Bundel van de BOB Oordeelsvormend van 25 november 2014
SOC = Sociaal FYS = Fysiek en Economie BEST = Bestuur en Middelen 1
Opening
2
Spreekrecht burgers over geagendeerde en niet-geagendeerde onderwerpen
3
Vaststellen agenda
4
Besluitenlijst van de oordeelsvormende bijeenkomst van 18 november 2014
5
Mondelinge vragen (rondvraag)
6
Ingekomen stukken
7
Mededelingen portefeuillehouders
8
Mededelingen van de vertegenwoordigers in de gemeenschappelijke regelingen
9
SOC - Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015 ab - Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2015.pdf rv - Verordening voorzieningen huisvsting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015.pdf rb 1a - Verordening voorzieningen huisvsting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015.pdf rb 1b - Verordening voorzieningen huisvsting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015.pdf by Belangrijkste wijzigingen verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2015.pdf by Concept vvho 2015 gemeente Sliedrecht.pdf by Toelichting vvho 2015.pdf
10 SOC - Derde wijziging Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid en Jeugd ab - Wijziging GR Dienst Gezondheid en Jeugd en mandaatbesluit.pdf rv - Wijziging GR Dienst Gezondheid en Jeugd en mandaatbesluit.pdf rb - Wijziging GR Dienst Gezondheid en Jeugd en mandaatbesluit.pdf by Wijzigingsbesluit derde wijziging GR Dienst gezondheid en Jeugd.pdf by Mandaatbesluit Serviceorganisatie jeugd Zuid-Holland-Zuid (ter informatie).pdf by Bijdrageverordening GR Dienst Gezondheid en Jeugd Zuid-Holland-Zuid (ter informatie).pdf by Addendum bijdrageverordening.pdf by Memo van reacties GR mandaatbesluit en bijdrageverordening (ter informatie).pdf 11 FYS - Vestiging gemeentelijk voorkeursrecht Recreatief Knooppunt ab - beantwoording zienswijze vestiging gementelijk voorkeursrecht.pdf rv - beantwoording zienswijze vestiging gemeentelijk voorkeursrecht.pdf rb - beantwoording zienswijze vestiging gemeentelijk voorkeursrecht.pdf by - Bijlage bij Raadsvoorstel.pdf by - Perceellijst.pdf by - tekening.pdf by - Kadastrale uittreksels.pdf by a - tekst publicatie het Kompas.pdf by b - bekendmaking Staatscourant.pdf by - conceptbrief aan belanghebbenden en bijlage.pdf
12 FYS - Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015 ab - Actualisatie regelgeving afvalinzameling.pdf rv - Actualisatie regelgeving afvalinzameling.pdf rb - Actualisatie regelgeving afvalinzameling.pdf By - Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015.pdf 13 FYS- Beleidsplan onderhoud wegen ab - beleidsplan onderhoud wegen.pdf rv - beleidsplan onderhoud wegen.pdf rb - beleidsplan onderhoud wegen.pdf By - Beleidsplan Onderhoud Wegen.pdf 14 FYS - Begroting voor 2015 van de GR GEVUDO ab - Begroting voor 2015 van de GR GEVUDO.pdf rv - Begroting voor 2015 van de GR GEVUDO.pdf rb - Begroting voor 2015 van de GR GEVUDO.pdf by - Aanbiedingsbrief GEVUDO, met concept begroting 2015.pdf by - Brief van het college aan de GR GEVUDO.pdf 15 BEST – Belastingverordeningen 2015 ab - Belastingverordeningen 2015.pdf rb - belastingverordeningen 2015.pdf by - verordening OZB 2015.pdf by - verordening rioolheffing 2015.pdf by - verordening begrafenisrechten 2015.pdf by - verordening havengeld 2015.pdf by - verordening hondenbelasting 2015.doc by - verordening leges 2015.pdf by - verordening marktgelden 2015.pdf by - verordening precariobelasting 2015.pdf 16 Sluiting
9 SOC - Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015 1 ab - Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2015.pdf
Aan de leden van de gemeenteraad Sliedrecht
Datum 6 november 2014
Hierbij bieden wij u bijgevoegde stukken aan voor: besluitvorming zienswijze ex art. 160, lid 2 van de Gemeentewet kennisname Geheimhouding op grond van de Wet openbaarheid van bestuur ja bijlage Fatale termijn ja, d.d. 1 januari 2015
Bijlagen 3
Ons kenmerk Zaaknr. 1308011
B&W besluit 4 november 2014
Portefeuillehouder T.C.C. den Braanker
Bestuur en Middelen Onderwerp Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015 Wat wordt gevraagd
1a De ‘Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015’ vast te stellen, waarbij het uitgangspunt wordt gehanteerd dat de capaciteit van een schoolgebouw niet wordt verminderd met 90 vierkante meter als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft verleend of 1b. De ‘Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015’ vast te stellen, waarbij het uitgangspunt wordt gehanteerd dat de capaciteit van een schoolgebouw wordt verminderd met 90 vierkante meter als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft verleend 2. De ‘Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2007’ in te trekken.
Toelichting
Met de wetswijziging ‘Overheveling buitenonderhoud en aanpassing’ vervalt per 1 januari 2015 de zorgplicht van gemeenten voor onderhoud en aanpassing van schoolgebouwen. 1 Als gevolg van deze wetswijziging dient de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2007 aangepast te worden. Omdat een belangrijk uitgangspunt met betrekking tot het bepalen van de ruimtebehoefte uit de modelverordening van de VNG, in aan-
1
Dit was voor het voortgezet onderwijs al sinds 1 januari 2005 het geval.
Kopieën aan: Archief
sluiting van de landelijke trend van Brede Scholen en Integrale Kindcentra niet overeenkomt met de door u vastgestelde kaders in de visie op Brede Scholen, wordt u verzocht om tijdens de oordeelsvormende vergadering nogmaals naar de uitgangspunten van de vastgestelde visie op Brede Scholen in relatie tot de nieuwe verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2015 te kijken en hier een kaderstellende uitspraak over te doen, in de vorm van de keuze voor beslispunt 1a of beslispunt 1b. Bijgaande stukken
Conceptraadsbesluit 1a en conceptraadsbesluit 1b met de volgende bijlagen: 1. Belangrijkste wijzigingen verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2015 2. Concept vvho 2015 gemeente Sliedrecht 3. Toelichting vvho 2015 gemeente Sliedrecht
Ambtelijk contactpersoon
D. Vonk Tel. nr. (0184) 495882
Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, De secretaris, De burgemeester,
drs. C.A. de Haas MBA
drs. A.P.J. van Hemmen
2
2 rv - Verordening voorzieningen huisvsting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015.pdf
Raadsvoorstel Aan de raad van de gemeente Sliedrecht
Zaaknummer: 1308011
Sliedrecht, 4 november 2014
Onderwerp: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015 Beslispunten 1a De ‘Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015’ vast te stellen, waarbij het uitgangspunt wordt gehanteerd dat de capaciteit van een schoolgebouw niet wordt verminderd met 90 vierkante meter als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft verleend of 1b. De ‘Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015’ vast te stellen, waarbij het uitgangspunt wordt gehanteerd dat de capaciteit van een schoolgebouw wordt verminderd met 90 vierkante meter als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft verleend 2. De ‘Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2007’ in te trekken. Samenvatting Door middel van dit raadsvoorstel wordt u verzocht om de ‘verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015 – als gevolg van gewijzigde wetgeving – vast stellen. Samengevat verschilt deze verordening op de volgende punten van de ‘Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2007’: 1. Onderhoud en aanpassingen van schoolgebouwen en lokalen bewegingsonderwijs komen te vervallen 2. De verordening beperkt zich tot die zaken die in de onderwijswetten worden gevraagd 3. Indeling op basis van voorzieningen in plaats van per onderwijssector 4. Bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het opstellen van leerlingenprognose van het basisonderwijs, tenzij door het college een actuele prognose is opgesteld die door het bevoegd gezag wordt onderschreven 5. Vervangende bouw: levensduurverlenging van 20 jaar als uitgangspunt 6. Medegebruik: 2000 meter langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg en maximaal in twee gebouwen, voor speellokalen 300 meter meter langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg 7. Vaststellen capaciteit 8. Vergoeding feitelijke kosten 9. Vereenvoudiging ruimtebehoeftemodel Daarnaast wordt u gevraagd om een kaderstellende uitspraak te doen over het uitgangspunt dat gehanteerd dient te worden bij het vaststellen van de capaciteit van een school. Inleiding Als gevolg van de wetwijziging ‘Overheveling buitenonderhoud en aanpassing’ die op 1 januari 2015 in werking treedt, heeft de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) dit jaar een gewijzigde modelverordening voorzieningen huisvesting onderwijs ontwikkeld. De thans voor u liggende concept Verordening voorzieningen huisvesting gemeente Sliedrecht 2015 is vrijwel conform de Modelveror-
-2dening voorzieningen huisvesting van de VNG. De belangrijkste wijzigingen in de nieuwe verordening ten opzichte van de oude verordening (2007) vindt u in bijlage 1. De conceptverordening voorzieningen onderwijs gemeente Sliedrecht 2015 is op 14 oktober 2014 met de schoolbesturen van het primair en speciaal onderwijs besproken. Naar aanleiding van dit overleg zijn de noodzakelijke aanpassingen gedaan, waarop de schoolbesturen nogmaals hun zienswijze konden indienen. Deze heeft het college in overweging genomen en daar waar nodig verwerkt in de verordening die voor u ter besluitvorming ligt. Het schoolbestuur van het voortgezet onderwijs kon hierbij niet aanwezig zijn, maar is in de gelegenheid gesteld om schriftelijk haar zienswijze kenbaar te maken. Hier heeft zij geen gebruik van gemaakt. Beoogd effect 1. Een zorgvuldige uitvoering van de gemeentelijke zorgplicht voor de voorzieningen huisvesting binnen de nieuwe wettelijke kaders vanaf 1 januari 2015 Argumenten 1a/1b: Uitgangspunt VNG met betrekking tot het vaststellen van de capaciteit van een school rijmt niet met de kaders die reeds door de raad zijn vastgesteld In de modelverordening van de VNG wordt in Bijlage III, deel A – vaststellen capaciteit, onder A.1.1 het uitgangspunt gehanteerd dat: - De capaciteit van een schoolgebouw wordt verminderd met 90 vierkante meter als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft verleend. Dit uitgangspunt biedt meer zekerheid voor organisaties en draagt bij aan de landelijke ontwikkelingen op het gebied van Brede Scholen en Integrale Kindcentra, waarbij kinder- en peuteropvang, en het basisonderwijs integreren in (integrale) kindcentra. Landelijk bestaat er een groot maatschappelijk draagvlak voor deze integratie, omdat er zo een einde komt aan de enorme versnippering in het stelsel en er een ononderbroken ontwikkelingslijn voor kinderen komt. Als gevolg van dit uitgangspunt wordt echter het vorderingsrecht van de gemeente beperkt, waardoor de gemeente een financieel risico loopt, wanneer schoolbesturen als gevolg van een groei in het aantal leerlingen met een extra ruimtebehoefte te maken krijgen en als gevolg daarvan een aanvraag voor een extra (ruimte)voorziening bij het college indienen. Momenteel verhuren vier scholen een of meerdere lokalen aan organisaties voor kinder-, peuter- en/of buitenschoolse opvang 1 . Op basis van de leerlingenprognose 2014 wordt in de onderstaande tabel in beeld gebracht, wat de mogelijke ruimtelijke consequenties zijn als de gemeente geen gebruik van haar vorderingsrecht kan maken, indien een school een aanvraag voor een extra (ruimte)voorziening bij het college indient: School
Aantal lokalen
Prins-Willem Alexanderschool (Valkweg) Oranje Nassauschool De Wilgen 1
1
Aantal jaren (mogelijk) ruimtetekort zonder vermindering 90m2 en met vorderingsrecht -*
Aantal jaren (mogelijk) ruimtetekort met vermindering 90m2 en inperking vorderingsrecht -*
1 4
-
Van 2016 t/m 2027 -
In de nieuwe Brede School aan de Deltalaan heeft de gemeente extra m2 ten behoeve van buitenschoolse opvang en peuter- en kinderopvang gebouwd. Hierop is het vorderingsrecht niet van toepassing. Daarom worden deze scholen buiten beschouwing gelaten.
-3Johannes Calvijnschool
1
Van 2020 t/m 2031
Van 2018 t/m 2035
* uitgaande van beide locaties, de leerlingenprognose heeft geen onderscheid gemaakt tussen de locatie op de Valkweg en de Prof. van der Waalslaan.
Het uitgangspunt dat de capaciteit van een schoolgebouw wordt verminderd met 90m2 als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft verleend past tevens niet in de kaders die de raad heeft gesteld bij het vaststellen van de visie op Brede Scholen op 10 december 2013. Hierin zijn namelijk de volgende uitgangspunten opgenomen:
- In het kader van de Brede School ontwikkeling worden bestaande gebouwen in principe niet uitgebreid Dat wil zeggen dat de gemeente buiten de bestaande nieuwbouwplannen (Baanhoek-West en Prickwaert) in principe geen nieuwbouw of uitbreiding van schoolgebouwen t.b.v. Brede Scholen zal realiseren. - De Brede Schoolontwikkeling moet binnen de financiële kaders passen De gemeente Sliedrecht moet de komende jaren grote bezuinigingen realiseren. Dit betekent dat de middelen voor het faciliteren van Brede Scholen schaars zijn en de Brede Schoolontwikkeling binnen de beschikbare budgetten gerealiseerd moet worden. Kader 1: (deel van) de kaders van de visie op Brede Scholen Omdat de bovenstaande uitgangspunten uit de visie op Brede Scholen niet voldoende aansluiten op de landelijke ontwikkelingen op het gebied van Brede Scholen en Integrale Kindcentra, wordt u verzocht om tijdens de oordeelsvormende vergadering nogmaals naar de uitgangspunten van de vastgestelde visie op Brede Scholen in relatie tot de nieuwe verordening te kijken en hier een kaderstellende uitspraak over te doen, in de vorm van de keuze voor beslispunt 1a of beslispunt 1b. NB: in de nieuwe verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015 is – gezien de kaders die de raad heeft gesteld op 10 december 2013 met vaststelling van de visie op Brede Scholen – het uitgangspunt dat de capaciteit van een schoolgebouw wordt verminderd met 90 vierkante meter als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft verleend, nog niet overgenomen. Indien nodig – zal dit voor de besluitvormende raad aangepast worden. Kanttekeningen 1a.1. . Dit sluit niet aan op de landelijke ontwikkeling van Brede Scholen en Integrale Kindcentra 1b.1. Dit heeft nadelige financiële gevolgen voor de gemeente Doordat de vorderingsrecht van de gemeente wordt beperkt, moeten de gemeente – vanuit haar zorgplicht voor huisvesting - eerder en voor meer scholen capaciteitsproblemen in de huisvesting oplossen. 1a.2. Artikel 31 geeft ruimte voor coulance in situaties waarbij sprake is van onbillijke uitkomsten in de huisvesting voor onderwijs Het is aan het college om dit te beoordelen en dit zorgvuldig af te wegen. Kaderstellende en controlerende aspecten t.b.v. de gemeenteraad, uitgesplitst in: Financiële kaders n.v.t
-4
Wettelijke en Beleidskaders, eventueel inhoudelijke/ruimtelijke kaders Wetswijziging ‘Overheveling buitenonderhoud en aanpassing’ Wet op Primair Onderwijs Wet op de Expertisecentra Wet op het voortgezet onderwijs
Tijdspad, monitoring en evaluatie mb.t. voorgesteld raadsbesluit De wetswijziging ‘Overheveling buitenonderhoud en aanpassing’ gaat op 1 januari 2015 in.
Communicatie De schoolbesturen zullen over uw besluit geinformeerd worden. Vervolg n.v.t. Eerdere besluiten/behandeling raad 10 december 2013: Visie op Brede Scholen
Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, De secretaris, De burgemeester,
drs. C.A. de Haas MBA
drs. A.P.J. van Hemmen
Bijlage(n): Conceptraadsbesluit 1a en conceptraadsbesluit 1b met de volgende bijlagen: 1. Belangrijkste wijzigingen verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2015 2. Concept vvho 2015 gemeente Sliedrecht 3. Toelichting vvho 2015 gemeente Sliedrecht
3 rb 1a - Verordening voorzieningen huisvsting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015.pdf
Concept Raadsbesluit
zaaknummer: 1308011 Onderwerp: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015
De raad van de gemeente Sliedrecht; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 november 2014;
Besluit: 1a. De ‘Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015’ vast te stellen, waarbij het uitgangspunt wordt gehanteerd dat de capaciteit van een schoolgebouw niet wordt verminderd met 90 vierkante meter als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft verleend 2. De ‘Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2007’ in te trekken.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Sliedrecht op
De griffier,
De voorzitter,
dr. M.J.E.M. van Dam
drs. A.P.J. van Hemmen
4 rb 1b - Verordening voorzieningen huisvsting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015.pdf
Concept Raadsbesluit
zaaknummer: 1308011 Onderwerp: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015
De raad van de gemeente Sliedrecht; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 november 2014;
Besluit: 1b. De ‘Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015’ vast te stellen, waarbij het uitgangspunt wordt gehanteerd dat de capaciteit van een schoolgebouw wordt verminderd met 90 vierkante meter als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft verleend 2. De ‘Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2007’ in te trekken.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Sliedrecht op
De griffier,
De voorzitter,
dr. M.J.E.M. van Dam
drs. A.P.J. van Hemmen
5 by Belangrijkste wijzigingen verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2015.pdf
Belangrijkste wijzigingen verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2015 Inleiding Op 6 mei 2014 is de wetswijziging ‘Overheveling buitenonderhoud en aanpassing’ door de Eerste Kamer aangenomen. Door deze wetswijziging vervalt de zorgplicht van gemeenten voor onderhoud en aanpassing van schoolgebouwen. 1 Vanaf 1 januari 2015 ontvangen de schoolbesturen de hiervoor benodigde vergoeding rechtstreeks van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Als gevolg van deze wetswijziging dient de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2007 aangepast te worden. In dit document wordt u geïnformeerd over de belangrijkste wijzigingen van de nieuwe verordening ten opzichte van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2007. 1. Onderhoud en aanpassingen van schoolgebouwen en lokalen bewegingsonderwijs komt te vervallen Als gevolg van de wetswijziging zijn alle bepalingen in de verordening die betrekking hebben op onderhoud en aanpassen van schoolgebouwen en lokalen bewegingsonderwijs komen te vervallen. 2. Verordening beperkt zich tot die zaken die in de onderwijswetten worden gevraagd Voor de algehele herziening van de verordening is uitgangspunt dat in de verordening alleen de zaken worden opgenomen, die door de onderwijswetten worden gevraagd. Dit betekent onder andere dat artikel 3 ‘bouwvoorbereiding voorzieningen’ uit de oude verordening is komen te vervallen. In plaats daarvan is in artikel 3 van de nieuwe verordening opgenomen dat schoolbesturen de mogelijkheden hebben om voorbereidingskrediet aan te vragen. Het verschil tussen voorbereidingskrediet en de kosten bouwvoorbereiding blijkt uit het voorbeeld in het onderstaande kader: - Bevoegd gezag dient voor bijvoorbeeld 31 januari (exacte datum hangt af van de datum die in de verordening materiële financiële gelijkstelling wordt opgenomen) een aanvraag bouwvoorbereiding in bij het college. - de aanvraag vermeldt dat het bevoegd gezag voornemens is een schoolgebouw te realiseren in bijvoorbeeld een nog te bouwen wijk of in het kader van de herstructurering van een gebied en wil (laten) onderzoeken of dit mogelijk is en welke omvang de voorziening zal moeten hebben. - college neemt in de loop van het jaar 2015 een positief besluit over de ingediende aanvraag. - bekostiging wordt met ingang van 1 januari 2016 beschikbaar gesteld. - in de loop van het jaar 2016 start het onderzoek en wordt voor 31 januari 2017 afgerond. - de rapportage geeft aan dat een nieuwe school gerealiseerd kan worden. - het schoolbestuur dient voor 31 januari 2017 een aanvraag in voor het bekostigen van de voorziening huisvesting onderwijs ‘vervangende nieuwbouw’ - het college besluit de aangevraagde voorziening op te nemen op het programma 2018 -het schoolbestuur vraagt aan het college een voorbereidingskrediet te kunnen starten met het ontwikkelen van een bouwplan Kader 1: voorbeeld verschil tussen het in de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs opgenomen voorbereidingskrediet en de kosten bouwvoorbereiding
Om de bekostiging van de ‘bouwvoorbereiding voorzieningen’ juridisch te regelen, zal er in het tweede kwartaal van 2015 een verordening materiële financiële gelijkstelling ter besluitvorming aan de raad aangeboden worden. 3. Indeling 1
op basis van voorzieningen in plaats van per onderwijssector
Dit was voor het voortgezet onderwijs al sinds 1 januari 2005 het geval.
In de oude verordening voorzieningen huisvesting onderwijs zijn de voorzieningen per onderwijssector opgesteld. Nu er vanaf 1 januari 2015 geen onderscheid meer bestaat tussen de voorzieningen die een bevoegd gezag van een school voor primair, speciaal of voortgezet onderwijs bij de gemeente aan kan vragen, zijn in de nieuwe verordening de bijlagen I, III en IV opgesteld op basis van de voorzieningen. Voor zover de criteria die van toepassing zijn voor het beoordelen en vaststellen van de noodzaak van de voorzieningen niet gelijk zijn, zijn de verschillen tussen de voorzieningen opgenomen. 4. Bevoegd gezag is verantwoordelijk voor het opstellen van leerlingenprognose van het basisonderwijs, tenzij door het college een actuele prognose is opgesteld die door het bevoegd gezag wordt onderschreven Het bevoegd gezag moet de aanvraag voor het bekostigen van bepaalde voorzieningen (nieuwbouw, uitbreiding van een gebouw, het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een gebouw, inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen, inrichting met meubilair en medegebruik van een ruimte) onderbouwen met in ieder geval een leerlingenprognose. In de oude verordening was het uitgangspunt dat het bevoegd gezag verantwoordelijk is voor het opstellen van een leerlingenprognose. In de nieuwe verordening is opgenomen dat het bevoegd gezag verantwoordelijk is voor het opstellen van een leerlingenprognose, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen van een school voor basisonderwijs, een actuele prognose is opgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven. Dit gebeurt in de praktijk ook al regelmatig, omdat de gemeente in principe 2-jaarlijks een integrale leerlingenprognose door een onafhankelijk bureau laat opstellen om effectief te kunnen sturen en beleidskeuzes te kunnen maken. Indien deze door het bevoegd gezag wordt onderschreven, is het niet nodig om een extra leerlingenprognose op te (laten) stellen. 5. Vervangende bouw: levensduurverlenging van 20 jaar als uitgangspunt Door de nieuwe wetgeving komt er een ‘knip’ tussen de verantwoordelijkheden voor onderhoud en aanpassingen (bevoegd gezag) en vervangende bouw (gemeente). Deze ‘knip’ zorgt ervoor dat er spanning kan komen te staan op keuze tussen het onderhouden en aanpassen van het gebouw of het realiseren van vervangende nieuwbouw van een schoolgebouw. Om hier op een zorgvuldige manier mee om te gaan is in de nieuwe verordening als uitgangspunt opgenomen dat op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage van een gekwalificeerd en onafhankelijk adviesbureau wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van ten minste 20 jaar. Dit rapport wordt opgesteld voor een gebouw dat 40 jaar oud is en bij een jonger gebouw indien de bouwkundige staat van het gebouw hiervoor aanleiding geeft. 6. Medegebruik: 2000 meter langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg en maximaal in twee gebouwen; In de oude verordening wordt bij medegebruik het uitgangspunt gehanteerd dat een school voor medegebruik in aanmerking komt als er binnen 2000 meter hemelsbreed een passende huisvesting voor de school gerealiseerd kan worden. In de nieuwe verordening wordt dit uitgangspunt aangepast naar 2000 meter, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg. Hiermee wordt aangesloten bij de terminologie zoals die ook in de Verordening leerlingenvervoer gemeente Sliedrecht 2014 wordt gebruikt. Daarnaast is in de nieuwe verordening het uitgangspunt opgenomen dat medegebruik zich beperkt tot ten hoogste twee gebouwen. Het is vanuit onderwijskundig oogpunt niet wenselijk is dat een school in meer dan drie gebouwen (hoofdgebouw en twee lokalen op basis van medegebruik) is gehuisvest. Dit omdat je anders te maken krijgt met onder andere verschillende schoolculturen en -structuren, wat invloed kan hebben op de kwaliteit van het onderwijs. 7. Vaststellen capaciteit In de modelverordening van de VNG wordt in Bijlage III, deel A – vaststellen capaciteit , onder A.1.1. het uitgangspunt gehanteerd dat
- De capaciteit van een schoolgebouw wordt verminderd met 90 vierkante meter als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft verleend. Dit uitgangspunt biedt meer zekerheid voor organisaties en draagt bij aan de landelijke ontwikkelingen op het gebied van Brede Scholen en Integrale Kindcentra, waarbij kinderopvang, peuterspeelzalen en het basisonderwijs integreren in (integrale) kindcentra. Landelijk bestaat er een groot maatschappelijk draagvlak voor deze integratie, omdat er zo een einde komt aan de enorme versnippering in het stelsel en er een ononderbroken ontwikkelingslijn voor kinderen komt. Als gevolg van dit uitgangspunt wordt echter het vorderingsrecht van de gemeente beperkt, waardoor de gemeente een financieel risico loopt, wanneer schoolbesturen als gevolg van een groei in het aantal leerlingen met een extra ruimtebehoefte te maken krijgen en als gevolg daarvan een aanvraag voor een extra voorziening bij het college indienen. Dit uitgangspunt past tevens niet in de kaders die de raad heeft gesteld bij het vaststellen van de visie op Brede Scholen op 10 december 2013. Hierin zijn namelijk de volgende uitgangspunten opgenomen:
- In het kader van de Brede School ontwikkeling worden bestaande gebouwen in principe niet uitgebreid Dat wil zeggen dat de gemeente buiten de bestaande nieuwbouwplannen (Baanhoek-West en Prickwaert) in principe geen nieuwbouw of uitbreiding van schoolgebouwen t.b.v. Brede Scholen zal realiseren. - De Brede Schoolontwikkeling moet binnen de financiële kaders passen De gemeente Sliedrecht moet de komende jaren grote bezuinigingen realiseren. Dit betekent dat de middelen voor het faciliteren van Brede Scholen schaars zijn en de Brede Schoolontwikkeling binnen de beschikbare budgetten gerealiseerd moet worden. Kader 1: (deel van) de kaders van de visie op Brede Scholen In de nieuwe verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015 is – gezien de kaders die de raad heeft gesteld op 10 december 2013 met vaststelling van de visie op Brede Scholen – het uitgangspunt dat de capaciteit van een schoolgebouw wordt verminderd met 90 vierkante meter als een ruimte in het schoolgebouw is verhuurd voor het huisvesten van een peuterspeelzaal, buitenschoolse opvang of kinderopvang en het college voor deze verhuur vooraf toestemming heeft verleend, nog niet overgenomen. Indien nodig – zal dit voor de besluitvormende raad aangepast worden. 8. Vergoeding feitelijke kosten De kosten van de architect en het bouwkundig toezicht maken geen onderdeel uit van de ontvangen offertes voor het herstel als gevolg van een constructiefout of andere schade. Ook bij het vaststellen van deze niet genormeerde kosten moet rekening worden gehouden met de kosten van technische advisering (Raad van State 200705694/1). In de nieuwe verordening is daarop opgenomen dat de vergoeding van de feitelijke kosten boven de € 1.000,- excl BTW als bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte en verhoogd met 8 procent voor de kosten van technische advisering, voor zover het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder b en c. 9. Vereenvoudiging ruimtebehoeftemodel Het ruimtebehoeftemodel is op diverse punten in de nieuwe verordening vereenvoudigd. Hieronder volgt een korte toelichting.
1a. Ruimtebehoefte op aantal m2 in plaats van aantal lokalen Het ruimtebehoeftemodel is een belangrijk onderdeel van de verordening. Hiermee wordt, op basis van het aantal leerlingen, berekend wat de benodigde capaciteit voor een school is. In de oude verordening is er een apart model voor primair onderwijs, speciaal onderwijs en voor voortgezet onderwijs. Bovendien is dit huidige model, zeker voor het primair onderwijs ingewikkeld. In de nieuwe verordening wordt daarom het huidige model voor het voortgezet onderwijs als uitgangspunt gebruikt. Dat betekent dat de ruimtebehoefte niet meer in lokalen, maar in een aantal m2 per leerling wordt berekend. Hiermee wijzigt de algemene systematiek niet, deze blijft als volgt: 1. Stel de beschikbare gebouwcapaciteit vast 2. Stel de ruimtebehoefte vast 3. Het verschil tussen ruimtebehoefte en beschikbare capaciteit leidt tot toekenning 4. Bereken het bijbehorend normbedrag. Wel verandert de manier waarop de ruimtebehoefte wordt vastgesteld. In de oude verordening voor het basisonderwijs volgt de ruimtebehoefte indirect uit het aantal leerlingen. Het leerlingenaantal wordt daarbij eerst omgerekend in het aantal groepen om deze vervolgens te vertalen in een xaantal lokalen. In de nieuwe verordening is dit principe losgelaten en wordt de ruimtebehoefte rechtstreeks uit het aantal leerlingen afgeleid: Schoolsoort PO/(V)SO
Oude verordening # leerlingen > # groepen > # lokalen
Nieuwe verordening # leerlingen > # m2 bruto vloeroppervlak
1b. Ruimtebehoefte niet meer gekoppeld aan ruimtetype in regulier basisonderwijs In de oude verordening worden er aparte normen voor het realiseren van een (eerste of twee) speellokaal in het reguliere basisonderwijs en het speciaal (basis)onderwijs gehanteerd. In de nieuwe verordening zijn deze aparte normen verdwenen en is de ruimtebehoefte niet meer aan ruimtetype gekoppeld, dus ook niet voor bijvoorbeeld een speellokaal. Er is meer keuze voor de schoolbesturen om de ruimte invulling vorm te geven. Voor het speciaal (basis)onderwijs wordt er ook in de nieuwe verordening nog wel gewoon uitgegaan van ‘het recht op een speellokaal’. De reden hiervoor is dat – in tegenstelling tot het reguliere basisonderwijs – niet elke school recht heeft op een speellokaal. Dat is afhankelijk van de aanwezigheid van leerlingen jonger dan 6 jaar. 1c. Gewichtenregeling los gekoppeld van tijdelijke huisvesting In de oude verordening is ervoor gekozen om in de ruimtebehoefte voor achterstandsleerlingen te voorzien op basis van tijdelijke huisvesting. De gedachte hierachter was dat de achterstanden en daarmee gepaarde extra ruimtebehoefte op termijn zouden verdwijnen. Dit is echter niet het geval. Daarom wordt er in de nieuwe verordening niet meer uitgegaan van tijdelijke huisvesting, maar van permanente huisvesting voor deze leerlingen. Dit is in de praktijk namelijk voordeliger dan tijdelijke huisvesting. De huisvestingscomponent van gewichtenleerlingen wordt toegekend in de vorm van een toeslag boven op de m2 bvo/lln, die hoort bij de reguliere leerlingen. 1d. Vaststelling ruimtebehoefte (voortgezet) Speciaal Onderwijs op basis van zwaarte van handicap en groepsgrootte. In de oude verordening wordt er gebruik gemaakt van 18 verschillende onderwijssoorten voor het (V)SO met elk een eigen, groepsaantal afhankelijke normering. Voor de bepaling van de groepsgroepsgrootte is de n-factor bepalend en is er voor elke onderwijssoort een eigen normoppervlakte gedefinieerd, welke ook nog afhankelijk is van de aard van de instelling (alleen SO, alleen VSO of een scholengemeenschap van SO en VSO). In de nieuwe verordening wordt er alleen nog maar onderscheid gemaakt tussen (1) de zwaarte van de handicap(s) van de kinderen, die tot uitdrukking komt in een grotere of kleinere ruimtebehoefte en (2) onderscheid tussen oudere en jongere kinderen, dat tot uitdrukking komt in het verschil tussen SO en VSO.
6 by Concept vvho 2015 gemeente Sliedrecht.pdf
Versie geldig vanaf
Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015
Verantwoordelijke afdeling
Welzijn telefoon (0184) 495882 De getoonde verordeningen zijn een weergave van de actuele situatie. Voor historische informatie hiervan kunt u contact opnemen met het Servicecentrum Drechtsteden, onderdeel Documentaire Informatievoorziening, e-mail:
[email protected].
De raad der gemeente Sliedrecht; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 november 2014; b e s l u i t.: gelet op artikel 149 van de Gemeentewet, artikel 102 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 100 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76m van de Wet op het voortgezet onderwijs; vast te stellen: De verordening op voorzieningen huisvesting onderwijs van de gemeente Sliedrecht 2015. Hoofdstuk 1. Algemene bepalingen Artikel 1. Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: - aanvraag: verzoek om het bekostigen van een voorziening of om het bekostigen van een voorbereidingskrediet; - aanvrager: het bevoegd gezag dat een aanvraag indient; - advies Onderwijsraad: advies van de Onderwijsraad als bedoeld in artikel 95, negende lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 93, negende lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76f, negende lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs; - bevoegd gezag: bevoegd gezag van een volgens de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra of de Wet op het voortgezet onderwijs bekostigde openbare of bijzondere school die geheel of gedeeltelijk gehuisvest is in een gebouw dat zich bevindt op het grondgebied van de gemeente; - lokaal bewegingsonderwijs: ruimte die geschikt is voor het bewegingsonderwijs; - minister: minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; - nevenvestiging: deel van een school dat door de minister op grond van artikel 85 van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 76a of 76b van de Wet op de expertisecentra of artikel 16, tweede en derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voor bekostiging in aanmerking is gebracht; - overzicht: overzicht als bedoeld in artikel 96 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 94 van de Wet op de expertisecentra of artikel 76g van de Wet op het voortgezet onderwijs; - permanent gebouw: ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen ten minste 60 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren; - programma: programma als bedoeld in artikel in artikel 95 Wet op het primair onderwijs, artikel 93 Wet op de expertisecentra en artikel 76f van de Wet op het voortgezet onderwijs; - school:
1°. school voor basisonderwijs: basisschool of speciale school voor basisonderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het primair onderwijs; 2°. school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs: school voor speciaal onderwijs, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, of school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra, een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op de expertisecentra en een school voor voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de expertisecentra; 3°. school voor voortgezet onderwijs: school of scholengemeenschap voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs, voor hoger en middelbaar algemeen voortgezet onderwijs, voor voorbereidend beroepsonderwijs en voor praktijkonderwijs als bedoeld in de artikelen 1, 2 en 5 van de Wet op het voortgezet onderwijs; - tijdelijk gebouw: al dan niet verplaatsbare ruimte die door de keuze van het ontwerp en de aard van de constructie en materialen minstens 15 jaar als volwaardige huisvesting voor het onderwijs kan functioneren; - tijdelijke nevenvestiging: een tijdelijke nevenvestiging als bedoeld in artikel 16, derde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs; - verhuur: gebruik van een onderwijsgebouw door derden, niet zijnde onderwijsgebruik of gebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden; - voor blijvend gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II minimaal 15 jaar noodzakelijk is; - voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening: voorziening die volgens de uitkomst van de prognose als bedoeld in bijlage II maximaal 15 jaar noodzakelijk is; - voorziening: voorzieningen in de huisvesting als bedoeld in artikel 2. Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting Bij het toepassen van deze verordening worden de volgende voorzieningen onderscheiden: a. voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen, bestaande uit: 1°. nieuwbouw voor een school die voor het eerst door het rijk voor bekostiging in aanmerking is gebracht, of nieuwbouw om een gebouw waarin een school is gehuisvest geheel of gedeeltelijk te vervangen, al dan niet op dezelfde locatie; 2°. uitbreiding van een gebouw waarin een school is gehuisvest; 3°. het geheel of gedeeltelijk in gebruik nemen van een bestaand gebouw voor het huisvesten van een school; 4°. verplaatsing van een of meer bestaande tijdelijke gebouwen voor het huisvesten van een school; 5°. terrein voor zover nodig voor het realiseren van een voorziening als bedoeld in 1° tot en met 4°; 6°. inrichting met onderwijsleerpakket of met leer- en hulpmiddelen voor zover deze nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd; 7°. inrichting met meubilair voor zover dit nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd; 8°. medegebruik van een ruimte voor het onderwijs in een gebouw dat al bij een andere school in gebruik is of van een lokaal bewegingsonderwijs en een bad voor watergewenning of bewegingstherapie; b. herstel van constructiefouten bestaande uit schade aan een gebouw veroorzaakt door eigen gebrek of eigen bederf, evenals uit kosten gemoeid met het voorkomen van nog niet zichtbare materiele schade onmiddellijk voortvloeiend uit ontwerpfouten, uitvoeringsfouten of wanprestatie; c. herstel en vervanging in verband met schade aan gebouw, onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen of meubilair ingeval van bijzondere omstandigheden; d. huur van een sportterrein, dat niet in eigendom is van een bevoegd gezag, voor een school voor voortgezet onderwijs voor het onderwijs in lichamelijke oefening. Artikel 3. Voorbereidingskrediet Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder a1, a2, kan een aanvraag voor het be-
2
kostigen van de kosten voor het opstellen van een aanbestedingsgereed bouwplan worden ingediend. Artikel 4. Vaststellen vergoeding voorzieningen 1. Voor voorzieningen als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 6°en 7°, wordt de vergoeding vastgesteld overeenkomstig de in bijlage IV opgenomen normbedragen. 2. Voor andere voorzieningen dan bedoeld in het eerste lid wordt de vergoeding vastgesteld op de feitelijke kosten. 3. De vergoeding voor een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3 wordt vastgesteld op 8 procent van het geraamde investeringsbedrag. Artikel 5. Informatieverstrekking Het bevoegd gezag verstrekt aan het college de gegevens die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van het bepaalde in deze verordening. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier. Hoofdstuk 2. Programma en overzicht Paragraaf 2.1 Aanvragen programma Artikel 6. Indienen aanvraag 1. Een aanvraag om opname van een voorziening op het programma wordt door het bevoegd gezag bij het college ingediend en moet uiterlijk 31 januari van het jaar waarin van het betreffende programma wordt vastgesteld zijn ontvangen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier. 2. Aanvragen die na deze datum worden ontvangen neemt het college niet in behandeling. Artikel 7. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag 1. Een aanvraag vermeldt in ieder geval: a. de naam en het adres van de aanvrager; b. de dagtekening; c. de naam van de school en, als dit van toepassing is, het gebouw waarvoor de voorziening is bestemd; d. de voorziening die wordt aangevraagd; e. de onderbouwing van de noodzaak en de omvang van de gewenste voorziening, bestaande uit: 1°. een prognose van het te verwachten aantal leerlingen van de school voor basisonderwijs, de speciale school voor basisonderwijs, de school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of de school voor voortgezet onderwijs, als het betreft een aanvraag voor een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, 2°, 3°, 6°, 7° of 8°, onder de voorwaarde dat de prognose overeenkomstig bijlage II is vastgesteld, tenzij door het college, al dan niet in samenwerking met de bevoegde gezagsorganen van een school voor basisonderwijs, een actuele prognose is opgesteld, welke door het bevoegd gezag wordt onderschreven; 2°. als de aanvraag betrekking heeft op het geheel of gedeeltelijk bekostigen van vervangende nieuwbouw van een gebouw als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1°, of herstel van een constructiefout als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, een bouwkundige rapportage van een gekwalificeerd en onafhankelijk ISO-gecertificeerd adviesbureau die voldoet aan de eisen NEN 2767, zodat de noodzaak van de gevraagde voorziening kan worden vastgesteld; 3°. als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten, een begroting van de noodzakelijke kosten voor het bekostigen van de voorziening of, als de aanvraag betrekking heeft op het bekostigen van een voorbereidingskrediet als bedoeld in artikel 3, een kostenbegroting. f. de geplande aanvangsdatum van uitvoering van de voorziening, en g. als het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 5°, de aanduiding van de gewenste plaats waar de voorziening moet worden gerealiseerd.
3
2. Het college stelt de aanvrager voor 15 februari schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste of tweede lid ontbreken. De aanvrager heeft tot 15 maart (de hersteldatum) de gelegenheid de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling. 3. Als een door het college in behandeling genomen aanvraag mede is gebaseerd op het aantal leerlingen van de betrokken school op 1 oktober van het jaar waarin het programma wordt vastgesteld, is de aanvrager verplicht dat aantal voor 15 oktober te registeren in de Basisregistratie Onderwijs bij de Dienst Uitvoering Onderwijs. Heeft aanvrager de registratie niet binnen de gestelde termijn gerealiseerd, dan deelt het college dit schriftelijk mede aan de aanvrager en heeft de aanvrager de gelegenheid dit alsnog te doen binnen drie dagen na de datum van ontvangst van de mededeling. Als de registratie niet alsnog binnen drie dagen is verstrekt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling. Artikel 8. Opgave ingediende aanvragen Het college verstrekt aan de bevoegde gezagsorganen voor 15 mei een opgave van de aanvragen die overeenkomstig artikel 6 zijn ingediend en geeft daarbij aan welke niet in behandeling worden genomen. Paragraaf 2.2 Overleg voorafgaand aan vaststellen programma en overzicht Artikel 9. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting 1. Het college of een aanvrager kan verzoeken een aanvraag nader toe te lichten. Dit overleg vindt plaats binnen twee maanden na de hersteldatum, bedoeld in artikel 7, tweede lid. 2. Het college treedt in overleg met de aanvrager als de aanvraag betrekking heeft op een voorziening waarvoor de vergoeding wordt vastgesteld op de feitelijke kosten en het college van oordeel is dat de door de aanvrager overgelegde kostenbegroting moet worden aangepast. 3. Het college vermeldt in het voorstel tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht, bedoeld in paragraaf 2.3: a. de hoogte van het geraamde bedrag, waarvan voor de aangevraagde voorziening wordt uitgegaan, en b. als dit van toepassing is, de redenen waarom in het overleg geen overeenstemming is bereikt over de hoogte van het geraamde bedrag. Artikel 10. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad 1. Voordat het college het programma en het overzicht vaststelt, worden de bevoegde gezagsorganen in een overleg in de gelegenheid gesteld hun zienswijze over de voorgenomen inhoud van dat voorstel naar voren te brengen. 2. Dit overleg vindt plaatst uiterlijk 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop het vast te stellen programma betrekking heeft. De bevoegde gezagsorganen worden ten minste twee weken voor de door het college vastgestelde datum schriftelijk in kennis gesteld van het tijdstip van het overleg en de voorgenomen inhoud van het voorstel. 3. De bevoegde gezagsorganen die niet deelnemen aan het overleg kunnen voor het overleg hun zienswijzen schriftelijk kenbaar maken aan het college. Het college stelt de deelnemers aan het overleg van deze zienswijzen in kennis. 4. Het college maakt een verslag van de in het overleg door de bevoegde gezagsorganen naar voren gebrachte zienswijzen. De overeenkomstig het vorige lid ingediende zienswijzen en de reactie van het college hierop worden opgenomen in het verslag. Het verslag wordt binnen een maand na het overleg toegezonden aan alle bevoegde gezagsorganen. 5. Een bevoegd gezag en het college kunnen de Onderwijsraad verzoeken een advies uit te brengen over het conceptprogramma. Het verzoek bevat een schriftelijk gemotiveerde omschrijving van de onderwerpen waarover advies wordt verwacht. Het advies dient betrekking te hebben op de relatie tussen de voorgenomen inhoud van het programma en de vrijheid van richting en inrichting. Het verzoek en de daarover naar voren gebrachte zienswijzen worden opgenomen in het verslag, bedoeld in het vierde lid.
4
6. Het college is belast met het indienen van een verzoek om advies bij de Onderwijsraad. Het college zorgt ervoor dat de Onderwijsraad alle stukken ontvangt die nodig zijn voor het beoordelen van het verzoek, waaronder het verslag, bedoeld in het vierde lid. 7. Een afschrift van het door de Onderwijsraad uitgebrachte advies wordt zo spoedig mogelijk door het college toegezonden aan de bevoegde gezagsorganen. Als het advies zou leiden tot één of meer inhoudelijke bijstellingen van de voorgenomen inhoud van het programma worden de bevoegde gezagsorganen door het college bij het toezenden van het afschrift van het advies uitgenodigd voor een nader overleg. In alle andere gevallen beoordeelt het college of nader bestuurlijk overleg over het advies van de Onderwijsraad noodzakelijk is. Het college geeft dit aan bij het toezenden van het afschrift van het advies. 8. Nader overleg als bedoeld in het vorige lid vindt plaats binnen twee weken nadat het advies van de Onderwijsraad aan de bevoegde gezagsorganen is gezonden. Het college maakt van dit overleg een verslag en voegt dit toe aan het verslag, bedoeld in het vierde lid. Paragraaf 2.3 Vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht Artikel 11. Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht 1. Het college stelt het bekostigingsplafond vast voor de vergoeding van de aangevraagde voorzieningen. Hierbij kan onderscheid gemaakt worden naar onderwijssoort of per voorziening. 2. Het programma en het overzicht worden vastgesteld op uiterlijk 31 december voorafgaande aan het jaar waarop het programma betrekking heeft. Artikel 12. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht 1. De besluiten tot het vaststellen van het bekostigingsplafond, het programma en het overzicht worden door het college binnen twee weken na de datum waarop het besluit is genomen bekend gemaakt door het toezenden of uitreiken van het besluit aan de aanvragers. Gelijktijdig stelt het college de overige bevoegde gezagsorganen schriftelijk in kennis van de genomen besluiten. 2. De besluiten worden gelijktijdig met de bekendmaking ter inzage gelegd. Paragraaf 2.4 Uitvoeren programma Artikel 13. Overleg wijze van uitvoering 1. Binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld treedt het college in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de op het programma geplaatste voorziening wordt uitgevoerd. In dit overleg wordt alle informatie verstrekt die nodig is voor het uitvoeren van de voorziening en worden, voor zover van toepassing, afspraken gemaakt over: a. het bouwheerschap, bedoeld in artikel 103 van de Wet op het primair onderwijs, artikel 101 van de Wet op de expertisecentra en artikel 76n van de Wet op het voortgezet onderwijs; b. het tijdstip waarop het bouwplan en de begroting door de aanvrager worden ingediend; c. als dit van toepassing is, een andere wijze waarop de toegekende voorziening wordt uitgevoerd, met inachtneming van het beschikbaar te stellen bedrag; d. de wijze waarop het college het bouwplan en de begroting toetst, en of het naar het oordeel van het college noodzakelijk is bij het toetsen van het bouwplan en de begroting rekening te houden met feiten en omstandigheden die gewijzigd zijn ten opzichte van het moment waarop het programma is vastgesteld, waardoor het eerder genomen besluit kan worden herzien; e. de controle op en het afleggen van verantwoording over het besteden van de beschikbaar te stellen middelen; f. de wijze waarop de aanbesteding plaatsvindt; g. de mogelijkheid om vooruitlopend op het aanvragen van het totale investeringskrediet een bedrag aan te vragen voor de kosten van voorbereiding van het bouwplan tot 8% van het geraamde investeringsbedrag. 2. De inhoud van de afspraken of het feit dat het overleg niet tot overeenstemming heeft geleid legt het college schriftelijk vast in een verslag. De aanvrager ontvangt het verslag binnen vier weken na het overleg. Als de aanvrager niet binnen twee weken nadat het verslag is ontvangen schriftelijk reageert,
5
wordt, afhankelijk van de inhoud van het vastgestelde verslag, geacht overeenstemming of geen overeenstemming te zijn bereikt. 3. Bij het toepassen van artikel 14, tweede lid, neemt het college binnen vier weken nadat overeenstemming is bereikt een beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging aanvangt. Het bepaalde in artikel 15 is daarbij van overeenkomstige toepassing. 4. Als in het overleg geen overeenstemming is bereikt, deelt het college dit binnen vier weken nadat het verslag is vastgesteld schriftelijk mede aan de aanvrager en vermeldt gelijktijdig dat het bekostigen van de uitvoering van de voorziening wordt opgeschort. Artikel 14. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes 1. Nadat overeenstemming als bedoeld in artikel 13, tweede lid, is bereikt dient het bevoegd gezag het bouwplan en, als de voorziening wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten, de bijbehorende begroting in bij het college. Het bevoegd gezag houdt daarbij rekening met de hierover gemaakte afspraken, bedoeld in artikel 13, eerste lid. Gelijktijdig vermeldt het bevoegd gezag het tijdstip waarop de bekostiging kan starten. Het college moet instemmen met het bouwplan en de begroting voordat een bouwopdracht wordt verleend. 2. Het college beslist binnen zes weken nadat de stukken zijn ontvangen over de bouwplannen, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start. Het college kan, onder mededeling daarvan aan de aanvrager, deze termijn verlengen met drie weken. Als niet binnen de gestelde termijn is besloten, wordt geacht instemming te zijn verleend met de bouwplannen en de begroting en start de bekostiging op het door de aanvrager aangegeven tijdstip. Het college stelt de aanvrager binnen twee weken na de datum van de beslissing over het bouwplan, de desbetreffende begroting en het tijdstip waarop de bekostiging start respectievelijk na de datum waarop de instemming geacht wordt te zijn verleend hiervan schriftelijk in kennis. 3. De vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt vastgesteld op basis van de economisch meest voordelige inschrijving. Artikel 15. Aanvang bekostiging Het college kan bij de beslissing over het tijdstip waarop de bekostiging start bepalen dat de gelden in termijnen betaald worden. Het betalen van de gelden vindt telkens plaats op een zodanig tijdstip dat de aanvrager kan voldoen aan de financiële verplichtingen die voortkomen uit het realiseren van de op het programma geplaatste voorziening. Artikel 16. Vervallen aanspraak op bekostiging 1. Voor 1 oktober van het jaar waarop het programma betrekking heeft geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij voor 15 oktober een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan. 2. De in het eerste lid bedoelde: a. bouwopdrachten en overeenkomsten zijn onherroepelijk; b. bouwopdrachten vermelden de aanvangsdatum van het werk en de termijn, uitgedrukt in het aantal werkbare dagen, waarbinnen het werk wordt opgeleverd; c. huur- of erfpachtovereenkomsten vermelden de datum van inwerkingtreding, alsmede de duur van de overeenkomst; d. koopovereenkomsten vermelden de datum van aankoop. 3. De aanspraak op bekostiging vervalt niet als het overschrijden van de in het eerste lid bedoelde termijn veroorzaakt wordt door: a. bijzondere omstandigheden die niet aan de aanvrager zijn toe te rekenen, en b. de aanvrager voor 1 september een schriftelijk gemotiveerd verzoek tot het verlengen van de termijn heeft ingediend bij het college. 4. Het college beslist voor 15 september op een verzoek tot het verlengen van de termijn. Bij inwilliging van het verzoek wordt in het besluit aangegeven tot welke datum de termijn wordt verlengd. Hoofdstuk 3. Aanvragen met spoedeisend karakter
6
Paragraaf 3.1 Aanvraag Artikel 17. Indienen aanvraag Een aanvraag tot het bekostigen van een voorziening die gelet op de voortgang van het onderwijs geen uitstel kan lijden, wordt binnen twee weken na het ontstaan van de calamiteit ingediend bij het college. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een door het college vastgesteld formulier. Artikel 18. Inhoud aanvraag 1. Een aanvraag als bedoeld in artikel 17 vermeldt naast de gegevens genoemd in artikel 7, eerste lid, de omstandigheden waarom de voorziening spoedeisend wordt geacht. 2. Het college stelt de aanvrager binnen twee weken na de datum waarop de aanvraag is ingediend schriftelijk op de hoogte als gegevens als bedoeld in het eerste lid ontbreken. De aanvrager heeft vervolgens twee weken om de ontbrekende gegevens aan te vullen. Als dit niet gebeurt, neemt het college de aanvraag niet in behandeling. Paragraaf 3.2 Beoordelen aanvraag; uitvoeren besluit Artikel 19. Tijdstip beslissing 1. Het college beslist binnen vier weken nadat de aanvraag is ontvangen of, binnen vier weken nadat de aanvullende gegevens zijn verstrekt of hadden moeten zijn verstrekt. 2. Als een beschikking niet binnen de gestelde termijn kan worden gegeven, deelt het college dit de aanvrager schriftelijk mede en noemt daarbij een redelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien. 3. Het college stelt de aanvrager binnen twee weken na de datum van de beslissing schriftelijk van de beslissing in kennis. Artikel 20. Uitvoeren beslissing 1. Na het bekendmaken van een beslissing als bedoeld in artikel 19, eerste lid, waarbij een vergoeding is toegewezen, treedt het college zo spoedig mogelijk in overleg met de aanvrager over de wijze waarop de voorziening wordt uitgevoerd. Het bepaalde in de artikelen 13, 14, 15 en 16, tweede tot en met vierde lid, is daarbij van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat in plaats van de termijn, bedoeld in artikel 14, tweede lid, eerste volzin, een termijn van drie weken geldt. 2. Binnen drie maanden na bekendmaking van een beslissing als bedoeld in het eerste lid geeft de aanvrager een bouwopdracht of sluit hij een koop-, huur- of erfpachtovereenkomst af. Hiervan zendt hij binnen twee weken een afschrift aan het college. De aanspraak op bekostiging vervalt als niet aan deze verplichtingen wordt voldaan. Hoofdstuk 4. Medegebruik en verhuur Paragraaf 4.1 Medegebruik voor onderwijs of educatie Artikel 21. Aanduiden omstandigheden Het college kan overgaan tot het vorderen van een gedeelte van een voor een school bestemd gebouw of terrein als: a. door medegebruik aan de behoefte aan huisvesting kan worden voorzien van een school waarbij overeenkomstig bijlage III, deel C, een aanvullende ruimtebehoefte is vastgesteld en het bevoegd gezag van die school een aanvraag als bedoeld in de artikelen 6 of 17 heeft ingediend; b. sprake is van een tekort aan huisvestingscapaciteit bij een andere school of een instelling als bedoeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs, vastgesteld aan de hand van de voor die school of instelling gangbare berekeningswijze; c. leegstand is vastgesteld in een lesgebouw van een school; d. leegstand is vastgesteld in een lokaal bewegingsonderwijs van een school. Artikel 22. Omschrijving leegstand
7
1. Er is sprake van leegstand in een schoolgebouw als overeenkomstig bijlage III, deel C, is vastgesteld dat de vastgestelde capaciteit van het gebouw groter is dan de vastgestelde ruimtebehoefte. 2. Er is sprake van leegstand in een lokaal bewegingsonderwijs als: a. het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, en de som van het aantal klokuren gebruik dat door het college is vastgesteld minder is dan 40 klokuren; b. het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor voortgezet onderwijs en uit de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte blijkt dat het lokaal minder dan 40 lesuren wordt gebruikt, tenzij het bevoegd gezag op basis van het lesrooster of de lesroosters voor het lopende of eerstkomende schooljaar aantoont dat dit niet het geval is; c. het lokaal wordt gebruikt door een of meer scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs, en de som van de berekeningswijzen, bedoeld onder a en b, minder is dan 40 klokuren. Artikel 23. Nalaten vorderen Het college vordert geen medegebruik als het bevoegd gezag de leegstand van het gebouw waarin het beoogde medegebruik moet plaatsvinden, in gebruik heeft gegeven aan een andere school of scholen voor het onderwijs aan die school of scholen, tenzij dat gebruik kan plaatsvinden in de voor die scholen al beschikbare huisvestingscapaciteit. Artikel 24. Overleg en mededeling 1. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 6 overlegt het daarover met de betrokken bevoegde gezagsorganen tijdens het overleg als bedoeld in artikel 10. 2. Voordat het college overgaat tot vorderen in het kader van een aanvraag als bedoeld in artikel 17, overlegt het daarover zo spoedig mogelijk met de betrokken bevoegde gezagsorganen. 3. Binnen vier weken nadat het programma is vastgesteld of binnen twee weken na het overleg, bedoeld in het vorige lid, deelt het college het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. 4. De schriftelijke mededeling van het college bevat in ieder geval: a. de naam van de school en het bevoegd gezag waarvoor wordt gevorderd; b. een aanduiding van het aantal leerlingen waarvoor gevorderd wordt of, als het betreft het bewegingsonderwijs, het aantal klokuren dat gevorderd wordt; c. het gebouw waarop de vordering betrekking heeft; d. het aantal vierkante meters bruto vloeroppervlakte dat gevorderd wordt; e. de periode waarvoor gevorderd wordt, en f. de ingangsdatum van het medegebruik. Artikel 25. Vergoeding De betrokken bevoegde gezagsorganen stellen in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik vast. Hierbij wordt als uitgangspunt genomen dat de vergoeding kostendekkend dient te zijn. Als geen overeenstemming wordt bereikt stellen partijen in onderling overleg vast welke handelwijze wordt gevolgd. Paragraaf 4.2 Medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden Artikel 26. Overleg en mededeling 1. Voordat het college overgaat tot vorderen overlegt het college met het bevoegd gezag. 2. In het overleg komt in ieder geval aan de orde: a. voor welke activiteit of activiteiten gevorderd wordt; b. of die activiteit of activiteiten zich verdragen met het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school; c. of maatregelen noodzakelijk zijn om te voorkomen dat het onderwijs aan de in het gebouw gevestigde school hinder van het medegebruik ondervindt;
8
d. wat naar oordeel van het college en het bevoegd gezag een redelijke vergoeding voor het medegebruik is; e. de datum waarop het medegebruik redelijkerwijs aanvang kan nemen. 3. Binnen vier weken na het overleg deelt het college het bevoegd gezag waarvan medegebruik gevorderd wordt schriftelijk mede dat gevorderd wordt. Als het overleg heeft geleid tot afspraken, worden ook deze opgenomen in de schriftelijke mededeling. Als het overleg niet tot volledige overeenstemming heeft geleid, dan bevat de mededeling de beslissing van het college over de punten waarover geen overeenstemming was bereikt. Paragraaf 4.3 Verhuur Artikel 27. Verzoek toestemming college 1. Het bevoegd gezag verzoekt het college schriftelijk om toestemming als bedoeld in artikel 108, eerste lid, van de Wet op het primair onderwijs, artikel 106, eerste lid, van de Wet op de expertisecentra of artikel 76s, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs voordat een huurovereenkomst wordt gesloten. 2. Het verzoek bevat een aanduiding van de huurder en van de bestemming van de te verhuren ruimte. 3. Het college kan aan de toestemming de voorwaarde verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd. Hoofdstuk 5. Einde gebruik gebouwen en terreinen Artikel 28. Staat van onderhoud 1. Als het bevoegd gezag aan het college schriftelijk meldt dat een gebouw of terrein niet meer nodig is voor het huisvesten van een school stelt het college vast of er mogelijk sprake is van achterstallig onderhoud aan het gebouw of terrein. 2. Als het college vaststelt dat er sprake is van achterstallig onderhoud wordt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt een staat van onderhoud opgemaakt. 3. De staat van onderhoud wordt na overleg met het bevoegd gezag opgemaakt in opdracht van het college. 4. Over de staat van onderhoud wordt overleg gevoerd met het bevoegd gezag. 5. Als uit de staat van onderhoud blijkt dat sprake is van achterstallig onderhoud wordt in het overleg vastgesteld welk deel hiervan voor rekening van het bevoegd gezag komt en of het bevoegd gezag opdracht verstrekt voor het uitvoeren van de werkzaamheden, of dat het bevoegd gezag een in overleg vast te stellen bedrag aan het college betaalt. Als geen overeenstemming wordt bereikt, stellen partijen vast welke handelwijze verder gevolgd wordt. 6. Het opmaken van een staat van onderhoud blijft achterwege als dit naar het oordeel van het college niet nodig is. Hoofdstuk 6. Gebruik lokaal bewegingsonderwijs door (speciaal) basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs Artikel 29. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit, inroosteren en gebruik 1. Het college stelt jaarlijks voor 15 december voorlopig vast het aantal klokuren bewegingsonderwijs waarop een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs in het daaropvolgende schooljaar aanspraak maakt. 2. Grondslag voor het berekenen van het aantal klokuren is het aantal leerlingen dat op 1 oktober van het lopende schooljaar op de school staat ingeschreven. 3. Op basis van het aantal klokuren stelt het college voor 31 december een rooster op voor het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs, waarbij het college rekening houdt met de volgende uitgangspunten: a. de afstanden in relatie tot de omvang van het onderwijsgebruik van een lokaal bewegingsonderwijs, bedoeld in bijlage I, deel B;
9
b. een school waarvan het bevoegd gezag eigenaar is van het lokaal bewegingsonderwijs wordt voor de school als eerste ingeroosterd voor het lokaal bewegingsonderwijs, en c. het bewegingsonderwijs van een school wordt zoveel mogelijk ingeroosterd in één lokaal bewegingsonderwijs. 4. Het college stelt het bevoegd gezag, nadat het rooster voorlopig is vastgesteld, voor 15 januari in kennis van het rooster. Hierbij worden per school de volgende gegevens vermeld: a. het aantal klokuren waarvoor de school wordt ingeroosterd; b. het lokaal bewegingsonderwijs dat voor het bewegingsonderwijs is toegewezen, en c. de lestijden gedurende welke het onderwijsgebruik plaatsvindt. 5. De bevoegde gezagsorganen kunnen tot 1 maart reageren op het voorstel. 6. Op verzoek van de bevoegde gezagsorganen kan het college een overleg over het voorstel plannen. Dit overleg vindt plaats voor 15 februari. In het overleg kunnen de vertegenwoordigers van de bevoegde gezagsorganen reageren op het voorstel. 7. Het college stelt het rooster voor 15 maart definitief vast en houdt hierbij rekening met de reacties van de bevoegde gezagsorganen. 8. Het bevoegd gezag kan het college verzoeken meer klokuren in te roosteren dan het aantal klokuren dat door het college is vastgesteld. 9. Het college neemt een verzoek als bedoeld in het vorige lid uitsluitend in behandeling als daarvoor nog capaciteit beschikbaar is. Het aantal klokuren dat door het college extra wordt ingeroosterd komt voor rekening van het bevoegd gezag van de school. Hoofdstuk 7. Slotbepalingen Artikel 30. Beslissing college in gevallen waarin de verordening niet voorziet In gevallen die de uitvoering van deze verordening betreffen en waarin deze verordening niet voorziet beslist het college. Artikel 31. Afwijken van bepalingen Het college kan in zeer bijzondere gevallen, voorzieningen huisvesting aangaande, ten gunste van het bevoegd orgaan afwijken van de bepalingen in deze verordening als strikte toepassing van deze verordening naar het oordeel van het college zou leiden tot een onbillijke uitkomst. Artikel 32. Indexering Het college stelt jaarlijks de in het kader van deze verordening gehanteerde normbedragen voor de vergoeding van voorzieningen bij op basis van de in bijlage IV opgenomen systematiek van prijsbijstelling. Artikel 33. Intrekken oude verordening De verordening voorzieningen huisvesting onderwijs 2007 wordt ingetrokken. Artikel 34. Inwerkingtreding en citeertitel 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. 2. Deze verordening wordt aangehaald als: Verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015 Aldus vastgesteld in de openbare raadsvergadering van [datum]. De voorzitter, De griffier,
10
Bijlage I – Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen Deel A - Lesgebouwen De voorzieningen genoemd onder A.2 (vervangende bouw), A.3.1 (uitbreiding met één of meer leslokalen) en A.3.2 (uitbreiding met een speellokaal) worden niet noodzakelijk geacht voor dislocaties met een permanente bouwaard. Slechts in bijzondere omstandigheden kan dit, na overleg met het bevoegd gezag en ter beoordeling van het college plaatsvinden. A.1 Nieuwbouw Noodzaak van nieuwbouw is aanwezig als: a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en: 1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 15 jaar kunnen worden verwacht, of 2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende ten minste 4 jaar kunnen worden verwacht, en c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren. A.2 Vervangende bouw De noodzaak van vervangende bouw is aanwezig als: a. op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage van een gekwalificeerd en onafhankelijk ISO-gecertificeerd adviesbureau wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van ten minste 20 jaar; dit rapport wordt opgesteld voor een gebouw dat 40 jaar oud is en bij een jonger gebouw indien de bouwkundige staat van het gebouw hiervoor aanleiding geeft. b. dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie; c. dit het gevolg is van ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening en: 1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 15 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of 2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende ten minste 4 jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, en e. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en f. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren. A.3 Uitbreiding A.3.1 Uitbreiding schoolgebouw De noodzaak van het uitbreiden van een schoolgebouw is aanwezig als: a. de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit van een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kleiner is dan de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte en het verschil tussen de capaciteit en de ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een voortgezet onderwijs, gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en b. daarnaast:
11
1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, 2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat dit aantal leerlingen gedurende minstens vier jaar aanwezig zijn of kunnen worden verwacht, of 3°. de prognose op basis van de laatste teldatum voor het indienen van de aanvraag aantoont dat het aantal leerlingen dat aanwezig is niet voor ten hoogste vier jaar binnen het gebouw of de gebouwen kunnen worden gehuisvest, en c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school, en d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren. A.3.2 Uitbreiding speciale school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs met een speellokaal De noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal is aanwezig als: a. tot een school voor speciaal basisonderwijs minstens twaalf kinderen jonger dan zes jaar of tot een school of afdeling van een school voor speciaal onderwijs kinderen jonger dan zes jaar worden toegelaten; b. de school volgens een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de school minstens vijftien jaar zal blijven bestaan; c. in het schoolgebouw geen speellokaal aanwezig is; d. medegebruik van een speellokaal of lokaal bewegingsonderwijs binnen 300 meter hemelsbreed onmogelijk is, en e. het naar oordeel van het college onmogelijk is om tegen redelijke kosten inpandig een speellokaal te realiseren door gebruik te maken van een bestaand verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte. A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw De noodzaak van het in gebruik nemen van een gebouw is aanwezig als: a. de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt of als het huidige gebouw moet worden vervangen of uitgebreid; b. de te huisvesten leerlingen aanwezig zijn of kunnen worden verwacht en: 1°. als het een voor blijvend gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vijftien jaar kunnen worden verwacht, of 2°. als het een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening betreft een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat deze leerlingen gedurende minstens vier jaar kunnen worden verwacht, en c. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school; d. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en e. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw of uitbreiding. A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw De noodzaak van het verplaatsen van een tijdelijk gebouw is aanwezig als: a. er op basis van een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose een tijdelijke behoefte aan huisvesting voor minstens vier jaar is, waarin een beschikbaar leeg of leegkomend tijdelijk gebouw kan voorzien; b. geen gebouw beschikbaar is of komt dat geschikt is of geschikt te maken is als passende huisvesting voor de school;
12
c. het onmogelijk is om door medegebruik een passende huisvesting voor de school te realiseren, en d. de kosten van het verplaatsen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van een nieuwe tijdelijke voorziening voor hetzelfde aantal leerlingen en voor dezelfde tijdsduur. A.6 Terrein De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als het college heeft ingestemd met een voorziening als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, onder 1° tot en met 4°, en de oppervlakte van het bestaande terrein niet voldoende is om deze voorziening te realiseren. De oppervlakte van het terrein moet voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in bijlage III, deel D. A.7 Eerste inrichting 1. De noodzaak van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen ontstaat wanneer een voorziening wordt toegekend die uitbreiding van de totale huisvestingscapaciteit van de school tot gevolg heeft en deze niet voor 1 januari 2015 is bekostigd. 2. De noodzaak van eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair van een speellokaal is aanwezig als een speciale school voor basisonderwijs of een speciale school wordt uitgebreid met een speellokaal. 3. Bij fusie van scholen wordt uitsluitend uitbreiding van eerste aanschaf van onderwijsleerpakket, meubilair of leer- en hulpmiddelen toegekend als het aantal leerlingen na de fusie groter is dan het totaal aantal leerlingen van de afzonderlijk aan de fusie deelnemende scholen. A.8 Medegebruik 1. De noodzaak van medegebruik van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of een school voortgezet onderwijs, is aanwezig als het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig bijlage III, deel B, vastgestelde ruimtebehoefte: a. gelijk of groter is dan de drempelwaarde, bedoeld in bijlage III, deel C, en b. een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte voor minimaal vier jaar noodzakelijk is. 2. Bepalend bij het beoordelen van de beschikbaarheid van een gebouw of ruimte voor medegebruik is een afstand van ten hoogste twee kilometer, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg. 3. Medegebruik blijft beperkt tot ten hoogste twee gebouwen. A.9 Herstel van constructiefouten De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden. A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair en leer- en hulpmiddelen in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair en leer- en hulpmiddelen als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd. Deel B - Voorzieningen voor lokalen bewegingsonderwijs B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming. De noodzaak van: a. nieuwbouw is aanwezig als de minister de desbetreffende school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; b. vervangende nieuwbouw is aanwezig op grond van een overeenkomstig NEN 2767 opgestelde bouwkundige rapportage van een gekwalificeerd en onafhankelijk ISO-gecertificeerd adviesbureau
13
wordt vastgesteld dat onderhoud of aanpassen niet zal leiden tot de gewenste levensduurverlenging van 20 jaar of dit het gevolg is van een herschikkingsoperatie; c. uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als de oppervlakte van de zaal kleiner is dan 140 vierkante meters en het effectief gebruik van het lokaal daardoor belemmerd wordt, of d. het in gebruik nemen van een lokaal bewegingsonderwijs is aanwezig als: 1°. de minister de school voor het eerst voor bekostiging in aanmerking brengt; 2°. het huidige gebouw overeenkomstig onderdeel b voor vervanging in aanmerking komt; of 3°. de kosten van het in gebruik nemen en aanpassen naar oordeel van het college in redelijke verhouding staan tot de kosten van vervangende bouw, en e. het onmogelijk is gebruik te maken van één of meer lokalen bewegingsonderwijs of van binnen een redelijke termijn beschikbaar komende lokalen bewegingsonderwijs voor: 1°. een school voor basisonderwijs of speciaal basisonderwijs, bij noodzakelijk gebruik van: a. ten minste 20 klokuren binnen 1 kilometer gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg; b. ten minste 15 klokuren binnen 3,5 kilometer gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, of c. ten minste 5 klokuren binnen 7,5 kilometer, gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg. 2°. een school voor speciaal onderwijs, speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, bij noodzakelijk gebruik van: a. ten minste 10 groepen speciaal onderwijs binnen 1 kilometer gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg; b. ten minste 10 groepen voortgezet speciaal onderwijs binnen 2 kilometer gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg; c. ten minste 6 groepen speciaal onderwijs binnen 3,5 kilometer gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, of d. ten minste 3 groepen speciaal onderwijs binnen 7,5 kilometer gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, of 3°. een school voor voortgezet onderwijs binnen 2 kilometer gemeten langs de kortste voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg, en een overeenkomstig bijlage II opgestelde prognose aantoont dat gedurende ten minste vijftien jaar de groepen leerlingen waarvoor het door het college vastgestelde aantal klokuren noodzakelijk is, aanwezig zijn of verwacht kunnen worden. B.2 Terrein De noodzaak van het verwerven of uitbreiden van een terrein of een deel daarvan is aanwezig als voor het realiseren van de nieuwbouw of de uitbreiding geen of onvoldoende terrein aanwezig is. B.3 Eerste inrichting De noodzaak van eerste inrichting bewegingsonderwijs is aanwezig als: a. nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikneming bestaand lokaal bewegingsonderwijs voor de school is goedgekeurd, en b. voor de desbetreffende groepen leerlingen van het basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt of voor de desbetreffende leerlingen van het voortgezet onderwijs nog niet eerder bekostiging eerste inrichting bewegingsonderwijs is verstrekt. B.4 Huur van een sportterrein school voor voortgezet onderwijs De noodzaak van huur van een sportveld is aanwezig als het lesrooster buitensport vermeldt, het bevoegd gezag niet beschikt over een eigen sportveld en medegebruik van een sportveld van een ander bevoegd gezag onmogelijk is. B.5 Medegebruik
14
De noodzaak van medegebruik is aanwezig als het door de gemeente vastgestelde aantal klokuren bewegingsonderwijs zodanig is dat daarvoor binnen de op dat moment in gebruik zijnde lokalen bewegingsonderwijs geen plaats is. B.6 Herstel constructiefouten De noodzaak van herstel van constructiefouten is aanwezig als een bouwkundige rapportage uitwijst dat het gaat om constructiefouten die hersteld moeten worden. B.7 Herstel of vervanging van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden De noodzaak van vervangen of herstel van een gebouw, onderwijsleerpakket of meubilair en leer- en hulpmiddelen als gevolg van schade daaraan is aanwezig als door de opgetreden bijzondere omstandigheid het onderwijs in het desbetreffende gebouw wordt gehinderd.
15
Bijlage II – Prognosecriteria A. Algemeen 1. Een prognose van het aantal te verwachten leerlingen van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voor voortgezet onderwijs wordt gemaakt voor een periode van minstens vijftien jaar, met als eerste jaar het jaar waarin de start van de bekostiging wordt gewenst (de prognoseperiode). 2. De prognose omvat gegevens voor minstens een periode van zes jaar (de analyseperiode) met als laatste jaar het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag. De prognose is niet meer dan twee jaar oud. Als basis voor de prognose mag gebruik gemaakt worden van de omvang van de basisgeneratie voor het basisonderwijs zoals het meest recent berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek of het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. 3. Een prognose wordt schriftelijk aangeleverd en bevat in ieder geval de relevante gegevens en berekeningen over de analyse- en prognoseperiode, een beschrijving van de gebruikte programmatuur en een onderbouwing van de aannames waarop de prognose is gebaseerd. B. Voedingsgebied 1. Het voedingsgebied van een school omvat het gebied waaruit het overgrote deel van de leerlingen afkomstig is of zal zijn. 2. De prognose voor een basisschool bevat in ieder geval een beschrijving van het voedingsgebied op wijkniveau. Bij een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs kan, als het voedingsgebied zich over de gemeentegrens uitstrekt, worden volstaan met een opsomming van de gemeenten die tot het voedingsgebied worden gerekend. 3.Voor zover het voedingsgebied kleiner is dan de hele gemeente wordt beredeneerd aangegeven welke berekeningen op de basisgeneratie zijn toegepast. C. Prognose school voor basisonderwijs De prognose van een school voor basisonderwijs geeft per jaar inzicht in het te verwachten aantal leerlingen van de school of nevenvestiging waarbij rekening wordt gehouden met: a. het voedingsgebied; b. de bevolking in het voedingsgebied, verdeeld in relevante leeftijdsgroepen; c. de woningvoorraad en wijzigingen daarin, inclusief een eventuele wijziging van het voedingsgebied; d. veranderingen als gevolg van migratie, sterfte en geboorte in de leeftijdsgroepen, bedoeld onder b; e. veranderingen in de bevolking als gevolg van wijzigingen in de woningvoorraad; f. de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool, en g. het onderwijs dat wordt gegeven. D. Prognose speciale school voor basisonderwijs en school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs De prognose van een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs moet inzicht geven in: a. het voedingsgebied; b. de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven; c. de voorgestelde datum van ingang van bekostiging, en d. als het een school voor meervoudig gehandicapte kinderen betreft, de handicaps van de leerlingen waarvoor de school bestemd is. E. Prognose school voor voortgezet onderwijs De prognose van een school voor voortgezet onderwijs moet inzicht geven in: a. de gemeente van herkomst van de leerlingen b. het voedingsgebied;
16
c. de verdeling van de leerlingen als gevolg van de belangstelling voor de basisschool; d. de basisgeneratie 4 tot en met 11 jaar + 30 procent van de 12 jarigen, en e. de plaats waar het onderwijs moet worden gegeven.
17
Bijlage III – Criteria vaststellen capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte Deel A – Vaststellen capaciteit A.1 Uitgangspunten De capaciteit van gebouwen wordt op basis van onderstaande methodiek vastgesteld. Het college kan in overeenstemming met het bevoegd gezag van een school besluiten tot het verminderen van de met onderstaande methodiek vastgestelde capaciteit, als de hiertoe beschikbaar komende ruimten worden ingezet voor onderwijskundige, culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Als een deel van een gebouw is gerealiseerd met andere dan overheidsmiddelen en hiervoor geen vergoeding wordt genoten, wordt dit deel niet tot de capaciteit van het gebouw gerekend. Dit deel wordt wel geregistreerd. A.1.1 School voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs 1. De capaciteit van een gebouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of voortgezet onderwijs wordt vastgelegd in de bruto vloeroppervlakte van het gebouw en bepaald overeenkomstig bijlage III, deel E. De capaciteit van ieder gebouw wordt afzonderlijk vastgesteld. 2. Voor een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs geldt dat een eventueel aanwezig speellokaal niet in de capaciteitsbepaling wordt meegenomen. Als een speellokaal aanwezig is en de noodzaak van het uitbreiden met een speellokaal, bedoeld in bijlage I, onder A.3.2, aanwezig is, wordt op de bruto vloeroppervlakte 90 vierkante meter in mindering gebracht. 3. De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw van het voortgezet onderwijs wordt vermeerderd met de bruto vloeroppervlakte van de lokalen bewegingsonderwijs. 4. Als sprake is van een schoolgebouw met een bruto-netto-verhouding in de oppervlakte die sterk afwijkt van de sinds 1 januari 1997 gerealiseerde schoolgebouwen, kan het schoolbestuur een verzoek indienen tot vaststelling van een fictieve bruto vloeroppervlakte als grondslag voor de capaciteitsbepaling. A.1.2 Dislocaties, gebouwen met een permanente of tijdelijke bouwaard De capaciteit van dislocaties wordt overeenkomstig bijlage III, deel E, vastgesteld. A.1.3 Rangorde hoofdgebouwen en dislocaties Als een schoolbestuur voornemens is een hoofdvestiging, nevenvestiging of dislocatie af te stoten, wordt in overleg met het college vastgesteld welk gebouw wordt afgestoten. A.1.4 Terrein Het terrein omvat het kadastraal perceel of de kadastrale percelen waarop het schoolgebouw met toebehoren zich bevindt. De terreinoppervlakte is gelijk aan de grootte in de kadastrale registratie van het Kadaster. Als de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein wordt het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. A.1.5 Inventaris Voor de inventaris geldt als uitgangspunt dat op 1 januari 2015 alle scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs en voortgezet onderwijs in de gemeente zijn voorzien van voldoende onderwijsleerpakket, meubilair en leer- en hulpmiddelen. De bruto vloeroppervlakte van de school is de basis voor het vaststellen van de omvang van de aanwezige inventaris. A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs A.1.6.1 Lokalen bewegingsonderwijs.
18
De capaciteit van een lokaal bewegingsonderwijs bedraagt 40 klokuren. A.1.6.2 Terrein De terreinoppervlakte is de oppervlakte zoals vastgelegd bij het Kadaster. Slechts de terreinoppervlakte van de vrijstaande lokalen bewegingsonderwijs gelegen op eigen terrein, los van het terrein van het lesgebouw, wordt geregistreerd. A.1.6.3 Inventaris De inventaris aanwezig op 1 januari 2015 wordt geacht voldoende te zijn. Deel B – Vaststellen ruimtebehoefte B.1 Lesgebouwen B.1.1 School voor basisonderwijs 1. De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen en omvat een speellokaal. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRIN-nummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte is opgebouwd uit een basisruimtebehoefte en een toeslag in verband met de gewichtensom. 2. De basisruimtebehoefte wordt berekend met de formule: B = 200 + 5,03 * L, waarbij: B = Basisruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school is ingeschreven. 3. De toeslag wordt berekend met de formule: T = 1,40 * G, waarbij: T = Toeslag in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. G = Gecorrigeerde gewichtensom, welke als volgt wordt bepaald: 1°. bepaal de (ongecorrigeerde) gewichtensom (= het totaal van alle gewichten van alle ingeschreven leerlingen); 2°. verminder de ongecorrigeerde gewichtensom met een getal ter grootte van 6 procent van het aantal ingeschreven leerlingen, waarbij de gewichtensom niet kleiner dan 0 mag worden. De uitkomst wordt afgerond op een geheel getal; 3°. als de dan verkregen gewichtensom meer bedraagt dan 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen wordt de gewichtensom vastgesteld op 80 procent van het aantal ingeschreven leerlingen. B.1.2 Speciale school voor basisonderwijs 1. De ruimtebehoefte voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald aan de hand van het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend voor elke school met een eigen BRINnummer en voor elke nevenvestiging met een eigen vestigingsnummer. Een nevenvestiging wordt voor het berekenen van de ruimtebehoefte beschouwd als een afzonderlijke school. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule: R = 250 + 7,35 * L, waarbij R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school is ingeschreven. 2. Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter. B.1.3 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs 1. De ruimtebehoefte voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van de onderwijssoort, de categorie (speciaal of voortgezet speciaal), het type vestiging en
19
het aantal leerlingen. De ruimtebehoefte wordt berekend met de formule: R = V + f * L, waarbij R = Ruimtebehoefte in vierkante meter bruto vloeroppervlakte, afgerond op hele vierkante meter. V = Vaste voet in vierkante meter bruto vloeroppervlakte welke is voor: - de hoofdvestigingen voor alle onderwijssoorten, uitgezonderd VSO-ZMLK, 370 vierkante meter, en - de hoofdvestiging VSO-ZMLK, 250 vierkante meter. Voor nevenvestigingen geldt geen vaste voet. f = Factor (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling) overeenkomstig tabel 1, waarin is opgenomen een overzicht van f (vierkante meter bruto vloeroppervlakte per leerling), per onderwijssoort. L = Aantal leerlingen dat op 1 oktober voorafgaande aan elk jaar waarop de prognose betrekking heeft op de school zijn ingeschreven. 2. Een eventueel speellokaal leidt tot een additionele ruimtebehoefte van 90 vierkante meter. Tabel 1 – Ruimtebehoefte (v)so Onderwijssoort SO Slecht horende kinderen (SH) Kinderen met ernstige spraakmoeilijkheden die niet tevens behoren tot dove of slechthorende kinderen (ES) 8,8 Visueel gehandicapten (VISG) Langdurig zieke kinderen (LZ) Zeer moeilijk opvoedbare kinderen (ZMOK) Kinderen in scholen verbonden aan pedagogische instituten (PI) Dove kinderen (DO) 13,8 Lichamelijk gehandicapte kinderen (LG) Meervoudig gehandicapte kinderen (MG) Zeer moeilijk lerende kinderen (ZMLK) 8,8
VSO
12,2
15,5 9,2
B.1.4 School voor voortgezet onderwijs 1. De ruimtebehoefte voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald aan de hand van het ruimtebehoeftemodel. De totale ruimtebehoefte van een instelling voor voortgezet onderwijs is het totaal van twee componenten, te weten: a. een leerlinggebonden component, en b. een vaste voet. 2. De leerlinggebonden component wordt berekend door de in tabel 2.a opgenomen bruto vloeroppervlakten per leerling te vermenigvuldigen met het aantal leerlingen dat op de school voor voortgezet onderwijs staat ingeschreven. De leerlinggebonden component is afhankelijk van de soort onderwijs, de leerweg of de sector die de leerling volgt. 3. De vaste voet is opgenomen in tabel 2.b. De vaste voet voor de hoofdvestiging van de instelling is 980 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Voor een nevenvestiging die op grond van een ministeriële beschikking in aanmerking komt voor aanvullende bekostiging in verband met spreidingsnoodzaak geldt een afzonderlijke vaste voet van 550 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Een tijdelijke nevenvestiging komt niet in aanmerking voor een vaste voet. Naast de vaste voet per instelling wordt per instelling een vaste voet toegekend op de vestiging voor die sectoren waar de beroepsgerichte leerweg(en) wordt aangeboden. 4. De ruimtebehoefte van een school voor voortgezet onderwijs is de som van: a. de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen per onderwijssoort met de bijbehorende normoppervlakten; b. de vaste voet per instelling; c. als dit van toepassing is, een vaste voet per sector, uitgedrukt in bruto vierkante meter, en d. als dit van toepassing is, een vaste voet voor een afdeling praktijkonderwijs. 5. De ruimtebehoefte van een school voor praktijkonderwijs is de som van: a. de uitkomst van de vermenigvuldiging van het aantal leerlingen met de bijbehorende normop20
pervlakten, en b. de vaste voet voor praktijkonderwijs. 6. Als dit noodzakelijk is voor het bepalen van de omvang van de toekenning, kan op basis van deze normering de leegstand in onderwijsruimten binnen een gebouw voor voortgezet onderwijs worden bepaald. Het ruimtebehoeftemodel kent geen afzonderlijke normering voor een orthopedagogisch didactisch centrum. Tabel 2.a – Berekening leerlingafhankelijke ruimtebehoefte voortgezet onderwijs Onderwijssoort
Leerweg
Onderbouw (leerjaar 1 en 2)
1
Ruimtetype
BVO/leerling
-
Algemeen
6,18
Bovenbouw AVO/VWO
-
Algemeen
5,85
Bovenbouw theoretische leerweg
TLW
Algemeen
6,41
-
LWOO
Algemeen
7,07
Bovenbouw techniek
GLW
Algemeen
5,98
-
-
Specifiek
5,47
-
BLW
Algemeen
4,69
-
-
Specifiek
8,99
-
LWOO
Algemeen
4,44
-
-
Specifiek
12,72
Bovenbouw economie
GLW
Algemeen
5,95
-
-
Specifiek
0,89
-
BLW
Algemeen
5,56
-
-
Specifiek
2,25
-
LWOO
Algemeen
5,85
Specifiek
3,06
Algemeen
5,33
Specifiek
2,10
Algemeen
4,71
Specifiek
4,22
Algemeen
4,85
Specifiek
5,53
Algemeen
5,94
Specifiek
0,78
Algemeen
5,37
Bovenbouw zorg/welzijn
GLW BLW LWOO
Bovenbouw landbouw
GLW BLW
1
TLW LWOO GLW BLW
= = = =
theoretische leerweg leerwegondersteunend onderwijs gemengde leerweg beroepsgerichte leerweg (basis- of kader-)
21
LWOO Praktijkonderwijs
Specifiek
2,34
Algemeen
5,03
Specifiek
4,69
Algemeen
4,41
Specifiek
7,72
Tabel 2.b – Vaste voet per instelling voor het berekenen van de ruimtebehoefte voortgezet onderwijs Onderwijssoort
Ruimtetype
Vaste voet
Hoofdvestiging
Algemeen
980
Nevenvestiging met spreidingsnoodzaak
Algemeen
550
Tijdelijke nevenvestiging
0
VMBO-techniek BLW
Specifiek
299
VMBO-economie BLW
Specifiek
196
VMBO-zorg/welzijn BLW
Specifiek
168
VMBO-landbouw BLW
Specifiek
117
Praktijkonderwijs
Algemeen
306]
B.2 Lokalen bewegingsonderwijs 1. De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld: a. voor een school voor basisonderwijs, op 1,5 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder; b. voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, op 2,25 klokuur per week per groep leerlingen 6 jaar en ouder, en c. als het schoolgebouw niet beschikt over een speellokaal, op 3,75 klokuur per week voor de leerlingen 4 en 5 jaar. 2. Bij een school voor voortgezet onderwijs wordt de ruimtebehoefte bepaald op basis van het aantal lestijden bewegingsonderwijs. Hiervoor geldt als maximum het aantal lesuren dat overeenkomstig tabel 3 van het ruimtebehoeftemodel is berekend. Deze berekening is als volgt: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 460. Voor het leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs wordt een aangepaste formule gehanteerd: (aantal leerlingen * 32 * vierkante meter bruto vloeroppervlakte bewegingsonderwijs per leerling) ÷ 322. Tabel 3 – Uitgangspunten vaststellen ruimtebehoefte lokaal bewegingsonderwijs voortgezet onderwijs Onderwijssoort
Leerweg
BVO per leerling
Onderbouw (leerjaar 1 en 2)
-
1,66
Bovenbouw AVO/VWO
-
0,78
Bovenbouw theoretische leerweg
TLW
1,11
-
LWOO
1,26
Bovenbouw techniek
GLW
1,11
22
-
BLW
1,38
-
LWOO
1,57
Bovenbouw economie
GLW
1,11
-
BLW
1,38
-
LWOO
1,57
Bovenbouw zorg/welzijn
GLW
1,11
-
BLW
1,38
-
LWOO
1,57
Bovenbouw landbouw
GLW
1,11
-
BLW
1,38
-
LWOO
1,57
Praktijkonderwijs
-
1,99
Deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte C.1 Voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen Er is sprake van een voorziening voor blijvend gebruik als de overeenkomstig deel C vastgestelde ruimtebehoefte gedurende minstens vijftien jaar blijft bestaan. C.1.1 Nieuwbouw, of vervangende nieuwbouw De omvang van de goedgekeurde voor blijvend gebruik bestemde voorziening nieuwbouw of vervangende nieuwbouw wordt overeenkomstig deel B vastgesteld. C.1.2 Overige voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen 1. Uitbreiding, uitbreiding ter vervanging van een bestaand gebouw, ingebruikneming of medegebruik wordt voor een: a. school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan de drempelwaarde van: 1°. 55 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening basisonderwijs; 2°. 50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening speciaal basisonderwijs; 3°. 50 vierkante meter bruto vloeroppervlakte voor een voorziening voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs; b. school voor voortgezet onderwijs wordt vastgesteld als het verschil tussen de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit en de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte gelijk of groter is dan tien procent van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 vierkante meter. Medegebruik wordt vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig deel B vastgestelde ruimtebehoefte en de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit verhoogd met 10%. 2. Voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs bedraagt de bruto vloeroppervlakte van een speellokaal, in aanvulling op het aantal meters bruto vloeroppervlakte bedoelt in het eerste lid, 90 vierkante meter. C.2 Voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De ruimtebehoefte van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening wordt op dezelfde wijze vastgesteld als de ruimtebehoefte voor een voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. Een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening is voor minstens vier jaar en maximaal vijftien jaar noodzakelijk. Voor het vaststellen van de omvang van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening moet het verschil: 23
a. bij een school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs ten minste 40 vierkante meter bruto vloeroppervlakte bedragen, en b. bij een school voor voortgezet onderwijs voldoen aan het gestelde onder C.1.2, eerste lid, onder b. C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De omvang van een goedgekeurde voorziening: a. voor blijvend of tijdelijk gebruik bestemde voorziening terrein, dan wel uitbreiding van het terrein, wordt bepaald door de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het schoolgebouw te realiseren met inachtneming van de bij of krachtens de wet gestelde eisen ten aanzien van de terreinoppervlakte en de minimumnormen, bedoeld in deel D. b. eerste aanschaf van: 1°. onderwijsleerpakket en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van het onderwijsleerpakket en meubilair voor een school basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, en 2°. leer- en hulpmiddelen en meubilair, of uitbreiding van de eerste aanschaf van leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs, is gekoppeld aan de omvang van de toegekende voorziening. c. tegemoetkoming in eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair voor een school voor voortgezet onderwijs als gevolg van een inpandige aanpassing waarbij algemene of specifieke ruimte wordt omgezet in specifieke of werkplaatsruimte bedraagt het verschil tussen de vergoeding voor eerste inrichting van de bestaande ruimte en de vergoeding voor eerste inrichting van de te creëren ruimte. d. herstel van constructiefouten en herstel van schade aan het gebouw, onderwijsleerpakket, leeren hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden wordt bepaald door de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs. C.4 Lokalen bewegingsonderwijs 1. De omvang van de goedgekeurde voorziening nieuwbouw, vervangende nieuwbouw en uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs wordt: a. voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs vastgesteld op het verschil tussen de overeenkomstig bijlage III, deel A, vastgestelde capaciteit en het overeenkomstig B.2, eerste lid, vastgestelde ruimtebehoefte, en b. voor een school voor voortgezet onderwijs vastgesteld op de overeenkomstig B.2, tweede lid, vastgestelde ruimtebehoefte als de uitbreiding groter of gelijk is dan tien procent van de overeenkomstig deel A vastgestelde capaciteit. 2. De omvang van de goedgekeurde voorziening uitbreiden van een lokaal bewegingsonderwijs van een school voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs, speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke aanvullende vloeroppervlakte om te kunnen voldoen aan de minimumnormen, bedoeld in deel D, onder D.3. 3. De omvang van de goedgekeurde voorziening terrein, of uitbreiding van het terrein, voor een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op de minimaal noodzakelijke terreinoppervlakte om het lokaal, of de uitbreiding van het lokaal te realiseren. 4. De omvang van de goedgekeurde voorziening aanvulling op de eerste aanschaf van het meubilair wordt overeenkomstig bijlage IV bepaald als een lokaal bewegingsonderwijs in gebruik wordt genomen door andere leerlingen dan waarvoor het lokaal oorspronkelijk is bedoeld of wordt uitgebreid. 5. De omvang van de goedgekeurde voorziening herstel van constructiefouten en het herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden, wordt bepaald door de feitelijke kosten voor de activiteiten die minimaal noodzakelijk zijn voor de voortgang van het onderwijs.
24
Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen D.1 Terreinoppervlakte Voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs geldt voor het verharde gedeelte (speelplaats) een minimum terreinoppervlakte van 3 vierkante meter per leerling, met een minimum van 300 vierkant meter netto. Vanaf 200 leerlingen kan worden volstaan met 600 vierkante meter netto. D.2 Speellokaal Een speellokaal heeft een minimum van 90 vierkante meter netto. D.3 Lokaal bewegingsonderwijs 1. De netto vloeroppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is minstens 252 vierkante meter netto en de hoogte minstens 5 meter. 2. Een lokaal bewegingsonderwijs bevat minstens twee kleedruimten met een was- of douchegelegenheid. Deel E – Meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen E.1 Meetinstructie voor schoolgebouwen De bruto vloeroppervlakte van een schoolgebouw wordt vastgesteld volgens NEN 2580. E.2 Aanvulling op de meetinstructie voor de schoolgebouwen E.2.1 (Speciaal) basisonderwijs en speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs 1. De in- en aangebouwde fietsenstallingen en bergingen die uitsluitend van buitenaf bereikbaar zijn, worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend. 2. De oppervlakte van verbindende ruimten tussen in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt toegekend aan het lesgebouw. 3. Bij scheidingswanden tussen lesgebouwen en in- of aanpandige lokalen bewegingsonderwijs wordt de bruto vloeroppervlakte gerekend tot het hart van de scheidingsconstructie. E.2.2 Voortgezet onderwijs De bruto oppervlakte van een gebouw is de som van de bruto vloeroppervlakte van alle tot het gebouw behorende beloopbare binnenruimten. De bruto vloeroppervlakte wordt gemeten op vloerniveau langs de buitenomtrek van de opgaande buitenconstructies die de ruimten omhullen. Tot de bruto oppervlakte behoren eveneens: a. de oppervlakte van trapgaten, liftschachten, en leidingschachten op elk vloerniveau, en b. de oppervlakte van vrijstaande uitwendige kolommen, voor zover groter dan 0,5 vierkante meter. E.2.3 Uitzonderingen 1. De oppervlakten van overdekte niet door vaste buitenbegrenzingen omsloten ruimten worden niet tot de bruto vloeroppervlakte gerekend, ongeacht de vloerconstructie of wijze van verharding. Dit betreft in ieder geval luifels, dakoverstekken, de ruimte onder op kolommen staande verdiepingen, fietsenstallingen. 2. Open brand-of vluchttrappen aan de buitenzijde van een gebouw worden bij de bepaling van de bruto oppervlakte niet meegerekend. 3. Niet beloopbare kelders en zolders worden niet meegerekend.
25
Bijlage IV – Normbedragen voor vergoeding en indexering Deel A – Indexering De normbedragen in deel B worden jaarlijks aangepast in overeenstemming met de onderstaande systematiek van prijsbijstelling: A.1 Nieuwbouw en uitbreiding
1
---------------------------------------
*
MEV, jaar t, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen)
Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw) --------------------------------------Prijsindexcijfer van de bouwkosten van nieuwe woningen, jaar t-1, tweede kwartaal (bron: CBS, kerncijfers, bouwnijverheid, inclusief btw)
MEV, jaar t+1, bruto investeringen door bedrijven in woningen (bron: CPB, Middelen en bestedingen) *
---------------------------------------
1
A.2 Eerste inrichting onderwijsleerpakket, leer- en hulpmiddelen en meubilair
1 --------------------------------------MEV, jaar t, prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector)
*
Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t) --------------------------------------Consumentenprijsindex, alle huishoudens, jaar t-1, per 1 juli (bron: CBS, Kerncijfers, cijfer van de maand juni jaar t-1)
*
MEV, jaar t+1 prijsmutatie netto materiële overheidsconsumptie (bron: CPB, Kerngegevens collectieve sector) ---------------------------------------
1
Deel B – Normbedragen Alle in dit deel genoemde bedragen zijn inclusief BTW. A. Nieuwbouw met permanente bouwaard A.1 Kostencomponenten nieuwbouw 1. De financiële normering voor nieuwbouw valt uiteen in de volgende kostencomponenten: a. kosten voor terrein; b. bouwkosten; c. toeslag voor het herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw; d. als het een school voor voortgezet onderwijs betreft, toeslag paalfundering;
26
e. als het een speciale school voor basisonderwijs of een school voor speciaal onderwijs betreft een toeslag voor het realiseren van een afzonderlijk speellokaal, en f. als het een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs betreft, toeslag voor het aanbrengen van een liftinstallatie. 2. Als vervangende nieuwbouw wordt gecombineerd met het uitbreiden van een gebouw ter vervanging van een ander gebouw, gelden de bedragen bedoeld in paragraaf B. A.2 Kosten voor terreinen Het benodigde bouwrijpe terrein wordt door de gemeente, eventueel na aankoop, om niet aan het schoolbestuur beschikbaar gesteld en het juridisch eigendom wordt aan hen overgedragen. De kosten van een terrein worden opgenomen op het programma, zowel bij aankoop van een terrein als in de situatie dat de gemeente een terrein beschikbaar stelt. De kosten voor het terrein worden bepaald op de in de gemeente gangbare wijze van waardevaststelling van terreinen. Bij vervangende nieuwbouw op dezelfde plaats als het oude gebouw behoren de kosten voor het slopen van het oude gebouw tot de kosten voor terreinen. A.3.1 Bouwkosten 1. Tot de bouwkosten behoren: a. de bouwkosten van het gebouw, inclusief fundering, en b. de kosten van de aanleg en inrichting van het schoolterrein. 2. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Met deze vergoedingsbedragen moet de in overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd. A.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: 2 € 666.689,57 Startbedrag voor de realisatie van de eerste 350 m2 bvo 2 Voor elke volgende m bvo € 1.140,89 A.3.3 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: € 1.080.237,73 Startbedrag voor de realisatie van de eerste 670 m2 bvo, waarin niet Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventueel € 1.194,66 speellokaal Toeslag voor elk speellokaal € 102.495,11 A.3.4 Bouwkosten school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag, voor de realisatie van de eerste 677 m2 bvo, € 1.039.554,13 waarin niet begrepen een eventueel speellokaal Voor elke volgende m2 bvo, waarin niet begrepen een eventu- € 1.187,58 eel speellokaal Toeslag voor elk speellokaal € 102.495,11 Toeslag liftinstallatie als bij nieuwbouw een liftinstallatie € 100.742,02 inclusief een schacht wordt aangebracht A.3.5 Bouwkosten school voor voortgezet onderwijs 1. Er is geen onderscheid in de normbedragen tussen nieuwbouw en uitbreiding.
2
Onder m2 bvo wordt hier en verder verstaan: vierkante meter bruto vloeroppervlakte.
27
2. De sectieafhankelijke kosten bestaan voor projecten vanaf 460 vierkante meter bruto vloeroppervlak uit een vast bedrag per voorziening en een vast bedrag per sectie. 3. Voor projecten kleiner dan 460 vierkante meter bruto vloeroppervlakte worden geen sectieafhankelijke kosten per project toegekend. Deze kosten zijn namelijk opgenomen in de bedragen voor de ruimteafhankelijke kosten per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. 4. De bedragen zijn opgenomen in de tabel met vaste bedragen per vierkante meter bruto vloeroppervlakte en vaste bedragen per voorziening. 5. Voor het berekenen van de vergoeding voor de: a. ruimteafhankelijke kosten wordt het overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aantal vierkante meter per type ruimte van de voorziening, vermenigvuldigd met onderstaande bedragen per ruimtesoort: < 460 m2
> 460 <2.500 m2
> 2.500 m2
Algemene en specifieke ruimte € 1.784,94 € 1.059,30 € 1.033,93 Werkplaatsen € 1.743,37 € 1.410,24 € 1.410,24 Werkplaatsen consumptief € 2.116,98 € 1.783,86 € 1.783,86 b. sectieafhankelijke kosten wordt de vergoeding voor de algemene vaste voet of de vaste voet voor de algemene sectie of de werkplaatssectie, afhankelijk van de secties waaruit de overeenkomstig bijlage III, deel C, toegekende voorziening bestaat, verhoogd met de onderstaande bedragen: > 2.500 m2 <460m2 > 460 <2.500 m2 Algemeen € 0,00 € 112.625,40 Algemene sectie € 0,00 € 221.075,15 € 308.617,49 Werkplaatssectie € 0,00 € 40.877,53 6. Tot de algemene en specifieke ruimte behoren: a. (uiterlijke) verzorging/mode en commercie: huishoudkunde, gezondheidskunde, uiterlijke verzorging, mode en commercie, en b. handel/verkoop/administratie: verkooppraktijk, kantoorpraktijk, etaleren. 7. Tot de werkplaatsen behoren: a. techniek algemeen: 1°. Bouwtechniek; 2°. Machinale houtbewerking; 3°. Meten; 4°. Elektrotechniek; 5°. Installatietechniek; 6°. Lasserij; 7°. Metaal; 8°. Motorvoertuigentechniek, en 9°. Mechanische techniek; b. consumptief: werkplaats consumptieve techniek; c. grafische techniek: werkplaats grafische techniek, en d. landbouw: groen-praktijk. 8. De overige ruimten behoren tot de categorie algemene ruimte. A.3.6 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs 1. Voor de school voor voortgezet onderwijs is het bedrag van de normkosten gebaseerd op een standaardlocatie. Voor de volgende aanvullende investeringskosten wordt, indien noodzakelijk, een aanvullend bedrag beschikbaar gesteld: a. paalfundering, en b. bemaling. 2. De aanvullende vergoeding is afhankelijk van de benodigde paallengte in relatie met de omvang van de bouw in bruto vloeroppervlakte en wordt bepaald op basis van de volgende formules: Nieuwbouw en uitbreiding < 1000 m2 Paallengte 1 tot 15 meter € 3.283,18 + (€ 17,23 * A) Paallengte 15 tot 20 meter € 3.495,36 + (€ 29,24 * A)
28
Paallengte 20 meter of langer
€ 3.902,46
+
(€ 52,14 * A)
Uitbreiding ≥ 1000 m2 Paallengte 1 tot 15 meter € 4.009,36 + (€ 6,03 * A) Paallengte 15 tot 20 meter € 5.229,55 + (€ 15,66 * A) Paallengte 20 meter of langer € 7.941,51 + (€ 31,66 * A) 3. Als de grondwaterstand minder dan 1 meter onder het maaiveld ligt, is bemaling noodzakelijk en wordt een aanvullend bedrag per vierkante meter goedgekeurde terreinoppervlakte toegekend. De vergoeding bedraagt € 11,18 per vierkante meter terrein. A.3.7 Toeslag voor herstel van terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw school voor primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs. 1. Als de vervangende nieuwbouw voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs plaatsvindt op dezelfde plaats, moet het desbetreffende terrein, nadat de bouw is afgerond, worden hersteld en moeten de leerlingen verhuizen naar een tijdelijke, vervangende locatie. De genormeerde vergoeding voor deze kosten is gebaseerd op een vast bedrag per vierkante meter bruto vloeroppervlakte. 2. De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Permanente bouw per m2 bvo € 46,25 Tijdelijke bouw per m2 bvo € 31,74 3. De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: € 53,05 Permanente bouw per m2 bvo Tijdelijke bouw per m2 bvo € 26,54 B. Uitbreiding met permanente bouwaard B.1 Reikwijdte Deze paragraaf is van toepassing op de uitbreiding van de huisvesting in permanente bouwaard van een school voor basisonderwijs of een speciale school voor basisonderwijs tot 1035 vierkante meter bruto vloeroppervlakte en van een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs tot 1000 vierkante meter bruto vloeroppervlakte. Op overige uitbreidingen is paragraaf A overeenkomstig van toepassing. B.2 Kosten terrein Als uitbreiding van het terrein noodzakelijk is, is het bepaalde in A.2 overeenkomstig van toepassing op het vaststellen van de kosten voor het voor uitbreiding benodigde terrein. B.3.1 Bouwkosten 1. Tot de bouwkosten behoren: a. de bouwkosten van het gebouw, en b. kosten voor extra aanleg en inrichting van een deel van het schoolterrein. 2. De vergoeding bestaat uit een startbedrag, inclusief een aantal vierkante meters, en een bedrag per vierkante meter. Met deze vergoedingsbedragen moet de overeenkomstig bijlage III, deel C, vastgestelde aanvullende ruimtebehoefte worden gerealiseerd. B.3.2 Bouwkosten school voor basisonderwijs De vergoeding voor een basisschool wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij uitbreidingen van 115 m2 bvo of groter € 97.630,04 2 Startbedrag bij uitbreidingen van 55 tot 115 m bvo € 65.086,70 Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 1.300,53
29
B.3.3 Bouwkosten speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij uitbreidingen van 105 m2 bvo of groter € 100.399,24 2 Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 105 m bvo € 66.932,83 Naast het startbedrag voor elke m2 bvo, waarin niet begrepen € 1.326,45 een eventueel speellokaal Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in € 117.048,33 combinatie met uitbreiding van de school Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal, zonder gelijk€ 215.200,42 tijdige uitbreiding van de school B.3.4 Bouwkosten school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of speciaal of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij uitbreidingen van 96 m2 bvo of groter € 90.931,93 Startbedrag bij uitbreidingen van 50 tot 96 m2 bvo € 60.621,29 Naast het startbedrag voor elke m2 bvo, waarin niet begrepen € 1.329,08 een eventueel speellokaal Toeslag voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo) in € 102.495,11 combinatie met uitbreiding van de school Vergoeding voor elk afzonderlijk speellokaal (90 m2 bvo), € 215.200,42 zonder gelijktijdige uitbreiding van de school Toeslag liftinstallatie als bij uitbreiding een liftinstallatie € 121.090,08 inclusief een schacht wordt aangebracht B.3.5 Toeslag paalfundering school voor voortgezet onderwijs Het bepaalde in A.3.6 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor paalfundering en bemaling bij uitbreiding. B.3.6 Toeslag voor het herstel van het terrein en verhuiskosten bij vervangende bouw op dezelfde plaats Het bepaalde in A.3.7 is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de omvang van de vergoeding voor het herstel van terrein en verhuizing bij uitbreiding. C. Tijdelijke voorziening C.1 Vergoedingsbedragen tijdelijke voorzieningen 1. De vergoedingsbedragen voor tijdelijke voorzieningen zijn afgestemd op de investeringslasten van voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen: a. nieuwbouw van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw als hoofdlocatie; b. uitbreiding van een permanente hoofdlocatie met een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw, en c. uitbreiding van bestaande voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen. 2. In aanvulling op het eerste lid wordt rekening gehouden met het bekostigen van een tijdelijke voorziening door middel van huur van een voor tijdelijk gebruik bestemd gebouw. C.2 Kosten voor terreinen Als een tijdelijke voorziening niet gerealiseerd kan worden op het aanwezige terrein, worden de kosten voor het benodigde terrein bepaald overeenkomstig A.2. C.3.1 Nieuwbouw als hoofdlocatie/uitbreiding van permanente hoofdlocatie De vergoeding voor een tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de kosten van herstel en inrichting van terreinen, de kosten van paalfundering en de eenmalige aansluitkosten op nutsvoorzieningen. 30
C.3.2 Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: € 37.966,88 Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo € 25.311,26 Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 933,03 C.3.3 Vergoeding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs 1. De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: € 39.793,33 Startbedrag bij nieuwbouw van 80 m2 bvo of groter Startbedrag bij nieuwbouw van 40 tot 80 m2 bvo € 26.890,74 Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 914,15 2. Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen en voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen. C.3.4 Vergoeding school voor voortgezet onderwijs De vergoeding voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de vergoedingsformule € 567,99 * A + € 39.049,94, waarbij A het overeenkomstig bijlage III, deel C, bepaalde aantal vierkante meter bruto vloeroppervlakte aan tijdelijke huisvesting is. C.4.1 Uitbreiding van bestaande tijdelijke voorzieningen primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs 1. De vergoeding voor uitbreiding bestaande tijdelijke voorziening bestaat uit een startbedrag en een bedrag per vierkante meter. In deze bedragen zijn begrepen de bouwkosten, de toeslag voor paalfundering en de toeslag voor herstel en inrichting van terreinen. 2. Paragraaf A is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor sloopkosten van het oude gebouw, herstel en inrichting van terreinen en voor tijdelijke verhuizing van de leerlingen. C.4.2 Vergoeding basisschool en speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een basisschool en een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter € 21.341,49 Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo € 14.227,66 Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 977,65 C.4.3 Vergoeding school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag bij uitbreiding van 80 m2 bvo of groter € 21.639,41 Startbedrag bij uitbreiding van 40 tot 80 m2 bvo € 14.426,27 Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 966,51 C.5 Huur van voor tijdelijk gebruik bestemde gebouwen Huur van een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening en huur van een bestaand gebouw worden vergoed op basis van de werkelijke kosten. D. Eerste inrichting D.1.1
Uitbreiding onderwijsleerpakket en meubilair
31
Bij uitbreiding met onderwijsleerpakket en meubilair wordt het uit te keren bedrag van de vergoeding bepaald aan de hand van het verschil tussen de al toegekende investeringsbedragen en de nieuw berekende vergoeding. D.1.2 Vergoeding basisschool De vergoeding voor een basisschool wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag € 38.300,32 Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 133,98 D.1.3 Vergoeding speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor een speciale school voor basisonderwijs wordt vastgesteld op basis van de volgende bedragen: Startbedrag € 81.259,53 Naast het startbedrag voor elke m2 bvo € 138,61 D.1.4 Vergoeding school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs De vergoeding voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Startbedrag Naast het startbedrag voor elke m2 bvo SO/VSO-doven € 136.914,55 € 238,99 SO/VSO-sh € 124.375,97 € 309,74 SO/VSO-esm € 115.897,11 € 154,02 SO/VSO-visg € 164.481,07 € 293,96 SO/VSO-lz € 104.887,65 € 144,84 SO/VSO-lg € 123.482,28 € 282,37 SO/VSO-zmlk € 103.258,59 € 122,87 SO/VSO-zmok € 100.790,31 € 141,25 SO/VSO-pi € 101.681,28 € 153,39 SO/VSO-mg € 125.025,87 € 125,29 D.1.5 Vergoeding speellokaal speciale school voor basisonderwijs De vergoeding voor onderwijsleerpakket en meubilair voor de inrichting van een speellokaal voor een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs bedraagt € 7.415,30. D.2 School voor voortgezet onderwijs 1. De vergoeding voor eerste inrichting leer- en hulpmiddelen en meubilair is gekoppeld aan de toe te kennen voorziening nieuwbouw, niet zijnde vervangende nieuwbouw, uitbreiding en ingebruikneming, niet zijnde ingebruikneming ter vervanging van een bestaand gebouw. Aanspraak op deze vergoeding bestaat als de eerste inrichting nog niet eerder door het rijk of de gemeente is bekostigd. De hoogte van de vergoeding wordt berekend door vast te stellen het verschil tussen de al toegekende vergoeding en de vergoeding die is vastgesteld op basis van de te realiseren bruto vloeroppervlakte per ruimtetype. De hoogte van de vergoeding per ruimtetype wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Ruimtetype Functie m2 Algemeen € 158,06 Specifiek (Uiterlijke) verzorging/mode en commercie € 369,42 Handel/verkoop/administratie € 225,99 Praktijkonderwijs € 303,42 Werkplaatsen Techniek algemeen € 387,57 Consumptief € 750,55 Grafische techniek € 1.434,94 Landbouw € 0,00
32
2. Als in plaats van uitbreiding van het schoolgebouw medegebruik van een voor een school bestemd gebouw wordt gevorderd, wordt inventaris slechts toegekend als de inventaris in de voor medegebruik aangewezen ruimte ontbreekt of niet geschikt is. E. Lokalen bewegingsonderwijs E.1 Bouwkosten nieuwbouw 1. De vergoeding van de bouwkosten voor nieuwbouw van een lokaal bewegingsonderwijs met een netto speeloppervlakte van 252 vierkante meters bedraagt € 700.859,23 als deze op het schoolterrein gerealiseerd kan worden, of € 715.034,52 als deze op een afzonderlijk terrein gerealiseerd wordt. In deze vergoeding zijn opgenomen de kosten van fundering op staal en inrichting van het terrein. 2. Scholen met lichamelijk gehandicapte leerlingen, meervoudig gehandicapte leerlingen of zeer moeilijk lerende leerlingen wordt een toeslag toegekend van 50 vierkante meter. Het normbedrag van deze toeslag is € 70.306,32. 3. Als paalfundering noodzakelijk is wordt een toeslag gegeven op basis van de volgende bedragen: Paallengte Vergoeding Vergoeding bij ruimten LG en MG 1<15m € 14.097,01 € 17.774,32 15<20m € 19.433,46 € 24.616,04 >20m € 27.293,44 € 35.426,62 E.2 Uitbreiding Het bepaalde in E.1, eerste lid, is overeenkomstig van toepassing op het bepalen van de hoogte van de vergoeding voor uitbreiding van een lokaal bewegingsonderwijs. Bij lokalen bewegingsonderwijs met een oefenvloer van 140 vierkante meter netto speeloppervlakte of minder, kan de oefenvloer worden uitgebreid tot een oppervlakte van 252 vierkante meter. De hoogte van de vergoeding wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Paallengte Uitbreiding Normbedrag 1 < 15 meter 15 < 20 meter > 20 meter 112 t/m 120 m2 € 162.835,79 € 6.310,99 € 10.930,99 € 17.870,96 121 t/m 150 m2 € 197.949,27 € 7.891,30 € 13.660,22 € 22.338,70 E.3.2 OLP/meubilair school voor basisonderwijs en speciaal basisonderwijs De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een basisschool of een speciale school voor basisonderwijs bedraagt € 51.310,54. E.3.3 OLP/meubilair school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs De vergoeding voor de eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor speciaal onderwijs of voor voortgezet speciaal onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Schoolsoort Bedrag in euro SO-doven € 40.917,05 SO-sh/esm € 40.677,02 SO-visg € 49.245,65 SO-lg/mg € 53.943,88 SO-lz/pi € 38.691,75 SO-zmlk € 38.691,75 SO-zmok € 38.612,13 VSO-doven € 47.970,54 VSO-sh/esm € 49.222,23 VSO-visg € 58.558,40 VSO-lg/mg € 60.075,30 VSO-lz/pi € 47.277,37 VSO-zmlk € 47.277,37 VSO-zmok € 42.203,87 33
SOVSO-doven SOVSO-sh/esm SOVSO-visg SOVSO-lg/mg SOVSO-lz/pi SOVSO-zmlk SOVSO-zmok
€ 49.677,13 € 53.253,05 € 60.768,46 € 61.710,46 € 51.307,01 € 51.307,01 € 42.682,77
E.3.4 Meubilair/leer- en hulpmiddelen school voor voortgezet onderwijs De vergoeding voor de eerste inrichting meubilair of leer- en hulpmiddelen voor een lokaal bewegingsonderwijs voor een school voor voortgezet onderwijs wordt bepaald op basis van de volgende bedragen: Meubilair Leer- en hulpmiddelen Totaal Eerste lokaal € 1.083,67 € 64.621,30 € 65.704,97 Tweede lokaal € 1.083,67 € 50.409,52 € 51.393,19 Derde lokaal € 1.083,67 € 21.915,70 € 22.999,37 Oefenplaats 1 € 0,00 € 14.271,50 € 14.271,50 Oefenplaats 2 € 0,00 € 1.647,45 € 1.647,45 E.4 Medegebruik/huur van een niet-eigen voorziening Naast bewegingsonderwijs in een eigen lokaal van de school is ook bewegingsonderwijs mogelijk in een bestaand lokaal bewegingsonderwijs door middel van: a. medegebruik van een gebouw van een andere school of de gemeente, of b. huur van een gebouw van een commerciële exploitant. F. Vergoeding feitelijke kosten De vergoeding van de feitelijke kosten boven € 1000,- excl BTW als bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt gebaseerd op de door het college goedgekeurde offerte en verhoogd met 8 procent voor de kosten van technische advisering, voor zover het een voorziening betreft als bedoeld in artikel 2, onder b en c. G. Huur sportvelden 1. Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van de huur van een sportveld voor maximaal 8 weken per jaar. De vergoeding voor deze kosten bedraagt voor de periode van 8 weken € 20,94 per klokuur. 2. Aanspraak op vergoeding als bedoeld in het eerste lid bestaat uitsluitend als de school voor voortgezet onderwijs niet beschikt over een eigen sportveld en geen gebruik maakt van een sportveld dat door de gemeente is gefinancierd.
34
Bijlage V – Criteria voor het vaststellen van de prioriteit van de aangevraagde voorziening 1. Algemeen Prioriteiten worden vastgesteld als het overeenkomstig artikel 11 vastgestelde bekostigingsplafond onvoldoende is om alle aangevraagde voorzieningen die in aanmerking komen om te worden opgenomen op het programma te honoreren. Op basis van de gestelde prioriteiten wordt een rangorde vastgesteld van de voorzieningen waarvan is vastgesteld dat die voor bekostiging in aanmerking komen. Daarna wordt vastgesteld voor welke voorzieningen het bekostigingsplafond voldoende is en deze voorzieningen worden opgenomen op het programma. De voorzieningen die niet worden opgenomen op het programma worden op het overzicht geplaatst. 2. Onderscheid voorzieningen 1. Bij het stellen van de prioriteiten wordt onderscheid gemaakt in voorzieningen die noodzakelijk zijn: a. om capaciteitstekorten op te heffen, en b. om een adequaat niveau te handhaven. 2. Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder a, vallen onder hoofdprioriteit 1. Het betreft de volgende voorzieningen: a. nieuwbouw, inclusief terrein; b. uitbreiding, indien van toepassing, inclusief terrein; c. in gebruik nemen bestaand gebouw, indien van toepassing, inclusief terrein; d. verplaatsen tijdelijke gebouwen; e. eerste inrichting met onderwijsleerpakket of meubilair of leer- en hulpmiddelen; f. uitbreiding eerste inrichting met onderwijsleerpakket en meubilair of leer- en hulpmiddelen, en g. medegebruik. 3. Voorzieningen als bedoeld in het eerste lid, onder b, vallen onder hoofdprioriteit 2. Het betreft de volgende voorzieningen: a. vervangende nieuwbouw, indien van toepassing, inclusief terrein; b. herstel van een constructiefout, en c. herstel en vervanging in verband met schade. 4. De onder hoofdprioriteit 2 opgenomen voorziening vervangende nieuwbouw valt onder hoofdprioriteit 1 op het moment dat deze voorziening gecombineerd wordt met een uitbreiding van de capaciteit en de vervangende nieuwbouw noodzakelijk is omdat wordt voldaan aan het criterium genoemd onder in bijlage I, deel A, onder A.2. 3. Hoofd- en subprioriteit 1. Om te komen tot het vaststellen van de prioriteit wordt een onderverdeling gemaakt in hoofdprioriteit en subprioriteit. 2. Voor het vaststellen van de prioriteiten wordt voor de onder 2, eerste lid, onder a, genoemde voorzieningen de ruimtebehoefte vastgesteld overeenkomstig bijlage III, deel C. Deze voorzieningen omvatten zowel de schoolgebouwen als de lokalen bewegingsonderwijs. 3. Nadat de onderverdeling naar hoofdprioriteiten heeft plaatsgevonden moet worden vastgesteld welke voorzieningen in aanmerking komen om op het programma te worden geplaatst. Dit vindt plaats op basis van het vaststellen van de subprioriteit. Bij hoofdprioriteit 1 worden de volgende uitgangspunten gehanteerd om vast te stellen welke voorzieningen voor het plaatsen op het programma in aanmerking komen: a. als eerste die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie met herschikking van schoolgebouwen; b. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort opheft in een situatie zonder herschikking van schoolgebouwen, en c. vervolgens die voorziening die relatief gezien een zo groot mogelijk kwantitatief tekort aan lokalen bewegingsonderwijs en sportterreinen opheft.
35
36
7 by Toelichting vvho 2015.pdf
Toelichting verordening voorzieningen huisvesting onderwijs gemeente Sliedrecht 2015 Artikelsgewijze toelichting Artikel 1. Begripsbepalingen De begripsomschrijving ‘bevoegd gezag’ en ‘aanvrager’ omvatten alle bevoegde gezagsorganen die een volgens de wet bekostigde voorziening onderwijshuisvesting in stand houden die geheel of gedeeltelijk staat op het grondgebied van de gemeente (hoofdvestiging, nevenvestiging, tijdelijke nevenvestiging, dislocatie). Artikel 2. Omschrijving voorzieningen in de huisvesting Artikel 2 vermeldt de voorzieningen onderwijshuisvesting die op grond van de Wet op het primair onderwijs (WPO), Wet op de expertisecentra (WEC) en Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) door het bevoegd gezag bij het college kunnen worden aangevraagd. Deze hebben een limitatief karakter. Dit betekent dat het college deze niet kan inperken. Niet alleen voor de schoolgebouwen, maar ook voor de lokalen bewegingsonderwijs kan een voorziening huisvesting onderwijs worden aangevraagd. Voorzieningen die een bevoegd gezag wenst, maar die niet in de onderwijswetten zijn opgenomen, dus geen voorziening in de onderwijshuisvesting zijn, vallen buiten het bereik van deze verordening. Dit gaat om voorzieningen waarvoor het bevoegd gezag een vergoeding van de minister van OCW ontvangt via de rijksvergoeding materiële instandhouding (bijv. onderhoud, aanpassingen, vervangen cv-ketel, meubilair). Het college wijst een dergelijk aangevraagde voorziening af op grond van artikel 100, eerste lid, onder a, van de WPO, artikel 98, onder a, van de WEC, artikel 76k, onder a, van de WVO. In het kader van lokaal maatwerk heeft het college de vrijheid om aanvullende voorzieningen te bekostigen. Daarbij geldt dat de gemeenten geen uitgaven mogen doen voor een niet door de gemeente in stand gehouden school dan op grond van de wet (artikel 6 van de WPO en WEC en artikel 77 van de WVO). Voor het bekostigen van de voorzieningen die geen onderdeel uitmaken van de voorzieningen onderwijshuisvesting moet zodoende een andere juridische basis worden vastgesteld. Dit kan door middel van een Verordening materiële financiële gelijkstelling. Deze zal in het tweede kwartaal van 2015 aan de raad ter besluitvorming aangeboden worden. Onderdeel a. De voor blijvend of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen 1° Het begrip nieuwbouw omvat tevens het begrip vervangende nieuwbouw. 2° Uitbreiding is het gevolg van een toename van het aantal leerlingen op de school. Het bevoegd gezag komt voor het bekostigen van uitbreiding in aanmerking als wordt voldaan aan de in bijlage I opgenomen criteria (noodzaak van de voorziening) en de gevraagde uitbreiding gelijk of groter is dan de in bijlage III, deel C, opgenomen drempelwaarde. 3° Ingebruikgeving kan plaatsvinden als een aanvraag voor het bekostigen van de voorziening (vervangende) nieuwbouw of uitbreiding is ontvangen en het college een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan beschikbaar heeft. Het kan gaan om een onderwijsgebouw dat geheel leeg staat en nog een onderwijsbestemming heeft, maar ook om een niet-onderwijsgebouw. Bij ingebruikgeving van een onderwijsgebouw of een niet-onderwijsgebouw moet het gebouw geschikt zijn of geschikt gemaakt worden voor het onderwijs van de betreffende school. Een schoolgebouw van een school voor basisonderwijs is bijv. niet automatisch geschikt voor het huisvesten van een speciale school voor basisonderwijs. Het in gebruik geven van een gebouw moet worden onderscheiden van medegebruik, zie 8°. 4° Verplaatsing is alleen mogelijk van die lokalen die gelet op de bouwaard van het gebouw verplaatst kunnen worden. Dit betreft over het algemeen tijdelijke huisvesting die in semipermanente gebouwen is gerealiseerd. 5° Terrein is noodzakelijk voor het realiseren van nieuwbouw en kan noodzakelijk zijn bij vervangende nieuwbouw en uitbreiding. Of bij vervangende nieuwbouw en uitbreiding terrein noodzakelijk is, is afhankelijk van de situering van de voorgenomen investering en de oppervlakte van het terrein. 6°/7° Onderwijsleerpakket en meubilair resp. leer- en hulpmiddelen wordt in principe alleen
toegekend op het moment dat ook nieuwbouw (eerste voorziening) en uitbreiding van een schoolgebouw of lokaal bewegingsonderwijs wordt toegekend. Een uitzondering is de situatie dat het college een school heeft gehuisvest in een schoolgebouw dat een grotere capaciteit heeft dan de ruimtebehoefte en de toekenning van de eerste inrichting is gebaseerd op het werkelijk aantal leerlingen vanaf de start van de school. In die situatie heeft het bevoegd gezag nog aanspraak op bekostiging van eerste inrichting bij toename van het aantal leerlingen als wordt voldaan aan de drempelwaarde genoemd in bijlage III, deel C. Bij vervangende nieuwbouw wordt geen eerste inrichting toegekend omdat het bevoegd gezag in het verleden al bekostiging voor de eerste inrichting heeft ontvangen. Zie verder de toelichting in bijlage III, deel C. 8° Medegebruik is het gebruik van ruimte in een schoolgebouw of lokaal bewegingsonderwijs die het bevoegd gezag, dat juridisch eigenaar is, niet nodig heeft voor het huisvesten van het aantal leerlingen dat op de school staat ingeschreven. Er is dan sprake van ‘leegstand’. Medegebruik is uitsluitend mogelijk als de leegstand hoger is dan de in bijlage III, deel C, opgenomen drempelwaarde resp. het lokaal bewegingsonderwijs niet volledig is ingeroosterd. Onderdeel b. Herstel van constructiefouten Voor de omschrijving van het begrip ‘constructiefouten’ is aangesloten bij een ‘definitie’ die in het verleden door middel van jurisprudentie tot stand is gekomen. Als een constructiefout de voortgang van het onderwijs belemmert kan voor het herstel van de constructiefout de spoedprocedure (artikel 19 e.v.) worden gevolgd. Is er geen sprake van een bedreiging voor de voortgang van het onderwijs, dan kan het herstel worden aangevraagd op grond van de reguliere procedure. Dit betekent dat een constructiefout dan wordt opgenomen op het programma of overzicht, afhankelijk van het feit of deze voorziening past binnen het door het college vastgestelde bekostigingsplafond. Onderdeel c. Herstel in verband met schade In de onderwijswetten is als voorziening huisvesting onderwijs het begrip ‘bijzondere omstandigheden’ opgenomen. Dit begrip is in de verordening niet verder uitgewerkt, omdat ‘bijzondere’ omstandigheden zich niet uitputtend laten beschrijven. Voor het bekostigen van ‘herstel en vervanging in verband met schade aan een gebouw’ geldt de aanvraagprocedure van het programma, of de aanvraagprocedure in het kader van spoedeisendheid (de voortgang van het onderwijs wordt belemmerd door bijv. schade door inbraak of brand). Het college kan zich voor deze zaken verzekeren. Heeft het college geen verzekering afgesloten, dan is sprake van ‘eigen risico’ voor het college. Onderdeel d. Huur van een sportterrein Deze voorziening is noodzakelijk als in de gemeente een school voor voortgezet onderwijs is gevestigd. Onder de voorwaarden genoemd in bijlage I, deel B, onder B.4 en bijlage IV, onder F kan een schoolbestuur in het voortgezet onderwijs aanspraak maken op een vergoeding voor het huren van een sportterrein voor buitensportactiviteiten. Voorwaarde is dat het schoolbestuur niet beschikt over een eigen sportterrein en geen gebruik kan maken van een met gemeentelijke middelen gerealiseerd sportterrein. Artikel 3. Voorbereidingskrediet Het voorbereidingskrediet kan worden aangevraagd voor zowel de situatie dat de investering wordt bekostigd op basis van de normbedragen als op basis van de feitelijke kosten. Doelstelling van het voorbereidingskrediet is dat het bevoegd gezag vroegtijdig kan starten met de voorbereiding van een bouwplan. Uitgangspunt van het voorbereidingskrediet is dat er een principebesluit ligt dat de voorziening, waarvoor het voorbereidingskrediet wordt aangevraagd, na het indienen van de aanvraag voor het bekostigen van de voorziening op het eerstvolgende programma wordt opgenomen. Het voorbereidingskrediet stelt het bevoegd gezag in de gelegenheid om een voor aanbesteding gereed bouwplan te ontwikkelen resp. een aanbesteding te laten plaatsvinden. Uitsluitend als de investering wordt bekostigd op basis van de feitelijke kosten wordt de op basis van het bouwplan opgestelde kostenraming resp. de uitkomst van de aanbesteding opgenomen op het programma. Heeft voorafgaande aan het vaststellen van het programma nog geen aanbesteding plaatsgevonden, dan kan de aanbesteding of het vragen van offertes plaatsvinden nadat het programma is vastgesteld. Door te
2
werken met een voorbereidingskrediet kan het realiseren van een bouwplan worden bespoedigd. Het beschikbaar gestelde voorbereidingskrediet maakt onderdeel uit van het totale investeringsbedrag en wordt in mindering gebracht op het totaal vastgestelde investeringskrediet. Artikel 4. Vaststellen vergoeding voorzieningen Dit artikel bepaalt op welke wijze de voorzieningen huisvesting onderwijs worden bekostigd. Dit kan op basis van normbedragen (normatieve kosten) of op basis van feitelijke kosten. De normbedragen voor de diverse voorzieningen die op basis daarvan worden bekostigd zijn opgenomen in bijlage IV, deel B. Wordt het normbedrag beschikbaar gesteld, dan heeft het bevoegd gezag aanspraak op het beschikbaar stellen van het volledige normbedrag, onafhankelijk van de werkelijke kosten. Dit betekent dat als de werkelijke kosten hoger of lager zijn dan het normbedrag (= uitkomst aanbesteding) in de ene situatie het schoolbestuur een financieel voordeel heeft en in de andere situatie een financieel nadeel. Bij een financieel voordeel moet het schoolbestuur de beschikbare middelen wel inzetten voor het doel waarvoor het is verstrekt: investeren in de voorziening huisvesting onderwijs. Het bedrag van de bekostiging, gebaseerd op de feitelijke kosten, wordt vastgesteld op basis van ontvangen offertes (de zgn. offertelijn, zie ook artikel 13, eerste lid). Artikel 5. Informatieverstrekking Dit artikel verplicht het bevoegd gezag aan het college alle informatie te verstrekken die noodzakelijk is om de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs op een verantwoorde wijze te kunnen uitvoeren (zie artikel 112 van de WPO, artikel 110 van de WEC en artikel 76w van de WVO). Deze informatie staat los van de informatie die wordt gevraagd als onderdeel van een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening. Het betreft de actuele gegevens, zoals: - gegevens van het bevoegd gezag (o.a. naam en adres voorzitter en secretaris en bankrekeningnummer); - gegevens van de school (o.a. naam school, naam directeur, adres school, telefoonnummer); - bruto vloeroppervlakte schoolgebouw; - naam contactpersoon; - medegebruik/verhuur. Om deze informatie op een eenduidige wijze te ontvangen stelt het college een formulier vast. Dit formulier wordt aan de bevoegde gezagsorganen toegezonden. Het college kan in dit formulier opnemen de gegevens die al bij het college bekend zijn. Het bevoegd gezag kan zich dan beperken tot het vermelden van de wijzigingen. Beschikt het college over digitale informatievoorziening, dan kan van deze digitale informatievoorziening gebruik worden gemaakt. Artikel 6. Indienen aanvraag Artikel 6 bepaalt dat een aanvraag voor het programma wordt ingediend door middel van een door het college vastgesteld aanvraagformulier. Door te werken met een standaardformulier worden de gegevens die noodzakelijk zijn voor het beoordelen van de aanvraag (zie ook artikel 7) op een eenduidige wijze ontvangen. Dit vergroot de onderlinge vergelijkbaarheid van aanvragen. Voor het overzicht wordt geen aanvraag ingediend. De reden is dat op het overzicht worden opgenomen de aanvragen die zijn ingediend voor het programma, maar niet worden gehonoreerd (zie artikel 96 van de WPO, 94 van de WEC en 76c van de WVO en toelichting bij artikel 13). Ook in de situatie dat de gemeenteraad in overleg met de bevoegde gezagsorganen een meerjarig huisvestingsbeleid (Integraal Huisvestingsplan, (IHP)) heeft vastgesteld (het zgn. ‘consensusmodel’) moet een aanvraag wordt ingediend. De reden is dat een IHP geen juridische status heeft. Is het college of een bestuurscommissie ex artikel 82 van de Gemeentewet bevoegd gezag van een openbare school (= integraal bestuur) dan gelden dezelfde procedures en termijnen als voor een bestuur van een bijzondere school. In de bestuurspraktijk is het geen unieke situatie dat een college bij het eigen orgaan een verzoek indient (voor het realiseren van een gemeentelijk project - bijv. stadhuis 3
- moet het college bij zichzelf een verzoek om een bouwvergunning indienen). Dit betekent dat het college altijd moet kunnen aantonen dat men de ‘eigen’ aanvragen ook daadwerkelijk in alle opzichten gelijk behandelt ten opzichte van de andere aanvragen. Artikel 7. Inhoud aanvraag; gelegenheid tot aanvullen aanvraag; niet behandelen onvolledige aanvraag Lid 1 Dit lid bepaalt welke gegevens het bevoegd gezag moet aanleveren wil het college de aanvraag in behandeling kunnen nemen. Naast de gegevens van bevoegd gezag en school moet de aanvraag voor de onderbouwing van de benoemde voorzieningen huisvesting onderwijs worden onderbouwd met een leerlingenprognose en/of een bouwkundige rapportage. Uitgangspunt is dat het bevoegd gezag bij de aanvraag een leerlingenprognose indient. Het college en het bevoegd gezag kunnen overeenkomen dat het college een leerlingenprognose opstelt voor alle basisscholen en dat deze leerlingenprognose dan bepalend is als onderbouwing van de aanvraag. In de LEA kunnen de bevoegde gezagsorganen hun oordeel over de opgezette leerlingenprognoses geven. Een bevoegd gezag van een school voor basisonderwijs kan dan afzien van het laten opstellen van een leerlingenprognose. Lid 2 Het tweede lid bepaalt dat het college het bevoegd gezag in staat moet stellen, als de ontvangen aanvraag niet volledig is, deze ontbrekende gegevens binnen de in dit lid gestelde termijn aan te vullen. Is de ontvangen aanvraag ook op de hersteldatum niet volledig, dan besluit het college de aanvraag niet in behandeling te nemen. Dit besluit is een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing. Lid 3 Voor het vaststellen van de noodzaak van o.a. de voorzieningen (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding is het aantal leerlingen dat op de school staat ingeschreven van wezenlijk belang. Schoolbesturen zijn verplicht deze gegevens aan te leveren via de Basisregistratie Onderwijs (BRON). Omdat de ingediende aanvraag is gebaseerd op het aantal leerlingen dat op de school staat ingeschreven op 1 oktober van het jaar dat voorafgaat aan het indienen van de aanvraag (bijv. bij de aanvraag voor programma 2016 is opgenomen het aantal leerlingen op de teldatum 1 oktober 2014), moet het college tijdig beschikken over het werkelijk aantal ingeschreven leerlingen op de wettelijke teldatum van 1 oktober, voorafgaande aan het jaar waarvoor het programma wordt vastgesteld. Met de gegevens van de laatste teldatum kan worden vastgesteld of de eerder aangevraagde voorziening, die mogelijk wordt toegekend omdat aan de in bijlage I tot en met III gestelde criteria is voldaan, op basis van de laatste gegevens ook daadwerkelijk noodzakelijk is. De in het derde lid opgenomen termijn is een fatale termijn. Dit betekent dat als de gevraagde gegevens niet tijdig zijn ontvangen het college besluit om de aanvraag niet te behandelen. Dit besluit is een voor bezwaar en beroep vatbare beslissing. Artikel 8. Opgave ingediende aanvragen Dit artikel verplicht het college om alle bevoegde gezagsorganen een overzicht beschikbaar te stellen van alle ingediende aanvragen. Met dit overzicht hebben alle bevoegde gezagsorganen inzicht in wat er aan aanvragen, zowel vanuit het bijzonder als het openbaar onderwijs is ontvangen en of deze aanvragen al of niet in behandeling worden genomen. Dit betreft algemene informatie en gaat vooraf aan het beoordelen van de aanvragen. Artikel 9. Toelichting aanvraag; overleg over ingediende begroting Lid 1 De mogelijkheid om een nadere toelichting/verduidelijking te vragen of te geven is bedoeld om mogelijke onduidelijkheden over de op zich complete aanvragen te bespreken voordat het programma wordt voorgelegd aan het bestuurlijk overleg (artikel 10). Door een nadere toelichting wordt voorkomen dat het bestuurlijk overleg onnodig belast wordt door allerlei vragen over onduidelijkheden in de aanvragen.
4
Lid 2 Voor een voorziening waarvan de vergoeding wordt gebaseerd op de feitelijke kosten wordt bij de aanvraag een kostenraming ingediend. Is het college na het beoordelen van de ontvangen kostenraming van oordeel dat de kostenraming op een of meer onderdelen moet worden bijgesteld dan vindt hierover overleg plaats met het bevoegd gezag. Als in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de kostenraming bepaalt het college de hoogte van de geraamde kosten die in het kader van het vast te stellen programma worden toegekend. Het college moet in de beschikking wel motiveren waarom op het programma is afgeweken van het bedrag dat door het bevoegd gezag bij de aanvraag is overlegd. Artikel 10. Overleg programma en overzicht; advies Onderwijsraad Lid 1-4 Het college is verplicht, voordat het programma en overzicht worden vastgesteld, overleg te voeren met het onderwijsveld over het voorgenomen besluit. In afwijking van het wettelijke verplichte overleg over het vaststellen of wijzigen van de verordening voorzieningen huisvesting onderwijs (artikel 102 van de WPO, artikel 100 van de WEC en artikel 76m van de WVO) is dit overleg geen ‘op overeenstemming gericht overleg’. Uitgangspunt is dat het bedoelde overleg plaatsvindt met alle bevoegde gezagsorganen. In plaats van een overleg met alle bevoegde gezagsorganen kan het college besluiten het overleg in te richten per onderwijssector (primair, (voortgezet) speciaal en voortgezet onderwijs). Het overleg over de voorzieningen huisvesting onderwijs kan ook ingebed worden in een breder gestructureerd overleg in het kader van het lokaal onderwijsbeleid, de zgn. lokaal educatieve agenda. Het staat de aanvrager die niet aan het overleg deelneemt vrij om zijn standpunten schriftelijk kenbaar te maken. Degenen die wel aan het overleg deelnemen, moeten voorafgaande aan het overleg op de hoogte zijn van de schriftelijke ingebrachte standpunten, zodat ze daar in het overleg eventueel op kunnen reageren. Lid 5-8 De leden 5-8 zijn gebaseerd op artikel 102, zesde lid, van de WPO, artikel 100, zesde lid, van de WEC en artikel 76m van de WVO. Zowel een bevoegd gezag als het college kan de Onderwijsraad advies vragen over het voornemen tot het vaststellen van het programma voorzieningen huisvesting onderwijs. De leden 5 t/m 8 vermelden de procedure die moet worden gevolgd voor het vragen van dit advies. De adviesaanvraag moet betrekking hebben op de relatie tussen het voorgenomen besluit tot het vaststellen van het programma voorzieningen huisvesting onderwijs en de aspecten van vrijheid van richting en vrijheid van inrichting. Het college is in alle gevallen verplicht het verzoek om advies in te dienen bij de Onderwijsraad en dit verzoek goed te documenteren. Daarnaast moet het verzoek vergezeld gaan van alle stukken die relevant (kunnen) zijn voor de adviseur (artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)). De Onderwijsraad stelt zich namelijk op het standpunt dat de adviestermijn van vier weken start vanaf het moment dat de Onderwijsraad beschikt over de stukken die hij relevant acht voor de advisering. Als de Onderwijsraad om advies wordt gevraagd is het van belang dat het college goed in de gaten houdt dat hierdoor de besluitvorming geen ernstige vertraging oploopt. De Onderwijsraad brengt binnen vier weken, nadat de Onderwijsraad alle noodzakelijke informatie heeft ontvangen, zijn advies uit. Het college zendt het advies van de Onderwijsraad daarna zo spoedig mogelijk aan de bevoegde gezagsorganen. Afhankelijk van het ontvangen advies wordt een nieuw bestuurlijk overleg vastgesteld. Op de wijze waarop de Onderwijsraad adviseert is van toepassing wat in algemene zin over het verstrekken van adviezen is geregeld in de Awb. In dit verband is vooral het bepaalde in artikel 3:6, tweede lid, artikel 3:7 en artikel 3:50 van belang. Zo kan op grond van artikel 3:6, tweede lid, het college het programma voorzieningen huisvesting onderwijs vaststellen als de Onderwijsraad het advies niet binnen vier weken nadat de adviesaanvraag volledig is, uitbrengt. Op grond van artikel 3:7 is het college gehouden, al dan niet op verzoek, de gegevens beschikbaar te stellen die de Onderwijsraad nodig heeft voor het uitbrengen van advies. Wanneer het college afwijkt van het advies van de Onderwijsraad worden op grond van artikel 3:50 van de Awb de redenen daarvan vermeld in de motivering. Het vijfde lid bepaalt dat alle deelnemers aan het overleg in de 5
gelegenheid worden gesteld hun zienswijze te geven over de inhoud van een (voorgenomen) verzoek om advies aan de Onderwijsraad. Dit omdat iedereen erbij gebaat is dat duidelijkheid bestaat over de beweegredenen bij een, meer of alle partijen om zich tot de Onderwijsraad te wenden. Dit laat uiteraard onverlet het recht van een individueel schoolbestuur of van het college om de Onderwijsraad in te schakelen als de andere overlegpartners daaraan geen behoefte hebben. De zienswijzen van de schoolbesturen moeten schriftelijk worden vastgelegd omdat de Onderwijsraad bij het vormen van zijn oordeel over een verzoek om advies ook afwijkende meningen zal willen betrekken. Van een eventueel overleg, nadat het advies van de Onderwijsraad wordt ontvangen, wordt een afzonderlijk verslag gemaakt dat wordt toegevoegd aan de stukken die moeten leiden tot een besluit van het college. Artikel 11. Tijdstip vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht Lid 1 Het college is verplicht het bekostigingsplafond dat beschikbaar is voor het honoreren van de aangevraagde voorzieningen vast te stellen. Het vaststellen van het bekostigingsplafond is een afzonderlijk collegebesluit, maar kan in dezelfde vergadering worden genomen als het besluit tot het vaststellen van het programma en overzicht. Het bekostigingsplafond staat los van het totaal van het investeringsbedrag van de aangevraagde voorzieningen. Het bekostigingsplafond is uitsluitend bepalend voor de vraag of alle aangevraagde voorzieningen huisvesting onderwijs ook kunnen worden gehonoreerd. Het college kan een bekostigingsplafond per onderwijssector of per voorziening vaststellen. Achtergrond van deze mogelijkheid is te voorkomen dat één onderwijssector of één bepaalde voorziening structureel voor bekostiging in aanmerking komt, waardoor andere gewenste investeringen niet kunnen worden gehonoreerd. Het onderverdelen van het beschikbare investeringsbedrag voor een specifieke categorie van voorzieningen is een instrument om bepaalde accenten te leggen in de uitvoering van de zorgplicht. Deze onderverdeling kan uitsluitend plaatsvinden op basis van een door de gemeenteraad vastgesteld meerjareninvesteringsplan. Lid 2 Uitgangspunt van de verordening is dat het programma en, als dit noodzakelijk is, het overzicht worden vastgesteld voor 31 december van het lopende kalenderjaar. De datum van 31 december is geen fatale termijn. Worden het programma en overzicht niet voor 31 december vastgesteld dan betekent dit niet dat alle aangevraagde voorzieningen automatisch voor bekostiging in aanmerking komen. Op grond van Artikel 6:2 van de Awb heeft het bevoegd gezag, omdat het college niet tijdig een besluit heeft genomen, de mogelijkheid om in deze situatie de procedure van bezwaar en beroep te volgen. De overschrijding van de termijn heeft dus geen (financiële) gevolgen voor het college. Artikel 12. Bekendmaken besluiten vaststellen bekostigingsplafond, programma en overzicht Artikel 95 van de WPO, 93 van de WEC en 76f van de WVO vermelden de criteria die het college moet hanteren bij het vaststellen van het programma voorziening huisvesting onderwijs. Het uitgangspunt voor het overzicht voorziening huisvesting onderwijs is opgenomen in artikel 96 van de WPO, 94 van de WEC en 76g van de WVO. In dit artikel wordt bepaald op welke wijze het besluit tot het vaststellen van het programma en overzicht aan de bevoegde gezagsorganen wordt bekendgemaakt. Lid 1 Het programma en overzicht zijn een bundel beschikkingen. De aanvragers ontvangen deze beschikkingen binnen een termijn van twee weken nadat het programma en overzicht zijn vastgesteld. Voor deze termijn is gekozen omdat de onderwijswetten bepalen (zie toelichting artikel 13, eerste lid) dat binnen vier weken nadat het programma, is vastgesteld overleg over de uitvoering van de voorziening moet plaatsvinden met het college. Op grond van artikel 3:43 van de Awb moet het college het besluit meedelen aan degenen die bij de voorbereiding van het besluit hun zienswijze naar voren hebben gebracht. Omdat het programma en overzicht onderdeel uitmaken van het bestuurlijk overleg dat vooraf gaat aan het vaststellen van het programma is in de modelverordening opgenomen
6
dat het besluit aan alle schoolbesturen wordt verzonden. Lid 2 De onderwijswetten bepalen alleen iets over het ter inzage leggen van het overzicht. Vanwege de samenhang tussen bekostigingsplafond, programma en overzicht is in de verordening opgenomen dat zowel het programma als overzicht ter inzage wordt gelegd. Artikel 13. Overleg wijze van uitvoering Dit artikel geeft een nadere invulling aan het wettelijk voorgeschreven overleg over het maken van afspraken over de zaken die van belang zijn om te komen tot het beschikbaar stellen van een investeringskrediet voor de voorziening die op het programma is opgenomen. Door het maken van deze afspraken voorafgaande aan de start van de uitvoering van het project worden onduidelijkheden en misverstanden in het verdere uitvoeringstraject voorkomen. Lid 1 In artikel 95, achtste lid, van de WPO, artikel 93, achtste lid , van de WEC en artikel 76n van de WVO is opgenomen dat het college binnen vier weken met het betrokken bevoegd gezag in overleg treedt over de uitvoering van het programma. De in dit overleg gemaakte afspraken moeten in een verslag worden vastgelegd. De passage ‘voor zover van toepassing’ betekent dat niet alle onderwerpen die in dit lid zijn opgenomen betrekking hebben op alle voorzieningen die op het programma zijn opgenomen (voor bijv. de voorziening eerste inrichting is geen bouwplan noodzakelijk) en het college daarnaast van mening is dat het indienen van het bouwplan en de desbetreffende begroting voor een op het programma opgenomen voorziening achterwege kan blijven. De onderwerpen die besproken moeten worden zijn o.a.: - het bouwheerschap (onderdeel a), met als uitgangspunt dat het bevoegd gezag optreedt als bouwheer, conform het bepaalde in artikel 103, eerste lid , van de WPO, artikel 101, eerste lid , van de WEC en artikel 76n, eerste lid, van de WVO). Het alternatief is dat het college de voorziening tot stand brengt (artikel 103, tweede lid, van de WPO, artikel 101, tweede lid, van de WEC en artikel 76n, tweede lid, van de WVO). In het overleg moet worden vastgesteld of van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt. Daarnaast kan besproken worden de mogelijkheid dat de bouw van een multifunctionele accommodatie wordt gerealiseerd door een derde partij; - het bouwplan, dat moet worden getoetst aan de uitgangspunten zoals die op het vastgestelde programma zijn opgenomen (bijv. aantal vierkante meter bruto vloeroppervlakte); - het feit dat het college in de periode die is verlopen tussen het moment van het vaststellen van het programma en het aanvragen van de goedkeuring van het bouwplan en de kostenraming kan toetsen of zich nieuwe feiten en omstandigheden hebben voorgedaan of voordoen, waardoor het eerder genomen besluit moet worden herzien. In het overleg wordt vastgelegd of het college gebruik maakt van deze mogelijkheid, zodat het college, na ontvangst tot goedkeuring van het bouwplan en de kostenbegroting kan besluiten om de toegekende vergoeding te herzien; - de wijze waarop de controle en het afleggen van verantwoording over de besteding van de middelen plaatsvindt. De wijze van verantwoording is grotendeels afhankelijk van de omvang het project (zie ook toelichting artikel 15); - de afspraak over de wijze van aanbesteding. Voor toegekende voorzieningen is de aanvrager verplicht een aanbestedingsprocedure te volgen. Wordt de voorziening bekostigd op basis van de genormeerde vergoeding dan is de uitkomst van de aanbesteding voor het college feitelijk niet relevant, omdat het bevoegd gezag aanspraak maakt op het normbedrag. Wordt de voorziening bekostigd op basis van de feitelijke kosten dan is de uitkomst van de aanbesteding wel relevant voor het bepalen voor de hoogte van het definitieve investeringsbedrag. Uitgangspunt is dat voldaan wordt aan het bepaalde in de Aanbestedingswet 2012 en in relevante (Europese) regelgeving. - Als sprake is van huur moet de huurovereenkomst met daarin onder meer de overeengekomen huurprijs vooraf aan het college ter goedkeuring worden voorgelegd. Lid 2
7
Om te voorkomen dat in een later stadium misverstanden ontstaan over de afspraken die gemaakt zijn over de uitvoering van de voorziening is bepaald dat de afspraken schriftelijk worden vastgelegd en ter instemming aan de aanvrager worden voorgelegd. Als de aanvrager zijn instemming schriftelijk heeft verleend, dan is daarmee direct vastgelegd dat er overeenstemming bestaat over de wijze van uitvoering van de voorziening. Stemt de aanvrager niet in met het verslag, dan is nader overleg noodzakelijk met als doel alsnog overeenstemming te bereiken. Blijken partijen het ook dan niet eens te kunnen worden over de uitvoering van de voorziening dan wordt dit ook schriftelijk door beide partijen vastgelegd. Lid 3 Het college kan in het gevoerde overleg meedelen dat het indienen van een bouwplan en begroting achterwege kan blijven, of dat er geen nadere toetsing aan wettelijke voorschriften of gewijzigde omstandigheden zal plaatsvinden. Over het algemeen betreft het voorzieningen waarvoor in een eerder stadium al een offerte is overgelegd en die weinig of geen voorbereidingstijd meer vergt. Heeft het overleg tot overeenstemming geleid, dan ontvangt de aanvrager binnen vier weken bericht over het moment waarop de bekostiging een aanvang neemt. Lid 4 Als blijkt dat in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de wijze van uitvoering van de voorziening en dit in het vastgestelde verslag is opgenomen dan is het college de instantie die een definitief besluit neemt. Dit besluit deelt het college mee aan het bevoegd gezag. In het besluit zijn opgenomen de overwegingen om niet in te stemmen met de door de aanvrager gewenste wijze van uitvoering van de voorziening. Deze mededeling is een besluit in de zin van de Awb, waartegen dan ook voor aanvrager de mogelijkheid van bezwaar en beroep openstaat. Artikel 14. Instemmen bouwplannen en begroting; tijdstip aanvang bekostiging; toetsen wettelijke voorschriften en nieuwe feiten en omstandigheden; overleggen offertes De aanvrager kan in principe niet eerder tot aanbesteding overgaan dan nadat het college heeft ingestemd met het bouwplan. Uitsluitend als een dergelijk plan naar het oordeel van college gezien de aard van de voorziening niet vereist is kan de aanvrager voorafgaande aan het goedkeuren van het bouwplan de procedure van aanbesteding volgen (zie ook artikel 13, derde lid). Nadat het college de uitkomst van de aanbesteding heeft ontvangen besluit het college tot het vaststellen van het definitieve bedrag van de bekostiging. Basis voor dit bedrag zijn de overgelegde offertes. Is geen aanvraag voor een voorbereidingskrediet ontvangen dan kan in het overleg deze mogelijkheid alsnog worden besproken. Lid 1 Dit artikel betreft de nadere uitwerking van artikel 103 van de WPO, artikel 101 van de WEC en artikel 76n van de WVO en heeft een relatie met artikel 13, eerste en tweede lid. Op basis van de daar gemaakte afspraken wordt het bouwplan en de kostenbegroting ingediend. Het college toetst, voordat het bouwplan wordt goedgekeurd, aan mogelijk nieuwe ontwikkelingen en stelt het bedrag van de bekostiging vast. - Het goedkeuren van het bouwplan zoals dat in dit artikel wordt bedoeld staat los van de goedkeuring van het bouwplan op grond van de bouwverordening, dus het verlenen van de omgevingsvergunning. Op grond van dit artikel wordt het bouwplan getoetst aan de afgegeven beschikking (toegekend investeringsbedrag bij feitelijke kosten en toegekende bvo). - De wijze waarop de begroting die is ontvangen wordt getoetst is afhankelijk van de wijze waarop de voorziening wordt bekostigd. Maakt het bevoegd gezag aanspraak op: - de genormeerde vergoeding dan wordt de begroting marginaal getoetst, omdat het bevoegd gezag aanspraak maakt op het normbedrag en het college geen hoger bedrag dan het normbedrag beschikbaar stelt;
8
- de vergoeding op basis van de feitelijke kosten dan vindt een inhoudelijke toetsing van de begroting plaats om het definitieve bedrag van de vergoeding te kunnen vaststellen. De kostenbegroting die was ingediend bij de aanvraag voor het programma was namelijk een raming van de kosten. Deze begroting had toen als functie te komen tot het vaststellen van een bedrag als onderdeel voor het vaststellen van het programma. Gelet op het tijdsverloop tussen het ontvangen van de aanvraag en het besluit tot het vaststellen van het programma kan het definitieve bedrag van de bekostiging afwijken van de begroting die is ontvangen als onderdeel van de ingediende aanvraag voor het programma. Bij de uitvoering van een voorziening die volgens de offertelijn wordt gerealiseerd, nemen de offertes de rol over van de begroting. Bij het indienen van de stukken vermeldt het bevoegd gezag tevens op welk moment het bevoegd gezag de werkzaamheden wil starten en in relatie daarmee de bekostiging. Lid 2 De in dit lid opgenomen termijnen zijn fatale termijnen. Als het college niet binnen de gestelde termijnen beslist, wordt geacht de gevraagde goedkeuring te zijn verleend en vindt de bekostiging plaats op de wijze en het tijdstip zoals door de aanvrager is aangegeven. De aanvrager kan daarna de procedure voor het aanvragen van de omgevingsvergunning starten. De fatale termijn is noodzakelijk met het oog op een goede voortgang van de uitvoering van de voorziening en de duidelijkheid richting aanvrager. Gelijktijdig met het goedkeuren van het bouwplan en begroting stelt het college het tijdstip vast waarop de bekostiging een aanvang neemt, conform het bepaalde in artikel 99, eerste lid van de WPO, artikel 97, eerste lid, van de WEC en artikel 76j van de WVO. Lid 3 Derde lid bepaalt dat voor het vaststellen van de vergoeding niet de laagste prijs maar de economisch meest voordelige inschrijving bepalend is. Dit is conform het uitgangspunt van de Aanbestedingswet 2012. Het college kan hiervan gemotiveerd afwijken. Artikel 15. Aanvang bekostiging Dit artikel is de uitwerking van artikel 102, vierde lid, van de WPO, artikel 100, vierde lid, van de WEC en artikel 76m van de WVO. Het geeft het college de vrijheid om per voorziening te besluiten op welke wijze het bedrag van de bekostiging beschikbaar wordt gesteld. Deze keuze is sterk afhankelijk van de concrete omstandigheden (o.a. grootte van de opdracht, hoogte van het investeringsbedrag). Uitgangspunt is dat de aanvrager tijdig aan zijn financiële verplichtingen moet kunnen voldoen. Dit betekent bijvoorbeeld dat wordt overeengekomen dat de: - vergoeding eerste inrichting als normbedrag in één keer wordt uitbetaald; - vergoedingen voor bouwkundige werkzaamheden in termijnen worden uitbetaald, waarbij wordt aangesloten bij de termijnbetalingen aan de aannemer op basis van de door de aannemer ingediende termijnstaat (automatische verwerking met valutadata in financiële administratie), en - vergoeding op declaratiebasis wordt betaald na ontvangst van de nota’s van het bevoegd gezag. De vergoeding wordt rechtstreeks beschikbaar gesteld aan de opdrachtgever, tenzij in het overleg als bedoeld in artikel 13 wordt overeengekomen dat de vergoeding door het college rechtstreeks aan de opdrachtnemer wordt verstrekt. Op grond van de onderwijswetten bestaat er uitsluitend een relatie tussen college en bevoegd gezag. Vanuit dit uitgangspunt is de formele lijn dat het college het bedrag aan het bevoegd gezag betaalt en het bevoegd gezag het bedrag aan de opdrachtnemer. Op deze wijze kan het bevoegd gezag ook verantwoording van de ontvangen middelen afleggen. Gedacht kan worden aan een gespecificeerde verantwoording met als bijlagen alle rekeningen die op het project betrekking hebben, of een accountantsverklaring. Artikel 16. Vervallen aanspraak op bekostiging Lid 1 De data van 1 oktober en 15 oktober zijn gekozen met het oog op het moment dat de gemeentebegroting wordt vastgesteld. Vanuit financieel perspectief is het noodzakelijk om te weten of een via het programma toegekende voorziening in het jaar van toekenning ook daadwerkelijk in dat jaar wordt gerealiseerd, of dat de realisatie in dat jaar door omstandigheden niet mogelijk is. Wordt
9
vastgesteld dat realisatie niet mogelijk is: - in het toegekende programmajaar maar wel in een volgend begrotingsjaar, dan blijft het beschikbaar gestelde krediet gehandhaafd, en - ook niet in een van de volgende begrotingsjaren dan kan het beschikbaar gestelde krediet worden ingetrokken; het gevolg van dit besluit is dat de aangevraagde voorziening te zijner tijd opnieuw moet worden aangevraagd. De bepaling over het toezenden van onder meer de bouwopdracht is van belang voor het college, omdat het college na de genoemde data actie in de richting van de aanvrager kan ondernemen. De term ‘door de aanvrager’ betekent dat, als het college optreedt als bouwheer en de termijn wordt overschreden, het recht op bekostiging niet vervalt. De aanvrager heeft dan immers recht op een voorziening. Lid 3 Het kan voorkomen dat het bevoegd gezag niet aan de gestelde termijnen kan voldoen. De overschrijding van de termijn kan het gevolg zijn van diverse omstandigheden die buiten de schuld van de aanvrager liggen. Bijvoorbeeld: - planologische en stedenbouwkundige ontwikkelingen; - procedures in het kader van de ruimtelijke ordening; - vervuilde grond. Het is dan aan de aanvrager om bij het college een verzoek in te dienen om de gestelde termijnen te verlengen. Lid 4 De datum in dit lid heeft een relatie met de data in het eerste lid. Als het verzoek van de aanvrager wordt afgewezen moet een zodanige datum worden gekozen dat de aanvrager in de gelegenheid is om alsnog voor de in het eerste lid genoemde datum een bouwopdracht et cetera te overleggen. Als het college dus niet tijdig beslist is voor de aanvrager de in het eerste lid genoemde datum niet haalbaar. Artikelen 17-20. Aanvragen met spoedeisend karakter Er kan zich een calamiteit voordoen waardoor de voortgang van het onderwijs wordt belemmerd. Het bevoegd gezag kan dan op grond van deze artikelen een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs indienen. Het moet duidelijk zijn dat het een calamiteit is die op korte termijn moet worden opgelost en niet kan wachten op de reguliere aanvraagprocedure. Het spoedeisende karakter moet dus duidelijk naar voren komen in de omschrijving van aanvraag. Bij aanvragen met een spoedeisend karakter valt te denken aan: - brand- en stormschade, waardoor het onderwijsproces (tijdelijk) in een andere accommodatie moet plaatsvinden; - herstel van schade als gevolg van constructiefouten (verwijderen asbest), of - overige schades (vandalisme, glasbreuk, inbraak). De spoedprocedure kan niet worden gebruikt als een soort ‘ontsnappingsroute’ voor de reguliere procedure, zoals een situatie: - dat een bevoegd gezag verzuimd heeft tijdig – op grond van artikel 6 van de verordening – een aanvraag in te dienen voor het programma, of - dat een aangevraagde voorziening niet op het programma is geplaatst wegens het toepassen van de financiële weigeringsgrond omdat het bekostigingsplafond niet toereikend is. Artikel 17. Indienen aanvraag Een aanvraag op basis van de spoedprocedure kan gedurende het hele jaar worden ingediend, omdat het moment waarop de calamiteit zich voordoet niet bij voorbaat bekend is. De calamiteit moet zo spoedig mogelijk (telefonisch) worden gemeld en de noodzakelijke maatregelen moeten worden genomen. Na de melding moet de aanvrager binnen de gestelde termijn de aanvraag indienen. Artikel 18. Inhoud aanvraag Lid 1
10
Naast de gegevens die noodzakelijk zijn bij het indienen van een aanvraag op grond van de reguliere procedure (artikel 7, eerste lid) is het bevoegd gezag verplicht te motiveren waarom deze voorziening spoedeisend is. Uit de aanvraag moet onomstotelijk blijken dat de aanvraag betrekking heeft op een calamiteit die niet voorzienbaar was en dat het treffen van een voorziening geen uitstel kan lijden, omdat anders het onderwijsproces geen doorgang meer kan vinden. Lid 2 Gelet op het spoedeisende karakter van de aanvraag zijn de termijnen voor het aanleveren van aanvullende gegevens kort gehouden. Artikel 19. Tijdstip beslissing Omdat de aanvraag een spoedeisend karakter heeft, wordt ook voor de beslistermijn een korte periode aangehouden. Artikel 20. Uitvoeren beslissing Voor het beoordelen en toekennen van de op grond van de spoedprocedure aangevraagde voorziening gelden de criteria die zijn opgenomen in de bijlagen I tot en met III van de verordening. Als extra toets geldt het element van de spoedeisendheid: het treffen van de voorziening kan geen uitstel lijden in verband met de voortgang van het onderwijs. In tegenstelling tot de reguliere procedure kan het college bij de spoedprocedure geen financiële weigeringsgrond hanteren. Dit blijkt uit de relatie tussen artikel 98, tweede lid, van de WPO en artikel 100, eerste lid, van de WPO, artikel 96, tweede lid, van de WEC en artikel 98, eerste lid, van de WEC en artikel 76i, tweede lid, van de WVO en artikel 76k, eerste lid, van de WVO. Op de uitvoering van de beschikking zijn de artikelen 13 tot en met 16 van toepassing. Artikelen 21-27. Medegebruik en verhuur De artikelen 21-27 zijn een nadere uitwerking van artikel 102 van de WPO, artikel 100 van de WEC en artikel 76m van de WVO. Op grond hiervan moet de gemeenteraad bij verordening een procedure vaststellen voor het medegebruik en de verhuur. Bij medegebruik en verhuur gaat het nadrukkelijk om delen van lesgebouwen die niet noodzakelijk zijn voor het gebruik door de eigen school. De artikelen 21 t/m 26 worden door het college toegepast als het college een aanvraag van een bevoegd gezag voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs heeft ontvangen. Het college kan besluiten dat de aangevraagde voorziening huisvesting wordt afgewezen omdat door middel van medegebruik in de noodzakelijke huisvestingsbehoefte kan worden voorzien. Artikel 21. Aanduiden omstandigheden Onderdelen a en c Deze bepalingen geven het college de mogelijkheid om leegstand te vorderen op het moment dat het college op grond van artikel 6 of 19 een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs nieuwbouw, vervangende nieuwbouw of uitbreiding voor een school heeft ontvangen. Het college moet twee zaken vaststellen, te weten dat: - de school die de aanvraag heeft ingediend ook daadwerkelijk een tekort aan capaciteit heeft, en - er leegstand binnen een ander schoolgebouw aanwezig is. Het vorderingsrecht op grond van dit artikel heeft betrekking op medegebruik door een school. Dit medegebruik betekent dat het doel van het vorderen (ruimte voor het geven van onderwijs) in principe in overeenstemming is met de bestemming van het schoolgebouw en aanpassingen niet noodzakelijk zijn. Onderdeel b Dit wordt alleen toegepast als een onderwijssector (bijv. voortgezet onderwijs) is ondergebracht bij een instelling die valt onder de Wet educatie en beroepsonderwijs.
11
Artikel 22. Omschrijving leegstand Lid 1 De leegstand is gekoppeld aan het criterium ‘bruto vierkante meters’. De leegstand wordt vastgesteld op basis van het saldo tussen de vastgestelde capaciteit (bijlage III, deel A) en de berekende ruimtebehoefte (bijlage III, deel B). Bij het vaststellen van de leegstand wordt geen rekening gehouden met de drempelwaarde. Bij het vorderen wordt geen onderscheid gemaakt in leegstand bij een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs of een school voor voortgezet onderwijs. Dit betekent dat het college kan besluiten leegstand die wordt vastgesteld in een school voor basisonderwijs toe te wijzen aan een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs, of een school voor voortgezet onderwijs. Bij het vaststellen van leegstand worden ook betrokken de zgn. eigendoms- en huurscholen, omdat deze schoolgebouwen behoren tot de voorzieningen huisvesting onderwijs en zodoende vallen onder het vorderingsrecht. Het vorderingsrecht kan ook worden toegepast op de leegstaande capaciteit waaraan een bevoegd gezag een andere bestemming (bijvoorbeeld mediatheek, overblijflokaal) heeft gegeven. Genormeerde leegstand waaraan een bevoegd gezag een andere bestemming heeft gegeven moet wijken voor noodzakelijk onderwijsgebruik. Lid 2 Een lokaal bewegingsonderwijs kan maximaal 40 klokuren per week voor bewegingsonderwijs in gebruik worden gegeven. Een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs kan op basis van het lesrooster per week maximaal 26 klokuren worden ingeroosterd. Hierdoor wordt voorkomen dat deze scholen buiten hun reguliere lestijden voor het bewegingsonderwijs worden verwezen naar een lokaal bewegingsonderwijs dat nog geen 40 klokuren in gebruik is. Voor scholen voor het voortgezet onderwijs wordt voor het inroosteren uitgegaan van minimaal 32 1 lesuren en maximaal 40 lesuren, omdat voor het voortgezet onderwijs het aantal van 40 lesuren, gelet op de schooltijden voor het voortgezet onderwijs, de maximumgrens vormt. Dit betekent dat als in een lokaal bewegingsonderwijs: - voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs minder dan 26 klokuren zijn ingeroosterd medegebruik mogelijk is door een andere school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs voor het verschil tussen 26 klokuren en het aantal ingeroosterde klokuren; - voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs minder dan 26 klokuren of 26 klokuren zijn ingeroosterd medegebruik mogelijk is door een school voor voortgezet onderwijs voor de resterende klokuren tot een maximum van 40 lesuren; - voor een school voortgezet minder dan 40 klokuren ingeroosterd zijn medegebruik mogelijk is door: - een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs mogelijk als de klokuren medegebruik passen binnen de 26 klokuren, en - een school voor voortgezet onderwijs mogelijk voor de resterende klokuren tot een maximum van 40 lesuren. Medegebruik kan alleen plaatsvinden binnen de voor de betreffende onderwijssector geldende reële schooltijden. Artikel 23. Nalaten vorderen 1
In het voortgezet onderwijs wordt gehanteerd het begrip lesuren. Hierbij wordt uitgegaan van een lesuur van 50 minuten, met daarnaast 10 minuten voor het omkleden c.a. van de leerlingen. Voor het vaststellen van de capaciteit en de ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs voor het voortgezet onderwijs wordt zodoende gerekend met een klokuur.
12
Dit artikel geeft de bevoegde gezagsorganen de ruimte in onderling overleg medegebruik te regelen. Als de bevoegde gezagsorganen een onderlinge regeling hebben getroffen is er voor het college geen reden om dat te doorkruisen, tenzij het college heeft vastgesteld dat de school die medegebruiker is in de eigen accommodatie voldoende capaciteit heeft om alle leerlingen te huisvesten. Als bevoegde gezagsorganen medegebruik onderling hebben geregeld moet het college hiervan in kennis worden gesteld. Het college moet vaststellen of door het medegebruik de (meest) optimale situatie is gecreëerd. Op het moment dat een school is gehuisvest in meerdere schoolgebouwen wordt in onderling overleg vastgesteld in welk schoolgebouw de leegstand wordt gevorderd. Wordt geen overeenstemming bereikt, dan besluit het college zelfstandig in welk schoolgebouw de leegstand wordt gevorderd. Artikel 24. Overleg en mededeling Lid 1 Onderdeel van het vaststellen van het programma is het besluit tot het vorderen voor en toekennen van medegebruik in plaats van het toekennen van bijv. een aangevraagde voorziening 'uitbreiding'. Om deze reden maakt het vorderen voor medegebruik onderdeel uit van het wettelijk verplichte overleg over het programma. Voor beide bevoegde gezagsorganen die betrokken zijn bij het voorgenomen besluit tot medegebruik in het kader van het programma bestaat de mogelijkheid een advies van de Onderwijsraad te vragen. Op het programma wordt niet vermeld het besluit tot vordering, dit is een afzonderlijk besluit van het college. Lid 2 Voor het vorderen van leegstand als een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening op grond van de spoedprocedure is ontvangen is geen termijn voor het overleg opgenomen. De aard van de aanvragen kan namelijk met zich meebrengen dat een en ander op zeer korte termijn geregeld moet worden. Uiteraard moet ook hier het 'ontvangende' bevoegde gezag redelijkerwijs de gelegenheid hebben om de nodige maatregelen te treffen. Lid 3 Een bevoegd gezag waarvan leegstand gevorderd wordt moet de gelegenheid hebben tijdig eventuele (organisatorische) maatregelen te nemen. Daarom is de termijn waarop het besluit tot vorderen bekend moet worden gemaakt zo kort mogelijk gehouden. Voordat het college het besluit tot vorderen heeft genomen heeft over dit besluit over het algemeen al overleg plaatsgevonden met het bevoegd gezag. Dit betekent dat het bevoegd gezag in principe al in de gelegenheid geweest om zich voor te bereiden op het medegebruik. Lid 4 Het bevoegd gezag waarvan gevorderd wordt moet weten waar het aan toe is. Om deze reden moeten de in het vierde lid opgenomen elementen in de beschikking worden opgenomen, waarvan vooral de onder ‘e’ genoemde periode gedurende welke de leegstand wordt gevorderd van belang is. De periode kan bijv. worden gebaseerd op de uitkomst van de leerlingenprognose. Het kan wenselijk zijn om in het besluit tot het vorderen van medegebruik op te nemen dat het vorderen voor medegebruik in ieder geval eindigt als de leegstand voor de eigen school noodzakelijk is. Dit is niet strikt noodzakelijk, omdat uitgangspunt van de verordening is dat eigen gebruik voor medegebruik gaat. Artikel 25. Vergoeding Bij medegebruik heeft het bevoegd gezag dat ruimte in medegebruik geeft te maken met exploitatiekosten als gevolg van dit medegebruik. De bevoegde gezagsorganen moeten in onderling overleg de vergoeding voor het medegebruik overeenkomen. Uitgangspunt is dat de werkelijke exploitatiekosten worden vergoed. Dit is redelijk omdat het bevoegd gezag dat medegebruiker is ook bij het gebruik van de eigen accommodatie de werkelijke kosten moet betalen. Deze werkelijke kosten zijn onafhankelijk van de rijksvergoeding materiële instandhouding die het schoolbestuur ontvangt. Worden de werkelijke kosten niet doorberekend, dan is sprake van een indirecte subsidiëring van de
13
medegebruiker en zet het bevoegd gezag dat een gedeelte van de school in medegebruik heeft gegeven de ontvangen rijksvergoeding niet in voor het doel waarvoor deze wordt ontvangen. De hoogte van de vergoeding is ook afhankelijk van de afspraken die worden gemaakt over de activiteiten die voor rekening van de school en de medegebruiker komen. Als tussen de betrokkenen geen overeenstemming wordt bereikt dan moeten de partijen vaststellen welke procedure wordt gevolgd om te komen tot het vaststellen van het bedrag van de vergoeding. Overeengekomen kan bijv. worden dat een onafhankelijke derde het definitieve vergoedingsbedrag bepaalt. Artikel 26. Overleg en mededeling Artikel 26 heeft betrekking op het vorderen voor medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Dit vorderen kan plaatsvinden zowel tijdens als na de schooltijden. Medegebruik voor de genoemde activiteiten kan in overeenstemming zijn met de bestemming van het schoolgebouw (eisen bestemmingsplan), of met het onderwijs dat in het gebouw wordt gegeven, maar dat is niet strikt noodzakelijk. Is het medegebruik niet in overeenstemming met de bestemming van het schoolgebouw, dan betekent dit dat het medegebruik niet eerder kan plaatsvinden dan nadat een wijziging van het bestemmingsplan is vastgesteld. Is medegebruik niet in overeenstemming met het onderwijs van de school dan is het noodzakelijk dat het bevoegd gezag in het overleg met het college de gelegenheid krijgt om specifieke wensen aangaande het medegebruik naar voren te brengen. Voor het bevoegd gezag kan daarbij de vrijheid van richting en inrichting een rol spelen. Lid 2 vermeldt de onderwerpen die in het overleg tussen college en bevoegd gezag minimaal moeten worden besproken als medegebruik door een niet onderwijsinstelling aan de orde is. Het bevoegd gezag moet, voordat het instemt met het medegebruik, in het overleg in de gelegenheid gesteld worden zich een oordeel te vormen over de aard van de activiteit en de invloed van die activiteit op het onderwijsproces. Afhankelijk van de uitkomst van het overleg en de activiteiten waarvoor het medegebruik noodzakelijk is, kan het noodzakelijk zijn dat besloten moet worden om bepaalde bouwkundige maatregelen te nemen om hinder te voorkomen. Artikel 26 (bedrag van de vergoeding ‘medegebruik’) is niet van toepassing op medegebruik voor culturele, maatschappelijke of recreatieve doeleinden. Het staat het bevoegd gezag vrij om een ander tarief in rekening te brengen, maar ook aan te sluiten bij de systematiek die is opgenomen in artikel 26. Verondersteld wordt dat de beoogde organisatie die medegebruiker wordt in het overleg tussen college en bevoegd gezag wordt vertegenwoordigd door het college. Het is aan het college om te besluiten of de beoogde medegebruiker al of niet deelneemt aan het overleg. Het bevoegd gezag, college en de medegebruiker moeten voor de aanvang van het medegebruik schriftelijk een aantal (praktische) afspraken vastleggen. Het kader voor die afspraken wordt gevormd door het besluit tot vordering door college. Lid 3 Als in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt, neemt het college een beslissing inzake de openstaande punten. Hiervoor is gekozen om te voorkomen dat door een verschil van mening het vorderingsrecht niet geëffectueerd kan worden. Artikel 27. Verzoek toestemming college Verhuur van een gedeelte van een schoolgebouw kan uitsluitend plaatsvinden door de juridisch eigenaar. Dit betekent dat het college een schoolgebouw waarvan het bevoegd gezag juridisch eigenaar is niet kan vorderen voor verhuur. De afweging om een ruimte te verhuren is uitsluitend de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet, als het (een gedeelte van) het schoolgebouw wil verhuren, vooraf aan het college toestemming voor de verhuur vragen. Zonder toestemming van het college is een huurovereenkomst strijdig met de wet en dus nietig. Bij het aanvragen van de toestemming voor de verhuur moet het bevoegd gezag het college inzicht geven in de huurder, de te verhuren ruimte, de activiteiten die in de te verhuren ruimte plaatsvinden, de periode van verhuur en de in de komende jaren te verwachten ruimtebehoefte van de school. Daarnaast betrekt het college bij het verlenen van de toestemming ook de te verwachten ruimtebehoefte van de overige
14
scholen. Dit om te voorkomen dat het college toestemming voor de verhuur verleent, maar binnen de verhuurtermijn een aanvraag wordt ontvangen voor bijvoorbeeld uitbreiding van een schoolgebouw. Met de door het bevoegd gezag verstrekte informatie toets het college het verzoek aan wet- en regelgeving. Op grond van artikel 108, eerste lid, van de WPO, artikel 106, eerste lid, van de WEC en artikel 76s van de WVO is het niet toegestaan om een onderwijsgebouw of -terrein te verhuren als: - woon- of bedrijfsruimte als bedoeld in artikel 1623a, tweede lid, en 1624, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek, of - de bestemming zich niet verdraagt met het onderwijs aan de school. Het college neemt bij het verlenen van de toestemming in ieder geval de voorwaarde op dat als de te verhuren ruimte op (korte) termijn nodig is voor het onderwijs, dat het college deze ruimte dan vordert. De wet bepaalt dat de risico's voor verhuur en de eventuele schadeplicht die ontstaat bij het voortijdig opzeggen van het huurcontract door het bevoegd gezag, omdat het college gebruik maakt van hun vorderingsrecht, liggen bij het bevoegd gezag. Bij verhuur moet een huurovereenkomst worden afgesloten en een huurprijs bepaald worden. De schoolbesturen ontvangen de huurprijs. Onderscheid moet worden gemaakt in de vergoeding voor de exploitatiekosten (= gebruiksvergoeding) en de vergoeding in de investeringslasten (= huurvergoeding). Het schoolbestuur stelt de hoogte van de component ‘exploitatiekosten’ (beheer en onderhoud van het schoolgebouw) vast. In het derde lid is opgenomen de mogelijkheid voor het college om aan de toestemming tot verhuur de voorwaarde te verbinden dat voor de verhuur een huur is verschuldigd, waarvan de hoogte door het college wordt vastgesteld. Dit lid is een aanvulling op wat in de onderwijswetten is opgenomen. Deze huurvergoeding is wat anders dan de gebruiksvergoeding waarvan de hoogte door het bevoegd gezag wordt vastgesteld en waarop het bevoegd gezag aanspraak maakt. De huurcomponent moet worden afgedragen aan het college als bijdrage in de investeringslasten van het schoolgebouw. Aan het verbinden van de voorwaarde tot het betalen van een huurvergoeding zijn voorwaarden verbonden: 1. het college moet kunnen aantonen dat door het niet doorbereken van de huur de gemeente een financieel nadeel leidt; 2. de huurprijs moet gerelateerd zijn aan de extra kosten of het verlies aan inkomsten door de gemeente en 2 3. de ontvangen huurvergoeding moet rechtstreeks ten goede komen aan onderwijshuisvesting. Artikel 28. Staat van onderhoud In artikel 110 van de WPO, artikel 108 van de WEC en artikel 76u van de WVO is geregeld in welke situatie en hoe moet worden omgegaan met de overdracht van een (gedeelte van een) schoolgebouw en -terrein aan het college. Over het algemeen is de overdracht van het hele schoolgebouw en -terrein gekoppeld aan het beëindigen van de bekostiging (bijzonder onderwijs) of het opheffen van de school (openbaar onderwijs) door de minister van OCW. Overdracht door het bevoegd gezag van een schoolgebouw en -terrein aan de gemeente vindt uitsluitend plaats als het bevoegd gezag (bijzonder onderwijs, of verzelfstandigd openbaar onderwijs in bijv. een stichting) juridisch eigenaar is van het schoolgebouw. Is de gemeente juridisch eigenaar van het schoolgebouw en -terrein dan vindt geen overdracht van een (gedeelte van een) schoolgebouw en -terrein plaats. Een overdracht kan ook plaatsvinden als vervangende nieuwbouw op een andere locatie is gerealiseerd. Als dit noodzakelijk is wordt in de door het college en bevoegd gezag gezamenlijk opgestelde en ondertekende acte opgenomen een termijn waarin het schoolgebouw nog kan worden gebruikt. Bij het einde van het gebruik wordt geen onderscheid gemaakt tussen hoofdgebouwen en dislocaties, omdat dit onderscheid bij het einde van het gebruik niet relevant is. Voor alle gebouwen moet duidelijk zijn op welk moment het gebruik uiterlijk beëindigd moet worden. De procedure voor het opmaken van een staat van onderhoud bij het beëindigen van het gebruik is 2
LJN BK0803, Raad van State, 200901067/1/H2 en 201308827/1/A2. 15
gekoppeld aan het beëindigen van het gebruik van een gebouw door het bevoegd gezag. Is sprake van integraal bestuur dan blijft het opmaken van een staat onderhoud achterwege. Vanuit het oogpunt van gelijke behandeling van het openbaar en bijzonder onderwijs kan in materiële zin gekozen worden voor een gelijke handelwijze. Met 'achterstallig onderhoud' wordt bedoeld het onderhoud dat het bevoegd gezag, met het oog op de onderhoudsplicht, had moeten uitvoeren. Het gaat er dus niet om dat een gebouw nog een extra opknapbeurt moet krijgen voordat het buiten gebruik wordt gesteld. De staat van het onderhoud wordt opgemaakt voordat de eigendomsoverdracht plaatsvindt, omdat alleen voor die tijd nog eenduidig kan worden vastgesteld aan wie het eventueel achterstallig onderhoud is toe te rekenen. De staat van onderhoud maakt ook onderdeel uit van de op te maken akte van overdracht. Lid 3 Het college geeft de opdracht voor het opstellen van het rapport met daarin een beschrijving van de staat van onderhoud. Deze opdracht wordt, vanuit het oogpunt van objectiviteit, verstrekt aan een onafhankelijke derde, zoals een ISO-gecertificeerd bouwkundig adviesbureau. Voordat de opdracht wordt verstrekt heeft het college overleg met het betrokken bevoegd gezag over de inhoud van de opdracht en over de instantie die deze opdracht uitvoert. Hiermee wordt voorkomen dat achteraf onnodige discussies c.q. meningsverschillen ontstaan over de inhoud van de opdracht en over de keuze van de uitvoerder. Op grond van artikel 5 kunnen bepaalde inlichtingen van het bevoegd gezag gevraagd worden (bijv. beschikbaar stellen meerjarenonderhoudsplan en/of bewijsstukken dat er geregeld onderhoud is uitgevoerd). Lid 5 Als uit de rapportage van de staat van onderhoud blijkt dat bij het opmaken van de rapportage achterstallig onderhoud is geconstateerd en het bevoegd gezag met deze constatering instemt, kan in het overleg overeengekomen worden dat het bevoegd gezag: - alsnog opdracht verstrekt tot het uitvoeren van het noodzakelijke onderhoud, of - het bedrag dat gemoeid is met het achterstallig onderhoud aan het college betaalt, waarna het college de opdracht verstrekt. Als in het overleg geen overeenstemming wordt bereikt over de uitkomst van de rapportage wordt in het overleg besproken hoe de vervolgprocedure zal zijn. Er kan worden overeengekomen dat arbitrage plaatsvindt, waarbij beide partijen afspreken zich te zullen neerleggen bij de uitkomst daarvan. Alternatief is dat het college zich wendt tot de burgerlijke rechter, op grond van het feit dat het bevoegd gezag een onrechtmatige daad heeft gepleegd door zich niet te houden aan de wettelijke opdracht om een gebouw behoorlijk te gebruiken of te onderhouden. Lid 6 Deze bepaling is opgenomen voor de situatie dat er geen enkele aanleiding is om te veronderstellen dat sprake is van achterstallig onderhoud, of een vermoeden over achterstallig onderhoud bestaat, maar er geen reden is om dit nog te laten vastleggen in een rapport. Dit laatste kan zich voordoen als het voornemen bestaat het schoolgebouw dat buiten gebruik wordt gesteld op termijn bijv. te verbouwen voor een andere bestemming of te slopen. Artikel 29. Mutaties aantal klokuren binnen beschikbare capaciteit; inroosteren en gebruik Lokalen bewegingsonderwijs zijn een voorziening huisvesting onderwijs en kunnen juridisch eigendom zijn van de gemeente, het bevoegd gezag of een derde. In het kader van de ruimtebehoefte van de lokalen bewegingsonderwijs is het de verantwoordelijkheid van de gemeenteraad om de criteria vast te stellen voor het vaststellen van de ruimtebehoefte en de aanvullende ruimtebehoefte. Deze criteria zijn opgenomen in bijlage III, deel B. Daarnaast is het de verantwoordelijkheid van het college om een rooster bewegingsonderwijs vast te stellen. De omvang van het gebruik door een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs van lokalen bewegingsonderwijs wordt uitgedrukt in het aantal
16
klokuren. Het aantal klokuren is afhankelijk is van het aantal gymgroepen. Omdat het aantal gymgroepen afhankelijk is van het aantal formatieplaatsen en het aantal formatieplaatsen afhankelijk van het aantal leerlingen dat op de school is ingeschreven fluctueert het aantal klokuren jaarlijks als gevolg van mutaties in het aantal leerlingen. Voor het verwerken van de jaarlijkse mutaties is de jaarlijkse procedure tot aanvragen in het kader van het programma en de spoedprocedure niet het geëigende middel. Beide procedures zijn te zwaar en te omslachtig voor het verwerken van de jaarlijkse mutaties in het gebruik van de lokalen bewegingsonderwijs. Dit geldt in ieder geval als het aantal klokuren binnen de bestaande capaciteit kan worden opgevangen en dus niet leidt tot een uitbreiding of nieuwbouw van lokalen bewegingsonderwijs. Tegen deze achtergrond is in artikel 30 een afzonderlijke procedure opgenomen. Uitgangspunt van deze procedure is dat het college op basis van het aantal ingeschreven leerlingen op de teldatum 1 oktober het aantal gymgroepen en daarmee het aantal klokuren bewegingsonderwijs vaststelt en op basis van het aantal klokuren het conceptrooster bewegingsonderwijs kan vaststellen. Stelt het college vast dat er te weinig capaciteit is, of dat een lokaal bewegingsonderwijs moet worden vervangen, dan kan het college de procedure voor het aanvragen van bekostiging van een huisvestingsvoorziening starten. Door deze procedure heeft het college, als lokale overheid, tijdig zicht heeft op: - de accommodaties die geschikt zijn voor bewegingsonderwijs, inclusief de accommodaties die op grond van de onderwijswijswetgeving behoren tot de zgn. ‘eigendomsscholen’; - de capaciteit van de accommodaties bewegingsonderwijs; - het gebruik van de accommodatie bewegingsonderwijs (welke school geeft bewegingsonderwijs in welk gebouw); - de tijdstippen en het aantal uren dat het lokaal bewegingsonderwijs gebruikt wordt, en - het gebruik, waarbij moet worden vastgesteld of het een genormeerd gebruik is of dat het gebruik gebaseerd is op feitelijk gebruik. De verordening kent zodoende de volgende stappen: 1. het college stelt voor 15 december op basis van de teldatum 1 oktober het aantal gymgroepen vast op de datum 1 augustus (start schooljaar); 2. het college stelt voor 31 december daaropvolgend een conceptrooster op dat als basis kan dienen het rooster bewegingsonderwijs van het lopende schooljaar en daarin worden de mutaties als gevolg van mutaties in het aantal gymgroepen verwerkt; 3. het college stelt de bevoegde gezagsorganen voor 15 januari daaropvolgend in kennis van het voorlopig vastgestelde rooster bewegingsonderwijs voor het komende schooljaar; 4. de bevoegde gezagsorganen reageren voor 1 maart op het aangeboden conceptrooster; 5. het bevoegd gezag kan het college vragen om voor de datum van 1 maart een overleg over het conceptrooster te beleggen; 6. het college stelt het rooster bewegingsonderwijs voor het komende schooljaar vast voor 15 maart. De verordening geeft het bevoegd gezag de mogelijkheid om meer klokuren bewegingsonderwijs aan te vragen dan door het college genormeerd is vastgesteld. Het college kan dit verzoek honoreren als binnen de bestaande accommodaties daarvoor ruimte beschikbaar is. Aan het bevoegd gezag worden dan de kosten van deze extra klokuren doorberekend. Artikel 31. Afwijken van bepalingen Er dient op een besluitmoment door het college te worden beoordeeld of sprake is van omstandigheden op grond waarvan de gevraagde voorziening wordt toegekend, zodat er onbillijke situaties kunnen worden voorkomen. Artikel 32. Indexering De in bijlage IV, deel B, opgenomen genormeerde vergoedingen moeten jaarlijks worden aangepast aan de prijsontwikkeling. Omdat bijlage IV integraal onderdeel is van de verordening moet op grond van de onderwijswetten een wijziging van de verordening worden vastgesteld door de gemeenteraad. Om deze zware procedure voor uitsluitend het aanpassen van de normbedragen te voorkomen bepaalt dit artikel dat het jaarlijks aanpassen van de normbedragen wordt gedelegeerd aan het college. De uitgangspunten voor de indexering zijn opgenomen in bijlage IV, deel A. Het wettelijk verplichte overleg met het onderwijsveld dat voor een wijziging van de verordening noodzakelijk is, kan 17
plaatsvinden door het toezenden van de voorgenomen prijsbijstellingen en het bieden van de mogelijkheid om hierop te reageren. Bijlage I – Beoordelingscriteria noodzaak aangevraagde voorzieningen In bijlage I zijn opgenomen de criteria die van belang zijn voor het vaststellen van de noodzaak van de aangevraagde voorziening. De bijlage is onderverdeeld in deel A – Lesgebouwen en deel B – Lokalen bewegingsonderwijs. Deel A –Lesgebouwen Algemeen Per voorziening onderwijshuisvesting zijn de criteria voor het vaststellen van de noodzaak van de aangevraagde voorziening beschreven. Een school kan gehuisvest zijn in een hoofdvestiging of een dislocatie. De dislocatie is bedoeld als tijdelijke huisvesting, voor de situatie dat de hoofdvestiging te weinig capaciteit heeft om alle leerlingen te huisvesten. Is het aantal leerlingen zodanig afgenomen dat alle leerlingen weer op de hoofdvestiging kunnen worden gehuisvest, dan wordt de dislocatie afgestoten. Ontvangt het college een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening voor een dislocatie, dan stelt het college, voordat het besluit deze aanvraag te honoreren, vast of: - de dislocatie, gelet op het aantal leerlingen, nog als aanvullende huisvesting voor de school noodzakelijk is; - dat het mogelijk is alle leerlingen in de hoofdvestiging te huisvesten, eventueel met een bouwkundige aanpassing, of - dat er een andere geschikte of geschikt te maken locatie beschikbaar is. Of het bekostigen van de voorziening in/aan de dislocatie wordt toegekend is op basis van het voorgaande een financiële afweging van het college. Om de beoordelingscriteria van bijlage I te kunnen toepassen moet het college beschikken over minimaal de volgende gegevens: - het aantal leerlingen dat op de teldatum op de school staat ingeschreven; - het aantal leerlingen dat op lange termijn wordt verwacht; - het verschil tussen de bestaande capaciteit (= brutovloeroppervlakte) van het gebouw of de gebouwen die door de school worden gebruikt en de gewenste ruimtebehoefte, en - zo nodig, de bouwkundige staat van het gebouw of de gebouwen. Het vaststellen van de periode waarvoor de voorziening huisvesting onderwijs noodzakelijk is, is nodig om desinvesteringen te voorkomen. Is de (aanvullende) voorziening onderwijshuisvesting voor een korte periode noodzakelijk, dan wordt gekozen voor een ‘voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening’ tenzij een ‘voor blijvend gebruik bestemde voorziening’ voor de periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is beschikbaar is. De periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is wordt herleid uit de leerlingenprognose. De leerlingenprognose geeft antwoord op de vraag of het aantal leerlingen op de teldatum voorafgaande aan de datum waarop de aanvraag is ingediend ook de komende jaren nog wordt verwacht. Is de uitkomst van de leerlingenprognose dat het aantal leerlingen waarvoor de aangevraagde voorziening huisvesting onderwijs is bedoeld ook de komende jaren aanwezig is en noodzakelijk is voor een periode van: - drie jaar, dan wordt geen voorziening onderwijshuisvesting toegekend omdat wordt verondersteld dat de school de extra ruimtebehoefte voor deze beperkte periode binnen de eigen school kan opvangen. Alleen als wordt vastgesteld dat dit onmogelijk is, wordt een andere voorziening goedgekeurd; - minimaal vier tot maximaal veertien jaar, dan wordt een voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening toegekend en - minimaal vijftien jaar, dan wordt een voor blijvend gebruik bestemde voorziening
18
De genoemde termijnen gelden niet voor aanvragen die zijn ontvangen voor het bekostigen van de voorzieningen huisvesting onderwijs constructiefouten en vervanging of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden. Bij het vaststellen van de noodzaak van de aangevraagde voorzieningen huisvesting onderwijs (vervangende) nieuwbouw en uitbreiding speelt, onafhankelijk van de periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is, een rol de mogelijkheid van medegebruik of ingebruikname van een bestaand gebouw. A.1 Nieuwbouw Nieuwbouw is noodzakelijk voor het huisvesten van een nieuw instituut of een nieuwe afdeling en heeft dus betrekking op een onderwijsvoorziening die nog niet in de gemeente is gevestigd en voor deze nieuwe voorziening ook geen bestaande accommodatie beschikbaar is. A.2 Vervangende bouw Vervangende nieuwbouw kan het gevolg zijn van een tweetal situaties. Ten eerste vanwege de slechte conditie (bouwkundige staat) van een gebouw. Voor het vaststellen van de bouwkundige staat van het gebouw en om verschillen in de bouwkundige staat tussen verschillende gebouwen in een volgorde te kunnen plaatsen wordt voor de bouwkundige rapportage als eis gesteld een rapportage op grond van NEN 2767 van een gekwalificeerd en onafhankelijk ISO-gecertificeerd adviesbureau. Uitgangspunt van deze methode is dat de onderhoudsscenario's op basis van verschillende keuzes en bevindingen worden doorgerekend en bij het bepalen van de keuzes een afweging plaatsvindt tussen kwaliteit, kosten en risico's. Bij het maken van keuzes met betrekking tot onderhoud is inzicht in de aanwezige en de te bereiken kwaliteit (en de daaraan verbonden kosten) essentieel. Uitgangspunt van de methode van conditiemeting NEN 2767 is dat voor alle bouwkundige elementen een conditie wordt toegekend. Bij het vaststellen van de condities wordt ook rekening gehouden met de noodzaak van het onderhoud binnen een vooraf vastgestelde periode (in principe 3 jaar). Voor het antwoord op de vraag of activiteiten binnen de periode van 3 jaar voor het onderhoud in aanmerking komen wordt de ernst, de omvang en de intensiteit van het gebrek vastgesteld. De ernst van het gebrek wordt uitgedrukt in een score, de zgn. 'conditie voor'. Met de 'conditie voor' wordt dus eigenlijk de kwaliteit van het totale schoolgebouw vastgesteld. Deze kwaliteit kan worden onderverdeeld in de volgende conditieschalen: Conditie 1 Nieuwbouwkwaliteit of met nieuwbouw vergelijkbare kwaliteit; Conditie 2 Een bouw- of installatiedeel vertoont kenmerken van een beginnende veroudering; Conditie 3 Het verouderingsproces is duidelijk op gang gekomen; Conditie 4 Het verouderingsproces is duidelijk zichtbaar; Conditie 5 Het verouderingsproces is niet meer te keren; Conditie 6 De bouwkundige staat is zo slecht dat deze niet meer onder conditie 5 kan worden gerangschikt. Op basis van de vermelde condities wordt inzicht verkregen in de bouwkundige staat en kan worden vastgesteld of vervangende nieuwbouw noodzakelijk is. Vervangende nieuwbouw heeft een relatie met onderhoud en aanpassen van het schoolgebouw waarvoor het bevoegd gezag de bekostiging rechtstreeks van de minister van OCW ontvangt. Deze vergoeding is niet alleen bestemd voor activiteiten met een kortlopende cyclus, maar ook met een langlopende cyclus (bijv. vervangen kozijnen, leidingen). Dit betekent dat als sprake is van een bouwkundige rapportage met of conditie 5 of 6 moet worden vastgesteld of in de afgelopen jaren het onderhoud op een verantwoorde wijze heeft plaatsgevonden. Is het schoolbestuur op dit onderdeel nalatig geweest dan kan de aanvraag voor vervangende nieuwbouw worden afgewezen. Wordt in overleg tussen college en bevoegd gezag afgezien van het investeren in onderhoud en aanpassen van het schoolgebouw dan moeten afspraken worden gemaakt over het bekostigen van de totale investering, omdat het bevoegd gezag de voor
19
onderhoud en aanpassen ontvangen rijksvergoeding niet voor dit doel hoeft in te zetten. Vervangende nieuwbouw kan ten tweede het gevolg zijn een herschikkingsoperatie. Dit kan zich in meerdere gevallen voordoen: - bevoegde gezagsorganen kunnen overeenkomen om schoolgebouwen te ruilen omdat is vastgesteld dat er voldoende capaciteit voor het huisvesten van de leerlingen beschikbaar is, maar dat het ene schoolgebouw een overmaat aan capaciteit heeft en het andere schoolgebouw een tekort aan capaciteit. Door onderlinge ruil, eventueel met een beperkte bouwkundige aanpassing of uitbreiding bij een bestaand schoolgebouw of in relatie met vervangende nieuwbouw voor een bestaand schoolgebouw kan een efficiënte bezetting van de schoolgebouwen worden gerealiseerd en kan mogelijk een schoolgebouw worden afgestoten; - fusies van scholen kunnen aanleiding zijn voor een herschikkingsoperatie omdat een fusie op schoolniveau ook gevolgen heeft voor de leerlingenstromen, waardoor mogelijk door een beperkte uitbreiding (= vervangende bouw) van het ene schoolgebouw het andere schoolgebouw kan worden afgestoten; - vervangende nieuwbouw kan verband houden met ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening, als gevolg van bijv. stadsvernieuwing, of het herinrichten van een wijk, waarvoor het noodzakelijk is dat het bestaande schoolgebouw of de bestaande schoolgebouwen vervangen wordt/worden. Uitgangspunt van investeringen die het gevolg zijn van een herschikkingsplan is dat een grotere doelmatigheid in het gebruik van de schoolgebouwen wordt bereikt en dat het voor het college een budgettair neutrale investering is, dus voor de gemeente geen extra investeringslasten ontstaan. De budgettaire neutraliteit kan uitsluitend worden gerealiseerd als de investering van de vervangende nieuwbouw kan worden gefinancierd uit de (grond)opbrengst van de verkoop van de bestaande (te vervangen) locatie. Eventueel kunnen, nadat hierover overeenstemming is bereikt met het aanvragende schoolbestuur, gelden die het bevoegd gezag van het rijk ontvangt voor het bekostigen van de exploitatie, het onderhoud, en de aanpassingen schoolbestuur als medefinanciering worden ingezet. A.3 Uitbreiding Uitbreiding wordt toegekend als de bestaande capaciteit van het schoolgebouw of de schoolgebouwen niet voldoende is voor het huisvesten van het aantal leerlingen dat op de school is ingeschreven: de ruimtebehoefte is dan groter dan de beschikbare huisvestingscapaciteit (zie ook bijlage III). Het is aan het college te bepalen op welke wijze de gevraagde extra capaciteit beschikbaar wordt gesteld. Bij het besluit kan het college rekening houden met de eventueel beschikbare capaciteit bij andere schoolgebouwen en als dat mogelijk is in plaats van de gevraagde uitbreiding van het schoolgebouw bijv. medegebruik toekennen. A.4 In gebruik nemen van een bestaand gebouw In gebruik nemen van een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan is afhankelijk van de volgende factoren: - het aspect afstand en bereikbaarheid, waarbij het aspect afstand alleen een rol speelt als het gebouw een dislocatie wordt van een bestaande hoofdvestiging; is het gebouw noodzakelijk voor het huisvesten van een nieuwe school dan is de ligging niet relevant; - de omvang van het gebouw is van belang om vast te stellen of en zo ja welke in- of uitpandige investeringen noodzakelijk zijn om te zorgen voor voldoende capaciteit voor het huisvesten van de leerlingen. - de bouwkundige en onderwijskundige kwaliteit van het gebouw is van belang om vast te stellen welke bouwkundige investeringen noodzakelijk zijn om het gebouw bouwkundig en onderwijskundig geschikt te maken als kwalitatief geschikte huisvesting. Het college kan besluiten tot het bekostigen van vervangende nieuwbouw als de investeringskosten om het gebouw voor het onderwijs geschikt te maken, zoals aanpassing, uitbreiding en onderhoud, vermeerderd met (eventuele) kosten van verwerving hoger zijn dan de kosten van volledige nieuwbouw.
20
In gebruik nemen is ook mogelijk: - als vervanging van een bestaand gebouw aan de orde is en ingebruikgeving per saldo geen meerkosten met zich meebrengt; - bij een herschikkingsoperatie; - als gevolg ontwikkelingen in de ruimtelijke ordening; - als uitbreiding van het huidige schoolgebouw aan de orde is. A.5 Verplaatsen tijdelijk gebouw Verplaatsen van een tijdelijk gebouw kan alleen als het gebouw niet aard en nagelvast aan de grond is verbonden. Bij het verplaatsen van een tijdelijk gebouw moet rekening worden gehouden met de kosten van verplaatsen (verwijderen en opnieuw plaatsen) en het op termijn opnieuw verwijderen. Op dit punt kan het college een afweging maken tussen het verplaatsen en het bekostigen van een nieuwe voorziening. A.6 Terrein Terrein is een voorziening huisvesting onderwijs die niet automatisch wordt toegekend. Vervangende nieuwbouw of uitbreiding van het schoolgebouw kan bijv. op het bestaande schoolterrein worden gerealiseerd. Als voor het realiseren van de genoemde voorzieningen terrein noodzakelijk is, wordt daar bij de eventuele toestemming voor de huisvestingsvoorziening rekening mee gehouden, deze voorziening wordt opgenomen op het programma. A.7 Eerste inrichting Eerste inrichting onderwijsleerpakket en meubilair wordt bekostigd aan een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs. Eerste inrichting leer- en hulpmiddelen wordt bekostigd aan een school voor voortgezet onderwijs. Voor alle onderwijssectoren is de bekostiging van de eerste inrichting gekoppeld aan het aantal m2 bruto vloeroppervlakte waarvoor de voorziening nieuwbouw of uitbreiding wordt toegekend. Bij fusie van scholen worden twee of meer scholen samengevoegd tot één school. In principe hebben de afzonderlijke scholen tot het moment van fusie ieder voor zich bekostiging voor eerste inrichting ontvangen. Dit betekent dat bij fusie van voorheen afzonderlijke scholen geen aanspraak bestaat op bekostiging van eerste inrichting als de bruto vloeroppervlakte van de gefuseerde scholen minder of gelijk is aan de bruto vloeroppervlakte van de voor de fusie afzonderlijke scholen. Uitbreiding eerste inrichting wordt uitsluitend toegekend in combinatie met uitbreiding van het schoolgebouw. Bij een fusie wordt voor de gefuseerde school geregistreerd de bruto vloeroppervlakte van de schoolgebouwen van de voorheen aan de afzonderlijke scholen is toegekend. A.8 Medegebruik Medegebruik is een belangrijk instrument als het gaat om het realiseren van het doelmatig gebruik van schoolgebouwen en de efficiënte inzet van middelen. Voordat het college besluit tot medegebruik is het noodzakelijk om inzicht te hebben: - in de periode waarvoor medegebruik noodzakelijk is (door middel van de leerlingenprognose), en - de periode van medegebruik in het schoolgebouw waar de leegstand is vastgesteld (wordt op korte termijn een toename van het aantal leerlingen verwacht dan is het de vraag of medegebruik zinvol is). De verordening kent geen beperking in het aantal locaties waarnaar bij medegebruik van leegstand kan worden verwezen. Wel hanteert de verordening bij medegebruik een afstandscriterium tussen de hoofdvestiging en de ruimte die in aanmerking komt voor het medegebruik, de zgn. verwijsafstand). In de verordening is als verwijsafstand opgenomen het criterium ‘voor de leerling voldoende begaanbare en veilige weg’. Dit criterium sluit aan bij de
21
Verordening leerlingenvervoer gemeente Sliedrecht 2014. De verordening maakt geen onderscheid tussen leegstand in een schoolgebouw van scholen van verschillende onderwijssectoren. De leegstand wordt vastgesteld op basis van het verschil tussen de vastgestelde capaciteit (bruto vloeroppervlakte) op grond van bijlage III, deel A, en de voor de school vastgestelde ruimtebehoefte op grond van bijlage III, deel B. Of de berekende genormeerde leegstand ook als leegstaande ruimte geschikt is voor medegebruik wordt afzonderlijk vastgesteld. - Feitelijke leegstand in een school voor basisonderwijs een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs en een school voor voortgezet onderwijs is per definitie geschikt voor medegebruik. - Ruimten, die een bevoegd gezag met eigen middelen heeft bekostigd, maar waarvoor het college een vergoeding verstrekt (zogenaamde eigendoms- en huurscholen) maken onderdeel uit van de voorzieningen huisvesting onderwijs en komen in aanmerking voor medegebruik. - Ruimten die een bevoegd gezag volledig met eigen middelen heeft gerealiseerd en waarvoor geen vergoeding van de overheid is ontvangen kunnen niet in medegebruik worden gegeven omdat deze ruimte geen onderdeel uitmaken van de voor het schoolgebouw vastgestelde capaciteit (bijlage III, deel A). A.4 en A.8 Investeringskosten bij geschikt maken voor nieuwe bewoner In de situatie van het in gebruik nemen van een bestaand gebouw (A.4) en medegebruik (A.8) kan het noodzakelijk zijn dat bouwkundige voorzieningen moeten worden getroffen om het betreffende (school)gebouw geschikt te maken voor de nieuwe bewoner. De investeringskosten van deze investering komen voor rekening van de gemeente. A.9 Herstel van constructiefouten Herstel van constructiefouten is een voorziening huisvesting onderwijs. Voordat bekostiging voor een constructiefout wordt toegekend is het van belang vast te stellen dat het daadwerkelijk gaat om een constructiefout en wie verantwoordelijk is voor het ontstaan van de constructiefout. Als sprake is van een ontwerpfout o.i.d. kan de veroorzaker van de constructiefout aansprakelijk worden gesteld voor het herstel. In dit verband speelt ook het moment waarop bekostiging voor een constructiefout wordt aangevraagd een rol. In dit verband heeft de Raad van State uitgesproken dat herstel van riolering waarvoor het schoolbestuur verantwoordelijk was (onder schoolterrein) niet als een constructiefout kan worden aangemerkt maar als regulier onderhoud moet worden gezien. Tussen het moment van het aanleggen van de riolering en het aanvragen van bekostiging lag een periode van 28 jaar. De Raad van State was van oordeel dat, gelet op de levensduur, er op dat moment geen sprake meer kan zijn van een constructiefout, maar dat 3 sprake is van regulier onderhoud. Het herstel van een constructiefout is eveneens geen voorziening huisvesting onderwijs en komt voor rekening van het bevoegd gezag als de constructiefout het gevolg is van nalatigheid van het bevoegd gezag (artikel 100, tweede lid, van de WPO, artikel 98, tweede lid, 4 van de WEC en artikel 76k, tweede lid, van de WVO. A.10 Vervangen of herstel van schade aan gebouw, onderwijsleerpakket en meubilair in geval van bijzondere omstandigheden Het bekostigen van vervangen of herstel van schade in geval van bijzondere omstandigheden is van toepassing als het bevoegd gezag geconfronteerd wordt met schade als gevolg van bijv. vandalisme, ruitbreuk, storm, inbraak, brand etc. en deze schade niet is te verhalen op een derde (daderaansprakelijkheid). Bij het bepalen van de omvang van de bekostiging wordt rekening gehouden met de situatie van de school. Bij vervanging na brand kan bijvoorbeeld een totaal afgebrande school worden vervangen door een schoolgebouw met minder bruto vloeroppervlakte als de leerlingenprognose daartoe aanleiding geeft. Ook kan het college in 3
LJN BJ7202, Raad van State, 200809152/1/H2. BX8979, Raad van State, 201200195/1/A2.
4
22
plaats van nieuwbouw een ander schoolgebouw toewijzen. Hiervoor geldt eveneens dat als de schade veroorzaakt wordt door nalatigheid van het bevoegd gezag (bijv. inbraak was mogelijk doordat een raam niet was afgesloten) de kosten voor rekening van het bevoegd gezag komen. Deel B – Voorzieningen voor lichamelijke oefening Tot een ruimte voor bewegingsonderwijs wordt niet alleen gerekend het traditionele lokaal bewegingsonderwijs (= gymnastiekruimten), maar ook het gebruik van de (gemeentelijke) sporthal. Een lokaal bewegingsonderwijs kan juridisch eigendom zijn van de gemeente, het bevoegd gezag, of een derde. B.1 Nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding of ingebruikgeving Voor het vaststellen van de noodzaak van een van de gevraagde voorzieningen is een relatie gelegd tussen het aantal klokuren dat moet worden ingeroosterd en de afstand tussen het schoolgebouw dat van het lokaal bewegingsonderwijs gebruik moet maken. Als vervoer naar een verder weg gelegen lokaal bewegingsonderwijs voor de gemeente financieel een goed alternatief is kan het college besluiten in plaats van een voorziening het vervoer naar het lokaal bewegingsonderwijs te vergoeden. Voordat hierover een besluit wordt genomen voert het college overleg met het bevoegd gezag. Voor het (voortgezet) speciaal onderwijs wordt aan een lokaal bewegingsonderwijs gelijkgesteld een lokaal voor motorische therapie en een schoolbad (watergewenningsbad of hydrotherapiebad). Deze laatste twee voorzieningen kunnen uitsluitend worden aangevraagd en bekostigd voor de onderwijssoorten waarvoor een dergelijke ruimte verplicht is: - een hydrotherapiebad is noodzakelijk voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs voor lichamelijk gehandicapte kinderen en voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs voor meervoudig gehandicapte kinderen met een lichamelijke handicap, en - een watergewenningsbad is noodzakelijk voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs voor zeer moeilijk lerende kinderen en een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs voor meervoudig gehandicapten met zeer moeilijk lerende kinderen. B.3 Eerste inrichting Aanvullend meubilair voor het inrichten van het lokaal bewegingsonderwijs kan als eerste inrichting worden verstrekt als een bestaand lokaal: - met een te kleine oefenzaal wordt uitgebreid waarbij de oefenzaal wordt vergroot, of - vervangende nieuwbouw wordt gerealiseerd met een groter lokaal bewegingsonderwijs. In deze situaties is de eerste inrichting in het verleden bekostigd voor de toen gerealiseerde oppervlakte en voldoet de bestaande eerste inrichting naar verwachting niet aan de gestelde eisen, respectievelijk is voor deze vernieuwde lokalen bewegingsonderwijs niet eerder de volledige bekostiging eerste inrichting verstrekt. B.5 Medegebruik De mogelijkheid van medegebruik in een lokaal bewegingsonderwijs wordt vastgesteld op basis van het rooster bewegingsonderwijs dat het college heeft vastgesteld voor de scholen voor primair en speciaal of voortgezet speciaal onderwijs en het rooster bewegingsonderwijs dat het bevoegd gezag van de school voor het voortgezet onderwijs heeft vastgesteld voor de school voor voortgezet onderwijs. Bijlage II – Prognosecriteria Op grond van de artikelen 7, tweede lid, onder a, en 18, eerste lid, is het bevoegd gezag verplicht een leerlingenprognose te overleggen als een aanvraag voor het bekostigen van een voorziening huisvesting onderwijs (vervangende) nieuwbouw, uitbreiding gebouw, eerste inrichting, in
23
gebruik nemen, verplaatsen, terrein en medegebruik wordt ingediend. De leerlingenprognose is de basis voor het beoordelen van de noodzaak van de door de bevoegde gezagsorganen aangevraagde voorziening en van belang voor het vaststellen van de periode waarvoor de voorziening huisvesting onderwijs noodzakelijk is. Bijlage III – Beoordelingscriteria capaciteit, ruimtebehoefte en aanvullende ruimtebehoefte In bijlage III wordt evenals in bijlage I een onderverdeling per voorziening huisvesting onderwijs gehanteerd. Op verschillen tussen de onderwijssectoren wordt bij de sectoren afzonderlijk ingegaan. Bij het vaststellen van de onderwijscapaciteit van het schoolgebouw die wordt geregistreerd wordt geen rekening gehouden met de m2 bruto vloeroppervlakte die een bevoegd gezag voor eigen rekening heeft gerealiseerd, waarvoor dus geen (rijks)vergoeding is verstrekt. Deze capaciteit wordt wel geregistreerd. Deel A – Vaststellen capaciteit De capaciteit van een (school)gebouw wordt vastgesteld in m2 bruto vloeroppervlakte. Op basis van de vastgestelde capaciteit kan worden beoordeeld of het (school)gebouw: a. te maken heeft met leegstand, of b. moet worden uitgebreid omdat er een tekort aan capaciteit is (aanvullende ruimtebehoefte, deel C). De bruto vloeroppervlakte van het schoolgebouw wordt door het college opgenomen in de gemeentelijke administratie, omdat dit gegeven van wezenlijk belang is voor het uitvoeren van de verordening. Mutaties die plaatsvinden (nieuwbouw, vervangende nieuwbouw, uitbreiding etc.) moeten op grond van artikel 5 van de verordening door de bevoegde gezagsorganen aan het college worden doorgegeven. Door het vastleggen van deze mutaties in de gemeentelijke administratie beschikt het college over de meest actuele bruto vloeroppervlakte van de (school)gebouwen. De bruto vloeroppervlakte is een gegeven dat wordt bepaald aan de hand van deel E, de meetinstructie voor het vaststellen van de bruto vloeroppervlakte van schoolgebouwen. Bij het vaststellen van de capaciteit kan vastgesteld worden dat als gevolg van de indeling van het schoolgebouw de vastgestelde capaciteit niet volledig geschikt is voor medegebruik (bijv. een gangenschool). Het schoolgebouw is dan ‘overgedimensioneerd’ als gevolg van een onevenwichtige indeling van het schoolgebouw. Op dat moment kan het bevoegd gezag het college vragen om de capaciteit lager vast te stellen. Het college neemt over dit verzoek een besluit. Besluit het college aan het verzoek van het bevoegd gezag te voldoen, dan registreert het college zowel de totale bruto vloeroppervlakte van het schoolgebouw en de bruto vloeroppervlakte die geschikt is als op minder onderwijscapaciteit. Op het moment dat het college een aanvraag voor het bekostigen van uitbreiding van het schoolgebouw ontvangt stelt het college vast of het mogelijk is de gevraagde uitbreiding geheel of gedeeltelijk inpandig te realiseren waardoor de ‘overdimensionering’ van het schoolgebouw wordt verminderd. A.1.2 en A.1.3 Dislocaties Als de school is gehuisvest in meerdere gebouwen wordt gesproken van huisvesting in een hoofdgebouw en een of meer dislocaties. Daalt het aantal leerlingen zodanig dat het gebruik van een van de locaties kan worden beëindigd, dan is het in eerste instantie aan het bevoegd gezag een besluit te nemen over de locatie die buiten gebruik wordt gesteld en wordt overgedragen aan het college, tenzij een van de locaties een gebouw is waarvoor het college een huurvergoeding betaalt. Een schoolgebouw waarvoor het college een huurvergoeding betaalt wordt als eerste buiten gebruik gesteld. Als het college van mening is dat het buiten gebruik stellen van een ander schoolgebouw de voorkeur heeft, dan vindt overleg plaats tussen het bevoegd gezag en het 24
college. A.1.4 Terrein De terreinoppervlakte waarop het schoolgebouw staat is gelijk aan de grootte van het perceel zoals dit bij het Kadaster is vastgelegd. Het kan voorkomen dat de kadastrale perceelgrenzen niet overeenkomen met de grenzen van het schoolterrein. Oorzaak is vaak dat de terreinoppervlakte van het openbaar groen en eventueel andere openbare gebouwen samen met het schoolterrein als een geheel is geregistreerd. In die situatie wordt voor het schoolgebouw het met overheidsmiddelen bekostigde deel van de terreinoppervlakte vastgelegd. A.1.5 Inventaris Het vaststellen van het aantal leerlingen waarvoor eerste inrichting is bekostigd is noodzakelijk voor het beoordelen van een aanvraag voor het bekostigen uitbreiding van eerste inrichting. Evenals geldt voor het schoolgebouw is de uitbreiding van de eerste inrichting gekoppeld aan de uitbreiding met het aantal m2 bruto vloeroppervlakte. Uitgangspunt is dat op 1 januari 2015 de eerste inrichting is bekostigd waarop het bevoegd gezag tot die datum aanspraak maakte. A.1.6 Lokalen bewegingsonderwijs Het vaststellen van de capaciteit van het lokaal bewegingsonderwijs is van belang om te kunnen vaststellen of het aantal klokuren voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs, of het aantal lesuren voor een school voor voortgezet kan worden ingeroosterd. A.1.6.2 Terrein De terreinoppervlakte van een lokaal bewegingsonderwijs is gelijk aan de grootte van het perceel zoals dit bij het Kadaster is vastgelegd. Of de terreinoppervlakte van het lokaal bewegingsonderwijs afzonderlijk wordt geregistreerd is afhankelijk van de ligging van het lokaal bewegingsonderwijs. Als het lokaal bewegingsonderwijs: - inpandig in het schoolgebouw is gerealiseerd maakt het onderdeel uit van de terreinoppervlakte van het schoolgebouw; - als aanbouw van het schoolgebouw, of als afzonderlijk gebouw is gerealiseerd op het terrein van het bevoegd gezag wordt het afzonderlijk geregistreerd; - ligt op een afzonderlijk terrein wordt het afzonderlijk geregistreerd; - onderdeel uitmaakt van een school voor voortgezet onderwijs en ligt op hetzelfde terrein als het schoolgebouw, dan wordt het niet afzonderlijk geregistreerd. A.1.6.3 Inventaris De eerste inrichting van het lokaal bewegingsonderwijs die bekostigd is wordt geacht voldoende te zijn om te voldoen aan de gesteld eisen van het bewegingsonderwijs. Deel B – Vaststellen ruimtebehoefte Voor het vaststellen van de ruimtebehoefte is bepalend het aantal leerlingen dat op de teldatum 1 oktober voorafgaande aan het indienen van de aanvraag op de school aanwezig is. Op basis van het aantal leerlingen wordt de bruto vloeroppervlakte (= ruimtebehoefte) vastgesteld. Op basis van de uitkomst van de leerlingenprognose wordt vastgesteld voor welke periode deze ruimtebehoefte noodzakelijk is. B.1 Lesgebouwen De ruimtebehoefte voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs en een school voor voortgezet onderwijs wordt gebaseerd op het aantal leerlingen vermenigvuldigd met een m2 bruto
25
vloeroppervlakte per leerling. Een school voor voortgezet onderwijs maakt daarnaast aanspraak op een vaste voet, die afhankelijk is van: - de aard van de vestiging, te weten een hoofd- of een nevenvestiging met spreidingsnoodzaak, en - de leerweg van de school voor vmbo of praktijkschool. B.1.1 School voor basisonderwijs De ruimtebehoefte van de school voor basisonderwijs is opgebouwd uit de basisruimtebehoefte en de aanvullende ruimtebehoefte. De basisruimtebehoefte bestaat uit de vaste voet (200 m2) en de som van het aantal ongewogen leerlingen dat op de school voor basisonderwijs is ingeschreven vermenigvuldigd met 5,03 m2 per leerling. Op aanvullende ruimtebehoefte bestaat aanspraak als op de school ‘gewichtenleerlingen’ staan ingeschreven. De aanvullende ruimtebehoefte is afhankelijk van de ‘gewichtensom’. De som van de basisruimtebehoefte en de aanvullende ruimtebehoefte is de totale ruimtebehoefte. Onderdeel hiervan is een speellokaal. B.1.2 Speciale school voor basisonderwijs De basisruimtebehoefte bestaat uit een vaste voet (250 m2) en de som van het aantal leerlingen dat op de speciale school voor basisonderwijs is ingeschreven, vermenigvuldigd met 7,35 m2 per leerling. Heeft de speciale school voor basisonderwijs aanspraak op een speellokaal, dan wordt de ruimtebehoefte verhoogd met 90 m2. B.1.3 School voor (voortgezet) speciaal onderwijs De ruimtebehoefte van een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs bestaat uit een vaste voet en de som van het aantal leerlingen dat op de school is ingeschreven vermenigvuldigd met een m2 bruto vloeroppervlakte per leerling. Zowel de vaste voet als de m2 bruto vloeroppervlakte per leerling zijn afhankelijk van de onderwijssoort. Bij het vaststellen van de ruimtebehoefte wordt onderscheid gemaakt in een: – school voor speciaal onderwijs (so); – school voor voortgezet speciaal onderwijs (vso); – school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs (sovso); – school voor speciaal onderwijs met een of meer afdelingen, en – school voor voortgezet speciaal onderwijs met een of meer afdelingen. De ruimtebehoefte bij een school een school voor speciaal of voortgezet speciaal onderwijs wordt vastgesteld op eenmaal de vaste voet, verhoogd met de uitkomst van de afzonderlijk berekende bruto vloeroppervlakte voor het aantal leerlingen van de so- en de vso-component en van de afdelingen. Is sprake van een of meer afdelingen, dan wordt het aantal leerlingen van een of meer afdelingen bij het aantal leerlingen van de so-component opgeteld. Heeft de school voor speciaal onderwijs aanspraak op een speellokaal, dan wordt de ruimtebehoefte verhoogd met 90 m2. B.1.4 School voor voortgezet onderwijs Een school voor voortgezet onderwijs kent uitsluitend de basisruimtebehoefte. De basisruimtebehoefte bestaat uit een vaste voet, vermeerderd met de som van het aantal leerlingen vermenigvuldigd met de m2 bruto vloeroppervlakte per leerling, die geldt voor de onderwijsrichting waarop de leerling staat ingeschreven. De vaste voet wordt toegekend voor de hoofdvestiging van de school voor voortgezet onderwijs en de nevenvestiging met spreidingsnoodzaak. Daarnaast wordt een vaste voet toegekend voor de afzonderlijke leerwegen in het vmbo. Of sprake is van een nevenvestiging met spreidingsnoodzaak wordt vastgesteld op basis van de door de minister van OCW aan het bevoegd gezag afgegeven beschikking.
26
Leerwegondersteunend onderwijs (Lwoo) of de gemengde leerweg kan de school voor voortgezet onderwijs uitsluitend aanbieden in relatie met de beroepsgerichte leerweg van een bepaalde afdeling of sector en kan uitsluitend worden aangeboden als de minister van OCW hiervoor toestemming heeft verleend. De school voor voortgezet onderwijs beschikt dan over de betreffende licenties. B.2 Lokalen bewegingsonderwijs De ruimtebehoefte van een lokaal bewegingsonderwijs is afhankelijk van het totaal aantal klokuren of lesuren dat in het lokaal bewegingsonderwijs is ingeroosterd. De ruimtebehoefte van de school voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs is afhankelijk van het aantal gymgroepen. Het aantal gymgroepen voor de school voor basisonderwijs is afhankelijk van het aantal formatieplaatsen. Om het aantal formatieplaatsen te bepalen wordt de splitsingstabel gehanteerd die het college hanteert bij het vaststellen van de materiële vergoeding. Beschikt de school voor basisonderwijs, speciale school voor basisonderwijs, school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs niet over een speellokaal, dan bestaat aanspraak op gebruik van een lokaal bewegingsonderwijs door de leerlingen in de leeftijd van 4 en 5 jaar. Hierop bestaat geen aanspraak als de school voor basisonderwijs binnen de genormeerde bruto vloeroppervlakte geen speellokaal heeft gerealiseerd. Deel C – Vaststellen aanvullende ruimtebehoefte De aanvullende ruimtebehoefte wordt in de volgende stappen vastgesteld: stap 1 vastgestelde capaciteit (deel A) stap 2 vastgestelde ruimtebehoefte (deel B) stap 3 vaststellen aanvullende ruimtebehoefte = saldo capaciteit – vastgestelde ruimtebehoefte 5 stap 4 vaststellen of saldo van stap 3 gelijk of groter is dan de drempelwaarde stap 5 is de uitkomst van stap 4: - lager dan de drempelwaarde, dan bestaat geen aanspraak op bekostigen voorziening, - gelijk of groter dan de drempelwaarde, dan bestaat aanspraak op het bekostigen van een voorziening op basis van de uitkomst van stap 3. Een school voor basisonderwijs maakt geen aanspraak op extra bruto vloeroppervlakte voor een speellokaal, omdat deze bruto vloeroppervlakte is geïntegreerd in de vaste voet en bruto vloeroppervlakte per leerling. Heeft de school voor basisonderwijs binnen de genormeerde bruto vloeroppervlakte geen speellokaal gerealiseerd dan bestaat geen aanspraak op gebruik van een lokaal bewegingsonderwijs door de groepen 1 en 2 wegens het ontbreken van een speellokaal. In deze situatie kan de school voor basisonderwijs een lokaal bewegingsonderwijs door de groepen 1 en 2 alleen gebruiken als het college hiervoor toestemming verleend, binnen het lokaal bewegingsonderwijs de noodzakelijke capaciteit beschikbaar is en het bevoegd gezag bereid is een huurvergoeding te betalen. Een speciale school voor basisonderwijs en een school voor speciaal onderwijs maken aanspraak op extra bruto vloeroppervlakte voor een speellokaal als 5
Drempelwaarde: ‐ 55 m2 bruto vloeroppervlakte voor een permanente voorziening school voor basisonderwijs; ‐ 50 m2 bruto vloeroppervlakte voor een permanente voorziening speciale school voor basisonderwijs of voor een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs; ‐ 40 m2 bruto vloeroppervlakte voor een tijdelijke voorziening voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs en een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs, en ‐ 10% van de bestaande capaciteit met een minimum van 100 m2 voor een school voor voortgezet onderwijs. 27
deze scholen worden bezocht door leerlingen in de leeftijd tot zes jaar. Bij een aanvraag voor het bekostigen van de voorziening onderwijshuisvesting uitbreiding wordt vastgesteld of gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om de capaciteit van het schoolgebouw lager vast te stellen dan de feitelijke bruto vloeroppervlakte van het schoolgebouw (zie toelichting deel A). Heeft deze situatie zich voorgedaan, dan wordt in de berekening voor het vaststellen van het aantal m2 uitbreiding van het schoolgebouw bekeken of het verschil tussen de feitelijk aanwezige capaciteit en de geregistreerde capaciteit kan worden opgeheven resp. verminderd. Doet deze situatie zich voor, dan geldt als uitgangspunt voor het ontwerpen van een bouwplan dat de toegekende uitbreiding in eerste instantie moet leiden tot het verminderen van de zgn. verschiloppervlakte. Dit kan leiden tot het toekennen van een interne aanpassing of beperkte uitbreiding in combinatie met een interne aanpassing van het schoolgebouw. De definitieve keuze is afhankelijk van de investeringskosten die moeten blijken uit een vergelijking tussen de investeringskosten van uitsluitend de aanpassing en de investeringskosten van een combinatie van aanpassing met een eventuele (beperkte) uitbreiding. Op het moment dat wordt vastgesteld dat de investeringskosten van de aanpassing hoger zijn dan de investeringskosten van een (beperkte) uitbreiding van het gebouw kan worden besloten het gebouw uit te breiden. In het voortgezet onderwijs bestaat pas aanspraak op bekostiging van de voorziening uitbreiding van het schoolgebouw als de gevraagde ruimtebehoefte minimaal tien procent hoger is dan de bruto vloeroppervlakte van de bestaande capaciteit. De wijze waarop de ruimtebehoefte wordt vastgesteld is afhankelijk van de onderwijssoort. Bij het toekennen van de voorziening uitbreiding wordt onderscheid gemaakt in de ‘voor blijvend’ en de ‘voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening’. Wordt toegekend: - de voor blijvend gebruik bestemde voorziening, dan wordt toegekend de totaal berekende aanvullende ruimtebehoefte, er wordt dus geen rekening gehouden met de drempel van 10%; - de voor tijdelijk gebruik bestemde voorziening, dan wordt toegekend het aantal m2 dat de 10% overschrijdt, de aanvullende ruimtebehoefte tot 10% moet het schoolbestuur binnen de 6 bestaande capaciteit opvangen . C.1 en C.2 Voor blijvend en tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen Bij het toekennen van ruimtebehoefte wordt onderscheid gemaakt in voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen en voor blijvend gebruik bestemde voorzieningen. De keuze tussen voor tijdelijk of permanent is afhankelijk van de verwachte periode dat de voorziening noodzakelijk is. Bij een periode van: korter dan 4 jaar, dan in principe geen toekenning; 4 jaar tot 15 jaar, dan toekennen van voor tijdelijk gebruik bestemde huisvesting; langer dan 15 jaar, dan toekennen van voor blijvend gebruik bestemde huisvesting. C.3 Overige voor blijvend gebruik of voor tijdelijk gebruik bestemde voorzieningen De mogelijkheid van ingebruikneming is afhankelijk van de vastgestelde ruimtebehoefte in relatie tot de capaciteit van het schoolgebouw. Afhankelijk van de benodigde capaciteit kan een gebouw volledig dan wel gedeeltelijk in gebruik worden gegeven. De mogelijkheid van medegebruik is afhankelijk van de vastgestelde leegstand in het schoolgebouw en in relatie tot de vastgestelde ruimtebehoefte en de afstand tussen de hoofdvestiging en de vestiging waar het medegebruik kan worden gerealiseerd. De omvang van het terrein heeft betrekking op zowel de ondergrond van het schoolgebouw als 6
LJN BW5954, Raad van State, 201107376/1/A2.
28
het aangrenzende speelterrein. De minimaal noodzakelijke oppervlakte voor een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of school voor voortgezet speciaal onderwijs is opgenomen in deel D. Tot het terrein behoren niet de eventueel noodzakelijke parkeerplaatsen, of de ruimte voor een kiss-en-ride-strook. De omvang van de eerste aanschaf van onderwijsleerpakket of de uitbreiding is gekoppeld aan de voorziening nieuwbouw of uitbreiding. Wordt een van deze voorzieningen toegekend, of een alternatief (bijv. ingebruikgeving, medegebruik), dan ontstaat aanspraak op bekostiging van deze voorziening. C.4 Lokalen bewegingsonderwijs De bepalingen rond de verschillende voorzieningen huisvesting onderwijs die betrekking hebben op het lokaal bewegingsonderwijs zijn gelijk aan de bepalingen die van toepassing zijn op het toekennen van voorzieningen voor schoolgebouwen. Deel D – Minimumnormen bij het realiseren van nieuwe voorzieningen In de verordening zijn uitsluitend minimumnormen opgenomen. Het is aan het bevoegd gezag om de ruimten en indeling van het schoolgebouw te bepalen. Daarbij moet het bevoegd gezag wel voldoen aan de eisen van het Bouwbesluit. Bijlage IV – Normbedragen voor vergoeding en indexering Algemeen Artikel 102, derde lid, van de WPO, artikel 100, derde lid, van de WEC en artikel 76m, derde lid, van de WVO verplichten de gemeenteraad normen vast te stellen voor het bekostigen van de voorzieningen huisvesting onderwijs die worden toegekend. Bijlage IV is de uitwerking van deze artikelen en deze bijlage heeft een relatie met artikel 4 van de verordening, waarin is opgenomen welke voorzieningen worden bekostigd op basis van normbedragen Naast het bekostigen van de genoemde voorzieningen onderwijshuisvesting is de gemeente verantwoordelijk voor het bekostigen van de onroerend zaak belasting (artikel 133 van de WPO, artikel 127 van de WEC en artikel 96c.1 van de WVO). Het bedrag dat de gemeente voor de OZB moet bekostigen is gelijk aan het bedrag van de opgelegde aanslag. Deel A – Indexering De normbedragen moeten jaarlijks worden aangepast aan het dan geldende prijspeil. Met het bijstellen aan de hand van een indexcijfer wordt het normbedrag op een actueel prijspeil gebracht. De verordening hanteert het MEV-prijsindexcijfer dat jaarlijks, gelijktijdig met de miljoenennota, wordt gepubliceerd. Het vaststellen van de nieuwe normbedragen is door de gemeenteraad gedelegeerd aan het college (artikel 32 van de verordening). Deel B – Normbedragen Vergoeding voorbereidingskrediet In de artikelen 3, 4, 7 en 13 van de verordening is de mogelijkheid opgenomen om een voorbereidingskrediet aan te vragen en toe te kennen. Het voorbereidingskrediet wordt gebaseerd op een 8% van het normbedrag zoals opgenomen in deze bijlage, of op 8% van het geraamde bedrag van de feitelijke kosten. Nadat het definitieve bedrag van de bekostiging is vastgesteld wordt bij het beschikbaar stellen van de vergoeding het al beschikbaar gestelde voorbereidingskrediet in mindering gebracht op het bedrag van de vastgestelde bekostiging.
29
A en B. Nieuwbouw en uitbreiding met permanente bouwaard De opgenomen normbedragen omvatten alle bijkomende kosten, zoals eventuele kosten voor fundering, aansluitkosten, terreininrichting en dergelijke en zijn incl. BTW. De hoogte van de normvergoeding is voor: - een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs opgebouwd uit een: 1) startbedrag, inclusief een aantal m2 bruto vloeroppervlakte en 2) bedrag per m2 bruto vloeroppervlakte, welk bedrag voor een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs afhankelijk is van de onderwijssector. - een school voor voortgezet onderwijs opgebouwd uit een: 1) vaste voet (hoofdvestiging en nevenvestiging met spreidingsnoodzaak) 2) bedrag per m2 bruto vloeroppervlakte, afhankelijk van de toegekende bruto vloeroppervlakte en toegekende ruimtesoort (lokaal specifiek en sectie specifiek). De normvergoeding ‘uitbreiding’ voor een school voor voortgezet onderwijs wordt als volgt vastgesteld: a. per ruimtesoort bepalen het verschil tussen bestaande capaciteit bruto vloeroppervlakte en toegekende uitbreiding bruto vloeroppervlakte; b. per ruimtesoort berekenen de vergoeding op basis van het onder a vastgestelde verschil in capaciteit, en c. vaststellen de hoogte van de vergoeding. Deze berekening is noodzakelijk omdat een uitbreiding van een school voor voortgezet onderwijs enerzijds bestaande ruimten in het schoolgebouw moeten worden uitgebreid en anderzijds mogelijk bestaande ruimten in bruto vloeroppervlakte kunnen worden teruggebracht. Naast de genoemde normbedragen voor de stichtingskosten kunnen, afhankelijk van de toe te kennen voorziening, aanvullende vergoedingen worden toegekend voor bijv. fundering, inrichting van het terrein, het realiseren van een speellokaal en sloopkosten. Kosten voor de verwerving van een terrein zijn niet opgenomen, aangezien deze kosten afhankelijk van de ligging sterk kunnen variëren. A.2 Kosten voor terreinen De gemeente moet de grond bouw- en woonrijp opleveren. Dit betekent dat alle kosten die verband houden met het bouw- en woonrijp maken (aankoop, aanleggen riolering, schoongrond verklaring, bestrating et cetera) voor rekening van de gemeente komen. C. Tijdelijke voorziening Een tijdelijk gebouw kan worden gerealiseerd in de vorm van nieuwbouw, of door middel van huur van een tijdelijke voorziening of bestaande huisvesting (een tijdelijke accommodatie kan ook betrekking hebben op een semipermanent gebouw). De keuze tussen aankoop en huur van tijdelijke huisvesting is afhankelijk van aspecten als de verwachte gebruiksduur, verwerving van eigendom en multifunctioneel gebruik. Tijdelijke lokalen kunnen noodzakelijk zijn: - als eerste voorziening (nieuwbouw); - voor het uitbreiden van een permanent hoofdgebouw, en - voor het uitbreiden van een bestaande accommodatie. De keuze tussen huur of koop van tijdelijke huisvesting in plaats van het realiseren van permanente huisvesting wordt gebaseerd op de uitkomst van een vergelijking tussen de kosten van: - tijdelijke huisvesting in relatie tot de kosten van een permanente voorziening, en - aankoop van tijdelijke huisvesting in relatie met de kosten van huur van tijdelijke huisvesting, waarbij in beide vergelijkingen rekening moet worden gehouden met de kosten van het plaatsen en het in de toekomst verwijderen van de te huren resp. aan te kopen lokalen.
30
Afhankelijk van de uitkomst van de berekening kan de conclusie zijn dat gelet op de: - kosten van de tijdelijke huisvesting in vergelijking met de kosten van de permanente huisvesting alsnog bekostiging voor permanente bouw wordt toegekend (dit speelt vooral als de tijdelijke huisvesting naar verwachting voor lange termijn noodzakelijk is); - korte periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is een huurvergoeding wordt toegekend, of - periode waarvoor de voorziening noodzakelijk is, wordt overgegaan tot koop van een tijdelijk gebouw omdat dit goedkoper is dan huur. D. Eerste inrichting De vergoeding voor de eerste inrichting van een school voor basisonderwijs, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs bestaat uit een basisbedrag en een bedrag per m2. Bij een school voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs wordt zowel bij het basisbedrag als het bedrag per m2 onderscheid gemaakt naar onderwijssoort. Voor het voortgezet onderwijs wordt bij (vervangende) nieuwbouw het bedrag van de bekostiging eerste inrichting waarop de school voor voortgezet onderwijs aanspraak maakt op gelijke wijze berekend als de berekening van vergoeding bouwkosten (vervangende) nieuwbouw. Aanvullende bekostiging eerste inrichting leer- en hulpmiddelen is niet in alle gevallen noodzakelijk: als een school goedkope ruimte (bijv. algemene ruimte) moet ombouwen voor dure ruimte (bijv. werkplaats of specifieke ruimte) wordt het verschil in inventariskosten gecompenseerd; als een school een werkplaats of specifieke ruimte ombouwt tot algemene ruimte ontstaat de omgekeerde situatie, in principe wordt de school gekort op het bedrag voor inventaris. Als deze situatie zich voordoet wordt vastgesteld dat de school een hoger bedrag aan bekostiging heeft ontvangen dan waarop het volgens de verordening aanspraak maakt. Dit verschil wordt geregistreerd. E. Lokalen bewegingsonderwijs De normbedragen voor de lokalen bewegingsonderwijs zijn onderverdeeld in bedragen voor: - nieuwbouw; - uitbreiding, en - eerste inrichting met onderwijsleerpakket/meubilair. Daarnaast hebben de scholen voor speciaal onderwijs of voortgezet speciaal onderwijs voor LGen MG-leerlingen aanspraak op een aanvullende bekostiging voor het vergroten van de entree en de was- en kleedruimte als deze lokalen bewegingsonderwijs niet toegankelijk zijn. F. Vergoeding feitelijke kosten Voor het vaststellen van de vergoeding op basis van de feitelijke kosten wordt onderscheid gemaakt in de voorzieningen genoemd in artikel 2, onder a, en de voorzieningen genoemd in artikel 2, onder b en c. In de kostenbegroting van de eerstgenoemde voorzieningen zijn opgenomen de kosten van de architect en het bouwkundig toezicht. Deze kosten maken geen onderdeel uit van de ontvangen offertes voor het herstel als gevolg van een constructiefout of andere schade. Ook bij het vaststellen van deze niet genormeerde kosten moet rekening worden gehouden met de kosten van technische 7 advisering. G. Huur sportvelden
7
BD3606 Raad van State, 200705694/1. 31
Een school voor voortgezet onderwijs maakt aanspraak op een vergoeding van het college voor het gebruik van een sportveld. Op deze vergoeding bestaat uitsluitend aanspraak als het sportveld niet is gerealiseerd met gemeentelijke middelen. De huurvergoeding is een vergoeding in de investeringskosten. Naast de vergoeding voor de investeringskosten die voor rekening van de gemeente komt kan de verhuurder aan de school voor voortgezet onderwijs in rekening brengen een vergoeding voor de exploitatiekosten. De hoogte van de exploitatiekosten wordt vastgesteld door degene die het sportveld beschikbaar stelt en deze kosten komen volledig voor rekening van het bevoegd gezag. De gemeentelijke vergoeding is gebaseerd op de periode van 8 weken en wordt alleen vermenigvuldigd met het aantal lesuren dat de school voor voortgezet onderwijs van het sportveld gebruik maakt.
32
10 SOC - Derde wijziging Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid en Jeugd 1 ab - Wijziging GR Dienst Gezondheid en Jeugd en mandaatbesluit.pdf
Aan de leden van de gemeenteraad Sliedrecht
Datum 13 november 2014
Hierbij bieden wij u bijgevoegde stukken aan voor: besluitvorming zienswijze ex art. 160, lid 2 van de Gemeentewet kennisname Geheimhouding op grond van de Wet openbaarheid van bestuur n.v.t. bijlage Fatale termijn ja, d.d. 1 januari 2014
Bijlagen 5
Ons kenmerk Zaaknr. 1314902
B&W besluit 11 november 2014
Portefeuillehouder G.J. Visser-Schlieker
Sociaal Onderwerp
Derde wijziging Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid en Jeugd
Wat wordt gevraagd
Het college toestemming te geven, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, voor haar besluit van 11 november 2014 om in te stemmen met de derde wijziging van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd ZuidHolland Zuid.
Toelichting
In de afgelopen periode hebben de gemeenten in Zuid-Holland Zuid zich voorbereid op de transitie Jeugdzorg. Een onderdeel van deze voorbereiding is het opzetten van de Serviceorganisatie Jeugd. Om dit ook in de tekst van de Gemeenschappelijke regeling Diens Gezondheid & Jeugd te borgen ligt nu de wijziging van deze Gemeenschappelijke regeling voor ter besluitvorming.
Bijgaande stukken
Raadsvoorstel en concept raadsbesluit en met de volgende bijlagen: 1. Wijzigingsbesluit derde wijziging Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid & Jeugd 2. Mandaatbesluit Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid (ter informatie) 3. Bijdrageverordening Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid (ter informatie) 4. Addendum bijdrageverordening 5. Memo van reacties (ter informatie)
Ambtelijk contactpersoon
P.M. van der Klooster Tel. nr. (0184) 495 857
Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, De burgemeester, De secretaris,
drs. C.A. de Haas MBA
drs. A.P.J. van Hemmen
2
2 rv - Wijziging GR Dienst Gezondheid en Jeugd en mandaatbesluit.pdf
Raadsvoorstel Aan de raad van de gemeente Sliedrecht
Zaaknummer: 1314902
Sliedrecht, 11 november 2014
Onderwerp: Derde wijziging Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid en Jeugd Beslispunten Het college toestemming te geven, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, voor haar besluit van 11 november 2014 om in te stemmen met de derde wijziging van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid. Samenvatting In de afgelopen periode hebben de gemeenten in Zuid-Holland Zuid zich voorbereid op de transitie Jeugdzorg. Een onderdeel van deze voorbereiding is het opzetten van de Serviceorganisatie Jeugd. Om dit ook in de tekst van de Gemeenschappelijke regeling Diens Gezondheid & Jeugd te borgen ligt nu de wijziging van deze Gemeenschappelijke regeling voor ter besluitvorming. Naast de wijziging in de Gemeenschappelijke regeling is door het college, zoals besloten in de sturingsnotitie jeugdhulp Zuid Holland Zuid, een mandaatbesluit genomen. Inleiding Dit raadsvoorstel gaat over de wijziging van de Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid & Jeugd (verder Gemeenschappelijke regeling). Met deze wijziging wordt de Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid (verder Serviceorganisatie) een organisatieonderdeel van de Gemeenschappelijke regeling. Beoogd effect n.v.t. Argumenten 1.1. De positie van de Serviceorganisatie moet formeel bekrachtigd worden met een aanpassing van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd; Met deze wijziging wordt de Serviceorganisatie Jeugdhulp Zuid-Holland Zuid onderdeel van de Gemeenschappelijke regeling. Daarnaast is ook de uitvoering van het Advies- en Meldpunt Huiselijk geweld en Kindermishandeling (AMHK) in de wijziging opgenomen. Een volledige overzicht van de wijzigingen is te vinden in de bijlage bij dit voorstel. 1.2. De aan de bekostiging ten grondslagen liggende principes worden in een bijdrageverordening verder uitgewerkt; Nadat de voorgestelde derde wijziging van de Gemeenschappelijke regeling door alle raden is vastgesteld, zal door het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke regeling een bijdrageverordening worden aangenomen. In de bijdrageverordening worden de aan de bekostiging ten grondslag liggende principes uitgewerkt. Daarnaast worden in deze verordening afspraken gemaakt over bijvoorbeeld de wijze van verrekening bij over-/onderbesteding en de uittreedregeling. Om u volledig te informeren is bij deze stukken ook de concept bijdrageverordening gevoegd.
-2In de bijdrageverordening is ook de uittreedregeling opgenomen. In de bijdrageverordening is ook de uittreedregeling opgenomen. Er is een onderscheid gemaakt tussen de onderdelen die in mandaat aan de Serviceorganisatie zijn overgedragen (Jeugdteams en daarmee samenhangende taken) en de taken die gedelegeerd worden. Met betrekking tot de gedelegeerde taken geldt de uitreedregeling zoals deze in de GR DG&J is opgenomen. In de bijlage is een nadere uitleg van de uittreedregeling opgenomen. Kanttekeningen n.v.t. Kaderstellende en controlerende aspecten t.b.v. de gemeenteraad, uitgesplitst in: Financiële kaders n.v.t.
Wettelijke en Beleidskaders, eventueel inhoudelijke/ruimtelijke kaders De gemeenteraad heeft met dit besluit alle noodzakelijke besluiten genomen om per 1 januari 2015 de jeugdhulp te kunnen uitvoeren.
Tijdspad, monitoring en evaluatie m.b.t. voorgesteld raadsbesluit n.v.t.
Communicatie Het besluit zal op de voor de gemeente gebruikelijke wijze bekend worden gemaakt Vervolg n.v.t.
Eerdere besluiten/behandeling raad 1. Raadsbesluit Visie Zorg voor Jeugdigen Versterken 2. Transitie Jeugd 9 juli 2013: instemmen met de intentionele schaalkeuze 3. Raadsvoorstel transitie Jeugd 21 mei 2103 4. CIB transitie Jeugdzorg van het College van B&W 22 mei 2013 5. Beleidsbrief Sturing zorg voor Jeugdigen Zuid Holland Zuid 8 oktober 2013: de tussenstand van het gezamenlijke beleidsproces van de transitie en transformatie op de zorg voor jeugdigen 6. Beleidsplan Jeugdhulp Sliedrecht en Serviceorganisatie op 11 maart 2014. 7. Sturingsnotitie en Inrichtingsplan SO ter kennisname op 7 juli 2014 8. Vaststelling BRTA op 23 september 2014
Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, De secretaris, De burgemeester,
drs. C.A. de Haas MBA
drs. A.P.J. van Hemmen
-3-
Bijlage(n): conceptraadsbesluit met de volgende bijlagen: 1. Wijzigingsbesluit derde wijziging Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid & Jeugd 2. Mandaatbesluit Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid (ter informatie) 3. Bijdrageverordening Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid (ter informatie) 4. Addendum bijdrageverordening 5. Memo van reacties (ter informatie)
3 rb - Wijziging GR Dienst Gezondheid en Jeugd en mandaatbesluit.pdf
Concept Raadsbesluit
zaaknummer: Onderwerp: Derde wijziging Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid en Jeugd
De raad van de gemeente Sliedrecht; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d.
;
Besluit: Het college toestemming te geven, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen, voor haar besluit van 11 november 2014 om in te stemmen met de derde wijziging van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Sliedrecht op
De griffier,
De voorzitter,
dr. M.J.E.M. van Dam
drs. A.P.J. van Hemmen
4 by Wijzigingsbesluit derde wijziging GR Dienst gezondheid en Jeugd.pdf
Versie20oktober 2014
Besluit tot derde wijziging van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid
De colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Alblasserdam, Binnenmaas, Cromstrijen, Dordrecht, Giessenlanden, Gorinchem, Hardinxveld-Giessendam, Hendrik-IdoAmbacht, Korendijk, Leerdam, Molenwaard, Oud-Beijerland, Papendrecht, Sliedrecht, Strijen, Zederik en Zwijndrecht;
Gelet op het voorstel van het college van Hendrik-Ido-Ambacht van 20 oktober 2014;
Gezien de toestemming van de onderscheiden gemeenteraden;
besluiten:
vast te stellen de navolgende wijzigingen in de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid (derde wijziging):
Aan het huidige artikel 1 wordt lid g vernummerd in lid j en worden de volgende definities toegevoegd onder lid 1 sub g en h en i: g. h. i.
organisatieonderdeel: een door het dagelijks bestuur ingesteld organisatieonderdeel van het samenwerkingsverband dat onder leiding staat van een directeur; AMHK: een advies- en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandelingzoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015; jeugdhulp:jeugdhulp, preventie, jeugdreclassering en het voorzien in kinderbeschermingsmaatregelen zoals bedoeld in de Jeugdwet;"
Aan het huidige artikel 2 wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, dat luidt: 4.
Het openbaar lichaam kent per 1 januari 2015 in ieder geval de volgende organisatieonderdelen: (i) organisatieonderdeelDienst Gezondheid & Jeugd,dat zich in ieder geval richt op de taken als bedoeld in artikel 5 onderdelen I, II en III; (ii) organisatieonderdeelServiceorganisatieJeugd Zuid-Holland Zuid,dat zich in ieder geval richt op de taken als bedoeld in artikel 5 onderdeel IV.
Aan het huidige artikel 3 worden in lid 2, voor het taakveld onderwijs, twee nieuwesubstoegevoegd:
-
jeugdhulp; maatschappelijke ondersteuning, meer in het bijzonder huiselijk geweld en kindermishandeling, zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015;"
Artikel 5, aanhef, wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt: Ter verwezenlijking van het bepaalde in de artikelen 3 en 4 voert het samenwerkingsverband op de navolgende terreinen de volgende specifieke taken en bevoegdheden uitwelke uitvoering door het algemeen bestuur kan worden toegedeeld aan een organisatieonderdeel:" In artikel 5 wordt na onderdeel III een nieuw onderdeel IV ingevoegd, dat luidt: IV.
Jeugdwet
1.
Het samenwerkingsverband is belast met de ondersteuning van de deelnemende gemeenten bij de uitvoering van hun taken in het kader van de Jeugdwet alsmede de organisatie en uitvoering van een AMHK. Het samenwerkingsverband heeft in elk geval tot taak te zorgen voor een kwalitatief goede en efficiënte uitvoering van gemeentelijke taken in het kader van de Jeugdwetalsmede de organisatie en uitvoering van AMHK waarvan de colleges van de deelnemende gemeenten hebben vastgesteld dat deze in gezamenlijkheid worden uitgevoerd. Het samenwerkingsverband voert in elk geval de volgende door de deelnemende gemeenten overgedragen taken en bevoegdheden uit, met inachtneming van de daarvoor door alle deelnemende gemeenten eensluidend vastgestelde regelingen: a. het contracteren of subsidiëren van aanbieders van jeugdhulp en uitvoerders van jeugdreclassering en jeugdbeschermingsmaatregelen in het kader van de Jeugdwet alsmede uitvoerders van taken in het kader van het AMHK; de jeugdhulp omvat de uitvoering van gesloten jeugdhulp, crisiszorg, pleegzorg, residentiële, intramurale zorg of specialistische zorg voor jeugdigen; de taken worden uitgevoerd met inachtneming van de afspraken die hierover op
2.
3.
bovenregionaal of landelijk niveau zijn of worden gemaakt; b. het bevorderen van gezamenlijk overleg van de deelnemende gemeenten inzake de uitvoering van de jeugdhulptaken, welke ingevolge de Jeugdwet aan de gemeenten zijn opgedragen alsmede inzake de organisatie en uitvoering van het AMHK, waaronder in ieder geval wordt begrepen de volgende aan hetsamenwerkingsverbanddoor middel van delegatie overgedragen bevoegdheden ten behoeve van het gebied: het inkopen en contracteren van zorgaanbieders jeugdhulp, waaronder het doen inrichten en in standhouden van een Diagnostiek Advies Netwerk; het inrichten en in stand houden van een AMHK, waaronder het contracteren meten/ofsubsidiëren van zorgaanbieders of (jeugd)hulpverleners ten behoeve
-
-
-
4.
van het AMHK en voor zover nodig daarmee verband houdende privaatrechtelijke rechtshandelingen verrichten; het (doen) organiseren en instand houden van eenregionale crisisdienst; het contracteren met en/of subsidiëren van de gecertificeerde instelling(en), die jeugdbescherming en jeugdreclassering (JB/JR) taken uitvoeren; het organiseren en in standhouden van een voorziening waarmee tegemoet gekomen wordt aan de in de artikelen 2.4., 2.5, 2.6, 2.13 en 3.1, van de Jeugdwet bedoelde verantwoordelijkheden, zorgplichten en toezichthoudende taken; het organiseren en instand houden van een voorziening waarmee tegemoetgekomen wordt aan de in de artikelen 10.1, 10.2, 10.3 en 10.4 van de Jeugdwet bedoelde verantwoordelijkheden terzake van de continuïteit van de rechten en verplichtingen in verband met de inwerkingtreding van de Jeugdwet; de inrichting en instandhouding van een bezwaaradviescommissie die de
colleges van de deelnemende gemeenten adviseert over de heroverweging van besluiten naar aanleiding van daartegen gemaakte bezwaren. Het samenwerkingsverband voert namens de colleges van de deelnemende gemeenten ook andere taken en bevoegdheden in het kader van de uitvoering van de Jeugdweten de taken ter zake het AMHK uit, voor zover die taken door de colleges van de deelnemende gemeenten aan het samenwerkingsverband zijn opgedragen en de daarvoor benodigde bevoegdheden door middel van een daartoe strekkend mandaaten/of machtigingsbesluit zijn toegekend aan de directeur van de Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid, en voor zover het algemeen bestuur met dit mandaat heeft ingestemd."
Artikel 7 lid 3 wordt vernummerd in artikel 7 lid 4. Artikel 7 lid 3 (nieuwe nummering) komt te luiden: 3.
Vanuit het organisatieonderdeel jeugdhulp kan het samenwerkingsverband diensten verlenen aan organisaties die binnen het gebied betrokken zijn bij het uitvoeren van diensten in het kader van de Jeugdwet."
Hoofdstuk 7 Personeel en Organisatie wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt: AFDELING 1 DIRECTIE Artikel 30 1.
2.
Het organisatieonderdeel Dienst Gezondheid& Jeugd staat onder dagelijkse leiding van de directeur publieke gezondheid, als bedoeld in de Wet publieke gezondheid en in de Wet veiligheidsregio's Het organisatieonderdeel ServiceorganisatieJeugd Zuid-Holland Zuidstaat onderdagelijkse leiding van de directeur ServiceorganisatieJeugd Zuid-Holland Zuid.
3.
4.
5.
De directeur publieke gezondheid en de directeur ServiceorganisatieJeugd Zuid-Holland Zuidbewaken gezamenlijk een zo groot mogelijke eenheid van beleid, voorkomen tegenstrijdigheden in het beleid van de beide organisatieonderdelen, dragen er zorg voor dat het beleid van de beide organisatieonderdelen zoveel mogelijk op elkaar aansluit en bewaken gezamenlijk de naleving van relevante wetten, kaders en richtlijnen en coördineren gezamenlijk besluitvormingsprocessen binnen het samenwerkingsverband die op de organisatieonderdelen Dienst Gezondheid & Jeugd en Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuidzien. Elke directeur van een organisatieonderdeel wordt bijgestaan door een controller, tenzij het dagelijks bestuur anders besluit, die de naleving van kaders en richtlijnen binnen het desbetreffende organisatieonderdeel bewaakt, alsmede de financiële processen ter zake dat organisatieonderdeel coördineert. Het algemeen bestuur stelt voor iedere directeur een instructie vast omtrent de wijze waarop die directeur zijn taken verricht.
AFDELING 2 DE SECRETARIS Artikel 31 1. 2. 3. 4. 5. 6.
7. 8.
Eénvan de directeurenis secretaris van het samenwerkingsverband. De secretaris staat het algemeen bestuur, het dagelijks bestuur en de voorzitter bij de uitoefening van hun taak terzijde. Het algemeen bestuur kan voor de secretariseen instructie vaststellen. Het algemeen bestuur beslist omtrent benoeming, schorsing en ontslag van de secretaris. De benoeming geschiedt uit een door het dagelijks bestuur op te maken aanbeveling. Het algemeen bestuur regelt de vervanging van een secretaris bij zijn afwezigheid. De secretaris woont de vergaderingen bij van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. De directeur die geen secretaris is, woont de vergaderingen bij van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur. De directeur die geen secretaris is, zal een (gedeelte van een) vergadering van het algemeen bestuur dan wel het dagelijks bestuur niet bijwonen als dat naar het oordeel van het algemeen bestuur dan wel het dagelijks bestuurniet gewenst is vanwege de te behandelen vergaderonderwerpen in de desbetreffende vergadering. Alle stukken uitgaande van het algemeen bestuur en het dagelijks bestuur worden door de secretarismede ondertekend. Titel II, Hoofdstuk VII van de Gemeentewet is op de secretaris van overeenkomstige toepassing.
AFDELING 3 RECHTSPOSITIE PERSONEEL Artikel 32 1.
Het dagelijks bestuur is, binnen het raam van de door het algemeen bestuur vastgestelde kaders, belast met het aanstellen van personeel als ambtenaar, het tewerkstellen op
2.
3.
arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht en met het schorsen en ontslaan van het personeel van het openbaar lichaam. Het dagelijks bestuur kan de in het eerste lid bedoelde bevoegdheden ter zake personeel ten behoeve van een organisatieonderdeel opdragen aan de directeur van dat organisatieonderdeel. De rechtspositie en bezoldiging van de ambtenaren en van het personeel, werkzaam op basis van een arbeidsovereenkomst naar burgerlijk recht, wordt bepaald door de regels welke zijn of zullen worden vastgesteld voor het personeel in dienst van de gemeente Dordrecht, tenzij, overeenkomstig het bepaalde in de Ambtenarenwet, het algemeen bestuur op enig moment zelf voorziet in de rechtspositie en bezoldiging.
AFDELING 4 ORGANISATIE Artikel 33 Het dagelijks bestuur regelt de inrichting van de organisatie van het samenwerkingsverband, met inachtneming van het bepaalde in de artikelen 2 tot en met 5.” Aan artikel 35, eerste lid wordt toegevoegd: “De begroting en de meerjarenbegroting kennen in ieder geval een afzonderlijk programmaonderdeel voor het organisatieonderdeel Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid.” Artikel 36 wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt: Artikel 36 1. In de begroting wordt aangegeven welke bijdrage elke deelnemende gemeenteverschuldigd is aan het samenwerkingsverband. De begroting geeft per organisatieonderdeel inzicht in de baten en lasten van dat organisatieonderdeel. 2. Bij de vaststelling van de begroting neemt het algemeenbestuur de door de gemeenteraden van de deelnemende gemeenten goedgekeurde financiële kaders in acht,
3.
4.
5.
zoalsbedoeld in artikel 38. Zolang deze kaders niet zijn vastgesteld geldt het tot dan toevigerende financiële beleid. Voor taken die door het organisatieonderdeel Dienst Gezondheid & Jeugd worden uitgevoerd, rekent het samenwerkingsverband aan de deelnemende gemeenten algemene kosten en overige kosten toe. Het in dit lid bepaalde geldt gelijk voor elk ander organisatieonderdeel van het samenwerkingsverband met uitzondering van het organisatieonderdeel Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland, waarvoor het bepaalde in lid 7 geldt. De in lid 3 bedoelde algemene kosten worden toegerekend aan alle deelnemende gemeenten op basisvan het aantal inwoners. Voor het vaststellen van het aantal inwoners worden de doorhet Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 julivan het voorvorig begrotingsjaar gebruikt. De in lid 3 bedoelde overige kosten worden toegerekend aan de gemeenten die
6.
7.
8.
deelnemen aan de taken,waarop die kosten betrekking hebben, tenzij anders geregeld in de verordening als bedoeld in artikel 36, lid 7. De deelnemende gemeenten betalen bij wijze van voorschot jaarlijks vóór 16 januari envóór 16 juli telkens de helft van de in het eerste lid bedoelde bijdrage, met uitzondering van die gedeelten die op basis van lid 7 reeds bij wijze van voorschot zijn betaald. Voor taken die door het organisatieonderdeel Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid worden uitgevoerd stelt het algemeen bestuur bij verordening nadere regels vast over de financiële verhouding tussen de deelnemende gemeenten en het samenwerkingsverband, waaronder begrepen vaststelling van de hoogte van de bijdrage en vergoedingen en de wijze van bevoorschotting voor zover het gaat over de gedelegeerde taken en krachtens mandaat opgedragen taken en bevoegdheden. Bijdragen die een deelnemende gemeente verschuldigd is aan het samenwerkingsverband ten behoeve van een organisatieonderdeel, mogen niet aangewend worden ter dekking van de kosten van een ander organisatieonderdeel.”
Artikel 42 wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt: Artikel 42 1. In de rekening wordt het door elk der deelnemende gemeenten over het betreffende jaar werkelijk verschuldigde bedrag opgenomen, waarbij per organisatieonderdeel een uitsplitsing wordt gemaakt van de gerealiseerde inkomsten en uitgaven. 2. De kosten worden, rekening houdende met andere inkomsten, per organisatieonderdeel over de deelnemende gemeenten verdeeld naar rato van de verdeelmaatstaven die in de begroting van datzelfde jaar worden gehanteerd voor die organisatieonderdelen. 3. Verrekening van het verschil tussen de op grond van artikel 36, lid 7 en lid 8, betaalde voorschotten en de werkelijk verschuldigde bedragen vindt plaats onmiddellijk na de kennisgeving aan de gemeenten van de vaststelling van de rekening.” Artikel 57, zoals vermeld in de bij de regeling behorende bijlage 4, wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt: 1. 2.
In artikel 1 valt onder het organisatieonderdeel Dienst Gezondheid & Jeugdtevens de Regionale Ambulancevoorziening voortvloeiend uit de Tijdelijke wet ambulancezorg. In artikel 3, tweede lid, van de regeling respectievelijk de algemene belangen “ambulancezorg”, “centrale post ambulancevervoer” en “geneeskundige hulpverlening” op te nemen.
Artikel 58, zoals vermeld in de bij de regeling behorende bijlage 4, wordt gewijzigd en komt te luiden als volgt: In artikel 5 wordt na onderdeel IV een nieuw onderdeel V opgenomen, dat luidt als hierna opgenomen, wat identiek is aan de overeenkomstige bepaling zoals die was opgenomen in de tekst van de Gemeenschappelijke regeling Regio Zuid-Holland Zuid, als bedoeld in artikel 51, lid 5 van de regeling, met uitzondering van de verwijzing naar de inmiddels ingetrokken Wet ambulancevervoer welke vervangen is door de Tijdelijke wet ambulancezorg alsmede de
toevoeging van de laatste volzin: V. 1.
2.
Regionale Ambulancevoorziening: Het samenwerkingsverband heeft tot taak, het instellen en in stand houden van een Regionale Ambulancevoorziening en het verrichten van taken voortvloeiend uit de Tijdelijke wet ambulancezorg. De Regionale Ambulancevoorziening is: a. integraal verantwoordelijk voor het leveren van verantwoorde ambulancezorg, zowel in de dagelijkse, routinematige situatie als bij rampen en zware ongevallen; b. als orgaan van gezondheidszorg in de zin van de Wet tarieven gezondheidszorg verantwoordelijk voor het kwaliteitsbeleid, de bedrijfsvoering van ambulancezorg en fungeert als budgethouder; c. enige vergunninghouder in de regio in de zin van de Tijdelijke wet
ambulancezorg; d. afstemmingsverband tussen de ambulancedienst en Centrale Post Ambulancevervoer (CPA). 3. De Regionale Ambulancevoorziening maakt een regionaal ambulanceplan in samenspraak met de in het samenwerkingsverband werkzame zorgverzekeraars en de Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (GHOR). Het regionaal ambulanceplan moet naast de wijze waarop de reguliere zorg wordt georganiseerd, ook ingaan op de taken en de organisatie van de RAV bij rampen en zware ongevallen. 4. Het regionaal ambulanceplan volgt dezelfde verjaarcyclus als het regionaal beheersplan rampenbestrijding. De GHOR-paragraaf in het regionaal ambulanceplan is inhoudelijk afgestemd met het regionaal beheersplan rampenbestrijding, dat door Gedeputeerde Staten wordt getoetst." Aldus besloten op
Burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht, gelet op de daartoe op grond van artikel 1, tweede lid, van de Wet gemeenschappelijke regelingen op verkregen toestemming van de gemeenteraad.
5 by Mandaatbesluit Serviceorganisatie jeugd Zuid-Holland-Zuid (ter informatie).pdf
Mandaatbesluit, Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid Het college van burgemeester en wethoudersvan de gemeente Sliedrecht, gelet op:
de Jeugdwet, in het bijzonder artikel 2.8; de Verordening jeugdhulp van de gemeente Sliedrecht; artikel 5, onder IV, van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid; afdeling 10.1.1 van de Algemene wet bestuursrecht; artikel 171 van de Gemeentewet; de vooraf verkregen instemming van het Algemeen Bestuur en het Dagelijks Bestuur van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid en Jeugd Zuid-Holland Zuid met mandaatverlening door de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling aan de Directeur SO.
Besluit: terzake van de volgende bevoegdheden en onder de hierna volgende regels mandaat en machtiging te verlenen aan de Directeur van de Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid. Artikel 1
Begripsbepalingen
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen worden verstaan onder: a. b.
algemeen bestuur College
c. d.
dagelijks bestuur Directeur SO:
e. f.
Gemeente samenwerkingsverband
g.
Serviceorganisatie
Artikel 2
het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband; het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht; het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband; de Directeur van de Serviceorganisatie als bedoeld in artikel 5, onder VI, van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid; de gemeente Sliedrecht het rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid; de Serviceorganisatie Jeugd als organisatieonderdeel van het samenwerkingsverband, ingesteld bij besluit van het algemeen bestuur van […].
Mandaat
1.
Het college verleent mandaat en machtiging aan de Directeur SO om namens het College besluiten te nemen, respectievelijk feitelijke handelingen te verrichten uit hoofde van de bevoegdheden die zijn opgesomd in de als bijlage 1 bij dit besluit gevoegde mandaat- en machtigingslijst.
2.
Het mandaat, bedoeld in het eerste lid, behelst niet de bevoegdheid tot beslissen op bezwaarschriften, bedoeld in artikel 6:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De Directeur SO is wel gemachtigd tot het verrichten van alle voor het nemen van een beslissing op bezwaar vereiste voorbereidingshandelingen, waaronder het inwinnen van advies bij een door het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband ingestelde bezwaaradviescommissie.
Artikel 3
Ondermandaat
1. Het is de Directeur SO toegestaan ondermandaat te verlenen aan direct onder hem ressorterende functionarissen binnen de Serviceorganisatie. In het betreffende besluit tot verlening van ondermandaatkan worden bepaald dat ook aan andere functionarissen ondermandaat kan worden verleend, indien dit wenselijk of noodzakelijk is wegens de specifieke kenmerken van de bevoegdheid. 2. Waar in dit besluit wordt gesproken van mandaat, mandaatgever en gemandateerde, wordt daaronder tevens begrepen ondermandaat en ondermandaatgever en ondergemandateerde. Artikel 4
Voorschriften en instructies
1. De gemandateerde is bevoegd tot het verrichten van alle handelingen, benodigd voor de voorbereiding, bekendmaking en uitvoering van een door hem krachtens mandaat genomen besluiten. 2. De uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden geschiedt binnen de grenzen en met inachtneming van het ter zake geldende recht, specifiek met inachtneming van artikel 10:3 Algemene wet bestuursrecht, het bepaalde bij of krachtens de Jeugdwet en de bij of krachtens wettelijke regelingen door het College vastgestelde richtlijnen, beleidsregels van het College, evenals de financiële afspraken die gelden op grond van de regeling voor de uitoefening van de betreffende taak. 3. Een ieder aan wie bij of krachtens dit besluit mandaat is verleend, past de algemene dan wel specifieke instructies, bedoeld in artikel 10:6 Algemene wet bestuursrecht, van het college toe. 4. Het College zorgt ervoor dat de Directeur SO over de informatie beschikt die noodzakelijk is voor een correcte uitoefening van de gemandateerde bevoegdheden. De Directeur SO zorgt ervoor dat de personen aan wie hij ondermandaat verleent eveneens kunnen beschikken over de informatie, bedoeld in de eerste volzin. 5. Het College treedt bij voorgenomen nieuw beleid of beleidswijzigingen in overleg met de Directeur SO over uitvoeringsaspecten indien dat beleid raakt aan de taken en bevoegdheden die de Serviceorganisatie voor het College uitvoert. 6. De gemandateerde oefent zijn bevoegdheid niet uit indien hij bij de te nemen beslissing eenpersoonlijk belang heeft als bedoeld in artikel 2:4, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht. 7. Bij het nemen van beschikkingen omtrent toegang tot individuele voorzieningen voor jeugdhulp als bedoeld in artikel 2 van deVerordening jeugdhulp van de gemeente Sliedrecht, betrekt de gemandateerde de met het oog daarop uitgebrachte adviezen van jeugdhulpverlener(s) uit het betrokken jeugdteam. Artikel 5
Informatie- en overlegplicht
1. De gemandateerde stelt het College – door tussenkomst van de Directeur SO - in kennis van krachtens mandaat te nemen of reeds genomen besluiten waarvan moet worden aangenomen dat kennisneming door het College gewenst is. Hier isin ieder geval sprake van indien: a. de uitoefening van de gemandateerde bevoegdheid voor het College gelet op de inhoud van het besluit, de geadresseerde of de politieke gevoelens in de gemeenteraad of de samenleving naar verwachting politieke en maatschappelijke gevolgen zal hebben, of indien een besluit naar redelijke verwachting tot consequentie kan hebben dat de gemeente aansprakelijk wordt gesteld of anderszins in rechte wordt aangesproken; b. advies nodig is van anderen dan de gemandateerde of onder hem ressorterende medewerkers en het advies niet aansluit op het eigen standpunt van de gemandateerde dan wel niet tot dezelfde uitkomsten leidt;
2. 3.
4.
5. 6.
c. de Directeur SO het noodzakelijk acht af te wijken van de door het College vastgestelde kaders en beleid. In dergelijke gevallen, verschaft de Directeur SO de benodigde informatie en voert hij overleg met het College alvorens de gemandateerde bevoegdheden (verder) uit te oefenen. Het niet voldoen aan de in lid 1 omschreven terugkoppelingsplicht doet niet af aan de rechtsgeldigheid van de krachtens mandaat genomen beslissing. De Directeur SO draagt zorg voor periodieke verslaglegging van de door hem in mandaat en onder zijn verantwoordelijkheid werkzame personen krachtens ondermandaat genomen besluiten via de reguliere planning- en controlcyclus, één en ander in overleg met het College.De verslaglegging heeft ook betrekking op de uitputting van het voor uitvoering van de gemandateerde bevoegdheden beschikbare budget. Onverminderd de periodieke verslaglegging, stelt de Directeur SO het college onverwijld op de hoogte van een op enig moment dreigende of voorzienbare overschrijding van het voor uitvoering van de gemandateerde bevoegdheden beschikbare budget en voert overleg over tijdig te treffen passende maatregelen. Gebruik van gemandateerde bevoegdheden is niet toegestaan indien dit leidt tot overschrijding van het voor uitvoering van de gemandateerde bevoegdheden beschikbare budget. Periodiek wordt door de Directeur SO in samenspraak met het College de mandaatverlening en de informatieverstrekking geëvalueerd.
Artikel 6
Overeenkomstige toepassing op voorbereiding van feitelijke handelingen en uitvoeringshandelingen
Dit besluit is van overeenkomstige toepassing op het voorbereiden van besluiten en het uitvoeren van feitelijke handelingen (waaronder handelingen die verband houden met voorbereiding en uitvoering van besluiten), waartoe hierbij machtiging wordt verleend. Artikel 8 1.
Ondertekening
Indien een besluit wordt genomen bij of krachtens het bepaalde in artikel 2 luidt de ondertekening: Burgemeester en wethouders van namens dezen, Directeur van de Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid Gevolgd door de handtekening en naam van de functionaris.
2.
Ingeval van uitoefening van ondermandaat worden uitgaande stukken overeenkomstig het hiervoor bepaalde ondertekend, met dien verstande dat de naam, de functieaanduiding en de handtekening van de gemandateerde medewerker in de plaats van de naam, de functieaanduiding en de handtekening van de eerst gemandateerde, wordt geplaatst.
Artikel 9
Slotbepalingen
1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag nadat het overeenkomstig artikel 3:42, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht is bekendgemaakt. 2. Dit besluit wordt aangehaald alsMandaatbesluit Serviceorganisatie Jeugd Zuid-Holland Zuid gemeente Sliedrecht
Aldus besloten op Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, De secretaris, De burgemeester,
drs. C.A. de Haas MBA
drs. A.P.J. van Hemmen
Bijlage 1: Mandaat- en machtigingslijst Overzicht van taken zoals bedoeld in de Jeugdwet die worden gemandateerd. ONDERDEEL A: bepalingen uit de Jeugdwet: Hoofdstuk 1
Het maken van de beoordelingen als bedoeld in artikel 1.2 van de Jeugdwet.
Hoofdstuk 2
Het uitoefenen van de bevoegdheid van artikel 2.3 om te beoordelen of jeugdhulp nodig is en draagt zorg voor een goed begeleidingstraject. Uitvoering van de verplichting neergelegd in artikel 2.3, lid 3 van het college om voorzieningen te treffen die de ouders in staat te stellen hun rol als opvoeder te vervullen. Uitvoering van de plicht in artikel 2.3, lid 6 van het college om zorg te dragen voor uithuisplaatsing. Artikel 2.4: college heeft de bevoegdheid om – als dat naar zijn oordeel noodzakelijk is – te verzoeken om onderzoek bij de raad voor de kinderbescherming. Artikel 2.7, lid 1; college voert overleg over het treffen van individuele voorzieningen, onder meer met scholen of onderwijsinstellingen; lid 3: college verzekert zich dat jeugdhulpaanbieder aan verantwoordelijkheidstoedeling voldoet. lid 4: college maakt afspraken met onder meer huisartsen over zorgverwijzing. lid 5: college stemt verantwoordelijkheden af met zorgverzekeraars. Artikel 2.11: het college kan de uitvoering van de Jeugdwet door derden laten verrichten.
Hoofdstuk 6
Artikel 6.1.2, lid 5: beoordelingsbevoegdheid college omtrent noodzaak machtiging uithuisplaatsing Artikel 6.1.4, lid 3: beoordelingsbevoegdheid college omtrent noodzaak voorwaardelijke machtiging uithuisplaatsing Artikel 6.1.8: bevoegdheid college tot indiening van een verzoek tot machtiging uithuisplaatsing bij de rechter. Uitvoering van de verplichting van artikel 6.1.12, zesde lid tot het doen van mededeling van het vervallen van de machtiging. Uitoefening van de bevoegdheid van artikel 6.2.2 van het college om te verzoeken om een machtiging uithuisplaatsing in een justitiële inrichting ten uitvoer te leggen.
Hoofdstuk 7
Uitoefening van de bevoegdheden die verband houden met het bepaalde in artikel 7.1.3.1. Uitoefening van de bevoegdheden die verband houden met het bepaalde in artikel 7.1.3.2: het college gaat na of meldingsbevoegden na het ontvangen van een signaal contact met elkaar hebben gehad. Uitoefening van de bevoegdheden die verband houden met het bepaalde in artikel 7.2.6; Uitoefening van de bevoegdheden die verbandhouden met het bepaalde in artikel 7.4.1; Uitoefening van de bevoegdheden en verplichtingen die voortvloeien uit het bepaalde in artikel 7.4.2;
Hoofdstuk 8
Uitoefening van de bevoegdheden om op grond van artikel 8.1.1 tot en met 8.1.6.besluiten te nemen omtrent toekenning, weigering, intrekking, of herziening van een persoonsgebonden budget en/of een voorziening in natura en het geven van voorlichting over keuze voor een budget in plaats van een voorziening in natura.
Hoofdstuk 10
Artikel 10.4: bevoegdheid tot het verwerken van persoonsgegevens.
ONDERDEEL B: Bepalingen uit de Verordening Jeugdhulp
Artikel 3 Artikelen 4 tot en met 7 Artikel 8, leden 2 tot en met 4 Artikel 9 tot en met 11
ONDERDEEL C: Voorbereiding van beslissingen op bezwaar
De voorbereiding van beslissingen op bezwaar naar aanleiding van bezwaren die zijn gemaakt tegen namens het college van burgemeester en wethouders genomen besluiten op basis van de in deze bijlage genoemde bevoegdheden.
WERKBIJLAGE INTREKKING MANDAAT, VOLMACHT EN MACHTIGINGSBESLUIT Intrekking mandaat, volmacht en machtiging Het college van burgemeester en wethouders, alsmede de burgemeester afzonderlijk, van de gemeente , ieder voor zover het de eigen bevoegdheid betreft, gelet op:
het mandaatbesluit van het college van burgemeester en wethouders van ; het besluit tot wijziging van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid in verband met uitvoering van de jeugdhulp zoals op- en overgedragen aan het organisatieonderdeel Jeugdzorg;
Besluit: tot intrekking van het besluit van [dd-mm-2014] tot verlening van mandaat, volmacht en machtiging aan het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid en Jeugd Zuid-Holland Zuid, respectievelijk zijn voorzitter, om namens de gemeente overeenkomsten aan te gaan en te tekenen voor de inkoop van jeugdhulp. Burgemeester en wethouders van de secretaris, de burgemeester,
De Burgemeester van
CONCEPT WERKBIJLAGE BEZWARENCOMMISSIE, ter kennisname “Het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid-Holland Zuid; gezien de wenselijkheid van instelling van een onafhankelijke commissie van advies voor advisering van colleges van burgemeester en wethouders over de afhandeling van bezwaren tegen beschikkingen die zijn genomen in het kader van uitvoering van de bij of krachtens de Jeugdwet toegekende bevoegdheden; gelet op de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht en de Gemeentewet; gelet op artikel 27, eerste, tweede en derde lid van de Gemeenschappelijke regeling; BESLUIT: Hoofdstuk I Instelling Artikel 1 Instelling en taak van commissie 1. Er is een vaste bezwaarschriftencommissie. 2. De commissie is belast met de advisering over de volledige heroverweging van bestreden besluiten die krachtens mandaat door functionarissen van de Serviceorganisatie zijn genomen namens de colleges van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten, in het kader van uitvoering van de Jeugdwet Artikel 2 Samenstelling van de commissie De commissie bestaat uit # leden, waaronder een voorzitter en een vicevoorzitter. Artikel 3 Benoeming van de leden 1. Het algemeen bestuur benoemt de leden. 2. Het lidmaatschap vangt aan op de eerste dag nadat het besluit, bedoeld in het eerste lid, op wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. 3. Het lidmaatschap eindigt met ingang van de dag waarop: a. een termijn van vier jaar is verstreken waarbij het mogelijk is één keer herbenoemd te worden; b. het lid een functie als bedoeld in het zesde lid gaat bekleden; c. een besluit als bedoeld in artikel 5, eerste of tweede lid, op de wettelijk voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. 4. De voorzitter en de vice-voorzitter worden in functie benoemd. 5. Niet tot lid kunnen worden benoemd: a. leden van het algemeen bestuur; b. leden van één van de colleges van deelnemende gemeenten;
c. ambtenaren en medewerkers van de deelnemende gemeenten, van de gemeenschappelijke regeling of van Jeugdzorginstelling die in het zorggebied van de Serviceorganisatie werkzaam is. 6. Evenmin tot lid kunnen worden benoemd personen die minder dan vier jaren voorafgaand aan hun voorgenomen benoeming: a. lid zijn geweest van een bestuursorgaan als bedoeld in het vijfde lid; b. ambtenaar of medewerker van de gemeente of van de gemeenschappelijke regeling zijn geweest; c. ambtenaar of medewerker van een orgaan als bedoeld in het zesde lid, onderdeel g, zijn geweest. Artikel 5 Schorsing en ontslag van de leden 1. Het algemeen bestuur ontslaat een lid, indien het betreffende lid: a. daarom schriftelijk heeft verzocht; b. wegens een misdrijf strafrechtelijk tot een onvoorwaardelijke vrijheidsbenemende straf is veroordeeld. 2. De raad kan een lid schorsen of ontslaan, indien het betreffende lid: a. de onafhankelijkheid, onpartijdigheid of integriteit van de commissie ernstig in gevaar heeft gebracht; of b. het aanzien van de commissie anderszins ernstig heeft aangetast. Artikel 6 Kamers 1. De voorzitter kan kamers instellen. 2. Een kamer behandelt één of meer, door de voorzitter nader te bepalen, zaken. 3. Een kamer voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 7:13, eerste lid, van de Awb. Artikel 7 Vice-voorzitter De vice-voorzitter beschikt over de bevoegdheden die ingevolge de Awb dan wel bij of krachtens de verordening aan de voorzitter zijn toegekend. Artikel 8 Secretaris 1. De Directeur van de Serviceorganisatie wijst één of meer secretarissen aan. 2. De secretaris is belast met de ondersteuning van de commissie in de breedste zin van het woord. 3. Na zijn aanwijzing is de secretaris, voor zover het gaat om aangelegenheden als bedoeld in artikel 2, tweede en derde lid, slechts verantwoording schuldig aan de commissie. 4. De commissie of de voorzitter kan de bevoegdheden die aan haar onderscheidenlijk hem ingevolge de Awb zijn toebedeeld, mandateren aan de secretaris. Hoofdstuk II Werkzaamheden Artikel 9 Vooronderzoek
1. De commissie kan besluiten om voorafgaand aan de hoorzitting getuigen en deskundigen te horen. 2. Het horen, bedoeld in het eerste lid, geschiedt door de voorzitter. 3. De commissie kan een deskundige benoemen voor het instellen van een onderzoek. Artikel 8:47, tweede tot en met vijfde lid, van de Awb is van overeenkomstige toepassing. Artikel 10 Hoorzitting 1. De secretaris draagt er zorg voor dat alle belanghebbenden voor het bijwonen van de hoorzitting worden uitgenodigd. 2. De hoorzitting is openbaar. Artikel 8:62, tweede lid, van de Awb is van overeenkomstige toepassing. [Door het van overeenkomstige toepassing verklaren van artikel 8:62 van de Awb kan de commissie bepalen dat het onderzoek ter zitting geheel of gedeeltelijk met gesloten deuren zal plaatsvinden, bijvoorbeeld in het belang van minderjarigen of de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer van partijen. Mij dunkt dat in feite standaard met gesloten deuren zal worden gehoord.] 3. De commissie kan getuigen uitnodigen, en deskundigen en tolken benoemen. Artikel 8:60, derde lid, van de Awb is van overeenkomstige toepassing. 4. Tijdens de hoorzitting worden geen geluid- en/of beeldregistraties gemaakt, tenzij de voorzitter hiervoor toestemming verleent. 5. Het verslag van de hoorzitting wordt ondertekend door de voorzitter en de secretaris. Artikel 11 Sluiting, schorsing en heropening van het onderzoek 1. De commissie sluit het onderzoek indien zij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. 2. De commissie sluit het onderzoek aan het eind van de hoorzitting, tenzij zij toepassing geeft aan het derde of vierde lid. 3. De commissie kan het onderzoek tijdens de hoorzitting schorsen. 4. De commissie kan het onderzoek na afloop van de hoorzitting heropenen. 5. Indien de commissie toepassing geeft aan het derde of het vierde lid, kan zij een tussenadvies geven. Artikel 12 Beraadslaging 1. De commissie beraadslaagt achter gesloten deuren over het door haar uit te brengen advies. 2. De beraadslaging geschiedt door de leden die aan de hoorzitting hebben deelgenomen. 3. De commissie beslist bij meerderheid van stemmen over het uit te brengen advies. Indien de stemmen staken, is de stem van de voorzitter beslissend.
4. Van de beraadslaging wordt geen verslag gemaakt. Artikel 13 Advies 1. De commissie geeft aan het college dat op de bezwaren heeft te beslissen advies. 2. Het advies is met redenen omkleed, en bevat in ieder geval een voorstel voor: a. het geheel of gedeeltelijk in stand laten of herroepen van het bestreden besluit; b. indien nodig, de inhoud van het vervangende besluit; en c. indien nodig, de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 7:15, tweede lid, van de Awb. Artikel 14 Verschoning 1. Een lid neemt niet deel aan de behandeling van en de beraadslaging over een bezwaar, indien daardoor zijn onafhankelijkheid of onpartijdigheid in het geding komt of kan komen. 2. Een lid neemt evenmin deel aan de behandeling van en de beraadslaging over een bezwaar, indien bij derden redelijkerwijs de schijn kan ontstaan dat het betreffende lid niet onafhankelijk of onpartijdig is of kan worden. Artikel 15 Verzending van stukken 1. De commissie zendt het advies en het verslag van de hoorzitting tegelijkertijd aan alle partijen. 2. De verzending, bedoeld in het eerste lid, vindt dermate spoedig plaats, dat het verwerend orgaan redelijkerwijs op het bezwaar kan beslissen binnen de termijn, bedoeld in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb. 3. Indien de commissie niet in staat is om te voldoen aan het bepaalde in het eerste lid, doet zij hiervan mededeling aan het verwerend orgaan binnen de termijn, bedoeld in artikel 7:10, eerste lid, van de Awb. Hoofdstuk III Vergoedingen Artikel 16. Vergoedingen voor het bijwonen van vergaderingen. 1. De voorzitter van de commissie ontvangt voor het bijwonen van de vergadering een vergoeding van € X,--. 2. De leden van de commissie ontvangen voor het bijwonen van de vergadering een vergoeding van € Y,--. 3. Het bijwonen van de vergadering blijkt uit het tekenen van een presentielijst. 4. Aan de voorzitter en de leden van de commissie worden de reis- en verblijfkosten voor het bijwonen van een vergadering van de commissie vergoed overeenkomstig de ministeriële regeling ‘Reisregeling binnenland’. 5. De vergoeding wordt per vergadering uitbetaald op declaratiebasis.
6 by Bijdrageverordening GR Dienst Gezondheid en Jeugd Zuid-Holland-Zuid (ter informatie).pdf
BIJDRAGEVERORDENING GEMEENSCHAPPELIJKE REGELING DIENST GEZONDHEID & JEUGD ZUID‐ HOLLAND ZUID Besluit van het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid‐Holland Zuid houdende de vaststelling van bijdragen en vergoedingen van de deelnemers in verband met uitvoering van de Jeugdhulp zoals op‐ en overgedragen aan het organisatieonderdeel Jeugdhulp. Het algemeen bestuur van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid‐Holland Zuid, Gelet op artikel 36, achtste lid van de gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid‐Holland Zuid; Besluit vast te stellen: de Bijdrageverordening Serviceorganisatie Jeugd Artikel 1: Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. bijdrage: de bijdrage die elke deelnemende gemeente verschuldigd is aan het samenwerkingsverband in verband met de aan het samenwerkingsverband overgedragen (gedelegeerde) taken en bevoegdheden als bedoeld in artikel 5, onderdeel IV van de regeling; b. vergoeding: de vergoeding die elk van de deelnemers verschuldigd is aan het samenwerkingsverband in verband met de uitvoering van de aan de regeling opgedragen (gemandateerde) taken en bevoegdhedenals bedoeld in artikel 5, onderdeel IV van de regeling; c. deelnemersbijdrage: het totaal van de onder a en b bedoelde bijdragen en vergoedingen die deelnemers verschuldigd zijn in verband met uitvoering van aan de regeling (krachtens mandaat) opgedragen taken en bevoegdheden, respectievelijk de overgedragen (gedelegeerde) taken en bevoegdheden; d. samenwerkingsverband: het rechtspersoonlijkheid bezittend openbaar lichaam als bedoeld in artikel 2 van de regeling; e. algemeen bestuur: het algemeen bestuur van het samenwerkingsverband; f. dagelijks bestuur: het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband; g. deelnemers: de colleges van de deelnemende gemeenten als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder c van de regeling;
h. directeur: i. organisatieonderdeel: j. regeling: k. begroting:
m. rekening:
n. begrotingsjaar: o. jeugdhulptaken
de directeur van het organisatieonderdeel Serviceorganisatie Jeugd Zuid‐Holland Zuid; het organisatieonderdeel van het samenwerkingsverband bedoeld in artikel 1 lid 1 sub h. van de regeling; de Gemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid‐Holland Zuid; het programma Jeugdhulp, uit de begroting van het samenwerkingsverband, bestaande uit de stukken die voor enig begrotingsjaar inzicht geven in de prijs, inhoud en omvang van elke afzonderlijk taak en bevoegdheidsuitoefening terzake de Jeugdhulptaken; het stuk waarin het dagelijks bestuur over het afgelopen begrotingsjaar verantwoording aflegt over en verslag doet van de realisatie van de uitgeoefende taken en bevoegdheden ter zake van de Jeugdhulp; de periode van 1 januari tot en met 31 december, vanaf 1 januari 2015; taken in verband met de Jeugdhulp,zoals bedoeld in de Jeugdwet, alsmede het advies‐ en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling , zoals bedoeld in de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015.
Artikel 2: Begroting van bijdragen en vergoedingen 1. Het dagelijks bestuur zendt voor 1 mei van het jaar voorafgaand aan het betreffende kalenderjaar de ontwerpbegroting naar de deelnemende gemeenten waarin (beleidsarm) wordt aangegeven welke bijdrage van ieder van de gemeenten wordt verwacht. 2. Elke gemeente kan haar zienswijze op de begroting indienen bij het dagelijks bestuur. 3. Het dagelijks bestuur zendt de ontwerpbegroting met zienswijzen naar het algemeen bestuur. 4. Het algemeen bestuur stelt voor 1 oktober de begroting voor het volgend begrotingsjaar en de meerjarenbegroting vast. 5. De begroting geeft aan welke bijdrage en vergoeding elke deelnemende gemeente verschuldigd is aan het samenwerkingsverband in verband met de uitvoering van de Jeugdhulptaken door het samenwerkingsverband. 6. De begroting geeft inzicht in de geraamde kosten ‐ die betaald worden uit de bijdragen van de deelnemende gemeenten ‐ van: ‐ de exploitatie van de serviceorganisatie; ‐ het diagnostiek advies netwerk; ‐ het algemeen meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling; ‐ de regionale crisisdienst; ‐ de regionale zorgmarkt (contractering van aanbieders);
7.
8.
‐ jeugdbescherming en jeugdreclassering (gecertificeerde instellingen); ‐ de jeugdteams; De begroting geeft inzicht in de geraamde kosten – die betaald worden uit de vergoedingen van de deelnemende gemeenten – van de uitvoering van de jeugdhulptaken. Daarbij maakt de begroting inzichtelijk hoe de geraamde kosten zijn verdeeld over de gemeenten. Bij de vaststelling van de begroting neemt het algemeen bestuur de door de gemeenteraden goedgekeurde financiële kaders in acht, zoals bedoeld in artikel 38 van de regeling.
Artikel 3. Planning en control 1. Voor gedelegeerde taken stelt het dagelijks bestuur jaarlijks een regionaal uitvoeringsprogramma op, waarin de concrete activiteiten en resultaten worden benoemd die dat jaar moeten worden gerealiseerd. Het ontwerp daarvoor wordt jaarlijks voor 1 september door het dagelijks bestuur in concept toegezonden aan de gemeenteraden en wordt besproken met de drie subregio’s op raadsniveau. 2. Het regionaal uitvoeringsprogramma, inclusief definitieve begroting, wordt voor 1 oktober door het algemeen bestuur vastgesteld. 3. Het dagelijks bestuur zendt voor 1 juni volgend op het jaar waarop dit betrekking heeft het jaarverslag over de uitvoering van het regionaal uitvoeringsprogramma jeugdhulp aan het algemeen bestuur en de colleges van de deelnemende gemeenten. Het jaarverslag geeft inzicht of en op welke wijze de activiteiten tot uitvoering zijn gebracht en tot welke resultaten deze hebben geleid. Het jaarverslag bevat ook inhoudelijke sturingsinformatie als aantallen cliënten die geholpen zijn en de inzet van type zorg in het betreffende jaar. 4. Het algemeen bestuur stelt het jaarverslag jeugdhulp regionaal vast voor 1 juli. 5. Het dagelijks bestuur brengt de individuele gemeenteraden zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk 1 augustus op de hoogte van het vastgestelde jaarverslag. Artikel 4: Bevoorschotting en tussentijdse verantwoording 1. De deelnemende gemeenten betalen bij wijze van voorschot maandelijks, medio tweede week van de maand van elk boekjaar, een voorschot van een twaalfde deel van de in artikel 2, vijfde lid bedoelde deelnemersbijdrage. 2. De deelnemers dragen er, naar rato van het aandeel in de totale deelnemersbijdrage van alle deelnemende gemeenten gezamenlijk, zorg voor dat het samenwerkingsverband te allen tijde over voldoende middelen beschikt om aan al haar in de begroting opgenomen verplichtingen, die zijn aangegaan in verband met uitvoering van de Jeugdwet, jegens derden te kunnen voldoen.
3.
4.
Het dagelijks bestuur geeft de deelnemende gemeenten maandelijks inzicht in de voortgang van uitvoering van de prestaties en vermeldt de wijze waarop uitvoering gegeven is aan de overgedragen taken, en wijze waarop uitvoering gegeven is aan de aan het samenwerkingsverband opgedragen Jeugdhulptaken en de daarmee verband houdende uitgaven, tot en met de voorafgaande maand.De rapportage bevat de inhoudelijke en financiële sturingsinformatie, als: ‐ aantallen cliënten; ‐ inzet van type zorg; ‐ mate van budgetuitputting; Het dagelijks bestuur stelt de deelnemende gemeente onverwijld op de hoogte van een op enig moment dreigende of voorzienbare overschrijding van het voor uitvoering van de gemandateerde bevoegdheden beschikbare budget en voert overleg over tijdig te treffen passende maatregelen.
Artikel 5: Vaststelling van de rekening; over‐ en onderschrijding van het beschikbare budget 1. In elk begrotingsjaar wordt voor 1 juli volgend op het jaar waarop deze betrekking heeft door het algemeen bestuur de rekening vastgesteld voor de krachtens delegatie en mandaat door het samenwerkingsverband uitgevoerde Jeugdhulptaken in het voorafgaande begrotingsjaar. 2. Het vaststellen van de verschuldigde bijdrage en vergoeding geschiedt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 41 en 42 van de regeling en met inachtneming van het hierna bepaalde. Bij overbesteding en onderbesteding in enig boekjaar ten opzichte van het vastgestelde volume, wordt bij de vaststelling van de door ieder van de deelnemende gemeenten definitief verschuldigde bijdrage, respectievelijk definitief verschuldigde vergoeding, als volgt te werk gegaan: a. Over‐ en onderbesteding bij de aan de jeugdteams opgedragen taken i. bij overbesteding terzake van de door een deelnemende gemeente opgedragen taken die door de jeugdteams in de betreffende gemeente worden uitgevoerd, wordt de daarmee verband houdende (extra) vergoeding in zijn geheel doorberekend aan de desbetreffende deelnemende gemeente. ii. bij onderbesteding ter zake van de door een deelnemende gemeente opgedragen taken die door de jeugdteams in de betreffende gemeente worden uitgevoerd, wordt de daarmee verband houdendevergoeding die de gemeente verschuldigd is, dienovereenkomstig lager vastgesteld. De vastgestelde vergoeding wordt verrekend met door de gemeente betaalde voorschotten. b. Over‐ en onderbesteding op overige terreinen iii.bij overbesteding brengt het samenwerkingsverband de daardoor ontstane (extra) kosten rechtstreeks bij de deelnemende gemeenten in rekening, naar rato van het aandeel van de
respectieve deelnemende gemeenten in de totale deelnemersbijdrage van alle deelnemende gemeenten gezamenlijk; iv. Bij onderbesteding word het resterend budget terugbetaald aan alle deelnemende gemeenten, naar rato van het aandeel van de respectieve deelnemende gemeenten in de totale deelnemersbijdrage van alle deelnemende gemeenten gezamenlijk; 3.
Indien zich onvoorziene omstandigheden voordoen, waaronder, maar niet uitsluitend, ontwikkelingen in de wet‐ en regelgeving, die ertoe kunnen leiden dat het voor het begrotingsjaar beschikbare budget wordt of is overschreden, treden de deelnemende gemeenten en het samenwerkingsverband, in overleg over aanvullende financiering of andere te treffen, maatregelen, die onder de gegeven omstandigheden passend en verantwoord zijn (bijvoorbeeld het beperken van de toegang tot jeugdhulp).
Artikel 6: Verkleining van de opdracht en stopzetting betrokkenheid bij de Serviceorganisatie 1. Indien een deelnemende gemeente (de omvang van) het voor uitvoering van de Jeugdhulptaken verleende mandaat volume voor 1 januari 2018 structureel wil verlagen buiten de in de artikel 5, gestelde kaders,bericht het college van de deelnemende gemeente dit besluit aan het dagelijks bestuur. In dat geval is die deelnemende gemeente eenmalig een bedrag verschuldigd van 3 (drie) maal het te verlagen bedrag, exclusief bijbehorende belasting toegevoegde waarde. 2. Indien een deelnemende gemeente op of na 1 januari 2018 (de omvang van) het voor uitvoering van de jeugdhulptaken verleende mandaat volume structureel wil verlagen bericht het college van de deelnemende gemeente dit besluit voor 1 januari 2017 aan het dagelijks bestuur. De deelnemer is de daaruit voorvloeiende directe kosten verschuldigd.Deze kosten worden vastgesteld door een door de betreffende gemeente en het dagelijks bestuur gezamenlijk aan te wijzen onafhankelijke deskundige. 3. Indien een deelnemende gemeente de overgedragen taken terugneemt en daarmee haar betrokkenheid bij instandhouding aan het organisatieonderdeel Serviceorganisatie Jeugd Zuid‐Holland Zuid geheel beëindigt, is het bepaalde in artikel 47, leden 1 en 2 van de regeling van overeenkomstige toepassing. De gemeente die haar betrokkenheid bij de Serviceorganisatie wil beëindigen is een vergoeding verschuldigd ter hoogte van de kosten die direct of rechtstreeks verband houden met beëindiging van de betrokkenheid bij de Serviceorganisatie. De omvang van de te betalen vergoeding wordt vastgesteld door een door de betreffende gemeente en het algemeen bestuur gezamenlijk te benoemen onafhankelijke deskundige. Artikel 7: Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Bijdrageverordening Jeugdhulp Zuid‐Holland Zuid. Artikel 7: Inwerkingtreding
Deze regeling treedt in werking op de dag volgend op de dag van bekendmaking. Aldus vastgesteld in de vergadering van het algemeen bestuur van deGemeenschappelijke regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Zuid‐Holland Zuid van ## maand 2015. x, voorzitter y, secretaris
TOELICHTING Op 1 januari 2015 is de regeling gewijzigd in verband met de uitvoering van de taken en bevoegdheden die colleges van deelnemende gemeenten op grond van de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ter zake het advies‐ en meldpunt huiselijk geweld en kindermishandeling met ingang van 1 januari 2015 hebben. Binnen het samenwerkingsverband is het organisatieonderdeel jeugdhulp ingericht. Dat organisatieonderdeel heeft tot taak de instandhouding van de Serviceorganisatie Jeugdhulp en de uitvoering van de aan het samenwerkingsverband gedelegeerde en (door middel van mandaat) opgedragen taken en bevoegdheden. Verder zijn in de gewijzigde regeling de basisprincipes neergelegd over bekostiging van de aan het samenwerkingsverband (krachtens delegatie) overgedragen taken en (krachtens mandaat) opgedragen taken. In artikel 38, zesde lid van de regeling, zoals deze luidt na wijziging, is bepaald dat het algemeen bestuur de bevoegdheid heeft om in een bijdrageverordening nader invulling te geven aan de basisprincipes voor de bekostiging van de jeugdhulp zoals deze wordt uitgevoerd door het organisatieonderdeelJeugdhulp. In deze Bijdrageverordening worden de aan de bekostiging ten grondslag liggende principes uitgewerkt. Daartoe regelt artikel 2, lid 1 tot en met 4 de inrichting en de planningscyclus van de begroting. In het vijfde lid is bepaald dat in de begroting onderscheid wordt gemaakt tussen de door een deelnemende gemeente aan het samenwerkingsverband verschuldigde bijdrage voor taken die krachtens delegatie worden uitgevoerd onder eigen verantwoordelijkheid van het samenwerkingsverband enerzijds en de vergoeding voor uitvoering van taken die krachtens mandaat zijn opgedragen aan het samenwerkingsverband en waarvoor het desbetreffende gemeentebestuur verantwoordelijk blijft, anderzijds. Het zesde en zevende lid verfijnen nader welke informatie de begroting bevat over de raming van de bijdrage, respectievelijk vergoeding. Artikel 2 lid 7 regelt dat in de afzonderlijk voor het organisatieonderdeel Jeugdhulp op te stellen programmabegroting, als gezegd, een onderscheid wordt gemaakt naar (de beoogde besteding van) bijdragen, respectievelijk vergoedingen. De programmabegroting maakt inzichtelijk welke bijdrage vereist is in verband met uitvoering van de gedelegeerde (overgedragen) Jeugdhulptaken en welke vergoedingen vereist zijn in verband met uitvoering van de gemandateerde Jeugdhulptaken. Artikel 3 regelt de gewenste extra planning‐ en controlinstrumenten in de vorm van de jaarlijkse vaststelling van een regionaal uitvoeringsprogramma en een jaarverslag dat inzichtelijk maakt of en op welke wijze de voorgenomen activiteiten tot uitvoering zijn gebracht en tot welke resultaten deze hebben geleid. Het jaarverslag bevat ook inhoudelijke sturingsinformatie zoals aantallen cliënten die geholpen zijn en de inzet van type zorg in het betreffende jaar. Artikel 4 regelt de wijze en het ritme van de bevoorschotting in verband met de Jeugdhulptaken. Artikel 4, tweede lid beoogt te garanderen dat de deelnemende gemeenten er (naar rato) voor zorgdragen dat het samenwerkingsverband aan haar lopende verplichtingen kan voldoen. Met het oog daarop verschaft het dagelijks bestuur de deelnemende gemeenten op maandelijkse basis voldoende inzicht in de voortgang van de taken en de uitgaven, zo is bepaald in artikel 4, derde lid.De
in artikel 4 derde lid, vastgelegde nauwgezette monitoring van onder meer de aantallen cliënten en inzet van type zorg biedt ook gelegenheid om – met het oog op de verdere toekomst ‐ zicht te krijgen op een eventueel verband tussen het beroep dat op algemene voorzieningen wordt gedaan en de inzet van individuele (specialistische) voorzieningen. Artikel 5 bevat, – in combinatie met artikel 2, lid 8 – de vertaling van het gezamenlijk budgetmodel en de beoogde solidariteit (waar het gaat om regionaal ingerichte voorzieningen als DAN, AMHK, regionale crisisdienst, specialistische en generalistische ondersteuning en de exploitatie van de serviceorganisatie) en de voorzieningen die ‘voor rekening’ van de gemeente blijven (de door de jeugdteams verrichte taken en CJG‐functies). Daartoe worden in artikel 5 de solidariteitsprincipes neergelegd, die leidend zijn bij het vaststellen van de definitief door ieder van de deelnemende gemeenten verschuldigde bijdrage, respectievelijk vergoeding. De vaststelling geschiedt overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 41 en 42 van de regeling. Artikel 5, eerste lid, stelt buiten twijfel dat (ook) bij het vaststellen van de rekening inzicht wordt gegeven in de besteding van de bijdrage (aan de gedelegeerde Jeugdhulptaken, waaronder de instandhouding van het organisatieonderdeel Jeugdhulp) en de besteding van de vergoeding (voor uitvoering van de krachtens mandaat) opgedragen Jeugdhulptaken. Artikel 5, lid 2 regelt de gevolgen van over‐ en onderbesteding. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen de terreinen waarop gemeenten hun eigen, met de jeugdhulp verband houdende, lasten moeten dragen (de inzet van de jeugdteams) en de overige terreinen waarop gemeenten de lasten – naar rato van hun deelnemersbijdrage – delen. Deze regeling is de vertaling van de solidariteitsafspraken die zijn neergelegd in de Sturingsnotitie Jeugdhulp Zuid‐Holland Zuid en (hoofdstuk 2.2. van) het Beleidsrijk Transitie Arrangement ZHZ. De regeling is gebaseerd op de notie dat gemeenten lokaal verantwoordelijk zijn voor het jeugdteam waar het grootste deel van de jeugdigen en gezinnen hun ondersteuning van ontvangen. De lokale verantwoordelijkheid van gemeenten voor de jeugdteams maakt dat solidariteit op deze onderdelen niet wenselijk, maar technisch ook niet haalbaar is, omdat elke gemeente zelf keuzes kan maken over deze onderdelen van het stelsel. Voor de overige onderdelen (Diagnostiek en Advies Netwerk, Advies‐ en Meldpunt Huiselijk Geweld en Kindermishandeling, Crisisdienst, Specialistische en generalistische (ambulante) ondersteuning en zorg die niet is opgenomen in de jeugdteams, Gecertificeerde instellingen (Jeugdbescherming, Jeugdreclassering, Exploitatie Serviceorganisatie) geldt wel solidariteit. Daarvoor geldt dat over‐ en onderschrijdingen van vergoedingen en bijdragen bij het vaststellen van de definitief verschuldigde bijdrage, respectievelijk vergoeding, wordt verdeeld over de deelnemende gemeenten, naar rato van de bijdrage van de desbetreffende gemeente aan het totale voor jeugdhulp beschikbare budget. Hoewel (nagenoeg)alle gemeentelijk jeugdhulpbudget naar de gemeenschappelijke regeling gaat, wordt in de rekening (net als in de begroting) bij de vaststelling van de definitief verschuldigde deelnemersbijdrage en vaststelling van over‐ en onderschrijding, een splitsing gemaakt tussen bijdragen (aan gedelegeerde Jeugdhulptaken; systeemtaken) en vergoedingen (voor gemandateerde Jeugdhulptaken). In artikel 5, lid 3, is geregeld dat bij onvoorziene omstandigheden die kunnen ‐ of zullen ‐ leiden tot een overschrijding van het beschikbare budget, de deelnemende gemeenten en het samenwerkingsverband, in overleg treden over aanvullende financiering of andere te treffen
maatregelen die onder de gegeven omstandigheden passend en verantwoord moeten zijn(bijvoorbeeld het beperken van de toegang tot jeugdhulp). Voor dergelijke maatregelen, die mede de toegang tot de jeugdhulp betreffen, dragen de colleges de (politieke) verantwoordelijkheid. De colleges zullen dus bij de voorbereiding van dergelijke maatregelen moeten worden betrokken. Artikel 6 voorziet in regeling van de financiële gevolgen van een eventuele gehele of gedeeltelijke intrekking van het mandaat (eerste en tweede lid) of algehele beëindiging van de betrokkenheid van bij de Serviceorganisatie door een deelnemende gemeente (deze herroeping van de delegatie is geregeld in het derde lid). Door gehele of gedeeltelijke intrekking van het mandaat zal het volume aan werkzaamheden afnemen, maar zullen de vaste kosten blijven doorlopen. In artikel zes, eerste lid, is geregeld dat er tot 1 januari 2018 geen mogelijkheid tot kostenvrij intrekken of inkrimpen van het mandaat is. Op 1 januari 2018 bestaat de mogelijkheid tot verkleining van het mandaat. Gemeenten die daarvan gebruik willen maken, dienen dit uiterlijk op 1 januari 2017 aan het dagelijks bestuur kenbaar te hebben gemaakt. De kosten die voortvloeien uit intrekking of verkleining van het opgedragen takenpakket, worden gedragen door de gemeente die daartoe heeft besloten. De omvang van die kosten wordt vastgesteld door een gezamenlijk aan te wijzen deskundige. Voor deelnemers die hun betrokkenheid bij de Serviceorganisatie geheel willen beëindigen, en feitelijk voor dat organisatieonderdeel ‘uittreden’ door het terugnemen van de gedelegeerde (overgedragen) taken, is de zwaardere procedure van artikel 47, eerste en tweede lid, van de regeling van overeenkomstige toepassing verklaard. De verschuldigde directe kosten, voortvloeiend uit beëindiging van de betrokkenheid bij de Serviceorganisatie, worden vastgesteld door een door het openbaar lichaam en de deelnemer gezamenlijk te benoemen onafhankelijke deskundige. Deze zal – met input van de accountant van het openbaar lichaam en de accountant van de deelnemer – de omvang van de te betalen vergoeding vaststellen. Ook hier geldt dat de kosten die voortvloeien uit intrekking of herroeping van het overgedragen takenpakket worden gedragen door de gemeente die daartoe heeft besloten. Daarbij worden uitsluitend in aanmerking genomen de kosten die direct of rechtstreeks verband houden met het beëindigen van de betrokkenheid bij de Serviceorganisatie.
7 by Addendum bijdrageverordening.pdf
Addendum bijdrageverordening GR Dienst Gezondheid & Jeugd Aan: Colleges en gemeenteraden Zuid‐Holland Zuid Van: Programmateam jeugdhulp Zuid‐Holland Zuid Onderwerp: Addendum bijdrageverordening Gemeenschappelijke Regeling Dienst Gezondheid & Jeugd Datum: 31 oktober 2014 1. Aanleiding: In de bijdrageverordening is in artikel 6 de regeling over verkleining van de opdracht en stopzetting betrokkenheid bij de Serviceorganisatie (verder: uittreedregeling) opgenomen. Vanuit verschillende gemeenten heeft het programmateam jeugdhulp Zuid‐Holland Zuid het verzoek gekregen om een nadere toelichting te geven op deze uittreedregeling. 2. Nadere toelichting op uittreedregeling Zoals aangegeven is in dit artikel geregeld onder welke voorwaarden gemeenten kunnen uittreden uit de Serviceorganisatie. In de artikelen is een onderscheid gemaakt tussen de taken die naar de Serviceorganisatie worden gemandateerd (artikel 6 lid 1 en 2) en de taken die worden gedelegeerd (artikel 6 lid 3). In het inrichtingsplan van de Serviceorganisatie is de afspraak gemaakt dat de Serviceorganisatie dusdanig flexibel moet worden ingericht dat deze met zeer beperkte frictiekosten kan worden opgeheven (pagina 21 van het inrichtingsplan). Bij het opstellen van deze uittreedregeling is rekening gehouden met dit kader en is dit in artikel 6 lid 2 en 3 geconcretiseerd. In artikel 6 lid 2 wordt aangegeven dat gemeenten die voor 1 januari 2017 aan het dagelijks bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling aangeven dat ze op of na 1 januari 2018 (de omvang van) het voor uitvoering jeugdhulptaken verleende mandaat volume structureel willen verlagen alleen de directe voortvloeiende kosten zijn verschuldigd. In artikel 6 lid 3 wordt aangegeven dat ook voor de overgedragen het gestelde in artikel 6 lid 2 van toepassing is. Er is een onderverdeling gemaakt tussen de uittreedregeling voor mandaat en delegatie omdat het hier gaat om twee verschillende besluiten en bijbehorende bevoegdheden. Daarnaast is het theoretisch mogelijk dat gemeenten zelf de inkoop en financiering van het jeugdteam willen verzorgen, maar wel onderdeel willen blijven uitmaken van de regionale zorgmarkt. (Uiteraard zal er dan opnieuw gesproken over de regionale solidariteit). Met directe kosten worden de kosten bedoeld die rechtstreeks verband houden met de overdracht van deze taken naar de gemeente(n) en de beperkte kosten bij ontslag van tijdelijk personeel. Bij overdracht van taken kan worden gedacht aan de
overdracht van dossiers, administratie, de ontkoppeling van het ICT‐systeem etc. Hierdoor worden de kosten voor overdracht van taken betaald door de gemeente(n) die uittreden en worden niet gelegd bij de gemeenten die onderdeel blijven uitmaken van de Serviceorganisatie.
8 by Memo van reacties GR mandaatbesluit en bijdrageverordening (ter informatie).pdf
Memo van reacties In dit memo zijn de vragen opgenomen die zijn binnengekomen als reactie op de conceptversies van het besluit wijziging Gemeenschappelijke Regeling, de Bijdrageverordening en het mandaatbesluit. In dit memo beantwoorden we de vragen en geven we aan hoe we met de aanvullingen zijn omgegaan in de definitieve stukken. 1.
2. 3.
4.
5.
6.
Mag de GR DG&J verordeningen vaststellen? EN zo ja, wat voor soort verordeningen? Reactie: de Bijdrageverordening wordt vastgesteld op basis van een nieuw in de GR op te nemen artikel 38, achtste lid. Dit om discussie te voorkomen over de toereikendheid van thans al in artikel 34, lid 1 van de GR opgenomen ‘verordenende’ bevoegdheid. Ook die ‘verordenende’ bevoegdheid ziet alleen op de interne verhouding tussen deelnemers en de GR en heeft daarmee geen ‘externe’ werking, zoals bijvoorbeeld een Verordening Jeugdhulp. Er is voor gekozen om aan te sluiten bij de al in de regeling voorkomende term ‘verordening’. De door het AB vast te stellen Bijdrageverordening behelst vaststelling bindende afspraken tussen de deelnemers en de gemeenschappelijke regeling bindende afspraken voor het financiële beheer en de inrichting van de financiële organisatie. De Bijdrageverordening regelt de eerder afgesproken planning en controlcyclus (en de daarin blijkens het BRTA gewenste bijzondere waarborgen), de onderlinge solidariteit en een regeling voor vermindering van het opdrachtvolume. Het instellen van een bezwaarcommissie op regionaal niveau: is hieromtrent al eerder besloten en zo ja, door wie? Reactie:Ja, bijvoorbeeld in de sturingsnotitie (zoals voorgelegd aan colleges en raden). Naar de mening van jZ is het niet duidelijk op welke wijze de Cie bezwaarschriften gaat functioneren. Is er een concept verordening voor deze bezwaarschriften commissie gemaakt? Reactie: deze wordt op dit moment uitgewerkt door het Juridisch Kennis Centrum (JKC) en we verwachten in november een eerste concept versie op te leveren. In aansluiting daarop is de GR Dienst Gezondheid en Jeugd door de colleges vastgesteld en dit betekent dat de verordende bevoegdheden die in de GR worden geregeld, nooit door de colleges konden worden overgeheveld aangezien dit bevoegdheden van de gemeenteraden zijn. Daar zit je dus nog met een probleem. De wijziging van de GR en de begrotingsverordening kunnen daarom volgens JZ niet op dit moment worden vastgesteld door de GR (voor wat betreft de verordende bevoegdheden).Reactie: we hebben daarom in de volgorde van besluitvorming bepaald, dat eerst de GR wordt aangepast en vervolgens de bijdrageverordening aan het AB ter besluitvorming wordt voorgelegd. Nota bene:voor wat betreft de gehanteerde terminologie (‘verordening’) het volgende. Ook thans is al in de GR een ‘verordenende’ bevoegdheid opgenomen voor het AB (artikel 34, lid 1). Aan die term is vastgehouden, omdat de nieuw op te nemen bevoegdheid in artikel 38, lid 8, een daarmee vergelijkbare bevoegdheid is, die uitsluitend beoogt de gemaakte afspraken over de planning & controlcyclus, de solidariteit en het verminderen van het opdrachtvolume vast te leggen. Een algemene regeling in de vorm van een AB-besluit ligt – mede in het licht van artikel 34 – het meest voor de hand. Artikel 2.8 : De begrote deelnemersbijdrage voor de Jeugdhulptaken die door het samenwerkingsverband worden uitgevoerd, is gelijk aan de hoogte van de bijdrage die ieder van de deelnemende gemeenten voor de uitvoering van de Jeugdwet uit het Gemeentefonds ontvangen. Dat lijkt me op zijn minst niet kloppen. Een wel heel rare voorstelling van zaken. De deelnemersbijdrage moet toch begroot worden naar aanleiding van verwachte kosten die door het samenwerkingsverband worden gemaakt. Alle overige taken worden lokaal door de gemeenten uitgevoerd.Reactie: hier is rekening mee gehouden in de bijdrageverordening. De bijdrage is afhankelijk van de beleidsarme begroting die wordt opgesteld (wordt voor 1 mei aan de gemeenten verzonden) en wordt definitief gemaakt met de definitieve begroting (vastgesteld voor 1 oktober). Wat verder op valt is artikel 5.5. Indien een deelnemende gemeente op of na 1 januari 2018 (de omvang van) het voor uitvoering van de Jeugdhulptaken verleende mandaat volume structureel wil verlagen of intrekken, bericht de deelnemende gemeente dit voor 1 januari 2017 aan het Dagelijks Bestuur. Bij niet tijdige melding van verlaging van het opdrachtvolume, is de deelnemer de daaruit voorvloeiende frictiekosten verschuldigd. Kosteloos uitreden moet voor 1 januari 2017 worden gemeld. Maar een evaluatie is pas in 2017 voorzien?Reactie: dit hebben we aangepast en voorzien in een evaluatie in 2016 zodat op basis van de evaluatie de keuze voor wel/niet uittreden op 1 januari 2018 kan worden gemaakt (NB de keuze dient voor 1 januari 2017 aan het DB te worden medegedeeld).
7.
8.
9.
10.
11.
12.
Wij vinden het opvallend dat er in de verordening van de GR geen sprake is van een voorlopige delegatie. Wij zijn er van uitgegaan dat met het tijdelijk onderbrengen van de taken van de jeugdhulp bij de SO ook de GR is bedoeld en zowel de gedelegeerde taken als de gemandateerde taken betreft. Reactie: voor het terugnemen van het opdrachtvolume van de gemandateerde bevoegdheden is in de Bijdrageverordening een regeling getroffen. Voor het uittreden uit de gedelegeerde taken geldt het reguliere regime van artikel 47 van de GR DG&J: het algemeen bestuur besluit over de voorwaarden waaronder de uittreding kan worden geëffectueerd en regelt de financiële en overige gevolgen van de uittreding. Als besproken in de Stuurgroep op 16 oktober 2014, is in de Bijdrageverordening (artikel 5, leden 4 en 5) een procesafspraak hierover opgenomen. Daarin is de samenhang met hetgeen over uittreding in de GR is bepaald tot uitdrukking gebracht. Ook moet o.i. niet alleen iets over uittreden worden opgenomen in de bijdrageverordening maar ook in de aangepaste GR .Reactie: in de GR is geregeld hoe uittreding moet gebeuren: zie artikel 47. In de laatste versie van de Bijdrageverordening is de samenhang tot uitdrukking gebracht worden (zie artikel 6 en daarbij behorende toelichting). De uittreedregel zoals deze nu in de GR DH&J staat is wat ons betreft niet concreet m.b.t. de uitwerking van eerder voorgestelde tijdelijkheid en evaluatie en zal dus moeten worden aangepast. Dit moet expliciet worden opgenomen. Ook zien wij graag een afbouwpercentage opgenomen. Reactie:wat ons betreft gaat dat over de gedelegeerde taken, zie vraag 7. Reactie: zie het antwoord bij vraag 7. In de Bijdrageverordening wordt opgenomen dat de tijdelijkheid ook voor de gedelegeerde taken gaat gelden en dat de frictiekosten voor de uittreder zijn. De omvang van de uittreedvergoeding wordt door een nader aan te wijzen deskundige bepaald (bij verkleining van het mandaat), dan wel overeenkomstig het bepaalde in artikel 47 van de gemeenschappelijke regeling (bij algehele stopzetting van de betrokkenheid van de deelnemer bij de Serviceorganisatie). Dan nog een paar algemene vragen: hoe lang is de bijdrageverordening geldig? Komt er een nieuwe m.i.v 1 januari 2018? Als aangegeven wordt dat uittreden voor 1 januari 2017 moet worden aangegeven, dan moet de evaluatie eerder dan 2017 plaatsvinden. Reactie: dit hebben we aangepast en voorzien in een evaluatie in 2016, zodattijdig een keuze gemaakt kan worden over wel/niet uittreden voor 1 januari 2018. Ook artikel 2.8 willen wij graag gewijzigd zien, het is niet zo dat wij 1 op1 de middelen die wij ontvangen doorsluizen naar de GR, dit moet gebaseerd zijn op de zorgvraag en een solide begroting. Tevens zien wij graag ruimte voor inzet lokaal. Reactie: dit is aangepast in de bijdrageverordening. De bijdrage is afhankelijk van de beleidsarme begroting die wordt opgesteld (wordt voor 1 mei aan de gemeenten verzonden) en wordt definitief gemaakt met de definitieve begroting (vastgesteld voor 1 oktober). Bij de uittredingsprocedure wordt gesproken over uittredingvergoeding/frictiekosten e.d. Moeten wij hier nog het voorbehoud maken voor heringedeelde gemeenten? Bij uittreding als gevolg van herindeling mogen bij mijn weten volgens de wet op de gemeenschappelijke regeling geen uittredingsvergoeding cq frictiekosten worden doorberekend.". Reactie:in de Wet Algemene regels herindeling (hierna: Wet Arhi) is dit afdoende geregeld. Zolang geen afspraken zijn gemaakt over een eventuele uittreding van de deelnemers blijft alles ongewijzigd, zij het dat de “nieuwe” gemeente in de plaats treedt van de opgeheven gemeenten (zie artikel 44, lid 1 juncto 41, lid 3 Wet Arhi). Artikel 41, lid 4, van de Wet Arhi bepaalt dat de deelnemers aan de gemeenschappelijke regeling binnen zes maanden na de datum van herindeling, afspraken kunnen maken over het eventuele uittreden van deelnemers (omdat zij bijvoorbeeld vanwege de herindeling aan een andere GR willen deelnemen). Daarbij kan – maar dat hoeft niet – worden afgeweken van de (in de GR opgenomen) reguliere regels met betrekking tot het toe- en uittreden van deelnemers.
Aanvullend: 13. De mogelijkheid tot een second opinion. Sommige gemeenten hebben dit in hun verordening opgenomen. Is de mogelijkheid tot het bieden van een second opinion iets dat regionaal gedeeld wordt en zo ja, waar kunnen we dat dan formeel vastleggen? . Reactie: als de mogelijkheid van second-opinions in sommige verordeningen is verankerd en in sommige verordeningen niet, dan bestaat de kans op het uiteenlopen van de uitvoeringspraktijken voor verschillende deelnemers. Als regionaal besloten wordt dat in voorkomend gevallen, waarin dat nodig wordt geoordeeld, een second opinion wordt gevraagd, dan zou dat – om de uitvoeringspraktijk uniform te houden – bijvoorbeeld in nadere regels (of door de afzonderlijke colleges vast te stellen beleidsregels) – kunnen worden vastgelegd. De komende periode voorzien we in een uitwerking van de mogelijkheid tot een second opinion in nadere regels.
11 FYS - Vestiging gemeentelijk voorkeursrecht Recreatief Knooppunt 1 ab - beantwoording zienswijze vestiging gementelijk voorkeursrecht.pdf
Aan de leden van de gemeenteraad Sliedrecht
Datum 6 november 2014
Hierbij bieden wij u bijgevoegde stukken aan voor: besluitvorming zienswijze ex art. 160, lid 2 van de Gemeentewet kennisname Geheimhouding op grond van de Wet openbaarheid van bestuur n.v.t. bijlage Fatale termijn ja, d.d. 9 december 2014
Bijlagen div
Ons kenmerk Zaaknr. 1313263
B&W besluit 4 november 2014
Portefeuillehouder L. van Rekom
Bestuur en Middelen Onderwerp
Vestiging gemeentelijk voorkeursrecht Recreatief Knooppunt Sliedrecht
Wat wordt gevraagd
Gronden op basis van artikel 5 Wet voorkeursrecht gemeenten voor de duur van drie jaren aan te wijzen als percelen waarop de artikelen 10 tot en met 15, 24 en 26 van de Wvg van toepassing zijn.
Toelichting
De gemeente is voornemens om tot de realisatie van het Recreatieve Knooppunt over te gaan op de locatie die wordt begrensd door de Zwijnskade, de Kweldamweg, de Betuwelijn en de provinciale weg. Om te voorkomen dat derden zich in het plangebied een (grond)positie verschaffen wordt geadviseerd het gemeentelijk voorkeursrecht op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten te vestigen. Door de vestiging van het gemeentelijk voorkeursrecht verkrijgt de gemeente een voorkeurspositie op de grondmarkt in het gebied.
Bijgaande stukken
Raadsvoorstel en bijlage Raadsbesluit met diverse bijlagen
Ambtelijk contactpersoon
H. Petter Tel. nr. 06-10631875
Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, De secretaris, De burgemeester,
drs. C.A. de Haas MBA
drs. A.P.J. van Hemmen
2 rv - beantwoording zienswijze vestiging gemeentelijk voorkeursrecht.pdf
Raadsvoorstel Aan de raad van de gemeente Sliedrecht
Zaaknummer: 1313263
Sliedrecht, 4 november 2014
Onderwerp: Het vestigen van het voorkeursrecht ex artikel 6 Wvg op de locatie Recreatief Knooppunt te Sliedrecht. Beslispunten 1. Te concluderen dat er geen planologische grondslag op basis waarvan het voorkeursrecht kan worden gevestigd is en de gemeenteraad derhalve het voorkeursrecht dient te vestigen op grond van artikel 5 Wvg. 2. Gronden met de te realiseren bestemmingen sportcomplex, parkeervoorziening, (vis)vijver (waterberging), wandel-, ruiter- en fietspaden, kleinschalige horeca (entreevoorziening), een minicamping of andere recreatieve voorzieningen, alle niet-agrarisch en alle nader uit te werken, alsmede bijbehorende voorzieningen op basis van artikel 5 Wvg voor de duur van drie jaren aan te wijzen als percelen waarop de artikelen 10 tot en met 15, 24 en 26 van de Wvg van toepassing zijn, de percelen, zoals is aangegeven op de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte kadastrale tekening met nummer TK-30366563-02 en perceelslijst, houdende de kadastrale aanduiding van de in de aanwijzing opgenomen percelen, hun grootte, alsmede de namen van de eigenaren en van de rechthebbenden op de daarop rustende beperkte rechten, één en ander naar de stand van de openbare registers van het Kadaster per 10 september 2014. 3. Te concluderen dat deze percelen eerder in een aanwijzing ex artikel 8a d.d. 19 september 2006 en artikel 8 d.d. 6 november 2006 betrokken zijn geweest op basis van de Wvg (geldend voor 1 juli 2008), welk laatste besluit op basis van artikel 9.4.4 Invoeringswet Wro j.o. artikel 5 Wvg op 6 mei 2009 van rechtswege is komen te vervallen. 4. Te concluderen dat voor de percelen waarop het voorkeursrecht wordt gevestigd, vooralsnog als eerstvolgende planologische grondslag wordt overgegaan tot het vaststellen van een structuurvisie. 5. Te concluderen dat het onderhavige besluit van rechtswege vervalt drie jaar na dagtekening van dit besluit, tenzij voor dit tijdstip een opvolgende planologische titel is vastgesteld. 6. Te concluderen dat de naar voren gebrachte zienswijzen geen aanleiding hebben gegeven om de voorgestelde besluitvorming aan te passen. Samenvatting De gemeente Sliedrecht is voornemens om tot de realisatie van het Recreatieve Knooppunt over te gaan op de locatie die wordt begrensd door de Zwijnskade, de Kweldamweg, de Betuwelijn en de provinciale weg. Om te voorkomen dat derden zich in het plangebied een (grond)positie verschaffen, waardoor de regierol van de gemeente ernstig kan worden verstoord, wordt geadviseerd het gemeentelijk voorkeursrecht op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten (verder: Wvg) te vestigen. Door de vestiging van het gemeentelijk voorkeursrecht verkrijgt de gemeente een voorkeurspositie op de grondmarkt in het onderhavige gebied.
-2-
Inleiding De gemeente kan op een gebied de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) van toepassing verklaren. Daarmee heeft de gemeente een voorkeurspositie wanneer een eigenaar zijn grond wil verkopen en kan ze voorkomen dat de prijs wordt opgedreven. Het vestigen van voorkeursrecht op de in bijlage aangegeven percelen is van belang voor de mogelijke ontwikkeling van het Recreatieve Knooppunt Sliedrecht (RKS). De verwerving van gronden hiertoe is namelijk een van de grootste risico’s waar het de haalbaarheid van het RKS betreft. In dit gebied heeft de gemeente al een aantal hectare grond in eigendom. Dat is meer dan in ‘het middenblok’, waar eerder naar gekeken is als beoogde locatie voor het RKS. Tevens is op die locatie de haalbaarheid (economische uitvoerbaarheid) sterk verminderd door transacties die in het middenblok hebben plaatsgevonden. Ruimtelijk leent het gebied waarop het onderhavige voorkeursrecht wordt gevestigd zich voor de ontwikkeling van het RKS, zo kenmerkt de locatie zich door haar open en onbebouwde karakter, er hoeven geen bestaande bedrijven ingepast te worden. In de bijlage bij dit voorstel, 'Nadere onderbouwing bij vestiging voorkeursrecht op gronden ten behoeve van het RKS', welke bijlage wordt geacht onverbrekelijk onderdeel uit te maken van dit voorstel, wordt onder andere de locatiekeuze voor de vestiging nader gemotiveerd, wordt ingegaan op de wijze waarop de belangen zijn afgewogen en wordt tenslotte de toekomstige bestemming vermeld, mede in relatie tot bestaand ruimtelijk beleid. Beoogd effect De haalbaarheid van het Recreatief Knooppunt in het buitengebied van Sliedrecht neemt toe. Argumenten Het vestigen van het gemeentelijk voorkeursrecht is gebaseerd op de volgende argumenten: Door de vestiging van het gemeentelijk voorkeursrecht wordt de positie van de gemeente op de grondmarkt sterker en kan daardoor worden gezien als een strategisch instrument. Verder behoudt de gemeente door het voorkeursrecht de regie bij de voorgenomen ontwikkeling. De gemeente wordt door de vestiging van het gemeentelijk voorkeursrecht in staat gesteld ongewenste transacties in de vorm van verwerving van gronden door anderen dan de gemeente te voorkomen. Het voorkeursrecht werkt in deze als een beschermingsinstrument. De vestiging van het gemeentelijk voorkeursrecht kan mogelijke prijsopdrijving van tegen elkaar opbiedende (markt)partijen voorkomen. Prijsopdrijving kan een nadelig effect hebben op de financiële en economische haalbaarheid van de voorgenomen ontwikkeling. Van de vestiging van het voorkeursrecht gaat derhalve een prijsbeheersend effect uit. Het voorkeursrecht maakt het in deze de gemeente mogelijk om te interveniëren in het natuurlijke proces van aan- en verkoop binnen de locatie. Bij een voorgenomen gewenste verkoop van een eigenaar is in deze als eerste de gemeente aan bod om aan te kopen. Door deze interventie in het natuurlijke proces van aan- en verkoop kan de gemeente zo mogelijk een langdurig en kostbaar verwervingsproces of onteigening voorkomen. Zienswijze(n) Belanghebbenden zijn in de gelegenheid gesteld om hun zienswijze te geven op het ter inzage gelegde concept raadsvoorstel en -besluit. Binnen de zienswijze termijn van vier weken, eindigend op 29 oktober 2014, is er een zienswijze ontvangen.
-3-
Zienswijze de heer P. Smits Belanghebbende De heer P. Smits, wonende aan de Kweldamweg 4 te Sliedrecht heeft op 27 oktober 2014 een zienswijze ingediend op het voorgenomen besluit tot de bestendiging van het voorkeursrecht. De zienswijze is door ons ontvangen op 28 oktober 2014 De heer P. Smits is blijkens de kadastrale registratie eigenaar van kadastrale percelen L 694, L 695, waarop het gemeentelijk voorkeursrecht is gevestigd en waarop de zienswijze betrekking heeft, en is daarom een belanghebbende. Samenvatting zienswijze De zienswijze van de heer Smits komt er zakelijk samengevat en kortweg weergegeven op neer dat: 1. de vestiging de heer Smits beperkt in de voorgenomen wijziging van zijn bedrijfsvoering en de doorontwikkeling van zijn bedrijf naar een melkveehouderij met toebehoren, 2. onteigening van zijn gronden niet mogelijk is, 3. een bestaande aanbiedingsplicht die de heer Smits heeft ten behoeve van AM Grondbedrijf, voorgaat op het voorkeursrecht, 4. de vestiging van het voorkeursrecht om voormelde reden zinloos is en schade berokkend en verzoekt de raad feitelijk om niet over te gaan tot definitieve vestiging van het voorkeursrecht. Reactie op de zienswijze Ad. 1. De vestiging van het voorkeursrecht, legt geen enkele beperkingen op aan de heer Smits om zijn bedrijfsvoering te wijzigen en zijn bedrijf door te ontwikkelen. Het voorkeursrecht is een passief instrument. Pas al de heer Smits zelf besluit om zijn gronden te verkopen zal hij deze eerst aan de gemeente moeten aanbieden, hetgeen de heer Smits inmiddels overigens al heeft gedaan. Ad. 2. Ook de vraag of er al dan niet onteigend wordt is op dit moment niet aan de orde. Het voorkeursrecht is uitsluitend bedoeld om te voorkomen dat de heer Smits zijn gronden verkoopt aan een derde. Daarbij zal altijd eerst geprobeerd worden om op minnelijke basis tot overeenstemming te komen. Ad.3 Er zijn bepaalde transacties uitgezonderd van de aanbiedingsplicht aan de gemeente. De aanbiedingsplicht die de heer Smits heeft aan AM Grondbedrijf valt niet onder een van de uitzonderingen. Ondanks de aanbiedingsplicht aan AM grondbedrijf, is de heer Smits gewoon gehouden bij voorgenomen verkoop eerst zijn gronden aan te bieden aan de gemeente. Ad 4. Vestiging van het gemeentelijk voorkeursrecht is wel degelijk zinvol. Hiervoor zij nogmaals verwezen naar het gestelde onder het kopje argumenten in dit voorstel. Dat de vestiging van het voorkeursrecht de heer Smits schade zou berokkenen is niet aannemelijk. Het voorkeursrecht staat er namelijk op geen enkel wijze aan in de weg om op zijn eigen gronden zijn 'bedrijf' te blijven uitoefenen, te wijzigen en/of door te ontwikkelen. Conclusie De ingebrachte zienswijze heeft geen aanleiding gegeven om dit voorstel aan te passen. Kanttekeningen Risico's van de vestiging sec. zijn nauwelijks aanwezig. Het meest in het oog springende risico is dat de gemeente op enig moment verplicht zou kunnen worden om de gronden inclusief opstallen af te nemen, tegen een door de rechtbank vast te stellen prijs op basis van bijzondere persoonlijke omstandigheden. Verder is het wel van belang dat de termijnen in de Wvg worden nageleefd, aangezien dit zonder uitzondering allemaal fatale termijnen betreffen. De 'sanctie' is dat als deze termijnen niet worden nageleefd de eigenaar/beperkt gerechtigde gedurende een periode van drie jaar mag vervreemden aan een willekeurige derde.
-4Kaderstellende en controlerende aspecten t.b.v. de gemeenteraad, uitgesplitst in: Financiële kaders De vestiging van het gemeentelijk voorkeursrecht sec. brengt geen financiële consequenties met zich mee, anders dan kosten die samenhangen met de vestiging. De vestiging van het gemeentelijk voorkeursrecht kan wel betekenen dat gronden aan de gemeente te koop worden aangeboden. In geval van voorgenomen verwerving zal de eventuele aankoop dienen te geschieden conform de daarvoor staande normen (de waarde in het economisch verkeer), hetgeen op dat moment uiteraard wel financiële consequenties heeft. Wettelijke en Beleidskaders, eventueel inhoudelijke/ruimtelijke kaders Het wettelijk kader wordt gevormd door de Wet voorkeursrecht gemeenten, het besluit voorkeursrecht gemeenten. Een inhoudelijk ruimtelijk kader ontbreekt, hetgeen inherent is aan de onderhavige vestiging van het voorkeursrecht. De beoogde locatie wordt eerst aangewezen, waarna het traject wordt ingezet om te komen tot verdere inhoudelijke/ruimtelijke kaders. Tijdpad, monitoring en evaluatie m.b.t. voorgesteld raadsbesluit Het tijdpad voor wat betreft de vestiging luidt als volgt: 9 december Behandeling raad besluitvormend. 10 december Publicatie bekendmaking in de Staatscourant. 11 december Inwerkingtreding verlenging gemeentelijk voorkeursrecht. Terinzagelegging raadsbesluit. Inschrijving besluit in openbare registers. Sturen kennisgeving aan eigenaren en beperkt gerechtigden. Ingangsdatum bezwarentermijn. 17 december Publicatie in Kompas. Monitoring De grondaankopen binnen de kaders van de Wvg zullen worden getoetst aan de exploitatieopzet recreatief Knooppunt. Evaluatie De evaluatie van de Wvg is niet los te zien van de evaluatie van de realisering van het Recreatief Knooppunt als geheel. Voor wat betreft de onderhavige vestiging wordt er op voorhand dan ook geen apart evaluatiemoment vastgesteld. Communicatie Publicaties De bekendmaking wordt gepubliceerd in de Staatscourant en in Het Kompas en voorts op de gebruikelijke wijze. Kennisgeving belanghebbenden Verder worden de eigenaren van en beperkt gerechtigden op de in het besluit betrokken percelen, na de inwerkingtreding van het gemeentelijk voorkeursrecht, over de vestiging van het gemeentelijk voorkeursrecht geïnformeerd door middel van een kennisgeving met bijlagen, waaronder een uitgebreide notitie over de betekenis van het gemeentelijk voorkeursrecht. Inschrijving Op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken ('Wkpb') is in het gemeentelijk beperkingenregister aangetekend dat op genoemd(e) perceel/percelen het gemeentelijk voorkeursrecht van toepassing is. Verder worden de gemeentelijke beperkingen in de landelijke voorziening (LV) geregistreerd op (kadastraal) perceelsniveau. Provincie De provincie speelt een belangrijke rol in de totstandkoming van het recreatief knooppunt. Zij zal daarom nauw worden betrokken bij het proces.
-5-
Vervolg Voorlopige vestiging De onderhavige vestiging door de raad is een vestiging met een maximale geldigheidsduur van drie jaar, welke na deze periode van rechtswege vervalt. Automatische verlenging gemeentelijk voorkeursrecht Binnen de termijn van drie jaar dient de gemeenteraad een structuurvisie of een bestemmingsplan te hebben vastgesteld. Gelijktijdig met het vaststellen van de structuurvisie of het bestemmingsplan bestendigt automatisch het gemeentelijk voorkeursrecht. Vervolgens dient ten aanzien van de duur van het voorkeursrecht onderscheid gemaakt te worden tussen de automatische bestendiging op basis van een structuurvisie en/of een bestemmingsplan. -
-
Bestendiging op basis van een structuurvisie Ingeval tijdig een nieuwe structuurvisie is vastgesteld, geldt het aldus gevestigde voorkeursrecht voor een periode van maximaal drie jaar. In deze periode van ten hoogste drie jaar, dient de gemeenteraad een bestemmingsplan vast te stellen. Bestendiging op basis van een bestemmingsplan De automatische bestendiging van het gemeentelijk voorkeursrecht die bij de vaststelling van het bestemmingsplan plaatsvindt, geldt vervolgens totdat de in het bestemmingsplan opgenomen bestemmingen zijn gerealiseerd met een maximum geldigheidsduur van tien jaar, te rekenen vanaf de inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Voor de onderhavige locatie wordt ervan uitgegaan dat er eerst een structuurvisie wordt vastgesteld voorafgaand aan de vaststelling van een bestemmingsplan.
Eerdere besluiten/behandeling raad Niet van toepassing
Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, De secretaris, De burgemeester,
drs. C.A. de Haas MBA
drs. A.P.J. van Hemmen
Bijlage(n): 1. Bijlage bij raadsvoorstel: Nadere onderbouwing bij vestiging voorkeursrecht op gronden ten behoeve van het RKS 2. Raadsbesluit met de volgende bijlagen: - Perceelslijst - Kadastrale tekening - Kadastrale uittreksels - Conceptpublicaties in de Staatscourant, Het Kompas - Conceptbrief aan belanghebbenden en bijlage
3 rb - beantwoording zienswijze vestiging gemeentelijk voorkeursrecht.pdf
Concept Raadsbesluit
zaaknummer: 1313263 Onderwerp: Het vestigen gemeente voorkeursrecht ex artikel 5 Wvg op de locatie 'Recreatief Knooppunt' te Sliedrecht.
De raad van de gemeente Sliedrecht; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 november 2014;
Besluit: overwegende, - gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders van 30 september 2014 om op het toekomstige 'Recreatief Knooppunt' te Sliedrecht de percelen die worden begrensd door de Zwijnskade, de Kweldamweg, de Betuwelijn om het gemeentelijk voorkeursrecht ex artikel 5 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (hierna: 'Wvg') van toepassing te verklaren, welke overwegingen de raad hierbij tot de zijne maakt en daarmee ten grondslag legt aan dit besluit; - dat op 30 september 2014 op grond van artikel 6 Wvg een voorlopig voorkeursrecht op de gronden zoals weergegeven op de tekening met nummer TK-30366563-01 door burgemeester en wethouders is gevestigd; - dat na het verstrijken van een termijn van ten hoogste drie maanden het voorkeursrecht van rechtsweg vervalt; - dat op het voornemen om toepassing te geven aan artikel 5 Wvg de zienswijzenprocedure als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is toegepast en dat dit voornemen daartoe in onder andere de Staatscourant van 1 oktober 2014 en in Het Kompas algemeen bekend is gemaakt, onder vermelding van de mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen op het concept raadsvoorstel, en -besluit; - er een zienswijze is ingediend; - deze zienswijze geen aanleiding heeft gegeven om het raadsvoorstel- en/of besluit aan te passen. gelet op de artikel 5 Wvg alsmede de overige van toepassing zijnde bepalingen van de Wvg en de Awb; besluit: 1. Te concluderen dat er geen planologische grondslag op basis waarvan het voorkeursrecht kan worden gevestigd is en de gemeenteraad derhalve het voorkeursrecht dient te vestigen op grond van artikel 5 Wvg. 2. Gronden met de te realiseren bestemmingen sportcomplex, parkeervoorziening, (vis)vijver (waterberging), wandel-, ruiter- en fietspaden, kleinschalige horeca (entreevoorziening), een minicamping of andere recreatieve voorzieningen, alle niet-agrarisch en alle nader uit te werken, alsmede bijbehorende voorzieningen op basis van artikel 5 Wvg voor de duur van drie jaren aan te wijzen als percelen waarop de artikelen 10 tot en met 15, 24 en 26 van de Wvg van toepassing zijn, de percelen, zoals is aangegeven op de bij dit besluit behorende en als zodanig gewaarmerkte kadastrale tekening met nummer TK-30366563-02 en perceelslijst, houdende de kadastrale aanduiding van de in de aanwijzing opgenomen percelen, hun grootte, alsmede de namen van de eigenaren en
3.
4. 5. 6.
van de rechthebbenden op de daarop rustende beperkte rechten, één en ander naar de stand van de openbare registers van het Kadaster per 10 september en 20 oktober 2014. Te concluderen dat deze percelen eerder in een aanwijzing ex artikel 8a d.d. 19 september 2006 en artikel 8 d.d. 6 november 2006 betrokken zijn geweest op basis van de Wvg (geldend voor 1 juli 2008), welk laatste besluit op basis van artikel 9.4.4 Invoeringswet Wro j.o. artikel 5 Wvg op 6 mei 2009 van rechtswege is komen te vervallen. Te concluderen dat voor de percelen waarop het voorkeursrecht wordt gevestigd, vooralsnog als eerstvolgende planologische grondslag wordt overgegaan tot het vaststellen van een structuurvisie. Te concluderen dat het onderhavige besluit van rechtswege vervalt drie jaar na dagtekening van dit besluit, tenzij voor dit tijdstip een opvolgende planologische titel is vastgesteld. Te concluderen dat de naar voren gebrachte zienswijze geen aanleiding heeft gegeven om de voorgestelde besluitvorming aan te passen.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Sliedrecht op 9 december 2014
De griffier,
De voorzitter,
dr. M.J.E.M. van Dam
drs. A.P.J. van Hemmen
4 by - Bijlage bij Raadsvoorstel.pdf
Bijlage bij Raadsvoorstel: Nadere onderbouwing bij vestiging voorkeursrecht op gronden ten behoeve van het RKS Onderbouwing gevraagde beslissing Met de vestiging van het gemeentelijk voorkeursrecht verkrijgt de gemeente een voorkeurspositie op de grondmarkt c.q. een eerste recht van koop op de in het besluit betrokken gronden. De eigenaren en beperkt gerechtigden van de desbetreffende gronden dienen hun perceel, dan wel het daarop gevestigde beperkte recht, bij voorgenomen vervreemding eerst aan de gemeente aan te bieden. Het gemeentelijk voorkeursrecht maakt het de gemeente mogelijk een actief faciliterend grondbeleid te voeren bij de ontwikkeling van de desbetreffende gronden en -door verwerving van de gronden- zelf de regie te houden bij de uitvoering van haar plannen. Het gemeentelijk voorkeursrecht voorkomt dat een andere partij zich in het gebied een grondpositie verschaft waardoor de gemeentelijke regierol kan worden verstoord. Toekomstige bestemming Het huidige gebruik en de functie van de percelen waarop het voorkeursrecht wordt gevestigd is agrarisch. Voor het vestigen van het gemeentelijk voorkeursrecht dient de gemeente aan te geven dat het huidige gebruik afwijkt van de toekomstige bestemming. Het huidige gebruik agrarisch verdwijnt en zal worden bestemd tot sportcomplex, parkeervoorziening, (vis)vijver (waterberging), wandel-, ruiter- en fietspaden, kleinschalige horeca (entreevoorziening), een minicamping of andere recreatieve voorzieningen. Belangenafweging Het algemeen belang dat gediend is met de vestiging van het voorkeursrecht afwegend tegen het individueel belang, komen wij tot de conclusie dat het vestigen van het voorkeursrecht zwaarder moet wegen dan het achterwege laten van de toepassing daarvan. De uit de vestiging van het voorkeursrecht volgende plicht die op de eigenaren, beperkt zakelijk gerechtigden en andere belanghebbenden wordt gelegd, rust niet onevenredig zwaar op hen in verhouding tot het met de vestiging gediende algemeen belang, waarbij is meegewogen dat in de belangen van de eigenaren en zakelijk gerechtigden die bij de besluitvorming dienen te worden betrokken door de Wvgwetgever reeds op uitvoerige wijze is voorzien. Wij denken daarbij onder meer aan het feit dat: de Wvg een uitgebreide rechtsbescherming kent voor de gerechtigden van de aangewezen gronden; de Wvg reeds in voldoende mate heeft voorzien in de gevallen waarin de gemeente bestaande rechtsverhoudingen dient te respecteren en de aanbiedingsplicht derhalve niet van toepassing is; eigenaren en beperkt gerechtigden niet worden verplicht hun rechten te verkopen, zij zijn vrij te bepalen of en wanneer zij tot verkoop wensen over te gaan; de gerechtigden, wanneer zij in beginsel tot verkoop aan de gemeente willen overgaan, een reële prijs krijgen voor hetgeen zij verkopen en wanneer de eigenaar en de gemeente geen overeenstemming kunnen bereiken over de prijs, er op verzoek van de verkoper door de rechtbank deskundigen kunnen worden benoemd die een advies over de prijs uitbrengen. Inhoudelijk afwegingskader De gemeente Sliedrecht heeft al sinds 2005 het voornemen om te komen tot de realisering van een Recreatief Knooppunt ten noorden van de Betuwelijn. Het toenmalige gebied wat daartoe is aangewezen werd globaal begrensd door de Provinciale weg N-482 en de Zwijnskade. Ter voorkoming van verkooptransacties, die de ontwikkeling van het Recreatieve Knooppunt onder druk zouden kunnen zetten, is 16 oktober 2006 door de raad besloten om het gemeentelijk voorkeursrecht in te zetten. Om uiteenlopende redenen is de ontwikkeling op dat moment niet van de grond gekomen en is het voorkeursrecht komen te vervallen.
De ambitie om te komen tot een Recreatief Knooppunt is nog steeds aanwezig. De gemeente heeft in 2013 uitgebreid onderzocht of de realisatie van het Recreatieve Knooppunt mogelijk zou zijn in het gebied ten noorden van de Betuwelijn, tussen de provinciale weg N-482, de Tolsteeg en de Middelwetering; een locatie ten westen van de locatie waar destijds door de raad het voorkeursrecht op is gevestigd. Het onderzoek werd gebaseerd op de 'Visie Recreatief Knooppunt Sliedrecht; visie op de inpassing van bos, sportvelden en recreatieve functies, mei 2011 zoals opgesteld door Royal Haskoning en VHP' (hierna: visie). Het locatiegebied ten noorden van de Betuwelijn, tussen de provinciale weg N-482, de Tolsteeg en de Middelwetering is overigens ook opgenomen in de Structuurvisie Sliedrecht 2020, vastgesteld 24 april 2013 (hierna: structuurvisie). De ambitie voor de realisering van het programma, zoals opgenomen in de voormelde visie en stuctuurvisie, blijft hetzelfde. Binnen het Recreatieve Knooppunt zou worden voorzien in de realisatie van een nieuw sportcomplex voor voetbalvereniging Sliedrecht, met een goede parkeervoorziening en een vijver die als waterberging dient. Daarnaast wordt gedacht aan de aanleg van wandel- en ruiterpaden en is er ruimte voor particulieren met ideeën, zoals kleinschalige horeca (entreevoorziening), een visvijver, een minicamping of andere recreatieve voorzieningen die in het landelijke gebied passen. Ook is het de bedoeling dat er een veilige fietsverbinding wordt aangelegd, zowel vanuit het dorp als naar de Alblasserwaard. De gemeente is echter van mening dat aan de locatie, zoals deze is opgenomen in de voormelde visie en stuctuurvisie, toch de nodige haken en ogen zitten. Op de locatie zoals vermeld in de visie en de structuurvisie dienen er meerdere opstallen verspreid over de locatie te worden ingepast. Verder dient het volkstuinencomplex en de eendenkooi te worden ingepast en dienen er opstallen te worden aangekocht en te worden verwijderd. Tevens is op die locatie de haalbaarheid (economische uitvoerbaarheid) sterk verminderd door transacties die hebben plaatsgevonden. Daarbij komt dat budgetten al langere tijd onder duk staan. Alles overwegende schat de gemeente dat de kans van een voortvarende realisatie op de betreffende locatie gezien de complexiteit minder kansrijk wordt geacht dan op het moment van de vaststelling van de visie en structuurvisie.
Locatie genoemd in structuurvisie
‘nieuwe’ locatie
Het college heeft, met het grotendeels intact houden van het programma, onderzocht of dit programma wellicht beter gerealiseerd zou kunnen worden op de locatie die wordt begrensd door de Zwijnskade, de Kweldamweg, de Betuwelijn en de provinciale weg. Het college komt tot de conclusie dat dit het geval is. Op deze 'nieuwe' locatie dient alleen de rioolwaterzuivering en een bedrijf gespecialiseerd in groenbeheer te worden ingepast. Vanuit het perspectief van een goede ruimtelijke ordening, is het op het eerste gezicht mogelijk en wenselijk de beoogde bestemmingen op deze locatie te realiseren.
De gemeente heeft verder afspraken met een van de eigenaren om over te gaan tot verkoop van gronden binnen de locatie aan de gemeente. De uitvoering van het Recreatief Knooppunt op de locatie Zwijnskade, de Kweldamweg, de Betuwelijn en de provinciale weg wordt door de gemeente momenteel kansrijker geacht dan op de locatie tussen de provinciale weg N-482, de Tolsteeg en de Middelwetering. De intentie blijft hetzelfde, de uit te voeren acties blijven nagenoeg gelijk. De voormelde visie en de structuurvisie is voor wat betreft de locatiekeuze echter achterhaald en vooralsnog gaat de gemeente over tot de realisatie van het Recreatief Knooppunt, zij het op een nieuwe locatie. Als vermeld bestaat het voornemen van de gemeente om zelf een deel van het gebied te ontwikkelen en de rest over te laten aan private partijen. Dat deel van de te realiseren bestemmingen is lucratief te noemen (horeca, minicamping, etc.). Voor wat betreft de hele beoogde locatie zou het kunnen dat hiervoor een positie wordt ingenomen door een derde partij, met het oogmerk om zelf te realiseren, dan wel om te speculeren om anderszins onderhandelingsmogelijkheid ten opzichte van de gemeente te creëren. Kortweg; de mogelijkheid bestaat dat als gevolg van de voorgenomen plannen/de wijziging van de locatie, er transacties kunnen plaatsvinden waardoor de uitvoering van de plannen onder druk komt te staan. De gemeente heeft de wens om het gemeentelijk voorkeursrecht in te zetten als beschermings- en grondverwervingsinstrument. Het voorkeursrecht is voor het betreffende gebied al eerder van toepassing geweest. Gezien het feit dat het voorkeursrecht op het betreffende gebied al meer dan twee jaar voorafgaand aan deze vestiging van rechtswege is vervallen, zijn er vanuit dat oogpunt geen bezwaren tegen onderhavige vestiging. Aangezien de gemeente voornemens is om de bestemmingen sportcomplex, parkeervoorziening, (vis)vijver (waterberging), wandel-, ruiter- en fietspaden, kleinschalige horeca (entreevoorziening), een minicamping of andere recreatieve voorzieningen, alsmede bijbehorende voorzieningen te laten realiseren op de locatie die globaal wordt begrensd door de Zwijnskade, de Kweldamweg, de Betuwelijn en de provinciale weg en deze bestemmingen afwijken van het huidige gebruik, kan de gemeente overgaan tot vestiging van het gemeentelijk voorkeursrecht. Er bestaat nog geen planologische onderlegger (structuurvisie, bestemmingsplan) die als grondslag kan worden gebruikt voor de vestiging van het voorkeursrecht, zodat het voorkeursrecht wordt gevestigd op grond van artikel 5 Wvg en het onderhavige collegevoorstel/raadsvoorstel daarbij als motivering dient.
5 by - Perceellijst.pdf
Perceelslijst Wet voorkeursrecht gemeenten. Gemeente Sliedrecht, locatie 'Recreatief Knooppunt'. Lijst van aangewezen percelen in de kadastrale gemeente Sliedrecht te Sliedrecht, waarop de artikelen 10 tot en met 15, 24 en 26 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) van toepassing zijn, zoals deze voorkomen op de tekening met nummer TK-30366563-02, behorende bij het besluit van de raad van de gemeente Sliedrecht ex artikel 5 Wvg van 9 december 2014. Kadastrale situatie per 10 september 2014 en 20 oktober 2014. Aantekening bij ieder perceel: 'voorkeursrecht gemeenten', met uitzondering van L1081.
sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde opmerkingen sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde opmerkingen sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde opmerkingen sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde
opmerkingen
omschrijving L 20 geheel 1 ha 01 are 70 ca 1 ha 01 are 70 ca Terrein (grasland) A.J. Maat te Hardinxveld-Giessendam, g.m. M.E. Kik
L 30 geheel 0 ha 56 are 00 ca 0 ha 56 are 00 ca Erf - tuin W. van Breugel te Wijngaarden ZH, g.m. L. Tolenaars †
L 31 geheel 0 ha 56 are 00 ca 0 ha 56 are 00 ca Terrein (grasland) J.B. Valke te Sliedrecht, g.m. J.A. Botter
L 663 geheel 1 ha 53 are 45 ca 1 ha 53 are 45 ca Terrein (grasland) W. van Bergeijk † te Sliedrecht Opstalrecht Nutsvoorzieningen: Gasunie Transport Services B.V. te Groningen Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Eneco Beheer te Rotterdam
sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde
opmerkingen sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde
opmerkingen sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde
opmerkingen sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde
opmerkingen sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde
opmerkingen
omschrijving L 666 geheel 1 ha 90 are 05 ca 1 ha 90 are 05 ca Terrein (grasland) A.J. Maat te Hardinxveld-Giessendam, g.m. M.E. Kik Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Eneco Beheer te Rotterdam Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Gasunie Transport Services B.V. te Groningen L 667 geheel 4 ha 27 are 75 ca 4 ha 27 are 75 ca Terrein (grasland) Verheij Groenbeheer B.V. te Sliedrecht Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Eneco Beheer te Rotterdam Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Gasunie Transport Services B.V. te Groningen L 668 geheel 2 ha 05 are 25 ca 2 ha 05 are 25 ca Terrein (grasland) D. Verheij te Brandwijk, g.m. H.J. Kamerling Opstalrecht Nutsvoorzieningen: Gasunie Transport Services B.V. te Groningen Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Eneco Beheer te Rotterdam L 669 geheel 6 ha 24 are 90 ca 6 ha 24 are 90 ca Terrein (grasland) A. Maat te Sliedrecht Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Eneco Beheer te Rotterdam Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Gasunie Transport Services B.V. te Groningen L 670 gedeeltelijjk 3 ha 08 are 75 ca 1 ha 91 are 56 ca (geschat) Terrein (grasland) Verheij Groenbeheer B.V. te Sliedrecht Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Eneco Beheer te Rotterdam Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Gasunie Transport Services B.V. te Groningen
sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde opmerkingen sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde
opmerkingen sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde
opmerkingen sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde
opmerkingen sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde
opmerkingen
omschrijving L 672 geheel 5 ha 13 are 35 ca 5 ha 13 are 35 ca Terrein (grasland) A.J. Maat te Hardinxveld-Giessendam, g.m. M.E. Kik
L 694 geheel 3 ha 66 are 30 ca 3 ha 66 are 30 ca Terrein (grasland) P. Smits te Sliedrecht Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Eneco Beheer te Rotterdam Opstalrecht nutsvoorzieningen: Gasunie Transport Services B.V. te Groningen L 695 geheel 4 ha 49 are 45 ca 4 ha 49 are 45 ca Terrein (grasland) P. Smits te Sliedrecht Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Eneco Beheer te Rotterdam Opstalrecht nutsvoorzieningen: Gasunie Transport Services B.V. te Groningen L 696 geheel 4 ha 96 are 25 ca 4 ha 96 are 25 ca Terrein (grasland) J Vink jr Holding bv te Papendrecht Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Eneco Beheer te Rotterdam Opstalrecht nutsvoorzieningen: Gasunie Transport Services B.V. te Groningen L 709 geheel 3 ha 13 are 60 ca 3 ha 13 are 60 ca Terrein (grasland) A. Maat te Sliedrecht Zakelijk recht als bedoeld in art.5, lid 3, onder B van de belemmeringenwet privaatrecht op gedeelte van perceel: Saranne B.V. te Arnhem Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Gasunie Transport Services B.V. te Groningen
sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde
opmerkingen sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde
opmerkingen sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde
opmerkingen sectie en nummer ter grootte van in aanwijzing opgenomen als (cultuur) eigenaar zakelijk gerechtigde
omschrijving L 710 geheel 3 ha 08 are 65 ca 3 ha 08 are 65 ca Terrein (grasland) ½ P. Maat te Hardinxveld-Giessendam, g.m. C. de Jong ½ C. de Jong te Hardinxveld-Giessendam, g.m. P. Maat Zakelijk recht als bedoeld in art.5, lid 3, onder B van de belemmeringenwet privaatrecht op gedeelte van perceel: Saranne B.V. te Arnhem Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: Gasunie Transport Services B.V. te Groningen L 746 geheel 1 ha 72 are 50 ca 1 ha 72 are 50 ca Terrein (grasland) ½ D.C.J. van Houwelingen te Sliedrecht ½ A.C.A. van Houwelingen te Hardinxveld-Giessendam Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Eneco Beheer te Rotterdam Opstalrecht nutsvoorzieningen: Gasunie Transport Services B.V. te Groningen L 1080 geheel 2 ha 80 are 83 ca 2 ha 80 are 83 ca Terrein (grasland) J. Korevaar te Hardinxveld-Giessendam, g.m. M.J. Groeneveld Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Eneco Beheer te Rotterdam Opstalrecht nutsvoorzieningen: Gasunie Transport Services B.V. te Groningen L 1081geheel 1 ha 56 a 42 ca 1 ha 56 a 42 ca Terrein (grasland) J Vink jr Holding bv te Papendrecht Opstalrecht nutsvoorzieningen op gedeelte van perceel: N.V. Eneco Beheer te Rotterdam Opstalrecht nutsvoorzieningen: Gasunie Transport Services B.V. te Groningen
opmerkingen Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Sliedrecht van 9 december 2014. Mij bekend, de griffier van de gemeenteraad van Sliedrecht,
dr. M.J.E.M. van Dam
6 by - tekening.pdf
Ü
714
400
734 257
708 250
489
253
260
259
713
486
261
258
697
401
702
487
371
82 Kweldamweg
436
262 705
745
703 1
6
735
Kweldamweg
Kweldamweg
813
49 392 435
729
Zwijnskade
Kadastrale gemeente Hardinxveld-Giessendam, sectie I 27
814
30 31
20
7
434 815
47
81 59
662
663
1080
1081
694
696
668
667
666
669 670
816
709
710
746
672
671
455
695
Kadastrale gemeente Sliedrecht, sectie L 367
456
Zwijnskade
412
Provincialeweg nr. 37
393
457
72
747
311 46
812 811
442 441
431
Spoorbaan Dordrecht - Elst
809
318
444
1080
Spoorbaan Dordrecht - Elst
446 Spoorbaan Dordrecht - Elst
721
1327
574
506 49
6
500
572
545
504
587
943
1027
461
465
464
6
470
510 91
686
459
912
544
687
643
738
467
552
502
395
682
551 543
466
501
550
1363
507
337
803
436
319
320
810
Spoorbaan Dordrecht - Elst
443
453
Kadastrale gemeente Hardinxveld-Giessendam, sectie K
462 529 524
553
460
523
528
475 522
527
1365
519 4
526
554
588
546 469
Aanwijzing van gronden waarop de artikelen 10-15, 24 en 26 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) van toepassing zijn.
525
Kadastrale gemeente Sliedrecht
513
474
Legenda
520 514
547
Deze kaart is noordgericht Schaal: 694
1:1.500 Perceelsnummer Kadastrale grens Sectie grens
944
Kadastrale gemeente Sliedrecht, sectie I
535 946 1075
517
1076 718
Bebouwing Gebied waarop het gemeentelijk voorkeursrecht gevestigd is, bestemd voor een sportcomplex, parkeervoorziening, (vis)vijver (waterberging), wandel- en ruiter- en fietspaden, kleinschalige horeca (entreevoorziening), een minicamping of andere recreatieve voorzieningen, alle niet-agrarisch en alle nader uit te werken.
Behoort bij het besluit van de raad van de gemeente Sliedrecht van 9 december 2014. Mij bekend, De griffier van de gemeente Sliedrecht. dr. M.J.E.M. van Dam 591
Tekeningnummer: TK-30366563-02 Bron: Kadata en GIS Formaat: A0
7 by - Kadastrale uittreksels.pdf
8 by a - tekst publicatie het Kompas.pdf
Gemeente Sliedrecht Vestiging gemeentelijk voorkeursrecht 'Recreatief Knooppunt' Tekst publicatie in plaatselijk blad ex artikel 7 Wvg Het Kompas van 17 december 2014
Vestiging voorkeursrecht Aanwijzing van gronden waarop de artikelen 10 tot en met 15, 24 en 26 Wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing zijn. Burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht maken op grond van artikel 7, lid 1 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) bekend dat de raad van de gemeente Sliedrecht op 9 december 2014 heeft besloten op basis van artikel 5 Wvg gronden aan te wijzen waarop de artikelen 10 tot en met 15, 24 en 26 Wvg van toepassing zijn. De betreffende percelen zijn gelegen in de locatie 'Recreatief Knooppunt'. Dit gebied ligt binnen de Zwijnskade, de Kweldamweg, de Betuwelijn en de provinciale weg in Sliedrecht. De locatie is aangeduid als toekomstig gebied bestemd voor een sportcomplex, parkeervoorziening, (vis)vijver (waterberging), wandel- en ruiter- en fietspaden, kleinschalige horeca (entreevoorziening), een minicamping of andere recreatieve voorzieningen, alle niet-agrarisch en alle nader uit te werken. Deze percelen zijn nader aangegeven op de bij het besluit behorende kadastrale tekening met nummer TK-30366563-02 en de daarbij behorende lijst van eigenaren en beperkt gerechtigden, één en ander naar de stand van de openbare registers van het Kadaster per 10 september 2014 en 20 oktober 2014. Om te voldoen aan artikel 7, lid 1 Wvg ligt het raadsbesluit met bijbehorende stukken, daaronder mede begrepen de perceelsgewijze registratie, met ingang van 11 december 2014 voor eenieder kosteloos ter inzage op het gemeentehuis van de gemeente Sliedrecht, Industrieweg 11 te Sliedrecht. Openingstijden van het gemeentehuis: maandag en dinsdag van 09.00 uur tot 12.00 uur, woensdag en vrijdag van 09.00 uur tot 15.00 uur en donderdag van 09.00 uur tot 15.00 uur en van 17.00 uur tot 20.00 uur. De eigenaren en beperkt gerechtigden met betrekking tot deze gronden ontvangen één dezer dagen een afzonderlijke kennisgeving. Het besluit van de raad is bekend gemaakt in de Staatscourant van 10 december 2014, te raadplegen via https://www.officielebekendmakingen.nl. Het voorkeursrecht geldt voor een termijn van ten hoogste drie jaren, tenzij voor die periode een opvolgende planologische maatregel is vastgesteld. Met het raadsbesluit is de aanwijzing, waartoe burgemeester en wethouders op grond van artikel 6 Wvg op 30 september 2014 hebben besloten, binnen de wettelijke termijn van drie maanden bestendigd. Nadat het raadsbesluit in werking is getreden, moeten eigenaren en beperkt gerechtigden van de in het voorstel begrepen gronden, wanneer zij hun percelen, dan wel de daarop gevestigde beperkte rechten wensen te vervreemden, deze eerst aan de gemeente Sliedrecht te koop aanbieden. Bezwaar Het raadsbesluit wordt aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat tegen dit besluit tot aanwijzing van gemelde gronden tot gebied waarop de Wvg van
Vervolg publicatie
toepassing is, ingevolge de Awb bezwaar open staat. Ingevolge de Awb kunnen belanghebbenden gedurende een termijn van zes weken, ingaande op 11 december 2014 tot en met 21 januari 2015, een bezwaarschrift indienen bij de raad van de gemeente Sliedrecht, postbus 16 te 3360 AA Sliedrecht. Het bezwaarschrift dient te worden ondertekend en dient ten minste te bevatten: de naam en het adres van de indiener; de dagtekening; een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht; de gronden van het bezwaar. Degene die een bezwaarschrift indient kan, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist, op grond van artikel 8:81 Awb tevens een verzoek om voorlopige voorziening vragen bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam, afdeling Bestuursrecht, postbus 50951, 3007 BM te Rotterdam. Indien belanghebbenden bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht als bedoeld in artikel 6 Wvg, hoeven zij niet opnieuw een bezwaarschrift in te dienen. Het bezwaar tegen het besluit van burgemeester en wethouders wordt thans, op grond van artikel 6, lid 3 van de Wvg, geacht te zijn gericht tegen het raadsbesluit. Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer H. Petter, onder telefoonnummer 0610631875. Sliedrecht, 17 december 2014. Burgemeester en wethouders van Sliedrecht.
2
9 by b - bekendmaking Staatscourant.pdf
Gemeente Sliedrecht Vestiging gemeentelijk voorkeursrecht 'Recreatief Knooppunt' Elektronische bekendmaking in Staatscourant ex artikel 7 Wvg Staatscourant van 10 december 2014, afdeling Gemeentebesturen
Vestiging voorkeursrecht Aanwijzing van gronden waarop de artikelen 10 tot en met 15, 24 en 26 Wet voorkeursrecht gemeenten van toepassing zijn. Burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht maken op grond van artikel 7, lid 1 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) bekend dat de raad van de gemeente Sliedrecht op 9 december 2014 heeft besloten op basis van artikel 5 Wvg gronden aan te wijzen waarop de artikelen 10 tot en met 15, 24 en 26 Wvg van toepassing zijn. De betreffende percelen zijn gelegen in de locatie 'Recreatief Knooppunt'. Dit gebied ligt binnen de Zwijnskade, de Kweldamweg, de Betuwelijn en de provinciale weg in Sliedrecht. De locatie is aangeduid als toekomstig gebied bestemd voor een sportcomplex, parkeervoorziening, (vis)vijver (waterberging), wandel- en ruiter- en fietspaden, kleinschalige horeca (entreevoorziening), een minicamping of andere recreatieve voorzieningen, alle niet-agrarisch en alle nader uit te werken. Deze percelen zijn nader aangegeven op de bij het besluit behorende kadastrale tekening met nummer TK-30366563-02 en de daarbij behorende lijst van eigenaren en beperkt gerechtigden, één en ander naar de stand van de openbare registers van het Kadaster per 10 september 2014 en 20 oktober 2014. Om te voldoen aan artikel 7, lid 1 Wvg ligt het raadsbesluit met bijbehorende stukken, daaronder mede begrepen de perceelsgewijze registratie, met ingang van 11 december 2014 voor eenieder kosteloos ter inzage op het gemeentehuis van de gemeente Sliedrecht, Industrieweg 11 te Sliedrecht. Openingstijden van het gemeentehuis: maandag en dinsdag van 09.00 uur tot 12.00 uur, woensdag en vrijdag van 09.00 uur tot 15.00 uur en donderdag van 09.00 uur tot 15.00 uur en van 17.00 uur tot 20.00 uur. De eigenaren en beperkt gerechtigden met betrekking tot deze gronden ontvangen één dezer dagen een afzonderlijke kennisgeving. Het voorkeursrecht geldt voor een termijn van ten hoogste drie jaren, tenzij voor die periode een opvolgende planologische maatregel is vastgesteld. Met het raadsbesluit is de aanwijzing, waartoe burgemeester en wethouders op grond van artikel 6 Wvg op 30 september 2014 hebben besloten, binnen de wettelijke termijn van drie maanden bestendigd. Nadat het raadsbesluit in werking is getreden, moeten eigenaren en beperkt gerechtigden van de in het voorstel begrepen gronden, wanneer zij hun percelen, dan wel de daarop gevestigde beperkte rechten wensen te vervreemden, deze eerst aan de gemeente Sliedrecht te koop aanbieden. Bezwaar Het raadsbesluit wordt aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat tegen dit besluit tot aanwijzing van gemelde gronden tot gebied waarop de Wvg van toepassing is, ingevolge de Awb bezwaar open staat. Ingevolge de Awb kunnen belanghebbenden gedurende een termijn van zes weken, ingaande op 11
Vervolg publicatie
december 2014 tot en met 21 januari 2015, een bezwaarschrift indienen bij de raad van de gemeente Sliedrecht, postbus 16 te 3360 AA Sliedrecht. Het bezwaarschrift dient te worden ondertekend en dient ten minste te bevatten: de naam en het adres van de indiener; de dagtekening; een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht; de gronden van het bezwaar. Degene die een bezwaarschrift indient kan, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist, op grond van artikel 8:81 Awb tevens een verzoek om voorlopige voorziening vragen bij de voorzieningenrechter van de Rechtbank Rotterdam, afdeling Bestuursrecht, postbus 50951, 3007 BM te Rotterdam. Indien belanghebbenden bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht als bedoeld in artikel 6 Wvg, hoeven zij niet opnieuw een bezwaarschrift in te dienen. Het bezwaar tegen het besluit van burgemeester en wethouders wordt thans, op grond van artikel 6, lid 3 van de Wvg, geacht te zijn gericht tegen het raadsbesluit. Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer H. Petter, onder telefoonnummer 0610631875.
Sliedrecht, 10 december 2014. Burgemeester en wethouders van Sliedrecht.
2
10 by - conceptbrief aan belanghebbenden en bijlage.pdf
AANTEKENEN «straat» «nr» «postcode» «plaats»
Geachte , Volgens de openbare registers van het Kadaster bent u eigenaar van en/of rechthebbende op het perceel/de percelen te Sliedrecht, gemeente Sliedrecht, kadastraal bekend gemeente Sliedrecht, sectie en nummer(s) , groot (respectievelijk) . Bij brief van 2 oktober 2014 hebben wij u mede geïnformeerd over het besluit van burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht aan de gemeenteraad voor te stellen onder andere bovengemeld perceel/bovengemelde percelen geheel of gedeeltelijk aan te wijzen als grond waarop de artikelen 10 tot en met 15, 24 en 26 van de Wet voorkeursrecht gemeenten (Wvg) van toepassing zijn c.q. waarop het gemeentelijk voorkeursrecht van toepassing is. Zoals in genoemde brief vermeld, heeft deze aanwijzing een geldigheidsduur van drie maanden en vervalt van rechtswege, wanneer de aanwijzing door de raad niet binnen deze termijn is bestendigd. Inmiddels heeft de gemeenteraad op 9 december 2014 op grond van artikel 5 Wvg besloten onder meer bovengemeld perceel/bovengemelde percelen geheel of gedeeltelijk aan te wijzen als gronden waarop de artikelen 10 tot en met 15, 24 en 26 van de Wvg van toepassing zijn. De aanwijzing waartoe burgemeester en wethouders op grond van artikel 6 van de Wvg op 30 september 2014 hebben besloten, is hiermee binnen de wettelijke termijn van drie maanden bestendigd. De aanwijzing geldt voor een termijn van ten hoogste drie jaren, te rekenen vanaf de dagtekening van het raadsbesluit van 9 december 2014, tenzij voor die periode een opvolgende planologische maatregel is vastgesteld. De aanwijzing c.q. het raadsbesluit van 9 december 2014 is gepubliceerd in de Staatscourant van 10 december 2014, te raadplegen via https://www.officielebekendmakingen.nl. Met ingang van 11 december 2014 ligt het raadsbesluit tot aanwijzing met de bijbehorende kadastrale tekening en overig bijbehorende stukken kosteloos ter inzage in het gemeentehuis van de gemeente Sliedrecht, Industrieweg 11, te Sliedrecht. Op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken ('Wkpb') is in het gemeentelijk beperkingenregister aangetekend dat op genoemd(e) perceel/percelen het gemeentelijk voorkeursrecht van toepassing is. Over de betekenis van de aanwijzing hebben wij u in onze brief van 2 oktober 2014 reeds uitvoerig geïnformeerd. Alles wat wij hierover in gemelde brief hebben vermeld, is ook van toepassing op de aanwijzing van de gemeenteraad van 9 december 2014. Voor de
goede orde herhalen wij hieronder alles uit onze brief van 2 oktober 2014 over de betekenis van de aanwijzing en alles wat daarbij hoort. Betekenis van de aanwijzing Deze aanwijzing loopt vooruit op de totstandkoming van een structuurvisie voor het desbetreffende gebied. Het gemeentelijk voorkeursrecht is gevestigd, omdat het desbetreffende gebied is aangewezen voor een sportcomplex, parkeervoorziening, (vis)vijver (waterberging), wandel- en ruiter- en fietspaden, kleinschalige horeca (entreevoorziening), een minicamping of andere recreatieve voorzieningen, alle nietagrarisch en alle nader uit te werken. Het maakt het de gemeente Sliedrecht mogelijk zelf actief op te treden bij de ontwikkeling van deze gronden en zelf de regie te houden bij de uitvoering van het plan voor de toekomstige bestemming. Door de regie in handen te houden, heeft de gemeente de beste mogelijkheden om de doelstellingen van het plan te realiseren. Met het vestigen van het gemeentelijk voorkeursrecht verkrijgt de gemeente een voorkeurspositie op de grondmarkt in het gebied. De aanwijzing van gemeld(e) perceel/percelen/perceelsgedeelte(n) als gebied waarop het gemeentelijk voorkeursrecht van toepassing is, is voor u alleen van belang als u van plan bent die grond/het daarop gevestigde beperkte recht te vervreemden. Met vervreemden bedoelen wij in deze situatie: de overdracht in eigendom of de toebedeling van een onroerende zaak, alsmede de overdracht of de toebedeling, dan wel de vestiging van een recht van opstal, erfpacht, beklemming of vruchtgebruik. Als u wilt verkopen, bent u door het vestigen van dit voorkeursrecht verplicht uw grond eerst aan de gemeente Sliedrecht te koop aan te bieden, tenzij er een uitzonderingsgrond bestaat. Alleen als de gemeente niet op uw aanbod ingaat, mag u uw grond aan anderen verkopen. Als u uw grond niet eerst aan de gemeente aanbiedt, zal de overschrijving in de openbare registers van de overeenkomst tot vervreemding -de zogenaamde transportakteaan een ander dan de gemeente, worden geweigerd. Onder elke transportakte moet namelijk een verklaring van de notaris of van een zaakwaarnemer-administrateur worden opgenomen, dat op de in de akte vermelde onroerende zaak of beperkt recht geen gemeentelijk voork eursrecht rust. Hierbij moet ook worden aangegeven dat, wanneer er wel een voorkeursrecht op rust, de vervreemding niet in strijd met de Wet voorkeursrecht gemeenten plaatsvindt. De levering van het verkochte aan een ander dan de gemeente kan dan dus niet plaatsvinden en dit kan wellicht voor die ander aanleiding zijn u om vergoeding van mogelijke schade te verzoeken. In bijlage 1 bij deze brief geven wij verder aan hoe de procedure er uit ziet als u uw grond/het daarop gevestigde beperkte recht wilt verkopen. Alle stappen die moeten en kunnen worden doorlopen, worden in deze bijlage uitgebreid beschreven. De inhoud van deze bijlage dient hier als herhaald en ingelast te worden beschouwd. Als u daadwerkelijk wilt verkopen, kunt u een afspraak maken om de procedure persoonlijk met ons door te nemen. Bezwaar Het raadsbesluit wordt aangemerkt als een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), zodat tegen dit besluit tot aanwijzing van gemelde gronden tot gebied waarop de Wvg van toepassing is, ingevolge de Awb bezwaar open staat.
Ingevolge de Awb kunnen belanghebbenden gedurende een termijn van zes weken, ingaande op 11 december 2014, een bezwaarschrift indienen bij de raad van de gemeente Sliedrecht, postbus 16, te 3360 AA Sliedrecht. Het bezwaarschrift dient te worden ondertekend en dient ten minste te bevatten: de naam en het adres van de indiener; de dagtekening; een omschrijving van het besluit waartegen het bezwaar is gericht; de gronden van het bezwaar. Degene die een bezwaarschrift indient kan, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist, op grond van artikel 8:81 Awb tevens een verzoek om voorlopige voorziening vragen bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam, afdeling Bestuursrecht, postbus 50951, 3007 BM te Rotterdam. Indien u bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van burgemeester en wethouders ex artikel 6 Wvg van 30 september 2014, hoeft u niet opnieuw een bezwaarschrift in te dienen. Het bezwaar tegen het besluit van burgemeester en wethouders wordt thans, op grond van artikel 6, derde lid van de Wvg, geacht te zijn gericht tegen het raadsbesluit van 9 december 2014. Voor nadere informatie kunt u contact opnemen met de heer H. Petter. Ook voor vragen over deze brief, de bijgaande notitie of het gevestigde voorkeursrecht kunt u contact opnemen met de heer Petter, onder telefoonnummer 06-10631875. Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, de secretaris, de burgemeester,
drs. C.A. de Haas MBA
drs. A.P.J. van Hemmen
Bijlagen: Notitie over de Wet voorkeursrecht gemeenten. Kopie raadsvoorstel en raadsbesluit. Kopie publicatie Staatscourant.
N.B. Wij vragen uw aandacht voor het volgende. Ingevolge wettelijk voorschrift zijn wij verplicht een kennisgeving te adresseren geheel conform de administratieve gegevens van het Kadaster. Deze administratieve gegevens kunnen afwijken van de werkelijke situatie, bijvoorbeeld doordat de in de openbare registers ingeschreven eigenaar inmiddels is verhuisd of is overleden. Ondanks het feit dat wij wellicht op de hoogte zijn van de gewijzigde situatie, zijn wij toch verplicht de administratieve gegevens van het Kadaster te volgen. Wij kunnen het Kadaster niet verzoeken de kadastrale gegevens te wijzigen. Dit zal de (nieuwe) eigenaar of beperkt gerechtigde zelf of via een notaris bij het Kadaster dienen te doen.
Bijlage: Notitie over de Wet voorkeursrecht gemeenten.
Behoort bij kennisgeving aan belanghebbenden d.d. 11 december 2014 omtrent de vestiging van het gemeentelijk voorkeursrecht op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten.
Wet voorkeursrecht gemeenten 1. Betekenis van de aanwijzing De aanwijzing van in de brief genoemd(e) perceel/percelen/perceelsgedeelte/perceelsgedeelten als gebied waarop het gemeentelijk voorkeursrecht op grond van de Wet voorkeursrecht gemeenten (verder af te korten als 'Wvg') van toepassing is, heeft voor u slechts betekenis wanneer u van plan bent die grond/het daarop gevestigde beperkte recht te vervreemden. Onder vervreemden wordt in dit verband verstaan: de overdracht in eigendom of de toedeling van een onroerende zaak, alsmede de overdracht of de toedeling, dan wel de vestiging van een recht van opstal, erfpacht, beklemming of vruchtgebruik, waaraan een onroerende zaak is onderworpen. Als u wilt verkopen bent u namelijk verplicht uw goed eerst aan de gemeente te koop aan te bieden, tenzij er een uitzonderingsgrond bestaat. Alleen als de gemeente niet op uw aanbod ingaat, mag u uw goed aan anderen verkopen. Laat u dit na dan zal de overschrijving in de openbare registers van de overeenkomst tot vervreemding -de zogenaamde transportakte- aan een ander dan de gemeente worden geweigerd. Onder elke transportakte moet namelijk een verklaring van de notaris of van een zaakwaarnemeradministrateur worden opgenomen, dat op de in de akte vermelde onroerende zaak of beperkt recht geen voorkeursrecht rust en, zo dit wel het geval is, dat de vervreemding dan niet in strijd met de Wvg plaatsvindt. De levering van het verkochte goed aan een ander dan de gemeente kan dan dus niet plaatsvinden en dit kan wellicht voor die ander aanleiding zijn u om vergoeding van mogelijke schade te verzoeken. 2. Uitzondering Op deze verplichting tot aanbieding aan de gemeente bestaat een aantal uitzonderingen, die in artikel 10, tweede en derde lid Wvg zijn opgesomd. Deze uitzonderingen zijn (niet letterlijk geciteerd): een overeenkomst tussen bloed- of aanverwanten tot in de rechte lijn of in de zijlijn tot in de tweede graad of met een pleegkind; de verdeling van een huwelijksgoederengemeenschap of een nalatenschap; een uiterste wilsbeschikking; een overeenkomst met de Staat, een provincie, een gemeente of een waterschap; een verkoop krachtens wetsbepaling of openbare executoriale verkoop; een overeenkomst met een pachter in verband met diens voorkeursrecht tot koop als bedoeld in afdeling 11 van titel 5 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek, betrekking
hebbend op gronden waarop het gemeentelijk voorkeursrecht is gevestigd op basis van artikel 6 of 5 Wvg; een in een akte vervatte koop- of optie-overeenkomst, voor zover: de vervreemding geschiedt aan een in de overeenkomst met name genoemde partij en tegen een in die overeenkomst met name genoemde of volgens die overeenkomst bepaalbare prijs; de overeenkomst is ingeschreven in de openbare registers van het Kadaster vóór de inwerkingtreding van het gemeentelijk voorkeursrecht; en de vervreemding plaatsvindt binnen zes maanden na de dag van de inschrijving van de overeenkomst in de openbare registers. Uitsluitend op grond van door u aannemelijk gemaakte gewichtige reden kan de gemeente u eventueel vrijstelling verlenen van de aanbiedingsplicht. De gemeente kan daarbij beprekingen opleggen. Nadere inlichtingen hierover kunt u krijgen bij de gemeente. 3. Wijze van aanbieden Indien u van plan bent uw in de aanhef van deze brief vermelde grond of uw beperkte recht, waaraan de in de aanhef bedoelde grond is onderworpen, geheel of gedeeltelijk te vervreemden, moet u de gemeente hiervan schriftelijk bij aangetekende brief of tegen bericht van ontvangst opgave doen, onder vermelding van de in de aanhef gemelde kadastrale gegevens en oppervlakte(n). Indien de grond, waarvan u eigenaar bent of waarop u een beperkt recht hebt, deel uitmaakt van een complex van gronden dat een samenhangend geheel vormt en u dit gehele complex wilt vervreemden, kunt u dit in uw opgave aan de gemeente vermelden en daarbij eisen dat de gemeente het gehele door u aangeboden pakket in het besluit omtrent uw aanbod betrekt. Indien uw in de aanhef vermelde grond of uw beperkte recht, waaraan de in de aanhef bedoelde grond is onderworpen, als onderdeel van een bedrijf of onderneming wordt geëxploiteerd, geldt eveneens dat wanneer u dit bedrijf of deze onderneming wilt vervreemden, u dit in uw opgave aan de gemeente kunt vermelden en kunt eisen, dat de gemeente het bedrijf of onderneming in haar besluit betrekt. Betreft aldus uw aanbod aan de gemeente meer dan slechts de grond die in de aanwijzing is begrepen en ziet de gemeente af van de uitoefening van haar voorkeursrecht, hebt u gedurende drie jaren na een zodanig bericht de vrijheid het totale door u aan de gemeente aangeboden pakket van grond en/of daarop rustende beperkte rechten aan een derde te vervreemden. Brengt u na de afwijzing door de gemeente alsnog een splitsing aan in het door u aangeboden pakket en wenst u dit gedeeltelijk of in delen over te dragen, dan blijft u verplicht, althans voor zover het betreft het/de in de aanhef van de brief genoemde perceel/percelen/perceelsgedeelte(n), de gemeente in de gelegenheid te stellen dit/deze als eerste te verwerven. U zult dan opnieuw een schriftelijke opgave ter zake aan burgemeester en wethouders moeten doen. Wat betreft de niet onder het voorkeursrecht vallende percelen en/of de daarop te vestigen of gevestigde beperkte rechten van het totale pakket geldt deze verplichting niet. U kunt deze zonder meer aan een derde vervreemden. 4. Beginselbesluit van de gemeente Na ontvangst van uw opgave dienen burgemeester en wethouders binnen zes weken een beslissing over uw aanbod te nemen en u hiervan schriftelijk in kennis stellen. Overschrijden burgemeester en wethouders deze termijn of delen zij u binnen deze termijn
mee dat zij in uw aanbod niet geïnteresseerd zijn, dan mag u gedurende drie jaren na verloop van die termijn respectievelijk na bedoelde mededeling het door u eerst aan de gemeente aangeboden object aan anderen vervreemden. Delen burgemeester en wethouders u mee dat zij wel op uw aanbod willen ingaan en daartoe een zogenaamd beginselbesluit tot aankoop hebben genomen, dan kunt u verder met de gemeente onderhandelen. 5. Onderhandelingen Bent u met de gemeente in het stadium beland dat de onderhandelingen over de te betalen prijs daadwerkelijk kunnen beginnen, dan kunt u op minnelijke wijze trachten met de gemeente tot overeenstemming te komen. In de situatie dat een beginselbesluit is genomen, maar partijen er gezamenlijk niet uitkomen, kan u het college alleen nog vragen om een rechterlijke prijsbepalingsprocedure. Het college kan er vervolgens voor kiezen een verzoek bij de rechter in te dienen. Hiervoor staat een beslistermijn van vier weken. Indien het college geen verzoek indient bij de rechtbank of zij doet dit te laat, dan heeft u de vrijheid de aangeboden zaak gedurende drie jaar aan iedereen aan te bieden. Wanneer het oordeel van de rechtbank over de prijs van de door u aangeboden zaak wordt gevraagd, ongeacht of het initiatief hiertoe van de gemeente of van u uitgaat, wordt ter plaatse een onderzoek ingesteld naar het desbetreffende onroerend goed. U krijgt hiervan bericht opdat u bij dit onderzoek ter plaatse aanwezig kunt zijn. U krijgt bericht wanneer de terechtzitting over de te bepalen verkoopprijs zal worden gehouden en u zult worden opgeroepen daarbij aanwezig te zijn. De rechtbank dient binnen zes maanden haar oordeel te geven, waarbij het als gevolg van de wijziging van de Wvg mogelijk is de beslissing van de rechtbank in cassatie te laten toetsen. Voor de bepaling van de waarde van de door u aangeboden zaak zijn de maatstaven neergelegd in de artikelen 40b-40f van de Onteigeningswet van toepassing (artikel 13, lid 4 Wvg). De kosten van de procedure voor de rechtbank zijn in beginsel voor de gemeente; compensatie is echter mogelijk. Binnen drie maanden na de beschikking van de rechtbank is de gemeente verplicht mee te werken aan de overdracht van de door u aangeboden zaak tegen betaling van de bij die beschikking bepaalde prijs. U dient, indien u althans nog steeds aan de gemeente wenst te vervreemden, schriftelijk de wens hiertoe te kennen te geven. 6. Betekenis termijnen De hiervoor gemelde termijn die burgemeester en wethouders in acht dienen te nemen bij het doorzenden van uw verzoek om een rechterlijke prijsbepalingsprocedure is van belang. Wordt deze termijn namelijk overschreden, dan h oudt dit in dat u gedurende drie jaren na afloop van de termijn de door u aan de gemeente aangeboden zaak aan anderen mag verkopen. 7. Bijzondere persoonlijke omstandigeheden Indien u er echter in verband met bijzondere persoonlijke omstandigheden belang bij hebt de aangeboden zaak juist aan de gemeente te vervreemden, dan kunt u ook de rechtbank
van het arrondissement, waarin de gemeente gelegen is, verzoeken te bepalen dat de gemeente moet medewerken aan de overdracht aan haar van de door u aangeboden zaak. Zo'n verzoek aan de rechtbank moet schriftelijk en met redenen omkleed binnen twee maanden na de termijnoverschrijding of het negatief bericht van de gemeente door een advocaat worden ingediend. Ingeval de rechtbank uw verzoek afwijst, hebt u gedurende drie jaren na deze afwijzende beschikking de vrijheid de door u aangeboden zaak aan derden te vervreemden. 8. Wijze van corresponderen Uit het vorenstaande is wel gebleken dat inachtneming van de voorgeschreven termijnen voor u en voor de gemeente grote gevolgen kan hebben. Om de bewijskracht te verzekeren dienen dan ook alle schriftelijke stukken die tussen u en de gemeente worden gewisseld, aangetekend of tegen bericht van ontvangst te worden verzonden. Op de gemeentesecretarie wordt een registratie gehouden, waarin alle met betrekking tot met een voorkeursrecht belaste gronden of hierop gevestigde beperkte rechten per perceel of perceelsgedeelte mogelijke of voorgeschreven handelingen worden bijgehouden, onder vermelding van de desbetreffende tijdstippen en zo nodig de inhoud of strekking. Verder wordt op grond van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen onroerende zaken ('Wkpb') in het gemeentelijk beperkingenregister aangetekend dat op de in de brief genoemd(e) perceel/percelen/perceelsgedeelte/perceelsgedeelten het gemeentelijk voorkeursrecht gevestigd is. De mogelijkheden van bezwaar zijn aangegeven in de brief, waar deze notitie is bijgevoegd.
12 FYS - Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015 1 ab - Actualisatie regelgeving afvalinzameling.pdf
Aan de leden van de gemeenteraad Sliedrecht
Datum 6 november 2014
Hierbij bieden wij u bijgevoegde stukken aan voor: besluitvorming zienswijze ex art. 160, lid 2 van de Gemeentewet kennisname
Bijlagen Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015
Ons kenmerk Zaaknr. 1304680
Geheimhouding op grond van de Wet openbaarheid van bestuur n.v.t. bijlage
B&W besluit 4 november 2014
Fatale termijn nee
Portefeuillehouder G.J. Visser-Schlieker
Fysiek en Economie Onderwerp
Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015
Wat wordt gevraagd
De Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015 vast te stellen.
Toelichting
Vanaf 1 januari 2015 zijn gemeenten verplicht om, naast de inzameling van kunststof verpakkingen, ook de overslag en sortering en/of het vermarkten daarvan te verzorgen. Om op grond van aanbestedingsregelgeving met een aanbestedende dienst een overeenkomst aan te kunnen gaan c.q. een opdracht tot dienstverlening te kunnen verstrekken, dient het college ten gunste van de betreffende aanbestedende dienst een uitsluitend recht te vestigen. Het voorliggende voorstel regelt middels een kleine wijziging van de Afvalstoffenverordening de bevoegdheid van het college ten gunste van de betreffende aanbestedende dienst een uitsluitend recht te vestigen.
Bijgaande stukken
Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015
Ambtelijk contactpersoon
D.J.B. Sakko Tel. nr. (0184) 495 927
Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, De burgemeester, De secretaris,
drs. C.A. de Haas MBA
drs. A.P.J. van Hemmen
2 rv - Actualisatie regelgeving afvalinzameling.pdf
Raadsvoorstel Aan de raad van de gemeente Sliedrecht
Zaaknummer: 1304680
Sliedrecht, 4 november 2014
Onderwerp: Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015 Beslispunten 1. Op grond van artikel 160 van de Gemeentewet de Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015 vast te stellen. 2. De Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2011 in te trekken. Samenvatting Het advies is om de geactualiseerde Afvalstoffenverordening vast te stellen. Het voorliggende voorstel regelt middels een kleine wijziging van de Afvalstoffenverordening de bevoegdheid van het college ten gunste van de betreffende aanbestedende dienst een uitsluitend recht te vestigen. Inleiding Vanaf 1 januari 2015 zijn gemeenten verplicht om,naast de inzameling van kunststof verpakkingen, ook de overslag en sortering en/of het vermarkten daarvan te verzorgen. Dit is afgesproken in de Raamovereenkomst verpakkingen. Om op grond van aanbestedingsregelgeving met een aanbestedende dienst een overeenkomst aan te kunnen gaan c.q. een opdracht tot dienstverlening te kunnen verstrekken, dient het college ten gunste van de betreffende aanbestedende dienst een uitsluitend recht te vestigen. Het voorliggende voorstel regelt middels wijziging van de Afvalstoffenverordening de bevoegdheid van het college tot het vestigen van een zogenaamd uitsluitend recht, binnen het kader van overheidstaken op het gebied van het afvalbeheer. Blik en drankenkartons kunnen dan bij het plastic om in de sorteerinstallatie nagescheiden te worden. Dit zorgt in Sliedrecht voor meer hergebruik van afval, wat goed is voor het milieu. Het inzamelen van blik en drankenkartons in de grijze minicontainer geeft een hogere service voor bewoners omdat dit dan niet meer bij het restafval naar een verzamelcontainer gebracht hoeft te worden. Dit is een extra stimulans voor het nieuwe inzamelsysteem. Begin november 2014 wordt een voorstel van HVC verwacht. Gelet op de fatale termijn om voor 1 januari 2015 de afvalstoffenverordening aan te passen om een uitsluitend recht te kunnen vestigen kon niet gewacht worden op dit voorstel. Beoogd effect Het mogelijk maken om de uitvoering van de per 1 januari 2015 bij de gemeente neergelegde verantwoordelijkheid voor de sortering (en vermarkting) van kunststof verpakkingen en ook mogelijk blik en drankenkartons op te dragen aan een aanbestedende dienst.
-2-
Argumenten Op grond van hoofdstuk 10 van de Wet milieubeheer is de gemeente verantwoordelijk voor de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Artikel 2 van de Afvalstoffenverordening Sliedrecht bevat een opsomming van de verschillende categorieën huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk worden ingezameld. Al naar gelang aanwezige hergebruiksmogelijkheden worden deze huishoudelijke afvalstoffen na inzameling bewerkt, verwerkt en/of gesorteerd en afgezet voor hergebruik. De bevoegdheid van het college om een uitsluitend recht te kunnen vestigen ten gunste van een aanbestedende dienst dient te worden gecreëerd bij verordening. Bijgevoegde afvalstoffenverordening voorziet hierin. Het voorgestelde besluit maakt het mogelijk om de uitvoering van de per 1 januari 2015 bij de gemeente neergelegde verantwoordelijkheid voor de sortering (en vermarkting) van kunststof verpakkingen en ook mogelijk blik en drankenkartons op te dragen aan een aanbestedende dienst. Kanttekeningen Geen. Kaderstellende en controlerende aspecten t.b.v. de gemeenteraad, uitgesplitst in: Financiële kaders Niet van toepassing.
Wettelijke en Beleidskaders, eventueel inhoudelijke/ruimtelijke kaders Het kader waarbinnen opdrachten aan een aanbestedende dienst kunnen worden verstrekt, ten gunste waarvan een uitsluitend recht kan worden gevestigd, betreft de uitvoering van wettelijke taken van de gemeente op het gebied van het afvalbeheer.
Tijdspad, monitoring en evaluatie mb.t. voorgesteld raadsbesluit Niet van toepassing.
Communicatie De vastgestelde Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015 dient, op grond van artikel 139 Gemeentewet, gepubliceerd te worden op officielebekendmakingen.nl, de gemeentepagina van Het Kompas, de website van de gemeente en op www.wetten.overheid.nl. Vervolg Na vaststelling van de verordening dient het besluit overeenkomstig artikel 139 Gemeentewet bekend te worden gemaakt door publicatie en ligt de verordening ter inzage. De verordening treedt op grond van artikel 142 na bekendmaking op 1 januari 2015 in werking. Na inwerkingtreding van de verordening zal het college tot daadwerkelijke vestiging van het uitsluitend recht overgaan. Eerdere besluiten/behandeling raad Geen.
-3-
Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, De secretaris, De burgemeester,
drs. C.A. de Haas MBA
drs. A.P.J. van Hemmen
Bijlage(n): conceptraadsbesluit met de volgende bijlagen: 1. Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015
3 rb - Actualisatie regelgeving afvalinzameling.pdf
Concept Raadsbesluit
zaaknummer: 1304680 Onderwerp: Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015
De raad van de gemeente Sliedrecht; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 november 2014
Besluit: 1. Op grond van artikel 160 van de Gemeentewet de Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015 vast te stellen. 2. De Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2011 in te trekken.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Sliedrecht op
De griffier,
De voorzitter,
dr. M.J.E.M. van Dam
drs. A.P.J. van Hemmen
4 By - Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015.pdf
Versie geldig vanaf
1 januari 2015
Verantwoordelijke afdeling
Ruimte team Infra en groen. telefoon (0184) 495927 De getoonde verordeningen zijn een weergave van de actuele situatie. Voor historische informatie hiervan kunt u contact opnemen met het Servicecentrum Drechtsteden, onderdeel Documentaire Informatievoorziening, e-mail: [email protected].
De raad van de gemeente Sliedrecht; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 november 2014; gelet op artikel 10.23, eerste lid, van de Wet milieubeheer en artikel 149 van de Gemeentewet; besluit vast te stellen de volgende verordening: Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015. §1 ALGEMENE BEPALINGEN Artikel 1 Begripsomschrijvingen 1. In deze verordening wordt verstaan dan wel mede verstaan: a. wet: Wet milieubeheer; b. inzamelen: de activiteiten gericht op het ophalen of innemen van afvalstoffen die binnen de gemeente ter inzameling worden aangeboden en het feitelijk ophalen en innemen daarvan; c. ter inzameling aanbieden: de wijze van overdragen van afvalstoffen aan een inzamelende persoon of instantie, inclusief het achterlaten van afvalstoffen in daartoe door of vanwege de inzamelende persoon of instantie geplaatste inzamelmiddelen of -voorzieningen of op een daartoe aangewezen plaats; d. inzamelmiddel: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd hulp- of bewaarmiddel, bijvoorbeeld een huisvuilzak, minicontainer, afvalemmer, kca-box of big bag, ten behoeve van één huishouden; e. inzamelvoorziening: een voor de inzameling van afvalstoffen bestemd(e) bewaarmiddel of plaats, bijvoorbeeld een verzamelcontainer, wijkcontainer of brengdepot, ten behoeve van meerdere huishoudens; f. inzameldienst: de krachtens artikel 2, eerste lid, aangewezen inzameldienst, belast met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen; g. andere inzamelaars: de krachtens artikel 2, tweede lid, aangewezen personen en instanties, belast met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen; h. gebruiker van een perceel: degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.21 en artikel 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt; i. straatafval: huishoudelijke afvalstoffen van zeer beperkte omvang en gewicht, zoals proppen, papier, sigarettenpeuken, kauwgom, plastic bekertjes en blikjes, verpakkingsmateriaal, etenswaren, niet zijnde klein chemisch afval, ontstaan buiten een perceel; j. wegen: de wegen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b van de Wegenverkeerswet 1994; k. motorrijtuigen: alle voertuigen, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder c van de Wegenverkeerswet 1994;
l. m. n.
hoogbouw: die percelen die als inzamelmiddel een inzamelvoorziening hebben toegewezen gekregen; gemeente: gemeente Sliedrecht; college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht.
§2 INZAMELING VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN Artikel 2 Vestiging uitsluitend recht en aanwijzing inzameldienst en andere inzamelaars 1. Burgemeester en wethouders kunnen aan een aanbestedende dienst een uitsluitend recht verlenen als bedoeld in artikel 2.24 sub a Aanbestedingswet 2012 voor het verrichten van activiteiten in het kader van de uitvoering van afvalbeheerstaken die op grond van de Wet Milieubeheer aan de gemeente zijn opgedragen, alsmede voor het reinigen van de openbare ruimten, het bestrijden van gladheid en het bestrijden van plaagdieren; 2. Naast het verlenen van het in het eerste lid van artikel 2 lid 1 genoemde uitsluitend recht kunnen burgemeester en wethouders personen of instanties aanwijzen die zijn belast met het ter uitvoering van de wet en deze verordening afzonderlijk inzamelen van categorieën van huishoudelijke afvalstoffen. 3. Het college kan aan het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen voorschriften en beperkingen verbinden in het belang van de bescherming van het milieu; 4. Het college kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Artikel 3 Afzonderlijke inzameling 1. Door de inzameldienst of andere inzamelaars worden de volgende categorieën huishoudelijke afvalstoffen afzonderlijk ingezameld: a. groente-, fruit- en tuinafval; b. klein chemisch afval; c. glas; d. oud papier en karton; e. kunststof verpakkingen, blik en drankenkartons; f. textiel; g. elektrische en elektronische apparatuur; h. bouw- en sloopafval; i. verduurzaamd hout; i. grof tuinafval; j. asbest en asbesthoudend afval; k. grof huishoudelijk afval; l. huishoudelijk restafval; m. metalen. 2. Het college kan een omschrijving vaststellen van de categorieën huishoudelijke afvalstoffen als bedoeld in het eerste lid. 3. Het college kan besluiten tot het gezamenlijk ophalen van meerdere categorieën huishoudelijke afvalstoffen zoals bedoeld onder lid 1 van dit artikel en kan aan de nieuwe samenstelling een aparte benaming geven. Artikel 4 Inzamelmiddelen en -voorzieningen 1. De inzameling kan plaatsvinden via: a. een inzamelmiddel voor de gebruiker van een perceel; b. een inzamelvoorziening voor de gebruikers van een aantal percelen; c. een inzamelvoorziening op wijkniveau; d. een brengdepot op lokaal of regionaal niveau. 2. Het college kan aanwijzen via welk al dan niet van gemeentewege verstrekt inzamelmiddel of via welke inzamelvoorziening de inzameling van een bepaalde categorie huishoudelijke afvalstoffen ten behoeve van de gebruiker van een perceel plaatsvindt;
Artikel 5 Frequentie van inzamelen 1. Huishoudelijk restafval wordt tenminste eenmaal per twee weken nabij elk perceel ingezameld. 2. In afwijking van het in het eerste gestelde lid bepaalde kan het college bepalen dat huishoudelijk rest- en huishoudelijk gft-afval in delen van de gemeente of soorten bebouwingstypen niet bij elk perceel worden ingezameld. 3. Groente- fruit en tuinafval wordt tenminste eenmaal per twee weken afzonderlijk nabij elk perceel ingezameld. 4. In afwijking van het in het derde lid bepaalde wordt gft-afval niet afzonderlijk ingezameld bij percelen die deel uitmaken van hoogbouw waarbij geen minicontainers zijn verstrekt. 5. Het college kan de frequentie van de inzameling vaststellen van de overige categorieën huishoudelijke afvalstoffen die afzonderlijk in aangewezen delen van de gemeente nabij elk perceel worden ingezameld. 6. Het college is bevoegd om, in afwijking van lid 1, 3 en 5 van dit artikel, tijdelijk een andere inzamelingsfrequentie vast te stellen. Artikel 6 Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens aanwijzing 1. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen. 2. Het verbod geldt niet voor de inzameldienst of andere inzamelaars. 3. Het verbod geldt niet voor personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben gekregen voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen. §3 TER INZAMELING AANBIEDEN VAN HUISHOUDELIJKE AFVALSTOFFEN Artikel 7 Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden aan een ander dan de inzameldienst, andere inzamelaars of de personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen. Artikel 8
Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen Het is anderen dan gebruikers van percelen verboden om huishoudelijke afvalstoffen ter inzameling aan te bieden. Artikel 9 Afzonderlijk ter inzameling aanbieden 1. Het is verboden om de categorieën huishoudelijke afvalstoffen zoals bepaald in artikel 3, eerste lid, anders dan afzonderlijk ter inzameling aan te bieden. 2. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen aan te bieden aan anderen dan de krachtens artikel 2 aangewezen inzameldienst en andere inzamelaars. 3. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor de bij nadere regels aan te wijzen categorieën van personen. 4. Het in het tweede lid gestelde verbod geldt niet voor het aanbieden van categorieën huishoudelijke afvalstoffen aan personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben gekregen voor die categorieën huishoudelijke afvalstoffen. Artikel 10
Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen en het gebruik van een verstrekt inzamelmiddel of een inzamelvoorziening 1. Het is de gebruiker van een perceel, voor wie krachtens artikel 4, tweede lid een inzamelmiddel of inzamelvoorziening is aangewezen, verboden de huishoudelijke afvalstoffen anders aan te bieden dan via het betreffende inzamelmiddel of de betreffende inzamelvoorziening of het betreffende brengdepot. 2. Het is verboden andere categorieën huishoudelijke afvalstoffen via een inzamelmiddel of inzamelvoorziening aan te bieden, dan de categorie waarvoor dit inzamelmiddel of deze inzamelvoorziening krachtens artikel 4, tweede lid is bestemd.
3. Het college kan regels stellen omtrent het gebruik van een van gemeentewege verstekt inzamelmiddel. 4. Het college kan regels stellen omtrent de plaats en wijze waarop huishoudelijke afvalstoffen moeten worden aangeboden. 5. Het college kan categorieën huishoudelijke afvalstoffen aanwijzen die zonder inzamelmiddel ter inzameling kunnen worden aangeboden. 6. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen op andere wijze ter inzameling aan te bieden dan krachtens dit artikel is bepaald. Artikel 11 Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden 1. Het college stelt de dagen en tijden vast waarop categorieën huishoudelijke afvalstoffen via de daarvoor bestemde inzamelmiddelen en voorzieningen ter inzameling mogen worden aangeboden. 2. Het is verboden huishoudelijke afvalstoffen en inzamelmiddelen op andere dagen en tijden ter inzameling aan te bieden dan krachtens het eerste lid is bepaald. Artikel 12
Het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen In afwijking van hetgeen in deze paragraaf is bepaald kan het college regels stellen omtrent het in bijzondere gevallen ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst of andere inzamelaars.
§4 INZAMELING VAN BEDRIJFSAFVALSTOFFEN Artikel 13 Inzameling bedrijfsafvalstoffen door de inzameldienst Het college kan categorieën bedrijfsafvalstoffen aanwijzen die door de inzameldienst worden ingezameld. Artikel 14 Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst 1. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen aan te bieden aan de inzameldienst. 2. Het verbod geldt niet voor de krachtens artikel 13 aangewezen categorieën bedrijfsafvalstoffen, voor zover degene die gebruik maakt van de inzameling door de inzameldienst voldoet aan de daarmee ontstane belastingplicht. 3. Het college kan regels stellen omtrent de dagen, tijden, wijzen en plaatsen waarop de krachtens artikel 13 aangewezen bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst ter inzameling kunnen worden aangeboden. 4. Het is verboden de krachtens artikel 13 aangewezen bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden in strijd met deze regels. Artikel 15
Het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst 1. Het college kan regels stellen voor het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst. 2. Het is verboden bedrijfsafvalstoffen ter inzameling aan te bieden in strijd met deze regels.
§5 ZWERFAFVAL Artikel 16 Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging 1. Het is verboden buiten een daarvoor door het college bestemde plaats en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer een afvalstof, stof of voorwerp op of in de bodem te brengen, te storten, te houden, achter te laten of anderszins te plaatsen op een wijze die aanleiding kan geven tot hinder of nadelige beïnvloeding van het milieu. 2. Het college kan van het verbod ontheffing verlenen. 3. Het verbod is niet van toepassing op: a. het overeenkomstig deze verordening ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen of bedrijfsafvalstoffen; b. het thuis composteren van groente-, fruit- en tuinafval;
c. voor zover de (afval)stoffen tijdelijk op de weg geraken of worden gebracht als onvermijdelijk gevolg van het laden, lossen of vervoeren van afvalstoffen dan wel het verrichten van andere werkzaamheden op of aan de weg. 4. Het in het eerste lid gestelde verbod geldt niet voor zover de Wet bodembescherming of het Besluit Bodemkwaliteit voorziet in de beoogde bescherming van het milieu. Artikel 17 Achterlaten van straatafval 1. Het is verboden straatafval in de openbare ruimte achter te laten zonder gebruik te maken van de van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen. 2. Het is verboden om andere afvalstoffen dan straatafval achter te laten in daartoe van gemeentewege of anderszins geplaatste of voorgeschreven bakken, manden of soortgelijke voorwerpen. Artikel 18 Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen 1. Het is verboden afvalstoffen of inzamelmiddelen die ter inzameling gereed staan te doorzoeken en te verspreiden. 2. Het is verboden tegen afvalstoffen of inzamelmiddelen, die ter inzameling gereed staan, te stoten, te schoppen, deze omver te werpen of deze anderszins te behandelen waardoor er zwerfafval ontstaat. Artikel 19 Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren De houder of beheerder van een inrichting waar eet- of drinkwaren worden verkocht die ter plaatse kunnen worden genuttigd, is verplicht: a. een afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp in of nabij de inrichting op een duidelijk zichtbare plaats aanwezig te hebben, waarin het publiek afval kan achterlaten; b. zorg te dragen dat deze afvalbak, -mand of soortgelijk voorwerp van een zodanige constructie is dat het afval daarin deugdelijk geborgen blijft en dat die afvalbak, -mand of voorwerp steeds tijdig wordt geledigd; c. zorg te dragen dat dagelijks, uiterlijk een uur na sluiting van de inrichting, doch in ieder geval terstond op eerste aanzegging van een ambtenaar, belast met de toezicht op de naleving van dit artikel, in de nabijheid van de inrichting achtergebleven afval, voor zover kennelijk uit of van die inrichting afkomstig, wordt opgeruimd. Artikel 20 Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal Degene die in de openbare ruimte reclamebiljetten of dergelijke of ander promotiemateriaal onder het publiek verspreidt, is verplicht deze of de verpakking daarvan terstond op te ruimen of te laten opruimen, indien deze in de omgeving van de plaats van uitreiking op de weg of een andere voor het publiek toegankelijke plaats door het publiek worden weggeworpen. Artikel 21 Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden 1. Het is verboden afvalstoffen, stoffen of voorwerpen zodanig te laden, te lossen of te vervoeren of andere werkzaamheden te verrichten dat de weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig kan worden beïnvloed. 2. Indien bij het laden of lossen of vervoeren van afvalstoffen, stoffen of voorwerpen deze weg wordt verontreinigd of het milieu nadelig wordt beïnvloed, is degene die genoemde werkzaamheden verricht alsmede diens opdrachtgever verplicht deze weg te reinigen of te laten reinigen: a. direct na het ontstaan van de verontreiniging, indien de verontreiniging gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert; b. direct na beëindiging van de werkzaamheden, indien de verontreiniging geen gevaar voor de veiligheid van het verkeer of beschadiging van het wegdek oplevert; c. indien de werkzaamheden langer dan een dag duren, elke dag direct na beëindiging van de werkzaamheden.
§6 OVERIGE ONDERWERPEN DIE DE VERORDENING AANGAAN Artikel 22 Verbod opslag van afvalstoffen 1. Het is verboden afvalstoffen op voor het publiek zichtbare plaats in de open lucht en buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer op te slaan of opgeslagen te hebben. 2. Het college kan ontheffing verlenen van het in het eerste lid gestelde verbod. 3. Het verbod is niet van toepassing op het overdragen of ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan de inzameldienst, andere inzamelaars of de personen of instanties die in het kader van producentenverantwoordelijkheid bij algemene maatregel van bestuur of ministeriële regeling een inzamelplicht hebben voor categorieën van huishoudelijke afvalstoffen. Artikel 23 Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden Het is de eigenaar of kentekenhouder verboden zich te ontdoen van een autowrak, dat afkomstig is van een huishouden, anders dan door afgifte aan inrichtingen, genoemd in artikel 6 van het Besluit Beheer Autowrakken.
§7 SLOTBEPALINGEN Artikel 24 Strafbepaling Een gedraging in strijd met de volgende artikelen is een strafbaar feit in de zin van artikel 1a, onder 3º, Wet op de economische delicten: Artikel Artikel 6 Artikel 7 Artikel 8 Artikel 9 Artikel 10 Artikel 11 Artikel 14 Artikel 15 Artikel 16 Artikel 17 Artikel 18 Artikel 19 Artikel 20 Artikel 21 Artikel 22 Artikel 23
Onderwerp Inzamelverbod huishoudelijke afvalstoffen behoudens aanwijzing Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen aan anderen Verbod op het ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen door anderen dan de gebruikers van percelen Afzonderlijk ter inzameling aanbieden Ter inzameling aanbieden van huishoudelijke afvalstoffen Dagen en tijden voor het ter inzameling aanbieden Ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan de inzameldienst Het ter inzameling aanbieden van bedrijfsafvalstoffen aan een ander dan de inzameldienst Voorkomen van diffuse milieuverontreiniging Achterlaten van straatafval Voorkomen van zwerfafval bij ter inzameling gereed staande afvalstoffen Afvalbakken in inrichtingen voor het verbruiken van eet- en drinkwaren Wegwerpen van reclamebiljetten of ander promotiemateriaal Zwerfafval bij vervoeren, laden en lossen of overige werkzaamheden Verbod opslag van afvalstoffen Afgifte autowrakken afkomstig uit een huishouden
Artikel 25 Toezichthouders Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze verordening zijn belast de krachtens artikel 5.10, derde lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht aangewezen ambtenaren.
Artikel 26 Inwerkingtreding 1. Deze verordening treedt in werking op 1 januari 2015. 2. De Afvalstoffenverordening gemeente Sliedrecht 2011 wordt ingetrokken. Artikel 27 Overgangsbepaling 1. Vergunningen cq. aanwijzingen verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 26, tweede lid, blijven - voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken van kracht tot zij schriftelijk worden ingetrokken en worden beschouwd als een aanwijzing bedoeld in artikel 2 van deze verordening; 2. Ontheffingen verleend krachtens de verordening bedoeld in artikel 26, tweede lid, blijven - voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken van kracht tot zij schriftelijk worden ingetrokken en worden beschouwd als een ontheffing bedoeld in deze verordening; 3. Voorschriften en beperkingen opgelegd krachtens de verordening bedoeld in artikel 26, tweede lid, blijven - indien en voor zover de bepalingen ingevolge welke deze voorschriften en beperkingen zijn opgelegd, ook zijn vervat in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken van kracht tot zij schriftelijk worden ingetrokken; 4. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een vergunning op grond van de verordening bedoeld in artikel 26, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt deze aanvraag beschouwd als een aanvraag tot aanwijzing als bedoeld in artikel 2 van deze verordening; 5. Indien voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening een aanvraag om een ontheffing op grond van de verordening bedoeld in artikel 26, tweede lid, is ingediend en voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening nog niet op die aanvraag is beslist, wordt deze aanvraag beschouwd als een aanvraag tot ontheffing als bedoeld in deze verordening; 6. Op een aanhangig beroep of bezwaarschrift, betreffende een vergunning of ontheffing bedoeld in het eerste en tweede lid, dan wel voorschrift of beperking bedoeld in het derde lid dat voor of na het tijdstip bedoeld in artikel 26, eerste lid, is ingekomen binnen de voordien geldende beroepstermijn, wordt beslist met toepassing van de verordening bedoeld in artikel 26, tweede lid; 7. De intrekking van de verordening bedoeld in artikel 26, tweede lid heeft geen gevolgen voor de geldigheid van op basis van die verordening genomen nadere regels en aanwijzingsbesluiten, indien en voor zover de rechtsgrond waarop de aanwijzingsbesluiten zijn gebaseerd ook vervat is in deze verordening en voor zover zij niet eerder zijn vervallen of ingetrokken. Artikel 28 Citeerbepaling Deze verordening wordt aangehaald als: Afvalstoffenverordening Sliedrecht 2015. Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Sliedrecht op 9 december 2014 De griffier,
De voorzitter,
Toelichting bij wijziging van de afvalstoffenverordening Sliedrecht Artikel 2: titel en lid 1 en 2 A. De titel van artikel 2 komt als volgt te luiden: Vestiging uitsluitend recht en aanwijzing inzameldienst en andere inzamelaars. Onder een uitsluitend recht moet overeenkomstig artikel 2.24 sub a Aanbestedingswet 2012 worden verstaan een overheidsopdracht welke in afwijking van de reguliere aanbestedingswetgeving één op één wordt gegeven aan een opdrachtnemer. Van een dergelijke mogelijkheid kan gebruik worden gemaakt wanneer aan een aantal in de jurisprudentie uitgelegde voorwaarden wordt voldaan, zie hierna onder B. B. Artikel 2 lid 1 komt als volgt te luiden: Burgemeester en wethouders kunnen aan een aanbestedende dienst een uitsluitend recht verlenen als bedoeld in artikel 2.24 sub a Aanbestedingswet 2012 voor het verrichten van activiteiten in het kader van de uitvoering van afvalbeheerstaken die op grond van de Wet Milieubeheer aan de gemeente zijn opgedragen, alsmede voor het reinigen van de openbare ruimten, het bestrijden van gladheid en het bestrijden van plaagdieren; In artikel 2 lid 1 creëert de raad de bevoegdheid voor het college van burgemeester en wethouders om een uitsluitend recht te vestigen ten gunste van publiekrechtelijke instellingen voor het verrichten van activiteiten in het kader van de uitvoering van afvalbeheerstaken die op grond van de Wet Milieubeheer aan de gemeente zijn opgedragen, alsmede voor het reinigen van de openbare ruimte, het bestrijden van gladheid en het bestrijden van plaagdieren. Op grond van artikel 1 lid 9 van de Europese Richtlijn 2004/18/EG worden als aanbestedende diensten aangemerkt: de staat, de territoriale lichamen, publiekrechtelijke instellingen en verenigingen, gevormd door een of meer van deze lichamen of een of meer van deze publiekrechtelijke instellingen. Onder publiekrechtelijke instellingen wordt iedere instelling verstaan: a. die is opgericht met het specifiek doel te voorzien in behoeften van algemeen belang die niet van industriële of commerciële aard zijn; b. die rechtspersoonlijkheid bezit; c. waarvan ofwel de activiteiten in hoofdzaak door de staat, de territoriale lichamen of andere publiekrechtelijke instellingen worden gefinancierd ofwel het beheer onderworpen is aan toezicht door deze laatste, ofwel de leden van het bestuursorgaan het leidinggevend of toezichthoudend orgaan voor meer dan de helft door de staat, de territoriale lichamen of andere publiekrechtelijke instellingen zijn aangewezen. In de Aanbestedingswet 2012 en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: aanbestedende dienst: de staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of een publiekrechtelijke instelling dan wel een samenwerkingsverband van deze overheden of publiekrechtelijke instellingen; publiekrechtelijke instelling: een instelling die specifiek ten doel heeft te voorzien in behoeften van algemeen belang, anders dan van industriële of commerciële aard, die rechtspersoonlijkheid bezit en waarvan: a. de activiteiten in hoofdzaak door de staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of een andere publiekrechtelijke instelling worden gefinancierd, b. het beheer is onderworpen aan toezicht door de staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of een andere publiekrechtelijke instelling of c. de leden van het bestuur, het leidinggevend of toezichthoudend orgaan voor meer dan de helft door de staat, een provincie, een gemeente, een waterschap of een andere publiekrechtelijke instelling zijn aangewezen.
Artikel 2.24 Aanbestedingswet 2012 In afwijking van de artikelen 2.1 tot en met 2.6 (betreffende het toepassingsbereik) is het bepaalde bij of krachtens deel 2 van deze wet (betreffende overheidsopdrachten, prijsvragen voor overheidsopdrachten en concessieovereenkomsten voor openbare werken) niet van toepassing op overheidsopdrachten voor diensten die door een aanbestedende dienst worden gegund aan een andere aanbestedende dienst of aan een samenwerkingsverband van aanbestedende diensten op basis van een uitsluitend recht dat aan die andere aanbestedende dienst of het desbetreffende samenwerkingsverband is verleend, mits dit uitsluitend recht verenigbaar is met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
13 FYS- Beleidsplan onderhoud wegen 1 ab - beleidsplan onderhoud wegen.pdf
Aan de leden van de gemeenteraad Sliedrecht
Datum 30 oktober 2014
Hierbij bieden wij u bijgevoegde stukken aan voor: besluitvorming zienswijze ex art. 160, lid 2 van de Gemeentewet kennisname Geheimhouding op grond van de Wet openbaarheid van bestuur n.v.t. bijlage Fatale termijn nee
Bijlagen 1
Ons kenmerk Zaaknr. 1305275
B&W besluit 28 oktober 2014
Portefeuillehouder G.J. Visser-Schlieker
Fysiek en Economie Onderwerp
Beleidsplan onderhoud wegen
Wat wordt gevraagd
Het beleidsplan onderhoud wegen 2015-2025 vast te stellen.
Toelichting
Voor u ligt ter vaststelling een geactualiseerd beleidsplan. Het huidige beleid is geldig tot eind 2014. U wordt gevraagd om dit beleidsplan vast te stellen.
Bijgaande stukken
Raadsvoorstel en concept raadsbesluit met de volgende bijlagen: 1. Beleidsplan onderhoud wegen 2015-2025.
Ambtelijk contactpersoon
dhr. L. de Jong Tel. nr. (0184) 495 5946
Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, De secretaris, De burgemeester,
drs. C.A. de Haas MBA
drs. A.P.J. van Hemmen
2 rv - beleidsplan onderhoud wegen.pdf
Raadsvoorstel Aan de raad van de gemeente Sliedrecht
Zaaknummer: 1305275
Sliedrecht, 28 oktober 2014
Onderwerp: Beleidsplan onderhoud wegen. Beslispunten 1. Het beleidsplan onderhoud wegen 2015-2025 vast te stellen. Samenvatting U wordt gevraagd om het beleidsplan onderhoud wegen vast te stellen. De belangrijkste uitgangspunten uit het vorige plan blijven daarbij gehandhaafd en het plan sluit aan op relevante thema’s. In het beleid wordt gekozen voor kwaliteitsniveau B(asis) en er zullen momenteel geen extra financiële middelen aan de gemeenteraad worden gevraagd. Daar waar nodig is het beleid bijgesteld naar de huidige regelgeving en er is een afwegingskader opgesteld voor het onderhoud zodat transparant keuzen kunnen worden gemaakt. Inleiding Voor u ligt ter vaststelling een geactualiseerd beleidsplan. Het huidige beleid is geldig tot eind dit jaar. U wordt gevraagd om dit beleidsplan (wat willen we bereiken?) vast te stellen. Het plan sluit aan op de relevante thema’s: Communicatie en participatie, (Regionale) samenwerking, Duurzame ontwikkeling, Basisniveau voor beheer en onderhoud openbare ruimte en Bereikbaarheid. Omdat het een actualisatie betreft is eerst de afgelopen periode geëvalueerd. Hieruit blijkt dat de toen gemaakte beleidskeuzen goed zijn uitgepakt, zowel kwalitatief als financieel. - Kwaliteit: In vergelijking met het vorige plan is de kwaliteit nagenoeg hetzelfde gebleven. De huidige kwaliteit is te vergelijken met beeldkwaliteit B welke gelijk staat aan de CROW-norm. Voor verharding met straatstenen kan deze hier en daar tegen de C-kwaliteit aan gaan lopen maar dit is beheersbaar. - Financiën: In de komende periode van 5 jaar zijn beperkte maar voldoende financiële middelen gereserveerd. Ook is, op basis van de laatste meting, op de lange termijn de storting in de voorziening onderhoud wegen toereikend om de komende 10 jaar de kwaliteit van de verharding nagenoeg op het CROW-kwaliteitsniveau te houden. In het geactualiseerde beleid blijven deze uitgangspunten dan ook gehandhaafd, te weten: - Het voorkomen van kapitaalsvernietiging. - Het voorkomen van te grote hoogteverschillen met betrekking tot toegankelijkheidseisen. - Het voorkomen van schadebeelden waarbij het risico van schadeclaims van toepassing is.
-2-
Het kwaliteitsniveau is daarbij niveau B(asis) en er zullen momenteel geen extra financiële middelen aan de gemeenteraad worden gevraagd. Daar waar nodig is het beleid bijgesteld naar de huidige regelgeving. In de beleid is tevens afwegingskader opgesteld voor het onderhoud zodat transparant keuzen kunnen worden gemaakt. Ook wordt de technische kwaliteit vertaald naar een beeldkwaliteit. Dit bevordert het integrale onderhoud van de openbare ruimte. Beoogd effect Het op orde hebben van beleid en beheer van de Sliedrechtse wegen waarbij het onderhoud kwaliteitsniveau B (basis) heeft. Argumenten 1.1 Er is een nieuw beleidsplan nodig. Eind 2014 verloopt het beleidsplan onderhoud wegen. Er zijn daarom nieuwe kaders van de gemeenteraad nodig. 1.2 Met het vaststellen van het beleidsplan worden benodigde kaders en gewenste ambities vastgesteld. Beleidskeuzen uit het vorige beleid die goed zijn uitgepakt blijven gehandhaafd. Daarnaast is het beleid daar waar nodig bijgesteld naar de huidige regelgeving. Het beleid sluit tevens aan op de relevante thema’s uit het college uitvoeringsprogramma, te weten: Communicatie en participatie, (Regionale) samenwerking, Duurzame ontwikkeling, Basisniveau voor beheer en onderhoud openbare ruimte en Bereikbaarheid. 1.3 Er kunnen transparante keuzes worden gemaakt bij het onderhoud van wegen. Door middel van het, in het beleidsplan opgenomen, afwegingskader kan beleidsmatig worden afgewogen welke wegen voor onderhoud in aanmerking komen. Hiermee kunnen gemaakte keuzen op een transparante wijze worden uitgelegd en worden willekeurige keuzes voorkomen. 1.4 Het beleid kan binnen de beschikbare middelen worden uitgevoerd. In de komende periode van 5 jaar zijn beperkte maar voldoende financiële middelen gereserveerd. Ook is, op basis van de laatste meting, op de lange termijn de storting in de voorziening onderhoud wegen toereikend om de komende 10 jaar de kwaliteit van de verharding nagenoeg op CROWkwaliteit (niveau B) te houden. 1.5 Het beleidsplan dient door de gemeenteraad te worden vastgesteld. Het beleidsplan onderhoud wegen geeft antwoord op de wat-vraag. Deze bevat relevante zaken voor de kaderstellende bevoegdheid van de gemeenteraad. Kanttekeningen 1.1 De kwaliteit van elementenverharding kan tegen de C-kwaliteit aan gaan lopen. De huidige kwaliteit is te vergelijken met beeldkwaliteit B welke gelijk staat aan de CROW-norm. Voor elementenverharding zal deze echter hier en daar tegen de C-kwaliteit aan gaan lopen. Door meer klein onderhoud bij elementenverharding toe te passen zal de kwaliteit echter beheersbaar blijven. Het budget voorziet hier in.
-3-
1.2 In de berekeningen is geen rekening gehouden met rehabilitatiekosten. Bij onderhoud wegen houdt rehabilitatie in dat bestaande materialen worden vervangen voor nieuwe materialen. Hierbij wordt dan ook de fundering meegenomen. De beheersystematiek, welke landelijk wordt gehanteerd, houdt hier geen rekening mee. In de praktijk zal getracht worden dit binnen de beschikbare middelen op te vangen. In het verleden is dit ook gelukt. Indien nodig zal ruimschoots van te voren (ca. 2 à 4 jaar), incidenteel om extra geld worden gevraagd om het kwaliteitsniveau B te handhaven. 1.3 Esthetische afwegingen vallen niet onder het beleid onderhoud wegen. Het beleid onderhoud wegen richt zich voornamelijk op de technische kwaliteit van wegen. Esthetische afwegingen, zoals blootliggende funderingen, vallen hier niet onder, zolang de toegankelijkheid van erven wordt gegarandeerd. Esthetisch gezien kunnen burgers in de lijn van burgerparticipatie ook een rol spelen. Als voorbeeld kan bij een zichtbare fundering een groenborder worden ingericht en geadopteerd. De gemeente is verantwoordelijk voor het basisniveau maar stelt inwoners wel in staat om zelf meer te organiseren. Kaderstellende en controlerende aspecten t.b.v. de gemeenteraad, uitgesplitst in: Financiële kaders Het benodigde budget om het onderhoud van wegen op het kwaliteitsniveau B te houden, conform de huidige inzichten van het beleids- en beheerplan, past binnen de begroting 2015 en meerjarenraming. In de bijlage is het huidige verloop van de voorziening onderhoud wegen inzichtelijk gemaakt. Wettelijke en Beleidskaders, eventueel inhoudelijke/ruimtelijke kaders Deze zijn in het beleidsplan opgenomen. Tijdspad, monitoring en evaluatie m.b.t. voorgesteld raadsbesluit Het beleidsplan is opgesteld voor de komende 10 jaar. Het college gaat hier aan de hand van een beheerplan uitvoering aan. Via de begrotingscyclus wordt verantwoording afgelegd. Communicatie Onder 2.5 van het beleidsplan is, in overleg met Communicatie, een paragraaf opgenomen ten aanzien van communicatie en participatie. Voor het beleids- en beheerplan is een integrale sessie georganiseerd waarna input en opmerkingen zijn meegenomen bij het opstellen van het plan. Vervolg Bij positieve besluitvorming kan er conform beleidsplan invulling worden gegeven aan het onderhoud van de wegen in de gemeente Sliedrecht. Eerdere besluiten/behandeling raad Op 29 maart 2011 heeft de gemeenteraad het beleidsplan 2010-2014 vastgesteld.
-4-
Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, De secretaris, De burgemeester,
drs. C.A. de Haas MBA
drs. A.P.J. van Hemmen
Bijlage(n): conceptraadsbesluit met de volgende bijlagen: 1. Beleidsplan onderhoud wegen 2015-2025
3 rb - beleidsplan onderhoud wegen.pdf
Concept Raadsbesluit
zaaknummer: 1305275 Onderwerp: Beleidsplan onderhoud wegen
De raad van de gemeente Sliedrecht; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 28 oktober 2014
Besluit: Het beleidsplan onderhoud wegen 2015-2025 vast te stellen.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Sliedrecht op
De griffier,
De voorzitter,
dr. M.J.E.M. van Dam
drs. A.P.J. van Hemmen
4 By - Beleidsplan Onderhoud Wegen.pdf
B BE ELLE EIID DS SP PLLA AN NO ON ND DE ER RH HO OU UD DW WE EG GE EN N 22001155--22002255 G Geem meeeennttee S Slilieeddrreecchhtt D Deecceem mbbeerr 22001144
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
Inhoudsopgave Samenvatting ............................................................................................................................................................................................................................. 2 HOOFDSTUK 1 Inleiding.......................................................................................................................................................................................................... 5 1.1 1.2
Aanleiding..........................................................................................................................................................................................................................................5 Evaluatie onderhoud wegen .......................................................................................................................................................................................................5
HOOFDSTUK 2 Beleid ............................................................................................................................................................................................................... 6 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9
Inleiding .............................................................................................................................................................................................................................................6 College uitvoeringsprogramma “gewoon doen”..................................................................................................................................................................7 Wet en regelgeving .......................................................................................................................................................................................................................7 Beleidskaders...................................................................................................................................................................................................................................8 Communicatie en participatie....................................................................................................................................................................................................9 (regionale)Samenwerking........................................................................................................................................................................................................ 10 Duurzame ontwikkeling............................................................................................................................................................................................................ 10 Kwaliteitsniveau .......................................................................................................................................................................................................................... 11 Afwegingskader (maatregeltoets) ......................................................................................................................................................................................... 11
HOOFDSTUK 3 Areaal.............................................................................................................................................................................................................13 3.1
Areaal verhardingen................................................................................................................................................................................................................... 13
HOOFDSTUK 4 Financiën ......................................................................................................................................................................................................14 4.1 4.2 4.3
Inleiding Financiën...................................................................................................................................................................................................................... 14 Vooraf gepland onderhoud ...................................................................................................................................................................................................... 14 Budgetplanning en maatregeltoets ....................................................................................................................................................................................... 14
HOOFDSTUK 5 Conclusies en aanbevelingen ................................................................................................................................................................16
5.1 Conclusies ....................................................................................................................................................................................................................................... 16 Kwantiteit ............................................................................................................................................................................................................................................................................ 16 Kwaliteit ............................................................................................................................................................................................................................................................................... 16 Meerjarenplanning en begroting ............................................................................................................................................................................................................................... 16
Bijlage 1 Voorziening onderhoud Wegen 1
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
Samenvatting Beleidsplan onderhoud wegen De aanleiding van het schrijven van dit plan is het verlopen van het beleid onderhoud wegen 2010-2014. In 2011 stelde de gemeenteraad dit vast. De uitgangspunten daarin waren:
Het voorkomen van kapitaalsvernietiging Kapitaalsvernietiging wordt veroorzaakt door onderhoudsmaatregelen uit te stellen op asfaltwegen waardoor in de toekomst zwaardere en daarmee duurdere maatregelen noodzakelijk zijn. Het voorkomen van te grote hoogteverschillen met betrekking tot toegankelijkheidseisen Dit geldt met name voor woningen en garages die op de rijweg aansluiten in zettinggevoelige gebieden. Het voorkomen van schadebeelden waarbij het risico van schadeclaims van toepassing is Maatgevend voor de aanpak is de inventarisatie op basis van de inspectieresultaten, het toezicht en het meldingensysteem van de servicelijn.
De gemeente Sliedrecht streefde daarbij naar een “goed rentmeesterschap” van de wegen die in haar beheer zijn. Door het toepassen van goed wegbeheer wordt risicoaansprakelijkheid voorkomen en wordt de bereikbaarheid van Sliedrecht gegarandeerd. Deze uitgangspunten blijven ook in dit beleidsplan van kracht. In dit onderliggende beleidsplan wordt tevens nadruk gelegd op een transparante werkwijze waarmee het beheer op orde is en blijft. Dat wordt onder meer bereikt door het introduceren van een afwegingskader ten aanzien van keuzes in het wegenonderhoud. Ook wordt de technische kwaliteit vertaald naar een beeldkwaliteit en wordt daarmee aangesloten op het integrale beheer in de openbare ruimte. Middels een projectenkaart wordt een integrale meerjarenplanning gevisualiseerd.
College uitvoeringsprogramma In 2014 is het college uitvoeringsprogramma (CUP) voor de bestuursperiode 2014-2018 vastgesteld. Op de relevante thema’s uit het CUP sluiten we met dit beleidsplan aan, deze zijn de volgende:
Communicatie en participatie Sliedrecht realiseert zich dat wegenbeheer een bepaalde vakexpertise vereist en zal daarom, vooral daar waar er sprake is van integrale werken, actief op zoek gaan naar wat de bewoners en bedrijven voor wensen hebben op het gebied van inrichting. Daar waar sprake is van regulier onderhoud richt zij zich vooraf tot een goede informatie en afstemming. Wat betreft participatie zal bij het beheer van wegen vooral in de praktijk het operationeel afwegingskader uit bijlage 3 van de kadernota “Ruimte voor burgerparticipatie” worden gehanteerd.
2
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
In de organisatie van de gemeente Sliedrecht wordt daarvoor een integrale operationele (meerjaren-)planning gemaakt en jaarlijks een projectenkaart samengesteld. Met deze informatie kunnen betrokken partners, bewoners en bedrijven vooraf geconsulteerd worden over de komende maatregelen. De werkwijze van deze uitvoering is in de processen van de organisatie opgenomen.
(Regionale) samenwerking De gemeente Sliedrecht wil haar positie in de regio Drechtsteden sterk verankeren en zal, binnen de ruimte die de raad biedt, kansen aangrijpen om in de samenwerking te participeren. Door werkprocessen binnen de regio eenduidig in te richten kunnen collega’s eenvoudiger worden uitgewisseld en gebruik gemaakt worden van elkaars kennis en ervaring. Voor het beheer aan wegen liggen hier diverse kansen zoals een gezamenlijk onderhoudsbestek in de vorm van een overeenkomst met open posten en het in Drechtstedenverband gezamenlijk aanbesteden van een nieuw beheersysteem. Het project biedt de mogelijkheid om activiteiten rondom het beheersysteem (inspecteren, muteren en genereren van informatie) binnen de Drechtsteden centraal te organiseren
Duurzame ontwikkeling In het kader van Duurzaamheid dient bij beheer en onderhoud van wegen zorgvuldig te worden omgegaan met energie, materialen, leefomgeving, natuur, landschap en water. Om invulling te geven aan duurzaamheid bij wegbeheer kan bij voorkeur gebruik worden gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen in de GWW-sector van het CROW of het programma Duurzaam Inkopen van Agentschap NL ten aanzien van de productgroep wegen. Als uitgangspunt van het actieplan omgevingslawaai worden op bepaalde type wegen geluidreducerende deklagen toegepast. Geluidsreductie versus de asfaltkwaliteit en -levensduur moet echter wel in verhouding staan.
Basisniveau voor beheer en onderhoud openbare ruimte Sliedrecht hecht veel waarde aan het behouden van een basisniveau van beheer in de openbare ruimte. Sliedrecht moet er netjes uitzien. Bij het onderhoud aan wegen is in het beleid 2010-2014 besloten als uitgangspunt voor wegbeheer te nemen: onderhoud op B(asis)niveau zodat er geen kapitaalsvernietiging plaatsvindt. In het voorliggend beleidsplan wordt voortgeborduurd op dit uitgangspunt. De gemeente Sliedrecht beheert haar wegen op het niveau “basis”; beeldkwaliteit niveau B.
Bereikbaarheid Bereikbaarheid is vooral een zaak van het verkeersbeleidsplan, maar in de praktijk zal ook door middel van een goede afstemming van werken in Sliedrecht (bijvoorbeeld afsluitingen van wegen) bereikbaarheid in het bestaande wegennetwerk georganiseerd worden. In het bijzonder zal de afstemming met hulpdiensten gegarandeerd zijn. Borging van afstemming is geïntegreerd in de werkprocessen beheer en uitvoering.
3
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
Areaal Het wegennet in de gemeente Sliedrecht bestaat uit 226 wegen onderverdeeld in 523 wegvakken en 3.470 wegvakonderdelen (bijvoorbeeld hoofdrijbaan, trottoir, parkeerplaats, enz.) met een totale oppervlakte van 1.079.959 m2. In vergelijking met 2009 (990.890 m2) is het totale areaal met 89.069 m2 toegenomen (dit is gelijk is aan 8,9%). Dit is o.a. het gevolg van uitbreiding Baanhoek-West en verbetering van het databestand.
Kwaliteit In vergelijking met de meting (uit 2009) van het beleidsplan 2010-2014, is de kwaliteit (gemeten in 2013) nagenoeg hetzelfde gebleven. De verschillen zijn marginaal en in de lijn der verwachting van het beleidsplan 2010-2014. De huidige kwaliteit is te vergelijken met beeldkwaliteit B welke gelijk staat aan de CROW-norm. Voor elementenverharding zal deze echter hier en daar tegen de C-kwaliteit aan gaan lopen. Door het regelmatig toepassen van klein onderhoud bij elementenverharding zal de kwaliteit beheersbaar blijven.
Begroting Uit de berekeningen blijkt dat er voor de totale planperiode van 5 jaar beperkte maar voldoende middelen zijn gereserveerd. Bij een normale handhaving van het huidige budget dreigt er echter een kapitaalsvernietiging op te treden. Dit wordt mede veroorzaakt door reeds ingeplande maatregelen. Door met werkzaamheden te schuiven en meer in te zetten op klein onderhoud bij elementenverharding in plaats van groot onderhoud, wordt ongewenste kapitaalsvernietiging voorkomen en ontstaat er geen negatief saldo op de voorziening onderhoud wegen. De storting in de voorziening onderhoud wegen is ook op de lange termijn nog toereikend om de komende 10 jaar de kwaliteit van de verharding nagenoeg op het CROW-kwaliteitsniveau te houden Omdat er de komende periode minder ingezet zal worden op het compleet herstellen van wegen en meer op het herstellen van wegvlakken en klein onderhoud zullen de mogelijkheden van het financieel “meeliften” van andere vakdisciplines wel minder worden. De organisatie zet zich in om binnen het beschikbare budget tot een optimaal resultaat te komen. Indien de situatie dat vereist zal er incidenteel en gemotiveerd om een investeringsbudget gevraagd worden.
4
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
HOOFDSTUK 1 Inleiding
1.1
Aanleiding
De aanleiding van het schrijven van dit plan is het verlopen van het beleid onderhoud wegen 2010-2014. In 2011 stelde de gemeenteraad dit vast. Het beleidsplan onderhoud wegen geeft inzicht in het onderhoud van alle wegen die gelegen en in beheer zijn in het gebied van de gemeente Sliedrecht. Het beleidsplan onderhoud wegen en de daarin gekozen strategieën worden jaarlijks nader uitgewerkt in een planning van het onderhoud aan verhardingen. Hiertoe wordt, op grond van uitgevoerde weginspecties, inzichtelijk gemaakt welke werken in het kader van het reguliere onderhoud aan wegen dienen plaats te vinden. De uitvoering van deze werken wordt gefinancierd vanuit de beschikbare budgetten voor wegonderhoud en voorziening onderhoud wegen.
1.2
Evaluatie onderhoud wegen
Er is in het beleidsplan 2010-2014 gekozen om het budget niet te verhogen en de nadruk te leggen op de doorgaande wegen. De kapitaalsvernietiging zou daarmee binnen de perken blijven als het gaat om asfaltwegen. De kwaliteit van de overige wegen zou naar verwachting achteruitgaan en op termijn dalen tot beneden het CROW-niveau. De jaren 2010, 2011 en 2012 zijn met name besteed aan het uitvoeren van straten die al ingepland waren. In 2013 en 2014 is conform beleidsplan de nadruk gelegd op asfaltonderhoud om kapitaalsvernietiging te voorkomen. Omdat de prioriteit is gelegd op doorgaande asfaltwegen, konden minder straten met elementenverharding worden onderhouden. Om schadebeelden te voorkomen, is een verschuiving doorgevoerd vanuit periodiek naar incidenteel onderhoudsgeld. In vergelijking met de meting (uit 2009) van het beleidsplan 2010-2014, is de kwaliteit (gemeten in 2013) nagenoeg hetzelfde gebleven. De verschillen zijn marginaal en in de lijn der verwachting van het beleidsplan 2010-2014. De huidige kwaliteit is te vergelijken met beeldkwaliteit B welke gelijk staat aan de CROW-norm. Voor elementenverharding zal deze echter hier en daar tegen de C-kwaliteit aan gaan lopen. Door het regelmatig toepassen van klein onderhoud bij elementenverharding zal de kwaliteit beheersbaar blijven. Het aantal klachten is gedaald van 250 (maart 2012 t/m juni 2013) naar 192 (maart 2013 t/m juni 2014). Dit kan worden gezien als positieve indicatie van het gevoerde beleid. Aanbevolen wordt dan ook om de gekozen koers aan te houden.
5
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
HOOFDSTUK 2 Beleid
2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de relatie tussen gemeentelijk beleid, het beleidsplan onderhoud wegen en het beheerplan onderhoud wegen zoals weergegeven in het volgende figuur.
Wet- en regelgeving
Gemeentelijke beleidsthema’s en plannen
Landelijke ontwikkelingen en trends
Dit figuur is een schematische weergave (op hoofdlijnen) van het proces. Op basis van wet- en regelgeving en landelijke ontwikkelingen worden door het bestuur beleidskaders vastgesteld. De beleidskaders worden vastgelegd in dit beleidsplan wegen. Het wegenbeheer wordt met deze uitgangspunten en gegevens vertaald in het beheerplan wegen.
Beleidskaders
Beleidsplan
Beheerplan
Het beleids- en beheerplan onderhoud wegen zijn daarmee sterk afhankelijk van beleidskaders die in wetgeving en andere beleidsplannen zijn verwoord. Het beleidsplan onderhoud wegen gaat echter alleen over wegen in beheer van gemeente Sliedrecht en bevat geen visie op de openbare ruimte waarin op overige beleidsvelden afwegingen worden gemaakt. Door het toepassen van een maatregeltoets wordt in Sliedrecht een pragmatische werkwijze voor integraliteit tussen de beheerdisciplines bereikt.
Door de raad worden beleidskaders en het beleidsplan onderhoud wegen kaderstellend vastgesteld. Het beheerplan onderhoud wegen 2015-2020 is het door het college gehanteerde uitvoeringsdocument dat gebaseerd is op deze kaderstellende nota’s.
6
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
2.2
College uitvoeringsprogramma “gewoon doen”
In 2014 is het college uitvoeringsprogramma (CUP) voor de bestuursperiode 2014-2018 vastgesteld. Op de relevante thema’s uit het CUP sluiten we met dit beleidsplan aan, deze zijn de volgende:
2.3
Communicatie en participatie (zie 2.5) (Regionale) samenwerking (zie 2.6) Duurzame ontwikkeling (zie 2.7) Basisniveau voor beheer en onderhoud openbare ruimte (zie 2.8) Bereikbaarheid Bereikbaarheid is vooral een zaak van het Verkeersbeleidsplan, maar in de praktijk zal ook door middel van een goede afstemming van werken in Sliedrecht (bijvoorbeeld afsluitingen van wegen) bereikbaarheid in het bestaande wegennetwerk georganiseerd worden. In het bijzonder zal de afstemming met hulpdiensten gegarandeerd zijn. Borging van afstemming is geïntegreerd in de werkprocessen beheer en uitvoering.
Wet‐ en regelgeving
De Wegenwet vereist van de beheerder een ‘goed rentmeesterschap’. Dit betekent dat de beheerder ervoor moet zorgen dat het kapitaal dat in de wegen is geïnvesteerd, in stand blijft door het tijdig plegen van onderhoud. Het betreft hierbij voornamelijk technisch beheer. De Wegenverkeerswet stelt dat de wegbeheerder er naar streeft om maatregelen te nemen die de veiligheid van de weggebruiker en de functionaliteit van de wegen waarborgen. Het gaat hierbij vooral om functioneel beheer. Het wegenbeheer heeft een aantal raakvlakken met het milieu. Zo regelen de Wet Milieubeheer, de Regeling nadere voorschriften Asbestwegen en het Besluit Bodemkwaliteit welke stoffen mogen worden toegepast en welke voorwaarden aan het gebruik zijn gesteld. Vooral het Besluit Bodemkwaliteit is een voor het wegenbeheer ingrijpende wettelijke regeling. Het Besluit Bodemkwaliteit heeft als doel vervuiling van de bodem en het oppervlaktewater te voorkomen. Het besluit stelt een aantal voorwaarden aan het (her)gebruik van wegenbouwmaterialen. De stringente eisen die het besluit stelt aan de mogelijkheden tot hergebruik inclusief de benodigde onderzoeken, kunnen leiden tot kostenverhoging van aanleg en beheer van wegen. Zo is één van de bepalingen in het Besluit Bodemkwaliteit waarmee de wegbeheerder direct mee te maken heeft, dat teerhoudend asfalt sinds 1 januari 2001 onder hetzelfde regime valt als alle andere bouwstoffen. Er geldt geen saneringsplicht voor teerhoudend asfalt. Zolang dit blijft liggen, niet wordt opgepakt of bewerkt zijn er geen problemen ten aanzien van het besluit Bodemkwaliteit. De gemeente Sliedrecht heeft daarover al eerder de code duurzaam wegbeheer vastgesteld (zie 2.4).
7
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
Vanuit het Nieuwe Burgerlijk Wetboek kan de beheerder van de weg aansprakelijk gesteld worden voor schade die iemand lijdt als gevolg van gebreken aan de weg. Dit betekent dat een preventief onderhoudsbeleid, een goede klachtenregistratie, regelmatige inspecties volgens landelijk erkende methoden en een geactualiseerd systeem van rationeel wegbeheer onontbeerlijk zijn om aan te tonen dat er gedegen wegenbeheer wordt toegepast.
2.4
Beleidskaders
De door het bestuur vastgestelde beleidskaders, vormen de kaders waarin de wijze van beheer op lange termijn (langer dan 5 jaar) is vervat. In deze paragraaf wordt de balans op gemaakt van de gerelateerde beleidsthema’s en plannen. Beleidsplan onderhoud wegen 2010-2014
Het voorkomen van kapitaalsvernietiging Kapitaalsvernietiging wordt veroorzaakt door onderhoudsmaatregelen uit te stellen op asfaltwegen waardoor in de toekomst zwaardere en daarmee duurdere maatregelen noodzakelijk zijn. Het voorkomen van te grote hoogteverschillen met betrekking tot toegankelijkheidseisen Dit geldt met name voor woningen en garages die op de rijweg aansluiten in zettinggevoelige gebieden. Het voorkomen van schadebeelden waarbij het risico van schadeclaims van toepassing is Maatgevend voor de aanpak is de inventarisatie op basis van de inspectieresultaten, het toezicht en het meldingensysteem van de servicelijn.
Actieplan omgevingslawaai Het actieplan beschrijft de maatregelen die nodig zijn om omgevingslawaai zo veel mogelijk te reduceren. Het betreft hoofdzakelijk het toepassen van diverse soorten stille wegdekverhardingen op wegen die hiervoor in aanmerking komen. Er is ook aangegeven wat dit voor gevolgen heeft voor het beheer van deze verhardingen. Het plan is echter zonder budgettering vastgesteld. Daarmee is er wel het risico ontstaan dat er onvoldoende budget beschikbaar is om tot uitvoering te komen.
Code Duurzaam Wegbeheer In dit collegebesluit van 24 april 2012 wordt beschreven dat bij werken waar teerhoudend asfalt vrijkomt voorgeschreven wordt dat: Teerhoudend asfalt selectief dient te worden verwijderd. Vrijkomend teerhoudend materiaal thermisch wordt gereinigd. In de administratie een controlespoor wordt opgenomen waaruit blijkt dat het materiaal ook daadwerkelijk is afgegeven bij een thermische reinigingsinstallatie.
8
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
Omdat niet bekend is welke wegen in het verleden voorzien zijn van teerhoudend asfalt, wordt als vuistregel aangehouden dat de wegen van voor 1993 extra moeten worden gecontroleerd op de aanwezigheid van teerhoudend asfalt. Er wordt echter geen extra onderhoudsbudget in dit plan opgenomen voor de meerkosten voor het afvoeren en bewerken van teerhoudend asfalt tenzij expliciet is vermeld dat deze kosten wel zijn bepaald.
Kaderstellende nota's beheer openbare ruimte Het beheer van wegen heeft raakvlakken met andere taakvelden in de openbare ruimte. Het onderhoud van wegen is, naast het beheer en onderhoud van riolering, veelal de initiatiefnemer van onderhoudsactiviteiten in de openbare ruimte. Bij het beheer van wegen is het daarom ook zaak om op de hoogte te zijn van de kaderstellende nota’s van de overige taakvelden van beheer. Een aantal van deze taakvelden hebben, vergelijkbaar met onderhoud van wegen, een voorziening voor investeringen in de openbare ruimte. Relevante voorzieningen beheer openbare ruimte zijn: -Voorziening buitengewoon onderhoud Plantsoenen -Voorziening onderhoud speelvoorzieningen -Voorziening onderhoud riolering -Voorziening onderhoud bruggen -Voorziening onderhoud openbare verlichting Daarnaast zijn er raakvlakken met diverse plannen van andere teams en externe organisaties waarop moet worden afgestemd.
2.5
Communicatie en participatie
De gemeente Sliedrecht wil in de bestuursperiode 2014-2018 haar burgers en bedrijven consulteren en samen met hen op zoek gaan naar goed burgerschap. De wegen van Sliedrecht zijn daarbij een wezenlijk onderdeel van de leefomgeving van deze burgers en bedrijven. Sliedrecht realiseert zich wel dat wegenbeheer een bepaalde vakexpertise vereist en zal daarom vooral daar waar er sprake is van integrale werken actief op zoek gaan naar wat de bewoners en bedrijven voor wensen hebben op het gebied van inrichting. Daar waar sprake is van regulier onderhoud richt zij zich vooraf tot een goede informatie en afstemming. Het proces van beheer is afgestemd op deze twee pijlers van communicatie. Daar waar zich burgerinitiatieven voordoen zal de gemeente maatwerk toepassen. Wat betreft participatie zal bij het beheer van wegen vooral in de praktijk het operationeel afwegingskader uit bijlage 3 van de kadernota “Ruimte voor burgerparticipatie” worden gehanteerd (zie http://www.sliedrecht.nl/beleid-enregelgeving/bestuur-en-dienstverlening/beleidsdocumenten ). In het verlengde van het CUP 2014-2018 wordt een basisniveau van onderhoud aangeboden (zie 2.8). Als burgers meer willen dan zijn er mogelijkheden met behulp van deze checklist in het kader van participatie (bijvoorbeeld adoptie).
9
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
2.6
(regionale)Samenwerking
De gemeente Sliedrecht wil haar positie in de regio Drechtsteden sterk verankeren en zal, binnen de ruimte die de raad biedt, kansen aangrijpen om in de samenwerking te participeren. Er wordt ook binnen de gecoördineerde inkoop in het Drechtstedenverband een nieuw beheersysteem gezamenlijk aanbesteed. Uniformiteit in systematiek ligt hierbij aan de basis voor de samenwerking. Daarnaast biedt het project de mogelijkheid om activiteiten rondom het beheersysteem (inspecteren, muteren en genereren van informatie) binnen de Drechtsteden centraal te organiseren in plaats van dit door derden te laten doen. Het voordeel daarvan is dat kennis in de regio blijft, processen beter geborgd kunnen worden en leergeld niet opnieuw wordt betaald omdat deze activiteiten routinematig worden opgepakt. Binnen het team Infra en Groen heerst de voorkeur om het actueel houden van het beheersysteem in de Drechtsteden onder te gaan brengen. Ook op andere vlakken zoals uitvoering liggen kansen in de Drechtsteden. Door werkprocessen eenduidig in te richten kunnen collega’s eenvoudiger worden uitgewisseld en gebruik gemaakt worden van elkaars kennis en ervaring. Voorbeeld hiervan is een gezamenlijk onderhoudsbestek in de vorm van een overeenkomst met open posten. Op dit moment werken de gemeentes nog op verschillende methoden. Door dit gezamenlijk op te pakken kan mogelijk voordeel gehaald worden.
2.7
Duurzame ontwikkeling
Er zijn diverse asfalt- en elementenmaterialen beschikbaar die bij lagere snelheden het bandengeluid van het gemotoriseerd verkeer kunnen reduceren. Hiermee kan de geluidsbelasting op gevels van woningen en andere bebouwing worden verminderd. Tot 30-50 km/u overheerst vaak het motorgeluid, daarboven het bandengeluid. De te bereiken geluidreductie is in de orde van 3-4 dB(A). Een reductie van 3 dB(A) betekent een halvering van het geluidniveau. Als uitgangspunt van het beleid worden op bepaalde type wegen geluidreducerende deklagen toegepast. Geluidsreductie versus de asfaltkwaliteit en -levensduur moet echter wel in verhouding staan. Overlast en milieubelasting van werk in uitvoering moeten ook worden meegewogen. In bepaalde gevallen zal daarom een afweging worden gemaakt voor minder geluidsreductie, maar een langere levensduur. Zie verder actieplan omgevingslawaai. In het kader van Duurzaamheid dient bij beheer en onderhoud van wegen zorgvuldig te worden omgegaan met energie, materialen, leefomgeving, natuur, landschap en water. Om invulling te geven aan duurzaamheid bij wegbeheer kan bij voorkeur gebruik worden gemaakt van het Nationaal Pakket Duurzaam Bouwen in de GWW-sector van het CROW of het programma Duurzaam Inkopen van Agentschap NL ten aanzien van de productgroep wegen. Een aantal duurzame aspecten bij wegbeheer zijn: Besparing op energie en CO 2 -uitstoot (bijvoorbeeld door toepassing van energiearm asfalt). Duurzaam materiaalgebruik (bijvoorbeeld hergebruik van oud asfalt in nieuw asfalt of te kiezen voor betonstraatstenen met betongranulaat als toeslagmateriaal in plaats van grind. Reductie van geluid (bijvoorbeeld door te kiezen voor een geluidarm wegdek). Afvoer van afstromend wegwater (bijvoorbeeld een waterdoorlatende constructie).
10
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
2.8
Kwaliteitsniveau
In het College Uitvoeringsprogramma 2014-2018 wordt uitgesproken dat Sliedrecht veel waarde hecht aan het behouden van een basisniveau van beheer in de openbare ruimte. Bij het onderhoud aan wegen is in het beleidsplan 2010-2014 besloten als uitgangspunt voor wegbeheer te nemen: onderhoud op B(asis)niveau zodat er geen kapitaalvernietiging plaatsvindt. In het voorliggend beleidsplan wordt voortgeborduurd op dit uitgangspunt. Het beeld buiten voldoet aan dit niveau en budgettering van onderhoud wegen is hierop afgestemd. Dit niveau komt overeen met de richtlijnen die worden beschreven in de CROW publicatie 147. Dit basisniveau wordt omschreven als: BASIS (kwaliteitsniveau B) Veiligheid: minder veilig, geeft geen aanleiding tot ongelukken. Schade beelden: in beperkte mate. Comfort: neemt op plekken af. Kan hinderlijk zijn voor de fietser. Reparaties: uitgevoerde reparaties zijn duidelijk zichtbaar. Schadeclaims: weinig kans op gegronde schadeclaims. Kapitaalvernietiging: nihil.
2.9
Afwegingskader (maatregeltoets)
De beschikbare middelen worden in basis bepaald met behulp van het beheersysteem. Daarna vindt er een budgetplanning plaats, waarbij bekeken wordt of de basisplanning binnen de beschikbare middelen kan worden gerealiseerd. Vervolgens vindt er een maatregelentoets plaats, waarbij bekeken wordt in welke mate de maatregelen uit de basisplanning noodzakelijk zijn en wordt een beleidsafweging gemaakt. De afweging van prioriteiten is hierbij als volgt: 1. Lopende verplichtingen worden nagekomen. De gemeente Sliedrecht vindt het belangrijk om betrouwbaar te zijn. Daar waar vooraf afspraken zijn gemaakt om wegen in een bepaald planjaar op te pakken, zullen we dat ook doen. Dergelijke afspraken zijn vooraf met betrokken partners (bijvoorbeeld woningstichting, WSRL, provincie ZH) of burgergroepen gemaakt. Ook interne afspraken bij projectontwikkeling of integraal beheer (wegen, riolering, groen etc. = “werk met werk” maken) vallen onder deze afspraken. 2. “Goed” wegbeheer wordt geoptimaliseerd De gemeente Sliedrecht hanteert de landelijke uitgangspunten van het CROW als de norm voor het wegbeheer. De gemeente Sliedrecht streeft daarbij niet naar de hoogst haalbare kwaliteit, want voldoende is goed genoeg. Van belang is voor ons dat vooral de bereikbaarheid gegarandeerd blijft. Indien er toch keuzen gemaakt moeten worden hebben primaire wegen voorrang op secundaire wegen. Er wordt ook gekeken wanneer er voor het laatst groot onderhoud is uitgevoerd. 3. Kapitaalvernietiging wordt voorkomen De gemeente Sliedrecht verspilt liever geen geld. Indien niet tijdig wordt ingegrepen op het herstellen van asfaltschade ontstaat het risico op een zwaardere en dus duurdere maatregel in de toekomst. Bij elementenverharding komt dit fenomeen niet voor. Herstel van asfalt gaat daarom dus voor het herstellen van elementenverhardingen.
11
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
4. Duurzame ontwikkeling wordt gestimuleerd De gemeente Sliedrecht past duurzaam wegbeheer toe. Daar waar zich kansen voordoen wordt gekozen voor een duurzame oplossing. Indien er sprake is van teerhoudend asfalt zal dit op de daartoe gepaste werkwijze verwijderd en verwerkt worden. 5. Toegankelijkheid van erven wordt gegarandeerd De gemeente Sliedrecht wil buitensporige zettingen oplossen. Het gaat daarbij vooral om de aansluitingen van woningen en garages aan de weg en gegarandeerde erf toegang. Esthetische afwegingen (zoals blootliggende funderingen) vallen hier niet onder. 6. Het actieplan omgevingslawaai wordt toegepast Daar waar bekend is dat de geluidsbelasting op woningen onder druk staat zullen geluidsreducerende maatregelen getroffen worden. De saneringskaarten van de omgevingsdienst ZHZ uit 2013 zijn daarbij het uitgangspunt. Geluidsreductie versus de asfaltkwaliteit en levensduur moet daarbij echter wel in verhouding staan.
12
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
HOOFDSTUK 3 Areaal
3.1
Areaal verhardingen
Het wegennet in de gemeente Sliedrecht bestaat uit 226 wegen onderverdeeld in 523 wegvakken en 3470 wegvakonderdelen (bijvoorbeeld hoofdrijbaan, trottoir, parkeerplaats, enz.) met een totale oppervlakte van 1.079.959 m2.
Verhardingssoort Asfalt Elementen Cementbeton Half- onverhard / overige Totaal
M2 2009 177.790 810.500 90 2.510 990.890
M2 2013 233.798 844.002 1.401 758 1.079.959
In vergelijking met 2009 (990.890 m2) is het totale areaal met 89.069 m2 toegenomen (dit is gelijk is aan 8,9%). Dit is onder andere het gevolg van uitbreiding Baanhoek-West en verbetering van de database. Op basis van de databasegegevens zijn met het beheersysteem overzichten te genereren omtrent de aard en omvang van het wegennet. Deze gegevens kunnen ook worden gevisualiseerd in themakaarten van het gebied.
13
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
HOOFDSTUK 4 Financiën
4.1
Inleiding Financiën
Met behulp van de database uit het wegenbeheerprogramma is doorgerekend wat de technische onderhoudsbehoefte voor de periode (2015 t/m 2019) is. Daarnaast is voor de periode na 2019 een globale doorrekening gemaakt. De gehanteerde eenheidsprijzen zijn op het landelijke prijspeil van 2013 en bestaan uit een m2 prijs waarbij er vanuit wordt gegaan dat de verharding in technische nieuwstaat en op oorspronkelijke aanleghoogte wordt gebracht. Deze prijs is exclusief 21% btw en 20% aan Voorbereiding, Advies en Toezicht (VAT), rehabilitaties en/of herinrichting.
4.2
Vooraf gepland onderhoud
Het betreft hierbij vooraf gepland onderhoud op basis van gemaakte afspraken met betrokken partners bij bijvoorbeeld projectontwikkeling en/of integraal beheer maatregelen zoals rioleringswerkzaamheden (zie stap 1 uit maatregeltoets, paragraaf 2.9). In het beheersysteem worden deze “opgelegde maatregelen” genoemd. Dit geplande onderhoud is als een vast gegeven in de voorziening onderhoud wegen opgenomen.
4.3
Budgetplanning en maatregeltoets
Aan de hand van het netto beschikbare budget is een budgetplanning gemaakt om te bepalen of de huidige dotatie aan de voorziening wegen wel of niet toereikend is. Bij de budgetplanning is ook rekening gehouden met de opgelegde maatregelen uit het vooruit geplande onderhoud. De eventuele gevolgen van verschuivingen in de tijd worden voor de komende 5 jaar zichtbaar gemaakt. Indien er niet voldoende financiële middelen zijn, zal het systeem op basis van de eerder genoemde prioriteiten wegvakonderdelen in de tijd gaan verschuiven tot na de geplande periode van 5 jaar. Bij deze planning bepaalt het systeem welke wegvakonderdelen in de tijd dienen te worden verschoven. Dit gebeurt volgens een door het CROW voorgeschreven beslissingsmethodiek (publicatie 147). Van de wegvakonderdelen die buiten de planperiode (1-2 of 3-5 jaar) verschoven worden, wordt de onderhoudsmaatregel verzwaard omdat de schade in de tijd volgens een gedragsmodel toeneemt.
14
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
Dit wordt ook wel kapitaalsvernietiging genoemd. Kapitaalsvernietiging treedt volgens deze systematiek alleen op bij asfaltverhardingen. Dit kan verholpen worden door alle geplande asfaltmaatregelen in het eerste planjaar uit te voeren. In het geval van de gemeente Sliedrecht worden door een tekort aan budget, als gevolg van ingeplande (opgelegde) maatregelen, maatregelen uitgesteld waardoor er een theoretische kapitaalsvernietiging optreedt van € 512.555. Dit komt omdat er, door het doorschuiven van maatregelen, in de jaren erna zwaardere en daarmee duurdere maatregelen nodig zijn om alsnog de kwaliteit te herstellen. Omdat kapitaalsvernietiging ongewenst is, is conform de beleidsafweging uit paragraaf 2.9 hiervoor de maatregeltoets toegepast en zijn met behulp het afwegingskader werkzaamheden dermate verschoven dat asfaltwegen geen kapitaalsvernietiging meer kennen. Asfaltwegen zijn daarbij naar voren gehaald en diverse maatregelen bij elementenverharding opgeschort. Daar waar nodig worden maatregelen uitgevoerd door geregeld klein onderhoud te plegen. Het vrijkomende budget van deze werkwijze wordt gereserveerd voor meer ingrijpende maatregelen (mogelijk reconstructie). Vanuit deze doorrekening met de maatregeltoets is duidelijk geworden dat in de periode 2015-2020 minder geïnvesteerd zal worden in grote maatregelen op wegen. In plaats daarvan zal meer onderhoud plaats vinden in de vorm van reparaties aan wegvakken. Met de huidige storting in de voorziening en het toepassen van de maatregeltoets is het mogelijk om in de komende 10 jaar het beheer van de wegen op het basisniveau B op orde te houden. Er zal wel op onderdelen van elementenverharding incidenteel een beeld van kwaliteit C ontstaan. Dit is geheel in lijn der verwachting van het beleid 2010-2014.
15
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
HOOFDSTUK 5 Conclusies en aanbevelingen
5.1
Conclusies
Kwantiteit 1. Het wegennet in de gemeente Sliedrecht bestaat uit 226 wegen onderverdeeld in 523 wegvakken en 3.470 wegvakonderdelen (bijvoorbeeld hoofdrijbaan, trottoir, parkeerplaats, enz.) met een totale oppervlakte van 1.079.959 m2. 2. Het areaal is ten opzichte van 2009 met 8,9% toegenomen met een totaal van 89.069 m2.
Kwaliteit 3. In vergelijking met 2009 is de kwaliteit nagenoeg hetzelfde gebleven. Er zijn marginale verschuivingen. 4. Echter de algehele kwaliteit blijft iets onder de gewenste CROW-norm. Dit is vergelijkbaar met een IBOR-beeldkwaliteit B met hier en daar een beeld op C-kwaliteit. 5. Dit beeld ligt geheel in de lijn der verwachting van het beleid 2010-2014.
Meerjarenplanning en begroting 6. Uit de berekeningen blijkt dat er voor de totale planperiode van 5 jaar voldoende middelen zijn gereserveerd. 7. Door met werkzaamheden te schuiven en meer in te zetten op klein onderhoud bij elementenverharding wordt ongewenste kapitaalvernietiging voorkomen en ontstaat er geen negatief saldo op de voorziening onderhoud wegen. 8. Omdat er de komende periode minder ingezet wordt op projecten en meer op het herstellen van wegvakken en klein onderhoud, zijn de mogelijkheden van het “meeliften” van andere vakdisciplines wel kleiner. 9. Het lange termijn budget (10 jaar), welke m.b.v. een cyclische planning is berekend, bedraagt € 1.007.988. Dit budget zal na 2019 naar schatting nodig zijn om het areaal op het CROW-kwaliteitsniveau B (en bij elementen soms C) te krijgen / te houden. 10. De storting in de voorziening onderhoud wegen is op de lange termijn beperkt maar toereikend om de komende 10 jaar de kwaliteit van de verharding nagenoeg op het CROW-kwaliteitsniveau te houden.
16
Beleidsplan wegen 2015-2025 Gemeente Sliedrecht
Auteur: Geaccordeerd: Versie: Datum:
D.A. Goossen (PRIM Adviesbureau) Leen de Jong (gemeente Sliedrecht) definitief 15 oktober 2014
17
14 FYS - Begroting voor 2015 van de GR GEVUDO 1 ab - Begroting voor 2015 van de GR GEVUDO.pdf
Aan de leden van de gemeenteraad Sliedrecht
Datum 6 november 2014
Hierbij bieden wij u bijgevoegde stukken aan voor: besluitvorming zienswijze ex art. 160, lid 2 van de Gemeentewet kennisname Geheimhouding op grond van de Wet openbaarheid van bestuur n.v.t. bijlage
Bijlagen 2
Ons kenmerk Zaaknr. 1306002
B&W besluit 4 november 2014
Portefeuillehouder G.J. Visser-Schlieker
Fatale termijn nee diversen Fysiek en Economie Onderwerp
Begroting voor 2015 van de GR GEVUDO
Wat wordt gevraagd
Geen zienswijze in te dienen
Toelichting
De raad wordt jaarlijks in de gelegenheid gesteld zienswijzen te geven op de begrotingen van de gemeenschappelijke regelingen waarin Sliedrecht deelneemt. Wij leggen sinds 2013 alle begrotingen in één keer aan u voor. Zoals u in het voorjaar heeft kunnen lezen was de GEVUDO te laat met het vaststellen van de ontwerpbegroting. Bij deze leggen wij u het besluit voor om geen zienswijze in te dienen op de begroting.
Bijgaande stukken
Raadsvoorstel en concept raadsbesluit met de volgende bijlagen: 1. Aanbiedingsbrief GEVUDO, met concept begroting 2015 2. Brief van het college aan de GR GEVUDO
Ambtelijk contactpersoon
van Waveren Tel. nr. 06-14367390
Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, De secretaris, De burgemeester,
drs. C.A. de Haas MBA
drs. A.P.J. van Hemmen
2 rv - Begroting voor 2015 van de GR GEVUDO.pdf
Raadsvoorstel Aan de raad van de gemeente Sliedrecht
Zaaknummer: 1306002
Sliedrecht, 4 november 2014
Onderwerp: Begroting voor 2015 van de GR GEVUDO
Beslispunten 1. Geen zienswijze in te dienen op de begroting 2015 van de GR GEVUDO Samenvatting Met dit besluit geeft u aan geen inhoudelijke opmerkingen te willen plaatsen bij de begroting van de GR GEVUDO. Inleiding De raad wordt jaarlijks in de gelegenheid gesteld zienswijzen te geven op de begrotingen van de gemeenschappelijke regelingen waarin Sliedrecht deelneemt. Wij leggen sinds 2013 alle begrotingen in één keer aan u voor. Zoals u in het voorjaar heeft kunnen lezen was de GEVUDO te laat met het vaststellen van de ontwerpbegroting. De GR voldoet daarmee niet aan de wettelijke verplichting en loopt het risico door de provincie onder preventief financieel toezicht gesteld te worden. De eerdere intentie van de GEVUDO om geen zienswijzenprocedure te doorlopen week te ver af van de bestaande regels, waardoor alsnog aan alle deelnemende gemeenten wordt gevraagd de begroting te beoordelen. Daarmee wordt – naar verwachting – een onder toezichtstelling voorkomen. Beoogd effect De begroting van de gemeenschappelijke regeling is (net als voor de gemeente) een bepalend moment in de bestuurlijke jaarcyclus. Door daar een zienswijze op in te dienen kunt u richting geven aan de regeling. De GEVUDO voert de opgedragen taken conform afspraak uit. Wij zien geen aanleiding daar inhoudelijk nader op te sturen. Argumenten 1.1 De begroting geeft geen aanleiding om een inhoudelijke zienswijze in te dienen Ook de andere deelnemende gemeenten hebben – voor zover ons tot nu toe bekend – enkel procesmatig gereageerd of besloten geen zienswijze in te dienen. Kanttekeningen Kaderstellende en controlerende aspecten t.b.v. de gemeenteraad, uitgesplitst in: Financiële kaders De financiële effecten zijn verwerkt in de begroting.
Wettelijke en Beleidskaders, eventueel inhoudelijke/ruimtelijke kaders De mogelijkheid tot het indienen van zienswijzen bestaat op grond van de Wet gemeenschappelijke regelingen. Alle GR’en moeten op grond hiervan vóór 15 juli hun begroting
-2vaststellen en daarvoor de gemeenteraden gedurende zes weken in de gelegenheid stellen een zienswijze te geven. In de Nota Verbonden partijen heeft de gemeenteraad het college opdracht gegeven om zienswijzen voor te bereiden.
Tijdspad, monitoring en evaluatie mb.t. voorgesteld raadsbesluit Het college heeft bijgaande brief aan de GEVUDO gestuurd. Mocht uw raad besluiten toch een zienswijze in te dienen zullen wij GEVUDO daar uiteraard zo spoedig mogelijk van in kennis stellen.
Communicatie Vervolg -
Eerdere besluiten/behandeling raad In uw vergadering van 16 juni heeft u besloten over de zienswijzen op de begrotingen van de overige gemeenschappelijke regelingen.
Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, De secretaris, De burgemeester,
drs. C.A. de Haas MBA
drs. A.P.J. van Hemmen
Bijlage(n): 1. Conceptbegroting en concept raadsbesluit Begroting voor 2015 van de GR GEVUDO 2. Brief van het college aan de GR GEVUDO
3 rb - Begroting voor 2015 van de GR GEVUDO.pdf
Concept Raadsbesluit
zaaknummer: 1306002 Onderwerp: Begroting voor 2015 van de GR GEVUDO
De raad van de gemeente Sliedrecht; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 28 oktober 2014;
Besluit: 1. Geen zienswijze in te dienen op de begroting 2015 van de GR GEVUDO
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Sliedrecht op
De griffier,
De voorzitter,
……
drs. A.P.J. van Hemmen
4 by - Aanbiedingsbrief GEVUDO, met concept begroting 2015.pdf
JIJKI1 °111181 ij0!!!
GEVUDO Gemeenschappelijke Regeling
GSD
02.07.2014
Aan het college van burgemeester en wethouders van de deelnemende gemeenten in de Gemeenschappelijke regeling GEVUDO
0056
gse Plams-c" cf2
Uw kenmerk
Ons kenmerk SBC/1244775
Datum 27 juni 2014
Onderwerp Ontwerp-begroting 2015
Bijlage(n) 1.
Behandeld door/tel.nr. P.H.F. Kennedie 078 770 41 54
Geacht college, Hierbij berichten wij u dat per 19 juni 2014 het dagelijks bestuur v an onze Gemeenschappelijke regeling bestaat uit: J. Mos, (Dordrecht) voorzitter qq conform de Regeling H. Mirck (Zwijndrecht) H. Akkerman (Giessenlanden, pv. voorzitter en tevens commissaris NV HVC) A. Rijsdijk (Gorinchem)
Bijgaand zenden wij u, conf orm artikel 21 van onze gemeenschappelijke regeling, de ontwerp-begroting 2015 en de meerjarenbegroting tot en met 2018. De ontwerp-begroting is op 19 juni jl. in het Algemeen Bestuur besproken. Bij de planning v an de vergaderdata 2014 is onv oldoende rekening gehouden met de gemeenteraadsverkiezingen en de effecten daarvan v oor het nemen v an besluiten ov er onze regeling. Formeel wordt deze begroting te laat aan u aangeboden. Anderzijds brengen wij u onder de aandacht dat de begroting slechts uit twee ov erzichtelijke componenten bestaat: Betaling v an de geraamde beheers-en advieskosten uit de opbrengst van de garantieprov isie HVC (C32.000) Doorbetaling van het restant v an de garantieprovisie aan de deelnemers (naar schatting C 1.068.000) W ij v erzoeken u de ontwerp-begroting voor het geven v an zienswijzen v oor te leggen aan uw gemeenteraad. De begrotingsbehandeling v an Gev udo willen wij los beschouwen van de wijze v an inv ulling van het aandeelhouderschap HVC. Hierov er wordt u per separate brief geïnformeerd. Nadat de deelnemers v an de regeling het besluit hebben genomen als gev oelen uit te beginsel via een schriftelijke ronde onder de AB-leden in september overgegaan worden tot v aststelling van de begroting 2015. Slechts indien de begroting op basis van de ontvangen reacties wezenlijk wijzigt zal een extra AB georganiseerd worden.
Gemeenschappelijke Regeling, GEVUDO
p/a Postbus 166, 3300 AD DORDRECHT
t 078 770 3010
De openbare v ergadering van het AB v an 19 juni 2014 geldt als de openbare vergadering, zoals bedoeld in artikel 7.
Hoogachtend Dagelijks
u r u er n ee n s c n a p p e l u i c e r eg el i n g
evusisIg
-%2fi
.F. Kennedie secretaris
voorzitter
GEVUDO Gemeenschappelijke Regeling
BESLUIT Het Algemeen Bestuur van de Gemeenschappelijke Regeling GEVUDO; Bijeen in de openbare vergadering v an 19 juni 2014; Overwegende dat op grond van artikel 9 lid 1 en 2 van de Regeling het Algemeen Bestuur de leden van het Dagelijks Bestuur uit zijn midden dient aan te wijzen:
BESLUIT: A. de v olgende AB-leden als leden van het Dagelijks Bestuur aan te wijzen: 1 H. Akkerman 2 A. Rijsdijk 3 H. Mirck
(tevens v ice-v oorzitter)
B. De vertegenwoordiging van Gev udo in de aandeelhoudersvergaderingen van NV HVC binnen het Dagelijks Bestuur te regelen. de secret V
de v oorziker -
P.H.F. Kennedie
Mos----
la
Begroting Gemeenschappelijke Regeling
Gevudo 2015
In h o ud s o pg a v e Algemene inleiding .............................................................................................................................. 3 Doel van de regeling ........................................................................................................................... 3 Bestuurlijke organisatie ..................................................................................................................... 3 A. BELEIDSBEGROTING 1. Programmaplan ............................................................................................................................ 5 2. Paragrafen ..................................................................................................................................... 6 B . FINANCIËLE BEGROTING 1. Overzicht van baten en lasten ................................................................................................. .8 2. Uiteenzetting van de financiële positie ................................................................................... 9 3. Meerjarenraming .......................................................................................................................... 9 C. VASTSTELLING ............................................................................................................................ 10
Gemeens chappelijke Regeling G evudo
Begroting 2015
Algem ene inleiding Voor u ligt de Begroting 2015 van de gem eenschappelijke regeling "Gem eenschappelijke Vuilverwerking Dordrecht en Om streken" (Gevudo). Gevudo bezit 529 aandelen van de N.V. Huisvuilcentrale Noord-Holland (hierna: HVC) te Alkm aar en behartigt en coördineert de aandeelhoudersbelangen van de deelnem ende gemeenten richting HVC. In de exploitatiebegroting is het voorlopige resultaat van het voorgaande jaar verwerkt. De begroting om vat tevens een m eerjarenram ing en een prognose van de financiële positie. De begroting is opgesteld conform de richtlijnen van het Besluit Begroting en Verantwoording Provincies en Gemeenten (BBV). Voor 2015 wordt een sluitende exploitatie geraam d. Daarmee wordt de stand van de
Doel van d e regeling De gemeenschappelijke regeling bestaat uit de gem eenten Alblasserdam ;Dordrecht; Giessenlanden; Gorinchem; Hardinxveld-Giessendam; Hendrik-Ido-Am bacht; Leerdam; Molenwaard; Papendrecht; Sliedrecht; Zederik en Zwijndrecht. Form eel doel van de regeling is -sa m en gevat - d e sam enwer kin g t er behar tig in g v an de belangen van het o p milieuhygiënisch vera ntwo orde wij ze v erwerken van huishoudelijke afvalstoffen en andere categorieën van afvalstoffen afkomstig uit d e Drechtst eden en de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden. Waar de gemeenschappelijke regeling in het verleden daadwerkelijk actief was in het verzam elen en verwerken van huishoudelijk afval wordt het doel uitsluitend verwezenlijkt door het beheren van aandelen in het kapitaal van HVC en het partij zijn bij overeenkomsten tussen de aandeelhouders van HVC. Omdat Gevudo aandeelhouder is, is het tevens via Gevudo invullen van de klantrelatie met HVC niet goed m ogelijk. De belangen kunnen tegenstrijdig zijn.
Bestuur De regeling kent drie bestuursorganen: - het algem een bestuur; - het dagelijks bestuur; - de voorzitter.
Algemeen bestuur Elke gemeenteraad vaardigt één collegelid af in het algemeen bestuur. Het algemeen bestuur kent 12 leden. De leden beschikken over een m eervoudig stemrecht. De voorzitter maakt deel uit van het bestuur. De vo or zi tter is h et li d da t d oo r de ra ad v an Dordrecht wordt aangewezen. Het totaal aantal stem men bedraagt 1.000. Het stem gewicht per lid wordt bepaald naar rato van de in de vijf jaar voorafgaande aan het jaar waarin een besluit wordt genom en bij de betreffende gem eenten in rekening gebrachte verwerkingskosten m et betrekking tot de door dan wel via de bemiddeling van het lichaam verwerkt huishoudelijk afval.
Dagelijks bestuur Het dagelijks bestuur wordt gevorm d door de voorzitter van het algemeen bestuur, alsmede door drie leden die door het algemeen bestuur uit hun midden worden aangewezen. Binnen het DB wordt een plaatsvervangend voorzitter gekozen. Er is mom enteel geen portefeuilleverdeling tussen de leden.
3
Pagina van 10
-4 Begroting 2015
Gemeens chappelijke Regeling G evudo
Het dagelijks bestuur bestaat per 19 juni 2014 uit: de heer 3. Mos (Dordrecht), voorzitter; de heer H. Mirck (Zwijndrecht) de heer H. Akkerman (Giessenlanden; plv. voorzitter, tevens comm issaris NV HVC) de heer A. Rijsdijk (Gorinchem) De vertegenwoordiging in de aandeelhoudersvergadering van NV HVC geschiedt binnen de kring van het Dagelijks Bestuur.
4
Pagina van 10
Gemeensc happelijke Regeling G evudo
A.
BELEIDSBEGROTING
1.
Pr o gr a m m a pl a n
Begroting 2015
1.1. Wat wil Gevudo bereiken? Gevudo heeft het karakter van een "houdstermaatschappij": zij voert zelf geen operationele taken op gebied van afval meer uit. Het participeren in HVC is een voorwaarde geweest voor overname van taken. Het beoogd maatschappelijke effect van het houderschap is derhalve beperkt. Gevudo kan echter haar invloed als aandeelhouder, onder meer in de Algemene Vergadering van Aandeelhouders, aanwenden wanneer over zaken wordt beslist die maatschappelijke en financiële belangen van de deelnemers in de gemeenschappelijke regeling raken. 1.2. Wat doet Gevudo daarvoor? Door middel van bestuursvergaderingen wordt contact onderhouden met de deelnemers in de gemeenschappelijke regeling. Gevudo vaardigt een vertegenwoordiger af naar de vergaderingen van aandeelhouders in HVC. Een ambtelijk team, samengesteld uit adviseurs van de gemeenten Dordrecht, Molenwaard en Gorinchem draagt zorg voor de advisering op vergaderstukken van HVC. Ook neemt dit team deel aan informatiebijeenkomsten van HVC. De operationele taken van Gevudo (secretariaat, financiën, post- en archiefzaken) worden verzorgd door de gemeente Dordrecht, in samenwerking met het SCD.
1.3.
Wat mag het kosten?
Onderstaande tabel is gebaseerd op de begroting 2015, zonder verdere indexeringen. Bijstellingen worden jaarlijks beschouwd. Oms chr ijv ing
Werkelijk
Bedragen x C 1.000
2013
20141
Lasten
1.107
1.130
1.100
Baten
1.073
1.130
1.100
Res ultaat voor bes temming
-34
0
Res ultaatbes temming
-34
Res ultaat na bestemming
0
0
20151
Beg rot ing 20161
20171
2018
1.100
1.100
1.100
1.100
1.100
1.100
0
0
0
0
-
-
-
-
0
0
0
0
I
De geraamde baten betreffen de verwachte provisie. Dividend van HVC is niet geraamd omdat de perspectieven van de onderneming niet op een uitkeringsmogelijkheid duiden. In de Gevudo-begroting wordt er van uitgegaan dat de beheerkosten worden betaald uit de garantstellingsprovisie HVC en dat daarna het overblijvende bedrag wordt uitgekeerd aan de gemeenten. 2.
Pa r ag r af e n
2.1. Lokale heffingen Deze verplichte paragraaf is voor onze gemeenschappelijke regeling niet van toepassing.
5
Pagina van 10
.« Begroting 2015
Gemeens chappelijke Regeling G evudo
2.2.
Weerstandvermogen en risico's
De weerstandcapaciteit wordt gevormd door de m iddelen waarover Gevudo beschikt om de mogelijke negatieve resultaten en de lopende risico's af te dekken. De operationele bedrijfsrisico's zijn door het afstoten van de stortplaats afgenom en tot nihil. W el zijn de volgende zaken van belang. De kaspositie van Gevudo zelf is nagenoeg nihil; mede als gevolg van de afroming van het eigen vermogen in voorgaande jaren.
Risico's 1.
Als gevolg teruglopend aanbod in te verbranden, door zowel de economische situatie als door de am bities van overheden om meer afval te scheiden, is er een toenem end financieel risico. Dit geldt m et name voor de dure verbrandingsinstallaties. HVC heeft in de praktijk ook te maken m et tegenvallers in projecten. Hoewel deze projecten niet altijd onder overheidsgaranties vallen m oet HVC wel ki:innen betalen. HVC levert ook energie; de marge op eigen productie is echt er s terk afhankelijk van wat de m arktprijzen doen. De GR staat naar rato van haar deelnam e in HVC garant voor het nakomen van de financiële verplichtingen die HVC is aangegaan; op basis van een m et aandeelhouders overeengekomen ballotageovereenkomst. Een eventuele aanspraak door een bank b etekent d an ook d at de deelnem ers daarin h un eigen aandeel dragen en deze zelf behoren te beschouwen bij de eigen risico's. Gevudo heeft imm ers zelf geen m ogelijkheid hiervoor.
Beheersing: HVC stuurt m omenteel financieel flink bij. HVC boekte in 2013 goede progressie m et haar bezuinigingsoperatie van 19 miljoen en heeft ook voorgenom en investeringen getem poriseerd. Dat komt ook om dat aandeelhouders alsnog paal en perk hebben gesteld aan de hoogte van de te garanderen leningen. Hierbij bestond geen limiet. Deze is bepaald op 670 miljoen. De BNG concludeerde vorig jaar dat m et de herij king van de strategie HVC o p korte en langere term ijn een goed financierbare organisatie zal zijn.
2. In 2007 is de stortplaats overgedragen aan HVC. Er is door Gevudo een vrijwaring gegeven aan HVC voor het geval de stortplaats (in 2015) niet door de Provincie in nazorg zou worden geaccepteerd als gevolg van onvolkomenheden van het beheer in de periode Gevudo. Vooralsnog is er een goedgekeurd nazorgplan en zijn er schriftelijke provinciale verklaringen waaruit blijkt dat het beheer op grond van de vergunning op orde is. Inm iddels heeft controle op afwikkeling plaatsgevonden en wordt gewacht op de formele bevestiging van acceptatie.
2.3.
Onderhoud kapitaalgoederen
Deze verplichte paragraaf is voor onze gemeenschappelijke regeling niet van toepassing.
2.4.
Financiering
Op grond van de W et Financiering Decentrale Overheden (FIDO) lichten wij een aantal zaken rondom de financiering toe. Kasgeldlimiet: De ruimte die overheidsorganisaties hebben om zaken met kort geld (rentetypische looptijd korter dan 1 jaar) te f inancieren, wordt begrensd door de zogenoemde kasgeldlim iet. Deze is bij ministeriële regeling bepaald als percentage van de totale lasten. Voor gemeenschappelijke regelingen is dit percentage bepaald op 8 ,2 . De kasgeldlim iet voor 2015 is vo or Gevu do d erh al ve 8, 2% v an C 1.100 mln. dus ca. C 90.000,-. Renterisiconorm: Op dit onderdeel worden geen risico's gelopen omdat Gevudo zelf geen langlopende financieringen heeft c.q. nodig heeft. Liquiditeitsrisico: Op dit punt wordt door Gevudo geen risico's gelopen. Gebruik van derivaten: Hiervan wordt geen gebruik gemaakt.
6
Pagina van 10
Gemeenschappelijke Regeling Gevudo
Begroting 2015
Uitzettingen/beleggingen: Als gevolg van uitkering aan de deelnemende gemeenten is geen overliquiditeit aanwezig. Gevudo voldoet aan de formele regelgeving ter zake van het schatkistbankieren.
2.5.
Bedrijfsvoering
De bedrijfsvoering van de gemeenschappelijke regeling beperkt zich voornamelijk tot het faciliteren van het eigen bestuur. In de exploitatiebegroting is dit ook zichtbaar.
Verbonden partijen Verwezen wordt naar 2.2.
7
Pagina van 10
Begroting 2015
Gemeens chappelijke Regeling G evudo
B.
FINANCIËLE BEGROTING
1.
Overzi cht va n bate n en l asten Real isa tie 2013 (v oo r lo p ig )
Oms chr ijv ing Bedragen x C 1
Beg ro ti ng 2015
Beg rot ing 2014
PERSONEELSLASTEN IZA voormalig pers oneel Sec retariaat, direc tie en adminis tratie
20.960
21.360
25.000
Subtotaal
20 .9 60
21 .3 60
25 .0 00
2.850
3.640
2.000
5000
5.000
-
-
-
ALGEMENE BESTUURS- EN BEHEERSKOSTEN Bes tuurskosten Acc ountantskosten
130
Bank- en rentekos ten
9324
Opsc honen archief Adviezen Arc hief /kantoorbenodigdheden
711
Divers e kosten
13 . 0 1 5
8.6 40
7.0 00
1.073.126
1.100.000
1.068.000
Subtotaal
1.0 73. 126
1.1 00 .0 00
TOTALE LASTEN
1.107.101
1.130.000
1.100.000
1.130.000
1.100.000
Subtotaal OVERIGE BEDRIJFSKOSTEN Uitbetaling garants tellings provisie/dividend Uitbetaling aan gemeenten
'
1. 06 8. 00 0
79
RENTEBATEN OVERIGE BEDRIJFSOPBRENGSTEN
1.073.126
Garantstellingsprovisie HVC Divers e baten
Subtotaal INCIDENTELE BATEN TOTALE BATEN
RESULTAAT VOOR BESTEMM ING Re s ul t a at b e st e m mi n g ( m u ta t i es r es e r ve s ) RESULTAAT NA BESTEM M ING
-
-
1. 07 3. 20 5
1. 13 0. 00 0
1. 10 0. 00 0
-
-
-
1.073.205
1.130.000
1.100.000
-33.896 -33.896
0
0 -
0
-
Toelichting
Uitgangspunten Voor 2015 is uitgegaan van de overeenkom st m et de gemeente Dordrecht voor de dienstverlening aan Gevudo. De verwachte provisie is iets verlaagd op basis van de uitkom sten 2013.
8
Pagina van 10
Gemeens c happelijke Regeling Gevudo
Begroting 2015
Dit resulteert in een per saldo iets lagere uitbetalingsmogelijkheid van de ontvangen provisie t.o.v. 2014.
2.
Uiteenzett ing van de financiël e positie
Voor dit onderwerp is het volgende relevant. Er wordt geen nieuw beleid voorzien waaraan afzonderlijke aandacht zou m oeten worden besteed. Er is geen sprake van investeringen. Derhalve kan deze paragraaf zich beperken tot de stand en het verloop van de reserves. Het aeproanosticeerd verloop van de reserve is als volat. Omschrijv ing
Ult imo 2013
Algemene bedrijf sreserve
26.351
3.
M uta ties Prognose 2 0 1 4 ult imo 2014 26.351
M uta ties Prognose 2 0 1 5 ult imo 2015 26. 351
M e e rj a r en r a m i n g
De meerjarenram ing is weergegeven in het program maplan. Uitgegaan wordt van een constant prijspeil voor 2015 en verder. Aangezien er geen nieuw beleid wordt voorzien, is de ram ing voor 2016-2018 gelijk aan de ram ing 2015.
9
Pagina van 10
Gemeens chappelijke Regeling G evudo
Begroting 2015
C. VASTSTELLING Nadat de deelnemers van de regeling het besluit hebben genom en als gevoelen uit te spreken om in te stem m en m et de jaarrekenin g 2013 en de begroting 2015 zal -bij wijze van uitzondering- in beginsel in september 2014 via een schriftelijke ronde onder de ABleden overgegaan worden tot vaststelling van de begroting 2015. Slechts indien de begroting op basis van de ontvangen reacties wezenlijk wijzigt zal een extra AB georganiseerd worden. De openbare vergadering van het AB van 19 juni 2014 geldt als de openbare vergadering, zoals bedoeld in artikel 7.
Algem een Bestuur Vastgesteld door het algemeen bestuur van de Gemeenschappelijke regeling Gevudo op 2014. de secretaris,
de voorzitter,
P.H.F. Kennedie
3. Mos
10
Pagina van 10
5 by - Brief van het college aan de GR GEVUDO.pdf
Het algemeen bestuur van GR GEVUDO
Geacht bestuur,
Datum 28 oktober 2014
Binnenkort stelt u de begroting voor 2015 vast. Bij dezen delen wij u mede dat ons college heeft besloten onze raad voor te stellen geen zienswijze in te dienen op de begroting. Mocht de raad anders besluiten zullen wij u daar per omgaande over informeren. Ten aanzien van het proces Het indienen van een zienswijze op begrotingen van gemeenschappelijke regelingen vraagt een strakke planning, het is niet altijd haalbaar om tijdig de advisering en besluitvorming rond te krijgen. Wij hechten desalniettemin aan de mogelijkheid om dat wel te doen. De manier waarop u dit jaar de procedure heeft ingericht bracht de, reeds strakke, planning nog verder in de knel doordat u ook de wettelijke termijnen heeft overschreden. Ons college heeft daar grote moeite mee omdat het onze controle en sturing op de verbonden partijen moeilijker maakt en wij onze raad niet tijdig, met zekerheid, kunnen informeren over eventuele effecten op de begroting. Wij verzoeken u dan ook om voor het eind van het kalenderjaar uw bestuurlijke planning, het moment van verzending van de begroting 2015 en de uiterste datum voor een reactie aan ons toe te zenden. Uiteraard gaan wij er daarbij van uit dat u dan wel aan de gebruikelijke termijnen voldoet. Wij zouden het op prijs stellen wanneer de planning voor de gemeenschappelijke regelingen in de Drechtsteden en Zuid-Holland Zuid gelijk op zou lopen, zodat onze beoordeling en besluitvorming ook in één stroom kan plaatsvinden. Wij verzoeken u daartoe met de andere GR’en af te stemmen. Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, De secretaris, De burgemeester,
drs. C.A. de Haas MBA
Kopieën aan: Archief
drs. A.P.J. van Hemmen
Betreft Zienswijze begroting 2015
Bijlagen -
Uw kenmerk
SBC/1244775 Ons kenmerk 1306002
Uw brief van 27 juni 2014
Afdeling Staf
Telefoon direct 06-14367390
Fax -
Behandeld door van Waveren
Bezoekadres Industrieweg 11
15 BEST – Belastingverordeningen 2015 1 ab - Belastingverordeningen 2015.pdf
Aan de leden van de gemeenteraad Sliedrecht
Datum 6 november 2014
Hierbij bieden wij u bijgevoegde stukken aan voor: besluitvorming zienswijze ex art. 160, lid 2 van de Gemeentewet kennisname Geheimhouding op grond van de Wet openbaarheid van bestuur n.v.t. bijlage
Bijlagen 9
Ons kenmerk Zaaknr. 1313415
B&W besluit 4 november 2014
Portefeuillehouder J.P. Tanis
Fatale termijn ja, d.d. 1 januari 2015 Bestuur en Middelen Onderwerp
Belastingverordeningen 2015
Wat wordt gevraagd
De volgende verordeningen vast te stellen: 1. de Verordening reinigingsheffingen 2015; 2. de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2015; 3. de Verordening rioolheffing 2015; 4. de Verordening begrafenisrechten 2015; 5. de Verordening havengeld 2015; 6. de Verordening hondenbelasting 2015; 7. de Verordening leges 2015; 8. de Verordening marktgelden 2015; 9. de Verordening precariobelasting 2015.
Toelichting
Alle belastingverordeningen zijn geactualiseerd binnen de uitgangspunten in de programmabegroting 2015, de wetswijzigingen, tariefsberekening gebaseerd op kostendekkendheid en aanpassingen modelverordening VNG.
Bijgaande stukken
Raadsvoorstel en concept raadsbesluit met de volgende bijlagen: De belastingverordeningen 2015
Ambtelijk contactpersoon
L.P.M. van Geldorp Tel.nr. (0184) 495 5833
Hoogachtend, Burgemeester en wethouders van Sliedrecht, De secretaris, De burgemeester,
drs. C.A. de Haas MBA
drs. A.P.J. van Hemmen
2 rb - belastingverordeningen 2015.pdf
Concept Raadsbesluit
zaaknummer: 1313415 Onderwerp: Belastingverordeningen 2015
De raad van de gemeente Sliedrecht; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders d.d. 4 november 2014;
Besluit: De volgende belastingverordeningen vast te stellen: 1. de Verordening reinigingsheffingen 2015; 2. de Verordening onroerende-zaakbelastingen 2015; 3. de Verordening rioolheffing 2015; 4. de Verordening begrafenisrechten 2015; 5. de Verordening havengeld 2015; 6. de Verordening hondenbelasting 2015; 7. de Verordening leges 2015; 8. de Verordening marktgelden 2015; 9. de Verordening precariobelasting 2015;
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Sliedrecht op 9 december 2014
De griffier,
De voorzitter,
dr. M.J.E.M. van Dam
drs. A.P.J. van Hemmen
3 by - verordening OZB 2015.pdf
Versie geldig vanaf 1 januari 2015
Verordening onroerende-zaakbelastingen 2015
Verantwoordelijke afdeling
Samenleving en Bestuur, team Financiën, Planning en Control De getoonde verordeningen zijn een weergave van de actuele situatie. Voor historische informatie hiervan kunt u contact opnemen met het Servicecentrum Drechtsteden, onderdeel Documentaire Informatievoorziening, e-mail: [email protected].
De raad van de gemeente Sliedrecht; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; gelet op de artikelen 220 tot en met 220h van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van onroerende-zaakbelastingen Sliedrecht 2015. Artikel 1 Belastingplicht 1. Onder de naam "onroerende-zaakbelastingen" worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven: a. een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting; b. een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting. 2. Bij de gebruikersbelasting wordt: a. gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven; b. het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die die onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld. 3. Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. Artikel 2 Belastingobject 1. Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken. 2. Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan
worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Artikel 3 Maatstaf van heffing 1. De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1. 2. Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken. Artikel 4 Vrijstellingen 1. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij het bepalen van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van: a. ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken; b. glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voorzover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond; c. onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; d. één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen; e. natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden; f. openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken; g. waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; h. werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; i. werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken. j. onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs; deze vrijstelling geldt niet voor de eigenarenbelasting, voor zover de gemeente van die onroerende zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht; k. begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria; deze vrijstelling geldt niet voor de gebruikersbelasting, voor zover delen van zodanige onroerende zaken dienen als woning; l. straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen -niet zijnde gebouwen- welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het
verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen; m. plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning. 2. In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf voor de gebruikersbelasting buiten aanmerking gelaten de waarde van gedeelten van de onroerende zaak die in hoofdzaak tot woning dienen dan wel in hoofdzaak dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Artikel 5 Belastingtarieven 1. Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf. Het percentage bedraagt voor: a. bij de gebruikersbelasting 0,1213 %; b. bij de eigenarenbelasting 1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1083 %; 2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,1561 %. 2. Geen belasting wordt geheven indien de heffingsmaatstaf van de onroerende zaak blijft beneden € 12.000. 3. Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op gehele euro’s. 4. Belastingbedragen van minder dan € 10 worden niet geheven. 5. Voor de toepassing van het vierde lid wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde belastingaanslagen aangemerkt als één belastingbedrag. Artikel 6 Wijze van heffing De belastingen worden bij wege van aanslag geheven. Artikel 7 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. 2. In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 3.500, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in gelijke termijnen van minimaal € 5, waarbij de laatste termijn vervalt op de laatste dag van de tiende maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de eerdere termijnen telkens een maand eerder. 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel 8 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de onroerende-zaakbelastingen. Artikel 9 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De "Verordening onroerende-zaakbelastingen 2014” van 10 december 2013 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking op de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening onroerende-zaakbelastingen 2015".
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Sliedrecht op 9 december 2014. De griffier,
De voorzitter,
dr. M.J.E.M. van Dam
drs. A.P.J. van Hemmen
4 by - verordening rioolheffing 2015.pdf
Versie geldig vanaf 1 januari 2015
Verordening rioolheffing 2015
Verantwoordelijke afdeling
Ruimte, team infra en groen De getoonde verordeningen zijn een weergave van de actuele situatie. Voor historische informatie hiervan kunt u contact opnemen met het Servicecentrum Drechtsteden, onderdeel Documentaire Informatievoorziening, e-mail: [email protected].
De raad van de gemeente Sliedrecht; gelezen het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; gelet op artikel 228a van de Gemeentewet; besluit vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2015.
Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder: a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan; b. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente; c. verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft; d. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater. Artikel 2 Aard van de belasting Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan: a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht 1. De belasting wordt geheven: a. van degene die bij het begin van het belastingjaar het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht van een perceel dat direct of indirect is aangesloten op de gemeentelijke riolering, verder te noemen: eigenarendeel; en b. van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd, verder te noemen: gebruikersdeel. 2. Met betrekking tot het eigenarendeel wordt, ingeval het perceel een onroerende zaak is, als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. 3. Met betrekking tot het gebruikersdeel, wordt als gebruiker aangemerkt: a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
b. ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan. Artikel 4 Vrijstellingen De belasting wordt niet geheven van percelen met een aansluiting op de gemeentelijke riolering uitsluitend voor de afvoer van hemel- en grondwater met een vloeroppervlakte kleiner dan 50 vierkante meter. Artikel 5 Zelfstandige gedeelten Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt. Artikel 6 Maatstaf van heffing 1. Het eigenarendeel wordt geheven naar een vast bedrag per perceel. 2. Het gebruikersdeel voor percelen die in hoofdzaak tot woning dienen wordt geheven naar een vast bedrag per perceel. 3. Het gebruikersdeel voor percelen die niet in hoofdzaak tot woning dienen wordt geheven naar het aantal kubieke meters water dat vanuit het perceel wordt afgevoerd. 4. Het aantal kubieke meters water wordt gesteld op het aantal kubieke meters leidingwater en grondwater dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het perceel is toegevoerd of opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend. 5. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een: a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling. 6. De op de voet van het vierde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet is afgevoerd. Artikel 7 Belastingtarieven 1. Het eigenarendeel bedraagt per jaar per perceel € 151,92. 2. Het gebruikersdeel als bedoeld in artikel 6, tweede lid, bedraagt per jaar € 74,52. 3. Het gebruikersdeel als bedoeld in artikel 6, derde lid, bedraagt per jaar: a. € 74,52 bij 0 m3 tot en met 250 m3 afvalwater; b. indien meer dan 250 m3 afvalwater wordt afgevoerd, wordt het onder a. vermelde bedrag verhoogd met € 37,26 voor elke hoeveelheid van 50 m3 afvalwater of een gedeelte daarvan. Artikel 8 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 9 Wijze van heffing De belasting wordt bij wege van aanslag geheven. Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. 2. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het
3.
4. 5. 6.
voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt. Belastingbedragen van minder dan € 10,- worden niet geheven; Voor de toepassing van het vijfde lid wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde belastingaanslagen aangemerkt als één belastingaanslag.
Artikel 11 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. 2. In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 3.500, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in gelijke termijnen van minimaal € 5, waarbij de laatste termijn vervalt op de laatste dag van de tiende maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de eerdere termijnen telkens een maand eerder. 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing. Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De “Verordening rioolheffing 2014” van 10 december 2013 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015. 4. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening rioolheffing 2015'. Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Sliedrecht op 9 december 2014. De griffier,
De voorzitter,
dr. M.J.E.M. van Dam
drs. A.P.J. van Hemmen
5 by - verordening begrafenisrechten 2015.pdf
Versie geldig vanaf 1 januari 2015
Verordening begrafenisrechten 2015
Verantwoordelijke afdeling
Plantsoenen en Reiniging. telefoon (0184) 495927 De getoonde verordeningen zijn een weergave van de actuele situatie. Voor historische informatie hiervan kunt u contact opnemen met het Servicecentrum Drechtsteden, onderdeel Documentaire Informatievoorziening, e-mail: [email protected].
De raad van de gemeente Sliedrecht; gelezen het voorstel van burgemeester en wethouders; gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a en b van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van begrafenisrechten 2015. Artikel 1. Begripsbepalingen In deze verordening wordt verstaan onder: a. begraafplaats: de algemene begraafplaats te Sliedrecht; b. graf: een zandgraf of keldergraf; c. grafkelder: een betonnen of gemetselde constructie waarin een of meerdere lijken worden begraven of asbussen worden bijgezet; grafkelders kunnen onderdeel zijn van een bovengrondse muur of wand; d. asbus: een bus ter berging van as van een overledene; e. urn: een voorwerp ter berging van een of meer asbussen; f. particulier graf (voorheen in Beheersverordening Algemene Begraafplaats Sliedrecht, zoals vastgesteld op 30 mei 1994 en gewijzigd op 12 december 2005 geheten familiegraf): een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot: 1. het doen begraven en begraven houden van lijken; 2. het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen; 3. het doen verstrooien van as. g. algemeen graf: een graf bij de gemeente in beheer waarin gelegenheid wordt geboden tot het doen begraven van lijken; h. particulier urnengraf: een graf waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend tot: 1. het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen; 2. het doen verstrooien van as. i. particuliere urnennis (voorheen in Beheersverordening Algemene Begraafplaats Sliedrecht, zoals vastgesteld op 30 mei 1994 en gewijzigd op 12 december 2005 geheten urnengraf): een nis waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het gebruiksrecht is verleend tot het doen bijzetten en bijgezet houden van asbussen met of zonder urnen; j. particuliere gedenkplaats: een plaats waarvoor aan een natuurlijk persoon of rechtspersoon het uitsluitend recht is verleend om overledenen te gedenken; k. verstrooiingsplaats: een plaats waarop as wordt verstrooid;
1
l. grafbedekking: gedenkteken en grafbeplanting op een graf, gedenkplaats of verstrooiingsplaats; m. rechthebbende: natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie een uitsluitend recht is verleend op een particulier graf, een particulier urnengraf of een particuliere gedenkplaats, dan wel degene die redelijkerwijze geacht kan worden in diens plaats te zijn getreden; n. gebruiker: natuurlijk persoon of rechtspersoon aan wie een recht tot gebruik van een ruimte in een algemeen graf is verleend, dan wel degene die redelijkerwijze geacht kan worden in diens plaats te zijn getreden; o. college: college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sliedrecht. Artikel 2 Belastbaar feit Op basis van deze verordening worden rechten geheven voor het gebruik van de begraafplaats en voor het door of vanwege de gemeente verlenen van diensten in verband met de begraafplaats. Artikel 3 Belastingplicht De rechten worden geheven van degene op wiens aanvraag dan wel ten behoeve van wie de dienst wordt verricht of van degene die van de bezittingen, werken of inrichtingen gebruik maakt. Artikel 4 Maatstaf van heffing en belastingtarief 1. De rechten worden geheven naar de maatstaven en tarieven, opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel. 2. Voor de berekening van de rechten wordt een gedeelte van een in de bij deze verordening behorende tarieventabel genoemde eenheid voor een volle eenheid gerekend. Artikel 5 Belastingjaar 1. Met betrekking tot de rechten die per jaar worden geheven is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar. 2. Met betrekking tot de rechten genoemd onder I, lid 3 van de tarieventabel is het belastingtijdvak gelijk aan de periode waarvoor wordt afgekocht. Artikel 6 Wijze van heffing De rechten worden geheven door middel van een gedagtekende schriftelijke kennisgeving waarop het gevorderde bedrag is vermeld. Artikel 7 Ontstaan van de belastingschuld 1. De onderhoudsrechten, als genoemd onder I van de tarieventabel zijn verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak. 2. De overige rechten zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvraag van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen. Artikel 8 Termijn van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de rechten worden betaald binnen 30 dagen na dagtekening van de schriftelijke kennisgeving. 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijn. Artikel 9 Kwijtschelding Bij de invordering van de begrafenisrechten wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van begrafenisrechten.
2
Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De 'Verordening begrafenisrechten 2014' van 10 december 2013 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015. 4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening begrafenisrechten 2015”.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Sliedrecht op 9 december 2014 De griffier,
De voorzitter,
dr. M.J.E.M. van Dam
drs. A.P.J. van Hemmen
3
Tarieventabel behorende bij de Verordening begrafenisrechten 2015 De in artikel 4 genoemde rechten bedragen: A. Algemeen graf Begraven 1. Het recht voor het begraven van een stoffelijk overschot in een algemeen graf bedraagt Onderhoud 2. Voor het van gemeentewege onderhouden van de algemene begraafplaats, een algemeen graf met of zonder grafbedekking, wordt over de uitgiftetermijn van 20 jaar een éénmalig recht geheven van 3. Voor het van gemeentewege onderhouden van de algemene begraafplaats, een algemeen graf uitgegeven voor 1 januari 2011, voor het verlengen van een aansluitende periode van 10 jaren Administratieve kosten/ vergunningen 4. Voor een vergunning tot het plaatsen van een gedenkteken B. Kindergraf (algemeen graf) Begraven 1. Het recht voor het begraven van een stoffelijk overschot van een persoon in de leeftijd van 1 tot en met 11 jaar in een kindergraf bedraagt 2. Het recht voor het begraven van een stoffelijk overschot van een persoon in de leeftijd van 0 jaar in een kindergraf bedraagt Onderhoud 3. Voor het van gemeentewege onderhouden van de algemene begraafplaats, een algemeen kindergraf, wordt over de uitgiftetermijn van 40 jaar een éénmalig recht geheven van Administratieve kosten/ vergunningen 4. Voor een vergunning tot het plaatsen van een gedenkteken
€ 663,00
€ 922,00
€ 462,00 € 82,00
€ 331,50 € 165,75
€ 922,00 € 82,00
C. Particulier graf, grafkelder of particuliere gedenkplaats Verkrijgen van rechten 1. Voor het verlenen van een uitsluitend recht op een particulier graf of particuliere gedenkplaats op het oudste deel en nieuwste deel (zie plattegrond) voor een periode van 30 jaar waarin bij nieuwe uitgifte niet meer dan de stoffelijke resten van één persoon kunnen worden begraven wordt een éénmalig recht geheven van € 1.626,00 2. Voor het verlenen van een uitsluitend recht op een particulier graf of particuliere gedenkplaats voor een periode van 30 jaar waarin niet meer dan de stoffelijke resten van twee personen kunnen worden begraven wordt een éénmalig recht geheven van € 1.832,00 Het begraven van stoffelijke resten van twee personen op het oudste deel en nieuwste deel (zie plattegrond) is bij nieuwe uitgifte niet mogelijk. 3. Voor het verlenen van een uitsluitend recht op een particulier graf of particuliere gedenkplaats op het nieuwste gedeelte (zie plattegrond) voor een periode van 30 jaar waarin niet meer dan de stoffelijke resten van drie personen kunnen worden begraven wordt een éénmalig recht geheven van € 2.038,00 Het begraven van stoffelijke resten van drie personen op het oudste deel en niet opgehoogde nieuwste deel is niet mogelijk. 4. Voor het stichten van een grafkelder in een particulier graf, bovenop de onder
4
5.
6.
7.
8.
9.
10.
11.
12. 13.
14. 15.
lid 1 tot en met 3 genoemde rechten Voor het verlengen van het uitsluitend recht als bedoeld onder C, leden 1, 2 en 3 met 10 jaar wordt een recht geheven van
€ 1.832,00 €
549,00
Begraven en bijzetten stoffelijke overschotten van een persoon in de leeftijd 12 jaar en ouder Het recht voor het begraven of bijzetten van een stoffelijk overschot in een particulier graf, grafkelder of een particuliere gedenkplaats bedraagt € 663,00 Begraven en bijzetten stoffelijke overschotten van een persoon in de leeftijd van 1 tot en met 11 jaar Het recht voor het begraven of bijzetten van een stoffelijk overschot in een particulier graf, grafkelder of een particuliere gedenkplaats bedraagt € 331,50 Begraven en bijzetten stoffelijke overschotten van een persoon in de leeftijd van 0 jaar Het recht voor het begraven of bijzetten van een stoffelijk overschot in een particulier graf, grafkelder of een particuliere gedenkplaats bedraagt € 165,75 Plaatsen of bijzetten van een asbus met of zonder urn Het recht voor het plaatsen of bijzetten van een asbus met of zonder urn van een stoffelijk overschot in een particulier graf, grafkelder of een particuliere gedenkplaats bedraagt € 411,00 Onderhoud Voor het van gemeentewege onderhouden van de algemene begraafplaats, een particulier graf, grafkelder of particuliere gedenkplaats, wordt over de uitgiftetermijn van 30 jaar een éénmalig recht geheven van € 1.602,00 Voor het van gemeentewege onderhouden van de algemene begraafplaats, een particulier graf, grafkelder of particuliere gedenkplaats, wordt over de verlengingstermijn van 10 jaar (zoals bedoeld onder C, lid 5) een éénmalig recht geheven van € 712,00 Administratieve kosten/ vergunningen Voor een vergunning tot het plaatsen van een gedenkteken € 82,00 Voor het verwijderen en het herplaatsen van een gedenkteken indien een begraving plaatsvindt in een graf waarop reeds een gedenkteken is aangebracht € 82,00 Voor een vergunning tot het plaatsen van een grafkelder € 82,00 Wijziging tenaamstelling uitsluitend recht € 25,50
D. Particuliere urnennis (enkel of dubbel in de urnenmuur) Verkrijgen van rechten 1. Voor het verlenen van een gebruiksrecht op een particuliere urnennis voor een periode van 20 jaar wordt een éénmalig recht geheven van 2. Voor het verlengen van het gebruiksrecht als bedoeld onder D, lid 1 met 10 jaar wordt een recht geheven van Plaatsen en bijzetten 3. Het recht voor het plaatsen of bijzetten van een asbus met of zonder urn in een particuliere urnennis bedraagt Onderhoud 4. Voor het van gemeentewege onderhouden van de algemene begraafplaats, een particuliere urnennis, wordt over de uitgiftetermijn van 20 jaar een éénmalig recht geheven van 5. Voor het van gemeentewege onderhouden van de algemene begraafplaats, een particuliere urnennis, wordt over de verlengingstermijn van 10 jaar
€ 549,00 € 274,00
€ 411,00
€ 922,00
5
6.
(zoals bedoeld onder D, lid 2) een éénmalig recht geheven van Administratieve kosten Wijziging tenaamstelling gebruiksrecht
E. Particulier urnengraf Verkrijgen van rechten 1. Voor het verlenen van een uitsluitend recht op een particuliere urnengraf voor een periode van 20 jaar wordt een éénmalig recht geheven van 2. Voor het verlengen van het uitsluitend recht als bedoeld onder E, lid 1 met 10 jaar wordt een recht geheven van Plaatsen en bijzetten 3. Het recht voor het plaatsen of bijzetten van een asbus met of zonder urn in een particuliere urnengraf bedraagt Onderhoud 4. Voor het van gemeentewege onderhouden van de algemene begraafplaats, een particuliere urnengraf, wordt over de uitgiftetermijn van 20 jaar een éénmalig recht geheven van 5. Voor het van gemeentewege onderhouden van de algemene begraafplaats, een particuliere urnengraf, wordt over de verlengingstermijn van 10 jaar (zoals bedoeld onder E, lid 2) een éénmalig recht geheven van Administratieve kosten 6. Wijziging tenaamstelling uitsluitend recht
€ 462,00 €
25,50
€ 663,00 € 331,50
€ 411,00
€ 922,00
€ 462,00 € 25,50
F. Verstrooiingsplaats Verstrooien 1. Het recht voor het verstrooien van as op een algemene verstrooiingsplaats op de begraafplaats bedraagt € 82,00 Naamplaatje op algemeen gedenkteken 2. Recht plaatsing naamplaatje op algemeen gedenkteken strooiveld (20 jaar) en beschikbaar stellen naamplaatje op algemeen gedenkteken strooiveld, inclusief de eerste 40 lettertekens € 227,00 G. Opgraven en ruimen 1. Het recht voor het opgraven, ruimen, plaatsen van stoffelijke overschotten in dezelfde grafruimte (schudden) of verwijderen van een stoffelijk overschot, anders dan na beëindiging van de uitgiftetermijn, bedraagt € 663,00 2. Het recht voor het opgraven, ruimen of verwijderen van een asbus of urn, anders dan na beëindiging van de uitgiftetermijn, bedraagt € 411,00 3. In de rechten zoals bedoeld onder G, lid 1 en 2 is het eventueel herbegraven of plaatsen in een andere grafruimte of in een particuliere urnennis niet inbegrepen. 4. Voor herbegraven of opnieuw bijzetten of plaatsen in dezelfde grafruimte of in een urnennis worden niet opnieuw rechten geheven. H. Overige 1. Het recht bij een begraving of bijzetting voor het overschrijden van de tijdsduur van 1 uur, voor elk half uur overschrijding of gedeelte daarvan een recht van € 108,00 2. Het recht voor het op verzoek van de rechthebbende of gebruiker begraven of bijzetten buiten de genoemde tijden in de beheersverordening begraafplaats Sliedrecht 2011, artikel 9, lid 1 genoemde tijden bedraagt € 332,00
6
I. Onderhoudsrecht en afkoop van vóór 1 januari 2011 uitgegeven graven 1. Particulier graf (voorheen familiegraf), per kalenderjaar 2. Algemeen graf, per kalenderjaar 3. Deze rechten kunnen als volgt worden afgekocht door betaling ineens: - voor 1 jaar, 1 maal het jaarlijks recht; - voor 2 jaar, 2 maal het jaarlijks recht; - voor 3 jaar, 3 maal het jaarlijks recht; - voor 4 jaar, 4 maal het jaarlijks recht; - voor 5 jaar, 5 maal het jaarlijks recht; - voor 6 jaar, 6 maal het jaarlijks recht; - voor 7 jaar, 7 maal het jaarlijks recht; - voor 8 jaar, 7 maal het jaarlijks recht; - voor 9 jaar, 8 maal het jaarlijks recht; - voor 10 jaar, 8 maal het jaarlijks recht; - voor 11 jaar, 9 maal het jaarlijks recht; - voor 12 jaar, 10 maal het jaarlijks recht; - voor 13 jaar, 11 maal het jaarlijks recht; - voor 14 jaar, 11 maal het jaarlijks recht; - voor 15 jaar, 12 maal het jaarlijks recht; - voor 16 jaar, 12 maal het jaarlijks recht; - voor 17 jaar, 13 maal het jaarlijks recht; - voor 18 jaar, 13 maal het jaarlijks recht; - voor 19 jaar, 14 maal het jaarlijks recht; - voor 20 jaar, 14 maal het jaarlijks recht; - voor 21 jaar, 15 maal het jaarlijks recht; - voor 22 jaar, 15 maal het jaarlijks recht; - voor 23 jaar, 15 maal het jaarlijks recht; - voor 24 jaar, 16 maal het jaarlijks recht; - voor 25 jaar, 16 maal het jaarlijks recht; met dien verstande, dat de rechten over het lopende jaar verschuldigd blijven.
€ 88,00 € 58,00
Behoort bij raadsbesluit van 9 december 2014, De griffier,
dr. M.J.E.M. van Dam
7
6 by - verordening havengeld 2015.pdf
Versie geldig vanaf 1 januari 2015
Verordening havengeld 2015
Verantwoordelijke afdeling
Weg- en waterbouw De getoonde verordeningen zijn een weergave van de actuele situatie. Voor historische informatie hiervan kunt u contact opnemen met het Servicecentrum Drechtsteden, onderdeel Documentaire Informatievoorziening, e-mail: [email protected].
De raad der gemeente Sliedrecht; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders; gelet op de artikel 216 en 229 van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van havengeld 2015 Artikel 1 Aard van de belasting Voor het gebruik of genot van de gemeentelijke haven of andere ten gerieve van de scheepvaart gemaakte openbare werken, alsmede voor het gebruik of genot van alle binnen deze gemeente gelegen openbare wateren die bij de gemeente in beheer en onderhoud zijn, met vaartuigen, woonschepen, pontons, bergings-, bagger- en dergelijk drijvend materieel wordt een belasting geheven onder de naam van “havengeld”. Artikel 2 Definities 1. Voor de toepassing van de verordening wordt verstaan onder: a. Vaartuigen: alle soorten drijvende lichamen welke wegens hun drijfvermogen worden gebezigd, dan wel bestemd of geschikt zijn voor het vervoer te water van personen en/of handelswaren; b. Sleepboten: alle vaartuigen welke wegens hun bouw bestemd zijn voor het slepen en of duwen van andere vaartuigen, pontons en dergelijke; c. Passagiersvaartuigen: alle vaartuigen die openbaar middel van vervoer zijn, of dit niet zijnde, uitsluitend of in hoofdzaak gebezigd worden voor het vervoer van personen tegen betaling; d. Pleziervaartuigen: alle vaartuigen die bestemd zijn, dan wel feitelijk gebruikt worden voor recreatieve doeleinden; e. Woonschepen: alle vaartuigen die bestemd zijn dan wel feitelijk gebruikt als woning f. Groep 1 vaartuigen: vrachtschepen, tankschepen dan wel baggerbakken g. Groep 2 vaartuigen: duwboten, sleepboten, woonboten en passagiersboten. h. Groep 3 vaartuigen: drijvende werktuigen, pontons en vlotten i. Groep 4 vaartuigen: plezier- en recreatievaartuigen j. Weekend: periode vallende tussen vrijdag 12:00 uur en maandag 12:00 uur; k. Maand: kalendermaand
Artikel 3 Belastingplicht Belastingplichtig is de gezagvoerder, de schipper, de eigenaar, de beheerder of de bewoner van een in artikel 2 genoemd object:
a. Die gebruik maakt van bezittingen, werken of inrichtingen als bedoeld in artikel 1; b. Die een dienst aanvraagt dan wel te wiens behoeve een dienst is verleend als bedoeld in artikel 1. Artikel 4 Belastinggrondslag De heffingsgrondslag is voor groep 1 vaartuigen het laadvermogen per ton of gedeelten daarvan. Voor groep 2, voor groep 3 en voor groep 4 vaartuigen is de heffingsgrondslag de oppervlakte van het vaartuig per vierkante meter of gedeelten daarvan. Artikel 5 Belastingjaar Voor zover in deze verordening tarieven zijn opgenomen die per jaar worden geheven, is het belastingjaar gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 6 Tarief Het in artikel 1 bedoelde recht bedraagt per ton laadvermogen of gedeelten daarvan: A.1. voor onder artikel 2 genoemd drijvend materieel waarbij laden en/of lossen plaatsvindt: 1. per reis voor een achtereenvolgend tijdvak van ten hoogste 7 dagen € 0,087 2. bij abonnement: - per week € 0,200 - per maand € 0,590 - per kwartaal € 0,876 - per jaar € 1,712 2. voor onder artikel 2 genoemd drijvend materieel waarbij geen laden en/of lossen plaatsvindt: 1. per reis voor groep 1 vaartuigen voor een achtereenvolgend tijdvak van ten hoogste - een weekend € 0,050 - 7 dagen € 0,084 - 14 dagen € 0,127 - 21 dagen € 0,149 (in en uitvaren binnen 7, 14 of 21 dagen periode kan zonder bijbetaling) 2. bij abonnement voor groep 1 vaartuigen per jaar € 0,824 3. reparatietarief voor groep 1 vaartuigen voor ten hoogste 7 dagen € 0,063 reparatietarief voor groep 1 vaartuigen voor ten hoogste 14 dagen € 0,095 reparatietarief voor groep 1 vaartuigen voor ten hoogste 21 dagen € 0,113 B. voor groep 2 vaartuigen en voor groep 3 vaartuigen waarbij geen laden en/of lossen plaatsvindt, dezelfde tarieven als voor groep 1 vaartuigen, echter per m2 of gedeelten daarvan; C. voor groep 4 vaartuigen waarbij geen laden en/of lossen plaatsvindt per m2 of gedeelten daarvan per jaar € 2,562 D. de in dit artikel onder A,B, en C vermelde tarieven zijn exclusief BTW.
Artikel 7 Bijbetaling 1. Indien op grond van het bepaalde in artikel 6 het havengeld is betaald volgens het tarief per reis en de gebruikmaking van de in artikel 1 genoemde openbare werken voortduurt na afloop van de termijn waarvoor het havengeld is betaald, wordt behoudens het bepaalde in het tweede lid opnieuw havengeld geheven. 2. Indien op grond van het bepaalde in artikel 6 het havengeld is betaald volgens het tarief per reis voor een achtereenvolgend tijdvak van 7 dagen en de gebruikmaking van de in artikel 1 genoemde gemeentewerken is binnen dit tijdvak niet beëindigd, moet indien de gebruikmaking in totaal niet langer duurt dan 21 achtereenvolgende dagen, het havengeld worden bijbetaald tot het tarief berekend per reis voor een achtereenvolgend tijdvak van 21 dagen.
Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld 1. De rechten die in deze verordening per jaar worden geheven zijn verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is bij aanvang van de belastingplicht. 2. De rechten die in deze verordening niet per jaar worden geheven zijn verschuldigd bij de aanvang van de dienstverlening of bij de aanvraag van het gebruik van de bezittingen, werken of inrichtingen. 3. De rechten bedoeld in het tweede lid zijn opnieuw verschuldigd indien het gebruik of genot als bedoeld in artikel 1 voortduurt na afloop van de termijn waarvoor havengeld is geheven. Artikel 9 Wijziging van betaling per reis in betaling per abonnement Indien in de loop van het belastingjaar het havengeld per reis is betaald en er wordt overgegaan tot betaling bij abonnement, wordt het reeds betaalde havengeld niet teruggegeven of verrekend. Artikel 10
Geabonneerde vaartuigen waarmede geen gebruik meer wordt gemaakt van gemeentewerken Er bestaat geen aanspraak op restitutie indien het havengeld bij abonnement is geheven en het gebruik of genot van de in artikel 1 genoemde gemeentewerken wordt beëindigd voordat de geldigheidsduur van het abonnement is verstreken. Artikel 11 Vervanging van het vaartuig Indien een vaartuig, waarvoor het havengeld bij abonnement is voldaan, in de loop van het belastingjaar wordt vervangen door een ander vaartuig, wordt op schriftelijke aanvraag van de houder het abonnement geldig verklaard voor het nieuwe vaartuig. Zou voor het nieuwe vaartuig het havengeld hoger zijn dan voor het vaartuig waarvoor het abonnement is afgegeven, dan moet het verschil in havengeld, berekend over een vol jaar of een vol kwartaal, worden bijbetaald. Artikel 12 Tijdelijke vervanging van vaartuigen 1. Indien een vaartuig, waarvoor het havengeld bij abonnement is voldaan, wegens herstelling of onderhoud tijdelijk wordt vervangen door een ander vaartuig is het abonnement tijdens de duur van de werkzaamheden geldig voor het vervangende vaartuig met dien verstande, dat indien het vervangende vaartuig een grotere tonnage resp. oppervlakte heeft dan het vervangen vaartuig, voor het verschil havengeld geheven wordt naar het tarief berekend per reis. 2. Het bepaalde in het eerste lid is alleen van toepassing, indien de houder van het geabonneerde vaartuig de voorgenomen vervanging, onder opgaaf van de oorzaak van de vervanging, de tijdstippen van aanvang en de vermoedelijke beëindiging daarvan en de plaats waar de herstelling of het onderhoud geschiedt, tenminste een week tevoren schriftelijk meldt aan de havenmeester en zolang niet aan de havenmeester schriftelijk is gemeld, dat de vervanging heeft opgehouden. Artikel 13 Vrijstelling Geen havengeld wordt geheven van: a. Vaartuigen in directe dienst van het rijk, voor zover vrijstellingen krachtens wettelijke voorschriften moet worden verleend; b. Hospitaalvaartuigen, indien daarop de in artikel 1 van het Traktaat van 21 december 1904 (goedgekeurd bij de Wet van 30 december 1905, Staatsblad 383), bedoelde vrijstelling van ten behoeve van de staat geheven havenrechten van toepassing is; c. Roeiboten, behorende, bij vaartuigen, geen pleziervaartuigen of woonschepen zijnde, waarvoor havengeld geheven wordt; d. Vaartuigen, die ten gevolge van ijsgang of andere weersomstandigheden gedwongen zijn langer dan veertien dagen in de haven te verblijven. e. Vaartuigen welke niet langer dan drie achtereenvolgende uren gebruik maken van een speciaal daartoe door de havenmeester aan te wijzen ligplaats, mits deze tijd uitsluitend wordt benut om in de gemeente inkopen te doen of zaken te behandelen, niet laden of lossen en geen passagiers in- of ontschepen;
f. Vaartuigen in beheer van de gemeenschappelijke regeling Veiligheidsregio Zuid-Holland, welke zijn ingericht voor de brandbestrijding te water. Artikel 14 Wijze van heffing De rechten worden geheven bij wege van een gedagtekende kennisgeving, nota of ander schriftuur waarop het gevorderde bedrag is vermeld. Artikel 15 Termijn van betaling 1. De rechten moeten worden betaald op het moment van de uitreiking van de in artikel 14 bedoelde kennisgeving. 2. Ingeval de kennisgeving wordt toegezonden, moeten de rechten worden betaald binnen een maand na dagtekening van de schriftelijke kennisgeving. Artikel 16 Meldingsplicht Elke schipper of gezagvoerder van een vaartuig en elke bewoner van een woonschip is verplicht terstond, nadat het gebruik of genot van de in artikel 1 bedoelde gemeentewerken een aanvang heeft genomen, daarvan melding te maken ten kantore van de havenmeester. Artikel 17 Aanduiding op woonschip Woonschepen moeten aan de buitenzijde voorzien zijn van de naam van het schip, welke duidelijk zichtbaar ter weerszijden van de voorkant van het schip is aangebracht of bij gebreke van een naam van een door de havenmeester op te geven nummer, dat met cijfers van 10 cm hoogte op dezelfde wijze en plaats is aangebracht. Artikel 18 Kwijtschelding Bij de invordering van havengeld wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 19 Nadere regels Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van het havengeld. Artikel 20 Inwerkingtreding 1. De "Verordening havengeld 2014” van 10 december 2013 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor deze datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als de “Verordening havengeld 2015”. Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Sliedrecht op 9 december 2014.
De griffier,
De voorzitter,
dr. M.J.E.M. van Dam
drs. A.P.J. van Hemmen
7 by - verordening hondenbelasting 2015.doc
Versie geldig vanaf 1 januari 2015
Verordening hondenbelasting 2015
Verantwoordelijke afdeling
Samenleving en Bestuur, team financiën, planning en control De getoonde verordeningen zijn een weergave van de actuele situatie. Voor historische informatie hiervan kunt u contact opnemen met het Servicecentrum Drechtsteden, onderdeel Documentaire Informatievoorziening, e-mail: [email protected].
De raad van de gemeente Sliedrecht; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; gelet op de artikel 226 van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van hondenbelasting 2015. Artikel 1 Belastbaar feit Onder de naam "hondenbelasting" wordt een directe belasting geheven ter zake van het houden van een hond binnen de gemeente. Artikel 2 Belastingplicht 1. Belastingplichtig is de houder van een hond; 2. Als houder wordt aangemerkt degene die onder welke titel dan ook een hond onder zich heeft, tenzij blijkt dat een ander de houder is; 3. Het houden van een hond door een lid van het huishouden wordt aangemerkt als het houden van een hond door de in artikel 232, vierde lid, onderdeel a, van de Gemeentewet bedoelde ambtenaar aan te wijzen lid van dat huishouden. Artikel 3 Vrijstellingen De belasting wordt niet geheven ter zake van honden: a. die zijn opgeleid tot en dienen als blindengeleidehond en in hoofdzaak als zodanig door een blind persoon worden gehouden; b. die jonger zijn dan drie maanden, voor zover zij tezamen met de moederhond worden gehouden; c. waarvan de houder in het bezit is van een geldend diploma van de Koninklijke Nederlandse Politiehondenvereniging, mits de houder zich verbindt zijn hond met begeleider, aan wiens bevelen de hond gehoorzaamt, op aanvraag aan de politie ter beschikking te stellen; d. die zijn opgeleid tot en dienen als gehandicaptenhond en in hoofdzaak als zodanig door een gehandicapt persoon worden gehouden. Artikel 4 Maatstaf van heffing De belasting wordt geheven naar het aantal honden dat wordt gehouden. Artikel 5 Belastingtarief 1. De belasting bedraagt per belastingjaar
a. voor de eerste hond € 67,20; b. voor de tweede hond € 112,56; c. voor iedere hond boven het aantal van twee € 180,00; 2. In afwijking in zoverre van het voorgaande lid bedraagt de belasting voor honden, gehouden in kennels die zijn geregistreerd bij de Raad van Beheer op kynologisch gebied in Nederland, € 916,80 per kennel. Artikel 6 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar. Artikel 7 Wijze van heffing De belasting wordt bij wege van aanslag geheven. Artikel 8 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang 1. De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar toeneemt, is de belasting , respectievelijk de hogere belasting ter zake van het toegenomen aantal honden, verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, respectievelijk de toename van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven. 3. In afwijking van het bepaalde in het tweede lid van dit artikel wordt van de belastingplichtige, die zich in de loop van het belastingjaar in onze gemeente vestigt en die ten genoegen van het college van burgemeester en wethouders aantoont dat hij in de gemeente van herkomst voor dezelfde hond(en) over een bepaald tijdvak van het belastingjaar is of wordt aangeslagen en geen dan wel slechts gedeeltelijk aanspraak op vermindering of ontheffing kan doen gelden, slechts voor het nog resterende gedeelte van het belastingjaar geheven. 4. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar eindigt, dan wel het aantal honden in de loop van het belastingjaar vermindert, zonder dat in hetzelfde belastingjaar opnieuw belastingplicht intreedt, bestaat aanspraak op ontheffing c.q. terugbetaling van reeds betaalde belasting voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat belastingjaar verschuldigde belasting als er in dat belastingjaar, na het einde van de belastingplicht respectievelijk de vermindering van het aantal honden, nog volle kalendermaanden overblijven. De aanvraag ter bekoming van deze ontheffing c.q. teruggaaf behoort duidelijk aan te geven de reden van het ophouden van de belastingplicht, alsmede de naam en woonplaats van degene, aan wie de hond eventueel werd overgedaan. 5. Belastingbedragen van minder dan € 10,- worden niet geheven; 6. Voor de toepassing van het vijfde lid wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde belastingaanslagen aangemerkt als één belastingaanslag. Artikel 9 Termijnen van betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. 2. In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 3.500, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in gelijke termijnen van minimaal € 5, waarbij de laatste termijn vervalt op de laatste dag van de tiende maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de eerdere termijnen telkens een maand eerder. 3. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de hondenbelasting Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De "Verordening hondenbelasting 2014" van 10 december 2013 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening hondenbelasting 2015". Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Sliedrecht op 9 december 2014. De griffier,
De voorzitter,
dr. M.J.E.M. van Dam
drs. A.P.J. van Hemmen
8 by - verordening leges 2015.pdf
Versie geldig vanaf 1 januari 2015
Verordening leges 2015
Verantwoordelijke afdelingen
Ruimte & Samenleving en Bestuur De getoonde verordeningen zijn een weergave van de actuele situatie. Voor historische informatie hiervan kunt u contact opnemen met het Servicecentrum Drechtsteden, onderdeel Documentaire Informatievoorziening, e-mail: [email protected].
De raad van de gemeente Sliedrecht; gezien het voorstel van burgemeester en wethouders; gelet op de artikelen 156, eerste en tweede lid, aanhef en onderdeel h, 229, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Gemeentewet en artikelen 2, tweede lid, en 7 van de Paspoortwet; besluit:
vast te stellen de Verordening op de heffing en de invordering van leges 2015.
Artikel 1
Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder: a. ’dag’: de periode van 00.00 uur tot 24.00 uur, waarbij een gedeelte van een dag als een hele dag wordt aangemerkt; b. ’week’: een aaneengesloten periode van zeven dagen; c. ’maand’: het tijdvak dat loopt van ne dag in een kalendermaand tot en met de (n-1)e dag in de volgende kalendermaand; d. ’jaar’: het tijdvak dat loopt van de ne dag in een kalenderjaar tot en met de (n-1)e dag in het volgende kalenderjaar; e. 'kalenderjaar': de periode van 1 januari tot en met 31 december. Artikel 2
Belastbaar feit
Onder de naam ‘leges’ worden rechten geheven voor: a. het genot van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten; b. het verrichten van handelingen ten behoeve van een aanvraag van een Nederlandse identiteitskaart of een reisdocument; een en ander zoals genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel. Artikel 3
Belastingplicht
Belastingplichtig is de aanvrager van de dienst, de Nederlandse identiteitskaart of het reisdocument, dan wel degene ten behoeve van wie de dienst is verleend of de handelingen zijn verricht.
-2Artikel 4
Vrijstellingen
Leges worden niet geheven voor: a. diensten waarvan de kosten krachtens afdeling 6.4 van de Wet ruimtelijke ordening (grondexploitatie) zijn of worden verhaald; b. diensten met betrekking tot een aanvraag tot verlening of gehele of gedeeltelijke intrekking van een omgevingsvergunning of wijziging van voorschriften van een omgevingsvergunning, voor zover die aanvraag betrekking heeft op een activiteit met betrekking tot een inrichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder e, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; c. het in behandeling nemen van een aanvraag tot verlening van een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onderdeel i, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, voor zover het een activiteit betreft bedoeld in artikel 2.2a van het Besluit omgevingsrecht (omgevingsvergunning beperkte milieutoets); d. het afgeven van bewijzen van onvermogen.
Artikel 5
Maatstaven van heffing en tarieven
1. De leges worden geheven naar de maatstaven en tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel; 2. Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het nemen van een projectuitvoeringsbesluit als bedoeld in artikel 2.10 van de Crisis- en herstelwet bedraagt het tarief de som van de bedragen die op grond van deze verordening verschuldigd zouden zijn voor het in behandeling nemen van een aanvraag voor het verkrijgen van een vergunning, ontheffing, vrijstelling of enig ander besluit in het kader van de ontwikkeling en verwezenlijking van het project, voor zover het projectuitvoeringsbesluit strekt ter vervanging van deze besluiten, zoals bedoeld in artikel 2.10, derde lid van de Crisis- en herstelwet. 3. Voor de berekening van de leges wordt een gedeelte van de in de tarieventabel genoemde eenheid als een volle eenheid aangemerkt. Artikel 6
Wijze van heffing
De leges worden geheven door middel van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of andere schriftuur. Het gevorderde bedrag wordt mondeling, dan wel door toezending of uitreiking van de schriftelijke kennisgeving aan de belastingschuldige bekendgemaakt. Artikel 7
Termijnen van betaling
1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de leges worden betaald
ingeval de kennisgeving als bedoeld in artikel 6: a. mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving; b. schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving, dan wel in geval van
toezending daarvan, binnen 14 dagen na de dagtekening van de kennisgeving. 2. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen. Artikel 8
Kwijtschelding
Bij de invordering van de leges wordt geen kwijtschelding verleend.
-3Artikel 9
Teruggaaf
Gehele of gedeeltelijke vermindering of teruggaaf van leges voor een in de bij deze verordening behorende tarieventabel omschreven dienst wordt verleend overeenkomstig een met betrekking tot die dienst in die tarieventabel opgenomen bepaling. Artikel 10
Overdracht van bevoegdheden
Het college is bevoegd tot het wijzigen van deze verordening, indien de wijzigingen: a. van zuiver redactionele aard zijn; b. een gevolg zijn van nieuwe of gewijzigde rijksregelgeving die in werking treedt binnen drie maanden na de officiële bekendmaking van de inwerkingtreding ervan in het Staatsblad of de Staatscourant en het de volgende hoofdstukken of onderdelen van titel 1 van de tarieventabel betreft: 1. onderdeel 1.1.9 (akten burgerlijke stand); 2. hoofdstuk 2 (reisdocumenten); 3. hoofdstuk 3 (rijbewijzen); 4. onderdeel 1.4.5 en 1.4.6 (verstrekking uit de basisregistratie personen met behulp van alternatieve media of schriftelijk); 5. hoofdstuk 6 (verstrekkingen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens); 6. onderdeel 1.9.1 (verklaring omtrent het gedrag); 7. hoofdstuk 16 (kansspelen); een en ander voor zover met deze wijzigingen niet reeds bij het vaststellen of latere wijziging van deze verordening bij raadsbesluit rekening is gehouden. Artikel 11
Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders
Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de leges. Artikel 12
Overgangsrecht
1. De ‘Verordening leges 2014 van 11 maart 2014 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015. 4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening leges 2015”. Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Sliedrecht op 9 december 2014. De griffier,
De voorzitter,
dr. M.J.E.M. van Dam
drs. A.P.J. van Hemmen
-4Tarieventabel, behorende bij de Legesverordening 2015. Indeling tarieventabel Titel 1 Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 9 Hoofdstuk 10 Hoofdstuk 11 Hoofdstuk 12 Hoofdstuk 13 Hoofdstuk 14 Hoofdstuk 15 Hoofdstuk 16 Hoofdstuk 17 Hoofdstuk 18 Hoofdstuk 19
Algemene dienstverlening Burgerlijke stand Reisdocumenten Rijbewijzen Verstrekkingen uit de Gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens Verstrekkingen uit het Kiezersregister Verstrekkingen op grond van Wet bescherming persoonsgegevens Bestuursstukken Vastgoedinformatie Overige publiekszaken Gemeentearchief Huisvestingswet Leegstandwet Gemeentegarantie Marktstandplaatsen Winkeltijdenwet Kansspelen Telecommunicatie Verkeer en vervoer Diversen
Titel 2 Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7 Hoofdstuk 8 Hoofdstuk 9 Hoofdstuk 10
Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/omgevingsvergunning Begripsomschrijvingen Vooroverleg/beoordelen conceptaanvraag Omgevingsvergunning Vermindering Teruggaaf Intrekking omgevingsvergunning Wijziging omgevingsvergunning als gevolg van wijziging project Bestemmingswijzigingen zonder activiteiten Vervallen In deze titel niet benoemde beschikking
Titel 3 Hoofdstuk 1 Hoofdstuk 2 Hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5 Hoofdstuk 6 Hoofdstuk 7
Dienstverlening vallend onder Europese dienstenrichtlijn Horeca Organiseren evenementen of markten Prostitutiebedrijven Splitsingsvergunning woonruimte Leefmilieuverordening Brandbeveiligingsverordening In deze titel niet benoemde beschikking
-5-
Titel 1 Algemene dienstverlening Hoofdstuk 1 Burgerlijke stand Het tarief bedraagt voor de voltrekking van een huwelijk of registratie van 1.1.1 een partnerschap op: 1.1.1.1 Maandag tot en met vrijdag (inclusief loper) 1.1.1.2 Op zaterdag en zondag, door het gemeentebestuur aangewezen verplichte ADV dagen of algemeen erkende feestdagen, waaronder worden verstaan de in artikel 3 van de Algemene termijnenwet als zodanig genoemde en bij of krachtens dat artikel daarmee gelijkgestelde dagen (inclusief loper) 1.1.2 Het tarief bedraagt voor het omzetten van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk indien daarbij gebruik gemaakt wordt van de trouwzaal of een andere door de gemeente hiertoe aangewezen ruimte op: 1.1.2.1 Maandag tot en met vrijdag 1.1.2.2 Op zaterdag en zondag, door het gemeentebestuur aangewezen verplichte ADV dagen of algemeen erkende feestdagen, waaronder worden verstaan de in artikel 3 van de Algemene termijnenwet als zodanig genoemde en bij of krachtens dat artikel daarmee gelijkgestelde dagen 1.1.3 Het tarief bedraagt voor de voltrekking van een huwelijk of registratie van een partnerschap in een bijzonder huis op grond van artikel 64, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek 1.1.4 Het tarief bedraagt voor het omzetten van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk in een bijzonder huis op grond van artikel 64, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek 1.1.5 Het tarief bedraagt voor het verstrekken van: 1.1.5.1 een trouwboekje of partnerschapboekje 1.1.6 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een lijst waarop zijn vermeld: 1.1.6.1 alle op één dag, in één week of in één maand geborenen en overledenen, voor zover voor plaatsing op die lijst toestemming is verleend, voor elk op die lijst vermelde aangifte 1.1.6.2 alle op één dag, in één week of in één maand ondertrouwde en getrouwde paren of geregistreerde partners, als voor plaatsing op die lijst toestemming is verleend, voor elk op die lijst vermeld paar 1.1.7 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het afsluiten van een abonnement op het verstrekken van lijsten als in 1.1.6.1 en 1.1.6.2 bedoeld: 1.1.8 Het tarief bedraagt voor het doen van naspeuringen in de registers van de burgerlijke stand, voor ieder daaraan besteed kwartier 1.1.9 Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een stuk als bedoeld in artikel 2 van de Wet rechten burgerlijke stand geldt het tarief zoals dat is opgenomen in het Legesbesluit akten burgerlijke stand: voor elk afschrift van een akte van de burgerlijke stand voor elk uittreksel van een akte van geboorte, van huwelijk, van registratie van een partnerschap of van overlijden voor elke verklaring van huwelijksbevoegdheid als bedoeld in artikel 49a van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek voor elk meertalig uittreksel uit een akte van de burgerlijke stand voor de afgifte van een attestatie de vita 1.1.10 Voor het gebruik maken van de diensten van gemeenteambtenaren voor het fungeren als getuige bij een huwelijksvoltrekking of partnerregistratie, per ingestelde ambtenaar
€ 364,00
€ 900,00
€ 364,00
€ 900,00
€ 0,00
€ 0,00 € 28,00
n.v.t.
n.v.t.
n.v.t. € 10,45
€ 12,70 € 12,70 € 22,60 € 12,70 € 12,70
€ 15,95
-6-
Hoofdstuk 2 Reisdocumenten en Nederlandse identiteitskaart Het tarief bedraagt voor het verrichten van handelingen ten behoeve van 1.2 een aanvraag: 1.2.1 van een nationaal paspoort: 1.2.1.1 voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is 1.2.1.2 voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt 1.2.2 van een nationaal paspoort, een groter aantal bladzijden bevattende dan een nationaal paspoort als bedoeld in onderdeel 1.2.1 (zakenpaspoort): 1.2.2.1 voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is 1.2.2.2 voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt 1.2.3 van een reisdocument ten behoeve van een persoon die op grond van de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander wordt behandeld (faciliteitenpaspoort): 1.2.3.1 voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is 1.2.3.2 voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt 1.2.4 van een reisdocument voor vluchtelingen of een reisdocument voor vreemdelingen 1.2.5 van een Nederlandse identiteitskaart: 1.2.5.1 voor een persoon die op het moment van de aanvraag 18 jaar of ouder is 1.2.5.2 voor een persoon die op het moment van de aanvraag de leeftijd van 18 jaar nog niet heeft bereikt 1.2.6 voor een spoedlevering van de in de onderdelen 1.2.1 tot en met 1.2.5 genoemde documenten, de in die onderdelen genoemde leges vermeerderd met een bedrag van Hoofdstuk 3 Rijbewijzen 1.3.1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het afgeven, vernieuwen of omwisselen van een rijbewijs 1.3.2 Het tarief genoemd in onderdeel 1.3.1 wordt bij een spoedlevering vermeerderd met 1.3.3 Voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van gegevens uit het Centraal Register Rijbewijzen 1.3.4 Indien aan de aanvrager van een rijbewijs eerder een rijbewijs werd verstrekt en dit document bij de aanvraag niet compleet kan worden overlegd, worden ter zake verschuldigde leges verhoogd met
€ 66,95 € 51,05
€ 66,95 € 51,05
€ 66,95 € 51,05 € 51,05 € 52,95 € 28,35
€ 47,05
€ 37,00 € 34,10 € 4,60
€ 25,70
-7-
Hoofdstuk 4 Verstrekkingen uit de basisregistratie personen 1.4.1 Voor de toepassing van dit hoofdstuk, met uitzondering van de onderdelen 1.4.3 en 1.4.4, wordt onder één verstrekking verstaan één of meer gegevens omtrent één persoon waarvoor de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens moet worden geraadpleegd. 1.4.2 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag: 1.4.2.1 tot het verstrekken van gegevens, per verstrekking 1.4.2.2 tot het afsluiten van een abonnement op het verstrekken van gegevens gedurende de periode van één jaar: 1.4.2.2.1 voor 100 verstrekkingen 1.4.2.2.2 voor 500 verstrekkingen 1.4.2.2.3 voor 1.000 verstrekkingen 1.4.2.2.4 voor 5.000 verstrekkingen 1.4.2.2.5 voor 10.000 verstrekkingen 1.4.2.3 tot het afsluiten van een abonnement op het wekelijks verstrekken van een opgave van verhuizingen binnen de gemeente, vertrekken uit de gemeente en vestigingen in de gemeente 1.4.3 Voor de toepassing van onderdeel 1.4.4 wordt onder één verstrekking verstaan één of meer gegevens omtrent één persoon die niet zijn opgenomen in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. 1.4.4 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag: 1.4.4.1 tot het verstrekken van gegevens: per verstrekking 1.4.4.2 tot het afsluiten van een abonnement op het verstrekken van gegevens gedurende de periode van één jaar: 1.4.4.2.1 voor 100 verstrekkingen 1.4.4.2.2 voor 500 verstrekkingen 1.4.4.2.3 voor 1.000 verstrekkingen 1.4.4.2.4 voor 5.000 verstrekkingen 1.4.4.2.5 voor 10.000 verstrekkingen 1.4.5 In afwijking van de voorgaande onderdelen bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van gegevens met behulp van alternatieve media bedoeld in artikel 16, tweede lid, van het Besluit basisregistratie personen 1.4.6 In afwijking van de voorgaande onderdelen bedraagt het tarief voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het schriftelijk verstrekken van gegevens bedoeld in artikel 17, tweede lid, van het Besluit basisregistratie personen 1.4.7 Het tarief bedraagt voor het op verzoek doornemen van de gemeentelijke basisadministratie, voor ieder daaraan besteed kwartier Hoofdstuk 5 Verstrekkingen uit het Kiezersregister 1.5 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een inlichting betreffende de registratie van de aanvrager als kiezer bedoeld in artikel D4 van de Kieswet
€ 8,65
€ 261,90 € 667,90 € 904,40 € 2.733,40 € 3.650,95
€ 261,90
€ 8,65
€ 261,90 € 667,90 € 904,40 € 2.733,40 € 3.650,95
€ 22,69
€ 2,27 € 15,95
€ 7,35
-8-
Hoofdstuk 6 Verstrekkingen op grond van Wet bescherming persoonsgegevens 1.6.1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een bericht als bedoeld in artikel 35 van de Wet bescherming persoonsgegevens: 1.6.1.1 bij verstrekking op papier, indien het afschrift bestaat uit: 1.6.1.1.1 ten hoogste 100 pagina’s, per pagina met een maximum per bericht van 1.6.1.1.2 meer dan 100 pagina’s 1.6.1.2 bij verstrekking anders dan op papier 1.6.1.3 dat bestaat uit een afschrift van een, vanwege de aard van de verwerking, moeilijk toegankelijke gegevensverwerking 1.6.2 Indien voor hetzelfde bericht op grond van de onderdelen 1.6.1.1, 1.6.1.2 en 1.6.1.3 meerdere vergoedingen kunnen worden gevraagd, wordt slechts de hoogste gevraagd. 1.6.3 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een verzet als bedoeld in artikel 40 van de Wet bescherming persoonsgegevens
Hoofdstuk 7 Bestuursstukken 1.7.1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van: 1.7.1.1 een exemplaar van de gemeentebegroting 1.7.1.2 een exemplaar van de gemeenterekening 1.7.2 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag: 1.7.2.1 tot het verstrekken van: 1.7.2.1.1 een afschrift van het verslag van een raadsvergadering 1.7.2.1.2 een afschrift van de voorstellen behorende bij een raadsvergadering 1.7.2.2 tot het afsluiten van een abonnement voor een kalenderjaar: 1.7.2.2.1 op de verslagen van de raadsvergaderingen 1.7.2.2.2 op de voorstellen behorende bij de raadsvergaderingen 1.7.3 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag: 1.7.3.1 tot het verstrekken van: 1.7.3.1.1 een afschrift van het verslag van een vergadering van een raadscommissie, per pagina 1.7.3.1.2 een afschrift van de stukken behorende bij een vergadering van een raadscommissie, per pagina 1.7.3.2 tot het afsluiten van een abonnement voor een kalenderjaar: 1.7.3.2.1 op de verslagen van de vergaderingen van een raadscommissie 1.7.3.2.2 op de stukken behorende bij de vergaderingen van een raadscommissie 1.7.4 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag: 1.7.4.1 tot het verstrekken van het gemeenteblad 1.7.4.2 tot het afsluiten van een abonnement voor een kalenderjaar op het gemeenteblad 1.7.5 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van: 1.7.5.1 een afschrift van de Bouwverordening 1.7.5.2 een afschrift van de toelichting op de Bouwverordening 1.7.5.3 een afschrift van de Algemene Plaatselijke verordening 1.7.5.4 een afschrift voor een andere verordening
€ 0,23 € 5,00 € 22,50 € 5,00 € 22,50
€ 4,50
€ 35,55 € 35,55
€ 3,55 € 7,00 € 35,55 € 69,05
n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t. n.v.t.
€ 35,55 € 29,20 € 17,55 € 12,90
-9-
Hoofdstuk 8 Vastgoedinformatie 1.8.1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van: 1.8.1.1 Betreffende voorschriften en toelichting bestemmingsplan e.d.: tot en met 15 pagina’s, per pagina van 16 tot en met 30 pagina’s van 31 tot en met 70 pagina’s vanaf pagina 71, per pagina 1.8.1.2 Betreffende plankaart: formaat tot A2, per plankaart 1.8.2 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van een afschrift van of uittreksel uit: 1.8.2.1 de gemeentelijke basisregistratie adressen of de gemeentelijke basisregistratie gebouwen, bedoeld in artikel 2 van de Wet basisregistraties adressen en gebouwen 1.8.2.2 de legger bedoeld in artikel 27 van de Wegenwet 1.8.2.3 de inschrijving in het register bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Monumentenwet 1988 1.8.2.4 het openbare register van beschermde monumenten bedoeld in artikel 20 van de Monumentenwet 1988 1.8.2.5 het gemeentelijke beperkingenregister of de gemeentelijke beperkingenregistratie, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen, dan wel tot het verstrekken van een aan die registratie ontleende verklaring, als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder c, van de Wet kenbaarheid publiekrechtelijke beperkingen 1.8.3 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van kopieën van: 1.8.3.1 het gemeentelijke adressenbestand of delen daarvan, per adres 1.8.3.2 het gemeentelijke relatiebestand adres-kadastraal perceel of delen daarvan, per gelegde relatie 1.8.3.3 het gemeentelijke adrescoördinatenbestand of delen daarvan, per adrescoördinaat Hoofdstuk 9 Overige publiekszaken 1.9 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag: 1.9.1 tot het verstrekken van een verklaring omtrent het gedrag 1.9.2 tot het verstrekken van een bewijs van in leven zijn 1.9.3 tot het legaliseren van een handtekening
Hoofdstuk 10 Gemeentearchief 1.10.1 Het tarief bedraagt voor het op verzoek: 1.10.1.1 doen van naspeuringen in de in het gemeentearchief berustende stukken, voor ieder daaraan besteed kwartier 1.10.1.2 verlenen van inzage in bescheiden uit het archief betreffende een bestaand bouwwerk, voor elk hieraan besteed kwartier of gedeelte daarvan 1.10.2 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van: 1.10.2.1 een afschrift of fotokopie van een in het gemeentearchief berustend stuk, per pagina
€ 0,55 € 8,80 € 11,40 € 0,10 € 8,00
€ 15,40 € 15,40 n.v.t. n.v.t.
€ 9,55
€ 15,40 € 15,40 € 15,40
€ 30,05 € 4,75 € 4,75
€ 15,65 € 15,65
€ 0,60
- 10 1.10.2.2
een uittreksel uit een in het gemeentearchief berustend stuk
Hoofdstuk 11 Huisvestingswet 1.11 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag: 1.11.1 tot het verlenen van een voorrangsverklaring als bedoeld in de huisvestingsverordening 1.11.2 tot het verlenen van een vergunning voor het gaan gebruiken van zelfstandige woonruimte voor kamerverhuur als bedoeld in de huisvestingsverordening
Hoofdstuk 12 Leegstandwet Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag: 1.12 1.12.1 tot het verlenen van een vergunning tot tijdelijke verhuur van leegstaande woonruimte als bedoeld in artikel 15, eerste lid, van de Leegstandwet 1.12.2 tot het verlengen van een vergunning tot tijdelijke verhuur van woonruimte als bedoeld in artikel 15, vijfde lid, van de Leegstandwet
Hoofdstuk 13 Gemeentegarantie 1.13 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag: 1.13.1 tot het verstrekken van een gemeentegarantie 1.13.2 tot het instemmen met het wijzigen of omzetten van een door de gemeente gegarandeerde hypothecaire geldlening Hoofdstuk 14 Marktstandplaatsen 1.14 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van: 1.14.1 een standplaatsvergunning als bedoeld in artikel 6 van de Marktverordening 2006 Toelichting: Dit tarief is opgenomen in de Verordening marktgelden 2014
Hoofdstuk 15 Winkeltijdenwet 1.15 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag: 1.15.1 tot het verlenen van een ontheffing in het kader van de Winkeltijdenwet 1.15.2 tot het wijzigen van een in onderdeel 1.15.1 bedoelde ontheffing Hoofdstuk 16 Kansspelen 1.16.1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een aanwezigheidsvergunning als bedoeld in artikel 30b van de Wet op de kansspelen: 1.16.1.1 voor een periode van twaalf maanden voor één speelautomaat 1.16.1.2 voor een periode van twaalf maanden voor twee of meer speelautomaten, voor de eerste speelautomaat en voor iedere volgende speelautomaat 1.16.1.3 Indien de aanwezigheidsvergunning geldt voor een tijdvak, korter dan 12 maanden of langer dan 12 maanden doch ten hoogste 4 jaar dan worden genoemde bedragen naar evenredigheid van het verschil in looptijd van de vergunning verlaagd onderscheidenlijk verhoogd.
€ 4,80
€ 60,00
€ 250,00
€ 60,00 € 30,00
€ 17,55 € 8,50
Zie de martkgelden
€ 17,55 € 17,55
€ 56,50 € 56,50 € 34,00
- 11 1.16.2
1.16.3
1.16.4
Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 3 van de Wet op de kansspelen (loterijvergunning) Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 28 van de Wet op de kansspelen (prijsvraagvergunning) Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning als bedoeld in artikel 2:39 van de Algemene plaatselijke verordening
€ 17,55
€ 17,55
€ 17,55
Hoofdstuk 17 Telecommunicatie Niet van toepassing Hoofdstuk 18 Verkeer en vervoer 1.18 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag: 1.18.1 tot het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 87 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 1.18.2 tot het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 9.1 van de Regeling voertuigen 1.18.3 tot het verstrekken van een gehandicaptenparkeerkaart als bedoeld in artikel 49 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) 1.18.4 tot het plaatsen van een verkeersbord waarmee een gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats wordt aangegeven, als bedoeld in artikel 67 RVV en 29 BABW 1.18.5 tot het wijzigen of verplaatsen van een kentekenbord bij een gereserveerde gehandicaptenparkeerplaats, als bedoeld in artikel 67 RVV en 29 BABW
Hoofdstuk 19 Diversen 1.19.1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verstrekken van informatie betreffende een bestaand bouwwerk op bestandsgrootte: A4 tot en met 15 pagina’s per pagina van 16 tot en met 30 pagina’s van 31 tot en met 70 pagina’s van 71 tot en met 110 pagina’s vanaf pagina 111 per pagina Tekening per kopie A3 per pagina Tekening per kopie A2 prijs tot en met 3 kopieën per kopie prijs kopie 4 per kopie prijs kopie 5 per kopie prijs kopie 6 per kopie prijs kopie 7 per kopie prijs kopie 8 en verder per kopie A1 prijs tot en met 3 kopieën per kopie prijs kopie 4 per kopie prijs kopie 5 per kopie prijs kopie 6 per kopie prijs kopie 7 per kopie prijs kopie 8 en verder per kopie
€ 17,55 € 17,55
€ 6,30
€ 157,35 € 52,80
€ 0,70 € 12,20 € 15,40 € 18,60 € 0,20 € 8,00 € 1,10 € 10,65 € 13,30 € 8,00 € 6,60 € 5,60 € 4,55 € 3,50 € 14,65 € 9,05 € 8,00 € 6,60 € 5,60 € 4,55
- 12 A0
1.19.2 1.19.3
prijs tot en met 3 kopieën per kopie prijs kopie 4 per kopie prijs kopie 5 per kopie prijs kopie 6 per kopie prijs kopie 7 per kopie prijs kopie 8 en verder per kopie een beschikking op aanvraag, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen stukken of uittreksels, welke op aanvraag van de aanvrager moeten worden opgemaakt, voor zover daarvoor niet elders in deze tabel of in een andere wettelijke regeling een tarief is opgenomen, per pagina
€ 16,75 € 11,20 € 10,10 € 9,05 € 8,00 € 6,60 € 4,80
€ 4,80
- 13 -
Titel 2 Dienstverlening vallend onder fysieke leefomgeving/ omgevingsvergunning Hoofdstuk 1 Begripsomschrijvingen
Hoofdstuk 2 Vooroverleg/beoordeling conceptaanvraag
Hoofdstuk 3 Omgevingsvergunning Hoofdstuk 4 Vermindering
Hoofdstuk 5 Teruggaaf
Hoofdstuk 6 Intrekking omgevingsvergunning
Hoofdstuk 7 Wijziging omgevingsvergunning als gevolg van wijziging project
Hoofdstuk 8 Bestemmingswijzigingen zonder activiteiten
Hoofdstuk 9 Sloopmelding (vervallen)
Hoofdstuk 10 Bouwvergunning eerste of tweede fase op grond van oude wetgeving (vervallen) Hoofdstuk 11 In deze titel niet benoemde beschikking
2.6
Het tarief bedraagt voor het intitel Indien detoepassing aanvraag tot Het het verlenen deze Voor de van Teruggaaf als gevolg van intrekking behandeling nemen van van een omgevingsvergunning tarieen isvoor wordt verstaan onder: aanvraag omgevingsvergunning nemen van eeeen vaststellen va wijziging van een ef neen nag aanvraag tot het van voorafgegaan door een aanvra aanvraag: om bouw-, aanlegofverlenen sloopactivite iten andere, in deze titel niet bestemmingsplan als bedoeld alsbenoem gevol be de omgevingsvergunning voor eening vooroverleg of beoordeling van van om vooroverleg in verband met een het beschikking: artikel 3.1, eerste lid, van deofWin een, naar omstandigheden dra project: dede som van de verschu conceptaanvraag als bedoeld verkrijgen van een indicatie eet ldigde en ruimtelijke ordening beoordeeld, wijziging inger agt leges voor degeringe verschillende hoofdstuk 2, waarop de het voorgenomen project inaanvraa het kad van Als een aanvrager zijn tot project: vo bet activiteiten ofvan handelingen warekk eerstgenoemde aanvraag de Wabo vergunbaar aruitinhget aanlegkosten: het verlenen een is heeft orvoorvan project om gevingsvergunning , worden geheel de of gedeeltelijk ter zake een bestaat het
- 14 Titel 3 Dienstverlening vallend onder Europese dienstenrichtlijn Hoofdstuk 1 Horeca 3.1.1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning op grond van artikel 3 van de Drank- en Horecawet 3.1.2 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning op grond van artikel 2:28 van de Algemene plaatselijke verordening 3.1.3 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een ontheffing van de sluitingstijd voor een openbare inrichting als bedoeld in artikel 2:29 van de Algemene plaatselijke verordening 3.1.4 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 4, vierde lid, van de Drank- en Horecawet 3.1.5 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een melding als bedoeld in artikel 30 van de Drank- en Horecawet Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot 3.1.6 het wijzigen van het aanhangsel als bedoeld in artikel 30a, tweede lid, van de Drank- en Horecawet 3.1.7 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 35 van de Drank- en Horecawet
Hoofdstuk 2 Organiseren evenementen of markten 3.2.1 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning voor het organiseren van een evenement, indien het betreft: 3.2.1.1 een filmvertoning, bazaar, fancy-fair en dergelijke gelegenheden niet op de openbare weg 3.2.1.2 een straat- of buurtfeest 3.2.1.3 een ander evenement als bedoeld in artikel 2:11 van de Algemene plaatselijke verordening 3.2.2. Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning voor reclametekens 3.2.3 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een ontheffing van het sluitingsuur voor café's, restaurants, bars en dergelijke gelegenheden, bedoeld in de Algemene Plaatselijke Verordening per ontheffing
Hoofdstuk 3 Prostitutiebedrijven 3.3 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag: 3.3.1 Tot het verlenen van een exploitatievergunning of wijziging van een exploitatievergunning voor een seksinrichting of escortbedrijf 3.3.2 Voor de werkzaamheden verbonden aan de beoordeling van een keuringsrapport, behorende bij de aanvraag tot het verkrijgen van een vergunning, genoemd in 3.3.1, worden de leges verhoogd met
€ 120,50
€ 120,50
€ 22, 60
€ 22,60 € 60,25
€ 22,60
€ 22,60
€ 17,20 € 17,20 € 45,70 € 22,10
€ 17,55
€ 118,75
€ 642,50
- 15 Hoofdstuk 4 Splitsingsvergunning woonruimte 3.4 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een splitsingsvergunning als bedoeld in artikel 33 van de Huisvestingswet
€ 60,00
Hoofdstuk 5 Leefmilieuverordening 3.5 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een ontheffing of vergunning als bedoeld in de Leefmilieuverordening
n.v.t.
Hoofdstuk 6 Brandbeveiligingsverordening 3.6 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een vergunning met betrekking tot het brandveilig gebruik van een inrichting, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Brandbeveiligingsverordening
€ 17,55
Hoofdstuk 7 In deze titel niet benoemde vergunning, ontheffing of andere beschikking 3.7 Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag tot het verlenen van een andere, in deze titel niet benoemde vergunning, ontheffing of tot het nemen van een andere beschikking € 17,55 Behorende bij raadsbesluit van 9 december 2014. De griffier,
dr. M.J.E.M. van Dam
9 by - verordening marktgelden 2015.pdf
Versie geldig vanaf 1 januari 2015
Verordening marktgelden 2015
Verantwoordelijke afdeling
afdeling Ruimte, team Infra en Groen telefoon (0184) 495939 De getoonde verordeningen zijn een weergave van de actuele situatie. Voor historische informatie hiervan kunt u contact opnemen met het Servicecentrum Drechtsteden, onderdeel Documentaire Informatievoorziening, e-mail: [email protected].
De raad van de gemeente Sliedrecht; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; gelet op artikel 229, eerste lid, aanhef en onderdelen a. en b. van de Gemeentewet; besluit: vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van marktgelden 2015
Artikel 1 Belastbaar feit Onder de naam "marktgelden" wordt een recht geheven voor het: 1. gebruik van een standplaats voor het ten verkoop aanbieden of voorradig hebben van goederen op de daarvoor in de "Marktverordening van de gemeente Sliedrecht" aangewezen tijd en plaats; 2. het gebruik maken van door of vanwege het gemeentebestuur verstrekte diensten ten behoeve van reclame- en promotieactiviteiten, verder te noemen reclame-/promotiegeld. Artikel 2 Belastingplicht Het recht als bedoeld in artikel 1 wordt geheven van degene die het gebruik van een standplaats heeft. Artikel 3 Maatstaf van heffing Het recht wordt geheven naar de oppervlakte van de in artikel 1 bedoelde standplaats plus een vast bedrag per markthandelaar. Dit bedrag wordt verhoogd indien gebruik wordt gemaakt van de elektriciteitsvoorziening. Artikel 4 Belastingtarief 1. Het marktgeld bedraagt voor het innemen van een standplaats, ongeacht de wijze waarop, per m² ingenomen oppervlakte of gedeelte daarvan: a. per dag of gedeelte daarvan € 2,00 b. per kalendermaand € 6,90 c. per kalenderkwartaal € 16,30 d. per kalenderjaar € 58,50 2. Bij gebruik van de gemeentelijke elektriciteitsvoorziening (direct of indirect) worden de onder 1. vermelde tarieven als volgt verhoogd: a. kleinverbruik (16 ampère)
- per marktdag (alleen van toepassing zijnde op meelopers en standwerkers) € 3,55 - per kalenderkwartaal € 41,45 b. grootverbruik (krachtstroom) - per kalenderkwartaal € 106,65 3. Het onder 1. a vermelde tarief wordt per markthandelaar met € 2,35 per dag verhoogd wegens reclame-/promotiegeld. De onder 1. b,c en d vermelde tarieven worden per markthandelaar met € 10,per maand verhoogd wegens reclame-/promotiegeld. 4. De in dit artikel vermelde bedragen zijn exclusief BTW. Artikel 5 Wijze van heffing De marktgelden worden geheven bij wege van een mondelinge dan wel een gedagtekende schriftelijke kennisgeving, waaronder mede wordt begrepen een stempelafdruk, zegel, nota of ander schriftuur. Artikel 6 Tijdstip van betaling 1. De marktgelden moeten worden betaald ingeval de kennisgeving als bedoeld in artikel 5: a. mondeling wordt gedaan, op het moment van het doen van de kennisgeving; b. schriftelijk wordt gedaan, op het moment van uitreiken van de kennisgeving. 2. De marktgelden moeten worden betaald ingeval de kennisgeving als bedoeld in artikel 5 wordt toegezonden binnen 14 dagen na de dagtekening van de schriftelijke kennisgeving. Artikel 7 Teruggaaf Indien de belastingplichtige het recht op zijn standplaats opzegt, of als gevolg van langdurige ziekte of ingeval van overlijden, geen gebruik meer kan maken van een standplaats, waarvoor de marktgelden voor ten minste een kalenderkwartaal-eenheid zijn betaald, vindt teruggaaf van de marktgelden plaats naar het aantal volle kalendermaanden, dat nog resteert in die eenheid. Deze teruggaaf wordt verleend op een aanvraag als bedoeld in artikel 242 van de Gemeentewet. Artikel 8 Kwijtschelding Bij de invordering van marktgeld wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 9 Standplaatsvergunning 1. Het tarief bedraagt voor het in behandeling nemen van een aanvraag om een standplaatsvergunning of het wijzigen van de vergunning € 16,70. 2. Het tarief bedraagt voor een aanvraag tot het plaatsen op de wachtlijst per inschrijving € 16,70. 3. Het tarief bedraagt voor de handhaving van de inschrijving, per inschrijving per kalenderjaar € 10,30. Artikel 10 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van marktgelden. Artikel 11 Inwerkingtreding en citeertitel 1. De "Verordening marktgelden 2014" zoals vastgesteld op 10 december 2013 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening marktgelden 2015".
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad der gemeente Sliedrecht op 9 december 2014 De griffier,
De voorzitter,
dr. M.J.E.M. van Dam
drs. A.P.J. van Hemmen
10 by - verordening precariobelasting 2015.pdf
Versie geldig vanaf 1 januari 2015
Verordening precariobelasting 2015
Verantwoordelijke afdeling
Samenleving en Bestuur, team vergunningverlening, toezicht en handhaving De getoonde verordeningen zijn een weergave van de actuele situatie. Voor historische informatie hiervan kunt u contact opnemen met het Servicecentrum Drechtsteden, onderdeel Documentaire Informatievoorziening, e-mail: [email protected].
De raad van de gemeente Sliedrecht; gezien het voorstel van het college van burgemeester en wethouders; gelet op de artikelen artikel 216 en 228 van de Gemeentewet; b e s l u i t: vast te stellen de Verordening op de heffing en invordering van precariobelastingen 2015. Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder: a. dag: een periode van 24 uren, aanvangende te 0.00 uur, of een gedeelte daarvan; b. week: een periode van zeven achtereenvolgende dagen; c. maand: een kalendermaand; d. jaar: een kalenderjaar; e. vergunning: een door het gemeentebestuur verleende en in een gemeentelijke registratie opgenomen toestemming op grond waarvan een persoon een of meer voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond mag hebben. Artikel 2 Belastbaar feit Onder de naam precariobelasting wordt een directe belasting geheven ter zake van het hebben van voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, bedoeld of genoemd in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel. Artikel 3 Belastingplicht 1. De precariobelasting wordt geheven van degene die het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn. 2. In afwijking van het eerste lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, degene aan wie de vergunning is verleend of diens rechtsopvolger aangemerkt als degene bedoeld in het eerste lid, tenzij blijkt dat hij niet het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft.
Artikel 4 Vrijstellingen De precariobelasting wordt niet geheven ter zake van het hebben van: 1. voorwerpen, indien de gemeente ter zake van het gebruik van de voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond waarop het voorwerp of de voorwerpen zich bevinden een recht heft op grond van artikel 229, eerste lid, onderdeel a, van de Gemeentewet, dan wel een privaatrechtelijke vergoeding is overeengekomen; 2. voorwerpen welke uitsluitend in het belang van de volksgezondheid voorzien of welke uitsluitend worden gebezigd voor weldadige doelen die zijn voorzien van het keurmerk van het centraal bureau fondsenwerving. Artikel 5 Maatstaf van heffing en belastingtarief De precariobelasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel, met inachtneming van het overigens in deze verordening bepaalde. Artikel 6 Berekening van de precariobelasting 1. Voor de berekening van de precariobelasting wordt met betrekking tot een in de tarieventabel genoemde lengte- of oppervlaktemaat een gedeelte daarvan als een volle eenheid aangemerkt. 2. Indien een tarief per oppervlakte is vastgesteld, wordt de precariobelasting berekend naar de oppervlakte van de horizontale projectie van de voorwerpen, tenzij anders is bepaald. 3. De oppervlakte van andere dan rechthoekige voorwerpen wordt gesteld op het product van de twee aangrenzende zijden van een om het voorwerp geplaatste denkbeeldige rechthoek. 4. Indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, wordt voor de berekening van de precariobelasting aangesloten bij de geldigheidsduur van die vergunning, tenzij blijkt dat het belastbaar feit zich gedurende een kortere periode heeft voorgedaan. In dat geval bestaat aanspraak op ontheffing, waarbij het vijfde lid van overeenkomstige toepassing is. 5. Indien in de tarieventabel voor een voorwerp tarieven voor verschillende tijdseenheden zijn opgenomen, wordt de precariobelasting berekend op de voor de belastingplichtige meest voordelige wijze. 6. In afwijking van het bepaalde in artikel 1 wordt voor de berekening van de precariobelasting: a. indien in de tarieventabel voor een voorwerp wel een weektarief, maar geen dagtarief is opgenomen, een gedeelte van een week gelijkgesteld met een week; b. indien in de tarieventabel voor een voorwerp wel een maandtarief, maar geen dag- of weektarief is opgenomen, een gedeelte van een maand gelijkgesteld met een maand. 7. Indien in de tarieventabel voor een voorwerp een dagtarief, weektarief of maandtarief is opgenomen en het belastingtijdvak een langere periode dan een dag, onderscheidenlijk een week of een maand omvat, gelden deze tarieven per dag, onderscheidenlijk week of maand van het belastingtijdvak. Artikel 7 Belastingtijdvak 1. In de gevallen waarin de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, is het belastingtijdvak de periode waarvoor de vergunning is verleend, met dien verstande dat bij een kalenderjaaroverschrijdende geldigheidsduur van de vergunning het belastingtijdvak gelijk is aan het kalenderjaar. 2. In andere dan de in het eerste lid bedoelde gevallen, is het belastingtijdvak de in het kalenderjaar gelegen aaneengesloten periode gedurende welke het belastbaar feit zich voordoet of heeft voorgedaan. Artikel 8 Wijze van heffing De belasting wordt geheven bij wege van aanslag dan wel bij wege van een gedagtekende kennisgeving waaronder mede wordt begrepen een nota of andere schriftuur, waarop het gevorderde bedrag is vermeld.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld 1. In de gevallen bedoeld in artikel 7, eerste lid, is de precariobelasting verschuldigd bij de aanvang van het belastingtijdvak of, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. 2. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt is de naar jaartarieven geheven precariobelasting verschuldigd voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat tijdvak verschuldigde belasting als er in dat tijdvak, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. 3. Indien voor een belastbaar feit in de tarieventabel uitsluitend een jaartarief is opgenomen en de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor de naar jaartarieven geheven precariobelasting voor zoveel twaalfde gedeelten van de voor dat tijdvak verschuldigde precariobelasting als er in dat tijdvak, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. 4. Belastingbedragen van minder dan € 10,- worden niet geheven. 5. Voor de toepassing van het vierde lid wordt het totaal van op één aanslagbiljet verenigde belastingaanslagen aangemerkt als één belastingbedrag. Artikel 10 Termijn van de betaling 1. In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen die worden geheven bij wege van aanslag worden betaald uiterlijk op de laatste dag van de tweede maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld. 2. In afwijking van het eerste lid geldt, in geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, minder is dan € 3.500,-en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in gelijke termijnen van minimaal € 5,--, waarbij de laatste termijn vervalt op de laatste dag van de tiende maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en elk van de eerdere termijnen telkens een maand eerder. 3. De belastingen geheven op andere wijze dienen te worden betaald binnen 14 dagen na de dagtekening van de kennisgeving. 4. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel 11 Kwijtschelding Bij de invordering van de precariobelasting wordt geen kwijtschelding verleend. Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de precariobelasting. Artikel 13 Inwerkingtreding. 1. De “Verordening precariobelasting 2014” van 10 december 2013 wordt ingetrokken met ingang van de datum van ingang van de heffing genoemd in het derde lid met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de achtste dag na die van de bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2015. 4. Deze verordening kan worden aangehaald als ‘Verordening precariobelasting 2015’.
Vastgesteld in de openbare vergadering van de raad van de gemeente Sliedrecht op 9 december 2014. De griffier,
De voorzitter,
dr. M.J.E.M. van Dam
drs. A.P.J. van Hemmen
Tarieventabel behorende bij de Verordening precariobelasting 2015 Het tarief bedraagt voor: 1. Terrassen het hebben van banken, stoelen, tafels, windschermen en dergelijke behorende bij een terras, per 5 m² of een gedeelte daarvan: a. per dag € 2,35 - met een minimum van € 23,00 - met een maximum van € 230,00 b. per week € 6,90 - met een minimum van € 68,00 - met een maximum van € 285,00 c. per jaar € 34,50 - met een minimum van € 56,50 2. Driehoeks- en sandwichborden (ex. artikel 2:5 van de APV Sliedrecht) het hebben van driehoeks- en sandwichborden, per bord: a. per week € 1,55 3. Uitstallen goederen, etc. het voor commerciële doeleinden uitstallen van koopwaar ( goederen, waren, uitstalkasten, winkelwagentjes, reclame-uitingen niet aan de gevel): a. reclame-uitingen niet aan de gevel (borden, zuilen, vlaggen, banieren) per uiting: 1. per jaar € 19,50 b. goederen, waren, uitstalkasten, winkelwagentjes: per 5 m2 of een gedeelte daarvan: 1. per dag € 2,35 2. per week € 7,10 3. per maand € 14,20 4. per jaar € 142,10 4. Standplaatsen (ambulante handel) het innemen van een standplaats met voorwerpen als bedoeld in de geldende standplaatsennotitie:
a. per dag b. per week c. per maand d. per jaar, 1 dag per week e. per jaar, meer dan 1 dag per week
oppervlakte t/m 20 m2 € 15,25 € 30,45 € 60,90 € 481,10 € 721,70
bij een oppervlakte boven 20 m2 worden de tarieven t/m 20 m2 verhoogd per 5 m2 of gedeelte daarvan met € 7,60 € 15,25 € 30,45 € 240,55 € 360,85
5. Brandstofpompstations het hebben van: a. een brandstofpomp, persgastankzuil of oliepomp, per pomp of zuil per jaar: 1. voor een enkelvoudige pomp € 258,35 2. voor een meervoudige pomp € 647,55 b. een apparaat voor het afleveren van lucht en water, per jaar € 65,65 c. een olietank, deel uitmakende van een verwarmingsinstallatie, inclusief vulput en leidingen per jaar € 65,65 d. een brandstof- of olietank, voor zover niet genoemd onder c., per jaar €65,65 e. een vulput, in verbinding staand met een brandstof- of olietank, als bedoeld onder d., per jaar € 32,10 f. bijbehorende leidingen per m1 of gedeelte daarvan per jaar € 1,50 6. Bouwmaterialen het hebben van een loods, keet, afschutting, steiger of stelling, en voor het plaatsen van bouwmaterialen en gereedschappen buiten de keet bij bouwverrichtingen:
Tot en met 10 m2 Van 11 m2 t/m 25 m2 Van 26 m2 t/m 50 m2 Voor elke 50 m2 meer of gedeelte daarvan
per week € 10,15 € 15,25 € 25,40
per maand € 30,45 € 45,70 € 76,15
per jaar € 182,70 € 274,05 € 456,75
€ 25,40
€ 76,15
€ 456,75
7. Kabels en leidingen het hebben van antennedraden, geleidingen of kabels per m1 of een gedeelte daarvan: a. per jaar € 1,35
Behorende bij raadsbesluit van 9 december 2014. De griffier,
dr. M.J.E.M. van Dam