Bewegingsparticipatie van kinderen met een beperking. Van Rugzak naar Sporttas
Datum
Juni 2008
Auteur
Marc Pelkman
Aantal pagina´s Aantal bijlagen
2
Opdrachtgever
Gehandicaptensport Nederland
Projectnaam
Van Rugzak naar Sporttas
‘Van Rugzak naar Sporttas’
Voorwoord Sport en bewegingsactiviteiten dragen bij aan het welzijn van de mens. Het geeft een zinvolle invulling aan het leven en maakt het mogelijk op actieve wijze te socialiseren en integreren. Iedereen, ook mensen met een beperking, moeten de mogelijkheid krijgen om aan sport en bewegingsactiviteiten deel te nemen. De gehandicaptensport in Nederland is volop in beweging. NebasNsg verduidelijkt haar positie en heeft haar naam veranderd in ‘Gehandicaptensport Nederland’. De organisatie is een nieuwe weg ingeslagen en functioneert meer en meer als advies- en kennisinstituut, ontwikkelaar van stimuleringsmethodieken, opleidingen en bewegingsprogramma’s voor de gehandicaptensport en als belangenbehartiger van de gehandicaptensport in Nederland. Gehandicaptensport Nederland wil zoveel mogelijk mensen met een beperking naar eigen wensen en mogelijkheden tot verantwoord sporten en bewegen brengen. Daarnaast is het streven om de sporter met een beperking een geaccepteerde en gelijkwaardige positie te geven binnen de sport in Nederland. In opdracht van Gehandicaptensport Nederland zal dit onderzoek ertoe bijdragen inzicht te verschaffen over de bewegingsparticipatie van kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs om vervolgens tot voorstellen te komen voor een specifiek sport- en beweegprogramma. Vanuit het Sport Management Institute van de Wagnergroup heb ik met veel plezier aan deze uitdagende opdracht gewerkt. De opzet van de opleiding heeft een grote bijdrage geleverd aan mijn leerproces en de invulling van deze scriptie. Hiervoor wil ik graag mijn begeleider Philip Wagner bedanken. Marc Pelkman Bleiswijk, juni 2008 Door middel van deze naamsverandering beweegt de organisatie mee en versterkt haar positie en activiteiten. De sportorganisatie voor mensen met een handicap beweegt mee en versterkt haar positie en activiteiten met een nieuwe organisatienaam.
- Pagina 2 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
Inhoudsopgave 1
Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Jeugdigen met een beperking 1.3 Methode van onderzoek
2
Literatuuronderzoek 2.1 Het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen 2.2 Sportparticipatie 2.3 Sport en bewegen in een wisselende context
3
Uitvoering empirisch onderzoek 3.1 Respondenten 3.2 Sport- en beweegactiviteiten door jeugdigen met een rugzakje 3.3 Experts aan het woord
4
Conclusies
5
Aanbevelingen
6
Definities en afkortingen
7
Referenties
Bijlagen A Enquête B Verslaglegging expert interviews
- Pagina 3 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
1
Inleiding
Het W.J.H. Mulier Instituut is in opdracht van Gehandicaptensport Nederland een onderzoek gestart naar de sportdeelname van mensen met een beperking. Dit wordt gefinancierd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Jeugdigen met een beperking binnen het regulier onderwijs komen specifiek in dit onderzoek aanbod en de resultaten worden later verwerkt in het onderzoek van W.J.H. Mulier Instituut. De hypothese is dat de bewegingsparticipatie van jeugdigen met een beperking binnen regulieronderwijs onvoldoende is. Aan de hand hiervan is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: ‘Op welke wijze is het mogelijk om bewegingsparticipatie te bevorderen van jeugdigen met een beperking?’. Doel van het onderzoek is inzicht te verkrijgen in welke mate jeugdigen met een beperking sporten en bewegen en welke achtergronden, motieven en belemmeringen hierbij een rol spelen. Gehandicaptensport Nederland wil de aanbevelingen uit het onderzoek vertalen naar nieuwe aanpakken op lokaal en regionaal niveau om te bevorderen dat (meer) mensen met een beperking optimaal en verantwoord aan sport en bewegen kunnen deelnemen. Het scheppen van de juiste randvoorwaarden is daarbij essentieel. Als we spreken over jeugdigen met een beperking is er veel diversiteit. Diversiteit op het gebied van beperkingen. Diversiteit als het gaat om leeftijd en de daaruit voortvloeiende belevingen van sport en bewegen en tot slot de diversiteit die naar voren komt in de wensen ten aanzien van sport en bewegen. De doelgroep wordt in dit onderzoek belicht vanuit het perspectief van het onderwijs. 1.1 Jeugdigen met een beperking In deze paragraaf wordt de doelgroep met een beperking besproken. Ook worden verschillende soorten onderwijs voor jeugdigen met een beperking onder de loep genomen. Verder zal het belang van sport en bewegen worden behandeld aan de hand van effecten op de fysieke en psychosociale gezondheid. 1.1.1 Beschrijving van het basisonderwijs Sinds 1998 is het speciaal onderwijs gesplitst in speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs. Het speciaal basisonderwijs valt onder dezelfde wet als het reguliere basisonderwijs: de Wet op het Primair Onderwijs. Beide vormen van onderwijs hebben dan ook dezelfde doelen voor wat een leerling moet kennen en kunnen aan het einde van de basisschool. Het speciaal basisonderwijs is gericht op Moeilijk Lerende Kinderen (MLK), kinderen met Leer- en Opvoedingsmoeilijkheden (LOM) en in ontwikkeling bedreigde kleuters (IOBK) (Ministerie van OC&W, 2007) (zie figuur 1.1). Als het gaat om scholen voor kinderen met handicaps en zwaardere problematiek, spreken we van het speciaal onderwijs. Het speciaal onderwijs is onderverdeeld in vier clusters. Elk cluster richt zich op specifieke stoornissen en beperkingen (Chronisch zieken en Gehandicaptenraad, 2002). Cluster 1:
Scholen voor leerlingen met een visuele handicap en leerlingen met een visuele handicap in combinatie met een meervoudige beperking.
- Pagina 4 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
Cluster 2:
Scholen voor dove en slechthorende leerlingen en leerlingen met ernstige spraakmoeilijkheden, mogelijkerwijs in combinatie met een andere handicap.
Cluster 3
Scholen voor leerlingen met lichamelijke, verstandelijke en/of meervoudige handicaps en Langdurig Zieke Kinderen(LZK).
Cluster 4
Scholen voor zeer moeilijk opvoedbare leerlingen (ernstige gedragsproblemen, ontwikkelingsproblemen en/of psychiatrische problemen), langdurig zieke leerlingen zonder een lichamelijke handicap en onderwijs aan leerlingen in scholen die verbonden zijn aan pedologische instituten.
Basisonderwijs
Primair basisonderwijs
Regulier basisonderwijs
eventueel met rugzak
Speciaal basisonderwijs (SBO) voormalig
Speciaal onderwijs (SO)
Regionale Expertise Centra (REC)
LOM, MLK en IOBK
Cluster 1 scholen
Ambulante ondersteuning
Cluster 2 scholen
Cluster 3 scholen
Cluster 4 scholen
Figuur 1.1
Schematische weergave van het basisonderwijs in Nederland (Ministerie van VWS, 2003).
1.1.2 Beschrijving van het voorgezet speciaal onderwijs In het voortgezet onderwijs zijn de afgelopen jaren, net als in het basisonderwijs, vele veranderingen doorgevoerd. Kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden en moeilijk lerende kinderen zijn ondergebracht in de Wet op het Voortgezet Onderwijs. Dit type onderwijs valt onder de noemer speciale scholen voor voortgezet onderwijs en moet zich omvormen tot Leerwegondersteuning (LWOO) op Praktijkonderwijs (PrO) (zie figuur 1.2). Het LWOO is bestemd voor leerlingen die hiaten, achterstanden of andere problemen hebben, maar in principe wel voldoende capaciteit bezitten om het VMBO diploma te halen. Zij ontvangen orthodidactische of orthopedagogische hulp. Deze ondersteuning
- Pagina 5 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
wordt geboden vanuit het Regionale Expertise Centrum, waar de school onderdeel van is. Het Praktijkonderwijs (PrO) is een onderwijsvorm voor leerlingen van wie verwacht wordt dat zij het VMBO niet met een diploma afronden.
Voorgezet onderwijs
VWO
HAVO
VMBO
Praktijkschool (SVO)
Regionale Expertise Centra (REC)
Theoretische leerweg
Gemengde leerweg
Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO)
Kaderberoepsgerichte leerweg
Cluster 1 scholen
Basisberoepsgerichte leerweg
Cluster 2 scholen
Eventueel aangevuld met Leerweg Ondersteunend Onderwijs (LWOO)
Cluster 3 scholen
Cluster 4 scholen
Figuur 1.2
Schematische weergave van het voortgezet onderwijs in Nederland (Ministerie van VWS, 2003).
1.1.3 De rugzak- of leerlinggebonden financiering. Niet alle ouders willen dat hun kind naar het (voortgezet) speciaal onderwijs gaat. Dat hoeft ook niet altijd. Maar vaak is het dan wel nodig dat het kind meer aandacht krijgt. Daar is dan extra geld voor nodig. Dit extra geld heet de ‘leerlinggebonden financiering’ of ‘de rugzak’. Van dit geld kan een school extra middelen betalen voor het onderwijs aan het kind. Een gedeelte van het geld wordt ook gebruikt voor extra begeleiding door een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs (Ministerie van OC&W, 2007-2008, Primair Onderwijs 2007-2008). Een onafhankelijke Commissie voor de Indicatiestelling (CvI) beslist of een kind in aanmerking komt voor (voortgezet) speciaal onderwijs en dus ook voor een rugzak. Zij doet dit aan de hand van landelijk vastgestelde objectieve criteria. Wanneer een kind geïndiceerd is, kunnen ouders kiezen of hun kind deelneemt aan het reguliere basisonderwijs (met een rugzak) of aan het speciaal onderwijs (afhankelijk van de indicatie cluster 1, 2, 3 of 4) (Ministerie van OC&W, 2002).
- Pagina 6 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
1.1.4 Regionale Expertise Centra De taken van de Regionale Expertise Centra (REC) zijn zeer divers. Zo ondersteunen zij ouders van kinderen bij het indienen van een verzoek om indicatiestellingen bij de CvI. Verder voorziet een REC het regulier onderwijs van de genoemde ambulante orthopedagogische of orthodidactische begeleiding en is het eerste aanspreekpunt. Tot slot geeft het advies aan de leerkracht(en) en de school over de consequenties van de beperking van de desbetreffende leerling en de beste organisatie van het onderwijsleerproces. In tabel 1.3 staat een overzicht van het aantal REC’s en scholen voor special onderwijs in Nederland ingedeeld per cluster. Cluster *
Cluster 1
Aantal Scholen
4
9
Cluster 2
4
43
Cluster 3
23
160
Cluster 4 Totaal
Tabel 1.3
Aantal REC’s
10
78
41
290
Het aantal REC´s en scholen in Nederland.
*
Cluster 1 heeft formeel gezien geen REC’s in de zin van de Wet op de Expertisecentra (WEC). De WEC is wel gewoon van toepassing op cluster 1, maar cluster 1 heeft onderwijsinstellingen. Dit zijn er vier en deze zijn in het overzicht opgenomen onder de kolom aantal REC’s. De vier onderwijsinstellingen hebben een aantal schoollocaties, welke zijn vermeld onder kolom aantal scholen.
Volgens de voorlopige monitor resultaten van Landelijke Vereniging van Cluster 3 scholen zijn er 9.330 leerlingen op 1 oktober 2007 met een leerlinggebonden financiering binnen het regulier onderwijs (LCV3). Binnen dit onderzoek richten we ons op vier REC-gebieden binnen cluster 3. 1.1.5 Het belang van sport- en bewegingsdeelname Jeugdigen vormen een specifieke aandachtsgroep binnen Gehandicaptensport Nederland. Voldoende lichamelijke activiteit bij jeugdigen heeft vele positieve korte- en langetermijneffecten op het lichamelijk, psychisch en sociaal welzijn. Er is overtuigend bewijs dat lichamelijke activiteiten een positief effect hebben op het lichaamsgewicht (ACSM, 2000; Gezondheidsraad, 2003; Moore et al., 2003; Mulder et al., 1999). Ook is er voldoende bewijs voor positieve effecten van gewichtsdragende lichamelijke activiteiten tijdens de groeiperiode en de daaraan gerelateerde vermindering van het risico van het ontstaan van osteoporose op middelbare en oudere leeftijd (ACSM, 2000; Mulder et al.,1999). Voldoende lichamelijke activiteit kan daarnaast het cardiovasculaire risicoprofiel verbeteren, de kans op diabetes type 2 en kanker verlagen, de lichamelijke conditie verhogen, het zelfvertrouwen verhogen en gevoelens van angst, depressie en stress verlagen (ACSM, 2000; Biddle et al., 1998; Biddle et al., 2004). Voldoende bewegingservaring tijdens de jeugd is tevens van belang voor de ontwikkeling van basisvaardigheden van kinderen, zoals verbaal begrip, ruimtelijk inzicht en vaardigheden als samenwerken, delen, geven en nemen, winnen en verliezen (Biddle et al., 1998). Het is aannemelijk dat bovengenoemde effecten ook gelden voor jeugdigen met een beperking. Daarnaast brengt lichaamsbeweging voor jeugdigen met een beperking nog aanvullende positieve effecten met zich mee, specifiek voor deze doelgroep. Zo is aangetoond dat voldoende lichaamsbeweging bij mensen met een beperking kan leiden tot verbetering in de functionele capaciteit en een verhoging van kwaliteit van leven
- Pagina 7 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
(Wilson et al., 2002). Daarnaast draagt de participatie in sport- en bewegingactiviteiten bij aan sociale integratie en een beter zelfbeeld (Battista, 2001; Cooper et al., 1999). Voor jeugdigen met een beperking is lichamelijke activiteit echter niet zo vanzelfsprekend als voor hun leeftijdsgenootjes zonder beperking. Zij neigen over het algemeen meer naar lichamelijke inactiviteit dan mensen zonder beperking (Battista, 2001; Cooper et al., 1999; King et al., 2003; Rimmer et al., 1996; Wilson et al., 2002). Dit heeft enerzijds te maken met een mogelijk gebrek aan lichamelijke vaardigheden en anderzijds met de sociale en fysieke omgeving. Overbescherming van ouders, uitsluiting door leeftijdsgenoten, onwetendheid van bijvoorbeeld leerkrachten en een tekort aan faciliteiten en sport- en beweegprogramma’s voor deze doelgroep zijn hier voorbeelden van (Kemper, 2001; King et al., 2003).
Figuur 1.4
Directe en indirecte samenhang tussen beperkingen en inactiviteit (Kemper, 2001).
Onvoldoende lichaamsbeweging kan leiden tot een afname in het prestatievermogen en vergroot het risico dat deze jeugdigen achterblijven in hun fysieke conditie ten opzichte van hun leeftijdsgenoten (Kemper, 2001; Sijbranda et al., 2000). Figuur 1.4 geeft de mogelijke directe en indirecte samenhang tussen beperkingen en inactiviteit weer. 1.2 Methode van onderzoek Het onderzoek ´Van rugzak naar sporttas´ richt zich op de kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs. Er is nog weinig bekend over de deelname van jeugdigen met een beperking aan sport- en bewegingsactiviteiten en hun behoeften en knelpunten op dit gebied. Om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag heb ik een aantal deelvragen geformuleerd. Deze deelvragen helpen antwoord te geven op de onderzoeksvraag.
- Pagina 8 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
De deelvragen zijn: • Hoe is de participatie in sport- en beweegactiviteiten van kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs? • Hoe lichamelijk actief zijn kinderen met een beperking? • Waar liggen de wensen en behoeften van de kinderen met een beperking als het gaat om sport- en beweegactiviteiten? • Hoe ziet het huidige sport- en beweegaanbod voor kinderen met een beperking eruit? • Is er voldoende bewegingsaanbod voor kinderen met een rugzakje binnen het regulier onderwijs? • Wat zijn de problemen waar ze tegenaan lopen op het gebied van sport- en beweegactiviteiten? • Welke bewegingsmethode zou toepasbaar zijn? • Waar liggen kansen en welke mogelijkheden kunnen worden aangegrepen? Het onderzoek bestaat uit drie fasen, te weten: literatuuronderzoek, schriftelijke enquête en expertinterviews. Het literatuuronderzoek zal informatie verschaffen over de richtlijnen van lichamelijk actief zijn van kinderen en het conceptueelmodel dat later bij de conclusie wordt gebruikt. Om meer inzicht te krijgen in de sport- en beweegactiviteiten van jeugd met een beperking binnen het regulier onderwijs is er een schriftelijke enquête verspreid (zie bijlage A Enquête). De enquête is verspreid onder 1260 kinderen uit vier RECgebieden in Nederland. Er zijn drie interviews gehouden met experts op het gebied van sporten en bewegen met jeugdigen met een beperking (zie bijlage B Verslaglegging expert interviews). Het ging om experts werkzaam bij: het SPON, Heliomare en Mytylschool de Brug.
- Pagina 9 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
2
Literatuuronderzoek
In de afgelopen eeuw zijn sport en bewegen uitgegroeid van een kleinschalig verschijnsel tot een mondiaal fenomeen met uiteenlopende dimensies, verschijningsvormen en betekenissen. Zo dus ook in Nederland. De term ‘maatschappelijke betekenissen van sport’ wordt de laatste jaren veelvuldig in de mond genomen (Bottenburg M & Schuyt K, 1996). Bij deze maatschappelijke betekenissen kan gedacht worden aan de inzet van sport als middel bij intergratie van allochtonen, verminderen van eenzaamheid bij ouderen, het verbeteren van de gezondheid van werknemers en tevens het verbeteren van de integratie van mensen met een beperking. In dit hoofdstuk wordt er een uitleg geven over de richtlijnen van lichamelijk actief zijn van jeugd met een beperking. Ook worden verschillende aspecten van sport en bewegen voor jeugdigen met een beperking onder de loep genomen. Het hoe en wat van de participatie en integratie in de wereld van de sport door jeugdigen met een beperking. Ten slotte worden, door middel van het conceptueel participatiemodel (King, 2003), diverse factoren beschreven die invloed uitoefenen op de sportparticipatie van kinderen met een beperking. Deze factoren zijn richtinggevend voor de invulling en vormgeving van een succesvol sportaanbod voor jeugdigen met een beperking. 2.1 Het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen Sport en bewegen zijn van belang voor een gezonde samenleving waaraan mensen zo lang mogelijk actief blijven deelnemen. De rijksoverheid wil bereiken dat meer burgers kiezen voor een actieve leefstijl. Bewegen en sport, op verantwoorde wijze en in een gezonde context, maken daarvan onlosmakelijk deel uit. Om burgers op grote schaal tot een actieve leefstijl te verleiden is een omslag nodig: dagelijks bewegen wordt de norm! Het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB) geeft een impuls aan sport en bewegen in Nederland en richt zich op te-weinig-actieven. Voor een dagelijkse dosis gezond bewegen moeten alle mogelijkheden worden benut: thuis en in de wijk, op school, op het werk, revalidatiecentra of fysiotherapeut en natuurlijk de sportclub. Het NASB focust op de vijf belangrijke aandachtsgebieden: wijk, school, werk, zorg en sport. Met een aandachtsgebied wordt de fysieke en sociale omgeving bedoeld waarin mensen zich bevinden. Die omgeving moet uitnodigen tot meer sport en bewegen, in een gezonde context. In het kader van het NASB behoren mensen die te-weinig-actief tot de doelgroep. Deze mensen voldoen niet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) en niet aan de Fitnorm. De universiteiten van Amsterdam (VU), Maastricht (UM), Groningen (RUG), Utrecht (UU), het RIVM, TNO en NOC*NSF hebben in 1998 in onderlinge samenwerking normen voor gezond bewegen vastgesteld, bekend als de 'Nederlandse Norm Gezond Bewegen' (NNGB). De normen zijn grotendeels gebaseerd op internationale richtlijnen. De normen zijn vooral gericht op fysieke fitheid (uithoudingsvermogen, kracht en coördinatievermogen) en het onderhouden van gezondheid. De norm verschilt per leeftijdsgroep en is vastgesteld op minimaal vijf dagen in de week 30 minuten matig intensief bewegen. Deze 30 minuten mogen in verschillende blokken uitgevoerd worden (bijvoorbeeld 3 x 10 minuten per dag past ook binnen deze norm).
- Pagina 10 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
De NNGB per leeftijdsgroep: • Jeugd (onder de 18 jaar): dagelijks een uur matig intensieve lichamelijke activiteit, waarbij de activiteiten minimaal twee maal per week gericht zijn op het verbeteren of handhaven van lichamelijke fitheid (kracht, lenigheid en coördinatie); • Volwassenen(18-55 jaar): een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste vijf, maar bij voorkeur alle dagen van de week; • 55-plussers: een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste vijf, maar bij voorkeur alle dagen van de week. Voor niet-actieven, zonder of met lichamelijke beperkingen, is elke extra hoeveelheid lichaamsbeweging meegenomen. Binnen de setting school is de beweegnorm een belangrijke richtinggever. Door intensivering en uitbreiding van het NASB wilde rijksoverheid bereiken dat steeds meer mensen de gezonde beweegnorm halen en dat minder mensen een zittend bestaan leiden. Doelen (Beleidsbrief Sport, De kracht van Sport, oktober 2007): • In 2012 is het percentage volwassenen (18+) dat aan de beweegnorm voldoet minimaal 70% (2005: 63%); • In 2012 is het percentage jeugdigen (4-17) dat aan de beweegnorm voldoet minimaal 50% (2005: 40%); • In 2012 is het percentage inactieve volwassen Nederlanders maximaal 5% (2005: 6%). Veder blijkt uit het TNO-rapport School & Sport Speciaal dat 27% van de leerlingen uit het speciaal onderwijs voldoen aan de NNGB (De Vries et al., 2005). Naast de Nederlandse Norm Gezond Bewegen is er ook nog de Fitnorm. Deze norm normeert de gewenste hoeveelheid lichaamsbeweging die nodig is voor een goede conditie van het hartvaatstelsel. Om een goede conditie van het hartvaatstelsel te bewerkstelligen is drie maal per week tenminste 20 minuten intensieve lichaamsbeweging nodig. Onderscheid wordt gemaakt tussen: • Niet-fit (niet of enkele keren per jaar zwaar inspannend actief); • Semi-fit (wel regelmatig zwaar inspannend actief, maar minder dan drie maal per week); • Norm-fit (drie of meer keren per week tenminste 20 minuten intensieve lichamelijke activiteiten). 2.3 Sportparticipatie Participatie in alledaagse activiteiten wordt gezien als noodzakelijk voor de ontwikkeling van kinderen. Onderzoek toont aan dat kinderen met een beperking een verhoogde kans hebben op lagere participatie in diverse activiteiten thuis en in de maatschappij (King et al., 2003). Door actieve deelname aan diverse activiteiten ontwikkelen kinderen met een beperking, net als alle andere kinderen, vaardigheden en competenties. In deze paragraaf zal een antwoord gegeven worden op de vraag wat participatie is en waarom participatie in sport- en bewegingsactiviteiten als noodzakelijk gezien moet worden. Participatie hangt overigens nauw samen met integratie. In het bijzonder als het gaat om kinderen met een beperking. Op welke wijze kunnen deze kinderen deelnemen?
- Pagina 11 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
De term participatie wordt in verscheidene contexten en samenstellingen gebruikt. Specifiek voor de deelname aan vrijetijdsbesteding gebruiken King et al. (2003) in hun conceptuele participatiemodel de volgende definitie: “De betrokkenheid van kinderen bij formele en informele alledaagse activiteiten in diverse niet-school omgeving, inclusief de omgeving van spel, sport, entertainment, leren en godsdienst”. Deze onderzoekers richten zich op alledaagse activiteiten, maar in deze scriptie wordt ingegaan op de sport- en bewegingsparticipatie van kinderen met een beperking in Nederland. Participatie van jeugdigen met een beperking kan in deze context worden gezien als: “De mate van deelname aan en betrokkenheid bij het bestaande sport- en bewegingsaanbod in Nederland”. Brown et al. (in King et al., 2003) geven aan dat deelname en betrokkenheid kinderen onder andere de mogelijkheid bieden om vriendschappen aan te gaan, hun creativiteit en zelfbeeld te ontwikkelen, zich te vergelijken met andere kinderen en betekenis te verlenen aan het leven. Bij de mate van deelname aan en betrokkenheid bij activiteiten kan, los van de activiteit, gesproken worden over verschillende niveaus. Stein & Paciorek (1994) hebben een model ontwikkeld dat specifiek gericht is op vier verschillende participatieniveaus van mensen met een beperking binnen sport- en bewegingsactiviteiten. De vier participatieniveaus die door Stein & Paciorek (1994) worden onderscheiden zijn: 1. Volledige participatie 2. Geïntegreerd sporten 3. Categorisatie zonder classificatie 4. Categorisatie met classificatie De vorm waarin een sportactiviteit beoefend wordt, is de laatste jaren een ‘hot’ item. In diverse maatschappelijke sectoren wordt steeds meer ondernomen om emancipatie, maatschappelijke participatie en integratie van mensen met een beperking te bevorderen. Daarnaast is de visie op mensen met een beperking het afgelopen decennium veranderd; mensen met een beperking moeten, zoveel mogelijk zelfstandig, een leven kunnen leiden als ieder ander, als volwaardig burger; het normalisatieprincipe (Van Gennip, 1997). Deze ontwikkelingen zijn ook te zien in de sportwereld. Sportverenigingen en –bonden staan in vergelijking met vroeger meer open voor sporters met een beperking. Het antwoord van Gehandicaptensport Nederland op de huidige ontwikkelingen ligt in organisatorische integratie. Met het begrip organisatorische integratie wordt het proces aangeduid waardoor sport voor mensen met een beperking binnen de reguliere sport wordt ingebed. Dit alles onder de noemer ´normaal wat normaal kan, speciaal wat speciaal moet´ (NebasNsg, 2002). King et al. (2003) hebben een specifiek model voor de doelgroep jeugdigen met een beperking ontwikkeld. De vraag die in feite in het model van King et al. centraal staat, is welke factoren de participatie in recreatieve en vrijetijdsactiviteiten van kinderen met een beperking beïnvloeden. Dit model levert een bijdrage aan het antwoord op de vraag hoe een kind met een beperking tot sportparticipatie komt. Vanuit vier perspectieven, de revalidatie, de psychologie, de recreatie en de algemene literatuur rondom sport en bewegen, wordt gekeken naar deelname aan recreatieve activiteiten, waaronder sport- en bewegingsactiviteiten, door kinderen met een beperking in de leeftijd 6 tot 15 jaar. Kenmerkende aspecten van dit model zijn de samenhang, het sociaal–ecologische uitgangspunt en de nadruk op de sterke kanten van het kind, het gezin en de omgeving. King et al. beogen richtlijnen te bieden voor
- Pagina 12 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
activiteitenprogramma´s voor kinderen met een beperking. Special Heroes van LCV3 en Gehandicaptensport Nederland is bij uitstek een programma waarbij dit conceptuele model als uitgangspunt kan dienen. In het conceptueel model van King et al. (2003) komen in totaal elf verschillende factoren naar voren die de sportparticipatie van kinderen met een beperking beïnvloeden. Deze factoren zijn onder te verdelen in drie categorieën: 1) de omgeving van het kind, 2) de ouders van het kind (gezin) en 3) het kind zelf. King et al. geven aan dat tot op heden geen ander onderzoek gedaan is naar de samenhang tussen deze drie aspecten met beperking tot de participatie van kinderen met een beperking. Hieruit voortvloeiend zijn King et al. tot een model gekomen (zie figuur 2.1).
Figuur 2.1
Conceptueel model van factoren die de participatie van kinderen met een beperking beïnvloeden (King et al., 2003).
De verschillende componenten van dit model zijn: 1. Omgevingsfactoren • Een ondersteunende fysieke en institutionele omgeving. Hiermee doelt men op de afwezigheid van hoge kosten, beleidsmatige of fysieke drempels in de omgeving. Een tekort aan geschikte faciliteiten en activiteitenprogramma’s geldt als directe drempel voor deelname. Uit andere onderzoeksresultaten komen tevens hoge kosten, onbekendheid met en het tekort aan aanbod als belangrijkste obstakels naar voren (Battista, 2001). Verder zijn nog sportgerelateerde barrières te noemen, dit zijn onder meer: de benodigde specifieke sportuitrusting, inrichting van de sportaccommodatie en omgeving en de mogelijkheden de betreffende sportactiviteit aan te passen aan de deelnemer (Kobes et al., 2004).
- Pagina 13 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
•
Aanwezigheid van ondersteunende relaties voor het kind. Personen die het kind helpen en op positieve wijze steunen om deel te nemen aan activiteiten, bijvoorbeeld klasgenoten, ouders, andere volwassenen en leeftijdsgenoten hebben een positieve invloed op de participatie.
•
Aanwezigheid van ondersteunende relaties voor de ouders. Dit heeft betrekking op de invulling van de relatie van de ouders met vrienden, buren en kennissen. Een breed sociaal netwerk vergroot de kans op participatie van het kind.
2. Gezinsfactoren Binnen de gezinsfactoren worden de volgende componenten genoemd: • De afwezigheid van problemen op het gebied van financiën en tijd. Het opvoeden van een kind met een beperking kost in veel gevallen veel tijd en brengt extra uitgaven met zich mee, waarmee minder tijd en geld beschikbaar zijn voor recreatie en sport. De kosten van een activiteit en het gebrek aan vervoer worden tevens door Battista (2001) en Collignon (2002) in hun onderzoeksresultaten aangehaald. •
De ondersteunende demografische gezinsvariabelen. Dit betreft het opleidingsniveau van de ouders en het daaraan gerelateerde werk en inkomen.
•
Mate van een ondersteunend gezinsklimaat. Hier wordt gedoeld op het fysieke, mentale en sociale welzijn van de ouders van het kind.
•
De voorkeur van ouders voor recreatieve bezigheden. Hebben ouders zelf belangstelling voor sport en bewegen en welke activiteiten hebben bij hen de voorkeur?
3. Kindfactoren Tot slot worden de kindfactoren beschreven; deze worden als volgt uiteengezet: • Het zelfbeeld betreffende sportieve en schoolse competenties. Welk beeld heeft het kind van zijn eigen functioneren? •
Fysiek, cognitief en communicatief functioneren. Hoe beter een kind in deze domeinen functioneert, hoe beter de participatie. Een tekort aan fysieke vaardigheden vormt een drempel tot deelname.
•
Emotioneel, gedragsmatig en sociaal functioneren. Onder meer een laag zelfvertrouwen en zich anders dan anderen voelen, dat heeft invloed op de wijze van deelname van een kind aan recreatieve activiteiten.
•
Voorkeuren bepaalde sport- en bewegingsactiviteiten. Hier doelt men op de affiniteit van het kind met bepaalde sporten of recreatieve activiteiten. Bij een grotere voorkeur is het kind eerder geneigd tot deelname.
- Pagina 14 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
2.4 Sport en bewegen in een wisselende context Sport en bewegen voor jeugdigen met een beperking wordt in dit hoofdstuk uitgesplitst naar drie verschillende contexten: onderwijs, vrije tijd en therapie. In elke context neemt sport en bewegen een geheel eigen rol in. Aan de hand van een greep uit diverse activiteiten, projecten en therapieën, wordt getracht een beeld te schetsen van het bestaande sport/ en bewegingsaanbod voor jeugdigen met een beperking in Nederland (figuur 2.2).
• • • •
Figuur 2.2
Onderwijs Bewegingsonderwijs Motorisch Remedial Teaching De Klas Beweegt! Schoolsportclub´De Bonte Vlinder´
• •
Vrije tijd Sportvereniging ClubExtra
• •
SportMix Special Heroes
•
Therapie Functionele fysiotherapie
Een greep uit de invulling van sport en bewegen in onderwijs, vrije tijd en therapie in Nederland.
- Pagina 15 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
3
Uitvoering empirisch onderzoek
In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven van de schriftelijke enquête onder kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs en experts komen aan het woord. Verder wordt antwoord gegeven op enkele deelvragen: • Hoe lichamelijk actief zijn kinderen met een beperking? • Hoe is de participatie in sport- en beweegactiviteiten van kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs? • Waar liggen de wensen en behoeften van de kinderen met een beperking als het gaat om sport- en beweegactiviteiten? • Is er voldoende bewegingsaanbod voor kinderen met een rugzakje binnen het regulier onderwijs? • Wat zijn de problemen waar ze tegenaan lopen op het gebied van sport- en beweegactiviteiten? • Welke bewegingsmethode zou toepasbaar zijn? 3.1 Respondenten In vier verschillende REC-regio’s in Nederland zijn 1260 enquêtes uitgezet richting de ouders van kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs. In de regio Groot Gelre, Noord-Holland en Rosmalen is de enquête met de post verstuurd en in REC Nachtegaal per mail. De respons via de mail was zeer laag (2%). Van de 435 respondenten is de verhouding jongens (60%) en meisjes (40%). Het merendeel (66%) is echter tussen de leeftijd 6 en 12 jaar oud. In tabel 3.1 zijn de belangrijkste demografische kenmerken weergegeven. REC-Regio´s
Uitgezet
Jongens
Meisjes
Eindtotaal
Groot Gelre
800
198
139
337
Nachtegaal
200
4
3
7
Noord-Holland
156
44
22
66
Rosmalen Eindtotaal
Tabel 3.1
104
13
12
25
1260
259 (60%)
176 (40%)
435 (35%)
Demografische kenmerken van de respondenten.
3.2 Sport- en beweegactiviteiten door jeugdigen met een rugzakje In deze paragraaf wordt ingegaan op de lichamelijke activiteit van kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs. Transport van en naar school Het merendeel van de kinderen (70%) gaat doorgaans zelf met de fiets of lopend van en naar school. Van deze groep kinderen doet 78% dit vijf keer per week en gemiddeld zijn ze 26 minuten onderweg van huis naar school en terug. Buitenspelen Bijna een vierde van de kinderen (23%) speelt nooit of minder dan een dag per week buiten. Echter er is ook een groep van 21% die dagelijks buiten speelt. Per dag spelen de kinderen die buitenspelen ongeveer 1 uur en 6 minuten buiten. Hierbij is rekening gehouden met zomer en winter.
- Pagina 16 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
Sport- en beweegactiviteiten op school Ruim 88% van de jeugd neemt deel aan sport- en beweegactiviteiten op school. Gemiddeld neemt de jeugd twee keer per week deel aan deze school activiteiten. Maar 12% neemt nooit of minder dan één dag per week deel aan sport- en beweegactiviteiten op school zoals, schoolgym of schoolzwemmen. Sport- en beweegactiviteiten buiten schooltijd Het merendeel van de respondenten (84%) geeft aan een sportieve activiteit gedaan te hebben in de afgelopen twaalf maanden. Hierbij moet worden gedacht aan sporten als voetbal, judo of zwemmen maar ook aan sportieve activiteiten als tandemfietsen, fitness of bewegen op muziek. Dit kan bij een vereniging of op eigen gelegenheid. Door de 68 respondenten (16%) die op dit moment niet deelnemen aan een sportieve activiteit wordt als belangrijkste reden genoemd: • er zijn weinig mogelijkheden voor (aangepast) sporten in de buurt; • mijn kind heeft weinig energie over om te sporten; • mijn kind kan niet (meer) sporten, want zijn gezondheid laat het niet toe; • er is geen deskundige begeleiding tijdens het sporten. Van de respondenten die niet deelnemen aan een sportieve activiteit geven er 45 aan dat ze wel een sportieve activiteit zouden willen doen. In figuur 3.2 staat welke sportieve activiteiten deze kinderen willen gaan doen. 20
Aantal keer aangegeven
18 16 14 12 10 8 6 4 2 0 Zwemmen
Figuur 3.2
Voetbal
Paardrijden
Fitness
(Rolstoel) Dansen
Soort sportieve activiteit
Overzicht van de sportieve activiteiten.
Van de respondenten die hebben aangegeven een sportieve activiteit te hebben gedaan in de afgelopen twaalf maanden is de meerderheid lid van een vereniging (zie figuur 3.3). Van deze groep geeft 78% aan lid te zijn van een sportvereniging zonder groep(en) voor mensen met een beperking. Bij 44% van de respondenten vindt de sportieve activiteit één keer per week plaats met een gemiddelde duur van 67 minuten per week. In figuur 3.4 wordt aangegeven welke sportieve activiteiten er gedaan worden.
- Pagina 17 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
300 264 250
Aantal
200
150
100
82
82 54
50
22 5
0 Sportvereniging
Figuur 3.3
Fitnesscentrum
Therapeutisch verband
Activiteitencentrum Tijdens vakantie
Speciale sportdag of instuif
Op welke manier
Op welke manier is de sportieve activiteit afgelopen twaalf maanden gedaan.
200 183 180
Aantal keer aangegven
160 140 120 100 83 80 60 60
53 41
40
32
27
22
18
20
17
0 Zwemmen
Voetbal
Fitness
Paardrijden Gymnastiek / Turnen
Judo
(Rolstoel) Dansen
Wintersport
Skeeleren / Skaten
(Rolstoel) Tennis
Sportieve Activiteiten
Figuur 3.4
De top tien sportieve activiteiten onder de respondenten die aangeven de afgelopen twaalf maanden hier aan deel te hebben genomen.
- Pagina 18 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
De drie sportieve activiteiten die onder de respondenten het meest beoefend worden zijn voor jongens en meiden verschillend. In figuur 3.5 en 3.6 staan de top drie sportieve activiteiten van de respondenten die afgelopen twaalf maanden een sportieve activiteit heeft gedaan, ingedeeld naar geslacht. 60%
60%
50%
50%
40%
40%
30%
30%
20%
20%
10%
10% 0%
0% zwemmen
Figuur 3.5
voetbal
zwemmen
fitness
Top drie van de jongens
Figuur 3.6
paardrijden
(rolstoel) dansen
Top drie van de meiden
Nederlandse Norm Gezond Bewegen Als de tijd die besteed wordt aan buitenspelen en transport van en naar school, sporten beweegactiviteiten op school en sportieve activiteiten bij elkaar opgeteld wordt, dan blijkt dat 24% van de respondenten daadwerkelijk aan de NNGB voldoen. Naast de NNGB is er ook nog de Fitnorm. Deze norm normeert de gewenste hoeveelheid lichaamsbeweging die nodig is voor een goede conditie van het hartvaatstelsel. Om een goede conditie van het hartvaatstelsel te bewerkstelligen is drie maal per week tenminste 20 minuten intensieve lichaamsbeweging nodig. Van de respondenten blijkt 63% te voldoen aan de Fitnorm en is er 2% niet-fit (tabel 3.7).
Tabel 3.7
Niet-fit
Semi-fit
Norm-fit
2%
34%
63%
Mate van lichamelijke activiteit
Aangezien de NNGB voor jeugdigen onder de 18 jaar als richtlijn aangeeft dagelijks een uur matig intensieve lichamelijke activiteit, waarbij de activiteit minimaal twee keer per week gericht moet worden op het verbeteren van de lichamelijke fitheid, voldoet niet iedere respondent die norm-fit is vanzelfsprekend aan de NNGB. In tabel 3.8 is voor verschillende subgroepen weergegeven welk percentage aan de NNGB voldoet. Uit tabel 3.8 is af te lezen dat er meer jongens dan meisjes aan de NNGB voldoen. Ook het verschil tussen basisschoolleeftijd (6-12 jaar) en voortgezet onderwijs (13-21 jaar) is enorm. Verder blijken bij de subgroep geslacht en leeftijd de jongens 6-12 jaar de grootste te zijn.
- Pagina 19 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
Jongens
Voldoet aan NNGB 73 (28%)
Voldoet niet aan NNGB 186 (72%)
Meisjes
32 (18%)
144 (82%)
6-12 jaar
80 (28%)
208 (72%)
13-21 jaar
25 (17%)
122 (83%)
Meisjes 6-12 jaar
22 (21%)
82 (79%)
Meisjes 13-21 jaar
10 (14%)
62 (86%)
Jongens 6-12 jaar
58 (31%)
127 (69%)
Subgroep
Indeling
Geslacht Leeftijd Geslacht en Leeftijd
Beperking
Jongens 13-21 jaar
15 (20%)
59 (80%)
Lichamelijke
60 (24%)
190 (76%)
Leermoeilijkheden
39 (30%)
91 (70%)
Chronische aandoening
14 (16%)
72 (84%)
Verstandelijke
11 (16%)
58 (84%)
6 (15%)
35 (85%)
Spraak en taalmoeilijkheden Autistische stoornis Totaal
Tabel 3.8
5 (19%)
22 (81%)
105 (24%)
330 (76%)
Percentage leerlingen dat aan de NNGB voldoet per subgroep
Problemen en barrières Sporten en bewegen is niet voor ieder jeugdige met een beperking even vanzelfsprekend. Naast het feit dat een deel van de respondenten helemaal niet aan sport doet (16%), ervaart 46% geen knelpunten. Van dit percentage doet 96% al een sportieve activiteit (figuur 3.9). Er zijn vier knelpunten die frequent worden genoemd. Ten eerste ervaren veel respondenten dat ze niet op hun gemak zijn tussen andere sporters en dat de deskundige begeleiding ontbreekt. Daarnaast blijkt de accommodatie niet genoeg aangepast te zijn en wordt er weinig ondersteuning geboden bij het zoeken en begeleiden naar sportieve activiteiten.
Knelpunten Het vervoer is moeilijk te regelen
Wel een sportieve activiteit 19 (73%)
Geen sportieve activiteit 7 (27%)
Totaal 6%
Het tijdstip van sporten komt niet uit
21 (91%)
2 (9%)
5%
Sport is duur
19 (68%)
9 (32%)
6%
Niet op het gemak tussen andere sporters
49 (79%)
13 (21%)
14%
Snel geblesseerd
30 (81%)
7 (19%)
9%
Aanvraag van hulpmiddelen
8 (80%)
2 (20%)
2%
Weinig ondersteuning bij het gaan sporten
38 (86%)
6 (14%)
10%
Begeleiding is niet deskundig
50 (86%)
8 (14%)
13%
Accommodatie niet genoeg aangepast
43 (86%)
7 (14%)
11%
191 (96%)
7 (4%)
46%
Ervaren geen moeilijkheden
Tabel 3.9
Percentage respondenten dat aan de NNGB voldoet per subgroep
- Pagina 20 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
Van de respondenten die geen sportieve activiteit de afgelopen twaalf maanden hebben gedaan (16%) geeft 59% aan dit vroeger wel te hebben gedaan maar er mee gestopt te zijn. De redenen van stoppen met een sportieve activiteit lopen uiteen (figuur 3.10). Verder heeft 41% nog nooit deel genomen aan een sportieve activiteit. De voornaamste redenen hiervoor zijn: weinig mogelijkheden in de buurt, te weinig energie over om te sporten en er is geen deskundige begeleiding tijdens het sporten. 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0% Gezondheid laat het
Te weing energie
niet toe
Figuur 3.10
Geen deskundige
Weinig
begeleiding
mogelijkheden
Redenen om niet meer aan sportieve activiteiten deel te nemen
Sport- en bewegingsactiviteiten in de toekomst Ruim eenderde van de respondenten (37%) zou in de toekomst willen deelnemen aan sport- en bewegingsactiviteiten. Zo geeft 66% van de respondenten die niet deelnemen aan een sportieve activiteit, aan dit in de toekomst wel te willen doen (figuur 3.11). Daarnaast blijkt dat ook een groot deel van de respondenten dat op dit moment wel deelneemt aan sportieve activiteiten, de interesse (figuur 3.12) heeft om in de toekomst nog een sport te beoefenen (32%).
20 18
Aantal keer aangegeven
16 14 12 10 8 6 4 2 0 Zwemmen
Voetbal
Paardrijden
Fitness
(Rolstoel) Dansen
Soort sportieve activiteit
- Pagina 21 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
Figuur 3.11
Interesse van respondenten die nog niet deelnemen aan sport- en beweegactiviteiten.
30
Aantal keer aangegeven
25
20
15
10
5
0 Voetbal
(Rolstoel) Dansen
Paardrijden
Fitness
Zwemmen
(Rolstoel) Tennis
Gymnastiek / Turnen
(Rolstoel) Basketbal
Atletiek
Soort sportieve activiteit
Figuur 3.12
Interesse om in de toekomst nog een sport te beoefenen
Attitude Het belangrijkste aspect van sport en bewegen is plezier en ontspanning, zo geeft 94% van de respondenten aan (figuur 3.13). Ook lichaamsbeweging (83%) en contact (69%) scoren hoog bij de respondenten. 100 90
94 83
Plezier
80
Lichaamsbeweging
69
Gezondheid
In procenten
70 60 50
Contact
56
Samenspelen
48
Energie Omgaan met beperking
40 30 21
24
20 10 0
Aspecten van sport en bewegen
Figuur 3.13
Belangrijkste aspecten van sport en bewegen.
- Pagina 22 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
3.2 Experts aan het woord Deze paragraaf geeft een samenvatting weer van de drie interviews die gehouden zijn met experts op het gebied van sporten en bewegen met jeugdigen met een beperking (zie bijlage B Verslaglegging expert interviews). Achtergrond organisatie Het ging om experts werkzaam bij: het SPON, Heliomare en Mytylschool de Brug. De drie organisatie die ambulante begeleiding bieden zijn er twee gekoppeld aan de mytylschool en de ander staat los daarvan. De ambulante begeleiding van Heliomare en Mytylschool De Brug richten zich op leerlingen met motorische stoornissen in het regulier onderwijs en het Spon op leerlingen met een langdurige ziekte, handicap of (lichamelijke en/of verstandelijke) beperking. Het doel van ambulant begeleiding is om rugzakleerlingen die extra aandacht en zorg nodig hebben zo te begeleiden dat zij binnen het reguliere onderwijs goed kunnen functioneren.
Enkele ideeën van de respondenten met betrekking tot sport en bewegen: ¨Meer begeleiding in de zoektocht naar passende sport¨. ¨Kinderen met een beperking moeten deskundige begeleiding krijgen om een bepaalde sport te kunnen beoefenen, zoals bij zwemles in een gewone zwembad¨. ¨De begeleiding op de sportverenigingen wat professioneler maken, meer begeleiding op huidige verenigingen om de drempel voor ouders en kinderen lager te maken¨. ¨Aangepaste sportdagen organiseren waarbij alle kinderen met een beperking mee kunnen doen¨.
Sport en bewegen in de ambulante begeleiding De teams met de specialisatie sport en bewegen zijn niet groter dan vier begeleiders. Deze ambulant begeleiders leveren maatwerk aan het regulier onderwijs en de rugzakleerling. De vraag van het regulier onderwijs richt zich voornamelijk op het bewegingsonderwijs en inrichting van het speelplein. Bij de rugzakleerling gaat het meer om het zoeken van een vrijetijd besteding. Het Spon maakt gebruik van een sportcoach waar de andere twee zich beperken tot aangeven en een enkele keer bezoeken van de sportaanbieder. De rugzakleerlingen hebben behoefte aan sport en bewegen in hun directe omgeving. Hoe dit georganiseerd is maakt ze niet uit als er maar deskundige begeleiding is en dat ze geaccepteerd worden door de omgeving. Verder wil de leeftijdgroep van 12-20 jaar gezien worden en sporten ze vooral om het samen zijn. De diversiteit aan sporten neemt ook toe. De leerlingen willen niet alleen voetballen maar ook bijvoorbeeld klimmen.
- Pagina 23 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
Drempels op weg naar sport en bewegen De knelpunten die volgens de ambulant begeleiders door de rugzakleerlingen wordt ervaren zijn: • Vervoer in verband met de lange reistijd; • Niet alle sporten kun je lokaal beoefenen; • Tijdgebrek door de belasting van school, therapie en de rest van het gezin; • Niet weten wat de mogelijkheden zijn; • Motivatie van ouders met betrekking tot het belang van sport; • Succes ervaring tijdens sport en bewegen; • Gebrek aan informatie en kennis over bestaande mogelijkheden.
Enkele ideeën van de respondenten met betrekking tot sport en bewegen: ¨Aangepaste sportdagen organiseren waarbij alle kinderen met een beperking mee kunnen doen¨. ¨De kinderen bij de reguliere sportverenigingen laten sporten met extra begeleiding¨. ¨Er zou een coördinatiepunt moeten zijn waar ouders & kinderen naar toe kunnen om te kijken welke sport ze zouden willen gaan doen¨. ¨Mijn kind wil niet sporten tussen gehandicapten, hij wil gewoon tussen de andere kinderen sporten¨. ¨Voor een kind met een beperking is het belangrijk om geaccepteerd te worden door de omgeving¨.
Toekomst sport en bewegen van de rugzakleerlingen Gehandicaptensport Nederland meer zichtbaar moet worden voor ouders en scholen om meer duidelijkheid te kunnen geven over het aanbod en het creëren van aanbod. Ook zouden er scholenprojecten moeten komen waarbij de topsporters als een voorbeeld rol kunnen fungeren. Verder is kaderondersteuning wenselijk voor de verenigingen met aangepast aanbod maar ook voor de reguliere verenigingen die eventueel willen gaan bewegen met de rugzakleerlingen. Bij veel mensen heerst onbekendheid met de doelgroep en de omgang met leerlingen met een beperking. Om deze doelgroep te bereiken zou er een samenwerking moeten komen tussen verschillende partijen. Ze denken aan de provinciale sportraad, MEE, revalidatiecentrum, het locale REC en Gehandicaptensport Nederland. Om meer sporten lokaal te kunnen beoefenen moeten er meer verenigingen open gaan staan voor de rugzakleerling. Dit houdt in dat er specifieke scholingen en begeleiding nodig is om een goede kwaliteit te kunnen bieden. Er zouden meer Sportcoach functies moeten komen in het REC Nachtegaal. De Sportcoach is namelijk alleen maar voor de Drechtsteden en niet voor het hele RECgebied.
- Pagina 24 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
4
Conclusies
In de vorige hoofdstukken zijn diverse aspecten van sport en bewegen voor jeugdigen met een beperking behandeld. De hypothese van dit onderzoek is dat de bewegingsparticipatie van jeugdigen met een beperking binnen regulieronderwijs onvoldoende is. Aan de hand hiervan is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: ‘Op welke wijze is het mogelijk om bewegingsparticipatie te bevorderen van jeugdigen met een beperking?’. Om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag heb ik een aantal deelvragen geformuleerd. Deze deelvragen helpen antwoord te geven op de onderzoeksvraag. • • • • • • • •
Hoe is de participatie in sport- en beweegactiviteiten van kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs? Hoe lichamelijk actief zijn kinderen met een beperking? Waar liggen de wensen en behoeften van de kinderen met een beperking als het gaat om sport- en beweegactiviteiten? Hoe ziet het huidige sport- en beweegaanbod voor kinderen met een beperking eruit? Is er voldoende bewegingsaanbod voor kinderen met een rugzakje binnen het regulier onderwijs? Wat zijn de problemen waar ze tegenaan lopen op het gebied van sport- en beweegactiviteiten? Welke bewegingsmethode zou toepasbaar zijn? Waar liggen kansen en welke mogelijkheden kunnen worden aangegrepen?
Mate van lichamelijke activiteit Een aanzienlijk deel van de respondenten is niet voldoende lichamelijk actief volgens de richtlijn van het NNGB voor jeugdigen jonger dan 18 jaar. Slechts 24% van de respondenten voldoet aan deze norm. Verder blijkt dat de subgroep die aan de NNGB voldoet jongens zijn in de leeftijd 6-12 jaar (55%). Volgens de beleidsbrief Sport van de rijksoverheid voldoet 40% van de reguliere jeugd aan de NNGB in 2005. Hieruit blijkt dat de hypothese juiste is als je de vergelijking trekt met de reguliere jeugd. Men kan zich afvragen of de NNGB wel van toepassing is op jeugdigen met een beperking. Er is op dit moment echter geen andere richtlijn voorhanden specifiek voor deze doelgroep. Om voor dit onderzoek NNGB vast te stellen is er gebruik gemaakt van: transport van en naar school, buitenspelen, sport- en beweegactiviteiten op school en buitenschool. Van de respondenten blijkt 63% aan de Fitnorm te voldoen en is er 2% niet-fit. Dit houdt in tenminste drie maal per week 20 minuten intensieve lichaamsbeweging. Sportdeelname Ruim 88% van de jeugd neemt deel aan sport- en beweegactiviteiten op school. Gemiddeld neemt de jeugd twee keer per week deel aan deze school activiteiten. Maar 12% neemt nooit of minder dan één dag per week deel aan sport- en beweegactiviteiten op school zoals, schoolgym of schoolzwemmen. Het merendeel van de respondenten (84%) geeft aan een sportieve activiteit gedaan te hebben in de afgelopen twaalf maanden. Hierbij moet worden gedacht aan sporten als voetbal, judo of zwemmen maar ook aan sportieve activiteiten als tandemfietsen, fitness of bewegen op muziek. Van deze respondenten is de meerderheid lid van een
- Pagina 25 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
vereniging. Van deze groep geeft 78% aan lid te zijn van een sportvereniging zonder groep(en) voor mensen met een beperking. Bij 44% van de respondenten vindt de sportieve activiteit één keer per week plaats met een gemiddelde duur van 67 minuten per week. De drie sportieve activiteiten die onder de respondenten het meest beoefend worden zijn voor jongens en meiden verschillend. De top drie van de jongens is: zwemmen, voetbal en fitness. Waar de meiden gaan voor: zwemmen, paardrijden en (rolstoel) dansen. Door de 68 respondenten (16%) die op dit moment niet deelnemen aan een sportieve activiteit wordt als belangrijkste reden genoemd: • er zijn weinig mogelijkheden voor (aangepast) sporten in de buurt; • mijn kind heeft weinig energie over om te sporten; • mijn kind kan niet (meer) sporten, want zijn gezondheid laat het niet toe; • er is geen deskundige begeleiding tijdens het sporten. Wensen en behoefte Ruim eenderde van de respondenten (37%) zou in de toekomst willen deelnemen aan sport- en bewegingsactiviteiten. Zo geeft 66% van de respondenten die niet deelnemen aan een sportieve activiteit, aan dit in de toekomst wel te willen doen. De top vijf is: zwemmen, voetbal, paardrijden, fitness en (rolstoel) dansen. Daarnaast blijkt dat ook een groot deel van de respondenten dat op dit moment wel deelneemt aan sportieve activiteiten, de interesse heeft om in de toekomst nog een sport te beoefenen (32%). Problemen en barrières Naast het feit dat een deel van de respondenten helemaal niet aan sport doet (16%), ervaart 46% geen knelpunten. Van dit percentage doet 96% al een sportieve activiteit. Er zijn vier knelpunten die frequent worden genoemd. Ten eerste ervaren veel respondenten dat ze niet op hun gemak zijn tussen andere sporters en dat de deskundige begeleiding ontbreekt. Daarnaast blijkt de accommodatie niet genoeg aangepast te zijn en wordt er weinig ondersteuning geboden bij het zoeken en begeleiden naar sportieve activiteiten. De knelpunten die volgens de ambulant begeleiders door de rugzakleerlingen wordt ervaren zijn: • Vervoer in verband met de lange reistijd; • Niet alle sporten kun je lokaal beoefenen; • Tijdgebrek door de belasting van school, therapie en de rest van het gezin; • Niet weten wat de mogelijkheden zijn; • Motivatie van ouders met betrekking tot het belang van sport; • Succes ervaring tijdens sport en bewegen; • Gebrek aan informatie en kennis over bestaande mogelijkheden. Transparantie van het sport- en beweegaanbod Jeugd met een beperking of de ouders zijn vaak niet op de hoogte van de sportmogelijkheden. Er is geen bestand in Nederland met alle sport- en beweegaanbod voor mensen met een beperking. Wel heeft ieder REC één ambulant begeleider die zich heeft gespecialiseerd op sport en bewegen. Het netwerk van deze ambulant begeleider is enorm.
- Pagina 26 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
Participatie Het belang van sport en bewegen is uitvoerig weergegeven in hoofdstuk 1. Zowel de recreatieve als competitieve sportbeoefening levert een positieve bijdrage aan de fysieke gezondheid en het psychosociale welzijn van mensen met en zonder beperking. Dit benadrukt wederom de noodzaak van sport- en bewegingsmogelijkheden voor jeugdigen met een beperking. Bij zowel de participatie als de integratie van sporters met een beperking in de sport loopt men tegen diverse problemen aan. In hoofdstuk 2 zijn vele drempels benoemd. Het conceptueel model van King et al. (2003) (zie hoofdstuk 2, figuur 2.1) kan als belangrijke richtlijn dienen voor het stimuleren van de kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs. Aandacht voor direct te beïnvloeden aspecten (tabel 4.1) met per factor enkele praktische voorbeelden gegeven.
Omgevingsfactoren
Een ondersteunende fysieke en institutionele omgeving • Lage deelnemersbijdrage; • Geschikte faciliteiten; • Gepaste sportaanbod; • Goede vervoersmogelijkheden; • Communicatieplan voor het informeren van de doelgroep en betrokkenheid. Ondersteunende relaties voor het kind • Belangrijke en invloedrijke personen in de omgeving van het kind informeren en enthousiastmeren. Ouders, broertjes, zusjes, vriendjes, leerkrachten, ambulant begeleiders, fysiotherapeuten en huisartsen.
Gezinsfactoren
Afwezigheid van financiële en tijdsproblematiek: • Lage deelnemersbijdrage; • Beperkte kosten van vervoersmogelijkheden. Voorkeur van ouders voor recreatieve bezigheden: • Ouders voorlichten over het belang van sport en bewegen; • Voorlichting verzorgen over de sport- en bewegingsmogelijkheden en kansen voor hun kind.
Kindfactoren
Voorkeur voor specifieke sportactiviteiten: • Aansluiten bij wensen van het kind. Zelfbeeld: • Kinderen in de lessen bewegingsonderwijs en andersoortige speel- en spel momenten veel succeservaringen laten opdoen; • Ouders motiveren hun kinderen te stimuleren in het opdoen van bewegingservaring.
Figuur 4.1
Beinvloedbare factoren gericht op sportparticipatie voor kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs
Om sportaanbod te creëren voor kinderen met een beperking moeten de sportverenigingen en –bonden meer open staat voor sporters met een beperking (hoofdstuk 2). Het antwoord van Gehandicaptensport Nederland op de huidige ontwikkelingen ligt in organisatorische integratie. Met het begrip organisatorische
- Pagina 27 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
integratie wordt het proces aangeduid waardoor sport voor mensen met een beperking binnen de reguliere sport wordt ingebed. Dit alles onder de noemer ´normaal wat normaal kan, speciaal wat speciaal moet´ (NebasNsg, 2002).
- Pagina 28 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
5
Aanbevelingen
Op basis van de onderzoeksresultaten kunnen de volgende aanbevelingen worden gedaan voor Gehandicaptensport Nederland: •
• • • • •
De kinderen staan geregistreerd bij het REC Samenwerken vanaf de vindplaats. Om deze doelgroep te bereiken zou er een samenwerking moeten komen tussen verschillende partijen. denk aan de provinciale sportraad, MEE, revalidatiecentrum, het locale REC en Gehandicaptensport Nederland verenigingen. Knelpunten Lokaal neerzetten van sport gewone sporten (alle diversiteiten) Organisatorische intergratie plus deskundigheids bevoordeling Transparantie aanbod (duidelijk laten weten waar je voor sport en bewegen moet zijn) Groepsaanpak (eventueel meedoen met Special Heroes)of 1 op 1 (wordt er weinig ondersteuning geboden bij het zoeken en begeleiden naar sportieve ac 270608 tiviteiten, denk aan sportcoach)
- Pagina 29 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
6
Definities en afkortingen
Beperking
:
Een lichamelijke en/of verstandelijke stoornis die een wezenlijk en langdurend ongunstig effect heeft op het vermogen van een persoon om zijn normale dagelijkse activiteiten uit te kunnen voeren
CvI
:
Commissie van Indicatiestelling
IOBK
:
in ontwikkeling bedreigde kleuters
Jeugdigen
:
schoolgaande jeugd van 6 tot 21 jaar
LCV3
:
Landelijke Vereniging van Cluster 3
LOM
:
leer- en opvoedingsmoeilijkheden
LWOO
:
leerwegondersteunend onderwijs
LZK
:
Langdurig Zieke Kinderen
Gehandicaptensport Nederland
:
Nederlandse sportorganisatie voor mensen met een beperking (voor heen NebasNsg)
MLK
:
moeilijk lerende kinderen
NebasNsg
:
Zie gehandicaptensport Nederland
NASB
:
Nationaal Actieplan Sport en Bewegen
NNGB
:
Nederlandse Norm Gezond Bewegen
OC&W
:
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
PrO
:
Praktijkonderwijs
REC
:
regionaal Expertise Centrum
SBO
:
speciaal basisonderwijs
SO
:
speciaal onderwijs
Sport
:
Elke lichamelijke activiteit die tot doelheeft om de lichamelijke fitheid te verbeteren of te handhaven, in georganiseerd (vereniging) of ongeorganiseerd (op eigen gelegenheid) verband
SVO
:
speciaal voortgezet onderwijs
VSO
:
voortgezet speciaal onderwijs
VWS
:
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
WEC
:
Wet op de Expertise Centra
ZMLK
:
Zeer moeilijk lerende kinderen
- Pagina 30 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
7
Referenties
AMERICAN COLLEGE OF SPORTS MEDICINE. Chapter 11. Exercise testing and prescription for childeren, the elderly, and pregnant women. In: ACSM´s guidelines for exercise testing and prescription. Philapdelphia: Lippicott Williams & Wilkins, 2000: 217-223. BATTISTA RA. Physical Activity for Childeren with Physical Disabilities, 2001. BIDDLE S, SALLIS JF, CALVILL N, eds Young and active? Policy frame work for young people and health-enhancing physical activity. London: Health Education Authority, 1998. BIDDLE SJ, GORELY T, STENSEL DJ. Health-enhancing physical activiti and sedentary behaviour in children and adolescent. J Sports Sci 2004; 22(8):679-701. BOTTENBUG M, SCHUYT K. De maatschappelijke betekenis van sport. Arnhem: NOC*NSF, 1996. CHRONISCH ZIEKEN EN GEHANDICAPTENRAAD i.s.m. FEDERATIE VAN OUDERVERENIGINGEN. Utrecht: Oudervoorlichting Leerlinggebonden Financiering, 2002. COLLIGNON MJ. Jongeren met een beperking…..onbereikbaar? Adviesplan voor de Koninklijke Nederlandse Hockeybond. Bunnik: KNHB, 2002. COOPER RA, QUATRANO LA, AXELSON PW, HARLAN W, STINEMAN M, FRANKLIN B, KRAUSE JS, BACH J, CHAMBERS H, CHAO EYS, ALEXANDER M, PAINTER P. Research on physical activity and health among people with disabilities: a consensus statement. J Rehabil Res Dev 1999;36(2):142-154. DE VRIES SI, VAN DUIJNHOVEN MJM, OOIJENDIJK WTM, HOPMAN-ROCK M. School & Sport Speciaal. Sport- en beweegactiviteiten voor en leerdingen uit het speciaal onderwijs. TNO Kwaliteit van Leven, 2005. GEZONDHEIDSRAAD. Overgewicht en obesitas. Den Haag: gezondheidsraad, 2003. KEMPER HCG. Groei en Gezondheid in Nederland. Utrecht:Van der Wees, 2001 RIMMER JH, BRADDOCK, PITETI KH. Research on physical activity and disability: an emerging national priority. Med Sci Sports Exerc 1996;28(11):1366-1372. KING K, LAW M, KING S,ROSENBAUM P, KERTOY MK, YOUND NL. A conceptual model of the factors affecting the recreation and leisure participation of children with disabilities. Phys Occup Ther Ped 2003; 23 (1): 63 – 84. KOBES BJH, DE VRIES SI. School & Sport Speciaal. Een verkennende studie naar sport- en bewegingsactiviteiten voor jeugdigen met een beperking in Nederland. TNO Preventie en Gezondheid, 2004. LVC3. Voorlopige monitor resultaten cluster 3. Arhnem, 2008.
- Pagina 31 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP. Primair Onderwijs in cijfers. Den Haag: Ministerie van OC&W, 2007. MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP. Met de rugzak naar school. Leerlinggebonden financiering voor ouders van school gaande kinderen met een handicap of stoornis. Den Haag: Ministerie van OC&W, 2002. MOORE LL, GAO D, BRADLEE ML, et al. Does early physical activity predict body fat change throughout childhood? Prev Med 2003;37(1):10-17. MULDER YM, STIGGELBOUT M, DE WINTER THC, HIRASING RA. De gezondheidswaarde van lichamelijke activiteit: Fysiopraxis 1999;7:12-15. NEBASNSG. Subsidieaanvraag School & Sport Speciaal. Bunnik: NebasNsg, 2002. STEIN JU, PACIOREK MJ. Sport for all: A declaration rights of individuals with disabilities; responsibilities of program organizers. Physical Educator, 1994. SIJBRANDA A, VISSER M, BOONEKAMP G, LEURS M. Sport en bewegen voor chronisch zieke jeugd. Arnhem: Stichting jeugd in beweging/NOC*NSF, 2000. WILSON PE. Exercise and sports for childeren who have disabilities. Phys Med Rehabil Clin N Am 2002;13:907-923.
- Pagina 32 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
A
Enquête Sporten en Bewegen, hoe doet uw kind dat? Regio …………
Deze vragenlijst gaat over het sporten en bewegen van uw kind / het kind waarvoor u zorgt. Er zijn geen foute antwoorden. Het gaat erom wat u vindt. U kunt de vragenlijst zelf invullen of samen met uw kind / het kind waarvoor u zorgt. 1. Wat is de naam van de school waar uw kind op zit? Naam school: …………………………………………………………………………… 2. Is uw kind een jongen of een meisje?
Jongen Meisje
3. Hoe oud is uw kind? 6 jaar 8 jaar 10 jaar 12 jaar 14 jaar 7 jaar 9 jaar 11 jaar 13 jaar 15 jaar
16 jaar 18 jaar 20 jaar 17 jaar 19 jaar 21 jaar
4. Wat voor soort beperking en / of chronische aandoening heeft uw kind? Meer antwoorden mogelijk.
Doofheid of slechthorendheid Blindheid of slechtziendheid Spraak en/of taalmoeilijkheden Leermoeilijkheden Chromosoomafwijking (bijv. syndroom van Down) Autistische stoornis (bijv. PDD-NOS, stoornis van Asperger) Lichamelijke (motorische) beperking Chronische aandoening (zoals reuma, rugproblemen, epilepsie) Verstandelijke beperking Anders, namelijk …………………………………………………………………………………………..
5. In welk land of welke landen zijn de volgende personen geboren: uw kind zelf, vader, moeder, opa of oma van uw kind? U mag meerdere landen aankruisen.
Nederland Turkije
- Pagina 33 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
Marokko Suriname / Aruba / Nederlandse Antillen Ander westers land (bijvoorbeeld Frankrijk) Ander niet-westers land (bijvoorbeeld Irak)
6. Hoe gaat uw kind meestal naar school?
Met de auto, ga door naar vraag 9 Zelf fietsend Lopend Gebracht door vervoersbedrijf, ga door naar vraag 9 Met het openbaar vervoer Anders: ……………………………………………………………………………….
7. Hoeveel dagen per week gaat uw kind meestal lopend of zelf fietsend naar school?
Nooit of minder dan 1 dag per week 1 dag per week 2 dagen per week 3 dagen per week 4 dagen per week 5 dagen per week
8. Hoe lang is uw kind lopend of fietsend per dag onderweg van huis naar school en van school naar huis? Tel de minuten bij elkaar op van één dag (ochtend en middag).
Minder dan 10 minuten per dag 10 tot 20 minuten per dag 20 tot 30 minuten per dag 30 minuten tot 1 uur per dag langer dan 1 uur per dag
9. Hoeveel dagen per week heeft uw kind sport op school, zoals schoolgym of schoolzwemmen?
Nooit of minder dan 1 dag per week 1 dag per week 2 dagen per week 3 dagen per week 4 dagen per week 5 dagen per week of vaker
- Pagina 34 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
10. Hoeveel dagen per week speelt uw kind meestal buiten? (buiten schooltijd)
Nooit of minder dan 1 dag per week, ga door naar vraag 12 1 dag per week 2 dagen per week 3 dagen per week 4 dagen per week 5 dagen per week 6 dagen per week 7 dagen per week
11. Hoe lang per dag speelt uw kind dan meestal buiten? (buiten schooltijd) Geef een schatting van het gemiddelde aantal uren per dag voor zomer en winter. Zomer Korter dan een half uur per dag Een half uur tot 1 uur per dag 1 tot 2 uur per dag 2 tot 3 uur per dag 3 uur per dag of langer
Winter Korter dan een half uur per dag Een half uur tot 1 uur per dag 1 tot 2 uur per dag 2 tot 3 uur per dag 3 uur per dag of langer
12. Heeft uw kind sportieve activiteiten gedaan in de afgelopen 12 maanden? Hierbij kunt u denken aan sporten als voetbal, judo, of zwemmen, maar ook aan sportieve activiteiten als tandemfietsen, fitness of bewegen op muziek. Sportieve activiteiten tijdens therapie of revalidatie tellen ook mee. We bedoelen niet de gymlessen op school. We bedoelen wél de sportieve activiteiten buiten schooltijd.
Ja Nee, ga verder met vraag 18
13. Welke sportieve activiteiten heeft uw kind gedaan? (buiten schooltijd) Geef hierbij aan of uw kind dit wel of niet in aangepaste vorm heeft gedaan. Aangepast wil zeggen: in een rolstoel, met aangepast materiaal of regels of in een speciaal georganiseerde competitie. Voorbeelden van sportieve activiteiten: Aerobics/ steps Atletiek Badminton Bankdrukken (Rolstoel)basketbal Biljart/ snooker Boccia Bowling
Handboogsport Hardlopen/trimmen (Rolstoel)hockey Honkbal/ softbal Jeu de boules Judo Kano Karting
Skeeleren/ skaten Skiën/ langlaufen/ snowboarden Sportinstuif Squash Tafeltennis Tennis Triathlon Vecht- en verdedigingssporten
- Pagina 35 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
Bowls Bridge Dammen Danssport Darts Duiksport Fitness
Klimsport Koersbal Korfbal Midgetgolf Motorsport Paardensport Roeien
Veldvoetbal (Zit)volleybal Wandelsport Waterbasketbal Waterskiën Watersport/ zeilen/ surfen Wheelen
Goalball
Schaatsen
Wheelchair rugby
Golf
Schaken
Wielrennen/ mountainbiken
Gymnastiek/ turnen
Schermen
IJssleeën/ sledgehockey
Handbal
Schietsport
Zaalvoetbal
Handbike
Showdown
Zwemsport
Noteer maximaal 3 activiteiten. Zet de belangrijkste activiteit bovenaan en de minst belangrijke activiteit onderaan. Sportieve activiteiten
Wel aangepast
Niet aangepast
1. ……………………………………………………………..………… 2. ……………………………………………………………..………… 3. ……………………………………………………………..…………
14. Hoeveel keer per week heeft uw kind deze sportieve activiteiten gedaan? (buiten schooltijd) Geef een schatting van het gemiddelde aantal keren per week
Minder dan 1 keer per week 1 keer per week 2 keer per week 3 keer per week
4 5 6 7
keer keer keer keer
per per per per
week week week week
15. Hoe lang per keer sport uw kind dan meestal? (buiten schooltijd) Geef een schatting van de gemiddelde tijd per keer.
Korter dan een half uur per keer Een half uur tot 1 uur per keer 1 tot 2 uur per keer 2 tot 3 uur per keer 3 uur per keer of langer
- Pagina 36 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
16
Hoe heeft uw kind de sportieve activiteiten in het afgelopen jaar gedaan? Meer antwoorden mogelijk.
Als lid van een sportvereniging Bij een fitnesscentrum of andere commerciële sportaanbieder In medisch / therapeutisch verband Georganiseerd door activiteitencentrum Tijdens vakantie Speciale sportdag of sportinstuif (via school) Anders, namelijk: ………………………………………………………………. Weet ik niet
Vraag 17 kunt u overslaan als uw kind geen lid is van een sportvereniging 17. Als uw kind lid is van een sportvereniging, wat voor soort vereniging is dit? Meer antwoorden mogelijk.
Een sportvereniging speciaal voor mensen met een beperking Een gewone sportvereniging met aparte groep(en) voor mensen met een beperking Een gewone sportvereniging zonder groep(en) voor mensen met een beperking SportMix ClubExtra Weet ik niet
18. Wat maakt het voor uw kind moeilijk om aan sport te doen? Meer antwoorden mogelijk.
Het vervoer is moeilijk te regelen Het tijdstip van sporten komt niet goed uit Sport is duur Mijn kind voelt zich niet op zijn / haar gemak tussen de andere sporters Mijn kind raakt snel geblesseerd Het aanvragen van hulpmiddelen (bijv. sportrolstoel) is moeilijk Mijn kind krijgt weinig ondersteuning bij het gaan sporten De begeleiding is niet deskundig (genoeg) De accommodatie / trainingen / lessen zijn niet genoeg aangepast Anders, namelijk: ……………………………………………………………………………………… We ervaren géén moeilijkheden
19. Zijn er sportieve activiteiten die uw kind volgens u liever zou willen doen?
Ja, namelijk: ……………………………………………………………………. Nee Weet ik niet
- Pagina 37 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
20. Wat vindt u het belangrijkste aspect van sport en bewegen voor uw kind? Meer antwoorden mogelijk.
Plezier en ontspanning Lichaamsbeweging Gezondheid Contact met anderen Leren samenwerken / samenspelen Energie / agressie kwijtraken Leren omgaan met de beperking (acceptatie) Geen van deze dingen Anders, namelijk: ……………………………..…………………………………………………………..
Vraag 21, 22, en 23 hoeft u alleen in te vullen als uw kind niet sport. Als uw kind wel sport, kunt u deze vragen overslaan en doorgaan naar vraag 24. 21. Heeft uw kind vroeger wel aan sportieve activiteiten gedaan?
Ja, maar mijn kind is er mee gestopt Nee, mijn kind heeft nooit gesport
22. Waarom doet uw kind volgens u niet (meer) aan sportieve activiteiten? Meer antwoorden mogelijk.
Mijn kind kan niet (meer) sporten, want gezondheid laat het niet toe Wordt door de arts afgeraden We weten niet wat je allemaal kunt kiezen Er zijn weinig mogelijkheden voor (aangepast) sporten in de buurt Mijn kind is druk met andere activiteiten Mijn kind heeft weinig energie over om te sporten Het vervoer is moeilijk Sport is duur Mijn kind kent geen andere kinderen om mee te gaan sporten Tijdstip van sporten komt niet goed uit De kans op blessures door het sporten is te groot Mijn kind heeft in het verleden nare ervaringen gehad met sporten Er is geen deskundige begeleiding tijdens het sporten De accommodatie is niet (voldoende) toegankelijk/ aangepast Anders, namelijk: ………………………………………………………………………………………
23. Zijn er sportieve activiteiten die uw kind volgens u wel zou willen doen? Kijk voor mogelijkheden bij vraag 13
Ja, namelijk: ……………………………………………………………………. Nee Weet ik niet
- Pagina 38 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
24. Heeft u, tot slot, ideeën hoe we het voor kinderen met een beperking makkelijker / leuker kunnen maken om aan sport en bewegen te doen? …………………………………………………………………….……………………………………………………… ………………………………………….………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………….……………………………………… …………………………………….……………………………………………………………………………………… Dit is het einde van de vragenlijst. Hartelijk dank voor uw medewerking. Wilt u zo vriendelijk zijn de ingevulde vragenlijst in een enveloppe te doen (een postzegel is niet nodig) en die vóór 2 mei 2008 terug te sturen naar: Sport en beweeg behoefte T.a.v. Marc Pelkman Antwoordnummer 3214 3300 VB Dordrecht
- Pagina 39 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
B
Verslaglegging expert interviews Organisatie:
Mytylschool De Burg
Contactpersoon:
Aad Houtman
Functie:
Hoofd van de bewegingsafdeling
Datum:
23 mei 2008
Tijd:
10.00 uur
Plaats:
Rotterdam
Achtergrond organisatie Mytylschool De Brug heeft een dienst ambulant begeleiding. De ambulant begeleiders zijn leerkrachten van de Mytylschool De Brug. Specialistische kennis en vaardigheden worden ingezet om leerlingen met motorische beperkingen in ‘de gewone school’ te laten slagen. Het doel van ambulante begeleiding is erop gericht leerlingen met lichamelijke beperkingen met succes van het (speciaal-) basisonderwijs en voortgezet onderwijs te laten profiteren. Sport en bewegen in de ambulante begeleiding De ambulant begeleiders van de Mytylschool zijn generalisten maar als het gaat om sport en bewegen word het bewegingsonderwijs ingezet. Met een team van vier specialisten behandelen zij de aanvragen. De meeste vragen van het regulier onderwijs gaan over hoe kan de rugzakleerling optimaal participeren binnen het bewegingsonderwijs. Ook de individuele vraag van de rugzakleerling die op zoek is naar een vrijetijd besteding komt naar hun toe. Doormiddel van de database van Sport & Recreatie Rotterdam en MEE Rotterdam Rijnmond zoeken ze een gepast aanbod voor de leerling. Ook wordt er gebruik gemaakt van het netwerk van de bewegingsonderwijzers. Indien nodig wordt er gebruik gemaakt van een sportadvies van de revalidatiearts om even te controleren of het wel medisch verantwoord is. De meeste rugzakkinderen spelen hockey, voetbal of koersbal. Tijdens de gymnastieklessen bleek regelmatig dat leerlingen belangstelling toonden voor een bepaalde sport. Als dan geprobeerd werd zich bij bestaande verenigingen aan te melden, was dit vaak niet mogelijk. Om nu toch in deze behoefte te voorzien, is op initiatief van de mytylschool de sportvereniging De Pont opgericht. De trainingstijden zijn over het algemeen direct aansluitend aan de schooltijden. Er is dus maar één keer extra vervoer nodig. Er zijn de volgende mogelijkheden: • Handbewogen rolstoelhockey; • Elektrisch rolstoelhockey; • Jongerenjudo; • Kanovaren; • Blinden- en slechtzienden sporten, waaronder goalbal en conditietraining.
- Pagina 40 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
Drempels op weg naar sport en bewegen De knelpunten die volgens de ambulant begeleiders door de rugzakleerlingen wordt ervaren zijn: • Vervoer in verband met de lange reistijd; • Niet alle sporten kun je lokaal beoefenen. Toekomst sport en bewegen van de rugzakleerlingen Om meer leerling in beweging te krijgen geeft hoofd van de bewegingsafdeling van de mytylschool aan dat er een betere oplossing zou moeten komen voor het vervoer probleem. Om meer sporten lokaal te kunnen beoefenen moeten er meer verenigingen open gaan staan voor de rugzakleerling. Bij veel mensen heerst onbekendheid met de doelgroep en de omgang met leerlingen met een beperking. Dit houdt in dat er specifieke scholingen en begeleiding nodig is om een goede kwaliteit te kunnen bieden.
- Pagina 41 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
Organisatie:
Stichting SPON
Contactpersoon:
Theo de Groot
Functie:
Ambulant begeleider
Datum:
3 juni 2008
Tijd:
09.30 uur
Plaats:
Sliedrecht
Achtergrond organisatie SPON Onderwijs Adviesgroep verzorgt de ambulante begeleiding binnen de regio zuid van REC 'De Nachtegaal' en het samenwerkingsverband Zuid-Holland Zuid (WSNS 40.01)., waarvoor zij ook het diagnostisch meldpunt zijn. Als ambulante dienst zijn ze onderdeel van de stichting SPON (SPecialisten in aangepast ONderwijs). Het doel van ambulant begeleiding is om rugzakleerlingen, uit cluster 3, die vanwege een langdurige ziekte, handicap of (lichamelijke en/of verstandelijke) beperking, extra aandacht en zorg nodig hebben, zo te begeleiden dat zij binnen het reguliere onderwijs goed kunnen functioneren. Als uitgangspunt wordt gewerkt met het onderstaande model. Ze staan met elkaar voor het welbevinden van de leerling.
Sport en bewegen in de ambulante begeleiding Het team van de ambulante begeleiding heeft twee specialisten op het gebied van sport en bewegen. Deze ambulant begeleiders leveren maatwerk aan het regulier onderwijs en de rugzakleerling. De vraag van het regulier onderwijs richt zich voornamelijk op het bewegingsonderwijs en inrichting van het speelplein. Bij de rugzakleerling gaat het meer om het zoeken van een vrijetijd besteding. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de Sportcoach van Tandem Support (vrijetijdsafdeling van de locale MEE). De sportcoach inventariseert de vraag en gaat vervolgens samen met de leerling en ouders zoeken naar een passende sport. Samen bezoeken ze de sportaanbieder tot er spraken is van een match. Voor het creëren van nieuw aanbod
- Pagina 42 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
wordt gebruik gemaakt van de consulent aangepast sporten van het Samenwerkingsverband Aangepast sporten Drechtsteden (SAD). De rugzakleerlingen hebben behoefte aan sport en bewegen in hun directe omgeving. Hoe dit georganiseerd is maakt ze niet uit als er maar deskundige begeleiding is en dat ze geaccepteerd worden door de omgeving. Verder wil de leeftijdgroep van 12-20 jaar gezien worden en sporten ze vooral om het samen zijn. De diversiteit aan sporten neemt ook toe. De leerlingen willen niet alleen voetballen maar ook bijvoorbeeld klimmen. Drempels op weg naar sport en bewegen De knelpunten die volgens de ambulant begeleiders door de rugzakleerlingen wordt ervaren zijn: • De lange reistijd; • Acceptatie van de omgeving; • Niet alle sporten kun je lokaal beoefenen; • Gebrek aan informatie en kennis over bestaande mogelijkheden. Toekomst sport en bewegen van de rugzakleerlingen Om meer leerling in beweging te krijgen geeft de ambulante begeleider aan dat er meer Sportcoaches moeten komen. De Sportcoach is namelijk alleen maar voor de Drechtsteden en het gebied van REC Nachtegaal is groter. Verder zouden er scholen projecten moeten komen. Het onderwijs is namelijk de juiste ingang om daar te starten met sportstimulering projecten. Het REC Nachtegaal zou hier iets moeten betekenen.
- Pagina 43 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
Organisatie:
Heliomare
Contactpersoon:
Pieter Koppies
Willeke Alkema
Functie:
Ambulant begeleider & kinderfysiotherapeut
Ambulant begeleider
Datum:
5 juni 2008
Tijd:
12.00 uur
Plaats:
Wijk aan Zee
Achtergrond organisatie Heliomare ondersteunt mensen met een chronische ziekte, letsel of lichamelijke beperking bij hun streven naar maximale zelfstandigheid door middel van het verlenen van diensten op het gebied van revalidatie, onderwijs, arbeidsintegratie wonen en dagbesteding. De afdeling onderwijs van Heliomare biedt ambulante begeleiding aan leerlingen met motorische stoornissen in het regulier of speciaal onderwijs. Hun leeftijd varieert van 4 tot 20 jaar. Dat kunnen kinderen zijn die (speciaal) basisonderwijs volgen, maar ook jongeren op het VMBO, de Havo of het VWO. Ze verschillen dus nogal van elkaar, maar wat ze gemeenschappelijk hebben is dat die stoornissen hen beletten om op een prettige, goede manier mee te doen aan de dagelijkse gang van zaken op een gewone school. Sport en bewegen in de ambulante begeleiding Het team van de ambulante begeleiding van de afdeling onderwijs heeft twee ambulant begeleiders die zich specifiek richten op sport en bewegen. Deze ambulant begeleiders leveren maatwerk aan het regulier onderwijs en de rugzakleerling. De vraag van het regulier onderwijs richt zich voornamelijk op het bewegingsonderwijs en inrichting van het speelplein. Bij de rugzakleerling gaat het meer om het zoeken van een vrijetijd besteding. De vraag wordt gezien als een uitdaging. De ambulant begeleiders zoekt aan de hand van een overzichtlijst naar mogelijkheden van vrijetijd bestedingen waarvan ze weten dat er deskundige begeleiding aanwezig is. Deze lijst is samengesteld met de provinciale sportraad en MEE. Een enkele keer gaan ze op verzoek van de leerling mee naar de vrijetijd besteding. De rugzakleerlingen hebben behoefte aan sport en bewegen in hun directe omgeving. Hoe dit georganiseerd is maakt ze niet uit als er maar deskundige begeleiding is en dat ze geaccepteerd worden door de omgeving. Drempels op weg naar sport en bewegen
- Pagina 44 van 45 -
‘Van Rugzak naar Sporttas’
De knelpunten die volgens de ambulant begeleiders door de rugzakleerlingen wordt ervaren zijn: • Vervoer; • Niet alle sporten kun je lokaal beoefenen; • Tijdgebrek door de belasting van school, therapie en de rest van het gezin; • Niet weten wat de mogelijkheden zijn; • Motivatie van ouders met betrekking tot het belang van sport; • Succes ervaring tijdens sport en bewegen. Toekomst sport en bewegen van de rugzakleerlingen Om meer leerling in beweging te krijgen geven de twee ambulant begeleiders aan dat Gehandicaptensport Nederland meer zichtbaar moet worden voor ouders en scholen om meer duidelijkheid te kunnen geven over het aanbod en het creëren van aanbod. Ook zouden er scholenprojecten moeten komen waarbij de topsporters als een voorbeeld rol kunnen fungeren. Dit werkt stimulerend. Verder is kaderondersteuning wenselijk voor de verenigingen met aangepast aanbod maar ook voor de reguliere verenigingen die eventueel willen gaan bewegen met de rugzakleerlingen. Om deze doelgroep te bereiken zou er een samenwerking moeten komen tussen verschillende partijen. Ze denken aan de provinciale sportraad, MEE, revalidatiecentrum, het locale REC en Gehandicaptensport Nederland.
- Pagina 45 van 45 -