellinga en Plomp, 1994, p.54). Van de respondenten in Utrecht heeft eenderde deel (31%) ooit amfetaminen gebruikt. Een klein deel van de respondenten (6%) doet dat maandelijks en twaalf procent heeft meerderde malen speed gebruikt. Een klein aantal respondenten (6%) heeft enkele malen speed geprobeerd. Van de Amsterdamse respondenten heeft twee procent in het afgelopen jaar zowel cannabis als speed gebruikt (Sandwijk e.a., 1995, p.18). De frequentie van het gebruik en de mate waarin het gebruik in combinatie voorkomt zijn niet toegelicht. Tabak Het merendeel van de cannabisconsumenten in ons land rookt het cannabisprodukt vermengd met tabak in een joint of een stickie: "In Nederland wordt hashish meestal gerookt in een joint. De hash of wiet wordt op een bedje van tabak gekruimeld en toegedekt met nog meer tabak. Daar wordt vervolgens, vaak heel kunstig, een grote joint van gedraaid die door een aantal blowers samen wordt gedeeld. Het zogenaamde stickie is hetzelfde maar dan een eenmansaffaire" (Hellinga en Plomp, 1994, p.16-17).
14
Zonder tabak wordt het cannabisprodukt bijvoorbeeld gebruikt met een (water)pijpje of door het op te eten (bijvoorbeeld in een spacecake)15. Ruim een kwart van de respondenten gebruikt nooit tabak (22%) of gebruikt alleen tabak in joints (5%). Het Amsterdamse onderzoek wijst uit dat in 1994 41 procent van de cannabisconsumenten tabak rookte. Thee Van de respondenten in deze steekproef drinkt eenderde (32%) nooit thee, eenderde (32%) dagelijks en negen procent af en toe thee. De overige respondenten (27%) hebben geen toelichting gegeven op de frequentie van het theegebruik. Volgens de consumentenservice van Douwe Egberts Nederland is de belangstelling voor het drinken van thee de laatste jaren gelijk gebleven. Van de Nederlanders van vijftien jaar en ouder drinkt 65 procent regelmatig en 26 procent af en toe thee. Slechts negen procent van de Nederlandse bevolking zegt nooit thee te drinken. Hoewel het drinken van thee nauw verbonden lijkt met cannabisgebruik - als gevolg van het gebruik krijgt men vaak een droge mond - is thee bij deze groep cannabisconsumenten minder populair dan verwacht. Samenvatting Resumerend kunnen wij vaststellen dat het gebruik van amfetaminen (speed) en XTC - en in mindere mate heroïne en cocaïne - onder de regelmatige koffieshopbezoekers in eerste instantie vrij hoog lijkt in vergelijking met de resultaten van het gebruik van deze middelen onder Amsterdamse cannabisconsumenten. Het is echter niet verantwoord om aan deze vergelijking harde conclusies te verbinden, daar de metingen van het gebruik van andere drugs dan cannabis in beide onderzoeken niet zondermeer te vergelijken zijn. Bij het onderzoek in Amsterdam werd een onderscheid gemaakt in `laatste maand', `laatste jaar' en `ooit' gebruik. Bij de combinatie van cannabis met andere drugs gaat het steeds over laatste jaar gebruik. Hierbij is niet ingegaan op de frequentie van het gebruik. Van de respondenten in de Utrechtse steekproef is niet bekend of zij deze middelen `ooit', `het laatste jaar' dan wel `de laatste maand' hebben gebruikt. Met andere woorden: iemand die zegt meerdere malen heroïne te hebben gebruikt, kan ook over een ver verleden spreken.
15
15
Er zijn ook mensen die pure (zonder tabak) joints, dan wel stickies roken.
16
4. Het gebruik 4.1 Aard en omvang van het blowgedrag Aanvang en duur De ervaring van de respondenten met cannabisgebruik is zeer uiteenlopend. De duur van het cannabisgebruik varieert in deze steekproef van minimaal een half jaar tot maximaal dertig jaar. De gemiddelde duur van het gebruik is negen jaar. De helft van de respondenten gebruikt langer dan zeven jaar cannabis. De beginleeftijd van het gebruik varieert van minimaal tien jaar tot maximaal 35 jaar. De gemiddelde beginleeftijd is zeventien jaar. De helft van de respondenten is jonger dan zestien jaar bij het eerste gebruik. In figuur 4.1 is te zien dat bijna éénderde van de respondenten (29%) veertien jaar of jonger was bij het eerste gebruik.
6Figuur 4.1 Leeftijd bij eerste gebruik van cannabis (N=166) 100 90 80 70 60 %
50 40 30 20 10 0 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 lee ftijd
Uit een onderzoek onder scholieren (Plomp, e.a., 1990) blijkt dat de meeste leerlingen op vijftien- of zestienjarige leeftijd voor het eerst cannabis gebruiken. Eenzelfde beginleeftijd is gemeten in het derde Peilstations-onderzoek (Kuipers, e.a., 1993): voor zowel de jongens als de meisjes geldt in 1992 een gemiddelde beginleeftijd van 15,7 jaar. Bij de Amsterdamse cannabisconsumenten werd een gemiddelde beginleeftijd van twintig jaar gemeten. De helft van de Amsterdamse cannabisconsumenten was ouder dan achttien jaar bij het eerste cannabisgebruik (Sandwijk e.a., 1995). In figuur 4.2 is een onderverdeling gemaakt in respondenten die bij het eerste gebruik jonger dan veertien jaar waren (15%), respondenten die veertien tot zestien jaar waren (29%), respondenten die zestien tot achttien jaar waren (25%) en respondenten die achttien jaar of ouder waren (31%). Dit betekent dat ruim tweederde van de respondenten (69%) jonger was dan achttien jaar op het moment van het eerste cannabisgebruik.
17
7Figuur 4.2 Aanvangsleeftijd naar sekse (N=166) totaa l man vrouw
100 90 80 70 60 %
50 40 30 20 10 0 lee ftijdscategorie ën
De vrouwelijke respondenten zijn relatief iets jonger bij het eerste gebruik van cannabis: de mannelijke respondenten hebben een gemiddelde beginleeftijd van zeventien jaar, vrouwen beginnen gemiddeld op hun zestiende jaar. Toch geldt voor zowel de mannelijke als de vrouwelijke respondenten, dat de helft van de respondenten zestien jaar was bij het eerste cannabisgebruik. Frequentie In figuur 4.3 is te zien dat een groot deel van de respondenten in deze steekproef zeer regelmatig cannabis gebruikt. Ruim tweederde van de respondenten gebruikt dagelijks cannabis (69%) en bijna een kwart van de respondenten gebruikt het een paar keer per week (23%). Zoals reeds eerder vermeld, gaat het hier om de regelmatige koffieshopbezoeker. Blijkbaar zijn dit ook regelmatige gebruikers. Weekendgebruikers en uitgaansgebruikers16 zijn in deze populatie ondervertegenwoordigd.
Figuur 4.3 8Frequentie van het cannabisgebruik (N=159) 69,2%
3,1% 4,4%
Dagel ijks Paa r kee r per we ek Eén kee r pe r wee k Minde r da n één keer per week
23,3%
De frequentie van het gebruik blijkt verband te houden met het geslacht van de 16
Weekendgebruikers zijn mensen die cannabis uitsluitend in het weekend gebruiken; uitgaansgebruikers zijn mensen die cannabis uitsluitend tijdens `het uitgaan' gebruiken.
18
koffieshopbezoeker. Vrouwelijke koffieshopbezoekers zijn minder frequente gebruikers van cannabis dan mannelijke koffieshopbezoekers. Er is echter geen significant verschil tussen de geslachten wat betreft de frequentie van cannabisgebruik17. In tabel 4.1 is de frequentie van het gebruik van cannabis naar geslacht weergegeven. Bij koffieshopbezoekers van het mannelijke geslacht ligt het percentage gebruikers dat een paar keer per week of vaker cannabis gebruikt hoger dan bij koffieshopbezoekers van het vrouwelijke geslacht. Het percentage regelmatige gebruikers onder mannelijke bezoekers is 96 en onder vrouwelijke bezoekers is het 77. Tabel 4.1: Frequentie gebruik naar sekse (N=159) Geslacht
man
vrouw
Totaal
%
%
%
< dan 1 keer per week
3%
12%
4%
1 keer per week
2%
12%
3%
paar keer per week
25%
15%
23%
dagelijks
71%
62%
69%
Totaal
84%
16%
100%
Frequentie gebruik
Verder blijkt de frequentie van het gebruik positief samen te hangen met de duur van het gebruik18. Naarmate de respondent langer cannabis gebruikt, neemt de frequentie van het gebruik toe (zie tabel 4.2). Koffieshopbezoekers die minder dan één keer per week cannabis gebruiken, hebben een gemiddelde gebruiksduur van vijf jaar (de mediaan ligt bij vier jaar). De dagelijks gebruikers hebben daarentegen een gemiddelde gebruiksduur van negen jaar (de mediaan ligt bij zeven jaar). Tabel 4.2: Verschillen in gebruiksduur naar frequentie gebruik (N=159) Gebruiksduur (in jaren) N Gemiddeld
Mediaan
S.D.
Frequentie gebruik < dan 1 keer per week
7
5
4
1.7
1 keer per week
5
4
4
2.2
37
7
5
5.0
110
9
7
6.7
paar keer per week dagelijks
Plomp e.a. menen dat er een duidelijk verband is tussen de beginleeftijd en de frequentie van het huidige gebruik: "Degenen die in de afgelopen maand drie keer of vaker cannabis gebruikten (15%) zijn vaker op jongere leeftijd met dit gebruik begonnen" (Plomp e.a., 1990, p.35). In deze steekproef zijn ook verschillen in beginleeftijd gevonden tussen frequente en minder frequente gebruikers (tabel 4.3). De respondenten die minder dan één keer per week cannabis gebruiken hebben een gemiddelde beginleeftijd van negentien jaar en respondenten die dagelijks cannabis gebruiken hebben een gemiddelde beginleeftijd van zestien jaar. Deze verschillen zijn overigens niet
17 18
19
Significantieniveau (Mann-Whitney U test): U=1487.0, n1=133 n2=26, p=0.16 tweezijdig. Significantieniveau: rs=0.24, N=159, p=0.001.
significant19. Dit kan te maken hebben met de ondervertegenwoordiging van respondenten die één keer per week of minder vaak cannabis gebruiken. De spreiding binnen de groepen is overigens zeer groot: er zijn ook incidentele gebruikers die op vroege leeftijd begonnen zijn. Tabel 4.3: Verschillen in beginleeftijd naar frequentie gebruik (N=158) N Gemiddeld Beginleeftijd (in jaren)
Mediaan
S.D.
Frequentie gebruik < dan 1 keer per week
7
19
18
1.2
1 keer per week
5
17
16
1.2
37
17
16
0.4
109
16
15
0.4
paar keer per week dagelijks
Gebruikswijze Cannabis wordt gezien als een middel met een sociaal karakter. De rondgaande joint - die in de jaren zestig en zeventig als verzetssymbool fungeerde tegen de burgerlijke maatschappij20 - kan de gebruikers in een sfeer van saamhorigheid brengen. Dit sociale cannabisgebruik lijkt aan populariteit in te hebben geboet in de populatie cannabisconsumenten, die hier besproken wordt. Eenderde van de respondenten zegt vaak alleen te roken (35%), terwijl slechts acht procent van de respondenten nooit alleen rookt. Ruim de helft van de respondenten (57%) rookt meestal in gezelschap, maar soms ook wel alleen. Het blijkt dat er een significant verschil bestaat tussen mannelijke en vrouwelijke koffieshopbezoekers wat betreft solo-gebruik21. In tabel 4.4 is te zien dat bijna eenderde van de vrouwelijke koffieshopbezoekers (30%) cannabis altijd in gezelschap van anderen gebruikt, terwijl het percentage gezelschapsgebruikers bij de mannelijke respondenten slechts vier procent bedraagt. Mannelijke koffieshopbezoekers zijn vaker solo-gebruikers en vrouwelijke koffieshopbezoekers zijn vaker gezelschapsgebruikers.
19
Significantieniveau: F= 0.94, p=0.43.
20
In `Het Kruid, de Krant en de Kroongetuigen' (Maalsté, 1993) wordt het gebruik van cannabis in Nederland na de Tweede Wereldoorlog beschreven. In de paragraaf Een elitair gezelschap (p.105-107) wordt beschreven hoe de `eerste gebruikers' cannabis als verzetsmiddel tegen de squares gebruikten.
21
20
Significantieniveau (Mann-Whitney U test): U=1166, n1=140 n2= 27, p< 0.001 tweezijdig.
Tabel 4.4 Solo-gebruik van Utrechtse koffieshopbezoekers naar sekse (N=167) Geslacht man vrouw Solo-gebruik
N
%
N
%
nooit
6
4%
8
30%
soms
80
57%
15
56%
vaak
54
39%
4
15%
140
100%
27
100%
Totaal
Verder blijkt er een sterke, positieve samenhang te bestaan tussen solo-gebruik en de frequentie van gebruik22. De hypothese dat solo-gebruikers vaker dagelijks gebruiken dan gezelschapsgebruikers is hiermee bevestigd. Van de solo-gebruikers gebruikt 84 procent dagelijks cannabis. Van de gezelschapsgebruikers gebruikt 33 procent dagelijks (zie tabel 4.5). Tabel 4.5 Solo-gebruik van Utrechtse koffieshopbezoekers naar frequentie van gebruik (N=157). nooit soms vaak Totaal Solo-gebruik Frequentie gebruik
%
%
%
%
< 1 keer per week
25%
3%
2%
4%
1 keer per week
25%
2%
paar keer per week
17%
30%
14%
23%
dagelijks
33%
65%
84%
69%
8%
57%
35%
100%
Totaal
3%
Solo-gebruik blijkt bovendien positief samen te hangen met de duur van het gebruik23. Naarmate de respondent vaker alleen gebruikt, blijkt deze langer cannabis te gebruiken. Koffieshopbezoekers die nooit in hun eentje cannabis gebruiken, blijken een gemiddelde gebruiksduur van vijf jaar te hebben, terwijl koffieshopbezoekers die vaak alleen gebruiken een gemiddelde gebruiksduur van elf jaar hebben. Tabel 4.6: Verschillen in solo-gebruik naar gebruiksduur (N=167) Gebruiksduur (in jaren) N Gemiddelde
Mediaan
S.D.
Solo-gebruik nooit
14
5
4
2.2
soms
95
8
6
5.9
vaak
58
11
10
6.6
Locaties van gebruik 22 23
21
Significantieniveau: rs=0.31, N=159, p< 0.001, eenzijdig. Significantieniveau: rs=0.33, N=167, p< 0.001, eenzijdig.
Alhoewel cannabis in Nederland vrij ingeburgerd begint te raken, wordt het gebruik van cannabis lang niet altijd en door iedereen op prijs gesteld. Cannabisgebruik is publiekelijk alleen toegestaan in koffieshops en in enkele Utrechtse cafés en uitgaanscentra. In het merendeel van de openbare gelegenheden heerst een verbod op het gebruik van cannabis. Bovendien is het moeilijk om onopgemerkt cannabis te roken vanwege de karakteristieke geur die hiermee verspreid wordt. Dit betekent dat de cannabisconsument alleen op bepaalde locaties kan gebruiken. Uit de pilotstudie is een aantal voorkeurs-locaties naar voren gekomen. Deze zijn als aparte antwoordcategorieën in de vragenlijst opgenomen, te weten: koffieshops, uitgaansgelegenheden of feestjes, thuis, bij vrienden, op het werk of op school en buiten. Uit tabel 4.7 blijkt dat `thuis' het vaakst genoemd wordt als locatie om cannabis te gebruiken: 81 procent van de respondenten zegt thuis cannabis te gebruiken. Andere vaak genoemde locaties voor cannabisgebruik zijn respectievelijk: bij vrienden (70%), in de koffieshop (62%), uitgaansgelegenheden en feestjes (58%) en buiten (51%). Het gebruik van cannabis tijdens werk of studie wordt door vijftien procent van de respondenten bevestigend beantwoord. Naast de vaste antwoordcategorieën zijn nog andere locaties voor cannabisgebruik door respondenten genoemd, te weten: in de auto, in bed, in de trein en in het buitenland. Een aantal respondenten geeft aan overal waar mogelijk cannabis te gebruiken. Tabel 4.7: Locaties van gebruik (N=167) Locatie
frequentie (in aantal keren genoemd)
percentage
thuis
136
81%
bij vrienden
117
70%
koffieshop
103
62%
uitgaan/feestjes
96
58%
buiten
85
51%
op werk/op school
55
15%
Er is een verband gevonden tussen bepaalde locaties en de leeftijd van de respondenten. Jonge cannabisconsumenten blijken vaker in de koffieshop en in mindere mate thuis te gebruiken dan oudere cannabisconsumenten. Naarmate de leeftijd van de respondent stijgt, is de kans op thuisgebruik van cannabis significant groter24 en de kans op cannabisgebruik in de koffieshop significant kleiner25. De gemiddelde leeftijd van respondenten die thuis of op het werk gebruiken is derhalve hoger (26 jaar), dan de gemiddelde leeftijd van respondenten die in de koffieshop gebruiken (23 jaar).
24 25
22
Significantieniveau: gem. groep 1 = 26.0, gem. groep 2 = 20.1, t=4.07, df=164, p< 0.001 tweezijdig. Significantieniveau: gem. groep 1 = 23.3, gem. groep 2 = 27.7, t=-3.92, df=164, p< 0.001 tweezijdig.
Tabel 4.8: Locaties van gebruik naar gemiddelde leeftijd (N=166) Gemiddelde leeftijd (in jaren) Gebruik op locatie
ja
nee
thuis
26
21
bij vrienden
24
27
koffieshop
23
28
uitgaan/feestjes
24
27
buiten
24
26
op werk/op school
26
25
Soorten cannabis Cannabis of hennep is de verzamelnaam voor marihuana (weed) en hasj. Marihuana en hasj worden beide gemaakt van de hennepplant, de Cannabis Sativa. Marihuana bestaat uit de gedroogde en verkruimelde hennepplant; hasj bestaat uit de samengeperste hars van de hennepplant. Hasj heeft meestal een hoger THC-gehalte26 dan marihuana. Sinds de jaren vijftig worden uit het buitenland afkomstige cannabisprodukten ons land binnengesmokkeld. Vanwege de problemen die het volume en de geur van de weed bij het smokkelen met zich meebrengen, is het aanbod van de buitenlandse weed steeds geringer geworden terwijl het aanbod van de hasj is toegenomen. Als reactie hierop wordt sinds de jaren zeventig met het kweken van cannabis op Nederlandse bodem geëxperimenteerd, wat geresulteerd heeft in een Nederlands produkt, de zogenoemde nederwiet27. Aanvankelijk werden buitenlandse produkten verkozen boven het produkt van eigen bodem, maar tegenwoordig is het gebruik van nederwiet sterk in opkomst. De Nederlandse hennepteelt is inmiddels zover ontwikkeld, dat ook `nederhasj' geen uitzonderlijk produkt meer is in het aanbod van koffieshops. Verschillende cannabisconsumenten met jarenlange ervaring in het roken van weedsoorten, menen dat de buitenlandse weed milder van karakter is dan het Nederlandse produkt en zeggen om die reden nooit nederwiet gebruiken. Ook zijn er hasjgebruikers die nooit weed gebruiken, en omgekeerd. Tabel 4.9: Cannabissoort naar aantal consumenten (N=166) Aantal consumenten Cannabissoort
N
%
hasj
85
51%
128
77%
45
27%
nederwiet buitenl. weed
26 27
THC (Tetra-Hydro-Cannabinol) is de werkzame stof in cannabis.
In 1970 besluit een aantal Amsterdamse consumenten marihuanazaadjes naar Nederland te importeren om de Nederlandse hennepteelt op touw te zetten. De motivatie van deze ervaringsdeskundigen om hennep in Nederland te gaan kweken, wordt beschreven in de paragraaf Lowlands Weed Company (Maalsté, 1993, p.117-120).
23
In de vragenlijst is de cannabissoort ingedeeld in drie categorieën, te weten: hasj, nederwiet en buitenlandse weed. De respondenten konden ook meerdere categorieën aankruisen. In tabel 4.9 is weergegeven hoeveel respondenten respectievelijk hasj, nederwiet en buitenlandse weed gebruiken. Hasj wordt door de helft van de respondenten gebruikt (51%), nederwiet door ruim driekwart van de respondenten (77%) en buitenlandse weed door ruim een kwart van de respondenten (27%). Figuur 4.4 laat zien hoe de verschillende combinaties van cannabissoorten verdeeld zijn naar het percentage respondenten. Hieruit blijkt wederom dat nederwiet de populairste cannabissoort is onder de regelmatige koffieshopbezoekers. Ruim eenderde van de respondenten (36%) rookt uitsluitend nederwiet. Daarnaast geeft eenvijfde van de respondenten (19%) de voorkeur aan het gebruik van hasj en bestaat het gebruik van achttien procent van de respondenten uit een combinatie van nederwiet en hasj. Drie procent van de respondenten rookt uitsluitend buitenlandse weed. Figuur 4.4 Combinaties cannabissoort naar percentage consumenten (N=166)
4.2 Aard en omvang van het koopgedrag Frequentie Uit figuur 4.5 blijkt dat bijna de helft van de respondenten (47%) een paar keer per week cannabisprodukten aanschaft. Bijna een kwart van de respondenten (22%) koopt iedere dag cannabisprodukten. Het merendeel van de cannabisconsumenten uit deze steekproef koopt met andere woorden zeer regelmatig cannabisprodukten.
24
9Figuur 4.5 Frequentie koopgedrag (N=157) 47,1%
13,4%
22,3%
Dagelijks Paar keer per week Eén keer per week Minder dan één keer per week
17,2%
Er is een sterk positief verband gevonden tussen de frequentie van het blowen en de frequentie van het kopen van cannabisprodukten: naarmate de frequentie van het blowen toeneemt, worden vaker cannabisprodukten gekocht28. Dit wijst op een koopgedrag waarbij het produkt regelmatig in relatief kleine hoeveelheden wordt ingekocht. Blijkbaar worden door deze respondenten geen grote hoeveelheden cannabis tegelijk aangeschaft. De helft van de dagelijkse blowers koopt een paar keer per week cannabisprodukten en eenderde van de dagelijks blowers koopt dagelijks cannabisprodukten. De frequentie van het kopen van cannabisprodukten lijkt daarnaast beïnvloed te worden door de leeftijd van de respondent (tabel 4.10). De gemiddelde leeftijd van de respondenten die één keer per week inkopen is hoger (29 jaar), dan de gemiddelde leeftijd van de respondenten die resp. minder dan één keer per week (24 jaar), een paar keer per week (24 jaar) of dagelijks (25 jaar) cannabisprodukten kopen. Dit zou erop kunnen duiden dat cannabisconsumenten grotere hoeveelheden tegelijk kopen, naarmate ze ouder worden. De verschillen in de frequentie van het kopen van cannabisprodukten zijn echter niet significant wat betreft de leeftijd van de respondenten29. Tabel 4.10: Verschillen in de frequentie van het kopen van cannabis naar leeftijd (N=156) Leeftijd (in jaren) N Mediaan Gemiddeld S.D. Frequentie van het kopen < 1 keer per week
28
23
25
7.3
1 keer per week
19
26
29
9.4
paar keer per week
75
23
24
6.1
dagelijks
34
23
25
7.6
Verder blijkt dat vrouwen minder frequent cannabisprodukten aanschaffen, dan mannen. De helft van de vrouwelijke respondenten koopt één keer per week of minder vaak cannabisprodukten in. Van de
28 29
25
Significantieniveau: rs=0.54, N=152, p< 0.001, eenzijdig. Significantieniveau: F=2.09, p=0.104.
mannelijke respondenten koopt driekwart een paar keer per week of dagelijks cannabisprodukten in. Verdere analyse wijst uit dat dit verschil tussen mannen en vrouwen significant is30. Tot slot blijkt de dagbesteding van de respondent eveneens verschillen in frequentie van het koopgedrag te verklaren. Werkenden en werklozen kopen frequenter cannabisprodukten dan studerenden/schoolgaanden en respondenten die zowel studeren als werken. Van de studerende/schoolgaande respondenten koopt 41 procent één keer per week of minder vaak cannabisprodukten. Van de respondenten die zowel studeren als werken is dat 37 procent. Ruim driekwart van de werkende respondenten (82%) en werklozen (83%) koopt een paar keer per week of vaker cannabisprodukten. Het verschil betreffende de dagbesteding van de respondenten en de frequentie van het kopen van cannabisprodukten is significant31.
30 31
26
Significantieniveau (Mann-Whitney U test): U=1142.5, n1=132 n2=25, p=0.009 tweezijdig. Significantieniveau (Kruskal-Wallis 1-way ANOVA): P2=13.0, N=157, p=0.005 eenzijdig.
Uitgavepatroon Uit de figuren 4.6a en 4.6b blijkt dat het uitgavepatroon van de respondenten zeer uiteenlopend is. Er wordt gemiddeld ƒ 20,50 per keer aan cannabisprodukten uitgegeven met een minimum van vijf gulden en een maximum van honderd gulden per keer (figuur 4.6a). De helft van de respondenten geeft meer dan ƒ 17,50 per keer uit.
10Figuur 4.6a Uitgavepatroon per keer (N=159) 7 50< 4 30-49 28 25-29 14 bedrag in guldens 18-24 42 10-17 4 7-9 3 <7 0
10
20
30
40
50
%
11Figuur 4.6b Uitgavepatroon per week (N=155) 7 200< 6 150-199 14 100-149 25 50-99 bedrag in guldens
25 25-49 15 12-24 3 7-11 7 <7 0
5
10
15
20
25
%
Het uitgavepatroon per week vertoont nog meer spreiding (figuur 4.6b). Er wordt gemiddeld 64 gulden per week aan cannabisprodukten uitgegeven door de respondenten, met een minimum van ƒ 1,25 en een maximum van vierhonderd gulden per week. De helft van de respondenten geeft per week minder dan vijftig gulden uit. Naar verwachting is er een sterk positief verband tussen het uitgavepatroon en de frequentie van het blowen. Eenzelfde relatie zou men vermoeden tussen het uitgavepatroon en de frequentie van het
27
kopen van cannabisprodukten. Er is inderdaad een sterk positief verband gevonden tussen het uitgavepatroon per week en de frequentie van het koopgedrag: naarmate een respondent vaker cannabisprodukten koopt, nemen de uitgaven per week toe32. Maar deze veronderstelling blijkt onterecht wat betreft het uitgavepatroon per keer: de uitgaven per keer nemen nauwelijks toe naarmate er vaker ingekocht wordt. Opvallend is dat de respondenten die één keer in de week cannabisprodukten kopen per keer meer uitgeven dan de andere respondenten (zie tabel 4.11). Tabel 4.11: Verschillen in de frequentie van het kopen van cannabis naar uitgaven per keer en uitgaven per week (in guldens) Uitgaven (in guldens) bedrag per keer bedrag per week Frequentie v.h. kopen
N
gemiddelde
mediaan
N
gemiddelde
mediaan
< 1 keer per week
25
18
13
21
12
6
1 keer per week
19
34
25
19
34
25
paar keer per week
73
18
17
73
56
50
dagelijks
34
18
18
35
132
100
Een verklaring voor de geringe verschillen in uitgaven per keer is dat cannabisprodukten volgens vaste prijzen verkocht worden. De meest gangbare prijzen zijn: vijf gulden voor een voorgedraaide joint, en hasj of weed voor een tientje of een `geeltje'. Naarmate iemand vaker blowt worden de uitgaven per week hoger omdat er vaker cannabisprodukten gekocht worden, maar de uitgaven per keer blijven grotendeels gelijk. Het uitgavepatroon blijkt voor een deel samen te hangen met de leeftijd van de respondenten. Jongere respondenten besteden per keer minder dan oudere respondenten33. Er is daarentegen geen verband tussen het uitgavepatroon per week en de leeftijd van de respondenten. Dit zou erop kunnen wijzen dat jongere respondenten evenveel besteden, maar vaker voor een lager bedrag inkopen. Eerder is al opgemerkt dat het koopgedrag van de oudere respondenten stabieler lijkt: zij kopen minder vaak in, maar voor grotere bedragen. In tabel 4.12 is te zien dat de respondenten van dertig jaar en ouder gemiddeld twee maal zoveel per keer besteden, dan respondenten die jonger zijn dan achttien jaar, respectievelijk dertig en vijftien gulden per keer. De respondenten tussen de achttien en 25 jaar blijken gemiddeld per week het meest uit te geven aan cannabisprodukten: 71 gulden. De helft van de respondenten in deze leeftijdscategorie (18-24 jaar) spendeert meer dan vijftig gulden per week aan cannabisprodukten.
32 33
28
Significantieniveau: rs=0.72, N=148, p< 0.001 eenzijdig. Significantieniveau: F=5.94, p< 0.001.
Tabel 4.12: Verschillen in leeftijd naar uitgaven per keer en uitgaven per week (in guldens) Uitgaven (in guldens) bedrag per keer bedrag per week Leeftijd (in jaren) jonger dan 18
N
gemiddelde
mediaan
N
gemiddelde
mediaan
9
15
15
7
37
25
18 - 24
89
18
17
89
71
50
25 - 29
27
20
18
26
59
45
ouder dan 30
33
30
25
32
50
38
Tenslotte blijkt het uitgavepatroon per week voor een deel te verklaren door verschillen in dagbesteding34. De respondenten zonder dagbesteding besteden per week het meest aan cannabisprodukten, dan volgen de respondenten met werk (en studie). De schoolgaande/studerende respondenten besteden het minst aan cannabisprodukten (zie tabel 4.13). De helft van de respondenten zonder dagbesteding besteedt meer dan honderd gulden per week aan cannabisprodukten, terwijl de helft van de schoolgaande/studerende respondenten minder dan 33 gulden per week spendeert aan cannabisprodukten. Tabel 4.13: Verschillen in dagbesteding naar uitgaven per week (in guldens) N Mediaan Gemiddelde S.D. Uitgaven per week bedrag bedrag (in guldens) Dagbesteding Werk
50
50
76
66.8
Studie/school
66
33
51
61.5
Beide
20
50
54
41.0
Geen van beide
19
100
85
59.9
Prijsklasse In figuur 4.7 is weergegeven hoeveel de respondenten gemiddeld voor een gram hasj en een gram weed betalen. Voor een gram hasj wordt gemiddeld dertien gulden betaald met een minimum van vijf gulden en een maximum van ƒ 32,50 per gram. Alhoewel de prijzen sterk uiteen kunnen lopen betaalt driekwart van de respondenten (75.6%) tussen de tien en achttien gulden voor een gram hasj (de mediaan ligt bij twaalf gulden). Weed is over het algemeen goedkoper dan hasj. De respondenten betalen gemiddeld elf gulden voor een gram weed met een minimum van een rijksdaalder en een maximum van 25 gulden per gram. Driekwart van de respondenten (75.2%) betaalt tussen de tien en dertien gulden voor een gram weed (de mediaan ligt bij tien gulden). De vraag blijkt overigens moeilijk te beantwoorden voor de respondenten, omdat het gebruikelijk is om voor een bepaald bedrag te kopen. Je krijgt dan bijvoorbeeld 1,2 gram voor een tientje of vier gram voor een `geeltje'. Hierdoor weten respondenten vaak niet precies hoeveel ze voor één gram weed of hasj betalen. Het bepalen van de prijsklasse van het cannabisprodukt is gecompliceerd, daar koffieshops verschillende prijzen en gewichtsmaten hanteren. Bij de ene koffieshop is ƒ 17,50 per gram hasj het duurste wat je kunt kopen, terwijl een andere ook hasj voor ƒ 27,50 per gram verkoopt. Bij de laatste geldt een gram hasj voor ƒ 17,50 dan als een gemiddeld geprijsd produkt. Een deel van de respondenten (15%) zegt zich derhalve niet bewust te zijn van de prijsklasse waarin zij kopen. De 34
29
Significantieniveau: F= 2.7, p=0.048.
gemiddeld geprijsde produkten worden het vaakst gekocht (36% van de respondenten). Daarnaast zijn er respondenten die altijd het duurste kopen (15%) en anderen die altijd het goedkoopste kopen (6%). Ruim een kwart van de respondenten laat de prijsklasse waarin zij kopen afhangen van de hoeveelheid geld die ze op dat moment ter beschikking hebben (28%)35.
12Figuur 4.7 Prijs per gram weed (N=121) en Hasj (N=111) Hasj
Weed
40
35
30
25
%20 15
10
5
0 #4
6
8
10
12
14
16
18
20
22
24
$26
guldens per gram
Met behulp van de prijs die de respondenten per gram zeggen te betalen en de uitgaven aan cannabisprodukten per week, is een schatting gemaakt van de hoeveelheid cannabis die deze respondenten per week oproken. De helft van de respondenten rookt meer dan vier gram per week, met een minimum van 0,3 gram en een maximum van 26,7 gram per week (N=136). Hierbij zijn de eigen gekweekte en gratis verkregen produkten buiten beschouwing gelaten. Voorgedraaide joints Naast `pure' hasj en weed worden er ook voorgedraaide joints verkocht in koffieshops. Dit is een kanten-klare cannabissigaret waarin behalve hasj of weed ook tabak vermengd is. Voorgedraaide joints kosten ongeveer vier of vijf gulden. Slechts enkele respondenten (4%) kopen altijd voorgedraaide joints. Het motto `op is op' wordt hierbij als één van de argumenten genoemd. Ruim de helft van de respondenten (56%) koopt soms een voorgedraaide joint. Geldgebrek (om grotere hoeveelheden in één keer te kopen) en gemak (`geen zin om te draaien') worden hierbij als de belangrijkste motieven aangedragen. Andere genoemde motieven zijn tijdgebrek (`haast', `voor onderweg', `sneller stoned worden') en als alternatief bij gebrek aan beter (bijvoorbeeld op festivals). De overige respondenten (41%) roken daarentegen nooit voorgedraaide joints. Als belangrijkste redenen om geen voorgedraaide joints te kopen noemen de respondenten het plezier in het zelf draaien van een joint - `gezellige activiteit' en `ik kan het zelf beter' - en de onzekerheid over wat en hoeveel erin zit. Andere genoemde redenen om geen voorgedraaide joints te kopen zijn de (relatief hoge) prijs, de sterkte en de (slechte) kwaliteit. Eigen kweek Gezien de sterke groei en populariteit van winkels waar benodigdheden voor het kweken van hennep kunnen worden aangeschaft - ook wel `growshops' genoemd - lijkt het erop dat steeds meer mensen zelf cannabis kweken. Naast het financiële voordeel van het zelf kweken, wordt het kweken van de 35
De keuze voor een bepaalde prijsklasse kan ook samenhangen met de aangelegenheid waarvoor de produkten worden aangeschaft. Zo worden de duurdere produkten bijvoorbeeld gereserveerd voor speciale gelegenheden.
30
hennepplant als een leerzame en boeiende hobby ervaren. Eenderde van de respondenten (35%) kweekt - ten tijde van het onderzoek - zelf cannabis. Er zijn geen verschillen gevonden in geslacht, leeftijdscategorie en nationaliteit van de respondenten wat betreft het zelf kweken van cannabis. Er zijn ook geen verbanden gevonden tussen de duur en frequentie van het blow- en koopgedrag en het zelf kweken van cannabis.
4.3 Functie van het cannabisgebruik Visie op het eigen gebruik Cannabis kan - net als ieder ander middel - op verschillende manieren en om verschillende redenen gebruikt worden. Het individu bepaalt in welke mate en omstandigheden hij of zij het gebruik van cannabis gewenst vindt. Sommige mensen hebben het gebruik desondanks minder goed in de hand, terwijl anderen het heel goed kunnen reguleren. In figuur 4.8 is de visie van de respondenten op het eigen gebruikt in beeld gebracht.
13Figuur 4.8 Visie op eigen gebruik (N=163) Gewoonte 51,5%
84
25
28 26
Anders 15,3% Incidenteel 17,2% Afhankelijk 16,0%
De helft van de respondenten (52%) in deze steekproef beschouwt zichzelf als een gewoontegebruiker, waarbij het cannabisgebruik geen problemen oplevert. Een deel van de respondenten rekent zichzelf tot de incidentele cannabisgebruikers (17%). Zij reserveren het gebruik van cannabis voor bepaalde omstandigheden en gelegenheden. Cannabis wordt in die gevallen gebruikt om een bepaalde sfeer op te roepen. Een ander deel van de respondenten (16%) zegt afhankelijk te zijn van cannabis. Zij kunnen niet meer buiten het cannabisgebruik en erkennen dat het gebruik soms problemen oplevert. Voor de resterende respondenten (15%) heeft het gebruik van cannabis een andere (speciale) betekenis. Een aantal respondenten verklaart cannabis nodig te hebben om zich te kunnen ontspannen en minder hyperactief te zijn: "Een middel om je in deze gestresste tyfusmaatschappij te kunnen ontspannen." Aldus één van hen. Anderen gebruiken cannabis om dichter bij de natuur en meer open voor de omgeving te staan. Weer anderen gebruiken cannabis in meer spirituele zin, voor de psychedelische ervaringen of om een ander spoor te bewandelen. Verder wordt cannabis als goedkoop alternatief voor alcohol en als sfeerbepaler gebruikt: "Het geeft bijvoorbeeld een extra dimensie aan extatische gebeurtenissen, zoals vrijen." In de analyses van deze paragraaf wordt vooral gebruik gemaakt van de gegevens van respondenten die zichzelf hebben ingedeeld in één van de volgende drie groepen: incidentele gebruikers, gewoontegebruikers of afhankelijke gebruikers. Respondenten die zichzelf in de categorie `anders' hebben ingedeeld, kunnen feitelijk niet als een groep beschouwd worden wat betreft de functie van hun
31
cannabisgebruik daar zij zeer diverse functies voor gebruik melden. Vandaar dat zij bij verdere analyses buiten beschouwing gelaten worden. Incidentele gebruikers blowen en kopen gemiddeld minder vaak dan de andere cannabisgebruikers. Alle gebruikers die zichzelf afhankelijk noemen, blowen dagelijks. Het merendeel van hen koopt ook dagelijks of een paar keer per week cannabis36. De verschillen tussen deze groepen zijn significant wat betreft de frequentie van het blowen37 en de frequentie van het kopen38. Gebleken is dat respondenten die zichzelf als incidentele gebruiker beschouwen, gemiddeld minder vaak alleen blowen dan de andere cannabisgebruikers. Respondenten die zichzelf als afhankelijke gebruikers beschouwen, blowen gemiddeld het vaakst alleen. Er is een significant verschil tussen de groepen incidentele, gewoonte en afhankelijke gebruikers wat betreft het solo-gebruik39. Ook blijken de groepen verschillen te vertonen in gebruiksduur (tabel 4.14). Tabel 4.14: Verschillen in visie op eigen gebruik naar gebruiksduur (N=163) N Mediaan Gemiddelde S.D. Gebruiksduur (in aantal jaren) Visie op eigen gebruik Incidenteel
28
5
6
0.8
Gewoonte
84
7
10
0.7
Afhankelijk
26
7
8
0.9
Anders
25
7
9
1.3
Incidentele gebruikers blowen korter dan de andere gebruikers, gewoonte-gebruikers blowen gemiddeld het langst. Het verschil in gebruiksduur tussen de verschillende groepen gebruikers is (net) niet significant40. Verder zijn er verschillen tussen de groepen wat betreft de uitgaven aan cannabis. De helft van de incidentele gebruikers spendeert per keer meer dan tien gulden en per week meer dan ƒ 12,50 aan cannabisprodukten. Van de gewoonte-gebruikers geeft de helft meer dan ƒ 17,50 per keer en meer dan vijftig gulden per week uit aan cannabisprodukten. Tot slot geeft de helft van de afhankelijke gebruikers meer dan vijftien gulden per keer en meer dan vijftig gulden per week uit aan cannabisprodukten. Dit betekent dat er weinig verschil is tussen de uitgaven van respondenten die zichzelf als gewoonte- dan wel afhankelijke gebruiker beschouwen. Wel zijn er verschillen tussen de respondenten die zichzelf bij incidentele gebruikers hebben ingedeeld en de anderen. Er is overigens géén significant verschil tussen de groepen wat betreft de uitgaven per keer41. Wel is er een significant verschil tussen de groepen wat betreft de uitgaven per week42. 36
Uit deze vergelijking blijkt overigens dat de vraag over de betekenis van het blowen verschillend is opgevat door de respondenten. Drie respondenten die zichzelf als incidentele gebruikers beschouwen, gebruiken dagelijks cannabis. Wellicht gebruiken deze respondenten één keer per dag en beschouwen zij zich als incidenteel gebruikers in vergelijking met mensen die de hele dag door blowen.
37
Significantieniveau (Kruskal-Wallis 1-way ANOVA): P2=57, N=132, p< 0.001 eenzijdig.
38
Significantieniveau (Kruskal-Wallis 1-way ANOVA): P2=41.9, N=133, p< 0.001 eenzijdig.
39
Significantieniveau (Kruskal-Wallis 1-way ANOVA): P2=11.2, N=138, p=0.004 eenzijdig.
40 41 42
32
Significantieniveau: F=4.49, p=0.013. Significantieniveau: F=3.9, p=0.022. Significantieniveau: F= 7.5, p< 0.001.
Tabel 4.15: Verschillen in visie op eigen gebruik naar grammen per week (N=133) Aantal grammen per week n Mediaan Gemiddelde S.D. Visie op eigen gebruik Incidenteel
14
1.5
1.6
1.1
Gewoonte
74
4.5
6.5
5.4
Afhankelijk
23
4.4
6.5
4.3
Anders
22
3.2
5.1
4.1
Wanneer we kijken naar het aantal grammen, dat per week door de verschillende groepen geconsumeerd wordt, dan zien we eenzelfde beeld naar voren komen (tabel 4.15). Respondenten die zichzelf als incidentele gebruikers beschouwen, blijken minder grammen per week te gebruiken dan de andere respondenten. Het verschil tussen de groepen is significant43. In deze steekproef beschouwen mannen zich relatief vaker als afhankelijke gebruiker, en relatief minder vaak als incidentele gebruiker dan vrouwen. Er zijn echter te weinig vrouwen in de steekproef opgenomen om van een significant verschil te kunnen spreken. Motieven voor het gebruik Op grond van eerder onderzoek zijn in de vragenlijst een aantal motieven voor gebruik opgenomen, waarbij de respondenten konden aangeven of deze op hen van toepassing waren (zie figuur 4.9). `Ontspanning' en `genot' blijken de belangrijkste motieven voor gebruik. Op beide motieven is door 82 procent van de respondenten positief geantwoord. Daarna volgen motieven als `gezelligheid' (met vrienden), `gewoonte' en `beter nadenken' (`kennis verwerven'), die door respectievelijk 54 procent, 44 procent en 38 procent van de respondenten zijn aangekruist. Opvallend is dat ruim een kwart van de respondenten (28%) `verslaving' als reden voor gebruik opgeeft. Tot slot wordt `verveling' door 26 procent van de respondenten als motief voor cannabisgebruik genoemd en het `verwerken van problemen' door 24 procent van de respondenten. In figuur 4.9 zijn de motieven weergegeven voor de verschillende groepen gebruikers. Voor respondenten die naar hun eigen visie tot de incidentele gebruikers behoren spelen motieven als `gezelligheid', `ontspanning' en `genot' een grote rol. Bij de respondenten die zichzelf bij de gewoontegebruikers indelen is gezelligheid minder belangrijk. Daarentegen noemen zij `gewoonte' als belangrijk motief naast `ontspanning' en `genot'. Voor respondenten die zichzelf afhankelijk noemen zijn verschillende motieven van belang. Opvallend is dat het `verwerken van problemen', `verveling' en `verslaving' relatief vaak genoemd worden door deze respondenten. De respondenten die een andere visie op het eigen gebruik hebben, scoren met name hoog op `ontspanning' en `genot'. Opmerkelijk is dat het motief `beter nadenken' veel genoemd wordt door deze respondenten. Voor de motieven `verwerking van problemen', `verveling', `gewoonte' en `verslaving' zijn de verschillen voor de genoemde groepen significant. De afhankelijke gebruikers scoren op al deze motieven hoger dan de andere gebruikers. Op het motief `gewoonte' wordt zoals verwacht tevens door de gewoonte-gebruikers hoog gescoord.
43
33
Significantieniveau: F=6.4, p=0.002.
14Figuur 4.9 Motieven van gebruik naar visie op eigen gebruik (N=167) Motieven voor gebruik Ver sla vin g Ge woo nte Ver ve ling Beter na denken Ver wer kin g proble men On tspan ning Ge not Ge ze lligheid ( vrie nden )
Incidenteel
Ge woonte
Afhankelijk
Ande rs
Totaal
Verder blijkt dat de leeftijd van de respondent samenhangt met sommige motieven (tabel 4.16). Bij de respondenten beneden de achttien jaar zijn `gezelligheid' en `genot' de belangrijkste motieven. Motieven als `verwerking van problemen' en `verslaving' lijken bij deze leeftijdsgroep nauwelijks een rol te spelen. Bij de respondenten vanaf achttien tot 25 jaar worden `genot' en `ontspanning' het vaakst genoemd en blijkt `gezelligheid' ook een belangrijk motief. De respondenten uit deze groep blowen echter ook vaker uit `verveling', `gewoonte', `verslaving' en `om beter na te denken' dan de andere respondenten. De respondenten van 25 tot dertig jaar laten eenzelfde beeld zien. Tot slot wordt door de respondenten van dertig jaar en ouder eveneens `genot' en `ontspanning' als belangrijkste argumenten genoemd om te blowen. `Gezelligheid' wordt in deze groep beduidend minder vaak als motief genoemd. Opvallend is dat `verveling' door deze respondenten vrijwel niet meer genoemd wordt als reden om te blowen.
34
De motieven `gezelligheid' en `verveling' blijken als enige significante verschillen te vertonen voor de genoemde leeftijdscategorieën: naarmate de respondent ouder wordt, neemt zowel het blowen voor de gezelligheid 44 als het blowen uit verveling af45. De duur van het gebruik is nauwelijks van invloed op de motieven voor gebruik. Naar gelang de respondent langer cannabis gebruikt, verandert er weinig aan de motieven voor gebruik. Het enige motief dat significante verschillen vertoont met betrekking tot de duur van het gebruik is `gezelligheid'46. Naarmate de duur van het gebruik toeneemt, wordt `gezelligheid' minder vaak als motief voor gebruik opgevoerd. De frequentie van het gebruik is wèl van invloed op de motieven voor gebruik. Wanneer de frequentie van het gebruik toeneemt worden motieven als `gewoonte', `verslaving', `het verwerken van problemen' en `verveling' significant vaker als reden voor gebruik genoemd47. Dagelijkse gebruikers blowen zodoende vaker om genoemde redenen dan incidentele gebruikers. De andere motieven verschillen niet wat betreft de frequentie van het gebruik.
Tabel 4.16: Locaties van gebruik naar leeftijdscategorie (N=166) < 18 jaar 18 - 24 jaar Leeftijdscategorie Motieven voor gebruik
(n=12)
(n=90)
25 - 29 jaar
> 30 jaar
(n=28)
(n=34)
gezelligheid
75%
61%
61%
24%
genot
83%
86%
82%
74%
ontspanning
50%
82%
93%
88%
8%
26%
32%
18%
beter nadenken
33%
37%
50%
35%
verveling
17%
32%
32%
6%
gewoonte
33%
47%
54%
29%
verslaving
8%
32%
43%
12%
verwerken van problemen
44 45 46 47
Significantieniveau: gem. groep 1 = 23.0, gem. groep 2 = 27.5, t=-4.02, df=116, p< 0.001 tweezijdig. Significantieniveau: gem. groep 1 = 22.3, gem. groep 2 = 26.9, t=-3.94. df=136, p< 0.001 tweezijdig. Significantieniveau: gem. groep 1 = 7.0, gem. groep 2 = 10.2, t=-3.28. df=135, p=0.001 tweezijdig.
Significantieniveau (Mann-Whitney U test): gewoonte U=2223.5, n1=70 n2 =88, p< 0.001 tweezijdig; verslaving U=1857.5, n1=46 n2=112, p< 0.001 tweezijdig; verwerken van problemen U=1736.0, n1=37 n2=121, p=0.011 tweezijdig; verveling U=1879.0, n1=41 n2=117, p=0.011 tweezijdig.
35
5. De koffieshop 5.1 Bezoek aan koffieshops Functie In deel 1 van Cannabis in Utrecht is beschreven dat een bezoek aan een koffieshop niet noodzakelijk gepaard hoeft te gaan met het kopen van cannabisprodukten. Een koffieshop kan - naast de economische functie van verkooppunt - ook een sociale functie van ontmoetingsplek dan wel `ontspanningsplek' hebben. Uit de antwoorden uit deze steekproef blijkt dat de respondenten grofweg in drie groepen ingedeeld kunnen worden wat betreft de functie, die zij aan koffieshops toekennen. De eerste groep (30%) komt uitsluitend in koffieshops om cannabisprodukten te kopen, de tweede groep (33%) rookt nog een jointje in de koffieshop wanneer er cannabisprodukten gekocht worden en de derde groep (36%) beschouwt een koffieshop allereerst als ontmoetings- of rustplek en koopt daarnaast af en toe wat. Verdere analyse wijst uit dat respondenten zonder dagbesteding de koffieshop vaker als ontmoetingsplek beschouwen dan de andere respondenten. Tweederde (65%) van de respondenten zonder dagbesteding beschouwt een koffieshop in eerste instantie als ontmoetings- dan wel ontspanningsplek. Van de andere respondenten beschouwt eenderde (32%) een koffieshop als ontmoetingsplek. Dit verschil is echter niet significant48. De leeftijd van de respondenten blijkt significant samen te hangen met de functie die aan koffieshops wordt toegekend (tabel 5.1)49. Van de respondenten die alleen in koffieshops komen om te kopen is de helft ouder dan 26 jaar; van degenen die ook nog een jointje roken is de helft ouder dan 21 jaar en van de respondenten die de koffieshop allereerst als ontmoetingsplek beschouwen is de helft ouder dan 22 jaar. Tabel 5.1: verschillen in visie op de functie van koffieshops naar leeftijd (N=161) N Mediane Gemiddelde S.D. Visie op functie koffieshop leeftijd leeftijd alleen kopen
49
26
29
8.1
kopen en jointje roken
53
21
24
6.2
ontmoetingsplek en kopen
59
22
23
6.3
Daarnaast blijkt de frequentie van het kopen verschillen te verklaren in de visie op de functie van koffieshops. Respondenten die dagelijks cannabis kopen, beschouwen de koffieshop significant vaker als ontmoetingsplek dan respondenten die minder vaak cannabis kopen50. Van de respondenten die minder dan één keer per week cannabis kopen komt driekwart (76%) alleen in koffieshops om te kopen, rookt 8 procent nog een jointje na het kopen van de cannabisprodukten en beschouwt een klein deel (16%) de koffieshop als ontmoetingsplek. Bij de respondenten die dagelijks cannabis kopen is dit juist omgekeerd: negen procent komt alleen in koffieshops om te kopen, 32 procent rookt daarnaast nog een jointje en 59 procent beschouwt de koffieshop allereerst als ontmoetingsplek. De frequentie van het blowen onthult in iets mindere mate verschillen in de visie op de functie van koffieshops. Van de respondenten die minder dan één keer per week cannabis gebruiken komt 86 48 49 50
36
Significantieniveau (Pearson): P2=8.1 , N=162, p=0.018. Significantieniveau: F=11.1, p< 0.001. Significantieniveau (Kruskal-Wallis 1-way ANOVA): P2=35.7, N=152, p< 0.001 eenzijdig.
procent alleen in koffieshops om te kopen en beschouwt 14 procent de koffieshop allereerst als ontmoetingsplek. Van de respondenten die dagelijks blowen komt 23 procent alleen in koffieshops om te kopen en beschouwt 41 procent de koffieshop allereerst als ontmoetingsplek. Minder frequente blowers beschouwen koffieshops significant vaker als een winkel (afhaalcentrum), dan frequente cannabisconsumenten51. Voor deze laatste groep is de sociale functie van een koffieshop minstens zo belangrijk. Duur (van het koffieshopbezoek) De duur van het bezoek kan verschillen per persoon, maar ook per keer. De duur van het bezoek hangt nauw samen met de reden van het bezoek. Iemand die alleen in koffieshops komt om te kopen, zal over het algemeen niet langer dan vijf minuten in de koffieshop blijven. Voor iemand die een koffieshop als ontmoetingsplek beschouwt, kan de duur van het bezoek per keer verschillen afhankelijk van de koffieshop en de aanwezigheid van bekenden. Voor het grootste deel van de respondenten (41%) varieert de duur van het koffieshopbezoek per keer. Eenderde deel van de respondenten (29%) beperkt de duur van het koffieshopbezoek tot vijf minuten en negen procent van de respondenten legt een bezoek af van een half uur per keer. Bij nagenoeg eenvijfde deel van de respondenten (18%) neemt het bezoek per keer één tot drie uur in beslag. Drie procent van de respondenten verblijft de hele dag in de koffieshop. De duur van het bezoek hangt grotendeels samen met de leeftijd van de respondent: hoe jonger de respondent, hoe langer het bezoek. De gemiddelde leeftijd van respondenten die de duur van het koffieshopbezoek beperken tot vijf minuten is 29 jaar, terwijl de gemiddelde leeftijd van respondenten die de hele dag in de koffieshop doorbrengen negentien jaar is (zie tabel 5.2). Het verschil tussen de leeftijdsgroepen wat betreft lengte van het koffieshopbezoek is significant52. Tabel 5.2: verschillen in de duur van het koffieshopbezoek naar leeftijd (N=166) Duur van koffieshopbezoek n Mediane Gemiddelde S.D. leeftijd leeftijd 2 tot 5 minuten
49
27
29
8.0
half uur
15
28
29
9.2
1 tot 3 uur
29
20
22
5.5
hele dag
5
18
19
2.6
varieert
68
22
23
5.0
Opvallend is dat de duur van het bezoek eveneens samenhangt met de duur van het gebruik: naarmate de respondent cannabis langer gebruikt, worden de koffieshopbezoeken korter. Van de respondenten die langer dan een uur of de hele dag in de koffieshop doorbrengen, gebruikt de helft langer dan vijf jaar cannabis. Respondenten die het koffieshopbezoek beperken tot vijf minuten of een half uur, blijken langer te gebruiken (zie tabel 5.3). De helft van de respondenten die het koffieshopbezoek beperken tot een half uur, gebruikt langer dan veertien jaar cannabis. Deze verschillen zijn significant53. Tabel 5.3: verschillen in de duur van het koffieshopbezoek naar duur van het cannabisgebruik (N=167) 51 52 53
37
Significantieniveau (Kruskal-Wallis 1-way ANOVA): P2=9.2, N=155, p=0.010 eenzijdig. Significantieniveau: F=11.1, p< 0.001. Significantieniveau: F=5.9, p< 0.001.
Duur gebruik (in jaren) Duur koffieshopbezoek
n
Mediane duur
Gemiddelde duur
S.D.
2 tot 5 minuten
49
8
10
6.9
half uur
15
14
14
8.5
1 tot 3 uur
30
5
6
4.6
hele dag
5
5
6
4.1
varieert
68
6
7
4.9
Tot slot hangen de frequentie van het kopen en in iets mindere mate de frequentie van het blowen samen met de duur van het bezoek. Respondenten die het bezoek beperken tot maximaal een half uur blijken significant minder vaak te kopen54 en significant minder vaak te blowen55 dan respondenten die minstens één uur per bezoek in de koffieshop doorbrengen. Frequentie Eerder is opgemerkt dat koffieshopbezoek niet noodzakelijkerwijs gepaard hoeft te gaan met het kopen van cannabisprodukten. Hetzelfde geldt voor de frequentie van het bezoek en de frequentie van het kopen van cannabisprodukten. In deel 1 van Cannabis in Utrecht zijn koffieshops ingedeeld naar hun (sociale) functie. Hieruit bleek dat de keuze voor een bepaalde koffieshop samenhangt met het doel van het bezoek. Eenzelfde persoon kan verschillende koffieshops bezoeken om diverse redenen: de ene koffieshop om biljart te spelen, de andere om bepaalde mensen te ontmoeten en weer een andere om cannabisprodukten te kopen. Bovendien zijn koffieshops niet de enige handelscentra waar cannabisprodukten verkrijgbaar zijn (zie p.41 `Andere verkooppunten'). In figuur 5.1 is de frequentie van het koffieshopbezoek voor de onderzochte consumenten weergegeven. Wederom wordt bevestigd, dat het hier een groep regelmatige koffieshopbezoekers betreft. Bijna de helft van de respondenten (46%) bezoekt een paar keer per week een koffieshop en bijna eenderde deel (30%) komt zelfs dagelijks in een koffieshop. Een kwart van de respondenten (24%) brengt één keer per week of minder een bezoek aan een koffieshop. De frequentie van het koffieshopbezoek hangt nauw samen met de functie die aan de koffieshop wordt toegekend. Vrijwel alle respondenten die een paar keer per week of dagelijks een koffieshop bezoeken (98%), beschouwen een koffieshop in de eerste plaats als ontmoetingsplek. Van de respondenten die alleen in koffieshops komen om cannabisprodukten te kopen, bezoekt tweederde (65%) de koffieshops één keer per week of minder. Respondenten die een koffieshop in de eerste plaats als ontmoetingsplek beschouwen, bezoeken een koffieshop significant vaker dan respondenten die alleen in koffieshops komen om te kopen56.
38
54
Significantieniveau (Kruskal-Wallis 1-way ANOVA): P2=35.9, N=157, p< 0.001 eenzijdig.
55
Significantieniveau (Kruskal-Wallis 1-way ANOVA): P2=15.0, N=159, p=0.002 eenzijdig.
56
Significantieniveau (Kruskal-Wallis 1-way ANOVA): P2=61.8, N=156, p< 0.001 eenzijdig.
15Figuur 5.1 Frequentie van het koffieshopbezoek (N=161) 46,0%
10,6%
Dagelijks Paar keer per week Eén keer per week Minder dan één keer per week
29,8% 13,7%
Ook de duur van het bezoek hangt samen met de frequentie van het koffieshopbezoek. Respondenten die hele dagen in koffieshops doorbrengen, bezoeken de koffieshops gemiddeld vaker dan respondenten die een koffieshopbezoek beperken tot vijf minuten. Vrijwel alle respondenten die een bezoek afleggen van meer dan één uur (97%), bezoeken de koffieshop een paar keer per week of dagelijks. Meer dan de helft van de respondenten die het bezoek beperken tot maximaal een half uur per keer (56%), bezoekt de koffieshop één keer per week of minder. Respondenten die gemiddeld korte bezoekjes afleggen (hoogstens een half uur), bezoeken de koffieshops significant minder vaak dan respondenten die gemiddeld langer (meer dan een uur) in koffieshops doorbrengen57. Uit de analyses komt naar voren dat de leeftijd van de respondent en de duur van het gebruik samenhangen met de frequentie van de koffieshopbezoeken. In concreto blijken respondenten die éénmaal per week een koffieshop bezoeken, ouder te zijn en langer cannabis te gebruiken dan de overige respondenten. Deze verschillen zijn significant wat betreft de leeftijd58, maar niet significant wat betreft de duur van het gebruik59. Interessant is dat de dagbesteding verschillen in de frequentie van het koffieshopbezoek verklaart. Respondenten zonder dagbesteding bezoeken gemiddeld vaker een koffieshop dan respondenten met een dagbesteding. Tweederde van de respondenten zonder dagbesteding (65%) bezoekt dagelijks koffieshops. Van de schoolgaande en studerende respondenten bezoekt eenvijfde deel (21%) dagelijks een koffieshop. Van de werkende respondenten bezoekt eenderde (30%) deel dagelijks een koffieshop en van de respondenten die zowel werken als studeren bezoekt een kwart (25%) dagelijks een koffieshop. Er is een significant verschil tussen respondenten met of zonder dagbesteding wat betreft de frequentie van het koffieshopbezoek60. Voorts is een sterke, positieve samenhang gevonden tussen de frequentie van het koffieshopbezoek, de frequentie van het kopen en - in iets mindere mate - de frequentie van het gebruik. Naarmate een
57 58 59 60
39
Significantieniveau (Kruskal-Wallis 1-way ANOVA): P2=69.1, N=161, p< 0.001 eenzijdig. Significantieniveau: F=4.08, p=0.008. Significantieniveau: F=3.37, p=0.020. Significantieniveau (Kruskal-Wallis 1-way ANOVA): P2=11.8, N=161, p=0.008 eenzijdig.
respondent vaker koffieshops bezoekt, koopt hij/zij significant vaker cannabisprodukten61 en gebruikt hij/zij significant vaker cannabis62. Tijdstip De meeste koffieshops zijn in ieder geval 's middags en 's avonds geopend (Cannabis in Utrecht, deel 1). Sinds het nieuwe beleid ten aanzien van verkooppunten van soft drugs is ingegaan, gelden voor een aantal koffieshops beperkte openingstijden63. Deze koffieshops zijn momenteel van 's ochtends tot in de vroege avond geopend. Een enkele koffieshop houdt de deuren tot diep in de nacht open. In de steekproef is de avond het meest favoriete en de ochtend het minst favoriete tijdstip voor een bezoek aan een koffieshop: 86 procent van de respondenten gaat 's avonds, 72 procent gaat 's middags, 24 procent gaat 's nachts en zestien procent gaat 's ochtends naar de koffieshops. De combinatie 's middags en 's avonds wordt met ruim eenderde van de respondenten (35%) het vaakst genoemd (zie figuur 5.2). Niemand gaat uitsluitend 's ochtends naar de koffieshops.
16Figuur 5.2 Tijdstip van koffieshopbezoek (N=165)
Uit verdere analyse blijkt dat de leeftijd een rol speelt bij het 's avonds en 's nachts bezoeken van koffieshops. Respondenten van dertig jaar en ouder gaan minder vaak 's avonds en 's nachts naar koffieshops dan respondenten beneden de dertig jaar. Het overgrote deel van de respondenten beneden de dertig jaar (91%) gaat 's avonds naar de koffieshop; tweederde deel van de dertig-plussers (68%) gaat 's avonds naar de koffieshop. Iets meer dan een kwart van de respondenten onder de dertig jaar (28%) gaat 's nachts naar de koffieshop, terwijl slechts een klein deel van de respondenten van dertig jaar en ouder (6%) 's nachts naar de koffieshop gaat. Wat opvalt is dat de frequentie van het gebruik bepalend is voor het 's ochtends en 's middags bezoeken van koffieshops. Respondenten die ook 's ochtends naar koffieshops gaan, gebruiken vaker cannabis dan respondenten die dat niet doen. Er is overigens net geen significant verschil in cannabisgebruik tussen respondenten die wel of niet 's ochtends naar de koffieshop gaan64. De grote meerderheid (89%) van de respondenten die (ook) 's ochtends koffieshops bezoekt, gebruikt dagelijks cannabis. Hetzelfde geldt voor respondenten die (tevens) 's middags een koffieshop bezoeken. 61 62
Significantieniveau: rs=0.83, p< 0.001, eenzijdig. Significantieniveau: rs=0.50, p< 0.001, eenzijdig.
63
Dit beleid is op 1 oktober 1993 ingegaan en vastgelegd in de notitie Beleid ten aanzien van verkooppunten van soft
drugs. 64
40
Significantieniveau (Mann-Whitney U test): U=1326.0, n1=27, n2=130, p=0.014.
Driekwart (76%) van de respondenten die (tevens) 's middags koffieshops bezoeken, gebruikt dagelijks cannabis. Respondenten die (tevens) 's middags naar koffieshops gaan, gebruiken significant vaker cannabis dan respondenten die dat niet doen65. Tabel 5.4: Leeftijdscategorie
< 18 jaar
18 - 24 jaar
25 - 29 jaar
30 jaar <
Tijdstip van koffieshopbezoek
(n=11)
(n=91)
(n=28)
(n=34)
ochtend
9%
15%
29%
9%
middag
73%
73%
71%
68%
avond
91%
91%
89%
68%
nacht
27%
26%
36%
6%
Het is nogal wiedes dat de dagbesteding van invloed is op het al dan niet bezoeken van koffieshops in de (vroege) ochtend. Respondenten zonder dagbesteding gaan in verhouding vaker (tevens) 's ochtends naar de koffieshop dan hun collega's met dagbesteding. De functie die aan de koffieshop wordt toegekend blijkt bepalend voor het 's middags bezoeken van een koffieshop. De grote meerderheid (90%) van de respondenten die de koffieshop als ontmoetingsplek beschouwen, gaat (in ieder geval) 's middags naar de koffieshop, terwijl van de respondenten die koffieshops uitsluitend bezoeken om cannabisprodukten te kopen minder dan de helft (45%) (onder andere) 's middags naar koffieshops gaat. Met andere woorden, respondenten die een koffieshop als ontmoetingsplek beschouwen, bezoeken de koffieshop significant vaker tijdens de middag66. Tot slot blijkt de duur van het cannabisgebruik enig effect te hebben op het avondbezoek aan koffieshops. Respondenten die (ook wel) 's avonds koffieshops bezoeken, gebruiken gemiddeld korter dan respondenten die dat niet doen. Dit verschil is echter niet significant67 Afwisseling Utrecht kent zeer diverse koffieshops. De keuze van een consument voor een bepaalde koffieshop is afhankelijk van allerlei factoren, zoals openingstijden, ligging of sfeer van een koffieshop, maar ook van specialiteiten en aanbiedingen. De één kiest voor afwisseling - afhankelijk van de behoefte op een bepaald moment -, terwijl de ander zweert bij één vaste koffieshop, zijn `stamshop'. De grote meerderheid van de respondenten (81%) vindt het belangrijk dat verschillende soorten koffieshops naast elkaar bestaan. De belangrijkste argumenten hiervoor zijn dat er bij consumenten behoefte bestaat aan afwisseling en dat de verscheidenheid aan respondenten verschillende wensen en smaken met zich mee brengt. De respondenten menen dat de verscheidenheid in de koffieshopbranche vergelijkbaar is met de verscheidenheid aan gelegenheden in andere horecabranches, zoals cafés en restaurants. "Tegenwoordig blowt men in elke laag van de samenleving, dus dat moet ook tot uiting komen in de verscheidenheid aan koffieshops," aldus één van de respondenten. Anderen menen dat de verschillen tussen koffieshops, net als bij andere horecabranches, vanzelf ontstaan: "Zoveel mensen, zoveel wensen." Van de respondenten die verschillen tussen koffieshops niet belangrijk vinden (19%) is een aantal niet geïnteresseerd in de sfeer, omdat men de koffieshop uitsluitend als verkooppunt beschouwt. Anderen menen dat de sfeer in alle koffieshops toch hetzelfde is, omdat het blowen een bepaalde sfeer oproept 65 66 67
41
Significantieniveau (Mann-Whitney U test): U=1788.5, n1=115, n2=42, p=0.002. Significantieniveau (Pearson): P2=27.7, N=161, p< 0.001. Significantieniveau: gem. groep 1= 7.9, gem. groep 2= 12.3; t=-2.42, df=25, p=0.023 tweezijdig.
en omdat het publiek in een koffieshop meestal gemengd is. Één van de respondenten voegt hieraan toe dat: "...iedereen welkom moet zijn in een openbare gelegenheid: dat bevordert de integratie van blowers met elkaar en met de maatschappij." Uit nadere analyse blijkt dat met name jonge respondenten belang hechten aan het bestaan van verschillende soorten koffieshops. Naarmate de respondent ouder is, wordt dit minder belangrijk gevonden. Het verschil tussen de respondenten die wel belang hechten aan het bestaan van verschillende soorten koffieshops en respondenten die dit niet belangrijk vinden, is significant wat betreft de leeftijd68. De duur van het gebruik blijkt eveneens van invloed op de visie van de respondent over het bestaan van verschillende soorten koffieshops. Naarmate de respondent langer cannabis gebruikt, wordt het bestaan van verschillende soorten koffieshops minder belangrijk gevonden. Ook hier is een significant verschil gevonden tussen respondenten die dit wel belangrijk vinden en respondenten die dit niet belangrijk vinden wat betreft de duur van het gebruik69. De helft van de mensen uit de steekproef (52%) gaat altijd naar dezelfde koffieshop(s). Redenen hiervoor zijn: bekendheid met de shop (vertrouwen in eigenaar, hoeveelheid en kwaliteit van het produkt), goede ervaringen, gewoonte, aanwezigheid van vrienden en bekenden (stamkroeg-idee) en sfeer (muziek, spelletjes, leeftijdsgenoten). Ook de gedachte `als ze je kennen, geven ze betere kwaliteit en meer' speelt een belangrijke rol bij de keuze om altijd naar dezelfde koffieshop(s) te gaan. De respondenten die niet altijd naar dezelfde koffieshop(s) gaan (49%) laten hun keuze meer afhangen van het tijdstip en de plaats waar ze op een bepaald moment zijn. Andere redenen om niet altijd naar dezelfde koffieshop(s) te gaan zijn de prijs en de kwaliteit van de aangeboden cannabisprodukten. Enerzijds is de kwaliteit bij één koffieshop niet altijd constant, anderzijds hebben de diverse koffieshops verschillende specialiteiten en aanbiedingen. Verder wordt de behoefte aan variatie als reden genoemd om af te wisselen: "Verandering van spijs doet roken." De verschillen in sfeer sluiten aan bij de verschillende stemmingen waarin iemand kan verkeren: "Bij elke shop kan er weer een andere reden zijn dat je daar naartoe gaat, bijvoorbeeld: ligging, de aanwezigheid van een krant, verse jus..." Sommige respondenten menen dat de kwaliteit en hoeveelheid toch overal hetzelfde is en hebben daarom geen voorkeur voor (een) bepaalde koffieshop(s). Uit nadere analyse blijkt dat oudere respondenten een sterkere voorkeur voor (één) bepaalde koffieshop(s) hebben, dan jongere respondenten. Van de respondenten van dertig jaar en ouder gaat 61 procent altijd naar dezelfde koffieshop, terwijl dit percentage bij de respondenten van achttien jaar en jonger 42 procent is. Er is echter geen significant verschil tussen respondenten die altijd naar dezelfde koffieshop(s) gaan en respondenten die dit niet doen wat betreft de leeftijd70. De frequentie van het gebruik blijkt medebepalend voor het al dan niet naar dezelfde koffieshop(s) gaan. Naarmate iemand vaker blowt blijkt er vaker een voorkeur voor (één) bepaalde koffieshop(s) te bestaan. Dit verschil is significant71. Dat de ligging van een koffieshop niet altijd doorslaggevend is voor de keuze voor een bepaalde koffieshop (op een bepaald tijdstip) blijkt uit het gegeven dat 81 procent van de respondenten wel eens naar een koffieshop gaat die verder weg gelegen is, ook als een ander dichterbij is. Slechts eenvijfde van de respondenten (19%) gaat altijd naar de dichtstbijzijnde koffieshop. Het belangrijkste argument om naar een koffieshop te gaan die verder weg ligt, is de kwaliteit van de cannabisprodukten. Aanbiedingen, aanbod en sfeer kunnen eveneens bepalend zijn in de keuze voor een koffieshop die verder weg ligt. En zoals eerder gezegd heeft een deel van de respondenten een `stamshop', die als ontmoetingsplek voor vrienden en bekenden dient.
68 69 70 71
42
Significantieniveau: gem. groep 1= 24.1, gem. groep 2= 31.3; t=-4.01, df=33, p< 0.001 tweezijdig. Significantieniveau: gem. groep 1= 7.6, gem. groep 2= 13.2; t=-3.71, df=35, p=0.001 tweezijdig. Significantieniveau: gem. groep 1= 25.7, gem. groep 2= 24.2; t=1.32, df=164, p=0.19 tweezijdig. Significantieniveau (Mann-Whitney U test): U=2460.5, n1=82, n2=77, p=0.003.
Tot slot zijn eerdere ervaringen met een koffieshop bepalend voor herhaling van de bezoeken. Bijna tweederde van de respondenten (61%) heeft met één of meerdere koffieshops zulke slechte ervaringen dat zij daar beslist niet meer komen. Wederom zijn sfeer en het aanbod de belangrijkste determinanten. Een onaangename sfeer wordt door de respondenten zeer verschillend geëxpliceerd. Sfeerbepalende argumenten om ergens niet meer te komen zijn: vrouw-onvriendelijkheid, agressie, crimineel aandoend, klant-onvriendelijkheid, (te) commercieel, onpersoonlijk, saai of de aanwezigheid van een bepaalde publieksgroep (genoemd worden: jeugdigen, hard druggebruikers en allochtonen). Verder komt het voor dat bepaalde huisregels, zoals een verplichte consumptie of het verbod om eigen teelt te roken, de respondent niet aanstaan. Aanmerkingen op het aanbod hebben over het algemeen betrekking op slechte ervaringen met de kwaliteit, de hoeveelheid en/of de prijs van de cannabisprodukten. Andere verkooppunten Naast de koffieshop, als meest openlijke verkooppunt van cannabisprodukten, bestaan er verschillende andere verkooppunten met een meer gesloten karakter. Hiermee worden met name particulieren, huisdealers en thuisbezorgers bedoeld. In kleinere gemeenten waar weinig of geen koffieshops zijn, moeten deze verkooppunten het merendeel van de cannabisgebruikers van cannabis voorzien. Toch zijn er ook in een gemeente als Utrecht andere verkooppunten naast de bestaande koffieshops. Tweederde van de respondenten in deze steekproef (65%) koopt de cannabisprodukten altijd in koffieshops. De overige respondenten kopen ook wel eens ergens anders. Hierbij worden vrienden en huisdealers het vaakst genoemd: achttien procent van de respondenten koopt wel eens van vrienden, zestien procent koopt wel eens bij een huisdealer en vijf procent koopt wel eens van een thuisbezorger. Slechts bij uitzondering worden cannabisprodukten van vreemden gekocht, zoals op feesten, festivals en in het buitenland. Één respondent koopt de cannabis van zijn ouders. De verkoop van cannabisprodukten via thuisbezorgers (taxi-service of postorderbedrijf) is een vrij recente ontwikkeling. De toekomst zal moeten uitwijzen of de thuisbezorging van cannabisprodukten zich in dezelfde richting ontwikkelt als de thuisbezorging van maaltijden (pizza, chinees en dergelijke). Nadere analyse wijst uit dat het aanschaffen van cannabisprodukten via thuisbezorging leeftijdsgebonden is. Van de respondenten boven de 24 jaar maakt niemand gebruik van deze service.
43
5.2 Voorwaarden voor koffieshops Ligging Het merendeel van de koffieshops in Utrecht is in het (winkel)centrum of doorgaande (winkel)routes gelegen (Cannabis in Utrecht, deel 2). In de buitenwijken van Utrecht zijn weinig koffieshops te vinden. Een groot deel van de cannabisconsumenten uit de buitenwijken komt bijgevolg naar het centrum om cannabisprodukten aan te schaffen. Driekwart van de respondenten (76%) vindt dat spreiding van koffieshops over de (hele) stad beter zou zijn dan de huidige situatie, die zich kenmerkt door concentratie van koffieshops in de binnenstad (binnen de grachtengordel). Naast bereikbaarheid en gemak worden de nadelen van concentratievorming als belangrijkste argument genoemd voor een betere spreiding van koffieshops. Concentratievorming zou volgens de respondenten leiden tot hasj-ghetto's, criminaliteit en overlast. Door een betere spreiding zou dit voorkomen kunnen worden. Andere respondenten menen dat een betere spreiding de integratie en daarmee de acceptatie van koffieshops in de samenleving bevordert. Weer andere respondenten trekken een vergelijking met alcohol en menen dat koffieshops, net als winkels, cafés en slijterijen, verspreid over de stad moeten zijn. Tot slot zijn sommige respondenten van mening dat een betere spreiding de concurrentie, en dus de prijs en kwaliteit, ten goede komt. Een kwart van de respondenten (25%) geeft aan dat op bepaalde plekken koffieshops beter niet gevestigd kunnen zijn. Hierbij spelen twee hoofdgedachten een belangrijke rol. Ten eerste kan de vestiging van koffieshops in de buurt van plekken waar veel jeugdigen komen (zoals scholen en buurthuizen) de verleiding voor de jeugd te groot maken: "Een makkelijk aanbod is een verleiding tot proberen!." Ten tweede kan de vestiging van koffieshops in buitenwijken en woonwijken (of in de buurt van bejaardentehuizen) provocerend werken ten aanzien van andersdenkenden: "Dat kan conflicten geven. Cannabis is nog steeds niet door iedereen geaccepteerd." Één respondent voegt hieraan toe, dat bij vestiging van een koffieshop op de draagkracht en tolerantie van de buurt gelet dient te worden. Het lijkt erop dat de mening over spreiding van koffieshops verandert naarmate de respondent ouder wordt: jongere respondenten vinden vaker dat koffieshops over de hele stad verspreid moeten zijn en oudere respondenten vinden vaker dat koffieshops alleen op bepaalde plekken toegestaan dienen te zijn. Dit verschil is significant72. Service De meeste respondenten kunnen een lijst met voorwaarden samenstellen, waaraan de ideale koffieshop zou moeten voldoen. De meest genoemde punten zijn: kwaliteitsgarantie, een ruim aanbod van cannabisprodukten en drank- en eetwaren, klantvriendelijkheid, informatieverstrekking en voorlichting, een stringent en consequent toelatingsbeleid, verbod op illegale praktijken (zoals heling en illegale handel), duidelijke huisregels, amusementsmogelijkheden, hygiëne, sfeervolle inrichting en een open karakter. AHOJ Sinds 1991 gelden voor koffieshops de landelijk vastgestelde AHOJ-richtlijnen (de Bruin e.a., 1995). AHOJ stond aanvankelijk voor: geen Affichering (reclame), geen verkoop van Hard drugs, geen Overlast en geen verkoop aan Jongeren onder de leeftijd van zestien jaar. Inmiddels zijn deze regels aangescherpt met betrekking tot de J (de leeftijdsgrens is verhoogd naar achttien jaar) en aangevuld met een G (geen verkoop van Groothandelshoeveelheden: meer dan 30 gram per klant). Ten tijde van de constructie van de gebruikte vragenlijst golden de `oude' AHOJ-richtlijnen. Met uitzondering van het verbod op affichering hebben de AHOJ-richtlijnen direct betrekking op de consument en worden doorgaans in de vorm van huisregels aan de klant gepresenteerd. In figuur 5.3 is weergegeven hoe de respondenten over de AHOJ-richtlijnen denken. Het is duidelijk dat het merendeel van de respondenten het belang van de laatste drie richtlijnen - het verbod op handel in hard drugs, het veroorzaken van overlast en de toegang voor jeugdigen beneden de zestien jaar onderschrijft. Het verbod op affichering is meer omstreden: 45 procent van de respondenten is het niet eens met deze richtlijn. Deze richtlijn heeft overigens meer betrekking op de profilering en herkenbaarheid van de koffieshop zelf, terwijl de andere richtlijnen tevens voorwaarden stellen aan (het gedrag van) klanten.
72
44
Significantieniveau: gem. groep 1= 24.0, gem. groep 2= 27.8; t=-2.57, df=52, p=0.013 tweezijdig.
17Figuur 5.3 Meningen van respondenten over AHOJ-regels 100
80
Geen mening Ni et mee eens Mee eens
60 % 40
20
0 Geen reclame
Geen harddrugs
Geen overlast
Geen j eugdigen
Leeftijdsgrens Het overgrote deel van de respondenten (80%) is van mening dat het gebruik van cannabis leeftijdsgebonden dient te zijn. Hierbij wordt verschillend gedacht over de leeftijdsgrens. Van de respondenten die menen dat het gebruik leeftijdsgebonden dient te zijn, vindt de helft dat de leeftijdsgrens van zestien jaar goed en eenderde deel meent dat een leeftijdsgrens van achttien jaar beter is. Een enkeling meent dat een leeftijdsgrens van achttien jaar te laag is, de overige respondenten (9%) vinden een leeftijdsgrens van zestien jaar te hoog. Een aantal respondenten geeft aan dat cannabisgebruik wel leeftijdsgebonden dient te zijn, maar dat het moeilijk is om een eenduidige leeftijdsgrens vast te stellen, daar de `geestelijke' ontwikkeling niet bij elk individu gelijk verloopt. Hiermee wordt bedoeld dat het gebruik van cannabis gebaseerd moet zijn op een bewuste keuze. De respondenten die een leeftijdsgrens van zestien jaar voorstaan, menen dat een zestienjarige geestelijk voldoende ontwikkeld en zelfstandig is om het gebruik binnen de perken te houden. Een hogere leeftijdsgrens wordt als onrealistisch bestempeld. Een aantal respondenten verklaart dat het gebruik beneden de zestien jaar een remmend effect op de ontwikkeling en schoolprestaties kan hebben of demoraliserend kan werken. Andere respondenten erkennen de schadelijkheid voor de gezondheid, de mogelijkheid tot geestelijke verslaving en de negatieve gevolgen bij misbruik; zij vinden het gebruik beneden de zestien jaar om die redenen onverantwoord. De respondenten die achttien jaar als leeftijdsgrens prefereren, beargumenteren dat het verantwoordelijkheidsgevoel pas op die leeftijd volledig ontwikkeld is en dat het maken van afgewogen keuzes en het inschatten van de consequenties van het gebruik niet eerder mogelijk is: je bent minder beïnvloedbaar en je denken wordt minder beïnvloed. Een aantal respondenten geeft aan dat de kans om met andere drugs te experimenteren minder groot is op die leeftijd. Meer pragmatisch van aard is het - eveneens door respondenten aangedragen - argument om de leeftijdsgrens officieel op achttien jaar vast te stellen, daar deze in praktijk toch wel zestien jaar wordt. De respondenten die de leeftijdsgrens nog hoger wensen, zeggen dit vanuit de ervaring dat blowen nadelige gevolgen kan hebben voor de studie èn omdat zij menen dat een officiële grens van 21 jaar in praktijk toch wel achttien jaar wordt. Respondenten die van mening zijn dat er geen leeftijdsgrens voor cannabisgebruik moet gelden (20%) noemen hier twee hoofdargumenten voor. Allereerst wordt een verbod onrealistisch genoemd, omdat degenen die willen blowen er toch wel aankomen: `Jonge mensen kunnen het toch ook door oudere "vrienden" laten kopen'. Ten tweede beschouwt men middelengebruik als een individuele handeling, waarvoor eenieder zelf verantwoordelijk dient te zijn. Naar verwachting hangt de voorkeur voor een bepaalde leeftijdsgrens samen met de leeftijd van de respondent. Alle respondenten beneden de achttien jaar menen dat de leeftijdsgrens lager moet zijn
45
dan zestien jaar. Bij de overige leeftijdscategorieën blijken geen significante verschillen te bestaan wat betreft de mening over de hoogte van de leeftijdsgrens73. Daarnaast is een significant verschil gevonden tussen mannelijke en vrouwelijke respondenten over de vraag of cannabisgebruik leeftijdsgebonden dient te zijn. Vrouwelijke respondenten zijn vaker dan respondenten van het mannelijke geslacht van mening dat cannabisgebruik niet aan leeftijd gebonden hoeft te zijn74. Dit verschil tussen mannelijke en vrouwelijke respondenten manifesteert zich met name in de leeftijdsgroep van achttien tot en met 24 jaar. Alcohol In de Utrechtse koffieshops wordt geen alcohol geschonken. In het merendeel van de koffieshops mag ook geen zelf meegebrachte alcohol gedronken worden. Daar de combinatie alcohol en cannabis in horecagelegenheden in andere grote gemeenten wel bestaat, is de respondenten naar hun mening hierover gevraagd. Bijna tweederde van de respondenten in deze steekproef (64%) vindt dat er geen alcohol in koffieshops verkocht dient te worden. Een veelvuldig genoemd argument is dat alcohol - in tegenstelling tot cannabis - een agressieve sfeer opwekt. Alcohol en cannabis gaan niet samen, omdat de effecten tegengesteld werken: `Cannabis is geestverruimend en alcohol is geestvernauwend'. Een deel van de respondenten meent dat het beter is om beide middelen gescheiden te houden, daar de combinatie ervan een vervelende uitwerking kan hebben. Bovendien zou alcohol een hard drug zijn en verkoop van soft en hard drugs moet gescheiden blijven. Ook wenst deze groep niet geconfronteerd te worden met mensen die alcohol gebruiken: `Het is een andere cultuur'; `Blowers zijn relaxte mensen en drinkers zijn a-relaxte mensen'. De vredige, gemoedelijke sfeer van de koffieshop zou aangetast worden wanneer er ook alcohol verkocht wordt: `Alcohol drink je in de kroeg'. Eenderde van de respondenten (36%) keurt de verkoop van alcohol in koffieshops niet af. De combinatie alcohol en cannabis wordt door het merendeel van deze respondenten als aangenaam ervaren. Zij beschouwen de koffieshop als een uitgaansgelegenheid, waar iedereen welkom is: `Dan kunnen de mensen gemengd zitten. Niet in aparte hokjes'. Sommige respondenten verwijzen naar andere gemeenten, als Amsterdam en Rotterdam, waar dit ook gebeurt. De mening over alcohol in koffieshops blijkt samen te hangen met de leeftijd van de respondent. Respondenten die voorstander zijn van de verkoop van alcohol in koffieshops blijken gemiddeld jonger te zijn dan tegenstanders. Het verschil tussen voor- en tegenstanders van alcohol in de koffieshop wat betreft de leeftijd is significant75.
5.3 Overtredingen en criminaliteit Bij de beoordeling van de resultaten van deze paragraaf moet worden opgemerkt dat niet duidelijk is over hoeveel en welke koffieshops gesproken wordt. Het is goed mogelijk dat de respondenten steeds naar (enkele) bepaalde koffieshops verwijzen. Leeftijdsgrens In paragraaf 5.2 is door respondenten het verschil aangegeven tussen een officiële en een feitelijke leeftijdsgrens. Hieruit kan men de voorzichtige conclusie trekken, dat de officiële leeftijdsgrens niet door iedereen strikt gehanteerd wordt. De helft van de respondenten (53%) bevestigt koffieshops te kennen, waar wel eens cannabisprodukten aan mensen beneden de zestien jaar verkocht worden. Rekening houdend met sociaal wenselijke antwoorden, kan dit percentage als een minimum beschouwd worden. Verdere analyse wijst uit dat de leeftijd van de respondent en de duur van het gebruik medebepalend zijn voor het kennen van koffieshops waar aan minderjarigen verkocht wordt. Bijna alle respondenten beneden de achttien jaar (92%) kennen koffieshops waar cannabisprodukten aan jeugdigen verkocht worden. Van de oudere respondenten (dertig jaar en ouder) kent nauwelijks eenvijfde deel (18%) dit soort koffieshops. Verder blijkt dat de respondent minder koffieshops kent waar aan minderjarigen 73 74 75
46
Significantieniveau: rs=0.098, p=0.137, eenzijdig. Significantieniveau: Pearson P2=11.9, N=164, p=0.001. Significantieniveau: gem. groep 1= 23.1, gem. groep 2= 25.8; t=-2.51, df=144, p=0.013 tweezijdig.
verkocht wordt, naarmate de duur van het cannabisgebruik toeneemt. De gevonden verschillen tussen respondenten die wel bekend zijn met koffieshops waar cannabis aan minderjarigen verkocht wordt en respondenten die dit soort koffieshops niet kennen, wat betreft de leeftijd76 en de duur van het gebruik77 zijn significant. Andere drugs De scheiding der markten van soft drugs en hard drugs is een belangrijk motief - en als het ware `het alibi' - voor het bestaan van koffieshops. Het gebruik van hard drugs wordt in onze maatschappij als zeer risicovol bestempeld, terwijl het gebruik van soft drugs een aanvaardbaar risico wordt geacht. Het is de vraag in hoeverre deze scheiding in werkelijkheid ook bestaat. Om indianenverhalen zoveel mogelijk te omzeilen zijn aan de respondenten twee vragen gesteld over handel in andere drugs in koffieshops. Enerzijds is gevraagd naar reële ervaringen met de handel in andere drugs, anderzijds is naar de kennis (en/of vermoedens) over handel in andere drugs gevraagd. Op beide vragen is door een kwart van de respondenten positief gereageerd. Dit houdt in dat aan 27 procent van de respondenten wel eens andere drugs zijn aangeboden in een koffieshop en dat 26 procent van de respondenten (een) koffieshop(s) kent waar in andere drugs gehandeld wordt. Alhoewel er een verband bestaat tussen het aangeboden krijgen van andere drugs en het kennen van koffieshops waar in andere drugs gehandeld wordt78, blijven dit twee verschillende zaken. In tabel 5.5 is weergegeven hoeveel respondenten met één van beide situaties bekend zijn. Ruim de helft van de respondenten (59%) kent geen koffieshops waar in andere drugs gehandeld wordt en heeft ook nooit andere drugs aangeboden gekregen in koffieshops.
76 77 78
47
Significantieniveau: gem. groep 1= 22.1, gem. groep 2= 28.4; t=-5.90, df=125, p< 0.001 tweezijdig. Significantieniveau: gem. groep 1= 6.5, gem. groep 2= 10.8; t=-4.54, df=127, p< 0.001 tweezijdig. Significantieniveau (Contingency Coëfficiënt): P2=0.26 N=162, p<0.001.
Tabel 5.5 Overzicht van het verband tussen het aangeboden krijgen van andere drugs in koffieshops en het kennen van koffieshops waar in andere drugs gehandeld wordt (N=162) aangeboden krijgen van andere drugs in koffieshops
ja
bekend met koffieshops waar in andere drugs gehandeld wordt
N
nee %
totaal
N
%
N
%
ja
20
12.3
23
14.2
43
26.5
nee
23
14.2
96
59.3
119
73.5
totaal
43
26.5
119
73.5
162
100
Gebleken is dat respondenten beneden de dertig jaar significant vaker positief geantwoord hebben op beide vragen, dan respondenten van dertig jaar en ouder. Aan éénderde van de respondenten beneden de achttien jaar (33%) zijn wel eens andere drugs aangeboden in een koffieshop en 42% kent koffieshops waar in andere drugs gehandeld wordt. Respondenten aan wie wel eens andere drugs zijn aangeboden in een koffieshop en respondenten die koffieshops kennen waar in andere drugs wordt gehandeld, zijn gemiddeld jonger dan respondenten die hiermee niet bekend zijn79. Verder blijkt het aangeboden krijgen van andere drugs en het bekend zijn met koffieshops waar in andere drugs gehandeld wordt, sterk samen te hangen met het bekend zijn met koffieshops die cannabis aan jeugdigen verkopen. De meerderheid van de respondenten die wel eens andere drugs krijgt aangeboden (79%) en de meerderheid van de respondenten die koffieshops kent waar in andere drugs gehandeld wordt (88%), is tevens bekend met koffieshops waar cannabis aan jeugdigen verkocht wordt. Tot slot blijken de frequentie van het koffieshopbezoek en de functie die aan de bezoeken wordt toegekend samen te hangen met het aangeboden krijgen van andere drugs. Respondenten die wel eens andere drugs aangeboden krijgen, bezoeken significant vaker koffieshops80. Daarnaast komen deze respondenten vrijwel nooit alleen in een koffieshop om te kopen, maar beschouwen zij koffieshops vaker als plek om een jointje te roken (en te kopen) of als ontmoetingsplek81. Om in te kunnen schatten in hoeverre het gevaar bestaat dat koffieshops (zijn) verworden tot handelscentra voor allerhande drugs, is het belangrijk te weten welke drugs in tabel 5.5 bedoeld worden èn door wie in deze drugs gehandeld wordt in de koffieshops (door medewerkers of door klanten). In figuur 5.4a is weergegeven in welke mate, door wie en welke drugs de respondenten is aangeboden. Het aanbieden van andere drugs dan cannabis in koffieshops gebeurt bijna in alle gevallen door andere klanten. Voor een deel betreft dat vrienden en bekenden82, waarmee eventueel is afgesproken in een koffieshop om de koop te regelen. Slechts vier respondenten geven aan (ook) ooit andere drugs aangeboden te hebben gekregen door medewerkers van de koffieshop (hierbij ging het overigens nooit om heroïne). 79
Respectievelijke significantieniveau: gem. groep 1= 22.6, gem. groep 2= 25.8; t=-3.01, df=111, p=0.003 tweezijdig; gem. groep 1= 22.8, gem. groep 2= 25.9; t=-2.73. df=93, p=0.008 tweezijdig. 80 81 82
Significantieniveau (Mann-Whitney U test): U=1667.5, n1=44, n2=114, p=0.001. Significantieniveau: Pearson P2=7.4, N=159, p=0.025.
Het aanbieden van andere drugs door vrienden en bekenden is opgenomen in de categorie `anders', evenals het aanbieden van drugs door onbekenden en dealers (zonder vast verkooppunt).
48
Door de respondenten die ooit een andere drug aangeboden hebben gekregen in een koffieshop wordt XTC het meest (32 keer) en heroïne het minst (acht keer) genoemd. Verder is aan twee respondenten wel eens crack aangeboden door andere klanten en zijn aan één respondent wel eens pillen aangeboden door een onbekende.
18Figuur 5.4a Aanbod andere drugs in koffieshops naar persoon in aantal keren genoemd (N=42) Andere drugs
XTC
Medewerkers van koffieshop Andere klanten Beide (medewerkers en klanten) Anders
Speed/amfetamine
Paddes toelen
LSD
Heroïne
Cocaïne
0
5
10 15 20 25 aan tal keren genoem d
30
35
19Figuur 5.4b: Verkrijgbaarheid andere drugs naar aanbieder in aantal keren genoemd (N=40) Andere drugs
XTC
Medewerkers van koffieshop Andere klanten Beide (medewerkers en klanten) Anders
Speed/amfetamine
Paddes toelen
LSD
Heroïne
Cocaïne
0
49
5
10 15 20 25 aan tal keren genoem d
30
35
In figuur 5.4b is te zien bij wie en in welke mate verschillende andere drugs volgens de respondenten `verkrijgbaar' zijn in de koffieshop. Weer blijkt dat andere drugs voornamelijk `verkrijgbaar' zijn bij andere klanten. Toch komt het volgens een aantal respondenten voor dat ook bij medewerkers van een koffieshop verschillende andere drugs `verkrijgbaar' zijn. Hierbij worden met name XTC, speed/amfetamine en paddestoelen genoemd. Door respondenten die menen dat er ook andere drugs dan cannabis `verkrijgbaar' zijn in koffieshops wordt XTC het vaakst genoemd (32 keer) en heroïne het minst vaak (vijf keer). Daarnaast weet één respondent dat er in één koffieshop hasj-olie verkrijgbaar is bij andere klanten. Wanneer een respondent zelf andere drugs dan cannabis - zoals hierboven genoemd - gebruikt, is het goed mogelijk dat deze respondent meer gericht is op de verkrijgbaarheid van deze drugs. Met andere woorden: iemand die zelf cocaïne gebruikt, komt waarschijnlijk makkelijker en eerder met cocaïnehandel in aanraking, dan iemand die geen cocaïne gebruikt. In tabel 5.6 is weergegeven in hoeverre er een verband bestaat tussen het eigen gebruik van andere drugs en het aangeboden krijgen van andere drugs in koffieshops dan wel de bekendheid met koffieshops waar handel in andere drugs plaatsvindt. Uit de tabel blijkt al dat er weinig significante verbanden zijn gevonden. Het enige verschil van belang geldt voor respondenten die speed gebruiken. Deze respondenten krijgen significant vaker andere drugs aangeboden in koffieshops, dan respondenten die geen speed gebruiken. Verder zien we dat respondenten die cocaïne gebruiken en respondenten die LSD gebruiken, eveneens iets vaker andere drugs aangeboden krijgen in koffieshops dan de respondenten die dit niet gebruiken. Belangrijk is dat er nauwelijks sprake is van een verband tussen het eigen gebruik van andere drugs en de bekendheid met koffieshops waar in andere drugs gehandeld wordt. Behoudens een zwak verband voor gebruikers van paddestoelen, is er geen verband gevonden tussen het eigen gebruik van andere drugs en bekendheid met koffieshops waar handel in andere drugs plaatsvindt. Dit houdt in dat deze respondenten de andere drugs blijkbaar niet in de koffieshops, maar elders aanschaffen. Hiervoor is al gebleken dat andere drugs dan cannabis met name door klanten aangeboden worden. Er lijkt geen sprake te zijn van een florerende handel van andere drugs in koffieshops. Dit duidt erop dat de scheiding der markten stand houdt. Tabel 5.6 Overzicht van relatie eigen gebruik andere drugs naar het aangeboden krijgen van andere drugs in koffieshops en bekendheid met koffieshops waar handel in andere drugs plaatsvindt (N=161) Andere drugs aangeboden gekregen in Bekend met koffieshops waar handel in koffieshops andere drugs is middel
Pearson P2
significantie
Pearson P2
significantie
cocaïne
4.8
0.028 *
0.2
0.670
heroïne
1.1
0.304
0.5
0.481
LSD
4.4
0.036 *
2.0
0.156
paddestoelen
2.7
0.098
4.2
0.039 *
speed
7.2
0.007 **
1.3
0.251
XTC
3.6
0.059
3.7
0.054
* = significant op 5% ** = significant op 1% In de vragenlijst was alcohol ook bij de andere drugs opgenomen. Uit de antwoorden kwam naar voren dat de verkoop van alcohol niet voorkomt in de Utrechtse koffieshops. Wel kent een aantal respondenten koffieshops in andere gemeenten waar alcohol verkocht wordt. Heling Hoewel het verbod op heling niet is opgenomen in de AHOJ-G richtlijnen voor koffieshops, is het helen van goederen hier, evenals in andere openbare gelegenheden, vanzelfsprekend niet toegestaan.
50
Echter, het semi-illegale karakter van de koffieshop kan uitnodigend werken voor mensen die zich met heling bezighouden. Tevens kan een koffieshop, evenals een café, door crimineel-gezinden gebruikt worden als afspreekpunt. Dit kan overigens ook gebeuren zonder dat cannabisklanten en/of medewerkers van de koffieshop daarbij betrokken zijn. Het grootste deel van de respondenten in deze steekproef (69%) verklaart nooit goederen aangeboden te hebben gekregen in een koffieshop. Bij degenen die wel ooit goederen aangeboden gekregen hebben betrof het met name gebruiksgoederen en/of kleding. Enkele respondenten herinneren zich wapens aangeboden te hebben gekregen in koffieshops. Uit verdere analyse blijkt dat de leeftijd van de respondent en de duur van het cannabisgebruik niet bepalend zijn voor het al dan niet geconfronteerd worden met heling in koffieshops. Daarentegen blijkt de dagbesteding van de respondent wel van invloed op het bekend zijn met heling in koffieshops. Schoolgaande en studerende respondenten blijken gemiddeld minder vaak in aanraking te komen met helingsactiviteiten in koffieshops dan de andere respondenten. Van de schoolgaande/studerende respondenten is gemiddeld eenvijfde deel (19%) bekend met heling, terwijl dit percentage bij de respondenten die werkloos, werkend of zowel werkend als studerend zijn, respectievelijk 52, 33 en 47 is. Deze verschillen zijn significant83. De functie die aan het bezoek wordt toegekend en de frequentie van de bezoeken vertonen eveneens samenhang met bekendheid met heling in koffieshops. Respondenten die alleen in koffieshops komen om te kopen, blijken significant minder vaak met heling in aanraking te komen, dan de andere respondenten84. Naarmate respondenten vaker koffieshops bezoeken, hebben zij significant vaker met heling te maken85. Bijna de helft van de dagelijks bezoekers (48%) heeft wel eens met heling in koffieshops te maken gehad, terwijl dit bij de respondenten die minder dan één keer per week een koffieshop bezoeken 9 procent is. Tevens is gebleken dat bekendheid met heling samenhang vertoont met bekendheid met andere overtredingen in koffieshops. Respondenten die meegemaakt hebben dat er werd geheeld in koffieshops, blijken vaak ook bekend met koffieshops die cannabis aan minderjarigen verkopen en met koffieshops waar in andere drugs gehandeld wordt. Ook hebben zij vaker andere drugs aangeboden gekregen in koffieshops.
83
Significantieniveau (Pearson): P2=12.0, N=166, p=0.007.
84
Significantieniveau (Pearson): P2=12.4, N=161, p=0.002.
85
51
Significantieniveau (Mann-Whitney U test): U=1926.5, n1=51, n2=109, p<0.001.
5.4 Informatie over het cannabisgebruik Behoefte aan informatie Het Nederlandse gedoogbeleid ten aanzien van cannabis heeft tot nu toe niet geleid tot grootschalige informatiecampagnes over het gebruik van cannabis. Er zijn geen postbus 51 spotjes over cannabisgebruik of andere voorlichtingscampagnes via televisie of radio. Wel worden door particuliere instellingen, zoals het NIAD en de Jellinek, folders uitgegeven over het gebruik. De vraag is of deze folders de cannabisconsument bereiken en of de aangeboden informatie voldoende aansluit bij de vragen die bij de cannabisconsument spelen. Uit dit onderzoek wordt in ieder geval duidelijk dat er bij de cannabisconsument een sterke behoefte bestaat aan informatie over de werking van cannabis. Bijna tweederde van de respondenten (63%) heeft behoefte (gehad) aan informatie hierover. Uit de antwoorden blijkt dat de behoefte aan informatie vóór en/of tijdens het gebruik kan ontstaan. Beide momenten gaan gepaard met verschillende vragen over cannabisgebruik en vereisen een eigen wijze van informatieverstrekking. Een deel van de respondenten is vervolgens daadwerkelijk op zoek gegaan naar die informatie. Hierbij zijn uiteenlopende bronnen van informatie aangesproken: literatuur en folders uit de bibliotheek, televisie en kranten, `vakliteratuur' (zoals de tijdschriften Highlife, en Soft Secrets en het `wietologisch handboek'), instanties (zoals het CAD, het NIAD, de politie, de school, de hulpverlening en de huisarts) en ervaringsdeskundigen (zoals vrienden, gevorderde blowers en koffieshopexploitanten). Verder trachten cannabisgebruikers informatie op te doen door eigen experimenten. Een veel gehoorde klacht is dat de beschikbare informatie niet alle kanten van het cannabisgebruik belicht: "School en ouders geven eenzijdige informatie. Hierdoor heb je de neiging het maar helemaal niet meer te geloven, als je het zelf een keer uitprobeert en merkt dat die informatie gekleurd is. Maar dat vond ik te rigoureus. Daarom heb ik zelf zo objectief mogelijk informatie verzameld" (vrouw, 23 jaar). Verkrijgbaarheid van informatie Uit de voorgaande paragraaf blijkt al dat respondenten op zeer verschillende wijze te werk zijn gegaan bij het zoeken naar informatie over de werking van cannabis. De vraag of er voldoende informatie verkrijgbaar is, werd bijgevolg vanuit verschillende standpunten beantwoord. Iemand die uitgebreid de bibliotheek is ingedoken en zich geïnformeerd heeft bij allerlei instanties, zal eerder van mening zijn dat er voldoende informatie beschikbaar is dan degene die alleen informatie op school heeft gekregen. Vandaar dat de positieve respons door tweederde deel van de respondenten (65%) op de vraag of er voldoende informatie beschikbaar is weinig zegt. Interessanter zijn de suggesties om de informatieverstrekking over cannabisgebruik te verbeteren. Allereerst wordt gesteld dat er voldoende wetenschappelijke informatie beschikbaar is, maar niet in leesbare vorm (folders en brochures). Ten tweede vinden respondenten dat er voldoende informatie is voor de gebruiker, maar niet voor niet-gebruikers. Beide veronderstellingen bevestigen de taboesfeer die het gebruik van cannabis omringt: de informatie bestaat wel, maar is moeilijk toegankelijk en bereikbaar. Hieruit voortvloeiend volgen tal van suggesties om de informatie via alle beschikbare kanalen te verspreiden: postbus 51, radio, televisie, internet, cd-i, reclame, deur-aan-deur verspreiding, vakbladen, tijdschriften, via postkantoor, buurthuizen en verkooppunten (koffieshops). Verder moeten volgens de respondenten verschillende vormen van voorlichting gebruikt worden: overheidsbrochures, folders voor ouders, folders voor consumenten in de koffieshop, posters samen met andere drugs, voorlichtingsspotjes in de bioscoop en voorlichting door ervaringsdeskundigen op school.
52
Informatie via de verkoper Daar bovenstaande kanalen tot op heden nauwelijks worden gebruikt ter verspreiding van informatie over cannabisgebruik, is de cannabisconsument voor een belangrijk deel aangewezen op de verkoper als informatieverstrekker. De meerderheid van de respondenten (87%) is van mening dat de verkoper informatie moet geven over de produkten die verkocht worden. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gevraagde en ongevraagde informatie: de respondenten willen over het algemeen uitsluitend informatie krijgen indien zij erom vragen. Het geven van informatie moet als een taak of serviceverlening beschouwd worden, niet als een verplichting. De verkoper is volgens de respondenten de aangewezen persoon om beginnende blowers te adviseren, omdat zij de grootste kans lopen om produkten te krijgen, die van slechte (of te sterke) kwaliteit zijn. Verder dient de verkoper de consument informatie te geven over de verschillende soorten cannabis, zodat het maken van een keuze vergemakkelijkt wordt: `Het is moeilijk door de bomen het bos te zien: er zijn zoveel soorten dat het wel eens verwarrend is'. De respondenten geven aan dat het mede moeilijk is een keuze te maken, omdat de kwaliteit niet constant is: `Zelf kun je aan de zakjes weinig zien'. De respondenten die het geven van informatie niet als taak van de verkoper beschouwen (13%), vinden het geven van informatie een taak van de overheid of informeren zich liever zelf: `Roken is zeer afhankelijk van smaak en wens van uitwerking'. Informatie op grond van ervaringsdeskundigheid Een belangrijk punt bij het geven van informatie is de geloofwaardigheid van de informatiebron. Gezien de taboesfeer die het gebruik van cannabis omringt, is het mogelijk dat gebruikers eerder geneigd zijn een ervaringsdeskundige te geloven dan een hulpverlener of wetenschapper. Toch blijkt uit de antwoorden dat minder dan de helft van de respondenten (44%) van mening is dat de verkoper - die momenteel als één van de belangrijkste informatiebronnen geldt - zelf een (ex)blower moet zijn. Dit zou kunnen betekenen dat meer dan de helft van de respondenten (56%) van mening is dat ervaring geen absolute voorwaarde is voor het kunnen informeren over cannabis: `Een slager kan ook vegetariër zijn'. Wel dient de verkoper volgens de respondenten goed voorgelicht en ingewerkt te zijn om informatie te verschaffen over de kwaliteit en de werking van de produkten. De respondenten menen dat inlevingsgevoel en mensenkennis voldoende zijn voor het geven van voorlichting en informatie. De respondenten die van mening zijn dat de verkoper wèl een (ex-)blower dient te zijn, geven - zoals verwacht - aan meer vertrouwen te hebben in de produktinformatie van een (ex-)blower. Zij menen dat een (ex-)blower beter advies en voorlichting kan geven, dan iemand die niet gebruikt: `Je zet toch ook geen monteur in een bakkerij'.
53
5.5 De kwaliteit van de aangeboden produkten Beoordeling van de kwaliteit In de hedendaagse verkooppunten wordt geen kwaliteitsgarantie geboden in de vorm van een kwaliteitskeurmerk. De consument moet zich bij de beoordeling van de kwaliteit baseren op hetgeen de verkoper zegt en/of op eigen ervaring. De respondenten geven aan dat er een belangrijk verschil is in het bepalen van de kwaliteit vóór en ná de aankoop. Bijna de helft van de respondenten (49%) geeft aan een kennersoog te hebben en uit ervaring te kunnen zien, ruiken en voelen of de kwaliteit goed is. Een deel van deze respondenten meent de kwaliteit vóór gebruik te kunnen beoordelen. Er wordt gelet op de geur, de kleur, de persing, het vetgehalte, het vochtgehalte, de glans (kleine zilveren harsbolletjes) en/of de hoeveelheid takjes en blaadjes. Volgens de respondenten is de kwaliteit van weed overigens gemakkelijker van de buitenkant te beoordelen, dan de kwaliteit van hasj: `Ik heb ogen en een neus. Aan weed kun je zeer goed zien hoe de kwaliteit is door het aantal THC-kristallen op de toppen'. Toch geeft ook een belangrijk deel van de respondenten aan (44%) de kwaliteit pas te kunnen beoordelen nadat zij het produkt gerookt hebben. Bij deze tests wordt ondermeer gelet op de smaak en het effect: `Je ziet het. Je voelt het. Je ruikt het. Maar toch moet je helaas de "shit" eerst roken om te weten of het goed of slecht is!' Al deze respondenten beroepen zich op jarenlange ervaring. Volgens één van de respondenten verschilt de kwaliteit echter te veel om op ervaring te kunnen vertrouwen: `Bovendien krijg je het produkt meestal in een zakje, dus dan kun je het niet aanraken of ruiken'. Een kwart van de respondenten erkent de kwaliteit zelf niet te kunnen beoordelen. Een aantal van deze respondenten vertrouwt op de mening van vrienden en bekenden. Anderen verwachten goede kwaliteit te roken door steeds hetzelfde te kopen bij dezelfde verkoper. Het vertrouwen in de exploitant is voor hen voldoende kwaliteitsgarantie: `Hoe vaker je er koopt, hoe bekender je gezicht wordt, des te beter de kwaliteit en kwantiteit'. Een enkeling hoopt goede kwaliteit te roken door steeds het duurste te nemen. Een keurmerk en kwaliteitscontroles Er is de respondenten gevraagd of cannabis gecontroleerd zou moeten worden door de Keuringsdienst van Waren en of er een keurmerk vastgesteld zou moeten worden om de kwaliteit te kunnen garanderen. De cannabisprodukten die thans illegaal ons land worden binnengesmokkeld en de produkten die op eigen bodem gekweekt worden, zouden dan bijvoorbeeld steekproefsgewijs gekeurd moeten worden, alvorens zij in de koffieshops te koop worden aangeboden. Los van de vraag of dit realiseerbaar is, is de respondenten gevraagd of zij een keurmerk wenselijk achten. De meerderheid van de respondenten (70%) denkt dat het goed zou zijn als er een keurmerk komt voor cannabis, twaalf procent van de respondenten lijkt het geen goed idee en negentien procent van de respondenten heeft hierover geen mening. Uit een andere vraag blijkt dat de respondenten kwaliteitscontroles voor hasj meer noodzakelijk vinden, dan kwaliteitscontroles voor weed: respectievelijk 84 procent en 68 procent van de respondenten. Niettemin vindt 66 procent van de respondenten kwaliteitscontroles noodzakelijk voor zowel hasj als weed. Het meest genoemde argument vóór kwaliteitscontroles van hasj en weed is, dat er thans onzuivere produkten op de markt zijn, die schadelijk zijn voor de gezondheid. Voor hasj wordt hieraan toegevoegd dat het bindmiddel rotzooi kan bevatten: `Er kan van alles inzitten, bijvoorbeeld: rubber, lijm, boter, henna, plastic en verslavende middelen.' Bovendien heeft het effect een onvoorspelbaar karakter: `De ene keer is het sterker dan de andere keer.' Met betrekking tot weed maken de respondenten zich met name zorgen over de kweekmethode, daar steeds meer onervaren mensen beginnen met het kweken van nederwiet: `De wiet kan op glasvezel geteeld zijn of bespoten worden met haarlak om het langer vers te houden'; `Als er met kunstmest of met anabolen wordt gekweekt, kan dat eventueel gevolgen hebben voor de gezondheid.' De respondenten vinden dat zij recht hebben op een gedegen produkt. Verder worden kwaliteitscontroles wenselijk geacht, opdat je ook in onbekende zaken precies weet wat je koopt. Een aantal respondenten meent dat kwaliteitscontroles de weg naar verdere legalisering openen. De respondenten die kwaliteitscontroles voor hasj en weed niet noodzakelijk achten, respectievelijk zestien procent en 32 procent, geven hiervoor verschillende argumenten. Een veel genoemd argument is dat slechte produkten zichzelf uit de markt prijzen. Anderen vragen zich af wie moet bepalen wat
54
goede en slechte kwaliteit is: `Kwaliteitscontroles kunnen iemands smaak niet bepalen: als iets volgens de controle genoeg THC heeft om goed te zijn, hoeft het nog helemaal niet lekker te zijn.' Verder stelt een aantal respondenten de overheidsbemoeienis in deze niet op prijs. Voor hasj wordt hieraan toegevoegd dat de kwaliteit samenhangt met de prijs: `De klant kiest zelf voor kwaliteit door meer of minder te willen betalen voor een gram.' Kwaliteitscontroles voor weed worden volgens deze respondenten minder noodzakelijk geacht, omdat: `... je daar minder mee kunt rommelen.' Bovendien menen zij dat zelfs een leek goede weed gemakkelijk kan onderscheiden van slechte weed. Één respondent is van mening dat kwaliteitscontroles niet nodig zouden zijn, wanneer er voldoende produktinformatie is. Produktinformatie Elk produkt dat (legaal) in Nederland verkrijgbaar is, dient voorzien te zijn van produktinformatie. Meestal houdt dit in dat op de verpakking van het produkt geschreven staat wat er allemaal in zit. Bij cannabis is dit tot nu toe niet het geval. Althans er wordt geen schriftelijke informatie bij het produkt geleverd. In de meeste koffieshops kan de klant wel mondeling geïnformeerd worden over het produkt. Uit deze steekproef blijkt dat zeventig procent van de respondenten produktinformatie op het zakje op prijs stelt. Één van de respondenten vindt produktinformatie op de prijslijst ook al voldoende. De respondenten vinden het vooral belangrijk dat er informatie over het THC-gehalte en de mengprodukten op het zakje vermeld wordt. Daarna wordt in volgorde van belangrijkheid informatie over de (bij)werkingen, het eco-merk, de risico's op termijn en cannabis in het verkeer op prijs gesteld. Tot slot is door een aantal respondenten nog als wenselijke produktinformatie genoemd: naam, herkomst van het produkt, gewicht, testcijfer (bewijs van goedkeuring), teergehalte, buiten of binnen gekweekte wiet.
55
6. Samenvatting en conclusies 6.1 Onderzoeksresultaten A. Populatie Demografische kenmerken In de steekproef van regelmatige koffieshopbezoekers is 84 procent van de respondenten van het mannelijke geslacht en zestien procent van het vrouwelijke geslacht. Ook uit andere onderzoeken is gebleken dat cannabisgebruik vaker voorkomt onder mannen dan onder vrouwen. De leeftijd van de respondenten varieert van vijftien tot vijftig jaar. De helft van de respondenten is jonger dan 23 jaar. De mannelijke respondenten zijn gemiddeld iets ouder dan de vrouwelijke respondenten. Het merendeel van de respondenten is van Nederlandse komaf (86%). Verder is acht procent afkomstig uit Marokko, drie procent uit Suriname en vier procent uit een ander land in West-Europa. De Marokkaanse respondenten zijn actief geworven met behulp van een tussenpersoon. Van de respondenten heeft 28 procent een hogere beroepsopleiding of universitaire opleiding genoten. Het merendeel van de respondenten heeft een dagbesteding in de vorm van werk en/of studie: 44 procent is schoolgaand/studerend, 31 procent werkt en twaalf procent werkt èn studeert. Van de onderzochte respondenten heeft dertien procent geen dagbesteding.
B. Het gebruik Blowgedrag Alhoewel de ervaring van de respondenten met cannabisgebruik verschilt, hebben de meesten ruimschoots ervaring opgedaan met het middel. De helft van de respondenten gebruikt langer dan zeven jaar cannabis. De duur van het gebruik varieert van een half tot dertig jaar. De leeftijd bij het eerste gebruik is eveneens zeer uiteenlopend, variërend van tien tot 35 jaar. Van deze respondenten was 59 procent jonger dan zestien jaar bij het eerste cannabisgebruik. Behalve dat het een groep regelmatige koffieshopbezoekers betreft, blijkt het ook een groep frequente cannabisgebruikers te zijn: 69 procent gebruikt dagelijks cannabis en 23 procent een paar keer per week. In andere onderzoeken wordt wel een verband gelegd tussen de beginleeftijd en de frequentie van het cannabisgebruik: hoe jonger de beginleeftijd, des te frequenter het gebruik. In dit onderzoek is eenzelfde trend waarneembaar, maar het verband kan niet zondermeer bevestigd worden omdat het grootste deel van de respondenten frequent cannabis gebruikt. Cannabis staat bekend als een middel dat - als sfeermaker - in gezelschap gebruikt wordt. Evenwel is solistisch-gebruik binnen deze groep regelmatige koffieshopbezoekers niet uitzonderlijk. Eenderde van de respondenten (35%) zegt vaak alleen te blowen. Het solistisch-gebruik komt overigens significant vaker voor bij mannen dan bij vrouwen. Verder blijkt solistisch-gebruik samen te hangen met de frequentie en de duur van het gebruik: naarmate iemand langer en/of vaker gebruikt, neemt solistisch-gebruik toe. Daar het gebruik van cannabis niet overal is toegestaan, is de respondenten gevraagd naar voorkeurslocaties voor gebruik. Hierbij wordt `thuis' het vaakst genoemd. Daarna volgen respectievelijk: bij vrienden, in de koffieshop, op feestjes, buiten en tot slot op het werk (op school). De voorkeur voor bepaalde locaties blijkt deels samen te hangen met de leeftijd van de respondent. Oudere respondenten blijken vaker `thuis' te blowen en jongere respondenten vaker in de koffieshop. De in Nederland verkrijgbare cannabisprodukten kunnen grofweg opgedeeld worden in drie soorten: nederwiet, hasj en buitenlandse weed. Een deel van de consumenten gebruikt uitsluitend één soort. Anderen gebruiken verschillende soorten. De redenen hiervoor blijken onder andere afhankelijk van het aanbod, de prijs, en de stemming waarin iemand verkeert. Uit het onderzoek blijkt dat nederwiet de populairste cannabissoort is onder de regelmatige koffieshopbezoekers. Driekwart van de
56
respondenten (77%) rookt nederwiet, 51 procent rookt hasj, 27 procent rookt buitenlandse weed. Eenderde van de respondenten (32%) gebruikt zowel hasj als nederwiet. Koopgedrag Regelmatige koffieshopbezoekers blijken ook zeer regelmatig cannabisprodukten aan te schaffen. Bijna een kwart (22%) koopt dagelijks cannabisprodukten en 47 procent koopt een paar keer per week cannabisprodukten. De frequentie van de aanschaf van cannabisprodukten loopt parallel met de frequentie van het blowen. Dit wijst op een koopgedrag waarbij het produkt regelmatig in relatief kleine hoeveelheden wordt ingekocht. De frequentie van het koopgedrag verandert wel naarmate de respondent ouder wordt. Respondenten die één maal per week cannabisprodukten aanschaffen blijken gemiddeld ouder te zijn dan de respondenten die vaker cannabisprodukten aanschaffen. Het uitgavepatroon aan cannabisprodukten varieert enorm. De uitgaven per keer variëren van vijf tot honderd gulden. De helft van de respondenten geeft meer dan ƒ 17,50 per keer uit. De uitgaven per week variëren van ƒ 1,25 tot ƒ 400,-. De helft geeft meer dan vijftig gulden per week uit. De respondenten die één keer per week cannabisprodukten inkopen (oudere respondenten), blijken hogere uitgaven per keer te hebben. Verder blijkt het uitgavepatroon per week deels samen te hangen met de dagbesteding van de respondent. Scholieren besteden per week het minst aan cannabisprodukten, respondenten zonder dagbesteding het meest. Van de laatste groep spendeert de helft meer dan honderd gulden per week aan cannabisprodukten. Er is een schatting gemaakt van de hoeveelheid cannabis die de onderzochte respondenten per week roken. Hierbij zijn uitsluitend in koffieshop aangeschafte cannabisprodukten meegerekend. Wanneer we de eigen gekweekte en gratis verkregen produkten buiten beschouwing laten, blijkt dat de helft van de respondenten meer dan vier gram per week rookt. Het aantal gerookte grammen per week varieert van 0,3 gram tot 26,7 gram per week. Cannabis is ook verkrijgbaar in kant-en-klare cannabissigaretten (voorgedraaide joints). Deze zijn relatief duurder dan zelfgedraaide joints. Van de respondenten koopt 56 procent soms een voorgedraaide joint. De belangrijkste motieven hiervoor zijn: geen geld om grotere hoeveelheden in één keer tegelijk aan te schaffen, en geen zin om zelf een joint te draaien. De respondenten die nooit voorgedraaide joints kopen (41%) geven aan plezier te hebben in het draaien van een joint en zekerheid te willen hebben over wat en hoeveel erin zit. Eenderde van de respondenten (35%) kweekt - ten tijde van het onderzoek - zelf ook wiet. Naast het financiële voordeel, wordt het zelf kweken van cannabis als een leerzame en boeiende hobby ervaren. Functie van het gebruik Van de regelmatige gebruikers beschouwt de helft (52%) zichzelf als een gewoonte-gebruiker, waarbij het cannabisgebruik geen problemen oplevert. Verder rekent zeventien procent van de respondenten zichzelf tot de incidentele gebruikers en noemt zestien procent zichzelf een afhankelijk gebruiker. Voor de resterende respondenten (15%) heeft het gebruik van cannabis een andere (speciale) betekenis. Zij geven aan dat het gebruik voor hen diverse functies vervult, onder andere ter ontspanning en ter bepaling van de sfeer. Respondenten die zichzelf als afhankelijk gebruiker beschouwen, blowen significant vaker alleen dan andere respondenten. Incidentele gebruikers blijken korter te blowen dan de andere gebruikers. Gewoonte-gebruikers blowen gemiddeld het langst. `Genot' en `ontspanning' worden als belangrijkste motieven voor cannabisgebruik genoemd. Daarna volgen respectievelijk: gezelligheid, gewoonte, beter nadenken, verslaving, verveling en het verwerken van problemen. De motieven voor cannabisgebruik veranderen naarmate de respondent ouder wordt. Oudere respondenten blowen significant minder vaak voor de gezelligheid en uit verveling dan jongere respondenten. Verder bestaan er verschillen in motivatie voor gebruik tussen de `soorten' gebruikers. Respondenten die zichzelf als afhankelijke gebruikers beschouwen noemen relatief vaker motieven als het verwerken van problemen, verslaving en verveling dan andere gebruikers. Respondenten die een andere (speciale) betekenis aan hun cannabisgebruik toekennen, blowen relatief vaker om beter te kunnen nadenken.
C. De koffieshop
57
Bezoekgedrag De respondenten kunnen grofweg in drie groepen worden ingedeeld wat betreft de functie, die zij aan koffieshops toekennen. De eerste groep (30%) beschouwt een koffieshop als winkel en komt uitsluitend in koffieshops om cannabisprodukten te kopen, de tweede groep (33%) rookt nog een jointje in de koffieshop wanneer er cannabisprodukten gekocht worden en de derde groep (36%) beschouwt een koffieshop allereerst als ontmoetingsplek en koopt daarnaast af en toe wat. Naarmate de respondent ouder is, beschouwt deze een koffieshop vaker als winkel. Van de respondenten die een koffieshop als winkel beschouwen, is de helft ouder dan 26 jaar. Van de respondenten die een koffieshop allereerst als ontmoetingsplek beschouwen, is de helft jonger dan 22 jaar. Verder is gebleken dat respondenten die dagelijks cannabis gebruiken en/of kopen, een koffieshop vaker als ontmoetingsplek beschouwen dan de andere respondenten. Bij 41 procent van de respondenten varieert de duur van het bezoek per keer, afhankelijk van de koffieshop en de aanwezigheid van bekenden. Bij drie procent van respondenten neemt het koffieshopbezoek de hele dag in beslag en bij achttien procent één tot drie uur per keer. Naarmate de respondent ouder is, neemt de duur van het koffieshopbezoek af. Uit de frequentie van het koffieshopbezoek blijkt andermaal dat het een groep regelmatige koffieshopbezoekers betreft: 30 procent van de respondenten bezoekt dagelijks koffieshops en 46 procent een paar keer per week. Vrijwel alle respondenten die een paar keer per week of dagelijks een koffieshop bezoeken (98%), beschouwen een koffieshop in eerste plaats als ontmoetingsplek. Verder blijkt dat de respondenten zonder dagbesteding significant vaker koffieshops bezoeken dan de respondenten met een dagbesteding. 's Middags en 's avonds blijken de meest favoriete tijdstippen om een koffieshop te bezoeken. Respondenten zonder dagbesteding gaan relatief vaker 's ochtends naar de koffieshop dan hun collega's met dagbesteding. De meerderheid van de respondenten (81%) vindt het naast elkaar bestaan van verschillende soorten koffieshops belangrijk. Het feit dat er in brede lagen van de samenleving geblowd wordt, moet volgens hen tot uiting komen in de verscheidenheid aan koffieshops. Het bestaan van verschillende soorten koffieshops wordt overigens minder belangrijk gevonden, naarmate de respondent ouder is. De helft van de respondenten (52%) gaat altijd naar dezelfde koffieshop. Vrienden, sfeer, goede ervaringen met het produkt en vertrouwen in de exploitant zijn redenen om steeds naar dezelfde koffieshop te gaan. Andere respondenten laten de keuze van de koffieshops meer afhangen van het tijdstip en de plaats waar ze op een bepaald moment zijn. Het merendeel van de respondenten (81%) gaat niet altijd naar de dichtstbijzijnde koffieshop. Redenen om naar een koffieshop te gaan die verder weg ligt, zijn onder andere: het aanbod, aanbiedingen, de sfeer en (verwachte) aanwezigheid van bekenden. Slechte ervaringen kunnen ertoe leiden dat iemand niet meer terug komt in een koffieshop. Als belangrijkste determinanten worden de sfeer en het aanbod van cannabisprodukten genoemd. Van de regelmatige koffieshopbezoekers koopt 65 procent zijn of haar cannabisprodukten uitsluitend in koffieshops. De overige respondenten kopen daarnaast wel eens ergens anders: achttien procent van de respondenten koopt wel eens bij vrienden, zestien procent wel eens bij een (t)huisdealer en vijf procent wel eens bij een thuisbezorger. Voorwaarden voor koffieshops Driekwart van de respondenten (76%) meent dat concentratievorming van koffieshops niet wenselijk is omdat dit zou leiden tot hasj-ghetto's, criminaliteit en overlast. De overige respondenten zijn van mening dat op bepaalde plekken koffieshops beter niet gevestigd kunnen zijn, te weten: plekken waar veel jeugdigen komen (zoals scholen en buurthuizen) - vanwege de verleiding - en buitenwijken en woonwijken in verband met provocatie. Vooral oudere respondenten vinden dat er niet overal koffieshops hoeven te zijn. Vrijwel alle respondenten onderstrepen het nut van de AHOJ-richtlijnen. De enige regel die omstreden is, is het verbod op affichering: 45 procent van de respondenten is het niet eens met deze regel. Alhoewel tachtig procent van de respondenten vindt dat het gebruik van cannabis leeftijdsgebonden moet zijn, wordt er verschillend gedacht over de leeftijdsgrens. Van de respondenten die menen dat het
58
gebruik van cannabis leeftijdsgebonden dient te zijn, vindt de helft dat een leeftijdsgrens van zestien jaar goed is. Wanneer het gebruik vóór deze leeftijd begint, kan het volgens hen een remmend effect op de ontwikkeling en de schoolprestaties hebben of demoraliserend werken. Eenderde van de respondenten die menen dat cannabisgebruik leeftijdsgebonden moet zijn, prefereert een leeftijdsgrens van achttien jaar. Volgens hen is het verantwoordelijkheidsgevoel om het gebruik onder controle te houden eerst op die leeftijd ontwikkeld. Bovendien menen zij dat deze leeftijdsgrens in de praktijk toch wel zestien jaar wordt. De leeftijd van de respondent blijkt overigens doorslaggevend voor de voorkeur voor een bepaalde leeftijdsgrens: hoe jonger de respondent, hoe lager de leeftijdsgrens die de voorkeur heeft. In de Utrechtse koffieshops wordt geen alcohol geschonken. Uit het onderzoek blijkt dat weinig respondenten hiermee problemen hebben. Tweederde van de onderzochte respondenten (64%) is van mening dat er geen alcohol in koffieshops verkocht moet worden. Als belangrijkste argument wordt de tegengestelde werking van alcohol en cannabis genoemd: door alcoholgebruik zou de `relaxte sfeer' in koffieshops aangetast worden. Overtredingen en criminaliteit De helft van de respondenten (53%) kent koffieshops waar cannabisprodukten aan jongeren beneden de zestien jaar verkocht worden. Naarmate de respondent ouder is, blijkt deze minder goed bekend te zijn met koffieshops waar aan jeugdigen verkocht wordt. Alhoewel er een verband blijkt te bestaan tussen het aangeboden krijgen van andere drugs in (een) koffieshop(s) en het kennen van koffieshops waar in andere drugs gehandeld wordt, blijven dit twee verschillende zaken. Van de regelmatige koffieshopbezoekers is 59 procent niet bekend met koffieshops waar in andere drugs gehandeld wordt en heeft ook nooit andere drugs aangeboden gekregen in koffieshops. Bekendheid met (een) koffieshop(s) waar in andere drugs gehandeld wordt en het aangeboden krijgen van andere drugs in (een) koffieshop(s) blijkt samen te hangen met de leeftijd van de respondent, de functie die aan een koffieshop wordt toegekend en de frequentie van het koffieshopbezoek. Het zijn met name jongeren, frequente koffieshopbezoekers en degenen die een koffieshop als ontmoetingsplek beschouwen, die bekend zijn met genoemde situaties. Het aangeboden krijgen van andere drugs vindt in bijna alle gevallen plaats door klanten (voor een deel vrienden en bekenden). In de meeste gevallen gaat het hierbij om XTC en in mindere mate om LSD, cocaïne en speed. Bij de bekendheid met (een) koffieshop(s) waar in andere drugs gehandeld wordt, gaat het eveneens bijna altijd over handel door klanten en in sporadische gevallen over handel door medewerkers. In dit geval gaat het over handel in paddestoelen, speed en/of XTC. Er is nauwelijks een verband tussen het eigen gebruik van andere drugs en de bekendheid met handel in andere drugs in koffieshops. Alleen speedgebruikers en in minder mate LSD- en cocaïnegebruikers krijgen vaker andere drugs aangeboden in koffieshops, dan andere respondenten. Verder zijn paddestoelgebruikers meer bekend met (een) koffieshop(s) waar in andere drugs gehandeld wordt dan de overige respondenten. We kunnen concluderen dat in de Utrechtse koffieshops handel in andere drugs nauwelijks plaatsvindt en dat de handel in verschillende soorten drugs gescheiden is. Er lijkt met andere woorden sprake van een scheiding der markten. Tot slot blijkt het merendeel van de onderzochte respondenten 69 procent niet bekend met heling in koffieshops. Degenen die hiermee wel bekend zijn, verklaren dat het met name om gebruiksartikelen gaat. Een enkeling heeft wel eens een wapen aangeboden gekregen in (een) koffieshop(s). Opvallend is dat schoolgaande respondenten significant minder vaak in aanraking komen met heling in koffieshops dan andere respondenten. Verder blijkt de frequentie van het koffieshopbezoek en de functie die aan koffieshops wordt toegekend samen te hangen met bekendheid met heling. De helft van de dagelijkse bezoekers is bekend met heling in (een) koffieshop(s) en respondenten die een koffieshop als winkel beschouwen komen minder vaak in aanraking met heling in (een) koffieshop(s). Informatie over het cannabisgebruik Een groot deel van de respondenten (63%) geeft aan behoefte te hebben (gehad) aan informatie over de werking van cannabis. De meeste respondenten zijn ook daadwerkelijk op zoek gegaan naar die informatie. Hierbij zijn zeer verschillende bronnen aangesproken, zoals: de bibliotheek, vakliteratuur, televisie, school, politie, hulpverlening en ervaringsdeskundigen. Een veel genoemde klacht over de beschikbare informatie is dat school en ouders eenzijdige informatie geven.
59
Alhoewel een groot deel van de respondenten vindt dat er voldoende informatie beschikbaar is, wordt toch een aantal kanttekeningen geplaatst. Ten eerste zou er voldoende wetenschappelijke informatie zijn, maar te weinig informatie in een - voor de leek - begrijpelijke vorm (zoals folders en brochures). Ten tweede zou er te weinig informatie zijn voor niet-gebruikers, waarmee bijvoorbeeld ouders bedoeld worden. Met andere woorden: de informatie bestaat wel, maar is moeilijk toegankelijk! Tot nu toe is de consument wat betreft informatie voor een belangrijk deel aangewezen op de verkoper. De grote meerderheid van de respondenten (87%) vindt ook dat het geven van informatie tot de taken van een verkoper behoort, als dit maar niet ongevraagd gebeurt. Hierbij wordt vooral informatie over de kwaliteit van de produkten bedoeld, daar aan de buitenkant moeilijk te zien is of deze goed is. Niet alle respondenten vinden dat een verkoper van cannabisprodukten per se zelf ervaringsdeskundig hoeft te zijn. Voor 56 procent van de onderzochte respondenten is ervaringsdeskundigheid geen absolute voorwaarde voor het kunnen informeren over cannabis. Kwaliteit van de aangeboden produkten In koffieshops wordt geen kwaliteitsgarantie geboden in de vorm van een kwaliteitskeurmerk. De consument moet zich bij de beoordeling van de kwaliteit baseren op hetgeen de verkoper zegt en/of op eigen ervaring. Van de regelmatige koffieshopbezoekers zegt bijna de helft (49%) een kennersoog te hebben. Zij letten bij de beoordeling van de kwaliteit op: geur, kleur, persing, vetgehalte, vochtgehalte, glans en de hoeveelheid takjes en blaadjes. Een deel van deze respondenten meent de kwaliteit vóór het gebruik te kunnen beoordelen. Toch geeft ook een belangrijk deel van de respondenten (44%) te kennen, dat beoordeling van de kwaliteit eerst na het roken van het produkt kan plaatsvinden. De respondenten die aangeven de kwaliteit zelf niet te kunnen beoordelen, vertrouwen op de mening van vrienden en bekenden of gaan steeds naar dezelfde koffieshop. De meerderheid van de respondenten (70%) acht een kwaliteitskeurmerk zeer wenselijk. Dit wordt overigens voor hasj belangrijker gevonden dan voor weed. Aan weed zou je beter kunnen zien of ermee geknoeid is, terwijl er in hasj van alles kan zitten. Tot slot wordt produktinformatie - al dan niet vermeld op het zakje - zeer wenselijk geacht door eveneens zeventig procent van de respondenten. Hierbij wordt vooral informatie over het THC-gehalte en de gebruikte mengprodukten op prijs gesteld. Andere informatie die belangrijk wordt gevonden, is informatie over: (bij)werkingen, eco-merk, risico's op termijn en cannabis in verkeer. Bovendien zouden sommigen het land van herkomst en de merknaam op de verpakking vermeld willen zien.
6.2 Evaluatie van de methoden van onderzoek De respondenten Zoals het voorwoord vermeldt vormt dit onderzoek naar meningen en ervaringen van koffieshopbezoekers het derde deel van het onderzoek Cannabis in Utrecht. De twee voorgaande onderzoeken hebben reeds een beeld opgeleverd van de koffieshops en de koffieshop-exploitanten in de stad. De regelmatige observaties in de koffieshops, en de (informele) gesprekken en interviews met gebruikers en exploitanten hadden voor een deel reeds inzicht gegeven in de Utrechtse cannabisgebruiker. Om hen duidelijker in beeld te brengen is dit deelonderzoek uitgevoerd. Om het juiste meetinstrument te kunnen ontwikkelen is het onderzoek begonnen met een pilotstudy. In deze pilotstudy zijn 49 koffieshopbezoekers geïnterviewd aan de hand van een gestructureerde vragenlijst. De evaluatie van dit meetinstrument heeft uiteindelijk geleid tot de constructie van een vragenlijst die door consumenten zelf kon worden ingevuld. In totaal zijn 440 vragenlijsten verspreid, waarvan er 180 zijn teruggekomen, een respons van 41 procent. Hiervan bleken 167 vragenlijsten bruikbaar voor een statistische analyse. Doel van dit onderzoek is om een profielschets te geven van de Utrechtse koffieshopbezoeker. Het is dus niet de bedoeling geweest een schatting te geven van het aantal cannabisgebruikers of de omvang
60
van het cannabisgebruik in Utrecht. Een a-selecte steekproef onder de Utrechtse bevolking zou daartoe het geëigende instrument zijn. Hier is bewust niet voor gekozen - niet alleen omdat dit een tijd, geld en energie rovende onderzoeksmethode is - maar vooral omdat gebruikers van illegale middelen vaak moeilijk te achterhalen zijn via de bestaande registratiesystemen (zoals bijvoorbeeld het bevolkingsregister). Zij worden daarom in de onderzoeksterminologie wel omschreven als een hidden population (Eland-Goossensen e.a., 1995, Garretsen e.a., 1992). Kenmerkend voor deze groep is dat ze moeilijk zijn te lokaliseren, te benaderen en te werven voor onderzoek. Met een vindplaats-gerichte methode is toch getracht een zo betrouwbaar mogelijk beeld te krijgen van de diversiteit van de Utrechtse koffieshopbezoeker. De vragenlijsten zijn verspreid op verschillende locaties waar een concentratie van koffieshopbezoekers verwacht werd. Zo zijn middels oproepen (affiches) in koffieshops, cafés en discotheken cannabisgebruikers die regelmatig in koffieshops komen, uitgenodigd om aan het onderzoek mee te werken en de vragenlijst in te vullen. Een andere (veel gebruikte) methode om het probleem van hidden populations te omzeilen is het gebruik van een intermediair, ofwel community fieldworker, om de doelgroep in kaart te brengen en contacten met hen te leggen. In de voorgaande deelonderzoeken van Cannabis in Utrecht hebben zich reeds verschillende goede intermediairen aangediend: in de eerste plaats enkele cannabisgebruikers zelf, maar ook een aantal exploitanten en/of medewerkers van koffieshops. Via hen zijn de vragenlijsten verspreid. Voor dit onderzoek is voorts gebruik gemaakt van een Marokkaanse veldwerker en een jongerenwerker in een buurthuis. Zij hebben (met wisselend succes) vragenlijsten verspreid onder allochtone en jeugdige gebruikers.
Representativiteit Hoewel getracht is een zo breed mogelijke populatie koffieshopbezoekers te benaderen is dit niet volledig verwezenlijkt. De volgende redenen lagen hieraan ten grondslag. Vanwege personeels- en tijdsbeperkingen bleek het niet mogelijk met elke koffieshopexploitant een zodanige vertrouwensrelatie op te bouwen, dat de onderzoeker altijd en overal respondenten kon benaderen. Hierdoor zal wellicht een bepaalde groep regelmatige koffieshopbezoekers in deze steekproef ondervertegenwoordigd zijn. Ondanks het feit dat met de gehanteerde methoden cannabisconsumenten zijn bereikt die de koffieshop uitsluitend als een winkel beschouwen - de afhalers -, bleken toch met name de regelmatige koffieshopbezoekers zich aangesproken te voelen86. De afhalers zijn met andere woorden ondervertegenwoordigd. Daarnaast is niet met vooraf vastgestelde quota gewerkt, zodat representativiteit op grond van bepaalde sociaal-demografische kenmerken, zoals geslacht, etniciteit, leeftijd, dagbesteding en dergelijke, niet zijn gewaarborgd. Om dit probleem enigszins te ondervangen, zijn de sociaaldemografische kenmerken van de respondenten indien mogelijk vergeleken met de sociaaldemografische kenmerken van cannabisconsumenten in andere onderzoeken. Aangezien ervoor is gekozen om een profielschets van de regelmatige koffieshopbezoeker te construeren, hebben de resultaten bijgevolg uitsluitend betrekking op deze groep koffieshopbezoekers. De resultaten zijn niet generaliseerbaar naar andere koffieshopbezoekers en/of cannabisconsumenten. Over de groep cannabisgebruikers die niet of nauwelijks in een koffieshop komen (bijvoorbeeld thuiskwekers van hennep) kunnen geen uitspraken worden gedaan.
Vragenlijst
86
Wellicht zijn regelmatige gebruikers meer geïnteresseerd in alles wat met cannabisgebruik te maken heeft, dan incidentele gebruikers. Verder is het mogelijk dat de vraagstelling in de oproep de indruk wekt dat uitsluitend regelmatige gebruikers werden uitgenodigd om mee te werken aan het onderzoek.
61
Alhoewel de vragenlijst van tevoren verschillende malen is getest, bleek bij de verwerking van de antwoorden dat niet alle vragen op dezelfde manier geïnterpreteerd werden. Met name de vragen waarbij geen gesloten antwoordcategorieën waren toegevoegd, bleken achteraf moeilijk te verwerken. Zo bleken bijvoorbeeld de (open) vragen over (de frequentie van) het gebruik van andere drugs in beperkte mate bruikbaar, daar niet iedereen deze vragen had beantwoord en het achteraf niet viel vast te stellen in welke mate dit gebruik plaatsvindt. Tevens lijkt het beter om de vragen, waarbij verschillende mogelijkheden konden worden aangekruist, te veranderen in stellingen die op verschillende niveaus ontkend dan wel bevestigd kunnen worden. Dit vergt een genuanceerder antwoord van de respondent dan wanneer hij enkel kan aangeven of iets al dan niet van toepassing is.
62
63
Literatuur Beleid ten aanzien van verkooppunten van soft drugs, nr. 93.3614 A.Z.. Utrecht, september 1993. Braam, R.V. (1995). Cannabis in Utrecht (deel 4): Buurten bij de koffieshop. Overlastervaringen van omwonenden. Centrum voor verslavingsonderzoek, Universiteit Utrecht. de Bruin, D., M. Fris, N. Maalsté, G. van de Wijngaart (1995). Recente ontwikkelingen en oplossingen. In: Bieleman e.a. (red.) Wolken boven koffieshops; Inventarisatie van overlast rond koffieshops en ontwikkelingen in gemeentelijk cannabisbeleid. St. Intraval, Groningen-Rotterdam. van Brussel, G.H.A. (1993). Is cannabis altijd een `soft drug'? Nederlands Tijdschrift Geneeskunde 1993. 137, nr 22, p. 1081-1083. Eland-Goossensen, M.A., E.C. Vollemans, V.M. Hendriks (1995). Heroïnegebruikers `zonder zorg'; Eerste indrukken uit een onderzoek in Den Haag. In: Epidemiologisch bulletin, jrg.30, nr.3, p.17-23. Garretsen, H.F.L., L.A.M. van de Goor, Ch.D. Kaplan, D.J. Korf, I.P. Spruit, W.M. de Zwart (1992). Illegal drug use: research methods for hidden populations. NIAD, Rotterdam. van Ginneken, S.B. (1995). Feiten over alcohol (zevende geactualiseerde editie). Bureau Alcohol Voorlichtings Plan, Rijswijk. Het Nederlandse drugbeleid; continuïteit en verandering. Ministers van VWS, Justitie en Binnenlandse Zaken. Den Haag (1995). Hellinga, G., H. Plomp (1994). Uit je bol; over XTC, paddestoelen, wiet en andere middelen. Prometheus, Amsterdam. Koffie en thee consumptie in Nederland. Consumentenservice Douwe Egberts Nederland, Utrecht (1995). Korf, D.J., P. van der Steenhoven (1993). Antenne 1993. Trends in alcohol, tabak, drugs en gokken bij jonge Amsterdammers. Jellinek Reeks, nr. 2. Jellinekcentrum, Amsterdam. Kuipers, S.B.M., C. Mensink, W.M. de Zwart (1993). Jeugd en riskant gedrag; Roken, drinken, druggebruik en gokken onder scholieren vanaf tien jaar. Resultaten van het 3e Peilstations-onderzoek naar middelengebruik en gokken. NIAD, Utrecht. de Loor, A. (1994). Hashcoffeeshops en hun bezoekers; Beschouwingen over gebruik en handel van hash in Nederland en een onderzoek naar de sociale functies van 115 Amsterdamse hashcoffeeshops. Adviesburo drugs, Amsterdam. Maalsté, N.J.M. (1993). Het Kruid, de Krant en de Kroongetuigen; De geschiedenis van hennep 1950 - 1970. WGU-Cahiers, Utrecht. Maalsté, N.J.M. (1994). Cannabis in Utrecht (deel 1): Van Koffieshop tot Hennepwinkel. Sociale functies van koffieshops (2e gewijzigde druk). Centrum voor Verslavingsonderzoek, Universiteit Utrecht. Maalsté, N.J.M. (1995). Cannabis in Utrecht (deel 2): Vogelvrij kruidenieren. Ervaringen en mningen van Utrechtse koffieshopexploitanten. Centrum voor Verslavingsonderzoek, Universiteit Utrecht.
64
Ossebaard, H.C., G.F. van de Wijngaart (1994). Sociaal-wetenschappelijke en juridische grondslagen van een verantwoord drugsbeleid. Projectvoorstel SMA. Centrum voor Verslavingsonderzoek, Universiteit Utrecht. Ouwehand, A.W. (red.) (1994). Ladis 1993. Stichting Informatievoorziening Verslavingszorg, Utrecht. Plomp, H.N., H. Kuipers, M.L. van Oers (1990). Roken, alcohol- en drugsgebruik onder scholieren vanaf 10 jaar. VU uitgeverij, Amsterdam. van Ree, F., P. Esseveld (1985). Drugs. Het Spectrum, Utrecht/Antwerpen. Reinders, P., T. Wijsenbeek (1994). Koffie in Nederland; vier eeuwen cultuurgeschiedenis. Gemeente Musea Delft p/a Walburg Pers, Zutphen. Sandwijk, J.P., I. Westerterp, S. Musterd (1988). Het gebruik van legale en illegale drugs in Amsterdam; verslag van een prevalentie-onderzoek onder de bevolking van 12 jaar en ouder. Instituut voor Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam. Sandwijk, J.P., P.D.A. Cohen, S. Musterd (1991). Licit and illicit drug use in Amsterdam; report of a household survey in 1990 on the prevalence of drug use among the population of 12 years and over. Instituut voor Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam. Sandwijk, J.P., P.D.A. Cohen, S. Musterd, M.P.S. Langemeijer (1995). Licit and illicit drug use in Amsterdam II; report of a household survey in 1994 on the prevalence of drug use among the population of 12 years and over. Instituut voor Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam. Snoeijen, M. Jongeren trippen op thuis gekweekte kaalkopjes. NRC Handelsblad, 16 augustus 1994. Soest, S., J. van de Wouw (1994). Cannabusiness; Meningen en ervaringen van hennepkwekers in Utrecht. Leeronderzoek, Universiteit Utrecht. Spruit, I.P. (1995). Jaarboek verslaving 1994; over gebruik en zorg. Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs, Utrecht. Trommelen, J. Justitie lokt proces uit over hallucinogene paddestoelen. De Volkskrant, 27 januari 1995.
65