Bundel van de MP van 17 april 2012
1
Opening
2
Spreekrecht voor het publiek
3
Vaststellen agenda 3 agenda Commissie 17-04-2012
4
Mededelingen, verslag en rondvraag
4.1 Mededelingen 4.2 Concept verslag 6 maart 2012 Cie MP verslag Cie MP 6 maart 2012 4.3 Rondvraag 5
Ter advisering
5.1 Afstemmingsverordening WWB IOAW gemeente Oss 2012 5.1 Verordening Meedoen is belangrijk gemeente Oss 2012 5.1 (bijlage 1) advies TrechterWWB2012 5.1 (bijlage 1) reactie B&W TrechterWWB2012 5.1 (bijlage 2) voorstel per bijz bijstand 5.1 (bijlage 3) beleidsregels WWB 2012 5.1 Afstemmingsverordening WWB IOAW IOAW gemeente Oss 2012 5.1 Antimisbruikverordening gemeente Oss 2012 5.1 Besluit college over Verordeningen Wet werk en bijstand 2012 5.1 Raadsvoorstel vaststelling verordeningen WWB 2012 5.1 Re-integratieverordening WWB IOAW IOAZ gemeente Oss 2012 5.1 Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012 5.1 Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Oss 2012 6
Ter opiniëring
7
Voortgang en verantwoording
7.1 Lijst ingekomen stukken 7.1 Lijst ingekomen stukken 7.1.0Nieuwe verordening cliëntenparticipatie Wmo en Wwb 7.1.1 Verordening Sociale Raad 7.1.1 Besluit college over Nieuwe verordening cliëntenparticipatie Wmo en Wwb en oprichting Soci 7.1.0Nota tarieven Wmo en Minima vervoerspas 2012 7.1.2 Samenwerkingsovereenkomst regiotaxi Noord-Brabant 2011-2015 7.1.2 Besluit college over Tarieven Wmo- en minimavervoer Kleinschalig Collectief Vervoer 2012 7.1.2 BriefProvStatusMinimavervoerspas 7.1.2 ConceptPersberichtMinimaVervoerspas2012Versie2 7.1.2 NotaTarievenWmoEnMinimapasKCV2012 7.1.0Subsidie leergeld 2012 7.1.3 jaarverslag Leergeld 2011 definitief (2) 7.1.3 Besluit college over Subsidie Stichting Leergeld Uden - Oss 2012
7.1.3 BriefSubsidieLeergeld2012 7.1.3 Subsidieaanvraag Leergeld 2012 7.1.0Seniorenraad Oss Verordening cliëntenparticipatie Wmo 7.1.4 Seniorenraad Oss verordening cliëntenparticipate WMO 7.1.0Verdere implementatie IVB voor de domeinen cultuur, ontmoeting en sport 7.1.5 BWV Implementatie IVB domeinen cultuur ontmoeting en sport 7.1.5 2012-01-19 Begeleidende brief IHP PO en VO 7.1.5 2012-02-28 Kaderbrief Stichtingsbesturen SocCultAcc DEF GJ MB 7.1.5 2012-02-29 Kaderbrief domein cultuur 7.1.5 2012-02-29 Kaderbrief domein sport 7.1.5 230212 Bijlage 1 kaderbrief sport Uitgangspunten en proces 7.1.5 Besluit college over Verdere implementatie IVB voor de domeinen cultuur ontmoeting en spo 7.1.5 Bijlage 1 Kaderbrief SocCultAcc 7.1.5 bijlage 2 algemene kaders IVB 7.1.5 Bijlage 3 Intakeformulier accommodatievragen concept 7.1.0Convenant Huiselijk geweld en aanpak kindermishandeling Brabant Noord 2012-2015 7.1.6 Convenant Huiselijk geweld Brabant Noord 2012-2015 7.1.6 Advies convenant Huiselijk geweld Brabant noord 2012-2015 7.1.6 Besluit college over Convenant Huiselijk geweld en aanpak kindermishandeling Brabant Noord 7.1.0Evaluatie schaatsbanen Oss 7.1.7 Evaluatie schaatsbanen Oss behorende bij raadsvoorstel 7.1.7 Besluit college over Evaluatie schaatsbanen Oss 7.1.0Besluit maatschappeiljke ondersteuning Oss 2012 7.1.8 Besluit maatschappelijke ondersteuning Oss 2012 Def12032012 7.1.8 Beleidsregels Wmo 2012 7.1.8 Besluit college over Vaststellen Besluit maatsschappelijke ondersteuning Oss 2012 en Belei 7.1.0Bedankkaart van de heer Huldman 7.1.1Stichting Cliëntenplatform Oss leerlingenvervoer 7.1.10 SCPO Jaarverslag en evaluatie 7.1.1Werkvoorzieningschap conceptbegroting 2013 7.1.11 Werkvoorzieningschap conceptbegroting 2013 7.1.1Werkvoorzieningschap conceptjaarverslag 2011 7.1.12 Werkvoorzieningschap conceptjaarverslag 2011 462717 7.1.1Stichting Cliëntenplatform Oss Persoonsgebonden budget 7.1.13 SCPO standpunt inz PGB 462912 7.2 Beantwoording vragen en toezeggingen 7.2.aMinimabeleid 7.2 brief weth Peters minimabeleid 7.2. vb minimabeleid Wmo 7.3 Gemeenschappelijke regelingen 7.4 Voortgangslijst 7.4 Voortgangslijst 8
Voorstel tot het houden van een besloten vergadering
9
Sluiting
3 Vaststellen agenda 1 3 agenda Commissie 17-04-2012
Aan de leden van de Commissie Maatschappelijk Participatie
Onderwerp: agenda
Oss, 28 maart 2012
Hierbij nodig ik u uit voor de openbare vergadering van uw commissie op 17 april 2012. De vergadering begint om 19:30 uur en wordt gehouden in de Raadzaal van het gemeentehuis, Raadhuislaan 2. De agenda voor de openbare vergadering is als volgt: 1
Opening
2
Spreekrecht voor het publiek
3
Vaststellen agenda
4
Verslag en mededelingen 4.1
Mededelingen
4.2
Verslag van de vergadering op 6 maart 2012
4.3
Rondvraag
5
Ter vaststelling
Ter advisering 5.1
Verordeningen Wet werk en bijstand 2012
6
Ter opiniëring
7
Voortgang en verantwoording 7.1
Lijst ingekomen stukken
7.2
Beantwoording vragen en toezeggingen
7.3
Gemeenschappelijke regeling
Peters, René
Ter kennisname
7.4
Voortgangslijst
9
Voorstel tot het houden van een besloten vergadering
10
Sluiting
De voorzitter van de raadsadviescommissie, G.J. Zoll voor deze,
R.J. Huldman commissiegriffier
4.2 Concept verslag 6 maart 2012 Cie MP 1 verslag Cie MP 6 maart 2012
Verslag openbare vergadering raadsadviescommissie Maatschappelijke Participatie 6 maart 2012 Aanwezig: Dhr. G.J. Zoll Dhr. R van den Akker
voorzitter Raadsgriffier
Dhr. M. Erciyas Mevr. M.T.I.J. Janssen - van Amstel Dhr. G. Lucassen Dhr. D. Warris Dhr. T. Muskens Mevr. M.M.N.R. Zondag - Voet Mevr. J.W.C. Smits Dhr. I. van Dinther Mevr. M. Mollen-Veld Dhr. J.H.T. van Orsouw Dhr. H. van der Wal Mevr. M.F.J. Harbers Dhr. P. Meyboom Mevr. M.C.A.W. Boone - Kuit Dhr. B. Sahin Dhr. H.J. Klaver Dhr. H. Hamiddane Dhr. H. Boerboom Mevr. T.A. Bos-Hemminga Mevr. G.W. van der Linden
raadslid (SP) raadslid (SP) raadslid (GroenLinks) commissielid (GroenLinks) raadslid (CDA) commissielid (CDA) raadslid (CDA) raadslid (PvdA) raadslid (PvdA) raadslid (TROTS) commissielid (TROTS) raadslid (VVD) commissielid (VVD) raadslid (VVD) raadslid (D66) commissielid (D66) commissielid (D66) raadslid (VDG) raadslid (VDG) raadslid (VDG)
genodigden: Dhr. R. Peters Dhr. H.G. Hoeksema
wethouder wethouder
adviseurs: Dhr. J. Prinsenberg Dhr. R. Peters
afd. SMO afd. SMO
publiek: notulist:
11 personen More Support
1
Opening De voorzitter stelt vast dat het quorum aanwezig is en opent de vergadering om 19.30 uur. Hij heet de commissieleden en de overige aanwezigen welkom. De voorzitter meldt dat de commissiegriffier, de heer Huldman, wegens ziekte afwezig is. Hem zal namens de Commissie een boeket worden gestuurd. De SP meldt dat drie fractiegenoten zijn verhinderd vanwege respectievelijk de onderwijsstaking en de zorgmanifestatie.
2
Spreekrecht voor het publiek over agendapunten Er wordt geen gebruik gemaakt van het recht om in te spreken
3
Vaststelling van de agenda Agendapunt 5.1 wordt na punt 5.4 behandeld. De agenda wordt conform vastgesteld. De behandelvolgorde wordt aangepast.
4
Verslag en mededelingen
4.1
Mededelingen Op 2 maart is per e-mail een brief nagezonden van de Stichting Cliëntenplatform Oss inzake de bezuinigingen op de individuele voorzieningen (2012 en 2013) in het kader van de Wmo. Dit schrijven wordt betrokken bij punt 5.5, in combinatie met de reactie hierop van wethouder Peters.
4.2
Verslag van de vergadering op 17 januari 2012
Verslag Commissie Maatschappelijke Participatie, MaPa, 6 maart 2012
Conform vastgesteld
1
Tekstueel: Het verslag wordt conform vastgesteld. Naar aanleiding van het verslag wordt vanuit de Commissie waardering uitgesproken voor de volledigheid van het verslag. Voorts zijn er geen vragen of opmerkingen. 4.3
Rondvraag De SP wijst er op, dat bij de Hulpdienst veel signalen binnen komen over onduidelijkheid vanwege de stapeling van bezuinigingen binnen de Gemeente. Onder meer zijn reacties ontvangen over de late informatieverstrekking over de Azoss-verzekering en de wijziging van betalingstermijnen. De fractie vraagt of de wethouder zich hiervan bewust is en of iets kan worden gedaan met deze signalen. Wethouder Peters geeft aan dat deze vraag eigenlijk drie portefeuillehouders betreft. Het is hem persoonlijk niet bekend dat er inzake de Azoss-verzekering communicatief iets mis zou zijn gegaan. Hij gaat dit na en zal hier schriftelijk op reageren. In vervolg op vragen van D66 is gisteren gesproken over de communicatie rond de belastingen. Ook wat dit betreft volgt een schriftelijke reactie.
ongewijzigd vastgesteld
Toezegging: Wethouder Peters zegt schriftelijke reacties toe op de diverse gestelde vragen.
De SP vraagt aandacht voor de perspubliciteit over (sluiting van) het CJG. De fractie informeert naar de stand van zaken en de mogelijkheden vanuit de gemeente Oss. Wethouder Peters zegt ook wat dit betreft een schriftelijke reactie toe. 5
Ter advisering
5.1
Voorjaarsnota 2012 GGD (Behandeld na punt 5.4) De VVD stemt in met de Voorjaarsnota van de GGD, alsmede met de geplaatste kanttekeningen ten aanzien van de bezuinigingstaakstelling 2013 en de opbouw van de integrale begroting jeugdgezondheidszorg. De fractie plaatst enkele kanttekeningen bij de Voorjaarsnota 2012. In de nota wordt gesproken over ambities en gelijke kansen. De verschillen in de gezondheid tussen hoog- en laagopgeleiden worden echter steeds groter. De Raad voor Volksgezondheid en Zorg heeft inmiddels alarm geslagen. De jaren waarin mensen in goede gezondheid doorbrengen, zijn voor hoogopgeleiden twintig jaar méér dan voor laagopgeleiden. Er wordt gesproken over ‘de nieuwe apartheid’. De fractie vraagt dan ook binnen het lokale gezondheidsbeleid nadrukkelijk aandacht voor de laag opgeleiden in Oss. In de passage ‘vitale bevolking” wordt het belang van de mantelzorg genoemd. Dit belang wordt steeds groter. Uit bevolkingsprognoses blijkt echter, dat in Oss de leeftijdsgroep van 30-45 jaar steeds kleiner wordt, terwijl dit wel de leeftijdsgroep is waaruit de vrijwillige mantelzorgers overwegend worden geput. De VVD pleit dan ook voor flankerend beleid voor mantelzorgers. In de nota wordt de sociale omgeving genoemd. Bij de opvoedingsondersteuning zal zwaar worden geleund op het CJG. Onder verwijzing naar de rondvraag, ziet de fractie nadere informatie op dit punt met belangstelling tegemoet. Positief is de kanteling naar meer vraaggericht werken. In het algemeen ziet de fractie graag geïntegreerd beleid. De VVD vraagt of het beleid ook goed wordt geëvalueerd op effectiviteit en rendement in verhouding tot de uitgaven. In geval dit nog niet op gestructureerde wijze gebeurt, adviseert de fractie om de strategische doelen uit te breiden met gestructureerde evaluaties. Zeker als men in de toekomst nog verder moet bezuinigingen, biedt dit een alternatief voor de zogenaamde ‘kaasschaafmethode’. Op basis hiervan kunnen gefundeerde keuzes worden gemaakt. D66 stelt dat onduidelijkheid centraal staat en vraagt om - in vervolg op de opgenomen kanttekening - de scenario’s in te zetten om duidelijkheid te bereiken. Er bestaat begrip voor het feit dat het bereiken van de nodige duidelijkheid overleg vraagt. De PvdA kan instemmen met de Voorjaarsnota, zij het met een voorbehoud wat betreft de gevolgen van de bezuinigingstaakstelling 2013. De transitie jeugdgezondheidszorg is goed verlopen; hiervoor wordt dank uitgesproken aan de wethouder. De korting van € 0,19 per inwoner stemt tot tevredenheid. De toekomst kan met vol vertrouwen tegemoet worden gezien. Wat betreft het centraal stellen van de huisarts in de ontwikkeling van het preventiefonds, verwacht de PvdA dat nog veel winst kan worden behaald. De fractie informeert naar hiermee samenhangende ontwikkelingen in Oss, wat de eerstelijnszorg betreft. In de Voorjaarsnota wordt gesteld dat “groen gezond maakt”. Vooral voor de oudere wijken in Oss kan de PvdA de gedachte steunen om kleine stadstuinen te laten onderhouden door buurtbewoners. Deze activiteit draagt ook bij aan de bewustwording
Verslag Commissie Maatschappelijke Participatie, MaPa, 6 maart 2012
Niet ter bespreking in Raad van 10 mei 2012
2
bij kinderen van groei en bloei van planten. Dergelijke ontwikkelingen ziet de PvdA graag tegemoet. Dit geldt ook voor de nieuwe activiteiten in relatie tot de integrale aanpak rond jeugd, gezin en school, waarbij gebruik wordt gemaakt van zelfredzaamheid en zelfsturing. GroenLinks constateert dat de Voorjaarsnota sterk is gericht op gelijke kansen en een gezonde omgeving en herkent hierin aspecten van het GroenLinks verkiezingsprogramma. Een gezonde leefomgeving wordt in de nota gepresenteerd als een voorwaarde voor een goed gezondheidsbeleid en een gezonde maatschappij. Echter, steeds meer wordt de verantwoordelijkheid voor een gezonde leefomgeving naar de individuele burger verschoven. Op dit punt ziet GroenLinks een risico. De fractie vraagt zich af op welk moment de Gemeente ingrijpt en waar de grens ligt van de eigen verantwoordelijkheid van de burger. De voorjaarsnota is wat betreft strategische doelen sterk intern gericht en gericht op het “belangrijk maken” van de eigen organisatie. Het strategisch doel van de GGD zou – utopisch gezien – moeten zijn dat deze organisatie overbodig wordt. De kanttekeningen van het College bij deze nota mogen als erg belangrijk worden gekwalificeerd. Gezien alle onzekerheid over de financiële onderbouwing onder deze nota, mogen vraagtekens worden geplaatst bij de feitelijke waarde hiervan. De fractie adviseert de kanttekeningen van het College zeer ter harte te nemen. GroenLinks wenst dat de GGD een gezondheidsdienst voor Oss wordt en niet institutionaliseert. Instituten zijn er reeds voldoende. VDG is in principe van mening dat juist op de gezondheidszorg niet zou moeten worden bezuinigd. Kijkend naar de doelen en de ambities ontstaat echter toch vertrouwen. D66 is van mening dat op het gebied van preventie de juiste speerpunten zijn gekozen. De ambtelijk gemaakte kanttekeningen leiden weliswaar tot herkenning, maar los daarvan heeft de VDG vertrouwen dat in deze bezuinigingen de juiste keuzes worden gemaakt. In de nota wordt gesteld dat de gevolgen in 2012 en 2012 meegenomen zullen worden. Hier zal sprake moeten zijn van 2012 en 2013. VDG pleit voor een goede monitoring en vraagt adequaat te reageren wanneer ‘wondjes’ of ‘wonden’ ontstaan. Het CDA maakt zich zorgen over de financiële aspecten. Spreker verwijst naar de inspreekreacties in 2011 vanuit de jeugdgezondheidszorg. Daarbij werd de zorg uitgesproken dat de integratie met de GGD onmogelijk budgettair neutraal zou kunnen verlopen. Mede gezien het feit dat de cijfers van de jeugdgezondheidszorg nog niet in de Voorjaarsnota zijn verwerkt, vraagt het CDA zich af of de integratie inderdaad budgettair neutraal verloopt. Wethouder Hoeksema stelt dat voorliggende Kadernota is gekoppeld aan de cultuuren structuuromslag die de GGD wil gaan maken. In het verleden is regelmatig door de Raad gesteld, dat de GGD zichtbaarder moest worden om daarmee ook de inwonerbijdrage te kunnen verantwoorden. De gewenste cultuuromslag zal komende zomer in het project “GGD Dichtbij” worden gemaakt. De resultaten van alle opmerkingen en processen bij de GGD gedurende de afgelopen anderhalf jaar worden voor het eerst zichtbaar in voorliggende Kadernota. De speerpunten sluiten sterker aan bij de beleving en bij datgene dat binnen de lokale gezondheidszorg gebeurt. Komende zomer zal wat structuur en cultuur betreft nog een flinke positieve slag worden gemaakt. Het positieve van de huidige manier van werken van de thuiszorgorganisaties en de zorg voor 0- tot 4-jarigen, is herkenbaar in de voorgenomen cultuuromslag. De GGD is zich duidelijk veel meer op de toekomst aan het voorbereiden en op datgene dat op het gebied van de (jeugd)gezondheidszorg te doen staat. Ook in de toekomst is er meer dan voldoende “werk aan de winkel” voor de GGD en de GGD heeft zich goed op de toekomst voorbereid. De wethouder verwijst - wat betreft de integratie met de jeugdgezondheidszorg naar de emotionele discussies die eind 2011 hebben plaatsgevonden. De medewerkers blijken momenteel voor het grootste deel buitengewoon tevreden te zijn over het verloop van deze integratie. Vanwege het belang dat de Gemeente hieraan hecht, heeft de wethouder persoonlijk deze gesprekken gevoerd. De overgang is voor de inwoners relatief probleemloos verlopen. Dit mag als een compliment gelden voor de beide betrokken organisaties. Deze integratie biedt kansen voor de ketenaanpak van 0 tot 23-jarigen. Het speerpunt ongelijke kansen komt ook in de nieuwe Nota Gezondheidsbeleid prominent terug. Dit geldt ook voor het beleid ten aanzien van de mantelzorg en zal Verslag Commissie Maatschappelijke Participatie, MaPa, 6 maart 2012
3
een speerpunt zijn in de nieuwe Wmo-nota. In 2011 is er nadrukkelijk op ingezet om de mantelzorger in beeld te krijgen. In 2012 moet worden gericht op ondersteuning van de mantelzorger en de individuele zorgnetwerken. Dit komt dus in het kader van het Wmo-beleid nadrukkelijk aan de orde. Wethouder Hoeksema zegt toe om de financiële onduidelijkheid nadrukkelijk in de AB-vergadering van de GGD naar voren te brengen. Dit zal schriftelijk worden voorbereid. Het CDA vraagt of de GGD ook voor het komende jaar een bezuiniging van tien procent opgelegd heeft gekregen. Wethouder Hoeksema antwoordt dat de eerder opgelegde bezuiniging nog steeds doorwerkt. Er is geen sprake van een extra bezuinigingstaakstelling. Spreker verwijst wat dit betreft naar bijlage 2. Er zal niet worden geaccepteerd dat de inwonerbijdrage omhoog gaat of een ‘bijplussing’ van de jeugdgezondheidszorg nodig is. Wat dit betreft, is er sprake van een harde voorwaarde. Dit zal aan AB en DB duidelijk worden gemaakt. Wat betreft de versterking van de eerste lijn, is het erg lastig om zorgverzekeraars, gemeenten en andere partijen op één lijn te krijgen, zeker qua financiering. Het pilotproject ouderenconsultatiemoment is in ieder geval een succes gebleken. Dit project, voortvloeiend uit een samenwerking van huisartsen, wijkverpleging, de thuiszorgorganisaties en Rigom zal een structureel vervolg krijgen. De zorgverzekeraars en het Zorgkantoor hebben aangegeven hieraan financieel te willen bijdragen. De wethouder beschouwt dit als een doorbraak binnen de keten ten gunste van de kwetsbare ouderen. Dit is bovendien een projectvoorbeeld dat financieel voordeel oplevert. De VVD vraagt in hoeverre dit project als een best practice bijvoorbeeld binnen de VNG wordt gepromoot. Wethouder Hoeksema geeft aan dat de 'best practice' binnen de regio wordt ‘uitgevent’. De gemeente Veghel heeft dit initiatief inmiddels opgepakt. Ook de zorgverzekeraar en de huisartsen spelen hierin een initiërende rol om dit verder ‘uit te rollen’. De Gemeente grijpt in wanneer groenonderhoud uit de hand loopt. GroenLinks is van mening dat het College inzet op een bescheiden faciliterende rol van de overheid. Spreker vraagt zich af waar de grens ligt. Wethouder Hoeksema bevestigt - in preventieve zin - een belangrijke rol van de Gemeente wat betreft de volksgezondheid. Ingrijpen in het belang van de volksgezondheid kan op meerdere fronten gebeuren, zoals bijvoorbeeld ook in het kader van het milieubeleid, minimabeleid en alcoholacties vanuit de gemeentelijke handhavingstaak.
Toezegging: Wethouder Hoeksema zegt toe om de financiële onduidelijkheid nadrukkelijk in de AB-vergadering van de GGD naar voren te brengen. Dit zal schriftelijk in de AB-vergadering worden ingebracht. Vervolgens zal vanuit de vertegenwoordiging in DB/AB worden gerapporteerd aan de Raad / Commissie.
Tweede termijn D66 vraagt om schriftelijk op de hoogte te worden gehouden van de voortgang. De fractie wil in ieder geval de onduidelijkheden opgelost zien en vraagt op welke wijze en binnen welke termijn duidelijkheid mag worden verwacht. Wethouder Hoeksema geeft aan dat de inbreng van de Commissie schriftelijk zal worden ingebracht in de AB-vergadering van de GGD. De Voorjaarsnota is regulier geagendeerd, hetgeen betekent dat de stukken ter inzage liggen voor de Raad. Zeker omdat de gemeente Oss deel uitmaakt van het DB van de GGD mag er op worden gerekend dat de inbreng vanuit Oss adequaat zal plaatsvinden en hierover zal worden gerapporteerd. Bij het opstellen van de begroting zal de inbreng van de Osse gemeenteraad hierin worden meegenomen. Ook gezien de financiële gevolgen voor de Gemeente, mag duidelijk zijn dat de wethouder het belang ziet van duidelijkheid. De wethouder spreekt zijn tevredenheid uit over het feit dat de inwonerbijdrage in 2012 weer zal worden verlaagd. Deze verlaging is een harde voorwaarde voor alle partijen binnen de gemeenschappelijke regeling. De VVD suggereert om bij verdere bezuinigingen binnen de GGD een effectiviteitsrendementmeting binnen de verschillende deelgebieden te overwegen. Zodoende kan tot gefundeerde keuzes worden gekomen. Ze vraagt om een Collegereactie op dit punt. Wethouder Hoeksema stelt dat veel programma’s en middelen nu reeds evidence based worden ingevoerd. Hij heeft persoonlijk geen twijfel bij de bestaande praktijk Verslag Commissie Maatschappelijke Participatie, MaPa, 6 maart 2012
4
en neemt aan dat de keuzes reeds zijn gebaseerd op een effectiviteitsrendementmeting. De VDG geeft aan dat de fractie ook dankzij de beantwoording door de wethouder een positief gevoel heeft over voorliggende nota. De fractie suggereert om over vier à zes maanden een mondelinge toelichting door de GGD in te plannen ten behoeve van een update. Hiermee toont de Gemeenteraad ook haar betrokkenheid en haar behoefte aan actieve informatieverstrekking. Wethouder Hoeksema denkt dat het voor de GGD na de zomer mogelijk is om – samen met de nieuwe collega’s in te gaan op het verloop van het integratieproces en de meerwaarde kan schetsen van de fusie. Desgewenst kan aan de GGD worden gevraagd om een dergelijke presentatie voor te bereiden, voor in het najaar, in geval meerdere partijen hieraan behoefte hebben. De voorzitter concludeert dat dit voorstel als een “hamerstuk” mag worden beschouwd. 5.2
Kadernota 2013 Werkvoorzieningschap Noordoost Brabant VDG stemt in met de strekking van voorliggende kadernota. De verlaging van de gemeentelijke bijdrage met vijftien procent is in 2012 reeds gerealiseerd en zal in 2013 ongewijzigd blijven. Financieel ziet het er gezond uit. De fractie ziet met zorg de implicaties tegemoet als gevolg van de invulling van de Wet Werken naar Vermogen. De fractie verwacht grote gevolgen voor de IBN in 2013. Met name de inkrimping van de SW-sector is een zorgpunt en zal vragen om hier rekening mee te houden. De fractie stemt in met de Kadernota. VVD meent dat de Wet Werken naar Vermogen nieuwe kansen voor de IBN biedt, met name voor probleemjongeren. Werk vormt in preventief opzicht de beste optie en is bovendien goedkoper en duurzamer dan een levenslange uitkering. Dit betekent dat “er werk aan de winkel is” voor de IBN. Hierbij past geen passieve visie. Van IBN dient een nieuwe, extra visie te worden gevraagd die past bij werkzoekenden en maatschappij. Gezien het aantal Oost-Europeanen dat in Nederland actief is, mag duidelijk zijn dat er werk genoeg is. De fractie vraagt aandacht voor de mogelijkheden van de nieuwe wetgeving en stemt in met voorliggende nota. PvdA is het eens met de opmerkingen van VDG, wat betreft de financiën en IBN. De fractie is trots op de IBN. Reeds in 2012 zijn de bezuinigingsdoelstellingen gerealiseerd. De financiën zijn op orde en het weerstandsvermogen is voldoende. Er wordt nog niet geanticipeerd op de wijzigingen vanwege de Wet Werken naar Vermogen en ‘de WSW beschut’. In tegenstelling tot de VVD, ziet de PvdA hier meer bedreigingen dan kansen. Het streven om personen die nu op een beschutte werkplek werkzaam zijn, in de reguliere markt te werk te stellen, wordt door de fractie slechts gezien als een bezuinigingsmaatregel en zal medewerking van werkgevers vragen. Het gevolg is dat het aantal van 3.000 regionale werkplekken tot duizend wordt teruggebracht. Dit heeft ook flinke financiële consequenties voor de doelgroep vanwege enerzijds de loondispensatie en de huishoudinkomenstoests anderzijds. Vanuit de Gemeente zal weinig compensatie mogelijk zijn. Wèl kan maximaal worden ingezet op het creëren / stimuleren van werkgelegenheid. Er moet proactief worden ingezet ten behoeve van het realiseren van kansen voor mensen met een beperking en voor degenen met een afstand tot de arbeidsmarkt. 'Best practices' elders, zoals het A2 tunnelproject in Maastricht, dienen te worden gevolgd.
Niet ter bespreking in Raad van 10 mei 2012
Wethouder Peters dankt voor de complimenten. De voorzitter concludeert dat dit voorstel als hamerstuk kan worden geagendeerd voor de Raad. 5.3
Kadernota 2013 Brabants Historisch Informatiecentrum, BHIC De PvdA stelt dat voorliggende Kadernota tot vrolijkheid stemt. Het BHIC anticipeert sedert 2009 op de bezuinigingen. Het restantvermogen van negen procent is nog wat aan de hoge kant. De fractie suggereert om dit in te zetten voor het stimuleren van een fysieke kennismaking van jongeren met het archief aan de Peperstraat. Vanwege het digitaal raadplegen lopen de bezoekersaantallen immers terug. Het niet realiseren van de bezuinigingsafspraak van 2,5 procent is een gevolg van een landelijke afspraak gericht op 2015. De fractie wenst het BHIC veel succes en spreekt de hoop uit
Verslag Commissie Maatschappelijke Participatie, MaPa, 6 maart 2012
Niet ter bespreking in Raad van 10 mei 2012
5
dat een groot en divers publiek kan worden bereikt door deze voorziening. Het CDA complimenteert met voorliggende nota. Het digitale proces wordt van harte toegejuicht. GroenLinks feliciteert de heer Meyboom met diens maiden speech. De fractie stemt in met voorliggend voorstel, hoewel enige aarzeling bestond over de vertraging in het realiseren van de bezuiniging. De VVD stelt dat er zonder geschiedenis geen toekomst is. De fractie hecht aan een goede bewaarfunctie, waarbij het BHIC zeker een rol vervult. In voorliggende nota is aangekondigd dat de jaarrekening 2011 in februari 2012 beschikbaar komt. Inmiddels is het maart en de VVD had het gewaardeerd als de jaarrekening aan deze Kadernota zou zijn toegevoegd. De VVD vraagt zich af of het BHIC aan de gestelde taakstelling van tien procent kan voldoen door 2,5 procent van het eigen vermogen af te romen. De fractie wenst het archief aan de Peperstraat in de discussie te betrekken. Verdergaande digitalisering op een centraal punt heeft met het oog op de vindbaarheid voor het publiek de voorkeur van de fractie. Daarbij wordt concreet gedacht aan het BHIC in Den Bosch. De fractie vraagt in hoeverre het mogelijk is om een deel van het archief aan de Peperstraat bij het BHIC onder te brengen. Wat dit betreft zijn met het oog op de financiën – bij een volgende bezuinigingsronde wellicht keuzes onvermijdelijk. Digitalisering zal niet alleen tot financieel voordeel leiden, maar ook de toegankelijkheid van het archief en de intensiviteit van de raadpleging zal verhogen. VDG heeft geen opmerkingen en stemt in met de Kadernota. Wethouder Peters bevestigt dat de bezuinigingen voor BHIC worden uitgesmeerd over een periode tot 2015. De middelen zijn de komende tijd hard nodig voor de digitalisering. Het BHIC heeft er tot nu toe niet voor gekozen om de bezuinigingen door te berekenen op de voorzieningen in Oss. Tweede termijn De VVD informeert nogmaals naar de mogelijkheid van opschaling en suggereert nogmaals om een deel van het archief naar het BHIC over te brengen. Ze gaat er van uit dat dit de toegankelijkheid ten goede komt en wijst op het intensieve gebruik van het BHIC. Wethouder Peters zal de portefeuillehouder vragen hierop te reageren. De VVD acht het een positief gegeven dat tien procent van het eigen vermogen zal worden gebruikt voor de digitalisering.
Toezegging: Wethouder Van Loon zal op verzoek van wethouder Peters reageren op het opschalingsvoorstel door de VVD-fractie
De voorzitter stelt vast dat dit voorstel “boven de streep” mag worden geagendeerd bij raadsbehandeling. 5.4
Inhoudelijk kader 2013 voor het Regionaal Bureau Leerplicht en Voortijdig Schoolverlaten, BNO De VDG stelt dat scholing onlosmakelijk is verbonden met kansen op de arbeidsmarkt. In het voorstel is gesteld dat dit leidt tot meer kinderen die van het leerlingenvervoer gebruik zouden moeten maken. Verzocht wordt dit toe te lichten. D66 stelt dat minder goede onderwijsinstellingen oorzaak zijn van het voortijdig schoolverlaten. Bij het ROC in Oss blijkt bij sommige afdelingen de onderbezetting van docenten dertig procent te zijn. Dit komt niet ten goede aan de kwaliteit van het onderwijs, noch aan de resultaten van de leerlingen. D66 acht dit een zeer zorgelijk gegeven. De fractie vraagt de portefeuillehouder om het ROC op haar verantwoordelijkheid aan te spreken. Nieuwkomers in Nederland worden veelal naar het Canisiuscollege in Nederland verwezen, waar ze Nederlands kunnen leren. De situatie doet zich voor dat kinderen maanden thuis zijn omdat ze niet door een onderwijsinstelling worden geaccepteerd. Gezien het aantal nieuwkomers in Oss, lijkt het realistisch dat in Oss een eigen voorziening voor deze groep leerlingen wordt ingericht, zodat deze jonge kinderen niet met bus en trein zelfstandig naar Nijmegen hoeven reizen. De fractie vraagt in hoeverre het College deze praktijk verantwoord vindt en pleit voor het inrichten van een Osse schakelklas. De fractie is voorts benieuwd naar de gebleken effecten van WIJ op voorkomen van voortijdig schoolverlaten. Met de afschaffing van WIJ vraagt D66 naar de verwachte effecten hiervan voor deze doelgroep.
Verslag Commissie Maatschappelijke Participatie, MaPa, 6 maart 2012
Niet ter bespreking in Raad van 10 mei 2012
6
De VVD stemt in met voorliggend inhoudelijk kader voor de leerplicht en het voortijdig schoolverlaten. De fractie stemt ook in met de geplaatste kanttekening. Het aantal voortijdig schoolverlaters kan – procentueel bezien - regionaal laag zijn, maar voor Oss is dit hoog. De fractie informeert naar de oorzaken en vraagt in hoeverre de wethouder er op kan inzetten om dit percentage te laten dalen. Als uitgangspunt geldt dat voorkomen beter is dan genezen. De PvdA stemt in met voorliggend kader. Het succes schijnt gerelateerd te zijn aan de aanwezigheid van ambtenaren op de scholen, waarmee sprake is van korte lijnen en een integrale werkwijze. De fractie vraagt wat de oorzaak is van de slechtere score in Oss, wat het voortijdig schoolverlaten betreft. Ook wordt geïnformeerd naar een mogelijke oplossing. Met het beëindigen van het drempelloze instroom voor niveau 2 ROC, krijgen leerlingen minder doorstroommogelijkheden. De fractie informeert naar de bestaande overleggen met de ROC’s en de verdere plannen. Met andere overheidsmaatregelen moet wellicht middels een goed aansluitend netwerk worden geanticipeerd op meer vroegtijdig schoolverlaters. In geval deze jongeren ook niet meer in aanmerking komen voor een uitkering, vreest de fractie dat deze groep tussen de wal en het schip terecht komt. Onder deze doelgroep speelt momenteel bovendien veel schuldproblematiek en de ervaring leert dan men dan snel aan lager wal raakt. Het probleem doet zich waarschijnlijk al eerder voor dan binnen de doelgroep 16-23-jarigen. De fractie informeert dan ook naar de situatie bij het VMBO en de basisschool. Het CDA gaat akkoord met de vijf doelstellingen en met voorliggend Collegevoorstel. Scholen dienen stringenter de absenties te registreren. Dit is van belang voor ouders en voor de leerplichtambtenaar. De ‘lijn’ tussen school en ouders moet kort zijn. De fractie informeert naar recent cijfermateriaal wat betreft voortijdig schoolverlaten. Het CDA vraagt voorts om de Raad en de Commissie zo spoedig mogelijk te informeren over de wetswijziging Passend Onderwijs. Deze vraag betreft met name de consequenties voor het leerlingenvervoer. GroenLinks herkent in het inhoudelijk kader de visie dat preventie effectiever is dan sancties. Het aanwezig zijn van de leerplichtambtenaar op de vindplaats van het onderwijs blijkt vruchten af te werpen. Het is de vraag hoe de leerplichtambtenaar diens rol in de keten ziet. GroenLinks ziet graag voor de leerplichtambtenaar een rol binnen de samenwerking met andere actoren, zoals Politie en Schoolmaatschappelijk Werk, om schoolverzuim te voorkomen. Wethouder Peters legt uit dat voorliggende Kadernotitie anders is dan voorlopende beleidsnota’s. Er is voor gekozen om de bezuinigingen zo maximaal mogelijk in te zetten, zonder dat dit ten koste gaat van de dienstverlening. Dit heeft ook enige verzakelijking vereist. Wanneer de Wet Passend Onderwijs is vastgesteld, is de Gemeente verplicht om passend onderwijs aan te bieden. Bepaalde scholen zouden zich kunnen specialiseren op een bepaald zorgaanbod. Bijvoorbeeld gericht op leerlingen met een stoornis in het autistisch spectrum. In die situatie kan de gemeente worden verplicht om het leerlingenvervoer naar een dergelijke specifieke school buiten Oss te financieren. De taak van de leerplichtambtenaar is ook gericht op controle op en ondersteuning van de verzuimaanpak van de scholen. In geval verzuim op een bepaalde schoolafdeling hoog is, mag er van worden uitgegaan dat de Inspectie hier via de leerplichtambtenaar op wordt geattendeerd. Wethouder Peters geeft aan dat de verantwoordelijkheid wat betreft verzuim door leerkrachten bij de Onderwijsinspectie ligt. Informeel wil hij hier wel een melding van maken. Het ISK in Nijmegen is een uitstekende voorziening. Er is reeds onderzocht of er voldoende draagvlak bestaat voor vestiging van een ISK-klas in Oss. Tot dit moment is deze keuze nog niet gemaakt, maar het gesprek hierover - in het kader van de Wet Passend Onderwijs - is ook nog niet afgerond. In het verleden heeft Oss een dergelijke schakelklas gehad. Dit bleek echter te kostbaar en daarmee niet rendabel. Vanwege de beperkte schaal kan bovendien onvoldoende kwaliteit worden gegarandeerd. Vanuit die ervaring is voor de clustering in Nijmegen gekozen. Het antwoord wat betreft het effect van het verdwijnen van de WIJ volgt, mits dergelijke informatie inderdaad beschikbaar is. Regio Noord-oost Brabant scoort op provinciaal niveau erg goed in de bestrijding van schoolverzuim. In de stad is het percentage voortijdige schooluitval hoger dan in de Verslag Commissie Maatschappelijke Participatie, MaPa, 6 maart 2012
Toezegging: Wethouder Peters zal informeel een melding maken van het hoge verzuimpercentage van docenten bij het ROC op bep. afdelingen. Toezegging: Wethouder 7
kernen. Meer dan voorheen wordt hierop ingezet door het opstellen van een gezamenlijk verzuimprotocol en door elkaar aan te spreken op de gemaakte afspraken. De leerplichtambtenaar heeft de mogelijkheid om bij verzuim een boete op te leggen, maar er wordt dus aanmerkelijk meer ingezet op preventie en samenwerking met de scholen. De wethouder heeft er alle vertrouwen in dat deze aanpak tot vermindering van het schoolverzuim zal leiden. Er wordt door de Gemeente actief gescreend op kinderen die niet in het onderwijs zijn ingeschreven, maar ook geen werk hebben. Deze jongeren worden zo nodig thuis bezocht, gestimuleerd tot het volgen van onderwijs of worden via het Werkplein naar een baan begeleid. De kern van voorliggend stuk is gericht op het versterken van de band tussen ouders en de school, maar ook tussen de leerplichtambtenaar en de school. Voorts wordt sterker ingezet op preventie en aanspreekgedrag. Hiermee wordt ook de positie van de leerplichtambtenaar duidelijk. De term ‘keten’ wekt misschien abusievelijk de indruk van een afschuifsysteem, hetgeen zeker geen juiste interpretatie zou zijn. Wellicht kan wat dit betreft dan beter voor een andere term worden gekozen.
Peters zegt - indien beschikbaar - schriftelijke info toe w.b. het effect op schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten als gevolg van het verdwijnen van de WIJ.
Tweede termijn De PvdA informeert nogmaals naar de uitval in het VMBO. Wethouder Peters geeft aan dat bij een analyse van de leerlingen, waarbij sprake is van voortijdig schoolverlaten, vaak blijkt dat in de beginjaren op het VO sprake is van veelvuldig kortdurend ziekteverzuim. Statistisch gezien is er een verband. Dit rechtvaardigt extra aandacht voor ziekteverzuim, hetgeen momenteel in de praktijk niet gebeurt. D66 geeft aan dat Minister Van Bijsterveldt haar ambitie heeft gesteld op een maximum van 25.000 voortijdig schoolverlaters. De fractie vraagt zich af of de Gemeente Oss hier klaar voor is. Wethouder Peters bevestigt dit. De voorzitter concludeert dat ook dit voorstel als hamerstuk kan worden geagendeerd voor raadsbehandeling. 5.5
Bezuinigingen individuele voorzieningen Wmo 2012 De SP stelt dat veel mensen worden getroffen door de bezuinigingen in de Wmo. Dit geldt met name voor diegenen die het al heel moeilijk hebben. De meerderheid van de Raad in Oss kiest er voor om het bestaande sociaal ruimhartige beleid los te laten en te beknibbelen op de lage inkomens. Feit is, dat met name de lage inkomens gebruik maken van de Wmo. Ze schetst de casus van een 67-jarige inwoonster van Oss met zware lichamelijke problemen die aangewezen is op verschillende vormen van hulp. Door een stapeling van bezuinigingen zal zij in 2012 geen auto meer kunnen blijven rijden en kan zij haar huishoudelijke hulp niet meer voor hetzelfde aantal uren betalen. Dit gaat ten koste van haar sociale mogelijkheden en haar zelfstandigheid. Een vermindering van drie Euro op de bijdrage voor huishoudelijke hulp (van € 18,= naar € 15,=, zijnde zeventien procent) acht de SP erg veel. De nieuwe kille en zakelijke benadering is volstrekt anders dan de ruimhartige benadering vanuit het verleden, waardoor meer mensen zelfstandig thuis konden blijven wonen. De SP wijst op de gemeentelijke zorgplicht en vraagt of met deze aanpassingen niet moet worden verwacht dat in de toekomst méér mensen sneller een beroep zullen moeten gaan doen op de intramurale zorg. Het verrast de fractie dat het vrij besteedbare, verantwoordingsvrije bedrag van het PGB zou worden afgeschaft. De fractie vraagt of dit inderdaad het geval is. De combinatie van maatregelen leidt voor de ouderen tot generatiearmoede; de jongeren vrezen dat zij kansloos worden. GroenLinks vindt het te ver gaan om te stellen dat er sprake zou zijn van een afbraak van het sociaal beleid in Oss. Wel maakt de fractie zich zorgen. Spreker verwijst naar de unaniem aangenomen raadsmotie met de intentie om de gevolgen van de stapeling van bezuinigingen goed te monitoren. De fractie zou graag willen weten of het College er inmiddels over heeft nagedacht op welke wijze de bezuinigingen zullen worden gevolgd. Het komende jaar zal steeds duidelijker worden wat de gevolgen zijn van de huidige bezuinigingen. Het afschaffen van het verantwoordingsvrije deel van het PGB zal grote gevolgen hebben voor het PGB. Het PGB is bij uitstek een instrument om mensen de mogelijk-
Verslag Commissie Maatschappelijke Participatie, MaPa, 6 maart 2012
Niet ter bespreking in Raad van 10 mei 2012; de Commissie adviseert in meerderheid positief
8
heid tot eigen regie te bieden. De vraag is of dit nu reeds door de Gemeente zou moeten worden georganiseerd. De fractie overweegt wat dit betreft een initiatiefvoorstel in te dienen. De fractie vraagt of het College overweegt om het PGB op goede wijze te handhaven, dan wel bereid is om over deze mogelijkheid na te denken. Het CDA stemt in met voorliggende nota. De beantwoording van de vragen wordt als duidelijk ervaren. In aansluiting op de inbreng van GroenLinks pleit ook het CDA voor een goede monitoring en het centraal stellen van de klant. De PvdA verwijst naar de inbreng van de PvdA tijdens de vorige vergadering van de Commissie MaPa. Voorliggende nota was toen reeds opiniërend geagendeerd. De fractie heeft toen ingestemd met de bezuinigingsvoorstellen ten aanzien van de individuele Wmo-voorzieningen. Deze bezuinigingen zijn nodig om de Wmo-voorzieningen betaalbaar te houden. Ook dan zal er nog steeds sprake zijn van een adequate Wmo-voorziening. De fractie maakt zich zorgen over de stapeling van lasten. Er is reeds toegezegd dat er een goede monitoring zal plaatsvinden en zo nodig reparatie of maatwerk zal worden geboden. In ieder geval is goed geregeld dat de minima via Azoss verzekerd zijn voor hun eigen bijdrage op Wmo-voorzieningen. TROTS maakt zich eveneens zorgen over de reeds genoemde stapeling. Er kan niet worden gesteld dat met deze bezuinigingen slechts “het gouden randje” van de voorzieningen verdwijnt. Ook toentertijd konden degenen die hiervoor in aanmerking kwamen, als ‘de probleemgevallen’ worden getypeerd. Voor betrokkenen zal het alleen maar erger worden. De fractie adviseert negatief op dit dossier. De VVD verwijst naar de uitgebreide opiniërende bespreking op 17 januari jl. De fractie richt zich bij deze bespreking op de wijzigingen. Uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep blijkt dat het hanteren van inkomensgrenzen bij vervoersvoorzieningen niet is geoorloofd. Ook hogere inkomensgroepen moeten toegang hebben tot deze voorzieningen. De fractie is het eens met het voorstel om - waar mogelijk - een eigen bijdrage te heffen en onderschrijft het voorstel om ook de vervoersvergoedingen onder de werking van een eigen bijdrage te plaatsen. De fractie plaatst een kanttekening bij de uitwerking van deze uitspraak in Oss. De fractie vraagt waarom voor de systematiek is gekozen om alleen een inkomensafhankelijke eigen bijdrage te heffen en de inkomensafhankelijke bijdrage op nihil te stellen. Spreker informeert of inmiddels een inschatting is gemaakt van de meerkosten van de vervoersvoorziening nu meer mensen hier een beroep op kunnen doen. Ook wil de fractie weten of er echt geen andere domeinen zijn waar inkomensgrenzen worden gehanteerd. De gedachte leeft dat dit ook bij de huishoudelijke hulp van toepassing zou zijn. Als dat inderdaad het geval is, vraagt de VVD naar de financiële consequenties. Bij artikel 7 en 8 corresponderen de nummers niet altijd met het advies. De VVD onderschrijft de honderd procent verantwoording van het PGB, maar vraagt of inmiddels een inschatting van de uitvoeringskosten is gemaakt en in hoeverre dit opweegt tegen de verwachte baten. Wat betreft artikel 16, inzake het primaat van de verhuizing, vindt de fractie het een goed uitgangspunt om voor de goedkoopste oplossing te kiezen. De vraag is of dit in Oss altijd goed wordt nageleefd. Graag ziet de fractie dat in de toekomst meer levensloopbestendig wordt gebouwd, zodat verhuizen minder snel noodzakelijk is. Hierbij kan ook worden gedacht aan diverse gradaties van zorgmogelijkheden binnen een complex, zodat in voorkomende gevallen geen verandering van woonomgeving nodig is. Voor een aangepaste woning zou een huurder moeten worden gezocht met een passende behoefte aan voorzieningen, zodat geen kapitaalvernietiging plaatsvindt. Wat betreft artikel 12.1 – vraagt de VVD wat de mogelijkheden zijn in geval mensen vòòr het tijdstip van 21.00u vervoer nodig hebben. De wijzigingen naar aanleiding van de Centrale Raad van Beroep zijn verwerkt in de Nota Bezuinigingen Individuele Voorzieningen Wmo. De VVD ziet geen bezwaar tegen vaststelling. D66 gaat akkoord met deze bezuinigingen en typeert deze als “pijnlijk”. De fractie sluit zich aan bij de opmerkingen van GroenLinks. VDG verwijst naar de gezamenlijke commissiediscussie die op 5 maart heeft plaatsgevonden en was gericht op een fundamentele heroriëntatie. De Wmo-bezuinigingen kunnen in ditzelfde licht worden gezien. De tijd van ruime financiële middelen ligt in het verleden en deze mogelijkheden worden niet opnieuw verwacht. De gelden die Verslag Commissie Maatschappelijke Participatie, MaPa, 6 maart 2012
9
worden bespaard, kunnen elders binnen de Wmo worden ingezet op plaatsen waar dit hard nodig is. De maatregelen zijn weliswaar moeilijk voor degenen die het aangaat, maar zijn niet onrechtvaardig. De fractie kan zich vinden in de afbouwregeling voor het forfaitaire bedrag voor het CVV. Het percentage gebruikers van individueel vervoer ligt in Oss momenteel op 83 procent. Zeventien procent maakt gebruik van collectief vervoer. Landelijk is deze verdeling echter fifty-fifty. In het verleden is blijkbaar te vaak een individuele voorziening toegekend. Vanzelfsprekend is het lastig om dit terug te draaien. Door de vergoeding op woon- en vervoersvoorzieningen te verlagen, wordt een aanvrager kritischer. Dit voorkomt dat voorzieningen worden aangevraagd om vervolgens ongebruikt blijven. Wel is alertheid noodzakelijk om te voorkomen dat de maatschappelijke participatie van de doelgroep in de knel komt. Daar waar nodig, dient toekenning plaats te vinden. Met de verlaging van het PGB-uurtarief voor huishoudelijke hulp naar vijftien Euro, resteert nog altijd een prima tarief om hulp voor in te kopen. De fractie is het eens met de afschaffing van het vrij besteedbare bedrag. De SCPO vraagt om een klussendienst in te stellen. VDG verwijst naar het uitgangspunt om geen algemeen gebruikelijke voorzieningen te verstrekken. Het Rigom biedt echter reeds - tegen een goed tarief – een klussendienst in haar pakket. De fractie kan zich vinden in het voorgestelde beleid, maar hecht aan het kunnen volgen van de effecten. De fractie vraagt om een evaluatie van de beleidswijziging en wil graag weten wanneer deze zou kunnen worden ingepland. Wethouder Peters spreekt diens tevredenheid uit over de kwaliteit van de voorzieningen in Oss. Ook uit de tabellen blijkt dat de gemeente Oss - ook na de voorgenomen bezuinigingen - fors meer uit zal geven aan de Wmo-voorzieningen dan benchmarkgemeenten. Wanneer wordt gesteld dat er in Oss sprake zou zijn van een asociaal afbraakbeleid, betekent dit dat het eigenlijk nergens in Nederland deugt. De wethouder wijst op een schijnbaar misverstand. Het is niet zo dat iemand die iets mankeert per definitie over weinig geld beschikt. Slechts 55 procent van degenen die gebruik maken van de voorzieningen leven van een minimuminkomen. In reactie op de opmerkingen van de VVD, legt de wethouder uit dat bij een inkomen dat 150 procent of meer bedraagt van het minimuminkomen, geen gebruik kan worden gemaakt van het CVV. Wettelijk blijkt dit inkomensargument niet te zijn toegestaan. Aan de andere kant wil het College voorkomen dat door het gebruik van de voorzieningen eigenlijk degenen worden gesponsord die zelf best wel in staat zijn om dit te regelen. Om die reden is gekozen voor invoering van een inkomensafhankelijke eigen bijdrage. Het is niet de bedoeling om bepaalde groepen te treffen. Daarom is bewust niet gekozen voor een inkomensonafhankelijke eigen bijdrage. Dit leek het College de meest sociale oplossing, rekening houdend met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Zorg is uitgesproken over de communicatie en het centraal stellen van de mens. Iedere aanvrager wordt persoonlijk gesproken. Dit maakt maatwerk mogelijk. Het gespreksverslag moet door beide partijen worden goedgekeurd. Er worden geen grote problemen verwacht in situaties wanneer het individueel vervoer niet meer mogelijk is. Vanzelfsprekend vinden sommige mensen dit vervelend en zijn beroepzaken ook niet uitgesloten. De meeste mensen vinden de verandering echter acceptabel. Een evaluatie van de vervoersaanpassingen en de gesprekken hierover met betrokkenen zal nog volgen. Ten tijde de Voorjaarsnota moeten de persoonlijke effecten duidelijk zijn. Dit sluit dus aan op de vraag naar een evaluatie van de zijde van VDG. Er wordt over nagedacht op welke wijze dit kan worden gemonitord. Wat betreft het vrij besteedbare bedrag voor huishoudelijke hulp, is eigenlijk geen sprake van een vrij besteedbaar deel. Wél is het zo dat een deel niet hoeft te worden verantwoord. Immers, bedragen die voor zorg zijn verstrekt, dienen ook als zodanig te worden besteed. Als pilot zal gedurende een jaar een controle plaatsvinden en daarover zal vervolgens worden gerapporteerd met een voorstel voor de toekomst, naar bevind van zaken. De regelgeving ten aanzien van verhuizen wordt nageleefd. De wens om zo nodig binnen de wijk te kunnen verhuizen, is een punt van de speerpunten van overleg met de woningcorporaties. De vraag inzake de tijden van het OV wordt schriftelijk beantwoord. Het principe van inzet van algemeen voorliggende en betaalbare voorzieningen Verslag Commissie Maatschappelijke Participatie, MaPa, 6 maart 2012
Toezegging: wethouder Peters zegt ten tijde van de Voorjaarsnota een evaluatie toe van de vervoersaanpassingen en de gesprekken hierover met betrokkenen. Toezegging: Gedurende een jaar zal via een pilot controle plaatsvinden op de uitvoering van de PGB; daarover zal 10
wordt ook gedragen door het SCPO. Het is echter niet de bedoeling om problemen te veroorzaken. Zowel Vivaan, als het Rigom, als de woningcorporaties zijn bereid tot medewerking. Dit is echter wel een punt van blijvende aandacht. Hoewel de aanpassing in de individuele voorzieningen vervelend is, mag de Raad van Oss nog steeds trots zijn op datgene dat wordt gedaan en altijd nog aanmerkelijk méér is dan vergelijkbare gemeenten bieden. Wethouder Hoeksema geeft aan dat nog steeds onduidelijkheid bestaat wat betreft de transitie AWBZ. Er bestaat nog steeds onduidelijkheid of en zo ja, wanneer de Wet in werking treedt. Daarmee is ook onduidelijk of de nieuwe aanvragen per 1 januari 2013 aan dit nieuwe kader moet worden getoetst. Het College deelt de zorg inzake de PGB’s en heeft in ieder geval reeds een inventarisatie gestart van de groep waar het over gaat. Met de (60) partners op dit gebied wordt het aanbod in beeld gebracht. Samen met de Raad zal het beleid worden geformuleerd in relatie tot de AWBZ-transitie en de vertaling naar de Wmo. De wethouder zegt toe dat de Raad hier zeer nauw bij zal worden betrokken. De overweging om even te wachten met een motie leidt tot begrip bij de wethouder. De Raad is echter zelf aan zet wat betreft de beleidsuitgangspunten voor de AWBZ-transitie. De discussie over de PGB kan hierbij worden betrokken. De onrust inzake de PGB is weliswaar terecht, maar deze kan in een breder kader worden gevoerd op genoemd podium. In de gesprekken met de woningbouwcorporaties over woningbouwprojecten, wordt ook steeds meer gesproken over welzijn en zorg. Het is belangrijk om de maatregelen van de corporatie in het woningbouwbezit veel meer onderling af te stemmen. Deze afstemming is ook van belang voor passende toewijzing van aangepaste woningen teneinde de noodzaak te voorkomen dat opnieuw hoge kosten moeten worden gemaakt. Met de corporaties wordt ingezet op gerichte afspraken. Hierbij kan bijvoorbeeld ook worden gedacht aan afspraken over stallingen voor scoot-mobielen. Dit soort zaken kan beter worden geregeld dan tot nu toe gebeurt.
vervolgens worden gerapporteerd met een voorstel voor de toekomst naar bevind van zaken. Toezegging: De vraag inzake de tijden van het OV wordt schriftelijk beantwoord. Toezegging: Wethouder Hoeksema zegt toe dat samen met de Raad het beleid zal worden geformuleerd in relatie tot de AWBZtransitie en de vertaling naar de Wmo.
Tweede termijn Bij de SP leidt de reactie van de wethouder inzake het verantwoordingsvrije bedrag tot enig wantrouwen. Wanneer er voor honderd procent een pilot wordt ingezet voor controle op de uitgaven voor huishoudelijke hulp roept dit vragen op in relatie tot de eigen verantwoordelijkheid van individuen. De fractie verwacht dat een dergelijke koerswijziging bij betrokkenen veel zal oproepen. Wethouder Peters antwoordt dat de keuzemogelijkheid bestaat om dit niet te doen. Er is echter voor gekozen om dit in de pilot wél te doen. De voorzitter stelt vast dat dit onderwerp “boven de streep” op de raadsagenda kan worden geagendeerd. 6.
Ter opiniëring Er zijn geen stukken voor een opiniërende bespreking.
7
Voortgang en verantwoording
7.1
Lijst ingekomen stukken Ingekomen stuk 1 – 7.1.1 Lokale accenten 2012 GGD en maatwerkofferte Jeugdgezondheidszorg 2012 De SP verwijst naar de maatwerkofferte voor het CJG. Het bedrag in relatie tot overleg op de vindplaats is erg hoog. De fractie vraagt dit uit te leggen. Wethouder Hoeksema geeft aan dat deze vraag terecht is en ook eerder is gesteld. Dit heeft te maken met de bezoeken aan de peuterspeelzaal om met de leidsters te overleggen over specifieke situaties. Wat het maatwerkpakket betreft en specifiek dit onderdeel, is afgesproken dat in 2012 nog veel nadrukkelijker op dit pakket zal worden afgestemd in het kader van de integrale jeugdgezondheidszorg en het CJG. De wethouder zal specifiek aan de uitvoerende organisaties vragen om – aan de hand van een voorbeeld – schriftelijk inzichtelijk te maken wat in het kader van dit onderdeel wordt gedaan en met name wat voor soort gesprekken worden gevoerd. Ingekomen stuk 2 – Offertes Wmo 2012 De VDG heeft signalen ontvangen dat jongeren - voortvloeiend uit het landelijke
Verslag Commissie Maatschappelijke Participatie, MaPa, 6 maart 2012
Toezegging: aan de uitvoerende organisaties zal worden gevraagd om schriftelijk inzichtelijk te maken wat in het kader van de Maatwerkofferte Jeugdgezondheidszorg wordt gedaan
11
Wmo-beleid - buiten de boot gaan vallen als gevolg van de eigen bijdrage problematiek. De fractie is geschrokken van deze signalen en vraagt in hoeverre dit bekend is bij het College en of hierin door de Gemeente ondersteuning kan worden geboden. Samenspraak met het onderwijs lijkt wenselijk voor een goede signalering. Het zou zeer triest zijn als een jongere die in behandeling is, als gevolg van deze problematiek moet worden losgelaten. Dan is het maar de vraag of deze weer ooit opnieuw in een zorgtraject kan komen. Het aantal aanmeldingen voor het Verdihuis stijgt schrikbarend. In 2010 was sprake van 2.504 aanmeldingen. In 1.475 gevallen bleek er geen plaats. Dit duidt op grote huisvestingsproblematiek. VDG informeert naar oplossingsmogelijkheden. De SP sluit zich bij deze laatste vraag aan. De SP heeft vernomen dat door het Verdihuis een hogere bijdrage wordt gevraagd voor de financiële dienstverlening. Deze dienstverlening vormt echter geen primaire doelstelling voor het Verdihuis. De fractie vraagt waarom dit nog steeds wordt geboden. Wethouder Hoeksema deelt de onrust wat betreft de eigen bijdrage en de GGZ-problematiek. Het College ontvangt dezelfde signalen. Vanmorgen heeft overleg met de GGZ plaatsgevonden inzake een landelijke pilot en is afgesproken om hier eind maart informatie over te verstrekken. De gemeente Oss zal als enige gemeente meedoen aan een pilot gericht op monitoring van de gevolgen van het invoeren van een eigen bijdrage binnen de GGZ. Vooralsnog zijn de maatschappelijke effecten van deze maatregelen volkomen ongewis. In de week van de psychiatrie, eind maart, zal meer duidelijkheid worden geboden over de pilot. Gestreefd zal worden naar het lokaal ‘verzachten’ van de maatschappelijke effecten van de landelijke maatregel. Wat betreft de toeloop naar het Verdihuis zijn reeds in een eerder stadium maatregelen genomen. Er is een jaar geleden als proef een ketenregisseur aangesteld die – samen met de andere maatschappelijke partners - de toegang naar het Verdihuis ‘bewaakt’. Aanleiding was de gebleken onduidelijkheid over de toegang en de cijfers. De wethouder introduceert de gemeentelijke ketenregisseur, de heer R. Peters, die ter vergadering aanwezig is. De ketenregisseur participeert in het tweewekelijks overleg in het Verdihuis inzake de maatschappelijke opvang, de verbetering van toegang en doorstroming. Ook wordt gestreefd naar interventie in een vroegtijdig stadium om de noodzaak van maatschappelijke opvang te voorkomen. Onderzocht wordt of het mogelijk is om in overleg met andere professionele organisaties in een vroeg stadium, maar ook bij uitstroom begeleiding te bieden. Deze samenwerking in de keten heeft reeds de eerste successen opgeleverd. Ook wat betreft de doorstroming bestond er onduidelijkheid over de cijfers. Dit wordt samen met de woningbouwcorporaties in beeld gebracht. Er wordt gestreefd naar verbetering van de doorstroming. Dit alles is zeker ook van belang vanwege het stijgende beroep dat op het Verdihuis wordt gedaan. Gestreefd wordt naar verbetering van de maatschappelijke opvang en datgene dat hier omheen gebeurt. Zo nodig, wordt de schuldhulpverlening via de ketenregisseur geregeld en wordt nagegaan wat de inzet is van de maatschappelijke partners ten behoeve van degenen die gebruik maken van het Verdihuis. De VVD verwijst naar de eerder gedane suggestie om de GGZ-bijdrage mee te laten verzekeren via de azoss. Ambtelijk wordt toegelicht dat dit niet mogelijk is gebleken. Landelijk ontstaat steeds meer discussie over de eigen bijdrage en wordt zichtbaar dat mensen afhaken. Ook de mogelijkheid van bijzondere bijstand wordt onderzocht, alsmede de financiële consequenties van een dergelijke mogelijkheid. In de loop van 2012 wordt met de ziektekostenverzekering bezien of de GGZ-bijdrage vanaf 2013 kan worden meeverzekerd. De VDG geeft aan dat de aanwezigheid van een ketenmanager niet het huidige capaciteitsprobleem oplost. De fractie informeert naar een eventuele capaciteitsverruiming. Wethouder Hoeksema bevestigt deze overweging. De capaciteit is reeds op basis van eigen gemeentelijke middelen verruimd ten behoeve van een “maatschappelijke opvang light”; dat wil zeggen zonder de professionele begeleiding die gebruikelijk is bij het Verdihuis. Besloten is reeds om dit aanbod te continueren. Verdere verruiming vereist een duidelijk inzicht in het structurele karakter van de huisvestingsbehoefte. Verslag Commissie Maatschappelijke Participatie, MaPa, 6 maart 2012
12
Ook om deze reden is de ketenregisseur van groot belang. Over een meer structurele oplossing vinden momenteel gesprekken met het Verdihuis plaats. Ingekomen stuk nummer 3 inzake het homo-emancipatiebeleid De VVD onderschrijft het streven om deel te nemen aan deze pilot en deelt de gemeentelijke motivering die hieronder ligt. Ingekomen stuk nummer 4 – Verordening WWB 2012 De VVD verwijst naar het eerder gestelde over een tegenprestatie naar vermogen. Hier lijkt een taak voor IBN te liggen. In een streven om weer samen aan het werk te gaan, lijken ”zoveel juridische beren op de weg te worden verwacht”, dat dit de vraag oproept of het College inderdaad nastreeft om de handschoen op te pakken. Dit lijkt een zeer goede mogelijkheid om inhoud te geven aan het element ‘werken naar vermogen’. Dit kan positief worden omgedraaid. Maatschappelijk en financieel is deze inzet van groot belang. Met het bieden van werk kan naar mening van de VVD ook verslavingsproblematiek worden voorkomen. Wethouder Peters geeft aan,’ dat er vooralsnog niet voor een tegenprestatie is gekozen. Dit wil echter niet zeggen dat wordt nagestreefd dat men naar vermogen werkt. Wanneer een tegenprestatie wordt gevraagd, vereist dit om een systeem in te richten dat ook handhaving omvat. De ‘juridische beren’ op de weg zijn zeker niet fictief. Deze prestatie wordt dus niet gevraagd. De VVD vraagt hoe de algemene beginselen van behoorlijk bestuur hierin een barrière kunnen betekenen. Wethouder Peters zal deze vraag schriftelijk beantwoorden.
Toezegging: Wethouder Peters zal de vraag inzake de algemene beginselen behoorlijk bestuur schriftelijk beantwoorden.
Ingekomen stuk nummer 5 van de GGD, inzake integratie jeugdgezondheidszorg De VDG verwijst naar de toelichting van de wethouder bij agendapunt 5.1. Op basis van opgedane ervaring bij Thuiszorg Pantein kan worden geconcludeerd dat de integratie goed is uitgevoerd en tot rust leidt bij de medewerkers. Met het oog op het belang van inspraak door de ouders van jeugdige klanten is een klantenraadpleging opgezet. De fractie VDG complimenteert met het uitstekende proces, waarover aanvankelijk toch veel zorg bestond. 7.2
Beantwoording vragen en toezeggingen door het College van B&W Geen vragen of opmerkingen
7.3
Gemeenschappelijke regelingen Er worden geen op- of aanmerkingen gemaakt.
7.4
Voortgangslijst GroenLinks vraagt aan bij alle punten in de voortgangslijst concrete termijnen toe te voegen. Aldus wordt toegezegd. De VDG lijkt het praktisch dat de volgende raadsvergadering de voortgangslijst is geactualiseerd en termijnen zijn toegevoegd. Wethouder Peters gaat in op een aantal punten in de voortgangslijst: MP 1115 – Evaluatie beleid leerlingenvervoer – Afgesproken is om een jaar met de nieuwe procedure op proef te werken. De VVD suggereert om de termijnbepaling vòòr de zomervakantie te stellen. Zodoende kan hier in het volgende schooljaar rekening mee worden gehouden. De PvdA vraagt aandacht voor tijdige behandeling van de brief van de Adviescommissie inzake leerlingenvervoer over ditzelfde onderwerp. Wethouder Peters vraagt enige coulance vanwege een sterfgeval in de naaste familie van de behandelend ambtenaar. Dit betekent dat de reactie een week later mag worden verwacht. Wethouder Peters meldt dat over vijf onderwerpen deze week berichtgeving volgt. De vraag inzake the civil society vraagt iets meer tijd. De VVD vermoedt dat punt 12.07 de eigen bijdrage GGZ betreft. De VDG vraagt wanneer de JOP ter bespreking wordt voorgelegd. Wethouder Hoeksema vraagt aandacht voor het punt inzake brandveiligheid in vee-
Verslag Commissie Maatschappelijke Participatie, MaPa, 6 maart 2012
Toezegging: In de voortgangslijst zullen aan alle acties voor de volgende commissievergadering concrete termijnen worden toegevoegd. Toezegging: wethouder Peters zegt toe dat deze week over vijf onderwerpen op de voortgangslijst informatie volgt.
13
stallen. Inmiddels is door de Griffie een werkbezoek gepland, waarbij uitleg wordt gegeven over Wet- en regelgeving in relatie tot dierenwelzijn. De Commissie blijkt nog niet op de hoogte van deze planning. De uitnodiging voor het werkbezoek is echter onderweg. 8
Voorstel tot houden van een besloten vergadering Er is geen aanleiding tot een besloten vergadering
9
Sluiting Niets meer aan de orde zijnde, sluit de voorzitter de vergadering, onder dankzegging voor ieders inbreng om 21.45 uur.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de Commissie Maatschappelijke Participatie van 17 april 2012 de raadsgriffier,
de voorzitter,
P.H.A. van den Akker
G.J.Zoll
Verslag Commissie Maatschappelijke Participatie, MaPa, 6 maart 2012
14
5.1 Afstemmingsverordening WWB IOAW gemeente Oss 2012 1 5.1 Verordening Meedoen is belangrijk gemeente Oss 2012
De Raad van de gemeente Oss, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss d.d. 20 maart 2012, gelet op artikelen 108 en 147, eerste lid, van de Gemeentewet en artikel 8, eerste lid, onderdeel g, van de Wet werk en bijstand, overwegende dat het wenselijk is financiële belemmeringen voor deelname aan maatschappelijke activiteiten op het gebied van sportieve, sociaal-culturele en educatieve activiteiten te verminderen of zoveel mogelijk op te heffen, zowel voor volwassenen als voor kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen; BESLUIT: vast te stellen: Verordening Meedoen is belangrijk gemeente Oss 2012
HOOFDSTUK 1 - ALGEMENE BEPALINGEN ARTIKEL 1 – BEGRIPSBEPALINGEN 1.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
2.
In deze verordening wordt verstaan onder: a.
WWB: de Wet Werk en Bijstand;
b.
Belanghebbende: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken (Algemene Wet Bestuursrecht) en welke in de categorieaanduiding in artikel 2 nader is omschreven;
c.
Maatschappelijke participatie: het deelnemen aan activiteiten van sportieve, sociaal-culturele of educatieve aard zoals bedoeld in artikel 4 van deze verordening;
d. Tegemoetkoming: de bijdrage die op grond van artikel 108 en artikel 149 van de Gemeentewet verstrekt kan worden, bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening; e.
Categoriale bijzondere bijstand: de bijstand die op grond van artikel 35, lid 5 verstrekt kan worden, bedoeld in hoofdstuk 3 van deze verordening;
f.
Schoolgaande kinderen: kinderen van 4 tot 18 jaar die voltijd onderwijs of een beroepsopleiding volgen;
g.
Ten laste komend kind: het kind als bedoeld in artikel 4 sub e WWB;
h. Student: studeren van 18 jaar en ouder die recht heeft op studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering (WSF) of de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS); i.
Peildatum: de eerste van de maand waarin de aanvraag is ingediend;
j.
Kalenderjaar: tijdvak van een jaar lopend van 1 januari tot 1 januari van het jaar daaropvolgend;
k.
College: het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Oss;
l.
Gemeenteraad: de gemeenteraad van de gemeente Oss.
ARTIKEL 2 – KRING VAN RECHTHEBBENDEN 1.
Recht op een tegemoetkoming of categoriale bijzondere bijstand bestaat voor de in Nederland woonachtige Nederlander of een daarmee gelijkgestelde vreemdeling als bedoeld in artikel 11, lid 2 en 3 WWB.
2.
Geen recht op tegemoetkoming bestaat voor studenten.
3.
Recht op tegemoetkoming of categoriale bijzonderde bijstand bestaat voor een alleenstaande, een alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of een gezin waarbij het in aanmerking te nemen inkomen op de peildatum niet hoger is dan 110 procent van de op hem of haar van toepassing zijnde bijstandsnorm.
4.
Recht op tegemoetkoming of categoriale bijzondere bijstand bestaat voor een alleenstaande, een alleenstaande ouder met zijn ten laste komende kinderen of een gezin waarbij het in aanmerking te nemen vermogen op de peildatum lager is dan de toepasselijke vermogensgrens als bedoeld in artikel 34, lid 2 WWB.
ARTIKEL 3 - CATEGORIEËN Voor belanghebbenden aan wie een uitkering voor deelname maatschappelijke participatie kan worden verleend geldt een categorieaanduiding. De categorieën worden aangeduid als: a.
de persoon jonger dan 4 jaar en ouder dan 18 jaar (tegemoetkoming deelname maatschappelijke participatie op basis van artikel 108 en artikel 149 van de Gemeentewet);
b.
het ten laste komend schoolgaand kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt (categoriale bijzondere bijstand op basis van artikel 35 lid 5 WWB).
ARTIKEL 4 - MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE Maatschappelijk participatie is het deelnemen aan activiteiten van sportieve, sociaal-culturele of educatieve aard met als doel sociale uitsluiting tegen te gaan. Onder kosten van maatschappelijke participatie worden in ieder geval verstaan de gemaakte of te maken kosten van:
a.
lidmaatschap van verenigingen op het gebied van sport, cultuur of ontspanning, alsmede bijkomende kosten die direct verband houden met dit lidmaatschap;
b. schoolkosten, niet zijnde de schoolkosten bedoeld in de Wet tegemoetkoming onderwijsbijdrage en schoolkosten (WTOS) voor schoolgaande kinderen van 4 tot 12 jaar en voor schoolgaande kinderen van 12 tot 18 jaar; c.
Zwemlessen van de ten laste komende kinderen van 4 jaar of ouder die niet over het zwemdiploma A of B beschikken.
HOOFDSTUK 2. PERSONEN JONGER DAN 4 JAAR EN OUDER DAN 18 JAAR ARTIKEL 5 - TEGEMOETKOMING KOSTEN MAATSCHAPPELIJKE PARTICIPATIE 1.
Het college verstrekt op aanvraag een tegemoetkoming aan een belanghebbende voor de kosten van maatschappelijke participatie in de vorm van sociale-, culturele- of sportactiviteiten, dan wel een voorziening in natura in de vorm van de minima vervoerspas voor het collectief vraagafhankelijk vervoer, die hij ten behoeve van zichzelf en zijn ten laste komend kind jonger dan 4 jaar en alle meerderjarige gezinsleden maakt of wil maken.
2.
De bijdrage voor sociale-, culturele of sportactiveiten bedraagt € 100, - per persoon per kalenderjaar voor de onder het eerste lid genoemde personen.
3.
Aan een rechthebbende van 18 jaar en ouder kan op aanvraag de minima vervoerspas worden verstrekt. Met deze pas kan tegen gereduceerd tarief worden deelgenomen aan het collectief vraagafhankelijk vervoer van de gemeente Oss.
HOOFDSTUK 3. HET TEN LASTE KOMENDE KIND DAT ONDERWIJS OF BEROEPSOPLEIDNG VOLGT ARTIKEL 6 - CATEGORIALE BIJZONDERE BIJSTAND 1.
Het college verstrekt op aanvraag categoriale bijzondere bijstand aan een persoon met een hem ten laste komend schoolgaand kind dat onderwijs of een beroepsopleiding volgt, met betrekking tot kosten in verband met maatschappelijke participatie van dat kind.
2.
De bijdrage voor sociale-, culturele of sportactiveiten bedraagt € 100,- per persoon per kalenderjaar voor de onder het eerste lid genoemde personen.
3.
De bijdrage voor schoolkosten bedraagt € 250, - per kalenderjaar voor een schoolgaand kind jonger dan 18 jaar dat is ingeschreven bij een instelling voor voortgezet onderwijs of een beroepsopleiding.
4.
De bijdrage voor schoolkosten bedraagt € 100, - per kalenderjaar voor een schoolgaand kind van 4 jaar of ouder dat is ingeschreven bij een instelling voor basisonderwijs.
5.
De bijdrage voor zwemlessen bedraagt € 100,- per kalenderjaar per ten laste komend kind van 4 of ouder die niet over het zwemdiploma A of B beschikken gedurende maximaal 2 jaar.
HOOFDSTUK 4 - SLOTBEPALINGEN ARTIKEL 7 - HARDHEIDSCLAUSULE Burgemeester en Wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de rechthebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. ARTIKEL 8 - INDEXERING De bedragen in de verordening kunnen jaarlijks per 1 januari worden geïndexeerd volgens door het college in nadere regels vastgestelde rekensystematiek. ARTIKEL 9 - CONTROLE OP RECHTMATIGHEID Het college controleert periodiek de rechtmatigheid van de verstrekkingen. Hierbij wordt uitgegaan van het beginsel risicosturing dat aan het concept Hoogwaardig Handhaven ten grondslag ligt. De wettelijke grondslag hiervoor is de Antimisbruik verordening. De in deze verordening aan Burgemeester en Wethouders geformuleerde opdracht tot het stellen van nadere regels voor de uitvoering, is van overeenkomstige toepassing op de Verordening Meedoen is belangrijk. ARTIKEL 10- TERUGVORDERING In geval van ten onrechte uitgekeerde tegemoetkoming op grond van hoofdstuk 2 van deze verordening is paragraaf § 6.4 - Terugvordering uit Hoofdstuk 6 van de Wet werk en bijstand van overeenkomstige toepassing. ARTIKEL 11 - ONVOORZIENE SITUATIES In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze verordening niet voorziet, beslissen Burgemeester en Wethouders. ARTIKEL 12 - BELEID Burgemeester en Wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen. ARTIKEL 13 - CITEERTITEL Deze verordening kan worden aangehaald als de Verordening Meedoen is belangrijk Gemeente Oss 2012.
ARTIKEL 14 - INWERKINGTREDING De Verordening Meedoen is belangrijk 2009, laatstelijk gewijzigd vastgesteld in de vergadering van 9 februari 2012, wordt ingetrokken per 1 januari 2012. Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012.
Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 10 mei 2012,
De griffier,
De voorzitter,
Drs. P.H.A. van den Akker
Drs. W.J.L. Buijs-Glaudemans
.
TOELICHTING ALGEMEEN DEEL In de motie Blanksma-Spekman c.s.1 vraagt de Tweede Kamer de regering om gemeenten financieel af te rekenen als zij onvoldoende bijdragen aan de doelstelling om het aantal kinderen uit arme gezinnen dat om financiële redenen maatschappelijk niet meedoet, met de helft terug te dringen. Bij de uitvoering van deze motie heeft de regering echter gekozen voor een uitwerking die recht doet aan het uiteindelijke doel van de motie, namelijk het steviger stimuleren van gemeenten om daadwerkelijk werk te maken het aantal kinderen uit arme gezinnen dat maatschappelijk niet meedoet om financiële redenen terug te dringen. Daartoe voorziet dit wetsvoorstel in een verordeningsplicht voor gemeenteraden ten aanzien van artikel 35 lid 5 WWB. Maatschappelijke participatie van kinderen is van groot belang met het oog op een zelfredzame toekomst. In dat verband is het gewenst dat inkomensondersteuning ten behoeve van die participatie rechtstreeks aan zoveel mogelijk minderjarige kinderen van de doelgroep ten goede komt. Doordat in artikel 8 van de WWB een onderdeel is toegevoegd worden gemeenteraden verplicht regels op te nemen in een verordening over de wijze waarop meegewerkt wordt aan het bevorderen van de maatschappelijke participatie. Daarom heeft de regering er voor gekozen om de gemeenteraden voor te schrijven dat zij gehouden zijn een verordening op te stellen met betrekking tot het verlenen van categoriale bijzondere bijstand voor de kosten in verband met maatschappelijke participatie van ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen (conform artikel 35, vijfde lid, van de WWB). De gemeenteraden zijn gehouden om in ieder geval in de verordening invulling te geven aan het begrip maatschappelijke participatie. Betekenis verordeningsplicht en inhoud verordening Strekking van de verordeningsplicht is dat gemeenten werk maken van maatschappelijke participatie van kinderen. Daartoe zijn in de vorige kabinetsperiode extra middelen aan het gemeentefonds toegevoegd. Voor gemeenten die al maatregelen hebben genomen om de participatie van kinderen te bevorderen – zoals de gemeente Oss - betekent dit dat zij hun beleid rechtstreeks in de verordening kunnen opnemen en daarmee voldaan hebben aan de verordeningsplicht. De verordeningsplicht verandert niets aan de gemeentelijke beleidsvrijheid op dit punt. Dit wetsvoorstel dwingt daarom niet tot het creëren van categoriale bijzondere bijstand voor schoolgaande kinderen. Een doeltreffender vorm van bijstandverlening is volgens het Rijk de individuele bijzondere bijstand, waardoor de bijstandverlening daadwerkelijk gemaakte kosten compenseert. Uiteraard dienen daarbij de kaders van de WWB niet te buiten gegaan worden. Dat
betekent ondermeer dat als het categoriale regelingen betreft, de inkomensnormering van 110% gerespecteerd wordt en dat geen inkomensondersteuning plaatsvindt aan personen die uitgesloten zijn van het recht op bijstand. Met de verordeningsplicht krijgen colleges de opdracht om gerichte –generieke dan wel individuele- participatiebevorderende maatregelen te treffen voor schoolgaande kinderen. Daarmee wordt de door het Rijk gewenste transparantie en verantwoording van beleid bereikt. De gemeente Oss kende al regelingen voor de participatie van schoolgaande kinderen welke waren opgenomen in de Verordening Meedoen is Belangrijk. Deze verordening regelde zowel de tegemoetkomingen voor volwassenen voor sociale en culturele activiteiten als de tegemoetkomingen voor schoolgaande kinderen. Op grond van de wijzigingen in de WWB per 1 januari 2012 dient de gemeente specifiek beleid ten behoeve van de participatie van schoolgaande kinderen in een verordening op te nemen. Voor Oss zou de consequentie zijn dat de gemeente twee verordening zou hebben; de verordening Meedoen is Belangrijk voor volwassenen en kinderen beneden de 4 jaar en een verordening Participatie Schoolgaande Kinderen. Zowel de tegemoetkomingen in het kader van de maatschappelijke participatie van volwassenen als de categoriale bijzondere bijstand voor ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen zijn vanuit praktische overwegingen in één verordening ondergebracht. Daarbij moet wel worden bedacht dat de wettelijke grondslagen verschillend zijn. Eerstgenoemde ontleend zijn rechtsgrond aan de Gemeentewet, laatstgenoemde is een opdracht vanuit de Wet werk en bijstand.
TOELICHTING PER ARTIKEL Artikel 1 Ten aanzien van de begrippen die in de verordening worden gebruikt is aansluiting gezocht bij wettelijke omschrijvingen. Voorts is aan aanvullende, voor de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand, belangrijke begrippen een eigen omschrijving gegeven. a.
WWB: Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
b.
Belanghebbende: Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
c.
Maatschappelijke participatie: In deze beschrijving is aangegeven wat wettelijk gezien onder dit begrip mag vallen.
d. Tegemoetkoming: de bijdrage die op grond van artikel 108 en artikel 149 van de Gemeentewet verstrekt kan worden, bedoeld in hoofdstuk 2 van deze verordening. Duidelijk is aangegeven dat er ten aanzien van de twee te onderscheiden doelgroepen (tegemoetkoming en categoriale bijzondere bijstand) een verschil bestaat. e.
Categoriale bijzondere bijstand: de bijdrage die op grond van artikel 35 lid 5 WWB , bedoeld in hoofdstuk 3 van deze verordening. Duidelijk is aangegeven dat er ten aanzien van de twee te onderscheiden doelgroepen (tegemoetkoming en categoriale bijzondere bijstand) een verschil bestaat.
f.
Schoolgaande kinderen: kinderen van 4 tot 18 jaar die voltijd onderwijs of een beroepsopleiding volgen.
g.
Ten laste komend kind: het kind jonger dan 18 jaar voor wie aan de alleenstaande ouder of de gehuwde op grond van artikel 18 van de Algemene Kinderbijslagwet kinderbijslag wordt betaald of zal worden betaald (artikel 4 sub e WWB).
h. Student: studerende van 18 jaar en ouder die recht heeft op studiefinanciering op grond van de WSF of de WTOS. i.
Peildatum: Deze omschrijving moet worden gezien in relatie tot het gestelde bij het toetsinkomen.
j.
Kalenderjaar Een bijdrage voor een specifiek doel kan maximaal eenmaal per kalenderjaar worden verstrekt.
k.
College: Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
l.
Gemeenteraad: Deze omschrijving behoeft geen nadere toelichting.
Artikel 2 In dit artikel is de kring van rechthebbenden beschreven. Voor bepaling van het recht op tegemoetkoming zijn de bepalingen uit de Wet werk en bijstand van overeenkomstige toepassing. De belangrijkste daarvan zijn leefvorm, inkomen, vermogen en rechtmatig verblijf in Nederland. Studenten komen niet in aanmerking voor een tegemoetkoming, omdat ze door hun studie al voldoende meedoen aan de maatschappij. Voor de categoriale bijzondere bijstand gelden van rechtswege de regels van de WWB. Artikel 3 De categorie-indeling is gebaseerd op de doelgroepen die met deze verordening moeten worden bediend. Nogmaals wordt hier het onderscheid gemaakt in enerzijds burgers die op basis van het gemeentelijke minimabeleid een tegemoetkoming kunnen krijgen en anderzijds ten laste komende kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen en die op basis van de Wet werk en bijstand categoriale bijstand kunnen krijgen. Artikel 4 Maatschappelijke participatie betekent mee (kunnen) doen in de maatschappij. Voorkomen moet worden dat burgers door financiële beperkingen in een sociaal isolement geraken. In dit artikel staan de kosten die in aanmerking komen voor een bijdrage. Kosten kunnen uitsluitend worden vergoed voor activiteiten die in Nederland plaatsvinden (in verband met het in de WWB opgenomen territorialiteitsbeginsel). De gemeentelijke regeling mag geen overlap hebben met wettelijke regelingen, zoals de Wet onderwijstegemoetkoming en schoolkosten (WTOS). De WTOS kent een bijdrage voor ouders van scholieren op het voortgezet onderwijs. Daarom zijn schoolkosten in deze verordening gedefinieerd als kosten waarop de WTOS niet ziet. Het kan bijvoorbeeld gaan om de vrijwillige ouderbijdrage, excursies en kosten van schoolreizen. Met samenhangende kosten worden kosten bedoeld die men moet maken om het lidmaatschap werkelijk uit te oefenen, bijvoorbeeld speciale sportkleding, zoals judopak, zwemkleding of voetbalshirt en schoenen. Artikel 5 Uit deze omschrijving wordt duidelijk wie rechthebbenden kunnen zijn voor een tegemoetkoming in het kader van de maatschappelijke participatie. Hierbij wordt de leefvormen systematiek van de WWB gevolgd (inclusief gezinsnorm). Het betreft voor deze categorie tegemoetkomingen in de vorm van een forfaitair bedrag voor sociale-, culturele of sportactiveiten en de minima vervoerspas van de gemeente Oss.
Sociale-, culturele of sportactiviteiten Deze activiteiten kunnen in georganiseerd verband plaats vinden dan wel op individuele basis. Gedacht kan worden aan deelname aan sociale activiteiten (vb bioscoop bezoek, pretparken etc), culturele activiteiten (vb musea, lidmaatschap bibliotheek etc) en/of sportactiviteiten (vb sportvereniging, fitness etc). Desgevraagd dient rechthebbende bewijzen van deelname aan deze activiteiten te tonen. De tegemoetkoming strekt zich ook uit tot kinderen van 0 tot 4 jaar en heeft dan bijvoorbeeld betrekking op plaatsing van kinderen in een peuterspeelzaal, of deelname aan baby- of peuter zwemmen. Per persoon bedraagt de bijdrage € 100,-- per kalenderjaar. Deze bijdrage kan voor meerdere activiteiten ingezet. Het bedrag is bedoeld als een tegemoetkoming. Minima vervoerspas Met de minima vervoerspas kan tegen gereduceerd tarief worden gereisd met het collectief vraagafhankelijk vervoer van de gemeente Oss. De pas geeft een reductie per reiszone. Het tarief van Taxihopper wordt jaarlijks opnieuw vastgesteld aan de hand van de OV-tarieven. Artikel 6 Het college kan op grond van artikel 35 lid 5 WWB categoriale bijzondere bijstand verlenen aan ouders van ten laste komende schoolgaande kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen. Ten laste komende kinderen zijn eigen of stiefkinderen jonger dan 18 jaar voor wie de ouder aanspraak op kinderbijslag kan maken. Vanwege de beperking dat het kind onderwijs moet volgen geldt een leeftijdsondergrens van 4 jaar. Sociale-, culturele- en sportactiveiten Voor de toelagen voor deze activiteiten wordt verwezen naar het gestelde onder de toelichting bij artikel 5. Schoolkosten Onder het volgen van onderwijs wordt verstaan het volgen van basisonderwijs of voortgezet onderwijs. Hoewel kinderen vanaf de vijfde verjaardag leerplichtig zijn volgen zij in het algemeen al vanaf het vierde jaar al basisonderwijs. Voortgezet onderwijs is onderwijs aan kinderen vanaf ongeveer 12 jaar (VMBO, HAVO en VWO). Het voortgezet onderwijs sluit aan op het basisonderwijs en bereidt leerlingen voor op het middelbaar en hoger beroepsonderwijs. Het college kan een bijdrage voor een tegemoetkoming in de schoolkosten verstrekken. Het gaat om kinderen in de leeftijd van 4 tot 18 jaar die basisonderwijs, voortgezet onderwijs of een beroepsopleiding volgen. Bij schoolkosten moet gedacht worden aan de kosten van aanschaf van leer- en overblijfmiddelen, excursies, verplichte sportkleding, ouderbijdrage en schoolfonds. In de verordening wordt alleen nog onderscheid gemaakt tussen basisonderwijs en voortgezet onderwijs of een beroepsopleiding. De voorwaarde gebaseerd op leeftijdsonderscheid is in de praktijk niet nodig om de rechtmatigheid en bereik van de verstrekking te borgen. Burgemeester
en wethouders verstrekken voor een kind op de basisschool een vergoeding van € 100,- per kalenderjaar. De vergoeding voor een kind op het voortgezet onderwijs of een beroepsopleiding bedraagt € 250,- per kalenderjaar. Zwemlessen Het college kan een bijdrage verstekken in de kosten van zwemlessen indien de ten laste komende kinderen van 4 jaar of ouder van de rechthebbenden niet beschikken over de zwemdiploma’s A of B. De vergoeding bedraagt € 100- per kalenderjaar en kan gedurende maximaal twee jaar worden verstrekt. De gemaakte kosten dienen desgevraagd te worden aangetoond door het overleggen van de zwemkaart. Artikel 7 Geen nadere toelichting. Artikel 8 Het college kan de toelagen als genoemd in deze verordening Indexeren op de 1e januari van een nieuw kalenderjaar. In 2012 wordt in ieder geval niet tot indexering van de toelagen overgegaan. Indien in de komende jaren wel indexering plaats zal vinden dient het college hiervoor een besluit te nemen. Leidraad met betrekking tot de indexering is dan het handboek Schulinck (de juridische adviseur) evenals de adviezen van de VNG. De indexeringspercentages worden door Schulinck berekend aan de hand van de consumentenprijsindex voor alle huishoudens van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS). Artikel 9 De claimbeoordeling van aanvragen zijn gebaseerd op risicosturing. De klant geeft aan wat hij aanvraagt en verklaart of hij tot de kring van rechthebbenden behoort. De claimbeoordeling houdt in dat de afgelegde verklaring juist is, waarna het besluit wordt genomen, kenbaar gemaakt en tot betaling wordt overgegaan. De borging van de risico’s op onrechtmatige verstrekkingen wordt gerealiseerd door periodieke controles op basis van steekproeven. Burgemeester en Wethouders kunnen bewijzen van gemaakte kosten met betrekking tot alle soorten verstrekkingen uit deze verordening opvragen tot 2 jaar na datum van aanvraag. Sociale en culturele activiteiten : Verificatie van de gemaakte kosten vindt plaats aan de hand van door de rechthebbende te tonen bewijzen als (bijvoorbeeld) een lidmaatschapskaart van een sportvereniging, abonnement schouwburg, de museumjaarkaart of bewijs van plaatsing van een kind tot 4 jaar in een peuterspeelzaal.
Schoolkosten: Verificatie is gebaseerd op GBA-gegevens en de inschrijvingen op basis van De leerplichtwet. Deze gegevens zijn al aanwezig en ter beschikking. Aan de belanghebbende hoeft zelf geen informatie te worden gevraagd omdat deze niets bijdraagt aan de bestaande mogelijkheden tot doelmatige verificatie. De afdeling Werk en Inkomen kan de registers in het kader van de Leerplichtwet raadplegen voor sluitende controle op de rechtmatigheid. Zwemlessen Verificatie van de kosten vindt plaats door het tonen van de zwemkaart. Artikel 10 Bij terugvordering van categoriale bijzondere bijstand gelden de bepalingen daarover uit de WWB. Bij eventuele terugvordering van tegemoetkomingen op grond van hoofdstuk 2 zijn de terugvorderingbepalingen van de WWB van overeenkomstige toepassing. Dit ter bevordering van de eenduidigheid. Burgemeester en Wethouders werken terug- en invordering van ten onrechte verstrekte uitkering nader uit in beleidsregels. Artikel 11 tot en met 14 Geen nadere toelichting
2 5.1 (bijlage 1) advies TrechterWWB2012
Potgieterstraat 143, 5343 HT Oss ℡ 0412-647975 of voorz. ℡ 0412-632566 Spreekuren : dinsdag en vrijdag tussen 14.00 uur en 15.00 uur via ℡ 0412-624917 _____________________________________________________________________________________________
Aan: B & W van de gemeente Oss en de voltallige gemeenteraad Raadhuislaan 2 5340 BA Oss Betreft: advies op de Gemeentelijke beleidsvrijheid vanuit Wet Werk en Bijstand. Oss, 22 februari 2012 Hierbij ontvangt u onze reactie betreffende de veranderingen in de nieuwe WWB die in 2012 moet ingaan. De reactietijd was, zoals vaker het geval is geweest, weer eens aan de krappe kant. Hier hebben niet alleen de professionals maar zeker ook de vrijwilligers last van. Het een is nog niet behandeld of het andere komt alweer op je af. Algemene opmerking: • Bij de uitwerking van de Wet Werk en Bijstand, het kantelingprincipe niet eenzijdig benaderen (door alleen te bezuinigingen). • De kanteling van de klant voorop stellen (wat is er nodig om te participeren in de maatschappij). 1) Zoektijd: Er moet een afspraakbevestiging komen als je een aanvraag voor WWB doet. De Trechter adviseert bij aanvraag, na een zoektijd van 4 weken, ook een vervolgafspraak vast te leggen. 1a) Te leveren activiteiten in de zoektijd: Van de nu 10 voorgestelde activiteiten per week denkt de Trechter dat dit niet realistisch is en stelt daarom voor om 5 activiteiten te doen. De motivatie van verlaging naar 5 activiteiten zijn vooral gelegen in het feit dat het werkplein/werkbedrijf uit Oss vertrekt naar Den Bosch. Hierdoor ontbreekt een mogelijkheid van klanten om het werkplein/werkbedrijf met regelmaat te bezoeken. Bovendien beschikken niet alle klanten over een computer en zijn er onder diegene die wel een PC tot beschikking hebben, velen niet in staat om digitaal vacatures te zoeken zonder hulp van derden. Wij vinden het merkwaardig, dat de uitkeringsgerechtigde bij de WW de voorwaarde wordt opgelegd om minimaal 1 maal per week te solliciteren. Waar is dan die 10 activiteiten gericht op het zoeken naar werk binnen de WWB eigenlijk op gebaseerd? Een dergelijk groot verschil lijkt ons niet gewenst en redelijk. 1.
1b) Beleid: Beleid maak je voor langer termijn en daarom kan in deze fase al rekening worden gehouden met het wegvallen van deze voorziening in Oss. De eerste motivatie is; de mappen met vacatures zijn sinds twee weken (vanaf 13-02-2012) verdwenen op het werkplein/werkbedrijf Oss. Klanten kunnen daardoor aan de eis van 10 activiteiten moeilijk of niet voldoen. Daar nu al rekening mee houdend is echt niet prematuur. De tweede motivatie is; als er vanuit een werksituatie al een melding gedaan wordt bv. bij ontslag en men geen recht heeft op WW dan zullen de 10 zoekactiviteiten een grote wissel trekken op de betreffende klant. 2) Huishoudinkomen: Bij een huishouden dat uit meer dan twee volwassenen bestaat zal het inkomen te laag zijn. De motie die daarvoor ingediend is zullen we blijven volgen, zodat het Osse beleid daar acuut op aangepast kan worden middels de Bijzondere Bijstand. Mocht de motie niet aangenomen worden, dan adviseert de Trechter, om in dit, gepast maatwerk te leveren, en binnen het Osse beleid met een alternatief te komen om dit te compenseren tot netto € 1.059,49 incl. studiebeurs. Wij vinden de regeling die geldt voor thuiswonende studerende kinderen tegenover jongeren die een ambacht hebben geleerd (zoals metselaar, timmerman, schilder, lasser, machinebankwerker etc.) en ook thuis wonen en meestal gemiddeld een leeftijd hebben variërend van 18-21 jaar bijzonder discriminerend en maatschappelijk verwerpelijk. De inkomsten van deze jongeren worden volledig gekort! De samenleving heeft deze jongeren hard nodig zeker straks als de economie weer zal aantrekken. Het is niet wenselijk en niet reëel dat iedereen een HBO of WO-opleiding gaat volgen. Wij vragen u dan ook dringend om voor deze jongeren een acceptabele en passende oplossing te vinden om deze ongelijkheid en onrechtvaardigheid teniet te doen. Onduidelijk 1. Wajong uitkering indien het gezin niet alleen bestaat uit partners en minderjarige kinderen. Wie bedoelen ze dan wel! Vrijlating bij zorgverlening De gemeentelijke invulling voor het aannemelijk maken van zorgverlening klinkt in eerste instantie goed. De zorg van de Trechter gaat uit naar de zorgbehoefende die geen indicatie van het CIZ heeft, en wel zorg ontvangt van een gezinslid. De Trechter adviseert bij zorgvrijlating niet alleen de medische criteria te hanteren maar ook sociaal emotionele zaken een afweging te laten zijn bij de vrijlating. B.v. een ouder die na overlijden van partner aangewezen is op zorg en daarom bij kinderen inwoont. Het begrip zorg moet uitgelegd en gedegen in het beleid beschreven worden. Dit om onduidelijkheden en willekeur te voorkomen. 4) Nieuwe Vorderingen: De maximale norm van 10% als aflossingsbedrag mag niet in strijd zijn met de wettelijke beslagvrije voet. 6) Normering inkomensgrens minimabeleid: De gemeentelijke beleidsruimte bij AZOSS voor WWB klanten. De uitbreiding van de collectiviteit is een aanvulling. De Trechter constateert, dat deelname aan AZOSS alleen maar kan bij twee zorgverzekeraars namelijk het CZ en VGZ. 2.
De keuzevrijheid van de klant welke zorgverzekeraar hij wil hebben is dus beperkt. De Trechter adviseert daarom de deelname van zorgverzekeraars uit te breiden zodat de klant meer keuzevrijheid heeft waar ze verzekerd willen zijn. Deelnemers die een inkomen hebben tussen 110% en 120% van het sociaal minimum en volgens het nieuwe beleid niet meer in aanmerking komen voor de gemeentelijke bijdrage, actief te benaderen bijvoorbeeld door ze persoonlijk aan te schrijven en hen attent te maken op de mogelijkheid om de vervallen gemeentelijke bijdrage mogelijk middels de Bijzondere Bijstand op te vangen Handhaving: Blz. 19 punt 8 geeft weer dat de gemeente kontakten heeft met woningbouwcorporaties voor het oppakken van samenloopsignalen t.a.v. van het onderverhuur in het huurrecht. De Trechter kan zich voorstellen dat door de huishoudtoets de huishoudingen die minder inkomen ontvangen mogelijk een huurachterstand opbouwen. De Trechter adviseert de gemeente om van de woningbouwcorporaties ook signalen te vragen bij huurachterstand. De gemeente kan dan preventief ingrijpen en eventueel werken aan oplossingen met o.a. schuldhulpverlening. Een opmerking bij het persbericht: Het Persbericht is nog te zakelijk en zal voor de duidelijkheid nog meer geschreven moeten worden in Jip en Janneke taal. En een betreffende de informatie: De Trechter adviseert een nieuwe folder met heldere omschrijving. Een nieuwe folder met uitleg en procedureverloop van traject aanvraag tot toekenning van de uitkering met tijdspad/-tijdslijn vindt de Trechter een must. We wensen de gemeente sterkte bij het uitvoeren van de wet en we hopen dat er bij discrepantie in de uitvoering gekeken wordt naar de noden van de klant en niet bij voorbaat de verantwoordelijkheid bij de wet wordt neergelegd. Zorg als gemeente voor voldoende faciliteiten en hulp voor de burgers om hun eigen verantwoordelijkheid te kunnen dragen. De Trechter adviezen: 1. bij aanvraag, ook de vervolgafspraak, na zoektijd van 4 weken, vastleggen. 2. geen 10 maar 5 zoekactiviteiten per week. 3. bij zorgvrijlating niet alleen de medische criteria te hanteren maar ook sociaal emotionele zaken een afweging te laten zijn bij de vrijlating. 4. gelijke behandeling thuiswonende werkende jongeren t.o.v. thuiswonende studerenden betreffende het vrij te laten inkomen. 5. om voor de AZOSS deelname van zorgverzekeraars uit te breiden. 6. de gemeente om van de woningbouwcorporaties ook signalen te vragen bij huurachterstand. 7. Jip en Janneke taal voor het persbericht. 8. een nieuwe folder met heldere omschrijving. Met vriendelijk groet,
Namens Cliëntenplatform “de Trechter” Henk Janssen, voorzitter. 3.
3 5.1 (bijlage 1) reactie B&W TrechterWWB2012
Cliëntenplatform De Trechter Potgieterstraat 143 E-mail
[email protected]
5343 HT Oss
www.oss.nl Postbus 5 5340 BA Oss Wilt u bij uw reactie de datum van deze brief en ons kenmerk vermelden?
Datum
Ons kenmerk
Behandeld door
Doorkiesnummer
14 maart 2012
EM-WWB 2012
E.Megens en E. Langen
0412 – 629796
Onderwerp
Uw kenmerk
Advies wijzigingen Wet werk en bijstand 2012
Geacht cliëntenplatform, Op 23 januari 2012 hebben wij u om advies gevraagd in relatie tot de wijzigingen in de Wet werk en bijstand per 1 januari 2012. Op 27 februari 2012 is door u een advies uitgebracht. In deze brief leest u onze reactie daarop. Wij zullen daarbij puntsgewijs op uw deeladviezen ingaan. U constateert dat de voorbereidingstijd voor alle partijen kort is geweest. De veranderingen volgen zich in rap tempo op. Daarin delen wij uw zorg. 1.
“bij aanvraag, ook de vervolgafspraak, na zoektijd van 4 weken, vastleggen”
Dat gebeurt al, echter niet op een vooraf bepaald vast tijdstip. De klant krijgt bij de melding een afsprakenbrief mee. Daarin staat in dat men zich opnieuw kan melden in de week van ……tot… als men dan nog geen werk heeft gevonden. Wij zijn van mening dat het zelf terugmelden in de aangegeven periode behoort tot de verantwoordelijkheid van de klant. 2.
“geen 10 maar 5 zoekactiviteiten per week”
U noemt als hoofdreden het vertrek van het Werkplein uit Oss. Dat beperkt de zoekmogelijkheden. Het Werkplein Maasland wordt echter niet gesloten, maar partner UWV Werkbedrijf trekt zich daaruit terug om zich te vestigen in ’s-Hertogenbosch. Het Werkplein Maasland kan daarom nog bezocht worden. Het vertrek speelt bovendien pas in 2014. PC’s zijn beschikbaar in bibliotheek en op het Werkplein Maasland. Om misverstanden te voorkomen is het goed om te weten wat geldt als een zoekactiviteit. Eén sollicitatie kan 3 activiteiten
Volgvel
Ons kenmerk
2
EM-WWB 2012
betekenen, namelijk een brief schrijven, een gesprek en een 2e gesprek. Maar ook de speeddate, CV-workshop, bezoek uitzendbureau en dergelijke tellen mee. U stelt dat de eisen bij een WW-uitkering veel lager zijn. Anders dan de WW is de WWB geen verzekering maar een laatste vangnet. Uit onderzoek blijkt dat er juist in de eerste periode van werkloosheid de beste kansen op werk zijn. Van klanten mag daarom verwacht worden dat zij er alles aan doen om een beroep op WWB te voorkomen. Het aantal van 10 is daarbij een vuistregel. Uiteraard leveren wij hier maatwerk. Bij de beoordeling of iemand zich voldoende heeft ingespannen is dat een belangrijk aspect. 3.
“bij zorgvrijlating niet alleen de medische criteria te hanteren maar ook sociaal emotionele zaken een afweging te laten zijn bij de vrijlating”
De huishoudinkomentoets geldt niet voor zorgbehoeftige gezinsleden. Daarvoor zijn in de wet strenge criteria opgenomen. Belangrijkste daarvan is dat er een geldig AWBZ-indicatiebesluit moet liggen voor tenminste 10 uur zorgverlening per week. Daar kunnen wij niet van afwijken. Het is dus niet mogelijk om rekening te houden met andere omstandigheden. 4.
“gelijke behandeling thuiswonende werkende jongeren t.o.v. thuiswonende studerenden betreffen het vrij te laten inkomen”
De regering hecht veel waarde aan het langer doorleren. Uiteindelijk geeft dat de grootste kans op werk voor de langere termijn. Met een vrijlating worden thuiswonende jongeren gestimuleerd om te studeren. De gemeente heeft niet de vrijheid om een dergelijke vrijlating toe te passen voor andere doelgroepen. Overigens is er door staatssecretaris Krom wel een toezegging gedaan om werken voor inwonende kinderen vanaf 2013 meer lonend te maken. 5.
“om voor AZOSS deelname van zorgverzekeraars uit te breiden”
Vanaf 1 januari 2012 is de doelgroep voor het verstrekken van categoriale bijzondere bijstand beperkt tot personen met een inkomen tot 110% van minimumloon. Daar valt ook AZOSS onder. De nieuwe regels hebben echter geen gevolgen voor de inhoudelijke aspecten van AZOSS. Zodra er wijzingen optreden in relatie tot het AZOSS-pakket kunt u opnieuw een advies uitbrengen. Daarover zullen wij op dat moment een reactie geven. 6.
“de gemeente om van de wonigbouwcorporaties ook signalen te vragen bij huurachterstand”
Wij delen uw zorg. Invoering van de huishoudinkomenstoets kan leiden tot huurschulden. Er zijn door de dienst Stadsbeleid (afdeling Samenleving, Wonen en Economie) voorbereidingen getroffen om met Brabant Wonen afspraken te maken en die vast te leggen in een convenant. U zult begrijpen dat dit zorgvuldig moet gebeuren. Daarbij is aandacht nodig voor de privacy van
Volgvel
Ons kenmerk
3
EM-WWB 2012
klanten. Het is te vroeg om concrete mededelingen te doen. U kunt in een later stadium contact zoeken met genoemde afdeling. Overigens willen wij benadrukken dat de verantwoordelijkheid voor het betalen van de huur ligt bij de huurder. En dat geldt ook voor het oplossen van betalingsproblemen. Alleen in bijzondere situaties vervult de gemeente daarin een actieve rol. 7.
“Jip en Janneke taal voor het persbericht”
In de gemeente Oss worden alle teksten in ‘Klare Taal’ geschreven. Dus ook de persberichten, folders, brieven en beschikkingen. Klare Taal betekent inleven in je lezer. Je afvragen wat hij of zij wil weten. Iedere lezer heeft een taalniveau. Er zijn zes taalniveaus. Per niveau heb je bepaalde vaardigheden nodig. A1 (Laagst)
De lezer begrijpt vertrouwde namen, woorden en zeer eenvoudige zinnen.
A2
De lezer begrijpt korte, eenvoudige en persoonlijke teksten.
B1
De lezer begrijpt teksten in eenvoudige spreektaal of in de taal die bij zijn werk past.
B2
De lezer begrijpt artikelen en verslagen over eigentijdse problemen en literair proza.
C1
De lezer begrijpt complexe teksten, specialistische artikelen en technische instructies.
C2 (Hoogst)
De lezer kan alles lezen.
Het gemiddelde taalniveau van de Nederlanders is B1. Teksten in Klare Taal worden op B1 niveau geschreven. Voorheen was dit vaak op C1 niveau. 8.
“een nieuwe folder met heldere omschrijving”
Er is een nieuwe informatiefolder in Klare Taal beschikbaar. Deze hebben de leden van de Trechter inmiddels ontvangen. Onze adviesvraag was met name gericht op de aanpassingen van WWB-verordeningen. Omdat er op dat vlak geen specifieke adviezen zijn gegeven gaan wij ervan uit dat De Trechter met de concept-verordeningen WWB instemt. Wij hopen u hiermee voldoende te hebben geïnformeerd. Hoogachtend, De wethouder Sociale Zaken, Jeugd & Onderwijs, Drs. W.P.H.J. Peters
4 5.1 (bijlage 2) voorstel per bijz bijstand
Notitie WWB 2012 (aanvulling op B&W besluit 17-1-2012)
Bijlage 2
Onderwerp WWB 2012 en gevolgen voor periodieke bijzondere bijstand voor klanten zonder algemene bijstand. Voorstel 1.
Voor klanten die enkel periodieke bijzondere bijstand ontvangen deze zonder toepassing van de huishoudinkomenstoets te laten doorlopen tot de –eerder vastgestelde- in 2012 gelegen einddatum.
2.
Voor klanten die enkel periodieke bijzondere bijstand ontvangen die voor langer dan 12 maanden is toegekend , die zonder toepassing van de huishoudinkomenstoets te laten doorlopen tot 1 juli 2012.
Aanleiding Het huishoudinkomen heeft niet alleen gevolgen voor algemene bijstand (levensonderhoud), maar ook indirect op de beoordeling van bijzondere bijstand. Die waren nog onvolledig in beeld eind 2011. Dit voorstel ziet alleen toe op klanten zónder algemene bijstand met een recht op periodieke bijzondere bijstand dat doorloopt na 31 december 2011. Hiervoor is namelijk geen wettelijke overgangsregeling getroffen. Beoogd effect Adequate overgangsregeling Argumenten -
Hoewel er geen wettelijke regeling is in de WWB is het redelijk en billijk om ook voor deze doelgroep een adequate overgangsregeling te treffen. Zo worden ook zij –evenals klanten met algemene bijstand- in staat gesteld om zich op de nieuwe situatie voor te bereiden. Je handelt dan in de geest van de aangescherpte WWB.
-
Je komt tegemoet aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Dit sluit aan bij een door de rechter afgedwongen regeling voor de WWIK (kunstenaarsregeling in bijstand).
-
Het is praktisch niet haalbaar om alle zaken op 1 januari 2012 te herbeoordelen, omdat de wet pas op 20 december 2011 door de 1e kamer is aangenomen.
Kanttekeningen -
De einddatum 1-7-2012 voor meerjarige toekenningen kan een ongelijkheid betekenen vergeleken met klanten die een recht houden tot een datum tussen 1-7-2012 en 1-1-2013.
-
Het moeten verantwoorden van een overgangsregeling richting Ministerie.
5 5.1 (bijlage 3) beleidsregels WWB 2012
Beleidsregels WWB 2012
Bijlage 3
Inleiding Op 20 december 2011 is de Wet werk en bijstand 2012 (verder te noemen WWB 2012) aangenomen. Deze wet treedt met ingang van 1 januari 2012 in werking. Tegelijkertijd wordt per 1 januari 2012 de Wet investeren in jongeren ingetrokken. De WWB 2012 heeft een vier uitgangspunten: 1. De eigen verantwoordelijkheid van de burger komt meer centraal te staan. De aanscherping richt zich allereerst op de toegang tot de bijstand. Voordat men bijstand kan aanvragen moet men eerst vier weken actief zoeken naar werk of opleiding. 2. Het activerende karakter en de vangnetfunctie van de WWB zijn verder versterkt. Werk is de basis voor zelfstandigheid, voor het benutten en ontwikkelen van talenten en vaardigheden en de beste manier om uit armoede te komen. In dat kader wordt de bijstand voor inwonenden afgeschaft en de toets op het partnerinkomen wordt vervangen door een toets op het huishoudinkomen. 3. De verplichtingen van mensen met een uitkering op grond van de WWB worden aangescherpt. 4. De WWB wordt gericht op de doelgroep die het echt nodig heeft. Om dit te bereiken wordt de inkomensgrens van gemeentelijk minimabeleid genormeerd tot 110%. Beleidsregels WWB en verordeningen WWB Hieronder zijn de belangrijkste wijzigingen uitgelicht en is per onderwerp de (beperkte) gemeentelijke beleidsvrijheid aangegeven. De daarin gemaakte keuzen zijn vertaald in een beleidregel (vastgesteld in B&W vergadering van 17 januari 2012 en 20 maart 2012). In de raadsvergadering van 9 februari 2012 is het minimabeleid 2012 vastgesteld. Voorzover vereist worden de daarin gemaakte keuzen verwerkt in de WWB-verordeningen. Die worden op 10 mei 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. 1.
ZOEKTIJD
Onder een zoektijd wordt verstaan dat gedurende 4 weken nog geen bijstandsaanvraag wordt ingediend maar dat in die tijd wel moet worden gezocht naar werk en rijksbekostigd onderwijs. De zoektijd heeft dus zowel invloed op de financiën (er wordt nog geen uitkering verstrekt) als op verplichtingen. De verplichting om eerst te zoeken naar werk of opleiding gedurende de 4 weken voorafgaande aan het formeel indienen van een aanvraag geldt voor alle personen jonger dan 27 jaar met uitzondering van 2 situaties, te weten: zij die voorafgaand aan de aanvraag WWB een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen; bepaalde categorieën vluchtelingen. De wetgever geeft de gemeenten de mogelijkheid om ook aan personen van 27 of ouder de zoektijd op te leggen. De gemeente Oss maakt al geruime tijd gebruik van de mogelijkheid tot het opleggen van een zoektijd aan personen van 27 jaar of ouder die duidelijke kansen hebben tot arbeidsinschakeling. Het argument daarvoor is dat ook deze klanten zelf verantwoordelijkheid moeten dragen voor een zelfstandige bestaansvoorziening en zich daarvoor maximaal moeten inspannen. Beleidsregel: Zoektijd personen ouder dan 27 jaar Vanaf 01-01:-12 ook aan personen van 27 of ouder een zoektijd opleggen. Uitzonderingen maken voor: de klant die voorafgaand aan de aanvraag WWB een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangt; de klant die 60 jaar of ouder is en een zeer lage kans heeft op uitstroom naar reguliere arbeid; de klant waarvan op basis van een geldige WSW-indicatie, al is vastgesteld dat geen reguliere mogelijkheden bestaan op uitstroom naar reguliere arbeid; de klant waarbij sprake is van zogenaamde broodnood, en het uitstellen van een aanvraag (en daaraan gekoppelde mogelijkheden tot bevoorschotting) onoverkomelijke liquiditeitsproblemen zou veroorzaken; de klant waaraan, binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid, bij de aanvraag niet de verplichting kan worden opgelegd om gedurende 4 weken actief te zoeken naar werk. Een zorgvuldig afgewogen geïndividualiseerde benadering is dan nodig. Te denken valt aan onvoorziene echtscheidingen en bepaalde categorieën vluchtelingen. Deze werkwijze per 01-07-2012 evalueren.
Het is aan het college om vast te stellen of de jongere nog mogelijkheden heeft om deel te nemen aan regulier bekostigd onderwijs. Beleidsregel: Verplichting van jongeren om te zoeken naar regulier bekostigd onderwijs In ieder geval totdat onderwijsinstellingen een bindend studieadvies kunnen geven (naar verwachting vanaf 01-07-2012) aansluiten bij het al dan niet hebben van een startkwalificatie. Een startkwalificatie is een diploma op HAVO-, VWO- of MBO2 niveau. De jongere zal wel gestimuleerd worden om verder te studeren dan het startkwalificatieniveau (met studiefinanciering). Maar als de motivatie ontbreekt is het geen goede weg om in te slaan. Alle inspanningen moeten dan gericht zijn op het intensief zoeken naar werk. Het Regionaal Meld- en Coördinatiefunctie voortijdig schoolverlaten (RMC) zal een adviserende taak hebben bij de beoordeling of een jongere tot 27 jaar, zonder startkwalificatie, mogelijkheden heeft om regulier bekostigd onderwijs te volgen. Wettelijk gezien heeft het RMC een rol voor jongeren tot 23 jaar. In Oss wordt deze leeftijd, als proef, opgehoogd naar 27 jaar. Per 01-07-2012 deze proef evalueren.
Het college stelt vast welke activiteiten geleverd moeten worden in de zoektijd. Beleidsregel: Te leveren activiteiten in de zoektijd De klant minimaal 10 activiteiten per week laten ondernemen en deze opnemen in de verklaring die hij/zij na de zoektijd meeneemt naar de consulent. Als activiteiten gelden (niet limitatief): - inschrijven uitzendbureau; - bezoeken werkplein om vacatures te zoeken; - gerichte/open sollicitaties naar relevante vacatures; - het voeren van een sollicitatiegesprek; - onderzoek naar scholingsmogelijkheden; - maken competentietest Werkconsult; - deelname speeddate; - CV-workshop. In de verklaring kan ook de reden opgenomen worden waarom niet aan de verplichting is voldaan. Bewijsstukken, zoals een verklaring van een behandelend arts, moeten door de klant zelf aangedragen worden. De bovenstaande toetscriteria zijn uitgangspunt voor de beoordeling. De consulent moet rekening houden met de persoonlijke omstandigheden. Er wordt maatwerk geleverd. In situaties dat onvoldoende inspanningen zijn geleverd wordt na afloop van de zoektijd een aanvraag ingenomen, waarbij tevens het opleggen van een maatregel wordt beoordeeld. Een afwijzing volgt als uit houding en gedrag van de klant ondubbelzinnig kan worden opgemaakt dat niet de intentie bestaat om te gaan voldoen aan de verplichtingen.
2.
HUISHOUDINKOMENTOETS
Het gezinsbegrip in de Wet werk en bijstand wordt uitgebreid. Op dit moment vormen partners en hun minderjarige kinderen samen een gezin. Vanaf 1 januari 2012 vallen daar ook onder de inwonende meerderjarige kinderen. Inwonende kinderen hebben dus geen eigen recht op uitkering meer. Tot het gezin behoren ook de grootouders, kleinkinderen en schoondochter/zoon als die tevens op hetzelfde adres wonen. Het gezin krijgt samen maximaal een uitkering ter hoogte van 100% van het netto wettelijk minimumloon. Dat is per 1 januari 2012 € 1.336,42. De wetswijziging leidt er toe dat nog hooguit één uitkering mogelijk is achter één voordeur. Alle gezinsleden vragen samen de uitkering aan. De verplichtingen gelden dan ook voor alle gezinsleden. Bij de bepaling van het recht op uitkering wordt rekening gehouden met de middelen van de afzonderlijke gezinsleden. Dat gaat dan om inkomen en vermogen. Dit heet de huishoudinkomenstoets. Zo kan het voorkomen dat het inkomen of vermogen van één gezinslid bijstandsverlening in de weg staat. Dat kan zijn de vader, maar ook het kind of de grootouder.
2
Over hoe bovenstaande concreet wordt ingevuld bestaat op dit moment nog geen duidelijkheid. Mogelijk zal in de loop van 2012 nadere invulling van beleidsruimte door het college nodig zijn. Uitzonderingen De wet kent een paar uitzonderingen op het gezinsbegrip. 1. Thuiswonende studerende kinderen met een inkomen tot netto € 1.059,49 per maand 2. Zorgbehoevend gezinslid (onder zeer strenge voorwaarden) Inkomen en vermogen van gezinsleden tellen niet mee voor de beoordeling van het recht op uitkering. Van bepaalde gezinsleden worden inkomsten buiten beschouwing gelaten: 1. Wajonguitkering indien het gezin niet alleen bestaat uit partners en minderjarige kinderen. 2. Inkomsten inwonende kinderen van 16 en 17 jaar tot netto € 827,- per maand Het eventuele vermogen telt wel mee in de beoordeling van het recht op uitkering. Het nieuwe gezinsbegrip, de huishoudinkomentoets en de daaraan gekoppelde normensystematiek hebben een dwingendrechtelijk karakter. Dat heeft betrekking op zowel algemene als bijzondere bijstand en minimabeleid. Het is door het Rijk vastgesteld inkomensbeleid waarvan niet afgeweken kan worden. Op deelaspecten en raakvlakken kan er echter wel beleidsruimte bestaan: Het collega stelt vast welke eisen daaraan worden gesteld. Beleidsregel: Aannemelijk maken zorgverlening gezinslid - Een door zorgbehoevende en zorgverlenende gezinslid schriftelijk afgegeven verklaring is afdoende om aannemelijk te maken dat de zorg wordt verleend. - Ondanks de formele eis dat bepaling zorgbehoefte op verzoek moet plaatsvinden is het voorstel dat de gemeente zich actief opstelt bij de beoordeling van een eventuele zorgbehoefte. Dit onderwerp is een vast onderdeel van de aanvraagbehandeling en de periodieke heronderzoeken.
Het college stelt vast op welke wijze aanvullende bijzondere bijstand wordt verleend aan alleenstaanden, alleenstaande ouders of gezinnen met personen van 18, 19 of 20 jaar. Tot 21 jaar hebben beide ouders een onderhoudsplicht ten opzichte van hun kinderen. De (algemene) bijstand voor 18, 19 en 20 jarigen is daarop afgestemd en ligt daardoor op een lager niveau. Binnen de Wet werk en bijstand bestaat de mogelijkheid op die landelijk bepaalde normen aanvullende bijzondere bijstand te verlenen. Beleidsregel: Aanvullende (bijzondere) bijstand levensonderhoud personen van 18, 19 en 20 jaar Uitgangspunt is de onderhoudsplicht van de ouders. Pas als daar geen beroep op kan worden gedaan of als deze tekortschiet aanvullend bijzondere bijstand verlenen. Per leefvorm is dat als volgt ingevuld: • Alleenstaande < 21 jaar De hoogte van de te verlenen (aanvullende) bijzondere bijstand afstemmen op de individuele omstandigheden. De norm hiervoor is WSF 2000 voor een uitwonende student in het beroepsonderwijs. • Alleenstaande ouder < 21 jaar Maximaal aanvullende bijzondere bijstand verlenen tot de bijstandsnorm (met toeslag) voor een alleenstaande ouder van 21 jaar. • Gezin waarbij een of meerdere personen < 21 jaar zijn Maximaal aanvullende bijzondere bijstand verlenen tot de gezinsnorm als bedoeld in artikel 21, lid 1 WWB (€ 1.336,42 per 1 januari 2012). De garantietoeslag voormalig alleenstaande ouder vervalt per 1 januari 2012 als gevolg van het gewijzigde gezinsbegrip. De aanvulling hierboven komt daarvoor in de plaats voor de nieuwe instroom. Voor de lopende garantietoeslagen op 31 december 2011 geldt het overgangsrecht tot uiterlijk 1 juli 2012.
3
Het college is gehouden aan het wettelijk beslagrecht. De beslagruimte is 10% van de toepasselijke bijstandsnorm. Dit is een bovengrens. Afwijkingen naar beneden zijn mogelijk. Beleidsregel: Invordering bijstandsschuld - Bestaande vorderingen - Klanten • Ook na 1-1-2012 voor bijstandsklanten de bestaande norm van 6% blijven hanteren. Daarbij geldt wel dat, als bij wijziging van omstandigheden de normbijstand wordt aangepast, ook de inhouding daaraan zal worden aangepast. - Bestaande vorderingen - Niet klanten • Voor op 1-1-2012 al lopende invorderingen de oude bedragen blijven hanteren. Bij onderbrekingen langer dan 3 maanden overschakelen naar onderstaand nieuw invorderingsbeleid. - Nieuwe vorderingen • vanaf 1-1-2012 voor niet bijstandsklanten het aflossingsbedrag te bepalen op 10% van de maximale norm voor respectievelijk een alleenstaande, een alleenstaande ouder of gezin. Deze bedragen worden bij aanvang van de terugvordering vastgesteld en blijven daarna in principe ongewijzigd.
3.
TEGENPRESTEATIE NAAR VERMOGEN
De mogelijkheid om de plicht tot het leveren van een tegenprestatie naar vermogen op te leggen is in 2012 in de WWB opgenomen. Dit is een bevoegdheid van het college. Zolang de rechter zich nog niet over alle aspecten heeft uitgesproken, kleven aan het opleggen ervan de nodige risico's: • De gemeente is mogelijk aansprakelijk voor schade die de bijstandsgerechtigde lijdt tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden. Ze doet er daarom goed aan om dit risico te verzekeren. • De gemeente is mogelijk aansprakelijk voor schade die de bijstandsgerechtigde toebrengt aan derden tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden. Ze doet er daarom goed aan om dit risico te verzekeren. • Er kan snel sprake zijn van strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur, wat kan leiden tot veroordeling in de proceskosten voor de gemeente. • Als bijstand achteraf wordt teruggevorderd over een periode waarin de verplichting is opgelegd, dan zou de betrokkene of het UWV mogelijk loon of een vergoeding kunnen claimen bij de gemeente voor de verrichtte werkzaamheden. Denk in het bijzonder aan situaties waarin er achteraf recht bestaat op een uitkering van het UWV (die deze verplichting niet kan opleggen) of er sprake is van fraude door een gezinslid (zeker nu per 2012 veel meer personen dan voorheen tot het gezin kunnen behoren). • Het opleggen van de verplichting is mogelijk in strijd met internationale verdragen, zoals artikel 4 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of artikel 2 van het ILO-verdrag nr. 29. De regering meent overigens dat dit niet het geval is. • Financieel is er voor gemeenten geen enkele reden om de verplichting tot tegenprestatie aan cliënten op te gaan leggen. Het kost immers de nodige tijd en moeite, terwijl de regering er geen cent extra voor beschikbaar stelt.
Beleidsregel: Tegenprestatie naar vermogen Vooralsnog geen invulling geven aan de mogelijkheid om tegenprestatie naar vermogen op te leggen. Dit gezien de genoemde risico’s en het feit dat de gemeente Oss al op diverse andere manieren uitkeringsgerechtigden verplicht kan laten werken of participeren binnen de samenleving (bijvoorbeeld Werkende Weg, de Rotonde, vrijwilligerswerk)
4. Alleenstaande ouders De wijzigingen voor alleenstaande ouders die op 1 januari 2012 zijn tweeledig: 1. bepaalde heffingskortingen voor (part-time werkende) alleenstaande ouders met kinderen tot 5 jaar worden niet meer vrijgelaten. Het gaat om de aanvullende alleenstaande ouder korting en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. Dit is dwingend recht.
4
2.
Introductie van een verlengde inkomstenvrijlating voor alleenstaande ouders met kinderen tot 12 jaar. Die is 30 maanden en sluit aan op de bestaande algemene vrijlatingsperiode van 6 maanden. De vrijlating voor de nieuwe regeling is 12,5% van de inkomsten met een maximum van 120,- per maand. De extra faciliteit geldt niet voor jongeren tot 27 jaar. Het moet verder gaan om een aangesloten periode van 30 maanden. Als eenmaal een beroep is gedaan op de vrijlatingsregeling kunnen maanden waarin geen inkomen is verworven niet ‘doorgeschoven’ worden. Ook dat beginsel geldt al voor de algemene vrijlatingsregeling.
Een vergelijking van beide maatregelen maakt duidelijk dat er per saldo geen negatief effect optreedt. De nieuwe vrijlating gaat gelden voor alleenstaande ouders met kinderen van nul tot twaalf jaar en zorgt er daarmee voor dat werken ook voor alleenstaande ouders met kinderen tussen de vijf en twaalf jaar oud meer lonend wordt. De verlengde vrijlating is van toepassing voorzover het college van oordeel is dat het werk bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Het college kan bijvoorbeeld het standpunt innemen dat dit niet het geval is als het werk slechts van korte duur is. Exact dezelfde afweging geldt voor de beoordeling van de al bestaande algemene vrijlatingsregeling van 6 maanden. Bij de invoering daarvan in 2004 is door het college de volgende beleidsregel vastgesteld: “Iedereen die vanuit een volledige uitkeringssituatie (tijdelijk) parttime werk vindt, komt in aanmerking voor de inkomstenvrijlating van maximaal zes aaneengesloten maanden. Er hoeft dus niet eerst te worden onderzocht of het werk zal leiden tot uitstroom”. Dit sluit bijvoorbeeld uitzendwerk of andere vormen van flexibel werk niet uit. Beleidsregel verlengde vrijlatingsregeling Voor de toepassing van de verlengde vrijlatingsregeling volledig aansluiten bij de eerder vastgestelde beleidsregel voor de algemene vrijlatingsfaciliteit. Er hoeft dus niet eerst te worden onderzocht of het werk zal leiden tot uitstroom. Er worden ook geen nadere eisen gesteld aan de aard of duur van de werkzaamheden.
5.
NORMERING INKOMENSGRENS MINIMABELEID
Door wijzigingen in de WWB 2012 moet de gemeente per 1 januari 2012 bij de categoriale bijstand en het categoriaal minimabeleid uitgaan van een inkomensgrens van 110% van het sociaal minimum. Voorheen was dit 120%. Hierdoor heeft een deel van de doelgroep geen recht meer op toelagen in het kader van onze minimaregelingen. Voorbeelden van categoriale bijstand en categoriaal minimabeleid zijn de langdurigheidstoeslag, de collectieve ziektekostenverzekering, de regeling voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten en de regeling ‘Meedoen is belangrijk’. Op 9 februari 2012 heeft de gemeenteraad het minimabeleid voor 2012 vastgesteld. Voorzover van toepassing zijn die ook hieronder verwerkt. Beleidsregel: Azoss voor WWB-klanten • De klanten aan wie in november 2011 deelname aan de collectiviteit per 1-1-2012 door de zorgverzekeraars kenbaar is gemaakt, kunnen het hele jaar 2012 blijven deelnemen. Met inbegrip van de huishoudens van wie de uitkering per 1-7-2012 eindigt. • Het nieuwe begrip huishoudinkomen/gezin als criterium te hanteren voor nieuwe bijstandsklanten per 1-1-2012. • Huishoudens die per 1-7-2012 vallen onder het nieuwe huishoudinkomen en die nog van bijstand afhankelijk blijven, kunnen blijven deelnemen aan Azoss inclusief de gemeentelijke bijdrage.
5
Beleidsregel: Azoss voor overige minima • nieuwe begrip huishoudinkomen/gezin niet als criterium te hanteren in deze herbeoordelings-ronde Azoss 2011 (voor deelname 2012). Er wordt wél uitgegaan van de 110% - en 120%-grens ingaand per 1-1-2012 maar dan getoetst aan de inkomens van de nu bekende verzekerde gezinsleden. • Deelnemers tot 110% kunnen deelnemen aan de collectiviteit Azoss en hebben recht op de gemeentelijke bijdrage. • Deelnemers die een inkomen hebben tussen 110% en 120% van het sociaal minimuminkomen kunnen deelnemen aan de collectiviteit Azoss zónder de gemeentelijke bijdrage. • Voortzetting van deelname aan Azoss van toepassing laten zijn voor de gehele periode 11-2012 tot en met 31-12-2012.
Beleidsregel: Tegemoetkoming voor ouderen, chronisch zieken en gehandicapten De regeling word uitgevoerd conform de nota ‘Herinrichting minimabeleid Oss 2012’ Alle aanvragen om toekenning op deze categoriale regeling moeten per 1-1-2012 worden getoetst aan het nieuwe begrip huishoudinkomen/gezin. De aanspraak op deze categoriale bijstand is door de wetswijziging gewijzigd tot de inkomens niet hoger dan 110% van het sociaal minimum.
Beleidsregel: Langdurigheidstoeslag De regeling uitvoeren conform de nota ‘Herinrichting minimabeleid Oss 2012’. Deze zal in de verordening zijn doorvertaling krijgen (gemeenteraad 10 mei 2012) Alle aanvragen om toekenning op deze categoriale regeling per 1-1-2012 toetsen aan het nieuwe begrip huishoudinkomen/gezin.
Beleidsregel: Regeling ‘Meedoen is belangrijk’ De regeling uitvoeren conform de nota ‘Herinrichting minimabeleid Oss 2012’ . Deze zal in de verordening zijn doorvertaling krijgen (gemeenteraad 10 mei 2012). Alle aanvragen om toekenning op deze categoriale regeling per 1-1-2012 toetsen aan het nieuwe begrip huishoudinkomen/gezin.
Beleidsregel: Periodieke bijzondere bijstand voor klanten zonder algemene bijstand Adequate overgangsregeling voor deze groep, namelijk: • Voor klanten die enkel periodieke bijzondere bijstand ontvangen deze zonder toepassing van de huishoudinkomenstoets te laten doorlopen tot de –eerder vastgestelde- in 2012 gelegen einddatum. • Voor klanten die enkel periodieke bijzondere bijstand ontvangen die voor langer dan 12 maanden is toegekend , die zonder toepassing van de huishoudinkomenstoets te laten doorlopen tot 1 juli 2012.
6.
HERBEOORDELINGEN HUISHOUDINKOMEN
Voor het toepassen van de huishoudinkomenstoets geldt een overgangsperiode van 6 maanden. Personen die op 31 december 2011 algemene bijstand ontvangen vallen onder de overgangsregeling. Zij hebben tot 1 juli 2012 de tijd om te anticiperen op de nieuwe regels. Dat kan door het aanpassen van het uitgavenpatroon of om zo snel mogelijk uit de uitkering te stromen. Nadelige financiële consequenties treden pas op vanaf 1 juli 2012. Hoe de herbeoordeling wordt ingericht staat de gemeente vrij. In het kader van deze wetswijzigingen is een plan van aanpak nodig.
6
Gemeentelijke aanpak Het college bepaalt de werkwijze bij de herbeoordelingen in relatie tot de wetswijziging. Die als volgt: - Herbeoordeling in de periode januari tot en met april 2012. - De gevallen waarbij de financiële consequenties naar verwachting het grootst zijn, als eerste behandelen. - Als er geen financiële consequenties zijn, de herbeoordeling administratief afhandelen. - Voor een herbeoordelingsgesprek worden alle gezinsleden uitgenodigd waarvoor verplichtingen gelden. - Bij samenloop (jongeren met uitkering en ouders met uitkering, periodieke bijzondere bijstand) één herbeoordeling door dezelfde consulent.
7
6 5.1 Afstemmingsverordening WWB IOAW IOAW gemeente Oss 2012
De Raad van de gemeente Oss, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss d.d. 20 maart 2012, gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8 lid 1 onderdelen b en h, artikel 9a lid 12 en artikel 18 lid 1, 2 en 3 van de Wet werk en bijstand, de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de artikelen 20 en 35 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; overwegende dat het noodzakelijk is de verlaging of weigering van bijstand of uitkering bij wijze van sanctie bij verordening te regelen; BESLUIT: vast te stellen: Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012
Artikel 1.
Begripsomschrijving
1. In deze verordening wordt verstaan onder: a.
WWB: Wet werk en bijstand;
b.
Bbz: het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004;
c.
IOAW: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers;
d. IOAZ: Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; e.
WI: Wet inburgering;
f.
bijstand: de bijstandsnorm bedoeld in hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3, van de WWB;
g.
grondslag: toepasselijke grondslag, als bedoeld in artikel 5, derde, vierde en vijfde lid, van de IOAW of artikel 5, vierde lid, van de IOAZ;
h. uitkering: bijstandsuitkering of uitkering als bedoeld in artikel 9 IOAW of IOAZ; i.
afstemming: verlaging van de uitkering op grond van artikel 18, tweede lid WWB, verlaging van de uitkering op grond van artikel 20 tweede lid IOAW of artikel 20 eerste lid IOAZ, evenals het tijdelijk geheel of gedeeltelijk weigeren van een uitkering op grond van artikel 20, eerste lid IOAW en artikel 20, tweede lid IOAZ;
j.
re-integratievoorziening: een voorziening, gericht op het vergroten van de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of participatie;
2. Alle begrippen die verder in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB, Bbz, IOAW, IOAZ, WI en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Artikel 2. 1.
Het verlagen van de uitkering
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college voor de toepassing van de WWB tekortschietend besef van verantwoordelijkheid toont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de WWB, Bbz, IOAW of IOAZ of de artikelen 30c van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich tegenover het college zeer ernstig misdragen, wordt in overeenstemming met deze verordening de uitkering verlaagd.
2.
De verlaging wordt afgestemd op de ernst van de gedraging, de mate waarin de belanghebbende de gedraging kan worden verweten en de omstandigheden waarin hij verkeert.
Artikel 3.
Berekeningsgrondslag
1.
De verlaging wordt toegepast op de bijstand of de grondslag.
2.
In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand indien: a.
aan belanghebbende bijzondere bijstand wordt verleend met toepassing van artikel 12 van de wet; of
b.
de verwijtbare gedraging van belanghebbende, in relatie met zijn recht op bijzondere bijstand, daartoe aanleiding geeft.
3. In afwijking van het eerste lid kan de verlaging ook worden toegepast op de bijzondere bijstand voor woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering aan zelfstandigen die bijstand voor levensonderhoud op grond van het Bbz ontvangen, of hebben ontvangen. Artikel 4.
Afzien van verlaging van de uitkering
Het college ziet af van een verlaging indien: a.
elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt; of
b.
de gedraging meer dan zes maanden vóór constatering van die gedraging door het college heeft plaatsgevonden, tenzij de gedraging een schending van de inlichtingenplicht inhoudt en als gevolg van die gedraging ten onrechte uitkering is verleend. Een verlaging wegens schending van de inlichtingenplicht wordt niet opgelegd na verloop van vijf jaren nadat de betreffende gedraging heeft plaatsgevonden.
Artikel 5. 1.
Ingangsdatum en tijdvak
De verlaging gaat in met ingang van de eerst volgende kalendermaand volgend op de datum waarop het besluit tot verlaging aan de belanghebbende is bekendgemaakt. Daarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of grondslag.
2.
In afwijking van het eerste lid kan de verlaging met terugwerkende kracht worden toegepast, voor zover de uitkering nog niet is uitbetaald.
2
3.
Een verlaging wordt voor bepaalde tijd toegepast. Een verlaging die voor een periode van meer dan drie maanden wordt toegepast, wordt uiterlijk na drie maanden nadat deze ten uitvoer is gelegd heroverwogen.
Artikel 6.
Samenloop van gedragingen
Indien een belanghebbende zich tegelijkertijd schuldig maakt aan verschillende gedragingen die het niet nakomen van een verplichting als genoemd in artikel 2, eerste lid, inhouden, wordt voor het bepalen van de hoogte en duur van de verlaging uitgegaan van de gedraging waarvoor de hoogste verlaging geldt. Artikel 7.
Gedragingen
De gedragingen bedoeld in artikel 18 tweede lid WWB, artikel 20 IOAW of artikel 20 IOAZ worden onderscheiden in de volgende categorieën: 1.
Eerste categorie:
a.
het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van de inlichtingen- en medewerkingsplicht bedoeld in artikel 17 WWB, artikel 38 tweede lid van het Bbz, of artikel 13 van de IOAW of IOAZ, en indien van toepassing mede als bedoeld in artikel 25 van de WI, voor zover dit niet heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van uitkering;
2.
Tweede categorie:
a.
het niet, onvoldoende of niet binnen een door het college gestelde termijn nakomen van de inlichtingen- en medewerkingsplicht bedoeld in artikel 17 WWB, artikel 38 tweede lid van het Bbz, of artikel 13 van de IOAW of IOAZ, als dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van uitkering;
b.
uitsluitend voor zover de WWB van toepassing is, het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18, tweede lid WWB, voor zover het niet betreft het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
c.
het niet als werkzoekende geregistreerd zijn of blijven bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV), indien daardoor de mogelijkheid tot arbeidsinschakeling aantoonbaar wordt belemmerd;
d. het onverantwoord interen van vermogen waardoor eerder een beroep op bijstand wordt gedaan, doordat verwijtbaar niet of niet meer over middelen wordt beschikt.
3
3.
Derde categorie:
a.
Het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen, waaronder begrepen voor personen jonger dan 27 jaar het niet nakomen van verplichting om werk te zoeken tijdens de zoektijd als bedoeld in artikel 7 WWB;
b.
het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van re-integratievoorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of participatie, of aan een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a WWB, voor zover dit niet heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het re-integratietraject;
c.
Het uit houding en gedrag ondubbelzinnig laten blijken de verplichtingen zoals bedoeld in artikel 9 lid 1 onderdeel b WWB respectievelijk artikel 37 lid 1 onderdeel e IOAW en artikel 37 lid 1 onderdeel e IOAZ niet te willen nakomen, wat heeft geleid tot het intrekken van de ontheffing van de arbeidsplicht voor een alleenstaande ouder zoals bedoeld in artikel 9a lid 1 WWB respectievelijk 38 lid 1 IOAW en artikel 38 lid 1 IOAZ.
d. uitsluitend voor zover de WWB van toepassing is, het niet of onvoldoende nakomen van een verplichting als bedoeld in hoofdstuk 6, paragraaf 3, van de WWB. 4.
Vierde categorie:
a.
uitsluitend voor de toepassing van de WWB, het blijk geven van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan als bedoeld in artikel 18 tweede lid WWB, voor zover het betreft het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid;
b.
het niet aanvaarden van algemeen geaccepteerde arbeid en tevens uitsluitend voor de toepassing van de IOAW of IOAZ, indien het betreft een verwijtbare beëindiging van de dienstbetrekking als bedoeld in artikel 20 IOAW of IOAZ;
c.
het niet of onvoldoende nakomen van de verplichting tot gebruik maken van re-integratievoorzieningen, waaronder begrepen het niet of onvoldoende meewerken aan de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of participatie of aan een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a WWB, als dit heeft geleid tot het geen doorgang vinden of tot voortijdige beëindiging van het re-integratietraject;
d. het zich zeer ernstig misdragen tegen het college en de in zijn opdracht werkende ambtenaren en medewerkers onder omstandigheden die rechtstreeks verband houden met de uitvoering van de WWB, Bbz, IOAW of IOAZ.
Artikel 8.
Hoogte en duur van de verlaging
1. Onverminderd artikel 2, tweede lid, wordt de verlaging vastgesteld op:
4
a) tien procent van de bijstand of grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de eerste categorie; b) twintig procent van de bijstand of grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de tweede categorie; c) veertig procent van de bijstand of grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de derde categorie; d) honderd procent van de bijstand of grondslag gedurende een maand bij gedragingen van de vierde categorie. 2. De hoogte van de verlaging als bedoeld in het eerste lid wordt verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de verzenddatum van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging. 3. In geval er sprake is van een verwijtbare gedraging als bedoeld in het eerste lid onder d wordt de duur van de verlaging verdubbeld, indien de belanghebbende zich binnen twaalf maanden na de verzenddatum van een besluit waarbij een verlaging is toegepast, opnieuw schuldig maakt aan een verwijtbare gedraging. 4. In afwijking van het eerste lid wordt bij onverantwoord interen van vermogen een verlaging toegepast van twintig procent gedurende het aantal maanden dat eerder beroep op bijstand is gedaan dan wanneer de verwijtbare gedraging niet had plaatsgevonden. 5. Het college kan volstaan met het geven van een schriftelijke waarschuwing of de maatregel vaststellen voor een kortere of langere duur of met een hoger of lager percentage, als de ernst van de gedraging, de mate van verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende of het gezin daartoe aanleiding geven. Artikel 9.
Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als: Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012. Artikel 10.
Inwerkingtreding
1. De afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2011, laatstelijk gewijzigd vastgesteld in de vergadering van 9 februari 2012, en de afstemmingsverordening WIJ gemeente Oss, vastgesteld in de vergadering van 20 mei 2010, vervallen bij inwerkingtreding van deze verordening. 2. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012, behoudens situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor de belanghebbende. Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 10 mei 2012, De griffier,
De voorzitter,
Drs. P.H.A. van den Akker
Drs. W.J.L. Buijs-Glaudemans
5
Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012 Algemene toelichting De regeling in de Wet werk en bijstand (WWB) Uit artikel 8, eerste lid, van de WWB vloeit voort dat het algemeen bestuur een verordening vaststelt voor het verlagen van de uitkering, bedoeld in artikel 18, tweede lid van die wet. In het eerste lid van artikel 18 wordt gesproken over het afstemmen van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen op de omstandigheden, mogelijkheden en middelen van de belanghebbende. In deze bepaling wordt benadrukt dat het vaststellen van de hoogte van de uitkering en de daaraan verbonden verplichtingen voor de uitkeringsgerechtigden maatwerk is, waarbij recht wordt gedaan aan de individuele situatie en de persoonlijke omstandigheden. In het tweede lid wordt een directe koppeling gelegd tussen de rechten en verplichtingen van uitkeringsgerechtigden: het recht op een uitkering is altijd verbonden aan de plicht zich in te zetten om weer onafhankelijk van de uitkering te worden. Dit betekent dat de vaststelling van de hoogte van de uitkering niet alleen afhangt van de toepasselijke uitkeringsnorm en de beschikbare middelen van de belanghebbende, maar ook van de mate waarin de opgelegde verplichtingen worden nagekomen. Wanneer het bestuur tot het oordeel komt dat een belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate nakomt, wordt de uitkering verlaagd. Er is dus geen sprake van een bevoegdheid, maar van een verplichting. Alleen wanneer iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt, ziet het bestuur af van een verlaging. Verlaging van de uitkering moet plaatsvinden in overeenstemming met een door het algemeen bestuur vast te stellen verordening; dit is de Afstemmingsverordening. De regeling in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW) en in de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ) De financiering van de IOAW en IOAZ is gebundeld in het Inkomensdeel WWB. Aangezien de IOAW en de IOAZ gebudgetteerd worden via het I-deel, ligt het voor de hand om de beleidsinvloeden op de IOAW en de IOAZ gelijk te schakelen met die van de WWB. Dat betekent onder meer dat een aantal wettelijk verplichte bepalingen omgezet worden in bevoegdheden van het bestuur. Evenals dat in de WWB het geval is. Een aantal wettelijke verplichtingen heeft betrekking op het treffen van een maatregel, wanneer de belanghebbende niet voldoet aan de bij de uitkering opgelegde verplichtingen, zijn inlichtingenplicht schendt, of zich tegenover het bestuur ernstig misdraagt. Het is van belang het toepassen van een verlaging en het opleggen van (tijdelijke) weigering van uitkering dezelfde inhoud te geven. De Afstemmingsverordening en de regels die daarin staan zijn daarom ook van toepassing op de IOAW en de IOAZ. In de verordening is geregeld dat het bestuur de uitkering alleen tijdelijk weigert. Dit om nadelige gevolgen van blijvende weigering van de uitkering voor de belanghebbende te voorkomen. Blijvende (gehele of gedeeltelijke) weigering van de uitkering, zou veelal leiden tot een beroep op (aanvullende) WWB.
6
De relatie met het Bbz In artikel 7 van de invoeringswet WWB wordt het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen (de Bbz) gekoppeld aan de WWB. De artikelen 18 lid 2 en 3 en artikel 53a van de WWB zijn, voor zover het betreft zelfstandigen als bedoeld in artikel 78f WWB, in werking getreden met ingang van 1 juli 2011. (Staats-blad 2010, 839). Deze Afstemmingsverordening is ook op de Bbz van toepassing. Het gaat hierbij enerzijds om de verlening van algemene bijstand voor levensonderhoud, en de in de jaarnorm opgenomen bijzondere bijstand voor hoge woonkosten en premie arbeidsongeschiktheidsverzekering. Het gaat daarnaast ook om uitbreiding van het begrip inlichtingen- en medewerkingsplicht, in artikel 7 van deze verordening. Dit betreft de verplichting, opgenomen in artikel 38, tweede lid van het Bbz: De zelfstandige aan wie bijstand wordt verleend is verplicht naar behoren een administratie te voeren en deze op eigen initiatief binnen 6 maanden na afloop van het boekjaar waarin bijstand is verleend, over te leggen. Die plicht geldt ook als om de administratie wordt gevraagd, bijvoorbeeld om de bedrijfsontwikkeling te beoordelen, als verlenging van de uitkeringstermijn aan de orde is. Een verdere aanpassing is niet nodig. Immers, voor zelfstandigen die een uitkering krachtens het Bbz ontvangen of hebben ontvangen, gelden ook de algemene inlichtingenplicht en de medewerkingsplicht. Ten aanzien van de in artikel 7 van de verordening opgenomen gedragingen en maatregelen, met betrekking tot de verplichtingen, gericht op het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid, geldt voor zelfstandigen en hun partners nog het volgende: - De in artikel 9 en 10 van de WWB opgenomen verplichtingen gelden alleen voor de zelfstandige die geschikt is voor het verrichten van arbeid, maar die ten minste zes maanden zijn bedrijf of zelfstandig beroep niet kan uitoefenen (artikel 38, derde lid Bbz); - De verplichtingen, bedoeld in artikel 9 en 10 WWB kunnen aan de partner van de zelfstandige alleen worden opgelegd, voor zover die partner tevens rechthebbende is voor de WWB en niet zelf een zelfstandige in de zin van het Bbz is, of fulltime meewerkt in het bedrijf of zelfstandig beroep van de zelfstandige. Uiteraard kan ook bij minder uren rekening worden gehouden met de meewerkuren in het bedrijf of zelfstandig beroep van de zelfstandige. De overige gedragingen die kunnen leiden tot een verlaging (o.a. tekortschietend besef van verantwoordelijkheid en zeer ernstige misdragingen) zijn ook voor het Bbz gedragingen die kunnen leiden tot een verlaging. Artikel 18, tweede lid, WWB is onverkort van toepassing op het Bbz. Het Bbz 2004 gaat primair uit van de eigen verantwoordelijkheid van de zelfstandige. Een zelfstandige die verwijtbaar geen arbeidsongeschiktheidsverzekering of een verzekering met een te lage dekking of te lange wachttijd heeft afgesloten en die bij ziekte/arbeidsongeschiktheid een beroep doet op bijstand (Bbz), heeft een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening betoond. Dan kan, als uitkering wordt verleend omdat aan de overige voorwaarden voor het verkrijgen van recht op uitkering is voldaan, een verlaging aan de orde zijn. Bij beëindigende zelfstandigen als bedoeld in de Bbz, moet worden beoordeeld of de noodzakelijke beëindiging wegens niet-levensvatbaarheid van het
7
bedrijf is veroorzaakt door verwijtbaar gedrag. Als daarvan sprake is, is een verlaging wegens tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de bestaansvoorziening mogelijk. Wetwijzigingen Wet werk en bijstand (WWB) 1 januari 2012 De belangrijkste veranderingen in relatie tot de Afstemmingsverordening zijn: a. Wet investeren in jongeren (WIJ) als afzonderlijke wet ingetrokken, en de WWB gewijzigd. Jongeren die aangewezen zijn op een bijstandsuitkering kunnen hiervoor weer een beroep doen op de WWB. De bestaande Maatregelenverordening WIJ komt per 1 januari 2012 te vervallen. Voor jongeren onder de 27 jaar gaat een wachtperiode gelden. Zij zijn verplicht om eerst zelf vier weken te zoeken naar werk of reguliere scholing, voordat een beroep op uitkering WWB kan worden gedaan. Ook zijn jongeren verplicht mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a. Het in onvoldoende mate hieraan meewerken, is aanleiding de uitkering te verlagen. b. De Introductie van de gezinsnorm en huishoudinkomenstoets in de WWB. De gezinsbijstand en de huishoudinkomenstoets leiden tot een sterkere prikkel voor zowel ouder(s) als het meerderjarig kind om aan het werk te gaan. Met het aantal personen binnen het gezin neemt het arbeidspotentieel toe. Er zijn meer gezinsleden die potentieel kunnen werken om zo een beroep op een uitkering te voorkomen. Van hen mag verwacht worden dat zij de verantwoordelijkheid nemen om die mogelijkheden naar vermogen te benutten. Dit past bij het uitgangspunt dat een ieder zelf verantwoordelijk is voor de voorziening in het bestaan en dat alleen dan een beroep op de WWB noodzakelijk is als werk (tijdelijk) niet mogelijk is. Belanghebbenden De aan de bijstand verbonden verplichtingen, zoals de arbeids-, re-integratie en inlichtingenverplichting, geldt voor ieder van de meerderjarige gezinsleden. Als een van de meerderjarige gezinsleden onvoldoende meewerkt aan de verplichtingen om werk te verkrijgen of andere aan de bijstand verbonden verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, is het bestuur verplicht de gezinsbijstand te verlagen of in te trekken. De hoogte en de duur van de verlaging wordt door het bestuur vastgesteld. De overige gezinsleden kunnen het gezinslid dat niet meewerkt aanspreken op zijn gedrag en erop wijzen dat zij geconfronteerd worden met de consequenties van dat gedrag. Het feit dat de reden van deze verlaging buiten de schuld van de andere gezinsleden ligt, doet hier niet aan af. Dit is overigens niet nieuw. Als een van de gehuwden of ongehuwd samenwonenden de aan de bijstand verbonden verplichtingen niet of onvoldoende nakwam, werd voor 1 januari 2012 eveneens de gehuwdennorm verlaagd, ook als de reden van de verlaging buiten de schuld van de andere echtgenoot of ongehuwd samenwonende lag. De term ‘Afstemming’ Het verlagen van de uitkering op grond van het feit dat de belanghebbende zijn verplichtingen niet of in onvoldoende mate is nagekomen, wordt in de terminologie van de WWB, IOAW en IOAZ aangeduid als het afstemmen van de uitkering op de mate waarin de belanghebbende de opgelegde
8
verplichtingen nakomt. Met het begrip ‘afstemmen’ wordt het uitgangspunt van de WWB, IOAW en IOAZ benadrukt dat rechten en plichten één kant van dezelfde medaille vormen. We duiden de verordening daarom aan als Afstemmingsverordening. Op grond van artikel 18, tweede lid, WWB kan zowel de algemene bijstand als de bijzondere bijstand worden verlaagd. Gezien het karakter van de bijzondere bijstand, ligt een verlaging van het uitkeringsbedrag wegens schending van een of meer verplichtingen bij uitvoering van de bijzondere bijstand niet voor de hand. Wel kan bij de beoordeling of iemand in aanmerking komt voor bijzondere bijstand een rol spelen of belanghebbende zijn verplichtingen in voldoende mate is nagekomen. Dit geldt dan vooral voor de plicht om voldoende besef van verantwoordelijkheid te tonen voor de voorziening in het bestaan. De rechtsgrond voor het verlagen of (tijdelijk) weigeren van een uitkering op grond van de IOAW en de IOAZ ligt in artikel 20 van die wetten. Voor wat betreft de IOAW en de IOAZ geldt dat de uitkeringen op grond van die wetten gebaseerd zijn op bruto grondslagen en niet op netto bijstandsnormen. De grondslagen IOAW en IOAZ zijn echter zodanig vastgesteld dat zij netto gelijk zijn aan de vergelijkbare WWB-uitkering. Het effect van een verlaging is qua netto - bedrag daarom hetzelfde. De relatie met de Re-integratieverordening Het algemeen bestuur heeft ook een Re-integratieverordening vastgesteld. In deze verordening is vastgelegd hoe de belanghebbenden worden ondersteund bij de arbeidsinschakeling en wordt omgegaan met het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling. Voorbeelden van voorzieningen zijn: werk met behoud van uitkering, proefplaatsing, scholing, loonkostensubsidie, gesubsidieerde arbeid, activering (vrijwilligerswerk), inburgering, premies, kinderopvang en stages. In beginsel worden aan iedere belanghebbende arbeidsverplichtingen opgelegd, en worden deze vastgelegd in een individueel besluit. Indien een belanghebbende de verplichtingen niet nakomt, kan dit tot een verlaging leiden, waarvoor de basis is gelegd in de Afstemmingsverordening. Deze is van toepassing op zowel belanghebbenden met een WWB-uitkering, Bbz uitkering als belanghebbenden met een IOAW- of een IOAZ-uitkering. De relatie met de Verordening Wet inburgering Een aanbod aan de inburgeringsplichtige die algemene bijstand of een andere uitkering ontvangt, moet worden afgestemd op diens mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Het bestuur stemt het aanbod daarom af op de aard van de arbeid die de inburgeringsplichtige verricht of past de aangeboden inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening zonodig aan de aard van de arbeid (artikel 19 WI). De Wet inburgering draagt het bestuur ook op bij verordening de hoogte van de bestuurlijke boete vast te stellen die voor verschillende overtredingen op grond van die wet kunnen worden opgelegd. Bij een gecombineerde re-integratie en inburgeringsvoorziening kan het voorkomen dat dezelfde gedraging, bijvoorbeeld het onvoldoende medewerking verlenen aan een voorziening of het niet
9
voldoen aan een oproep om te verschijnen en gegevens te verstrekken, zowel aanleiding kan zijn voor het opleggen van een bestuurlijke boete WI als voor het verlagen van de uitkering op grond van artikel 18, tweede lid Wet werk en bijstand of een andere sociale zekerheidswet. In artikel 37 van de Wet inburgering is echter bepaald dat het bestuur bij samenloop geen bestuurlijke boete WI kan opleggen. Als er sprake is van samenloop van gedragingen zal ten aanzien van de inburgeringsplichtige uitkeringsgerechtigde dus toepassing moeten worden gegeven aan deze Afstemmingsverordening. De verlagingen in deze verordening komen volledig overeen met de regels over de bestuurlijke boete in de Verordening Wet inburgering voor niet-uitkeringsgerechtigden.
10
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1.
Begripsomschrijving
Dit artikel bevat enkele begripsomschrijvingen. Onder bijstand wordt in deze verordening uitdrukkelijk verstaan de toepasselijke norm plus eventuele toeslag of verlaging (inclusief vakantietoeslag). Verder kent deze verordening het begrip grondslag voor wat betreft de IOAW en IOAZ. Dat komt overeen met wat hieromtrent is bepaald in de IOAW en IOAZ. Deze beide uitkeringen kennen een bruto-bere-keningssystematiek, waarbij de grondslagen zodanig zijn vastgesteld dat zij netto gelijk zijn aan de vergelijkbare WWB-uitkering. In de IOAW en IOAZ bestaan geen afzonderlijke grondslagen voor per-sonen die een woning met anderen delen (en geen gezamenlijke huishouding voeren). Artikel 2.
Het verlagen van de uitkering
Eerste lid De toepasselijke wetten WWB, IOAW en IOAZ verbinden aan het recht op uitkering de volgende verplichtingen: 1. Het tonen van voldoende besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan (artikel 18, tweede lid). In de WWB kan de bijstand verlaagd worden als er sprake is van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid. In de IOAW en de IOAZ ontbreekt dat. Daarom kan er op die grond geen verlaging of weigering van IOAW of IOAZ uitkering plaatsvinden. 2. De plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9 WWB en artikel 37 IOAW of IOAZ). Deze plicht bestaat uit verschillende soorten verplichtingen, zoals: a) de plicht om naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden, en na te laten wat de arbeidsinschakeling belemmert; b) de plicht gebruik te maken van een door het bestuur aangeboden voorziening gericht op ondersteuning bij arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen zijn nader uitgewerkt in specifieke verplichtingen die zijn toegesneden op de situatie en mogelijkheden van de uitkeringsgerechtigde. De vastgestelde Re-integratieverordening, vormt de juridische basis voor het opleggen van de specifieke verplichtingen gericht op arbeidsinschakeling. Deze verplichtingen worden in het toekenningsbesluit opgenomen. 3. De inlichtingenplicht (artikel 17, eerste lid WWB, artikel 38 tweede lid van het Bbz, en artikel 13, eerste lid IOAW of IOAZ). Op een uitkeringsgerechtigde rust de verplichting om aan het bestuur op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling te doen van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op uitkering, zoals de plicht om de voor de verlening van uitkering van
11
belang zijnde gegevens of gevorderde bewijsstukken tijdig en volledig te verstrekken of anderszins voldoende medewerking te verlenen. 4. De medewerkingsplicht (artikel 17, tweede lid WWB, artikel 38 tweede lid van het Bbz, en artikel 13, tweede lid IOAW of IOAZ). Dit is de plicht van uitkeringsgerechtigden om desgevraagd het bestuur de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van de wet. De medewerkingsplicht kan uit allerlei concrete verplichtingen bestaan, zoals: a) het toestaan van een huisbezoek (in overeenstemming en met inachtneming van de wettelijke regels rond huisbezoeken en het vastgestelde Protocol Huisbezoeken); b) het meewerken aan een medische keuring of psychologisch onderzoek; c) artikel 18, tweede lid WWB, artikel 20 tweede lid IOAW of artikel 20 eerste lid IOAZ noemt een gedraging die in ieder geval een schending van de medewerkingsplicht inhoudt: ‘het zich tegenover het bestuur zeer ernstig misdragen’; d) De Wet SUWI (Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen) legt ook verplichtingen op aan uitkeringsgerechtigden. Het betreft de verplichting om alle gevraagde gegevens en bewijsstukken aan het UWV te verstrekken die nodig zijn voor de beslissing door het bestuur (artikel 30c Wet SUWI) en de verplichting om op verzoek of onverwijld uit eigen beweging alle feiten en omstandigheden mee te delen aan het UWV, waarvan redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op uitkering, het geldend maken van het recht daarop of de hoogte of de duur van de uitkering. Tweede lid In deze Afstemmingsverordening zijn voor allerlei gedragingen die een schending van een verplichting betekenen, standaardmaatregelen vastgesteld in de vorm van een vaste (procentuele) verlaging van de uitkering. In het tweede lid is de hoofdregel neergelegd: het bestuur dient een verlaging af te stemmen op de individuele omstandigheden van de belanghebbende en de mate van verwijtbaarheid. Deze bepaling brengt met zich mee dat het bestuur zal moeten nagaan of gelet op de individuele omstandigheden van de betrokken uitkeringsgerechtigde afwijking van de hoogte en de duur van de voorgeschreven standaardmaatregel geboden is. Afwijking van de standaardmaatregel kan zowel een verzwaring als een matiging betekenen. Dit betekent dat het bestuur bij het beoordelen of een verlaging moet worden opgelegd, en zo ja welke, telkens de volgende drie stappen moet doorlopen: -
stap 1: vaststellen van de ernst van de gedraging;
-
stap 2: vaststellen van de verwijtbaarheid;
-
stap 3: vaststellen van de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.
12
De ernst van de gedraging komt tot uitdrukking in de categorie-aanduiding (artikel 7 van de verordening) en het standaardpercentage (artikel 8 van de verordening) waarmee de uitkering wordt verlaagt. Wat betreft de beoordeling van de mate van verwijtbaarheid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 4. Matiging wegens persoonlijke omstandigheden kan bijvoorbeeld in de volgende gevallen aan de orde zijn: -
een bijzondere financiële positie van de belanghebbende, zoals hoge woonlasten of andere vaste lasten of (extra of incidentele) uitgaven van bijzondere aard waarvoor geen financiële tegemoetkoming mogelijk is, of (omvangrijke) problematische schulden;
-
sociale en/of gezinsomstandigheden;
-
bij een opeenstapeling van verlagingen: de zwaarte van het geheel is niet evenredig aan de ernst van de gedraging en de mate van verwijtbaarheid.
Besluit tot afstemming Het verlagen van de uitkering vindt plaats door middel van een besluit. In het besluit worden in ieder geval vermeld: de reden van de verlaging, de duur van de verlaging, het percentage waarmee de bijstand of grondslag wordt verlaagd, het bedrag waarmee de bijstand of grondslag wordt verlaagd en, indien van toepassing, de reden om af te wijken van een standaardverlaging. Deze eisen vloeien rechtstreeks voort uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dan vooral het motiveringsbeginsel. Het motiveringsvereiste houdt onder andere in dat een besluit kenbaar is en ook van een deugdelijke motivering wordt voorzien.
Artikel 3.
De berekeningsgrondslag
Eerste lid In dit lid is het uitgangspunt vastgelegd dat een verlaging wordt toegepast op de bijstandsnorm of de grondslag. Onder de bijstandsnorm wordt verstaan de wettelijke norm, inclusief gemeentelijke toeslag of verlaging en inclusief vakantietoeslag. De grondslagen van de IOAW en IOAZ zijn zodanig vastgesteld dat zij netto gelijk zijn aan vergelijkbare uitkeringen op grond van de WWB. Tweede lid Onderdeel a: de 18 tot 21-jarige alleenstaanden en alleenstaande ouders ontvangen een lage norm, die indien noodzakelijk, - wanneer zij voor de noodzakelijke kosten van het bestaan geen beroep kunnen doen op de onderhoudsplicht van ouders, - wordt aangevuld door middel van aanvullende bijzondere bijstand in de kosten van levensonderhoud. Wanneer in zo’n geval de verlaging vervolgens alleen op de lage norm zou worden toegepast, zou dit leiden tot rechtsongelijkheid ten opzichte van 21-jarigen. Met de intrekking per 1 januari 2012 van de Wet investeren in jongeren (WIJ) valt dit weer onder deze Afstemmingsverordening.
13
Onderdeel b: deze bepaling maakt het mogelijk dat het bestuur in incidentele gevallen een verlaging toepast op de bijzondere bijstand, waaronder de langdurigheidstoeslag. Er moet dan wel een verband bestaan tussen de gedraging van een belanghebbende en zijn recht op bijzondere bijstand.
Artikel 4.
Afzien van verlaging van de uitkering
Het afzien van verlaging van de uitkering ‘indien elke vorm van verwijtbaarheid’ ontbreekt, is geregeld in artikel 18, tweede lid, WWB, artikel 20, derde lid IOAW en artikel 20, derde lid IOAZ. Dit wordt op individuele gronden bezien. Een andere reden om af te zien van de verlaging is dat de gedraging te lang geleden heeft plaatsgevonden (verjaring). Omwille van de effectiviteit (lik op stuk) is het nodig dat een verlaging spoedig nadat de gedraging heeft plaatsgehad, wordt toegepast. Om deze reden wordt onder b. geregeld dat het bestuur geen verlaging toepast voor gedragingen die langer dan zes maanden geleden hebben plaatsgevonden. Voor gedragingen die een schending van de informatieplicht inhouden waardoor ten onrechte uitkering is verleend of een te hoog bedrag aan uitkering is verleend, geldt in de verordening een verjaringstermijn van vijf jaar. Met deze termijn wordt aangesloten bij de verjaringstermijn voor het nemen van terugvorderingsbesluiten van WWB uitkeringen, die de Centrale Raad van Beroep hanteert met inachtneming van het Burgerlijk Wetboek. Een termijn van vijf jaar ligt voor de hand, gelet op de ernst van de gedraging (fraude) en de tijd die nodig zal kunnen zijn om de omvang van het benadelingsbedrag vast te stellen.
Artikel 5.
Ingangsdatum en tijdvak
Eerste lid Het opleggen van een maatregel vindt plaats door het verlagen van de uitkering. Verlaging van de uitkering kan op twee manieren: - met terugwerkende kracht, door middel van een herziening van de uitkering; of - door middel van verlaging van het uitkeringsbedrag in de eerstvolgende maand(en). Het verlagen van de uitkering die in de nabije toekomst wordt verstrekt, is de gemakkelijkste methode. In dat geval hoeft niet te worden overgegaan tot herziening en terugvordering van het te veel betaalde bedrag aan bijstand. Om die reden is in het eerste lid vastgelegd dat een maatregel wordt opgelegd met ingang van de eerstvolgende kalendermaand, waarbij wordt uitgegaan van de voor die maand geldende bijstandsnorm of grondslag. Tweede lid Wanneer een uitkeringsbedrag nog niet (volledig) aan de bijstandsgerechtigde is uitbetaald, kan het praktisch zijn om de verlaging van de uitkering in te houden op het bedrag dat nog moet worden uitbetaald. In dat geval moet de bijstand wel worden herzien en teruggevorderd.
14
Derde lid Dit lid regelt dat een verlaging voor bepaalde tijd wordt opgelegd. Door een verlaging voor een bepaalde periode toe te passen, weet de uitkeringsgerechtigde die met een verlaging wordt geconfronteerd waar hij aan toe is. Het bestuur kan na afloop van de periode waarover de verlaging heeft plaatsgevonden opnieuw een verlaging toepassen. Hiervoor is dan wel weer een apart besluit nodig. Wordt een verlaging voor een langere duur dan drie maanden toegepast, dan zal het bestuur de verlaging aan een herbeoordeling moeten onderwerpen. Dit is geregeld in artikel 18, derde lid WWB. De IOAW en IOAZ kennen een soortgelijke verplichting niet, maar gelet op uniformiteit, geldt deze heroverweging op grond van deze verordening ook voor een verlaging bij de IOAW en IOAZ. Herbeoordeling van een verlaging voor een langere duur dan drie maanden moet plaatsvinden binnen drie maanden nadat het besluit is genomen. Bij een dergelijke herbeoordeling hoeft niet opnieuw een besluit te worden genomen, waarbij alle relevante feiten en omstandigheden opnieuw tegen het licht worden gehouden. Een marginale beoordeling volstaat: het bestuur moet beoordelen of het redelijk is dat de toegepast verlaging wordt gecontinueerd. Daarbij kan worden gekeken naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeert, maar bijvoorbeeld ook of de betreffende persoon nu wel aan zijn verplichtingen voldoet. De belanghebbende wordt met een besluit geïnformeerd over het ingenomen standpunt.
Artikel 6.
Samenloop van gedragingen
De regeling voor de samenloop van gedragingen heeft betrekking op verschillende gedragingen van een uitkeringsgerechtigde die gelijktijdig plaatsvinden. Met gelijktijdig wordt bedoeld, op hetzelfde moment en/of in een betrekkelijk korte periode na elkaar.
Artikel 7.
Gedragingen
De artikelen 7 en 8 moeten in onderlinge samenhang worden gelezen. De verwijtbare gedragingen zijn ondergebracht in categorieën, waaraan een gewicht is toegekend in de vorm van een verlagingspercentage (in artikel 8). De categorieën zijn gerangschikt naar toenemende zwaarte. De gedragingen welke direct betrekking hebben op verplichtingen in het kader van de inschakeling in de arbeid (met uitzondering van het niet ingeschreven zijn als werkzoekende) zijn ondergebracht in de twee zwaarste categorieën (categorie 3 en 4). Dit vanwege het belang dat wordt gehecht aan arbeidsinschakeling. 1. Eerste categorie a) Deze bepaling doelt op relatief lichte schendingen van de algemene, uit de wet voortvloeiende inlichtingen- en medewerkingsplicht, zoals het niet tijdig inleveren van de inkomstenverklaring of
15
wijzigingsformulier of het niet naar behoren verstrekken van inlichtingen die van belang kunnen zijn voor beoordeling van de rechtmatigheid van de uitkering of bij de arbeidsinschakeling. Essentieel is dat het moet gaan om inlichtingen die, als ze wel tijdig zouden zijn verstrekt, geen consequenties hebben voor (de hoogte van) het recht op uitkering. Het betreft bijvoorbeeld ook: het te laat verstrekken van gegevens, het niet tijdig nakomen van de inlichtingenplicht, of het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen zonder gevolgen voor de hoogte van de uitkering. Ook wordt hiertoe gerekend de verplichting die een uitkeringsgerechtigde WWB, IOAW of IOAZ mede kan hebben, om te verschijnen op oproepen en om gegevens te verstrekken die voor een onderzoek naar diens inburgeringsplichtigheid van belang zijn als bedoeld in artikel 25 Wet inburgering. Het niet nakomen van deze verplichtingen bemoeilijkt immers ook de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of participatie van de uitkeringsgerechtigde. Overigens kan het niet verstrekken van bepaalde (algemene) inlichtingen er natuurlijk uiteindelijk wel toe leiden dat het recht uiteindelijk niet kan worden vastgesteld, bijvoorbeeld in de situatie waarin de belanghebbende ook na het verstrijken van de hersteltermijn geen wijzigingsformulier of inkomstenverklaring inlevert of niet verschijnt op een oproep voor een periodiek heronderzoek rechtmatigheid. Dat kan leiden tot beëindiging van de uitkering. Nadrukkelijk wordt opgemerkt dat schending van de informatieplicht tijdens de behandeling van een aanvraag (vaststelling van het recht) niet behoort te leiden tot het opleggen van een maatregel, omdat dit aan de orde hoort te komen bij het te gelde maken van een vastgesteld uitkeringsrecht. Tijdens de aanvraagfase dient zo nodig toepassing te worden gegeven aan de mogelijkheid tot buiten behandeling stellen van de aanvraag als bedoeld in artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht. Beëindiging van de uitkering kan volgens recente jurisprudentie/wetstechnisch niet bij onvoldoende medewerking verlenen aan onderzoek naar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling (onderzoek doelmatigheid). (Herhaaldelijk) geen gehoor geven aan oproepen voor arbeidsinschakeling kan niet worden bestraft met beëindiging van de uitkering, maar alleen met een verlaging in overeenstemming met deze verordening. Hiertoe zijn in deze verordening in de derde en vierde categorie verlagingen opgenomen van 40% en 100% gedurende 1 maand. Dit is daarmee vergelijkbaar met een beëindiging bij onvoldoende medewerking ten aanzien van rechtmatigheid, en geeft de mogelijkheid om ook ten aanzien van doelmatigheid actiever te kunnen handhaven en een beter lik-op-stuk beleid te kunnen voeren. 2.Tweede categorie a) De hier genoemde gedragingen zijn vergelijkbaar met die van de eerste categorie onder a, maar met dit verschil dat het in deze categorie gaat om inlichtingen die direct van invloed zijn op het recht op uitkering. Het betreft het verstrekken van onjuiste of onvolledige inlichtingen met gevolgen voor de uitkering. Men moet hierbij in het bijzonder denken aan gegevens over de woonsituatie of over de hoogte van genoten inkomsten of middelen die tot het vermogen worden gerekend (alleen voor
16
WWB), waarvan de belanghebbende redelijkerwijs had kunnen begrijpen dat deze van invloed zijn op het recht op uitkering. Er kan in deze situaties sprake zijn van fraude als de belanghebbende de bedoelde inlichtingen bewust heeft verzwegen met de bedoeling er financieel van te profiteren. Waren de inlichtingen wel (tijdig) verstrekt, dan zou dat hebben geleid tot het lager vaststellen van het recht op uitkering of tot beëindiging daarvan. b) Tekortschietend besef van verantwoordelijkheid heeft direct gevolgen voor de hoogte of de duur van de aanspraak op bijstand, bijvoorbeeld wanneer iemand door eigen schuld het recht op een voorliggende voorziening verspeelt en daardoor (eerder) in bijstandsbehoeftige omstandigheden komt te verkeren. Van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid is ook sprake als iemand door eigen toedoen het recht op WW verliest (bijvoorbeeld door niet tijdig na ontslag WW aan te vragen) of naderhand ontvangen middelen op onverantwoorde wijze heeft ingeteerd. Hiertoe kan ook worden gerekend het niet nakomen van de verplichting om een alimentatievordering in te stellen. Een bijzondere situatie van tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan is het door eigen toedoen niet behouden van algemeen geaccepteerde arbeid. Die verwijtbare gedraging is in het kader van deze verordening ingedeeld in de vierde categorie. Anders dan de WWB, kennen de IOAW en IOAZ tekortschietend besef van verantwoordelijkheid niet als maatregelwaardige gedraging. c) WWB, IOAW en IOAZ hechten een groot belang aan de plicht tot arbeidsinschakeling (artikel 9 WWB, artikel 37 IOAW en IOAZ). Om voor actieve bemiddeling door het UVW in aanmerking te komen is registratie als werkzoekende onontbeerlijk. Uit de uitvoeringspraktijk blijkt dat het niet ingeschreven staan echter meestal van korte duur is en zonder gevolgen blijft. Daarom wordt deze gedraging alleen verwijtbaar geacht indien het niet ingeschreven staan bij het UWV betrekking heeft op een periode van tenminste 1 maand of, bij een kortere periode, indien daardoor de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling aantoonbaar zijn belemmerd. d) Een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan kan bestaan uit het veel te snel interen van vermogen. Bij deze beoordeling wordt onder verantwoorde besteding verstaan 1 ½ maal de toepasselijke bijstandsnorm per maand.
3. Derde categorie In de derde categorie gaat het om gedragingen die direct een aanleiding vormen tot een beroep op uitkering of het zonder noodzaak langer voortduren daarvan. a) Het betreft de verplichting tot een actieve opstelling op de arbeidsmarkt. De uitkeringsgerechtigde heeft zelf de verantwoordelijkheid om in eerste instantie op eigen kracht aan het werk te komen dan wel aan het werk te blijven, zonder dat een voorziening tot arbeidsinschakeling wordt aangeboden. Dit heeft ten eerste betrekking op de actieve sollicitatieplicht. De belanghebbende is verplicht een minimaal aantal sollicitaties te verrichten en hiervan op verzoek de bewijsstukken te tonen. Het exacte minimum aantal verplichte sollicitaties zal onder andere afhangen van het aanbod van
17
algemeen geaccepteerde arbeid. Met de enkele mededeling van mondelinge sollicitaties wordt in beginsel geen genoegen genomen, tenzij kan worden geverifieerd dat deze ook daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Hieronder valt tevens de eventuele zoektijd die volgens de betreffende beleidsregel aan een belanghebbende vanaf 27 jaar kan zijn opgelegd, of de zoektijd van personen jonger dan 27 jaar, die per 1 januari 2012 is ingevoerd in artikel 7 van de WWB. Daarin is bepaald dat het bestuur de gezinsbijstand verlaagt als de alleenstaande (ouder) of het gezinslid jonger dan 27 jaar in de vier weken voorafgaand aan de aanvraag niet voldoende aan zijn verplichting om werk te vinden heeft voldaan. Bij het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen kan het daarnaast gaan om het stellen van niet verantwoorde eisen ten aanzien van de aanvaardbare arbeid en om gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen. Van het stellen van onredelijke eisen ten aanzien van aanvaardbare arbeid is bijvoorbeeld sprake wanneer uitkeringsgerechtigden met een lage opleiding uitsluitend op hoog gekwalificeerde banen solliciteren. Van gedragingen die de kansen op arbeidsinschakeling verminderen is ook sprake als de belanghebbende niet op afspraken of uitnodigingen verschijnt bij ons, UWV of een andere (externe) organisatie gericht op arbeidsinschakeling, om de door de uitkeringsgerechtigde zelf ondernomen activiteiten te beoordelen. Ook vallen hieronder belanghebbenden, die door hun gedrag of kleding hun feitelijke kansen op arbeidsinschakeling belemmeren.
b) Aan de belanghebbende, die niet in staat is (gebleken) om op eigen kracht weer in het levensonderhoud te voorzien, wordt de verplichting opgelegd om mee te werken aan onderzoek naar mogelijkheden of om deel te nemen aan een concreet aangeboden traject dat uiteindelijk moet leiden tot arbeidsinschakeling, participatie of uitstroom. De arbeidsinschakeling wordt direct geschaad, wanneer de belanghebbende deze verplichting niet of onvoldoende nakomt. Dat heeft immers gevolgen voor de duur van de aanspraak op uitkering en leidt tot vertraging van uitstroommogelijkheden. Het niet of in onvoldoende mate nakomen van de verplichting om gebruik te maken van aangeboden re-integratievoorzieningen wordt als een relatief zware verwijtbare gedraging gezien. De gedragingen in deze categorie hebben echter niet tot gevolg dat het traject (definitief) geen doorgang vindt of moet worden beëindigd. Van onvoldoende nakomen van de verplichtingen of onvoldoende medewerking is ook hier sprake als de belanghebbende niet verschijnt op afspraken of uitnodigingen bij ons, UWV, het reintegratiebedrijf of een andere (externe) organisatie in het kader van re-integratie, als de belanghebbende opdrachten, - bijvoorbeeld in verband met scholing -, niet naar behoren uitvoert of als de belanghebbende zich niet coöperatief opstelt bij het onderzoek en het gebruik van de aangeboden voorzieningen.
18
Andere voorbeelden zijn: onvoldoende meewerken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak met betrekking tot arbeidsinschakeling (als bedoeld in artikel 44a van de wet) , niet of onvoldoende meewerken aan het behoud of bevorderen van arbeidsbekwaamheid of het nalaten opgedragen werkzaamheden of activiteiten naar beste vermogen te verrichten. Als een langdurig verblijf in het buitenland negatieve gevolgen heeft gehad voor de kansen op arbeidsinschakeling en re-integratie, kan eveneens een verlaging worden toegepast op de uitkering, wegens het niet nakomen van de arbeids- en re-integratie verplichting. Van verwijtbaar gedrag in deze categorie is ook sprake als een uitkeringsgerechtigde WWB, IOAW of IOAZ die tevens inburgeringsplichtig is op grond van de Wet inburgering: - onvoldoende medewerking verleent aan de uitvoering van de voor hem vastgestelde inburgeringsvoorziening of taalkennisvoorziening, bedoeld in artikel 23, eerste lid van de WI of aan de bij verordening vastgestelde verplichtingen in het kader van deze voorziening, bedoeld in artikel 23, derde lid van de WI; - niet binnen de in artikel 7 eerste lid van de WI bedoelde termijn (van drieënhalf jaar) of binnen de door het bestuur op grond van artikel 31 tweede lid onderdeel a van de WI verlengde termijn het inburgeringsexamen heeft behaald. Deze gedragingen bemoeilijken immers ook de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, scholing of participatie. c) Artikel 9a WWB regelt de ontheffing van de plicht tot arbeidsinschakeling voor alleenstaande ouders met ten laste komende kinderen tot 5 jaar. De ontheffing vindt alleen plaats op verzoek. In de plaats van de arbeidsplicht geldt dan een scholingsplicht, welke wordt vastgelegd in een plan van aanpak. Het college verlaagt de uitkering indien de verleende ontheffing van de arbeidsplicht is ingetrokken als gevolg van het niet nakomen van de afspraken in het plan van aanpak. IOAW en IOAZ kennen gelijkluidende bepalingen. d) De eventuele aanvullende verplichtingen moeten expliciet bij beschikking worden opgelegd. Dat kan zowel plaatsvinden bij toekenning van de uitkering als in een later stadium, zodra de omstandigheden daartoe aanleiding geven. Het gaat hier om de aanvullende verplichtingen genoemd in de artikelen 55 tot en met 57 WWB die niet rechtstreeks van invloed zijn op de hoogte van het recht, maar wel de arbeidsinschakeling en uitstroom bevorderen of verband houden met aard en doel van de bijstand. Het kan bijvoorbeeld hierbij gaan om de verplichting mee te werken aan een schuldhulpverleningstraject of aan de verplichting een medische behandeling te ondergaan. Dergelijke aanvullende verplichtingen bestaan niet in de IOAW en IOAZ, zodat dit voor die regelingen niet speelt. 4. Vierde categorie a) In deze categorie gedraging gaat het om tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan in de WWB door verwijtbaar ontslag, bijvoorbeeld een ontslag op staande
19
voet wegens diefstal of werkweigering. In deze gevallen wordt een eventuele aanvraag WW vrijwel zonder uitzondering geweigerd. Het bestuur zal echter zelf moeten onderzoeken of het ontslag verwijtbaar is. Ook als de belanghebbende afziet van het aanvragen van WW, dan zal het bestuur zelfstandig onderzoek moeten doen naar de verwijtbaarheid van het ontslag. Voor de toepassing van de IOAW en IOAZ geldt dat op basis van artikel 20 eerste lid IOAW en artikel 20 tweede lid IOAZ de uitkering tijdelijk geheel of gedeeltelijk geweigerd kan worden. In het kader van deze verordening beperkt de verlaging zich in zo’n situatie bij de IOAW en IOAZ ook tot een maand, net als bij de uitvoering van de WWB. b) Deze gedraging heeft betrekking op het weigeren van een aangeboden dienstverband, voor zowel de WWB, als IOAW en IOAZ. Het kan hierbij om allerlei soorten arbeid gaan, gesubsidieerd of regulier werk, fulltime of parttime, tijdelijk of werk voor onbepaalde duur. Essentieel is dat de belanghebbende door de werkweigering afziet van een concrete kans om geheel of gedeeltelijk uit te stromen. Binnen de IOAW en IOAZ bestaat tevens de mogelijkheid om de uitkering te verlagen bij verwijtbare beëindiging van een dienstbetrekking (art 20 IOAW en IOAZ). Dit is een beperkte variant op het tekortschietend besef van verantwoordelijkheid voor de voorziening in het bestaan in de WWB (zie onder a hiervoor). c) Het gaat hier om dezelfde soort gedragingen als bedoeld in de derde categorie onder b, echter met dit belangrijke verschil dat de gedraging heeft geleid tot het (definitief) geen doorgang vinden of afbreken van een traject. In de praktijk zal beëindiging van een traject veelal pas plaatsvinden nadat de belanghebbende door zijn gedrag herhaaldelijk heeft laten blijken niet mee te willen meewerken aan instrumenten gericht op een zo spoedig mogelijke inschakeling in het arbeidsproces. Hier rekenen wij ook toe het herhaaldelijk niet verschijnen op oproepen in het kader van aangeboden re-integratie danwel reintegratievoorzieningen bij Optimisd, UWV of een andere (externe) organisatie gericht op arbeidsinschakeling. Ook kan een zeer ernstige gedraging, bijvoorbeeld agressief gedrag of diefstal tijdens een proefplaatsing, tot beëindiging van het traject leiden. In alle gevallen betreft het gedragingen die de kans op uitstroom en arbeidsinschakeling voor langere tijd vrijwel onmogelijk maken. d) Onder de term ‘zeer ernstige misdragingen’ kunnen diverse vormen van agressie worden verstaan, zij het dat er sprake moet zijn van aan de belanghebbende toe te rekenen gedrag, wat in het normale menselijke verkeer in alle gevallen als onacceptabel kan worden beschouwd. Het bestuur kan alleen een verlaging toepassen indien er een direct en rechtstreeks verband bestaat tussen de ernstige misdraging, die aan belanghebbende is toe te rekenen, en het niet of onvoldoende nakomen van één of meerdere verplichtingen (inlichtingenplicht en medewerkingsplicht zoals de plicht om mee te werken aan een onderzoek tot mogelijkheden van arbeidsinschakeling) die voortvloeien uit de WWB, Bbz, IOAW of IOAZ. Dit betekent dus niet dat er per definitie sprake moet zijn van een situatie waarbij als gevolg van een misdraging het recht op uitkering niet of niet langer kan worden vastgesteld.
20
In artikel 18 tweede lid van de WWB, artikel 20 tweede lid IOAW en artikel 20 eerste lid IOAZ wordt gesproken over ‘het zich tegen het bestuur zeer ernstig misdragen’. Dit betekent dat alleen (zeer) agressief gedrag tegenover leden van het bestuur en hun ambtenaren en medewerkers aanleiding zijn voor het toepassen van een verlaging. Vormen van agressief gedrag zijn: verbaal geweld (schelden), discriminatie, intimidatie (uitoefenen van psychische druk), zaakgericht fysiek geweld (vernielingen), mensgericht fysiek geweld of een combinatie van agressievormen. Er kan geen verlaging plaatsvinden wegens deze misdragingen, als een klant zich agressief heeft gedragen tegenover een medewerker van een andere organisatie die belast is met de uitvoering van de WWB, IOAW of IOAZ (bijvoorbeeld een re-integratiebedrijf). Verlaging van de uitkering is in dat geval wellicht wel mogelijk wegens het niet of onvoldoende gebruikmaken van een voorziening die is gericht op arbeidsinschakeling. Voor het bepalen van de verwijtbaarheid van de misdraging zal gekeken moeten worden naar de omstandigheden waaronder de misdraging heeft plaatsgehad. Als iemand het toepassen van geweld bewust gebruikt om een bepaald doel te bereiken (bijvoorbeeld het verkrijgen van een uitkering), dan is de mate van verwijtbaarheid in beginsel groter dan bij agressie die ontstaat door onmacht, ontevredenheid of onduidelijkheden. Zeer ernstige misdragingen buiten dit kader kunnen alleen via het strafrechtelijk traject worden vervolgd. Het toepassen van een verlaging staat geheel los van het doen van aangifte bij de politie. Het bestuur besluit tot de verlaging wegens misdragingen, terwijl de ambtenaar of medewerker tegen wie de agressie zich richtte persoonlijk aangifte kan doen bij de politie. Een verlaging wegens ernstig wangedrag laat de bevoegdheid van het bestuur om de dader gedurende een periode de toegang tot het Werkplein, dan wel het gemeentehuis te ontzeggen onverlet. Naast het toepassen van een verlaging op grond van dit artikel kan het bestuur betrokkene ook verplichten deel te nemen aan een traject in de vorm van een agressietraining. Het weigeren een dergelijk traject te volgen, kan worden gezien ais een verwijtbare gedraging van de eerste categorie.
Artikel 8.
Hoogte en duur van de verlaging
Eerste lid De Afstemmingsverordening kent het volgende regime: tien, twintig, veertig en honderd procent verlaging van de uitkering. Dit betekent een voelbare maatregel voor de belanghebbende. De keuze voor dit regime heeft te maken met het hoofduitgangspunt dat alles gericht moet zijn op werk en op ieders verantwoordelijkheid daarvoor. Tweede en derde lid Indien binnen 12 maanden na een eerste verwijtbare gedraging er opnieuw sprake is van een verwijtbare gedraging, wordt de grotere mate van verwijtbaarheid tot uitdrukking gebracht in een verdubbeling van de hoogte van de verlaging. Met eerste verwijtbare gedraging wordt de eerste gedraging verstaan die aanleiding is geweest tot een verlaging. Voor het bepalen van de aanvang van de termijn van 12 maanden, geldt de verzenddatum van het besluit waarbij de verlaging is toegepast.
21
Omdat een verlaging van honderd procent niet kan worden verdubbeld is er bij een tweede gedraging van de vierde categorie gekozen voor verdubbeling van de duur van de verlaging. Dus in dat geval vindt er uitsluiting plaats gedurende twee maanden. De verlagingspercentages bij samenloop met verplichtingen op grond van de Wet inburgering zijn hetzelfde als de regels over de bestuurlijke boete in de vastgestelde Verordening Wet inburgering. In de WI zijn in artikel 34 maximum bedragen opgenomen voor het opleggen van boetes bij verwijtbare gedragingen, waarmee in het kader van uitvoering van deze verordening rekening dient te worden gehouden. Het maximumbedrag van de verlaging kan bij overtredingen van uitkeringsgerechtigden in combinatie met de Wet inburgering, daarom niet hoger zijn € 250,-- in de eerste ca-tegorie, en € 500,-- in de derde categorie (meewerken aan de vastgestelde inburgeringsvoorziening en het behalen van het inburgeringsexamen binnen drieënhalf jaar), in overeenstemming met artikel 34 WI. In de praktijk hoeft hiermee, gezien de hoogte van de uitkering of grondslag, alleen rekening te worden gehouden bij gehuwden/samenwonenden. Vierde lid Bij het onverantwoord interen van vermogen is er voor gekozen de verlaging vast te stellen op 20% voor de duur van de periode dat eerder een beroep gedaan wordt op bijstand. Bij deze beoordeling wordt onder verantwoorde besteding verstaan 1 ½ maal de toepasselijke bijstandsnorm per maand. Ook hier geldt dat de verlaging afgestemd wordt op de ernst van de gedraging, de verwijtbaarheid en de omstandigheden van de belanghebbende. Vijfde lid In het vijfde lid wordt bepaald dat het bestuur kan volstaan met een schriftelijke waarschuwing. Het besluit om te volstaan met een schriftelijke waarschuwing wordt niet aangemerkt als recidive in de zin van het tweede lid van dit artikel. Ook is hierin nogmaals benadrukt dat een verlaging toegepast kan worden met een afwijkend(e) periode of percentage als daar in individuele omstandigheden aanleiding toe bestaat. Hierbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan o.a.: -
verlenging van de duur van de verlaging bij volharding. Van volharding is in beginsel sprake bij een derde en volgende gedraging van een gelijke of hogere categorie, binnen twaalf maanden na de laatste verwijtbare gedraging;
-
het niet of onvoldoende nakomen van de inlichtingenplicht, als dit heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag ontvangen van uitkering hoger dan € 2000,- ;
-
eerder of langer recht hebben op een WWB uitkering, als gevolg van een tekortschietend besef van verantwoordelijkheid, zoals onverantwoorde intering van vermogen;
-
verlenging van de duur van de verlaging naar twee maanden indien de uitkeringsgerechtigde die ook inburgeringsplichtig is, niet binnen de door het bestuur op grond van artikel 32 of 33 van de WI verlengde termijn (van telkens ten hoogste twee jaren) het inburgeringsexamen heeft behaald, in overeenstemming met de regels over de bestuurlijke boete in de Verordening Wet inburgering.
22
7 5.1 Antimisbruikverordening gemeente Oss 2012
Raad van de gemeente Oss,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss d.d. 20 maart 2012, gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8a van de Wet werk en bijstand en artikel 35 eerste lid onder c van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers en de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen; overwegende dat het noodzakelijk is bij verordening regels te stellen met betrekking tot het bestrijden van misbruik en oneigenlijk gebruik; BESLUIT: vast te stellen: Antimisbruikverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012 HOOFDSTUK 1. ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1.
1.
Definities
Alle begrippen die verder in deze verordening gebruikt worden en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de WWB met inbegrip van de Bbz 2004, de IOAZ, de IOAZ en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.
In deze verordening wordt verstaan onder: a.
de wet: de WWB met inbegrip van de Bbz 2004, de IOAW en de IOAZ;
b. WWB: de Wet werk en bijstand; c.
Bbz 2004: het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004
d. IOAW: de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers; e.
IOAZ: de Wet Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen;
f.
bijstand: algemene en bijzondere bijstand op grond van de WWB;
g. uitkering: bijstand of uitkering als bedoeld in IOAW of IOAZ en Bbz 2004; h. college: het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss; i.
belanghebbende: persoon die bijstand heeft aangevraagd dan wel ontvangt of heeft ontvangen; indien het een gezin betreft, wordt onder belanghebbende elk van de gezinsleden verstaan;
j.
bestandsvergelijking: het vergelijken van bestanden van publiekrechtelijke organisaties.
HOOFDSTUK 2. FRAUDEPREVENTIE Artikel 2. 1.
Concept hoogwaardig handhaven
Het college neemt als uitgangspunt het concept Hoogwaardig Handhaving waarin wordt aangegeven hoe fraude wordt voorkomen dan wel opgespoord. Handhaving in het stelsel van de gemeentelijke inkomens- en reïntegratievoorzieningen rust op de vier pijlers: a.
het beter en vroegtijdig informeren van cliënten over rechten, plichten en handhaving;
b.
het optimaliseren van de dienstverlening zonder belemmeringen, zodat de kans op spontane naleving wordt vergroot;
c.
vroegtijdige detectie en afhandeling van fraudesignalen;
d. bij geconstateerde fraude daadwerkelijk sanctioneren (afstemmen van de uitkering). 2.
De methodiek van controle berust op het beginsel van risicoanalyse, waarin van risicoprofielen gebruik wordt gemaakt.
Artikel 3 - Controlemiddelen, validering en controle van gegevens 1.
Het college voert aan de hand van jaarlijks vast te stellen doelstellingen, activiteiten en instrumenten, onderzoeken uit om de rechtmatigheid van de uitkering te controleren en onderzoeken naar de reden van beëindiging van de uitkering. Het college stelt vast binnen welke nader te bepalen termijnen deze onderzoeken plaatsvinden en neemt op basis daarvan besluiten met betrekking tot de rechtmatigheid van de uitkering en de wederzijds tussen het college en de belanghebbende resterende verplichtingen en de afhandeling daarvan.
2.
Het college voert bestandsvergelijkingen uit waarbij actuele gegevens worden gecontroleerd. Bij de aanvraag zal een risicoprofiel worden vastgesteld aan de hand van de methodiek klantprofielen, die gebaseerd is op objectief vastgestelde wegingsfactoren zoals genoten opleiding, duur van werkloosheid en uitkering, woonsituatie en het hebben van schulden. Het risicoprofiel kan, afhankelijk van de omstandigheden, gedurende de dienstverlening worden gewijzigd. Een klantprofiel geeft zowel het risico op misbruik weer als de kansen op reïntegratie op de arbeidsmarkt.
3.
Het college onderzoekt signalen en tips die relevant zijn voor het recht op uitkering.
HOOFDSTUK 3. GEVOLGEN BIJ FRAUDE Artikel 4.
Verlaging van de uitkering
Indien belanghebbende onjuiste, onvolledige of in het geheel geen inlichtingen verstrekt die van belang zijn of kunnen zijn voor de hoogte, de duur of de voortzetting van de uitkering, verlaagt het college de uitkering, conform hetgeen hierover is bepaald in de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012, onverminderd de mogelijkheid tot terugvordering van de eventueel ten onrechte ontvangen uitkering. 2
Artikel 5.
Aangifte bij het Openbaar Ministerie
Indien een gedraging van belanghebbende als bedoeld in artikel 4 leidt tot benadeling van de gemeente, doet het college, onverminderd de mogelijkheid de uitkering te verlagen en de ten onrechte ontvangen uitkering terug te vorderen, aangifte bij het Openbaar Ministerie, in overeenstemming met de door het Openbaar Ministerie op dit punt gehanteerde uitgangspunten. HOOFDSTUK 4. SLOTBEPALINGEN Artikel 6. 1.
Nadere regels terugvorderen en verhalen van kosten van uitkering
Het college stelt nadere beleidsregels op voor het terugvorderen en het verhalen van kosten van uitkering als bedoeld in respectievelijk artikel 58 tot en met 62i WWB, artikelen 44 tot en met 47 Bbz2004 en de artikelen 25 tot en met 31 IOAW/IOAZ.
2.
In de beleidsregels bedoeld in het eerste lid, worden ten minste regels gesteld op grond waarvan geheel of gedeeltelijk van verdere terugvordering en verhaal kan worden afgezien.
Artikel 7 .
Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule
1.
In alle gevallen waarin deze verordening niet voorziet, beslist het college.
2.
Het college kan in bijzondere gevallen afwijken van de bepalingen in deze verordening, als toepassing daarvan tot onbillijkheden van overwegende aard leidt.
Artikel 8. 1.
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012.
2.
De Antimisbruikverordening WWB, WIJ, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2010, vastgesteld in de vergadering van 14 oktober 2010 wordt ingetrokken op de dag van inwerkingtreding als bedoeld in het vorige lid.
Artikel 9.
Citeertitel
Deze verordening wordt aangehaald als Antimisbruikverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van 10 mei 2012, De griffier,
De voorzitter,
Drs. P.H.A. van den Akker
Drs. W.J.L. Buijs-Glaudemans 3
TOELICHTING BIJ DE VERORDENING Antimisbruikverordening Artikel 8a WWB stelt dat “de gemeenteraad in het kader van het financiële beheer bij verordening regels vaststelt voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand/uitkering alsmede van misbruik en oneigenlijk gebruik van de wet”. In de aangescherpte WWB (met inbegrip van de Bbz 2004) is deze verordeningplicht onverkort opgenomen om in navolging van het standpunt van de regering het handhaven van verplichtingen nadrukkelijker uit te voeren. Deze regels gelden ook voor de toepassing van de IOAW en de IOAZ. Het college moet jaarlijks doelen, activiteiten en instrumenten vaststellen om misbruik te voorkomen en hoe aan de eisen van rechtmatigheid wordt voldaan. Er ligt een duidelijke relatie met de afstemmingsverordening en met de beleidsregels rond terugvordering en het debiteurenbeleid. In de afstemmingsverordening van de gemeente Oss wordt aangegeven hoe gemeente omgaat met geconstateerde fraude. De verordening regelt met hoeveel procent de gemeente de uitkering verlaagd en hoe lang deze verlaging duurt. In de beleidsregels over terugvordering en het debiteurenbeleid is terug te vinden hoe de gemeente het geconstateerde fraudebedrag van de klant terugvordert. In de Antimisbruikverordening dient de nadruk veel meer te liggen op het voorkomen van fraude (de visie van de gemeente op handhaving) en op welke wijze de gemeente frauduleus gedrag opspoort. Concept Hoogwaardig Handhaven Deze verordening gaat uit van handhaving gebaseerd op het concept Hoogwaardige Handhaving, dat is geïntegreerd in alle werkprocessen. Hoogwaardig handhaven kent vier samenhangende beleidslijnen die de kern vormen van het handhavingsbeleid: •
•
instrumenten ter voorkoming van fraude (preventie) o
het beter en vroegtijdig informeren van klanten over rechten, plichten en handhaving;
o
het optimaliseren van de dienstverlening zonder belemmeringen, zodat de kans op spontane naleving wordt vergroot;
instrumenten gericht op aanpak van fraude (repressie) o
vroegtijdige detectie en afhandeling van fraudesignalen; controle op maat
o
bij constatering van fraude daadwerkelijk sanctioneren (afstemmen van de uitkering)
4
ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING
Artikel 1
Definities
In de begripsomschrijving is de afbakening van de verordening af te lezen. Artikel 2
Concept Hoogwaardige Handhaving
Deze bepaling regelt dat het college activiteiten gericht op handhaving vaststelt, met als uitgangspunt het concept Hoogwaardige Handhaving. Deze benadering is in 2005 door het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangeboden en financieel gestimuleerd. Instrumenten die inhoud geven aan Hoogwaardig handhaven en die vorm krijgen in de activiteiten gericht op handhaving zijn: •
Voorlichting: het goed en vroegtijdig informeren van cliënten over hun rechten, plichten en handhaving in de bijstand. Bijvoorbeeld door middel van een informatiemap, een dienstverleningsgesprek of het opstellen van een contract (“polisvoorwaarden”)
•
Poortwachterrol: het nagaan of aanvrager van bijstand ook daadwerkelijk recht heeft op een bijstandsuitkering of inkomensvoorziening en of de hoogte daarvan correct wordt vastgesteld. Het uitgangspunt "werk boven uitkering" staat voorop.
•
Verificatie en validatie: controleren van de noodzakelijke gegevens aan de hand van bewijsstukken die door de klant worden overlegd. Teneinde zekerheid te krijgen omtrent de volledigheid van de gegevens en inlichtingen controleren bij externe instanties.
•
Afspraken met partners in de keten: met partners (UWV WERKbedrijf en reïntegratiebedrijven) om ons te informeren wanneer klant zich niet houdt aan zijn/haar verplichtingen.
•
Controle of statusformulier: bij gebruik van een statusformulier worden de bij ons bekende gegevens al ingevuld en hoeft de klant bij ongewijzigde situatie alleen maar te tekenen. Bij een wijziging vindt dan eventueel wel een onderzoek plaats.
•
Signaalsturing (controle op maat): volgen van klanten indien zaken opvallen die zouden kunnen duiden op frauduleus gedrag.
•
Risicoanalyse (controle op maat): het extra controleren van cliënten met een verhoogd risicoprofiel.
•
Themacontrole: thematisch onderzoek naar groepen cliënten waarbij vermoeden bestaat op een verhoogd risico van onrechtmatig gedrag (bijvoorbeeld cliënten die parttime werkzaam zijn in de horeca). 5
•
Bestandsvergelijkingen: koppeling van het cliëntenbestand met (o.a.) het Inlichtingenbureau. Hierdoor is maandelijks te zien welke klanten inkomsten hebben waarover belasting wordt geheven. Witte fraude wordt hiermee zeer snel ontdekt en grotendeels voorkomen. Ook worden gegevens beschikbaar gesteld van UWV WERKbedrijf , andere gemeenten, zorgverzekeraars en DUO (studiefinanciering).
•
Daadwerkelijk sanctioneren: snel en kort na geconstateerd verzuim daadwerkelijk sanctioneren (afstemmen van de uitkering).
•
Fraudealert personeel: investeren in de fraudealertheid van de consulenten, gericht op kennis, houding en vaardigheden.
Artikel 3
Controlemiddelen, validering en controle van gegevens
In deze bepaling wordt de methodiek van de controle op fraude geregeld. Het bestrijden van fraude verlegt zich meer en meer naar het moment waarop de potentiële klant een beroep doet op uitkering. Een goede controle op de aanvraag voorkomt dat klanten ten onrechte in de uitkering komen. De controle wordt voorafgegaan door voorlichting en heldere communicatie over hoe de gemeente handhaaft. Verder bepaalt dit artikel de wijze waarop fraude wordt bestreden tijdens de uitkeringsperiode. Middelen die hiervoor worden ingezet, zijn de bestandkoppelingen met bijvoorbeeld het Inlichtingenbureau. Ook worden bij de bestrijding risicoprofielen ingezet. Aan de hand hiervan kan beter worden ingeschat of een klant fraudegevoelig is. Zodoende kunnen voor de koppeling klanten worden geselecteerd die passen binnen een risicoprofiel. Artikel 4
Het opleggen van een maatregel
In de Afstemmingsverordening Wet werk en bijstand, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012 is vastgelegd op welke wijze de uitkering wordt verlaagd, wanneer de belanghebbende niet aan verplichtingen voldoet of ten onrechte uitkering heeft ontvangen. Artikel 5
Aangifte bij het Openbaar Ministerie
In alle gevallen die voldoen aan richtlijnen terzake van het Openbaar Ministerie, zal de gemeente aangifte doen. Het doen van aangifte is gebonden aan de algemeen geldende regels vanuit het strafrecht en het strafprocesrecht, en aan de door het Openbaar Ministerie gevolgde beleid. Met name is het doen van aangifte pas aan de orde wanneer de fraude een vastgesteld bedrag overschrijdt. Artikel 6
Nadere regels terugvorderen en verhalen van kosten van uitkering
Een effectief handhavingsbeleid is volledig wanneer na de vaststelling, afstemming (en eventuele aangifte) een passend terugvorderings- en verhaalsbeleid volgt. Uitgangspunt is dat in alle gevallen van oneigenlijk gebruik of misbruik ten onrechte ontvangen uitkering wordt teruggevorderd en geheel dient 6
te worden terugbetaald. Daarnaast is het conform het ook nodig regels te stellen om geheel of gedeeltelijk te kunnen afzien van invordering van ten onrechte ontvangen uitkering. Artikel 7 .
Onvoorziene omstandigheden en hardheidsclausule
Lid 1 behoeft geen nadere toelichting. In het tweede lid is weergegeven dat in bijzondere gevallen het college de bevoegdheid heeft af te wijken van de bepalingen van de verordening. Bij gebruik van deze hardheidsclausule moet in verband met precedentwerking duidelijk gemotiveerd worden waarom in een bepaalde situatie wordt afgeweken.
7
8 5.1 Besluit college over Verordeningen Wet werk en bijstand 2012
Besluit B&W
20 maart 2012
Portefeuillehouder
Peters, René
B-stuk
Dienst/afdeling
Werk en inkomen
Openbaar
Ambtenaar, telefoon
Megens, Erik,
B01
Registratienummer WKPB:
Nee
Onderwerp Verordeningen Wet werk en bijstand 2012
Korte inhoud Op 20 december 2011 is de Wet werk en bijstand 2012 (verder te noemen WWB 2012) aangenomen. Deze wet is op 1 januari 2012 in werking getreden. Tegelijkertijd is per 1 januari 2012 de Wet investeren in jongeren ingetrokken. De invoering van de WWB 2012 maakt dat er nieuwe beleidsregels en verordeningen vastgesteld moeten worden. De belangrijkste wijzingen waarvoor nieuwe regels vastgesteld moeten worden zijn: De invoering van een zoektijd. Dit houdt in dat gedurende 4 weken nog geen bijstandsaanvraag wordt ingediend, maar dat in die tijd gezocht moet worden naar werk of onderwijs. De invoering van het huishoudinkomen. De wetswijziging leidt er toe dat nog hooguit één uitkering mogelijk is achter één voordeur. Het gezin krijgt samen maximaal een uitkering ter hoogte van 100% van het netto wettelijk minimumloon. De normering van de inkomensgrens van het minimabeleid naar 110 % van het sociaal minimum. Het betreft hier de voorzieningen op het gebied van categoriale bijstand zoals Azoss, tegemoetkoming ouderen, chronisch zieken en gehandicapten, langdurigheidstoeslag en de regeling 'Meedoen is belangrijk'. Bijgaande conceptverordeningen dienen ter uitvoering van de WWB. De resultaten uit de inspraakperiode, die liep van 2301-2012 tot 05-03-2012, zijn hierin verwerkt. De verordeningen worden ter vaststelling voorgelegd aan de gemeenteraad.
Vroegere besluiten B&W 17-1-2012 (beleidsregels WWB 2012), gemeenteraad 9-2-2012 (raadsbesluit tijdelijke regels WWB 2012 en nota minimabeleid 2012).
Besluit 1. De reactie op het advies van cliëntenplatform de Trechter op de gemeentelijke beleidsvrijheid vanuit Wet werk en bijstand vaststellen. 2. De beleidsregel periodieke bijzondere bijstand vaststellen en toevoegen aan de op 17 januari 2012 vastgestelde beleidsregels WWB 2012. 3. De vastgestelde beleidsregels WWB 2012 ter kennisname aan de commissie maatschappelijke participatie voorleggen. 4. De Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012 laten vaststellen door de gemeenteraad. 5. De Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012 laten vaststellen door de gemeenteraad. 6. De Antimisbruikverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012 laten vaststellen door de gemeenteraad. 7. De Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012 laten vaststellen door de gemeenteraad. 8. De Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Oss 2012 laten vaststellen door de gemeenteraad. 9. De Verordening Meedoen is belangrijk gemeente Oss 2012 laten vaststellen door de gemeenteraad.
Agendacommissie
Podium
Wijk/dorpsraad
Commissie
MP - 17-04-2012
Raad
10-05-2012
Besluit B&W ()
TDMS-#77949-v1-Sjabloon_Besluit_B&W.DOC
9 5.1 Raadsvoorstel vaststelling verordeningen WWB 2012
Gemeenteraad
Aan de gemeenteraad
Volgnummer: Dienst/afdeling: PWI
Onderwerp Vaststelling verordeningen WWB 2012 Voorstel 1.
De Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012 vaststellen (bijlage 4).
2.
De Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012 vaststellen (bijlage 5).
3.
De Antimisbruikverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012 vaststellen (bijlage 6).
4.
De Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012 vaststellen (bijlage 7).
5.
De Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Oss 2012 vaststellen (bijlage 8).
6.
De Verordening Meedoen is belangrijk gemeente Oss 2012 vaststellen (bijlage 9).
Aanleiding Op 20 december 2011 is de Wet werk en bijstand 2012 (verder te noemen WWB 2012) aangenomen. Deze wet is met ingang van 1 januari in werking getreden. Tegelijkertijd is de Wet investeren in jongeren (WIJ) ingetrokken. De invoering van de WWB 2012 vereist besluitvorming van college (beleidsregels) en gemeenteraad (verordeningen). Op 17 januari heeft het college de beleidsregels WWB 2012 vastgesteld. Ook de concept-verordeningen WWB 2012 zijn op deze datum door het college vastgesteld en ter inspraak gebracht. De inspraakperiode liep tot 5 maart 2012. Er is van cliëntenplatform de Trechter een reactie ontvangen. Beoogd effect De diverse verordeningen zorgen ervoor dat, na de vaststelling, de juiste juridische onderbouwing voor de uitvoering van de wet aanwezig is. Argumenten 1.1.
Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012 De WWB geeft landelijke normen voor de hoogte van bijstandsuitkeringen. Daarboven kan de gemeente een toeslag verlenen of een verlaging toepassen. Grofweg komt het erop neer dat de gemeente rekening kan houden met het kunnen delen van kosten ingeval meer personen op een adres wonen. Die invulling moet vastliggen in een verordening. De WWB 2012 maakt daarin bijstellingen nodig.
Raadsadvies
Pagina 1 van 5
Gemeenteraad
In regionaal verband 1 is hierin samengewerkt. Daarbij is het streven om te komen tot één beleidslijn. Dit geeft efficiency voordeel, nu en in de nabije toekomst. Algemene wijzigingen zijn de aanpassing van leeftijd van 27 naar 21 jaar en het gezinsbegrip. Voorgesteld wordt om geen verlaging meer toe te passen in de volgende situaties: -
recente beëindiging van opleiding;
-
21 of 22 jarigen;
-
inwonende studerende kinderen die NIET tot het gezin behoren. Het gaat dan om kinderen met een inkomen lager dan € 1059,49 per maand (norm 2012);
-
als het gezinslid een ander gezinslid verzorgt op basis van een AWBZ-indicatie voor tenminste 10 uur per week.
2.1.
Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012 Het college heeft de bevoegdheid om maatregelen te treffen als uitkeringsgerechtigden verplichtingen niet nakomen. Het verwijtbare gedrag leidt dan tot een afstemming van de uitkering (verlaging of waarschuwing). Dit beleid ligt vast in een verordening. De WWB 2012 maakt bijstellingen nodig. In regionaal verband is hierin samengewerkt. Daarbij is het streven om te komen tot één beleidslijn. Dit geeft efficiency voordeel, nu en in de nabije toekomst. De WWB 2012 introduceert een aantal nieuwe regels die een raakvlak hebben met het afstemmingsbeleid. Dat zijn onder andere: -
Een zoektermijn voor jongeren (< 27 jaar)
-
Een plan van aanpak voor jongeren
-
Een ruimer gezinsbegrip en het huishoudinkomen
Voorgesteld wordt om de volgende wijzigingen aan te brengen: -
Het onvoldoende naar werk zoeken in de zoekperiode gelijkstellen aan het niet naar vermogen trachten algemeen geaccepteerde arbeid in dienstbetrekking te verkrijgen. Dit toepassen voor zowel jongeren als voor personen vanaf 27 jaar.
-
Het niet meewerken aan opstellen, uitvoeren en evalueren van het plan van aanpak voor jongeren op dezelfde wijze behandelen als het niet gebruik maken van voorzieningen en het niet meewerken aan onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden.
-
De wet en als afgeleide daarvan de afstemmingsverordening beschouwen het gezin als één. Geen aparte regels voor individuele gezinsleden. In de beoordeling nadrukkelijk rekening houden met de persoonlijke omstandigheden.
3.1.
Antimisbruikverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012 In deze verordening worden regels vastgesteld voor de bestrijding van het ten onrechte ontvangen van bijstand en misbruik of oneigenlijk gebruik van de wet. De verordening sluit aan
1
Oss, ISD Optimisd, Uden, Boxmeer, ISD CGM en Landerd
Raadsadvies
Pagina 2 van 5
Gemeenteraad
op het concept Hoogwaardige Handhaving, waarin wordt aangegeven hoe fraude wordt voorkomen of opgespoord. 4.1.
Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012 In deze verordening wordt de gemeentelijke re-integratietaak vastgesteld. Ook wordt de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld. De re-integratieverordening is niet ingrijpend gewijzigd ten opzichte van de voorgaande verordening. De Wet werken naar vermogen treedt naar verwachting per 1 januari 2013 in werking. Binnen deze wet wordt op een andere manier naar reïntegratie gekeken en worden ook de doelgroepen voor de gemeente uitgebreid. Dit noopt dan tot een herbezinning op het beleidskader voor reïntegratie en een op andere uitgangspunten gebaseerde verordening. De re-integratieverordening die nu voorligt is een minimaal gewijzigde versie van de voorgaande verordening. De wijzigingen zijn te vinden in het invoeren van het gezinsbegrip, het vervallen van de WIJ en daarbij de Verordening Werkleeraanbod. Deze verordening was de reintegratieverordening gebaseerd op de WIJ.
5.1.
Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Oss 2012 De verordening langdurigheidstoeslag is een vertaling van de beleidskeuzen uit de nota Herinrichting minimabeleid Oss 2012 (behandeld in gemeenteraad 9-2-2012) aangevuld met de wettelijke eisen als gevolg van het nieuwe gezinsbegrip en de daaruit voortkomende huishoudinkomenstoets. De langdurigheidstoeslag wordt bijna identiek voortgezet vanaf 1 januari 2012. -
De inkomensgrens blijft op 100% van het sociaal minimum;
-
De referte-eis waaraan dient te worden voldaan om aangemerkt te worden als lang levend van een laag inkomen, is ongewijzigd 3 jaar;
-
De normbedragen van de toeslagen blijven ongewijzigd. In geval van grote gezinnen is geen aanspraak mogelijk op een hoger bedrag aan langdurigheidstoeslag. Wél bestaat de mogelijkheid een beroep op individuele bijzondere bijstand te laten beoordelen. Hiermee kunnen de mogelijke negatieve gevolgen van de toets op het huishoudinkomen en een stapelingseffect van meerdere bezuinigingsmaatregelen opgevangen worden.
6.1.
Verordening Meedoen is belangrijk gemeente Oss 2012 De verordening Meedoen is belangrijk gemeente Oss zorgt ervoor dat financiële belemmeringen voor deelname aan maatschappelijke activiteiten op het gebied van sportieve, sociaal-culturele en educatieve activiteiten verminderd worden. Dit geldt zowel voor volwassenen als voor kinderen die onderwijs of een beroepsopleiding volgen. De Tweede Kamer heeft aangegeven dat het heel belangrijk is dat gemeenten bijdragen aan het terugdringen van het aantal kinderen dat maatschappelijk niet meedoet om financiële redenen.
Raadsadvies
Pagina 3 van 5
Gemeenteraad
Dit moet door gemeenten vastgelegd worden in een verordening (verordeningsplicht participatie schoolgaande kinderen). Na twee jaar wordt geëvalueerd wat de effecten zijn van deze verordeningsplicht. Daarna wordt beoordeeld of deze verordeningsplicht een structureel karakter krijgt. Het voorstel is om de participatie van schoolgaande kinderen mee te nemen in de verordening Meedoen in Belangrijk. De bestaande verordening is aangepast op de verordeningsplicht participatie schoolgaande kinderen. Verder is de verordening een vertaling van de beleidskeuzen uit de nota Herinrichting minimabeleid Oss 2012 (behandeld in gemeenteraad 9-2-2012) aangevuld met de wettelijke eisen als gevolg van het nieuwe gezinsbegrip en de daaruit voortkomende huishoudinkomenstoets.
Kanttekeningen Moties en toezeggingen Tijdens de parlementaire behandeling van de WWB 2012 zijn diverse moties ingediend en zijn toezeggingen gedaan. Deze kunnen invloed hebben op de verordeningen zoals ze nu aangeboden worden. De belangrijkste punten zijn: -
Een motie om een regeling binnen de bijzondere bijstand uit te werken voor onvermijdbare kosten voor levensonderhoud van gezinnen met drie of meer volwassen personen. De toezegging is gedaan dat vóór 1 juli 2012 de Kamer hierover verder geïnformeerd wordt.
-
De toezegging om de mogelijkheden om werk lonender te maken verder uit te werken. Deze toezegging zal begin 2013 verder uitgewerkt worden.
Nieuwe wetgeving De WWB 2012 is nog niet volledig uitgewerkt. Bijvoorbeeld de wet bindend studieadvies en de wet huisbezoeken. Deze wetten worden genoemd in de WWB 2012, maar worden (waarschijnlijk) pas vanaf 01-07-12 van kracht. De exacte inhoud van deze wetten is nog niet bekend, maar deze wetten zouden wel van invloed kunnen zijn op de verordeningen zoals ze nu aangeboden worden. Dat kan leiden tot een bijstelling op een later moment. Randvoorwaarden a.
Financiën
Er zijn geen directe financiële gevolgen. b.
Communicatie
Er is voor de uitvoering van de WWB 2012 een communicatieplan gemaakt. Hierin wordt de communicatie in- en extern beschreven.
Raadsadvies
Pagina 4 van 5
Gemeenteraad
De concept verordeningen hebben van 23-01-12 tot 05-03-12 ter inspraak gelegen (zie d). c.
Uitvoering
Geen opmerkingen. d.
Overlegd met
Cliëntenplatform de Trechter is vooruitlopend op vaststelling van de nieuwe wetgeving geïnformeerd over de gevolgen voor uitkeringsgerechtigden. De Trechter heeft op 22 februari advies uitgebracht in relatie tot de beleidsregels WWB 2012. Het college heeft daarop schriftelijk gereageerd. De inspraakperiode was bedoeld voor inspraak op de verordeningen. Op dat terrein zijn door de Trechter geen opmerkingen opgenomen in het uitgebrachte advies. Voor alle inwoners van de gemeente Oss is via de gebruikelijke weg inspraakmogelijkheid geboden. Daarop is geen reactie ontvangen.
Bijlagen Bijlage 1 t/m3 Ter kennisname gebracht aan raadscommissie Maatschappelijke Participatie Bijlage 4.
Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012
Bijlage 5.
Afstemmingsverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012
Bijlage 6.
Antimisbruikverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012
Bijlage 7.
Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012
Bijlage 8.
Verordening langdurigheidstoeslag WWB gemeente Oss 2012
Bijlage 9.
Verordening Meedoen is belangrijk gemeente Oss 2012
Raadsadvies
Pagina 5 van 5
10 5.1 Re-integratieverordening WWB IOAW IOAZ gemeente Oss 2012
De raad van de gemeente Oss, Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss van 20 maart 2012, Gelet op artikel 147, eerste lid van de Gemeentewet, de artikelen 7 en 8 en 10 tweede lid van de Wet werk en bijstand, de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werknemers en de artikelen 34, 35 en 36 van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen werknemers, Overwegende, dat intrekking van de Wet investeren in jongeren en wijziging van de Wet werk en bijstand per 1 januari 2012 het noodzakelijk maakt om de verordening die zijn grondslag vindt in laatstgenoemde wet aan te passen, Overwegende, dat het noodzakelijk is het ondersteunen bij arbeidsinschakeling en het aanbieden van voorzieningen gericht op arbeidsinschakeling van belanghebbenden bedoeld in artikel 7 eerste lid onderdeel a van de Wet werk en bijstand te regelen,
BESLUIT: Vast te stellen: Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012.
Hoofdstuk 1
Artikel 1 1.
Algemene bepalingen
Begrippen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers (IOAW), de Inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (IOAZ), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
2.
In deze verordening wordt verstaan onder a) Uitkeringsgerechtigden: personen met een uitkering ingevolge de WWB, IOAW of IOAZ; b) De wet: de WWB; c)
Anw-ers: personen met een uitkering volgens de Algemene nabestaandenwet die ingeschreven zijn bij het UWV-Werkbedrijf;
d) Nug: niet-uitkeringsgerechtigde (conform artikel 6 van de wet)
e) voorziening: een voorziening bedoeld in artikel 7 eerste lid onder a WWB, deze verordening en het re-integratieplan als bedoeld in artikel 3 eerste lid; Hoofdstuk 2 Artikel 2 1.
Beleid en financiën
Opdracht college
Het college biedt aan uitkeringsgerechtigden tot 65 jaar, aan Anw-ers, aan Nuggers, alsmede aan personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid WWB, ondersteuning bij de arbeidsinschakeling aan en, voor zover het college dat noodzakelijk acht, een voorziening gericht op die arbeidsinschakeling. Artikel 40 eerste lid WWB is van overeenkomstige toepassing.
2.
Bij de keuze van de mogelijkheden van ondersteuning en het aanbieden van voorzieningen wordt door het college een afweging gemaakt, waarbij gekeken wordt of de ondersteuning of de voorziening, gelet op de mogelijkheden en capaciteiten van een cliënt, het meest doelmatig is met het oog op inschakeling in de arbeid of, voor de cliënt voor wie arbeidsinschakeling een te hoog gegrepen doel is, met het oog op zelfstandige maatschappelijke participatie, zelfredzaamheid en het voorkomen van sociaal isolement.
3.
Het college draagt zorg voor voldoende diversiteit in het aanbod aan ondersteuning en voorzieningen.
4. Ten aanzien van de uitkeringsgerechtigde jonger dan 27 jaar stelt het college een plan van aanpak op, afgestemd op de omstandigheden, krachten en bekwaamheden van deze belanghebbende. Artikel 3 1.
Aanspraak op ondersteuning
Uitkeringsgerechtigden, ANW-ers, Nuggers alsmede personen als bedoeld in artikel 10 tweede lid WWB, hebben aanspraak op ondersteuning bij arbeidsinschakeling en op de naar het oordeel van het college noodzakelijk geachte voorziening gericht op arbeidsinschakeling.
2.
Het college doet een aanbod dat past binnen de criteria die gesteld zijn in deze verordening en op grond van deze verordening genomen uitvoeringsbesluiten.
Artikel 4 1.
Verplichtingen van de belanghebbende
Een persoon die door het college een voorziening wordt aangeboden is verplicht hiervan gebruik te maken.
2.
De persoon die deelneemt aan een voorziening is gehouden aan de verplichtingen die voortvloeien uit de wet, de Wet Structuur Uitvoering Werk en Inkomen, deze verordening, alsmede aan de verplichtingen die het college aan de aangeboden voorziening heeft verbonden.
3.
Indien een uitkeringsgerechtigde die deelneemt aan een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, dan kan het college de uitkering verlagen conform hetgeen hierover is bepaald in de afstemmingsverordening.
4.
Indien de persoon, niet zijnde een uitkeringsgerechtigde, die gebruik maakt van een voorziening, niet voldoet aan het gestelde in het tweede lid, kan het college de kosten van de voorziening dan wel de subsidie geheel of gedeeltelijk terugvorderen.
Artikel 5
Criteria ontheffing arbeidsplicht
Het college kan met inachtneming van artikel 9 tweede lid van de wet, onderscheidenlijk artikel 37a van de IOAW en IOAZ bepalen dat aan belanghebbende tijdelijk, geheel of gedeeltelijk, ontheffing wordt verleend van de verplichting als bedoeld in artikel 9 eerste lid WWB. Artikel 6 1.
Budget- en subsidieplafonds
Het college kan bij uitvoeringsbesluit een of meer subsidie- of budgetplafonds vaststellen voor de verschillende voorzieningen. Een door het college ingesteld subsidie- of budgetplafond vormt een weigeringsgrond bij de aanspraak op een specifieke voorziening.
2.
Het college kan een plafond instellen voor het aantal personen dat in aanmerking komt voor een specifieke voorziening. Hoofdstuk 3
Artikel 7 1.
Voorzieningen
Algemene bepalingen over voorzieningen
Het college kan, in aanvulling op de verplichtingen die voortvloeien uit de wet en deze verordening, aan een voorziening nadere verplichtingen verbinden die verband houden met de voorziening.
2.
Het college kan een voorziening beëindigen: a) indien de persoon die aan de voorziening deelneemt de verplichtingen die voortvloeien uit de wet niet nakomt; b) indien de persoon die deelneemt niet meer behoort tot de doelgroep van de wet; c)
indien de persoon algemeen geaccepteerde arbeid aanvaardt, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van deze voorziening;
d) indien naar het oordeel van het college de voorziening onvoldoende bijdraagt aan een snelle arbeidsinschakeling. 3.
Bij uitvoeringsbesluit kan het college ten aanzien van de voorzieningen, bedoeld in de artikelen 8 tot en met 18, nadere regels stellen. Deze regels kunnen in ieder geval betrekking hebben op: a) de voorwaarden waaronder een voorziening wordt aangeboden; b) de weigeringsgronden bij het aanbieden van voorzieningen; c)
de intrekking of wijziging van de subsidieverlening of – vaststelling;
d) de aanvraag, van en de besluitvorming over subsidies en premies;
e) de betaling van subsidies en het verlenen van voorschotten; f)
het vragen van een eigen bijdrage;
g) overige criteria voor het aanbieden van voorzieningen en het verstrekken van subsidies. Artikel 8 1.
Onderzoek Het college kan een onderzoek (laten) doen naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van belanghebbende.
2.
Het doel van het onderzoek is het vaststellen van de meest geschikte voorziening. Het onderzoek kan mede gericht zijn op het vaststellen van de capaciteiten en de belastbaarheid van de klant.
Artikel 9 1.
Scholing Het college kan, ook als er geen sprake is van een integraal re-integratietraject, een vorm van scholing aanbieden gericht op arbeidsinschakeling.
2.
De scholing heeft tot doel de afstand tot het verkrijgen van algemeen geaccepteerde arbeid te verkleinen of te overbruggen.
Artikel 10 1.
Werkstages
Het college kan aan de personen, bedoeld in artikel 1, onderdeel a en d, een werkstage aanbieden, gericht op arbeidsinschakeling.
2.
Het doel van de werkstage is het opdoen van werkervaring dan wel het leren functioneren in een arbeidsrelatie.
3.
Deze werkstage duurt maximaal 6 maanden.
4.
Het college plaatst de persoon alleen indien door zijn plaatsing de concurrentieverhoudingen niet onverantwoord worden beïnvloed en indien door zijn plaatsing geen verdringing plaatsvindt.
5.
In een schriftelijke overeenkomst worden tenminste vastgelegd het doel van de werkstage, alsmede de wijze waarop de begeleiding plaatsvindt.
Artikel 11 1.
Sociale activering
Het college kan aan uitkeringsgerechtigden activiteiten aanbieden in het kader van sociale activering.
2.
Onder sociale activering wordt verstaan het verrichten van maatschappelijk nuttige activiteiten ter voorbereiding op een traject gericht op arbeidsinschakeling of gericht op zelfstandige maatschappelijke participatie, zelfredzaamheid en het voorkomen van sociaal isolement.
Artikel 12
Tijdelijk dienstverbanden in het kader van het project ‘Werkende weg’ uitgevoerd door een re-integratiebedrijf
1.
Het college kan één of meerdere re-integratiebedrijven de opdracht geven om uitkeringsgerechtigden als bedoeld in artikel 1 lid a een tijdelijk dienstverband van maximaal 1 jaar aan te bieden, gericht op arbeidsinschakeling.
2.
Het dienstverband als bedoeld in lid 1 is erop gericht om uitkeringsgerechtigden zo spoedig mogelijk te detacheren bij een bedrijf of instelling. De detachering wordt vastgelegd in een schriftelijke overeenkomst.
3.
Met het re-integratiebedrijf wordt afgesproken dat de bezoldiging minimaal het wettelijk bruto minimumloon bedraagt.
Artikel 13 1.
Loonkostensubsidies
Het college kan subsidie verstrekken aan werkgevers die met een persoon als bedoeld in artikel 1 lid a en d een arbeidsovereenkomst sluiten gericht op arbeidsinschakeling.
2.
Bij uitvoeringsbesluit kan het college regels stellen ten aanzien van de duur van de subsidie, de hoogte, en de verplichtingen die aan de subsidie worden verbonden.
3.
Met de werkgever wordt afgesproken dat de CAO van betreffende instelling of bedrijf van toepassing is.
Artikel 14 1.
Voorzieningen voor Nuggers en Anw-ers
Het college kan aan Nuggers en Anw-ers de volgende voorzieningen aanbieden: a) oriënterende trajecten; b) intensieve trajecten; c)
2.
bijzondere trajecten.
Het college kan bij uitvoeringsbesluit regels stellen met betrekking tot een bijdrage in de kosten van de voorziening zoals bedoeld in lid 1 van dit artikel.
Artikel 15
Verlengde inkomensvrijlating voor alleenstaande ouders
Het college maakt gebruik van de bevoegdheid om het inkomen van alleenstaande ouders van 27 jaar en ouder vrij te laten als bedoeld in artikel 30, tweede lid, onderdeel c van de wet. Artikel 16
Overige vergoedingen
Het college kan een vergoeding verstrekken voor kosten die gemaakt zijn voor de arbeidsinschakeling.
Artikel 17
Voorzieningen gericht op nazorg
Het college besteedt bij de uitkeringsgerechtigde en aan de jongere die algemeen geaccepteerde arbeid heeft aanvaard, niet zijnde een voorziening als bedoeld in de artikelen 12, 13 en 14, een periode van 6 maanden aandacht aan nazorg. Hoofdstuk 4 Artikel 18
Slotbepalingen
Onvoorziene omstandigheden
In gevallen, de uitvoering van deze verordening betreffende, waarin deze niet voorziet, beslist het college van burgemeester en wethouders. Artikel 19
Intrekking voorafgaande verordeningen
De re-integratieverordening Wet werk en bijstand, laatstelijk gewijzigd vastgesteld in de vergadering van 9 februari 2012, alsmede de Verordening werkleeraanbod Wet investeren in jongeren, vastgesteld in de vergadering van 20 mei 2010 worden ingetrokken. Ten aanzien van de uitkeringsgerechtigden die op 31 december 2011 uitkeringsgerechtigde was en de jongere die op 31 december 2011 al onder de WIJ viel, blijven die verordeningen van toepassing zolang dat voor het uitvoeren van de al gestarte voorziening nodig is en zijn recht op uitkering niet eindigt of wijzigt. Dit geldt uiterlijk tot en met 30 juni 2012. Artikel 20
Hardheidsclausule
Het college kan in bijzondere gevallen ten gunste van belanghebbende afwijken van bepalingen in deze verordening, indien toepassing tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 21
Citeertitel
Deze verordening kan worden aangehaald als “Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ gemeente Oss 2012”. Artikel 22
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van de dag na bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012. Aldus vastgesteld in de raadsvergadering van 10 mei 2012, De griffier,
De voorzitter,
Drs. P.H.A. van den Akker
Drs. W.J.L. Buijs-Glaudemans
Toelichting bij de Re-integratieverordening WWB, IOAW en IOAZ 2012 Algemene toelichting Inleiding Op grond van WWB heeft het college van B&W de opdracht te zorgen voor de re-integratie van bijstandsgerechtigden, nuggers en Anw-ers. De Ioaw en de Ioaz bevatten een vergelijkbare taakstelling. De WWB, Ioaw en Ioaz dragen aan de gemeenteraad op om een verordening vast te stellen waarin het beleid van de gemeente ten aanzien van haar re-integratietaak wordt neergelegd. Tevens wordt hierin de aanspraak van burgers op ondersteuning bij re-integratie geregeld. De basis voor de verordening is neergelegd in artikel 8, eerste lid onder a en tweede lid en artikel 10 eerste en tweede lid van de WWB, alsmede artikel 34 en 35 van de Ioaw en Ioaz. Per 1 januari 2012 treedt de “Wet tot wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden” in werking. Gevolg hiervan is o.a. dat de Wet investeren in jongeren wordt ingetrokken. Ook personen jonger dan 27 jaar vallen weer onder de WWB, zij het met een aangescherpt regime. Daarmee komt de Verordening Werkleeraanbod (de re-integratieverordening gebaseerd op de WIJ) te vervallen. Ingrijpende beleidsmatige wijzigingen zijn voor 2012 niet beoogd. De Wet werken naar vermogen treedt immers naar verwachting per 1 januari 2013 in werking. Binnen deze wet wordt op een andere manier naar re-integratie gekeken en worden ook de doelgroepen voor de gemeente uitgebreid. Dit noopt dan tot een herbezinning op het beleidskader voor re-integratie en een op andere uitgangspunten gebaseerde verordening.
Staatssteun Ondanks het feit dat gemeenten beleidsvrijheid hebben met betrekking tot de inrichting van het reintegratiebeleid, worden zij toch gebonden aan de regels die de Europese Unie stelt. Dit betreft onder meer het onderwerp staatssteun, wat is neergelegd in de Verordening Werkgelegenheidssteun (Nr. 2204/2002) en de Verordening de minimis-steun (Verordening (EG) Nr. 69/2001). Naast de inhoudelijke regels vragen de EG-verordeningen om uitgebreide informatiestromen richting Europese Commissie. Deze informatieverplichtingen worden beperkt door afspraken van het Ministerie van SZW met de Europese Unie, die hun weerslag hebben gevonden in het document “Subsidiëring arbeidsplaatsen in het kader van re-integratie werkzoekenden – beleidsaanbeveling van belang voor het opstellen van de gemeentelijke re-integratieverordeningen in het kader van de Wet Werk en Bijstand.”
Relatie met andere verordeningen De WWB geeft de gemeenteraad ook opdracht om verordeningen vast te stellen op een tweetal terreinen, die een relatie hebben met de re-integratieverordening: afstemming en cliëntenparticipatie. De WWB vraagt tevens aan gemeenten een verordening op te stellen waarin het samenstel van de rechten en plichten van de cliënt wordt geregeld. De re-integratieverordening en de afstemmingsverordening zijn nauw met elkaar verbonden. Immers, aan de plicht tot meewerken aan een traject kunnen sancties worden verbonden die gevolgen hebben voor de hoogte van de uitkering. Dit zou ervoor pleiten de beide verordeningen te integreren. Echter, de gemeente kan ook aan de verstrekking van bijstand verplichtingen verbinden, die geen directe relatie hebben met re-integratie. De gemeente Oss heeft er daarom voor gekozen om de verordeningen te scheiden.
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1
Begripsbepalingen
Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij de begripsbepalingen uit de Wet Werk en Bijstand (WWB). Artikel 2
Opdracht college
In het eerste lid is de opdracht aan het college vormgegeven analoog aan artikel 7 van de WWB. Hiervoor is gekozen uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie. In de WWB is in artikel 10, derde lid aangegeven dat de aanspraak op voorzieningen alleen geldt voor die personen die ook daadwerkelijk inwoners van de gemeente zijn, door middel van een verwijzing naar artikel 40, eerste lid van de wet. Door deze verwijzing ook aan de opdracht aan het college te koppelen, wordt aangegeven voorzieningen alleen voor de eigen doelgroep in te willen zetten. Het tweede lid is de vertaling van de opdracht uit de WWB dat de gemeente evenwichtige aandacht aan de diverse doelgroepen moet besteden, en rekening moet houden met de combinatie arbeid en zorg. In het re-integratieplan, maar met name in de uitvoering komt vervolgens tot uiting hoe dit punt uitgewerkt wordt. Het derde lid geeft het college de specifieke opdracht een zodanig aanbod van voorzieningen te realiseren, dat zoveel mogelijk personen ondersteund kunnen worden. Dit is met name van belang omdat de gemeente de aanspraak op een voorziening niet kan weigeren als slechts het budget ontoereikend is: er dient altijd een alternatief voorhanden te zijn. Het vierde lid verwijst naar de nieuwe manier waarop het college de aanvrager jonger dan 27 jaar benadert, nadat de WIJ is ingetrokken. Artikel 3
Aanspraak op ondersteuning
De WWB stelt niet zo expliciet dat de aanspraak op voorzieningen in de verordening geregeld moet worden. Immers, het is ook al in de WWB zelf geregeld. Eveneens uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie is ervoor gekozen een algemene bepaling over de aanspraak op te nemen (eerste lid). In het tweede lid wordt expliciet de koppeling gelegd tussen de algemene aanspraak van de cliënt en de criteria die gehanteerd worden bij het aanbieden van voorzieningen. Daarbij wordt verwezen naar elk document waarin die criteria geformuleerd kunnen worden. Artikel 4
Verplichtingen van de belanghebbende
In de WWB is al uitgebreid aangegeven welke verplichtingen gelden bij het recht op een uitkering. Wederom uit oogpunt van kenbaarheid en consistentie zijn in het eerste en tweede lid de verplichtingen conform de wet geformuleerd.
Het derde lid biedt de verbinding met de afstemmingsverordening. Deze verordening regelt het opleggen van een maatregel indien de uitkeringsgerechtigde niet aan zijn verplichtingen voldoet. Deze maatregel bestaat uit het verlagen van de uitkering met een bepaald percentage. Echter, voor personen zonder uitkering, ANW-ers en personen in gesubsidieerde arbeid kan de gemeente de uitkering niet verlagen als maatregel. Daarom is in het vierde lid de mogelijkheid opgenomen dat in die gevallen de gemeente (een deel van) de kosten die gemaakt zijn terug kan vorderen. Artikel 5
Criteria ontheffing arbeidsplicht
Het college kan in individuele gevallen ontheffing verlenen van de verplichting als bedoeld in artikel 9 eerste lid van de wet (naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening) indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn. Artikel 6
Subsidie- en budgetplafonds
De gemeente kan, om de financiële risico’s te beheersen, een verdeling maken van de middelen over de verschillende voorzieningen. Dit kan in het re-integratieplan gebeuren. Het uitgeput zijn van begrotingsposten kan echter nooit een reden zijn om aanvragen voor voorzieningen te weigeren. Om dat wel mogelijk te maken kan de gemeente bij verordening subsidie- en budgetplafonds instellen. De WWB stelt dat het ontbreken van financiële middelen alleen geen reden kan zijn voor de afwijzing van een aanvraag. De gemeente dient dan na te gaan welke andere, goedkopere alternatieven er beschikbaar zijn. Dit houdt dus is dat er geen algemeen plafond ingesteld kan worden. Wat wel kan is dat per voorziening een plafond wordt ingebouwd; dit laat de mogelijkheid open dat er naar een ander instrument wordt uitgeweken. Het college zal hier terughoudend mee zijn, omdat het perspectief van de cliënt voorop moet staan. Bij dit artikel wordt uitgegaan van de bevoegdheid van het college om plafonds in te stellen. Een mogelijkheid is dat bij de vaststelling van de plafonds wordt verwezen naar de bedragen die in het reintegratieplan of in de begroting voor de verschillende voorzieningen worden gereserveerd. Een budgetplafond geldt voor de uitgaven die het college doet in het kader van voorzieningen. Een subsidieplafond geldt voor voorzieningen die subsidies inhouden. Een subsidieplafond dient wel bekendgemaakt te worden vóór de periode waarvoor deze geldt (art. 4:27 lid 1 Awb). Artikel 7
Algemene bepalingen over voorzieningen
In de lijn van het systeem van deze verordening strekt dit artikel ertoe enkele zaken te regelen die te maken hebben met alle voorzieningen, ook die voorzieningen die niet met name in de verordening zijn opgenomen. De gemeente koopt bijvoorbeeld naast de in deze verordening expliciet genoemde voorzieningen reguliere re-integratietrajecten in als aanbodversterkende trajecten, directe
bemiddeling en plaatsing, scholing, diagnostische instrumenten, beoordeling ziekteverzuim en trajecten gericht op sociale activering. Het eerste lid geeft het college de bevoegdheid om aan een voorziening nadere verplichtingen te verbinden. Dit kunnen verplichtingen van diverse aard zijn. Zo kan bepaald worden dat een cliënt gedurende het traject op gezette tijden met de consulent de voortgang bespreekt. Het tweede lid geeft aan dat het college een voorziening kan beëindigen en in welke gevallen zij dat kan doen. Onder beëindigen wordt hierbij ook verstaan het stopzetten van de subsidie aan een werkgever of het opzeggen van de arbeidsovereenkomst bij een detacheringsbaan. Bij deze laatste wijze van beëindigen dienen vanzelfsprekend de toepasselijke bepalingen uit het arbeidsrecht en de eventueel aanwezige rechtspositieregeling in acht te worden genomen. Het derde lid geeft het college de algemene bevoegdheid om voor voorzieningen nadere regels te stellen. Dit heeft met name tot doel om bij subsidieverstrekking de uitvoering zoveel mogelijk aan het college over te laten. Artikel 8
Onderzoek
Dit artikel beschrijft het logische beginpunt van een voorziening. Alvorens een voorziening toe te kennen dient immers aan de hand van de situatie van de belanghebbende te worden beoordeeld, of een voorziening noodzakelijk is en welke voorziening het meest geschikt is om te komen tot een zo snel mogelijke arbeidsinschakeling. Het onderzoek zal gericht zijn op het vaststellen van de capaciteiten en de belastbaarheid van de belanghebbende. Daarbij zal, indien van toepassing, ook de psychische en medische situatie van de belanghebbende in ogenschouw moeten worden genomen, om aldus te komen tot een oordeel over de mogelijkheden van de belanghebbende. Artikel 9
Scholing
Scholing is bij uitstek een maatwerkinstrument, waarbij het moeilijk is vooraf algemene richtlijnen te geven die in de verordening moeten worden opgenomen. Wel spreekt voor zich, dat vastgelegd wordt dat het steeds moet gaan om scholing die gericht is op arbeidsinschakeling of op een verbetering van de uitgangspositie op de arbeidsmarkt (eerste en tweede lid). Normaal gesproken zal de scholing deel uitmaken van een integraal re-integratietraject. Voor bepaalde categorieën kan het zinvol zijn om ook al los van een traject scholing aan te bieden, zoals voor alleenstaande ouders met kinderen onder de vijf jaar, die mogelijk geen arbeidsverplichting hebben maar die vooruitlopend op de aankomende arbeidsverplichting hun startkwalificatie willen verhogen.
Artikel 10
Werkstages
Werkstages zijn een betrekkelijk nieuw instrument voor gemeenten om langdurig werklozen te reïntegreren. Voor de term werkstage is gekozen om te benadrukken dat het gaat om een soort scholingsinstrument: niet de arbeid zelf, maar het leren werken staat centraal. Het is belangrijk in de gaten te houden onder welke voorwaarden de werkstage aangeboden wordt. Dit vanwege het gevaar dat de werkstage beschouwd kan worden als een gewone arbeidsovereenkomst. Volgens het arbeidsrecht is er sprake van een arbeidsovereenkomst indien voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: •
er dient sprake te zijn van de persoonlijke verplichting om arbeid te verrichten;
•
die arbeid wordt verricht onder gezag van een ander;
•
die ander betaalt voor de arbeid een bepaald bedrag aan loon;
•
de arbeid wordt verricht gedurende enige tijd.
De Hoge Raad heeft bepaald dat er bij werkstages weliswaar sprake is van het persoonlijk verrichten van arbeid, maar dat dit overwegend gericht is op het uitbreiden van de kennis en ervaring van de werknemer. Daarnaast is bij een werkstage in de regel geen sprake van beloning. Het is daarom verstandig terughoudend te zijn met het verstrekken van een gerichte stagevergoeding. Er kan wel een onkostenvergoeding worden gegeven, maar daarbij moet dan ook daadwerkelijk sprake zijn van een vergoeding van gemaakte kosten. Het is in dit kader ook van belang te wijzen op de Modelaanpak Jeugdwerkloosheid die door de Raad voor Werk en Inkomen is opgesteld. Deze modelaanpak beschrijft onder meer de voorwaarden waaronder werken met behoud van uitkering vormgegeven zou moeten worden. Over de werkstage wordt daarover het volgende gezegd. “Doel: jongeren aanvullende kennis en ervaring op laten doen om daarmee hun kansen op de arbeidsmarkt te vergroten. Arbeidsrelatie: tijdelijke en boventallige werkstage van 3 (maximaal 6) maanden, geconditioneerd met scholing dan wel uitzicht op een aanstelling, en het recht om als interne kandidaat te solliciteren op vacatures. Jongeren kunnen een bonus krijgen, die voor zover verstrekt binnen de kaders van de Wet Werk en Bijstand door gemeenten niet wordt ingehouden op de uitkering. Financiering: behoud van bijstandsuitkering.” Het eerste lid van dit artikel geeft de algemene bepaling voor het aanbieden van een werkstage. Het tweede lid geeft nog eens specifiek aan wat het doel is van de werkstage, om het verschil met een normale arbeidsverhouding aan te geven. Dit is met name van belang om te voorkomen dat de cliënt claimt dat sprake is van een arbeidsovereenkomst, en bij de rechter loonbetaling afdwingt. De werkstage kan twee doelen hebben. Op de eerste plaats kan het gaan om het opdoen van specifieke
werkervaring. Dit is vergelijkbaar met de zogenaamde ‘snuffelstage’, waarbij de cliënt de gelegenheid krijgt om te bezien of het soort werk als passend kan worden beschouwd. Op de tweede plaats kan het gaan om het leren werken in een arbeidsrelatie. In de werkstage kan de cliënt wennen aan aspecten als gezag, op tijd komen, werkritme en samenwerken met collega’s. Het derde lid geeft de maximale duur van de werkstage aan. Het vierde lid geeft aan dat er bij plaatsing geen verdringing plaats vindt, of dat de concurrentieverhoudingen niet nadelig worden beïnvloed. Het college kan dit doen door expliciet na te gaan dat het werk dat verricht gaan worden niet productief is, of dat er geen recent ontslag op economische gronden heeft plaatsgevonden. In het vijfde lid wordt bepaald dat er voor de werkstage een schriftelijke overeenkomst (stageovereenkomst) wordt opgesteld. Hierin kan expliciet het doel van de stage worden opgenomen, alsmede de wijze van begeleiding. Door deze schriftelijke overeenkomst kan nog eens gewaarborgd worden dat het bij een werkstage niet gaat om een reguliere arbeidsverhouding. Artikel 11
Sociale activering
Volgens de WWB dient ook sociale activering uiteindelijk gericht te zijn op arbeidsinschakeling. Voor bepaalde doelgroepen is arbeidsinschakeling echter een te hoog gegrepen doel. Voor deze personen staat dan ook niet re-integratie, maar maatschappelijke participatie voorop. Om dit laatste doel te bereiken kan hierbij gedacht worden aan vrijwilligerswerk, mantelzorg of deelname aan activiteiten in wijk of buurt. Artikel 12
Tijdelijke dienstverbanden in het kader van het project ‘Werkende weg’ uitgevoerd door een re-integratiebedrijf
De idee achter dit project is dat cliënten geen uitkering meer krijgen, maar een tijdelijk arbeidscontract. Het formeel werkgeverschap wordt bij deze voorziening neergelegd bij een reintegratiebedrijf. Tijdens het dienstverband wordt een traject gericht op uitstroom gevolgd. Het recht op ten minste het (bruto) wettelijk minimumloon is wel onlosmakelijk verbonden met de plicht dat de gemaakte afspraken in het arbeidscontract nagekomen moeten worden. Ongeoorloofd verzuim betekent automatisch minder inkomsten. De gemeente dient hierbij rekening te houden met EG-regelgeving rond staatssteun. Zie hiervoor het algemene deel van de toelichting. Het eerste lid biedt het re-integratiebedrijf de mogelijk om in opdracht van het college het dienstverband aan te gaan. In het tweede lid wordt bepaald dat het dienstverband erop gericht is dat betrokkene zo spoedig mogelijk gedetacheerd wordt. Op dat moment dienen op twee vlakken afspraken gemaakt te worden. Ten eerste tussen het inlenende bedrijf en de werkgever. Hierin worden zaken geregeld als de
verhouding tot de werkgever, de hoogte van de inleenvergoeding en de wijze waarop de begeleiding wordt vormgegeven. In de overeenkomst tussen werknemer en inlener worden afspraken gemaakt over werktijden, verlof, de inhoud van het werk, etc. Het derde lid gaat over de bezoldiging van de werknemer. Artikel 13
Loonkostensubsidies
Het instrument loonkostensubsidies gericht op re-integratie is onder de WWB geheel vormvrij geworden. Het beleid van de gemeente komt tot uitdrukking in de hoogte van de subsidie, de termijn en de aan de subsidie verbonden verplichtingen (b.v. bieden van scholing en begeleiding). De gemeente dient hierbij rekening te houden met EG-regelgeving rond staatssteun. Zie hiervoor het algemene deel van de toelichting. Het eerste lid geeft de basis voor de loonkostensubsidie, waarbij expliciet wordt aangeven dat het primair gaat om een re-integratievoorziening. Tevens wordt de doelgroep beperkt tot uitkeringsgerechtigden. Het tweede lid geeft het college de bevoegdheid nadere regels te stellen over de hoogte van de subsidie, de termijn, en de praktische uitvoering (aanvraag, informatieverplichtingen, terugvordering, etc.). De hoogte kan onder andere vastgesteld worden op basis van de productiviteitswaarde van de werknemer, de financiële situatie van de instelling of het bedrijf en het maatschappelijk belang van de instelling of het bedrijf. Het derde lid gaat over de rechtspositie van de werknemer. De gemeente dient hierover afspraken te maken met het bedrijf of de instelling. Artikel 14
Voorzieningen voor Nuggers en Anw-ers
Het college kan aan Nuggers en Anw-ers drie soorten trajecten aanbieden. Bij oriënterende trajecten gaat het om eenvoudige instrumenten met een oriënterend karakter. Voorbeelden hiervan zijn sollicitatietraining, assessment en beroepskeuzeadvies. Bij intensieve trajecten gaat het om meer intensieve begeleiding naar arbeid waarbij re-integratiebedrijven worden ingeschakeld. Tevens kunnen korte cursussen of vakgerichte bijscholing onderdeel uitmaken van het traject. Bij bijzondere trajecten gaat het om geheel nieuwe beroepsopleidingen die vaak meerdere jaren in beslag nemen. Artikel 15
Verlengde inkomensvrijlating voor alleenstaande ouders
In de WWB wordt een nieuwe voorziening geschapen voor alleenstaande ouders, te weten de verlengde vrijlating. Tegenover afschaffing van de vrijlating van de (aan zorg gerelateerde) inkomensafhankelijke combinatiekorting staat een nieuwe vrijlating van 12,5 % van de arbeidsinkomsten tot maximaal € 120,= per maand voor een maximale periode van 30 maanden. Een en ander onder voorwaarde dat de zesmaandenperiode van de ‘reguliere’ inkomensvrijlating is
verstreken, dat de ouder de volledige zorg heeft van een ten laste komend kind tot 12 jaar en dat de arbeid bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Artikel 16
Overige vergoedingen
Ter stimulering van arbeidsinschakeling kan het college een vergoeding verstrekken voor een aantal kostenposten die bijdragen aan arbeidsinschakeling. Deze kosten zijn bijvoorbeeld verhuiskosten, reiskosten en verwervingskosten. Bij kosten in relatie tot arbeid worden aantoonbare meerkosten bedoeld. Deze vergoeding kan alleen maar verstrekt worden aan personen die in deeltijd werkzaam zijn. In beleidsregels (richtlijnen voor de uitvoering) die door het college zullen worden vastgesteld zal dit nader uitgewerkt worden. Artikel 17
Voorzieningen gericht op nazorg
Mede gezien de beperkte budgetten is het belangrijk ervoor te zorgen dat cliënten na uitstroom niet na een korte periode terugvallen in de uitkering. De gemeente wil aandacht besteden aan nazorg, met als doel een werkelijk duurzame plaatsing te realiseren. Bij nazorg moet onder andere gedacht worden aan het onderhouden van (telefonisch) contact met de cliënt en het bedrijf over hoe het de voormalig uitkeringsgerechtigde in zijn baan vergaat. Indien nodig, bijvoorbeeld als betrokkene dreigt uit te vallen, kan de gemeente snel actie ondernemen. Bij dit artikel is ervan uitgegaan dat nazorg geboden kan worden ná acceptatie van algemeen geaccepteerde arbeid, dus niet bij gesubsidieerde arbeid. Bij gesubsidieerde arbeid maakt begeleiding en advisering normaal gesproken al onderdeel uit van het traject. Artikel 18
Onvoorziene omstandigheden
Deze restclausule biedt burgemeester en wethouders de mogelijkheid in alle niet-voorziene situaties te handelen naar bevind van zaken. Omdat ook deze beslissingen onderworpen zijn aan de voorgeschreven bezwaar- en beroepsprocedures, dient ook in deze gevallen de beslissing gemotiveerd genomen te worden Artikel 19
Intrekking voorafgaande verordeningen
De Re-integratieverordening Wet werk en bijstand gemeente Oss, alsmede de Verordening werkleeraanbod WIJ verliezen hun functie en worden ingetrokken. De nieuwe verordening heeft zoveel mogelijk onmiddellijke werking. Het zittende bestand valt echter niet meteen onder alle aspecten van de wetswijziging. Dit geldt met name voor de doelgroep die nu onder de WIJ valt en onder de daaraan gekoppelde verordening. Het is noodzakelijk om voor deze groepen nog tot en met 30 juni 2012 gebruik te kunnen maken van een doorwerking van de in te trekken verordeningen. Artikel 20, 21, 22 Deze artikelen spreken voor zich.
11 5.1 Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012
De Raad van de gemeente Oss, gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss d.d. 20 maart 2012, gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onderdeel c en artikel 30 van de Wet werk en bijstand, overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van toeslagen en het verlagen van uitkeringen van bijstandsgerechtigden van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar bij verordening te regelen; BESLUIT: vast te stellen: Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012 Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen Artikel 1
Begripsomschrijving
1.
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand en de Algemene wet bestuursrecht.
2.
In deze verordening wordt verstaan onder: a) de wet: de Wet werk en bijstand; b)
gezinsnorm: de norm als bedoeld in artikel 21, eerste lid van de wet;
c)
zorgbehoevende: degene ten aanzien van wie het college heeft vastgesteld dat hij niet tot een gezin behoort op grond van artikel 4, vijfde lid, van de wet;
d) woning: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB; e) woonkosten: 1.
indien een huurwoning wordt bewoond, de per maand geldende basishuur als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag;
2.
indien een eigen woning wordt bewoond, de tot een bedrag per maand omgerekende som van de ten behoeve van de financiering van de woning verschuldigde hypotheekrente de in verband met het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten en een naar omstandigheden vast te stellen bedrag voor onderhoud.
Artikel 2 Doelgroep De bepalingen van deze verordening zijn uitsluitend van toepassing op alleenstaanden en alleenstaande ouders van 21 jaar of ouder maar jonger dan 65 jaar en op gezinnen indien alle gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder. Hoofdstuk 2 – Criteria voor het verhogen van de norm Artikel 3 1.
Toeslag alleenstaande (ouder)
De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 20 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft.
2.
De toeslag als bedoeld in artikel 25, eerste lid, van de wet bedraagt 10 procent van de gezinsnorm voor de alleenstaande en alleenstaande ouder die met één of meer anderen zijn hoofdverblijf in dezelfde woning heeft.
3.
De toeslag wordt eveneens bepaald op 20% van de gezinsnorm als belanghebbende als inwonende een commerciële prijs is verschuldigd.
4.
Van een commerciële prijs als bedoeld in het vorige lid is sprake indien de belanghebbende als inwonende een reële prijs voor woonkosten is verschuldigd, zijnde tenminste een bedrag dat overeenkomt met 15% van de gezinsnorm. Voor kostgangers worden de woonkosten bepaald door een aftrek op het verschuldigde kostgeld toe te passen ter hoogte van de voedingskosten volgens de normen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud).
5.
Voor de toepassing van dit artikel worden de volgende personen niet in aanmerking genomen als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft: a) een inwonende kind als bedoeld in artikel 4, tweede lid van de wet; b) overige inwonende kinderen, die niet tot het gezin worden gerekend, met een inkomen van ten hoogste het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000. c)
een verzorgingsbehoevend gezinslid die door belanghebbende wordt verzorgd.
Hoofdstuk 3 - Criteria voor het verlagen van de bijstandsnorm of toeslag Artikel 4
Verlaging gezin
1.
De verlaging bedoeld in artikel 26 van de wet bedraagt 10% van de gezinsnorm voor het gezin dat met één of meer anderen in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben.
2.
De verlaging als bedoeld in het vorige lid blijft achterwege als belanghebbende als inwonende een commerciële prijs is verschuldigd.
3.
Het vierde en vijfde lid van artikel 3 zijn van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5
Verlaging woonsituatie
1.
De verlaging bedoeld in artikel 27 van wet bedraagt 20 procent van de gezinsnorm indien geen woning wordt bewoond of indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden.
2.
Voor belanghebbenden zonder adres als bedoeld in artikel 1 van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens geldt dat in afwijking van het eerste lid de verlaging niet wordt toegepast indien en voorzover aantoonbaar en structureel kosten voor thuis- en daklozenopvang worden gemaakt.
Hoofdstuk 4 – Slotbepalingen Artikel 6
Anti-cumulatiebepaling
De toepassing van de artikelen 3 tot en met 5 van deze verordening geschiedt zodanig dat de toepasselijke bijstandsnorm ten minste bedraagt: a) voor een alleenstaande 50 procent van de gezinsnorm; b) voor een alleenstaande ouder 70 procent van de gezinsnorm; c) voor een gezin 80 procent van de gezinsnorm.
Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012
1
Artikel 7
Citeertitel
De verordening kan worden aangehaald als: Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012. Artikel 8
Inwerkingtreding
1.
De Toeslagenverordening WWB 2009, laatstelijk gewijzigd vastgesteld in de vergadering van 9 februari 2012, en de Toeslagenverordening WIJ gemeente Oss, vastgesteld in de vergadering van 20 mei 2010 vervallen bij inwerkingtreding van deze verordening, met dien verstande dat deze tot 1 juli 2012 van toepassing blijven voor de personen die op 31 december 2011 recht hebben op algemene bijstand of een inkomensvoorziening.
2.
Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012, behoudens situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor de belanghebbende.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 10 mei 2012,
De griffier,
De voorzitter,
Drs. P.H.A. van den Akker
Drs. W.J.L. Buijs-Glaudemans
Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012
2
Algemene toelichting bij de Toeslagenverordening Hoofdstuk 3 van de WWB kent voor de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan een systeem van basisnormen en toeslagen en verlagingen. De bijstandsnormen zijn geregeld in paragraaf 3 in de artikelen 20 tot en met 24 WWB. Daarnaast voorziet paragraaf 3 in toeslagen en verlagingen. Dit is geregeld in de artikelen 25 tot en met 29 WWB. Het college is verplicht om in voorkomende gevallen de norm te verhogen met een toeslag. Van de mogelijkheid om een verlaging toe te passen hoeft geen gebruik gemaakt te worden. Voor bijstandsgerechtigden ouder dan 21 jaar doch jonger dan 65 jaar bestaan er een drietal basisnormen (artikel 21 WWB), te weten: 1. Gezin 100% van het netto wettelijk minimumloon (= de gezinsnorm) 2. Alleenstaande ouders 70% van de gezinsnorm 3. Alleenstaanden 50% van de gezinsnorm Een toeslag kan worden verstrekt aan een alleenstaande of alleenstaande ouder indien de algemeen noodzakelijke bestaanskosten niet of niet geheel gedeeld kunnen worden. De mogelijkheid tot het delen van kosten wordt aanwezig geacht als naast betreffende belanghebbende nog één of meer anderen hun hoofdverblijf hebben in dezelfde woning. Dan kunnen zaken als huur, gas, water en licht, maar ook krant etc. gedeeld worden. De toeslag bedraagt ten hoogste 20% van de gezinsnorm, zodat de uitkering maximaal bedraagt voor: • Alleenstaande ouders 90% van de gezinsnorm • Alleenstaanden 70% van de gezinsnorm De toeslag kan worden vastgesteld op elk bedrag binnen dit maximum van 20% van de gehuwdennorm, mits dit aansluit bij het niveau van de noodzakelijke bestaanskosten. De verlagingen zijn geregeld in de artikelen 4 en 5 van de verordening. De verlaging wordt toegepast in de volgende situaties: • Verlaging bij een gezin in verband met het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met een ander. • Verlaging in verband met de woonsituatie In deze verordening is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheden die de WWB biedt om: A. De norm lager vast te stellen in geval van recentelijk beëindigen van studie (artikel 28 WWB). B. De toeslag lager vast te stellen voor een alleenstaande van 21 of 22 jaar (artikel 29 WWB). Ad A. Door aanscherping van de eisen voor jongeren in de WWB zal de instroom beperkt zijn. Indien in voorkomende gevallen toch een beroep op de bijstand moet worden gedaan dan valt niet in te zien dat de (alleenstaande) schoolverlater gedurende de eerste 6 maanden van de uitkeringsduur lagere kosten heeft dan een andere uitkeringsgerechtigde. Ad B. De wet biedt de mogelijkheid de toeslag van 21- en 22-jarige alleenstaanden te verlagen indien de hoogte van de toeslag een belemmering vormt voor de aanvaarding van arbeid. De verordening geldt niet voor de bij hun ouders inwonende kinderen van 21 en 22 jaar, omdat die immers tot het gezin behoren. Voor de alleenstaande jongere van 21 en 22 jaar ligt het nettominimumloon boven de bijstandsnorm met maximale toeslag. Een financiële prikkel om te gaan werken blijft dus aanwezig en geeft derhalve geen aanleiding een verlaging op de toeslag toe te passen. Het is niet nodig om in de Toeslagenverordening alle mogelijke situaties uitputtend te regelen. In niet geregelde of uitzonderlijke gevallen heeft het college immers de bevoegdheid c.q. de plicht om de bijstand op grond van artikel 18 lid 1 WWB bij wijze van individualisering afwijkend vast te stellen. Eenvoudigheidshalve is ook de werking van de verordening beperkt tot belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar, hoewel de WWB de mogelijkheid biedt om de verlagingen ook toe te passen op belanghebbenden van 18, 19 of 20 jaar. In een uitzonderlijke situatie waarin een belanghebbende van 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar slechter af zou zijn dan een belanghebbende van 18, 19 of 20 jaar in overigens vergelijkbare omstandigheden, ligt het voor de hand dat het college eveneens op grond van artikel 18 lid 1 WWB de bijstand aanpast.
Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012
3
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1 Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd. Lid 2 onderdeel b: gezinsnorm Voor het begrip ‘gezinsnorm’ wordt verwezen naar de norm voor een gezin waarvan alle meerderjarige gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn, zoals bedoeld in artikel 21 lid 1 WWB. Deze norm komt overeen met de gehuwdennorm zoals die luidde vóór 1 januari 2012 waarbij beide echtgenoten jonger dan 65 jaar zijn. Lid 2 onderdeel c: zorgbehoevende Een gezinslid is zorgbehoevende in de zin van de Toeslagenverordening indien deze als zorgbehoevend is aan te merken in de zin van artikel 4, vijfde lid WWB. Er moet dan onder andere aan de voorwaarden zijn voldaan dat er een geldig indicatiebesluit is voor 10 uur of meer zorg op grond van de AWBZ. Lid 2 onderdeel d: woning Het begrip ‘woning’ is in artikel 1 van deze verordening gedefinieerd omdat de tekst van de WWB nergens een omschrijving geeft van dit begrip. Wel vermeldt artikel 3 lid 6 WWB dat in de WWB en de daarop berustende bepalingen onder een woning mede een woonwagen of een woonschip verstaan moet worden. Voorts volgt uit de totstandkomingsgeschiedenis van de WWB dat voor de invulling van het begrip woning kan worden aangesloten bij de Wet op de huurtoeslag. Daarom is bepaald dat onder ‘woning’ wordt verstaan: een woning zoals bedoeld in artikel 1 onderdeel j Wet op de huurtoeslag, alsmede een woonwagen of woonschip, zoals bedoeld in artikel 3 lid 6 WWB. Lid 2 onderdeel e: woonkosten Het begrip ‘woonkosten’ is nader gedefinieerd, omdat dit van belang is voor de toepassing van artikel 5 van deze verordening (verlaging woonsituatie). Aangesloten is bij de begripsomschrijving die voorheen onder de vigeur van de Algemene Bijstandswet in het Besluit landelijke normering (tot 1996) was opgenomen. Volgens de CRvB volgt uit de geschiedenis van de totstandkoming van de Abw dat het begrip woonkosten ten tijde van de Abw (nog steeds) moest worden uitgelegd conform de bepalingen van het tot 1 januari 1996 geldende Bijstandsbesluit landelijke normering. Aangenomen moet worden dat deze rechtspraak ook onder de WWB nog van betekenis is. Bij “het in eigendom hebben van de woning te betalen zakelijke lasten” kan worden gedacht aan het rioolrecht, het eigenaarsdeel van de onroerende zaakbelasting, de opstalverzekering, het eigenaarsdeel van de waterschapslasten en de erfpachtcanon. Met bovenstaande afbakening wordt duidelijk dat onder het begrip woonkosten dus niet vallen de kosten voor gas, licht, water, telefoon, kabel, internet en overige abonnementen. Artikel 2 De werking van de verordening is beperkt tot belanghebbenden in de leeftijdscategorie van 21 tot 65 jaar. Vanwege de lagere jongerennorm is ervoor gekozen geen verdere verlaging toe te passen bij belanghebbenden van 18 tot 21 jaar. In het geval van een gezin is ervoor gekozen om deze verordening uitsluitend toe te passen indien alle gezinsleden jonger dan 65 jaar zijn en ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder zijn. Hier is aansluiting gezocht bij de gezinsnormen zoals neergelegd in artikel 21 WWB. Ten aanzien van een gezin waarvan ten minste twee gezinsleden 21 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar zijn, geldt immers de gezinsnorm zoals neergelegd in artikel 21 lid 1 WWB. Voor gezinnen die bestaan uit twee meerderjarige personen waarvan één of beide 18, 19 of 20 jaar zijn en gezinnen die bestaan uit drie meerderjarige personen, waarvan twee personen 18, 19 of 20 jaar zijn, gelden lagere normen zoals opgenomen in artikel 21 lid 2 WWB. Ten aanzien van deze gezinnen is deze verordening niet van toepassing.
Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012
4
Artikel 3 1.
Op grond van artikel 25 WWB kan het college de norm voor een alleenstaande (ouder) van 21 jaar of ouder verhogen met een toeslag indien een belanghebbende lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan heeft dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 3 van deze verordening vormt overigens het spiegelbeeld van artikel 4 van deze verordening. De gemeenteraad is op grond van artikel 30 lid 2 WWB verplicht te bepalen dat de toeslag 20 procent van de gezinsnorm bedraagt voor de alleenstaande of alleenstaande ouder in wiens woning geen ander zijn hoofdverblijf heeft (onverminderd de mogelijkheid tot verlaging van de norm of toeslag op andere gronden).
2.
Als in de woning een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor 10 procent van de gezinsnorm. Het gezamenlijk bewonen van een woning levert schaalvoordelen op. Deze schaalvoordelen treden op omdat de woonlasten kunnen worden gedeeld. De kosten van huur, heffingen, belastingen, verzekeringen, vastrecht nutsbedrijven en dergelijke zijn voor personen die een woning delen lager, omdat deze kosten per woning slechts eenmaal in rekening worden gebracht. Deze schaalvoordelen worden berekend op 10%. Indien er op enigerlei wijze sprake is van het kunnen delen van kosten, wordt de toeslag als gevolg van de optredende schaalvoordelen vastgesteld op 10% de gezinsnorm. Het aantal personen die kosten kunnen delen is niet van invloed op de hoogte van de toeslag.
3.
Een toeslag van 20% is eveneens mogelijk voor onderhuurders, kamerbewoners en kostgangers indien een commerciële prijs is verschuldigd. Boven een bepaalde grens aan woonkosten wordt verondersteld dat men niet of nauwelijks kosten kan delen. Als men al kosten kan delen dan wordt er van uitgegaan dat die dermate laag zijn dat een toeslag van 20% gerechtvaardigd is. Kostgangers betalen zowel voor kost als inwoning. Veelal is er sprake van een all-in prijs. Om een zuiver beeld te verkrijgen van de woonkosten wordt een correctie toegepast. Die bestaat uit een aftrek op het verschuldigde kostgeld ter hoogte van de voedingskosten volgens de normen van het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud). Voor woonkosten hanteert het Nibud eveneens normenbedragen. Die komen op maandbasis overeen met 15% van de gezinsnorm. Om die reden wordt bij de bepaling van de commerciële prijs daarbij aangesloten.
4.
Zie 3.
5.
Voor de toepassing van dit artikel worden niet alle personen aangemerkt als een ander die in dezelfde woning zijn hoofdverblijf heeft. In het kader van deze verordening gaat het daarbij om inwonende studerende kinderen (a), inwonende kinderen met een inkomen boven een bepaalde grens (b) en een zorgbehoevend gezinslid (c): a.
In deze verordening is er voor gekozen te bepalen dat in het geheel geen kosten kunnen worden gedeeld met een inwonend studerend kind. Dit betekent dat de gemeenteraad geen gebruik maakt van de theoretische mogelijkheid een lagere toeslag te verstrekken aan een alleenstaande ouder met een inwonend studerend kind van 18 jaar of ouder met een in aanmerking te nemen inkomen tussen het normbedrag voor de kosten van levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000 en de inkomensgrens als bedoeld in artikel 4, tweede lid van de wet. Een alleenstaande met een inwonend studerend kind komt daarmee in aanmerking voor een toeslag van 20% van de gezinsnorm. Met deze keuze wordt een inconsequent systeem voorkomen, met name wanneer het inwonend studerend kind weinig meer verdient dan de bedoelde inkomensgrens.In dat geval zou immers ook geen verlaging worden toegepast omdat hij een nietrechthebbend gezinslid is.
b.
Omdat inwonende kinderen (ook meerderjarige) in beginsel tot het gezin behoren heeft de Toeslagenverordening op deze groep geen functie. In uitzonderingssituaties kan echter een inwonend kind toch niet tot het gezin behoren. Afgezien van het studerende kind van artikel 3 lid 5 onder a (hierboven) kan een inwonend kind bijvoorbeeld zorgbehoevend zijn als bedoeld in artikel 4 vijfde lid van de wet. Hoewel niet tot het gezin gerekend, kan er wel sprake zijn van het kunnen delen van kosten.
Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012
5
Als inkomensgrens wordt daarbij genomen het normbedrag voor levensonderhoud voor hoger onderwijs, genoemd in artikel 3.18 van de Wet studiefinanciering 2000. Komt het inkomen daarboven dan wordt het kind geacht kosten te kunnen delen. Het gestelde in artikel 3 lid 2 van deze verordening is dan van toepassing. Ingeval van een gezin is dat de verlaging op grond van artikel 4, lid 2 van deze verordening. c.
In onderdeel c van het vijfde lid wordt geregeld dat een zorgbehoevend gezinslid eveneens niet worden meegeteld als personen die in dezelfde woning hun hoofdverblijf hebben. Uitgangspunt daarbij is dat het niet wenselijk is om belanghebbenden vanwege deze verzorgingstaken te confronteren met een lagere toeslag. Dat zou het opvangen van zorgbehoevende gezinsleden ontmoedigen. Om die reden geldt de uitzondering niet voor de zorgbehoevende voor het geval deze zelf een beroep moet doen op bijstand.
Artikel 4 Op grond van artikel 26 WWB kan het college de gezinsnorm verlagen indien belanghebbenden lagere algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan hebben dan waarin de norm voorziet als gevolg van het geheel of gedeeltelijk kunnen delen van deze kosten met een ander. Artikel 4 van deze verordening vormt het spiegelbeeld van artikel 3 van deze verordening. Ingeval in de woning van het gezin een ander zijn hoofdverblijf heeft, wordt verondersteld dat er noodzakelijke kosten van het bestaan gedeeld kunnen worden. Gekozen is voor een verlaging van 10 procent van de gezinsnorm (zie artikel 4 lid 1 van deze verordening). Artikel 5 1.
In artikel 5 eerste lid is bepaald dat de norm of toeslag wordt verlaagd met 20 procent van de gezinsnorm indien geen woning wordt bewoond of indien een woning wordt bewoond waaraan voor belanghebbende geen woonkosten zijn verbonden. In artikel 1 van deze verordening is bepaald wat onder woonkosten moet worden verstaan. Van lagere bestaanskosten als gevolg van de woonsituatie kan sprake zijn: • • •
2.
bij het niet aanhouden van een woning. Deze bepaling ziet op de mogelijkheid om de uitkering van dak- en thuislozen te verlagen omdat deze lagere bestaanskosten hebben dan belanghebbenden die een woning bewonen; bij bewoning van een woning waaraan geen woonlasten zijn verbonden, bijvoorbeeld in het geval van krakers; indien een derde, bijvoorbeeld een onderhoudsplichtige, de woonlasten van de woning betaalt. Als een derde, bijvoorbeeld de ex-echtgenoot, de woonlasten van de door belanghebbende bewoonde woning draagt wordt het verkregen voordeel doorvertaald door de norm of toeslag te verlagen op grond van artikel 27 WWB (zie ook TK 2002-2003,28 870, nr. 3, p. 54-55).
Tegenover het ontbreken van kosten omdat geen woonruimte wordt aangehouden staat dat dak- en thuislozen regelmatig kosten zullen maken voor dak- en thuislozenopvang. Indien dat in het individuele geval aan de orde is moet dit bij de vaststelling van de uitkeringshoogte (i.c. de toeslag) worden betrokken. Indien kosten voor opvang verschuldigd zijn kan het college aan de bijstand de voorwaarde verbinden dat deze kosten rechtstreeks worden overgemaakt aan de betreffende instelling. Dit kan zich voordoen bij het stelselmatig niet betalen van dergelijke kosten door de belanghebbende zelf. Tot slot bestaat de mogelijk de bijstand in natura te verstrekken in de vorm van het aanbieden van dag/nachtverblijf. Artikel 57 WWB biedt hiervoor de grondslag.
Artikel 6 De verlagingen in de Toeslagenverordening zien op verschillende omstandigheden en kunnen elk afzonderlijk als redelijk worden aangemerkt. Zonder een anti-cumulatiebepaling zou dat echter kunnen betekenen dat het college de bijstandsnorm (vanwege de samenloop van verlagingen) dermate laag moet vaststellen, dat er
Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012
6
feitelijk geen sprake meer is van een toereikende uitkering. In voorkomende gevallen zou het college de bijstand op grond van het individualiseringsbeginsel van artikel 18 lid 1 WWB hoger moeten vaststellen. Er is voor gekozen reeds in de Toeslagenverordening een absoluut minimumbedrag vast te leggen waarop het college de bijstandsnorm (norm inclusief eventuele toeslag en verlagingen) tenminste moet vaststellen. Het individualiseringsbeginsel kan echter met zich meebrengen dat bij samenloop ook bij een resterende bijstandsnorm die boven de in dit artikel genoemde percentages ligt, toch aanleiding bestaat om tot verhoging daarvan over te gaan, gelet op alle omstandigheden van de belanghebbende. Artikel 7 Citeertitel spreekt voor zich. Artikel 8 Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij de datum van inwerkingtreding van een aantal voor de WWB van belang zijnde wetsvoorstellen, zoals het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden” (32 815). Voor de bestaande uitkeringsgerechtigden blijven de bepalingen van de Toeslagenverordening gemeente Oss 2009 gelden tot uiterlijk 1 juli 2012. Dit sluit aan bij de regels van het overgangsrecht in het kader van de invoering van de huishoudinkomenstoets. De huidige verordening blijft geldig totdat er een nieuwe is. Deze verordening komt tot stand medio 2012 en werkt dan terug tot 1 januari 2012. Het is vanuit het beginsel van rechtzekerheid niet acceptabel een verslechtering in wetgeving met terugwerkende kracht bij de belanghebbende te leggen. In voorkomende gevallen zal de rechtspositie tot het tijdstip van vaststelling gerespecteerd worden. Dit geldt uiteraard alleen voor nieuwe gevallen. De lopende gevallen op 31 december 2011 zijn namelijk tot 1 juli 2012 beschermd door het overgangsrecht als bedoeld in artikel 78 s en t WWB.
Toeslagenverordening WWB gemeente Oss 2012
7
12 5.1 Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Oss 2012
De Raad van de gemeente Oss,
gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van de gemeente Oss d.d. 20 maart 2012, gelet op artikel 147 van de Gemeentewet, artikel 8, eerste lid, onderdeel d, artikel 8 tweede lid, onderdeel b en artikel 36 van de Wet werk en bijstand, overwegende dat het noodzakelijk is het verstrekken van een toeslag aan personen van 21 jaar tot 65 jaar met een langdurig laag inkomen jaar bij verordening te regelen; BESLUIT: vast te stellen: Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Oss 2012
Hoofdstuk 1 - Algemene bepalingen Artikel 1 1.
Begripsbepalingen
Alle begrippen die in deze verordening worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de Wet werk en bijstand (WWB), de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en de Gemeentewet.
2.
In deze verordening wordt verstaan onder a.
wet: de Wet werk en bijstand.
b.
langdurig: een aaneengesloten periode van 36 maanden.
c.
laag inkomen: een inkomen dat niet hoger is dan 100% van de toepasselijke bijstandsnorm.
d. peildatum: de datum waarop de belanghebbende langdurig een laag inkomen, geen in aanmerking te nemen vermogen en geen uitzicht op inkomensverbetering heeft. e.
Referteperiode: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum.
f.
Rechthebbend: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid met recht op langdurigheidstoeslag.
g.
Niet-rechthebbend: een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezinslid dat op grond van de artikelen 11 of 13 lid 1 van de wet is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag.
Hoofdstuk 2 - Recht op langdurigheidstoeslag Artikel 2
Langdurig laag inkomen
Aan de in artikel 36, eerste lid, van de wet gestelde voorwaarde van een langdurig laag inkomen zoals bedoeld in artikel 36 eerste lid van de wet is voldaan als gedurende de referteperiode het in aanmerking te nemen inkomen niet hoger is dan 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm. Artikel 3 1.
Hoogte van de langdurigheidstoeslag
De langdurigheidstoeslag bedraagt per jaar: a)
€ 514,00 voor een gezin;
b) € 462,00 voor een alleenstaande ouder; c) 2.
€ 360,00 voor een alleenstaande.
Indien sprake is van één of meer niet-rechthebbende gezinsleden en nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor hem als alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden.
3.
Voor de toepassing van het eerste en tweede lid is de situatie op de peildatum bepalend.
4.
De bedragen genoemd in het eerste lid worden jaarlijks geïndexeerd conform de ontwikkelingen van de consumentenprijsindex volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek. De bedragen worden op hele euro’s naar boven afgerond.
Hoofdstuk 3 - Slotbepalingen Artikel 4
Hardheidsclausule
Burgemeester en wethouders kunnen in bijzondere gevallen ten gunste van de rechthebbende afwijken van de bepalingen in deze verordening, indien toepassing van de verordening tot onbillijkheden van overwegende aard leidt. Artikel 5
Beleid
Burgemeester en wethouders kunnen ten behoeve van de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.
Artikel 6
Citeertitel
De verordening kan aangehaald worden als: Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Oss 2012. Artikel 7 1.
Inwerkingtreding
De Verordening langdurigheidstoeslag gemeente Oss, laatstelijk gewijzigd vastgesteld in de vergadering van 9 februari 2012 vervalt bij inwerkingtreding van deze verordening.
2.
Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van bekendmaking en werkt terug tot en met 1 januari 2012, behoudens situaties waarbij sprake is van negatieve gevolgen voor de belanghebbende.
Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van 10 mei 2012,
De griffier,
De voorzitter,
Drs. P.H.A. van den Akker
Drs. W.J.L. Buijs-Glaudemans
Algemene toelichting Aan de bijstand ligt het uitgangspunt ten grondslag dat het normbedrag, bedoeld ter voorziening in de algemeen noodzakelijke kosten van het bestaan met inbegrip van een component reservering, in beginsel toereikend is. Toch kan de financiële positie van mensen die langdurig op een minimum inkomen zijn aangewezen onder druk komen te staan als er na verloop van tijd geen enkel perspectief lijkt te zijn om door inkomen uit arbeid het inkomen te verhogen. Om die reden is bij de invoering van de WWB in 2004 de langdurigheidstoeslag in het leven geroepen. Sinds 1 januari 2009 is de langdurigheidstoeslag gedecentraliseerd. Ook is de langdurigheidstoeslag sinds die datum een bijzondere vorm van (categoriale) bijzondere bijstand. De langdurigheidstoeslag is niet gerelateerd aan bepaalde kosten. Het is een inkomensondersteunende maatregel voor bepaalde belanghebbenden die langdurig een laag inkomen hebben en daarbij geen vooruitzicht hebben op inkomensverbetering (artikel 36 lid 1 WWB). De gemeenteraad moet bij verordening regels vaststellen over het verlenen van een langdurigheidstoeslag zoals bedoeld in artikel 36 WWB. Deze regels moeten in ieder geval betrekking hebben op de wijze waarop invulling wordt gegeven aan de begrippen ‘langdurig’ en ‘laag inkomen’. Daarbij geldt dat in ieder geval geen sprake is van een laag inkomen bij een inkomen hoger dan 110% van de toepasselijke bijstandsnorm. De gemeenteraad dient in de verordening eveneens de hoogte van de langdurigheidstoeslag te bepalen. Het college kan in (wetsinterpreterende) beleidsregels aangeven wanneer sprake is van 'geen uitzicht op inkomensverbetering'. Gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB hoeft dit criterium niet te worden vastgelegd in de verordening.
Artikelsgewijze toelichting Artikel 1.
Begrippen
Er is voor gekozen om begrippen die al zijn omschreven in de WWB, Awb of de Gemeentewet niet afzonderlijk te definiëren in deze verordening. Dit voorkomt dat in geval van wijziging van betreffende definities in de betreffende wetten ook de Verordening moet worden gewijzigd. Lid 2 onderdeel d: peildatum De peildatum is de datum waartegen langdurigheidstoeslag wordt aangevraagd (artikel 1 lid 2 onderdeel d van deze verordening). Het gaat dus uitdrukkelijk niet om de datum waarop is aangevraagd. Het betreft de datum waarop een belanghebbende langdurig een laag inkomen heeft, geen in aanmerking te nemen vermogen (zoals bedoeld in artikel 34 WWB) en geen uitzicht op inkomensverbetering. Lid 2 onderdeel e: referteperiode In artikel 1 lid 2 onderdeel e van deze verordening is bepaald wat onder de referteperiode moet worden verstaan: een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Zie ook de toelichting bij artikel 2 onder ‘Langdurig’. Lid 2 onderdeel f en g: rechthebbend en niet-rechthebbend In artikel 1 lid 2 onderdeel g en h is een omschrijving opgenomen van het begrip rechthebbend en niet-rechthebbend. Dit is vooral gedaan om complexe formuleringen in artikel 3 van deze verordening te voorkomen. In artikel 3 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld voor (onder meer) gezinnen. Bij gezinnen waarbij één (of meer) van de gezinsleden is uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, kunnen de overige gezinsleden desondanks als gezin in aanmerking komen voor langdurigheidstoeslag. De uitgesloten gezinsleden in voornoemde situatie definiëren we in deze verordening als "niet-rechthebbend". Het gaat dan om gezinsleden die op grond van artikel 11 of 13 lid 1 WWB zijn uitgesloten van het recht op bijstand, bijvoorbeeld wegens detentie. Dit moet goed onderscheiden worden van gezinsleden die zijn uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag omdat ze niet aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB voldoen. Daarvan is bijvoorbeeld sprake als een van de meerderjarige gezinsleden jonger is dan 21 jaar. In dat geval komt het hele gezin niet in aanmerking voor langdurigheidstoeslag. Voor een verdere toelichting wordt verwezen naar de toelichting op artikel 3 van deze verordening.
Artikel 2.
Langdurig laag inkomen
Bij het bepalen wat een langdurig laag inkomen is, moet de gemeenteraad vastleggen wat onder langdurig wordt verstaan en wat onder laag wordt verstaan. Langdurig De door de gemeenteraad vastgestelde langdurige periode voorafgaande aan de peildatum, wordt aangeduid als referteperiode. Uit het feit dat de minimumleeftijd voor het recht op langdurigheidstoeslag is verlaagd van 23 naar 21 jaar kan echter worden afgeleid dat onder langdurig tenminste 3 jaar moet worden begrepen. Een belanghebbende is immers in beginsel vanaf 18 jaar een zelfstandig rechtssubject. De gemeenteraad sluit aan bij de periode van 3 jaar. De referteperiode bedraagt een periode van 36 maanden voorafgaand aan de peildatum. Laag inkomen Met betrekking tot de invulling van het begrip “laag inkomen” is de gemeenteraad gebonden aan een wettelijk grens. Die bedraagt 110 procent van de toepasselijke bijstandsnorm (artikel 36 lid 6 WWB). Bij een inkomen hoger dan deze 110 procent, is geen sprake meer van een “laag” inkomen. Er is niet voor gekozen om het recht op langdurigheidstoeslag ook toe kennen bij een inkomen boven bijstandsniveau. Dit betekent dat het in aanmerking te nemen inkomen gedurende de referteperiode niet hoger mag zijn dan 100 procent van de toepasselijke bijstandsnorm. Van de bevoegdheid wordt om een tweetal redenen geen gebruik gemaakt. Op de eerste plaats omdat dit ongewenste armoedevaleffecten in zich heeft. Weliswaar doen deze armoedevaleffecten zich ook voor bij de grens van 100% van de bijstandsnorm, maar zullen belanghebbenden die uitstromen doorgaans een dermate hoger inkomen ontvangen, dat het verlies van de langdurigheidstoeslag minder wordt gevoeld. Bij een hogere inkomensgrens bestaat er een risico dat belanghebbenden “blijven steken” bij een inkomen tot bijvoorbeeld 110% van de bijstandsnorm. Op de tweede plaats omdat het in aanmerking laten komen van belanghebbenden met een inkomen van bijvoorbeeld 110% van de bijstand niet valt te rijmen met de wettelijke uitsluiting van belanghebbenden van 65 jaar of ouder. Zij zijn immers uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, omdat hun inkomen al voldoende hoger zou zijn dan de bijstandsnorm voor belanghebbenden tot 65 jaar. Het verschil is echter maar ongeveer 5 tot 9 % (het exacte percentage is afhankelijk van de vraag of iemand een alleenstaande, alleenstaande ouder of gezin is). Het hanteren van een grens van 110% zou daarom maken dat de uitsluiting van 65plussers in dat geval strijdig is met het verbod op leeftijdsdiscriminatie zoals dat is vastgelegd in artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten. De feitelijke ruimte is dus beperkt tot een grens van maximaal ongeveer 105 % van de bijstandsnorm.
6
De vraag of het inkomen van een belanghebbende gedurende de referteperiode niet hoger is dan het langdurig lage inkomen van de toepasselijke bijstandsnorm, dient niet al te rigide te worden beoordeeld. Een marginale overschrijding van dit lage inkomen moet worden genegeerd (vergelijk CRvB 19-08-2008, nrs. 06/1163 WWB e.a., LJN BE8918, en CRvB 15-02-2011, nr. 08/5141 WWB, LJN BP5532). Artikel 3.
Hoogte langdurigheidstoeslag
In artikel 3 is de hoogte van de langdurigheidstoeslag geregeld. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen een alleenstaande, een alleenstaande ouder en een gezin. In 2009 zijn de normbedragen bepaald op respectievelijk € 350,-, € 450,- en € 500,-. Voor 2012 zijn deze normbedragen vastgesteld op respectievelijk € 360,- , € 462,- en € 514,- . Bij gezinnen moet in het oog gehouden worden dat het recht op langdurigheidstoeslag het gezin gezamenlijk toekomt. Worden belanghebbenden op de peildatum als gezin aangemerkt, dan moeten alle gezinsleden voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB. Voldoet één van hen niet aan deze voorwaarden, dan bestaat voor het hele gezin geen recht op langdurigheidstoeslag (vergelijk bijvoorbeeld CRvB 13-07-2010, nr. 08/2345 WWB, LJN BN2529). Is één van de gezinsleden echter uitgesloten van het recht op langdurigheidstoeslag, anders dan vanwege het niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 36 lid 1 WWB, dan komen de rechthebbende gezinsleden wel in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag. Voor wat betreft de uitgesloten gezinsleden gaat het om gezinsleden die op een van de in artikel 11 of 13 lid 1 WWB genoemde gronden geen recht hebben op bijstand. Deze gezinsleden worden in deze verordening aangemerkt als "niet-rechthebbend" (zie artikel 1 lid 2 onderdeel g). In de situatie dat nog slechts één gezinslid recht heeft op langdurigheidstoeslag, komt dit gezinslid in aanmerking voor een langdurigheidstoeslag naar de hoogte die voor een alleenstaande of alleenstaande ouder zou gelden. Dat is geregeld in artikel 3 lid 2 van deze verordening. In artikel 4 lid 3 is bepaald dat voor de toepassing van de hoogte van de langdurigheidstoeslag moet worden uitgegaan van de situatie op de peildatum. In lid 4 is een indexeringsbepaling opgenomen. Artikel 4
Hardheidsclausule
Dit artikel bepaalt dat in bijzondere gevallen het college ten gunste van de belanghebbende kan afwijken van de bepalingen in deze verordening. Afwijken van de wet is niet mogelijk.
7
Afwijken kan alleen maar ten gunste, nooit ten nadele. Met nadruk is vermeld: in bijzondere gevallen. Afwijken is eerder uitzondering dan regel. In verband met precedentwerking dient door het college duidelijk aangegeven te worden waarom in een bepaalde situatie wordt afgeweken. Het van toepassing zijn van de hardheidsclausule dient voldoende kenbaar te zijn, dat wil zeggen in zowel de rapportage als de beschikking. Artikel 5
Beleidsregels
Omdat de uitvoering van het verstrekken van langdurigheidstoeslag is opgedragen aan het college, worden ten behoeve van de uitvoering nadere beleidsregels vastgesteld. Strikt genomen dient dit niet in een verordening te worden vastgelegd. Omwille van de leesbaarheid van deze verordening is hier toch voor gekozen. Bovendien wordt het belang van het criterium 'geen uitzicht op inkomensverbetering' hiermee nog eens nadrukkelijk onder de aandacht gebracht. Dit criterium hoeft gelet op de tekst van artikel 8 lid 2 onderdeel b WWB niet door de gemeenteraad worden gedefinieerd. Het college zal hier wel beleidsregels over vaststellen. Met name de positie van studenten maakt daar onderdeel van uit. Artikel 6
Citeertitel
In dit artikel is de citeertitel neergelegd van deze verordening. Artikel 7
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 januari 2012. Hierbij is aansluiting gezocht bij de datum van inwerkingtreding van een aantal voor de WWB van belang zijnde wetsvoorstellen, zoals het wetsvoorstel “Wijziging van de Wet werk en bijstand en samenvoeging van die wet met de Wet investeren in jongeren gericht op bevordering van deelname aan de arbeidsmarkt en vergroting van de eigen verantwoordelijkheid van uitkeringsgerechtigden” (32 815).
8
7.1 Lijst ingekomen stukken 1 7.1 Lijst ingekomen stukken
Lijst met ingekomen stukken voor de vergadering van de Commissie Maatschappelijk Participatie op 17 april 2012. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
Besluit van burgemeester en wethouders van 28 februari 2012 over de nieuwe verordening cliëntenparticipatie Wmo en Wwb en oprichting Sociale Raad. Besluit van burgemeester en wethouders van 6 maart 2012 over de tarieven Wmoen minimavervoer Kleinschalig Collectief Vervoer 2012. Besluit van burgemeester en wethouders van 20 maart 2012 over de subsidie Stichting Leergeld Uden - Oss. Brief van de Seniorenraad Oss ontvangen 22 maart 2012 over de nieuwe verordening cliëntenparticipatie Wmo. Besluit van burgemeester en wethouders van 13 maart 2012, over de verdere implementatie IVB voor de domeinen cultuur, ontmoeting en sport. Besluit van burgmeester en wethouders van 27 maart 2012, over het convenant Huiselijk geweld en aanpak kindermishandeling Brabant Noord 2012-2015. Besluit van burgemeester en wethouders van 27 maart 2012, over de evaluatie schaatsbanen Oss. Besluit van burgemeester en wethouders van 3 april 2012, over het besluit maatschappelijke ondersteuning Oss 2012 en Beleidsregels Wmo gemeente Oss 2012. Bedankkaart van de heer Huldman. Op verzoek van de SP tijdens de raadsvergadering van 29 maart 2012: Brief van de Stichting CliëntenPlatform Oss over het jaarverslag en evaluatie 2011 Adviescommissie Leerlingenvervoer SCPO. Op verzoek van de VVD en de SP tijdens de raadsvergadering van 29 maart 2012: Brief van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant te Oss, d.d. 5 maart 2012, over de conceptbegroting 2013 van het Werkvoorzieningschap. Op verzoek van de VVD en de SP tijdens de raadsvergadering van 29 maart 2012: Brief van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant te Oss, d.d. 5 maart 2012, over het conceptjaarverslag 2011 van het Werkvoorzieningschap. Op verzoek van de SP tijdens de raadsvergadering van 29 maart 2012: Brief van de Stichting CliëntenPlatform Oss, d.d. 8 maart 2012, over het Persoonsgebonden budget.
7.1.01 Nieuwe verordening cliëntenparticipatie Wmo en Wwb 1 7.1.1 Verordening Sociale Raad
Verordening cliëntenparticipatie Wet maatschappelijke ondersteuning en Wet werk en bijstand De raad van de gemeente Oss; gelet op de bepalingen van de Wet maatschappelijke ondersteuning, Wmo, en op de bepalingen van de Wet werk en bijstand, Wwb; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 15 mei 2012; gelet op het advies van de raadscommissie Maatschappelijke Participatie d.d. 29 mei 2012; besluit: vast te stellen: de Verordening cliëntenparticipatie Wet maatschappelijke ondersteuning en Wet werk en bijstand. Artikel 1 – Begripsbepalingen In dit besluit wordt verstaan onder: 1.
Sociale raad: vertegenwoordigers van representatieve organisaties van de kant van vragers op het gebied van maatschappelijke ondersteuning dan wel natuurlijke personen of externe deskundigen, die voldoende affiniteit hebben met de doelgroep die zij vertegenwoordigen evenals personen die bijstand ontvangen, personen met een nabestaanden- of halfwezenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet en niet- uitkeringsgerechtigden of hun vertegenwoordigers en vertegenwoordigers van organisaties die de belangen behartigen van deze personen.
2.
Cliëntenparticipatie: de wijze waarop de gemeente de sociale raad betrekt in de beleidsvorming, de uitvoering en de evaluatie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet werk en bijstand (Wwb).
Artikel 2 – Doelstelling en taken sociale raad 1.
Het bewerkstelligen dat de doelgroepen van de Wmo en van de Wwb betrokken zijn bij en adviseren over de totstandkoming, de uitvoering en de evaluatie van het gevoerde gemeentelijke beleid op het terrein van de Wmo en het terrein van de Wwb.
2.
De sociale raad wordt betrokken bij en adviseert over het gemeentelijke beleid en de uitvoering van de Wmo.
3.
De sociale raad wordt betrokken bij en adviseert over het gemeentelijke beleid en de uitvoering van de Wwb.
4.
De sociale raad houdt zich niet bezig met de behandeling van individuele cliëntzaken.
Artikel 3 – Samenstelling
Verordening cliëntenparticipatie Wmo en Wwb
1
1.
De sociale raad bestaat uit de voorzitters of andere afgevaardigden van de verschillende werkgroepen met ervaringsdeskundigen als bedoeld in lid 3, externe deskundigen als bedoeld in lid 6, een onafhankelijke voorzitter die geen deel uitmaakt van de werkgroepen en een secretaris/penningmeester die geen deel uitmaakt van de werkgroepen.
2.
De sociale raad wordt gevoed door 5 werkgroepen met ervaringsdeskundigen. Als voor het realiseren van de doelstelling van de sociale raad en voor een doelmatige werkwijze meer of minder werkgroepen noodzakelijk zijn, kunnen deze alleen opgericht of afgeschaft worden na instemming van het college van burgemeester en wethouders.
3.
Werkgroepen worden gevormd rondom: a. de prestatievelden 6 en 3 (individuele voorzieningen en informatie, advies en cliëntondersteuning); b. prestatieveld 5, exclusief voor de doelgroep mensen met een chronisch psychisch probleem of en psychosociaal probleem (bevorderen van deelname aan het maatschappelijke verkeer en het bevorderen van het zelfstandig functioneren van mensen met een beperking); c. de prestatievelden 4 en 8 (ondersteunen van vrijwilligers en mantelzorgers en het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg) en prestatieveld 5 voor wat betreft de doelgroep mensen met een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem; d. ouderenparticipatie; e. de Wwb.
4.
De werkgroepen bestaan uit vertegenwoordigers van zelforganisaties van vragers op het gebied van maatschappelijke ondersteuning en uit ingezetenen die voortkomen uit of een aantoonbare affiniteit hebben met de doelgroep.
5.
Een werkgroep bestaat uit minimaal 6 leden, exclusief de voorzitter.
6.
Externe deskundigen maken deel uit van de sociale raad voor de prestatievelden 1, 2, 7 en 9 (sociale samenhang en leefbaarheid, op preventie gerichte ondersteuning van jeugd, maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid).
7.
De werkgroep voor de Wwb bestaat uit cliënten of voormalige cliënten van de afdelingen Werk en Inkomen en Zorg en Inkomen van de dienst Publiekszaken en uit vertegenwoordigers van organisaties die de belangen van deze personen behartigen.
8.
Een lid van de sociale raad kan niet tevens zijn: - niet kiesgerechtigd; - lid van het college van burgemeester en wethouders; - lid van de gemeenteraad; - ambtenaar van de gemeente Oss.
9.
Benoeming en ontslag van de leden van de sociale raad geschiedt door het college van burgemeester en wethouders. Hiertoe wordt een profiel opgesteld op basis waarvan belangstellenden kunnen solliciteren. De werkgroepen worden in de gelegenheid gesteld een voordracht te doen vanuit de betreffende werkgroep.
10. Het bestuur van de sociale raad bestaat uit de voorzitter en de secretaris/penningmeester. 11. De zittingstermijn van de leden van de sociale raad bedraagt maximaal vier jaar. Na deze vier jaar is herbenoeming voor maximaal nog een periode van vier jaar mogelijk.
Verordening cliëntenparticipatie Wmo en Wwb
2
12. Bij tussentijds aftreden van leden van de sociale raad wordt op dezelfde wijze in de opvolging voorzien voor de resterende zittingstermijn. 13. Het lidmaatschap van de sociale raad eindigt door: - overlijden; - aftreden op eigen schriftelijk verzoek of op verzoek van de vertegenwoordigende organisatie; - onder curatele stelling. 14. Ten dienste van zijn functioneren, stelt de sociale raad in overeenstemming met deze verordening een huishoudelijk reglement op waarin in ieder geval wordt geregeld de wijze waarop: - de taakverdeling tussen de sociale raad en de werkgroepen, de besluitvorming over een advies en het jaarverslag, de begroting en jaarrekening tot stand komt en - de onkosten vergoed worden. Artikel 4 – Werkwijze 4.a. advies 1.
De gemeente betrekt de sociale raad bij de ontwikkeling van beleid als bedoeld in artikel 2.
2.
Bij de start van elk beleidstraject worden er afspraken gemaakt tussen de gemeente en de sociale raad over de momenten waarop de sociale raad bij de ontwikkeling van het beleid betrokken wordt.
3.
Het beleidsvoornemen wordt toegezonden aan de sociale raad die binnen 4 weken advies uitbrengt.
4.
In het geval burgemeester en wethouders in een voorstel aan de gemeenteraad afwijken van het advies van de sociale raad als bedoeld in het vorige lid, wordt dit bij het voorstel vermeld, waarbij tevens is aangegeven op welke gronden van het advies van de sociale raad is afgeweken.
5.
De sociale raad is ook gerechtigd uit eigen beweging advies uit te brengen aan burgemeester en wethouders.
6.
Burgemeester en wethouders voorzien de sociale raad van de nodige toegankelijke informatie ten behoeve van het naar behoren functioneren van de sociale raad. Het betreft hier alle informatie die noodzakelijk is om beleid en uitvoering van het beleid te begrijpen en om ontwikkelingen en wijzigingen te kunnen volgen.
4.b. overleg 1.
Burgemeester en wethouders bevorderen actief de in standhouding en het volwaardig functioneren van de sociale raad.
2.
De verantwoordelijke wethouder vergadert op bestuurlijk niveau 4 keer per jaar met een afvaardiging van de sociale raad. Jaarlijks wordt een vergaderschema vastgesteld.
3.
De gemeente wijst een vaste contactambtenaar aan voor de sociale raad. Deze is tevens coördinerend ambtenaar binnen het gemeentelijke apparaat ten behoeve van de cliëntenparticipatie voor de Wmo en voor de Wwb.
Verordening cliëntenparticipatie Wmo en Wwb
3
4.
Op verzoek van de voorzitters van de werkgroepen kan ten behoeve van de vergaderingen van de werkgroepen via de vaste contactambtenaar een beroep worden gedaan op kennis van het ambtelijke apparaat.
5.
Voor de werkgroep voor de Wwb wordt een vaste contactambtenaar aangewezen.
6.
Minimaal 4 maal per jaar vindt structureel overleg plaats tussen de contactambtenaar van de sociale raad en een afvaardiging van de sociale raad .
7.
Van het bestuurlijke overleg met de sociale raad stuurt de gemeente binnen 4 weken een schriftelijk verslag op aan de sociale raad.
Artikel 5 - Faciliteiten 1.
Burgemeester en wethouders stellen aan de sociale raad zodanige financiële middelen ter beschikking dat de sociale raad redelijkerwijze in staat kan worden geacht om in het kader van de uitvoering van deze verordening de belangen te behartigen van de in de in deze verordening genoemde personen en groeperingen en het college en raad op dat gebied te adviseren.
2.
De financiële middelen als bedoeld in het eerste lid worden jaarlijks voor de bekostiging van de taken als bedoeld in artikel 2 aan de sociale raad verleend.
3.
Het bestuur van de sociale raad dient jaarlijks een begroting in; de vaststelling van de bekostiging gebeurt op basis van een jaarrekening. Niet bestede middelen worden door het bestuur van de sociale raad toegevoegd aan de reserve.
4.
Het ter bekostiging te verlenen bedrag kan worden verlaagd indien de vermogenspositie zodanig is dat er geen noodzaak is tot het verstrekken van het (gehele) bedrag, rekening houdend met toekomstige uitgaven, die niet ongebruikelijk zijn met het oog op de activiteiten van de sociale raad.
5.
De gemeente stelt vergaderruimte beschikbaar ten behoeve van het naar behoren kunnen functioneren van de sociale raad.
Artikel 6 - Slotbepalingen 1.
Burgemeester en wethouders kunnen met betrekking tot de uitvoering van deze verordening nadere regels stellen.
2.
Deze verordening kan worden aangehaald als Verordening cliëntenparticipatie Wmo en Wwb.
3.
Deze verordening treedt in werking met ingang van 1 juli 2012.
4.
De Verordening cliëntenparticipatie WWB en WIJ gemeente Oss, vastgesteld in de vergadering van 20 mei 2010 en de Verordening cliëntenparticipatie Wmo en Wwb, vastgesteld op 3 januari 2008, worden ingetrokken op de dag van inwerkingtreding als bedoeld in het vorige lid.
Aldus vastgesteld in de openbare vergadering van de raad op 21 juni 2012
Verordening cliëntenparticipatie Wmo en Wwb
4
De voorzitter,
De griffier,
drs. W.J.L. Buijs-Glaudemans
drs. P.H A. van den Akker
Verordening cliëntenparticipatie Wmo en Wwb
5
Toelichting bij ‘Verordening cliëntenparticipatie Wet maatschappelijke ondersteuning en Wet werk en bijstand’ Toelichting per artikel: Artikel 2 Met het beleid en uitvoering van de Wmo en de Wwb wordt bedoeld het Wmo-beleid en het Wwbbeleid in volle breedte. Met het Wmo-beleid bedoelen we hier bijvoorbeeld ook de regiefunctie op het gebied van wonen, welzijn en zorg en het beleid gericht op ouderenparticipatie. De Wmo gaat namelijk over de participatie van alle burgers, incl. de ouderen. Met het Wwb-beleid bedoelen we hier bijvoorbeeld ook het te ontwikkelen beleid op het gebied van de Wet werken naar vermogen (Wwnv) die naar verwachting op 1 januari 2013 ingaat en het armoedebeleid. Artikel 3 Van de externe deskundigen genoemd in lid 6 wordt verwacht dat zij hun inbreng baseren op ervaringsdeskundigheid over de doelgroep die men vertegenwoordigt. Artikel 4 Bij de start van een beleidstraject worden er afspraken gemaakt tussen de gemeente en de sociale raad over de momenten waarop de sociale raad bij de ontwikkeling van het beleid betrokken wordt. Bij complexe onderwerpen waarvoor tevens een raadsbesluit nodig is, zullen er in de rede minimaal 3 momenten voor overleg en/of advies zijn: bij de start van het beleidstraject, gaandeweg voor informeel advies en uiteindelijk voor formeel advies. Over het aantal weken dat de sociale raad de gelegenheid krijgt om formeel advies uit te brengen wordt in deze verordening vastgelegd dat dit in de regel minimaal 4 weken voor de ambtelijke deadline van het aanleveren van een B&W-advies is. In de praktijk is dit 6 weken voor de vergadering waarin het college een definitief besluit neemt over het beleidsvoornemen. In lid 4a 3 is deze termijn van in de regel 4 weken voor de ambtelijke deadline opgenomen. Hierdoor wordt de mogelijkheid opengehouden om indien het college door landelijke wetswijzigingen wordt gedwongen binnen korte termijn een collegebesluit te nemen of een raadsbesluit voor te bereiden dat niet correspondeert met deze regel, af te wijken van deze termijn van 4 weken. Indien dit aan de orde is, zal dit direct worden gecommuniceerd met het bestuur van de sociale raad. In die gevallen dat een beleidsvoornemen volgens de inspraakverordening van de gemeente Oss in een inspraakprocedure wordt gebracht heeft de sociale raad de gelegenheid om tijdens deze procedure, in de regel 6 weken voor het naar voren brengen van een zienswijze, advies uit te brengen.
Artikel 5 Bij financiële middelen zoals bedoeld in lid 1 gaat het om zaken als inhoudelijke ondersteuning, deskundigheidsbevordering, secretariële ondersteuning, overleg met achterban, landelijke en regionale contacten, onkostenvergoedingen en public relations & voorlichting.
Verordening cliëntenparticipatie Wmo en Wwb
6
Artikel 6 Nadere regels die het college van burgemeester en wethouders kan stellen kunnen nooit in tegenspraak zijn met de verordening.
Verordening cliëntenparticipatie Wmo en Wwb
7
2 7.1.1 Besluit college over Nieuwe verordening cliëntenparticipatie Wmo en Wwb en oprichting Soci
Besluit B&W
28 februari 2012
Portefeuillehouder
Hoeksema, Hendrik
B-stuk
Dienst/afdeling
SMO
Openbaar
Ambtenaar, telefoon
Manders, Reinald,
B03
Registratienummer WKPB:
Nee
Onderwerp Nieuwe verordening cliëntenparticipatie Wmo en Wwb en oprichting Sociale Raad
Korte inhoud Het college heeft in mei 2011 gevraagd om de haalbaarheid van de oprichting van een brede Wmo-raad te onderzoeken. Met de SCPO en de Seniorenraad hebben we in de afgelopen periode diverse keren overleg gehad over de aard , samenstelling en werkwijze van de oprichting van een Sociale Raad, die de functie vervult van een brede WMO-raad. Dat overleg heeft geleid tot een overeenstemming op bestuurlijk niveau met SCPO en de Seniorenraad over de oprichting van een Sociale Raad. Het is de bedoeling dat in deze raad vertegenwoordigers van álle doelgroepen voor de 9 prestatievelden van de Wmo deelnemen. De Sociale Raad gaat adviseren zowel over alle prestatievelden van de Wmo, als over de Wwb, de Wet werken naar vermogen en het armoedebeleid. De Trechter die als zelfstandige stichting nu nog onderdeel uitmaakt van SCPO zal geen subsidie meer ontvangen. De huidige advieswerkzaamheden van De Trechter worden geïntegreerd in de Sociale Raad. Het college benoemt de 11 leden van de Sociale Raad. De verordening waarmee de Sociale Raad wordt opgericht geven we nu voor inspraak vrij. In de inspraakperiode krijgen SCPO en de Seniorenraad nog de gelegenheid om hun definitieve advies uit te brengen over deze verordening.
Vroegere besluiten Het college heeft in mei 2011 de opdracht gegeven om de haalbaarheid van een brede Wmo-raad te onderzoeken.
Besluit 1. De nieuwe verordening cliëntenparticipatie Wet maatschappelijke ondersteuning en Wet werk en bijstand voor inspraak vrijgeven. 2. Instemmen met de oprichting van een Sociale Raad na vaststelling van deze verordening door de gemeenteraad.
Agendacommissie
Podium
Wijk/dorpsraad
Commissie Raad
Besluit B&W ()
TDMS-#77949-v1-Sjabloon_Besluit_B&W.DOC
MP - 17-04-2012
7.1.02 Nota tarieven Wmo en Minima vervoerspas 2012 1 7.1.2 Samenwerkingsovereenkomst regiotaxi Noord-Brabant 2011-2015
2 7.1.2 Besluit college over Tarieven Wmo- en minimavervoer Kleinschalig Collectief Vervoer 2012
Besluit B&W
6 maart 2012
Portefeuillehouder
Peters, René
A-stuk
Dienst/afdeling
SMO
Openbaar
Ambtenaar, telefoon
Prinsenberg, Johan,
A05
Registratienummer WKPB:
Nee
Onderwerp Tarieven Wmo- en minimavervoer Kleinschalig Collectief Vervoer 2012
Korte inhoud De Provincie heeft het Openbaar Vervoertarief van het Kleinschalig Collectief Vervoer (KCV) per 1 januari 2012 met € 0,10 verhoogd naar € 1,80. Dit heeft gevolgen voor de bijdrage die Wmo-reizigers en mensen met een Minima vervoerspas van Oss per zone betalen. Het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling KCV Brabant Noordoost heeft echter besloten het Wmo-tarief in 2012 niet te verhogen - dit blijft gehandhaafd op € 0,55 per zone. Het tarief wat minima in 2012, die met een minima vervoerspas van Oss reizen betalen, blijft gehandhaafd op € 0,90 per zone om deze kwetsbare groep te ontzien.
Vroegere besluiten
Besluit 1. Kennis te nemen van de verhoging van het O.V.-tarief van € 1,70 naar € 1,80 per zone bij het kleinschalig collectief vervoer in 2012 door de Provincie; 2. Kennis te nemen van de handhaving van het tarief voor Wmo-reizigers (strippenkaarttarief) in 2012 op € 0,55 per zone door het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling KCVBrabant Noordoost ; 3. Het tarief van de minimavervoerspas van Oss in 2012 te handhaven op € 0,90 per zone; 4. De meerkosten van de minimapas in 2012 door het niet verhogen van het tarief voor minima ad € 11.800, - dekken vanuit de reserve van het minimabeleid 2012; 5. De tarieven van de minima vervoerspas en de strippenkaart Wmo te communiceren via de gebruikelijke media (persbericht).
Agendacommissie
Podium
Wijk/dorpsraad
Commissie Raad
Besluit B&W ()
TDMS-#77949-v1-Sjabloon_Besluit_B&W.DOC
MP - 17-04-2012
3 7.1.2 BriefProvStatusMinimavervoerspas
4 7.1.2 ConceptPersberichtMinimaVervoerspas2012Versie2
21-02-2012 Persbericht minima vervoerspas
Oss betaalt tariefstijging vervoer minima ‘De provincie heeft de tarieven voor het openbaar vervoer verhoogd. De minima in Oss blijven het oude tarief betalen. We willen deze kwetsbare groep zoveel mogelijk beschermen.’ Aldus wethouder Sociale Zaken, René Peters. Het college van burgemeester en wethouders van Oss heeft deze maatregel vandaag besloten. De kosten van de maatregel betaalt het college uit het beschikbare geld voor minimabeleid. Vervoerspas Onderdeel van het Osse minimabeleid is de minima vervoerspas. Daarmee kunnen mensen met lage inkomens tegen een lager tarief met het openbaar vervoer reizen. De provincie heeft het tarief voor 2012 met 10 cent verhoogd naar 1,80 euro per zone. De Osse minima blijven door de maatregel van het college 0,90 euro per zone betalen.
5 7.1.2 NotaTarievenWmoEnMinimapasKCV2012
Beleidsnota Tarieven Collectief Vervoer Wmo-reizigers en minima 2012
ONDERWERP Tarieven Wmo- en minimavervoer Kleinschalig Collectief Vervoer 2012 AANLEIDING De Provincie heeft het Openbaar Vervoertarief van het Kleinschalig Collectief Vervoer (KCV) per 1 januari 2012 met € 0,10 verhoogd naar € 1,80. Dit heeft consequenties voor de bijdrage die Wmoreizigers en mensen met een Minima vervoerspas van Oss per zone betalen. Het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling KCV Brabant Noordoost heeft eind 2011 al besloten de het Wmo-tarief in 2012 niet te verhogen – dit blijft gehandhaafd op € 0,55 per zone. Met betrekking tot het tarief wat minima in 2012 in het kader van de minima vervoerspas van Oss moeten gaan betalen zal de gemeente beleidskeuzes moeten maken. COLLECTIEF VERVOER OSS Sinds 1 juni 2002 kent Oss het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) ofwel het Kleinschalig Collectief vervoer (KCV) in de vorm van de regiotaxi (voorheen Taxihopper). Het betreft hier een gemeenschappelijke regeling (GR) waarbij meerdere regiogemeenten zijn aangesloten. Van het KCV maken naast “vrije” reizigers (de O.V.-reizigers) ook vervoersgeïndiceerden in het kader van de Wmo (voorheen de Wvg) en - alleen in Oss - ook minima en ouderen gebruik. Het O.V.-tarief wordt door de Provincie vastgesteld. Oss kent een minimavervoerspas waarbij het verschil tussen het door minima te betalen tarief en het pashoudertarief (het tarief wat vrije reizigers met Taxihopper betalen) op grond van een besluit van de gemeenteraad in 2002 door de gemeente Oss bijbetaald . De minimapas is een onderdeel van het Osse minimabeleid en maakt deel uit van de regeling Meedoen is belangrijk. Minima betalen in Oss een hogere bijdrage dan Wmo-reizigers. Wmo-reizigers betalen in principe het tarief van de (gereduceerde) strippenkaart bij het normale openbaar vervoer. Het restantbedrag (kostprijs) wordt door het Projectbureau aan de gemeenten in rekening gebracht afhankelijk van het aantal gereisde zones. In 2012 is sprake van een tariefverhoging bij het O.V.-tarief waardoor het beleid van Oss met betrekking tot de vervoerspas voor minima en ouderen en Wmo-reizigers opnieuw moet worden bezien. • Verhoging tarieven collectief vervoer door de Provincie De laatste jaren is sprake van forse stijgingen in het O.V.-tarief. Dit tarief wordt jaarlijks door de Provincie vastgesteld. Door deze stijgingen wordt het vervoer voor Wmo-reizigers en mensen met een minimavervoerspas voor de aangesloten gemeenten duurder wat er meestal in resulteert dat de gemeenten de tariefverhoging aan deze reizigers doorberekenen. De Provincie heeft het O.V.-tarief voor 2012 met € 0,10 verhoogd naar € 1,80 per zone. Dit heeft tot discussie geleid In het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling KCV met de vraag of de tarieven van het Wmo-vervoer in 2012 eveneens verhoogd moeten worden. De verhoging van het OVtarief heeft ook gevolgen voor de Osse minimapas. De gemeente zal beleidskeuzes moeten maken welke tarieven in 2012 worden gehanteerd.
Pagina 1 van 4
Beleidsnota Tarieven Collectief Vervoer Wmo-reizigers en minima 2012
•
Beleidskeuze Wmo-tarief KCV in 2012
Regionaal heeft in 2009 een discussie gespeeld rond de tariefverhogingen van het CVV. Er is een wettelijke bepaling dat het reizigertarief voor de doelgroep Wmo overeen moet stemmen met de landelijke OV-tarieven van de gereduceerde strippenkaart. Het is op basis van jurisprudentie toegestaan om daarvan in geringe mate af te wijken. Brabant Noordoost, West- en Midden-Brabant hebben op grond hiervan in 2009 besloten om het zonetarief voor de Wmo-doelgroep op € 0,50 vast te stellen. Argumenten daarvoor waren dat het zo voor mensen in de bus gemakkelijker betalen zou zijn met het oog op het geven van wisselgeld door de chauffeur. Het in 2009 vastgesteld tarief gold zowel voor 2009 als 2010. Voor 2011 werd het tarief voor de Wmo-doelgroep door het Algemeen Bestuur vastgesteld op € 0,55 per zone – wederom een verhoging een verhoging met 5 cent. Hierdoor is de stijging van het Wmo-tarief aanzienlijk hoger dan het landelijke strippenkaarttarief, wat niet spoort met de uitgangspunten in de Wmo-verordening. 1 Besluit Algemeen Bestuur GR-KCV Op grond hiervan heeft de gemeente Oss in het Algemeen- en Dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling gesteld niet akkoord te gaan met een tariefverhoging bij het Wmovervoer voor 2012 en dit advies is unaniem overgenomen. Ondanks de stijging van het O.V.-tarief blijft het Wmo-tarief voor 2012 dus gehandhaafd op € 0,55 per zone. Deze beleidskeuze heeft geen financiële gevolgen voor Oss omdat het hier een besluit van het Algemeen Bestuur betreft. •
Beleidskeuze Tarief minima vervoerspas KCV in 2012
Het zonetarief wat minima en ouderen betalen die gebruik maken van de minima vervoerspas werd in 2011 opgetrokken van € 0,85 naar € 0,90. Oss ging hiertoe over omdat de Provincie het O.V.-tarief in dat jaar verhoogde van € 1,65 naar € 1,70. Zoals al werd vermeld wordt het O.V.-tarief in 2012 verhoogd van € 1,70 naar € 1,80. De consequentie hiervan zou kunnen zijn dat Oss het tarief van deze verhoging doorberekend in het tarief wat minima (en ouderen) betalen. Omdat het hier een forse tariefverhoging betreft (10 cent) – welke eerst in een laat stadium met de aangesloten gemeenten is gecommuniceerd en betrekking heeft op een (financieel) kwetsbare groep - wordt voorgesteld het tarief voor minima in Oss in 2012 niet te verhogen maar de meerkosten voor rekening van de gemeente te nemen. Meerkosten minimavervoerspas 2012 Met de minima vervoerspas wordt jaarlijks 32.000 zones gereisd. Uitgaande van de stijging van het OVtarief met € 0,10 in 2012 is met het niet aan minima doorberekenen van de tariefverhoging een extra bedrag gemoeid ad € 3.200, - wat voor rekening van de gemeente Oss komt.
1
Het Wmo reizigerstarief is 2009 met 8% verhoogd. Deze verhoging gold ook voor 2011. Landelijk werd het strippenkaarttarief in 2011 echter slechts met 0,9% verhoogd t.o.v. 2010. De voorgestelde wijziging voor 2012 (van € 0,55 naar € 0,60) zou een tariefverhoging inhouden van 9,1% in 2012. Uit bij de Provincie ingewonnen informatie blijkt dat de landelijke OV tarieven in 2012 zullen stijgen met 4,9%. 1
Pagina 2 van 4
Beleidsnota Tarieven Collectief Vervoer Wmo-reizigers en minima 2012
CONSEQUENTIES De kosten van de minimavervoerspas werden tot 2005 niet uit de middelen voor het minima- of ouderenbeleid betaald naar uit de financiële ruimte die binnen de Wvg-budgetten ontstond door de invoering van het CVV én uit een aparte begrotingspost voor de financiering van het ouderendeel; de Reductieregeling CVV. In 2005 zijn al deze budgetten in eerste instantie overgeheveld naar Openbaar Vervoer (Stadsbeleid) . Vervolgens zijn alle budgetten met een relatie tot CVV definitief naar Publiekszaken/Zorg overgeheveld (budgethouder) en in het totale CVV-budget opgenomen (budget Voorzieningen Wmo/Collectief Vraagafhankelijk Vervoer). Alle posten voor CVV zijn dus in een budget samengevoegd waarvan één dienst budgethouder is. Voor het CVV – Wmo-vervoer en vervoer minima en ouderen - is in 2011 totaal € 800.837,- begroot inclusief € 31.280,- voor de kosten van de minimavervoerspas. De daadwerkelijke uitgaven voor 2011 zijn nog niet bekend omdat op voorschotbasis wordt gedeclareerd en de definitieve afrekening nog niet is ontvangen. De kosten van de minimavervoerspas stijgen sinds 2010 extra door het gewijzigde beleid van de Provincie (co-financierder). Het nieuwe beleid houdt in dat men meer mensen in het reguliere openbare vervoer wil hebben en geen bijzondere groepen (zoals de minima in Oss) meer wil subsidiëren. Daarnaast wil de Provincie niet aan inkomenspolitiek doen door sommige groepen met subsidie te bevoordelen. In het kader daarvan wordt het aandeel van de Provincie met betrekking tot het vervoer voor bijzondere groepen, zoals de minima in Oss, in de loop van de komende jaren verminderd. Voor de gemeente Oss houdt dit dat de kosten van de minimavervoerspas zullen gaan oplopen van € 31.280 in 2011 tot (maximaal) € 51.674 in 2013 en de daaropvolgende jaren - uitgaande van een gelijkblijvend aantal gereisde zones. De Provincie blijft echter wel tot een bepaald plafond subsidiëren (zie bijlage). De kosten van het CVV voor minima zullen in 2012 stijgen van € 31.280 naar € 43.080. Dit is inclusief de verminderde bijdrage van de provincie (waardoor Oss € 8.600 meer bijdraagt in 2012) en inclusief € 3.200 omdat Oss de verhoging van het O.V.-tarief in 2012 niet aan de minima doorberekend. Er is dus sprake van € 11.800 meerkosten t.o.v. de begroting van 2011.Omdat nog geen eindafrekening van het Projectbureau is ontvangen is onduidelijk of in de bestaande begroting ruimte aanwezig deze meerkosten te dekken. Voorgesteld wordt de meerkosten van de minimavervoerspas ad € 11.800 in 2012 te dekken uit de geoormerkte middelen voor het minimabeleid in 2012 (reserve) ad € 105.515, -. COMMUNICATIE Het niet verhogen van de tarieven bij het Wmo-vervoer en de tarieven voor minima is met SCPO gecommuniceerd. Daarnaast is een persbericht gemaakt - wat door Communicatie is geaccordeerd omdat het hier een maatregel in het kader van het minimabeleid betreft waarbij Oss de tariefverhoging van de minima vervoerspas voor rekening neemt om kwetsbare groepen te ontzien.
Pagina 3 van 4
Beleidsnota Tarieven Collectief Vervoer Wmo-reizigers en minima 2012
VERVOLG In 2012 zal de gemeente moeten besluiten of de Minima Vervoerspas in 2013 wordt voortgezet. In een met de Provincie afgesloten convenant is opgenomen dat de Provincie geen voorstander van dergelijke regelingen is en om deze reden ook financieel minder bijdraagt. De minima vervoerspas wordt daarom jaarlijks flink duurder. Anderzijds stelt de Provincie wel blijvend gelden voor het vervoer van minima ter beschikking. VOORSTEL 1. Er kennis van te nemen dat de Provincie het O.V.-tarief bij het kleinschalig collectief vervoer in 2012 heeft verhoogd van € 1,70 naar € 1,80 per zone; 2.
Er kennis van te nemen dat het Algemeen Bestuur van de gemeenschappelijke regeling KCVBrabant Noordoost het tarief voor Wmo-reizigers (strippenkaarttarief) in 2012 heeft gehandhaafd op € 0,55 per zone;
3.
Het tarief van de minimavervoerspas van Oss in 2012 te handhaven op € 0,90 per zone;
4.
De meerkosten van de minimapas in 2012 door het niet verhogen van het tarief voor minima ad € 11.800, - dekken vanuit de reserve van het minimabeleid 2012;
5.
De tarieven van de minima vervoerspas en de strippenkaart Wmo te communiceren via de gebruikelijke media (persbericht).
BIJLAGEN Brief Provincie Minima Vervoerspas Oss Samenwerkingsovereenkomst Regiotaxi Noord Brabant (Provincie en Regiogemeenten). Advies B&W.
Pagina 4 van 4
7.1.03 Subsidie leergeld 2012 1 7.1.3 jaarverslag Leergeld 2011 definitief (2)
“ieder kind telt mee”
jaarverslag 2011 Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf (voorheen: Stichting Leergeld Uden – Oss)
2011, een succesvolle start Het jaar 2011 stond voor Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf in het teken van de start van haar werkzaamheden. Nadat op 18 december 2010 de statuten waren gepasseerd bij de notaris en de stichting formeel was opgericht, werd met voortvarendheid gewerkt aan het concretiseren van haar doelstelling. Doelstelling Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf: het voorkomen van sociaal isolement dan wel sociale uitsluiting van schoolgaande kinderen/jongeren uit minimagezinnen, voor wie overheidsvoorzieningen uitgeput, niet toereikend dan wel niet beschikbaar zijn en die niet in staat zijn hun eigen kinderen te laten participeren binnen het onderwijs en/of in het sociaal maatschappelijk leven op en rond de school. Over de uitwerking hiervan legt de stichting in dit jaarverslag verantwoording af aan gemeenten en sponsoren die aan ons financiële middelen beschikbaar stelden om dit werk mogelijk te maken. We zijn er trots op dat 274 kinderen in 2011 via Leergeld in staat konden worden gesteld om mee te kunnen doen met allerlei activiteiten in en rond de school. Immers, nu meedoen is straks meetellen in de samenleving! Het bestuur heeft grote waardering voor het werk van onze coördinatoren en intermediairs, die als vrijwilligers dit resultaat hebben bereikt. Zij vormen samen het werkkapitaal van onze stichting, omdat hun onbetaalbare inzet tot dit bemoedigende resultaat heeft geleid. Tegelijkertijd realiseren wij ons dat wij graag nog veel meer kinderen willen bereiken die nu nog niet in beeld zijn bij Leergeld, maar die in vergelijkbare omstandigheden verkeren en op onze financiële steun moeten kunnen rekenen. Wij zijn de directies van het Hooghuis, locatie west in Oss en basisschool Jan Bluijssen in Uden zeer erkentelijk voor het om niet beschikbaar stellen van kantoorruimte voor onze vrijwilligers. Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf is een van de bijna 70 stichtingen Leergeld die in Nederland lokaal actief zijn.
De aanloop naar Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf Toen begin 2010 de voormalige Stichting Leergeld Oss ophield te bestaan, omdat na 3 jaar actief zijn de financiële middelen ontbraken om structureel haar werkzaamheden voort te zetten, zochten twee bestuursleden contact met de initiatiefnemers in Uden die al ver gevorderd waren met de oprichting van een Leergeldstichting in deze gemeente. In Oss was op dat moment een ervaren coördinator beschikbaar met haar intermediairs, die dit prachtige werk heel graag zouden willen voortzetten. De vertegenwoordigers uit Oss en de initiatiefnemers in Uden waren het er snel over eens om de krachten te bundelen. Uden beschikte inmiddels over de financiële middelen en een groep enthousiaste betrokkenen. Toen ook de gemeente Oss eind 2010 liet weten bereid te zijn een doorstart van Leergeld ook financieel te willen ondersteunen, stond een samengaan van beide organisaties niets meer in de weg. Op 18 december was de nieuwe Stichting Leergeld Uden – Oss dan ook een feit en kon in Oss een doorstart worden gemaakt, samen met de aanwezige vrijwilligers. Op 3 maart 2011 vond in de raadzaal van het gemeentehuis Uden de officiële startbijeenkomst plaats die op warme en positieve belangstelling mocht rekenen van wethouder, ambtenaren en samenwerkingspartners.
Jaarverslag 2011 Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf
Pagina 2
Na deze bijeenkomst zocht de gemeente Veghel contact met de stichting om over aansluiting te praten. Via de intergemeentelijke sociale dienst de Optimisd werd overeengekomen dat vanaf juni 2011 ook de gemeenten Veghel én Bernheze zich zouden aansluiten bij de stichting. Met uitzondering van de gemeenten Landerd en Maasdonk beslaat het werkgebied van de stichting thans de gehele regio Oss/Uden/Veghel met zo’n 200.000 inwoners. Na aansluiting van Veghel en Bernheze was duidelijk dat de tenaamstelling van de stichting zou moeten worden aangepast aan dit nieuwe werkgebied. Eind 2011 werd besloten als naam te kiezen voor Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf, werkzaam in Bernheze, Oss, Uden, Veghel. Deze naam geeft de grenzen van het werkgebied weer, te weten de Maas in het noorden en de Leijgraaf in het zuiden. Op 16 januari 2012 werd deze naam ook statutair vastgelegd en ingeschreven bij de Kamer van Koophandel.
2011 in cijfers Omdat in Oss al een ervaren team vrijwilligers aanwezig was, kon in deze gemeente onverkort worden doorgegaan met het afleggen van huisbezoeken om te bepalen of een gezin voor een bijdrage in natura in aanmerking zou kunnen komen. Dat betekent dan ook dat het grootste deel van de gehonoreerde aanvragen in Oss werd gerealiseerd, te weten 183 kinderen. In Uden dienden de intermediairs niet alleen geworven te worden, ook de benoemde coördinator diende zich in te werken. Na een uitvoerig scholingstraject voor alle nieuwe intermediairs, kon ook in Uden gestart worden met huisbezoeken en het toekennen van bijdragen. Na een aarzelend begin werden in Uden uiteindelijk voor 91 kinderen aanvragen gehonoreerd. In totaal werden 274 kinderen uit 157 gezinnen door Leergeld in 2011 financieel ondersteund. Opvallend is dat in het laatste kwartaal in beide gemeenten de toename van het aantal aanvragen het grootst was. Wij veronderstellen dat deze stijgende trend ook in 2012 sterk zal doorzetten. Gemiddeld werd per kind een bedrag van € 126,35 besteed. Besteding per categorie: • • • •
Fietsproject: Oss 42,7 % Ouderbijdrage: Oss 18,8 % Lesgeld sport: Oss 13,7 % Overige Oss 24,8 %
Uden 46,2 % Uden 15,9 % Uden 8,7 % Uden 29,2 %
(Bij “overige” zijn bijdragen aan kinderen verzameld om aan culturele activiteiten mee te doen, sportkleding/sportschoenen e aan te schaffen of de aanschaf van een 2 hands computer mogelijk te maken)
Dankzij afspraken met fietswinkels in beide gemeenten is Leergeld in staat om goede 2e hands fietsen voor kinderen beschikbaar te stellen. Deze worden vooral gebruikt om per fiets de school te kunnen bereiken en vormen met ruim 42 % de grootste bestedingspost.
Opstarten werkzaamheden in Veghel en Bernheze In Veghel en Bernheze werden incidentele aanvragen al door de teams in Oss of Uden opgepakt. Daarnaast waren de activiteiten in Bernheze en Veghel in de opstartfase vooral gericht op het werven van een nieuwe coördinator en intermediairs. Eind 2011 was nog geen coördinator voor Veghel gevonden maar waren er inmiddels wel 3 intermediairs, die samen met nieuwe intermediairs in Oss en Uden in het voorjaar van 2012 deelnemen aan een scholingsprogramma.
Jaarverslag 2011 Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf
Pagina 3
Wij verwachten dat vanaf begin 2012 kinderen in Veghel en Bernheze thuis bezocht kunnen gaan worden, om te bepalen of zij op een financiële bijdrage van Leergeld kunnen rekenen.
Overige activiteiten in 2011 Naast de startbijeenkomst van stichting en de scholing voor onze intermediairs, was de stichting ook betrokken bij een kerstproject van de Lady’s Circle Veghel. In Uden konden 50 kinderen verrast worden met een cadeautje dat voor de feestdagen door medewerkers van Leergeld thuis werd bezorgd. De dames van deze serviceclub zorgden voor de aankoop van passende cadeautjes. De anonimiteit van de gezinnen kon in de gekozen opzet worden gewaarborgd. Wij zijn de dames van deze serviceclub erkentelijk voor de financiële realisatie van deze actie. Ook gaat onze dank naar Masterfoods in Veghel, die voor extra snoepgoed zorgde. Overwogen wordt of deze activiteit ook in 2012 zal worden ondersteund.
Financiële verantwoording Bij de start beschikte de stichting over een aanvangsvermogen van € 38.000,‐ te weten € 18.000,‐ subsidie van de gemeente Uden (2 x € 9.000,‐) en € 10.000,‐ van de gemeente Oss. In 2010 zijn er enige uitgaven voor de opstart geweest en hebben er enkele betalingen aan de doelgroep plaatsgevonden. Gezien de geringe mutaties is 2010 geen afzonderlijk boekjaar geweest en is dit jaar toegevoegd aan het jaar 2011. Subsidiebeleid Het werkgebied van Stichting Leergeld Maas en Leijgraaf bestaat uit de gemeenten Oss, Uden, Veghel en Bernheze en telt ongeveer 200.000 inwoners. Bij de subsidieaanvragen werd een bijdrage gevraagd naar rato van het aantal inwoners per gemeente en die aanvragen zijn conform toegekend. Dit betekende voor de gemeenten Oss, Uden, Veghel en Bernheze voor het jaar 2011 bijdragen van respectievelijk € 20.000,‐, € 9.000,‐, € 9.000,‐ en € 7.000,‐. Totaal aan subsidie van deze gemeenten € 45.000,‐. Inkomsten 2011 Subsidie van de gemeenten Oss, Uden, Veghel en Bernheze, totaal € 45.000,‐. Bijdrage (landelijke) Stichting Dété € 15.000,‐, waarvan € 10.000,‐ is bestemd voor de jaren 2012 en 2013. Overige particuliere giften en schenkingen, totaal € 2.240,‐. Aan bankrente werd € 225,61 ontvangen. Totaal aan inkomsten 2011 € 52.465,61 plus € 10.000,‐ vooruit ontvangen. Totale uitgaven boekjaar De totale uitgaven van Stichting Leergeld bedroegen € 48.632,21 plus € 653,11 bijzondere lasten. Van de uitgaven ad € 48.632,21 werd € 34.620,98 direct besteed aan de doelgroep, een percentage van 71,2 % (eind september was dit pas 62,1 %). De overige uitgaven bedroegen € 14.011,23. De landelijk afgesproken doelstelling is om 75 % van de uitgaven direct te besteden aan de doelgroep. Ondanks kosten van opstart en scholing werd dit percentage al bijna behaald. Van de uitgaven werd 47,5 % (€ 16.442,78) in het laatste kwartaal gerealiseerd, waaruit blijkt dat de activiteiten voor de doelgroep in behoorlijk tempo toenemen. Jaarverslag 2011 Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf
Pagina 4
Verbijzondering uitgaven Van de directe bestedingen aan de doelgroep werd 74,6 % gerealiseerd door het team Oss en 25,4 % door het team Uden. Veghel en Bernheze werden in 2011 waargenomen door beide teams. Liquiditeit c.q. reserve: Per 31 december 2011 is een reserve aanwezig van € 41.180,29 namelijk € 40.000,‐ op de spaarrekening en € 1.180,29 op de rekening courant. Van de subsidie Stichting Dété ad € 15.000,‐ dient € 10.000,‐ als vooruit ontvangen aangemerkt te worden. Het liquiditeitsverloop is als volgt: Subsidies 2009 en 2010 Uden € 18.000,‐ en Oss € 10.000,‐ € 28.000,00 Inkomsten 2011: subsidies gemeenten € 45.000,‐ bijdrage Stichting Dété € 5.000,‐ giften en schenkingen € 2.240,‐ ontvangen rente € 225,61 ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ € 52.465,61 ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ € 80.465,61 Vooruit ontvangen Stichting Dété € 10.000,00 ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ € 90.465,61 Uitgaven 2011: bestedingen doelgroep € 34.620,98 overige uitgaven € 14.011,23 diverse baten en lasten € 653,11 ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ € 49.285,32 ‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐‐ € 41.180,29
Bestuur Eind 2010 werd afscheid genomen van Marjolein Gerrits – v/d Aa en Frans Schmitz. Beiden hebben bijzonder veel betekend voor de stichting in oprichting en wij zijn hun zeer erkentelijk voor hun grote inzet en betrokkenheid. Het bestuur vergaderde in 2011 twaalf keer. In 2011 bestond het bestuur uit de volgende personen: Paul Janssen voorzitter Andy van Hoof secretaris Ad Donkers penningmeester Richard de Gier Ria Kauffman Wim Koopman Lilian Damen – Evers Jaarverslag 2011 Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf
Pagina 5
Coördinatoren Eind 2011 telde de stichting 2 coördinatoren. In Oss is al jarenlang Riekie de Greef werkzaam, die na de doorstart van Leergeld met groot enthousiasme haar taken weer oppakte. Eind 2011 gaf zij te kennen om deze functie neer te leggen. Begin 2012 hebben wij afscheid van Riekie genomen en haar grote bevlogenheid en kennis van de doelgroep geroemd. In haar verliezen wij een echte ambassadeur van Leergeld. In haar plaats werd Tiny van Berkel als coördinator benoemd. Tiny kent het werk van Leergeld al jarenlang omdat hij eerder als intermediair actief was. In Uden ging Frans Jorissen als coördinator enthousiast aan de slag. De functie van coördinator in Veghel/Bernheze is nog niet ingevuld en de stichting is daar nog naarstig naar op zoek. De coördinatoren sturen de intermediairs aan die huisbezoeken afleggen bij de gezinnen die een aanvraag indienden bij Leergeld. Ook woonden zij in 2011 de vergaderingen bij van het bestuur. Daarnaast overleggen coördinatoren met de beoordelingscommissie van de stichting als aanvragen niet standaard kunnen worden afgewikkeld. De coördinatoren zijn door het bestuur gemachtigd om zelf over aanvragen tot € 150,‐ een beslissing te nemen. Aanvragen die dit bedrag te boven gaan, worden in de beoordelingscommissie besproken. In deze commissie zitten bestuursleden, die samen met de coördinatoren hierover besluiten nemen.
Intermediairs Deze vrijwilligers zijn het visitekaartje van Leergeld, zij zijn vaak ervaringsdeskundig in het omgaan met armoede en bezoeken aanvragers achter hun voordeur. Het is vrijwilligerswerk dat veel tact, sociale betrokkenheid en respect voor de ander vereist. Ook het respecteren van de privacy is een absolute voorwaarde om dit werk te doen. De stichting prijst zich gelukkig met deze groep zeer betrokken mensen omdat zij het zijn die de doelstelling van Leergeld in de praktijk brengen. Per 31 december waren er 10 intermediairs actief in Oss, Uden en Veghel, waarvan 4 in opleiding.
Comité van aanbeveling Vanaf de start weet de stichting zich gesteund door een comité, waarin personen uit de lokale samenleving zitting hebben genomen die vertrouwen hebben in het werk van Leergeld en dat aan de buitenwereld kenbaar maken. Zij voorzien daarnaast het bestuur van advies. In het Comité van aanbeveling hebben zitting: Rein Vaanhold, prior Kruisherenklooster Uden Sultan Günal, wethouder gemeente Uden Chris Ermers, oud‐wethouder gemeente Oss Jan Berghege, directeur bouwbedrijf Berghege Oss Peer van Bakel, voorzitter Udense Ondernemers Vereniging de Kring Theo Vincken, directievoorzitter Rabobank Oss en omgeving Henk Peters, voormalig lid centrale directie Het Hooghuis Oss Carolien van den Elzen, wethouder gemeente Veghel Frans Schmitz, voormalig voorzitter college van bestuur Udens College.
Jaarverslag 2011 Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf
Pagina 6
Plannen voor 2012 Naast de verdere opstart in Veghel en Bernheze en de scholing voor de intermediairs, zal in 2012 door de stichting werk worden gemaakt van de volgende aandachtspunten: ¾ Het verder uitdragen van de missie van Leergeld: het voorkomen van sociale uitsluiting van kinderen uit gezinnen met minimale financiële middelen; ¾ Signalering van kinderen in de knel en daar waar noodzakelijk goed en gericht verwijzen naar instanties die op andere leefgebieden een bijdrage kunnen leveren aan verbetering van hun omstandigheden; ¾ Signalering aan de lokale overheid van de gevolgen van armoede en aansluiten op het bestaande minimabeleid; ¾ Versterking van het lokale netwerk van onderwijs, gemeenten en hulpverleningsinstellingen om kinderen tijdig te kunnen signaleren en door te verwijzen naar Leergeld, omdat zij daardoor kunnen meedoen én omdat ieder kind meetelt; ¾ Lokale sponsoring. Nu de subsidie van de zijde van gemeenten de komende jaren onder druk komt staan door bezuinigingen, terwijl de vraag naar ondersteuning van kinderen door Leergeld naar verwachting sterk zal toenemen, is sponsoring door het bedrijfsleven van essentieel belang. Wij zullen onder meer via serviceclubs het bedrijfsleven dan ook actief gaan benaderen om deze gelden binnen te halen onder het motto: “local for local”. ¾ Vernieuwing van de website van de stichting. Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf Postbus 668 5400 AR Uden KvK‐nummer 17271367 Bankrekeningnummer 15.65.75.345 e‐mail:
[email protected] www.leergeldudenoss.nl
Jaarverslag 2011 Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf
Pagina 7
2 7.1.3 Besluit college over Subsidie Stichting Leergeld Uden - Oss 2012
Besluit B&W
20 maart 2012
Portefeuillehouder
Peters, René
A-stuk
Dienst/afdeling
SMO
Openbaar
Ambtenaar, telefoon
Prinsenberg, Johan,
A01
Registratienummer WKPB:
Nee
Onderwerp Subsidie Stichting Leergeld Uden - Oss 2012
Korte inhoud Op 6 december 2011 heeft de Stichting Leergeld Uden - Oss een subsidieverzoek ad € 26.667 ingediend voor het jaar 2012. Leergeld heeft eerder subsidie genoten in 2010 en 2011. De activiteiten van de Stichting Leergeld zijn onderdeel van het flankerende minimabeleid van de gemeente. De subsidie voor Leergeld voorziet in verstrekkingen in natura aan kinderen in achterstandssituaties en vormt een vangnetregeling voor jongeren die niet met het reguliere minimabeleid worden bereikt. Gezien de continuïteit en het toenemende aantal aanvragen wat de stichting bereikt, is het gewenst om de subsidie in 2012 voort te zetten.
Vroegere besluiten Subsidie Leergeld 2010 en 2011
Besluit 1. De Stichting Leergeld Uden - Oss voor het jaar 2012 subsidie toe te kennen, vast te stellen op € 26.667, uit het Ontwikkelbudget Zorg ; 2. De subsidie te bekostigen uit de Aboutalebmiddelen, onderdeel van het Ontwikkelbudget Zorg; 3. De subsidie toe te kennen onder voorbehoud van goedkeuring van de Management Rapportage I -2012 door de gemeenteraad van Oss; 4. De Stichting Leergeld in kennis te stellen van het besluit door middel van bijgaande conceptbeschikking.
Agendacommissie
Podium
Wijk/dorpsraad
Commissie Raad
Besluit B&W ()
TDMS-#77949-v1-Sjabloon_Besluit_B&W.DOC
MP - 17-04-2012
3 7.1.3 BriefSubsidieLeergeld2012
Stichting Leergeld Uden - Oss T.a.v. de heer P.M.H. Janssen E-mail
[email protected]
Margrietstraat 2
www.oss.nl
5396 PM Lithoijen
Postbus 5 5340 BA Oss Wilt u bij uw reactie de datum van deze brief en ons kenmerk vermelden?
Datum
Ons kenmerk
Behandeld door
Doorkiesnummer
20 maart 2012
SMO/JPr
J. Prinsenberg
0412 - 629 911
Onderwerp
Uw kenmerk
Aantal bijlagen
Subsidie Leergeld 2012
x
-
Geachte heer Janssen, Naar aanleiding van het subsidieverzoek van de Stichting Leergeld Uden – Oss d.d. 6 december 2011 berichten wij u het volgende. Wij kennen de Stichting Leergeld Uden – Oss subsidie toe voor het jaar 2012. De subsidie wordt gesteld op € 26.667. De subsidie wordt toegekend onder voorbehoud van goedkeuring van de Management Rapportage I -2012 door de gemeenteraad van Oss. Wij verstrekken de subsidie - in vervolg op de al eerder door ons in 2010 en 2011 verstrekte subsidie - omdat de gemeente de activiteiten van de Stichting Leergeld Uden – Oss als een positieve aanvulling ziet op het gemeentelijke minimabeleid en de regeling Meedoen is belangrijk. Omdat de gemeente er groot belang aan hecht dat zoveel mogelijk minima uit Oss, waaronder met name jongeren, de weg naar onze minimaregelingen weten te vinden, stellen wij opnieuw samenwerking als voorwaarde bij deze toekenning. In 2012 wordt de samenwerking tussen Oss en de Stichting Leergeld Uden – Oss geëvalueerd. De subsidie wordt u verstrekt onder de voorwaarde dat te zijner tijd een jaarverslag met de activiteiten over 2012, de uitgaven en de bereikte doelgroep wordt ingediend.
Volgvel
Ons kenmerk
2
SMO/JPr
Over de door uw stichting gevraagde subsidie over 2013 zal de gemeente eind 2012 een nader besluit nemen. De subsidie zal worden overgemaakt op bankrekening 1565.75.345. Wanneer u het niet eens bent met dit besluit kunt u, volgens artikel 7:1 van de Algemene Wet Bestuursrecht, binnen zes weken na de dag waarop dit besluit is verzonden, hiertegen een bezwaarschrift indienen. Het bezwaarschrift moet gemotiveerd te zijn en te worden gericht aan het college van burgemeesters en wethouders van de gemeente Oss, postbus 5, 5340 BA Oss. Het indienen van een bezwaarschrift heeft geen schorsende werking. Als u dit met het oog op uw belangen met spoed noodzakelijk vindt, dan kunt u tegelijk met het indienen van een bezwaarschrift bij de gemeente, de voorzieningenrechter van de rechtbank vragen om het besluit te schorsen (het treffen van een zogenaamde voorlopige voorziening). Dit verzoek moet worden ingediend bij de voorzieningenrechter bij de rechtbank ’s-Hertogenbosch, sector bestuursrecht, postbus 90125, 5200 MA te ’s-Hertogenbosch. Voor het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening zijn griffierechten verschuldigd. Hoogachtend,
Burgemeester en wethouders van Oss De secretaris, De Burgemeester
Drs. M.J.H. van Schaijk
Drs. W.J.L. Buijs-Glaudemans
4 7.1.3 Subsidieaanvraag Leergeld 2012
Aan het College van Burgemeester en Wethouders van Oss Postbus 5 5340 BA Oss Uden, 6 december 2011. Onderwerp: verzoek om voortzetting structurele subsidie aan Stichting Leergeld. Geacht college, Namens het bestuur van Stichting Leergeld Uden – Oss verzoek ik u om ook voor het jaar 2012 subsidie aan onze stichting toe te kennen. Verwijzend naar ons eerder ingezonden subsidieverzoek d.d. 10 november 2010, waarop u positief reageerde met de mededeling dat u bereid was om alsnog voor 2010 een bedrag van € 10.000 beschikbaar te stellen en voor het jaar 2011 een bedrag van € 20.000 delen wij u het volgende mede. Zoals u weet heeft stichting Leergeld Oss eind 2010 een doorstart gemaakt en heeft haar activiteiten gebundeld met een vergelijkbaar initiatief in de gemeente Uden, zodat eind december 2010 de Stichting Leergeld Uden – Oss werd opgericht. Tijdens een feestelijke bijeenkomst op 3 maart 2011 in het gemeentehuis van Uden is de stichting officieel van start gegaan. Daarnaast is het verheugend dat vanaf medio 2011 ook de gemeenten Bernheze en Veghel zich bij de stichting hebben aangesloten. Inmiddels is door deze uitbreiding de tenaamstelling van de stichting gewijzigd in de Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf, welke naam een dezer dagen ook statutair wordt vastgelegd. Dankzij uw subsidiebijdrage over 2010 konden in dat jaar alsnog 47 aanvragen in Oss gehonoreerd worden, voor een totaalbedrag van € 6.598,70. In de periode januari t/m november 2011 zijn tot nu toe in Oss in totaal 122 aanvragen van gezinnen gehonoreerd waardoor in totaal 187 kinderen financieel ondersteund konden worden voor een totaalbedrag van € 20.475,03. De verwachting is dat wij in 2011 zo’n 200 kinderen in Oss zullen bereiken. Deze voorlopige cijfers over 2011 tonen aan dat de stichting in een duidelijke behoefte voorziet om kinderen in Oss financieel daadwerkelijk te ondersteunen om mee te kunnen doen in de samenleving, binnen en buiten de school. Dit bereik over 2011 is des te opmerkelijker indien dit wordt vergeleken met de cijfers van de voormalige Stichting Leergeld Oss. Toen werden in een periode van 3 jaar zo’n 300 kinderen geholpen, gemiddeld 100 kinderen per jaar. Ten opzichte van de 200 kinderen die de stichting dit jaar in Oss zal gaan bereiken, is sprake van een verdubbeling van het aantal kinderen.
Uiteraard zullen wij in het gecombineerde jaarverslag 2010 / 2011 verantwoording over de aan ons beschikbaar gestelde subsidiebedragen afleggen. Dit jaarverslag zenden wij u zo spoedig mogelijk toe. Eind 2010 zonden wij u ons beleidsplan van de stichting toe, waarin een begroting over de periode 2011 t/m 2013 was opgenomen. Voor het jaar 2011 werd gerekend op een bedrag van € 20.000 en voor het jaar 2012 een bedrag van € 26.667. Voor het jaar 2013 gingen wij uit van een bedrag van € 33.333. De toename van deze subsidiebedragen is gebaseerd op te verwachten groei van het aantal aanvragen, zeker nu als gevolg van de economische teruggang steeds meer mensen onder de armoedegrens belanden. Omdat ten tijde van de indiening van dit beleidsplan nog een nieuw college in Oss gevormd moest worden, konden wij er niet zomaar van uitgaan dat voor de jaren 2012 en 2013 op genoemde bedragen gerekend zou kunnen worden. Het bestuur realiseert zich terdege dat ook bezuinigingen niet aan u voorbijgaan, maar rekent er desondanks op dat u bereid bent de subsidierelatie met onze stichting structureel voort te willen zetten. Aangezien over 2010 en 2011 een deel van de zogenoemde Aboutalebgelden aan onze stichting beschikbaar werden gesteld, hopen wij daarnaast op subsidiëring vanuit de beschikbare gelden die voorheen aan het Jeugdsportfonds werden toegekend, er van uitgaande dat de subsidierelatie met dit initiatief niet meer wordt gecontinueerd. Wij doen u deze suggestie omdat bij veel van onze aanvragen in Oss het ook om kinderen gaat die een bijdrage ontvangen voor deelname aan allerlei sportactiviteiten. Samenvattend verzoeken wij u om voor het jaar 2012 aan Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf een subsidiebedrag van € 26.667 toe te willen kennen. Uiteraard is de stichting graag bereid u alle gewenste nadere informatie te verstrekken. In afwachting van een naar wij hopen positief besluit tekent met vriendelijke groet, Paul M.H. Janssen, voorzitter Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf Stichting Leergeld Maas & Leijgraaf Postbus 668 5400 AR Uden e‐mail:
[email protected] bankrekeningnummer: 15.65.75.345 KvK‐nummer: 17.27.13.67
7.1.04 Seniorenraad Oss Verordening cliëntenparticipatie Wmo 1 7.1.4 Seniorenraad Oss verordening cliëntenparticipate WMO
Schadewijkstraat 6 ‐ 5348 BC Oss mail: secr@senioren‐oss.nl
Aan het College van B en W Van de gemeente Oss
Betreft: Inspraak nieuwe verordening cliëntenparticipatie WMO
Geacht College, Met dank voor de gelegenheid een definitief advies te kunnen uitbrengen voor de verordening voor de oprichting van de Sociale Raad delen wij u het volgende mede. De leden van de Seniorenraad zijn het college erkentelijk dat de seniorenraad haar bijdrage aan deze verordening heeft mogen leveren. Zij kunnen zich nu dan ook geheel vinden in het voorliggende advies. Slechts één opmerking willen we nog maken namelijk over de naamgeving “Sociale Raad”. Naar ons idee roept deze naam alleen maar vragen op. Ook met zoeken op internet verschijnen er geen WMO onderwerpen maar allerlei sociale organisaties en sociale raadslieden terwijl de voor de hand liggende naam “WMO raad” direct duidelijkheid geeft waar het om gaat. De seniorenraad wil daarom een dringend beroep doen om geen afwijkende naam te hanteren maar de logische naam” WMO raad Oss” te bezigen. Als natuurlijke afgeleide daarvan lijkt ons voor de werkgroepen de naam “WMO adviesgroep” meer in de lijn te liggen. Voor zover mogelijk zijn door de Seniorenraad de eerste voorbereidingen, om een WMO adviesgroep te realiseren, genomen. Met belangstelling wordt uitgezien naar de besluitvorming door de Raad waarna, wat de Seniorenraad betreft, de WMO raad Oss zo snel mogelijk kan gaan functioneren. Namens de leden van de Seniorenraad,
W. van Rijn, voorzitter
Kopie SCPO en leden van de Raad
7.1.05 Verdere implementatie IVB voor de domeinen cultuur, ontmoeting en sport 1 7.1.5 BWV Implementatie IVB domeinen cultuur ontmoeting en sport
Advies aan B en W
Onderwerp Verdere implementatie IVB binnen de domeinen cultuur, ontmoeting en sport. Datum
6 maart 2012
Kenmerk Afdeling
SMO
Naam steller,
W. Mentink
telefoon
0412 - 629734
Portefeuillehouder
J. van Loon
Voorstel 1.
Het IVB (verder) te implementeren binnen de domeinen cultuur, ontmoeting en sport.
2.
In te stemmen met de kaderbrieven.
3.
De commissies MP over dit besluit te informeren.
Aanleiding In november 2009 heeft de gemeenteraad Oss het Integraal Voorzieningenbeleid (IVB) aangenomen. Het IVB leidt tot maatschappelijk verantwoord portefeuillemanagement en optimalisatie van het gebruik van maatschappelijke voorzieningen. Kerngedachte is dat voorzieningen geen beleidsdoel zijn, maar een beleidsmiddel voor leefbaarheid, cultuur, zorg, onderwijs en sport. Om het resultaat te halen, voert de gemeente overleg met het middenveld over het gemeentelijke voorzieningenbeleid en de -behoeften bij gebruikers. Dit overleg verloopt volgens vastgestelde kaders en levert voorstellen op voor bestuurlijke besluitvorming. Hierdoor ontstaat een betere aansluiting tussen gemeentelijk beleid en lokale behoefte. In 2010 en 2011 is gestart met een aantal IVB bijeenkomsten met het middenveld op de domeinen onderwijs en ontmoeting. In het domein onderwijs is het IVB traject geïmplementeerd. In 2012 wordt dit proces doorgezet op het domein ontmoeting en verbreed naar de domeinen cultuur en sport. In de bijgevoegde kaderbrieven voor de domeinoverleggen is dit verder toegelicht. De procesplanning sluit aan bij de beheer- en beleidcyclus (BBC). Beoogd effect Het (verder) implementeren van de IVB overleggen binnen de domeinen cultuur, ontmoeting en sport. Argumenten 1.1 Het voorstel past in het IVB. De uitgangspunten en het proces van het IVB worden toegepast op de domeinen onderwijs, cultuur, ontmoeting en sport. Binnen deze algemene kaders heeft ieder domeinoverleg zijn eigen inkleuring, passend bij de specifieke omstandigheden. In de bijgevoegde kaderbrieven zijn die per domein beschreven.
Advies aan B en W
Pagina 1 van 3
Advies aan B en W
1.2. De procesplanning voor het domeinoverleg sluit aan bij de BBC. Het domeinoverleg is bedoeld om onze beleidsvoornemens en -keuzes te bespreken en af te stemmen met het middenveld. Een vast onderdeel van het domeinoverleg zijn de voorzieningen. De procesplanning is erop gericht om accommodatieknelpunten te inventariseren en oplossingen te vinden voor het gebruik hiervan. De domeinregisseur functioneert als intakeloket voor accommodatievragen. Vragen om aanpassingen in huisvesting waaraan een investeringsvraag is gekoppeld worden integraal (over de domeingrenzen heen) afgewogen en met een advies aan b&w en de gemeenteraad voorgelegd. De investeringsvragen worden meegenomen bij de BBC. Kanttekeningen 1.1. Voor de domeinen cultuur, ontmoeting en sport worden instrumenten ontwikkeld voor analyse van de (verwachte) maatschappelijke behoefte en effecten. Het IVB handelt om voorzieningen met een levensduur van 30 jaar en langer. Op dit moment zijn de maatschappelijke behoeften en effecten op wijk- en kernenniveau voor de middellange en lange termijn onvoldoende inzichtelijk. Het college heeft de afdeling O&S verzocht om betrouwbare prognoses te maken die als analyse-instrument hiervoor worden ingezet. 1.2. De gemeente heeft zeer weinig financiële ruimte voor investeringen. Door de zeer beperkte financiële ruimte van de gemeente voor investeringen zullen oplossingen vooral gevonden moeten worden door samen te werken en gebruik te maken van bestaande voorzieningen. Voorzieningen aanpassen om het multifunctioneel gebruik te bevorderen zijn wellicht niet haalbaar. Dit heeft mogelijk gevolgen voor het draagvlak bij het middenveld en daarmee het functioneren van het domeinoverleg. Randvoorwaarden a. Financiën Geen gevolgen. b. Communicatie De gebruikers van gemeentelijke voorzieningen in de domeinen cultuur, ontmoeting en sport worden schriftelijk geïnformeerd met een kaderbrief (zie bijlagen) en uitgenodigd voor een informatiebijeenkomst. De afdeling Communicatie is betrokken bij de externe communicatie waaronder persbericht, publicatie via gemeentelijke communicatiekanalen.
c. Uitvoering
Advies aan B en W
Pagina 2 van 3
Advies aan B en W
Het IVB vraagt om een andere inrichting van onze processen. Het heeft invloed op alle aan voorzieningen gerelateerde deelprocessen, zoals opstellen van wijkplannen, vastgoedontwikkeling, subsidiebeleid, vastgoedbeheer, overleg met het middenveld en besluitvorming door raad en college. Hierover zijn eerder afspraken gemaakt. d. Overlegd met Portefeuillehouder IVB: Jan van Loon Portefeuillehouder sport en verenigingsleven: Reina de Bruijn Afdeling SMO: Peter Noten, Désirée Meulenbroek, Paul Spanjaard, Maurice Broekhoff, Erik Biemans. Afdeling GV: Geert-Jan van den Brand, Fons Geraedts. Bijlagen Concept kaderbrieven + bijlagen voor de domeinen cultuur, ontmoeting en sport. Kaderbrief domein onderwijs (ter kennisname, is al verzonden).
Advies aan B en W
Pagina 3 van 3
2 7.1.5 2012-01-19 Begeleidende brief IHP PO en VO
3 7.1.5 2012-02-28 Kaderbrief Stichtingsbesturen SocCultAcc DEF GJ MB
Stadsbeleid
Aan de stichtingsbesturen van de
Raadhuislaan 2, Oss
Dorpshuizen en Wijkcentra
Fax [0412] 64 26 05
In de gemeente Oss
E-mail
[email protected]
Telefoon [0412] 62 99 11
www.oss.nl Postbus 5 5340 BA Oss Wilt u bij uw reactie de datum van deze brief en ons kenmerk vermelden?
Datum
Ons kenmerk
Behandeld door
Doorkiesnummer
Stadsbeleid/MO
0412-629911
Onderwerp
uitnodiging Domeinoverleg Ontmoeting & Recreatie datum Geacht bestuur, Graag nodig ik u uit voor de bijeenkomst over onze dorpshuizen en wijkcentra. De bijeenkomst vindt plaats op nntb van 19.30 tot 21.30 uur in het gemeentehuis aan de Raadhuislaan 2 te Oss. Deze bijeenkomst markeert de start van een jaarlijks terugkerend domeinoverleg. Doel van deze bijeenkomst Een goede samenwerking, tussen u -de stichtingsbesturen- en de gemeente Oss is van groot belang. Wij staan samen met u voor het behoud en versterking van de leefbaarheid in onze dorpen en wijken, mede door de juiste inzet van onze dorpshuizen en wijkcentra. Wij willen jaarlijks met u aan tafel om de ontwikkelingen in dit veld te bespreken. Zaken waar wij aan denken zijn: landelijke trends, lokaal beleid, zoals subsidiebeleid, en lokale kwesties met betrekking tot activiteiten en huisvesting. Daarnaast kunt u deze bijeenkomst gebruiken om in contact te treden met de andere stichtingsbesturen, te leren van elkaar en ideeën uit te wisselen. Wat doet de gemeente met de resultaten van het overleg ? Het domeinoverleg is ook bedoeld om samen met u kwesties te inventariseren en oplossingen te vinden in het gebruik van de aanwezige voorzieningen. Alle vragen om aanpassingen in huisvesting die we door het jaar van u krijgen, worden behandeld door de verantwoordelijke beleidsambtenaar (de domeinregisseur). In het domeinoverleg wordt een overzicht gegeven van deze verzoeken. Door de veranderde financieeleconomische omstandigheden is er voorlopig weinig ruimte om aanpassingen te realiseren.
Volgvel
Ons kenmerk
2
Meer dan voorheen zullen we oplossingen moeten vinden door samen te werken en gebruik te maken van bestaande voorzieningen. De uitdaging voor de komende jaren is dit te realiseren met minder middelen, zonder daarmee de kwaliteit uit het oog te verliezen. Het programma Voor het gebruik en beheer van de dorpshuizen en wijkcentra zijn nieuwe uitgangspunten opgesteld, op basis waarvan nieuw beleid wordt ontwikkeld. Zie hiervoor bijlage 1 bij deze brief. In het eerste deel van de avond wil ik u daar graag nader over inlichten en ook uw ervaringen horen. Het tweede deel van de avond is bedoeld om elkaar beter te leren kennen, gegevens uit te wisselen en ideeën op te doen die van belang kunnen zijn voor uw rol en verantwoordelijkheid als stichtingsbestuur. 19.30 u:
Welkom en inleiding door wethouder Jan van Loon
19.45 u:
Uitleg doel en procesgang domeinoverleg Ontmoeting & Recreatie
20.15 u:
Opdracht aanwezigen: in kaart brengen aandachtspunten vanuit het middenveld
20.45 u:
Terugkoppeling aandachtspunten en mogelijkheid tot het stellen van vragen
21.15 u:
Einde plenaire bijeenkomst en mogelijkheid tot netwerken, ideeën uitwisselen
Aanmelden Vriendelijk verzoeken wij u zich vóór nntb aan te melden voor deze avond. U kunt een mail sturen naar de domeinregisseur Maurice Broekhoff:
[email protected] met vermelding: aanmelding domeinoverleg Ontmoeting & Recreatie, de naam van uw organisatie, met hoeveel personen u komt. Ik verzoek elk bestuur om maximaal twee personen af te vaardigen. Tot slot In bijlage 1 vindt u een omschrijving van onze uitgangspunten voor het domeinoverleg Ontmoeting & Recreatie en tevens de overlegstructuur. In bijlage 2 wordt ingegaan op de uitgangspunten van het Integraal Voorzieningen Beleid (IVB) en staan de uitgangspunten vanuit het coalitieakkoord 2011 ‘Samen vanuit de kracht van Oss’ geformuleerd. Naar ik hoop is het doel en het belang van deze bijeenkomst u voldoende duidelijk en vindt u er aanleiding in om deze bij te wonen. U bent van harte welkom!
Volgvel
3
Met vriendelijke groet,
Jan van Loon, Wethouder Accommodaties
Ons kenmerk
4 7.1.5 2012-02-29 Kaderbrief domein cultuur
Stadsbeleid
Aan de besturen van de vrijwillige culturele organisaties
Raadhuislaan 2, Oss
In de gemeente Oss
Fax [0412] 64 26 05
Telefoon [0412] 62 99 11 E-mail
[email protected] www.oss.nl Postbus 5 5340 BA Oss Wilt u bij uw reactie de datum van deze brief en ons kenmerk vermelden?
Datum
Ons kenmerk
Behandeld door
Doorkiesnummer
Stadsbeleid/MO
0412-629911
Onderwerp
Uitnodiging bijeenkomst vrijwillige cultuurorganisaties 28 maart 19.30-21.30 u gemeentehuis Geachte bestuur, Graag nodig ik u uit voor een bijeenkomst (domeinoverleg) van culturele vrijwillige organisaties op nntb, 19.30-21.30 uur in het gemeentehuis aan de Raadhuislaan in Oss. Domeinoverleg cultuur Samen met u staat de gemeente Oss er voor om een bloeiend cultureel leven te bevorderen. Daar stellen we subsidies voor beschikbaar. Ook zijn buurt- en wijkaccommodaties van belang voor oefenen en presenteren. In deze tijd van bezuinigingen is het extra noodzakelijk zorgvuldig om te gaan met wat we hebben opgebouwd aan accommodaties. Accommodaties zijn in domeinen ingedeeld, zoals sport, zorg, ontmoeting. Uw organisatie behoort tot het Domein cultuur. Voor het gebruik en beheer van de wijkaccommodaties is nieuw beleid ontwikkeld. In het eerste deel van de avond wil ik u daar graag nader over inlichten en ook van uw ervaringen horen met deze accommodaties. Daarnaast kunnen ook andere zaken aan de orde komen die voor uw organisatie van belang zijn, zoals algemene ontwikkelingen in bijvoorbeeld cultuurdeelname, lokaal beleid, kansen en knelpunten, subsidies. Het tweede deel van de bijeenkomst is informatief en bedoeld om ideeën op te doen die van belang kunnen zijn voor uw activiteiten.
Volgvel
Ons kenmerk
2
Doel van deze bijeenkomst In deze domeinbijeenkomst cultuur geven wij een toelichting op de manier waarop wij willen nagaan of de gemeentelijke accommodaties voldoen aan de behoeften van de gebruikers. We willen we zo ook in beeld brengen of we die accommodaties efficiënt en verstandig gebruiken. Dit levert belangrijke informatie op voor de planning van onze accommodaties. Deze werkwijze is een uitwerking van ons integraal voorzieningenbeleid (IVB). In de bijlagen 1 en 2 van deze brief vindt u dat verder toegelicht. Daarnaast is er gelegenheid om met u van gedachten te wisselen over andere ontwikkelingen die invloed hebben op het functioneren van uw organisatie. Het is de bedoeling dat een jaarlijks ‘domein-overleg’ op die manier de gemeente van informatie voorziet voor haar beleid. In het tweede deel van de bijeenkomst bieden wij u een aantal onderwerpen waaraan u wellicht voordeel hebt voor uw activiteiten: –
workshops crowd-funding (een nieuwe manier van sponsorwerving via social-media zoals twitter, facebook)
–
presentatie van de Kunstbalie (provinciale organisatie voor ondersteuning van amateurculturele organisaties),
–
informatie over nieuwe vormen van dienstverlening van Muzelinck voor amateurculturele organisaties.
Wat doet de gemeente met de resultaten van het overleg? Het overleg is bedoeld om samen met u knelpunten te inventariseren en ook om met u te zoeken naar oplossingen door optimaal gebruik van bestaande voorzieningen. Alle vragen om aanpassingen in huisvesting die we van u mee krijgen worden aan het college van B&W en de gemeenteraad voorgelegd met advies voor een mogelijke oplossing. We moeten er rekening mee houden dat er door de veranderde financieel-economische omstandigheden weinig ruimte is voor aanpassingen of uitbreidingen van voorzieningen. Daarom staan we met u voor de uitdaging uw organisatie goed te laten functioneren met minder middelen, zonder de kwaliteit uit het oog te verliezen. Daarom ook dit jaarlijkse domeinoverleg, om van u te horen hoe uw situatie is. Dit kan dus ook betrekking hebben op andere ontwikkelingen die voor uw organisatie van belang zijn. Dit is het moment in het jaar om uw vragen onder de aandacht te brengen! De domeinbijeenkomst cultuur wordt alleen in het voorjaar gehouden. De vragen kunnen op deze manier worden verwerkt bij het opstellen van de gemeentebegroting. Bij deze brief is een
Volgvel
Ons kenmerk
3
intakeformulier voor accommodatievragen gevoegd dat uiterlijk … in ons bezit moet zijn. Vragen die later worden ingediend komen bij de volgende bijeenkomst een jaar later aan bod. Het programma van de domeinbijeenkomst 28 maart 19.00 u: Inloopmogelijkheid gemeentehuis 19.30 u: Start bijeenkomst Deel 1 -
Welkom en inleiding door wethouder Jan van Loon van cultuur.
-
Actuele ontwikkelingen accommodaties
Deel 2 -
Toelichting Kunstbalie, steunorganisatie voor culturele organisaties
-
Toelichting Muzelinck, nieuwe dienstverlening voor de amateurverenigingen
-
Workshops crowd funding
21.30 u: Sluiting van de bijeenkomst U kunt tijdens de avond uw vragen/opmerkingen op een intakeformulier achterlaten. Aanmelden: Vriendelijk verzoeken wij u zich voor nntb aan te melden voor deze avond. U kunt een mail sturen naar:
[email protected] met vermelding: aanmelding domeinavond cultuur, de naam van uw organisatie, met hoeveel personen u komt. Een telefoonnummer en emailadres voor eventueel contact. U bent van harte welkom! Met vriendelijke groet,
Jan van Loon, Wethouder verenigingsleven
5 7.1.5 2012-02-29 Kaderbrief domein sport
Maatschappelijke Ontwikkeling
Aan de besturen van sportverenigingen
Raadhuislaan 2, Oss
in de gemeente Oss.
Fax [0412] 62 96 70
Telefoon [0412] 62 99 11 E-mail
[email protected] www.oss.nl Postbus 5 5340 BA Oss Wilt u bij uw reactie de datum van deze brief en ons kenmerk vermelden?
Datum
Ons kenmerk
Behandeld door
Doorkiesnummer
W. Mentink
0412 – 62 99 11
Onderwerp
Bijeenkomst overlegstructuur sport
Geacht bestuur, In onze brief van 17 januari 2012 hebben wij aangekondigd dat we met de sportverenigingen in gesprek gaan over ons sport- en beweegbeleid. Graag nodigen wij u uit voor een bijeenkomst waarin wij toelichten hoe we dit gaan doen. De bijeenkomst vindt plaats op nntb in het gemeentehuis aan de Raadhuislaan 2 in Oss. Overlegstructuur voor de sport Begin dit jaar hebben we met enkele personen uit de sportsector gesproken over de vraag hoe we een effectieve overlegstructuur voor de sport kunnen instellen. In dit overleg willen we onze beleidsvoornemens en -keuzes over sport en bewegen met u bespreken. Het is ondoenlijk om met alle verenigingen en sportorganisaties tegelijk te overleggen. Daarom zijn wij op zoek naar een overlegstructuur met een beperkt aantal vertegenwoordigers van alle sportorganisaties. Wij vragen u om hierover met ons mee te denken. De overlegstructuur noemen we het domeinoverleg sport. In het domeinoverleg komen alle relevante zaken voor het sportbeleid aan bod: algemene ontwikkelingen, lokaal beleid, kansen en knelpunten, subsidies en voorzieningen. Het domeinoverleg is ook bedoeld om samen met u knelpunten te inventariseren en oplossingen te vinden in het gebruik van de accommodaties. Alle vragen om aanpassingen in huisvesting die we door het jaar van u krijgen, worden behandeld door de verantwoordelijke beleidsambtenaar (de domeinregisseur). In het domeinoverleg wordt een overzicht gegeven van deze verzoeken.
Volgvel
Ons kenmerk
2
Door de veranderde financieel-economische omstandigheden is er voorlopig weinig ruimte om aanpassingen te realiseren. Meer dan voorheen zullen we oplossingen moeten vinden door samen te werken en gebruik te maken van bestaande voorzieningen. De uitdaging voor de komende jaren is dit te realiseren met minder middelen, zonder daarmee de kwaliteit uit het oog te verliezen Het programma Voor het gebruik en beheer van de sportaccommodaties zijn nieuwe uitgangspunten opgesteld, op basis waarvan nieuw beleid wordt ontwikkeld. Zie hiervoor bijlage 1 bij deze brief. In het eerste deel van de avond willen wij u daar graag nader over informeren. Het tweede deel van de avond is bedoeld om een voorzet te geven voor de overlegstructuur voor de sport. U wordt gevraagd om hierover mee te denken en een gezamenlijk voorstel te doen voor de vertegenwoordiging van de sportsector. 19.30 u:
Start bijeenkomst
Deel 1 -
Welkom en inleiding door wethouder Reina de Bruijn
-
Doel, uitgangspunten en proces domeinoverleg sport
Deel 2 -
Overlegstructuur sport: vertegenwoordiging sportsector
21.30 u:
Einde bijeenkomst
Aanmelden Wij verzoeken u vriendelijk u nntb aan te melden voor deze avond. U kunt een mail sturen naar:
[email protected] met vermelding: aanmelding domeinoverleg sport, de naam van uw organisatie, met hoeveel personen u komt en een telefoonnummer voor eventueel contact. Tot slot In bijlage 1 vindt u een omschrijving van onze uitgangspunten voor het domeinoverleg Ontmoeting & Recreatie en tevens de overlegstructuur. In bijlage 2 wordt ingegaan op de uitgangspunten van het Integraal Voorzieningen Beleid (IVB) en staan de uitgangspunten vanuit het coalitieakkoord 2011 ‘Samen vanuit de kracht van Oss’ geformuleerd.
Volgvel
Ons kenmerk
3
Naar ik hoop is het doel en het belang van deze bijeenkomst u voldoende duidelijk en vindt u er aanleiding in om deze bij te wonen. U bent van harte welkom! Met vriendelijke groet,
Reina de Bruijn, Wethouder sport, c.a.
6 7.1.5 230212 Bijlage 1 kaderbrief sport Uitgangspunten en proces
Bijlage 1 Domeinoverleg sport Inleiding Het traditionele sportaanbod verandert. De landelijke groei in sportdeelname uit zich niet in een groeiend aantal leden van sportverenigingen, maar juist in de groei van het aantal ongeorganiseerde sporters. Het inzetten op een leven lang sport en bewegen leidt tot een vitale samenleving. Het bevordert o
een gezonde leefstijl;
o
sociale samenhang en participatie van burgers;
o
het aanleren van sociale vaardigheden, waarden en normen.
Ontwikkelingen in de sport Niet alleen verenigingen begeven zich op het terrein van sport en bewegen. Steeds meer (commerciële) sportorganisaties mengen zich hierin. Dit betekent dat het belang van andere partijen bij het tot stand komen van het sport- en beweegbeleid toeneemt. Desondanks blijven verenigingen een belangrijk concentratiepunt voor sportactiviteiten. Een aantal grote ontwikkelingen vraagt een ander voorzieningenaanbod om wijken en dorpen leefbaar te houden. 1.
Demografische ontwikkelingen
Demografische ontwikkelingen leiden ertoe dat er minder jongeren en meer ouderen komen. Volwassenen en ouderen hebben behoefte aan andere sportactiviteiten en -voorzieningen. Deze grote groepen sporters geven de voorkeur aan het sporten buiten de traditionele verenigingen om. Het aandeel sporters, dat lid is van een sportvereniging, is de afgelopen jaren gedaald. Nieuwe sporters sporten vaker buiten verenigingsstructuren om. Hierdoor neemt de vraag naar verenigingssport af en zijn er op termijn minder sportvoorzieningen specifiek voor verenigingen nodig. 2.
Samenwerken in geschikte voorzieningen
Sport draagt bij aan belangrijke doelstellingen zoals een goede gezondheid, sociale samenhang en meedoen van burgers aan de maatschappij. Verenigingen, maatschappelijke instellingen en gemeente zijn belangrijke partners om samen die doelstellingen te bereiken. Veel kennis en kunde is bij de maatschappelijke partners zelf aanwezig. Het Sport Expertise Centrum ondersteunt sportverenigingen hierbij waar nodig. Op deze manier kunnen verenigingen zich
ontwikkelen tot sterke en maatschappelijk betrokken organisaties. De gemeente zorgt ervoor dat er geschikte sportaccommodaties zijn die multifunctioneel gebruikt worden. 3.
Omvangrijke bezuinigingen
De druk op de beschikbare financiële middelen dwingt meer dan we gewend waren tot doelmatigheid. De bezettingsgraad 1 van alle gemeentelijke buitensportvoorzieningen ligt nu op ongeveer 71%. Voor de voetbalverenigingen ligt deze op ongeveer 64%. Het instandhouden van alle huidige buitensportaccommodaties is te duur. Meer dan voorheen zullen we daarom oplossingen moeten vinden door samen te werken en gebruik te maken van bestaande voorzieningen. We zullen ook de discussie moeten voeren welke accommodaties op termijn worden afgestoten. De uitdaging voor de komende jaren is een goed accommodatiebeleid te voeren met minder middelen, zonder daarmee de kwaliteit uit het oog te verliezen. Gezamenlijk doel Boven de hiervoor beschreven ontwikkelingen staat één gezamenlijk doel van sportsector en gemeente: sport en bewegen in Oss. We willen zo veel mogelijk mensen in de gemeente aan het sporten en bewegen krijgen. Integraal Voorzieningenbeleid gemeente Oss In 2011 heeft de gemeente Oss het zogeheten Integraal Voorzieningenbeleid ingevoerd (IVB). Met het IVB willen we bereiken dat we onze voorzieningen (met name vastgoed – gebouwen en terreinen) optimaal inzetten voor onze beleidsdoelen. We richten ons in eerste instantie op vier ‘domeinen’. Integraal betekent dat we over de domeinen heen en ook over de grenzen van wijken en kernen kijken naar mogelijkheden. Het gaat om vier domeinen van voorzieningen: 1. ontmoeting en recreatie; 2. sport (binnen- en buiten); 3. onderwijs en opvang; 4. zorgvoorzieningen. Uw organisatie valt in het domein sport.
1
De gemeente Oss baseert zich voor de technische eisen waaraan veldsportaccommodaties
moeten voldoen op de normen van de sportkoepel NOC*NSF die in overleg met de VNG zijn vastgesteld. Voor voetbal hanteren wij op advies van de VNG de planningsnormen die in 1992 gezamenlijk zijn vastgesteld.
Domeinoverleg sport en sportaccommodaties In het domeinoverleg sport willen we onze beleidsvoornemens en -keuzes over sport en bewegen met de lokale sportsector bespreken en afstemmen. In het domeinoverleg komen alle relevante zaken voor het sportbeleid aan bod: algemene ontwikkelingen, lokaal beleid, kansen en knelpunten, subsidies en voorzieningen. Een vast onderdeel zijn de sportaccommodaties. We willen nagaan of de gemeentelijke sportaccommodaties voldoen aan de behoeften van de gebruikers. We brengen ook in beeld of we die accommodaties efficiënt en verstandig gebruiken. Dit levert belangrijke informatie op voor de planning van onze accommodaties. De accommodatievragen met een investeringsopgave die gedurende het jaar door ons zijn ontvangen worden hier besproken. Uitgangspunten voor het domeinoverleg onderdeel sportaccommodaties 1.
Organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het vinden van een geschikte accommodatie, de gemeente is ondersteunend.
2.
De gemeente streeft naar clustering van voorzieningen en samenwerking tussen verenigingen.
3.
De gemeentelijke planningsnormen voor de sport zijn uitgangspunt om de accommodatiebehoefte te bepalen.
4.
Bestaande voorzieningen moeten maximaal worden benut. Oplossingen worden eerst binnen bestaande voorzieningen gezocht. Nieuwbouw of uitbreiding van voorzieningen geldt als laatste optie.
5.
Het medegebruik van accommodaties geldt primair voor gemeentelijke accommodaties, maar het streven is particuliere accommodaties hierin te betrekken.
6.
De gemeente investeert bij de buitensportaccommodaties alleen in sportconcentratiegebieden. (Voorlopig geldt dit alleen voor de kernen Oss en Berghem. Voor de accommodaties in de overige kernen wachten wij de resultaten van de kerntakendiscussie in de raad af. )
7.
Gemeentelijke investeringen in binnensportaccommodaties zijn mede afhankelijk van het huisvestingsbeleid voor gymonderwijs.
8.
Financiële kaders zijn bepalend voor investeringen.
9.
Het domeinoverleg is gericht op overeenstemming van partijen.
10. Accommodatievragen met een investeringsopgave worden alleen binnen de structuur van het domeinoverleg behandeld.
Overlegstructuur -
Deelnemers domeinoverleg sport. Vaste leden: vertegenwoordigers uit sportsector, gemeente, SEC. Op basis van relevantie: initiatiefnemers voor accommodatie, particuliere aanbieders en maatschappelijke instellingen.
-
Voorzitter: wethouder sport.
Gezien de grote aantallen is een overleg met alle verenigingen en sportorganisaties tegelijk organisatorisch niet haalbaar. Daarom zijn wij op zoek naar een overlegstructuur met een beperkt aantal vertegenwoordigers van alle sportorganisaties. Als gemeente hebben wij niet het pasklare antwoord op de inrichting daarvan. Op de bijeenkomst van 26 maart geven wij een presentatie over verschillende mogelijkheden hiervoor. Wij vragen de sportsector om een voorstel te doen voor de vertegenwoordiging van de sector in de overlegstructuur sport, waarin alle sporten zijn vertegenwoordigd: veldsport, baansport, zaalsport, watersport en overige sporten. Uiterlijk 1 juli 2012 willen wij de overlegstructuur van het domeinoverleg sport vaststellen. Proces De jaarlijkse cyclus is als volgt. Wanneer
Wat
Wie
Hele jaar
Accommodatievragen
Initiatiefnemers Gemeente
September/oktober
Beschrijving van ontwikkelingen in de sportsector.
Gemeente
November
Domeinoverleg sport
Leden
-
domeinoverleg
Bespreken beleidsontwikkelingen en – voornemens.
-
Voorlopige haalbaarheidsanalyse accommodatievragen.
Januari/februari
Integraal beoordelen van accommodatievragen van alle domeinen.
Gemeente
Maart
Voorgenomen B&w besluit over
Gemeente
accommodatievragen. April
Domeinoverleg sport
Leden
-
Bespreken beleidsontwikkelingen en –
domeinoverleg
voornemens.
Initiatiefnemers
-
Terugkoppelen integrale beoordeling accommodatievragen en voorgenomen B&W besluit.
Mei
-
Vaststellen concept uitvoeringsagenda.
-
B&w advies over accommodatievragen/
Gemeente
uitvoeringsagenda. November
Uitvoeringsagenda in voorjaarsnota.
Vaststelling uitvoeringsagenda in programmabegroting.
Gemeenteraad
7 7.1.5 Besluit college over Verdere implementatie IVB voor de domeinen cultuur ontmoeting en spo
Besluit B&W
13 maart 2012
Portefeuillehouder
Loon, Jan van
B-stuk
Dienst/afdeling
SLWE
Openbaar
Ambtenaar, telefoon
Mentink, Wiljan,
B02
Registratienummer WKPB:
Nee
Onderwerp Verdere implementatie IVB voor de domeinen cultuur, ontmoeting en sport
Korte inhoud Het gemeentelijk Integraal Voorzieningenbeleid (IVB) leidt tot maatschappelijk verantwoord portefeuillemanagement en optimalisatie van het gebruik van maatschappelijke voorzieningen. Kerngedachte is dat voorzieningen geen beleidsdoel zijn, maar een beleidsmiddel voor leefbaarheid, cultuur, zorg, onderwijs en sport. Om het resultaat te halen, voert de gemeente overleg met het middenveld over het gemeentelijke voorzieningenbeleid en de -behoeften bij gebruikers. Dit overleg verloopt volgens vastgestelde kaders en levert voorstellen op voor bestuurlijke besluitvorming. Hierdoor ontstaat een betere aansluiting tussen gemeentelijk beleid en lokale behoefte. In 2010 en 2011 is gestart met een aantal IVB bijeenkomsten met het middenveld op de domeinen onderwijs en ontmoeting. In het domein onderwijs is het IVB traject geïmplementeerd. In 2012 wordt dit proces doorgezet op het domein ontmoeting en verbreed naar de domeinen cultuur en sport. In de procesplanning is aangesloten bij de beheer- en beleidcyclus (BBC).
Vroegere besluiten Raadsbesluit november 2009 tot vaststelling van het IVB.
Besluit 1. Het IVB (verder) te implementeren binnen de domeinen cultuur, ontmoeting en sport. 2. In te stemmen met de kaderbrieven voor de domeinen Cultuur en Ontmoeting en de kaderbrief Sport af te stemmen met wethouder R. de Bruijn. 3. De commissies MP over dit besluit te informeren.
Agendacommissie
Podium
Wijk/dorpsraad
Commissie Raad
Besluit B&W ()
TDMS-#77949-v1-Sjabloon_Besluit_B&W.DOC
MP - 17-04-2012
8 7.1.5 Bijlage 1 Kaderbrief SocCultAcc
Bijlage 1 Domeinoverleg Ontmoeting & Recreatie Uitgangspunten voor het domeinoverleg Het college van b&w heeft een aantal uitgangspunten opgesteld, waarmee we gezamenlijk uitdagingen en opgaven voor de komende periode willen oppakken. Een aantal van deze uitgangspunten hebben een directe betrekking op de invulling van de dorpshuizen en wijkcentra en het verenigingsleven in de gemeente Oss. 1.
Stichtingbesturen zijn zelf verantwoordelijk voor een kostendekkende exploitatie , de gemeente is faciliterend en ondersteunend.
2.
De gemeente streeft naar clustering van voorzieningen en samenwerking zowel binnen kernen en wijken (bijv. met school en sportverenigingen) als ook tussen de verschillende stichtingsbesturen.
3.
Bestaande voorzieningen moeten maximaal worden benut. Oplossingen worden eerst binnen bestaande voorzieningen gezocht. Nieuwbouw of uitbreiding van voorzieningen geldt als laatste optie.
4.
Het medegebruik van accommodaties geldt primair voor gemeentelijke accommodaties, maar het streven is particuliere accommodaties hierin te betrekken.
5.
Budgettaire kaders zijn bepalend voor investeringen.
Overlegstructuur -
Jaarlijks domeinoverleg Ontmoeting & Recreatie;
-
Mogelijk extra bijeenkomst organiseren (indien daar behoefte aan is vanuit het middenveld). Deze bijeenkomst kan op verschillende manieren ingericht worden. Enkele voorbeelden: marktplaatsbijeenkomst, netwerkbijeenkomst, informatie, ondersteuning en advies.
-
Deelnemers domeinoverleg zijn: - vertegenwoordigers stichtingsbesturen; - initiatiefnemers voor accommodaties; - gemeente; - andere aanbieders (facultatief).
-
Voorzitter domeinoverleg: wethouder accommodatiebeleid.
Proces De jaarlijkse cyclus is als volgt: NTB Wanneer
Wat
Wie
hele jaar
verzoeken via domeinregisseur
DR
maart
domeinoverleg, incl. overzicht aanvragen
DR en ph
april
integraal IVB overleg
college
juli
verwerking programmabegroting
DR
okt
evt extra domeinoverleg accent op beleid en samenwerking
nov
vaststellen programmabegroting
door
Raad
Overlegstructuur -
Jaarlijks domeinoverleg Ontmoeting & Recreatie.
-
Deelnemers domeinoverleg zijn: vertegenwoordigers stichtingsbesturen, initiatiefnemers voor accommodatie, gemeente, andere aanbieders (facultatief).
-
Voorzitter: wethouder accommodatiebeleid.
9 7.1.5 bijlage 2 algemene kaders IVB
Bijlage 2 bij de kaderbrief integraal voorzieningenbeleid Algemene uitgangspunten Met integraal voorzieningenbeleid (IVB) willen we bereiken dat we onze voorzieningen (met name vastgoed – gebouwen en terreinen) optimaal inzetten voor onze beleidsdoelen. We richten ons in eerste instantie op vier domeinen. Integraal betekent dat we over de domeinen heen en ook over de grenzen van wijken en kernen kijken naar mogelijkheden. Om tot een goede uitvoering van voorzieningenbeleid te komen is het nodig om goed overleg te hebben met de gebruikers van die voorzieningen. Dat overleg wordt gestructureerd in de zogenaamde domeinoverleggen. Die overleggen worden voorgezeten door de verantwoordelijke wethouder en voorbereid door de coördinerend ambtenaar. De wens bestond verder om de besluitvorming voor voorzieningen meer te structureren. In deze bijlage staan de uitgangspunten die gelden voor alle voorzieningen in alle domeinen. In bijlage 1 geven we voor het specifieke domein een nadere toelichting op de overlegstructuur en formuleren we domeinspecifieke uitgangspunten. De algemene uitgangspunten van IVB zijn in de IVB notitie ‘Vooruitzien in voorzieningen’ van 2009 verwoord: Maatschappelijke partijen 1.
De gemeente faciliteert maatschappelijke activiteiten.
2.
Burgers en organisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het vinden van de geschikte voorziening hun activiteiten.
3.
De gemeente staat open voor initiatieven van andere bedrijven en instellingen.
Voorzieningen 4.
Nieuwbouw en uitbreiding vormen uiterste maatregelen.
5.
De gemeente ondersteunt fysieke clustering, wanneer het nut daarvan voldoende is aangetoond.
6.
Goed dagelijks beheer is een bepalende succesfactor.
7.
We rekenen alle kosten door aan de eindgebruikers.
8.
De voorzieningen zijn representatief voor Oss.
Spreiding en planning 9.
Aard en omvang van voorzieningen kunnen verschillen per kern of wijk en een voorziening kan een gebiedsoverschrijdende functie hebben.
10. Voorafgaand aan de uitvoering van een voorzieningenproject wordt bezien of flankerende maatregelen nodig zijn.
Bijlage 2 bij kaderbrief integraal voorzieningenbeleid
gemeente Oss
maart 2012
Uitgangspunten in het coalitieakkoord Ook in het coalitieakkoord 2011 ‘Samenwerken vanuit de kracht van Oss’ staan uitgangspunten die verder invulling geven aan integraal voorzieningenbeleid: -
Stimuleren en aanmoedigen We doen een groter beroep op de eigen kracht en de eigen verantwoordelijkheid van burgers, bedrijven en instellingen;
-
Samenwerken en verbinden Vanuit de gedachte dat we meer willen aansluiten bij wat burgers, bedrijven en instellingen zelf ondernemen, kijken we vooral hoe we beter kunnen samenwerken. Samenwerken en verbinden loopt ook als rode draad door het denken over de leefbaarheid in wijken, buurten en kernen, waarbij we de samenwerking met de corporaties willen versterken;
-
Specifiek beleid Binnen specifieke domeinen zoals onderwijs, sport of zorg kunnen we specifiek beleid ontwikkelen. Binnen dit maatwerkkader is ruimte voor het gemeentebestuur om bij te sturen. Welke wijk heeft een extra duwtje nodig. Of welk thema moeten we nader belichten (bijvoorbeeld duurzaamheid of gezondheid);
-
Investeren Gericht investeren in de kwaliteit van voorzieningen is mogelijk wanneer de behoefte goed verwoord is en de rolverdeling in het speelveld helder is. Hoe pakken we het samen op - bewoners, verenigingen, maatschappelijke partners, bedrijfsleven en gemeente. Liever een paar goede voorzieningen dan ‘overal half of een beetje’.
-
Profijtbeginsel ‘Bijdragen’ betekent ook letterlijk meebetalen. De gemeente heeft een omvangrijke voorzieningenportefeuille en belast de kosten daarvan door naar de eindgebruiker. Dit leidt tot kritischer – en daarmee optimaler - gebruik van de voorzieningen. Wij willen ons subsidiebeleid erop inrichten om samenwerking te stimuleren.
Programmabegroting, taakstelling bezuiniging voorzieningen De gemeente moet bezuinigen. In onze programmabegroting 2012-2015 zit een taakstellende integrale bezuinigingsopdracht. Deze is van toepassing op alle voorzieningen, zoals onderwijsgebouwen, wijk- en dorpshuizen en sport- en cultuurvoorzieningen. Uitgangspunten voor de bezuinigingsstrategie zijn het beter benutten van bestaande voorzieningen, wanneer mogelijk afstoten van voorzieningen (‘minder meters’) en het verbeteren van exploitaties (bezetting en financieel).
Bijlage 2 bij kaderbrief integraal voorzieningenbeleid
gemeente Oss
maart 2012
10 7.1.5 Bijlage 3 Intakeformulier accommodatievragen concept
Contactgegevens Aanhef
- de heer
- mevrouw
Naam
_____________________________
Type organisatie
- Vereniging/Stichting - Anders, namelijk ______________________________
Naam vereniging/stichting Telefoonnummer Mobielnummer E-mail Website Activiteit- en koop/huurgegevens Voor welke activiteit wenst u ruimte? Mocht u al een ruimte gebruiken, Dan is deze aanvraag bedoeld als:
- vervangend
- extra
- huur
- koop
Wilt u eenmalig of langdurig huren
- eenmalig
- langdurig
Huurdagdelen (meerdere antwoorden
- alle dagen
- donderdagmiddag
mogelijk)
- maandagochtend
- donderdagavond
- maandagmiddag
- vrijdagochtend
- maandagavond
- vrijdagmiddag
- dinsdagochtend
- vrijdagavond
- dinsdagmiddag
- zaterdagochtend
- dinsdagavond
- zaterdagmiddag
- woensdagochtend
- zaterdagavond
- woensdagmiddag
- zondagochtend
- woensdagavond
- zondagmiddag
- donderdagochtend
- zondagavond
Indicatie gewenste oppervlakte (m2) Wenst u huur of koop Indicatie max huur- of koopsom Indien Huren
1
Zoekt u ruimte in bepaalde wijk?
- ja
- nee
Zo ja, (voorkeur) __________________________________ Bent u bereid om uw activiteiten ook (deels) Gratis uit te voeren voor wijkbewoners?
- ja
- nee
- in overleg
Als u dit verzoek reeds bij een andere organisatie hebt uitgezet, wat is dan de naam van deze organisatie? ____________________________ (Dit dient u aantoon te maken met het overleggen van afschriften) En de naam van de contactpersoon
____________________________
Aanvullende gegevens Moet de ruimte toegankelijk zijn voor mensen met een beperking?
- geen voorkeur
- ja
Heeft u nog aanvullende informatie?
Hoe bent u terecht gekomen bij het Makelpunt?
______________________________
2
7.1.06 Convenant Huiselijk geweld en aanpak kindermishandeling Brabant Noord 2012-2015 1 7.1.6 Convenant Huiselijk geweld Brabant Noord 2012-2015
Convenant Huiselijk Geweld en Kindermishandeling
Regio Brabant Noord
2012 – 2015
Definitieve conceptversie November 2011
1.
Ondergetekenden
1.1 Gemeenten Gemeente Gemeente Bernheze
Gemeente Boekel
Ondertekenaar Dhr. J. Boelhouwer Burgemeester Dhr. A.J.G. Bex MLD Secretaris Dhr. H.A.J. Willems Wethouder
Gemeente Boxmeer
Dhr. K.W.T. van Soest Burgemeester
Gemeente Boxtel
Dhr. A.G.T. van Aert Wethouder
Gemeente Cuijk
Dhr. W.A.G. Hillenaar Burgemeester
Gemeente Grave
Mevr. S. Haasjes - van den Berg Burgemeester
Gemeente Haaren
Dhr. F.H.G.M. Ronnes Burgemeester
Handtekening
Gemeente Heusden
Gemeente Landerd
Mevr. W.C. Doorn - van der Houwen Burgemeester
Gemeente Maasdonk
Dhr. R.H. Augusteijn Burgemeester
Gemeente Mill en Sint Hubert
Dhr. E.C.W. van Schipstal Wethouder
Gemeente Oss
Drs. W.P.H.J. Peters Wethouder
Gemeente Schijndel
Mevr. J. Eugster - van Bergeijk Burgemeester
2
Gemeente Gemeente ‘s-Hertogenbosch
Ondertekenaar Dhr. G.J. Snijders Wethouder
Gemeente Sint Anthonis
Dhr. G.W. Bollen Wethouder
Gemeente Sint-Michielsgestel
Dhr. B.A.G. Leenen Wethouder
Gemeente Sint-Oedenrode
Mevr. J.C.M. Hendriks - van Kemenade Wethouder Mevr. S. Günal Wethouder
Gemeente Uden
Gemeente Veghel
Handtekening
Dhr. H.A.A.J. van Rinsum Wethouder
Gemeente Vught
1.2 Instellingen Instelling Steunpunt Huiselijk Geweld Steunpunt Huiselijk Geweld Brabant-Noord
Ondertekenaar
Handtekening
Mevr. R. Knaapen Manager Steunpunt Huiselijk Geweld Brabant-Noord
Politie Politieregio Brabant-Noord
Dhr. A.D. Heil Wnd. Korpschef Politieregio BrabantNoord Algemeen Maatschappelijk Werk Juvans Maatschappelijk Werk Dhr. J.J.A.S.M. Verhoeven en Dienstverlening Directeur-Bestuurder Stichting Aanzet
Mevr. M.T. Greidanus Bestuurder-directeur
Stichting Regionaal Maatschappelijk Werk Land van Cuijk
Mevr. T.H.F.M. Holla Directeur
3
Instelling Ondertekenaar Algemeen Maatschappelijk Werk Stichting de Twern – team Dhr. G. Mevis Delta - de Twern Directeur/bestuurder de Twern
Handtekening
DommelRegio
Geestelijke Gezondheidszorg GGZ Oost Brabant Dhr. J.L.M.G. van Mulken Directeur Kortdurende GGZ / Kinder & Jeugd / Autisme Reinier van Arkel groep Dhr. F.G.J. van Mierlo Centrum Forensische Directeur divisie Behandeling Psychiatrie Volwassenen Jeugdzorg Bureau Jeugdzorg NoordMevr. E. Roskes Brabant Vestigingsdirecteur 's-Hertogenbosch en Oss Stichting Maashorst, multifunctionele organisatie voor jeugdzorg en onderwijs Stichting Oosterpoort
Verslavingszorg Novadic-Kentron
Maatschappelijke Opvang Stichting Maatschappelijke Opvang ’s-Hertogenbosch e.o. Stichting Maatschappelijke Opvang Verdihuis
Dhr. H. Reimert Directeur Dhr. J.J.J.M. van der Eerden Bestuurder
Dhr. B.T.M. van Hoof Vestigingsmanager
Mevr. M.M.A. Sleiffer – Hoek Directeur/bestuurder Dhr. J.T.E.M. Kremers Directeur
4
Instelling Jeugdgezondheidszorg GGD Hart voor Brabant
Ouderenzorg Thebe
Ondertekenaar Mevr. A.G. Hermans Manager Jeugdgezondheidszorg
Mevr. M. Megens Directeur V&V Midden Brabant
Stichting Vivent
Mevr. I.M. Fleischeuer Voorzitter Raad van Bestuur
Stichting Pantein
Mevr. J.J. Joppe Lid Raad van Bestuur
Stichting BrabantZorg
Dhr. M. Coolen Manager Locatiegroep ’sHertogenbosch
Gehandicaptenzorg MEE Regio ’s-Hertogenbosch, MEE Noordoost Brabant
Handtekening
Dhr. J.H.A. Jacobs Regiodirecteur MEE Noordoost Brabant
5
2.
Doel en aanleiding
Met dit nieuwe convenant willen we de samenwerking tussen de verschillende partners met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling 1 in de gehele regio Brabant Noord borgen voor de toekomst. 2.1 Doel Het doel van dit convenant is het vastleggen van de samenwerking tussen de verschillende partijen met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling in de regio Brabant Noord. Deze samenwerking tussen de partijen moet tot uiting komen in een overlegstructuur die op efficiënte en slagvaardige wijze aansturing kan geven aan het Steunpunt Huiselijk Geweld als de coördinator van de aanpak huiselijk geweld, waaronder ook de aanpak van kindermishandeling. Met de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling willen wij het geweld in een vroeg stadium signaleren, de escalatie van geweld voorkomen, het geweld stoppen en de gevolgen van het geweld minimaliseren. Wij willen dat mensen in een relatie waarin geweld een rol speelt, kunnen rekenen op adequate preventieve en curatieve hulp. In een meersporen-aanpak bieden wij ondersteuning aan plegers, slachtoffers en kinderen als getuigen van geweld. Wij willen ook dat de achterliggende problematiek(en) van het geweld worden aangepakt. 2.2 Aanleiding In 2003 is in een convenant de samenwerking tussen verschillende partijen met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld in de gemeente ’s-Hertogenbosch vastgelegd. In 2005 is de samenwerking tussen verschillende partijen in het district Maasland vastgelegd in een convenant. Sindsdien zijn er veel ontwikkelingen geweest op het terrein van huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze convenanten voldoen niet meer aan de huidige eisen en beslaan ook niet de volledige regio Brabant Noord. Deze oude convenanten komen te vervallen met het tekenen van dit convenant. Met dit convenant willen we bestaande samenwerkingsverbanden en –afspraken met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling niet doorkruisen, maar er juist bij aansluiten. Het gaat daarbij om: • Veiligheidshuis ’s-Hertogenbosch; • Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf; • Wet Tijdelijk Huisverbod; • Zorg voor Jeugd; • Centra voor Jeugd en Gezin; • Protocol voor effectieve samenwerking aanpak kindermishandeling; • Convenant: ‘Met het oog op de kinderen’.
1
Wanneer wij in dit document spreken over huiselijk geweld en kindermishandeling, bedoelen wij alle vormen van huiselijk
geweld, zoals beschreven in de wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling. Het gaat dan om huiselijk geweld, kindermishandeling, ouderenmishandeling, eergerelateerd geweld en vrouwelijke genitale verminking. Een uitgebreide definitie is te vinden in bijlage 1. 6
3.
Overwegingen
De betrokken partijen overwegen dat: • iedere organisatie vanuit haar eigen deskundigheid deelneemt aan het convenant. • iedere organisatie ernaar streeft haar werkzaamheden bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling op efficiënte en effectieve wijze aan te laten sluiten op de werkzaamheden van andere organisaties; • het hiervoor noodzakelijk en wenselijk is, onderling gegevens uit te wisselen; • zij zich ervan bewust zijn dat zij bij het uitwisselen van gegevens gehouden zijn aan de op hen van toepassing zijnde wet- en regelgeving. 3.1 • •
3.2 • 3.3 • • •
Overheid huiselijk geweld en kindermishandeling grote maatschappelijke problemen zijn, die de grenzen van de privésfeer overschrijden; Huiselijk geweld en kindermishandeling de meest voorkomende geweldsvormen in onze samenleving zijn, de meeste slachtoffers veroorzaken en daarmee een Veiligheidsprobleem is, dat behoort tot het terrein van openbare orde en veiligheid. Strafrecht geweld tegen personen een strafbaar feit is; Hulpverlening het ondergaan van huiselijk geweld en/ of kindermishandeling en/ of het getuige zijn van huiselijk geweld bij kinderen schadelijk is; de aanpak van huiselijk geweldproblematiek en kindermishandeling baat heeft bij een hulpaanbod in een zo vroeg mogelijk stadium aan slachtoffers, daders en getuigen; een systeem- en intergenerationele benadering belangrijk is bij huiselijk geweldproblematiek en kindermishandeling;
7
4.
Overlegstructuur
Hieronder zullen wij de overlegstructuur van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling beschrijven. 4.1 Overlegstructuur De overlegstructuur tussen de partijen is op de volgende manier georganiseerd: 4.1.1 •
•
•
• •
•
4.1.2 •
Bestuurlijk Overleg Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Deelnemers: o Bestuurders van de gemeenten met het onderwerp Huiselijk Geweld in hun portefeuille; Toehoorders: o Hun ambtelijke ondersteuners (op uitnodiging); o De Coördinator Steunpunt Huiselijk Geweld; o De ambtelijke secretaris (beleidsmedewerker huiselijk geweld van de centrumgemeente). Taken: o Goedkeuren van beleid ten aanzien van huiselijk geweld en kindermishandeling; o Adviseren van de colleges van de gemeenten in de regio over het beleid ten aanzien van huiselijk geweld en kindermishandeling. o Adviseren van de colleges van de gemeenten in de regio over de bijbehorende financiële middelen. Bijeenkomsten: Ten minste twee maal per jaar, meer indien nodig. Voorzitter: Wethouder van de centrumgemeente ’s-Hertogenbosch met huiselijk geweld in zijn/ haar pakket. Indien hij/zij verhinderd is, wordt vanuit de centrumgemeente een vervangende voorzitter aangewezen uit de andere deelnemende portefeuillehouders. Verdere afspraken: o Indien de bestuurder verhinderd is, zal de gemeente zorgen dat een vervang(st)er aanwezig is; o De ambtelijke secretaris zendt de stukken van het Bestuurlijk Overleg Huiselijk Geweld en Kindermishandeling tijdig toe aan de deelnemers van het Bestuurlijk Overleg Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. o De ambtelijke secretaris zendt de stukken van het Bestuurlijk Overleg Huiselijk Geweld en Kindermishandeling tijdig toe aan de ambtenaren met huiselijk geweld in hun portefeuille en aan de ambtenaren met jeugd in hun portefeuille van gemeenten in de regio. o Het is aan de ambtenaren Jeugd van alle deelnemende gemeenten om de wethouders Jeugd te informeren over deze stukken. o Het is aan de wethouders Jeugd om eventueel af te stemmen en/ of een opdracht mee te geven aan de deelnemers aan het Bestuurlijk Overleg Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Regiegroep Huiselijk Geweld en Kindermishandeling Deelnemers:
8
o
•
• • •
4.1.3 • • • •
Bestuurlijke vertegenwoordigers van de branches Algemeen Maatschappelijk Werk, Geestelijke Gezondheidszorg, Jeugdgezondheidszorg, Jeugdzorg, Maatschappelijke Opvang, Ouderenzorg, en Verslavingszorg en de Politie. Vijf ambtelijk vertegenwoordigers van de vijf voormalige politiedistricten in de regio Coördinator Steunpunt Huiselijk Geweld.
o o Taken: o Bewaken van het functioneren en de kwaliteit van het Steunpunt Huiselijk Geweld; o Bewaken van de voortgang van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling; o Vaststellen van een eenjarig werkplan van het Steunpunt Huiselijk Geweld. o Voorbereiden van besluiten voor het Bestuurlijk Overleg Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. o Functioneren als een escalatieorgaan wanneer uitvoerende organisaties bij de samenwerking in de hulpverlening tegen problemen aanlopen, die zij bilateraal niet op kunnen lossen. o Instellen van de werkgroepen en hun taak benoemen; Bijeenkomsten: Ten minste twee maal per jaar, meer indien nodig. Voorzitter: Beleidsmedewerker Huiselijk Geweld van de centrumgemeente. Verdere afspraken: o Wanneer een deelnemer verhinderd is, zorgt de deelnemer voor een vervanger. o De gemeenten binnen de vijf voormalige politiedistricten overleggen onderling om een afgevaardigde voor hun politiedistrict aan te wijzen. Binnen een voormalig politiedistrict stemmen de afgevaardigde en de andere gemeenten zo vaak als nodig af over het te voeren overleg binnen de Regiegroep Huiselijk Geweld en Kindermishandeling, zodat de inbreng van alle gemeenten geborgd is; o De voorzitter van de Regiegroep Huiselijk Geweld en Kindermishandeling zorgt ervoor dat alle stukken van het overleg tijdig verzonden worden aan alle betrokken ambtenaren, niet alleen aan de afgevaardigde ambtenaren. o Instellingen binnen een branche overleggen onderling om een afgevaardigde voor hun branche aan te wijzen. Binnen een branche stemmen de afgevaardigde en de andere leden van dezelfde branche zo vaak als nodig af over het te voeren overleg binnen de Regiegroep Huiselijk Geweld en Kindermishandeling, zodat de inbreng van alle instellingen geborgd is. o De voorzitter van de Regiegroep Huiselijk Geweld en Kindermishandeling zorgt ervoor dat alle stukken van het overleg tijdig verzonden worden aan alle betrokken instellingen, niet alleen aan de afgevaardigde instellingen. Werkgroepen Huiselijk Geweld en Kindermishandeling De werkgroepen huiselijk geweld en kindermishandeling bestaan uit afgevaardigden van relevante partners voor hun taak. De werkgroepen komen zo vaak bij elkaar als nodig is. De werkgroepen wijzen zelf een voorzitter aan. Hoewel deelname aan de werkgroepen vrijwillig is, is deelname niet vrijblijvend. Wij verwachten serieuze inzet van de deelnemers.
9
Figuur 1: De organisatiestructuur
10
5.
Partijen komen overeen:
5.1 Structureel beleid te voeren De organisaties die betrokken zijn bij de aanpak van huiselijk geweld en/ of kindermishandeling nemen de verantwoordelijkheid om structureel beleid te voeren ten aanzien van huiselijk geweld en/ of kindermishandeling, binnen de taak- en doelstelling van de organisatie. 5.1.1 Gemeenten Gemeenten zullen: • huiselijk geweld en kindermishandeling onderwerp van beleid maken: o Wet maatschappelijke ondersteuning (jeugdbeleid, huiselijk geweld); o Wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling; o Wet tijdelijk huisverbod. • door middel van subsidievoorwaarden instellingen stimuleren om beleid te voeren ten aanzien van huiselijk geweld en kindermishandeling. • Kwaliteitscriteria voor de Centra voor Jeugd en Gezin formuleren, met betrekking tot de deskundigheid van het personeel op het onderwerp huiselijk geweld en kindermishandeling. 5.1.2 Instellingen Instellingen zullen: • een meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling opstellen en implementeren, conform de wet meldcode huiselijk geweld en kindermishandeling; • hun personeel scholen op het signaleren van, bespreekbaar maken van, doorverwijzen bij, hulpverlenen bij en stoppen van huiselijk geweld en/ of kindermishandeling; • aandachtsfunctionarissen huiselijk geweld en kindermishandeling aanwijzen; • hun cliënten en/ of patiënten wijzen op hun beleid ten aanzien van huiselijk geweld en/ of kindermishandeling. • Gebruik maken van het netwerk van instellingen en vormen van ondersteuning, zoals beschreven in het document ‘Meldcode en regionaal handelingsprotocol’ zoals vastgesteld door het Bestuurlijk Overleg Huiselijk Geweld en Kindermishandeling van maart 2011. • binnen hun mogelijkheden gevallen van huiselijk geweld en kindermishandeling registreren. Ook zullen zij binnen hun mogelijkheden registreren welke acties zij hebben ondernomen om het geweld te stoppen. 5.2 Hulpaanbod en processen af te stemmen De organisaties die betrokken zijn bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling nemen binnen hun mogelijkheden en taken, de verantwoordelijkheid om te zorgen voor voldoende, passend hulpaanbod om huiselijk geweld en kindermishandeling te voorkomen, te stoppen en de gevolgen ervan te beperken. 5.2.1 Gemeenten Gemeenten zullen: • voldoende, passend hulpaanbod inkopen bij hulpverlenende instellingen; • samenwerking tussen instellingen vergemakkelijken door het Veiligheidshuis, Zorg voor Jeugd, het Centrum voor Jeugd en Gezin en Zorg(- en Advies)teams op te richten, te ondersteunen en het gebruik ervan te stimuleren. 11
5.2.2 Instellingen Instellingen zullen: • binnen hun mogelijkheden gevallen van huiselijk geweld en/ of kindermishandeling registreren, zodat duidelijk wordt welke hulpvraag er is; • ernaar streven om hun hulpaanbod zoveel mogelijk evidence based te maken; • zich op de hoogte stellen van elkaars hulpaanbod. 5.3 Verwijzingen goed te laten verlopen De aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling is een ketenaanpak met verschillende partners, die verschillende rollen vervullen. Wanneer het nodig is, verwijst men cliënten door naar collega-organisaties in de keten. 5.3.1 Instellingen Instellingen zullen: • cliënten en/of patiënten tijdig doorverwijzen naar andere instellingen; • cliënten en/ of patiënten ‘warm’ overdragen, zodat er geen hiaat in de hulpverlening ontstaat. 5.4 Privacy in acht te nemen Om huiselijk geweld en kindermishandeling aan te kunnen pakken, is het soms nodig om het beroepsgeheim van professionals te doorbreken. Om geschikte hulpverlening in complexe situaties op gang te krijgen, moet een hulpverlener soms zonder toestemming van een cliënt informatie delen met andere hulpverleners. De leden van het gezin, over wie informatie wordt uitgewisseld hebben ook recht op privacy, vandaar dat de beslissing om gegevens uit te wisselen zorgvuldig genomen moet worden. Daarbij nemen de partijen de volgende regels in acht: • Partijen wisselen gegevens uit volgens voor hun organisatie geldende wetgeving en richtlijnen. • Partijen wisselen gegevens uit met als doel: o preventie van huiselijk geweld en/ of kindermishandeling; o het op elkaar aan laten sluiten van de activiteiten van de verschillende organisaties; o de bescherming van minderjarigen, die in aanraking komen met huiselijk geweld; o het verzamelen van informatie voor procesbewaking, management- en beleidsdoeleinden. • Partijen wisselen alleen die gegevens uit, die noodzakelijk zijn voor het bereiken van het doel. • Partijen wisselen alleen dan gegevens uit, wanneer dat noodzakelijk is voor het bereiken van het doel. • Partijen nemen de verantwoordelijkheid om de betrokken gezinsleden bij een casus (schriftelijk) te informeren over: o De gegevensuitwisseling; o Het doel van de gegevensuitwisseling; o De identiteit van de organisatie, die verantwoordelijk is voor de verwerking van de gegevens. • Partijen nemen de verantwoordelijkheid om de gegevens te beschermen tegen verlies en onrechtmatige verwerking. 12
•
Partijen nemen de verantwoordelijkheid om gegevens niet langer te bewaren dan nodig.
De betrokkenen, van wie de gegevens worden uitgewisseld, hebben de volgende rechten: • Recht op inzage in hun eigen gegevens; • Recht om gegevens aan te passen (corrigeren, aanvullen, verwijderen, afschermen); • Recht op informatie over de gegevensuitwisseling en –verwerking; • Recht op stopzetten van de gegevensuitwisseling en –verwerking op grond van bijzondere omstandigheden.
13
6.
Evaluatie en bijstelling • •
•
Dit convenant wordt opgesteld voor de duur van vier jaar. Dit convenant wordt twee jaar na ondertekening geëvalueerd in de Regiegroep Huiselijk Geweld en Kindermishandeling en in het Bestuurlijk Overleg Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Eventuele aanpassingen kunnen worden gedaan na besluit door het bestuur en/ of directie van deelnemende organisaties.
14
Bijlage 1: Definities Om onduidelijkheid te voorkomen presenteren wij hieronder de definities van huiselijk geweld en kindermishandeling. Onder huiselijk geweld en kindermishandeling scharen wij ook de fenomenen ouderenmishandeling, eergerelateerd geweld en vrouwelijke genitale verminking. Deze vormen van geweld vinden ook in huiselijke kring plaats. Daarnaast zijn deze vormen van geweld ook onderdeel van de wet Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling. Huiselijk geweld (Ministerie van Justitie 2010) Huiselijk geweld is geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd. Geweld is de aantasting van de persoonlijke integriteit. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen geestelijk en lichamelijk geweld. De huiselijke kring bestaat uit (ex-)part-ners, gezinsleden, familieleden of huisvrienden. Huisvrienden zijn personen die een vriendschappelijke band onderhouden met het slachtoffer en personen uit de onmiddellijke omgeving die het slachtoffer in de huiselijke sfeer ontmoet. Kindermishandeling (Wet op de Jeugdzorg 2005) Elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die ouders of andere personen tot wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Ouderenmishandeling (Comijs e.a. 1996) Onder mishandeling van een ouder persoon (iemand vanaf 65 jaar) verstaan we ‘al het handelen of nalaten van handelen van al degenen die in een persoonlijke en/of professionele relatie met de oudere staan, waardoor de oudere persoon (herhaaldelijk) lichamelijke en/of psychische en/of materiële schade lijdt dan wel vermoedelijk zal lijden en waarbij van de kant van de oudere sprake is van een vorm van gedeeltelijke of volledige afhankelijkheid.’ Eergerelateerd geweld (Bureau Beke 2005) Eergerelateerd geweld omvat elke vorm van geestelijk of lichamelijk geweld in reactie op een (dreiging van) schending van de eer van een man of een vrouw en daarmee van zijn of haar familie waarvan de buitenwereld op de hoogte is of dreigt te raken. Vrouwelijke genitale verminking (KNMG 2010) Vrouwelijke genitale verminking (VGV) ofwel meisjesbesnijdenis is een gedeeltelijke of volledige verwijdering of elke andere beschadiging van de vrouwelijke genitaliën zonder medische noodzaak. De mate en vorm van verminking varieert.
15
Bijlage 2: Taken, rollen en verantwoordelijkheden van de deelnemende partijen Branche
Organisaties
Lokale overheid
Centrumgemeente ’sHertogenbosch Regiogemeenten
Steunpunt Huiselijk Geweld
Steunpunt Huiselijk Geweld – Brabant Noord
Algemeen Maatschappelijk Werk
Juvans
Aanzet
Regionaal Maatschappelijk Centrum – Land van Cuijk Delta
Dommelregio
Jeugdgezondheidszorg
GGD Hart van Brabant Vivent
Pantein
Thebe
Taken, rollen en verantwoordelijkheden • Regie voeren op de regionale aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. • Regie voeren op de lokale aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. • Met de andere regiogemeenten en de centrumgemeente afstemmen over de regionale aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. • Uitvoering geven aan de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. • Interventieteam Huiselijk Geweld • Informatie • Hulp en begeleiding • Interventieteam Huiselijk Geweld • Informatie • Hulp en begeleiding • Interventieteam Huiselijk Geweld • Informatie • Hulp en begeleiding • Interventieteam Huiselijk Geweld • Informatie • Hulp en begeleiding • Interventieteam Huiselijk Geweld • Informatie • Hulp en begeleiding • Interventieteam Huiselijk Geweld • Jeugdgezondheidszorg 4-19 • Opvoedingsondersteuning • Kraamzorg • Jeugdgezondheidszorg 0-4 • Opvoedingsondersteuning • Gespecialiseerde thuisbegeleiding • Kraamzorg • Jeugdgezondheidszorg 0-4 • Opvoedingsondersteuning • Gespecialiseerde thuisbegeleiding • Kraamzorg 16
Maatschappelijke opvang
Stichting Maatschappelijke Opvang 's-Hertogenbosch
Stichting Maatschappelijke Opvang Verdihuis Politie
Politie Brabant Noord
Jeugdzorg
Bureau Jeugdzorg - Brabant Noord
GGZ
Oosterpoort Maashorst GGZ Oostbrabant
Reinier van Arkelgroep
Herlaarhof (Jeugd GGZ) Verslavingszorg
Novadic Kentron
Thuiszorg
Vivent
• Jeugdgezondheidszorg 0-4 • Opvoedingsondersteuning • Crisisopvang • Opvang van vrouwen en kinderen die slachtoffer zijn van huiselijk geweld. • Hulpverlening aan slachtoffers van huiselijk geweld. • Crisisopvang • Crisisopvang voor vrouwen en kinderen. • Opsporen van huiselijk geweld en kindermishandeling. • Aanhouden van (vermoedelijke) daders van huiselijk geweld en kindermishandeling. • Slachtoffer(s) doorverwijzen naar hulpverlening. • Indiceren voor (vrijwillige) hulpverlening. • Onderzoek van meldingen van (vermoedelijke) kindermishandeling. • Jeugdbeschermingsmaatregelen uitvoeren. • Jeugdhulpverlening • Jeugdhulpverlening • Psychische en Psychiatrische hulp • Crisisdienst • Psychische en Psychiatrische hulp • Crisisdienst • Psychiatrische en Psycho-sociale problematiek bij kinderen (0-18) • Informatie en advies voor (mogelijk) verslaafden en hun omgeving) • Verslavingszorg (ook voor jongeren) • Hulp bij het huishouden • Verzorging en verpleging (thuis) • Gespecialiseerde verpleging (thuis) • Nachtzorg (thuis) 17
Pantein
Thebe
BrabantZorg
Gehandicaptenzorg
MEE ’s-Hertogenbosch
• • • • • • • • • • • •
MEE Noord Oost Brabant
• • • •
Hulp bij het huishouden Verzorging en verpleging (thuis) Specialistische verpleging Hulp bij het huishouden Verzorging en verpleging (thuis) Specialistische verpleging Hulp bij het huishouden Specialistische verzorging en verpleging (thuis) Begeleiding van mensen met een beperking. Begeleiding van familie van mensen met een beperking. Doorverwijzen naar geïndiceerde gehandicaptenzorg Kortdurende ondersteuning en begeleiding van mensen met een beperking (en hun familie). Begeleiding van mensen met een beperking. Begeleiding van familie van mensen met een beperking. Doorverwijzen naar geïndiceerde gehandicaptenzorg Kortdurende ondersteuning en begeleiding van mensen met een beperking (en hun familie).
18
2 7.1.6 Advies convenant Huiselijk geweld Brabant noord 2012-2015
Advies aan B en W
Onderwerp Convenant Huiselijk geweld en Kindermishandeling regio Brabant Noord 2012-2015 12-03-2012
Datum Kenmerk Afdeling
S/MO
Naam steller,
Caspar van Looveren
telefoon
9339
Portefeuillehouder
R. Peters
Voorstel 1.
Het Convenant Huiselijk geweld en Kindermishandeling regio Brabant Noord 2012-2015 te ondertekenen.
2.
Het Convenant Huiselijk geweld en Kindermishandeling regio Brabant Noord 2012-2015 ter kennisname aanbieden aan de commissie Maatschappelijke Participatie.
Aanleiding In 2003 is in een convenant de samenwerking tussen verschillende partijen met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld in de gemeente ’s-Hertogenbosch vastgelegd. In 2005 is de samenwerking tussen verschillende partijen in het district Maasland vastgelegd in een convenant. Sindsdien zijn er veel ontwikkelingen geweest op het terrein van huiselijk geweld en kindermishandeling. Deze convenanten voldoen niet meer aan de huidige eisen en beslaan ook niet de volledige regio Brabant Noord. Deze oude convenanten komen te vervallen met het tekenen van dit convenant. Beoogd effect Het doel van dit convenant is het vastleggen van de samenwerking tussen de verschillende partijen met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld in de regio Brabant Noord. Deze samenwerking tussen de partijen moet tot uiting komen in een overlegstructuur die op efficiënte en slagvaardige wijze aansturing kan geven aan de aanpak van Huiselijk Geweld waaronder ook de aanpak van kindermishandeling en ouderenmishandeling. Met deze aanpak van huiselijk geweld willen de samenwerkende gemeenten het geweld in een vroeg stadium signaleren, de escalatie van geweld voorkomen, het geweld stoppen en de gevolgen van het geweld minimaliseren. De gemeenten willen dat mensen in een relatie waarin geweld een rol speelt, kunnen rekenen op adequate preventieve en curatieve hulp. In een meersporen-aanpak bieden de samenwerkende gemeenten ondersteuning aan plegers, slachtoffers en kinderen als getuigen van
Advies aan B en W
Pagina 1 van 3
Advies aan B en W
geweld. De gemeenten willen ook dat de achterliggende problematiek(en) van het geweld worden aangepakt. Argumenten 1.1 Samenwerking is niet vrijblijvend. Gemeenten zijn gestart met het oprichten van het regionale steunpunt huiselijk geweld dat een vereiste is volgens de wet maatschappelijke ontwikkeling. In de loop der jaren hebben vele ontwikkelingen plaatsgevonden op het gebied van huiselijk geweld. Met dit convenant worden nieuwe partijen betrokken in de regionale samenwerking om huiselijk geweld aan te pakken. 1.2 Convenant vernieuwt en verbetert de samenwerking Met dit convenant willen we bestaande samenwerkingsverbanden en –afspraken met betrekking tot de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling niet doorkruisen, maar er juist bij aansluiten. Het gaat daarbij om: Veiligheidshuis ’s-Hertogenbosch; Regionaal Veiligheidshuis Maas en Leijgraaf; Wet Tijdelijk Huisverbod; Zorg voor Jeugd; Centra voor Jeugd en Gezin; Protocol voor effectieve samenwerking aanpak kindermishandeling; Convenant: ‘Met het oog op de kinderen’. 1.3 Deze manier van samenwerken levert meerwaarde op. Na een aantal jaren samenwerken met de regionale en lokale instellingen worden de resultaten duidelijk. Er komt meer en betere hulpverlening beschikbaar en de partijen weten elkaar beter en sneller te vinden. Het aantal meldingen van huiselijk geweld stijgt nog evenals het aantal tijdelijk huisverboden. Deze ontwikkeling wordt positief gewaardeerd want het betekent dat meer slachtoffers een beroep doen op hulpverlening. Hoe eerder hulp kan worden ingezet hoe sneller het geweld stopt. 1.4 Het convenant regelt de besteding van de middelen. Den Bosch is centrumgemeente en ontvangt de gelden uit het fonds “Beschermd en weerbaar” voor de regio Brabant Noord. Het convenant regelt het overleg tussen de gemeenten over de besteding van deze gelden en de wijze waarop de gemeenten en instellingen worden betrokken bij de beleidsvoorbereiding. Kanttekeningen
Advies aan B en W
Pagina 2 van 3
Advies aan B en W
1.1 Samenwerken versus lokaal maatwerk. Het is goed dat er wordt gezocht naar samenwerking tussen de 20 gemeenten in Brabant Noord. Dit komt de lokale hulpverlening aan daders en slachtoffers van huiselijk geweld alleen maar ten goede. 1.2 Rol centrumgemeente. Voorwaarde voor het slagen van de regionale samenwerking is de opstelling van de centrumgemeente. De neiging bestaat nogal eens vooral de eigen regio te bedienen. Zowel bestuurlijk als ambtelijk moet daarop worden toegezien.
Randvoorwaarden a. Financiën Voor de door het Ministerie van VWS voor gemeenten verplicht gestelde bijdrage van 40% aan het Steunpunt Huiselijk geweld is structurele financiering opgenomen in de begroting. Deze bijdrage wordt opgelegd naar rato van het aantal inwoners. Met ingang van 2012 heeft het bestuurlijke overleg bepaald dat er een langjarige regionale visie Huiselijk geweld wordt opgesteld en op basis daarvan een langjarige begroting wordt opgesteld. Het bestuurlijk overleg is overeengekomen om de bijdrage van de gemeenten te beperken tot de verplichte bijdrage. Bijlagen Convenant Huiselijk geweld en Kindermishandeling regio Brabant Noord 2012-2015
Advies aan B en W
Pagina 3 van 3
3 7.1.6 Besluit college over Convenant Huiselijk geweld en aanpak kindermishandeling Brabant Noord
Besluit B&W
27 maart 2012
Portefeuillehouder
Peters, René
A-stuk
Dienst/afdeling
SMO
Openbaar
Ambtenaar, telefoon
Looveren, Caspar van,
A07
Registratienummer WKPB:
Nee
Onderwerp Convenant Huiselijk geweld en aanpak kindermishandeling Brabant Noord 2012-2015
Korte inhoud In 2005 heeft de gemeente Oss het initiatief genomen om met gemeenten en ketenpartners afspraken te maken over de samenwerking op het terrein van huiselijk geweld. Deze afspraken zijn vastgelegd in een convenant. Inmiddels is er veel veranderd. Er zijn veiligheidshuizen gekomen en er is een Steunpunt Huiselijk geweld opgericht. Huiselijk geweld maakt onderdeel uit van de Wet maatschappelijke ontwikkeling. De burgemeester heeft de bevoegdheid om een tijdelijk huisverbod op te leggen. De bestaande convenanten voldoen niet meer omdat het niet betreking heeft op de gehele regio Brabant Noord en omdat er meer partners betrokken zijn. Met het nieuwe convenant vervallen de vorige convenanten.
Vroegere besluiten
Besluit 1. Het Convenant Huiselijk geweld en Kindermishandeling regio Brabant Noord 2012-2015 te ondertekenen. 2. Het Convenant Huiselijk geweld en Kindermishandeling regio Brabant Noord 2012-2015 ter kennisname aanbieden aan de commissie Maatschappelijke Participatie.
Agendacommissie
Podium
Wijk/dorpsraad
Commissie Raad
Besluit B&W ()
TDMS-#77949-v1-Sjabloon_Besluit_B&W.DOC
MP - 17-04-2012
7.1.07 Evaluatie schaatsbanen Oss 1 7.1.7 Evaluatie schaatsbanen Oss behorende bij raadsvoorstel
Advies aan B en W
Onderwerp Evaluatie schaatsbanen Oss Datum
27 maart 2012
Naam steller,
Kenmerk
Niet invullen
telefoon
Afdeling
GV
Portefeuillehouder
M. Geurts R. de Bruijn
Voorstel
Advies 1. In geval van een vorstperiode zet Gemeente Oss in samenwerking met SCOSS haar middelen en mensen in voor het realiseren en onderhouden van een schaatsbaan op het Ganzenven in Herperduin. 2. Gemeente Oss zal meewerken aan het onder water zetten van de parkeerplaats op sportpark de Rusheuvel en andere terreinen ten behoeve van schaatsbanen op basis van burgerinitiatief en burgerparticipatie. 3. Gemeente Oss zal geen medewerking verlenen aan het realiseren en onderhouden van ijsbanen op vijvers.. Aanleiding Naar aanleiding van artikel 41 vraag van de VDG over het realiseren van een schaatsbaan op sportpark de Rusheuvel is besloten om de huidige werkwijze te evalueren Voorgeschiedenis In het verleden heeft de gemeente Oss twee keer geprobeerd om een schaatsbaan te realiseren op de parkeerplaats op sportpark de Rusheuvel. Tot teleurstelling van iedereen die hierbij betrokken was (ijsbereiders en schaatsfans) is dit in beide gevallen mislukt vanwege vandalisme. In samenspraak met de Schaatsclub Oss (SCOSS) is er toen gekeken naar alternatieven. Op basis daarvan is gekozen voor het inzetten van de beperkte middelen en mensen van gemeente en SCOSS op het Ganzenven in Herperduin. Inmiddels is daar 2 keer succesvol een schaatsbaan gerealiseerd. Evaluaties Er is tijdens en na afloop van de huidige vorstperiode overleg gevoerd met diverse belanghebbenden over de verschillende mogelijkheden om voortaan te komen tot schaatsbanen in Oss. Een van de vragen bij de evaluatie was: Bedienen we door een schaatsbaan te realiseren op het Ganzenven de Osse schaatsliefhebbers en jeugd op een goede manier of moeten we toch meer gebruik gaan maken van de mogelijkheid om enkele schaatsbanen op sportpark de Rusheuvel en in de openbare ruimte aan te leggen?
Advies aan B en W
Pagina 1 van 4
Advies aan B en W
Reacties gebruikers schaatsbaan op het Ganzenven De gemeente Oss en SCOSS hebben van gebruikers zeer veel positieve reacties gehad over de schaatsbaan op het Ganzenven. Zo werd aangegeven dat de baan uitstekend van kwaliteit was en perfect werd onderhouden. Ook kregen beheerders complimenten over de mooie locatie en de veelheid aan schaatsvlakken en de goede scheiding tussen lange baan schaatsers, ijshockeyers, kinderen met ouders etc. Evaluatie met SCOSS, schaatsbanen Ganzenven en Rusheuvel: •
Gemeente Oss/ GVVB: M. Geurts en W. Sommerdijk
•
SCOSS; R. Vlak (sec.) en K. Berghuis (vz.)
SCOSS heeft aangegeven dat ze zich voor haar activiteiten voortaan blijft richten op het Ganzenven en geen rol wil spelen bij het realiseren en beheren van een eventuele schaatsbaan op sportpark de Rusheuvel. Belangrijkste punten die werden genoemd door SCOSS: Door de geringe diepte is het ijs op het Ganzenven snel sterk genoeg en is de ijsbaan veilig. Door de afmeting van de totale ijsvloer van circa 6 ha zijn er veel vormen van schaatsen mogelijk. Een nadeel is de slechtere bereikbaarheid van het Ganzenven, vooral voor kinderen zonder begeleiding. Evaluatie met IBOR, schaatsbanen openbare ruimte: •
Gemeente Oss/ GIBORS: L. Visschers en W. van Oorschot
•
Gemeente Oss/ GVVB: M. Geurts
Voor schaatsbanen op Rusheuvel en in de openbare ruimte wordt als uitgangspunt gehanteerd dat dit geschiedt op basis van burgerinitiatief. Enkele locaties die op verzoek van burgers onder water gezet kunnen worden, liggen onder andere aan de Westerveldlaan, Kardinaal de Jongplein en op de parkeerplaatsen van sportpark de Akkeren te Lith en van sportpark de Rusheuvel te Oss. Ook andere niet met naam genoemde locaties zijn mogelijk. De gemeente Oss zal op aanvraag medewerking verlenen aan het onder water zetten van deze locaties. Het beheer, onderhoud en toezicht liggen daarna bij de aanvragers. Uitdrukkelijk wordt aangegeven dat de gemeente niet faciliteert bij schaatsbanen op vijvers. Dit in verband met de verantwoordelijkheid voor de veiligheid en de aansprakelijkheid bij ongevallen die dan bij de gemeente komt te liggen. Ook wordt er geen medewerking verleend tijdens de periode dat “Winterland” wordt gehouden.
Advies aan B en W
Pagina 2 van 4
Advies aan B en W
Kosten In het geval van het realiseren van een schaatsbaan op sportpark de Rusheuvel moet rekening worden gehouden met extra kosten in vergelijking met een ijsbaan op het Ganzenven: - inrichtingskosten, met name plaatsen en verwijderen van bouwhekken, € 3000, =; - huur van deze bouwhekken, € 200, =/ dag; - extra toezicht (IBN) 32 uur per dag vanaf het moment van eerste vorst, € 800, =/ dag. De andere werkzaamheden en kosten zoals baanonderhoud en toezicht overdag zijn op Rusheuvel en het Ganzenven gelijk, circa € 576, =/ dag. De totale kosten zijn variabel en nemen toe naar mate de vorstperiode aanhoud. Deze kosten worden niet gedekt door de reguliere beheerbudgetten.
Scenario’s Tijdens de evaluaties zijn drie mogelijke scenario’s onderzocht en besproken: 1.
Schaatsbaan op het Ganzenven in Herperduin.
2.
Schaatsbaan op sportpark de Rusheuvel/ openbare ruimte.
3.
Schaatsbanen op Ganzenven en sportpark de Rusheuvel/ openbare ruimte.
De scenario’s zijn als volgt beoordeeld. Aspecten
Ganzenven
Sportpark de
Beiden
Rusheuvel/ openbare ruimte Haalbaarheid
+/+
-/-
+/-
Veiligheid
+/+
+/+
+/+
Functionaliteit
+/+
+/-
+/-
Bereikbaarheid
+/-
+/+
+/-
Kosten
+/-
-/-
-/-
+/+ zeer positief +/- neutraal -/- zeer negatief Conclusies Het realiseren van een schaatsbaan op het Ganzenven kent veel voordelen, zo is deze snel en veilig te realiseren tegen lage kosten. Bovendien kan een groot en verschillend publiek goed worden bediend op een mooie locatie. Tenslotte is het al twee keer gelukt om er daadwerkelijk een schaatsbaan te realiseren. Nadelen zijn de mindere bereikbaarheid (voor een deel van de doelgroep) en mindere parkeergelegenheid.
Advies aan B en W
Pagina 3 van 4
Advies aan B en W
Het realiseren van een schaatsbaan door gemeente Oss op sportpark de Rusheuvel kent als voordelen dat deze goed scoort op gebied van parkeren en bereikbaarheid (voor mensen uit de stad Oss). Nadelig zijn de langere realisatietijd, gevoeligheid voor vandalisme, extra maatregelen en kosten die nodig zijn om deze baan aan te leggen en te beheren. Tenslotte is het tot twee keer toe mislukt om een schaatsbaan aan te leggen op sportpark de Rusheuvel. Het realiseren door gemeente Oss op beide locaties wordt als niet haalbaar gezien vanwege beperkte beschikbaarheid van mensen en middelen.
Advies aan B en W
Pagina 4 van 4
2 7.1.7 Besluit college over Evaluatie schaatsbanen Oss
Besluit B&W
27 maart 2012
Portefeuillehouder
Bruijn, Reina de
A-stuk
Dienst/afdeling
GVVB
Openbaar
Ambtenaar, telefoon
Geurts, Marcel,
A08
Registratienummer WKPB:
Nee
Onderwerp Evaluatie schaatsbanen Oss
Korte inhoud Naar aanleiding van artikel 41vraag van de VDG over het realiseren van een schaatsbaan op sportpark de Rusheuvel is de huidige werkwijze geëvalueerd. Eén van de vragen bij de evaluatie was: bedienen we door een schaatsbaan te realiseren op het Ganzenven de Osse schaatsliefhebbers en jeugd op een goede manier of moeten we toch meer gebruik gaan maken van de mogelijkheid om enkele schaatsbanen op sportpark de Rusheuvel en in de openbare ruimte aan te leggen? De samenwerking met SCOSS op het Ganzenven verloopt goed en kan worden gecontinueerd. De parkeerplaats op de Rusheuvel biedt een goede aanvulling op het Ganzenven, met name vanwege de bereikbaarheid voor de jeugd. Bij voldoende vorst wordt het geschikte gedeelte van het parkeerterrein zetten we het geschikte gedeelte van de parkeerplaats af en zetten we dit onder water. Het beheer en toezicht daarop laten we over aan particulier initiatief. Aan andere geschikte terreinen voor schaatsbanen wordt op basis van burgerinitiatief en burgerpartcipatie mederwerking verleend.
Vroegere besluiten geen
Besluit 1. In geval van een vorstperiode: a. zet de gemeente Oss in samenwerking met SCOSS haar middelen en mensen in voor het realiseren en onderhouden van een schaatsbaan op het Ganzenven in Herperduin. b. zet de gemeente het daarvoor geschikt gedeelte van de parkeerplaats op sportpark de Rusheuvel af, zet deze onder water en laat het toezicht en beheer aan particulier initiatief over; c. verleent de gemeente Oss ten behoeve van schaatsbanen medewerking aan het onder water zetten van andere geschikte terreinen op basis van burgerinitiatief en burgerparticipatie. d. verleent de gemeente Oss geen medewerking aan het realiseren en onderhouden van ijsbanen op vijvers. 2. Dit besluit ter kennisneming aan de commissie MP te sturen.
Agendacommissie
Podium
Wijk/dorpsraad
Commissie Raad
Besluit B&W ()
TDMS-#77949-v1-Sjabloon_Besluit_B&W.DOC
MP - 17-04-2012
7.1.08 Besluit maatschappeiljke ondersteuning Oss 2012 1 7.1.8 Besluit maatschappelijke ondersteuning Oss 2012 Def12032012
Besluit maatschappelijke ondersteuning Oss 2012
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN
Artikel 1 1.
In dit besluit wordt verstaan onder: Verordening: de Verordening maatschappelijke ondersteuning Oss;
2.
Alle begrippen die in dit Besluit worden gebruikt en die niet nader worden omschreven hebben dezelfde betekenis als in de wet, Verordening en de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
1
HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE REGELS OVER HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET (PGB) Artikel 2. 1.
Regels rond verstrekking en verantwoording
Keuzevrijheid Verstrekking van een toegekende individuele voorziening in de vorm van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager.
2.
Beperking keuzevrijheid Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien:
a.
Het een vervoersvoorziening betreft waar een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 22 onder a. van de verordening in kan voorzien.
b.
Op grond van aanwijzingen die tijdens het onderzoek duidelijk zijn geworden het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget en er geen adequate budgetbegeleiding aanwezig is.
c.
Op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een aangepaste voorziening vervangen dient te worden dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een persoonsgebonden budget.
d.
Het een standaard kindervoorziening betreft met een gebruiksduur van 18 tot 24 maanden.
e.
Het een verstrekking in de vorm van een woonvoorziening betreft die uitsluitend als verstrekking in natura kan worden verstrekt.
3.
Vaststellen van de hoogte van het budget bij voorzieningen
a.
Bij een eenvoudige (standaard) voorziening met een kostprijs van minder dan € 1000,- wordt het budget bepaald aan de hand van het bruto bedrag van de betreffende voorziening zoals opgenomen in het assortiment van de gemeentelijke leverancier van hulpmiddelen. Op dit bedrag wordt een korting van 10% in mindering gebracht . Het restantbedrag wordt verhoogd met de wettelijk verschuldigde BTW en het bedrag als genoemd onder artikel 3 onder d. voor de kosten van verzekering, reparatie en onderhoud.
b.
Bij een standaard voorziening boven € 1000,- wordt het budget bepaald zoals opgenomen onder artikel 3 a. maar wordt tevens een offerte aan de aanvrager van de voorziening gevraagd van de kostprijs van de aan te schaffen voorziening. Na toetsing van de offerte wordt het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening toegekend; 90% van de bruto kostprijs van de voorziening uit het kernassortiment zoals genoemd onder a. dan wel de werkelijke kostprijs indien deze lager is.
c.
Bij een complexe voorziening wordt het budget bepaald door het opvragen van een modelofferte bij de vaste leverancier van de gemeente waarbij wordt uitgegaan van de brutoprijs van de geselecteerde voorziening, inclusief de gespecificeerde prijs voor individuele aanpassingen. Dit bedrag wordt verminderd met 10% korting en verhoogd met BTW en een
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
2
bedrag voor kosten van onderhoud, reparatie en verzekering zoals genoemd in artikel 3 onder d. Het uiteindelijke bedrag (het referentie persoonsgebonden budget) levert het maximaal te verstrekken PGB op. Het referentie PGB wordt afgezet tegen een door de aanvrager te verstrekken offerte van de gewenste voorziening waarna het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening als PGB wordt verstrekt. d.
Onderhoudskosten: per voorziening is een bedrag in het PGB opgenomen voor de kosten van onderhoud, verzekering en reparatie conform onderstaande tabel;
Product / Kosten
Verzekering,
BTW
Duur PGB
onderhoud en reparatie Rolstoel incidenteel
3%
6%
7 jaar
Rolstoel semi-permanent
3%
6%
7 jaar
Rolstoel permanent (kantelbaar)
5%
6%
7 jaar
Rolstoel actief
5%
6%
5 jaar
Rolstoel elektrisch (binnen/buiten)
7%
6%
5 jaar
Scootmobiel
7%
6%
7 jaar
Driewielfiets volwassen met trapondersteuning
6%
6%
7 jaar
Driewielfiets volwassen zonder trapondersteuning
3%
6%
7 jaar
Fiets accu trapondersteuning
3%
19 %
5 jaar
Tillift
4%
19 %
7 jaar
Badlift
3%
19 %
7 jaar
Toilet/douchevoorziening
0%
19 %
7 jaar
Kinderrolstoel handbewogen
4%
19 %
4 jaar
Kinderrolstoel elektrisch
7%
19 %
4 jaar
Kinderdriewielfiets
3%
19 %
5 jaar
Kinderbuggy
0%
19 %
5 jaar
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
3
e.
De afschrijvingspercentages van de diverse voorzieningen om de restwaarde te berekenen zijn als volgt:
Afschrijvingspercentage per
0-6
7-12
13-18
19-24
jaar
jaar
jaar
jaar
jaar
product
mnd
mnd
mnd
mnd
3
4
5
6
7
Rolstoel incidenteel
10%
20%
25%
35%
50%
70%
85%
90%
95%
Rolstoel semi-permanent
10%
20%
25%
35%
50%
70%
85%
90%
95%
Rolstoel permanent (kantelbaar)
10%
20%
25%
35%
50%
70%
85%
90%
95%
Rolstoel actief
20%
25%
35%
50%
70%
85%
95%
Rolstoel elektrisch
20%
25%
35%
50%
70%
85%
95%
Scootmobiel
10%
20%
25%
35%
50%
70%
85%
90%
95%
Driewielfiets volwassenen met
10%
20%
25%
35%
50%
70%
85%
90%
95%
10%
20%
25%
35%
50%
70%
85%
90%
95%
Fiets accu trapondersteuning
10%
20%
25%
35%
50%
70%
85%
90%
95%
Tillift
10%
20%
25%
35%
50%
70%
85%
90%
95%
Badlift
10%
20%
25%
35%
50%
70%
85%
90%
95%
Toilet/douchevoorziening
10%
20%
25%
35%
50%
70%
85%
90%
95%
Kinderrolstoel handbewogen
20%
30%
40%
60%
80%
95%
Kinderrolstoel elektrisch
20%
30%
40%
60%
80%
95%
Kinderdriewielfiets
20%
25%
35%
50%
70%
85%
95%
Kinderbuggy
20%
25%
35%
50%
70%
85%
95%
(binnen/buiten)
trapondersteuning Driewielfiets volwassenen zonder trapondersteuning
f.
De berekening van de restwaarde bij inname van een voorziening of bij terugvordering vindt plaats door het vaststellen van de prijs van de bruto voorziening inclusief modulaire aanpassingen maar exclusief de specifiek voor de aanvrager aangebrachte aanpassingen. Het dan gevonden bedrag wordt verminderd met 10% korting en verhoogd met de wettelijk verschuldigde BTW. Het uiteindelijke bedrag wordt vervolgens verminderd met het van toepassing zijnde afschrijvingspercentage om de restwaarde vast te stellen.
4.
Woonvoorzieningen in natura Woonvoorzieningen als mobiele tilliften, badliften, douchebrancards en transferhulpmiddelen (glijzeil en draaischijf) worden bij voorkeur in natura verstrekt.
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
4
5.
Persoonsgebonden budget sportrolstoel en sportvoorziening Een sportrolstoel of sportvoorziening voor gehandicapten wordt uitsluitend verstrekt als persoonsgebonden budget in de vorm van een forfaitair bedrag.
a.
De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen persoonsgebonden budget voor de aanschaf, onderhoud en reparatie van een sportrolstoel zoals bedoeld in artikel 27 onder c van de verordening is een forfaitaire vergoeding en bedraagt € 2.673,92.
b.
De hoogte van een door het college van burgemeester en wethouders te verlenen persoonsgebonden budget voor de aanschaf en onderhoud van een sportvoorziening zoals bedoeld in artikel 27 onder d van de verordening is een forfaitaire vergoeding en bedraagt € 2.673,92.
c.
Het onder a. en b. genoemde bedrag wordt niet vaker dan eens in de drie jaar verstrekt.
6.
Verantwoording persoonsgebonden budget De verantwoording van het persoonsgebonden budget door de budgethouder aan het college vindt steekproefsgewijs plaats waarbij de steekproef minimaal een omvang heeft van 10% van de verstrekte persoonsgebonden budgetten, na afloop van de verstrekking dan wel na afloop van enig kalenderjaar
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
5
HOOFDSTUK 3. EIGEN BIJDRAGEN EN EIGEN AANDEEL Artikel 3. 1.
Omvang van de eigen bijdrage
Het maximum van de verschuldigde eigen bijdrage en het voor eigen rekening komende eigen aandeel samen bedraagt:
a.
Voor de ongehuwde persoon jonger dan 65 jaar € 18,00 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan € 22.905 het bedrag van € 18,00 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 22.905.
b.
Voor de ongehuwde personen van 65 jaar of ouder € 18,00 per vier weken, met dien verstande dat indien zijn inkomen meer bedraagt dan €16.007 het bedrag van € 18,00 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen zijn inkomen en € 16.007.
c.
Voor gehuwde personen indien een van beiden jonger is dan 65 jaar of beiden jonger zijn dan 65 jaar € 25,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 28.306 het bedrag van € 25,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 28.306.
d.
Voor de gehuwde personen die beiden 65 jaar of ouder zijn € 25,80 per vier weken, met dien verstande dat indien hun gezamenlijke inkomen meer bedraagt dan € 22.319 het bedrag van € 25,80 wordt verhoogd met een dertiende deel van 15% van het verschil tussen hun gezamenlijke inkomen en € 22.319.
2.
Voor een rolstoelvoorziening is geen eigen aandeel verschuldigd.
3.
a.
Van de persoon jonger dan 18 jaar wordt (vooralsnog) geen eigen bijdrage gevraagd.
b.
Het gestelde onder a is eveneens van toepassing als de voorziening waarover een eigen bijdrage is verschuldigd wordt aangevraagd door de ouders of verzorgers van de persoon onder a genoemd.
Artikel 4.
Maximale periode eigen bijdrage
Indien een voorziening bestaat uit een roerende zaak die in eigendom wordt verstrekt of uit een bouwkundige of woontechnische aanpassing van een woning die eigendom is van de aanvrager, wordt gedurende een periode van maximaal 39 maal vier weken een eigen bijdrage in rekening gebracht dan wel bij de vaststelling van de hoogte van een financiële tegemoetkoming gedurende die periode een met toepassing van het in artikel 3 vastgesteld bedrag in mindering gebracht Artikel 5 1.
Voorzieningen waarbij een eigen bijdrage of eigen aandeel is verschuldigd
Bij de volgende voorzieningen is een eigen bijdrage verschuldigd: a.
hulp bij het huishouden
b.
bouwkundige en woontechnische woningaanpassingen
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
6
c.
roerende woonvoorzieningen
d.
scootmobielen
e
andere vervoersmiddelen
f
autoaanpassingen
g
individuele vervoerskostenvergoedingen voor het gebruik van een (bruikleen)auto of rolstoel) taxi
2.
Bij de volgende voorzieningen is geen eigen bijdrage verschuldigd: a.
een algemene vervoersvoorziening in de vorm van collectief vraagafhankelijk vervoer,
b.
woonvoorzieningen in de vorm van een verhuiskostenvergoeding, woningsanering, voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten en een financiële tegemoetkoming voor het aanbrengen van rolstoeltapijt.
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
7
HOOFDSTUK 4. HULP BIJ HET HUISHOUDEN Artikel 6.
Vaststelling bedragen persoonsgebonden budgetten hulp bij het huishouden
De vaststelling van een persoonsgebonden budget vindt ten aanzien van hulp bij het huishouden als volgt plaats: 1.
De hoogte van het persoonsgebonden budget wordt gebaseerd op het aantal te ontvangen uren hulp bij het huishouden- afgerond op halve of hele uren - .Voor hulp bij het huishouden categorie 1 (HH1) gelden andere tarieven dan voor hulp bij het huishouden categorie 2 (HH2). Uurtarieven PGB HH1 Toegekende uren per week Uurtarief Per 4 weken Per jaar 15,00 0,5 30,00 390 15,00 1 60 780 15,00 1,5 90 1170 15,00 2 120 1560 15,00 2,5 150 1950 15,00 3 180 2340 15,00 3,5 210 2730 15,00 4 240 3120 15,00 4,5 270 3510 15,00 5 300 3900 15,00 5,5 330 4290 15,00 6 360 4680 15,00 6,5 390 5070 15,00 7 420 5460 15,00 7,5 5850 450 15,00 8 480 6240 15,00 8,5 510 6630 15,00 9 540 7020 15,00 9,5 570 7410 15,00 10 600 7800 15,00 10,5 630 8190 15,00 11 660 8580 15,00 11,5 690 8970 15,00 12 720 9360 15,00 12,5 750 9750 15,00 13 780 10140 15,00 13,5 810 10530 15,00 14 840 10920 15,00 14,5 870 11310 15,00 15 900 11700 15,00 15,5 930 12090 15,00 960 16 12480
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
8
Uurtarieven PGB HH2 Toegekende uren per week Uurtarief Per 4 weken Per jaar 18,73 0,5 37,46 486,93 18,73 1 74,92 974,02 1,5 18,73 112,39 1461,03 2 18,73 149,85 1948,04 2,5 18,73 187,31 2435,05 3 18,73 224,77 2922,06 3,5 18,73 262,24 3409,07 4 18,73 299,70 3896,08 4,5 18,73 337,16 4383,08 5 18,73 374,62 4870,09 5,5 18,73 412,08 5357,10 6 18,73 449,55 5844,11 6,5 18,73 487,01 6331,12 7 18,73 524,47 6818,13 7,5 18,73 561,93 7305,14 8 18,73 599,40 7792,15 8,5 18,73 636,86 8279,16 9 18,73 674,32 8766,17 9,5 18,73 711,78 9253,18 10 18,73 749,25 9740,19 10,5 18,73 786,71 10227,20 11 18,73 824,17 10714,21 11,5 18,73 861,63 11201,22 12 18,73 899,09 11688,23 12,5 18,73 936,56 12175,23 13 18,73 974,02 12662,24 13,5 18,73 1011,48 13149,25 14 18,73 1048,94 13636,26 14,5 18,73 1086,41 14123,27 15 18,73 1123,87 14610,28 15,5 18,73 1161,33 15097,29 16 18,73 1198,79 15584,30 De bedragen worden voldoende geacht om huishoudelijke ondersteuning in te kopen bij de professionele organisaties. 2.
Het verantwoordingsvrije bedrag is het deel van het PGB dat niet door de budgethouder hoeft te worden verantwoord. Dit is voor 2012 vastgesteld op € 1309,29 per jaar. Over het resterende deel van het PGB moet desgevraagd verantwoording worden afgelegd aan de gemeente.
3.
In afwijking van het uurtarief als genoemd onder artikel 6, 1e lid wordt het uurtarief verhoogd tot de werkelijke gemaakte kosten met een maximum van € 25,36, zijnde het tarief van de huishoudelijke hulp type 2 en € 20,71 zijnde het tarief van de huishoudelijke hulp type 1, indien een aanvrager de hulp inkoopt bij een zorgaanbieder en het reguliere uurtarief ontoereikend is.
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
9
HOOFDSTUK 5. WOONVOORZIENINGEN Artikel 7 1.
Woonvoorziening in natura Een woonvoorziening in natura als bedoeld in artikel 13 a. van de verordening kan zowel in bruikleen als in eigendom worden verstrekt.
a.
Een voorziening in natura als bedoeld in artikel 13 a. van de verordening met een aanschafprijs beneden het bedrag van € 300,- wordt in de regel in eigendom verstrekt.
b.
Een voorziening in natura als bedoeld in artikel 13 a. van de verordening met een aanschafprijs van € 300,- of meer wordt in de regel in bruikleen verstrekt.
2.
Persoonsgebonden budget woonvoorzieningen
a.
De financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget (volgens artikel 13 onder b van de verordening) voor woonvoorzieningen als genoemd in artikel 15 eerste lid onder b van de verordening wordt vastgesteld op basis van de kostprijs van de goedkoopst compenserende voorziening, exclusief inkoopvoordeel, maar met aftrek van 10% standaardkorting/marge, inclusief onderhoud en reparatie. Zie ook artikel 2 lid 3.
b.
De financiële tegemoetkoming (volgens artikel 13 onder c van de verordening) voor woonvoorzieningen als genoemd in artikel 15 eerste lid onder a van de verordening wordt vastgesteld als tegenwaarde van het bedrag zoals vermeld in de door het college geaccepteerde offerte.
3.
Verhuiskostenvergoeding
a.
Het bedrag voor de verhuiskostenvergoeding als genoemd in artikel 15, 1e lid onder c van de verordening bedraagt € 2925,70;
b.
Indien de forfaitaire vergoeding voor een verhuiskostenvergoeding als bedoeld onder a. aantoonbaar niet toereikend is kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt ter hoogte van de daadwerkelijk gemaakte kosten conform de berekening als opgenomen in de Beleidsregels Wmo Oss.
4.
Gereserveerd
5.
Tijdelijke huisvesting Het bedrag voor de kosten van tijdelijke huisvesting als genoemd in artikel 15, 1e lid onder f. van de Verordening bedraagt:
a.
De werkelijke kosten met een maximum van € 608,98 per maand als tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van zelfstandige woonruimte en het langer moeten aanhouden van de te verlaten woonruimte.
b.
de werkelijke kosten met een maximum van € 304,51 per maand ter tegemoetkoming in de kosten van het tijdelijk betrekken van een niet-zelfstandige woonruimte.
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
10
6.
Huurderving Het bedrag voor de kosten huurderving als genoemd in artikel 15, 1e lid onder g van de verordening is afhankelijk van de kale huur van de woonruimte met een maximum van het bedrag genoemd in artikel 13 onder a. van de Wet op de Huurtoeslag.
7.
Verwijderen van voorzieningen Het bedrag voor de kosten van het verwijderen van voorzieningen als genoemd in artikel 15, 1e lid onder h. van de verordening is gelijk aan de kostprijs van het verwijderen van de betreffende voorziening, indien:
a.
De woning niet binnen een redelijke termijn verhuurd kan worden aan een andere gehandicapte voor wie de aangebrachte aanpassingen adequaat zijn.
b.
Het aanpassingen betreft die zo specifiek zijn dat de woning niet aan een niet-gehandicapte verhuurd kan worden.
8.
Vervanging stoffering in verband met astmatische klachten en huisstofmijtallergie, en aanschaf rolstoeltapijt
a.
Het bedrag voor de kosten van het vervangen van stoffering in slaap en/of woonkamer in verband met ernstige, medisch objectiveerbare, astmatische klachten en huisstofmijtallergie als genoemd in artikel 15, 2e lid van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning wordt berekend aan de hand van de Nibud Prijzengids 2011-2012. Het bedrag voor vloerbedekking (vinyl) is € 40,- per meter uitgaande van 4 meter breed. Het bedrag voor raambekleding (jaloezieën) is € 23,- per 1.05 meter breed en een lengte van 1.75 meter (omgerekend € 12,52 per vierkante meter).
b.
Het bedrag voor de kosten van aanschaf en het leggen van rolstoeltapijt als genoemd in artikel 15, 2e lid van de Verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning bedraagt € 22,09 per vierkante meter.
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
11
HOOFDSTUK 6. HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL Artikel 8. 1.
Persoonsgebonden budgetten vervoersvoorzieningen
Forfaitair bedrag aanschaf (rolstoeltoegankelijke) auto of rolstoelbus Het persoonsgebonden budget voor de aanschaf van een gesloten buitenwagen dan wel een al dan niet aangepaste (rolstoeltoegankelijke) auto of rolstoelbus wordt in de vorm van een forfaitair bedrag vastgesteld indien:
a.
vervallen
b.
een gehandicapte geen gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer en op grond van volledige rolstoelgebondenheid geen indicatie bestaat voor een scootermobiel of gesloten buitenwagen en betrokkene zittend in de rolstoel moet worden vervoerd óf
c.
een gehandicapte geen gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer en op grond van volledige rolstoelgebondenheid geen indicatie bestaat voor een scootermobiel of gesloten buitenwagen, maar betrokkene wel zelf transfers kan maken.
Artikel 9.
Kortingen
9.1.
Vervallen 1
9.2.
Vervallen
9.3.
Vervallen
9.4.
Vervallen
9.5.
Kortingen
a.
Op de forfaitaire vergoedingen voor het gebruik van een (eigen) auto, bruikleenauto, taxi of rolstoeltaxi wordt 20% in mindering gebracht indien de gehandicapte zowel een vervoersvoorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming als een vervoersvoorziening in natura ontvangt.
b.
Op de forfaitaire vergoeding voor het gebruik van een (eigen) auto, bruikleenauto, taxi of rolstoeltaxi wordt in de regel 50% in mindering gebracht indien de gehandicapte verblijft in een inrichting op grond van de Algemene wet bijzondere ziektekosten, tenzij uit een daartoe ingesteld onderzoek een afwijkende vervoersbehoefte blijkt.
1
Art. 9, 1 t/m 4 lid betrof de inkomenesgrenzen e
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
12
Artikel 10.
Hoogte financiële tegemoetkomingen
10.1. Forfaitaire tegemoetkomingen individuele vervoersvoorzieningen a.
Het bedrag dat verstrekt wordt voor gebruik van een (eigen) auto bedraagt € 1.269,96 per jaar (€ 105,83 per maand).
b.
Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een taxi bedraagt € 1.269,96 per jaar (€ 105,83 per maand).
c.
Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een bruikleenauto bedraagt € 821,88 per jaar (€ 68,49 per maand).
d.
Het bedrag dat per jaar verstrekt wordt voor gebruik van een rolstoeltaxi bedraagt € 1.902,84 per jaar (€ 158,57 per maand).
10.2. Vervallen 10.3. Tegemoetkoming autoaanpassing Bij de verstrekking van financiële tegemoetkomingen in de vorm van autoaanpassingen wordt de maximaal te verstrekken tegemoetkoming gesteld op de jaarlijks vast te stellen maximale bedragen bij aanpassingen van de referentieauto dan wel de referentie rolstoeltoegankelijke auto van de gemeente Oss. a.
Het maximale bedrag voor de aanpassing van een rolstoeltoegankelijke auto of rolstoelbus bedraagt € 9.40,17.
b.
Het maximale bedrag voor de aanpassing van een personenauto bedraagt € 9.40,17.
c.
Standaardaanpassingen bij auto’s: De genoemde kosten in de lijst Bedragen voor standaardaanpassingen bij referentieauto’s (2012) zijn de maximale vergoedingen die in het kader van de Wmo verstrekt kunnen worden. Een eventuele meerprijs dient door de belanghebbende voor eigen rekening genomen te worden. Speciale aanpassingen (op maat, individueel) worden naar kostprijs vergoed.
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
13
Bedragen voor standaardaanpassingen bij referentieauto’s
Hyundai
Renault
Renault
Accent
Twingo
Kangoo
Gaspedaal links/rechts opklapbaar
€ 355,-
€ 354,-
€ 426,-
Gaspedaal rechts opklapbaar
€ 154,-
€ 137,-
€ 104,-
Rempedaal opklapbaar
€ 164,-
€ 159,-
€ 148,-
Handbedrijfsrem (exclusief opklapbaar rempedaal)
€ 504,-
€ 478,-
€ 652,-
Handbedrijfsrem met segmentgas (exclusief opklapbare
€ 608,-
€ 632,-
€ 1.151,-
€ 717
€ 686,-
€ 878,-
Bediening gas en rem
pedalen) Stoelaanpassingen Verlengde stoelslede links onder originele autostoel Verlengde stoelslede links onder originele autostoel met
€ 882,-
hoogteverstelling Verlengde stoelslede rechts onder originele autostoel
€ 730,-
€ 686,-
€ 878,-
Bediening overig
op aanvraag
op aanvraag
op aanvraag
Liften
op aanvraag
op aanvraag
op aanvraag
10.4 Vervallen 10.5 Forfaitair bedrag aanschaf rolstoelbus/rolstoeltoegankelijke auto en kosten autoaanpassing a.
De hoogte van de forfaitaire vergoeding als bedoeld in artikel 8.1. onder b. van dit besluit bedraagt € 8.789,92 voor de aanschaf van een rolstoelbus of rolstoeltoegankelijke auto.
b.
De hoogte van de forfaitaire vergoeding als bedoeld in artikel 8.1. onder b. van dit besluit ten behoeve van de kosten van aanpassing van het vervoermiddel wordt vastgesteld aan de hand van de gemaximeerde bedragen als genoemd in de lijst van autoaanpassingen bij de referentieauto’s (artikel 10.3. van dit besluit).
c.
Indien er sprake is van twee gehuwde gehandicapten die beide recht hebben op het forfaitaire bedrag als genoemd onder a dan bedraagt het totaal van de forfaitaire bedragen voor hen samen € 1.3184,87.
d.
Vervallen
e.
Vervallen
10.6. Forfaitair bedrag aanschaf personenauto en kosten autoaanpassing a.
De hoogte van de forfaitaire vergoeding als bedoeld in artikel 8.1. onder c van dit besluit bedraagt € 5.988,86 voor de aanschaf van een auto.
b.
De hoogte van de forfaitaire vergoeding als bedoeld in artikel 8.1, onder c voor de kosten van aanpassing van het vervoermiddel wordt vastgesteld aan de hand van de gemaximeerde bedragen als genoemd in de lijst van autoaanpassingen bij de referentieauto’s (artikel 10.3. van dit besluit).
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
14
c.
Indien er sprake is van twee gehuwde gehandicapten die beide recht hebben op het forfaitaire bedrag als genoemd onder a dan bedraagt het totaal van de forfaitaire bedragen voor hen samen maximaal € 8.983,29.
d.
Vervallen
e.
Vervallen
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
15
HOOFDSTUK 7. VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING Artikel 11.
Persoonsgebonden budget
Het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt vastgesteld zoals vermeld onder artikel 2 lid 3 van dit besluit. HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN Artikel 12
Citeertitel
Dit besluit kan worden aangehaald als Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oss 2012.
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
16
TOELICHTING OP HET BESLUIT MAATSCHAPPELIJKE ONDERSTEUNING OSS Inleiding Naast een verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning is er ook een besluit maatschappelijke ondersteuning. In dit besluit zijn alle bedragen, die op basis van de modelverordening moeten worden vastgesteld, bij elkaar gebracht. Daarnaast zijn alle regels waarvoor de verordening een delegatiebepaling voor het college bevat in het besluit ingevuld. Het voordeel van het opnemen van alle bedragen in een besluit is dat bij wijziging van de bedragen (bijvoorbeeld omdat er aan de hand van de prijsindex een bijstelling van bedragen plaatsvindt) niet de verordening gewijzigd moet worden en dus in de Raad besproken en opnieuw vastgesteld moet worden. Bijstelling van het Besluit door het college kan aanzienlijk sneller plaatsvinden.
HOOFDSTUK 1. BEGRIPSBEPALINGEN In hoofdstuk 1 zijn de voor het besluit relevante begripsbepalingen opgenomen. De overige begripsbepalingen worden opgesomd in de Verordening maatschappelijke ondersteuning Oss.
HOOFDSTUK 2. BIJZONDERE REGELS OVER HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET Voor alle voorzieningen (m.u.v. de algemene vervoersvoorziening) geldt dat er een persoonsgebonden budget kan worden gevraagd, waarbij dan de volgende bijzondere regels gelden. Artikel 2. 1.
Regels rond verstrekking
Verstrekking van een persoonsgebonden budget vindt plaats op verzoek van de aanvrager. Dit kan bij voorkeur tegelijk met de aanvraag, indien op dat moment al duidelijk is dat de aanvrager dit wenst.
2.
Niet in alle situaties is het mogelijk een persoonsgebonden budget te ontvangen. Een persoonsgebonden budget is niet aan de orde bij algemene vervoersvoorzieningen. In een Algemeen Overleg over een aan de Wmo verwante zaak, het bovenregionale vervoer Valys, heeft de Tweede Kamer op 29 maart 2006 uitgesproken dat de mogelijkheid om een cliënt te laten kiezen voor een persoonsgebonden budget niet bedoeld is om goed draaiende systemen, zoals bijvoorbeeld collectief vervoerssystemen, in gevaar te brengen. Als bijvoorbeeld in plaats van collectief vervoer (een voorziening in natura) een persoonsgebonden budget zou moeten worden verstrekt, zou de mogelijkheid bestaan dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer uit zou vallen. Voor diegenen die afhankelijk zijn van collectief vervoer zou zo een naturavoorziening wegvallen.
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
17
Daarnaast zal ook in situaties waarbij tijdens onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager problemen zal krijgen met het omgaan met een persoonsgebonden budget, dit als contraindicatie worden opgevat. In situaties waarbij het ziektebeeld dat de aanvrager heeft zo progressief is dat bij verstrekking van de voorziening al duidelijk is dat binnen korte tijd deze voorziening weer vervangen zal moeten worden door een (meer) aangepaste voorziening kan ook besloten worden geen persoonsgebonden budget toe te passen, omdat snelle opvolging van voorzieningen een persoonsgebonden budget onwerkbaar maakt. 3.
De standaardvergoeding voor voorzieningen die in het Osse kernassortiment zitten is op grond van een onderzoek op 90% gesteld, omdat uit onderzoek blijkt dat het voor iedereen mogelijk is om minimaal deze korting te krijgen bij leveranciers. De gemeente Oss krijgt bijvoorbeeld een korting van 30% van leverancier Doove. Een persoonsgebonden budget van 90% van de bruto kostprijs van een voorziening in Osse verstrekkingenpakket is dus altijd toereikend om zelf de betreffende voorziening bij een leverancier naar keuze aan te schaffen. Restwaarde Indien een belanghebbende gaat verhuizen naar een andere gemeente of de medische situatie verandert (wat leidt tot een aanvraag voor een andere voorziening) wordt de restwaarde van de voorziening bepaald en in de regel teruggevorderd. Het bepalen van de restwaarde wordt gedaan aan de hand van afschrijvingspercentages die zijn afgeleid van de afschrijvingspercentages die de gecontracteerde leverancier hanteert voor haar voorzieningen.
4.
Een woonvoorziening kan verstrekt worden als voorziening in natura. Dit zal vooral gelden voor kleinere, losse en daarom vaak herbruikbare voorzieningen, zoals tilliften, douchestoelen en dergelijke voorzieningen. Dit artikellid bepaalt dat bepaalde roerende woonvoorzieningen bij voorkeur in natura worden aangeboden, om te voorkomen dat er sprake zal zijn van kapitaalvernietiging. Deze voorkeur hangt samen met het vormen van een depot en de daarmee samenhangende herverstrekking.
5.
De sportrolstoel is een voorziening die is meegenomen vanuit de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) zonder dat deze sportrolstoel in de Wvg of in de Wmo wordt genoemd. De sportrolstoel is een bovenwettelijke voorziening. De sportrolstoel werd destijds in de Wvg opgenomen naar aanleiding van een verzoek van de Tweede Kamer. Daarom wordt de bestaande verstrekkingswijze, zoals bij de Wvg, voortgezet wat betekent dat de sportrolstoel wordt verstrekt als een persoonsgebonden budget in de vorm van een forfaitaire financiële tegemoetkoming. Deze tegemoetkoming is niet kostendekkend en dient beschouwd te worden als tegemoetkoming in de kosten van aanschaf en onderhoud voor een periode van drie jaar.
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
18
De gemeente Oss kende in de Wvg ook een vergoeding voor andere sportvoorzieningen voor gehandicapten. Ook deze vergoeding wordt onder de Wmo voortgezet. Na drie jaar kan opnieuw een forfaitaire financiële tegemoetkoming voor een sportrolstoel of andere sportvoorziening worden toegekend. 6.
De keuze die gemaakt wordt ten aanzien van de verantwoording van het persoonsgebonden budget is hier vastgelegd. Deze keuze wordt verder aangevuld in de Beleidsregels Wmo Oss.
HOOFDSTUK 3. EIGEN BIJDRAGEN, EIGEN AANDEEL EN BESPARINGSBIJDRAGE Artikel 3.
Omvang van de eigen bijdrage
Hoofdstuk 3 van het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oss (Stb 2006/450) handelt over eigen bijdragen en het eigen aandeel bij financiële tegemoetkomingen. In artikel 3.1 van dit besluit wordt onder a, b, c en d aangegeven welke bedragen de minister als maximum laat gelden voor welke groepen. De gemeenteraad kan bepalen dat de genoemde bedragen in gelijke mate ten gunste van de aanvrager gewijzigd worden. Ook het percentage van 15% (artikel 3.1 onder d) kan door de gemeenteraad naar beneden gewijzigd worden. In artikel 3.2. is bepaald dat voor rolstoelen geen eigen bijdrage gevraagd mag worden. In het nieuw opgenomen 3e lid van artikel 3 staat dat er van personen jonger dan 18 jaar vooralsnog geen eigen bijdrage wordt gevraagd. Er wordt evenmin een eigen bijdrage gevraagd als de ouders of verzorgers van de jongere de aanvraag voor hem of haar indienen. Personen jonger dan 18 jaar zijn niet zelf bijdrageplichtig. In tegenstelling tot de eigen bijdrage is in de Wmo niet geregeld dat het eigen aandeel alleen gevraagd kan worden van personen van 18 jaar en ouder. Wellicht kan op grond van het gelijkheidsbeginsel worden betoogd dat ook voor eigen aandeel geldt dat die niet is verschuldigd is door personen jonger dan 18 jaar. Of dat betoog terecht is, moet blijken uit rechterlijke uitspraken. In artikel 4 is de periode opgenomen waarbij een eigen bijdrage gevraagd kan worden wanneer sprake is van het verstrekken van roerende voorzieningen in eigendom of bij bouw- en woontechnische aanpassingen aan woningen die het eigendom zijn van de aanvrager. In artikel 5 is opgenomen voor welke voorzieningen de gemeente wel en geen eigen bijdrage of eigen aandeel vraagt.
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
19
HOOFDSTUK 4. HULP BIJ HET HUISHOUDEN Artikel 6.
Vaststelling bedrag persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden
In dit artikel wordt aangegeven hoe het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt vastgesteld. Het bedrag van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden wordt berekend op basis van uren en halve uren.
HOOFDSTUK 5. WOONVOORZIENINGEN Artikel 7 1.
In artikel 7 lid 1 wordt vastgesteld wanneer een voorziening in natura in eigendom dan wel in bruikleen wordt verstrekt.
2.
In artikel 7 lid 2 onder b is geregeld hoe de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget voor een bouwkundige woonvoorziening (een woningaanpassing) wordt vastgesteld. Het gaat daarbij om de kosten van de door het college goedgekeurde offerte met hierin genoemd de kosten voor de bouw, maar ook aan eventuele kosten voor de architect, vergunningen en voor toezicht. Door uit te gaan van de kosten in de goedgekeurde offerte is het mogelijk per offerte andere kosten mee te nemen. Zo zullen toezichtkosten bij een kleine verbouwing geen rol spelen. In de Beleidsregels Wmo Oss is verder uitgewerkt om welke kosten het kan gaan. In artikel 7 lid 2 onder a wordt de vaststelling van het persoonsgebonden budget voor niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorzieningen behandeld.
3.
In artikel 7 lid 3 is de hoogte van de verhuiskostenvergoeding vastgelegd. De financiële tegemoetkoming in de kosten van verhuizing en herinrichting kan in de vorm van een vast of een variabel bedrag verstrekt worden. In de meeste gevallen zal het forfaitaire bedrag als genoemd onder a toereikend zijn. Indien het forfaitaire bedrag aantoonbaar niet toereikend is kan een hoger bedrag worden verstrekt met een maximum van de daadwerkelijk gemaakte kosten. De kosten worden vastgesteld aan de hand van de richtprijzen van de Prijzengids van het Nibud.
4.
Gereserveerd voor onderhoud en keuring woonvoorzieningen.
5.
In artikel 7 lid 5 is de hoogte van de vergoeding voor de kosten van tijdelijke huisvesting vastgelegd.
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
20
6.
In artikel 7 lid 6 is de hoogte van de tegemoetkoming bij huurderving vastgelegd. Het betreft hier een vergoeding aan eigenaren van woningen indien men besluit een reeds aangepaste woning langer leeg te laten staan totdat een geschikte huurder is gevonden voor wie de aanpassingen adequaat zijn. De duur van de tegemoetkoming is maximaal 6 maanden. Bij de exploitatie van een woning wordt rekening gehouden met een bepaald percentage huurderving. Om deze reden is het te verantwoorden dat de verhuurder het normale risico van leegstand loopt. De eerste maand dat de woning leegstaat mag dit als normaal beschouwd worden.
7.
In artikel 7 lid 7 is de hoogte van de vergoeding voor de kosten van het verwijderen van voorzieningen vastgelegd.
8.
In artikel 7 lid 8 is de hoogte van de vergoeding van vervanging van stoffering in verband met astmatische klachten en huisstofmijtallergie (woningsanering) en de aanschaf van rolstoeltapijt vastgelegd. Bij een woningsanering in verband met astmatische klachten en huisstofmijtallergie wordt het “slijtagecriterium” (waarbij de vergoeding afhankelijk is van de afschrijving van het te vervangen tapijt) door de gemeente Oss niet toegepast. Er geldt geen leeftijdscriterium voor het in aanmerking kunnen komen voor een woningsanering in verband met astmatische klachten en huisstofmijtallergie. Ook de negatieve effecten van het rookgedrag van de aanvrager en/of eventuele huisgenoten wordt niet als uitsluitingscriterium in de beoordeling meegenomen.
HOOFDSTUK 6. HET ZICH LOKAAL VERPLAATSEN PER VERVOERMIDDEL Artikel 8 Onder lid 1 van artikel 8 zijn de persoonsgebonden budgetten die de gemeente Oss in het kader van de Wet voorzieningen gehandicapten hanteerde opgenomen. Het betreft in feite forfaitaire financiële tegemoetkomingen omdat deze vergoedingen niet de tegenwaarde van de kostprijs van de voorziening vormen. In artikel 8 lid 1 van dit besluit worden de situaties beschreven waarin een dergelijke vergoeding kan worden toegekend. Het gestelde onder a is vervallen. Bij de situaties onder b en c kan een aanvrager een tegemoetkoming krijgen waarmee een (tweedehands) auto, rolstoeltoegankelijk auto of rolstoelbus worden aangeschaft.
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
21
Artikel 9.1 Vervallen (artikel 9 lid 1 tot en met 4 betrof de inkomensgrenzen welke op grond van een uitspraak van de Centrale raad van beroep niet meer zijn toegestaan in de Wmo) Artikel 9.2 Vervallen Artikel 9.3 Vervallen Artikel 9.4 Vervallen Artikel 9.5 In lid 5 onder a is de vermindering bepaald wanneer de gehandicapte zowel een vervoerskostenvergoeding als een vervoersvoorziening in natura ontvangt. Onder b is de vermindering bepaald wanneer de gehandicapte verblijft in een inrichting op grond van de Awbz (verpleeg- dan wel verzorgingshuis). De reden voor deze korting is gelegen in het feit dat een vervoerskostenvergoeding feitelijk uit twee componenten is opgebouwd, te weten uit de "noodzakelijke" component (het vervoer voor noodzakelijke levensbehoeften zoals het doen van boodschappen i.v.m. maaltijden en verzorging en de "overige" component (het vervoer voor overige levensbehoeften zoals bezoek aan familie, vrienden, kennissen, verenigingen). Bij de bewoners van een verpleeg- dan wel verzorgingshuis bestaat aanzienlijk minder noodzaak voor vervoer ten behoeve van de "noodzakelijke component". Vandaar dat bij het bepalen van de hoogte van de aan deze categorie gehandicapten toe te kennen forfaitaire vergoeding, deze component eruit is gehaald.
Artikel 10 Artikel 10 stelt de hoogte van financiële tegemoetkomingen en persoonsgebonden budgetten vast. Artikel 10. 1 Lid 1 legt een aantal normbedragen vast in de vorm van forfaitaire vergoedingen voor autokosten, taxikosten en rolstoeltaxikosten. Deze bedragen worden verstrekt indien men op grond van medische of sociale factoren geen gebruik kan maken van het collectieve vervoerssysteem. Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
22
Artikel 10.2 Vervallen Artikel 10.3 In lid 3 is het maximum van de financiële tegemoetkoming voor autoaanpassingen vastgesteld. Artikel 10.4 t/m 10.6 In lid 4, 5 en 6 zijn de forfaitaire bedragen vastgesteld bij de twee vormen van persoonsgebonden budgetten die de gemeente Oss kent voor de aanschaf van een auto, rolstoeltoegankelijke auto en rolstoelbus. Met betrekking tot autoaanpassingen welke naast het forfaitaire bedrag voor de aanschaf van een auto of rolstoelbus kunnen worden toegekend wordt gesteld dat de te vergoeden kosten worden vastgesteld aan de hand van het bepaalde in artikel 10 lid 3 onder van onderhavig besluit.
HOOFDSTUK 7. VERPLAATSEN IN EN ROND DE WONING Artikel 11 Bij het vaststellen van het persoonsgebonden budget voor een rolstoel wordt uitgegaan van de goedkoopst compenserende voorziening (zoals in de verordening bepaald) welk bedrag verhoogd wordt met de gemiddelde kosten van onderhoud en reparatie aan vergelijkbare rolstoelen. Elke rolstoel die enige aanpassing behoeft zal uitkomen op een ander bedrag. Daarom vindt vaststelling van het persoonsgebonden budget bij rolstoelen vaak per rolstoel plaats.
HOOFDSTUK 8. SLOTBEPALINGEN In artikel 12 is de citeerbepaling van het besluit opgenomen.
Besluit Maatschappelijke Ondersteuning gemeente Oss Versie 2.0 - april 2012
23
2 7.1.8 Beleidsregels Wmo 2012
BELEIDSREGELS WMO GEMEENTE OSS 2012
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 INHOUDSOPGAVE
INLEIDING............................................................................................................................................................... 4 HOOFDSTUK 1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
UITGANGSPUNTEN WMO ......................................................................................................................... 5 COMPENSATIEPLICHT ............................................................................................................................... 7 DOELGROEP ............................................................................................................................................ 9 VOORWAARDEN EN BEPERKINGEN BIJ HET VERSTREKKEN VAN VOORZIENINGEN.............................................. 12 DOMICILIE ............................................................................................................................................ 18
HOOFDSTUK 2 2.1 2.2 2.3
OVERIGE REGELINGEN ..................................................................................................... 116
DE GEHANDICAPTENPARKEERPLAATS (GEMEENTELIJK PARKEERBELEID)........................................................ 116 DE GEHANDICAPTENPARKEERKAART (REGELING GEHANDICAPTENPARKEERKAART)........................................ 118
HOOFDSTUK 9 9.1 9.2 9.3
KINDERVOORZIENINGEN................................................................................................. 113
DOEL VAN KINDERVOORZIENINGEN ........................................................................................................ 113 SOORTEN KINDERVOORZIENINGEN ......................................................................................................... 113
HOOFDSTUK 8 8.1 8.2
ROLSTOELVOORZIENINGEN ............................................................................................ 106
WAT WORDT VERSTAAN ONDER EEN ROLSTOELVOORZIENING? .................................................................. 106 VOORWAARDEN EN WEIGERINGSGRONDEN............................................................................................. 106 VORM VAN ROLSTOELVOORZIENINGEN ................................................................................................... 108 SOORTEN ROLSTOELVOORZIENINGEN...................................................................................................... 108
HOOFDSTUK 7 7.1 7.2
VERVOERSVOORZIENINGEN ............................................................................................. 84
VOORWAARDEN EN WEIGERINGSGRONDEN............................................................................................... 84 SOORTEN VERVOERSVOORZIENINGEN ....................................................................................................... 88
HOOFDSTUK 6 6.1 6.2 6.3 6.4
WOONVOORZIENINGEN ................................................................................................... 55
WAT WORDT VERSTAAN ONDER EEN WOONVOORZIENING? ........................................................................ 55 VOORWAARDEN EN WEIGERINGSGRONDEN............................................................................................... 56 MOGELIJKE WOONVOORZIENINGEN ......................................................................................................... 60 HET PRIMAAT VAN DE VERHUIZING .......................................................................................................... 61 TEGEMOETKOMING VERHUIS- EN INRICHTINGSKOSTEN ............................................................................... 65 BOUWKUNDIGE EN WOONTECHNISCHE WOONVOORZIENINGEN .................................................................. 68 NIET-BOUWKUNDIGE OF NIET-WOONTECHNISCHE WOONVOORZIENING ...................................................... 75 OVERIGE WOONVOORZIENINGEN............................................................................................................. 79
HOOFDSTUK 5 5.2 5.3
HULP BIJ HET HUISHOUDEN.............................................................................................. 35
HULP BIJ HET HUISHOUDEN IN DE WMO ................................................................................................... 35 TOEGANG TOT HULP BIJ HET HUISHOUDEN ................................................................................................ 39 GEBRUIKELIJKE ZORG .............................................................................................................................. 42 HULP BIJ HET HUISHOUDEN: NATURA EN PERSOONSGEBONDEN BUDGET ....................................................... 46 HULP BIJ HET HUISHOUDEN: CATEGORIE 1 OF 2 ......................................................................................... 48 HULP BIJ HET HUISHOUDEN: DE OMVANG ................................................................................................. 50
HOOFDSTUK 4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8
VORM VAN VOORZIENINGEN ........................................................................................... 20
NATURA, PERSOONSGEBONDEN BUDGET, FINANCIËLE TEGEMOETKOMING .................................................... 20 KEUZEVRIJHEID EN CONTRA-INDICATIES BIJ HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET ............................................. 21 VOORWAARDEN EN TOEPASSING PERSOONSGEBONDEN BUDGET ................................................................. 24
HOOFDSTUK 3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6
BEGRIPPENKADER EN UITGANGSPUNTEN WMO .............................................................. 5
DE ADVISERING ................................................................................................................ 123
BESLISTERMIJN .................................................................................................................................... 123 BEOORDELING AANVRAAG (VERORDENING WMO)................................................................................... 123 BEOORDELING AANVRAAG (ALGEMENE WET BESTUURSRECHT) .................................................................. 125
2
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 HOOFDSTUK 10 10.1 10.2 10.3
MOTIVEREN VAN BESLUITEN. ......................................................................................... 127
AANVRAAG ......................................................................................................................................... 127 MOTIVERING VAN BESLUITEN ................................................................................................................ 127 TERUGVORDERING ............................................................................................................................... 130
BIJLAGE 1
ICF-CLASSIFICATIE ...................................................................................................................... 131
BIJLAGE 2
UITVOERINGSPROTOCOL WMO OSS ....................................................................................... 140
3
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 INLEIDING BELEIDSREGELS EN DE ALGEMENE WET BESTUURSRECHT De beleidsregels individuele voorzieningen ontlenen hun status aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb) waar in artikel 4:81, lid 1wordt gesteld: een bestuursorgaan kan beleidsregels vaststellen met betrekking tot een hem toekomende of onder zijn verantwoordelijkheid uitgeoefende, dan wel door hem gedelegeerde bevoegdheid.” Als beleidsregels zijn vastgesteld, kan in beschikkingen eenvoudig daarnaar worden verwezen. De gemeente Oss kende ook beleidsregels (richtlijnen) bij de uitvoering van de individuele voorzieningen op grond van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg). Een groot deel van deze regels is – al dan niet aangepast - in de Beleidsregels Wmo opgenomen. Uiteraard is het zo dat besluiten volgens de beleidsregels moeten worden genomen. Dit sluit niet uit om bij gewijzigd beleid de beleidsregels aan te passen. De Verordening Wmo wordt door de gemeenteraad vastgesteld. Het (financieel) Besluit Wmo en de Beleidsregels worden door het college van burgemeester en wethouders vastgesteld. Dit betekent dat het Besluit en de Beleidsregels niet in strijd mogen komen met de Verordening. De Beleidsregels Wmo volgen de opbouw van de verordening. Er zijn dus hoofdstukken over de verschillende terreinen waarop individuele voorzieningen worden verstrekt: woonvoorzieningen, hulp bij het huishouden, het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel (vervoersvoorzieningen) en verplaatsen in en rond de woning (rolstoelen).
4
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
HOOFDSTUK 1 BEGRIPPENKADER EN UITGANGSPUNTEN WMO 1.1
UITGANGSPUNTEN WMO
1.1.1
Algemene uitgangspunten
De algemene uitgangspunten bij de uitvoering van de individuele voorzieningen van de Wmo zijn: •
Mensen met beperkingen moeten zo lang mogelijk zelfstandig kunnen wonen;
•
Mensen met beperkingen moeten zoveel mogelijk deel kunnen nemen aan het maatschappelijk leven (het bevorderen van de zelfstandigheid en de zelfredzaamheid);
• 1.1.2
Mensen moeten zo lang mogelijk de regie in hun eigen leven kunnen voeren; Aanvullende uitgangspunten
De gemeente Oss kent daarnaast nog een aantal aanvullende uitgangspunten bij de uitvoering van de individuele voorzieningen van de Wmo: •
Er wordt gestreefd naar een zo cliëntvriendelijk mogelijke uitvoering van de Wmo. Er is daarom onder andere gekozen voor één centraal punt waar informatie wordt verstrekt (Zorgplein Oss);
•
Het leveren en adviseren van zorg op maat. Dit betekent dat de verstrekking niet primair gericht is op de voorziening die gevraagd wordt, maar specifiek op het oplossen van het probleem, binnen de grenzen van de wet;
•
Zoveel mogelijk keuzevrijheid voor cliënten. Dit vertaalt zich in de keus bij de zorgaanbieders van huishoudelijke hulp en in veel gevallen de mogelijkheid om een voorziening in natura of middels een persoonsgebonden budget te ontvangen;
•
Het verstrekken van goedkoopst compenserende voorzieningen. Uit artikel 4 Wmo vloeit voor dat cliënten recht hebben op een voorziening die in hun individuele situatie kan worden aangemerkt als compensatie. Hiervan is sprake indien een voorziening, dan wel een combinatie van voorzieningen, de beperkingen die de gehandicapte op een bepaald gebied ondervindt wegneemt, dan wel voldoende vermindert;
•
Een integrale en geïntegreerde probleemgerichte benadering van de problemen en de daaraan gekoppelde advisering. Probleemgericht betekent, dat de fysieke, psychische en sociale mogelijkheden van de persoon in relatie tot de handicap uitgangspunt zijn, waarbij tevens een weging plaatsvindt van het zorgnetwerk en de bereikbaarheid van de voorzieningen.
5
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 1.1.3
Uitvoeringsprotocol Wmo
Een specifiek uitgangspunt in Oss is het Uitvoeringsprotocol Wmo. Bij het samenhangend afstemmen van de individuele voorzieningen hanteert de gemeente het integraal in de toelichting op artikel 33, 3e lid van de Verordening Wmo opgenomen Uitvoeringsprotocol Wmo individuele voorzieningen Oss. Het betreft hier de bepalingen uit het voordien door de gemeente Oss gehanteerde Protocol Wvg 1 welke bij de invoering van de Wmo ongewijzigd door de gemeente Oss zijn overgenomen bij de uitvoering van de individuele voorzieningen van de Wmo. Het protocol is opgesteld om een meer uniforme wetstoepassing mogelijk te maken gericht op een bredere rechtszekerheid voor cliënten in hun specifieke situatie. Het protocol is gericht op de persoonlijke omstandigheden, voorkeuren en keuzes van de cliënt en de wijze waarop deze zijn leven wil inrichten 2 .
1 Het ministerie van SZW heeft in maart 2002 in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten en gebruikersorganisaties het Protocol Wvg opgesteld waaruit blijkt dat een voorziening doeltreffend, doelmatig en afgestemd is op de specifieke situatie van cliënt wanneer wordt voldaan aan de in het protocol opgesomde criteria. De doelstellingen uit dit protocol zijn onverkort door Oss overgenomen in het Uitvoeringsprotocol Wmo. 2 Zie bijlage 2
6
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
1.2
COMPENSATIEPLICHT
De compensatieplicht (ook wel het compensatiebeginsel genoemd) is de opvolger van de wettelijk bepaalde zorgplicht zoals die in de Wvg gold. Artikel 4 van de Wmo stelt dat het college ter compensatie van de beperkingen die een persoon met beperkingen ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen treft op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen: 1.
een huishouden te voeren;
2.
zich te verplaatsen in en om de woning;
3.
zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel;
4.
medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan.
Hierbij is het functioneren van iemand die geen overheidsvoorzieningen nodig heeft de norm voor de hoogte en mate waarin gecompenseerd wordt. De compensatieplicht is in 2010 uitgebreid naar aanleiding van een wetswijziging. Toegevoegd is dat “het college bij het bepalen van de voorzieningen rekening houdt met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien.” 1.2.1
Zelfredzaamheid
Onder zelfredzaamheid wordt verstaan het lichamelijke, verstandelijke, geestelijke en financiële vermogen om zelf voorzieningen te treffen. 1.2.2
Maatschappelijke participatie
Onder deelname aan het maatschappelijk verkeer wordt in ieder geval verstaan het kunnen voeren van een huishouden, het normale gebruik van een woning, het zich in en om de woning kunnen verplaatsen, het zich zodanig kunnen verplaatsen dat aansluiting kan worden gevonden bij regionale, bovenregionale en landelijke vervoerssystemen; het kunnen ontmoeten van andere mensen en het aangaan en onderhouden van sociale verbanden om op die manier te kunnen deelnemen aan het lokale sociaal-maatschappelijke leven. 1.2.3
Goedkoopst compenserende voorziening
De gemeente is verplicht om te compenseren, maar de manier waarop zij dit doet is geheel vrij. Bij de uitvoering van de compensatieplicht in de Wmo geldt dat ruime aandacht moet bestaan voor de specifieke kenmerken en behoeften van de persoon die de voorziening vraagt. Voorheen was in de Wmo-verordening bepaald dat een voorziening slechts kon worden toegekend, als deze als de goedkoopst adequate voorziening kon worden aangemerkt. Het slechts toekennen van de goedkoopst
7
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 adequate voorziening is onder de Wmo niet toegestaan. De ondergrens van de compensatieplicht wordt bepaald door de goedkoopst compenserende voorziening. Hierbij dienen de begrippen “goedkoopst”en “compenserend” in onderlinge samenhang te worden gezien. “Goedkoopst compenserend” betekent dat een voorziening allereerst compenserend moet zijn. Hiervan is sprake indien een voorziening, dan wel een combinatie van voorzieningen, de beperkingen die de gehandicapte op een bepaald gebied ondervindt wegneemt, dan wel voldoende vermindert. Pas als er meerdere compenserende voorzieningen zijn, kan de goedkoopst compenserende voorziening worden gekozen.
8
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
1.3
DOELGROEP
Artikel 4 van de Wmo bepaalt voor welke personen het college voorzieningen moet treffen ter compensatie van de beperkingen die personen ondervinden in hun zelfredzaamheid en hun maatschappelijke participatie. De doelgroep wordt gevormd door personen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 van de Wmo. Dat zijn: •
mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en mensen met een psychosociaal probleem;
•
mantelzorgers en
•
vrijwilligers
1.3.1
De persoon met beperkingen
Een persoon met beperkingen wordt in de Wmo als volgt gedefinieerd: “Een persoon die ten gevolge van ziekte of gebrek, inclusief chronische psychische en psychosociale problemen, aantoonbare beperkingen ondervindt bij het uitvoeren van activiteiten op het gebied van het voeren van het huishouden, bij het normale gebruik van de woning, bij het verplaatsen in en om de woning, bij het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel of bij het ontmoeten van medemensen en op basis daarvan aangaan van sociale verbanden”. Bij "mensen met een beperking" gaat het volgens de jurisprudentie om mensen met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische of anderszins chronische psychische aandoening of beperking, of een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap. Het gaat hier in alle gevallen om kenmerken van een persoon. Men is bijvoorbeeld door ouderdom slecht ter been geworden, is van kinds af aan zintuiglijk gehandicapt, of heeft door ziekte of door een ongeval een of meer lichaamsfuncties verloren. Verlies van zelfstandigheid en, met name, een gebrek aan deelname aan het maatschappelijk verkeer, kan echter ook een gevolg zijn van problemen die iemand heeft in zijn relatie met anderen, met zijn sociale omgeving. In dat geval is er sprake van een 'psychosociaal probleem' . Uit deze uitspraak volgt dat het in strijd is met de Wmo de doelgroep die voor voorzieningen in aanmerking kan komen te beperken tot personen die als gevolg van een ziekte of gebrek beperkingen ondervinden. De CRvB stelt vast dat de in artikel 1 lid 1 onder g onderdelen 5° en 6° Wmo neergelegde verbreding van de doelgroep die in aanmerking kan komen voor maatschappelijke ondersteuning, ook personen met een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem omvat. De definitie van de persoon met beperkingen op grond van de Wmo bevat twee elementen; ziekte of gebrek en aantoonbare beperkingen. Er wordt een aanvullende eis gesteld dat er sprake moet zijn van (aantoonbare) beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Het gaat hierbij om een medisch oordeel. Ook binnen de Wmo zal, net als binnen de Wvg en de AWBZ, de medische noodzaak een belangrijke plaats innemen bij het toekennen van voorzieningen.
9
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Ziekte of gebrek Of er sprake is van ziekte of gebrek kan op grond van een medisch of psychologisch onderzoek worden vastgesteld. Verder dient in dat onderzoek aangegeven te worden of de ondervonden beperkingen en de daaruit voortvloeiende belemmeringen een direct gevolg zijn van ziekte of gebrek. Onder het begrip ziekte wordt verstaan een procesmatig gebeuren, dat wil zeggen een zich in de tijd uitstrekkende gebeurtenis of complex van gebeurtenissen. Het begrip gebrek duidt op een statische situatie, waarbij het onaannemelijk is dat in deze situatie veranderingen zullen optreden. Ouderdom is niet synoniem aan ziekte of gebrek, wel kan een gebrek nauw samenhangen met het ouderdomsproces. Het gegeven dat men oud is, is op zich dus geen indicatie voor voorzieningen in het kader van de Wmo. Wel kunnen gebreken die verbonden zijn aan het ouder worden, aanleiding zijn in het kader van de Wmo een voorziening te treffen. Ook psychische problemen of het (tijdelijk) niet kunnen voeren van regie, kunnen aanleiding zijn voor het verstrekken van een voorziening. Aantoonbare beperkingen Met het begrip aantoonbare beperkingen wordt bedoeld dat er sprake moet zijn van beperkingen die objectief medisch vast te stellen zijn. Verder moeten die beperkingen het rechtstreekse gevolg zijn van een in medische kringen algemeen geaccepteerd ziektebeeld. De hoogste rechtsprekende instantie de Centrale Raad van Beroep (CRvB) - heeft in het kader van de Wvg uitspraken over moeilijk te objectiveren ziektebeelden gedaan. Het uitgangspunt van deze uitspraken is dat als uit medisch onderzoek blijkt dat er geen aantoonbare beperkingen kunnen worden gevonden, er in beginsel geen noodzaak voor het verstrekken van een voorziening bestaat. Bij een moeilijk medisch objectiveerbare aandoening (MMOA) is het belangrijk om zorgvuldig onderzoek te doen naar de medische noodzaak van de gevraagde voorziening. De kans bestaat namelijk dat toekenning van voorzieningen leidt tot verslechtering van de lichamelijke toestand van de aanvrager. 1.3.2
Mantelzorgers
Onder de Wmo is de gemeente verantwoordelijk voor het ondersteunen van mantelzorgers. Het college moet ter compensatie van de beperkingen die een mantelzorger ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie voorzieningen treffen. Gemeente hebben tot taak mantelzorgers te ondersteunen, maar zijn niet verplicht om individuele voorzieningen aan te bieden. Een voorbeeld hiervan is dat mantelzorgers in sommige gevallen voor compensatie in de vorm van hulp bij het huishouden in aanmerking komen. Het gaat hierbij dan expliciet om huishoudelijke hulp in het kader van de “respijtzorg”. Respijtzorg is zorg die gericht is op het (tijdelijk) ontlasten van de mantelzorger, wanneer deze overbelast dreigt te raken, door overname van zorg.
10
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
Het is niet de bedoeling dat het huishouden van de mantelzorger wordt overgenomen, maar overname van het huishouden van degene die de mantelzorg ontvangt, ter ontlasting van de mantelzorger, is wel mogelijk. 1.3.3
Vrijwilligers
De gemeente is verantwoordelijk voor het ondersteunen van vrijwilligers. Het college moet ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel a lid 1 onder g Wmo, dus ook de vrijwilliger, ondervindt in zijn zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie voorzieningen treffen.
11
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
1.4
VOORWAARDEN EN BEPERKINGEN BIJ HET VERSTREKKEN VAN VOORZIENINGEN
Voor individuele voorzieningen in het kader van de Wmo gelden de volgende algemene voorwaarden en beperkingen; 1.4.1 o
Voorwaarden Doelgroep van de Wmo
De belanghebbende behoort tot de doelgroep van de Wmo (zie paragraaf 1.3) en er bestaat een medische noodzaak; met andere woorden de toekenning van een voorziening is gebaseerd op medische gronden conform het gestelde in de International Classificcation of Functioning, Disability and Health (een systematisch geordende classificatie van het menselijk functioneren) 3 . Bijzondere sociale omstandigheden kunnen de medisch noodzaak aanvullen. Er wordt geen voorziening toegekend indien er onvoldoende geobjectiveerde beperkingen zijn op grond van ziekte of gebrek die het verstrekken van een voorziening noodzakelijk maken. o
Inwoner van de gemeente Oss
De belanghebbende is inwoner van de gemeente Oss en heeft de Nederlandse nationaliteit dan wel een verblijfsvergunning, vestigingsvergunning of is toegelaten als vluchteling. Toeristen, illegale- en gedoogde vreemdelingen zijn uitgesloten. Er wordt geen voorziening toegekend indien de belanghebbende geen inwoner van de gemeente Oss is. Het compensatiebeginsel van de gemeente alleen maar geldt ten aanzien van in de gemeente woonachtige belanghebbenden. Het domiciliebeginsel staat verder uitgelegd in paragraaf 1.5. o
Op het individu gericht
De voorziening is in overwegende mate op het individu gericht. Een aanvraag voor een gemeenschappelijke voorziening is niet mogelijk. Dit betekent dat er altijd één individuele aanvrager moet zijn die de voorziening aanvraagt; de voorziening moet voor deze aanvrager ook noodzakelijk zijn in de zin van de Wmo. o
Langdurig noodzakelijk
De voorziening die wordt gevraagd is langdurig noodzakelijk. Langdurig noodzakelijk wil zeggen dat degene die beperkingen ondervindt voor langere tijd aangewezen moet zijn op de desbetreffende voorziening. Voor langere tijd betekent in ieder geval dat wie tijdelijk beperkingen ondervindt, bijvoorbeeld door een ongeluk, terwijl vaststaat dat de aard van de beperking van voorbijgaande aard is, niet voor een voorziening in aanmerking komt.
3 Zie bijlage 1
12
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
Degene die tijdelijk beperkingen ondervindt kan een beroep doen op de hulpmiddelendepots van de thuiszorgorganisaties die zijn opgezet in het kader van de AWBZ. Uit het hulpmiddelendepot kan gedurende drie maanden, éénmaal te verlengen met nog eens drie maanden, een hulpmiddel worden verleend. Na die periode bestaat de mogelijkheid het hulpmiddel tegen betaling te huren. Dat wil evenwel niet zeggen dat de grens van langdurig noodzakelijk op 6 maanden ligt. De grens wordt eerder bepaald door de vraag: gaat het probleem over of is het blijvend. Als iemand een probleem heeft dat 8 of 10 maanden zal duren maar daarna over zal zijn, mag er van worden uitgegaan dat geen sprake is van langdurige noodzaak. Dat geldt overigens niet bij een aanvrager die terminaal is. Als de levensverwachting 4 maanden is, is duidelijk dat het geen tijdelijk probleem is, maar een probleem tot de dood erop volgt. Er moet dan uitgegaan worden van langdurige noodzaak. Uit jurisprudentie blijkt dat indien een persoon met beperkingen een bepaalde voorziening voor de rest van zijn leven nodig heeft (hoe kort dit leven ook nog mag duren), deze voorziening als langdurig noodzakelijk wordt aangemerkt. Een enkele keer komt het voor dat iemand als gevolg van een ernstig ongeval een lange revalidatie doormaakt, maar uiteindelijk toch weer (nagenoeg) zal herstellen. In die situaties kan er tijdelijk een voorziening worden toegekend. Bij de keuze voor een voorziening wordt dan rekening gehouden met de tijdelijke aard van de beperkingen. Het college is niet gehouden Wmo-voorzieningen te verstrekken als de mogelijkheid van een succesvolle behandeling nog open staat. Indien de klachten met bijvoorbeeld fysiotherapie te verhelpen zijn dan is er geen sprake van een langdurige noodzaak. Het kan zijn dat de verstrekking van voorzieningen de behandeling doorkruist en daardoor antirevaliderend zou werken. Een uitzondering op de regel dat de aangevraagde voorziening langdurig noodzakelijk moet zijn, wordt gevormd door situaties waarin voor een afzienbare periode hulp bij het huishouden nodig is, bijvoorbeeld bij ontslag uit het ziekenhuis na een opname of bij een ontregeld huishouden. o
goedkoopst compenserende voorziening
De gevraagde voorziening dient, naar objectieve maatstaven gemeten, de goedkoopst compenserende voorziening te zijn. Het criterium goedkoopst compenserend betekent dat een te verstrekken voorziening allereerst voldoende compensatie moet bieden. Hiermee wordt bedoeld: volgens objectieve maatstaven toereikend, uitgaande van de individuele situatie van de cliënt. Zijn er twee of meer voorzieningen compenserend, dan mag gekozen worden voor de goedkoopste voorziening. De goedkoopste voorziening wordt beschouwd vanuit het gezichtspunt van de gemeente: het gaat om de voorziening die voor de gemeente het goedkoopst is. Daarbij kan ook rekening gehouden worden met zogenaamde macro-overwegingen, overwegingen die het gehele beleid en de consequenties betreffen. Het begrip ‘goedkoop’ moet bij de beoordeling van de geschiktheid van een voorziening niet
13
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 in absolute zin worden uitgelegd. Zo kan een in aanschaf duurdere voorziening bijvoorbeeld langer meegaan en dus uiteindelijk goedkoper zijn. Eigenschappen die kostenverhogend werken zonder dat zij de voorziening doelmatiger maken, komen niet voor vergoeding in aanmerking. Het is uiteraard wel mogelijk een voorziening te verstrekken die duurder is dan de goedkoopst compenserende voorziening, mits de aanvrager bereid is het prijsverschil uit eigen middelen te betalen. Dit geldt dan ook voor de meerkosten van onderhoud, reparatie en verzekering die een duurdere voorziening met zich meebrengt. 1.4.2 o
Beperkingen bij het verstrekken van voorzieningen Algemeen gebruikelijke voorziening
Er wordt geen voorziening toegekend indien deze voor een persoon als aanvrager als algemeen gebruikelijk wordt beschouwd. Algemeen gebruikelijke voorzieningen vallen niet onder de Wmo en dienen uit het ter beschikking staande inkomen te worden betaald. Het begrip algemeen gebruikelijk kun je relateren aan hetgeen een niet-gehandicapt persoon in vergelijkbare (waaronder ook financiële vergelijkbare) omstandigheden als regel tot hun aanschaffingspatroon kunnen rekenen. Algemeen gebruikelijke voorzieningen voldoen in de regel aan onderstaande voorwaarden; de voorziening: •
kan voor een persoon zonder beperkingen in een financieel vergelijkbare positie tot het normale aanschaffingspatroon worden gerekend;
•
is niet speciaal ontwikkeld en bedoeld voor mensen met een beperking;
•
is overal te koop, en
•
is niet duurder dan vergelijkbare producten.
o
Individuele toets
"Voor een persoon als aanvrager" impliceert een individuele toets. Om te bepalen of een voorziening voor een persoon als aanvrager algemeen gebruikelijk is, zal een individuele toets moeten plaats vinden. De toets kan leiden tot een uitzondering op het principe dat een voorziening algemeen gebruikelijk is. Bij deze toets kan het inkomen een rol spelen. Bijvoorbeeld als de persoon met beperkingen qua inkomen niet in staat is de voorziening te betalen en die aar veel kosten heeft die direct verband houden met zijn beperking. Door die kosten ontstaat een besteedbaar inkomen onder het bijstandsniveau. Dan is er een compensatieplicht van de gemeente omdat moeilijk verwacht kan worden dat de persoon met beperkingen met zijn (uiterst) lage inkomen de noodzakelijke voorziening zelf zal aanschaffen.
14
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
o
Onvoorzienbare vervanging
Daarnaast kan een algemeen gebruikelijke voorziening worden vergoed indien een ziekte of gebrek noopt tot plotselinge onvoorzienbare vervanging van zaken, die reeds recent vervangen zijn en anders niet vervangen zouden worden. Uitzonderingen. In individuele gevallen kan een voorziening die op zichzelf als algemeen gebruikelijk kan worden beschouwd, vanwege omstandigheden aan de kant van de aanvrager toch niet als algemeen gebruikelijk worden beschouwd. Er moet dan een uitzondering worden gemaakt. Het kan bijvoorbeeld gaan om: •
een plotseling optredende handicap, waardoor algemeen gebruikelijke voorzieningen eerder dan normaal moeten worden vervangen (onvoorzienbare vervanging) of;
•
een persoon met beperkingen met een uiterst laag inkomen (minimum of net boven minimum) die bovendien aantoonbaar veel kosten heeft die direct verband houden met zijn beperking. Door die kosten ontstaat een besteedbaar inkomen onder het bijstandsniveau. Dan is er een compensatieplicht van de gemeente omdat moeilijk verwacht kan worden dat de persoon met beperkingen met zijn (uiterst) lage inkomen de noodzakelijke voorziening zelf zal aanschaffen.
Waar de grens tussen wat algemeen gebruikelijk is en wat niet precies getrokken moet worden is dus afhankelijk van twee factoren, het inkomen van de aanvrager en algemeen maatschappelijke normen. Voorbeelden van voorzieningen (niet limitatief) die op grond van algemene maatschappelijke normen vanuit de jurisprudentie als algemeen gebruikelijk worden beschouwd zijn: een (mobiele) telefoon, centrale verwarming, automatische transmissie voor een auto, een keramische- of inductiekookplaat en een fiets. o
Afschrijvingstermijn nog niet verstreken
Er wordt geen voorziening toegekend indien de gevraagde verstrekking betrekking heeft op vervanging van een eerdere verstrekking vóórdat de normale afschrijvingstermijn is verstreken. Er wordt hierbij beoordeeld of de technische staat van de eerder op basis van de verordening verstrekte voorziening overeenkomstig met de normale staat, gelet op de verwachte afschrijvingsduur in relatie tot de mate van gebruik van de voorziening is. Uiteraard wordt voor een aan een kind verstrekte voorziening een andere afschrijvingstermijn normaal geacht, dan voor een aan een volwassene verstrekte voorziening. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning is terug te vinden voor welke voorziening welke afschrijvingstermijn gehanteerd wordt.
15
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
o
Reeds gemaakt kosten
Indien de aanvrager vraagt om een tegemoetkoming in reeds gemaakte kosten voordat een besluit is genomen op de aanvraag dan worden deze kosten in de regel niet vergoed, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden. Het is een aanvrager niet toegestaan een gemeente voor een voldongen feit te stellen waarbij de gemeente geen invloed meer kan uitoefenen op de te verstrekken voorziening. Met andere woorden: wie een voorziening aanschaft en daarna aanvraagt, loopt de kans op een afwijzing. Uit de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) blijkt dat deze regel niet zonder meer mag worden toegepast. Dat heeft tot consequentie dat indien achteraf toch nog gecontroleerd kan worden wat de goedkoopst compenserende oplossing was, een afwijzing op grond van “reeds gemaakt kosten” achterwege moet blijven. Uiteraard kan dan wel de goedkoopst compenserende voorziening verstrekt worden, ook al is de aangeschafte voorziening aanzienlijk duurder. Dat is dan de consequentie voor de aanvrager die voor de beschikking zelf iets heeft aangeschaft. o
Verloren gegane zaak
Indien de aanvraag een verloren gegane zaak betreft en daarbij sprake is van schuld zal in de regel in deze situaties geen nieuwe voorziening verstrekt worden. Dit is een vergaande regel, die altijd goed voorbereid en onderbouwd dient te worden. Het komt regelmatig voor dat door onzorgvuldig gebruik of zelfs misbruik regelmatig reparaties nodig zijn om bijvoorbeeld een scootmobiel rijdend te houden. Dit kan gebeuren uit onzorgvuldigheid, onder invloed van alcohol of drugs etc. Bij herhaling van dit soort problemen is het goed eerst met betrokkene te overleggen en duidelijk te maken dat dit in strijd is met de bruikleenovereenkomst. Heeft een dergelijk gesprek geen resultaat, dan kan overgegaan worden tot aangetekend waarschuwen dat bij herhaling de voorziening zal worden ingenomen. Herhaalt het probleem zich dan weer dan kan tot inname worden overgegaan en hoeft er geen herverstrekking plaats te vinden. Hetzelfde geldt als door grove nalatigheid een voorziening verloren gaat. Gedurende de verdere afschrijvingsperiode hoeft dan geen nieuwe voorziening verstrekt te worden. Zeker bij personen die afhankelijk zijn van voorzieningen kan dit een zeer ingrijpende, maar noodzakelijke maatregel zijn. Als iemand een persoonsgebonden budget heeft kan bij het verloren gaan van de voorziening gedurende de looptijd op gelijke wijze gehandeld worden. o
Voorliggende wettelijke of privaatrechterlijke regeling
Indien de voorziening reeds via een andere wettelijke of privaatrechtelijke regeling of via een door de gehandicapte afgesloten verzekering wordt vergoed (voorliggende voorziening) dan wordt geen voorziening in het kader van de Wmo toegekend. Zo vallen alle vervoersvoorzieningen, die in een ander kader dan de Wmo worden verstrekt buiten de regeling (zie onder vervoersvoorzieningen). Een ander voorbeeld vanuit de woonvoorzieningen doet zich voor indien aanspraak bestaat op een sloopvergoeding vanuit een Sociaal Plan van een woningbouwvereniging. Dit is een voorliggende
16
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 wettelijke regeling op de vergoeding verhuis- en inrichtingskosten die vanuit de woonvoorzieningen wordt verstrekt. In de Wmo zelf liggen de volgende uitgangspunten: artikel 2 Wmo bepaalt “Er bestaat geen aanspraak op maatschappelijke ondersteuning voor zover met betrekking tot de problematiek die in het gegeven geval aanleiding geeft voor de noodzaak tot ondersteuning, een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling bestaat.” Er zal dus altijd moeten worden nagegaan of de aangevraagde voorziening wellicht valt onder andere regelingen (is er een voorliggende voorziening?). Het gaat hierbij uitsluitend om wettelijke bepalingen. Daaronder kan de AWBZ worden gerekend, de Zorgverzekeringswet, de Wet op de Jeugdzorg, leerlingenvervoer en de WIA. o
Geen aantoonbare meerkosten
Indien er geen sprake is van aantoonbare meerkosten wordt ook geen voorziening verstrekt. De Wmo kent immers het compensatiebeginsel. Maar dan moet er wel wat te compenseren zijn. Iemand die op grond van zijn inkomen verondersteld wordt een auto te hebben zal als hij die auto moet hebben vanwege een handicap niet in een andere situatie komen. Er zijn dan geen meerkosten die gecompenseerd moeten worden. Het onderzoek naar meerkosten is van belang in situaties waarin twijfel bestaat over de noodzaak van een voorziening.
1.4.3
Hardheidsclausule
Soms kan strikte toepassing van bepalingen van de Wmo-verordening (of het daarop gebaseerde beleid) onredelijk uitpakken. Het kan daarom onder bijzondere omstandigheden wenselijk zijn om ten gunste van de belanghebbende af te wijken van de bepalingen in de verordening (en het daarop gebaseerde beleid). Om dat mogelijk te maken voorziet de Wmo-verordening in een zogenaamde hardheidsclausule.
17
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
1.5
DOMICILIE
Op grond van artikel 2, tweede lid onder b van de verordening is de gemeente uitsluitend verplicht om voorzieningen te verstrekken aan in de gemeente woonachtige personen met beperkingen. Het in de gemeente woonachtig zijn betekent dat de persoon met beperkingen in de gemeente zijn hoofdverblijf heeft. Onder hoofdverblijf wordt in dit kader ook wel verstaan de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft, slaapt en eet en waar het centrum van zijn dagelijkse sociale en economische activiteiten is gelegen. In de Wmo ontbreekt een artikel dat regelt in welke gemeente belanghebbende zijn aanvraag moet indienen. In artikel 2, 2e lid onder b van de Wmo-verordening is geregeld dat er geen voorziening wordt toegekend indien de aanvrager niet woonachtig is in de gemeente Oss. Wanneer blijkt dat een aanvraag is ingediend bij de verkeerde gemeente, dan is de gemeente waar de aanvraag ten onrechte is ingediend verplicht om die aanvraag door te sturen naar de gemeente waar deze wel ingediend had moeten worden. De gemeente die de aanvraag doorzendt, is verder verplicht om de aanvrager hiervan in kennis te stellen (mondeling, of telefonisch, schriftelijk heeft echter de voorkeur). 1.5.1
Huishoudelijke hulp en verblijf buiten de gemeente Oss
Er zijn in de Wmo geen bepalingen neergelegd over het recht op huishoudelijke hulp indien de belanghebbende gedurende een bepaalde periode in een stacaravan, vakantiehuisje of in het buitenland verblijft. Uit antwoorden van de staatssecretaris van VWS blijkt dat de compensatieplicht van een gemeente zich in beginsel uitstrekt tot inwonenden van de gemeente en dat deze "doorloopt" als die persoon tijdelijk niet in de gemeente verblijft. Voor de vraag wanneer iemand in een gemeente woont, is zowel de inschrijving in de GBA als het feitelijke verblijf van belang. Iemand die is ingeschreven in de gemeente Oss en gedurende een deel van het jaar verblijft in een vakantiehuisje in een andere gemeente, valt in beginsel onder de zorgplicht van de gemeente Oss. Hulp bij het huishouden in natura zal echter alleen in de gemeente Oss worden verstrekt omdat het redelijkerwijs niet van de gemeente kan worden verlangd om deze vorm van huishoudelijke hulp ook in een andere gemeente te verstrekken. In dat geval vervalt de keuzevrijheid van de cliënt wat betreft zorg in natura en een persoonsgebonden budget op grond van een overwegend bezwaar en besluit het college om gedurende de periode dat de belanghebbende in Oss verblijft hulp bij het huishouden in natura aan te bieden en een persoonsgebonden budget te verstrekken voor de periode dat de belanghebbende in een vakantiehuis in een andere gemeente verblijft; de compensatieplicht van de gemeente Oss wordt dan zo ingevuld dat betrokkene een persoonsgebonden budget ontvangt dat hij kan meenemen naar de gemeente waar het vakantiehuisje staat.
18
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Op grond van uitspraken van de Centrale raad van Beroep kan in Oss een persoonsgebonden budget voor huishoudelijke hulp worden verstrekt indien betrokkene niet langer dan 9 maanden per jaar buiten de gemeente in een vakantiehuis verblijft. 1.5.2
Woningaanpassing tweede woning buiten de gemeente
Een woningaanpassing voor een tweede woning buiten de gemeente valt buiten de compensatieplicht. 1.5.3
Ontvangen van een voorziening bij het verblijf in het buitenland
In de Wmo ontbreekt een regeling over het ontvangen van een voorziening in het buitenland. De wet bevat echter wel aanwijzingen waaruit kan worden afgeleid dat hij bedoeld is voor maatschappelijke participatie in de eigen omgeving. Zo is in artikel 4 lid 1 onder c Wmo geregeld dat beperkingen op het gebied van lokaal vervoer moeten worden gecompenseerd. Iets vergelijkbaars geldt voor het verplaatsen in en rond de woning, zie artikel 4 lid 1 onder b Wmo. Een meer concrete begrenzing van het recht op compenserende voorzieningen bij participatieproblemen in de eigen woonomgeving vindt daarom op basis van artikel 5 lid 1 Wmo plaats via de gemeentelijke verordening. Daarin regelen gemeenten dat er alleen aanspraak bestaat op individuele voorzieningen als men zijn (feitelijke) hoofdverblijf heeft in de gemeente.
19
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
HOOFDSTUK 2 VORM VAN VOORZIENINGEN EN EIGEN BIJDRAGEN
NATURA, PERSOONSGEBONDEN BUDGET, FINANCIËLE TEGEMOETKOMING
2.1
Sinds de invoering van de Wmo hebben personen die aanspraak hebben op een individuele voorziening, een wettelijke keuzevrijheid tussen het ontvangen van de voorziening in natura of het ontvangen van een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget, tenzij hiertegen overwegende bezwaren bestaan (artikel 6 van de Wmo). Er zijn drie vormen van verstrekking van individuele voorzieningen mogelijk: 1.
Allereerst is er de voorziening in natura;
2.
Artikel 6 Wmo bepaalt dat er een alternatief voor een voorziening in natura geboden moet worden en wel in de vorm van een persoonsgebonden budget;
3. 2.1.1
De derde vorm van verstrekking is de financiële tegemoetkoming. Voorziening in natura
Een voorziening in natura wil zeggen dat de gemeente de aanvrager een voorziening verstrekt die hij of zij kant-en-klaar krijgt. Deze voorziening kan in bruikleen of in eigendom worden verstrekt of als persoonlijke dienstverlening. Een verstrekking in natura heeft zowel voor de gemeente als de aanvrager enkele belangrijke voordelen. De gewenste voorziening zal in de regel goedkoper zijn omdat de gemeente in het kader van een overeenkomst (contract) met een aanbieder groot inkoopt en daarbij kortingen bedingt. Een ander belangrijk voordeel voor de gemeente is het gegeven dat een voorziening in natura die in bruikleen wordt verstrekt kan worden herverstrekt indien de voorziening voor de aanvrager om wat voor reden dan ook niet meer nodig is. De gemeente Oss heeft dan ook een depot van waaruit voorzieningen opnieuw worden uitgegeven. Uit het oogpunt van efficiency en kostenbeheersing is dit een belangrijk voordeel, ook al omdat de gemeente van elke vorm van voorziening slechts enkele veel verstrekte modellen zal uitkiezen waardoor een zekere standaardisatie van het assortiment wordt bereikt. Het meest in het oog springende voordeel voor de aanvrager is het gegeven dat het vervoermiddel bij de verstrekking in natura kant-en-klaar wordt verstrekt waarbij de kosten van onderhoud en service zijn inbegrepen. 2.1.2
Verschil financiële tegemoetkoming en persoonsgebonden budget
Het onderscheid tussen deze begrippen is niet altijd even duidelijk. Daar komt nog bij dat sommige financiële tegemoetkomingen forfaitaire financiële tegemoetkomingen zijn. De verschillen tussen deze verstrekkingsvormen kunnen het beste als volgt worden weergegeven:
20
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Financiële tegemoetkoming Een financiële tegemoetkoming is een bedrag bedoeld om een individuele voorziening mee te realiseren. Het begrip financiële tegemoetkoming wordt in de wet gebruikt in artikel 7 lid 2 waar gesproken wordt over een financiële tegemoetkoming voor een bouwkundige of woontechnische ingreep in of aan een woonruimte. Het verschil tussen een persoonsgebonden budget en een financiële tegemoetkoming is klein. Helder is wel dat bij een bouwkundige woningaanpassing die aan de eigenaar, niet de bewoner, moet worden uitbetaald, niet gesproken kan worden van een persoonsgebonden budget. Financiële tegemoetkoming in de vorm van een forfaitair bedrag Dit is een vast en niet gespecificeerd bedrag dat los van de werkelijke kosten en los van het inkomen wordt vastgesteld. Het is dus geen kostendekkend bedrag. Te denken valt aan een verhuiskostenvergoeding of een auto- of taxikostenvergoeding. Persoonsgebonden budget Dit is een geldbedrag bedoeld waarmee iemand zelf persoonlijke dienstverlening mee in kan kopen of een voorziening mee kan aanschaffen. De omvang van het persoonsgebonden budget wordt zo bepaald dat de aanvrager in staat is een voorziening in te kopen die gelijkwaardig is aan de in natura te verstrekken voorziening. De eisen waaraan de voorziening moet voldoen worden vastgelegd in een programma van eisen.
2.2
KEUZEVRIJHEID EN CONTRA-INDICATIES BIJ HET PERSOONSGEBONDEN BUDGET
Artikel 3 van de verordening bepaalt dat een individuele voorziening verstrekt kan worden in natura, als financiële tegemoetkoming en als persoonsgebonden budget. Het college stelt vast in welke situaties de bij wet verplichte keuze tussen een voorziening in natura en een persoonsgebonden budget wordt geboden aan de hand van de in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oss neergelegde criteria. In een aantal situaties wordt niet tot verstrekking van een persoonsgebonden budget overgegaan: Collectieve voorzieningen Er wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt wanneer de aanvraag een vervoersvoorziening betreft waar een collectief vervoerssysteem als bedoeld in artikel 22 onder a van de verordening in kan voorzien. In een overleg over het bovenregionale vervoer Valys, heeft de Tweede Kamer op 29 maart 2006 uitgesproken dat de keuzevrijheid van cliënten (voor een persoonsgebonden budget in dit geval) niet bedoeld is om goed draaiende systemen, zoals collectief vervoerssystemen, in gevaar te brengen. Als bijvoorbeeld in plaats van collectief vervoer (een voorziening in natura) een persoonsgebonden budget zou moeten worden verstrekt, zou de mogelijkheid bestaan dat door een leegloop van het collectief vervoer de basis onder dit vervoer uit zou vallen. Daarom is in de verordening nog steeds het primaat van het collectief vervoer opgenomen.
21
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Financieel handelingsonbekwaam Er wordt geen persoonsgebonden budget verstrekt als tijdens het onderzoek duidelijk aanwijzingen zijn gevonden waardoor het ernstige vermoeden bestaat dat de aanvrager het budget niet besteedt aan datgene waarvoor het gegeven is of het vermoeden bestaat dat de aanvrager financieel handelingsonbekwaam en er geen adequate budgetbegeleiding mogelijk is waardoor hij problemen zal hebben bij het omgaan met een persoonsgebonden budget. Het kan bij deze beperkende voorwaarde gaan om verstandelijk gehandicapten, mensen met verslavingsproblematiek maar ook om mensen met een gediagnosticeerde psychiatrische aandoening en mensen met psychogeriatrische klachten waarvan verwacht mag worden dat ze in de loop van het proces handelingsonbekwaam worden. Als deze mensen echter een goed netwerk hebben die voor hen het beheer kan verzorgen, kan een persoonsgebonden budget wel als keuze beschikbaar blijven. Cliënten met wettelijk vertegenwoordiger Bij cliënten met een wettelijk vertegenwoordiger wordt deze altijd geconsulteerd. Heeft men voor een persoonsgebonden budget gekozen dan zal de wettelijk vertegenwoordiger zelf of, in overleg met de wettelijk vertegenwoordiger, iemand anders worden aangewezen om het persoonsgebonden budget te beheren. Hierdoor wordt voorkomen dat iemand die handelingsonbekwaam is (of zelf voorziet dat men dat dreigt te worden) zelf een persoonsgebonden budget beheert. Cliënten zonder wettelijke vertegenwoordiger Cliënten die geen wettelijk vertegenwoordiger hebben, maar waarvan de inschatting wordt gemaakt dat het beheer van een PGB een probleem zou kunnen (gaan) vormen, worden dringend geadviseerd zorg in natura te nemen. Willen deze cliënten toch uitdrukkelijk een PGB dan dient te worden onderzocht of dit PGB correct wordt beheerd. Op indicatie van de consulent kan preventief na enige tijd een onderzoek naar het PGB-beheer worden ingesteld. Ook naar aanleiding van signalen en/of indicaties vanuit de omgeving van een dergelijke cliënt kan een (preventief) onderzoek worden ingesteld. Blijkt uit het onderzoek dat de betreffende cliënt het budget niet rechtmatig beheert, dan dient de PGB-regeling te worden beëindigd c.q. te worden omgezet naar zorg in natura waarop in de meeste gevallen recht zal bestaan. Progressief ziektebeeld Het bewuste artikel in het Besluit Wmo luidt: “Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt niet plaats indien op grond van de progressiviteit van het ziektebeeld de aangevraagde voorziening zo snel weer door een aangepaste voorziening vervangen dient te worden dat deze verstrekking zich daardoor niet leent voor een persoonsgebonden budget”. Kindervoorzieningen Een standaard kindervoorziening kan gemiddeld tussen de 18 en 24 maanden gebruikt worden voordat deze vervangen moet worden. Kindervoorzieningen worden daarom bij voorkeur in natura worden verstrekt. Meegroeivoorzieningen gaan meestal langer mee.
22
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Woonvoorziening welke in natura wordt verstrekt Verstrekking als persoonsgebonden budget vindt in de regel niet plaats indien het een verstrekking in de vorm van een woonvoorziening betreft die bij voorkeur als verstrekking in natura kan worden verstrekt.
23
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
2.3 VOORWAARDEN EN TOEPASSING PERSOONSGEBONDEN BUDGET De voorwaarden bij een persoonsgebonden budget worden genoemd in artikel 6 van de verordening. 2.3.1
Alleen bij individuele voorzieningen
Een van de voorwaarden voor een persoonsgebonden budget is dat deze alleen verstrekt wordt ten aanzien van individuele voorzieningen. Dat betekent dat bij algemene voorzieningen geen persoonsgebonden budget verstrekt wordt. Oss kent als algemene voorziening het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer (CVV). 2.3.2
Soorten persoonsgebonden budget
Bij het persoonsgebonden budget (PGB) in de Wmo vallen twee vormen te onderscheiden: 1.
Het persoonsgebonden budget voor diensten (zoals hulp bij het huishouden). Het gaat hierbij om betaling van tijd aan dienstverleners. De omvang van de diensten wordt bepaald aan de hand van de activiteiten die moeten worden overgenomen en de normtijden die hiervoor gelden. De budgethouder is zelf verantwoordelijk voor het in gang zetten en organiseren van de dienstverlening. In het hoofdstuk Hulp bij het huishouden wordt hier uitgebreid op ingegaan.
2.
Het persoonsgebonden budget voor voorzieningen zoals hulpmiddelen, woonvoorzieningen, vervoersvoorzieningen en rolstoelen. De belanghebbende is zelf verantwoordelijk voor de inkoop van een kwalitatief goede en adequate voorziening en voor onderhoud, reparatie en verzekering. Van belang is om de budgethouder hierover goed te informeren.
o
Persoonsgebonden budget voor diensten
Bij diensten gaat het om de betaling van tijd aan dienstverleners. Dit is zorg afkomstig uit de AWBZ. De methodiek van het persoonsgebonden budget van de AWBZ is, bij de invoering van de Wmo in 2007, overgenomen door de gemeente Oss. Er is daarbij geen onderscheid in tarieven gemaakt tussen hulp van het type HH1 en HH2, waarbij HH1 het (eenvoudige) poetswerk bedraagt en bij HH2 ook de signalerende rol van de zorgaanbieder gewenst is. De gemeente heeft het PGB voor zowel HH1 als HH2 op 77,6% gesteld van het door hen te betalen tarief van hulp in de vorm van HH2 in natura. De Centrale raad van Beroep heeft in 2011 een uitspraak gedaan dat het hanteren van het adviestarief CTG zoals dat bij de AWBZ werd toegepast onjuist is. Immers, aangezien het CTG sinds 2007 geen uurtarieven voor hulp bij het huishouden meer vaststelt is de gehanteerde vergelijkingsmaatstaf fictief geworden. De gemeente moet dus zelf reële tarieven voor het PGB huishoudelijke hulp vaststellen. Per 15 april 2012 is bij het PGB voor huishoudelijke hulp sprake van twee tarieven – analoog aan de huishoudelijke hulp in natura. De tarieven zijn in het Besluit maatschappelijke ondersteuning opgenomen. Uitgangspunt is dat het tarief toereikend is voor het inkopen van adequate hulp bij het huishouden.
24
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
In enkele gevallen kan het PGB niet toereikend zijn. Dit kan zich voordoen in het (sporadische) geval waarbij een cliënt hulp inkoopt bij een zorgaanbieder waarbij ook overheadkosten worden berekend. In deze gevallen dient van de hogere kosten van de huishoudelijke hulp uitgegaan te worden (die vanzelfsprekend door aanvrager aangetoond moeten worden) omdat een PGB cliënten altijd in staat moet stellen een voorziening in te kopen die gelijkwaardig is aan de in natura te verstrekken voorziening. Het PGB wordt dan gebaseerd op de tarieven die de gemeente bij de in naturaverstrekking van huishoudelijke hulp betaald aan de zorgaanbieders met wie een overeenkomst is afgesloten.
o
Persoonsgebonden budget voor voorzieningen
Het is van belang dat de gemeente de eisen waaraan de voorziening moet voldoen goed omschrijft in een programma van eisen welke onderdeel uitmaakt van de beschikking. Hiermee kan onduidelijkheid worden voorkomen over de eisen die aan de voorziening gesteld worden waardoor mogelijk een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Wordt toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking. •
Persoonsgebonden budget in de vorm van forfaitair bedrag
Bij deze vorm van persoonsgebonden budget kan bij bijvoorbeeld een indicatie voor een scootermobiel naar keuze van de gehandicapte ook een forfaitair geldbedrag wordt gegeven (ter waarde van de kostprijs van een scootermobiel) om een auto aan te schaffen. Dit is geen “echt” PGB omdat het bedrag hier niet de tegenwaarde van de voorziening vertegenwoordigd en omdat voor de met het PGB aan te schaffen voorziening feitelijk geen indicatie bestaat. (Zie onder vervoersvoorzieningen) 2.3.3.
Vaststellen van de hoogte van het budget bij voorzieningen
Bij het vaststellen van de hoogte van het PGB wordt uitgegaan van de bruto kosten van een voorziening in natura met BTW, verminderd met een korting van 10% en verhoogd met een vast bedrag voor de kosten van verzekering, onderhoud en reparatie. De cliënt is vrij om de voorziening aan te schaffen bij een leverancier naar keuze. Als er een aanvraag voor een PGB-voorziening binnenkomt, vindt er een onderzoek plaats aan de hand waarvan het programma van eisen wordt bepaald en wordt bepaald of het gaat om: o
een eenvoudige (standaard) voorziening onder € 1000;
o
een standaard voorziening boven €1000; of
o
een complexe voorziening.
25
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 De systematiek en de berekening van het toe te kennen PGB hangt af van bovengenoemde kenmerken van de gevraagde voorziening. Met standaardvoorzieningen worden die voorzieningen bedoeld die de gemeente Oss in het vaste verstrekkingenpakket (kernassortiment) heeft. De standaard vergoeding voor voorzieningen welke zijn opgenomen in het Osse kernassortiment is op 90% gesteld omdat blijkt dat iedereen minimaal deze korting krijgt bij leveranciers. De gemeente Oss krijgt bijvoorbeeld een korting van 30% bij de huidige leverancier. Een PGB van 90% van de brutokostprijs van een voorziening in Osse verstrekkingpakket is dus altijd toereikend om zelf de betreffende voorziening bij een leverancier naar keuze aan te schaffen. 1.
Onder een eenvoudige voorziening wordt verstaan een voorziening met een bruto prijs van minder dan € 1.000 euro. Het betreft hier de basisprijs exclusief eventuele individuele aanpassingen. Onder eenvoudige voorzieningen vallen bijvoorbeeld de lichtgewicht incidenteel rolstoelen en enkele douche- toiletvoorzieningen. Het begrip standaard houdt in dat het een voorziening betreft die ook in het kernassortiment van de gemeente Oss is opgenomen. Indien uit het onderzoek duidelijk wordt dat een aanvrager een dergelijke eenvoudige voorziening (met of zonder individuele aanpassingen) nodig heeft, wordt voor de berekening van het toe te kennen PGB het bruto bedrag van de betreffende voorziening op de lijst van de gemeentelijke leverancier (Doove) gehanteerd. Op dit bedrag wordt een korting van 10% in mindering gebracht (zie kader). Vervolgens wordt het bedrag verhoogd met de door aanvrager te betalen BTW en een vast bedrag (afhankelijk van de voorziening) voor de kosten van verzekering, reparatie en onderhoud. Dit bedrag – het uiteindelijke PGB - wordt vervolgens zonder offerte uitbetaald.
2.
Onder een standaardvoorziening boven € 1.000,00 wordt verstaan een voorziening met een bruto prijs boven de 1000 euro uit het kernassortiment van de gemeente. Nadat het programma van eisen is vastgesteld, kan het maximale PGB worden bepaald aan de hand van de bruto prijslijst van de leverancier analoog aan de berekening zoals onder 1. genoemd. Het verschil met de vorige voorziening is dat in deze gevallen wel een offerte aan cliënt wordt gevraagd. Deze offerte wordt getoetst waarna het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening wordt betaald, dus: 90% van de bruto kostprijs van de voorziening uit het kernassortiment dan wel de werkelijke kostprijs indien deze lager is.
3.
Onder complexe voorzieningen worden voorzieningen verstaan die niet in het kernassortiment van de gemeentelijke leverancier voorkomen. Tijdens het onderzoek zal er een selectie moeten plaatsvinden om aan de hand van het programma van eisen de goedkoopst compenserende voorziening te bepalen. De vaste leverancier van de gemeente zal hiervoor een “modelofferte” uitbrengen, uitgaande van de brutoprijs van de geselecteerde voorziening, inclusief de gespecificeerde prijs voor individuele aanpassingen. Dit bedrag wordt verminderd met 10% korting en verhoogd met BTW en een bedrag voor kosten van onderhoud, reparatie en verzekering. Het uiteindelijke bedrag is het zgn. referentie persoonsgebonden budget; het
26
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 maximaal te verstrekken PGB waarmee de gevraagde voorziening kan worden gekocht. Vervolgens wordt aan de cliënt een offerte gevraagd. Deze wordt getoetst en het bedrag van de goedkoopst compenserende voorziening wordt als PGB verstrekt. In alle situaties volgt een beschikking met het programma van eisen. De cliënt moet zelf de nota gedurende de afschrijvingstermijn van betreffende voorziening bewaren om controle door de gemeente (rechtmatigheid van de verstrekking) mogelijk te maken. Men wordt geacht goed met de voorziening om te gaan en het middel te verzekeren. o
Programma van eisen
Een programma van eisen is m.n. van belang bij de verstrekking van een persoonsgebonden budget voor voorzieningen. Om volstrekt duidelijk te laten zijn wat met het persoonsgebonden budget dient te worden aangeschaft en meer precies: aan welke vereisten de aan te schaffen voorziening dient te voldoen, wordt een zo nauwkeurig mogelijk omschreven programma van eisen bij de beschikking gevoegd. Hierdoor kan voorkomen worden dat door onduidelijkheid over de eisen die aan de voorziening gesteld moeten worden een verkeerde voorziening wordt aangeschaft. Dat zou tot inadequate voorzieningen kunnen leiden, wat op zich weer tot nieuwe aanvragen aanleiding zou kunnen zijn. Dit is uitsluitend te voorkomen door een programma van eisen onderdeel uit te laten maken van de beschikking. Wordt dan toch een voorziening aangeschaft die niet aan dat programma van eisen voldoet, dan is gehandeld in strijd met de beschikking. o
Onderhoudskosten: per voorziening is een bepaald bedrag in het PGB opgenomen voor de kosten va onderhoud, verzekering en reparatie. Deze bedragen zijn opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oss.
Levensduur Een persoonsgebonden budget wordt voor een bepaalde duur toegekend. Hoe lang een budgethouder met de voorziening en dus het budget moet doen hangt af van de levensduur van de voorziening, het (veranderende) ziektebeeld en de mate van gebruik. De levensduur van voorzieningen is gebaseerd op ervaringen van de gecontracteerde leverancier van de gemeente en ligt tussen de 4 (bijvoorbeeld kindervoorzieningen) en 7 jaar (bijvoorbeeld incidenteel rolstoelen). Wanneer na afloop van de termijn waarvoor het PGB is verstrekt een aanvraag wordt ingediend voor vervanging, beoordeelt de gemeente of het middel inderdaad technisch afgekeurd is. Is dit nog niet het geval dan wordt voor de resterende levensduur alleen een PGB verstrekt voor onderhoud, verzekering en reparatie. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning is een tabel terug te vinden met daarin de afschrijvingspercentages van diverse voorzieningen.
27
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Aanschaf tweedehands voorziening Het dient cliënten met klem te worden afgeraden om van een persoonsgebonden budget een tweedehandse voorziening aan te schaffen. Indien de belanghebbende van het PGB toch een tweedehandse voorziening koopt dan komt het risico van voortijdige afschrijving en reparatiekosten in principe voor rekening van de budgethouder. Er wordt in de regel geen nieuwe voorziening verstrekt wanneer de budgethouder een aanvraag voor een vervangende voorziening indient binnen de gemiddelde levensduur van de eerder toegekende voorziening. Vooraf en bij toekenning van de voorziening moet de belanghebbende hierop gewezen worden. Aanschaf goedkopere voorziening dan PGB Er kan voor gekozen worden een goedkopere voorziening aan te schaffen, bijvoorbeeld een opvouwbare scootermobiel in plaats van de tweeduizend euro duurdere Bec Sterling scootermobiel die de gemeente Oss in de regel als standaardvoorziening verstrekt. Ook hier geldt de eis dat de voorziening adequaat moet zijn en moet voldoen aan het programma van eisen. Voorzieningen moeten minimaal voorzien zijn van het CE-keurmerk. De voorkeur wordt gegeven aan producten die zijn voorzien van een GQ-keurmerk, of voldoen aan een vergelijkbaar keurmerk. Het risico is voor de budgethouder en er zal geen nieuwe voorziening worden verstrekt wanneer de budgethouder een aanvraag voor een vervangende voorziening indient binnen de gemiddelde levensduur van de eerder toegekende voorziening. Vooraf en bij toekenning van de voorziening moet de belanghebbende hierop gewezen worden. Aanschaf duurdere voorziening dan PGB Er kan voor gekozen worden een duurdere voorziening aan te schaffen of duurdere accessoires aan te laten brengen. De meerkosten hiervan blijven voor eigen rekening van de aanvrager evenals de meerkosten van onderhoud, reparatie en verzekering. Aanschaf inadequate voorziening Als de budgethouder een inadequate voorziening aanschaft van het persoonsgebonden budget dan zijn de consequenties hiervan voor rekening van de budgethouder. Er zal in die situaties dan ook geen andere voorziening worden verstrekt voor het einde van de termijn waarvoor het persoonsgebonden budget is verstrekt. Alleen bij wijzigingen in de medische situatie waardoor een voorziening niet meer adequaat is kan voordat de termijn is verstreken een aanvraag voor een vervangende voorziening worden ingediend. Tussentijdse aanpassingen aan voorziening Bij tussentijdse aanpassingen aan de voorziening zal worden uitgegaan van de goedkoopst compenserende oplossing. Duurdere aanpassingen dient de aanvrager zelf te betalen.
28
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Restwaarde Indien een belanghebbende gaat verhuizen naar een andere gemeente of de medische situatie verandert (wat leidt tot een aanvraag voor een andere voorziening) wordt de restwaarde van de voorziening bepaald en teruggevorderd. Het bepalen van de restwaarde wordt gedaan aan de hand van afschrijvingspercentages die zijn afgeleid van de afschrijvingspercentages die de gecontracteerde leverancier hanteert voor haar voorzieningen. Er is gekozen voor restwaardebepaling, omdat het innemen van de voorziening zal leiden tot een depot met een te grote variëteit aan voorzieningen die veelal niet herinzetbaar zijn. Meestal wordt gekozen voor PGB, omdat de keuze is gevallen op een voorziening die niet binnen het assortiment van de gemeente aanwezig is of omdat men niet bij de gecontracteerde leverancier wil afnemen. Bij juiste voorlichting door de gemeentelijk adviseur over de risico’s van een PGB kan de belanghebbende een weloverwogen keuze maken voor een PGB. Wil de belanghebbende het risico van terugbetalen van restwaarde niet aangaan, dan kan deze kiezen voor een voorziening in natura. Het past binnen de financiële verantwoordelijkheid van een PGB dat er risico bestaat op terug moeten betalen van een restwaarde. Bij een wijziging in de medische situatie waarbij een andere voorziening moet worden verstrekt, wordt de restwaarde van de nieuw te verstrekken voorziening afgetrokken. De voorwaarden hieromtrent worden schriftelijk per beschikking aan de belanghebbende medegedeeld. Voor een berekening van de restwaarde zie Besluit maatschappelijke ondersteuning. Bij overlijden van de belanghebbende zal er niet worden overgegaan tot terugvorderen van het PGB. 2.3.4
De uitbetaling van het persoonsgebonden budget
Als het persoonsgebonden budget berekend is, kan het bij beschikking aan de aanvrager worden bekendgemaakt. In deze beschikking wordt vermeld wat de omvang van het persoonsgebonden budget is, voor hoeveel jaren of voor welke periode het persoonsgebonden budget bedoeld is, hoe het PGB moet worden verantwoord en of er een eigen bijdrage in de kosten verschuldigd is. Voor een PGB voorzieningen geldt dat het bedrag voor onderhoud, reparatie en verzekering een vast bedrag is dat jaarlijks wordt uitbetaald aan de budgethouder. Bij het persoonsgebonden budget voor diensten vindt de betaling eenmaal per 4 weken plaats (13 keer per jaar). 2.3.5
De controle van het persoonsgebonden budget
Vanaf 1 januari 2013 zal er een volledige controle plaatsvinden op alle verstrekte PGB’s. Daarbij wordt beoordeeld of het persoonsgebonden budget besteed is aan het doel waarvoor het verstrekt is. Is dat het geval, dan hoeft er verder niets te gebeuren. Is het persoonsgebonden budget anders besteed dan bedoeld, dan kan het college het persoonsgebonden budget geheel of gedeeltelijk terugvorderen. Daarbij zal leidend zijn of er opzet in het spel is geweest, of dat sprake is geweest van onwetendheid. In die laatste situatie zal overlegd worden dat deze situatie in de toekomst vermeden dient te worden. Bij opzet zal afgewogen worden of terugvordering in verhouding staat tot wat er bewust onjuist is gedaan.
29
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 2.3.5.1 De controle van het persoonsgebonden budget voor voorzieningen Voorwaarden •
de voorziening moet uiterlijk 6 maanden na uitbetaling van het PGB worden aangeschaft;
•
indien een voorziening wordt aangeschaft waarvan de levensduur lager is dan de voorziening opgenomen in het programma van eisen, dan komt dit risico van extra onderhoudskosten en voortijdige afschrijving in principe voor rekening van de budgethouder. Het toegekende bedrag is namelijk afgestemd op de levensduur van de geadviseerde voorziening;
•
van de belanghebbende wordt verwacht dat deze goed met de voorziening omgaat, de voorziening goed onderhoudt en de voorziening verzekert tegen schade en diefstal.
2.3.5.2 De controle van het persoonsgebonden budget voor diensten Voorwaarden tot 1 januari 2013 Tot 1 januari 2013 geldt dat bij een PGB voor diensten, afhankelijk van de hoogte van het PGB, verantwoordingsformulieren ingevuld dienen te worden. Een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen moet door de cliënt bewaard worden; deze gegevens kunnen tijdens een steekproef opgevraagd worden. Niet het gehele bedrag van het PGB hoeft door cliënt te worden verantwoord; er is sprake van een verantwoordingsvrij bedrag waarover men geen verantwoording dient af te leggen om de administratieve lasten voor budgethouders te verminderen. In Oss is het verantwoordingsvrije bedrag vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Dit deel van het PGB hoeft niet verantwoord te worden door de budgethouder. Dit bedrag is in principe vrij besteedbaar. Alleen over het meerdere van het PGB moet verantwoording worden afgelegd indien de gemeente hier (steekproefsgewijs) om vraagt. Voorwaarden vanaf 1 januari 2013 Vanaf 1 januari 2013 moet altijd een verantwoordingsformulier worden ingevuld. Daarbij moet een overzicht van de salarisadministratie met bewijsmiddelen worden aangeleverd. Het gehele bedrag van het PGB dient door de cliënt te worden verantwoord. 2.3.6.
Het verantwoordingsvrije bedrag
Vervallen 2.3.7.
De budgetbegeleiding door de SVB
De sociale verzekeringsbank (SVB) ondersteunde budgethouders bij persoonsgebonden budgetten op grond van de AWBZ bij hun werkgeverstaak. De budgethouder is opdrachtgever van de zorgverlener, of zelfs werkgever. Dat brengt verantwoordelijkheden met zich mee. Als de budgethouder werkgever is moet er bijvoorbeeld voor gezorgd worden dat de zorgverlener op tijd betaald wordt, en dat de
30
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 loonbelasting en sociale premies worden afgedragen. De budgethouder moet ook weten wat hij moet doen als de zorgverlener ziek wordt. Het SVB Servicecentrum PGB biedt hulp en advies aan cliënten. De gemeente Oss heeft een contract met de SVB gesloten in het kader waarvan deze hulp wordt verleend.
2.4
DE EIGEN BIJDRAGE EN HET EIGEN AANDEEL
In artikel 7 van de verordening is vastgelegd aan wie een eigen bijdrage of eigen aandeel kan worden opgelegd, de hoogte daarvan en voor welke voorzieningen. Van een eigen bijdrage is sprake als er betaald moet worden voor een individuele voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Bij een voorziening in de vorm van een financiële tegemoetkoming kan geen eigen bijdrage worden gevraagd, maar dan noemen we het een eigen aandeel. 2.4.1
Wie wordt een eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd?
Er kan alleen een eigen bijdrage of eigen aandeel worden gevraagd van personen van 18 jaar of ouder. Een aanvraag voor personen jonger dan 18 jaar zal in de meeste gevallen door de ouders of verzorgers worden gedaan. Op grond van artikel 15 Wmo kan er op dit moment nog geen eigen bijdrage of eigen aandeel van de ouders of verzorgers worden gevraagd. Het kind zelf zal in de meeste gevallen ook geen draagkracht hebben. Daarom is besloten voorlopig geen eigen bijdrage of eigen aandeel op te leggen voor personen jonger dan 18 jaar. 2.4.2
Wanneer wordt er een eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd?
Voor 15 april 2012 kende Oss alleen een eigen bijdrage bij de huishoudelijke hulp. Vanaf 15 april 2012 kan er ook een eigen bijdrage gevraagd worden bij een individuele voorziening in natura of in de vorm van een persoonsgebonden budget. Ook bij voorzieningen die in bruikleen worden verstrekt (zoals scootmobielen, roerende woonvoorzieningen ) mag de eigen bijdrage worden opgelegd. Tot slot wordt een eigen aandeel gevraagd bij de forfaitaire vervoersvoorzieningen (taxi, rolstoeltaxi, auto en bruikleenauto). Individuele voorzieningen verstrekt vóór 15 april 2012 Voorzieningen in bruikleen die vóór 15 april 2012 zijn verstrekt worden niet achteraf belast met een eigen bijdrage. Pas als er ná 15 april 2012 een nieuwe c.q. vervangende voorziening wordt verstrekt gaan wij een eigen bijdrage opleggen. Dat kan voorkomen als de gebruiker zelf een andere voorziening aanvraagt maar ook na een heronderzoek of technische keuring. Het maakt hierbij niet uit of een nieuwe voorziening wordt verstrekt of een herverstrekking uit het depot.
31
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Financiële tegemoetkomingen verstrekt vóór 15 april 2012 Voor individuele vervoerskostenvergoedingen voor het gebruik van een auto of taxi die toegekend zijn vóór 15 april 2012 geldt een overgangsregeling en wordt pas vanaf 1 januari 2013 een eigen aandeel opgelegd. Voor vervoerskostenvergoedingen voor het gebruik van een auto of taxi die ná 15 april 2012 zijn toegekend, geldt dat vanaf de datum van de aanvraag een eigen aandeel wordt opgelegd. 2.4.3
Wanneer wordt er géén eigen bijdrage of eigen aandeel opgelegd?
•
Als de eigen bijdrage bij de betreffende voorziening uitdrukkelijk is uitgesloten op grond van de wet of gemeentelijk beleid. Dat geldt voor de volgende voorzieningen: –
Rolstoelen;
–
Het Collectief Vraagafhankelijk Vervoer;
–
Verhuiskostenvergoedingen, rolstoeltapijt, woningaanpassingen in gemeenschappelijke ruimten en woningsanering.
•
Aan personen jonger dan 18 jaar.
•
Aan personen die voor zichzelf of hun echtgenoot een intramurale eigen bijdrage op grond van de AWBZ moeten betalen.
•
Aan personen die meer dan één nacht in een maatschappelijke opvang of een vrouwenopvang verblijven.
•
Als er niet binnen 2 jaar na inwerkingtreding van de verordening een beschikking dan wel voorlopige beschikking tot vaststelling van deze bijdrage is verzonden.
•
Als iemand niet (juist) is ingeschreven in de Gemeentelijke Basisadministratie (GBA) en het CAK het adres van de persoon dus niet kan achterhalen.
2.4.3 •
Hoogte van de eigen bijdrage of eigen aandeel De hoogte van de eigen bijdrage is afhankelijk van het verzamelinkomen. De eigen bijdrage wordt berekend en geïnd door het Centraal Administratiekantoor (CAK). Het CAK werkt met verzamelinkomens vanuit een peiljaar, welk jaar twee jaar voor het lopende jaar ligt. Dit betekent dat er soms een voorlopige vaststelling zal plaatsvinden en achteraf een definitieve vaststelling. Er mag geen opeenstapeling zijn tussen de eigen bijdrage Wmo en de extramurale eigen bijdrage AWBZ (anticumulatiebeding).
•
Een eigen bijdrage voor een persoonsgebonden budget (of een financiële tegemoetkoming met een eigen aandeel) mag elke 4 weken gevraagd worden. Vier weken staat gelijk aan één periode.
•
Bij een voorziening die in eigendom wordt verstrekt mag maximaal 39 periodes van 4 weken een eigen bijdrage worden opgelegd.
•
Bij een voorziening die in bruikleen wordt verstrekt mag de eigen bijdrage maximaal de kostprijs van de voorziening bedragen. De kostprijs wordt bepaald door de aanschafwaarde van de voorziening vermeerderd met de bijdrage voor onderhoud en verzekering. Het aantal periodes is afhankelijk van de te verstrekken voorziening.
32
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 •
Als bij herverstrekking van de voorziening de kostprijs nog niet volledig is geïnd, mag aan de volgende gebruiker eveneens een eigen bijdrage worden opgelegd. De totale eigen bijdrage die aan de verschillende gebruikers wordt opgelegd mag maximaal de kostprijs bedragen.
Restitutie eigen bijdrage bij lage inkomens Bij een laag inkomen (tot 120% van de bijstandsnorm) is het mogelijk de eigen bijdrage voor voorzieningen via de individuele bijzondere bijstand van de Wet Werk en Bijstand (WWB) terug te krijgen. Er dient hiervoor apart een aanvraag te worden ingediend bij Zorgplein Oss. Sinds 1 januari 2012 is de eigen bijdrage voor de huishoudelijke hulp Wmo (evenals de eigen bijdrage AWBZ bij persoonlijke verzorging) meeverzekerd in de collectieve ziektekostenverzekering van Oss (AZOSS) voor minima. Om deelnemer van AZOSS te kunnen zijn mag het inkomen niet meer bedragen dan 120% van het sociaal minimum. De eigen bijdrage Wmo/AWBZ is tot een maximum van € 750,per kalenderjaar meeverzekerd. Voor mensen die niet via AZOSS zijn verzekerd is het mogelijk de eigen bijdrage via de individuele bijzondere bijstand van de Wet Werk en Bijstand (WWB) terug te krijgen. Er dient hiervoor apart een aanvraag te worden ingediend bij Zorgplein Oss. Cliënten worden hierop zowel door de behandelende consulent als via de beschikking geattendeerd 2.5
OVERGANGSRECHT EN AFBOUWREGELINGEN
Met ingang van 15 april 2012 wijzigt de regelgeving ten aanzien van een aantal voorzieningen door gemeentelijke bezuinigingen bij de individuele voorzieningen van de Wmo. Dit heeft gevolgen voor cliënten. Sprake is van de volgende wijzigingen: •
Het vervallen van een individuele vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van een eigen auto, taxi of vervoer door derden (VVK) na herindicatie door het aanscherpen van het primaat van het CVV;
•
Het vervallen van het forfaitaire bedrag wat naast het collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV) werd toegekend;
•
De verlaging van het tarief van het persoonsgebonden budget voor hulp bij het huishouden HH1.
Omdat dit ingrijpende financiële gevolgen kan hebben, zijn overgangs- en afbouwregelingen in het leven geroepen waardoor cliënten zich kunnen instellen op de nieuwe situatie. De specifieke regelingen zijn terug te vinden bij de hierboven vermelde voorzieningen in de Beleidsregels en in de Verordening.
33
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 2.6.
SCHEMATISCH OVERZICHT EIGEN BIJDRAGE/EIGEN AANDEEL HULP BIJ HET HUISHOUDEN Soort voorziening
Bijdrage/aandeel
Maximale periode
Zorg in natura
Ja
Gedurende volledige looptijd voorziening
PGB
Ja
Gedurende volledige looptijd voorziening WOONVOORZIENINGEN
Woningaanpassing
Ja
Maximaal 39 periodes of tot kostprijs
Gemeensch. ruimten
Nee
Roerende woonvoorz. in
Ja
Maximaal 39 periodes of tot kostprijs
Ja
Maximaal 39 periodes of tot kostprijs
eigendom verstrekt Roerende woonvoorz. in bruikleen verstrekt Verhuiskostenvergoeding
Nee
Herinrichtingskosten
Ja
Woningsanering
Nee
Rolstoeltapijt
Nee
Uitraasruimte/woonunit
Ja
Kosten keuring,
Nee
Maximaal 39 periodes of tot kostprijs
Maximaal 39 periodes of tot kostprijs
onderhoud, reparatie VERVOERSVOORZIENINGEN Collectief vervoer
Nee
Vervoerskostenvergoeding
Ja
Gedurende volledige looptijd voorziening
Autoaanpassing
Ja
Tot kostprijs
Rolstoeltoegankelijke auto
Ja
Tot kostprijs
Gesloten buitenwagen
Ja
Tot kostprijs
Scootmobiel
Ja
Tot kostprijs
Overige vervoermiddelen,
Ja
Tot kostprijs
Ja
Tot kostprijs
of bus
bijvoorbeeld driewielfiets Aanpassingen aan vervoersvoorzieningen Kosten keuring,
Nee
onderhoud, reparatie ROLSTOELEN Rolstoelen
Nee
Aanpassingen
Nee
Kosten keuring,
Nee
onderhoud, reparatie KINDERVOORZIENINGEN Nee
34
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 HOOFDSTUK 3 HULP BIJ HET HUISHOUDEN
3.1
HULP BIJ HET HUISHOUDEN IN DE WMO
3.1.1
Definitie huishoudelijke hulp
“ Huishoudelijke hulp omvat het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van het verzorgen van het huishouden in verband met een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap of een psychosociaal probleem die of dat leidt of dreigt te leiden tot het disfunctioneren van de verzorging van het huishouden van de persoon met beperkingen dan wel van de leefeenheid waartoe de persoon met beperkingen behoort.” Concreet betekent dit dat huishoudelijke hulp is gericht op: •
activiteiten om het huishouden en het gezin “draaiende” te houden. Het kan hierbij gaan om het overnemen van taken of het begeleiden ervan;
•
de organisatie van het huishouden in verband met chronische ziekte of beperkingen;
•
Het verzorgen en opvangen van jonge kinderen in verband met uitval van de primaire verzorger(s) en afwezigheid van informele zorg waarbij het primair gaat om het ondersteunen of overnemen van taken;
•
het (in beperkte mate) begeleiden of ondersteunen bij het uitvoeren van activiteiten gericht op het huishouden.
3.1.2
Huishoudelijke hulp en de verordening Wmo
Artikel 9 van de verordening bepaalt dat men in aanmerking kan komen voor hulp bij het huishouden in natura of in persoonsgebonden budget, wanneer sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Daarnaast kan ook hulp bij het huishouden toegekend worden in situaties waarbij de mantelzorger problemen heeft bij de uitvoering van mantelzorg. Daarbij dient er van uitgegaan te worden dat de hulp bij het huishouden plaatsvindt bij de hulpvrager die de mantelzorg ontvangt en niet bij de mantelzorger thuis, indien die een ander woonadres heeft als de hulpvrager. Voor een cliënt is het belangrijk dat het aanvraag- en indicatieproces zo cliëntvriendelijk en efficiënt mogelijk is georganiseerd. Dit betekent dat iedere aanvraag (zowel Wmo als AWBZ) bij de afdeling Zorg kan worden ingediend. De gemeente handelt dat deel van de aanvraag dat tot de AWBZ behoort niet zelf af, maar geeft dit door aan het CIZ die hiertoe wel bevoegd is. 3.1.3
Indiceren via huisbezoek
Een huisbezoek kan aanvullende informatie geven over de regiefunctie en de leefomstandigheden van de betreffende aanvrager. Een huisbezoek dient ook plaats te vinden als gebruikelijke zorg de grondslag is voor een afwijzing en de motivering hiervan voor de zorgvrager niet duidelijk is.
35
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 3.1.4
De indicatietermijn
De termijn waarvoor huishoudelijke hulp kan worden geïndiceerd kan variëren van 6 weken tot 5 jaar; afhankelijk van de situatie (nader onderzoek op korte termijn noodzakelijk, te verwachten wijzigingen in gezondheidssituatie of omstandigheden, de prognose van de beperkingen etc.). 3.1.5
Vervallen. 4
3.1.6
Samenwerking met ketenpartners
Er wordt vanuit de gemeente gestuurd op een dusdanige samenwerking met diverse partijen in de ‘zorgketen’ (CIZ, MEE, eventuele behandelaars van de zorgaanvrager, deskundige instanties), dat de cliënt maar eenmalig een aanvraag hoeft in te dienen waarna de noodzakelijke onderzoeken, samen met een zonodig extern ingekocht medisch advies, kunnen leiden tot een zorgvuldige diagnose en beoordeling van de aanvraag. Indien naar de opvatting van de zorgaanbieder wijziging van de indicatie nodig is (bijvoorbeeld omdat zwaardere zorg nodig lijkt) zal op verzoek van de zorgaanbieders een nader onderzoek door de gemeente plaatsvinden en zo nodig herindicatie volgen. 3.1.7
Huishoudelijke hulp en de AWBZ functies
Huishoudelijke hulp raakt soms nauw aan de functies die onder de AWBZ vallen, zoals persoonlijke verzorging en begeleiding. Het grensgebied waar bijvoorbeeld huishoudelijke hulp in het kader van de Wmo ophoudt en de functie Begeleiding in de AWBZ begint is niet altijd even duidelijk. Ter verduidelijking: •
huishoudelijke hulp is gericht op het bieden van hulp bij het uitvoeren van de huishoudelijke taken. Alleen als het gaat om een beperkte en kortdurende instructie hoe het huis schoongemaakt moet worden dan kan een beperkte indicatie voor hulp bij het huishouden onderdeel zijn van de Wmo. Het gaat dan altijd om een instructie die in korte tijd tot effect moet leiden;
•
de functie persoonlijke verzorging is gericht op het ondersteunen bij of het overnemen van activiteiten op het gebied van lichaamsgebonden zorg;
•
de functie begeleiding omvat ondersteunende en activerende activiteiten gericht op het bevorderen van de zelfredzaamheid (het voeren van regie, het aanbrengen van structuur, maar ook het overnemen van toezicht bijvoorbeeld bij respijtzorg). Iemand komt alleen in aanmerking voor deze AWBZ-zorg indien er sprake is van ernstig regieverlies of een ernstige invaliderende aandoening of beperking. Het CIZ beoordeelt of er sprake is van lichte, matige of ernstige beperkingen.
4 Zie hoofdstuk 2.4: de eigen bijdrage en eigen aandeel Wmo
36
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 3.1.8.
Ondersteunende begeleiding in de Wmo
De gemeente is momenteel doende beleid te ontwikkelen voor de Ondersteunende Begeleiding die niet meer onder de AWBZ valt. Momenteel wordt elke individuele aanvraag afzonderlijk beoordeeld. Er wordt maatwerk geleverd. 3.1.9.
Zorgzwaartepakket
Vanaf 1 juli 2007 krijgen mensen die niet langer zelfstandig kunnen wonen, een beschermde woonomgeving willen of toezicht op een therapeutisch leefklimaat nodig hebben een zorgindicatie in de vorm van een zorgzwaartepakket (ZZP) op grond van de AWBZ. In een ZZP zit verpleging en verzorging en, afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden, woonfaciliteiten, dagbesteding en/of behandeling en andere aanvullende diensten. Belanghebbenden met een ZZP hebben een aantal keuzes die van invloed kunnen zijn op het wel of niet ontvangen van een Wmo-indicatie voor hulp bij het huishouden:
Wijze van verzilvering
Datum indicatiestelling verblijf
HV AWBZ of Bijzonderheden/ opmerking HH Wmo
1. Intramuraal
Geen onderscheid op datum
HV AWBZ
Tijdens periode van overbruggingszorg voorafgaand aan opname (max. half jaar): dan HH Wmo (want: extramurale zorg).
2. PGB
Vóór 1-1-2009
HH Wmo
Dit loopt door tot cliënt herindicatie krijgt. Gemeenten worden niet altijd op de hoogte gesteld en blijven soms daarna ook de HH leveren.
3. PGB
Na 1-1-2009
HV AWBZ
Cliënt mag PGB besteden aan HV, maar krijgt hiervoor geen extra budget.
4. VPT
Geen onderscheid op datum
HV AWBZ
Gemeenten weten niet altijd dat cliënt hiervoor kiest en blijven HH verzorgen.
5. Langdurig thuis (ZZP vertaald naar extramurale f/k)
Geen onderscheid op datum
HH Wmo
Dit is extramurale zorg en daarom ten laste van Wmo. Zie bericht op Wmo-site.
Toelichting: Het gaat in alle gevallen om iemand met een indicatie in een ZZP-klasse. Dat is dus een indicatie waarbij intramurale opname noodzakelijk geacht wordt. Ad 1: wie intramuraal in een AWBZ-erkende instelling is opgenomen valt wat betreft de HH onder de AWBZ, omdat de functie verblijf ook het schoonhouden bevat. Wie op de wachtlijst staat valt tijdens die periode onder de Wmo met een maximum van een half jaar. Mocht men langer op de wachtlijst staat dan behoort verlenging van de HH tot de mogelijkheden. Ad 2 en 3: indien een cliënt een ZZP heeft en dat omzet in een PGB om thuis te blijven wonen wordt de indicatiedatum belangrijk. Is die voor 1 januari 2009, dan moet de Wmo voor de HH zorgen, is de indicatiedatum na 1 januari 2009, dan valt de HH onder de AWBZ. Het is dus van belang dat de gemeente weet dat iemand met een ZZP-indicatie van na 1 januari 2009 thuis woont.
37
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
Ad 4: wie een VPT (Volledig Pakket zorg Thuis) heeft – en dat moet een instelling willen, daar kan men dus niet voor kiezen of het is niet afdwingbaar bij een instelling! – heeft valt wat betreft de HH onder de AWBZ. Ook deze informatie moet de gemeente dus weten. Ad 5: sprake is nog van een groep die een oude indicatie in functies heeft waaronder Vb (verblijf). Hiervoor geldt dat die persoon zelfstandig woont. De HH vindt dan in het kader van de Wmo plaats. Na herindicatie zal dat een ZZP worden van na 1 januari 2009 zodat dan de HH overgaat van gemeente naar AWBZ.
38
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
3.2
TOEGANG TOT HULP BIJ HET HUISHOUDEN
3.2.1
Toegangscriteria en uitgangspunten
Bij een verzoek om huishoudelijke hulp gelden, naast de algemene voorwaarden voor het recht op een voorziening, de volgende indicatiecriteria: 1. Persoonsgebonden criteria (de medische en psychosociale omstandigheden); 2. Omgevingsgerelateerde criteria (de leefeenheid is medeverantwoordelijk); 3. Voorliggende voorzieningen en hulpmiddelen. 1.
Persoonsgebonden criteria (de medische en psychosociale omstandigheden);
Het ligt voor de hand om bij de toegangsbeoordeling beperkingen in het kunnen verzorgen van het huishouden een rol te laten spelen. Dit kunnen bijvoorbeeld beperkingen zijn als gevolg van: o
een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening of beperking;
o
een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap;
o
een psychosociaal probleem (dreigend disfunctioneren).
Huishoudelijke hulp komt in beeld als disfunctioneren dreigt. Dat kan zich uiten in vervuiling van de woning of kleding, verwaarlozing of ontreddering van zichzelf of afhankelijke huisgenoten waardoor het functioneren in of buitenshuis belemmerd wordt. Bij een verzoek om huishoudelijke hulp dient allereerst te worden nagegaan of er sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek. Die ziekte of dat gebrek kunnen liggen op de terreinen als vermeld in artikel 1 van de Wmo: mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem of een psychosociaal probleem. De vaststelling hiervan zal op objectieve wijze plaats moeten vinden en in een deel van de gevallen op basis van een medische beoordeling. In dat kader kan het noodzakelijk zijn medisch advies te vragen aan een medisch adviseur die daartoe de nodige deskundigheid bezit. Daarbij dient bijzondere aandacht te bestaan voor de zogenaamde medisch moeilijk te objectiveren aandoeningen (moa’s), waarbij gewaakt moet worden voor het verlenen van antirevaliderende hulp, en psychische problematiek. 2.
Omgevingsgerelateerde criteria
In de toegangsbeoordeling dient rekening gehouden te worden met de mogelijkheden die een partner, of andere huisgenoot heeft in de verzorging van het huishouden, de gebruikelijke zorg. Het uitgangspunt is dat een leefeenheid (zie paragraaf 3.3) zelf verantwoordelijk is voor het eigen huishouden, de eigen gezondheid, levensstijl en de wijze waarop het huishouden wordt gevoerd. De zorg in het kader van de Wmo is ter aanvulling op de eigen mogelijkheden. 3.
Voorliggende voorzieningen en technische hulpmiddelen
Er zijn voorzieningen die kunnen voorkomen dat huishoudelijke verzorging nodig is. Voorliggende voorzieningen, die altijd algemeen gebruikelijk zijn, zijn bijvoorbeeld de kinderopvang (crèche,
39
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 kinderdagverblijf, overblijfmogelijkheden op school, voor- of naschoolse opvang); oppascentrale; maaltijddienst; hondenuitlaatservice; boodschappendienst (mits aanwezig) enz. De voorliggende voorziening moet ter plaatse wel beschikbaar zijn. Is dat niet zo, dan is er geen sprake van een voorliggende voorziening. Hiertoe is het nodig rekening te houden met de sociale kaart zoals die ter plekke bestaat. Niet relevant is of men gebruik wil maken van een voorliggende voorziening. Ook is niet relevant welke kosten aan de voorliggende voorziening zijn verbonden, tenzij sprake is van een inkomen dat door kosten op grond van de ziekte of het probleem onder de bijstandsnorm uitkomt of dreigt uit te komen. Het besluit om een voorliggende voorziening te indiceren dient op individuele basis onderzocht te worden omdat er situaties denkbaar zijn waarbij een voorliggende voorziening een minder adequate oplossing is. Op grond van het Uitvoeringsprotocol Wmo dient de gemeente in ieder individueel geval te bezien met welke middelen de participatie van cliënten op basis van de ICF-normen zo optimaal mogelijk wordt gewaarborgd. In die situaties waarbij het indiceren van een voorliggende voorziening (mede) kan leiden tot (toenemende) eenzaamheid en sociaal isolement dient overwogen te worden voor diensten zoals maaltijdverzorging, hondenuitlaatservice of boodschappen extra tijd voor de in te zetten huishoudelijke hulp te indiceren. Particuliere hulp is géén voorliggende voorziening. Er is een indicatie voor hulp bij het huishouden als er sprake is van beperkingen in het huishouden, ongeacht of iemand al een particuliere hulp heeft. Als de cliënt niet bereid of in staat is de hulp op eigen kosten te continueren dan is er aanspraak op de voorziening hulp bij de huishouding. Er wordt geen hulp bij het huishouden toegekend als de problemen van de persoon met beperkingen opgelost kunnen worden met (technische) hulpmiddelen. Dit betreft bijvoorbeeld (algemeen gebruikelijke) huishoudelijke apparatuur zoals een wasmachine, droogtrommel, afwasmachine, stofzuiger, enzovoort. Als deze apparaten een adequate oplossing zouden bieden voor het probleem dan hebben deze hulpmiddelen de voorkeur boven het inzetten van hulp bij de huishouding aangezien de zelfstandigheid van de persoon met beperkingen erdoor wordt bevorderd. Zonodig kan gewezen worden op eerstelijns ergotherapie voor het leren omgaan met hulpmiddelen en het reorganiseren van het huishouden. Gedurende de tijd dat de persoon moet leren omgaan met de hulpmiddelen of moet leren het huishouden te reorganiseren kan tijdelijk een indicatie voor huishoudelijke hulp worden afgegeven.
40
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 3.2.2
Huishoudelijke hulp in een AWBZ-instelling
Voor personen die verblijven in een AWBZ-instelling geldt dat huishoudelijke hulp is opgenomen in de functie verblijf en niet vanuit de Wmo wordt geïndiceerd (zie ook paragraaf 3.1 hulp bij het huishouden en de AWBZ functies. 3.2.3
Huishoudelijke hulp in een particuliere zorginstelling
Voor particuliere zorginstellingen die verzorging bieden geldt dat daar hulp bij het huishouden voor het eigen appartement of kamer geïndiceerd kan worden in zoverre de zorg niet door betrokkene wordt betaald. Dan gaat het immers om reeds aanwezige professionele zorg en is er geen tekort of probleem. Dit geldt ook voor door de zorginstelling verzorgde wasverzorging of maaltijdverzorging. 3.2.4
Respijtzorg/mantelzorg
Bij problemen met het uitvoeren van mantelzorg kan het inzetten van zogenaamde respijtzorg door de gemeente geïndiceerd zijn. Respijtzorg wordt gegeven als de mantelzorger overbelast is of dit dreigt te raken. Respijtzorg heeft tot doel de mantelzorger te ontlasten waardoor hij mantelzorg kan blijven geven. Het is daarbij niet de bedoeling dat de huishouding van de mantelzorger wordt overgenomen maar het is wel mogelijk dat het huishouden van degene die mantelzorg ontvangt wordt overgenomen. Mantelzorg wordt vaak gegeven door uitwonende volwassen kinderen. Bij een aanvraag voor huishoudelijke hulp waarbij ook mantelzorg blijkt te worden gegeven dient altijd ook contact met de mantelzorger te worden opgenomen alvorens de indicatie hierop wordt afgestemd. 3.2.5
Huishoudelijke hulp bij verblijf buiten de gemeente of in het buitenland
De handelswijze bij deze situaties is opgenomen in Hoofdstuk 1 paragraaf 1.5 Domicilie.
41
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
3.3
GEBRUIKELIJKE ZORG
Het eerste lid van artikel 10 van de Wmo-verordening bepaalt dat, “Als tot de leefeenheid waar de persoon met beperkingen deel van uitmaakt één of meer huisgenoten behoren die wel in staat zijn het huishoudelijke werk te verrichten men niet in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden.” Deze beperking heet “gebruikelijke zorg”. Gebruikelijke zorg wil zeggen dat als de hulpvrager huisgenoten heeft die het huishoudelijke werk over kunnen nemen, zij in principe verondersteld worden dit door een herverdeling van de huishoudelijke taken te doen, waardoor minder of geen hulp bij het huishouden geïndiceerd hoeft te worden. Dit is gebaseerd op de gedachte dat een leefeenheid in gezamenlijkheid verantwoordelijk is voor het huishoudelijke werk. Onder huishoudelijke taken vallen zowel de uitstelbare als de niet-uitstelbare taken. Bij de beoordeling of sprake is van gebruikelijke zorg spelen de volgende vragen een centrale rol: •
van wie wordt verwacht dat hij huishoudelijke taken overneemt?
•
welke huishoudelijke taken (moeten) worden overgenomen?
•
in welke gevallen wordt dat niet verwacht?
3.3.1
De leefeenheid
Onder het begrip leefeenheid wordt verstaan: “een eenheid bestaande uit gehuwde personen die al dan niet tezamen met een of meer ongehuwde personen duurzaam een huishouden voeren, dan wel uit een meerderjarige ongehuwde persoon die met een of meer ongehuwde personen duurzaam een huishouden voert. Onder gehuwde personen worden ook begrepen de ongehuwd samenwonenden en andere volwassenen die met elkaar en/of met minder- dan wel meerderjarige kinderen samenwonen. Inwonende huurders Personen die een (pension)kamer huren en die in generlei familiebetrekking staan tot elkaar, worden niet tot de leefeenheid gerekend. Er dient dan daadwerkelijk een huurovereenkomst te liggen. Er worden geen huishoudelijke werkzaamheden geïndiceerd ten behoeve van de huurder. Kloostergemeenschappen Er zijn situaties die op een grensgebied liggen. Bij kloostergemeenschappen bijvoorbeeld is wel sprake van een leefeenheid, maar de taakverdeling leent zich niet voor overname. Er kan wel huishoudelijke hulp geïndiceerd worden voor bijvoorbeeld het schoonmaken van de eigen kamer indien men dit niet zelf meer kan. Voor gemeenschappelijke ruimten kan geen huishoudelijke hulp worden geïndiceerd, omdat zij tot de eigen verantwoordelijkheid van de gemeenschap behoren én omdat zij het niveau van de sociale woningbouw te boven gaan (bibliotheken, gebedsruimten, gemeenschapsruimten, eetzalen).
42
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 3.3.2 •
Algemene uitgangspunten gebruikelijke zorg Huisgenoten tussen de 18 en 23 jaar worden in de regel geacht in verband met studie op kamers te kunnen wonen en een eenpersoonshuishouden te kunnen draaien. De huishoudelijke taken voor een dergelijk huishouden bestaan uit: het schoonhouden van sanitaire ruimte, keuken en kamer, het doen van de was, boodschappen doen, maaltijd verzorgen en afwassen en opruimen voor 1 persoon bij een bewoning van 1 kamer . Het gaat om 1 uur uitstelbare, zware huishoudelijke taken en 1 uur lichte, niet uitstelbare taken en een uur wasverzorging per week. Deze taken kunnen dus ook binnen een leefeenheid worden uitgevoerd. Ook wordt verwacht dat deze huisgenoten eventuele jongere gezinsleden verzorgen en begeleiden.
•
Huisgenoten vanaf 23 jaar worden in de regel geacht een volledig huishouden te kunnen draaien (dus ook binnen de leefeenheid).
•
Bij huisgenoten tussen de 5 en de 18 jaar wordt er van uitgegaan dat wordt geholpen bij het huishouden. o
Kinderen tussen de 5 - 12 jaar kunnen naar eigen mogelijkheden worden betrokken bij lichte huishoudelijke werkzaamheden als opruimen, tafel dekken/afruimen, afwassen/afdrogen, boodschap doen, kleding in de wasmand gooien.
o
Kinderen vanaf 13 jaar kunnen naast bovengenoemde taken hun eigen kamer op orde houden d.w.z. rommel opruimen, stofzuigen, bed verschonen.
•
Redenen als 'niet gewend zijn om' of 'geen huishoudelijke werk willen verrichten' leiden niet tot een indicatie voor het overnemen van huishoudelijke taken. Als personen uit de leefeenheid nog nooit huishoudelijk werk hebben gedaan en dit ook niet kunnen, kan op tijdelijke basis hulp bij het huishouden worden geboden bij het aanleren hiervan. De taak wordt dan niet overgenomen maar via advies, instructie en voorlichting aangeleerd. Het gaat dan om een periode van 6 weken advies, instructie en voorlichting gericht op het huishouden.
•
Ook ouderen die in staat zijn tot het verrichten van huishoudelijk werk vallen onder de gebruikelijke zorg. Een hoge leeftijd (boven de 75 jaar) kan aanleiding zijn niet te verwachten het verrichten van huishoudelijke werkzaamheden aan te leren. Er kan dan hulp bij het huishouden worden toegekend voor uitvoering van de zwaar huishoudelijke taken.
•
Er wordt geen onderscheid gemaakt naar sekse, religie, cultuur, vrije tijdsbesteding of wijze van inkomensverwerving van de leefeenheid. Evenmin wordt onderscheid gemaakt naar persoonlijke opvattingen over het verrichten van huishoudelijke taken.
•
Studie of werkzaamheden vormen niet zondermeer een reden om van gebruikelijke zorg af te zien. Iedereen die werkt zal naast zijn werk het huishouden moeten doen of eigen oplossingen moeten zoeken (ook tweeverdieners). Bij werkenden wordt geen rekening gehouden met zeer drukke werkzaamheden en (zeer) lange werkweken. Over het algemeen kan alleen rekening worden gehouden met personen die vanwege hun werkzaamheden langdurig van huis zijn. Daardoor zijn zij immers feitelijk door afwezigheid niet in staat het huishoudelijk werk over te nemen. Maar in alle situaties dat daarbij sprake is van een eigen keuze, zal daar geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben.
43
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 3.3.3
Aanvullende uitgangspunten bij gebruikelijke zorg van de gemeente Oss
Het beleid van Oss op het terrein van gebruikelijke zorg wijkt af van de indicatiemethodiek die voorheen door het CIZ werd gebruikt én van de modelverordening VNG. •
Bij het indiceren van hulp bij het huishouden zal met betrekking tot het inschakelen van huisgenoten bij huishoudelijk werk eerst bekeken worden of deze taken door de betreffende huisgenoten kunnen worden uitgevoerd. De aanwezigheid van een partner of kind houdt niet per definitie in dat deze alle taken kan overnemen. Ook bij de aanwezigheid van kinderen dient niet sec naar de leeftijd gekeken te worden om vast te stellen wat het aandeel in het huishouden kan zijn, maar dienen ook persoonlijke factoren te worden gewogen zoals het verzorgen van een chronisch zieke ouder, de gezinssituatie (eenoudergezin), problemen op school, fysieke en psychische situatie (artikel 10 lid 2).
•
Bij het uitvoeren van bovengenoemde toets zullen met name individuele omstandigheden, reële mogelijkheden en beperkingen van de huisgenoot worden meegewogen (artikel 10 lid 3). Daarbij kunnen de volgende aspecten van belang zijn:
De huisgenoot ondervindt (lichamelijke/psychische of andere) beperkingen. Het kan zo zijn dat de huisgenoot ook aantoonbare beperkingen heeft als gevolg van ziekte of gebrek waardoor hij niet in staat is om (alle) huishoudelijke taken over te nemen. Afhankelijk van de beperkingen kan de huisgenoot geen of een gedeelte van de taken overnemen. Vaak is hierbij nader medisch of psychologisch onderzoek noodzakelijk om de aangegeven gebreken nader te objectiveren. Dreigende overbelasting Er dient altijd rekening gehouden te worden met eventuele onevenredige belasting dan wel overbelasting - psychisch en/of fysiek - van de leefeenheid. Het leveren van gebruikelijke zorg gaat echter vóór op andere activiteiten van leden van de leefeenheid in het kader van hun maatschappelijke participatie. Als de huisgenoot overbelast is of dreigt te raken door een combinatie van werk of opleiding en het voeren van het huishouden dan kan hulp bij het huishouden worden toegekend. Wel zal deze (dreigende) overbelasting medisch onderbouwd moeten worden. Fysieke afwezigheid Huisgenoten die vanwege hun werk meer dan minimaal 7 etmalen aaneengesloten van huis zijn, zijn niet in staat het huishoudelijke werk over te nemen. In situaties dat sprake is van een eigen keuze, zal hier geen rekening mee worden gehouden. De afwezigheid moet een verplichtend karakter hebben. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om chauffeurs die internationale ritten maken, medewerkers in de offshore, koopvaardij, binnenvaart of militairen. Vrijwilligerswerk in georganiseerd verband als alternatief voor betaald werk (bijvoorbeeld een werkervaringsplaats) wordt beschouwd als het verrichten van betaald werk.
44
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Opvang en verzorging kinderen Ouders hebben een zorgplicht voor hun kinderen. Dit betekent dat ouders zorgen voor opvang, verzorging, begeleiding en opvoeding van hun kind(eren). Bij uitval van één van de ouders, neemt de andere ouder in principe deze gebruikelijke zorg voor de kinderen over tenzij sprake is van overbelasting. Indien mogelijk kan de ouder gebruik maken van mantelzorg of voorliggende voorzieningen zoals zorgverlof, kinderdagverblijf, tussenschoolse- (overblijven) en buitenschoolse opvang, gastouderproject, enzovoort. Indien huishoudelijke hulp is geïndiceerd wegens het overlijden van een van de ouders kan gedurende de eerste 3 maanden wel hulp bij het huishouden voor opvang en verzorging worden toegekend in afwachting van een structurele regeling. In het individuele geval geldt hetzelfde wanneer sprake is van een contra-indicatie voor opvang in een kinderdagverblijf en voor tussen- en buitenschoolse opvang. Persoonlijke verzorging door huisgenoot Bijzondere aandacht dient gegeven te worden aan belanghebbenden die naast huishoudelijke hulp ook nog AWBZ-functies als persoonlijke verzorging nodig hebben. In deze situaties wordt de aanvrager geadviseerd een persoonsgebonden budget bij de AWBZ aan te vragen voor persoonlijke verzorging (vanzelfsprekend alleen indien men deze taak ook wil uitvoeren). De financiële ruimte die met dit PGB ontstaat (een inkomensstijging) kan eventueel worden ingezet om huishoudelijke taken uit te besteden. Voor een eventueel resterend deel kan huishoudelijke hulp van de gemeente worden ingezet afhankelijk van de belasting van de partner. Korte levensverwachting In geval de zorgvrager een zeer korte levensverwachting heeft kan ter ontlasting van de leefeenheid van de zorgvrager afgeweken worden van de gebruikelijke normering van gebruikelijke zorg. Ontwrichting leefeenheid door ziekte of overlijden In geval een leefeenheid ontwricht is door (het vaststellen van) een ernstige ziekte of overlijden van één van de leden kan éénmalig voor maximaal drie maanden een indicatie worden gesteld op de onderdelen die normaliter tot de gebruikelijke zorg worden gerekend, om de leefeenheid de gelegenheid te geven de onderlinge taakverdeling aan de ontstane situatie aan te passen.
45
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
3.4
HULP BIJ HET HUISHOUDEN: NATURA EN PERSOONSGEBONDEN BUDGET
3.4.1
Verstrekkingsvormen
Artikel 8 van de verordening geeft een tweetal verstrekkingsvormen van hulp bij het huishouden aan; 1.
Hulp bij het huishouden in natura; een voorziening in natura betekent, in het geval van hulp bij het huishouden, dat de gemeente er zorg voor draagt (regelt) dat een zorgaanbieder de geïndiceerde hulp bij het huishouden levert. De gemeente heeft hiertoe overeenkomsten afgesloten met een aantal zorgaanbieders waardoor zorgaanvragers keuzevrijheid hebben van welke zorg aanbieder men huishoudelijke hulp wenst te krijgen. De zorgaanbieder wordt door de gemeente betaald. Het toekennen van huishoudelijke hulp wordt door de gemeente doorgegeven aan de zorgaanbieder van keus. De inhoudelijke opbouw van de indicatie wordt eveneens doorgegeven, zodat voorkomen wordt dat activiteiten worden uitgevoerd waarvoor geen hulp is toegekend. Omdat sprake is van een eigen bijdrage moeten de benodigde gegevens door de zorgaanbieder worden doorgegeven aan het CAK, die deze eigen bijdragen int.
2.
Hulp bij het huishouden in de vorm van een persoonsgebonden budget; met een persoonsgebonden budget kan de aanvrager zelf zorg inkopen. De belanghebbende krijgt dan geld om zelf hulp bij het huishouden te ‘kopen’. De gemeente vraagt daarbij de cliënt verantwoording af te leggen over de besteding van het geld. Niet het gehele bedrag van het PGB hoeft door cliënt te worden verantwoord; er is sprake van een verantwoordingsvrij bedrag waarover men geen verantwoording hoeft af te leggen. In het Besluit maatschappelijke ondersteuning is het verantwoordingsvrije bedrag vermeld. Dit bedrag wordt jaarlijks geïndexeerd. Vanaf 1 januari 2013 vervalt het verantwoordingsvrije bedrag en moet wel het gehele bedrag van het PGB door de cliënt te worden verantwoord. Budgethouders zijn vrij in de keuze bij wie men de huishoudelijke hulp inkoopt. Dit kan bij een zorgaanbieder zijn, maar meestal zal sprake zijn van het inkopen van particuliere hulp.
3.4.2.
Vervallen 5
3.4.3.
Bruto bedragen
Een PGB voor hulp bij het huishouden wordt bruto uitbetaald. Dit gebeurt steeds per 4 weken, dus 13 keer per jaar. Als het bruto bedrag hoger is dan het verantwoordingsvrije bedrag per kalenderjaar dan moet verantwoording worden afgelegd.
5 Uren en klassenindeling
46
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 De gemeente heeft voor bruto uitbetaling van de PGB’s gekozen, omdat de eigen bijdrage voor huishoudelijke hulp door het Centraal Administratie Kantoor Bijzondere Ziektekosten (CAK) wordt vastgesteld en het voor de gemeente nagenoeg onmogelijk is de bijdrage voor ieder onafhankelijk persoon te berekenen vanaf de ingangsdatum van het PGB·. Het voordeel van bruto betaling is dat de gemeente vrijwel meteen tot uitbetaling van het PGB kan overgaan en niet (minimaal 8 weken) dient te worden gewacht tot het CAK de bijdrage heeft vastgesteld. Ook is het bij een bruto PGB direct duidelijk welk bedrag aan huishoudelijke hulp besteed kan worden 6 . 3.4.4.
Budgetbegeleiding door de SVB
De sociale verzekeringsbank (SVB) ondersteunt budgethouders bij persoonsgebonden budgetten voor zorg op grond van de AWBZ en de Wmo, bij hun werkgeverstaak. Zie hiervoor hoofdstuk 2, paragraaf 2.3.7.
6 Bij de netto-methode ontvangt cliënt eerst een voorlopige beschikking en een voorschot (1x), een definitieve beschikking op zijn vroeg t na 8 tot 12 weken als het CAK de eigen bijdrage heeft vastgesteld en een verrekening (2x) en tot slot het nettobedrag (3x)).
47
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
3.5
HULP BIJ HET HUISHOUDEN: CATEGORIE 1 OF 2
Huishoudelijke hulp wordt binnen de Wmo geïndiceerd door het selecteren van activiteiten waarmee belanghebbenden geholpen kunnen worden. Deze activiteiten bevinden zich binnen drie clusters van activiteiten, namelijk: •
hulp bij huishoudelijke werkzaamheden (categorie HH1);
•
hulp bij de organisatie van het huishouden (categorie HH2);
•
hulp bij een door een psychische stoornis ontregeld huishouden (aanvullend op categorie HH2).
De aard van de te leveren ondersteuning verschilt sterk binnen de huishoudelijke verzorging. Daarmee verschillen ook de functieprofielen van het personeel dat huishoudelijke verzorging levert. Voor de verschillende taken die verricht moeten worden kan verschillend personeel worden ingezet. De gemeente Oss onderscheidt twee profielen, die gekoppeld kunnen worden aan activiteiten: HH1 en HH2. Daarnaast kan nog huishoudelijke hulp bij een ontregeld huishouden worden toegekend. Huishoudelijke hulp 1 (HH1) Categorie HH1 omvat in deze indeling de huishoudelijke werkzaamheden in de vorm van licht huishoudelijk werk, zwaar huishoudelijk werk, de was doen en of huishoudelijke spullen in orde houden. Ondersteuning bij de organisatie van het huishouden of hulp bij ontregelde huishouding is niet aan de orde. Deze hulp is vergelijkbaar met de alfahulp die voorheen in het kader van de AWBZ werd gegeven. Personeel voor HH1 heeft ruime ervaring met schoonmaakwerk en is in staat op een respectvolle wijze met de cliënt om te gaan. Huishoudelijke hulp 2 (HH2) Categorie HH2 bestaat ook uit (dezelfde) huishoudelijke werkzaamheden, maar dan aangevuld met geheel of gedeeltelijke overname van de bereiding van broodmaaltijden, warme maaltijden, boodschappen doen, de organisatie van het huishouden en/of hulp bij ontregelde huishouding. Hierbij kan worden gedacht aan het plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden. De functie-eisen liggen hier hoger en bestaan uit bij voorkeur het diploma helpende MDGO-VZ (kort), Helpende MBO (2 jaar), Helpende OVDB (2 jaar), het OVDB-certificaat verzorgingshulp B of verzorgingsassistent/bejaardenhelpende. Ontregelde huishouding Bij een deel van de mensen met huishoudelijke verzorging is sprake van een ontregelde huishouding. Deze mensen krijgen bijvoorbeeld instructie over het omgaan met hulpmiddelen, textielverzorging. Het gaat hierbij om kortdurende hulp. Is intensievere hulp nodig, dan moet de cliënt verwezen worden naar de AWBZ voor de functie Begeleiding. Vanaf 2013 valt deze hulp onder de verantwoordelijkheid van de gemeente (transitie AWBZ).
48
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
HH1 en HH2 schematisch HH1 - Huishoudelijke werkzaamheden Licht huishoudelijk werk
Stof afnemen, afwassen (machine/handmatig), bedden opmaken, opruimen
Zwaar huishoudelijk
Stofzuigen, schrobben, dweilen en soppen van sanitair en keuken, bedden
werk
verschonen, opruimen huishoudelijke afval
Wasverzorging
Kleding en linnengoed sorteren en wassen in wasmachine, ophangen en afhalen of was drogen in wasdroger, vouwen, strijken, opbergen
HH2 - Huishoudelijke werkzaamheden aangevuld met organisatie van het huishouden en/ of hulp bij ontregelde huishouding HH1 werkzaamheden
Zie HH1
Boodschappen doen
Boodschappenlijst samenstellen, boodschappen inkopen en opslaan
Broodmaaltijd bereiden
Broodmaaltijd klaarzetten, tafeldekken en afruimen, koffie/thee zetten, afwassen (machine/handmatig)
Warme maaltijd
Eten bereiden (voorbereiden en koken), tafeldekken en afruimen,
bereiden
koffie/thee zetten, afwassen (machine/handmatig)
Dagelijkse organisatie
Organisatie huishoudelijke activiteiten, plannen en beheren van middelen
van het huishouden
m.b.t. het huishouden
Anderen helpen met de
Hulp bieden bij het wassen en aankleden (afhankelijk van leeftijd), hulp bij
zelfverzorging
eten en drinken en bij maaltijden voorbereiden
Hulp bij ontregelde huishouding Eenvoudige kortdurende
Instructie omgaan met huishoudelijke hulpmiddelen, textielverzorging,
begeleiding en
omgaan met budget, het verkrijgen van structuur in het huishouden of
instructie
begeleiding bij opvoeding
49
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
3.6
HULP BIJ HET HUISHOUDEN: DE OMVANG
Indien is vastgesteld dat een hulpvrager in aanmerking komt voor hulp bij het huishouden, moet worden vastgesteld wat de omvang van de hulp bij het huishouden is. De omvang is onder andere afhankelijk van de activiteiten waarvoor hulp bij het huishouden wordt toegekend. Voor iedere activiteit staat een bepaald aantal minuten (standaard tijdnormering). Er is gekozen voor normtijden, om een uitgangspunt te hebben voor de omvang van de verschillende taken die in het huishoudelijk werk verricht moeten worden. Deze normtijden zijn samengesteld in overleg met de landelijke koepel van thuiszorginstellingen. Normering door de gemeente is nodig om een uitgangspunt te hebben en eindeloze discussies te voorkomen over de benodigde tijd voor bepaalde activiteiten. Voorheen werd de indicatiestelling gebaseerd op functies en klassen. Omdat het uitdrukken van de omvang van huishoudelijke hulp in klassen tot veel onduidelijkheden heeft geleid en het onwenselijk is de inzet van zorg afhankelijk te laten zijn van de personele capaciteit van zorgaanbieders, is ervoor gekozen om de bestaande indeling in klassen te wijzigen in een indeling in uren afgerond op halve uren. Hieronder staan de te indiceren activiteiten en bijbehorende normtijden vermeld. Bij het bepalen van de omvang van de hulp bij het huishouden moet ook rekening gehouden worden met het type huishouden, een- of meerpersoonshuishouden en de grootte van de woning. Er kan altijd in positieve zin worden afgeweken van de standaard normering (maatwerk). 3.6.1
Omvang van het persoonsgebonden budget
De bedragen die per tijdseenheid van een uur in de vorm van een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, worden jaarlijks door het college vastgesteld en vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oss. 3.6.2.
Afbouwregeling tariefsplitsing
Per 15 april gelden voor HH1 en HH2 verschillende tarieven. De verschillende tarieven zijn vastgelegd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oss. Dit heeft met name gevolgen voor cliënten met HH1. Om cliënten de gelegenheid te geven nieuwe afspraken te maken met de door hun via het PGB ingehuurde hulp, passen wij een afbouwregeling toe. Iedereen die voor 15 april 2012 een PGB voor HH1 ontvangt, houdt 6 maanden recht op het hoge tarief. Omdat de uitbetaling per vier weken plaatsvindt, waarbij 15 oktober midden in een “uitbetalingsblok” valt, is ten gunste van de cliënt de wijzigingsdatum vastgesteld op 5 november.
50
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 3.6.3.
Schema omvang huishoudelijke hulp
Boodschappen doen Er dient eerst bekeken te worden of gebruik gemaakt kan worden van een (voorliggende) boodschappendienst. Incidenteel kan het doen van boodschappen geïndiceerd worden. Activiteiten en omvang - boodschappenlijst samenstellen: 1 keer per week 30 minuten - boodschappen inkopen en opslaan: 1 keer per week 60 minuten Factoren meer/minder hulp - als er binnen een straal van 5 kilometer geen levensmiddelenwinkel aanwezig is dan kan 30 minuten extra worden geïndiceerd. De keuze voor levensmiddelen die maar beperkt te koop zijn zodat extra gereisd moet of het doen van boodschappen in een groot aantal winkels wordt niet gehonoreerd
Maaltijdverzorging: broodmaaltijd bereiden en warme maaltijd bereiden Er dient eerst bekeken te worden of gebruik gemaakt kan worden van een (voorliggende) maaltijddienst. Het bereiden van een warme maaltijd wordt in de regel alleen geïndiceerd in gezinnen met kinderen onder de 18 jaar. Activiteiten - broodmaaltijd klaarzetten - tafel dekken en afruimen - koffie/thee zetten - afwassen (machine/handmatig) en opruimen - eten (voor)bereiden en koken - magnetronmaaltijd opwarmen Omvang - broodmaaltijd: 2 keer per dag 15 minuten voor 2 maaltijden - warme maaltijd: 30 minuten per dag - opwarmen magnetronmaaltijd: 15 minuten per dag Factoren meer/minder hulp - indien tijdens de maaltijd ondersteuning geboden moet worden aan kinderen onder de 4 jaar kan per maaltijd 20 minuten extra worden geïndiceerd
51
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
Licht huishoudelijk werk Activiteiten - stof afnemen - bedden opmaken - afwassen (machine/handmatig); als er geen indicatie is voor maaltijdverzorging - opruimen Omvang (bij het aantal kamers wordt uitgegaan van woonkamer en slaapkamers) - woning met 2 of 3 kamers: 60 minuten per week - woning met 4 of meer kamers: 90 minuten per week Factoren meer/minder hulp - voor gezinnen met kinderen jonger dan 12 kan maximaal 30 minuten per week extra geïndiceerd - alleen de leefruimtes waar gebruik van wordt gemaakt, worden schoongemaakt
Zwaar huishoudelijk werk Activiteiten - stofzuigen - schrobben, dweilen en soppen van sanitair en keuken - bedden verschonen - opruimen van huishoudelijk afval Omvang (bij het aantal kamers wordt uitgegaan van woonkamer en slaapkamers) - eenpersoonshuishouden en woning met 2 of 3 kamers: 90 minuten per week - eenpersoonshuishouden en woning met 4 of meer kamers: 180 minuten per week - meerpersoonshuishouden en woning met 2 of 3 kamers: 180 minuten per week - meerpersoonshuishouden en woning met 4 of meer kamers: 180 minuten per week Factoren meer/minder hulp - bij rolstoelgebruik binnenshuis kan maximaal 30 minuten per week extra geïndiceerd worden (inclusief het schoonmaken van de rolstoel) - voor gezinnen met kinderen jonger dan 18 kan maximaal 30 minuten per week extra geïndiceerd Overige uitgangspunten - voor de verzorging van huisdieren wordt in de regel geen extra tijd geïndiceerd. - alleen de leefruimtes waar gebruik van wordt gemaakt, worden schoongemaakt - bij huisstofmijtallergie is het medisch bewezen dat extra schoonmaken niet zinvol is. Er wordt hiervoor geen extra tijd geïndiceerd.
52
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
Verzorging kleding/linnengoed Activiteiten - sorteren en wassen kleding met wasmachine - ophangen en afhalen wasgoed of wasgoed in droger - vouwen, strijken en opbergen wasgoed Omvang - eenpersoonshuishouden: 60 minuten per week - meerpersoonshuishouden: 90 minuten per week - voor alleen strijken van de was geldt voor een eenpersoonshuishouden: 30 minuten per week - voor alleen strijken van de was geldt voor een meerpersoonshuishouden: 45 minuten per week Factoren meer/minder hulp - bij kinderen onder de 16 jaar kan maximaal 30 minuten per week extra worden geïndiceerd - bij bedlegerige personen kan maximaal 30 minuten per week extra worden geïndiceerd - bij extra was door overmatige transpiratie, incontinentie, speekselverlies kan maximaal 30 minuten per week extra geïndiceerd worden als voorliggend (incontinentie)materiaal niet toereikend is
Opvang en/of verzorging van kinderen Hiertoe wordt gerekend verzorging van kinderen. Het gaat hierbij om een ouder die tijdelijk niet in staat is de ouderrol op zich te nemen. Er dient eerst bekeken te worden of er binnen de eigen omgeving mogelijkheden zijn zoals zorgverlof en mantelzorg of voorliggende voorzieningen zoals kinderopvang, peuterspeelzaal, gastouderopvang. Activiteiten - hulp bij wassen en aankleden - hulp bij eten en/drinken Omvang - totaal tot maximaal 40 uur per week aanvullend op de eigen mogelijkheden Factoren meer/minder hulp - aantal kinderen - leeftijd kinderen - gezondheidssituatie/functioneren kinderen/huisgenoten - aanwezigheid gedragsproblematiek - samenvallende activiteiten
53
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
Dagelijkse organisatie van het huishouden Activiteiten - organiseren, plannen en beheren van middelen met betrekking tot het huishouden Omvang - Indien hiertoe aanleiding bestaat kan hier 30 - 60 minuten per week voor worden geïndiceerd Factoren meer/minder hulp - communicatieproblemen - kinderen onder de 16 jaar of andere tijdvragende huisgenoten - psychosociale problematiek
Eenvoudige kortdurende begeleiding en instructie Activiteiten - verkrijgen van structuur in het huishouden - instructie huishoudelijk werk, boodschappen doen, koken, textielverzorging en omgaan met huishoudelijke (hulp)middelen Omvang - de omvang bedraagt 30 minuten per week (bij 3 keer per week geldt een maximale duur van 6 weken) Factoren meer/minder hulp - bij communicatieproblemen kan meer hulp worden geïndiceerd
54
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
HOOFDSTUK 4 WOONVOORZIENINGEN
WAT WORDT VERSTAAN ONDER EEN WOONVOORZIENING?
4.1
Artikel 4 lid 1 van de Wmo bevat de verplichting voor het college om de beperkingen die personen ondervinden in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie (deelname aan het maatschappelijk verkeer), te compenseren door voorzieningen te treffen die de belanghebbende onder andere in staat stellen tot: •
het voeren van een huishouden én
•
het zich in de woning verplaatsen.
Onder deelname aan het maatschappelijk verkeer wordt onder andere ‘het normale gebruik van een woning’ en ‘het zich in en om de woning kunnen verplaatsen’ verstaan. Onder het normale gebruik van de woning wordt de mogelijkheid verstaan om normale (elementaire) woonfuncties te kunnen verrichten zoals slapen, eten, lichaamsreiniging, het doen van essentiële huishoudelijke werkzaamheden, koken en keukengebruik en verticale verplaatsingen binnen de woning en toegang tot de woning. Voor kinderen geldt dat het veilig kunnen spelen in de woonruimte ook als elementaire woonfunctie wordt beschouwd. Artikel 14 van de verordening bepaalt dat personen met aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek die beperkingen ondervinden bij het normale gebruik van de woning voor een woonvoorziening in aanmerking kunnen komen als deze het woonprobleem snel en adequaat op kan lossen.
55
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
4.2 VOORWAARDEN EN WEIGERINGSGRONDEN Van toepassing zijn allereerst de (algemene) voorwaarden en weigeringsgronden als genoemd in paragraaf 1.4. De voorwaarden en weigeringsgronden die van toepassing zijn specifiek op woonvoorzieningen worden in deze paragraaf besproken. 4.2.1
Algemeen gebruikelijk
Er wordt geen woonvoorziening verstrekt indien deze als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt. Of een bepaalde voorziening algemeen gebruikelijke is, moet altijd worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden en situatie. Woonvoorzieningen die in het algemeen als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt zijn:
Natte cel/wc •
Douche vervangen (lavet door douche)
•
Verhoogd toilet, hangend toilet en losse toiletverhoger
•
Ventilatiesysteem
•
Wandbeugels (alleen de standaard maten in de reguliere handel verkrijgbaar 20,30,40 cm)
•
Antislipvloer
•
Douchegarnituur (standaard douchestoel/kruk, douchezitje, douchekop op glijstang, kraan)
Toe- en doorgankelijkheid •
Tweede trapleuning
•
Automatische deuren (centrale toe- en doorgangsdeuren) in wooncomplexen voor ouderen
Wonen algemeen •
Centrale verwarming
•
Airconditioning
•
Meterkast met meerdere groepen
•
Zonwering
•
Aanrechtblad
•
Elektrische/keramische kookplaten
•
Condensdroger
Verplaatsen •
Stalling t.b.v. een (driewiel)fiets
•
Stopcontact in berging (tenzij deze noodzakelijk is om een door ons verstrekte voorziening te kunnen gebruiken)
56
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 4.2.2
Rechtstreeks oorzakelijk verband
Om in aanmerking te kunnen komen voor een woonvoorziening moet er sprake zijn van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, chronische psychische of psychosociale problemen waardoor er beperkingen worden ondervonden bij het normale gebruik van de woning. Er is sprake van beperkingen bij het normale gebruik van de woning: •
indien er een rechtstreeks oorzakelijk verband bestaat tussen de ondervonden (medisch aantoonbare) beperkingen en één of meer bouwkundige of woontechnische (ergonomische) kenmerken van de woning én
•
de beperkingen in de woning zelf worden ondervonden (waaronder ook de toegankelijkheid van de woning valt);
• 4.2.3
indien beperkingen causaal verband houden met de omgevingsfactoren van de woning. Aard van de gebruikte materialen
Indien de ondervonden problemen voortvloeien uit de aard van de gebruikte materialen zal in de regel geen voorziening worden verstrekt. Het zal hierbij vooral om woonvoorzieningen gaan, waarbij te denken valt aan spaanplaat dat deformaldehydegas bevat, halfsteens muren op het westen die veel waterdoorslag geven en dus veel vochtigheid binnen, enz. Iedereen, ongeacht een eventuele handicap, zal met dit soort materialen dezelfde problemen kunnen ondervinden. Het probleem wordt dus niet veroorzaakt door de combinatie handicap-woning, maar door de gebruikte materialen. Dit is een reden om een voorziening te weigeren. 4.2.4
Uitgesloten woonruimten
Artikel 18 van de verordening geeft aan: “De bepalingen van dit hoofdstuk zijn niet van toepassing op het treffen van voorzieningen aan hotels/pensions, trekkerswoonwagens, kloosters, tweede woningen, vakantiewoningen, recreatiewoningen, kamerverhuur en specifiek op gehandicapten en ouderen gerichte woongebouwen voor wat betreft voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen die bij nieuwbouw of renovatie zonder noemenswaardige meerkosten meegenomen kunnen worden.” Door dit artikel zijn enerzijds alle woonsituaties die niet gericht zijn op een permanent zelfstandig hoofdverblijf uitgesloten. Anderzijds zijn uitgesloten situaties waarbij gezien de aard van het soort gebouw verondersteld mag worden dat bepaalde voorzieningen standaard aanwezig zijn. Is er sprake van één van deze mogelijkheden dan is afwijzing op voorhand mogelijk. Uitzondering; woningaanpassingen bij woonboten en woonwagens worden in individuele situaties toegekend waarbij een weging wordt gemaakt of de investering rendabel is. 4.2.5
Hoofdverblijf
In artikel 19 lid 1 van de verordening wordt bepaald dat “een woonvoorziening slechts wordt verleend indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft of zal hebben in de woonruimte waaraan de voorziening wordt getroffen.”
57
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
Het hoofdverblijf is de woonruimte, bestemd en geschikt voor permanente bewoning, waar de betrokkene zijn vaste woon- en verblijfplaats heeft en in de gemeentelijke basisadministratie staat ingeschreven dan wel zal staan ingeschreven. Ook kan het gaan om het feitelijke adres, indien betrokkene een briefadres heeft. De gemeente waar de woning staat heeft compensatieplicht, behalve in de situatie waarin de persoon uit de Wmo-doelgroep verhuist van de ene gemeente naar een andere gemeente. Een aanvraag voor een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding behoort dan tot de compensatieplicht van de vertrekgemeente. Uitzondering; artikel 19 van de verordening biedt een uitzondering. In afwijking van het gestelde in het eerste lid van artikel 19 kan dan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte (zie ook paragraaf 4.8.3). De aanvraag voor het bezoekbaar maken, wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. 4.2.6
Verhuizen vanuit geschikte woning
De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien de noodzaak tot het treffen van de woonvoorziening het gevolg is van een verhuizing waartoe op grond van belemmeringen bij het normale gebruik van de woning ten gevolg van ziekte of gebrek geen aanleiding bestond en er geen andere belangrijke reden aanwezig was. De onder artikel 20a genoemde beperking ziet vooral toe op situaties waarbij vanuit een aangepaste en geschikte woning verhuisd wordt naar een niet of minder aangepaste en geschikte woning. Deze verhuizingen van adequaat naar inadequaat kunnen leiden in de regel tot het afwijzen van aanvragen voor woningaanpassing. Uitzondering; op grond van individuele omstandigheden kan besloten worden toch een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding c.q. woningaanpassing toe te kennen; bijvoorbeeld bij verhuizing naar de gemeente Oss op grond van het aanvaarden van een werkkring of in de persoon of het gezin van de aanvrager gelegen factoren. In dit kader is het uitbreiden van de compensatieplicht door een amendement in de Tweede kamer van belang. De gewijzigde tekst van de compensatieplicht luidt sindsdien: “”bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien””. 4.2.7
Verhuizen naar de beschikbare meest adequate woning
De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien de aanvrager niet is verhuisd naar de voor zijn of haar beperkingen op dat moment beschikbare meest geschikte woning, tenzij daarvoor tevoren schriftelijk toestemming is verleend door het college (artikel 20b verordening); Uitgangspunt
58
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 is dat de belanghebbende moet verhuizen naar een adequate woning en indien geen adequate woning beschikbaar is, naar de woning die het goedkoopst adequaat te maken is. Dat betekent dat als er een keuze is tussen een geschikte en een (minder) niet geschikte woning, gekozen dient te worden voor de geschikte woning. Gebeurt dat niet, dan kan dat aanleiding zijn tot afwijzing. Daarbij kan meegewogen worden of van tevoren overleg heeft plaatsgevonden. Ook kan rekening gehouden worden met kennis die een gemeente heeft van op enig moment beschikbare geschikte woningen. 4.2.8
Gemeenschappelijke ruimte
De aanvraag voor een woonvoorziening wordt geweigerd indien deze betrekking heeft op voorzieningen in gemeenschappelijke ruimten anders dan automatische deuropeners, hellingbanen en extra trapleuningen (artikel 20c verordening). 4.2.9
Voorzieningenniveau
Er wordt geen voorziening toegekend indien deze betrekking heeft op een hoger niveau dan het uitrustingsniveau voor sociale woningbouw. Iedereen woont naar inkomen. Wie een hoog inkomen heeft zal een groter huis kunnen bewonen dan iemand met een minimuminkomen. Het is niet realistisch hiermee bij de toekenning van voorzieningen rekening te houden. Alle extra of duurdere voorzieningen worden door deze regel beheerst: uitgangspunt is niveau sociale woningbouw. 4.2.10 Overige Er wordt geen voorziening toegekend indien de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden.
59
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
4.3
MOGELIJKE WOONVOORZIENINGEN
Artikel 13 van de Verordening bepaalt dat er drie mogelijkheden zijn om een woonvoorziening te verstrekken: •
als woonvoorziening in natura;
•
als persoonsgebonden budget te besteden aan een woonvoorziening;
•
als financiële tegemoetkoming in de kosten van een woonvoorziening.
Artikel 15 van de Verordening bepaalt dat onder bovengenoemde verstrekkingsvormen de volgende concrete voorzieningen vallen: •
een bouwkundige of woontechnische woonvoorziening (paragraaf 4.6);
•
een niet bouwkundige of niet woontechnische woonvoorziening (paragraaf 4.7);
•
een tegemoetkoming in de verhuis- en herinrichtingskosten (paragraaf 4.5);
•
een uitraasruimte (paragraaf 4.8.1);
•
onderhoud, keuring en reparatie (paragraaf 4.8.4);
•
tijdelijke huisvesting (paragraaf 4.8.5);
•
huurderving (paragraaf 4.8.6);
•
het verwijderen van voorzieningen (paragraaf 4.8.7).
60
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
4.4
HET PRIMAAT VAN DE VERHUIZING
Artikel 16 van de verordening regelt het primaat van de verhuizing. Bij de uitvoering van de Wvg werd bij het toekennen van woonvoorzieningen al het primaat gelegd bij een verhuizing. Dit wil zeggen dat een andere woonvoorziening pas wordt overwogen als verhuizen geen geschikte of niet de goedkoopst compenserende oplossing is. Het hanteren van het primaat van verhuizing is geaccepteerd door de Centrale Raad van Beroep. Onder de Wmo zal dan ook van deze mogelijkheid gebruik worden gemaakt ter compensatie van woonproblemen. In feite gaat het bij het hanteren van het primaat van de verhuizing om een uitwerking van het principe dat wordt gekozen voor de goedkoopst compenserende oplossing. 4.4.1
Toepassingscriteria
Er zijn echter wel grenzen aan het hanteren van het primaat van de verhuizing, met name op het gebied van de woonlasten, het tijdsbestek waarbinnen een oplossing kan/moet worden gevonden en de verhouding tussen de besparing van de gemeente bij toepassing van het primaat en de negatieve gevolgen voor de aanvrager. In alle gevallen zal na een zorgvuldig onderzoek een goed gemotiveerd besluit moeten worden genomen, waarin alle relevante factoren, in onderling verband, worden afgewogen. Daarbij gaat het dus om factoren die spelen aan de kant van de gemeente en aan de kant van de belanghebbende. Als op verantwoorde wijze inhoud gegeven is aan toepassing van het primaat van de verhuizing, is daarmee een adequate oplossing geboden en heeft de gemeente aan haar compensatieverplichting voldaan. Het is niet mogelijk een uitputtend overzicht te geven van alle mogelijke afwegingsfactoren die een rol kunnen spelen, omdat elke situatie weer anders is. Wel wordt hieronder in grote lijnen een overzicht gegeven van een aantal vaak voorkomende factoren, die afhankelijk van de situatie, een rol kunnen spelen bij de besluitvorming: 1. De snelheid waarmee het probleem kan worden gecompenseerd De snelheid waarmee het woonprobleem kan worden opgelost speelt een rol in het afwegingsproces. In een aantal gevallen kan verhuizen het woonprobleem sneller oplossen, als er snel een geschikte aangepaste of eenvoudig aan te passen woning beschikbaar is. Het hele traject van het maken van een plan, het vragen van offertes, de uitvoering en keuring vervalt dan of speelt een minder belangrijke rol. Omgekeerd kan het ook zo zijn dat het aanpassen van een woning een snellere oplossing biedt als er niet binnen een bepaalde tijd een geschikte woning vrij komt. Uit jurisprudentie blijkt dat het essentieel is dat uit het indicatieadvies blijkt binnen welke medisch aanvaardbare termijn een oplossing gevonden moet zijn voor het woonprobleem. Bezien zal moeten worden of een geschikte woning beschikbaar is dan wel binnen redelijke termijn beschikbaar is. Een redelijke termijn is 6 maanden. Van de gestelde termijn van 6 maanden kan op grond van een medisch advies worden afgeweken.
61
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Er zal dan ook frequent overleg met de woningbouwcorporaties plaats moeten vinden of aangepaste woningen beschikbaar zijn dan wel op korte termijn ter beschikking komen. Op grond van het Uitvoeringsprotocol Wmo dient de gemeente een overzicht bij te houden van reeds aangepaste woningen die te huur worden aangeboden dan wel op korte termijn beschikbaar komen. 2. Sociale factoren Sociale omstandigheden waarmee het college rekening houdt zijn bijvoorbeeld de binding van de gehandicapte met de huidige woonomgeving, de nabijheid van voor de gehandicapte belangrijke voorzieningen, de sociale zelfredzaamheid. Ook de waardering van de aanwezigheid van vrienden, kennissen en familie in de nabijheid van de woning van de gehandicapte kan een rol spelen in het afwegingsproces vooral in die situaties waarbij sprake is van mantelzorg. De voorkeur van de aanvrager is eveneens een factor welke meegewogen dient te worden maar kan nooit (sec) doorslaggevend zijn gezien het primaat van de verhuizing. De sociale omstandigheden moeten in het indicatieonderzoek zoveel mogelijk geobjectiveerd worden. De sociale factor zal minder zwaar wegen in het voordeel van aanpassen, als dicht in de buurt van de huidige woning een geschikte of goedkoper aan te passen woning kan worden gevonden. Als de beoogde nieuwe woning dicht bij belangrijke voorzieningen, zoals winkels en werkplek is gelegen, kan dat de beslissing in het voordeel van verhuizen beïnvloeden, bijvoorbeeld omdat dan ook minder vervoersvoorzieningen nodig zijn. Als de aanvrager zijn werk “aan huis” heeft (eigen bedrijf), dienen de consequenties van verhuizing ook vanuit de bedrijfsmatige kant meegewogen te worden. Het is immers mogelijk dat de vestiging van het bedrijf op een andere, in commercieel opzicht minder aantrekkelijke, locatie negatieve gevolgen voor het inkomen uit eigen bedrijf kan hebben. 3. Woonlasten en financiële draagkracht Het college maakt een vergelijking tussen de woonlasten van de huidige en de mogelijke nieuwe woning. Alle relevante woonlasten moeten daarbij in aanmerking worden genomen. Als de aanvrager eigenaar van de woonruimte is, zal een verhuizing of woningaanpassing andere gevolgen met zich meebrengen dan wanneer deze de woning huurt. Het verhuizen vanuit een koopwoning heeft meer emotionele en financiële consequenties dan verhuizing vanuit een huurwoning. Bij het verkopen van een huis komen meer aspecten aan de orde dan bij het verlaten van een huurwoning. Een aantal aspecten zal pleiten voor het verkopen van de woning en verhuizen naar een huurwoning. Andere aspecten echter zullen de balans naar het aanpassen van de eigen woning doen doorslaan. Een punt betreft de vraag in hoeverre vermogenswinsten of verliezen optreden. Een eigenaar heeft doorgaans geld geleend en/of een hypotheek op het huis. Ook indien de aanvrager, al dan niet geheel op eigen kosten, veel aan de woning heeft verbeterd of aanpassingen heeft getroffen, ligt verhuizing soms minder voor de hand. Als de financiële situatie van een eigenaar van een woning, die gehandicapt raakt, door zijn handicap drastisch verandert (doorgaans brengt een handicap negatieve inkomensgevolgen met
62
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 zich mee), kunnen moeilijkheden optreden met het opbrengen van de woonlasten van de eigen woning en zal de aanvrager ook problemen hebben met verhuizen. 4. Vergelijking aanpassingskosten huidige versus nieuwe woonruimte Het college maakt een kostenafweging tussen het aanpassen van de huidige woonruimte enerzijds en verhuizen (inclusief eventuele aanpassingskosten in de nieuwe woonruimte) anderzijds. Daarbij worden de volgende kosten in elk geval meegenomen in de overwegingen: o
huidige en voorzienbare toekomstige aanpassingskosten van de reeds bewoonde woonruimte;
o
de kosten van de financiële tegemoetkoming in de verhuiskosten;
o
de eventuele aanpassingskosten van de nieuwe woning;
o
de kosten van het eventueel vrijmaken van de woning;
o
een eventuele financiële tegemoetkoming voor huurderving.
De kosten zijn het uitgangspunt bij deze afweging, maar ook andere factoren kunnen een rol spelen. 5. De mogelijke gebruiksduur van de aanpassing. Een aspect wat meegewogen dient te worden in de beoordeling is het gegeven dat een aan te passen koopwoning waarschijnlijkheid minder gemakkelijk kans heeft om voor hergebruik in aanmerking te komen. Een revisiebeding, zoals bij huurwoningen, bestaat niet voor eigen woningen; de gemeente heeft geen instrument om de woning vrij te krijgen. Het zal niet zo eenvoudig zijn om een geschikte kandidaat voor die woning te vinden, die zowel financieel als ergonomisch gezien geschikt is voor de betreffende woonruimte. Consequentie hiervan zal zijn dat eigen woningen meestal voor één enkele belanghebbende aangepast worden. Aangepaste sociale huurwoningen zijn vaker opnieuw in te zetten dan aangepaste koopwoningen, omdat deze huurwoningen opnieuw kunnen worden verhuurd aan personen met een beperking, waardoor de gebruiksduur van de aanpassing wordt verlengd. Dit speelt in de afweging dan ook een rol van belang. 6. Medische prognose Ook de medische prognose speelt in dit verband een rol. Indien vaststaat dat iemands toestand naar verwachting zodanig zal verslechteren, en dat als gevolg daarvan de aanpassing slechts voor beperkte tijd zal volstaan, kan dat gegeven een rol spelen in de afweging tussen verhuizing en aanpassen. 7. Relatie woningaanpassing en AWBZ Staat men op een wachtlijst voor opname in een AWBZ-instelling, dan wordt gekeken welke alternatieven in de te overbruggen tijd het goedkoopst compenserend zijn. Bij voldoende
63
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 intramurale capaciteit binnen de deelregio Oss wordt voor een aanvrager met een indicatie voor opname in een AWBZ-instelling geen woningaanpassing gerealiseerd. 8. Wijziging van leefsituatie Artikel 4 Wmo waarin de compensatieplicht is geregeld is per 1 januari 2010 op grond van een wetswijziging in de Wmo aangepast en uitgebreid. Een en ander vond plaats naar aanleiding van een amendement in de Tweede Kamer. Aan het bewuste artikel is een tweede lid toegevoegd wat luidt:“bij het bepalen van de voorzieningen houdt het college van burgemeester en wethouders rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager van de voorzieningen, waaronder verandering van woning in verband met wijziging van leefsituatie alsmede met de capaciteit van de aanvrager om uit een oogpunt van kosten zelf in maatregelen te voorzien”.Wanneer er sprake is van een gewijzigde leefsituatie, zal dit meegewogen moeten worden in het vaststellen van de noodzaak om te verhuizen. 4.4.2
Besluit toepassen primaat en verhuiskostenvergoeding
Vaak zal een aangeboden mogelijkheid te verhuizen naar een andere woning door de aanvrager als negatief worden beoordeeld: men zal graag willen blijven wonen in de vertrouwde woning. Als de bovenomschreven afweging in het voordeel van verhuizing uitvalt, is die wens niet meer doorslaggevend. Duidelijk zal zijn dat een terdege onderzoek en een zeer goede onderbouwing van het besluit hierbij van groot belang zijn. Het besluit tot het opleggen van het primaat van verhuizen heeft gevolgen voor het weigeren van aangeboden geschikte woningen. Na weigering beoordeelt het college of er van uit kan worden gegaan dat voldoende is gedaan om een compenserende oplossing te bieden. Dit wordt afgemeten aan de oorzaak voor het weigeren. Als alle factoren in de overweging zijn meegenomen en verhuizen is de goedkoopst compenserende voorziening is, dan is dat de voorziening die wordt verleend. Door het primaat bij verhuizen te leggen heeft het college juridisch gezien een handvat om de belanghebbende geen voorziening voor het aanpassen van de huidige woning te verstrekken als deze niet wenst te verhuizen. Indien een belanghebbende niet wil verhuizen, kan het college niet worden verweten dat ze niet aan de compensatieplicht heeft voldaan. Het college heeft immers een adequate voorziening aangeboden, die echter niet door de belanghebbende geaccepteerd is.
64
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
4.5
TEGEMOETKOMING VERHUIS- EN INRICHTINGSKOSTEN
Om in aanmerking te komen voor een tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten, moet voldaan zijn aan de daarvoor geldende voorwaarden en moeten de daarvoor gelden weigeringsgronden niet van toepassing zijn. Naast de voorwaarden en weigeringsgronden die gelden voor alle (individuele) Wmo-voorzieningen (zie paragraaf 1.4) en voor alle (individuele) woonvoorzieningen (zie paragraaf 4.2) zijn in het beleid voorwaarden en weigeringsgronden opgenomen die specifiek gelden voor de voorziening voor verhuizing en inrichting. 4.5.1
Specifieke voorwaarden en weigeringsgronden
Het begrip ergonomische beperkingen zoals vernoemd in de voorwaarden en weigeringsgronden voor alle (individuele) woonvoorzieningen (zie paragraaf 4.2) geldt niet bij woonvoorzieningen in de vorm van verhuiskostenvergoeding. Voorwaarde Voorwaarde voor het ontvangen van een verhuiskostenvergoeding is dat wordt verhuisd naar een woning, die de beperkingen in voldoende mate opheft. Er dienst dus sprake te zijn van een woning die voor de gehandicapte adequaat is en voldoende faciliteiten (badkamer en slaapkamer) biedt op gelijkvloers niveau, dan wel op een via een (trap)lift te bereiken niveau. Uitzondering Op grond van individuele omstandigheden kan ondanks een verhuizing van adequaat naar inadequaat besloten worden een woonvoorziening in de vorm van een verhuiskostenvergoeding toe te kennen; bijvoorbeeld bij verhuizing naar de gemeente Oss op grond van het aanvaarden van een werkkring of in de persoon of het gezin van de aanvrager gelegen factoren. (zie paragraaf 4.4.1 onder 8 – uitbreiden compensatieplicht). Indien de beperkingen van de belanghebbende verhuizing naar een aanleunwoning noodzakelijk maken kan een verhuiskostenvergoeding in het kader van de Wmo worden toegekend conform de gebruikelijke criteria bij verhuiskostenvergoedingen. Voorwaarde is dat niet een gelijkvloerse of door aanpassing geschikt gemaakte woning wordt verlaten. Daarnaast kan worden bezien of een woningaanpassing noodzakelijk is indien er een indicatie voor ongeplande zorg bestaat. Het college verstrekt in beginsel geen verhuiskostenvergoeding indien de verhuizing heeft plaatsgevonden voordat op de aanvraag is beschikt, tenzij achteraf alsnog kan worden vastgesteld dat er problemen bij het normale gebruik van de woning werden ondervonden in de verlaten woning. Als dat laatste niet meer kan, is dat reden voor afwijzing. Er wordt in de regel ook geen tegemoetkoming in de verhuis- en inrichtingskosten toegekend indien de aanvrager voor het eerst zelfstandig gaat wonen, verhuisd is vanuit of naar een woonruimte die niet geschikt is het gehele jaar door bewoond te worden, verhuisd is naar een AWBZ-instelling of een
65
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 andere instelling gericht op het verstrekken van zorg, of er in de verlaten woonruimte geen problemen met het normale gebruik van de woning zijn ondervonden. 4.5.2
Vorm en hoogte
Verhuiskosten kunnen zowel als forfaitair bedrag dan wel op declaratiebasis worden toegekend. De hoogte van de forfaitaire verhuiskostenvergoeding wordt jaarlijks geïndexeerd en is opgenomen in het Besluit Wmo Oss. Deze vergoeding blijkt in veel gevallen adequaat te zijn. Indien de gehandicapte aantoonbaar meer kosten heeft moeten maken dan het forfaitaire bedrag bestaat de mogelijkheid een tegemoetkoming in de verhuiskosten toe te kennen op declaratiebasis analoog aan de richtprijzen bijzondere bijstand bij de aanschaf van stoffering en de kosten van transport van de inboedel. Hiertoe is overgegaan omdat verhuiskosten van geval tot geval nogal kunnen verschillen. Zo kan een gehandicapte bijvoorbeeld over een netwerk van sociale contacten beschikken die met de verhuizing (met eigen vervoer) en het inrichten van de woning helpen terwijl een andere aanvrager een verhuisbedrijf en vakmensen in de arm moet nemen. Ook kan het voorkomen dat een bestaande stoffering tegen een lage prijs van de vorige bewoner kan worden overgenomen. Wanneer een gehandicapte aantoonbare meer kosten heeft moeten maken en een beroep wil doen op een verhuiskostenvergoeding op declaratiebasis dan dient hij hiervoor eerst de nota’s aan te leveren waaruit deze meerkosten blijken. Bij verhuiskosten dient de aanvrager voor de verhuizing op de hoogte te worden gesteld van beide mogelijkheden (forfaitair en declaratiebasis) en dient gewezen te worden op de maximale richtprijzen bij de aanschaf van nieuwe vloerbedekking en gordijnen. De kosten van transport worden berekend conform de betreffende nota van het verhuisbedrijf. De facturen dienen ter inzage te worden verstrekt. Er zijn drie mogelijke situaties waarin een verhuiskostenvergoeding kan worden toegekend: 1.
De aanvrager gaat vanwege problemen met het normale gebruik van de woning verhuizen naar een adequate woning;
2.
De aanvrager vraagt een woonvoorziening aan in de vorm van een woningaanpassing, maar na onderzoek blijkt verhuizing de goedkoopst compenserende oplossing te zijn voor het woonprobleem óf de betreffende woning kan niet worden aangepast;
3.
Voor het vrijmaken van een aangepaste woning door een persoon die in een aangepaste woning woont. Een dergelijke situatie kan ontstaan nadat een gehandicapte met een aangepaste woning komt te overlijden en achterblijvende bewoners van die woning worden verzocht mee te werken aan een verhuizing.
4.5.3
Herinrichtingskosten na woningaanpassing
Hoewel niet expliciet in de verordening genoemd, kan de situatie zich voordoen dat men herinrichtingskosten moet maken na het aanpassen van de woning. Het betreft dan meestal de aanschaf van stoffering n.a.v. een uitbreiding van een woning, b.v. door het plaatsen van een
66
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 aanbouw. In dergelijke situaties kan eveneens een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. De tegemoetkoming in deze situaties wordt uitsluitend op declaratiebasis toegekend analoog aan de richtprijzen bijzondere bijstand bij de aanschaf van stoffering.
67
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
4.6
BOUWKUNDIGE EN WOONTECHNISCHE WOONVOORZIENINGEN
Het college is op grond van artikel 4 lid 1 van de Wmo verplicht om de beperkingen die personen ondervinden in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie ondervinden te compenseren door voorzieningen te treffen die de persoon in staat stellen een huishouden te voeren, zich in de woning te verplaatsen en normaal gebruik te maken van de woning. Het gaat hierbij om de elementaire woonfuncties zoals slapen, eten en lichaamsreiniging. Aanpassen van een hobby-, werkof recreatieruimte valt dus niet onder de woningaanpassingen. Beleid Oss Aanpassen van een hobby-, werk- of recreatieruimte valt in de regel dus niet onder de woningaanpassingen. Op grond van het Protocol Wmo kan echter ook aanpassen van een bijvoorbeeld een hobbyruimte in incidentele gevallen mogelijk zijn. Uitgangspunt bij de aanpassing van woningen is het door de cliënt geformuleerde probleem. Aan de hand hiervan en aan hetgeen op grond van de beperkingen van de aanvrager noodzakelijk is wordt vastgesteld welke voorziening adequaat is. Hierbij dient volgens het Protocol Wmo rekening gehouden te worden met het gegeven dat gehandicapten een andere dagindeling, prioriteitsstelling en tijdsbestedingspatroon kunnen hebben dan de niet beperkte mens. Met het normale gebruik van de woning, waartoe ook verzorging van kinderen en het uitvoeren van geregelde huishoudelijke taken gerekend kan worden, dient rekening gehouden worden.
4.6.1
Soorten bouwkundige of woontechnische voorzieningen
Hieronder volgt een opsomming van veel voorkomende bouwkundige en woontechnische woonvoorzieningen die op grond van de Wmo kunnen worden verstrekt ter compensatie van de ondervonden beperkingen bij het normale gebruik van de woning. Bereikbaar maken van de woning •
aanpassen toegangspaden;
•
opheffen/minimaliseren niveauverschillen;
•
aanbrengen hellingbanen.
Toegankelijkheid van de woning •
de doorgang van de entree, bijvoorbeeld het verbreden van de entree;
•
de doorgang van toegangsdeuren van de woning of het woongebouw, bijvoorbeeld het verbreden van de voordeur;
•
de drempels en dorpelhoogte, bijvoorbeeld het verwijderen van de dorpels, het minimaliseren van het hoogteverschil en het aanbrengen van vlonders;
•
het openen en sluiten van deuren, bijvoorbeeld het aanbrengen van een intercom en het aanbrengen van automatische deuropeners voor personen die niet in staat zijn zelf de deuren
68
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 te openen en te sluiten. Indien een installatie (zoals een intercominstallatie) tevens een alarmeringsfunctie heeft kan het zijn dat de Regeling zorgverzekering voorrang heeft op grond van artikel 2 Wmo. Er kan dan namelijk sprake zijn van een hulpmiddel voor communicatie, informatievoorziening en signalering. Indien hiervan sprake is dat dient de aanvrager te worden doorverwezen naar de eigen zorgverzekeraar. Toiletgebruik •
het plaatsen van opklapbare beugels om het opstaan en gaan zitten te vergemakkelijken;
•
toiletpot met föhn- en spoel/wasinrichting; in situaties waarbij de belanghebbende wel zelfstandig gebruik kan maken van het toilet, maar daarbij zichzelf niet kan verzorgen.
Baden, wassen en douchen •
antislipcoating op de vloer van de doucheruimte, deze oplossing is vaak de goedkoopst compenserende oplossing waarmee hetzelfde resultaat wordt bereikt als een antisliptegel;
Keuken •
Hoog/laag verstelling en aangepaste keuken; uitgangspunt hierbij is dat de hoogte van de keuken op de hoofdgebruiker wordt afgesteld. Als extra voorzieningen kunnen ook ladekastjes verstrekt worden indien deze deel uitmaken van de keuken en de noodzaak hiervan blijkt uit medisch en ergonomisch advies.
Verticale verplaatsingen •
een traplift wordt sinds juli 2009 bij voorkeur verstrekt als roerende woonvoorziening (zie paragraaf 4.7);
•
woonhuislift; lift die verticaal in een schacht beweegt en die een transportmiddel vormt tussen verschillende woonlagen;
•
vaste en verstelbare hellingbanen; hellende oppervlakten die een beperkte hoogte tussen 2 niveaus kunnen overbruggen.
Aanbouw/nieuwbouw De beperkingen van de belanghebbende kunnen van dien aard zijn dat er een noodzaak bestaat voor alle voorzieningen op hetzelfde niveau (gelijkvloers). Als dit binnen de bestaande bouw niet mogelijk is zal het noodzakelijk zijn een aan- of uitbouw te realiseren. Met deze aanpassingen zijn hoge kosten gemoeid. Er zal daarom eerst overwogen moeten worden of het primaat van verhuizen of het primaat van een losse woonunit van toepassing is. Gelijkvloerse aanpassingen kunnen getroffen worden aan: •
de bestaande woning van de belanghebbende;
•
een al aangepaste woning waar de belanghebbende naar toe verhuist;
•
een nog nieuw te bouwen woning (meerkosten van de aanpassingen).
In situaties waarbij sprake is van gelijkvloerse aanpassingen moet rekening gehouden worden met:
69
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 •
de voorraad aangepaste woningen;
•
het bestemmingsplan. In het bestemmingsplan wordt onder andere aangegeven hoeveel procent van het perceel bebouwd mag worden;
•
het Bouwbesluit 2003. In het Bouwbesluit staat aan welke voorwaarden een woning minimaal moet voldoen;
•
vergunningen. Voordat begonnen wordt dient men te beschikken over de noodzakelijke vergunningen;
Stallingruimte Indien er bij het verstrekken van een vervoersvoorziening in het kader van de Wmo geen adequate stallingruimte aanwezig is, kan hiervoor een woonvoorziening nodig zijn: •
aanpassen van een bestaande ruimte of schuur, bijvoorbeeld door het voorzien van een elektra-aansluiting, het aanbrengen van nivelleringsdrempels, het verbreden of verplaatsen van de toegangsdeur, het aanleggen of verbreden van een tuinpad of het aanbrengen van elektrische deuropeners;
• 4.6.2
realiseren van een nieuwe stallingruimte. Procedure bij bouwkundige woningaanpassingen
De procedure bij de aanvraag om een woningaanpassing doorloopt de volgende fases: 1.
Bij woningaanpassingen vindt advisering in de regel door de consulent plaats. Bij complexe en dure woningaanpassingen kan desgewenst een bouwkundig adviseur worden ingeschakeld. De consulent zal bij het vaststellen van de woningaanpassing rekening moeten houden met de bouwvoorschriften en materialen en bediening van de voorziening in relatie tot het verstrekken van de voorziening.
2.
Vaststellen programma van eisen; nadat de aanvraag is ingediend, stelt de consulent een indicatie met daarbij een programma van eisen op basis van ergonomische en sociale gronden voor de goedkoopst compenserende woningaanpassing. De vertaling van dit programma van eisen in een bouwkundig programma van eisen kan zonodig plaatsvinden met ondersteuning van een bouwkundige. De woningeigenaar, de belanghebbende of een verhuurder, vraagt op basis van dat programma van eisen een offerte bij een aannemer op. Er zijn afspraken gemaakt met woningbouwcorporatie Brabant Wonen en Mooiland Maasland dat bij kleine woningaanpassingen (als de kosten onder de € 2.500 blijven) geen offerte wordt opgesteld, maar de opdracht voor woningaanpassing door de woningbouwcorporaties meteen aan de uitvoering wordt overgedragen. Uitbetaling geschiedt aan de woningbouwcorporatie na ontvangst van de factuur.
3.
Offertes worden aan de hand van standaardprijslijsten door de consulent getoetst of deze laat de offerte toetsen door de bouwkundig adviseur.
4.
Er wordt toestemming verleend voor de woningaanpassing, op voorwaarde dat niet reeds zonder toestemming een begin is gemaakt met de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming of het persoonsgebonden budget betrekking heeft.
70
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 5.
De eigenaar voert de woningaanpassing uit en is verantwoordelijk voor de uitvoering van de woningaanpassing conform het programma van eisen.
6.
Het college kan de voortgang van de woningaanpassing in principe ter plaatse controleren. Daarbij moet inzicht worden verkregen in bescheiden en tekeningen welke betrekking hebben op de woningaanpassing en moet de gelegenheid bestaan de woningaanpassing te controleren.
7.
Uitbetaling aan de woningeigenaar en gereedmelding; terstond na de voltooiing van de werkzaamheden, doch bij voorkeur 7 uiterlijk binnen 1 jaar na het verlenen van toestemming voor het aanpassen van de woning, verklaart diegene aan wie de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald (de woningeigenaar) aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid (de gereedmelding). Deze gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming. De gereedmelding gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorziening is voldaan aan de voorwaarden waaronder het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming is verleend. Diegene aan wie het persoonsgebonden budget of de financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald, dient gedurende een periode van 5 jaar alle rekeningen en betalingsbewijzen met betrekking tot de werkzaamheden ter controle beschikbaar te houden.
4.6.3
Medewerking woningeigenaar bij aanpassingen
Voor het aanpassen van een woning is medewerking van de eigenaar nodig. Indien de belanghebbende voor wie de woning aangepast moet worden zelf eigenaar is, zal dat in de meeste gevallen geen problemen opleveren. Het is daarentegen denkbaar dat wanneer de belanghebbende de woning huurt, de eigenaar/verhuurder geen toestemming verleent voor het aanpassen van de woning. In artikel 16 van de Woningwet is opgenomen dat op de eigenaar van een woning de plicht rust om die voorzieningen te treffen waarvoor ingevolge de Wmo geldelijke steun is verleend. Het college moet zorg dragen voor de bestuursrechtelijke handhaving van deze verplichting (artikel 100 van de Woningwet). Er is tevens in de wet opgenomen dat geen (financiële) garanties van de gemeente en/of de belanghebbende / huurder geëist mogen worden dat bij vertrek van huurder de aanpassingen teniet gedaan moet worden. 4.6.4
Voorwaarden bij bouwkundige woningaanpassing.
Om te bewerkstelligen dat de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen en aldus een adequate aanpassing wordt verstrekt is een aantal voorwaarden gesteld om de toegekende tegemoetkoming ook daadwerkelijk uit te betalen. De voorwaarden moeten ook door middel van de beschikking aan de aanvrager en eventueel aan de woningeigenaar, als die niet de aanvrager is, bekend worden gemaakt. Het zijn immers de voorwaarden waaraan het besluit is gebonden.
7 M.n. bij grote (dure) woningaanpassingen zal deze termijn soms niet gehaald worden!
71
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 De volgende voorwaarden zijn van toepassing: •
de woningaanpassing wordt uitgevoerd conform het programma van eisen zoals aan de aanvrager en/of woningeigenaar bekend is gemaakt;
•
er wordt een begin gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden binnen 2 maanden na ontvangst van de beschikking;
•
er mag niet reeds voorafgaand aan de beschikking een begin worden gemaakt met de uitvoering van de werkzaamheden waarop de financiële tegemoetkoming betrekking heeft, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het college;
•
aan door het college aangewezen personen wordt door de eigenaar of huurder toegang verstrekt tot de woonruimte waar de woningaanpassing wordt gerealiseerd;
•
aan de bovengenoemde personen wordt inzicht geboden in bescheiden en tekeningen, welke betrekking hebben op de woningaanpassing;
•
aan de bovengenoemde personen wordt gelegenheid geboden tot het controleren van de woningaanpassing;
•
terstond na de voltooiing van de werkzaamheden doch uiterlijk binnen 12 maanden na het toekennen van de financiële tegemoetkoming verklaart de gerechtigde van de financiële tegemoetkoming aan het college dat de bedoelde werkzaamheden zijn voltooid conform het programma van eisen (de gereedmelding);
•
de gereedmelding is tevens een verzoek om vaststelling en uitbetaling van de financiële tegemoetkoming;
•
de gereedmelding, gaat vergezeld van een verklaring dat bij het treffen van de voorzieningen is voldaan aan de voorwaarden waaronder de financiële tegemoetkoming is verleend. Alle rekeningen en betalingsbewijzen worden bijgevoegd.
4.6.5
Subsidiabele kosten voor bouwkundige woningaanpassingen.
De volgende kosten in het kader van een woningaanpassing kunnen in aanmerking worden genomen bij de vaststelling van de financiële tegemoetkoming voor de kosten van een bouwkundige woningaanpassing: •
de aanneemsom (hierin begrepen de loon- en materiaalkosten) voor het treffen van de voorziening;
•
de risicoverrekening van loon- en materiaalkosten, met inachtneming van het bepaalde in de Risicoregeling woning- en utiliteitsbouw 1991;
•
het architectenhonorarium tot ten hoogste 10% van de aanneemsom met dien verstande dat dit niet hoger is dan het maximale honorarium als bepaald in SR 1988 van de BNA. Alleen in die gevallen dat het noodzakelijk is dat een architect voor de woningaanpassing moet worden ingeschakeld worden deze kosten subsidiabel geacht. Het betreft dan veelal de ingrijpender woningaanpassingen;
•
de kosten voor het toezicht op de uitvoering, indien dit noodzakelijk is, tot een maximum van 2% van de aanneemsom;
•
de leges voor zover deze betrekking hebben op het treffen van de voorziening;
72
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 •
de verschuldigde en niet verrekenbare of terugvorderbare omzetbelasting;
•
renteverlies, in verband met het verrichten van noodzakelijke betaling aan derden voordat de bijdrage is uitbetaald, voor zover deze verband houdt met de bouw dan wel het treffen van voorzieningen;
•
de prijs van bouwrijpe grond, indien noodzakelijk als niet binnen het oorspronkelijke kavel gebouwd kan worden. Als de woningaanpassing een uitbreiding van een bestaande woning of het groter bouwen van een nieuwe woning tot gevolg heeft kan de gemeente een financiële tegemoetkoming verlenen in de kosten van het verwerven van extra grond en de daarop te bouwen opstal die noodzakelijk is om de woningaanpassing te realiseren. Deze tegemoetkoming wordt verstrekt aan de eigenaar van de betreffende woning;
•
het aantal vierkante meters waarvoor een financiële tegemoetkoming kan worden verleend is per vertrek gemaximaliseerd. Als het gaat om aanbouw of uitbreiding van ruimten worden de volgende maxima (in vierkante meters) aangehouden, tenzij medische noodzaak een ander maximum vergt. Soort vertrek
Bij aanbouw Bij uitbreiding
woonkamer
30
6
keuken
10
4
1-persoonsslaapkamer
10
4
2-persoonsslaapkamer
18
4
toiletruimte
2
1
badkamer
2
1
badkamer doucheruimte 3
2
entree/hal/gang
5
2
berging
6
4
wastafelruimte
•
de door burgemeester en wethouders goedgekeurde kostenverhogingen, die ten tijde van de raming van de kosten redelijkerwijs niet voorzien hadden kunnen zijn;
•
de kosten in verband met noodzakelijk technisch onderzoek en adviezen met betrekking tot het verrichten van de aanpassing;
•
de kosten van aansluiting op een openbare nutsvoorziening;
•
de administratiekosten die verhuurder maakt ten behoeve van het treffen van een voorziening voor de gehandicapte, voor zover de kosten onder 1 tot en met 11 meer dan € 1000,-- bedragen, 10% van die kosten, met een maximum van € 350,--.
4.6.6
Opstalverzekering
Bij het vergroten van de woning wordt er van uitgegaan dat de eigenaar van de woning zijn opstalverzekering aan de hogere herbouwwaarde van de woning aanpast.
73
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 4.6.7
Onroerende zaakbelasting
Als de onroerende zaakbelasting (OZB) aantoonbaar als gevolg van de woningaanpassing omhoog gaat, kan de belanghebbende voor de meerkosten een tegemoetkoming aanvragen bij Zorgplein Oss. 4.6.8
Anti-speculatie-beding:
Indien de financiële tegemoetkoming t.b.v. de woningaanpassing meer bedraagt dan een hiervoor vastgesteld bedrag (zie Besluit maatschappelijke ondersteuning) en de woning binnen een termijn van 10 jaar na de datum van gereedmelding wordt verkocht dient de gemeente Oss binnen 1 week na het passeren van de akte op de hoogte van de verkoop te worden gesteld. De meerwaarde die door het treffen van de voorziening is ontstaan wordt op de eigenaar van de woning teruggevorderd. De restitutie aan de gemeente Oss bedraagt in het eerste jaar 100% van de meerwaarde en wordt vervolgens jaarlijks met 10% verminderd.
74
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
4.7
NIET-BOUWKUNDIGE OF NIET-WOONTECHNISCHE WOONVOORZIENING
Of een aanvrager in aanmerking komt voor een losse (roerende) of een vaste (onroerende) woonvoorziening zoals de woningaanpassing, hangt af van de bouwkundige situatie van de woning en van de ondervonden beperkingen en belemmeringen. Waar mogelijk zal uit oogpunt van het hergebruiken van voorzieningen gekozen worden voor verstrekking van onroerende woonvoorzieningen. Het gaat hier niet om inrichtingselementen, maar om noodzakelijke hulpmiddelen om de persoon met beperkingen in staat te stellen zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen. Het moet gaan om de gehandicapte en eventueel ter verlichting van de mantelzorg. Het toesnijden van (woon)voorzieningen op de behoeften en persoonlijke omstandigheden van de aanvrager en zijn sociale omgeving kan er toe leiden dat aan de woning ook maatregelen worden getroffen met het oog op de verzorging van de aanvrager. Bij beroepsmatige zorg (en ook bij mantelzorg) worden als dit noodzakelijk is voorzieningen zoals een tillift verstrekt. Bij het indiceren van de voorziening wordt indien mogelijk 8 rekening gehouden met de arbeidsomstandigheden van de verzorgende. Een losse woonvoorziening moet voorzien in een oplossing voor een elementaire woonfunctie, die eventueel ook kan worden geboden door middel van een bouwkundige voorziening. Meestal zal de roerende voorziening een goedkoop en adequaat alternatief zijn voor een vaste voorziening. Een voorbeeld: in plaats van een vaste plafondlift als transferhulpmiddel kan ook een losse tillift worden verstrekt of een transferplank. Ook zal bij voorkeur met roerende voorzieningen worden gewerkt in situaties waarin mensen wachten op opname in een zorginstelling of in andere situaties waarin de voorziening langdurig noodzakelijk is, maar waarin de verstrekking van vaste woonvoorzieningen als risico met zich meebrengt dat deze voorziening op zichzelf niet efficiënt is. Voorbeelden zijn terminale situaties, maar ook situaties waarin mensen in een slooppand wonen. Wijze van verstrekken Hulpmiddelen boven de € 300,- worden in de regel in bruikleen verstrekt. Hulpmiddelen als badplanken, , toiletstoelen e.d. (in de regel met een aanschafprijs van onder de € 300,-) worden om hygiënische redenen in eigendom verstrekt. De voorziening hoeft dan niet te worden ingeleverd bij overlijden of verhuizing. Voor eventuele kosten van reparatie kan een aanvraag worden ingediend. Roerende woonvoorzieningen kunnen in natura worden verstrekt of in de vorm van een PGB.
8 De ARBO-wetgeving is op dit terrein voorliggend.
75
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 4.7.1
Soorten niet-bouwkundige en niet-woontechnische woonvoorzieningen
Toiletgebruik •
toiletstoel (ook wel po-stoel genoemd); bijvoorbeeld als op de eerste verdieping een toiletvoorziening noodzakelijk is. Dit is doorgaans de goedkoopst compenserende voorziening. Om als adequate voorziening te kunnen worden aangemerkt moet de belanghebbende, diens echtgeno(o)t(e) of andere huisgenoten in staat zijn de toiletstoel te legen;
Baden, wassen en douchen •
badlift; hulpmiddel om zelfstandig veilig in- en uit bad te gaan. Voorwaarde is dat belanghebbende in staat is zijn benen op te trekken tot over de badrand en dat hij een goede rompbalans heeft en kan steunen op de handen bij het maken van de transfer. Indien er sprake is van evenwichtsstoornissen en duizeligheidklachten dan wordt de belanghebbende niet in staat geacht zelfstandig de transfer in en uit bad te maken;
•
badplank; een badplank wordt over het bad geplaatst. De belanghebbende kan op de plank zitten om zich te wassen of gewassen te worden.
•
douchebrancard, douchetafel; hierop kan de persoon liggen tijdens baden of douchen;
•
pakpaal; dit is een (transfer)voorziening met een in hoogte verstelbare grijphendel bruikbaar naast bed, stoel, bank, bad of open trap. Vooral mensen met Parkinson of spierziekten kunnen hier veel baat bij hebben, speciaal in die gevallen waarbij de armkracht sterker is dan de beenkracht. Een pakpaal stelt de belanghebbende in staat zelfstandig de transfer te maken.
Woningsanering Bij woningsanering gaat het om het compenseren van beperkingen als gevolg van allergene factoren die hun oorzaak vinden in de aard van de in de woonruimte gebruikte materialen. De volgende aspecten zijn van belang: •
er zijn astmatische klachten vastgesteld door een specialist, huisarts of GGD-arts waarbij duidelijk is dat de huidige woonvoorziening medisch gezien een toename van de klachten veroorzaakt;
•
er dient sprake te zijn van bewezen huisstofmijtallergie.
•
een tegemoetkoming in de kosten van vervanging van vloerbedekking en gordijnen in woonkamer en/of slaapkamer kan alleen worden toegekend in die gevallen dat het medisch noodzakelijk is dat deze direct vervangen worden. Gedacht kan worden aan de situatie dat er een plotselinge ernstige allergie voor huisstofmijt is ontstaan;
•
er geldt geen leeftijdscriterium;
•
ook de negatieve effecten van het rookgedrag van de belanghebbende of huisgenoten wordt niet als uitsluitingscriterium in de beoordeling meegenomen;
•
er geldt geen afschrijvingscriterium;
•
in het algemeen wordt geen voorziening verstrekt indien de aanvrager bij aanschaf van een artikel redelijkerwijs had kunnen weten dat hij of zij overgevoelig op bepaalde stoffen reageert. Indien bij een verhuizing de nieuwe woning geheel gestoffeerd en ingericht moet
76
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 worden, kan het college de aanvraag afwijzen. Belanghebbende kan dan bij de keuze voor materialen rekening houden met de klachten en de materialen daarop afstemmen; •
een woningsanering beperkt zich veelal tot die woonruimten die het meeste gebruikt worden. Doorgaans betreft het dan alleen de woonkamer en/of slaapkamer. Woonruimten die incidenteel gebruikt worden zoals de keuken en slaapkamers van andere huisgenoten komen in beginsel niet in aanmerking voor sanering;
•
er kan alleen een financiële tegemoetkoming worden uitbetaald voor de kosten van vervanging van materialen die een toename van de klachten veroorzaakt;
De financiële tegemoetkoming is niet gemaximaliseerd en wordt uitbetaald op declaratiebasis. De vergoeding wordt berekend aan de hand van de richtprijzen stoffering en verhuizing van het Nibud (zie Besluit maatschappelijke ondersteuning). De aanvrager dient voor de vervanging van stoffering op de hoogte gesteld te worden van de richtprijzen. Na toetsing van de door aanvrager ingediende nota’s aan de hand van de richtprijzen wordt de tegemoetkoming aan de aanvrager uitbetaald. Tilliften Tilliften kunnen worden toegekend aan iedereen waarbij er sprake is van aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek en waarbij de aanvrager niet in staat is zonder ander hulpmiddel transfers te maken, bijvoorbeeld in/uit bed, toilet en/of bij douchen. Het gaat hierbij om een langdurig noodzakelijke voorziening. Trapliften Een traplift kan worden verstrekt wanneer er beperkingen zijn bij het bereiken van woonlagen waar zich woonruimten bevinden waar men elementaire woonfuncties verricht (zoals bijvoorbeeld slapen of lichaamsreiniging). Trapliften worden in bruikleen (via één gecontracteerde leverancier) verstrekt en blijven eigendom van de gemeente. De traplift wordt verwijderd na verhuizing/overlijden van de gehandicapte. De gemeente Oss heeft in het kader van dergelijke verstrekkingen afspraken gemaakt met de leverancier die de verwijderde traplift in depot houdt tot deze herverstrekt kan worden. Vanwege het ‘algemene’ karakter van het trapliftdepot heeft het verstrekken van een traplift in natura nadrukkelijk de voorkeur boven het verstrekken van een traplift door middel van een persoonsgebonden budget. Rolstoeltapijt Een tegemoetkoming in de kosten van rolstoeltapijt kan worden toegekend aan iedereen waarbij duidelijk een rolstoel voor binnen langdurig noodzakelijk is en waarbij het gaat om een primair woongedeelte waarvan de vloerbedekking het verplaatsen in een rolstoel belemmerd. Uitgegaan wordt van het goedkoopst compenserende tapijt. Deze voorziening kan alleen worden toegekend in die gevallen dat het medisch noodzakelijk is, dat de vloerbedekking direct vervangen wordt.
77
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Er geldt geen afschrijvingscriterium (waarbij de hoogte van de tegemoetkoming afhankelijk was van de ouderdom van de stoffering). Bij de berekening van de tegemoetkoming in de kosten van rolstoeltapijt wordt uitgegaan van een standaardprijs. De bedragen zijn opgenomen in de Nibudrichtprijzen (zie Besluit maatschappelijke ondersteuning). Scootersafe Het verstrekken van een scootersafe (een kostbare voorziening) vindt eerst plaats wanneer er geen mogelijkheden zijn een gewone schuur te plaatsen, c.q. de toegang tot een bestaande schuur te verbreden en elektriciteit aan te leggen. Van de aanvrager wordt verwacht dat eerst wordt bezien of het scheppen van ruimte in een bestaande schuur het probleem (deels) oplost.
78
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
4.8
OVERIGE WOONVOORZIENINGEN
Naast de voorziening voor verhuizing en inrichting, de bouwkundige en woontechnische woonvoorzieningen en de niet-bouwkundige of niet-woontechnische woonvoorzieningen zijn er nog een aantal andere woonvoorzieningen die het college kan verstrekken. 4.8.1
Uitraasruimte
De uitraasruimte is onder de Wmo omschreven in de verordening (artikel 15d). Een uitraasruimte wordt omschreven als een verblijfsruimte waarin een persoon die vanwege een aantoonbare gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertoond zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Van ernstig ontremd gedrag is sprake indien de gedragsproblemen, zelfs onder begeleiding, leiden tot ongecontroleerde driftuitingen met vernielzucht of zelfverwonding/verwonding van derden. Het zal bij mensen die vanwege een gedragsstoornis ernstig ontremd gedrag vertonen veelal gaan om mensen met een al dan niet verstandelijke en/of lichamelijke handicap met een psychische component in de handicap die leidt tot gedragsstoornissen. Bijvoorbeeld hyperactiviteit, dwangmatig en stereotiep handelen, contactbeperkingen, stemmingsschommelingen, autisme etc. Een tegemoetkoming in de kosten van het realiseren van een uitraaskamer wordt verstrekt indien: •
er in de bestaande woning geen prikkelarme kamer aanwezig is waar de gehandicapte zich kan afzonderen of tot rust kan komen;
•
de uitraaskamer de ouders/verzorgers van de gehandicapte in staat stelt beter toezicht uit te oefenen op de gehandicapte.
Het doel van een uitraasruimte is de belanghebbende een omgeving te bieden waar hij zich kan afzonderen of tot rust kan komen. Met het oog op de beperking, namelijk de gedragsstoornis met ernstig ontremd gedrag tot gevolg, zal de ruimte in de regel beperkt van omvang zijn. Aanwezige voorzieningen zijn gericht op het doel van de uitraaskamer, het tot rust laten komen. Doorgaans zal de ruimte daarom prikkelarm en veilig moeten zijn, en tevens zijn uitgerust met voorzieningen die toezicht mogelijk maken. Voor zover dat geen technische apparatuur is kan dat onder de voorziening vallen. Het is niet noodzakelijk sanitaire voorzieningen aan te brengen in de uitraasruimte. Het verblijf is meestal van korte duur. Op basis van deskundigenadvies (een advies van een onafhankelijke psycholoog of orthopedagoog kan van belang zijn) zal op individuele basis worden vastgesteld aan welke eisen de uitraasruimte moet voldoen. Waar mogelijk zullen bestaande ruimten worden aangepast, bijvoorbeeld de slaapkamer van de persoon voor wie de uitraaskamer nodig is. De uitraasruimte is uitdrukkelijk niet bedoeld om overlast voor huisgenoten te beperken, hoewel dat wel een mogelijk neveneffect kan zijn van verstrekking.
79
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 4.8.2
Het primaat van een losse woonunit
Naast het primaat van verhuizen geldt een tweede primaat, het primaat van een losse woonunit (artikel 17 van de verordening): “Indien een bouwkundige woonvoorziening bestaat uit een aanbouw aan of een aanzienlijke verbouwing van een woning die niet het eigendom is van een verhuurder, die bereid is de aangepaste woning blijvend ter beschikking te stellen van personen die op basis van aantoonbare beperkingen ten gevolge van ziekte of gebrek behoefte hebben aan een dergelijke woning, zal het college een herplaatsbare losse woonunit verstrekken indien daartegen geen bezwaren van overwegende aard bestaan.” Onder een losse woonunit wordt een verplaatsbare unit verstaan die tijdelijk kan worden ingezet. Zo'n unit kan een extra woonkamer of een complete slaapkamer met natte cel betreffen in de vorm van een soort porto cabine. Maar een unit kan ook een natte cel betreffen die aan een tuindeur of keukendeur wordt gekoppeld. Voordelen van een losse woonunit: •
er is snel een adequate oplossing voorhanden wat voor belanghebbenden met een progressief ziektebeeld van groot belang kan zijn;
•
een losse woonunit kan worden hergebruikt. Er is bij hergebruik geen sprake van kapitaalvernietiging.
Dit primaat heeft een plaats gekregen om te voorkomen dat grote bedragen over een gering aantal jaren afgeschreven moet worden: na aanpassing van een eigen woning is de kans op hergebruik immers gering. Om van dit primaat gebruik te kunnen maken moet uiteraard de mogelijkheid tot het plaatsen van een losse unit bestaan, bijvoorbeeld doordat er voldoende ruimte is. Daarbij zal het meestal zo zijn dat als er voldoende ruimte is voor het plaatsen van een losse unit er ook ruimte is voor het plaatsen van een aanbouw. Ook op dit punt geldt dat de wens van betrokkene een aanbouw te realiseren niet doorslaggevend is: een aanbouw is niet herbruikbaar, een losse unit wel. Het programma van eisen zoals dat geldt voor een aanbouw kan gebruikt worden voor een losse woonunit. Het is daarbij van belang in de beschikking vast te leggen dat als de unit niet meer nodig is dit aan de gemeente gemeld dient te worden. De gemeente kan er dan zorg voor dragen dat de unit verwijderd wordt en de woning in de oude staat wordt teruggebracht. Bij de inzet van een unit dient naast de huur- of koopprijs rekening te worden gehouden met vergunningskosten, transportkosten, fundatiekosten, nutsvoorzieningen, plaatsingskosten en de bouwkundige kosten voor de sluis of aansluiting. Indien de unit niet meer nodig is, behoren verwijderingkosten en kosten voor het terugbrengen van de woning in de oude staat eveneens tot de kosten. Het plaatsen van de unit in die specifieke situatie moet mogelijk zijn op grond van het gemeentelijke beleid. De Dienst Stadsbeleid, afd. Ruimtelijke Ordening kan in concrete gevallen een advies geven.
80
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 4.8.3
Bezoekbaar maken van een woning
Er zijn drie situaties waarbij, in afwijking van het gestelde in artikel 19 lid 1, een voorziening getroffen kan worden voor het bezoekbaar maken van een woonruimte: 1.
als de aanvrager een gehandicapt kind betreft die bij één van zijn ouders zijn hoofdverblijf heeft dan kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt voor het bezoekbaar maken van maximaal één extra woonruimte en een slaapvoorziening bij de andere ouder. Er dient in dat geval sprake te zijn van een aantoonbaar regelmatig bezoek, bijvoorbeeld op grond van een omgangsregeling (als het gehandicapte kind bij beide ouders zijn hoofdverblijf heeft en beide woningen in dezelfde gemeente gesitueerd zijn, kan in uitzonderlijke gevallen op grond van de hardheidsclausule gekozen worden voor het aanpassen van beide woningen);
2.
als een gehandicapt kind de ene helft van de tijd bij de ene ouder en de andere helft van de tijd bij de andere ouder woont. In deze situatie kunnen in beide ouderlijke woningen woonvoorzieningen getroffen worden. Als de woningen van de ouders in een dergelijke situatie in twee verschillende gemeenten zijn gesitueerd, rust de compensatieplicht alleen op de gemeente waar de woning van de betreffende ouder is gelegen.
3.
wanneer een aanvrager zijn hoofdverblijf in een AWBZ-instelling heeft, kan een woonvoorziening getroffen worden voor het bezoekbaar maken van één woonruimte.
Voor beide situaties geldt dat de aanvraag voor het bezoekbaar maken van een woning wordt ingediend in de gemeente waar de aan te passen woning staat. Het beleid van Oss ten aanzien van het bezoekbaar maken van woonruimte is afwijkend van de gangbare praktijk. In de modelverordening van de VNG wordt onder bezoekbaar verstaan “dat de aanvrager de woonruimte, de woonkamer en een toilet kan bereiken.” Bereiken wordt daarbij letterlijk opgevat: het gaat niet om gebruiken maar om bereiken. In Oss houdt het beleid in dat de aanvrager een woonkamer, een toilet en een adequate slaapvoorziening moet kunnen bereiken én gebruiken. Onder het kunnen bereiken van een adequate slaapvoorziening wordt verstaan een slaapvoorziening op gelijkvloers niveau. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat een traplift dient te worden aangebracht. De slaapvoorziening dient op gelijkvloers niveau binnen de bestaande bouw te worden gerealiseerd waarbij het plaatsen van een aanbouw of andere vorm van ingrijpende woningaanpassing niet tot de mogelijkheden behoort. Het plaatsen van een bed bijvoorbeeld in een met eenvoudige materialen af te scheiden ruimte kan als adequate slaapvoorziening worden beschouwd.
81
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 4.8.4
Kosten van keuring, onderhoud en reparatie van voorzieningen
Voor het onderhoud (meestal jaarlijks) van woonvoorzieningen (trapliften, stoelliften, woonhuisliften, verstelbare keukenbladen e.d.) en de kosten van reparatie en keuring kan een financiële tegemoetkoming worden verstrekt mits de betreffende voorziening is verleend via de: •
Wmo;
•
Wvg;
•
Besluit Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten of
•
Regeling Geldelijke Steun Huisvesting Gehandicapten.
Onderhouds-, keurings- en reparatiekosten worden enkel vergoed voor: •
trapliften;
•
rolstoel/(hef)plateauliften, woonhuisliften, balansliften;
•
mechanische inrichting voor verstellen van een in hoogte verstelbaar keukenblok, bad of wastafel;
•
elektro-mechanische openings- en sluitingsmechanismen van deuren;
•
toiletten voorzien van een onderspoel- en föhninrichting.
Bovendien betreft het onderhoud, keuring of reparatie van een voorziening in een woning die de aanvrager als hoofdverblijf bewoont. Uitgegaan wordt van de maximale bedragen welke door het Liftinstituut worden gehanteerd. 4.8.5
Kosten van tijdelijke huisvesting en huurderving
Indien door een gehandicapte (aantoonbare) kosten worden gemaakt i.v.m. tijdelijke huisvesting kan gedurende maximaal 6 maanden een financiële tegemoetkoming worden verstrekt. Het betreft in deze situaties m.n. de dubbele huur. De kosten kunnen zich voordoen wanneer een gehandicapte; •
de eigen woonruimte tijdelijk moet ontruimen i.v.m. een (ingrijpende) woningaanpassing;
•
men nog in de vorige woning verblijft en de aangepaste woning (waarvoor al huur moet worden betaald) nog niet gereed is.
In die gevallen waarin de gehandicapte tijdens het aanbrengen van de voorzieningen niet in de woonruimte kan blijven wonen en om deze reden tijdelijk naar een andere woonruimte moet uitwijken, kan voor de periode dat dit noodzakelijk is een tegemoetkoming in de dubbele woonlasten worden verstrekt. De vergoeding wordt alleen verstrekt wanneer het redelijkerwijs buiten de mogelijkheden van betrokkene ligt te voorkomen dat er dubbele woonlasten ontstaan. De financiële tegemoetkoming wordt uitbetaald aan de hoofdbewoner. De tegemoetkoming wordt in principe maximaal 6 maanden verleend tenzij ingrijpende woningaanpassingen een langere termijn noodzakelijk maken. De hoogte van de financiële tegemoetkomingen is vastgesteld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oss.
82
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 4.8.6
Kosten in verband met huurderving
Een bijdrage in huurderving kan worden toegekend aan de eigenaar van een aangepaste woonruimte die een huurovereenkomst met een gehandicapte heeft beëindigd. De eigenaar houdt de woning beschikbaar voor een andere gehandicapte en mist daardoor inkomsten. De hoogte van de financiële tegemoetkoming is geregeld in het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oss. De eerste maand huurderving wordt niet vergoed. De eigenaar van de woning moet onmiddellijk mededeling doen van huurbeëindiging en van het eventueel opnieuw aangaan van een nieuwe huurovereenkomst. 4.8.7
Kosten van verwijderen van voorzieningen
In uitzonderlijke gevallen kan ertoe worden overgegaan de kosten van verwijderen van voorzieningen te vergoeden. Het betreft hier dan m.n. situaties waarbij een aangepaste woning door de gehandicapte is verlaten (overlijden, verhuizing) en de woning niet binnen een redelijke termijn verhuurd kan worden aan een andere gehandicapte voor wie de aangebrachte aanpassingen adequaat zijn. Een redelijke termijn is maximaal 6 maanden. Gedurende deze termijn kan de eigenaar een financiële tegemoetkoming krijgen in de kosten van huurderving. Ook moet het aanpassingen betreffen die zo specifiek zijn dat de woning niet aan een nietgehandicapte verhuurd kan worden.
83
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
HOOFDSTUK 5 VERVOERSVOORZIENINGEN
5.1
WAT WORDT VERSTAAN ONDER EEN VERVOERSVOORZIENING?
In artikel 4 lid 1 Wmo is de algemene verplichting opgenomen voor het college om voorzieningen te treffen ter compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Hieronder valt ook het zich lokaal kunnen verplaatsen per vervoermiddel. Het lokaal verplaatsen per vervoermiddel is de mogelijkheid om in de eigen woon- en leefomgeving te gaan en staan waar men wil. Bij lokaal verplaatsen moet gedacht worden aan verplaatsingen in een straal van 15 tot 20 kilometer rond de woning. Buiten dit gebied kan gebruik worden gemaakt van bovenregionaal vervoer. Bij vervoersvoorzieningen gaat het altijd om het verminderen van de mobiliteitsproblemen en niet om het wegnemen daarvan. Vervoersvergoedingen zijn niet als kostendekkend bedoeld; het betreft hier tegemoetkomingen.
5.2
VOORWAARDEN EN WEIGERINGSGRONDEN
Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening gelden de algemene criteria: zoals eerder genoemd in hoofdstuk 1 paragraaf 1.4. Belangrijke criteria bij het al dan niet toekennen van een vervoersvoorziening zijn: •
er moet sprake zijn van een beperking, een chronisch psychisch of psychosociaal probleem;
•
er moet sprake zijn van beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie;
•
er dient sprake te zijn van een vervoersbehoefte;
•
er dient sprake te zijn van leefvervoer;
•
er dient sprake te zijn van regelmatig gebruik van de voorziening;
•
er mag geen sprake zijn van een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling (voorliggende voorziening);
•
er is voor een aantal vervoersvoorzieningen een eigen bijdrage verschuldigd. Deze eigen bijdrage geldt niet voor het collectief vervoerssysteem.
5.2.1
Aantoonbare beperkingen
Een vervoervoorziening wordt toegekend wanneer aantoonbare beperkingen als gevolg van ziekte of gebrek, een chronisch psychisch of psychosociaal probleem het gebruik van het (regulier) openbaar vervoer of het bereiken van dit openbaar vervoer onmogelijk maken en hierdoor beperkingen in de zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie ontstaan. De uitdrukking “het openbaar vervoer niet kunnen bereiken of geen gebruik kunnen maken van het openbaar vervoer” wordt door de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep geoperationaliseerd door middel van het
84
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 loopafstandcriterium “maximale loopafstand 800 meter”. Kan men geen 800 meter zelfstandig, al dan niet met loophulpmiddelen en in een rustig tempo, afleggen dan wordt men verondersteld het openbaar vervoer niet te kunnen bereiken. Kan men het openbaar vervoer wel bereiken, maar is het om een andere reden onmogelijk met het openbaar vervoer te reizen (bijvoorbeeld niet in en uit kunnen stappen of verstandelijke beperkingen), dan kan men ook voor een vervoersvoorziening in aanmerking komen. Uitzondering: In sommige situaties kan een driewielfiets of een tandem worden toegekend terwijl de aanvrager 800 meter of meer lopend af kan leggen (zie paragraaf 5.3.7). 5.2.2
Vervoersbehoefte
Bij het toekennen van vervoersvoorzieningen staat het zelfstandig laten functioneren voorop. Dit houdt in dat de belanghebbende binnen de grenzen van het redelijke onafhankelijk moet kunnen functioneren van partner, gezin of huisgenoten. Vervoersvoorzieningen gelden in principe voor iedereen met een zelfstandige vervoersbehoefte. Het onderzoek naar de vervoersbehoefte van de belanghebbende is een belangrijk onderdeel bij het kiezen van een adequate vervoersvoorziening. Om de vervoersbehoefte in beeld te brengen zouden de volgende aspecten moeten worden onderzocht: •
Wat zijn de redenen voor de verplaatsingen (verplaatsingsmotief)?
•
Waar gaat de belanghebbende naartoe, ofwel wat is zijn verplaatsingsbestemming? Het gaat hierbij zowel om korte (minder dan 100 meter) als om langere afstanden.
•
Hoe vaak reist de belanghebbende, ofwel wat is de verplaatsingsfrequentie?
•
Hoe verplaatst de belanghebbende zich, ofwel wat is de verplaatsingswijze (auto, fiets e.d.)?
Hierbij houdt het college rekening met de persoonskenmerken en behoeften van de aanvrager waarbij de volgende voorbeelden: •
Bewoners van een AWBZ-instelling hebben in de regel een lagere vervoersbehoefte dan zelfstandig wonenden, omdat zij bijvoorbeeld niet of in mindere mate boodschappen hoeven te doen. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening gehouden. Aan bewoners van een intramurale instelling wordt daarom in de regel een gehalveerde financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten verstrekt. Uit jurisprudentie blijkt dat de gemeente de vervoersvoorziening bij het verblijf in een verzorgingshuis niet als automatisme op de helft kan stellen. Er dient individueel onderzoek plaats te vinden naar de vervoersbehoefte. Eventueel dient de voorziening op maat toegekend te worden afhankelijk van de geconstateerde vervoersbehoefte. De gemeente Oss kent forfaitaire vervoerskostenvergoedingen van 50%, 75% en 100%.
85
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 •
Het verstrekken van vervoersvoorzieningen in het kader van de Wmo is niet leeftijdsgebonden. Voor kinderen geldt dat voor verplaatsingen veelal een beroep gedaan kan worden op de ouders. Er mag echter niet geconcludeerd worden dat kinderen jonger dan 6 jaar geen eigen vervoersbehoefte hebben en zich daardoor geen vervoersproblemen in het kader van de Wmo voordoen. De situatie zal altijd individueel beoordeeld moeten worden.
5.2.3
Leefvervoer
De verstrekkingen binnen de Wmo-vervoersvoorzieningen beperkingen zich uitsluitend tot leefvervoer (de verplaatsingen in het kader van het leven van alledag). Onder het gemiddelde leefvervoer wordt verstaan: de dagelijkse minimaal noodzakelijke activiteiten buitenshuis voor deelname aan het maatschappelijk verkeer en het onderhouden van sociale contacten binnen de eigen regio. De eigen regio bestrijkt een straal van 20 kilometer. Daarnaast dient een aantal basisvoorzieningen bereikbaar te zijn. Recreatieve verplaatsingen kunnen deel uitmaken van het leefvervoer. In dat geval wordt met het treffen van een vervoersvoorziening ook met deze bestemmingen rekening gehouden. Het zal niet vaak voorkomen dat een vervoersvoorziening uitsluitend voor recreatieve doeleinden wordt aangevraagd. Een vervoersvoorziening die uitsluitend wordt aangevraagd met het oog op recreatie en ontspanning, wordt niet in het kader van de Wmo verstrekt. Maar als naast het recreatieve doel ook één of meerdere bestemmingen een rol spelen, wordt de voorziening normaal tot de compensatieplicht gerekend. In het kader van een aanvraag voor een vervoersvoorziening voor recreatieve doeleinden dient het college daarom nauwgezet te onderzoeken of de activiteiten waarvoor belanghebbende de voorziening heeft aangevraagd van dien aard zijn dat zij als onderdeel van het leefvervoer van belanghebbende dienen te worden aangemerkt. Er dient hierbij ook naar de voorgeschiedenis vóór het ontstaan van de handicap gekeken moet worden. 5.2.4
Bovenregionaal vervoer
Voorzieningen die worden aangevraagd om zich buiten de eigen leefomgeving te kunnen verplaatsen of om voorzieningen mee te kunnen nemen (zoals aanhangers en oprijplaten voor het meenemen van scootmobielen of een meeneembare scootmobiel) vallen in de regel buiten de compensatieplicht. Het kan voorkomen dat de wezenlijke sociale contacten zich buiten het vervoersgebied bevinden dat onder de compensatieplicht valt. In dat geval wordt gesproken over bovenregionaal vervoer. Er kan een vervoersvoorziening worden toegekend wanneer de aanvrager geen sociale contacten binnen de eigen regio heeft en de door de aanvrager te bezoeken bovenregionale contacten niet op bezoek kunnen komen bij de betrokkene waardoor deze in een toestand van vervreemding of sociaal isolement dreigt te raken.
86
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 5.2.5
Regelmatig gebruik van de voorziening
Op grond van artikel 35 van de verordening kan een voorziening worden ingetrokken als deze niet met het doel wordt gebruikt waarvoor zij is verstrekt dan wel in het geheel niet wordt gebruikt. Uit oogpunt van beheer en doelmatigheid is het raadzaam periodiek te onderzoeken in hoeverre de belanghebbende de (in bruikleen) verstrekte voorziening daadwerkelijk gebruikt of nog kan gebruiken. Het regelmatig gebruik van een voorziening is een individueel criterium. Voor een voorziening die werd toegekend voor recreatief gebruik is een andere gebruiksfrequentie normaal dan een voorziening die werd toegekend als leefvervoer. Ook het gegeven of meerdere vervoersvoorzieningen naast elkaar bestaan (bijvoorbeeld taxivervoer en een scootermobiel) heeft invloed op het gebruik van de voorziening. Daarnaast kan nog sprake zijn van tal van individuele factoren. Er kan zich bijvoorbeeld een situatie van lichamelijke verslechtering voordoen, waardoor de frequentie van het gebruik al dan niet tijdelijk (aanzienlijk) terugloopt of er kan sprake zijn van een ander soort verandering in de situatie, bijvoorbeeld dat de belanghebbende angst heeft ontwikkeld voor het gebruik van de voorziening 5.2.6
Algemeen gebruikelijke voorzieningen
Er wordt in de regel geen vervoersvoorziening verstrekt indien deze als algemeen gebruikelijk wordt aangemerkt. Of een bepaalde voorziening voor een belanghebbende algemeen gebruikelijk is, moet altijd worden beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het individuele geval. Dat kan betekenen dat een als algemeen gebruikelijk aangemerkte voorziening (bijvoorbeeld een fiets met trapondersteuning) voor een individuele belanghebbende in het specifieke geval niet algemeen gebruikelijk is. Met inachtneming van bovenstaande, zijn er een aantal vervoersvoorzieningen te noemen die als algemeen gebruikelijk worden aangemerkt: •
fiets (fiets met elektrische trapondersteuning, fiets met lage instap, snorfiets, bromfiets, tandem, kidcar en kinderaanhangfiets);
•
brommobiel;
•
auto (indien inkomen boven anderhalf maal het norminkomen);
•
schootskleed;
•
stokhouder;
•
stalling t.b.v. een (driewiel)fiets;
•
stroom in de berging (tenzij deze noodzakelijk is om een door ons verstrekte voorziening te kunnen gebruiken).
87
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 5.2.7
Voorliggende voorzieningen
Om in aanmerking te komen voor een vervoersvoorziening mag geen sprake zijn van een voorziening op grond van een andere wettelijke bepaling (artikel 2 Wmo). Het kan gaan om: •
Vervoer in verband met werk. Er wordt geen rekening gehouden met vervoersbehoefte in verband met werk. Voor mensen die in dienstbetrekking werken zijn er voorliggende voorzieningen zoals op grond van WIA, Wajong, Waz, en ZW welke worden uitgevoerd door het UWV.
•
Vervoer in verband met vrijwilligerswerk. De (extra) vervoersbehoefte in verband met vrijwilligerswerk is geen aanleiding voor verstrekking van vervoersvoorzieningen, zo heeft de Centrale Raad van Beroep bepaald. De Raad gaat er van uit dat vervoerskosten betaald kunnen worden door de organisatie waarvoor vrijwilligerswerk verricht wordt.
•
Medisch vervoer (vervoer in verband met therapie, dagbehandeling of bezoek aan medisch behandelaar). Het college dient te onderzoeken of er aanspraak gemaakt kan worden op een aan de Wmo voorliggende wettelijke vervoersvoorziening betreffende het medisch vervoer, bijvoorbeeld in het kader van de Regeling Zorgverzekering. Is dat niet het geval dan valt het medisch vervoer onder de compensatieplicht van de Wmo.
•
Vervoer naar dagopvang of dagverzorging. Aanvragen voor vervoersvoorzieningen voor dagopvang of dagverzorging moeten kritisch worden beoordeeld. De medische noodzaak, het al dan niet (overwegend) therapeutisch karakter van de dagopvang en de erkenning/financiering van de dagopvang op basis van de AWBZ spelen volgens de jurisprudentie een rol. Heeft de dagopvang een overwegend therapeutisch karakter of wordt die erkend of gefinancierd in AWBZ-kader dan is er geen compensatieplicht in het kader van de Wmo. Een vervoersvoorziening kan echter wél aan de orde zijn wanneer het vervoer betreft t.b.v. dagbehandeling wanneer sprake is van een "zinvolle dag besteding" (bij psychiatrische problematiek). De nadruk mag dan niet op de therapeutische kant liggen (Rb. Dordrecht 03/10/1997)
•
Vervoer in verband met het volgen van onderwijs. Vervoer in verband met onderwijs valt evenmin onder de compensatieplicht van de Wmo. Er zijn voorliggende voorzieningen zoals het leerlingenvervoer op grond van de onderwijswetgeving en voorzieningen die via het UWV worden verstrekt.
•
5.3
5.2.8
Vervallen 9
SOORTEN VERVOERSVOORZIENINGEN
9 Inkomensgrenzen. Zzijn op grond van een uitspraak van de CRvB niet meer toegestaan.
88
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Uit artikel 24 van de Wmo-verordening blijkt dat er een primaat ligt bij de algemene voorziening in de vorm van het collectief vervoer. Dat betekent dat bij het bestaan van vervoersproblemen altijd eerst gekeken wordt of collectief vervoer geïndiceerd is. Wanneer dat niet het geval is komen andere voorzieningen in aanmerking. 5.3.1
Collectief vraagafhankelijk vervoer (CVV)
Voor een groep aanvragers van een vervoersvoorziening zal deelname aan het collectief vervoer (Regiotaxi) geïndiceerd zijn. De gemeentelijke verordening legt hier ook het primaat. Het collectief vervoerssysteem bestaat uit een voor iedereen toegankelijk vervoerssysteem van deur tot deur wat op afroep beschikbaar is. •
Het tarief voor Wmo-geïndiceerden komt (ongeveer) overeen met het tarief van het OV.
•
De reisafstand wordt bepaald in OV-zones.
•
Indien begeleiding medisch noodzakelijk is dan mag deze gratis mee . Het kan gaan om begeleiding die in het kader van de Wmo geïndiceerd is (zie ook begeleiding) en het kan gaan om personen die een OV-begeleiderskaart hebben van NS.
•
Men dient minimaal 1 uur voor aanvang van de reis te reserveren.
•
Het collectief vraagafhankelijk vervoer is beschikbaar van 06.00 uur tot 01.00 uur 7 dagen per week.
•
Indien gewenst begeleid de chauffeur personen naar het voertuig en helpt hij bij het inen uitstappen.
Het vervoergebied van het CVV beslaat ongeveer 20 kilometer en is daarmee gelijk aan 5 zones bij het reguliere openbaar vervoer (stads- en streekbussen). Indien de te reizen afstand meer is kan desgewenst met de bovenregionale vervoersservice (Valys) verder gereisd worden vanaf de stations Den Bosch en Nijmegen. Om veel bezochte bestemmingen goed bereikbaar te maken zijn een collectieve puntbestemmingen vastgesteld. Er kan ook een individuele puntbestemming worden gerealiseerd, dit is maatwerk. Criteria Naast de algemeen geldende voorwaarden en criteria voor vervoersvoorzieningen gold voor deelname aan het collectief vervoer op grond van de Wmo een inkomensgrens. Deze is in 2012 vervallen waardoor in principe toegang voor iedereen met een Wmo-indicatie bestaat. Het CVV is overigens ook voor niet Wmo-geïndiceerden toegankelijk omdat er altijd een reguliere vervoerspas kan worden verkregen waarmee tegen het standaard OV-tarief kan worden gereisd.
89
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Contra-indicaties voor CVV CVV wordt vanwege aantoonbare medische beperkingen als niet adequaat beschouwd als er sprake is van: •
ernstige incontinentieproblemen. Hierbij dient wel vastgesteld te zijn dat betrokkene ondanks pogingen om hier maatregelen voor te treffen, bijvoorbeeld via contact met een incontinentieverpleegkundige of internist en/of gebruik van adequaat incontinentiemateriaal, er desondanks op onaanvaardbaar niveau hinder van ondervindt,
•
ernstige gedragsproblematiek ten gevolge van een verstandelijke handicap, zoals storend en/of agressief gedrag,
•
infectiegevaar en
•
als iemand verzorging nodig heeft tijdens de rit.
In een aantal gevallen kan bovenstaande problematiek worden ondervangen door het (gratis) laten meereizen van een begeleider of door gebruik te maken van individueel vervoer (zonder medereizigers) waardoor CVV voor personen uit deze groepen alsnog een adequate voorziening is. CVV kan ook op grond van individuele sociale factoren niet adequaat zijn. Dit dient individueel beoordeeld te worden (maatwerk). Meegewogen kan worden: •
dagvervoer buiten de regio;
•
gezinslid in instelling buiten de regio;
•
gezinssamenstelling (gezinsleden onder de 16 jaar);
•
rolstoeltoegankelijke auto, bus of bruikleenauto;
Bovengenoemde criteria leiden niet zondermeer tot de conclusie dat collectief vervoer niet adequaat is. De criteria dienen in samenhang met het ervaren vervoersprobleem te worden beoordeeld. Indicatievormen CVV Om het CVV zoveel mogelijk voor iedereen toegankelijk te maken, zijn verschillende vervoersmogelijkheden beschikbaar. Er kan een indicatie worden gesteld voor: •
begeleiding;
•
individueel vervoer;
•
rolstoelvervoer;
•
zitplaats voorin;
•
taxi (personenauto);
•
taxibus;
•
Meenemen hulpmiddelen zoals een scootmobiel, rollator, looprek of beademingsapparatuur.
90
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Begeleiding Voor zover de belanghebbende met het openbaar vervoer kan reizen, kan hij gebruik maken van een zogenaamde OV-begeleiderskaart. Deze kan bij de Nederlandse Spoorwegen worden aangevraagd. Ook alle stads- en streekvervoerbedrijven kennen een dergelijke voorziening. Begeleiding kan zijn geïndiceerd wanneer: •
tijdens het vervoer medische begeleiding nodig is (epilepsie);
•
sprake is van (niet te ernstige) gedragsstoornissen;
•
sprake is van noodzakelijk verzorging tijdens het vervoer (stoma’s);
•
de belanghebbende geheel rolstoelafhankelijk is en zichzelf niet met de rolstoel kan verplaatsen;
•
de belanghebbende aan ernstige communicatiestoornissen lijdt;
•
de belanghebbende een kind onder de 12 jaar is.
Begeleiding van sociale aard wordt niet in het kader van de Wmo vergoed. Als er een indicatie is gesteld voor begeleiding in het kader van de Wmo dan kan niet met het CVV gereisd worden zonder dat er iemand meereist. De begeleider reist dan gratis met het CVV. De belanghebbende dient zelf zijn begeleiding te organiseren. Bij bewoners van AWBZ-instellingen behoort het verlenen van begeleiding in de directe woon- en leefomgeving tot de taak van de begeleiding van de instelling. Indicatietermijn De termijn waarvoor CVV kan worden geïndiceerd is maximaal 5 jaar. Alleen voor personen van 75 jaar en ouder kan een indicatie voor onbeperkte duur worden afgegeven. Keuzevrijheid voorziening in natura en persoonsgebonden budget De Tweede Kamer heeft op 29 maart 2006 tijdens een Algemeen Overleg over het bovenregionaal vervoer Valys uitgesproken dat bij aanwezigheid van collectief vervoer geen persoonsgebonden budget hoeft te worden verstrekt omdat het niet de bedoeling is het collectief vervoer in gevaar te brengen. 5.3.2
Individuele vervoerskostenvergoeding voor het gebruik van auto of taxi
Als collectief vervoer, eventueel in combinatie met een individuele vervoersvoorziening, niet adequaat is kan recht bestaan op financiële tegemoetkoming in de vorm van een forfaitaire vergoeding voor de kosten van het gebruik van een auto, taxi, bruikleenauto of rolstoeltaxi. Criteria Indien er een indicatie bestaat voor een dergelijke vervoerskostenvergoeding dient aandacht aan de volgende criteria besteed te worden: •
de wijze waarop de aanvrager zich verplaatst (eigen auto, bruikleenauto, taxi of rolstoeltaxi);
91
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 •
mogelijke kortingen op de financiële tegemoetkoming op grond van gezinssituatie, stapeling van voorzieningen dan wel verblijf in een verpleeg- of verzorgingshuis (zie Besluit maatschappelijke ondersteuning).
Hoogte vervoerskostenvergoedingen De hoogte van de financiële tegemoetkomingen voor een bruikleenauto, eigen auto, taxi of rolstoeltaxi is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Omdat bijvoorbeeld de kosten voor vervoer per rolstoeltaxi hoger zijn dan de kosten voor vervoer per eigen auto, verschilt de hoogte van de tegemoetkoming. Eigen aandeel Voor een individuele vervoerskostenvergoeding wordt een eigen aandeel gevraagd door de gemeente (zie Besluit maatschappelijke ondersteuning). Voor iedereen die voor 15 april 2012 een individuele vervoerskostenvergoeding toegekend heeft gekregen, geldt een overgangsregeling en wordt pas vanaf 1 januari 2013 een eigen aandeel opgelegd. Voor iedereen die na 15 april 2012 een individuele vervoerskostenvergoeding toegekend krijgt, geldt dat vanaf de ingangsdatum van de voorziening een eigen aandeel wordt opgelegd. Indicatietermijn De termijn waarvoor een individuele vervoerskostenvergoeding kan worden geïndiceerd is maximaal 5 jaar. Alleen voor personen van 75 jaar en ouder kan een indicatie voor onbeperkte duur worden afgegeven. Korting op de forfaitaire vervoerskostenvergoeding In onderstaande situaties wordt een percentage in mindering gebracht op de totale vervoerskostenvergoeding. •
op de forfaitaire vervoersvoorziening wordt 20% in mindering gebracht indien de gehandicapte naast de vervoersvoorziening ook een vervoersvoorziening in natura ontvangt (dus bijvoorbeeld een taxikostenvergoeding en het gebruik van een scootmobiel).
•
op de forfaitaire vervoersvoorziening wordt in de regel 50% in mindering gebracht wanneer betrokkene in een verpleeginrichting (zoals bijv. Vita Nova) dan wel verzorgingshuis verblijft.
•
indien een vervoersvoorziening bij echtparen of samenwonenden aan beide partners wordt toegekend bedraagt de tegemoetkoming 75% van de standaardtegemoetkoming per persoon.
•
bij een vervoersvoorziening voor ouders en minderjarige kinderen bij wie aan beiden op sociale gronden een vervoersvoorziening is geïndiceerd bedraagt de tegemoetkoming 75% van de standaardtegemoetkoming per persoon.
Vervoersvoorziening en verblijf in een verzorgingshuis Soms wonen aanvragers in een complex waarin voorzieningen, zoals een winkel, kapper, recreatieruimte voor diverse sociale activiteiten, zijn ondergebracht of in de dichte nabijheid zijn gerealiseerd. Te denken valt aan verzorgingshuizen eventueel met aanleunwoningen erbij,
92
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 verpleeghuizen en andere Awbz-instellingen. Bovendien geldt dat een aantal ‘bestemmingen in het kader van het leven van alledag’ vervallen, omdat daarin op andere wijze wordt voorzien. Bewoners van intramurale instellingen hoeven bijvoorbeeld minder vaak boodschappen te doen, omdat de instellingen de maaltijden bereidt. Ook sommige gezamenlijke sociale activiteiten waarvoor vervoer nodig is, worden vanuit de Awbz-instelling georganiseerd, inclusief vervoer. Met deze verminderde vervoersbehoefte wordt bij de beoordeling van aanvragen voor vervoersvoorzieningen dan ook rekening gehouden. Bijvoorbeeld door in individuele gevallen ervan uit te gaan dat voor bewoners van een intramurale instelling in een aanzienlijk gedeelte van hun bestemmingen in het kader van het leven van alledag is voorzien. Aan bewoners van een intramurale instelling wordt daarom in de regel op basis van de verordening Wmo en het Besluit maatschappelijke ondersteuning een gehalveerde financiële tegemoetkoming voor vervoerskosten worden verstrekt. Uitzonderingen moeten echter mogelijk blijven, als blijkt dat er een grotere vervoersbehoefte is.
93
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 5.3.3
Financiële tegemoetkoming autoaanpassing
Een aanvraag voor een tegemoetkoming in de kosten van autoaanpassingen wordt in principe slechts verstrekt indien dit de goedkoopst compenserende voorziening is. Duidelijk zal zijn dat een autoaanpassing eerst in beeld komt wanneer het collectief vervoer (waar het primaat ligt) niet adequaat is. Bij autoaanpassingen wordt onderscheid gemaakt tussen autofaciliteiten; niet specifiek voor gehandicapte ontwikkelde voorzieningen welke echter wel functioneel noodzakelijk kunnen zijn voor gehandicapten en specifieke autoaanpassingen; speciaal voor gehandicapten ontwikkelde voorzieningen. Autofaciliteiten Algemeen gebruikelijke autofaciliteiten die in de regel niet vergoed worden: •
automatische transmissie;
•
cruisecontrol;
•
elektrische ruitenwisser, interval voor ruitenwisser en sproeier achter;
•
driepuntsgordels;
•
(verstelbare) hoofdsteunen, lendensteunen;
•
kunststoffen bekleding of stoffen bekleding van stoelen;
•
buitenspiegel, van binnenuit verstelbaar;
•
elektrisch bedienbare ramen;
•
uitneembare hoedenplank, neerklapbare of inklapbare achterbank (i.v.m. rolstoel);
•
derde of vijfde deur (i.v.m. meenemen rolstoel);
•
warmtewerend glas;
•
achterruitverwarming;
•
verstelbare stuurwielen;
•
gelaagde voorruit;
•
airconditioning
•
kosten van een APK-keuring
Autofaciliteiten die (indien medisch geïndiceerd) wel vergoed kunnen worden: •
stuurbekrachtiging (indien de standaardbekrachtiging niet voldoet)
•
verwarming voorstoel (links of rechts)
94
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Specifieke autoaanpassingen De specifieke autoaanpassingen kunnen bestaan uit standaardaanpassingen (aanpassingen die vaak voorkomen, meestal in serie worden geproduceerd en niet op maat gemaakt hoeven te worden) en speciale aanpassingen (op individuele basis). Standaardaanpassingen worden vergoed aan de hand van de standaard aanpassingsbedragen; de gemiddelde kosten van aanpassing bij de referentieauto’s. Speciale aanpassingen worden vergoed conform kostprijs. In het Besluit maatschappelijk ondersteuning is een lijst opgenomen met de kosten van de meest voorkomende standaardaanpassingen aan referentieauto’s. Een autostoel is een vorm van autoaanpassing kan worden verstrekt indien er sprake is van de adequaat goedkoopste oplossing. Een autoaanpassing voor besturing vanuit een rolstoel wordt door de gemeente Oss nooit verstrekt. De referentie personenauto en de referentie rolstoeltoegankelijke auto Een aantal autofaciliteiten is al standaard in de gemiddelde auto (de referentieauto) ingebouwd (algemeen gebruikelijk). Bij het begrip referentieauto wordt ervan uitgegaan dat de gemiddelde Nederlander eens in de 7 jaar een dergelijke auto aanschaft. Er is sinds 2007 geen aparte referentieauto meer aan te wijzen (wel een rolstoeltoegankelijke referentieauto), omdat in de meeste middenklasse auto’s eerdergenoemde autofaciliteiten (de algemeen gebruikelijke voorzieningen) standaard aanwezig zijn. De meest optimale (en adequaat goedkoopste) referentie rolstoeltoegankelijke auto is de Renault Kangoo; een kleine bestelauto op geel kenteken waarin een rolstoel vervoerd kan worden. Deze auto wordt door diverse autoaanpasbedrijven verkocht en is relatief eenvoudig voor rolstoelvervoer aan te passen. De auto kan op twee manieren geschikt gemaakt worden voor rolstoelvervoer; door het verlagen van de bodem en het aanbrengen van een bodemplaat (waardoor een rolstoel naar binnen gereden kan worden) of (in specifieke gevallen) door het verlagen van de bodem en het aanbrengen van een systeem waarmee de bodem hydraulisch naar beneden zakt. Beide systemen zijn geschikt voor handbewogen en elektrische rolstoelen. Voorwaarden Voor de beoordeling of sprake is van een goedkoopst compenserende voorziening dient te worden gelet op de leeftijd van de auto en de kosten van de aanpassing. Daarbij speelt het gegeven mee of een autoaanpassing (relatief) eenvoudig op een andere auto kan worden overgezet. De criteria zijn: •
de auto is redelijk aan te passen;
•
de auto verkeert in goede staat;
•
de aanpassing is niet excessief;
•
bij auto’s ouder dan 3 jaar moet onderzocht worden of de resterende levensduur zodanig is dat het verantwoord is de noodzakelijke aanpassingen aan te brengen. Als uit onderzoek blijkt dat de resterende levensduur van de auto minder dan 7 jaar bedraagt en de gevraagde
95
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 aanpassingen niet eenvoudig en goedkoop kunnen worden overgezet in een andere auto dan kan het college overwegen de aanvraag af te wijzen; •
bij vervanging van de auto dient bekeken te worden of de autoaanpassingen over te zetten zijn. Bij overzetten binnen 7 jaar zijn de kosten voor rekening van de belanghebbende zelf;
Maximale vergoeding autoaanpassing Zowel de vergoeding voor de aanpassing van een personenauto als de aanpassing van rolstoelbus kent een maximum waarboven geen autoaanpassing wordt toegekend. Het maximumbedrag wordt jaarlijks geïndexeerd en is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Boven dit bedrag wordt er in de regel geacht dat een andere vervoersvoorziening de adequaat goedkoopste is, zoals een individuele taxi- of rolstoeltaxivergoeding. Eigen aandeel Voor autoaanpassingen wordt een eigen aandeel gevraagd door de gemeente (zie Besluit maatschappelijke ondersteuning). Gebruiksduur autoaanpassingen De gebruiksduur van autoaanpassingen wordt in de regel gesteld op 7 jaar. De gebruiksduur van een autostoel kan gesteld worden op 300.000 tot 400.000 kilometer. Omdat een speciale autostoel met de verwisseling van het frame gemakkelijk van de ene auto in de andere overgezet kan worden, zal meegewogen worden of de stoel al aan vervanging toe is. Centraal Bureau Rijvaardigheid (CBR) Uit onderzoek van de indicatieadviseur van het CBR moet blijken welke aanpassingen nodig zijn om het voor belanghebbende mogelijk te maken in de eigen auto te kunnen blijven rijden. De belanghebbende dient zelf bij het CBR of de afdeling Burgerzaken van de gemeente na te gaan in hoeverre de autoaanpassing leidt tot een aantekening op het rijbewijs. Bepaalde autoaanpassingen kunnen ertoe leiden dat de auto opnieuw gekeurd dient te worden door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW), het gaat hierbij om wijzigingen aan de carrosserie, het remsysteem en stuurinrichting. De kosten die deze keuring met zich meebrengt komen voor vergoeding in aanmerking. Meerkosten autoverzekering/wegenbelasting Als op de grond van de Wmo een tegemoetkoming voor autoaanpassingen is verstrekt kan in het verlengde daarvan de extra verzekeringspremie worden vergoed wanneer: •
het gaat om autoaanpassingen die op grond van de Wmo zijn uitgevoerd;
•
er sprake is van extra premiekosten als direct gevolg van de autoaanpassingen. De normale premie voor de auto komt niet voor vergoeding in aanmerking omdat die kosten algemeen gebruikelijk zijn;
96
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Voorwaarde hierbij is dat de belanghebbende als eigenaar van de auto zelf verantwoordelijk is voor het afsluiten en betalen van de premie (inclusief extra premie). Op grond van een declaratie van de extra premie kan deze worden vergoed. Het bedrag wordt dan jaarlijks aan de belanghebbende en niet aan de verzekeraar uitbetaald. Om voor de vergoeding in aanmerking te blijven komen, moet de belanghebbende van de aangepaste auto gebruik blijven maken. Indien de auto door de aanpassing in een hogere wegenbelastingtabel terecht komt kunnen de meerkosten eveneens worden vergoed behalve als het gaat om een installatie voor het verplaatsen of vastzetten van een rolstoel, dan kan namelijk over het gewicht van die aanpassing vrijstelling worden verleend. Hierover is dan geen wegenbelasting verschuldigd. Voor vermindering van de wegenbelasting in verband met het gewicht van de aanpassing, moet de belanghebbende een verzoek richten aan de Belastingdienst afdeling Centrale administratie. Onderhoud en reparatie van auto's Onderhoud en reparatie van een auto zijn algemeen gebruikelijk en worden dus niet vergoed. Rijlessen Een financiële tegemoetkoming voor het volgen van rijlessen kan alleen worden verstrekt wanneer er een indicatie voor een bruikleenauto of aangepaste auto aanwezig is wat zich zelden zal voordoen. Wanneer een persoon met beperkingen aangewezen is op vervoer met een aangepaste auto kan het nodig zijn dat deze persoon zijn rijbewijs haalt. Omdat het gaat om een aangepaste auto, is het waarschijnlijk dat de rijlessen duurder zijn dan rijlessen met een ‘gewone’ auto. Slechts de meerkosten komen in aanmerking voor vergoeding. De prijs van een standaardlesuur voor een normale auto wordt op het uurtarief in mindering gebracht. Er kunnen maximaal 30 praktijklessen en het examengeld van maximaal 2 examens vergoed worden. Voor personen die reeds over een rijbewijs beschikken kunnen zogenaamde bekwaamheids- en of gewenningsrijlessen vergoed worden. Er worden maximaal 10 praktijklessen vergoed (en in geval van een verplicht examen, het examengeld voor maximaal 2 examens).
97
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 5.3.4
Forfaitaire tegemoetkoming aanschaf (aan te passen of aangepaste) auto, rolstoeltoegankelijke auto of rolstoelbus
Om in aanmerking te komen voor een voorziening in de vorm van een forfaitair bedrag voor de aanschaf van een (al dan niet aangepaste of aan te passen) auto of bus, zijn de algemene zaken die gelden bij het bepalen van het recht op (alle) vervoersvoorzieningen van belang. Bij de beoordeling of de belanghebbende in aanmerking komt voor speelt het primaat van het collectief vervoer een rol.
Criteria Tot verstrekking van een forfaitair bedrag voor het aanschaffen van een (aangepaste) auto, een rolstoeltoegankelijke auto dan wel een rolstoelbus kan worden overgaan indien: •
is vastgesteld dat de belanghebbende geen gebruik kan maken van het collectief vraagafhankelijk vervoer;
•
belanghebbende niet in aanmerking komt voor een open of gesloten buitenwagen;
•
in het geval van een auto; belanghebbende volledig rolstoelgebonden is en voor alle verplaatsingen afhankelijk van een rolstoel, maar wel zelf transfers kan maken en een (aangepaste) auto kan besturen dan wel als passagier op een normale zitplaats vervoerd kan worden;
•
in het geval van een rolstoeltoegankelijke auto of rolstoelbus; belanghebbende uitsluitend in een rolstoel kan worden vervoerd;
•
belanghebbende dan wel de echtgeno(o)t(e) niet reeds beschikt over een auto/rolstoeltoegankelijke auto dan wel rolstoelbus dan wel een over een dergelijk vervoermiddel beschikte in de 6 maanden voor datum aanvraag, behalve als deze is afgeschreven of niet meer geschikt is (afschrijving moet blijken uit de meest recente APKkeuring);
•
in geval van een minderjarig dan wel meerderjarig kind; er in het gezin geen vervoermiddelen aanwezig zijn waarmee de belanghebbende op adequate wijze in een zelfstandige vervoersbehoefte kan voorzien;
Voorwaarden De forfaitaire tegemoetkoming wordt onder de volgende voorwaarden toegekend: •
het forfaitaire bedrag dient te worden aangewend voor de aanschaf van een auto dan wel een rolstoelgeschikte auto dan wel rolstoelbus;
•
de eventuele inruilwaarde van de bestaande auto wordt in mindering gebracht op het verstrekken forfaitaire bedrag;
•
de gemeente heeft in het kader van de uitvoering van de Wmo voor wat de vervoersvoorzieningen betreft voor een termijn van 5 jaar aan haar zorgplicht voldaan met uitzondering van de mogelijkheid tot verstrekken van een financiële tegemoetkoming in de vervoerskosten en de verstrekking van een handbike;
98
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 •
indien de gehandicapte binnen een termijn van 5 jaar overlijdt, verhuist of anderszins geen recht op de voorziening meer heeft, wordt het nog niet afgeschreven deel van de forfaitaire voorziening teruggevorderd op betrokkene dan wel erfgenamen.
Hoogte van de forfaitaire tegemoetkoming De hoogte van de forfaitaire vergoeding voor de aanschaf van een rolstoeltoegankelijke auto c.q. een rolstoelbus is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Voor twee gehuwden gehandicapten die beiden recht hebben op een forfaitair bedrag t.b.v. de aanschaf van een vervoersvoorziening gelden aangepaste bedragen (zie Besluit maatschappelijke ondersteuning). Eigen aandeel Voor een forfaitair bedrag voor de aanschaf van een (aangepaste of aan te passen) auto, rolstoeltoegankelijke auto of rolstoelbus wordt een eigen aandeel gevraagd door de gemeente (zie Besluit maatschappelijke ondersteuning). 5.3.5
Gesloten buitenwagen
Een gesloten buitenwagen is een specifiek gehandicaptenvoertuig en ook als zodanig omschreven in het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens. Een gesloten buitenwagen is een voorziening die alleen in uitzonderlijke gevallen wordt verstrekt en moet niet worden verward met een brommobiel. Een brommobiel is niet specifiek voor mensen met een beperking en is in de normale handel verkrijgbaar en wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voor het gebruik van een brommobiel dient de belanghebbende te beschikken over een bromfietsrijbewijs in tegenstelling tot een gehandicaptenvoertuig. Criteria Tot verstrekking van een gesloten buitenwagen kan worden overgaan indien aan de volgende criteria wordt voldaan: •
men is aangewezen op vervoer over korte afstanden waardoor collectief vervoer geen adequate vervoersvoorziening is dan wel collectief vervoer is om andere redenen niet adequaat, en;
•
er sprake is van een medische noodzaak voor bescherming tegen alle weersomstandigheden (er kan hierbij rekening gehouden worden met adequate kleding die kan beschermen tegen weersinvloeden) en een scootmobiel om deze reden niet adequaat wordt geacht én;
•
de belanghebbende veilig en adequaat van een gesloten buitenwagen gebruik kan maken.
Een gesloten buitenwagen kan zowel in natura worden verstrekt (kosten als verzekering, onderhoud en reparatie vallen onder de bruikleenovereenkomst) als middels een persoonsgebonden budget (er zal naast een bedrag voor de aanschaf ook een bedrag voor verzekering, onderhoud en reparatie moeten worden uitgekeerd).
99
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Eigen bijdrage Voor een gesloten buitenwagen wordt een eigen bijdrage gevraagd door de gemeente (zie Besluit maatschappelijke ondersteuning). Indien een gesloten buitenwagen in combinatie met een forfaitaire vervoerskostenvergoeding wordt verstrekt, omdat er zowel voor de vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning als voor de regionale vervoersbehoefte gecompenseerd moet worden, zal - omdat d.m.v. de gesloten buitenwagen een deel in de vervoersbehoefte wordt voorzien - op de vervoerskostenvergoeding een vast percentage in mindering worden gebracht, namelijk 20%.
100
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 5.3.6
Scootmobiel
Een scootmobiel, ook wel bekend als een open elektrische buitenwagen, is met name aangewezen voor gebruikers met een matige tot slechte sta-loopfunctie en voor kortdurend gebruik buitenshuis. De scootmobiel wordt aangemerkt als gehandicaptenvoertuig. Het grote voordeel van de scootmobiel is dat men zich er mee in gebouwen (zoals supermarkten) kan begeven. Een scootmobiel kan zowel in natura worden verstrekt (kosten als verzekering, onderhoud en reparatie vallen onder de bruikleenovereenkomst) als in de vorm van een persoonsgebonden budget (er zal naast een bedrag voor de aanschaf ook een bedrag voor verzekering, onderhoud en reparatie moeten worden uitgekeerd). Criteria Scootmobielen zijn inzetbaar wanneer de aanvrager: •
een beperkt loopvermogen heeft;
•
een korte loopafstand, maar een substantiële vervoersbehoefte heeft in de directe omgeving van de woning in het kader van het leven van alledag, bijvoorbeeld om zelf boodschappen te doen, familie te bezoeken en deel te nemen aan hobby/vrijetijdsbesteding waarbij collectief vervoer niet adequaat is;
•
het voertuig kan bedienen en besturen (voldoende armfunctie);
•
beschikt over voldoende verkeersinzicht om zich op veilige en verantwoorde wijze met de scootmobiel aan het verkeer deel te nemen;
•
kan in- en uitstappen;
•
een goede zitbalans heeft;
•
bestand is tegen weersinvloeden;
•
zonder begeleider zelfstandig de bestemming kan vinden;
De standaard scootmobiel Vanuit het uitgangspunt "goedkoopst compenserend" heeft Oss een aantal standaard scootmobielen in het verstrekkingenpakket. Er wordt uitgegaan van een maximum snelheid van 12 km/uur. Er zijn situaties waarbij het (medisch) noodzakelijk is om de scootmobiel op 8 of 15 km/uur af te stellen. Dit zal individueel beoordeeld moeten worden (maatwerk). Eigen bijdrage Voor een scootmobiel wordt een eigen bijdrage gevraagd door de gemeente (zie Besluit maatschappelijke ondersteuning). Korting bij stapelen voorzieningen Indien een scootmobiel in combinatie met een vervoerskostenvergoeding wordt verstrekt zal, omdat d.m.v. de scootmobiel een deel in de vervoersbehoefte wordt voorzien, op de vervoerskostenvergoeding een vast percentage in mindering worden gebracht, namelijk 20%.
101
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Stallingsruimte Bij een positief advies voor een scootmobiel moet gekeken worden naar een stallingsmogelijkheid voorzien van een elektra-aansluiting. Indien noodzakelijk komt de goedkoopst compenserende stallingsmogelijkheid voor vergoeding in aanmerking. Het betreft hier dan een woonvoorziening (zie onder woonvoorzieningen) Indien een stallingsmogelijkheid onmogelijk is, komt wellicht een elektrische rolstoel eerder als adequaat goedkoopste voorziening in aanmerking of zal een andere adequate oplossing worden gezocht (maatwerk). 5.3.7
Overige vervoersmiddelen
Het college is verplicht om personen die beperkingen in zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie ondervinden te compenseren door voorzieningen te treffen die deze personen in staat stellen tot het zich lokaal verplaatsen per vervoermiddel. Er zijn diverse voorzieningen denkbaar die het college kan verstrekken om personen in staat te stellen zich lokaal te verplaatsen per vervoermiddel. In deze paragraaf worden enkele vervoermiddelen besproken die hiervoor nog niet aan de orde zijn geweest. De voorzieningen kunnen zowel in natura worden verstrekt (kosten als verzekering, onderhoud en reparatie vallen onder de bruikleenovereenkomst) als middels een persoonsgebonden budget (er zal naast een bedrag voor de aanschaf ook een bedrag voor verzekering, onderhoud en reparatie moeten worden uitgekeerd). Eigen bijdrage Er geldt voor alle in deze paragraaf genoemde vervoermiddelen dat een eigen bijdrage is verschuldigd (zie Besluit maatschappelijke ondersteuning). Voor deze vervoersvoorzieningen geldt dat als deze worden verstrekt in combinatie met een forfaitaire vervoerskostenvergoeding, 20% op het bedrag in mindering wordt gebracht omdat met het vervoermiddel reeds in een deel van de vervoersbehoefte wordt voorzien. 5.3.7.1. Fietsen Er bestaan meerdere soorten bijzondere fietsen die op grond van de Wmo kunnen worden verstrekt. De driewielfiets is een gehandicaptenvoertuig en kan verstrekt worden aan mensen met een gestoorde motoriek, evenwichtsstoornissen of verstandelijk gehandicapten. De meeste driewielfietsen hebben twee wielen aan de achterkant. De draaicirkel wordt hierdoor zo klein mogelijk gehouden. Een driewielfiets kan, indien medisch noodzakelijk, voorzien worden van een hulpmotor. De voorwaarden voor de verstrekking van een driewielfiets zijn: •
er dient sprake te zijn van een goede rompbalans;
•
belanghebbende moet kunnen lopen en op- en afstappen;
•
belanghebbende moet op een zadel kunnen (blijven) zitten;
102
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 •
belanghebbende moet kunnen sturen en zich door middel van trappen kunnen voortbewegen;
•
belanghebbende moet over voldoende verkeersinzicht beschikken;
•
kracht en/of energetisch vermogen speelt een rol bij de selectie van een driewielfiets met of zonder versnelling.
Bij de verstrekking van een driewielfiets geldt de loopafstand van minder dan 800 meter niet. Indien een persoon op grond van beperkingen in aanmerking komt voor een driewielfiets wordt deze ook bij een loopafstand van 800 meter of meer toegekend. De Tavara fiets is een voorziening voor gehandicapten. Door de lage stand van het zadel en de trapas die in een schuine hoek ten opzichte van het zadel staat is de trapbeweging meer voorwaarts en kunnen de voeten plat op de grond geplaatst worden bij stilstand. Door de specifieke zithouding kan de voorziening geschikt zijn voor mensen met een knie- of heupbeperking. Indien medisch noodzakelijk kan de fiets voorzien worden van een hulpmotor. Een duo-fiets is een speciale tandem waarbij een kind voorop fietst en is meestal geschikt voor kinderen vanaf 5 jaar. Voor een toelichting zie hoofdstuk Kindervoorzieningen. Een side by side fiets is een tweepersoons zitdriewieler voor volwassenen en kinderen vanaf 10 jaar. De fiets is stabiel en heeft een lage instap waarmee de belanghebbende en diens begeleider naast elkaar kunnen zitten en samen kunnen fietsen. Een loopfiets is een hulpmiddel voor de mobiliteit van personen en wordt op grond van artikel 2.17 Regeling zorgverzekering verstrekt. Een handbike/aankoppelfiets is een aan een rolstoel aankoppelbaar fietsdeel (met versnellingsnaaf). De handbike kan worden verstrekt aan gehandicapten die voor alle verplaatsingen buitenshuis zijn aangewezen op een rolstoel en met de combinatie rolstoel plus fietsdeel een aanzienlijk deel van hun bestemmingen in het kader van het leven van alle dag kunnen bereiken. De handbike wordt in de regel alleen als vervoersvoorziening verstrekt en niet als sportvoorziening. De rolstoelfiets wordt weinig verstrekt maar kan in sommige situaties een passende oplossing zijn. De fiets met trapondersteuning is vanaf 1 april 2010 uit het verstrekkingenpakker van de gemeente gehaald omdat deze algemeen gebruikelijk is. Een dergelijke fiets is uitgerust met een hulpmotor die automatisch wordt geactiveerd wanneer een grotere krachtsinspanning wordt gevraagd (tegenwind, hoogteverschillen, versnellen). Door het niet invaliderende karakter van de fiets kan dit in specifieke gevallen toch een adequate oplossing voor mensen zijn met onvoldoende indicatie voor een scootermobiel. Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld jongere mensen die door een longziekte beperkt
103
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 in hun mobiliteit zijn. Mocht tot verstrekking van een fiets worden overgegaan (hetgeen alleen in uitzonderlijke gevallen zal voorkomen) dan dient de hardheidsclausule te worden toegepast. 5.3.7.2. Rolstoelscooter (pendel) Een rolstoelscooter is een elektrisch aangedreven voorziening waarbij de rolstoelgebruiker met zijn rolstoel in en uit de pendel rijdt. Verstrekking van een rolstoelscooter zal niet snel de goedkoopst compenserende voorziening zijn. Om in aanmerking te kunnen komen voor een pendel gelden de volgende voorwaarden/weigeringsgronden: •
de belanghebbende kan op grond van zijn beperkingen geen gebruik maken van het collectief vervoer;
•
er bestaat een substantiële vervoersbehoefte in de directe omgeving van de woning die in de behoefte van het leven van alledag voorziet (bijvoorbeeld boodschappen doen, familie bezoeken);
•
er is sprake van volledige rolstoelgebondenheid en de belanghebbende is aangewezen op het gebruik van een (handbewogen) rolstoel en is niet in staat transfers te maken van de rolstoel naar een andere voorziening, bijvoorbeeld een scootmobiel;
•
de belanghebbende beschikt over voldoende verkeersinzicht om zich op veilige en verantwoorde wijze met de rolstoelscooter aan het verkeer deel te nemen.
5.3.7.3. De elektrische buitenrolstoel Een elektrische buitenrolstoel is geïndiceerd wanneer sprake is van een slechte zitbalans, slechte handfunctie of indien door de aard van de handicap geen gebruik gemaakt kan worden van een scootmobiel. 5.3.7.4. De bruikleenauto De bruikleenauto is de duurste oplossing in het gemeentelijke verstrekkingenbeleid (het “sluitstuk” van de vervoersvoorzieningen) en is alleen geïndiceerd indien geen andere adequate oplossingen te bieden zijn. Een forfaitaire vervoerskostenvergoeding al dan niet in combinatie met een scootmobiel zal veelal adequaat en goedkoper zijn. Om tot verstrekking van een bruikleenauto over te gaan zal in ieder geval een situatie aanwezig moeten zijn waarbij: •
de aanvrager is aangewezen op gesloten vervoer én;
•
de frequentie en aard van de verplaatsingen dusdanig is, dat vervoer per taxi, vervoer door derden of d.m.v. een gesloten buitenwagen geen alternatief is én;
•
de aanvrager niet in het bezit is van een eigen auto die nog geschikt is of redelijkerwijs aan te passen is.
De bruikleenauto wordt in natura en in bruikleen verstrekt. Bruikleenauto’s kunnen door de gemeente worden geleasd waarbij onderhoud e.d. in het leasecontract is inbegrepen.
104
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
Als de verstrekking van een bruikleenauto geïndiceerd is, bestaat tevens de mogelijkheid om een forfaitaire kilometervergoeding te verstrekken. Dit zal individueel (maatwerk) moeten worden beoordeeld.
105
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
HOOFDSTUK 6 ROLSTOELVOORZIENINGEN
6.1
WAT WORDT VERSTAAN ONDER EEN ROLSTOELVOORZIENING?
Artikel 4 lid 1 Wmo bevat de verplichting voor het college om de beperkingen, die personen als bedoeld in artikel 1 lid 1 onder b, in hun zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie ondervinden te compenseren door voorzieningen te treffen die de persoon onder andere in staat stellen tot het zich in en om de woning verplaatsen. Dit verplaatsen in en om de woning kan op verschillende wijzen plaatsvinden: met een rollator, lopend met krukken, met een trippelstoel, of met een rolstoel. Van deze voorzieningen valt uitsluitend de rolstoel onder de Wmo. De andere voorzieningen vallen onder andere wettelijke regelingen en zijn daarom op grond van artikel 3 Wmo uitgesloten. Met rolstoelvoorziening wordt bedoeld; een voorziening voor verplaatsing binnen dan wel binnen of buiten de woonruimte dan wel een aanpassing hieraan. Hiermee wordt dan een handbewogen of elektrische rolstoel bedoeld en geen andere voorzieningen voor het verplaatsen (zoals bijvoorbeeld een trippelstoel).
6.2
VOORWAARDEN EN WEIGERINGSGRONDEN
Van toepassing zijn allereerst de (algemene) voorwaarden en weigeringsgronden als genoemd in hoofdstuk1 paragraaf 1.4. Een gehandicapte kan voor een rolstoelvoorziening in aanmerking komen wanneer aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek het in belangrijke mate zittend verplaatsen in en/of om de woning noodzakelijk maken en andere loophulpmiddelen onvoldoende oplossing bieden. Het doel van het verstrekken van een rolstoelvoorziening is dat de belanghebbende met de rolstoel in staat wordt gesteld zich binnen en buiten de woning (al dan niet) zelfstandig te kunnen verplaatsen. Het hoeft niet zo te zijn dat de belanghebbende de gehele dag is aangewezen op zittend verplaatsen. Als de belanghebbende bijvoorbeeld wel een bepaalde afstand te voet (bijvoorbeeld 100 meter) kan afleggen, maar daarna is aangewezen op zittend verplaatsen, dan kan een rolstoelvoorziening aangewezen zijn. Het moet dan veelal wel duidelijk zijn dat andere loophulpmiddelen (zoals een rollator) geen oplossing bieden voor het verplaatsingsprobleem. Het door de gemeente Oss gehanteerde Uitvoeringsprotocol Wmo vult de uitgangspunten bij de verstrekking van rolstoelen als volgt aan: “de rolstoel is een zeer persoonlijke voorziening en de
106
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 gehandicapte is er bijzonder van afhankelijk. Daarom dient meer dan gemiddeld zorg besteed te worden aan de keuze voor merk en type”. De rolstoel is afgestemd op de behoeften van de gebruiker; mensen dienen daarom nauw betrokken te worden (en zelf te kiezen) voor de meest geschikte rolstoel en uitvoering. Ook kunnen accessoires, naar gelang de persoonlijke situatie, tot de verstrekking behoren. In beginsel komen alleen personen die door de aard van hun beperking of probleem langdurig op een rolstoel zijn aangewezen hiervoor in aanmerking op grond van de Wmo. Rolstoelen die voor de duur van maximaal 6 maanden nodig zijn, worden verstrekt door de thuiszorgorganisaties. Op grond van artikel 2 Wmo bestaat dan geen recht op een voorziening op grond van de Wmo. Het is in individuele gevallen mogelijk meerdere rolstoelen te verstrekken. 6.2.1
Bewoners AWBZ-instelling
Bewoners van een AWBZ-instelling die van dezelfde instelling behandeling ontvangen, kunnen op grond van artikel 15 van het Besluit zorgafspraken AWBZ aanspraak maken op een rolstoel in het kader van de AWBZ. In dat geval bestaat op grond van artikel 2 Wmo geen aanspraak op een rolstoel in het kader van de Wmo. Artikel 8 van het Besluit zorgafspraken AWBZ geeft als definitie voor behandeling: “Behandeling omvat behandeling van medisch-specialistische, gedragswetenschappelijke of specialistisch-paramedische aard gericht op herstel of voorkoming van verergering van een somatische, psychogeriatrische of psychiatrische aandoening, een verstandelijke, lichamelijke of zintuiglijke handicap, te verlenen door een instelling, door een psychiater of zenuwarts of door een psychotherapeut.” Bewoners van een gezinsvervangend tehuis, een regionale instelling voor beschermd wonen (RIBW) en een verzorgingshuis ontvangen normaliter geen behandeling in de instelling en vallen daarmee onder de compensatieplicht van de Wmo. Het is echter ook mogelijk dat een gehandicapte in een tot behandeling toegelaten instelling verblijft, maar daar geen behandeling ontvangt. Een voorbeeld is een gehandicapte die is uitbehandeld in een verpleeghuis maar nog niet naar huis terug kan. Ook in dit geval bestaat er een compensatieplicht op grond van de Wmo. Bewoners van AWBZ-instellingen die recht hebben op een AWBZ-rolstoel, krijgen een individueel aangepaste rolstoel in bruikleen van de instelling waar zij verblijven. Bij ontslag uit de instelling wordt de gehandicapte in de gelegenheid gesteld de rolstoel te kopen tegen aanschafprijs (inclusief de kosten van aangebrachte aanpassingen), verminderd met de daarop verrichte afschrijvingen. Problemen kunnen zich voordoen wanneer een bewoner van een Awbz-instelling, aan wie op grond van de AWBZ een rolstoel is verstrekt, zijn rolstoel buiten de instelling wil gebruiken voor recreatief gebruik. Dit vereist vaak aanpassingen aan de rolstoel (bijvoorbeeld verlichting) en in sommige
107
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 gevallen is voor het buitengebruik zelfs een geheel andere rolstoel nodig (bijvoorbeeld elektrisch aangedreven). Op grond van artikel 3 lid 1 van de Regeling zorgaanspraken AWBZ geldt dat aan een bewoner van een AWBZ-instelling een tweede rolstoel in een andere uitvoering dan de eerste rolstoel kan worden verstrekt. Een doelmatige rolstoelverstrekking vereist dat eerst wordt gekeken of niet meteen een rolstoel kan worden verstrekt voor alle beoogde gebruiksdoeleinden. 6.2.2
Rolstoelgebruik tijdens werk
Rolstoelen die alleen op het werk worden gebruikt vallen onder een andere wetgeving, te weten Wet werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) en dienen te worden aangevraagd bij het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV). Rolstoelen bestemd voor thuisgebruik, maar die ook geschikt zijn voor gebruik tijdens werk vallen onder Wmo. Als er voor het werk aanpassingen aan de Wmo-rolstoel gedaan moeten worden dan zijn de kosten hiervan voor het UWV. 6.3
Vorm van rolstoelvoorzieningen
Op grond van artikel 6 van de Wmo moet het college de belanghebbende de keuze geven tussen een voorziening in natura of een hiermee vergelijkbaar persoonsgebonden budget tenzij daartegen overwegende bezwaren bestaan (zie hoofdstuk 2 paragraaf 2.2). Artikel 27 van de verordening bepaalt dat er vier mogelijkheden zijn om rolstoelen te verstrekken: •
een rolstoel in natura;
•
een persoonsgebonden budget te besteden aan een rolstoel;
•
een financiële tegemoetkoming te besteden aan een sportrolstoel, en
•
een financiële tegemoetkoming voor een sportvoorziening, anders dan een sportrolstoel.
6.4
SOORTEN ROLSTOELVOORZIENINGEN
Rolstoelvoorzieningen vallen grofweg uiteen in vier types verstrekkingen. •
De bekendste rolstoelverstrekking is de handbewogen rolstoel. Bij dit type rolstoel is sprake van de zelfbeweger en de duwwandelwagen.
•
Daarnaast is er de elektrische rolstoel voor binnen en (de zwaardere elektrische uitvoering) voor buiten.
•
Naast deze verstrekkingen kent de gemeente Oss ook nog de sportrolstoel en de andere sportvoorzieningen voor gehandicapten.
•
Bij vrijwel al deze voorzieningen kan daarbij nog sprake zijn van individuele aanpassingen, onderhoud en reparatie en de aanschaf van accessoires.
6.4.1
Handbewogen rolstoelen
Bij handbewogen rolstoelen kan onderscheid worden gemaakt tussen zelfbewegers en duwwandelwagens.
108
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
6.4.1.1. De duwwandelwagen Duw(wandel)wagens kunnen niet door de belanghebbende zelf worden voortbewogen. Een begeleider zal de rolstoel voortduwen. Duw(wandel)wagens kennen verschillende wielconstructies, zoals zwenkwielen voor of achter om het sturen te vergemakkelijken. Een duw(wandel)wagen is een geschikte voorziening als de belanghebbende niet in staat is zich zelfstandig te verplaatsen, omdat deze te weinig kracht heeft in de armen en/of handen of een beperkt uithoudingsvermogen heeft. Naast de algemene voorwaarden om voor een rolstoel in aanmerking te komen dient voor de verstrekking van een duwrolstoel rekening te worden gehouden met de beschikbaarheid van een begeleider. Hierbij dient te worden nagegaan of de reguliere begeleider fysiek in staat is om de rolstoel voort te duwen. Onder het fysiek in staat zijn wordt verstaan, het uithoudingsvermogen en voldoende kracht van de reguliere begeleider. Indien een begeleider vanwege zijn lichamelijke conditie slechts in staat is een beperkte afstand te duwen, kan onder de duw(wandel)wagen een elektromotor worden gemonteerd om de begeleider te ondersteunen bij het voortduwen. Er dient ook rekening gehouden te worden met de lengte van de begeleider en derhalve met de hoogte van de handvatten. Het gebruiksgebied van dergelijke rolstoelen is binnen en om de woning. De gebruiksduur is (meestal) kortdurend buitenshuis en voor transport. Binnenshuis kan sprake zijn van een langere gebruiksduur. Aanpassingen aan de rolstoel die noodzakelijk zijn, worden als onderdeel van de rolstoel beschouwd en komen voor verstrekking/vergoeding in aanmerking. 6.4.1.2. De duw-hoepelrolstoel Een duw-hoepelrolstoel kan zowel door de belanghebbende als door de begeleider worden voortbewogen. De duw-hoepelrolstoel heeft in de regel kleine wielen voor en grote wielen achter. Via aan de grote wielen bevestigde hoepels (soms hefbomen) is de belanghebbende in staat de rolstoel zelf voort te bewegen (hoepelen). Iemand kan voor een duw-hoepelrolstoel in aanmerking komen indien naast de algemene voorwaarden om voor een rolstoel in aanmerking te komen, een aanvrager voldoende armfunctie en kracht heeft om fysiek de rolstoel handbewogen te verplaatsen. Sommige belanghebbenden zijn vanwege hun beperking niet in staat om zich met de duw-hoepelrolstoel langdurige zelfstandig voort te bewegen. Dan is het van belang dat de rolstoel ook gemakkelijk kan worden geduwd. Voor belanghebbenden die slechts één hand of arm kunnen gebruiken, zijn rolstoelen ontwikkeld met twee hoepels aan één zijde. Rolstoelen met kleine wielen achter en grote wielen voor kunnen voor belanghebbenden met een beperkte arm/handfunctie geschikt zijn. Het gebruiksgebied is in en om de woning. Aanpassingen aan de rolstoel die noodzakelijk zijn, worden als onderdeel van de rolstoel beschouwd en komen voor verstrekking/vergoeding in aanmerking.
109
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 6.4.1.3. De elektrische rolstoel Iemand kan voor een elektrische rolstoel in aanmerking komen indien naast de algemene voorwaarden om voor een rolstoel in aanmerking te komen, een aanvrager de kracht mist om fysiek de rolstoel handbewogen te verplaatsen. Er dient voldoende armfunctie te zijn om te sturen en te remmen, voldoende verkeersinzicht en oriëntatievermogen om zelfstandig deel te nemen aan het verkeer. Tevens dient er geen indicatie te zijn voor de (goedkopere en minder invaliderende) scootermobiel. Elektrische rolstoelen zijn te verdelen in elektrische rolstoelen voor: •
binnengebruik;
•
binnen- en buitengebruik;
•
buitengebruik.
De actieradius van een elektrische rolstoel ligt tussen de 20 en 60 kilometer en de snelheid ligt tussen de 5 en 10 kilometer per uur. Gebruiksduur: langdurig gebruik binnenshuis en kleine afstanden buitenshuis. Aanpassingen aan de rolstoel die medisch noodzakelijk zijn, worden als onderdeel van de rolstoel gezien en komen voor verstrekking/vergoeding in aanmerking. 6.4.1.4. De sportrolstoel en andere sportvoorzieningen voor gehandicapten Naast rolstoelen voor verplaatsing zijn er ook rolstoelen, speciaal voor verplaatsing bij sportbeoefening, de zogenaamde sportrolstoelen. Een sportrolstoel wordt verstrekt aan een gehandicapte indien men zonder sportrolstoel niet in staat is tot sportbeoefening. Het kan dan gaan om teamsporten (bijvoorbeeld basketbal) of individuele sporten (bijvoorbeeld tennis, marathon). De gemeente Oss stelt geen eis dat de aanvrager actief lid moet zijn van een gehandicaptensportvereniging. Voor sportrolstoelen kunnen ook gehandicapten in aanmerking worden gebracht die in het dagelijks leven van loophulpmiddelen gebruik kunnen maken, maar zonder een sportrolstoel niet in staat zijn tot sportbeoefening. Sportrolstoelen kenmerken zich door scheefstand van de (grote) wielen om de stabiliteit te vergroten. Ook heeft de sportrolstoel meestal een doorlopende voetenbeugel. Als een aanvrager in aanmerking komt voor een sportrolstoel dan wordt een forfaitair bedrag verstrekt. Het betreft een tegemoetkoming in de kosten. Het bedrag, genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning, is gebaseerd op de kosten van de gemiddelde sportrolstoel inclusief onderhoud en reparaties gedurende 3 jaar. Het forfaitaire bedrag kan worden verhoogd met een bedrag voor de medisch noodzakelijke individuele aanpassingen van de sportrolstoel.
110
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Naast een sportrolstoel bestaat eveneens de mogelijkheid een gehandicapte een forfaitair bedrag te verstrekken voor de aanschaf van een ander speciaal voor gehandicapte ontwikkelde sportvoorziening wanneer men zonder de genoemde voorziening niet in staat is tot sportbeoefening. Het betreft een tegemoetkoming in de kosten. De hoogte van het bedrag is opgenomen in het Besluit maatschappelijke ondersteuning. Medisch noodzakelijke individuele aanpassingen dienen door de gehandicapte zelf uit de forfaitaire vergoeding dan wel uit eigen middelen bekostigd te worden. Het college heeft geen compensatieplicht voor topsportvoorzieningen. Belanghebbenden die speciale sportrolstoelen nodig hebben om sport op topniveau te bedrijven, dienen uit eigen middelen, fondswerving of door middel van sponsoring de benodigde financiën bijeen te brengen. Dit laat onverlet dat een topsporter eventueel wel in aanmerking kan komen voor een "normale" sportrolstoel, die voldoende geschikt is om sport te kunnen beoefenen op een lager niveau. 6.5.
AANPASSINGEN AAN ROLSTOELEN
Aanpassingen aan de rolstoel die noodzakelijk zijn, worden als onderdeel van de rolstoel gezien en komen voor verstrekking c.q. vergoeding in aanmerking. Voor een gedeelte zullen aanpassingen te realiseren zijn door standaard componenten aan de rolstoel toe te voegen. Soms ook zullen de benodigde aanpassingen individueel en op maat gemaakt moeten worden. Aanpassingen aan rolstoelen zijn te onderscheiden in: •
zit-, rug- en ondersteuningsdelen;
•
rijgedeelte: frame, aandrijving wielen en motoren;
•
bediening en / of besturing.
Voor mensen die de hele dag of een groot deel van de dag in een rolstoel zitten is de zithouding erg belangrijk. Een goede zitbalans voor belanghebbenden die als gevolg van hun (functie)stoornis geen of een verminderd stabiele zithouding hebben kan verkregen worden door: specifieke zitkussens en op maat gemaakte zitorthesen; •
rugsteunen, fixatiegordels;
•
kantel- en zithoekverstellingen;
•
speciale arm-, hoofd- en beenondersteuningen en
•
hoog/laag systemen (kussens met veerkracht) e.d.
Bij belanghebbenden met een verhoogd risico op decubitus kunnen middels een antidecubituskussen, drukrollen e.d. zwakke plekken in het weefsel zoveel mogelijk ontlast worden. Indien de toepassing van een vast anti-decubituskussen in een rolstoel nodig is om de rolstoel tot een adequate voorziening te maken, is het college gehouden dergelijke kussens te financieren. Zitorthesen (op maat gemaakte zitschalen ter correctie van zithouding, bijvoorbeeld bij spasticiteit) die onderdeel uitmaken van een rolstoel of kinder-duw(wandel)wagen zal het college op grond van de Wmo ook
111
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 moeten financieren en dus verstrekken. Aanpassingen aan de bediening en/of besturing zijn veelal alleen bestemd voor elektrische rolstoelen. Voor belanghebbenden die niet meer over een handfunctie beschikken of ook met een arm- of handondersteuning geen joystick kunnen bedienen, is een besturingsvorm door middel van de voet, kin of mond mogelijk. 6.6.
ONDERHOUD, REPARATIE EN ACCESSOIRES.
Onderhoud en reparatie van rolstoelen worden bij de verstrekking in natura (in bruikleen) van een rolstoelvoorziening verricht door de leverancier van de rolstoelen. In het beperkte gebruiksonderhoud (bijvoorbeeld het plakken van banden) dient de gehandicapte zelf te voorzien. Bij een persoongebonden budget wordt het budget verhoogd met de kosten van onderhoud e.d. gedurende de looptijd van het budget (een en ander is afhankelijk van de voorziening). Met het verstrekken van accessoires wordt een terughoudend beleid gevoerd, met uitzondering van de beenzak en het schootskleed. Op verzoek van de gehandicapte kunnen deze in combinatie met de rolstoel worden verstrekt. Indien blijkt dat andere accessoires medisch noodzakelijk zijn worden deze alsnog verstrekt.
112
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
HOOFDSTUK 7 KINDERVOORZIENINGEN
7.1
DOEL VAN KINDERVOORZIENINGEN
Het doel van het verstrekken van een kindervoorziening is dat het kind in staat wordt gesteld om deel te kunnen nemen aan het leven van alle dag. Dat kan onder meer gerealiseerd worden door: •
de zelfverzorging van het kind met beperkingen mogelijk te maken;
•
het zich zelfstandig verplaatsen mogelijk te maken;
•
de woonsituatie zodanig vorm te geven dat het kind als lid van het gezin kan doen met de dagelijkse activiteiten in huis.
Het gaat bij kindervoorzieningen om voorzieningen die ten behoeve van het kind worden toegekend. Daarbij valt te denken aan: •
woonvoorzieningen;
•
vervoersvoorzieningen;
•
rolstoelvoorzieningen.
Bij kinderen is er vrijwel altijd sprake van een snel veranderende (medische) situatie. Bij aanvragen voor voorzieningen dient hier rekening mee gehouden te worden. Vanwege de relatief korte gebruiksduur worden kindervoorzieningen bij voorkeur in natura verstrekt, de voorzieningen kunnen dan weer worden herverstrekt.
7.2
SOORTEN KINDERVOORZIENINGEN
7.2.1
Woonvoorzieningen
•
Aankleedtafels; indien het verstrekken van een aankleedtafel medisch noodzakelijk is om het kind met een beperking in de thuissituatie te verzorgen verstrekt het college een aankleedtafel. Een hoog/laagbed is een voorziening die voorliggend is op het verstrekken van een aankleedtafel. Een aankleedtafel (commode) voor kinderen tot 3 jaar wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Hiervan worden alleen de meerkosten vergoed.
•
Douche- en toiletstoelen; als uit onderzoek blijkt dat het kind alleen liggend verzorgd kan worden dan kan een douchebrancard een adequate oplossing zijn.
113
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 7.2.2 •
Vervoersvoorzieningen Duofiets; een duofiets is een speciale tandem waarbij een kind voorop fietst en is meestal geschikt voor kinderen vanaf 5 jaar. Wanneer het kind voorop de fiets zit heeft het goed overzicht op de weg en de begeleider heeft een goed overzicht op het kind. Het kind kan hierdoor actief meefietsen en zelf verkeersinzicht opdoen. Een duofiets heeft de mogelijkheid van enkele (alleen begeleider) of dubbele besturing, een hulpmotor, (inschakelbare) vrijloop (het kind kan de voeten stilhouden);
•
Autozitjes en fietszitjes; voor kinderen met een beperking zijn er aangepaste zitjes voor in de auto of op de fiets. Deze kunnen worden verstrekt indien hiervoor een medische indicatie bestaat.
•
Speelvoertuigen, kruipwagens en kruiphulpmiddelen; speelvoertuigen vallen onder de voorzieningen van de Wmo als deze zijn gericht op het zich zelfstandig ontwikkelen van het kind. Speelvoertuigen zoals speelmobielen en “Vliegende Hollanders” zijn driewielige voertuigen waarbij de aandrijving geschiedt door middel van een op en neer bewegende hendel. Een driewielfiets kan als speel-leervoorziening worden verstrekt aan kinderen van 0 tot 12 jaar die een motorische beperking hebben en geen gebruik kunnen maken van een ‘gewone’ fiets. Kruipwagens zijn bedoeld voor kinderen die vanwege beenfunctiestoornissen niet in staat zijn om te kruipen. Op deze hulpmiddelen kunnen kinderen zich liggend of zittend met hun handen voortbewegen.
•
Aangepaste buggy en kinderduwwandelwagen; een buggy voor kinderen tot 4 jaar wordt als algemeen gebruikelijk beschouwd. Voor kinderen tot 4 jaar worden alleen de meerkosten van een speciale buggy vergoed. Aangepaste buggy’s hebben in de regel andere maten dan de buggy’s voor niet-gehandicapte kinderen en zijn op diverse manieren instelbaar. Een kinderduwwandelwagen wordt vaak in vervolg op een buggy verstrekt en is bestemd voor wat grotere kinderen.
7.2.3 •
Kinderrolstoelen Zitondersteuningselementen; voor kinderen met beperkingen die niet in een gewone kinderstoel kunnen zitten zijn er zogenaamde zitondersteuningselementen. De specifieke vorm van deze elementen hebben als doel vergroeiingen te voorkomen. Kinderen brengen vaak een groot deel van de dag door in een dergelijk stoeltje. Deze voorzieningen kunnen worden beschouwd als een soort voorloper van een rolstoel voor verplaatsing binnen, respectievelijk als vervoermiddel voor buiten en maken derhalve onderdeel uit van de Wmo. Een uitzondering hierop vormen houten zitondersteuningselementen met een onderstel zonder wielen, indien deze voorziening op school wordt gebruikt. In dat geval betreft het een onderwijsvoorziening en valt een en ander onder de IWIA.
114
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
•
Kuipstoeltjes. Deze kuipvormige voorzieningen zijn bedoeld voor kinderen die veel ondersteuning en correctie nodig hebben om te kunnen zitten. Deze 'kuipstoeltjes' zijn geschikt voor kinderen vanaf ongeveer 14 maanden. Vaak is het de 'eerste voorziening' voor een kind. Kuipstoeltjes zijn in meerdere maten verkrijgbaar. Aan het zitelement kunnen diverse aanpassingen worden verricht. Hierbij kan gedacht worden aan het plaatsen van hoofdsteunen en schouderfixatiebeugels. In plaats van een riem is aan het zitelement een vestje vastgemaakt, zodat het kind op een vriendelijker manier vastgemaakt kan worden. Kuipstoeltjes worden niet op grond van de Regeling zorgverzekering vergoed. In de toelichting op artikel 2.12 van deze regeling wordt met nadruk vermeld dat zitorthesen die onderdeel uitmaken van een rolstoel of kinderduw(wandel)wagen geacht worden één geheel te vormen met het betreffende hulpmiddel. De rolstoel of kinderduw(wandel)wagen dient compleet en gebruiksklaar op grond van de Wmo te worden verstrekt.
•
antikiepwieltjes; (wegdraaibare) antikiepwieltjes zijn bij een kinderrolstoel van belang om te voorkomen dat de rolstoel omvalt indien iemand onverwachts aan de rolstoel trekt;
•
duwhandvatten; als kinderen moe worden is het van belang dat ze geduwd kunnen worden. Kinderrolstoelen moeten daarom voorzien zijn van in hoogte verstelbare duwhandvatten;
•
spaakbeschermers; om te voorkomen dat kinderen met hun vingers tussen de spaken van de rolstoel kunnen komen is het van belang dat op het wiel spaakbeschermers aan te brengen.
115
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
HOOFDSTUK 8 OVERIGE REGELINGEN
DE GEHANDICAPTENPARKEERPLAATS (GEMEENTELIJK PARKEERBELEID)
8.1
Parkeerfaciliteiten kunnen worden verstrekt ten behoeve van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en brommobielen. De parkeerfaciliteiten worden niet verstrekt ten behoeve van gehandicaptenvoertuigen (zoals een in het kader van de Wmo verstrekte gesloten buitenwagen), omdat deze overal mogen worden geparkeerd - ook op de stoep. Hiervoor is geen gehandicaptenparkeerplaats nodig.
8.1.1
Soorten gehandicaptenparkeerplaatsen
Er zijn twee soorten gehandicaptenparkeerplaatsen: •
individuele gehandicaptenparkeerplaatsen. Bij individuele gehandicaptenparkeerplaatsen wordt onderscheid gemaakt tussen: o individuele gehandicaptenparkeerplaatsen op kenteken (alleen het voertuig van belanghebbende met het desbetreffende kenteken mag hier worden geparkeerd) én o individuele gehandicaptenparkeerplaatsen op kenteken met tijdsaanduiding (er mag door belanghebbende met het voertuig met desbetreffende kenteken alleen op bepaalde tijden worden geparkeerd op de parkeerplaats, op andere uren betreft het een parkeerplaats voor iedereen)
•
algemene gehandicaptenparkeerplaatsen. Deze parkeerplaatsen zijn bedoeld voor gehandicaptenvoertuigen en motorvoertuigen op meer dan twee wielen waarin een geldige gehandicaptenparkeerkaart is aangebracht. Deze gehandicaptenparkeerplaatsen vallen onder algemene voorzieningen en zijn verder niet relevant in het kader van de Wmo.
8.1.2
Beoordeling
Bij de beoordeling van een verzoek om een gehandicaptenparkeerplaats (GPP) spelen de volgende voorwaarden een rol: •
de belanghebbende woont of werkt in de gemeente waar de aanvraag is ingediend. De inschrijving in GBA is bepalend bij welke gemeente de aanvraag wordt ingediend. De werkplek wordt vastgesteld op basis van een werkgeversverklaring;
•
de belanghebbende heeft een aantoonbare loopbeperking van langdurige aard. De gemeentelijk indicatieadviseur of de arts voorzieningen stelt de maximale loopafstand vast;
116
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 •
indien een medische indicatie bestaat dan wordt advies gevraagd aan de Dienst Stadsbeleid, afdeling Beheer Openbare Ruimte (BOR). Deze beoordeeld de parkeerdruk ter plekke rekening houdend met de maximale loopafstand van de belanghebbende, de mogelijkheid te parkeren op eigen erf, de verkeersveiligheid en de actieradius. Na een positief advies van regelt genoemde dienst de parkeerplaats.
•
passagiers komen in beginsel niet in aanmerking voor een gehandicaptenparkeerplaats, tenzij de passagier geholpen moet worden bij het in- en uitstappen en het voor de bestuurder verkeerstechnisch niet mogelijk is om in de directe omgeving van de woning te stoppen om de gehandicapte passagier te begeleiden bij het in- en uitstappen;
•
indien een gehandicaptenparkeerplaats wordt toegekend dient een geldig rijbewijs en een kentekenhouderschap/kentekenbewijs van het motorvoertuig te worden overlegd.
8.1.3
Intrekkingsgronden
Een gehandicaptenparkeerplaats op kenteken kan worden verwijderd indien: •
degene aan wie de gehandicaptenparkeerplaats is toegewezen verhuisd is;
•
degene aan wie de gehandicaptenparkeerplaats is toegewezen niet meer in het bezit van een auto is;
•
degene aan wie de gehandicaptenparkeerplaats is toegewezen is overleden;
•
degene aan wie de gehandicaptenparkeerplaats is toegewezen niet meer voldoet aan de gestelde criteria;
•
de gehandicaptenparkeerplaats is toegewezen op grond van door de aanvrager verschafte onjuiste gegevens en de parkeerplaats niet zou zijn toegewezen indien de onjuistheid van de gegevens ten tijde van de aanvraag en de beoordeling bekend zou zijn geweest.
117
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
8.2
DE GEHANDICAPTENPARKEERKAART (REGELING GEHANDICAPTENPARKEERKAART)
Op grond van artikel 49 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BAWB) is het college bevoegd een gehandicaptenparkeerkaart (GPK) te verstrekken. Per 1 oktober 2001 zijn de criteria voor een (Europese) gehandicaptenparkeerkaart gewijzigd. De wijziging is in Europees verband tot stand gekomen met als doelstelling te komen tot een uniform model voor gehandicapten om o.a. het vrije verkeer van EEG-burgers te vergemakkelijken. Invoering van het Europese model parkeerkaart voor mensen met een handicap gaf aanleiding de criteria waaraan moet worden voldaan om voor een parkeerkaart in aanmerking te kunnen komen, grondig te herzien. Dit heeft geresulteerd in de Regeling gehandicaptenparkeerkaart. Voor gehandicaptenparkeerkaarten geldt net als voor gehandicaptenparkeerplaatsen dat deze parkeerfaciliteiten kunnen worden verstrekt ten behoeve van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en brommobielen. Deze parkeerfaciliteiten worden niet verstrekt ten behoeve van gehandicaptenvoertuigen (zoals een in het kader van de Wmo verstrekte gesloten buitenwagen), omdat deze overal mogen worden geparkeerd - ook op de stoep. Hiervoor is geen gehandicaptenparkeerplaats nodig. Er zijn drie soorten gehandicaptenparkeerkaarten: •
Bestuurderskaart;
•
Passagierskaart;
•
Instellingskaart.
Indien een GPK is verstrekt mag met deze kaart: •
geparkeerd worden op alle algemene gehandicaptenparkeerplaatsen;
•
onbeperkt geparkeerd worden op plaatsen waar voor anderen een beperkte parkeertijd geldt;
•
geparkeerd worden buiten de parkeervakken in een parkeerschijfzone;
•
maximaal drie uur geparkeerd worden langs een gele onderbroken streep. Er dien dan wel een duidelijk zichtbare parkeerschijf te worden aangebracht;
•
maximaal drie uur geparkeerd worden buiten de parkeervakken binnen een woon- of winkelerf. Er dient dan wel een duidelijk zichtbare parkeerschijf te worden aangebracht;
•
maximaal drie uur geparkeerd worden op een plaats waar dat op grond van een parkeerverbod voor anderen verboden is. Er dient dan wel een duidelijk zichtbare parkeerschijf te worden aangebracht.
8.2.1
Wie kan wanneer in aanmerking komen voor een GPK?
Artikel 1 Regeling gehandicaptenparkeerkaart. 1.
Voor een gehandicaptenparkeerkaart kunnen in aanmerking komen:
118
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 a.
bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen (bestuurderskaart). Als aanvullend vereiste om in aanmerking te komen voor een bestuurderskaart geldt dat de aanvrager in het bezit is van een (bromfiets)rijbewijs;
b.
passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij - met de gebruikelijke loophulpmiddelen - in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen en die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder (passagierskaart);
c.
bestuurders en passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek permanent rolstoelgebonden zijn (bestuurders- en passagierskaart);
d. bestuurders en passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, andere dan bedoeld onder a en b, die ten gevolge van een aandoening of gebrek aantoonbare ernstige beperkingen, andere dan loopbeperkingen hebben (bestuurders- en/of passagierskaart); e.
het bestuur van instellingen (als bedoeld in artikel 5 Wet toelating zorginstellingen, oftewel AWBZ-instellingen) ten behoeve van het personeel belast met het vervoer van bewoners die voldoen aan de criteria onder b, c of d (instellingskaart).
2.
Op de gehandicaptenparkeerkaart wordt met een hoofdletter B aangegeven of het een gehandicapte bestuurder betreft en een hoofdletter P of het een gehandicapte passagier betreft. Een combinatie van beide is mogelijk. Een gehandicaptenparkeerkaart, bestemd voor een instelling als bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, wordt aangeduid met een hoofdletter I.
Rolstoelgebruik Er dient een onderscheid gemaakt te worden tussen: •
permanente rolstoelgebondenheid (aanvrager kan niet zelfstandig staan of lopen en kan hooguit met steun of hulp via stand een transfer maken) en;
•
rolstoelgebruik buitenshuis (de aanvrager kan in en om de woning wel zelfstandig, al dan niet met een loophulpmiddel, lopen, maar maakt buiten voor langere afstanden gebruik van een rolstoel). Alleen in het eerste geval komt de aanvrager conform artikel 1.1.c. altijd in aanmerking voor een gehandicaptenparkeerkaart, zowel als bestuurder als passagier. Voor de tweede categorie rolstoelgebruikers geldt dit niet. De aanvrager die vanwege een loopbeperking minder dan 100 meter kan lopen en voor langere afstanden een rolstoel gebruikt, kan voor het overbruggen van de afstand van (in ieder geval) 100 meter gebruik maken van de rolstoel die door de begeleider/bestuurder wordt geduwd.
119
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Continue begeleiding In de regeling wordt als extra voorwaarde voor passagiers gesteld dat zij, naast een loopbeperking van langdurige aard, voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder. Onder deze continue begeleiding wordt verstaan de fysieke en/ of mentale ondersteuning die noodzakelijk is om vervoer van deur tot deur mogelijk te maken. In het protocol gehandicaptenparkeervoorzieningen worden de volgende beoordelingsnormen voor het criterium "continu afhankelijk zijn van de bestuurder" gehanteerd: •
permanent rolstoelgebonden, ook als belanghebbende in staat is zelf de rolstoel voort te bewegen;
•
het niet zelfstandig in- en uit kunnen stappen en kunnen overbruggen van de afstand van de voordeur tot de plaats waar een auto zo dicht mogelijk nabij kan stoppen;
•
loopafstand minder dan 100 meter en niet alleen gelaten kunnen worden als de auto wordt weggezet in verband met verschijnselen als:
•
o
dwalen
o
ernstige dementie
o
ernstige mentale retardatie
o
sommige vormen van ernstige psychische aandoeningen
extra ruimte nodig bij in- en uitstappen (dit kan een situatie opleveren die vergelijkbaar is met rolstoelgebonden patiënten).
Langdurige aard Voor zowel bestuurders als passagiers die in aanmerking menen te komen voor een gehandicaptenparkeerkaart geldt dat men ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking moet hebben van langdurige aard. Onder langdurige aard wordt verstaan: tenminste zes maanden, waar het tijdsbeslag van de afhandelingprocedure nog moet worden bijgeteld. Andere beperking dan loopbeperking Voorbeelden zijn: bestuurders die weliswaar meer dan 100 meter aaneen kunnen lopen, maar als gevolg van een medisch probleem ernstige beperkingen hebben met het in- en uitstappen aan de bestuurderszijde van een auto, zijn aangewezen op een extra brede parkeerplaats. Ook mentale stoornissen kunnen in sommige gevallen een GPK rechtvaardigen. In die gevallen kan gebruik worden gemaakt van de zogenoemde hardheidsclausule (het betreft immers een ander probleem dan een loopprobleem). Het niet op een been kunnen steunen bij het in- en uitstappen van de auto kan volgens de Afdeling bestuursrechtspraak niet aangemerkt worden als een andere beperking dan een loopbeperking. Ook al doet een aanvrager geen beroep op artikel 1 lid onder d Regeling gehandicaptenparkeerkaart, er zal altijd beoordeeld of de aanvrager op deze grond in aanmerking komt voor een GPK.
120
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Kinderen Tot de leeftijd van twee jaar wordt over het algemeen buitenshuis voor de langere afstanden nog een hulpmiddel (buggy) gebruikt. Daarnaast geldt dat (jonge) kinderen in principe buitenshuis begeleid worden. Omdat geen duidelijke leeftijdgrens is vast te stellen waarboven een kind zelfstandig buitenshuis kan verplaatsen (ook in een onbekende omgeving), zal in het kader van de beoordeling van een gehandicapten parkeerkaart in ieder individueel geval moeten worden vastgesteld of er op grond van de objectiveerbare beperkingen sprake is van een (medische of psychosociale) noodzaak voor continue begeleiding. 8.2.2
Geldigheid en herbeoordeling
Gehandicaptenparkeerkaarten zijn maximaal 5 jaar geldig, maar kunnen ook voor kortere perioden worden afgegeven (minimale duur van 6 maanden). Bijvoorbeeld: •
in geval van tijdelijke invaliditeit;
•
in geval de prognose nog onbekend is;
•
in geval van een beperkte geldigheid van het rijbewijs (voor de duur van de geldigheid van het rijbewijs).
Na verstrijken van de geldigheidsduur vindt altijd een herbeoordeling plaats (indien gewenst, door de medisch adviseur). Een gehandicaptenparkeerkaart verliest zijn geldigheid door: •
het verstrijken van de geldigheidsduur;
•
afgifte van een nieuwe gehandicaptenparkeerkaart of een duplicaat gehandicaptenparkeerkaart;
•
het onbevoegd daarin aanbrengen van wijzigingen;
•
het overlijden van de houder;
•
ongeldigverklaring.
Het orgaan dat de GPK heeft afgegeven kan de GPK ongeldig verklaren indien: •
de GPK is afgegeven op grond van door de aanvrager verschafte onjuiste gegevens en de GPK niet zou zijn afgegeven indien de onjuistheid van de gegevens ten tijde van de aanvraag bekend zou zijn;
•
de houder van de GPK gebruik laat maken in de situatie dat het parkeren niet rechtstreeks verband houdt met het vervoer van hemzelf, dan wel van het vervoer van bewoners van de AWBZ-instelling waaraan de gehandicaptenparkeerkaart is verstrekt.
Een gehandicaptenparkeerkaart verliest zijn geldigheid niet indien de belanghebbende naar een andere gemeente verhuist. Indien een GPK zijn geldigheid heeft verloren, levert de belanghebbende aan wie de kaart is verstrekt of, indien de belanghebbende is overleden, degene die de GPK onder zich heeft, de GPK zo spoedig
121
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 mogelijk in bij het gezag dat de GPK heeft verstrekt. Het niet inleveren van de GPK die zijn geldigheid heeft verloren kan op grond van artikel 59 BABW worden aangemerkt als een strafbaar feit. 8.2.3.
Kosten
De gemeente Oss vraagt geen leges voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een GPK. Alleen in die situaties waarbij de kaarthouder al 2 keer of vaker zijn kaart is kwijtgeraakt worden kosten voor het maken van een nieuwe kaart in rekening gebracht bij de kaarthouder.
8.3
ONTHEFFING VOETGANGERSGEBIED (GEMEENTELIJK PARKEERBELEID)
Gehandicapten met een maximale loopafstand van minder dan 800 meter die zich vervoeren met een niet specifiek voor gehandicapten bestemd vervoermiddel en zonder dit vervoermiddel niet in staat zijn zich binnen het centrum te verplaatsen kunnen een aanvraag indienen voor een ontheffingskaart. Het kan bijvoorbeeld gaan om personen die de afstanden die zij in het centrum moeten afleggen niet lopend kunnen overbruggen en daarom gebruik moeten kunnen maken van een fiets (met hulpmotor). Voor gehandicaptenvoertuigen zoals een rolstoel, gesloten buitenwagen, scootmobiel en driewielfietsen is geen ontheffingskaart nodig. Een ontheffingskaart kan worden toegekend voor de maximale duur van 5 jaar.
122
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
HOOFDSTUK 9 DE ADVISERING
9.1
BESLISTERMIJN
Het college is verplicht binnen de bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn een beschikking te geven op de aanvraag, de zogenaamde beslistermijn. Indien er geen bij wettelijk voorschrift bepaalde termijn is, moet het college de beschikking binnen een redelijke termijn na ontvangst van de aanvraag geven. Die redelijke termijn is in ieder geval niet langer dan acht weken (Algemene wet bestuursrecht). Indien het college niet tijdig een besluit op de aanvraag heeft genomen en geen kennisgeving tot verlenging van de beslistermijn heeft verzonden, is er sprake van een zogenaamde fictieve weigering. In geval van niet tijdig beslissen heeft de aanvrager de mogelijkheid een dwangsom te vragen of beroep in te stellen.
9.2
BEOORDELING AANVRAAG (VERORDENING WMO)
In de verordening heeft advisering vorm gekregen in artikel 32, (en met name in lid 2): 1. Het college is bevoegd om, voor zover dit van belang kan zijn voor de beoordeling van het recht op een voorziening, degene door wie een aanvraag is ingediend: a.
op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip ter verstrekking van nadere informatie;
b.
op een door het college te betalen plaats en tijdstip door een of meer daartoe aangewezen deskundigen te doen horen en/of onderzoeken.
2. Het college kan een door hen daartoe aangewezen adviesinstantie om advies vragen indien: a.
het handelt om een aanvraag een persoon betreffend die nog niet eerder een aanvraag in het kader van deze verordening heeft ingediend en het voorziening betreft waarvan de kosten naar verwachting het bedrag als genoemd in het Besluit maatschappelijke ondersteuning gemeente Oss te boven zal gaan;
b.
de gevraagde voorziening om medische redenen wordt afgewezen;
c.
het college dat overigens gewenst vindt.
3. Een aanvrager is verplicht aan het college of de door hen aangewezen adviesinstantie die gegevens te verschaffen of te doen verschaffen die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
123
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 4. Bij de advisering zoals genoemd in het eerste lid wordt door de adviseur gebruik gemaakt van de systematiek zoals neergelegd in de International Classification of Functioning, Disabilities and Health, de zogenaamde ICF classificatie. 5. De beschikking vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.
124
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
9.3
BEOORDELING AANVRAAG (ALGEMENE WET BESTUURSRECHT)
Artikel 3:5 lid 1 Algemene wet bestuursrecht geeft aan dat in deze afdeling onder adviseur verstaan wordt: een persoon of college, bij of krachtens wettelijk voorschrift belast met het adviseren inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en niet werkzaam onder verantwoordelijkheid van dat bestuursorgaan. In tegenstelling tot hetgeen er was bepaald in de Wvg is in de Wmo niet geregeld dat er een adviseur benoemd moet worden. De gemeente dient één of meer adviseurs aan te wijzen om in het kader van de wet advies uit te brengen. 9.3.1.
Horen betrokkene ten behoeve van informatie van belang voor de aanvraag (art. 32, lid 1)
Lid 1 onder a. en b. van dit artikel in de Verordening bepaalt dat het college bevoegd is de aanvrager op te roepen in persoon te verschijnen op een door het college te bepalen plaats en tijdstip en te laten onderzoeken en/of nader bevragen door een of meer daartoe aangewezen deskundigen. Dit alles met de beperking dat dit in het belang moet zijn van de aanvraag. Uit de jurisprudentie blijkt dat indien een aanvrager geen medewerking verleent de aanvraag afgewezen mag worden op grond van de onmogelijkheid voldoende onderzoek te doen, mits het inderdaad zo is dat zonder dit onderzoek de medische noodzaak niet vast te stellen is. Er zal dus altijd beoordeeld moeten worden of op een andere wijze de medische noodzaak vastgesteld kan worden. 9.3.2. Het vragen van advies (art.32, 2e lid) Advies dient bij voorkeur te worden gevraagd wanneer het een eerste aanvraag door de betrokkene betreft. Dit bijvoorbeeld om te kunnen beoordelen of het wellicht om een progressief ziektebeeld gaat, waarbij vooruitlopend op dit proces reeds eerder ingrijpender maatregelen getroffen dienen te worden dan op het moment van de aanvraag nodig lijkt. Doorslaggevend is echter dat vanaf het begin duidelijk geobjectiveerd wordt wat er medisch gezien speelt bij de betrokken aanvrager. Het spreekt voor zich dat bij overgang van AWBZ en Wvg naar deze wet voor diegenen die al een voorziening hadden niet gesproken wordt van eerste aanvraag. Van eerste aanvraag wordt gesproken als een aanvrager in zijn geheel niet bekend is bij deze wet. Het bedrag waarvan sprake is in lid 2 van artikel 32 is in Oss niet in het besluit Wmo vastgelegd. Bezien wordt of een dergelijk bedrag alsnog in het besluit opgenomen moet worden dan wel de verordening op dit punt moet worden bijgesteld. Een afwijzing om medische redenen, zoals bedoeld onder 2 b., kan uiteraard alleen maar op basis van een medisch advies. Met name wanneer de aard van de aandoening niet echt duidelijk is, is advies onontbeerlijk; soms kan een op het oog eenvoudige aanvraag leiden tot een stroom van verdere aanvragen, zonder dat duidelijk is wat iemand mankeert. Dat kan bij verstrekking van voorzieningen zelfs tot invaliderende effecten voor de aanvrager en onnodige kosten voor de gemeente leiden. Dit
125
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 probleem speelt in het bijzonder bij een aantal zogeheten (medisch) moeilijk objectiveerbare aandoeningen (m)moa’s. Tot slot vraagt het college advies, indien dit overigens gewenst wordt geacht. Het zal duidelijk zijn dat hier een scala aan argumenten op te voeren valt. Door deze bepaling is het echter te allen tijde mogelijk om advies te vragen. Het is verstandig hierbij te (kunnen) motiveren waarom advies gevraagd wordt, met het oog op een eventuele beroepsprocedure, waarin dit een rol zou kunnen spelen. 9.3.3.
Informatieverplichting van de aanvrager (art.32, 3e lid)
Lid 3 van dit artikel bepaalt dat die gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag verschaft moeten worden aan het college. Hierbij kan gedacht worden aan medische gegevens, maar ook aan financiële gegevens of aan medische indicatiegegevens op grond van de AWBZ. Bij medische gegevens komt het frequent voor dat informatie van de behandelende sector noodzakelijk is. Dit kan – zeker als dit schriftelijk moet - geruime tijd in beslag nemen. Dat werkt vertragend op de doorlooptermijn van de aanvraag. Ook in dit soort situaties kan met inschakeling van de aanvrager vaak sneller over de benodigde gegevens beschikt worden, met name indien de aanvrager aangeeft welk belang hij heeft bij het verstrekken van de gevraagde informatie aan de medische adviseur. Overigens mag het opvragen van medische gegevens bij de behandelende sector uitsluitend plaatsvinden met toestemming van de aanvrager. Daarbij dient in de verklaring opgenomen te worden welke adviserende arts de gegevens opvraagt, bij welke behandelaren de gegevens opgevraagd worden, om welke gegevens het gaat en met welk doel. 9.3.4.
Advisering op grond van het I.C.F.(art. 32, 4e lid)
De International Classification of Functioning, Disability and Health, de zogenaamde ICF-classificatie, is in de wet genoemd als een mogelijkheid om de cliëntsituatie te beschrijven. In de verordening is onder artikel 34, 4e lid opgenomen dat de ICF-classificatie gebruikt moet worden bij de advisering. Als het medisch advies in ICF-termen is gesteld wordt daarmee tevens de afstemming tussen de indicering voor de AWBZ en die voor de Wmo vergemakkelijkt.
126
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
HOOFDSTUK 10 MOTIVEREN VAN BESLUITEN.
10.1
AANVRAAG
Een voorziening wordt uitsluitend verstrekt op aanvraag en op deze aanvraag is de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De werking van de Algemene wet bestuursrecht wordt in deze beleidsregels bekend verondersteld. Aanvragen in het kader van de Wmo kunnen uitsluitend schriftelijk worden ingediend. Voor zover het geen algemene voorziening betreft zal de aanvraag schriftelijk plaats moeten vinden. Dit gebeurt ingevolge artikel 30 van de verordening aan de hand van een speciaal aanvraagformulier. Voordeel van een dergelijk formulier is dat als het geheel ingevuld is, alle voor de behandeling noodzakelijke gegevens beschikbaar zijn. De aanvraag dient ingediend te worden bij het Zorgloket van Oss. Als het aanvraagformulier volledig is en alle noodzakelijke gegevens tegelijkertijd verstrekt zijn, kan de aanvraag in behandeling worden genomen. Voor het behandelen van de aanvraag is een termijn van 8 weken beschikbaar. Als het niet lukt binnen de voorgeschreven 8 weken op een aanvraag een beschikking te nemen, dan zal voor het verstrijken van deze termijn betrokkene daarvan op de hoogte moeten worden gesteld, onder vermelding van de nieuwe termijn waarbinnen nu een besluit verwacht kan worden.
10.2
MOTIVERING VAN BESLUITEN
10.2.1. Aanscherping motiveringsplicht In de Algemene wet bestuursrecht is de motiveringsplicht van de gemeente geregeld. Hierin staat dat gemeenten elke beschikking moeten motiveren. In de Wmo wordt deze motiveringsplicht verder toegespitst. De gemeente moet aangeven of en in hoeverre het genomen besluit op een aanvraag bijdraagt aan de meest belangrijke doelstelling van de wet: het bevorderen dan wel behouden van de deelname aan het maatschappelijk verkeer van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem. Het International Classification of Functions, Disabilities and Impairments (ICF) biedt een bruikbaar uniform begrippenkader. In artikel 26, lid 1 Wmo is deze bepaling opgenomen: “De motivering van een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening vermeldt op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem.”
127
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 10.2.2. Eisen aan de beschikking Op basis van deze bepaling zal in de beschikking aangegeven moeten worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene. In zowel toekennende als afwijzende beschikkingen dient in ieder geval te worden vermeld: •
de voorziening die wordt toegekend of afgewezen;
•
de eventuele eigen bijdrage en/of eigen aandeel in de kosten;
•
de aan de toekenning verbonden verplichtingen;
•
welke externe adviseur advies heeft uitgebracht (indien van toepassing);
•
verwijzing naar het externe advies bij wijze van motivering van de beschikking (indien van toepassing;
•
een uitdrukkelijke motivering waarom wordt afgeweken van het advies van de externe adviseur (indien van toepassing).
10.2.3. Toegespitste motivatieplicht Voor een beschikking op een aanvraag om een individuele voorziening geldt een toegespitste motiveringsplicht. De gemeente zal moeten aangeven of en in hoeverre de beslissing op een aanvraag bijdraagt aan de meest belangrijkste doelstelling van de Wmo: het bevorderen dan wel behouden van de deelname aan het maatschappelijk verkeer van mensen met een beperking of een chronisch psychisch probleem en van mensen met een psychosociaal probleem. Ook bij de beslissing op bezwaar en de beslissing op beroep inzake de aanvraag van een individuele voorziening geldt de toegespitste motiveringsplicht. 10.2.4. Toekenningsbeschikking Gaat het om een positieve beschikking, dan zal dit niet zo moeilijk zijn. Door in de beschikking aan te geven welke mogelijkheden betrokkene krijgt door de toegekende voorziening(en) is in feite voldaan aan deze opdracht. Voorbeelden hiervan; •
Bij toekenning van een woonvoorziening, bijvoorbeeld een traplift, kan aangegeven worden dat door deze voorziening betrokkene, die voordien problemen had bij het normale gebruik van de woning, doordat de verdieping niet te bereiken was, thans met de traplift weer op de verdieping kan komen om de slaapkamer en de sanitaire ruimte te bereiken, waarmee het probleem is gecompenseerd;
•
Bij toekenning van een scootmobiel kan aangegeven worden dat betrokkene voordien problemen had bij verplaatsing in de directe woonomgeving, en daardoor problemen bij het bezoeken van winkels, familie en kennissen enz. Deze problemen zijn gecompenseerd door middel van een persoonsgebonden budget waarmee betrokkene een scootmobiel kan aanschaffen waarmee gedurende vijf jaar de verplaatsingen in de directe woon en leefomgeving gemaakt kunnen worden.
128
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 10.2.5. Afwijzende beschikking Indien er geen sprake is van aantoonbare beperkingen op grond van ziekte of gebrek, en er ook om een andere reden geen (medische) noodzaak voor het verstrekken van de gevraagde voorziening bestaat waardoor de voorziening moet worden afgewezen, zal eveneens op grond van artikel 26 lid 1 Wmo gemotiveerd moeten worden op welke wijze de genomen beschikking bijdraagt aan het behouden en het bevorderen van de zelfredzaamheid en de normale maatschappelijke participatie van betrokkene. Dit is uiteraard niet mogelijk op de wijze zoals bij een positieve beschikking is aangegeven. Bij een afwijzing moet geformuleerd worden dat compensatie niet noodzakelijk of zelfs ongewenst is, omdat betrokkene zonder de gevraagde voorzieningen ook in staat is zelfredzaamheid en/of maatschappelijke participatie te behouden of te bevorderen. 10.2.6. Informatieplicht opnemen in beschikking In de verordening is in artikel 34 opgenomen dat men verplicht is om wijzigingen in de situatie te melden. Ondanks dat deze regel in de verordening staat, is het van belang deze voorwaarde ook in de beschikking of in een bijlage bij de beschikking op te nemen, zodat bij elke toekenning de aanvrager hierop weer attent wordt gemaakt. 10.2.7. Beslistermijnen Algemene wet bestuursrecht Een beschikking op een aanvraag moet in beginsel worden afgegeven binnen 8 weken nadat een aanvraag is ontvangen (artikel 4:13 Awb). In de praktijk is deze termijn veelal ontoereikend. Het is dan ook mogelijk om de beslistermijn door middel van een kennisgeving te verlengen (artikel 4:14 Awb).
129
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
10.3
TERUGVORDERING
10.3.1. Wettelijke grondslag voor terugvordering In de Wmo is geen wettelijke grondslag voor een terugvordering opgenomen. Dit houdt in dat terugvordering op basis van het privaatrecht moet gebeuren en dat de mogelijkheid van terugvordering uitdrukkelijk in de gemeentelijke verordening moet zijn opgenomen (wat in Oss het geval is). Terugvordering via de civiele rechter houdt ook in dat in elk afzonderlijk geval moet worden aangetoond dat er sprake is van onverschuldigde betaling, een begrip uit het Nieuw Burgerlijk Wetboek. 10.3.2. De wijzigings- en herzieningsbeschikking bij terugvordering Herziening en intrekking vormen een belangrijke grondslag voor de terugvordering. Hoewel in de Wmo een herzienings- of intrekkingsbesluit niet verplicht is gesteld, alvorens op deze grond tot terugvordering kan worden overgegaan, mag er van worden uitgegaan dat het eerst nemen van een herzienings- of intrekkingsbesluit wel de bedoeling is. Een besluit tot terugvordering van een financiële tegemoetkoming dient in beginsel te worden voorafgegaan door een wijzigingsbesluit. Het wijzigingsbesluit en het terugvorderingbesluit zijn beide besluiten in de zin van de Awb. Dit betekent dat de belanghebbende hiertegen de rechtsmiddelen bezwaar, beroep en hoger beroep kan aanwenden. Om praktische redenen is het verstandig om het wijzigingsbesluit en het terugvorderingbesluit te combineren in één beschikking. 10.3.3. De abusievelijk verleende tegemoetkoming en de verrekening Wanneer ten onrechte een te hoge financiële tegemoetkoming of PGB is verstrekt aan de belanghebbende of per ongeluk is verstrekt aan een derde, bijvoorbeeld doordat de tegemoetkoming is overgemaakt op een verkeerd bank- of girorekeningnummer, vindt terugvordering eveneens plaats op grond van het begrip onverschuldigde betaling. Een in enige periode teveel betaalde of ten onrechte uitbetaalde financiële tegemoetkoming of PGB kan worden verrekend met de in een volgende periode te verstrekken financiële tegemoetkoming of PGB indien het een periodieke verstrekking betreft.
130
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
BIJLAGE 1
ICF-CLASSIFICATIE
Een belangrijk begrip voor de Wmo is de International Classification of Functioning, Disability and Health (ICF). Dit begrip is een internationale classificatie van stoornissen, beperkingen en handicaps. In de ICF wordt het menselijk functioneren vanuit drie perspectieven bekeken: 1.
het functioneren en de eigenschappen van het lichaam
2.
het functioneren als het uitvoeren van activiteiten of gedrag
3.
de deelname aan levensgebieden (het sociaal maatschappelijk leven).
Wanneer iemand gezond is of wanneer iemand ziek is, heeft dat altijd invloed op deze drie perspectieven. De ICF gaat ook over twee groepen factoren, namelijk: 1. persoonlijke factoren die betrekking hebben op onveranderbare eigenschappen van een persoon 2. externe factoren die samen zijn omgeving vormen. Al deze factoren hebben invloed op het functioneren. Met het begrippenkader uit de ICF kunnen de persoon en zijn situatie integraal in beeld worden gebracht. Alle relevante aspecten passeren de revue. Hierdoor ontstaat er een objectiveerbaar beeld over de beperkingen en belemmeringen om te participeren. In de ICF gaat het om de beschrijving van het functioneren en welzijn van mensen. Het bijzondere karakter van de ICF is dat het geschikt is voor het beschrijven van zowel mensen met en zonder beperkingen en hun omstandigheden. Het gebruik van de ICF als begrippenkader heeft nog andere voordelen. Ook kunnen afwijkingen van wat normaal is op een rij gezet worden. Van zelfredzaamheid en normale deelname is sprake in de ICF wanneer: •
iemand geen moeite heeft met of beperkingen ondervindt bij de uitvoering van activiteiten
•
iemand geen belemmeringen ondervindt bij zijn participatie aan verschillende levensgebieden.
Het beschrijven van de afwijking van een norm noemt de ICF het typeren van het functioneren. Door het typeren per activiteit wordt een beeld gevormd van de problemen. Een vergelijkbare toepassing van de ICF wordt gebruikt bij het uitwerken van oplossingen. Door het normale als norm te nemen, is er een algemene maat voor compensatie: het weg nemen van het verschil tussen normaal functioneren en het functioneren met een beperking is de feitelijke compensatieplicht van een gemeente.
Essentieel is verder dat de gemeente de regie heeft over een complex geheel van oplossingen. Hiervoor biedt de ICF eveneens uitkomst De verschillende disciplines, vakgebieden of gemeentelijke
131
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 beleidsterreinen, die bij de maatregelen betrokken zijn, moeten met elkaar kunnen communiceren. Zonder eenheid van taal (in dit geval de ICF als begrippenkader) is de regie van het college onbegonnen werk. Dit speelt niet alleen bij de toegang tot voorzieningen, maar ook bij de uitvoering. De ICF biedt de mogelijkheid tot eenduidige communicatie tussen verschillende disciplines binnen een gemeente. Maar ook kan eenduidige communicatie plaats vinden tussen de gemeente en mensen, die betrokken zijn bij de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ). Voor de voorzieningen in de AWBZ wordt de ICF namelijk ook gebruikt als classificatiesysteem.
132
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 DE ICF: FUNCTIES Hoofdstuk 1 Mentale functies.
Hoofdstuk 2 Sensorische functies en pijn
Algemene mentale functies.
Visuele en verwante functies.
Bewustzijn
Visuele functies
Oriëntatie
Functies van aan oog verwante structuren
Intellectuele functies
Gewaarwordingen van oog en verwante
Globale psychosociale functies
structuren
Temperament en persoonlijkheid
Visuele en verwante functies, anders
Energie en driften
gespecificeerd en niet gespecificeerd
Slaap Algemene mentale functies, anders gespecificeerd Hoorfuncties en vestibulaire functies en niet gespecificeerd
Hoorfuncties Vestibulaire functies
Specifieke mentale functies.
Gewaarwordingen gepaard gaande met
Aandacht
hoorfuncties en vestibulaire functies
Geheugen
Hoorfuncties vestibulaire functies, anders
Psychomotorische functies
gespecificeerd en niet gespecificeerd
Stemming Perceptie
Andere sensorische functies
Denken
Smaak
Hogere cognitieve functies
Reuk
Mentale functies gerelateerd aan taal
Propriocepsis
Mentale functies gerelateerd aan rekenen
Tast
Bepalen sequentie bij complexe bewegingen
Sensorische functies verwant aan temperatuur en
Ervaren van zelf en tijd
andere stimuli
Specifieke mentale functies, anders gespecificeerd Andere sensorische functies, anders en niet gespecificeerd
gespecificeerd en niet gespecificeerd
Mentale functies, anders gespecificeerd Mentale functies, niet gespecificeerd
Pijn Pijngewaarwording Pijngewaarwording, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Sensorische functies en pijn, anders gespecificeerd Sensorische functies en pijn, niet gespecificeerd.
133
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Hoofdstuk 3 Stem en spraak
Hoofdstuk 4 Functies van hart en bloedvatenstelsel. Hematologisch systeem,
Stem
afweersysteem en ademhalingsstelsel
Articulatie Vloeiendheid en ritme van spreken
Functies van hart en bloedvatenstelsel
Alternatieve vormen van stemgebruik
Hartfuncties
Stem en spraak, anders gespecificeerd
Functies van bloedvaten
Stem en spraak, niet gespecificeerd
Bloeddruk Functies van hart en bloedvatenstelsel, anders
Hoofdstuk 5 Functies van spijsverteringsstelsel,
gespecificeerd en niet gespecificeerd
metabool stelsel en hormoonstelsel Functies van hematologisch systeem en Opname van voedsel
afweersysteem
Vertering
Functies van hematologisch systeem
Assimilatie
Functies van afweersysteem
Defecatie
Functies van hematologisch systeem en
Handhaving lichaamsgewicht
afweersysteem, anders gespecificeerd en niet
Gewaarwordingen verband houdend met
gespecificeerd
spijsverteringsstelsel Functies van spijsverteringsstelsel, anders
Functies van ademhalingsstelsel
gespecificeerd en niet gespecificeerd
Ademhaling
Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel
Functies van ademhalingsspieren
Algemene metabole functies
Functies van ademhalingsstelsel, anders
Water-, mineraal- en elektrolytenbalans
gespecificeerd en niet gespecificeerd
Thermoregulatoire functies Functies van endocriene klieren
Andere functies en gewaarwordingen van hart en
Functies van metabool stelsel en hormoonstelsel,
bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel
anders gespecificeerd en niet gespecificeerd
Andere ademhalingsfuncties
Functies van spijsverteringsstelsel, metabool
Inspanningstolerantie
stelsel en hormoonstelsel, anders gespecificeerd
Gewaarwordingen gepaard gaande met
Functies van spijsverteringsstelsel, metabool
cardiovasculaire en respiratoire functies
stelsel en hormoonstelsel, niet gespecificeerd
Andere functies en gewaarwordingen van hart en bloedvatenstelsel en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, anders gespecificeerd Functies van hart en bloedvatenstelsel, hematologisch systeem, afweersysteem en ademhalingsstelsel, niet gespecificeerd
134
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Hoofdstuk 6 Functies van urogenitaal stelsel en
Hoofdstuk 7 Functies van bewegingssysteem en
reproductieve functies
aan beweging verwante functies
Functies gerelateerd aan urine
Functies van gewrichten en botten
Productie en opslag van urine
Mobiliteit van gewrichten
Functies gerelateerd aan urinelozing
Stabiliteit van gewrichten
Gewaarwordingen gepaard gaande met
Mobiliteit van botten
urinelozing
Functies van gewrichten en botten, anders
Functies gerelateerd aan urine, anders
gespecificeerd en niet gespecificeerd
gespecificeerd en niet gespecificeerd Spierfuncties Genitale en reproductieve functies
Spiersterkte
Seksuele functies
Spiertonus
Functies gerelateerd aan menstruatie
Spieruithoudingsvermogen
Functies gerelateerd aan voortplanting
Spierfuncties, anders gespecificeerd en niet
Gewaarwordingen gepaard gaande met genitale
gespecificeerd
en reproductieve functies Genitale en reproductieve functies, anders
Bewegingsfuncties
gespecificeerd en niet gespecificeerd
Motorische reflexfuncties
Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve
Onwillekeurige bewegingsreacties
functies, anders gespecificeerd
Controle van willekeurige bewegingen
Functies van urogenitaal stelsel en reproductieve
Onwillekeurige bewegingen
functies, niet gespecificeerd
Gangpatroon Gewaarwordingen verband houdend met spieren en bewegingsfuncties Bewegingsfuncties, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, anders gespecificeerd Functies van bewegingssysteem en aan beweging verwante functies, niet gespecificeerd
135
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Hoofdstuk 8 Functies van huid en verwante structuren Functies van de huid Beschermende functies van huid Herstelfuncties van huid Andere functies van huid Gewaarwording verband houdend met huid Functies van huid, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Functies van haren en nagels Functies van haar Functies van nagels Functies van haren en nagels, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Functies van huid en verwante structuren, anders gespecificeerd Functies van huid en verwante structuren, niet gespecificeerd
136
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 ICF: ACTIVITEITEN EN PARTICIPATIE Hoofdstuk 1 Leren en toepassen van kennis
Hoofdstuk 2 Algemene taken en eisen Ondernemen van enkelvoudige taak
Doelbewust gebruiken van zintuigen
Ondernemen van meervoudige taken
Gadeslaan
Uitvoeren van dagelijkse routinehandelingen
Luisteren
Omgaan met stress en andere mentale eisen
Doelbewust gebruiken van andere zintuigen Doelbewust gebruiken van zintuigen, anders
Algemene taken en eisen, anders gespecificeerd
gespecificeerd en niet gespecificeerd
Algemene taken en eisen, niet gespecificeerd
Basaal leren Nadoen Herhalen Leren lezen Leren schrijven Leren rekenen Ontwikkelen van vaardigheden Basaal leren, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Toepassen van kennis Richten van aandacht Denken Lezen Schrijven Rekenen Oplossen van problemen Besluiten nemen Toepassen van kennis, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd Leren en toepassen van kennis, anders gespecificeerd Leren en toepassen van kennis, niet gespecificeerd
137
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 Hoofdstuk 3 Communicatie
Hoofdstuk 4 Mobiliteit
Communiceren - begrijpen
Veranderen en handhaven van lichaamshouding
Begrijpen van gesproken boodschappen
Veranderen van basale lichaamshouding
Begrijpen van non-verbale boodschappen
Handhaven van lichaamshouding
Begrijpen van formele gebarentaal
Uitvoeren van transfers
Begrijpen van geschreven boodschappen
Veranderen en handhaven van lichaamshouding,
Communiceren - begrijpen, anders gespecificeerd
anders gespecificeerd en niet gespecificeerd
en niet gespecificeerd Communiceren – zich uiten
Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of
Spreken
iemand
Zich non-verbaal uiten
Optillen en meenemen
Zich uiten via formele gebarentaal
Verplaatsen van iets of iemand met onderste
Schrijven van boodschappen
extremiteiten
Communiceren - zich uiten, anders gespecificeerd Nauwkeurig gebruiken van hand en niet gespecificeerd
Gebruiken van hand en arm Dragen, verplaatsen en manipuleren van iets of
Conversatie en gebruik van communicatie-
iemand, anders gespecificeerd en niet
apparatuur en -technieken
gespecificeerd
Converseren Bespreken
Lopen en zich verplaatsen
Huishoudelijke taken
Lopen
Bereiden van maaltijden
Zich verplaatsen
Huishoudelijke taken, anders gespecificeerd en
Zich verplaatsen tussen verschillende locaties
niet gespecificeerd
Zich verplaatsen met speciale middelen
Huishouden doen
Lopen en zich verplaatsen, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd
Verzorgen van wat bij huishouden behoort en assisteren van andere personen
Zich verplaatsen per vervoermiddel
Verzorgen van wat bij huishouden behoort
Gebruiken van vervoermiddel
Assisteren van andere personen
Besturen
Verzorgen van wat bij huishouden behoort en
Rijden op dieren als vervoermiddel
assisteren van andere personen, anders
Zich verplaatsen per vervoermiddel, anders
gespecificeerd en niet gespecificeerd
gespecificeerd en niet gespecificeerd
Huishouden, anders gespecificeerd
Mobiliteit, anders gespecificeerd
Huishouden, niet gespecificeerd Gebruiken van communicatieapparatuur en -
Mobiliteit, niet gespecificeerd
technieken Communicatie, anders gespecificeerd Communicatie, niet gespecificeerd
138
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
Hoofdstuk 5 Zelfverzorging
Hoofdstuk 8 Belangrijke levensgebieden
Zich wassen
Informele opleiding
Verzorgen van lichaamsdelen
Voorschoolse opleiding
Zorgdragen voor toiletgang
Schoolse opleiding
Zich kleden
Beroepsopleiding
Eten
Hogere opleiding
Drinken
Opleiding, anders gespecificeerd en niet
Zorgdragen voor eigen gezondheid
gespecificeerd
Zelfverzorging, anders gespecificeerd Zelfverzorging, niet gespecificeerd
Beroep en werk Werkend leren
Hoofdstuk 6 Huishouden
Verwerven, behouden en beëindigen van werk Betaald werk
Verwerven van benodigdheden
Onbetaald werk
Verwerven van woonruimte
Beroep en werk, anders gespecificeerd en niet
Verwerven van goederen en diensten
gespecificeerd
Verwerven van benodigdheden, anders gespecificeerd en niet gespecificeerd
Economisch leven Basale financiële transacties
Hoofdstuk 7 Tussenmenselijke interacties en
Complexe financiële transacties
relaties
Economische zelfstandigheid Economische leven, anders gespecificeerd en niet
Algemene tussenmenselijke interacties
gespecificeerd
Basale tussenmenselijke interacties
Belangrijke levensgebieden, anders gespecificeerd
Complexe tussenmenselijke interacties
Belangrijke levensgebieden, niet gespecificeerd
Omgaan met onbekenden
Hoofdstuk 9 Maatschappelijk, sociaal en
Formele relaties
burgerlijk leven
Informele sociale relaties Familierelaties Intieme relaties
Maatschappelijk leven
Bijzondere tussenmenselijke relaties, anders
Recreatie en vrije tijd
gespecificeerd en niet gespecificeerd
Religie en spiritualiteit
Tussenmenselijke interacties en relaties, anders
Mensenrechten
gespecificeerd
Politiek en burgerschap
Tussenmenselijke interacties en relaties, niet
Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven,
gespecificeerd
anders gespecificeerd Maatschappelijk, sociaal en burgerlijk leven, niet gespecificeerd.
139
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012
BIJLAGE 2
UITVOERINGSPROTOCOL WMO OSS
De uitgangspunten van het protocol zijn dat: •
De voorziening de beperking opheft of deze tot de hoogst mogelijke graad compenseert en de mogelijkheid biedt om volwaardig maatschappelijk te participeren;
•
De voorziening is gericht op de cliënt en zijn specifieke situatie. Dit houdt in dat uitgegaan wordt van de persoonlijke omstandigheden, voorkeuren en keuzes van de cliënt. Hierbij gaat het in ieder geval om: a
Fysieke en mentale omstandigheden die samenhangen met de ziekte of handicap, in het bijzonder progressief verloop;
b
De gezinssituatie, de leefsituatie en de directe en sociale omgeving;
c
De vraag of cliënt van mantelzorg gebruik wil maken en, indien dit het geval is, de vraag of de mantelzorg fysiek en mentaal zo min mogelijk kan worden belast;
d
Levensbeschouwelijke activiteiten;
e
Sociale en culturele activiteiten, vrijwilligerswerk en educatie;
f
Sociale contacten, familiecontacten en andere contacten;
g
Normen, waarden en gebruiken van de cliënt; Ontwikkelingen in de tijd met betrekking tot onder a tot en met g genoemde omstandigheden;
•
De toegekende voorziening er op gericht is om voor de cliënt een gelijke of zo goed mogelijke vergelijkbare positie te creëren als een persoon zonder beperkingen heeft. Het gaat daarbij om het gebied van leven, verzorgen, slapen, leren, werken en andere activiteiten die mensen verrichten;
•
De cliënt met de toegekende voorziening de verschillende sociale rollen volwaardig kan vervullen zoals bijvoorbeeld de rol van partner, ouder, buurtbewoner;
•
De voorziening is gericht op het versterken van de zelfstandigheid en zelfregie van de aanvrager in plaats van afhankelijkheid van de ander;
•
De toegekende voorziening de mogelijkheid biedt om normaal van de woning gebruik te maken, waarbij in ieder geval gelet wordt op leven, verzorgen, het verrichten van geregelde huishoudelijke taken, slapen, bezoek ontvangen, ontspannen, leren en werken;
•
De toegekende voorziening uitgaat van de diversiteit van de vervoersbehoefte van de cliënt waarbij het dan gaat om de alledaagse activiteiten, zoals het doen van boodschappen en winkelen, het onderhouden van sociale contacten en het uitoefenen van recreatieve
140
Beleidsregels Wmo – versie 26 januari 2012 activiteiten; •
In de toegekende voorziening de meerkosten, die de cliënt ten opzichte van een persoon in een overigens vergelijkbare situatie heeft, zijn inbegrepen.
141
3 7.1.8 Besluit college over Vaststellen Besluit maatsschappelijke ondersteuning Oss 2012 en Belei
Besluit B&W
3 april 2012
Portefeuillehouder
Peters, René
A-stuk
Dienst/afdeling
SMO
Openbaar
Ambtenaar, telefoon
Prinsenberg, Johan,
A05
Registratienummer WKPB:
Nee
Onderwerp Vaststellen Besluit maatschappelijke ondersteuning Oss 2012 en Beleidsregels Wmo gemeente Oss 2012
Korte inhoud Het Besluit maatschappelijke ondersteuning en de Beleidsregels Wmo moeten in 2012 worden aangepast. Besluit en beleidsregels Wmo zijn onderdeel van de gemeentelijke regels bij de individuele voorzieningen van de Wmo voor mensen met een beperking. De regelgeving op dit gebied bestaat uit de door de gemeenteraad vast te stellen verordening voorzieningen maatschappelijke ondersteuning, het jaarlijks door het college vast te stellen Besluit maatschappelijke ondersteuning en de door het college vast te stellen Beleidsregels Wmo. In het nieuwe Besluit maatschappelijke ondersteuning Oss 2012 en de Beleidsregels Wmo gemeente Oss 2012 zijn de bezuinigingsmaatregelen van 2012 op de individuele voorzieningen van de Wmo verwerkt. Daarnaast zijn zowel besluit als beleidsregels aangepast op het vervallen van de inkomensgrenzen in de Wmo door een rechterlijke uitspraak en aan de nieuwste jurisprudentie binnen de Wmo. De verordening Wmo wordt op 29 maart 2012 door de gemeenteraad vastgesteld. Het vaststellen van het besluit maatschappelijke ondersteuning en van beleidsregels is een bevoegdheid van het college van burgemeester en wethouders. Het Besluit maatschappelijke ondersteuning Oss 2012 en de Beleidsregels Wmo gemeente Oss 2012 ter kennisname aan de raadscommissie Maatschappelijke Participatie sturen.
Vroegere besluiten Nota bezuinigingen Wmo 2012 - 14 februari 2012
Besluit 1. Het meegestuurde Besluit maatschappelijke ondersteuning Oss 2012 vaststellen en de ingangsdatum stellen op 15 april 2012; 2. De meegestuurde Beleidsregels Wmo gemeente Oss 2012 vaststellen en de ingangsdatum stellen op 15 april 2012; 3. Het besluit en de beleidsregels Wmo ter kennisname voorleggen aan de raadscommissie Maatschappelijke Participatie.
Agendacommissie
Podium
Wijk/dorpsraad
Commissie Raad
Besluit B&W ()
TDMS-#77949-v1-Sjabloon_Besluit_B&W.DOC
MP - 17-04-2012
7.1.10 Stichting Cliëntenplatform Oss leerlingenvervoer 1 7.1.10 SCPO Jaarverslag en evaluatie
Secretariaat: p/a VIVAAN Postbus 329 5340 AH Oss Tel.: 0412 - 647975 Fax.: 0412 - 641665
[email protected] www.clientenplatformoss.nl
jaarverslag en evaluatie 2011 Adviescommissie Leerlingenvervoer SCPO
Inhoud:
Geschiedenis Kadernota Bestek aanbesteding Verordening Overleg met scholen Uitvoering van de verordening Wijziging van de verordening Ouderavond Conclusies en aanbevelingen
Geschiedenis. De Adviescommissie Leerlingenvervoer is in 2009 in het leven geroepen als commissie van Cliëntenplatform Oss (SCPO), met als taak het behartigen van belangen van ouders met kinderen in het leerlingenvervoer en het adviseren van het College van B & W hierover. Adviezen worden voorbereid door de Adviescommissie en formeel door SCPO aan het College aangeboden. De Adviescommissie kan waar nodig een beroep doen op deskundigen vanuit de Chronisch Zieken en Gehandicapten Raad en het Sociaal Fonds Taxi. We maakten hiervan regelmatig gebruik, vooral waar het gaat om juridische aspecten en eisen aan vervoerders. In de periode januari 2009 – december 2010 heeft SCPO adviezen uitgebracht naar aanleiding van een door de gemeente gehouden tevredenheidsonderzoek en een daaropvolgende eerste proeve van een nieuwe kadernota. Helaas zijn in die periode de uitgebrachte adviezen niet verder gekomen dan de ambtelijke organisatie. Eind 2010 verschijnt de definitieve versie van de kadernota en kunnen de Adviescommissie en SCPO hun werkzaamheden vervolgen. 1. Kadernota - In januari 2011 brengt SCPO advies uit. In de kadernota zit een aantal goede verbeteringen van beleid: de maximale enkele reistijd voor leerlingen is teruggebracht van 90 naar 60 minuten en in busjes met kinderen met ernstige gedragsstoornissen wordt zo nodig begeleiding ingezet. Voor deze verbeteringen heeft de Adviescommissie zich de afgelopen jaren ingezet en deze worden nu gehonoreerd. Resteert als voornaamste knelpunt: begeleiding in aangepast vervoer voor kinderen met een indicatie voor begeleiding. Verder wijzen we op knelpunten in de communicatie en het ontbreken van een goede klachtenprocedure. Ook spreken we onze zorg uit over de tijdsdruk die is ontstaan om vóór het nieuwe schooljaar tot een goede voorbereiding te kunnen komen. Tenslotte adviseert SCPO om snel een keuze te maken over de wijze van aanbesteden: alleen of samen met andere gemeenten onder regie van Regiotaxi. Vanwege de kortere lijnen tussen gemeente en ouders/vervoerders heeft SCPO al eerder geadviseerd om te kiezen voor aanbesteding als gemeente. Noch in de kadernota noch in voorafgaand overleg is gesproken over eventuele begeleiding door ouders bij fiets- en openbaar vervoer. Dit was in het verleden ook niet het geval. Wel heeft SCPO steeds benadrukt dat kinderen die in staat zijn om zelf met fiets of openbaar vervoer te reizen, dit ook moeten doen. - In januari houden we ook een informatieavond voor raadsleden. De Adviescommissie geeft hier uitleg over haar werk in de afgelopen 2 jaar en beantwoordt vragen. - Op 25 januari wordt ingesproken in de vergadering van de Raadscommissie Maatschappelijke Participatie, waarbij bovengenoemde knelpunten nog een keer worden benadrukt evenals het nog ontbreken van beleidsregels. - Op 11 februari ontvangt SCPO een reactie van het college. Ingegaan wordt op het door tijdsdruk aangepaste adviesproces en op de individuele begeleiding. In eerste instantie was ambtelijk aangegeven dat 9 kinderen niet-medische begeleiding nodig zouden hebben. Uiteindelijk bleek dit slechts bij 3 het geval. De anderen worden al
bekostigd vanuit de AWBZ. Het college zegt toe deze gevallen apart te bekijken. Tot slot geeft het college uitleg over de begeleiding in risicobusjes. 2. Bestek aanbesteding leerlingenvervoer. - Op 9 februari brengt SCPO advies uit over het Bestek voor de aanbesteding van het leerlingenvervoer. Aandacht wordt onder meer gevraagd voor het betrekken van de Adviescommissie bij het overleg met vervoerders en bij het oplossen van structurele knelpunten. Ook wijzen we opnieuw op de noodzaak tot verbetering van de communicatie met ouders en de afhandeling van klachten, twee onderwerpen die al bij het tevredenheidsonderzoek en op de ouderavond bijzonder grote knelpunten bleken. Voor het handhaven van de maximale reistijd van 60 minutengrens vragen we extra aandacht. De voorgenomen combinatie van doelgroepen (leerlingen uit cluster 3 in één busje met cluster 4) wijzen we af, omdat deze combinatie vaak aanleiding geeft tot onrust e.d. Ook vragen we om een betere opleiding van chauffeurs. - In de reactie van het College van 24 februari wordt een aantal adviezen overgenomen zoals eisen aan de opleiding van chauffeurs, strengere eisen aan de busjes (zoals winterbanden), de wijze van communiceren en de beschrijving van de klachtenprocedure. Helaas komt er geen onafhankelijke klachtencommissie. Wel zegt het college toe om per kwartaal de stand van zaken in het vervoer terug te koppelen. De combinatie van doelgroepen wordt doorgevoerd. 3. Verordening Leerlingenvervoer en aanvraagformulier Leerlingenvervoer. - Op 16 maart reageert SCPO op de conceptverordening leerlingenvervoer. Onze adviezen, o.a. over het verhogen van de leeftijdgrens van 9 naar 11 jaar voor het reizen per fiets, worden niet overgenomen. Wel zegt het college toe dat de onderbouwing van de verordening verder wordt uitgewerkt in beleidsregels omdat de "verordening moeilijk te begrijpen (is) voor personen zonder juridische kennis". Eerst zal een werkinstructie worden gemaakt die door de medewerkers wordt gebruikt bij de beoordeling van de aanvragen en vervolgens zal de werkinstructie na evaluatie worden vertaald in beleidsregels. Hierbij zal SCPO betrokken worden. - Vlak voor de behandeling van de verordening in de Raadscommissie ontvangt de Adviescommissie het verzoek om het Aanvraagformulier met toelichting te bekijken. Daaruit blijkt dat op onderdelen de verordening anders uitgelegd wordt dan volgens SCPO zouden moeten: bij de hantering van kilometergrenzen lijkt geen rekening te worden gehouden met (de mate van) handicap van de leerling. Ook bestaat er onduidelijkheid over de toepassing van de artikelen 18.1.a. en 25, te weten over het al dan niet door ouders moeten begeleiden van leerlingen die niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen. - Het ontbreken van beleidsregels die uitleg geven over deze onduidelijkheden is voor SCPO reden om uiteindelijk bij de behandeling van de verordening in de Raadscommissie negatief te adviseren over de verordening. - Op ons advies over aanvraagformulier en toelichting krijgen we in juli antwoord en ontvangen we in december nadere informatie.
4. Overleg met scholen. In mei vindt overleg plaats met een aantal vertegenwoordigers van scholen en maken we afspraken voor informatie-uitwisseling in de toekomst. 5. Uitvoering van de verordening. - In mei gaat de aanmelding van leerlingen van start. Al snel krijgt de Adviescommissie klachten over knelpunten bij het gebruik van de webtool. Gelukkig zijn die vrij snel verholpen. - Eind juni stelt het College uitvoeringsbeleid vast. Dit is nodig omdat gebleken is dat de verordening op sommige punten te onduidelijk is en de beleidsregels nog niet gereed zijn. Het gaat om het vastleggen van de maximale afstand waarop fietsen met begeleiding wordt toegekend en de reistijd voor reizen in het openbaar vervoer met begeleiding. De Adviescommissie wordt hiervan op de hoogte gesteld. Voorts wordt schriftelijk vastgelegd dat de beleidsregels in het najaar zullen worden vastgesteld en dat er dan mogelijkheid tot inspraak is. De Adviescommissie stelt 2 vragen: voor welke scholen geldt deze regelgeving en hoe verhoudt zich dit uitvoeringsbeleid tot artikel 18.1.a. Naar onze mening staat in dit artikel duidelijk dat kinderen die als gevolg van hun handicap niet zelfstandig kunnen reizen recht hebben op aangepast vervoer. Op de eerste vraag vernemen we dat deze regelgeving geldt voor alle scholen. Niet in alle gemeenten is dit zo geregeld. Soms wordt voor bepaalde schooltypen, waarop veelal kinderen zitten die nooit zelfstandig zullen zijn, altijd aangepast vervoer geregeld. Ook komt het voor dat leerlingen in de winterperiode met aangepast vervoer reizen en daarbuiten op de fiets. Deze nuances ontbreken helaas in Oss. Op de vraag over de relatie met artikel 18.1.a. krijgen we geen reactie. Op ons verzoek stuurt de griffie ons wel de brief van wethouder Peters van 11 mei aan de Raadscommissie waarin uitleg wordt gegeven: " Uitleg artikel 18 – Artikel 18 is voor leerlingen die naar het speciaal (voortgezet) onderwijs gaan. Artikel 18.1.a. regelt dat wanneer leerlingen meer dan 3 kilometer van school wonen én gehandicapt zijn recht hebben op vervoer met een taxibus." - Rond het begin van de zomervakantie ontvangen we veel klachten over te late beschikkingen. Ouders die afgewezen worden voor aangepast vervoer kunnen geen afspraken meer met elkaar maken over samenwerking, scholen kunnen ook niet meer helpen, de vakantie staat voor de deur of is al begonnen. Ondersteuningsorganisaties zoals MEE zien door vakanties ook nauwelijks mogelijkheden om te helpen. Reden voor SCPO om met de wethouder in overleg te gaan over een overgangstermijn. Dit verzoek wordt niet gehonoreerd. Aan ouders adviseren we om in beroep te gaan als men het idee heeft dat ten onrechte geen rekening is gehouden met de handicap van de leerling of als geen extern advies gevraagd is over de (on)mogelijkheden van de leerling. - Een door de commissie uitgevoerde enquête onder ouders bevestigt dat er veel teleurstelling is over de late beschikkingen. Ouders vinden ook dat over de te verwachten wijzigingen tevoren onvoldoende door de gemeente is gecommuniceerd. Verder is bij ouders niets bekend over een onafhankelijk advies dat de gemeente
volgens de verordening had moeten vragen alvorens fietsvervoer of openbaar vervoer toe te kennen. De toelichting op de modelverordening van de VNG is hier heel duidelijk over. Ook de Nationale Ombudsman adviseert om bij het nemen van beslissingen met externe partijen overleg te plegen en wijst daarbij in het bijzonder op de begeleiders op de scholen, die doorgaans het beste weten waartoe kinderen al dan niet in staat zijn. - Door bezwaren van ouders wordt in augustus duidelijk dat bij de afwijzingen op grond van de 3-kilomtergrens de aard van de handicap van het kind onvoldoende is onderzocht. Het college besluit alle ouders die binnen de 3-kilometergrens wonen alsnog in de gelegenheid te stellen om een extern onderzoek te laten plaatsvinden. De Adviescommissie is blij dat de fout hersteld wordt, maar teleurgesteld dat onze eerdere opmerkingen hierover blijkbaar niet serieus zijn genomen. Dit had ouders een bezwarenprocedure kunnen besparen. - De eerste maand na de start van het vervoer komen er veel klachten over ophaal- en aflevertijdstippen, wisselingen chauffeurs, overschrijding 60-minutengrens, e.d. - In oktober vindt overleg plaats op het gemeentehuis over onze ervaringen tot nu toe. Aan het oplossen van de klachten wordt hard gewerkt. Ook het gebruik van de webtool gaat nu goed. Binnenkort spreekt de gemeente met vervoerders over de klachten. Tijdens de bijeenkomst verzorgen ambtenaren een presentatie over aantallen toekenningen en afwijzingen. De Adviescommissie vraagt o.m. om met scholen in Oss in overleg te gaan over de aanvang- en eindtijden, die nu (meestal) parallel lopen met de scholen voor regulier onderwijs, wat het brengen en halen van kinderen bemoeilijkt. Verder vraagt de Adviescommissie om in de toekomst artikel 16 (vragen van extern advies) consequent toe te passen. 6. Wijziging van de verordening. Op de bijeenkomst met vertegenwoordigers van de gemeente horen we dat een aantal veranderingen in de verordening gaat plaatsvinden, waaronder verandering van artikel 18.1.a., waarover de Adviescommissie eind april al vragen stelde en de wethouder op 11 mei uitleg gaf aan de raadscommissie. Het blijkt dat ouders die met een beroep op artikel 18.1a. bezwaar hebben gemaakt tegen de afwijzing van aangepast vervoer in het gelijk gesteld moeten worden. Dit is aanleiding voor de gemeente om het artikel te willen aanpassen. Ambtelijk stelt men zich op het standpunt dat het artikel een fout bevat omdat een “tussenzin is vergeten” en dat het daarom zou gaan over een technische wijziging. De Adviescommissie stelt dat het artikel bewust zo is geformuleerd (op verzoek van de Adviescommissie) en dat daarom juist ook in april vragen zijn gesteld over de toepassing. We vernemen dat inspraak nog mogelijk is. Als we nadien bericht krijgen dat inspraak niet mogelijk is, besluit de Adviescommissie om dit probleem voor te leggen aan de kerngroep van SCPO. Bij de eerstvolgende gelegenheid buigt de kerngroep zich over de voorgestelde wijziging van de verordening en besluit te signaleren naar Gemeenteraad dat men het niet eens is met de gang van zaken. Helaas moet dit gebeuren op het laatste moment omdat de Raadsvergadering al 2 dagen later plaatsvindt.
We vinden het erg jammer dat vervolgens over de door ons gevolgde procedure onduidelijkheid is ontstaan. Blijkbaar heeft bij ambtenaren de mening postgevat dat geen bezwaar zou worden gemaakt en dat de Adviescommissie het eens was met het ambtelijk standpunt. Duidelijk is echter aangegeven dat dit niet het geval was. Ook over de tevredenheid van ouders over de oplossing van het probleem wordt verschillend gedacht. De bezwarenprocedure heeft maanden geduurd. Uiteindelijk zijn ouders weliswaar in het gelijk gesteld en hebben ze bericht ontvangen dat ze dit schooljaar nog recht hebben op aangepast vervoer, maar vervolgens wordt een reiskostenvergoeding aangeboden voor eigen vervoer. Om deze te ontvangen moesten ouders het bezwaar intrekken. Zeker niet alle ouders waren hiermede tevreden. "Ik vraag niet om geld, ik wil gewoon goed vervoer voor mijn kind" of "we vreesden dat na de kerstvakantie er nog niets geregeld zou zijn" waren enige reacties die wij binnenkregen. We spreken de hoop uit dat bij mogelijk toekomstige wijzigingen wel tijdig en zorgvuldig overleg plaatsvindt. 7. Ouderavond Op 15 december organiseert SCPO in samenwerking met de gemeente Oss de tweede ouderavond. Aanwezig zijn ouders, vertegenwoordigers van enige scholen, ambtenaren, vertegenwoordigers van de vervoerders en gemeenteraadsleden. De Adviescommissie doet verslag van de ervaringen, de gemeente brengt in beeld wat het afgelopen halfjaar gebeurd is en waar de komende tijd het accent op ligt. Communicatie en klachtenafhandeling zijn speerpunten. Ouders kunnen in de pauze plus- en minpunten opschrijven. Het betreft onder meer het gebruik van de webtool, ophaal- en vertrektijden, organisatie rondom de school, de vele wisselingen van chauffeurs, bereikbaarheid van de gemeente (ziek en beter melden) en het toe- en afwijzingsbeleid. Ook de leeftijd waarop kinderen op de fiets naar school moeten kunnen, is weer onderwerp van discussie. Ook de onveiligheid van fietsroutes (fietsbruggen bijvoorbeeld) komt ter sprake en de problematiek van kwetsbare kinderen in het drukke openbaar vervoer. Vervoerders zeggen toe klachten intern te bespreken. De woordvoerder van de gemeente doet eveneens een belangrijke toezegging: Ouders die merken dat de genomen beslissing een onveilige of onwenselijke situatie oplevert voor hun kind kunnen altijd een nieuwe aanvraag doen. Als die goed onderbouwd en gemotiveerd is, wordt hun situatie opnieuw bekeken. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij te grote belasting van kinderen tijdens het spitsuur in het openbaar vervoer of door onveiligheid op fietsroutes. Van de zijde van de gemeente wordt verder medegedeeld dat het maken van de beleidsregels/toelichting op de verordening wellicht wordt uitgesteld tot 2013. Personeelsgebrek zou het belangrijkste knelpunt zijn. De Adviescommissie zegt toe met het college in gesprek te zullen gaan omdat hierover duidelijke toezeggingen zijn gedaan en de noodzaak er nog steeds is.
8. Conclusies en aanbevelingen. 2011 Is voor iedereen die betrokken is bij leerlingenvervoer een hectisch jaar geweest. Gebleken is ook dat de uitvoering van de verordening een complexe materie is. Dit heeft helaas geleid tot onduidelijkheid en frictie, terwijl het juist de bedoeling is dat gemeente en vertegenwoordigers van ouders (i.c. de Adviescommissie Leerlingenvervoer) samen "de schouders er onder zetten". Voor ouders is immers een goed en veilig vervoer van hun kwetsbare kinderen van onschatbare waarde. In de afgelopen jaren hebben we veel overlegd met medewerkers van de CG-Raad en onderzoek gedaan bij andere gemeenten. Terwijl bijna iedere gemeente dezelfde verordening heeft, gaat iedere gemeente er anders mee om, Kwesties als leeftijdsgrenzen, wel of niet op de fiets of met de trein naar cluster 3 scholen, al dan niet begeleiding, reistijden, ’s winters wel of niet met het busje i.p.v. op de fiets, etc. verschillen van gemeente tot gemeente. In het belang van ouders en hun kinderen hopen we samen met de gemeente er dit jaar aan te kunnen werken om meer duidelijkheid te creëren. Over een paar weken start de voorbereiding voor het leerlingenvervoer in het schoolj aar 2012-2013. Vanaf 1 mei melden ouders hun kinderen aan voor vervoer. De Adviescommissie Leerlingenvervoer doet ten behoeve van een goede start van deze voorbereiding de volgende aanbevelingen: a. niet langer uitstellen van het opstellen van de beleidsregels en vooruitlopend daarop onmiddellijk de toelichting van de VNG van toepassing verklaren. Aangezien het college heeft aangegeven dat men ernaar streeft de VNGmodelverordening te volgen, moet dit laatste zeker geen probleem zijn; b. artikel 16 van de verordening (extern advies vragen bij afwijzing vervoer of bij toewijzing fiets/o.v.) consequent toepassen. Daarbij het advies van de Nationale Ombudsman nauw betrekken; c. alle ouders binnenkort te informeren dat het op ieder moment mogelijk is een nieuwe aanvraag in te dienen als blijkt dat de genomen beslissing leidt tot onveilige of onwenselijke situaties voor hun kind; ouders zijn daarvan nu niet op de hoogte; d. met scholen te overleggen over aanvangs- en eindtijden, zodat dit geregeld is vóór het schooljaar 2012-2013; e. overwegen om voor bepaalde scholen vast te stellen dat altijd aangepast vervoer nodig is. Dit gebeurt in sommige andere gemeenten en voorkomt bureaucratie. f. over een mogelijke verdere aanpassing van de verordening vroegtijdig met de Adviescommissie Leerlingenvervoer te overleggen; Tenslotte vragen wij u om aan het eind van dit schooljaar een tevredenheidsonderzoek uit te voeren (Kwaliteitsmeting).
Oss, januari 2012. Adviescommissie Leerlingenvervoer SCPO.
7.1.11 Werkvoorzieningschap conceptbegroting 2013 1 7.1.11 Werkvoorzieningschap conceptbegroting 2013
WERKVQORZIENINCSCHAP NoordooshBrabani' Wethouder van Eschstraat 50 Postbus 163
De raden van de aan het Werkvoorzieningschap NoordoostBrabant deelnemende gemeenten.
-
5310 AD DSS T DUS 33 ES 7D
• ^
F O^IS 63 04 15 www.wv5-nb.nl
[email protected] K.v.k. nr. I 7 S 7 8 0 3 9
Oss, 5 maart 2012
Ons kenmerk: 12-0110
Onderwerp: Conceptbegroting 2013
Geachte raad. Wij hebben het genoegen u hierbij te doen toekomen de conceptbegroting 2013 van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant. Het door de 12 gemeenten in Brabant-Noordoost opgerichte openbaar lichaam Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening in deze regio. Voor de plaatsing van Wsw-geïndiceerde kandidaten beschikt het openbaar lichaam over een eigen uitvoeringsorganisatie, te weten IBN. IBN ontvangt hiervoor het volledige rijksbudget Wsw. Ten behoeve van IBN-holding BV worden apart een begroting en jaarverslag opgesteld. Hoewel het openbaar lichaam enig aandeelhouder van IBN-holding BV is, worden de resultaten van deze BV niet geconsolideerd via de begroting en het jaarverslag van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant. Als gevolg van die verzelfstandiging is vaststelling van de begroting van IBN-holding BV geen zaak meer van het Algemeen Bestuur van het openbaar lichaam Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant. Als raad van de aan de gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningschap NoordoostBrabant deelnemende gemeente, wordt u ingevolge artikel 33 van deze gemeenschappelijke regeling in de gelegenheid gesteld uw gevoelen omtrent de conceptbegroting van het openbaar lichaam Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant schriftelijk aan ons kenbaar te maken.
-2-
Indien u van deze gelegenheid gebruik wenst te maken, verzoeken wij u dit te doen voor uiterlijk 4 juni 2012. Eventuele reacties van raden van deelnemende gemeenten zullen worden doorgeleid naar ons Algemeen Bestuur. Reacties van raden van deelnemende gemeenten die na 4 juni 2012 zijn ontvangen, zullen mondeling worden toegelicht in de vergadering van het Algemeen Bestuur, welke is gepland op 27 juni 2012. Vanzelfsprekend is onze secretaris graag bereid een en ander nader toe te lichten. Indien u hiervan gebruik wenst te maken kunt u contact met hem opnemen via telefoonnummer (0413) 336973. Hoogachtend, I^agelijks Bestuur van Werkyoor-zieningschap Noordoost-Brabknt,
BEGROTING 2013 Openbaar Lichaam Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant
Oss, 2 februari 2012
Inhoud Inhoudsopgave Programma Resultatenrekening Specificatie van de resultatenrekening Toelichting op de resultatenrekening begroting 2013 Meerjarenraming 2014, 2015 en 2016
Paqina 1 1 2 3 en 4 5 en 6 7
Bijlagen Bijdragen gemeenten Kostenverdeelstaat
Programma Het programma van de begroting 2013 van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant is uitvoering Wet sociale werkvoorziening Dit programma bestaat uit twee programmadelen, te weten: A. Openbaar Lichaam Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant B. Secretariaat Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant
8 9
Resultatenrekening (x€ 1.000) Begroting 2013
Begroting 2012
Rekening 2011
A. Openbaar Lichaam Werkvoorzieninqschap Noordoost-Brabant INKOMSTEN Rijksvergoeding Wsw Dividenduitkering IBN-holding B.V. Totaal
70.732,0 p.m. 70.732,0
67.259,0 p.m. 67.259,0
69.866,9 1.581,1 71.448,0
UITGAVEN Doorbetaling rijksvergoeding Wsw aan IBN-holding B.V. Toevoeging aan bestemmingsreserve bijzondere projecten Toevoeging aan bestemmingsreserve personeelsfonds Toevoeging aan Algemene Gemeentelijke Reserve Totaal
70.732,0 p.m. p.m. p.m. 70.732,0
67.259,0 p.m. p.m. p.m. 67.259,0
69.866,9 22,0 1.557,0 2.079,3 73.525,2
B. Secretariaat Werkvoorzieninqschap Noordoost-Brabant INKOMSTEN Renten Bijdragen IBN-holding B.V. (uitvoeringskosten formeel werkgeverschap) Bijdragen gemeenten Totaal
120,0 54,0
125,0 53,9
107,7 43,2
100,0 274,0
100,3 279,2
106,1 257,0
177,5 96,5 274,0
177,0 102,2 279,2
172,3 109,4 281,7
UITGAVEN Loonkosten niet-gesubsidieerd personeel Overige bedrijfskosten Totaal
Specificatie van de resultatenrekening (x€ 1.000) Begroting 2013
Begroting 2012
Rekening 2011
120,0
125,0
107,7
54,0 100,0 154,0
53,9 100,3 154,2
43,2 106,1 149,3
153,0 3,0 1,0 0.5 18,0 2,0 177,5
153,5 3,1 1,0 0,5 16,9 2,0 177,0
149,5 5,8 0,0 0,0 20,4 2,4 178,1
INKOMSTEN Renten Rentebaten Bijdragen Van IBN-holding B.V. Van gemeenten
UITGAVEN Loonkosten niet-qesubsidieerd personeel Lonen ambtelijk personeel Administratiekosten IBN-Kader Studiekosten Reiskosten Kosten leaseauto's Overige kosten Totaal loonkosten niet-gesubsidieerd
Overiqe bedrijfskosten Huren Zakelijke lasten gebouw Onderhoudskosten Kosten dienstverlening IBN Overige kosten dienstverlening Bureaukosten Kosten werkplekken automatisering Abonnementskosten Accountantskosten Presentiegelden en bestuursvergoedingen inclusief reiskosten Representatie- en vergaderkosten Overige kosten Totaal overige bedrijfskosten
Recapitulatie Totaal inkomsten Totaal uitgaven Resultaat
Begroting 2013
Begroting 2012
Rekening 2011
28,5 0,5 5,0 9,0 3,0 8,0 16,0 4,0 6,0
28,7 0,6 8,4 9,0 3,0 10,5 17,5 4,0 5,0
27,2 0,5 4,5 9,0 14,4 4,1 21,5 1,3 11,5
10,0 3,5 3,0 96,5
10,0 3,5 2,0 102,2
9,2 2,5 3,8 109,5
274,0 274,0
279,2 279,2
257,0 257,0
0,0
0,0
0,0
Toelichting op de resultatenrekening begroting 2013 A. Openbaar Lichaam Werkvoorzieninqschap Noordoost-Brabant INKOIVISTEN Rijksvergoeding Wsw: De rijkstaakstelling voor 2011 bedroeg 2.621 SE's (subsidiabele eenheden). Voor 2012 is de rijkstaakstelling vastgesteld op 2.630 SE's. De prognose voor 2013 is geraamd op 2.630 SE's. Per SE is de rijkssubsidie berekend op € 25.758. Dividenduitkering IBN-holding B.V.: Het door het Werkvoorzieningschap te ontvangen dividend in 2013 wordt bepaald door het financiële resultaat van de IBN met inachtneming van het vastgestelde dividendbeleid. Omdat de hoogte hiervan thans nog niet bekend is, is deze post geraamd als p.m. post. UITGAVEN Doorbetaling rijksvergoeding: Het volledige bedrag aan rijksvergoeding wordt doorbetaald aan de IBN. Zie tevens de toelichting op de post "Uitvoeringskosten Wsw" inzake de uitvoering van het formeel werkgeverschap (zie laatste alinea op deze pagina). B. Secretariaat Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant In deze begroting wordt met betrekking tot de exploitatiekosten van het secretariaat onderscheid gemaakt tussen twee categorieën kosten, namelijk bestuurskosten en uitvoeringskosten Wsw. De bestuurskosten zijn alle kosten die ten behoeve van het bestuur en ondersteuning van het bestuur door het bestuurssecretariaat gemaakt worden. Deze kosten bedragen in 2013 € 100.000. Dat is € 0,32 per bewoner. De bestuurskosten worden doorberekend aan de gemeenten, die hiervoor via het gemeentefonds ongeveer € 270.000 per jaar ontvangen. Dit is exclusief de jaarlijkse toevoeging aan de AGR (in 2011 bedroeg dit € 2.079.300). Per SE bedraagt de gemeentelijke bijdrage ongeveer € 38,--. Tot en met 2011 is in totaal ruim € 19.000.000 toegevoegd aan de AGR. De uitvoeringskosten Wsw zijn kosten die voortvloeien uit het formeel werkgeverschap van Wsw-werknemers en ambtelijk personeel. Te denken valt hierbij aan werkzaamheden terzake bezwaar en beroep, advisering en commissieondersteuning. Op basis van de jaarlijks door het Algemeen Bestuur vast te stellen begroting worden de hiervoor benodigde middelen geraamd. Dit zijn verplichte uitgaven voor IBN-holding B.V. Bij de vaststelling van de jaarrekening vindt de definitieve afrekening plaats.
Riiksvergoeding Wsw: Dit bedrag betreft een raming voor 2013. Loonkosten ambtelijk personeel: De berekeningsbasis voor de loonkosten niet-gesubsidieerd is gestoeld op 1,8 PTE's op basis van de gegevens 2011. Het betreft hier de niet-gesubsidieerde secretariaatsmedewerkers, te weten 1 secretaris en 0,8 administratief-Zsecretarieel medewerker. Renten: De rente-inkomsten bedragen naar verwachting € 120.000. Deze inkomsten worden voor tweederde deel gebruikt ter dekking van de bestuurskosten en voor een derde deel ter dekking van de uitvoeringskosten. Ontwikkelingen Punten van aandacht blijven ontwikkelingen met betrekking tot de Wsw en andere regelgeving op het terrein van werk en inkomen. In samenwerking met de deelnemende gemeenten wordt gekomen tot afstemming en coördinatie van activiteiten op het gebied van gemeentelijk arbeidsmarktbeleid. Bijzondere punten van aandacht blijven de samenwerking en communicatie met UWV. UWV is vanaf 2005 verantwoordelijk voor de indicatiestelling Wsw. Verder is in 2010 het strategisch plan 2010-2015 vastgesteld. Een van de besluiten is om het Werkvoorzieningschap te gebruiken als regionaal en deelregionaal overlegplatform ten behoeve van het gemeentelijk arbeidsmarktbeleid. Ook zal het Werkvoorzieningschap in nauw overleg met de gemeenten dienen te bewaken, dat de modernisering van de Wsw in deze regio zodanig wordt ingevuld dat dat niet ten koste gaat van de mogelijkheden voor de doelgroep en de financiële uitvoerbaarheid van de Wet. In 2012 zal bijzondere aandacht worden gegeven aan het in overleg met de gemeenten verder vormgeven aan de inrichting van de nieuwe Wet werken naar vermogen.
Meeriarenraming (x€ 1.000) 2014
Rijksvergoeding Wsw Doorbetaling rijksvergoeding Wsw Totaal Bijdrage IBN-holding B.V. Bijdrage gemeenten Rentebaten Secretariaatskosten Wsw Totaal
58.000 -58.000 O
41 100 125 -266 O
2015
2016
52.800 -52.800 O
50.600 -50.600 O
46 100 125 -271 O
52 100 128 -280 O
Biidragen gemeenten Gemeente
Bernheze Boekel Boxmeer Cuijk Grave Landerd Maasdonk Mill Oss Sint Anthonis Uden Veghel TOTAAL
Aantal inwoners per 01-01-12
Bijdrage aan
29.809 9.968 28.395 24.650 12.814 15.064 11.268 10.927 84.662 11.806 40.806 37.565
9.381 3.137 8.937 7.758 4.033 4.741 3.546 3.439 26.646 3.716 12.843 11.823
317.734
100.000
wvs
in euro's
Bijlage 1
Begroting 2013 Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant Afdelingen Mtr 2
20000 260
208
TOTAAL
ALGE-
OMSCHRIJVING Salarissen ambt. personeel Detacheringsvergoeding Vergoeding interimpersoneel Studiekostenvergoeding Reiskostenvergoeding Leasekosten auto's Overige kosten
MEEN
Huur gebouw/kimst overig Zakelijke lasten gebouw Onderhoud
20002
20003
20004
15
37
UITVOE-
INTERNE
VESTING RINGSKST
ZAKEN
HUIS-
20008 RIJKSBUDCET
SECRE- BESTUUR
GEMEENTEN
WSW
TARIS
153000
51000
102000
3000
1000
2000
0 1000
1000
500
500
18000
18000
2000 177500
Huiu- gebouw/lamst tbv secr/adm/bestuur
20010
0
28500
0
1000
1000
0
53500
124000
0
0
0
0
0
0
0
0
0
28500
0 500
500
5000
5000
Afscluij ving/verzekering: Gebouw
0
Inventaris
0
Automatisering
0
0
Bijdragen huisvesting derden 34000
0
Dienstverlening IBN
9000
9000
Dienstverlening derden
3000
3000
Bureaukosten
8000
8000
16000
16000
Kosten IBN-automatisering o.b.v. werkplekken Abonnementen/contributies
4000
Accountantskosten
6000
Kosten keuringen Kosten van indicatie Presentiegelden, bestiuu'svergoeding.en reiskosten Repres./vcrgaderkosten Overige uitgaven
Rentebaten Diensten aan derden Diverse baten/lasten
Totaal
4000 6000
0 0 10000 3500
10000 3500
3000
3000
62500
42500
-120000
-120000
0
0
0
4000
16000
0
0
0 0 -120000
-120000
0
0
0
0
0
0
0
154000
-77500
34000
0
53500
128000
16000
0
0
' -25150
-25150
-34000
0
1962
4838
Verdeling kosten algemeen
0
50300
Verdeling kosten huisvesting
0
27200
Verdeling kosten int.zaken/typekamer
0
Verdeling kosten secretaris
0
Verdeling kosten indicatie
0
Verdeling kosten bestuur
0
Totaal
34000
154000
0 0
-30312 -107688
19703
10609
64297
43391
0 0
0
0
0 0
0
-16000
16000
0
100000
54000
7.1.12 Werkvoorzieningschap conceptjaarverslag 2011 1 7.1.12 Werkvoorzieningschap conceptjaarverslag 2011 462717
WERKVOORZIENINGSCHAP ^oordooshBrsbanl' WelhDuder van Eschslraal 50 Postbus IB3
De raden van de aan het Werkvoorzieningschap NoordoostBrabant deelnemende gemeenten
5340 AD Oss T 0
\
Oss, 5 maart 2012
K.v.k. nr. I7S78039
Ons kenmerk: 12-0109
Onderweip: Conceptjaarverslag 2011
Geachte raad. Wij hebben het genoegen u hierbij te doen toekomen het conceptjaarverslag 2011 van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant. Als raad van de aan de gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningschap NoordoostBrabant deelnemende gemeente, wordt u ingevolge artikel 34 van deze gemeenschappelijke regeling in de gelegenheid gesteld uw gevoelen omtrent het conceptjaarverslag schriftelijk aan ons kenbaar te maken. Indien u van deze gelegenheid gebruik wenst te maken, verzoeken wij u dit te doen voor uiterlijk 4 juni 2012. Eventuele reacties van raden van deelnemende gemeenten zullen worden doorgeleid naar ons Algemeen Bestuur. Reacties van raden van deelnemende gemeenten die na 4 juni 2012 zijn ontvangen, zullen mondeling worden toegelicht in de vergadering van het Algemeen Bestuur, welke is gepland op 27 juni 2012. Het bijgevoegde jaarverslag omvat niet de jaarrekeninggegevens 2011 van de uitvoeringsorganisatie IBN, die is verzelfstandigd als IBN-holding BV. Als gevolg van die verzelfstandiging behoort vaststelling van het jaarverslag van IBNholding BV tot de bevoegdheid van de aandeelhoudersvergadering van IBN-holding BV. Deze aandeelhoudersbevoegdheid ligt overigens bij het Algemeen Bestuur van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant. Het jaarverslag 2011 van IBN zal eveneens voor vaststelling worden aangeboden aan de Algemene Vergadering van Aandeelhouders op 27 juni 2012.
Vanzelfsprekend zijn wij graag bereid een en ander nader toe te lichten. Indien u hiervan gebruik wenst te maken kunt u contact opnemen met onze secretaris via telefoonnummer (0413) 336973.
Ho(5gachtend, Dagelij ks'Bestuur varT^erkvoorzienin^schap Noordoost-Brabant,
mr. J.FJHX Canton, secretal'is.
S. GiMal^G voorzitter.
JAARVERSLAG 2011 Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant
Oss, 1 februari 2012
INHOUDSOPGAVE
Pagina JAARVERSLAG 1. Programmaverantwoording 2. Paragrafen
2 3 en 4
FINANCIEEL VERSLAG
Jaarrekening 3. Balans per 31 december 2011 4. Programmarekening 2011 5. Grondslagen van de financiële verslaglegging 6. Toelichting op de balans per 31 december 2011 7. Toelichting op de programmarekening 2011
5 en 6 7 8 9 t/m 13 14 t/m 18
Overige gegevens 8. Kostenverdeelstaat
19
Programmaverantwoording
1.1
Wat willen we bereiken? Wij willen een doelmatige, rechtmatige en een doeltreffende uitvoering van de Wsw bereiken.
1.2
Wat hebben we daarvoor gedaan? Wij hebben hiervoor kwalitatieve en kwantitatieve afspraken gemaakt met IBN over de uitvoering van de Wsw.
1.3
Wat heeft het gekost? Het rijksbudget Wsw minus de uitvoeringskosten voor het Werkvoorzieningschap zelf en de financiering van extra arbeidsplaatsen ten laste van het uitgekeerde dividend. Voor de regierol en de bestuurskosten van het Werkvoorzieningschap ontvangt het Werkvoorzieningschap van de deelnemende gemeenten een gemeentelijke bijdrage.
Paragrafen 2.1
Weerstandsvermogen Het Werkvoorzieningschap is een openbaar lichaam/publiekrechtelijk rechtspersoon, ingesteld krachtens de Wet gemeenschappelijke regelingen door 12 gemeenten in de regio Noordoost-Brabant. Het openbaar lichaam is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wsw voor deze 12 gemeenten. De materiële uitvoering van de Wsw is opgedragen aan de 100% deelneming IBN-Holding B.V. In het beleidskader zijn de wederzijdse rechten en verplichtingen vastgelegd. Onderdeel hiervan is de afspraak dat binnen IBN-Holding B.V. voldoende weerstandsvermogen wordt gevormd om toekomstige mogelijke risico's te kunnen opvangen. Deze risico's zijn in principe voor rekening van IBN-Holding B.V. De activiteiten van het Werkvoorzieningschap en de daarmee samenhangende kosten zijn voor de komende 3 a 4 jaar goed te ramen. Dit gebeurt via de meerjarenraming. Eveneens is goed voor deze periode te ramen, waar de benodigde dekkingsmiddelen vandaan dienen te komen. Dit is eveneens opgenomen in de meerjarenbegroting, die vast onderdeel is van de jaarlijkse begroting. Om deze redenen is het niet noodzakelijk om ten behoeve van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant een apart weerstandsvermogen te vormen.
2.2 Verbonden partijen Dit betreft de 100% deelneming IBN-Holding B.V., gevestigd te Oss. De omvang van het eigen vermogen van deze B.V. bedraagt per 31 december 2011 € 41,4 miljoen, per dezelfde datum bedraagt de solvabiliteit van deze B.V. 67 %. IBN-Holding B.V. kent naast het bestuur, een Raad van Commissarissen en een Algemene Vergadering van Aandeelhouders. De Raad van Commissarissen bestond in 2011 uit negen leden. Zes leden zijn door het Algemeen Bestuur tevens aangewezen als lid van het Dagelijks Bestuur van het Werkvoorzieningschap NoordoostBrabant. De overige drie leden zijn externe leden, die worden benoemd op voordracht van de OR van de IBN. Een van deze drie leden betreft de voorzitter van de Raad van Commissarissen, die qualitate qua tevens lid is van het Dagelijks Bestuur van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant. De bevoegdheden van de Algemene Vergadering van Aandeelhouders worden uitgeoefend door het Algemeen Bestuur van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant.
2.3
Rechtmatigheid Conform artikel 36 van de gemeenschappelijke regeling Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant, gemeentewet en Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten zijn de verordeningen ex artikel 212 en 213 gemeentewet en een daarbijbehorend controleprotocol voor de accountantscontrole op de jaarrekening vastgesteld. Hierin liggen vast de geldende regels met betrekking tot de organisatie, de administratie en het beheer van de vermogenswaarden van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant. Het Werkvoorzieningschap kent een programmabegroting met één programma, namelijk uitvoering Wet sociale werkvoorziening.
2.4
Kansen en bedreigingen Punten van aandacht blijven ontwikkelingen met betrekking tot de Wsw en andere regelgeving op het terrein van werk en inkomen. Met name in 2012 zullen opnieuw door gemeenten keuzen worden gemaakt met betrekking tot gesubsidieerde arbeid/participatie in het algemeen. Het Werkvoorzieningschap zal bij de visievorming door gemeenten nadrukkelijk worden betrokken. In samenwerking met de deelnemende gemeenten wordt verder getracht om te komen tot afstemming en coördinatie van activiteiten met betrekking tot het gemeentelijk arbeidsmarktbeleid. Voor de uitvoering van projectmatige activiteiten is het Werkvoorzieningschap ook in 2012 beschikbaar.
Bijzondere punten van aandacht in 2011 waren: - samen met gemeenten ingevulde regierol met betrekking tot de Wsw - overieg met UWV WERKbedrijf inzake indicatie Wsw - facilitering gemeenten met betrekking tot arbeidsmarktbeleid - aanpak jeugdwerkloosheid - visievorming m.b.t. de implicaties van de wijziging van de Wsw en de per 01-01-2013 beoogde invoering van de Wwnv. 2.5
Financiering (x€ 1.000,00) (1) Vlottende (korte) schuld
2.202
(2) Vlottende middelen
12.036
(3) Overschot vlottende middelen
-9.834
(4) Gemiddeld overschot vlottende middelen
-9.834
(5) Kasgeldlimiet (6) Ruimte onder kasgeldlimiet
13 9.847
Berekening losgeldlimiet (7) Begrotingstotaal (8) Percentage (9) Kasgeldlimiet
153 8,2% 13
FINANCIEEL VERSLAG
JAARREKENING
Werkvoorziening Noordoost-Brabant Activa x€ 1.000
2011 31 december
31 december
2010
0,0
0,3
18.331,0
18.331,0
11.072,6
9.198,8
24,4
60,3
938,8
2.398,8
12.035,8
11.657,9
30.366,9
29.989,2
Vaste activa Materiële vaste activa met een economiscii nut Financiële vaste activa
Vlottende activa Uitzettingen Overlopende activa Liquide middelen
Totaal
Totaal activa
Werkvoorziening Noordoost-Brabant 2011 31 december
2010 31 december
Algemene Reserve Bestem mingsreserves
18.331,0 9.834,3
18.331,0 9.958,8
Totaal
28.165,3
28.289,8
Overiopende passiva
578,2 1.623,4
450,2 1.249,2
Totaal
2.201,5
Passiva
x € 1.000 Vaste passiva
Vlottende passiva Netto vlottende schulden
Totaal passiva
30.366,9
29.989,2
Programmarekening 2011 (x € 1.000)
2011
Begroot
2010
2011
Bedriifs- en financieringslasten Loonkosten niet-gesubsidieerd personeel
161,3
164,6
Overige bedrijfskosten
172,3 109,4
99,9
114,8
Diverse baten/lasten
-24,7
0,0
0,0
Rentebaten/lasten Totaal bedrijfs- en financieringslasten
-107,7 149,4
-100,0 161,2
-104,5 174,9
Resultaat uit normale bedriifsuitoefening
-149,4
-161,2
-174,9
Biidragen Ontvangen bijdragen
69.866,9
70.733,0
72.550,3
-69.823,7 43,2
-70.689,8 43,2
-72.493,3 57,0
106,1
118,0
117,9
0,0
0,0
0,0
3.658,3
0,0
5.017,3
0,0
Bestedingen gemeenten Bestedingen bijzondere projecten
394,5 -2.728,4 -15,2
0,0 0,0
233,5 -4.235,8 -22,0
Bestedingen uit personeelsfonds
-1.433,7
0,0
-1.209,2
-124,5
0,0
-216,2
-2.079,3 -1.951,5 -22,0 2.728,4 15,2 1.433,7 124,5
0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0
-3.341,0 -1.904,0 -5,8 4.235,8 22,0 1.209,2 216,2
0,0
0,0
0,0
Doorbetaalde bijdragen
BiidraEen Eemeenteliik Gemeentelijke bijdragen in exploitatie
Bedrijfsresultaat Overige baten en lasten Dividendopbrengsten deelneming IBN-Holding B.V. Bijdrage door Vebego aan personeelsfonds
Exploitatieresultaat voor bestemming
.
Resultaatbestemming Toevoeging aan de Algemene Gemeentelijke Reserve Toevoeging aan personeelsfonds Toevoeging aan reserve bijzondere projecten Onttrekkingen aan de Algemene Gemeentelijke Reserve Onttrekkingen bestemmingsres. bijzondere projecten Onttrekkingen uit personeelsfonds
Exploitatieresultaat na bestemming
Grondslagen van de financiële verslaglegging Inleiding Onderstaande samenvatting van de grondslagen, waarop de financiële verslaglegging is gebaseerd, is bedoeld als leidraad voor een juiste interpretatie van de financiële overzichten. De jaarrekening voldoet met ingang van 01-01-2004 aan het "Besluit Begroting en Verantwoording"(BBV). Het door de 12 gemeenten in Brabant-Noordoost opgerichte openbaar lichaam Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant is verantwoordelijk voor de uitvoering van de Wet sociale werkvoorziening in deze regio. Voor de plaatsing van Wsw-geïndiceerde kandidaten beschikt het openbaar lichaam over een eigen uitvoeringsorganisatie, te weten IBN. Deze vennootschap ontvangt hiervoor het volledige rijksbudget Wsw. Uitvoeringskosten Wsw die door het openbaar lichaam worden gemaakt, vormen een verplichte uitgave voor IBN-Holding B.V. Ten behoeve van IBN-Holding B.V. worden apart een begroting en jaarrekening opgesteld. Hoewel het openbaar lichaam enig aandeelhouder van IBN-Holding B.V. is, worden de resultaten van de B.V. niet geconsolideerd via de begroting en jaarrekening van het openbaar lichaam.
Balans Materiële vaste activa De waardering van de vaste activa is gebaseerd op historische kostprijs c.q. aanschafprijs verminderd met de afschrijvingen. De afschrijving bedraagt jaariijks 33 1/3 % over de aanschafwaarde. Financiële vaste activa De deelneming is conform Besluit Begroting en Verantwoording gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs. Vorderingen en overlopende activa De vorderingen worden gewaardeerd tegen de nominale waarde. Een voorziening van dubieuze debiteuren is niet getroffen. Liquide middelen De liquide middelen zijn tegen de nominale waarde opgenomen en staan ter vrije beschikking. Kortlopende schulden De kortlopende schulden worden gewaardeerd tegen de nominale waarde en hebben een looptijd van maximaal één jaar.
Programmarekening De baten en lasten zijn opgenomen in het jaar waar deze betrekking op hebben.
Toelichting op de balans per 31 december 2011 (x € 1.000)
2011
2010
31 december
31 december
18.331,0
18.331,0
Financiële vaste activa Deelneming IBN-Holding B.V.
Dit betreft de deelneming in IBN-Holding B.V., gevestigd te Oss, waarin een kapitaalbelang gehouden wordt van 100%. De deelneming is conform Besluit Begroting en Verantwoording gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs. De nettovermogenswaarde van deze deelneming bedraagt op balansdatum € 41,4 miljoen
Uitzettingen Rekening-courant IBN-Holding BV en haar groepsmaatschappijen Saldo per 31 december 2011
9.961,1
9.021,7
Het saldo bestaat voornamelijk uit ontvangen dividenden en mutaties in de bestemmingsreserve personeelsfonds die niet in liquiditeiten van/aan IBN-Holding B.V. worden ontvangen dan wel betaald maar in rekening-courant worden geboekt. Vorderingen op openbare lichamen
104,5
128,1
984,6 15,7 6,7 1.007,0
41,6 7,4 0,0 49,0
Overige vorderingen Te ontvangen subsidie Te ontvangen rente bank Te ontvangen overig
Het hoge saldo 'te ontvangen subsidie' wordt met name veroorzaakt door nog van gemeenten te ontvangen rijkssubsidie Wsw en nog te ontvangen bonus begeleid werken. De post 'te ontvangen overig' betreft compensatie door de gemeente Den Bosch voor extra onvoorziene organisatiekosten van het Werkvoorzieningschap in het kader van het project 'jeugdwerkloosheid'.
Toelichting op de balans per 31 december 2011 (x € 1.000) 2011 31 december
Liquide middelen Kas Banken rekening-courant Totaal liquide middelen
Overlopende activa Vooruitbetaalde posten Nog te ontvangen van gemeenten Totaal vorderingen
2010 31 december
0,1 938,7 938,8
0,3 2.398,5 2.398,8
6,8 17,6 24,4
31,4 28,9 60,3
De vooruitbetaalde post betreft de huur over het eerste kwartaal 2012. De nog te ontvangen bedragen van gemeenten ultimo 2011 betreft de nog te ontvangen eindafrekening bestuurskosten.
Vaste passiva Algemene reserve Dit betreft de waarde van de deelneming IBN-Holding B.V. Deze is gewaardeerd tegen verkrijgingsprijs. Het verioop is als volgt Stand 1 januari 2011 Dotatie 2011 Stand 31 december 2011
2011 18.331,0 0,0 18.331,0
10
2010 18.331,0 0,0 18.331,0
Toelichting op de balans per 31 december 2011 (x € 1.000) 2011 31 december
2010 31 december
5.901,7
6.550,7
Bestemmingsreserves Algemene Gemeentelijke Reserve Verioop Algemene Gemeentelijke Reserve: Saldo 31 december 2010
6.550,8
Mutaties 2011 Dividendopbrengst deelneming IBN-Holding B.V.
2.079,3 -2.728,4 5.901,7
Bestedingen gemeenten Saldo 31 december 2011 De verdeling van dit bedrag per gemeente luidt: Gemeente Bernheze
614,3
Gemeente Boekel Gemeente Boxmeer
219,3 548,1
Gemeente Cuijk
735,9
Gemeente Grave Gemeente Landerd
227,6 199,6
Gemeente Lith Gemeente Maasdonk
57,9 245,4 92,9
Gemeente Mill
529,9 411,2
Gemeente Oss Gemeente Sint Anthonis Gemeente Uden
704,3
Gemeente Veghel
1.315,1 5.901,7
11
Toelichting op de balans per 31 december 2011 (x € 1.000) Bestemmingsreserve inzake personeelsfonds In 2005 heeft IBN-Holding B.V., conform het vastgesteld dividendbeleid, voor het eerst dividend uitgekeerd dat bestemd is ten behoeve van het personeelsfonds. In het kader van dit dividendbeleid is bepaald dat, indien het weerstandsvermogen van IBN op het door de Raad van Commissarissen vastgestelde niveau is, de helft van het positief exploitatieresultaat in de vorm van dividend wordt uitgekeerd aan het Werkvoorzieningschap. Het Werkvoorzieningschap beheert dit dividend in de vorm van de Algemene Gemeentelijke Reserve, verdeeld over 12 gemeenten. De andere helft van het positief resultaat blijft beschikbaar voor IBN Dat deel wordt in gelijke delen toegevoegd aan het zogenaamde personeelsfonds, wat als bestemmingsreserve is verantwoord op de balans van het Werkvoorzieningschap en aan het zogenaamde innovatie & acquisitiefonds ten behoeve van innovatieve activiteiten. Het personeelsfonds wordt gebruikt om extra personeelskosten, die boven de CAO-standaard uitstijgen, te betalen. De gedachte hierachter is, om de medewerkers mede te belonen voor de door hun geleverde bijdrage in het resultaat van IBN. Deze reserve is opgenomen bij het Werkvoorzieningschap, daar deze de formele werkgever is van het sw- en ambtelijk personeel. Het verioop is als volgt Stand 1 januari 2011 Dividendopbrengst deelneming IBN-Holding B.V. Bijdrage door Vebego Wsw Activiteiten B.V. Bestedingen 2011 Stand 31 december 2011
2011 3.405,1 1.557,0 394,5 -1.433,7 3.922,9
2010 2.710,3 1.670,5 233,5 -1.209,2 3.405,1
De bijdrage door Vebego Wsw Activiteiten B.V. vloeit voort uit de 50% participatie in IBN facilitair V.O.F. Bestemmingsreserve bijzondere projecten Deze reserve wordt gebruikt ter dekking van de kosten als gevolg van door het Werkvoorzieningschap te organiseren projectmatige activiteiten in het kader van arbeidsmarktbeleid. Het verloop is als volgt Stand 1 januari 2011 Dividendopbrengst deelneming IBN-Holding B.V. Bestedingen 2011 Stand 31 december 2011
2011 3,0 22,0 -15,2 9,8
De uitgaven in 2011 betreffen: - Secretariële administratieve ondersteuning ad € 15.200
12
2010 19,2 5,8 -22,0 3,0
Toelichting op de balans per 31 december 2011 (x € 1.000)
Vlottende passiva 2011 31 december
Netto vlottende schulden
2010 31 december
578,2
450,2
583,8 35,8 1.003,8 1.623,4
875,3 48,7 325,2 1.249,2
Dit betreft ontvangen facturen m.b.t. door te betalen rijkssubsidie Wsw 2011 aan niet aan het Werkvoorzieningschap deelnemende gemeenten voor inwoners uit onze regio, die in het kader van de Wsw bij een ander Wsw-bedrijf dan IBN werken en vorderingen van IBN op het Werkvoorzieningschap. Overlopende passiva Convenantsgelden en regiofonds Nog te betalen aan gemeenten Diverse schulden
De post "Convenantsgelden en regiofonds" betreft ontvangen bijdragen van resp. Gemeente Den Bosch en aan het regiofonds deelnemende gemeenten. De convenantsgelden, ad € 583.700, betreft het saldo van ontvangen en gereserveerde/betaalde middelen voor financiering van geaccordeerde projecten. Het verioop van dit saldo heeft geen gevolgen voor de exploitatie van het Werkvoorzieningschap, omdat het risico van mogelijk te veel betaalde subsidie volledig bij de subsidieontvanger ligt. Het verloop is als volgt Stand 1 januari 2011 Ontvangen gelden Bestedingen Stand 31 december 2011
2011 875,3 222,3 -513,8 583,8
De post "nog te betalen aan gemeenten" betreft nog te verrekenen Wsw subsidie. De post "diverse schulden ultimo 2011" omvat een post nog te betalen afrekeningen ten laste van de AGR, te verwachten verrekeningen subsidie Wsw 2011 met buitengemeenten, ten onrechte ontvangen betalingen van gemeenten en verrekening subsidie Wsw 2010 met Oss en Boxmeer. Te vewachten accountantskosten 2011.
Niet uit de balans blijkende verplichtingen Per 31 december 2011 bedraagt de verplichting uit hoofde van operational lease € 87.957,Het huurcontract heeft een looptijd van 5 jaar en loopt tot 30 juni 2013. Jaarbedrag is 27.270,-
13
2010 0,0 1.015,6 -140,3 875,3
Toelichting op de programmarekening 2011 (x € 1.000) Algemeen Het Algemeen Bestuur heeft op 23 juni 2010 de begroting 2011 van het Werkvoorzieningschap Noordoost-Brabant vastgesteld. Loonkosten niet-gesubsidieerd personeel De niet-gesubsidieerde formatie bedroeg 3,3 FTE, waarvan 1,8 FTE structureel formatief, 0,5 FTE op projectbasis en 1,0 FTE extern gedetacheerd. Drie functionarissen maken gebruik van de geldende leaseautoregeling. Pe totale bedriifs- en financieringslasten De totale bedrijfs- en financieringslasten 2011 bedragen € 149.400. Dit is een daling van € 25.500 ten opzichte van de jaarrekening 2010 In de jaarrekening worden de exploitatiekosten van het Werkvoorzieningschap herieid tot twee categorieën, namelijk Bestuurskosten en Uitvoeringskosten. De toerekening van de exploitatiekosten naar deze categorieën geschiedt als volgt: - Bestuurskosten Deze kosten komen volledig t.l.v. de gemeenten - Uitvoeringskosten Deze kosten komen geheel t.l.v. IBN-Holding B.V. De specificatie per activiteit luidt: Jaar 2011 Bestuurskosten Accountantskosten Presentiegelden en reiskosten Kosten secretaris Kosten interne zaken
11,5 9,2 59,4 26,0 106,1
14
Begroot 2011
Jaar 2010
5,0 9,0 73,8 30,2 118,0
8,7 9,9 71,5 27,8 117,9
Toelichting op de programmarekening 2011 (x € 1.000) De hoge accountantskosten worden veroorzaakt doordat in 2011 rekeningen zijn betaald die nog betrekking hadden op 2010. In 2011 komt de gemeentelijke bijdrage uit op € 106.138 wat in overeenstemming is met de begroting. Dat is ongeveer € 0,37 per inwoner en € 39,00 per FTE. De bestuurskosten worden doorbelast aan de gemeenten, die hiervoor via het gemeentefonds ongeveer € 270.000 per jaar ontvangen. Daarnaast ontvangen de gemeenten jaariijks, conform het vastgestelde dividendbeleid, een toevoeging aan de Algemene Gemeentelijke Reserve. In 2011 bedroeg dit € 2.079.260 Tot en met 2011 is in totaal ruim € 19.079.260 toegevoegd aan de AGR.
Uitvoeringskosten Inzet secretaris Dienstveriening IBN Overige kosten
15
Jaar 2011
Begroot 2011
Jaar 2010
25,1 9,4 8,7 43,2
33,2 8,5 1,6 43,2
33,6 13,4 10,0 57,0
Toelichting op de programmarekening 2011 (x € 1.000) 2011
Begroot
2010
2011 Loonkosten niet-gesubsidieerd personeel Lonen ambtelijk personeel -/- inkomsten incl. sociale lasten
149,5
147,3
151,7
Overige persoonskosten
22,9 172,3
14,0 161,3
12,9 164,6
0,1 0,0
1,0 0,5
0,0
20,4
10,5
13,4
Totaal loonkosten niet-gesubsidieerd
Specificatie overige persoonskosten Studiekosten Reiskosten woon-werk en dienst Kosten leaseauto's Diverse kosten
0,0
2,4
2,0
-0,5
22,9
14,0
12,9
27,2
30,3 0,6 8,4
27,0
De ten opzichte van de begroting hogere leasekosten worden veroorzaakt door het vervallen van de eigen bijdrage in de leaseregeling.
Overige bedrijfskosten Huur gebouw en kunst Zakelijke lasten gebouw
0,5 4,5 9,0
Onderhoudskosten Kosten dienstverlening IBN Diverse bedrijfskosten Totaal overige bedrijfskosten
68,3 109,4
16
8,5 52,1 99,9
0,5 4,7 9,0 73,6 114,8
Toelichting op de programmarekening 2011 (x € 1.000) 2011
Begroot
2010
2011 Specificatie diverse bedrijfskosten Bureaukosten
4,1
10,5
9,0
21,5
14,2
16,8
1,3
4,0
3,2
11,5 14,4
5,0
8,7
3,0
21,0
Bestuursvergoeding
0,0
0,0
0,0
Presentiegeld / reiskosten
9,2
9,0
9,8
Vergader- / representatiekosten
2,5
4,5
2,6
3,8 68,3
1,9 52,1
2,5 73,6
107,7
100,0
104,5
24,7
0,0
0,0
Automatiseringskosten Abonnementen Accountantskosten Dienstveriening derden
Overige bedrijfskosten Totaal diverse bedrijfskosten
Renten Rentebaten
Diverse baten
De post diverse baten heeft betrekking op de ontvangen vergoeding van Gemeente Den Bosch uit de extra middelen jeugdwerkloosheid (tbv Organisatiekosten 2011). Biidragen Ontvangen bijdragen Rijksbudget Wsw Bonus begeleid werken 2010
69.348,6
70.733,0
72.091,7
518,4
0,0
458,6
69.866,9
70.733,0
72.550,3
69.348,6
70.733,0
72.091,7
518,4
0,0
458,6
-43,2 69.823,7
-43,2 70.689,8
-57,0 72.493,3
43,2
43,2
57,0
Doorbetaalde bijdragen Rijksbudget Wsw Bonus begeleid werken 2010 Dekking en overige uitvoeringskosten
De bonus begeleid werken betreft een bonus voor gerealiseerde plaatsingen begeleid werken. Dit van het Rijk ontvangen bedrag wordt volledig doorbetaald aan IBN. IBN gebruikt deze middelen om via maatwerk plaatsingen begeleid werken te stimuleren.
17
Toelichting op de programmarekening 2011 (x € 1.000) 2011
Begroot 2011
2010
106,1
118,0
117,9
0,0
0,0
-40,0
Biidragen gemeenten Bijdrage in exploitatieresultaat
Resultaat Exploitatieresultaat
18
OVERIGE GEGEVENS
B CS Xl
«
O O T5
^
O O
Z
O. CS JS
u
c« M _C
s s s
c
a> 'N u
ÜJ
O
i/i
O 2
O
<s M H O
o
u be
o
o
o
o o
o o
o o
o o
o
o
o
o
o o
o o
o o
o
o
o
o
o
o
O)
Ci
CS
g
s
<ïï
«S
Cl
«
c s c a c i C i c a c s Q o c i C b C s
5>
«5 5 5 R ?ï «1
O
O
O
O
2
O
o
—
O
O
O
o
O
o
O
O
O
O
O
O
O
O
O
\o
O
O
ir
O
>o
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
o
o
60
o
a u
o
o
o
w-1
o
o
o
2 S 3
I
O
i I és S
O
O
O
O
O
fy
O
O
<s
o
o
o
3 o
o
S
o
^ w
O rl
o
o
o
C/1
Pi
lil •8 I Ji I
I £ ^ <s
1
ll
11 11
E g
II
H e .g 2
.s S .1 ^ s e s e
lllllll
7.1.13 Stichting Cliëntenplatform Oss Persoonsgebonden budget 1 7.1.13 SCPO standpunt inz PGB 462912
Secrétariaaf: p/a VIVAAN Posfbus 329 5340 AH Oss Tel.: 0412-647975 Fax.: 0412-641665
[email protected] www.clienfenDlofformosss.nl
stichting CiiëntenPiatform Oss ©Ef.LLiMTEüSS
lW7ni7 Aan het College van Burgermeester en Wethouders & leden van de gemeenteraad van de gemeente Oss
Oss. 8 maart 2012
Geacht College en raadsleden
Betreft: standpunt gemeente Oss inzake het PGB. Met enige regelmaat is in de pers te lezen dat diverse gemeenten zich uitspreken over het wel of niet voort blijven bestaan van het persoonsgebonden budget. Zo heeft de gemeenteraad van Den Bosch recent een motie aangenomen waarin men zich positief uitspreekt over het blijven voorbestaan van het PGB. De gemeenteraad en het college van Oss heeft, voor zover SCPO bekent, hier nog geen standpunt over ingenomen. SCPO wil hierbij pleiten voor het behoud van deze regeling en doet een beroep op u als college en raad om hierover een standpunt in te nemen en zich daarover uit te spreken. Duidelijkheid over het persoonsgebonden budget in een onzekere tijd waarin zoveel veranderingen plaats vinden en regelingen verloren gaan, is in onze ogen van groot belang.
Met vriendelijke groet,
lö. Drs. Wim van de Vorle Voorzitter CiiëntenPiatform. O
7.2.a Minimabeleid 1 7.2 brief weth Peters minimabeleid
2 7.2. vb minimabeleid Wmo
Volgnummer Onderwerp
Beantwoording vragen en toezeggingen voortgangslijst commissie MP, o.a. over het minimabeleid, de WMO en het jeugdbeleid.
Commissie
Maatschappelijke Participatie
Datum
17 april 2012
Status
Ter kennisname
Agendapunt
7.2 (beantwoording vragen en toezeggingen)
Datum voorstel Dienst/afdeling
SMO
Behandelend ambtenaar
Johan Prinsenberg
Doorkiesnummer/e-mail
(0412) 62 94 44 /
[email protected]
Bijlagen
Brief van wethouder Peters van 19 maart 2012
Voorstel van het college
Nvt
van B&W aan commissie: Datum: 21 maart 2012 Opmerkingen van de
Het betreft hier de beantwoording van een aantal vragen en toezeggingen
raadsgriffie:
die op de voortgangslijst van de commissie MP staan over: - de samenwerking tussen IVC, EPI-centrum en Vivaan; - nota herinrichting minimabeleid 2012; - nota bezuinigingen individuele voorzieningen WMO 2012; - afsluiting gas, water en stroom in de winter; - onderwijsachterstandenbeleid; - leerlingenvervoer; - strategisch overgangskader jeugd en onderwijs.
7.4 Voortgangslijst 1 7.4 Voortgangslijst
VOORTGANGSLIJST, toezeggingen en vragen Commissie Maatschappelijke Participatie ( bijgewerkt op 6 april 2012)
= het onderwerp zal de volgende keer van de voortgangslijst zijn afgevoerd.
Code RD0801
onderwerp Gezondheidsproblematiek ouderen >> Ouderenbeleid
stand van zaken In Raad van 3 juli ’08 : wenselijkheid onderzoek en beleid hierover.
portefeuillehouder
d.d.
Hendrik Hoeksema
15 juni f 23 sept. 2010 23 sept. 2010 15 nov. 2011
René Peters
medio 2012 Zie brief wethouder Peters 19 maart 2012: resultaten worden in januari 2013 voorgelegd
Onderzoek is afgerond; uiteenzetting tijdens Podiumbijeenkomst heeft plaatsgevonden; resteert opstellen beleid. Podiumbijeenkomst 27 mei 2010, over Ouderenbeleid: in september 2010 uitgangspuntennotitie in Cie.MP “ter opiniëring”; oktober 2010 brede discussie; 2011 verdere ontwikkeling Ouderenbeleid. Cie MP d.d. 23-9-2010: Uitgangspuntennotitie voor het Ouderenbeleid,“De kracht van onze zilveren generatie”, is opiniërend besproken. MP1115 a
Evaluatie van het beleid Leerlingenvervoer
Toezegging portefeuillehouder in Cie.MP d.d. 25 jan. 2011.
MP1134
Garantieregeling Sport Expertise Centrum (SEC)
Cie. MP 6 sept. 2011: portefeuillehouder zal Reina de Commissie na het bestuurlijk overleg (begin Bruijn 2012) informeren over de financiële stand van zaken.
mrt./apr. 2012 april/mei 2012
Het bestuurlijk overleg vindt plaats op 13 april 2012. Het bedrijfsplan van SEC wordt dan besproken. Dan zal duidelijk worden of SEC aanspraak zal maken op (een deel van) het bedrag dat is opgenomen in de garantieregeling. MP1135
samenwerking tussen IVC, EPI-centrum en Vivaan
Cie. MP 6 sept. 2011: portefeuillehouder Peters informeert Commissie over het overleg met deze stichtingen.
1
René Peters
Geen termijn genoemd Zie brief wethouder Peters 19 maart 2012
MP1137 was WOM 1113
Cie.WOM 12 oktober 2011: R. de Bruijn Wethouder De Bruijn zal in het nieuwe beleid R. Peters over JOP’s opnemen om jongeren in een vroeg stadium mee te laten denken over locatie, uitvoering en afspraken van JOP’s. Wethouder De Bruijn zal met de betrokken portefeuillehouder overleggen over het beantwoorden van de nog niet beantwoorde vragen van VDG over noodzaak van een tweede JOP in Berghem en over het effect van een wijkagent op het gedrag van hangjeugd.
raadsvergadering 3 nov.2011
MP1138 Onderwijsachterstandenbeleid (OAB); Jaarlijkse evaluatie door SPOM
Cie.MP 15 nov.2011 n.a.v stuk nr.5 lis, Onderwijsachterstandenbeleid, op verzoek CDA in deze lijst opnemen i.v.m. de jaarlijks door SPOM op te stellen en aan Commissie voor te leggen evaluatie van het OAB.
René Peters
MP1139 Brandveiligheid veestallen
Cie.MP 15 nov.2011: de SP vroeg dit onderwerp op deze lijst te plaatsen. NB : Rijksbeleid + overleg weth. met ZLTO.
Hendrik Hoeksema
Hendrik Hoeksema
Geen termijn genoemd September 2012 Zie brief wethouder Peters 19 maart 2012: stukken worden aan gemeente aangeleverd in april 2012 en daarna toegezonden Geen termijn genoemd 19 april 2012 raadsexcursie ontwikkelingen landbouw Geen termijn genoemd Geen termijn genoemd
Richard Huldman
Geen termijn genoemd
Rene Peters
Geen termijn genoemd Zie brief wethouder Peters 19 maart 2012 Geen termijn genoemd Zie brief wethouder Peters 19 maart 2012 Geen termijn genoemd Zie brief wethouder Peters 19 maart 2012 Geen termijn genoemd Zie brief wethouder Peters 19 maart 2012 Geen termijn genoemd Zie brief wethouder Peters 19 maart 2012
Jongeren OntmoeteingsPlek ( JOP ) in Piekenhoef, Berghem
MP 1201 Nav Verslag cie 15-11-11 Wethouder Peters zal de vraag over civil society beantwoorden MP1202 Nav Verslag cie 15-11-11 Wethouder Hoeksema zal het rapport van RIVM over de locatie van de ambulance standplaats toesturen MP 1203 Rondvraag cie 17-01-12 De Raadsgriffie zal een werkbezoek organiseren van de cie MP naar Hospice de Oase. MP 1204 Rondvraag cie 17-01-12 Wethouder Peters zal informatie over afsluitingen van gas/licht/water sturen naar de leden van de cie MP.
Rene Peters
MP 1205 Strategisch overgangskader jeugd en onderwijs
Cie MP 17-01-12: Wethouder Peters gaat na waarom de genoemde 30 kinderen geen onderwijsinstelling bezoeken
Rene Peters
MP 1206 Nota herinrichting minimabeleid 2012
Cie MP 17-01-12: Wethouder Peters gaat na of Rene Peters het juridisch mogelijk is om twee regelingen naast elkaar te hebben als het gaat om het verstrekken van PC’s aan schoolgaande kinderen Cie MP 17-01-12: Wethouder Peters gaat na of Rene Peteres de eigen bijdrage voor de GGD in de aanvullende verzekering van AZOSS kan worden meegenomen.
MP 1207 Nota herinrichting minimabeleid 2012
MP 1208 Bezuinigingen individuele voorzieningen WMO 2012
Cie MP 17-01-12: Wethouder Peters zal nog een reactie geven op de vraag inzake het oormerken van WMO gelden.
2
Rene Peters
MP 1209 Werkdocument regionale aanpak Wet Werken naar Vermogen MP 1210 Communicatie Azoss-
Cie MP 17-01-12: Wethouder Peters informeert de Commissie over de uitkomst van het werkgeversoverleg
Rene Peters
Geen termijn genoemd
Cie MP 6-3-12: Wethouder Peters zal schriftelijk reageren op het signaal van de late informatieverstrekking over de Azoss-verzekering en de wijziging van betalingstermijnen. Cie MP 6-3-12: Wethouder Peters zal schriftelijk reageren over de vragen van D66 over communicatie rond de belastingen. Cie MP 6-3-12: Wethouder Peters geeft schriftelijk stand van zaken over het CJG en de mogelijkheden vanuit de gemeente Oss. Cie MP 6-3-12: Wethouder Hoeksema zegt toe om de financiële onduidelijkheid nadrukkelijk in de AB-vergadering van de GGD naar voren te brengen. Dit zal schriftelijk in de AB-vergadering worden ingebracht. Vervolgens zal vanuit de vertegenwoordiging in DB/AB worden gerapporteerd aan de Raad / Commissie. Cie MP 6-3-12:Wethouder Van Loon zal op verzoek van wethouder Peters reageren op het opschalingsvoorstel door de VVD-fractie Cie MP 6-3-12: Wethouder Peters zegt ten tijde van de Voorjaarsnota een evaluatie toe van de vervoersaanpassingen en de gesprekken hierover met betrokkenen. Cie MP 6-3-12: Gedurende een jaar zal via een pilot controle plaatsvinden op de uitvoering van de PGB; daarover zal vervolgens worden gerapporteerd met een voorstel voor de toekomst naar bevind van zaken.
Rene Peters
Geen termijn genoemd
Rene Peters
Geen termijn genoemd
Rene Peters
Geen termijn genoemd
Hendrik Hoeksema
Geen termijn genoemd
Jan van Loon
Geen termijn genoemd
Rene Peters
Juni 2012, is onderdeel van de monitor bezuinigingen
Rene Peters
Geen termijn genoemd
Cie MP 6-3-12: De mogelijkheden voor Rene Peters mensen die voor 21.00uur vervoer nodig hebben wat betreft artikel 12.1 van de verordening individuele voorzieningen WMO wordt schriftelijk verstrekt.
Geen termijn genoemd
MP 1218 Lokale accenten JGZ
Geen termijn genoemd
MP 1219 Verordening
Hendrik Cie MP 6-3-12: Aan de uitvoerende Hoeksema organisaties zal worden gevraagd om schriftelijk inzichtelijk te maken wat in het kader van de Maatwerkofferte Jeugdgezondheidszorg wordt gedaan Rene Peters WWB Cie MP 6-3-12: Wethouder Peters zal de vraag over de algemene beginselen behoorlijk bestuur bij de tegenprestatie naar vermogen schriftelijk beantwoorden.
Geen termijn genoemd
verzekering
MP 1211 Communicatie
belastingen MP1212 Perspubliciteit
(sluiting van) het Centrum Jeugd en Gezin MP 1213 Financiële onduidelijkheid begroting GGD
MP 1214 Onderbrengen
deel archief Peperstraan in BHIC.
MP 1215 Individuele
voorzieningen
MP 1216 PGB
hulp
huishoudelijke
MP 1217 Vervoer VMO
2012
3