BuitenGewoonSymposium SBCM ‘BuitenGewoon Begeleiden… Van medewerkers met een psychische beperking Lokatie: Congrescentrum Orpheus Apeldoorn. Datum: 30 september 2010 Genodigden: SW-sector, medewerkers GGZ, beperkt aantal stakeholders Overige sprekers: Marleen Barth, voorzitter bestuur GGZ Nederland (‘Werk zorgt, zorg werkt’) en José Meijer, voorzitter SBCM (‘BuitenGewoon in de praktijk’) __________________________________________________________________________________________
‘Toenadering tussen GGZ en SW: nu meer dan ooit!’ Speech van mevrouw J.M. Leemhuis-Stout, voorzitter Cedris
Voor ik aandacht besteed aan de relatie tussen GGZ en de SW-sector, zeg ik graag nog iets over de actualiteit. Dat is moeilijk te negeren, zo net na Prinsjesdag en met de komst van een nieuw kabinet in het verschiet. Zeker nu alles in het teken staat van bezuinigingen die ook de SW en de GGZ zullen raken. Ik begrijp de opdracht waar de overheid voor staat en de noodzaak van bezuinigingen, maar wat ik van de overheid verwacht is dat gekozen wordt voor bezuinigingen die de mensen met de grootste afstand tot arbeidsmarkt kansen blijft bieden op betaald werk. Daarbij gaat het óók om de mensen met een psychische beperking waarvoor wij vandaag bijzondere aandacht hebben. Een visie die mensen aan het werk helpt én houdt. Vanuit haar zorgplicht is het ook aan de overheid om deze keuzes op een verantwoorde manier te maken, niet aan ons als sector. Wat dat betreft stemmen de bezuinigingen die op Prinsjesdag voor de sociale werkvoorziening en de re-integratie zijn aangekondigd mij somber. Vooral omdat een visie op de toekomst ontbreekt. Het gaat hier om een ‘blote bezuiniging’ die direct ten koste gaat van de ontwikkeling van de mensen. Mijn vrees is dat met name de mensen met de zwakste arbeidsmarktpositie dit zullen voelen: de mensen in de Wsw, de mensen die op de – groeiende – wachtlijst voor de Wsw staan, de zwakste groep uit de bijstand. En dat terwijl deze mensen onze hulp het hardst nodig hebben. Dat staat haaks op de wens van het kabinet en de maatschappelijke noodzaak om mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt verder te ontwikkelen en zoveel mogelijk bij gewone werkgevers aan de slag te krijgen. En dat terwijl Cedris wel mogelijkheden ziet om op termijn te bezuinigingen met een visie. Dat kan door regels vereenvoudigen, dubbelingen uit het het systeem te halen en zo efficiencywinst te boeken. Dat kan door arbeidsvoorwaarden voor verschillende groepen te stroomlijnen. Op die manier behouden we het geld waar het echt voor nodig is: investeringen om alle mensen met een grote afstand tot de arbeidsmarkt, naar schatting zo’n 300.000 mensen, aan de slag te krijgen en te houden. Daarvoor blijft natuurlijk een grote en gezamenlijke inspanning van ons als ‘professionals’ nodig – en zeker als het gaat om de psychiatrisch patiënten is dat een forse uitdaging, waar ik graag op terugkom. Maar dat vraagt vooral om verstandige keuzes en een visie van het nieuwe kabinet. Het nieuwe kabinet zou efficiencywinst kunnen boeken door de schotten tussen de verschillende arbeidsmarktregelingen aan de onderkant weg te nemen en te kiezen voor één regeling met een helder belegde verantwoordelijkheid, in plaats van het huidige stelsel met een WWB, Wajong en Wsw. SW-bedrijven zien in de praktijk dat gewone werkgevers afhaken vanwege de ondoorzichtigheid van het stelsel. Werkgevers willen immers geen ‘Wajonger’ of ‘Wsw’er’. Werkgevers willen een programmeur, een conciërge of een hovenier. Werkgevers willen zo weinig mogelijk belast worden met de administratieve rompslomp. Werkgevers willen praktische ondersteuning op maat om hun nieuwe medewerker goed te laten functioneren. Dat is de ondersteuning en expertise die SW-bedrijven kunnen bieden: als een soort ‘uitzendbureau’ voor specifieke groepen.
1
In de politiek gaan inmiddels steeds meer stemmen op voor één regeling aan de onderkant van de arbeidsmarkt. Dat is eenvoudiger voor gewone werkgevers. Dat geeft ook meer ruimte voor uitvoerders en professionals om hun werk te doen. Uiteindelijk creëert dat ook meer kansen voor psychiatrisch patiënten om aan de slag te komen bij een gewone werkgever. Het is ook rechtvaardiger voor de mensen die het betreft, omdat het nu zo is dat mensen met vergelijkbare problemen in verschillende regelingen terecht komen. In principe is het daarom een goede zaak als het nieuwe kabinet inderdaad tot één regeling zou besluiten. Het vraagt echter wel om grote alertheid als het gaat om de consequenties en verdere uitwerking van deze regeling. Deze moet immers wel op een verstandige manier vorm krijgen. Een belangrijk aspect daarin breng ik hier graag onder de aandacht, omdat het ook een deel van psychiatrisch patiënten zal raken. Naar verwachting zal de nieuwe regeling een veel gedifferentieerdere doelgroep aan de slag helpen. Dan is van groot belang dat de regeling waarborgen bevat, zodat ook het meest kwetsbare deel van de mensen die straks onder de nieuwe regeling valt, kans blijft houden op werk. Voor de toekomstige uitvoerder van de nieuwe regeling moet het financieel aantrekkelijk blijven om langdurig in die kwetsbare groep te blijven investeren. Anders lopen we het risico dat alleen de mensen met het meeste potentieel worden geholpen en dat anderen buiten de boot vallen. Juist mensen met psychiatrische problemen kunnen in deze categorie vallen. Er zijn mensen met slechte periodes die lastig zijn, soms zelfs agressief, en die bij tijd en wijle intensieve en dus kostbare begeleiding nodig hebben. Tegelijkertijd is het wél zo dat dit juist de mensen zijn die het meest baat hebben bij het arbeidsritme en de sociale contacten met collega’s. Dat is belangrijk voor mensen zelf, maar voorkomt ook problemen in hun omgeving. Daarom moet er in de nieuwe regeling een ‘vangnet’ zitten voor die meest kwetsbare categorie. Zodat de mensen die onze hulp het hardst nodig hebben en daar ook het meest bij te winnen hebben, die ook blijven krijgen. Ook voor een ander aspect wil ik uw aandacht vragen: de indicatiestelling moet kristalhelder zijn. De grenzen moeten duidelijk worden vastgelegd. Er moet een balans zijn tussen werk dat mensen kunnen verzetten en de begeleiding die ze daarbij nodig hebben. Als die uit het lood raakt, moet in de regeling gewaarborgd zijn dat mensen niet tussen wal en schip belanden, maar op een andere manier worden opgevangen. Kortom: het moet duidelijk zijn, wanneer mensen té weinig ‘arbeidspotentieel’ hebben. Ook dat is iets waar bij de vormgeving van de nieuwe regeling rekening mee moet worden gehouden. Zoals gezegd verwacht ik het nodige van het nieuwe kabinet. Er blijft ruimte nodig, financieel en beleidsmatig, om mensen aan de slag te helpen. Het kabinet kan zich niet veroorloven deze groep aan de kant te laten staan. Maar waarom is de investering in de kans op werk voor deze groep nu zo belangrijk? In de eerste plaats: ook mensen met een afstand tot de arbeidsmarkt willen graag werken, willen een bijdrage leveren. Dat geldt ook voor mensen met een psychische beperking. De helft van de mensen met langdurige psychische problemen wil graag een betaalde baan. Terecht, want – als het werk geschikt is – geldt de bekende volkswijsheid: ‘werken is gezond’. Onderzoek wijst uit dat betaald werk, liefst zo snel mogelijk, ervoor zorgt dat mensen ook thuis en in de maatschappij beter functioneren. Structuur en arbeidsritme voorkomen gezondheidsklachten en zorgen er ook voor dat bijvoorbeeld verslavingen of schulden minder de kans krijgen. En dat is natuurlijk niet alleen goed voor de persoon in kwestie, maar ook maatschappelijk zeer gewenst. In de tweede plaats: op korte termijn wordt de arbeidsmarkt krap. Dit jaar al daalt de beroepsbevolking voor het eerst in de geschiedenis van onze verzorgingsstaat. Wij kunnen ons de luxe niet veroorloven om een grote groep mensen die een bijdrage wíl leveren, maar daar hulp bij nodig heeft, aan de kant te laten staan. Dat vraagt nu om een investering. Want naarmate mensen langer thuis zitten, raken ze geïsoleerder. Verliezen ze vaardigheden. De drempel om weer aan de slag te komen, wordt dan steeds hoger. De boodschap is dat wij mensen er bij
2
moeten houden. Als we dat nalaten is dat ‘penny wise’, maar ‘pound foolish’. Het belang om zoveel mogelijk mensen aan de slag te krijgen is immers op termijn veel groter. U ziet. ik verwacht het nodige van het kabinet. Tegelijkertijd ligt er een belangrijke verantwoordelijkheid bij de professionals om mensen aan de slag te krijgen. Bij u dus. Straks met een eventuele nieuwe wet, maar ook nu al. Dat kan alleen door niet af te wachten, maar nu al actief samen te werken en goed gebruik te maken van de kennis die ieder voor zich in huis heeft. Niet alleen de schotten in de regelgeving moeten verdwijnen, maar ook de schotten in ons hoofd. Want met intensieve samenwerking komen zowel de GGZ als de SW verder. Natuurlijk ieder vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheid. Wij moeten elkaars werk niet overnemen: dat kunnen wij ook niet. Er gebeurt al veel samen: de workshops van vanmiddag getuigen daar ook van, maar de samenwerking kan intensiever en structureler. De noodzaak daarvoor is groot, groter ook dan vroeger. Waarom? In de eerste plaats: Als we de samenstelling van de doelgroep in ogenschouw nemen, kunnen GGZ en de SW niet om elkaar heen. SW-bedrijven hebben de afgelopen jaren steeds meer mensen met psychische beperkingen in huis gekregen. Ook de problematiek waar bedrijven mee te maken hebben gekregen is ernstiger geworden, vooral sinds de criteria voor een Wsw-indicatie in 1998 zijn aangescherpt. Aan de cijfers zien wij dat het aandeel van mensen met psychische beperkingen de komende jaren verder toe zal nemen. Op dit moment heeft eenderde van de Wsw’ers een psychische beperking, maar op de wachtlijst gaat het al om de hélft van de mensen. GGZ en de SW-sector krijgen daardoor steeds meer met elkaar te maken. En in de tweede plaats, omdat het – hoe je het ook wendt of keert – vaak ingewikkeld is om geschikt werk te vinden voor mensen met psychische problemen. Aan de ene kant hebben mensen met psychische beperkingen behoorlijk wat in hun mars. Zij zijn vaak intelligent en hebben een behoorlijke opleiding. Eenvoudig, repeterend werk biedt hen vaak niet voldoende uitdaging. Maar tegelijkertijd zijn het mensen van wie je niet elke dag dezelfde prestaties kan verwachten. Ze hebben slechtere dagen of slechtere periodes. Soms overschatten zij wat ze aankunnen. Het vraagt vaak een behoorlijke inspanning van werkgevers om iemand goed te laten functioneren. Om dan werk te vinden dat recht doet aan wat iemand kan, is niet altijd eenvoudig. Dat zeg ik niet om somber te doen. Het betekent wel dat u elkaar nodig heeft. Alleen sámen heeft u de expertise, om het talent wat mensen in huis hebben te verzilveren. Tot slot kan werk voor de GGZ een sleutel zijn bij de behandeling van hun cliënt.Ik zei het al eerder: werken is gezond en mensen wíllen het zelf. SW en GGZ hebben elkaar dus veel te bieden. Voor de GGZ is de SW een voor hand liggende partner om werk te vinden voor hun clienten. SW-bedrijven weten wat je kan verwachten van de mensen, maar ook van de werkgever. Dat betekent wel dat SW-bedrijven eisen stellen aan de werknemer, stevige eisen soms. Dat kan pijnlijk zijn, omdat het betekent dat het ‘therapeutische’ belang van werk niet altijd voorop staat. De werkgever moet er immers wél wat aan hebben. Dat kan bijvoorbeeld betekenen dat de wensen van een werknemer niet altijd gehonoreerd worden of dat het bedrijf – hoe pijnlijk ook – moet beslissen dat iemand toch ‘te slecht’ is voor de SW. De andere kant van de medaille is dat de SW psychiatrisch patiënten echt iets te bieden heeft: volwaardig werknemerschap. En werknemerschap gaat gepaard met – soms minder plezierige - plichten, maar ook met rechten, zoals een fatsoenlijk salaris, en het gevoel dat men verantwoordelijkheid neemt voor het eigen leven. De SW heeft de GGZ hard nodig om haar werk op een goede manier te kunnen. De specialistische kennis en kunde van de GGZ zijn onontbeerlijk om iemand op zijn werk zijn draai te laten vinden. En ook als er problemen zijn, heeft de SW de GGZ nodig om op terug te kunnen vallen. Van een werkgever – hoe betrokken de SWbedrijven ook zijn – mag je de specialistische kennis die de GGZ heeft niet verwachten.
3
U kent elkaars sterke kanten natuurlijk: in de praktijk maakt u er ook al gebruik van. Nu is het zaak die samenwerking structureel in de organisaties te verankeren, zodat samenwerking niet afhankelijk is van individuele ‘cases’ of goede persoonlijke contacten. Een prachtig voorbeeld van structurele verankering is de ‘signaleringskaart’ waarmee bijvoorbeeld Pantar Amsterdam werkt. In zo’n kaart wordt aangegeven wat iemand mankeert en hoe je daar op de werkvloer het beste mee om kan gaan. Kennis uit de GGZ op een praktische, goed toepasbare manier voor de werkgever vertaald en ook op een structurele manier in het bedrijf verankerd. Ik hoop van harte dat dit voorbeeld, maar ook de andere voorbeelden waar u in de workshops kennis van kunt nemen, u inspireren in uw dagelijks werk. Het is een goede zaak dat u hier allen dankzij de SBCM kennis van kunt nemen. Met dit congres geeft SBCM structureel aandacht voor de samenwerking tussen GGZ en de SW een extra impuls en maakt zij haar rol als kenniscentrum waar. Want wij zijn weliswaar afhankelijk van de ruimte (financieel en beleidsmatig) die het kabinet ons biedt, maar het is wel aan ons als professionals om die ruimte zo goed mogelijk invulling te geven. Dat doen wij door kennis en professionaliteit voortdurend te versterken. Dat is in het belang van de uitstraling van de sector waarvoor we werkzaam zijn, maar vooral in het belang van de mensen waar wij dit werk voor doen. Dus: laat u inspireren!
4
5