Buurtalliantie Regionale bijeenkomst op 27 april in Eindhoven
Programma: ‘herkenning en verduurzaming van goede praktijken’. Rapportage : quick scan en workshop over casus De Tulp in Woensel-West
Yvonne Wijland Daniël Giltay Veth
Mei 2010
Wijland Advies en Coaching
Ter Introductie De regionale bijeenkomsten van de Buurtalliantie vormen een podium waarin allerlei zaken van de wijkaanpak samen komen. Op de bijeenkomsten zal in 2010 een aantal workshops, met een lokaal project als centrale casus, worden gegeven gericht op het thema: ‘herkenning en verduurzaming van goede praktijken’. Een door deelnemers van de tafel van 50 (voorbereidingssessie van de regionale bijeenkomst) of andere stakeholders voorgedragen project wordt, in de vorm van een quick scan doorgelicht op een viertal criteria waar een good practice aan moet voldoen wil het in staat zijn om te kunnen verduurzamen. Op 27 april 2010 was Eindhoven aan de beurt en de centrale casus was het project Maatschappelijk SteunSysteem (MSS) voor kwetsbare groepen in de wijk) van GGZe en hun voorpost in WoenselWest, de huiskamer De Tulp. Het project is voorgedragen door het ministerie van Wonen, Wijken en Integratie (VROM/WWI). De in deze rapportage beschreven bevindingen (deel A) dienden als basis voor de workshop op de buurtalliantiedag op 27 april j.l. Tijdens de workshops bespraken we, nadat de vier toetsingscriteria uiteen gezet waren, met de deelnemers de vragen, opties en knelpunten rondom verzilvering en verduurzaming. Ínzet was om tot discussie en bespiegeling uit te nodigen over methodische keuzes, ‘nieuw voor oud denken’ en daarbij wellicht de vinger op zere plekken te leggen. De in de workshop genoteerde opmerkingen en ervaringen zijn in onderdeel B meegenomen in dit rapport. Dit onderdeel wordt afgesloten met de afsluitende bespiegeling van Daniël Giltay Veth tijdens de workshop van 27 april.
2
Deel A: quick scan van casus De Tulp in Eindhoven Woensel-West 1.
Vooraf: projectencarrousel, buurtalliantie en context
In 2009 heeft Daniel Giltay Veth in opdracht van het ministerie van WWI en vermogensbeheerder Start Foundation onderzoek gedaan naar de werking van de projectencarrousel in het sociale domein. Het fenomeen projectencarrousel bestaat uit allerlei projecten die komen en gaan, ongeacht het feit of ze succesvol zijn of niet. Verduurzaming van good practices gericht op sociale stijging lijkt geen issue te zijn. Voor dit onderzoek hebben Daniel Giltay Veth, geassisteerd door Yvonne Wijland (Wijland Avies en Coaching) en Paulien van der Hoeven (ministerie voor WWI), 14 succesvolle projecten onderzocht. In het boek ‘Het rendement van zalmgedrag’ wordt uiteengerafeld wat de krachten en processen zijn die de projectencarrousel vormen. En vooral wat de factoren zijn waarom goede praktijken niet herkend worden en verduurzaming van goede praktijken uitermate lastig is. Na de afronding van het onderzoek naar de projectencarousel borduren Daniel Giltay Veth en Yvonne Wijland in nauwe samenwerking met het ministerie voor WWI in 2010 voort op de geconstateerde bevindingen. Verduurzaming van good practices die sociale stijging tot doelstelling hebben, is ook dit jaar de inzet. Casuïstiek blijft hierin leidend. Wat is een good practice, hoe (h)erken je die? Hoe verduurzaam je dat wat goed is? Identificatie van good practices en kennisverdieping en –verspreiding van verduurzaming van goede praktijken zijn belangrijke speerpunten. Op basis van het research in 2009 zijn door de onderzoekers criteria geformuleerd waarlangs een good practice kan worden en uitspraken gedaan kunnen worden over het verduurzamingspotentiteel van de gescande projecten. Het door hen ontwikkelde werkmodel geeft inzicht in hoeverre een project kan verduurzamen en hoe dit er vervolgens uit kan zien. Deze criteria zijn vervat in het werkmodel ‘4 + 1’: zij toetsen het project op vier voor verduurzaming noodzakelijke kenmerken namelijk: de gehanteerde methodiek, wordt er gemeten, is er sprake van een strategische alliantie en is entrepreneurschap aanwezig. Om vervolgens te kijken in welke domeinen het baten genereert en hoe die verzilverd kunnen worden (+1). Voor Eindhoven is, mede door WWI, inloophuis de Tulp als onderdeel van het project maatschappelijke steunsystemen (MSS) voorgedragen als casus voor een quick scan. Hierbij hebben wij er nadrukkelijk voor gekozen om de relatie met (de infrastructuur van) het krachtteam in Woensel West in de quick scan op te nemen. Dit omdat dit een belangrijke context vormt waarbinnen de Tulp opereert en het daarmee van essentieel belang is voor verduurzamingsopties van de Tulp. Hieronder vindt u, na een profielschets van De Tulp als onderdeel van het project MSS, onze bevindingen. We beschrijven de vier criteria en bieden een voorzet voor de verzilveringsdiscussie afgezet tegen het krachtenveld waarbinnen de Tulp opereert zoals het krachtteam en de Wijkenaanpak. Voor alle duidelijkheid willen wij aangeven dat het hier om een quick scan gaat. We hebben de uitkomsten van de gesprekken getoetst aan ons 4+1 principe en zijn daarin wellicht wat kort door de bocht gegaan. Een quick scan biedt geen ruimte voor een grondige analyse van bijvoorbeeld een meetmethodiek; we kunnen slechts aangeven dat het op basis van onze kennis en ervaring om geloofwaardige cijfers en resultaten gaat. Ditzelfde geldt ook het verzilveringsvraagstuk en daarmee de mogelijkheden voor verduurzaming. We geven hierin slechts voorzetten. Niets meer en niets minder.
3
2.
Profiel de Tulp1
Ontmoetingsgplek de Tulp in Woensel West is een belangrijk onderdeel van het stedelijke GGZe project Maatschappelijke Steunsystemen (MSS). De doelgroep van de Tulp en daarmee van het project MSS bestaat uit kwetsbare wijkbewoners met (vermeende) psychiatrische of psychosociale problematiek. Het gaat om bewoners die het gevoel hebben niet mee te (kunnen) doen aan de samenleving en daardoor vaak uitgesloten worden. Ze leven veelal geisoleerd en weten de weg niet in deze complexe maatschappij. Ze ontberen een maatschappelijk en ondersteunend persoonlijk netwerk waar ze gebruik van kunnen maken en op terug kunnen vallen. Het te bereiken resultaat van de Tulp en de MSS aanpak is dat deze groep kwetsbare cliënten, ieder vanuit de eigen mogelijkheden en behoeften, uiteindelijk over een ondersteunend netwerk (een maatschappelijk en persoonlijk steunsysteem) beschikt en zich, mede hierdoor, kan redden in de wijk en de maatschappij en in ‘het alledaagse zijn’. Kern van de werkwijze van MSS activiteiten in Woensel West wordt gevormd door de kwartiermakers, de ervaringsdeskundige en de bouwgroepen. De kwartiermaker is een outreachende GGZ hulpverlener die, vanuit een signaal vanuit zijn netwerk waarin o.a. corporatie, GGZ, wijkagent, welzijn, begeleid wonen, maatschappelijk werk en werkers van het WMO loket participeren, contact legt met een client. De kwartiermaker heeft een tweeledige functie. Aan de ene kant legt hij (outreachend) contact met de kwetsbare wijkbewoner, luistert hij goed, biedt hij praktische ondersteuning bij het zoeken naar oplossingen van problemen op meerdere levensgebieden en begeleidt hij samen met de ervaringsdeskundige een zogenaamde bouwgroep. Anderzijds is hij de schakel tussen allerlei maatschappelijke instanties en slecht hij drempels bij die instanties. Op deze manier ondersteunt hij zijn client in de opbouw van een maatschappelijk en persoonlijk steunsysteem. De ervaringsdeskundige begeleider is iemand die, zoals de naam al doet vermoeden, uit eigen ervaring weet wat psychiatrische dan wel psychosociale problematiek is en wat de gevolgen daarvan zijn op bijvoorbeeld deelname aan de samenleving. Hij kent de problematiek van binnen en buiten en weet ook hoe moeizaam de wegen tot herstel zijn. Vanuit die kracht kan hij op een laagdrempelige manier lotgenoten ondersteunen en begeleiden. De ervaringsdeskundige initieert en begeleidt bouwgroepen en organiseert samen met de deelnemers diverse activiteiten van yoga tot samen koken. De ervaringsdeskundige ‘beweegt’ mee met de betrokkene en haalt, met een lange adem, de kansen eruit en fixeert niet op de problemen. De bouwgroepen vormen de andere pijler van de methodiek. In ad hoc gevormde groepen vinden deelnemers steun bij elkaar, onderzoeken ze gezamenlijk wat ze kunnen doen om zich prettiger (in de wijk) te voelen en bouwen ze met elkaar hun steunsysteem op. In Woensel West zijn het met name Turkse vrouwen die belangrijke bouwgroepen vormen. De Tulp fungeert in dit alles als basis, springplank en als een laagdrempelige ontmoetingsplek waar dit alles samenkomt. Kwetsbare buurtbewoners kunnen zomaar even binnen lopen, in contact komen met lotgenoten, hulpverleners of werken in de bouwgroep of allerlei activiteiten volgen. In en vanuit de Tulp is, naast de kwartiermaker en de ervaringsdeskundige, een aantal vrijwilligers werkzaam die kwetsbare mede wijkbewoners kunnen en willen helpen in en bij alledaagse activiteiten. Zij zijn onderdeel van het maatschappelijk steunsysteem. Bijvoorbeeld met het openen en ordenen van de post, samen een boodschap doen of even langs voor een kop koffie.
1
Het hier beschreven profiel is alleen op hoofdlijnen. Meer informatie over het project MSS is te vinden op internet (zoals www.kwartiermaken.nl), in de publicatie “ Buitengewoon: kwartiermaken en ervaringsdeskundigheid in maatschappelijke steunsystemen’’ van Annemarie van Bergen, Karin Stok met bijdragen van Hanneke Henkens, MOvisie maart 2008. Of in de rapportage van februari 2010: Buitengewoon: kwartiermaken en ervaringsdeskundigheid in maatschappelijke steunsystemen’’ Hanneke Henkens uitgave GGZe. Voor een beschrijving van het profiel is gebruik gemaakt van informatie uit afgenomen interviews en van bovengenoemde bronnen.
4
De resultaten van het project MSS en de Tulp zijn positief. In februari 2010 verscheen een rapportage waarin wordt beschreven dat het project MSS bij 70% van de clienten leidt tot toename van hun participatie in de samenleving en van hun persoonlijk steunsysteem. 30% is toegeleid naar passende zorg. Het project bereikt de meest kwetsbare doelgroep en stimuleert de zelfredzaamheid. Interessant is dat gesteld wordt dat door de behaalde resulaten het project kostenbesparend werkt: de sociale cohesie neemt toe en door uitbreiding van persoonlijke steunsystemen voelen mensen zich prettiger waardoor het beroep op dure gespecialiseerde zorg en voorzieningen afneemt. Evenals het beroep op het team bemoeizorg in Woensel West. Op dit moment bereikt de Tulp rond de 130 kwetsbare buurtbewoners. Sommige komen incidenteel, andere maken regelmatig gebruik van de Tulp. Het project MSS bestaat al sinds 2005 en in die tijd heeft de projectleider met veel financiers met even zo vele regels rekening moeten houden. Gestart onder de AWBZ zorgvernieuwingsvlag waarin niet of nauwelijks sprake was van een verbinding met de gemeente, moest bij de komst van de WMO die verbinding wel worden gemaakt. En met de komst van de krachtwijken zijn er weer andere actoren en belangen in het spel waar de Tulp en het project MSS i.c. de projectleider zich toe moet verhouden. In Eindhoven worden de professionals betaald door de GGZe. Overige kosten worden gefinancierd door de corporaties Domein en Trudo en aan de hand van afspraken tussen gemeente en corporaties in het kader van de Krachtwijken. Voorts worden inkomsten gegeneerd vanuit de Zvw (Zorgverzekeringswet), dit op individuele basis per cliënt (die moet dan wel in behandeling zijn bij GGzE en er moet een doorverwijzing zijn van de behandelaar). Om een indicatie te geven van de complexiteit: andere onderdelen van het project MSS in de regio worden ook nog betaald uit WMO gelden (OGGZ beleid, prestatieveld 7,8,9), subsidies via de WMO Werkplaats van Fontys Hogescholen (VWS), potjes via gemeenten voor huiskamerprojecten (Stratum), via de PRVMZ (Provinciale Raad voor de Volksgezondheid) voor een onderzoek in Geldrop, via enkele randgemeenten die bijdragen in het kader van 'Zorg voor Beter' trajecten, het Transitie-experiment voor de inzet van ervaringsdeskundigen, inkomsten door lezingen, workshops en via het Participatiebudget van de gemeenten.
3.
Quick scan: De Tulp, een good practice? Langs de lat van het 4 + 1 principe
Doel van de quick scan is een antwoord geven op de vraag of de Tulp een good practice is. En zo ja, welke mogelijkheden er zijn voor de Tulp om te kunnen verduurzamen. We hebben, aan de hand van een aantal interviews met de projectleider MSS, de kwartiermaker, de krachtwerker en overige stakeholders, de Tulp getoetst op het ‘4 + 1 principe’. Deze vier toetsingscriteria zijn, kort gezegd, geënt op: • hanteert het project een, voor de doelgroep, effectieve methodische aanpak • hoe wordt gemeten, is dit geloofwaardig en getoetst aan de beoogde doelstellingen van de activiteit? • is de activiteit ingebed in een strategische coalitie van stakeholders? • wordt het project geleid door sociaal entrepreneurs met doorzettingsmacht?2 Vervolgens hebben we bekeken (+ 1) in welke beleidsdomeinen de Tulp als onderdeel van het project MSS maatschappelijke baten genereert en hoe die verzilverd kunnen worden. Zoals gezegd is de context van het krachteam en de Wijkenaanpak een wezenlijk onderdeel van onze quick scan.
3.1
Methodiek
2
Voor een uitgebreide beschrijving over de achtergrond van de 4 criteria en voor meer informatie over de projectencarrousel en verduurzaming van goede praktijken, zie: ‘’Het rendement van zalmgedrag. De projectencarrousel ontleed’’ door Daniel Giltay Veth. In PDF: www.Nicis.nl december 2009.
5
De doelgroep van de Tulp bestaat uit mensen met een meervoudige problematiek. Dit betekent dat ze problemen hebben op meerdere levensgebieden. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat een effectieve hulpverlening dan minimaal moet voldoen aan een domeinoverstijgende, generalistische en outreachende aanpak. De methodiek van de Tulp en het project MSS is geënt op een dergelijke aanpak. Ze hebben een visie op de client en op de wijze waarop die client ondersteund kan worden. Empowerment, eigen regie en betrokkenheid, zelfredzaamheid, ‘eigen kracht’ en stapsgewijs opbouwen van een eigen maatschappelijk en persoonlijk steunsysteem, zijn bouwstenen van een voor de doelgroep effectieve methodiek. Werken met ervaringsdeskundigen, met vrijwilligers die elkaar ‘’coachen inh et alledaagse’’ en een ontmoetingsplek als de Tulp, zijn concrete verschijningsvormen van deze visie en methodiek. En uit de cijfers en resultaten blijkt dat het werkt, dat het een effectieve methodiek is. Er is echter een ‘maar’. Zoals bij vele andere soortgelijke projecten die integraal werken op het niveau van de cliënten, vindt ook de Tulp vele beren op de weg in haar strijd om de werkwijze overeind te houden. Hierdoor bestaat het gevaar dat kernpunten in de knel komen. Zoals: het verwerven van mandaat van de professionals om breed te kunnen opereren vanuit de mogelijklheden en wensen van de cliënt; geen limiet in tijd hebben; continuiteit en een flexibele en duurzame inzet. Bereik, contact en participatie van deze groepen kwetsbare mensen, vragen vaak om een lange adem en een inzet van jaren. Het project MSS opereert in een context van vele specialisten die zich met verschillende inzet en aanbod om dezelfde client bekommeren. Het gevaar is en blijft dat de methodiek van de Tulp en MSS ondergesneeuwd dreigt te raken in een dagelijks gevecht om het mandaat om integraal te kunnen werken in relatie tot andere professionals die op deelgebieden ook een rol opeisen. 3.2
Meten
De Tulp en het project MSS rapporteren met regelmaat over hun resultaten, zowel kwalitatief als kwantitatief. Ze doen dat in termen van in- en output cijfers. Het uiteindelijk resultaat is opgedeeld in subdoelen, zoals contact maken, participatie en gerealiseerd steunsysteem, waardoor deelstappen in kaart gebracht en gemeten kunnen worden. Dit is een relatief betrouwbare meetmethode in het sociale domein, mits deze langdurig volgehouden kan worden. Daarnaast wordt inzicht geboden in de outcome door middel van verhalen van gevolgde deelnemers aan het project MSS en de Tulp (de narratieve methode). Ze beschrijven het effect van de methodiek, doen aan kennisverbreding en kunnen het maatschappelijk rendement geloofwaardig weergeven, zij het niet in de vorm van een MKBA of SROI. Wel rondt de projectleider MSS binnenkort, in het kader van het transitie programma langdurige zorg, haar Maatschappelijke business case3 (mBC) af. In de rapportages geven ze aan dat in de pioniersfase weinig is vastgelegd: ‘’ in aanvang paste een registratiesysteem niet in de methodiek’’. Een bekend gegeven van projecten in het sociale domein, maar wel een struikelblok omdat het, juist als het om verduurzaming gaat, belangrijk is om de resultaten in termen van outcome en maatschappelijk rendement zichtbaar te maken. Deze slagen worden nu door GGZe ten behoeve van de inzet van MSS overtuigend gemaakt. 3.3
Strategische alliantie
Om maar gelijk met de deur in huis te vallen: dit punt is de kans of bottleneck tot verduurzaming van het project MSS en de Tulp. Intermezzo: een uitstapje naar het krachtteam van Woensel West In de quick scan werd zichtbaar dat het project MSS opereert in een stedelijke en deels landelijke strategische alliantie. Die conclusie kunnen we op basis van de gesprekken en de documentatie trekken. De Tulp als onderdeel van het project MSS bevindt zich middenin de krachtwijk Woensel West met alle initiatieven vandien. In de wijk functioneert een krachtwerker die alle acties rondom een cliënt coördineert tot ‘één gezin één plan’. Dit betekent dat diverse beroepskrachten uit diverse geledingen, zoals opbouwwerk, maatschappelijk werk, beroepskrachten van het WMO loket, werk en inkomen, 3
In een mBC wordt een kosten en baten afweging gemaakt waarin de economische en maatschappelijke noodzaak samenkomen.
6
Fontys actief, thuiszorg en de wijkagent, op basis van casuistiek zitting hebben in het krachtteam. De kwartiermaker van de Tulp maakt incidenteel deel uit van het krachtteam. Het criterium voor aanmelding van een Tulp cliënt in het krachtteam casusoverleg is een ‘complexe domeinoverstijgende problematiek’. De helft van de Tulp cliënten wordt niet in het krachtteam besproken; de kwartiermaker maakt gebruik van zijn eigen kernteam waartoe o.a. GGZ werkers en maatschappelijk werk behoren. Het project MSS i.c. de Tulp bestaat al bijna 5 jaar in Woensel West. Met positieve resultaten. De komst van de Wijkenaanpak en het krachtteam heeft een aantal zaken op scherp gezet. In positieve en negatieve zin. Bijna alle beroepskrachten die wij hebben gesproken zijn zeer te spreken over het krachtteam. Door de inspanningen van de krachtwerker worden alle acties gecoördineerd en zijn de lijnen kort. Dit komt de hulp- en/of dienstverlening aan de wijkbewoners en dan vooral de multiproblem gezinnen ten goede. Op een ander niveau horen wij echter ook andere geluiden. Door de diversiteit aan acties en projecten bestaat het gevaar dat succesvolle projecten als die van de Tulp naar de marge geduwd worden. De coördinatie van de krachtwerker ten spijt. In het krachtenveld moet een compromis gevonden worden tussen vele deelbelangen waardoor kwalitatieve beoordelingen ondergesneeuwd dreigen te worden. 4 Een citaat ter illustratie uit de rapportage Buitengewoon van februari 2010 : (NB dit gaat niet specifiek over Woensel West) Naast de genoemde succesfactoren is het van belang kritisch te blijven op de bestaande praktijk. Hoewel meer zogenaamde frontline werkers worden ingezet vanuit diverse maatschappelijke organisaties, bewegen deze zich tussen de eigen organisatie (met eigen cultuur, richtlijnen en doelstellingen) en de vraag vanuit de wijk om onorthodox en over grenzen heen samen te werken en problemen op te pakken. De kennis en inzet van de kwartiermaker is relevant als intermediair, om de wegen, ingangen en de mogelijkheden te kennen en te kunnen benutten. Sommige dienstverlening is kortstondig en richt zich op slechts één aspect. Dit is vaak onvoldoende voor deze doelgroep. Cliënten blijven met vragen zitten, waar ze vervolgens weer mee naar medewerkers van het MSS komen. Bij bijna de helft van de cliënten waar het MSS mee in aanraking komt is duurzame, flexibele, bereikbare en beschikbare dienstverlening nodig. Dat vraagt inzet van diverse partijen. Ook in de visie en werkwijze van professionals dient meer eenduidigheid te komen. Sommige professionals ‘laten zich niet in’ met de wijk of de wijkbewoner en lijken er van een afstandje naar te kijken. Het is noodzakelijk dat de professional zich kan inlaten en inleven in de leefwereld van de cliënt, wijkbewoner, om van daaruit aansluiting te vinden en vertrouwen en steun te kunnen geven. Het helpt niet als de professional langs de zijlijn kijkt wat er goed of fout gaat, vanuit de visie dat mensen het zelf moeten oplossen. Het werken met deze doelgroep heeft tijd nodig. Voorkomen moet worden dat er allerlei hoge verwachtingen ontstaan rond het snel activeren, een rappe sociale stijging en een ontkenning van diversiteit. Men kan anderen niet ‘empoweren’, personen dienen zichzelf te empoweren en dat doen ze ook. De omgeving dient dit proces wel te faciliteren door appel te doen op de herstelmogelijkheden en krachten van de betrokkenen en hun omgeving, door hulp en steunbronnen toegankelijk te maken en open te stellen voor iedereen. Juist met geduld, aandacht en het geven van ruimte op individueel en collectief niveau wordt meer bereikt en hebben resultaten een meer duurzaam effect, dan met het najagen van maatschappelijke adaptatie.
Dit citaat legt de vinger op de zere plek als het gaat om de risico’s van de hausse aan initiatieven voor kwetsbare wijkbewoners. Het krachtteam in Woensel West lijkt op basis van onze quick scan geen team te zijn maar een groep die ieder vanuit de eigen beleidskoker aan de hand van casuïstiek samenwerkt. Het is geen frontlijn team bestaande uit gedetacheerde medewerkers met mandaat vanuit de verschillende disciplines met een gezamenlijke en gedeelde methodiek. De beproefde methodiek van de Tulp en het project MSS biedt handvatten voor een krachtteam dat doorontwikkelt. Deze keuze is echter (nog) niet gemaakt. En in die keuze zit ons inziens mede de kans of de bedreiging tot verduurzaming van de Tulp.
4
Uit: ‘’Buitengewoon: kwartiermaken en ervaringsdeskundigheid in maatschappelijke steunsystemen’’ door Hanneke Henkens Rapportage februari 2010 GGZe.
7
3.4
Entrepreneurschap
Een project in het sociale domein staat of valt met entrepreneurs die bezield en bevlogen en met kennis van zaken door roeien en ruiten kunen en willen gaan. Zalmgedrag, tegen de stroom inzwemmen, is een vaardigheid die de entrepreneur moet bezitten omdat zijn/haar project beleidsmatig nergens in past en waar het geld wel uit diverse versnipperde beleidskokers moet komen. Dit vraagt om schaken op vele borden en strategisch inzicht. De projectleider MSS bezit voor zover wij dat kunnen zien op basis van deze quick scan deze vaardigheden. Ze heeft het project en de Tulp al 5 jaar door alle stormen heen geloodst. Zij probeert nu via allerlei landelijke en stedelijke kanalen structurele finaciering te vinden voor verduurzaming van het project. ‘’En’’, zegt ze: ‘’dat komt er hoe dan ook’’. De Tulp werd tot voor kort ook gerund door een, naar wij begrepen, entrepreneur pur sang. Hij heeft de Tulp opgericht, een strategische alliantie gesmeed (waar nu de krachtwerker deels op voort borduurt), het project met verve uitgedragen en niet onbelangrijk, de kwetsbare bewoners het vertrouwen geboden waardoor de Tulp uitgegroeid is tot een succes. Toch, versterking van het entrepeneurschap door met elkaar en met stakeholders te zoeken naar verzilveringsmogelijkheden, is ook hier geen overbodige luxe. 3.5 Conclusie na de quick scan Op basis van de quick scan concluderen wij dat de Tulp als onderdeel van het project MSS een good practice is. Op alle te onderscheiden criteria scoort het project positief. De methodiek komt daarin als sterkste uit de bus; de strategische alliantie als het meest kwetsbare punt. Zij het dat dit, als het op het verzilveringsvraagstuk komt, in combinatie met die methodiek ook weer de meeste handvatten en perspectief biedt. Zoals beschreven in de rapportages leveren de resulaten van de Tulp aantoonbaar maatschappelijk rendement op op basis van cijfers die op sterke wijze aangevuld met ervaringsverhalen (narratieve methodiek). De projectleider van het project MSS probeert dit op landelijk en stedelijk niveau te verzilveren. Ondersteuning in deze taaie en van vele stakeholders afhankelijke strijd, is o.i. zeer gewenst. In deze quick scan en de daarop volgende workshops in Eindhoven, beperken wij ons tot de lokale situatie en dat is die van de Tulp in het krachtenveld van de wijkenaanpak van Woensel West. 3.6 Plus 1: verzilveren en kansen tot verduurzaming De werkzaamheden van de Tulp vallen bijna onder alle prestatievelden van de WMO en kan beschouwd worden als een ultiem voorbeeld van ‘Welzijn nieuwe stijl’ zoals voormalig staatssecretaris Bussemaker dat bedoelde. Dit is ook het terein waar het krachtteam zich, mede onder regie van de Buurtonderneming, op beweegt. De Tulp/MSS participeert nu ten dele in het krachtteam en als de kwartiermaker zijn cliënten als casus inbrengt, is hij postief over de afstemming en coördinatie van diezelfde casus. Je zou kunnen stellen dat het twee gescheiden systemen kunnen zijn die dan weer los dan weer met elkaar kunnen werken. Dit gaat echter alleen op voor het uitvoerend niveau en voor de korte termijn. Vraag is wat of wie gekort wordt, in het licht van de komende bezuinigingsoperatie. Als de Tulp haar baten wil verzilveren ontkomt ze niet aan de WMO en de wijkaanpak en dus aan het krachtteam. Want dit laatste vomt de context waarbinnen de Tulp werkt. Verduurzaming van een good practice staat of valt met een effectieve strategische alliantie. Dit veronachtzamen kan tot gevolg hebben dat de Tulp en het project MSS in Woensel West een van de vele is en dus alsnog naar de marge wordt geduwd. Ons inziens is het logisch de MSS methodiek uit te bouwen. Maar zijn de voorwaarden daartoe aanwezig? De krachtwerker is een tijdelijk fenomeen, het idee is dat de instellingen straks zelf de coördinatie van acties gaan regelen. Wordt dat niet terug naar af? Waar het waar het nu om casusoverleg vanuit afgebakende taken gaat, zou het o.i. logisch zijn een stap verder te gaan. Bijvoorbeeld in de vorm van een frontlijnteam waarin diverse professionals worden gedetacheerd. Dóórinnoveren noemen we dat èn voorkomen dat straks het wiel weer opnieuw uitgevonden wordt.
8
De methodiek van de Tulp en het project MSS lijkt het meest uitgekristalliseerd en beproefd te zijn voor de mensen die langdurige of structrurele aandacht behoeven. Het huidige krachtteam kent geen gedeelde methodiek die verankerd is in de Woenselse infrastructuur. De methodiek van de Tulp biedt die handvatten. Het sluit aan op de WMO en kan naar de brede doelgroep ‘kwetsbaren’ verbreed worden. Het kan de basis vormen voor een WMO gefinancierd frontlijnteam dat op outreachende wijze werkt aan opheffen van sociale uitsluiting en bevorderen van sociale cohesie van kwetsbare wijkbewoners van Woensel West.
Deel B:. Workshop op 27 april 1.
De voorbereiding: losse flodders
De betrokken professionals van GGZe/De Tulp hebben in de aanloop van de regionale bijeenkomst op 27 april het bovenstaande verhaal ontvangen. En waren daarover te spreken. Wijzelf spraken met verwondering over onze bevindingen en noteerden in de voorbereiding een aantal overwegingen, eigenlijk in de vorm van losse folders. De belangrijkste losse gedachten waren: “Er lijkt iets wonderlijks gaande in Woensel West. In aanvang hadden wij het idee dat Woensel West ten onder gaat aan een wir war van projecten die zich allemaal op sociale stijging richten. Het beeld is echter wat genuanceerder. Een deel van de mensen wordt gek van de overkill aan projecten. De krachtwerker heeft de handen vol om dit te overzien en hij probeert het geheel aan interventies te stroomlijnen en ervoor zorgen dat dit gegeven de werkers niet in de weg zit. Daarnaast waakt hij er ook voor dat, vanwege die veelheid aan projecten voor dezelfde doelgroep, een goed en effectief functionerend project niet in de marge weggedrukt wordt. Een, naar wij begrepen, bij tijd en wijle waar huzarenstuk.” “Anderen -en het zal niet verbazingswekkend zijn dat het hier vooral de groep outreachende beroepskrachten betreft- zijn zeer te spreken over de samenwerking op wijkniveau, Zij hebben geen last van de veelheid aan werkers en verschillende methodieken zolang er maar outreachend en met visie gewerkt wordt. Zij weten elkaar te vinden en roemen de effectiviteit van het krachtteam waarin alles en iedereen gecoordineerd wordt tot ‘één client en één plan’. En dit is wonderlijk omdat het meestal andersom is. Meestal lopen juist de beroepskrachten stuk op versnippering en op het gebrek aan afstemming; hier lijkt het frontlijnwerk goed gecoördineerd. “ “De constellatie bevreemdt ons. Want op basis van onze quick scan lijkt het krachtteam geen team te zijn maar een groep die ieder vanuit de eigen beleidskoker aan de hand van casuïstiek samenwerkt. Er is geen sprake van een gezamenlijke methodiek noch van een uitgesproken gedeelde visie op doel, voortgang en samenwerking van dit team. En dit is een belangrijke voorwaarde tot verduurzaming. Kijkend vanuit het perspectief van de Tulp en het project MSS, dat wij obv een quick scan kunnen identificeren als een good practice, zou het logisch zijn om vanuit hun resultaten en de effectieve methodiek, het team te verrijken in plaats van alles naast elkaar te zetten in een nieuwe infrastructuur.” “Het knelpunt zit ook in Eindhoven back office en op stedelijk niveau waar een outreachende en generalistische aanpak niet gebruikelijk is. En op die (politieke?) wens om steeds weer nieuwe projecten in de wijk uit te willen zetten waardoor de continuiteit van dat wat er is en wat werkt in het geding kan komen. En juist continuiteit is een sleutelbegrip in verduurzaming. Het netwerk dat beroepskrachten, zoals de kwartiermaker, de maatschappelijk werker maar ook de krachtwerker, in staat stelt om back office zaken voor elkaar te krijgen, is sterk persoonlijk bepaald. Dit is veelal een investering van jaren vanuit een visie die niet telkenmale wordt gewijzijgd.’’
9
2.
Verslag van de workshops
Paulien van der Hoeven, projectleider van het experiment ‘aanpak van de projectencarrousel’ van het 5 miniserie van Wonen, Wijken en Integratie en Daniël Giltay Veth, onderzoeker in het experiment verzorgden twee workshops op 27 april. Na een uitleg over de werking van de projectencarrousel en het 4+1 principe werden de uitkomsten van de quick scan uiteengezet in een PowerPoint presentatie. Daarna vond een gedachtenwisseling plaats met de aanwezigen. Hieronder volgt een samenvatting van de belangrijkste punten die aan de orde zijn gekomen: - Verduidelijking van het gehanteerde begrip 10%. In de inleiding was gezegd dat ongeveer 10% van de Nederlandse bevolking kampt met meervoudige problematiek en moeite heeft zichzelf staande te houden in deze steeds gecompliceerder wordende maatschappij. In wijken als Woensel West loopt dat zelfs op tot 30%. Hoe organiseer je de hulptroepen zodat mensen zich staande kunnen houden? Iemand haalde de verandertheorie aan waarbij niet veel geïnvesteerd wordt in ‘de laatste 10%’ die niet mee wil of kan in maatschappelijke veranderingen. Tevens werd geconstateerd dat dit misschien voor institutionele veranderingen geldt maar niet voor hele bevolkingsgroepen. De onderste tien procent van de samenleving aan haar lot overlaten levert vooral ellende op die met veel geld gerepareerd moet worden. - Er onstond discussie over de constante vraag naar meer innovatie en vernieuwing. Het staat in vrijwel elke subsidieverordening en bestek voor aanbestedingen. Is innovatie niet voortborduren op wat al werkt? Nu lijkt het een doel op zich waardoor concurentieverhoudingen ontstaan in onderscheidend zijn. Bovendien werd gezegd: “energie steken in het bij elkaar schrapen van van geld gaat ten koste van energie die je kan steken in cliënten.” - In het verlengde van deze discussie wordt geconstateerd dat één van de goede dingen van GGZe met de Tulp is dat ze juist vasthouden aan een eigen identiteit. “geld volgt kwaliteit en niet andersom” zei iemand. Onderzoeker Giltay Veth bevestigt dat uit het onderzoek blijkt dat dit inderdaad een belangrijke factor is van overlevende projecten. - Diverse voorbeelden van versnippering van het welzijnswerk en gemeentelijk beleid worden spontaan genoemd. Het beeld is van het zoeken naar coördinatie, zoals de krachtwerker doet, van versnipperd kortstondig aanbod of interventies. De bedoeling is vanuit de belangen en behoeften van de bewoners te redeneren maar deze context (reageren en coördineren van aanbod) maakt dat ingewikkeld. Als de frontlinie, of 1e lijn voor de kwetsbare bewoners goed georganiseerd wordt met minder maar meer generalistisch werkende professionals, zoals bij de Tulp, dan levert dat uiteindelijk besparingen op. Nadeel voor vele instellingen is dat ze inderdaad minder zichtbaar zullen zijn. - Aan de orde kwam het ‘nieuw voor oud principe’. Aanleiding was de vraag waarop bezuinigd kan worden als er vanuit de WMO en andere gemeentelijke potjes de MSS-methode geadopteerd wordt als de verwezenlijking van ‘welzijn nieuwe stijl’. Er viel toen een pijnlijke stilte. Uiteindelijk waren de deelnemers het er wel over eens dat er keuzes gemaakt moeten worden. Gesuggereerd werd om kwaliteit als leidraad te nemen en de bewoners bij die beoordeling te betrekken. - En als laatste kwam het begrip entrepreneurs aan de orde. De inleider gaf voorbeelden van activiteiten elders in het land waarbij nadrukkelijk gekozen is voor sociaal ondernemerschap. Daarbij worden coalities gesloten met bijvoorbeeld zorgverzekeraars, vermogensfondsen en het bedrijfsleven. Of worden zelf goederen en diensten geproduceerd door ‘doelgroepen’. De buurtonderneming biedt in principe de mogelijkheid om op die lijn voort te borduren. Geconstateerd werd echter ook dat welzijnswerkers en ambtenaren ‘van nature’ niet sterk zijn in het ‘vermarkten’ van hun werk.
5
Medeonderzoekster Yvonne Wijland was deze dag helaas verhinderd.
10
3.
Bespiegeling
Daniël Giltay Veth sluit de tweede workshop af met een bespiegeling over de bevindingen in de quick scan en workshops. Hij stelt dat de MSS methode een bewezen effectieve aanpak is voor de groep kwetsbare wijkbewoners die langdurige of zelfs structurele ondersteuning nodig hebben ‘in het alledaagse’. Door dat goed te doen wordt op termijn het beroep op de duurdere specialistische hulp en interventies verminderd en is het netto effect tevens een leefbaarder buurt. De kracht ligt in de persoonlijke integrale monitoring en contact met generalistische professionals als een kant van medaille. Onlosmakelijk verbonden met de organisatie van een steunsysteem in het alledaagse met ervaringsdeskundigen en vrijwiiligers als de andere kant van medaille. In de optiek van Giltay Veth moet dit gegeven erkend en uitgebouwd worden. De quick scan heeft uitgewezen dat er nu twee systemen gehanteerd worden in Woensel West: de MSS aanpak en de krachtteam aanpak die elkaar nu overlappen. Giltay Veth is stellig in zijn analyse dat het krachteam slechts een eerste stap is van een proces dat nu gelabeld is met het motto: één gezin, één plan. Er is nu regie en coördinatie ingebracht doch dat is naar zijn indruk vooral de coördinatie van kortstondige interventies van specialisten. Een volgende stap zou moeten zijn om te kiezen voor een duidelijk herkenbaar frontlijnteam dat de methodiek van MSS gaat doorvoeren. Zo’n team zou kunnen bestaan uit professionals van bestaande organisaties (door detachering) die het mandaat krijgen om op die manier te kunnen werken. Specialistische kortstondige interventies, de zogenaamde 2e lijn, worden door de werkers van dit team gecoördineerd. In feite worden daarmee coördinerende taken in het kader van één gezin, één plan weg gehaald bij instellingen die niet toegerust zijn op integrale langdurige begeleiding. Giltay Veth poneert de stelling dat het krachtwerkteam en vooral de krachtwerker niet weg kan. Het is een illusie om te denken dat met het wegvallen van de krachtwerker de vele instellingen op eigen kracht het principe één gezin, één plan gecoördineerd kunnen krijgen. De krachtwerker moet vanuit een duidelijke visie de volgende stap in het proces begeleiden. Bovendien bleek uit de workshops dat er back office nog een hoop werk voor de krachtwerker te doen is. Dat met name in relatie tot de gemeentelijke afdelingen die belemmerend werken in ‘verkokerd beleidsgedrag’ en grote instellingen die niet wijkgericht denken en doen. Zodat er bijvoorbeeld al snel tientallen medewerkers van bijvoorbeeld MEE en Jeugdzorg in de wijk rondlopen. Juist op die gebieden moeten nog enorme slagen gemaakt worden, los van het vraagstuk hoe het methodische frontlijnwerk vorm moet krijgen. Giltay Veth sluit af met de constatering dat ook in de workshops de kracht van entrepreneursschap, of sociaal ondermerschap, de revue passeerde. De samenwerking c.q. het opdrachtgeverschap van de buurtonderneming opent wellicht openingen om andere stakeholders uit te nodigen in slimme constructies om in het gaande proces een rol te spelen, zoals bijvoorbeeld de zorgverzekeraars, het bedrijfsleven (wijk MKB en lokale bedrijven), vermogensfondsen, kennisinstituten en Universiteiten en Hogescholen en kunstenaars.
11