BUDGET- EN LOKAALBEHEER DOOR DE MUZIEKDOCENT Een advies voor muziekdocenten in het voortgezet onderwijs
SCRIPTIE, OPLEIDING DOCENT MUZIEK Maarten Tros December 2007
Foto voorpagina: Muzieklokaal Liemers College (locatie Heërenmaten) Bron: http://digischool.kennisnet.nl/community_mu/muzieklokaal_centraal/liemers
2
VOORWOORD Geachte lezer, Het docentenvak is een veelzijdig beroep. Voor de muziekdocent komt daar nog een competentie bij: behalve doceren, arrangeren, musiceren, beoordelen, vergaderen, enthousiasmeren, luisteren, componeren, analyseren en wat al niet meer... moet hij zich ook nog verdiepen in het beheer van een vaklokaal en de financiële zaken die daarbij komen kijken. In mijn opleiding is die kant van het vak op enkele momenten licht aangeraakt, maar voor mijn gevoel wist ik er nog onvoldoende vanaf. In de vakliteratuur was er weinig over te vinden. Vandaar dat ik een klein onderzoek begon naar het budgetbewustzijn en keuzes (in lokaalbeheer) van muziekdocenten in het voortgezet onderwijs. Dat onderzoek bracht mij tot het uitbrengen van een advies aan (beginnend) muziekdocenten. Een analyse van alle financiële zaken waar men op een middelbare school mee te maken krijgt en alle facetten van het lokaalbeheer. Voor U ligt mijn eindscriptie ter afronding van de Opleiding Docent Muziek aan het Utrechts Conservatorium. Met deze scriptie nodig ik alle collega’s in het muziekonderwijs uit om hun kennis en ervaringen omtrent dit onderwerp op papier te zetten en met elkaar te delen. Er valt hier nog genoeg van elkaar te leren.
Maarten Tros Nieuwegein, December 2007
3
INDEX ONDERZOEK 1. Onderzoeksplan 1.1 inleiding 1.2 aanleiding 1.3 hoofdvraag 1.4 operationalisering 1.5 belang 1.6 slot 2. Onderzoeksmethode en resultaten (onderzoeksverslag) 2.1 korte omschrijving van de enquête en de bezoeken 2.2 resultaten 2.3 conclusie
p.6 p.6 p.7 p.7 p.8 p.8 p.9 p.9 p.11
SCRIPTIE 3. Inleiding scriptie
p.12
4. Scholen en financiën 4.1 inleiding 4.2 inkomsten: van het Rijk naar de school 4.2.1 Personele component 4.2.2 Materiële component 4.2.3 Nieuwe ontwikkelingen 4.3 inkomsten: gemeente 4.4 inkomsten: ouders 4.5 inkomsten: vervangingsfonds 4.6 inkomsten: overigen 4.7 uitgaven: personeel 4.8 uitgaven: materieel 4.9 uitgaven: onderwijsvernieuwingen 4.10 uitgaven: overigen
p.13 p.13 p.13 p.13 p.14 p.14 p.15 p.15 p.15 p.17 p.17 p.17 p.19
5. Onderwijsvisie muziekdocent 5.1 inleiding 5.2 het vormen van een visie 5.3 werkvormen 5.4 algemene onderwijsdoelen 5.5 onderwijsdoelen van het vak muziek 5.6 mijn muzikale visie
p.21 p.21 p.21 p.22 p.22 p.22
6. Opstellen en motiveren van een begroting 6.1 inleiding 6.2 inventarisatie 6.3 begroting 6.4 motivering en lobby 6.5 budget 6.6 overige inkomsten 6.7 verantwoording 6.8 begroten van muzikale activiteiten 6.9 begroting muzieksectie, een voorbeeld
p.24 p.24 p.24 p.26 p.27 p.28 p.28 p.29 p.30
4
7. Inrichting en beheer 7.1 Inleiding 7.2 Randvoorwaarden 7.3 Inrichtingsaspecten 7.3.1 Arbo-eisen 7.3.2 Akoestiek 7.3.3 Ruimte 7.3.4 Tafelopstelling 7.3.5 Verlichting 7.3.6 Elektra en andere randvoorzieningen 7.3.7 Decoratie 7.3.8 Lesmethode 7.3.9 Instrumentarium 7.3.10 Apparatuur en hulpmiddelen 7.4 Beheer 7.5 Gebruikersbeleid 7.6 Hulp in beheer 7.7 Good Practice
p.31 p.31 p.31 p.31 p.31 p.33 p.33 p.33 p.34 p.34 p.34 p.34 p.35 p.36 p.36 p.37 p.37
Literatuurlijst Internetadressen
p.38 p.39
Bijlage I : Enquête Bijlage II : Onderdelen personele bekostiging VO-school Bijlage III : Onderdelen materiële bekostiging VO-school Bijlage IV : Financiële onderbouwing tweede fase havo/vwo Bijlage V : Kerndoelen onderbouw domein kunst en cultuur Bijlage VI : Handreiking schoolexamen muziek havo/vwo Bijlage VII : Financiële kerncijfers Cals College 2001-2005 Bijlage VIII : Fictieve begroting muzieksectie Bijlage IX : Fictieve begroting muziekavond Bijlage X : Afbeelding standaarden geluidsmaatregelen klaslokalen Bijlage XI : Good Practice
p.40 p.43 p.44 p.45 p.46 p.47 p.48 p.49 p.50 p.51 p.52
Nawoord
p.54
5
ONDERZOEK: budgetbewustzijn en keuzes muziekdocenten HOOFDSTUK 1 : ONDERZOEKSPLAN 1.1 Inleiding “Voorzichtig met die instrumenten, jongens! Ze moeten nóg een aantal jaren mee!” Als middelbare schoolleerling heb je er in de muziekles misschien nooit zo bij stil gestaan: al die instrumenten kosten een bak met geld, maar hoeveel precies? En wat dacht je van de computers en de software. Of van de tafels en stoelen. Om nog maar niet te spreken over onderhoud en reparatie. Waar je ook niet bij stil hebt gestaan is wie daarvoor verantwoordelijk is en wie de financiële keuzes maakt. Dat maakt ook niet uit, zolang je maar netjes omgaat met de spullen. Verder kun je gewoon onbezorgd leerling zijn. Als muziekdocent in opleiding sta je er ook niet zo vaak bij stil. Je loopt stage en ziet verschillende vaklokalen. Lokalen met verschillende opstellingen en werkplekken. Met verschillende instrumenten in verschillende staat. Met of zonder fraaie apparatuur. En misschien zelfs met enkele studio’s aangrenzend aan het lokaal. Als jij degene was die erover mocht beslissen had je misschien andere keuzes gemaakt. Op grond van je muzikaaldidactische visie, of gewoon omdat je een ander idee van orde hebt dan je stagedocent. Dan is daar eindelijk dat moment. Je hebt je diploma, je bent aangenomen bij een middelbare school, en je krijgt een vaklokaal toegewezen. Of alles naar wens is, vraagt de directeur. En je denkt bij jezelf dat die gitaren toch echt hun beste jaren wel hebben gehad. Waarom heeft jouw voorganger toch al die computers aangeschaft, maar onvoldoende licenties voor de muzieksoftware. En trouwens, erg vervelend dat je de ramen niet open kan doen, omdat anders de biologiesectie geen les kan geven door de geluidsoverlast. Je zou graag een aantal zaken aanpassen zodat er beter muziekonderwijs door jou gegeven kan worden. Maar bij wie moet je zijn voor de financiering daarvan? En wat is je jaarlijks budget? Valt daarover überhaupt te onderhandelen en wat wordt er dan van jou als docent verwacht? Ik verwacht met dit onderzoek inzicht te geven in de verschillende aspecten en vaardigheden van die kant van het docentenvak: de kant van beheer en budgettering. 1.2 Aanleiding De belangrijkste aanleiding om dit onderzoek te starten is de constatering dat ik zelf als aankomend docent nog weinig kennis heb van beheer en budgettering met betrekking tot het muziekvaklokaal. Ik beschouw dat als een hiaat en wil graag goed voorbereid het werkveld in. Er is zeer weinig literatuur die specifiek verhaalt over richtlijnen voor de bouw van muzieklokalen noch over de inrichting daarvan. Ook de opleidingen Docent Muziek besteden er mijns inziens nog onvoldoende aandacht aan, dus lijkt me dit een goede aanzet. De aanleiding is dus vooral praktisch en vanwege een gebrek aan een theoretisch kader.
6
1.3 Hoofdvraag De belangrijkste vraag waar ik mij mee bezig zal houden is: In welke mate zijn muziekdocenten in het voortgezet onderwijs zich bewust van hun budget en mogelijkheden daarbuiten en welke keuzes maken ze in de besteding daarvan? Deze vraag splitst zich op in enkele deelvragen. - Vanuit welke onderwijsvisie maken muziekdocenten bepaalde keuzes? - Welke formele eisen gelden er voor bouw, inrichting en gebruik van (muziek)lokalen? - Welke financiële kaders worden er vanuit de overheid gegeven voor facilitering? - Welke geldstromen zijn er binnen scholen en op welke manier(en) kan een docent daar aanspraak op maken? 1.4 Operationalisering De operationalisering richt zich op twee componenten van de hoofdvraag: i. “in hoeverre zijn muziekdocenten in het voortgezet onderwijs zich bewust van hun budget en de mogelijkheden daarbuiten?” ii. “welke keuzes maken zij in de besteding daarvan” Bewustzijn uit zich in de volgende aspecten: - een docent is wel of niet op de hoogte van zijn jaarlijks budget; - een docent weet wel of niet bij wie hij binnen de school moet zijn voor financiële vraagstukken of wie de financiën regelt; - een docent is wel of niet op de hoogte van de procedures die gelden voor financiële aanvragen; - een docent heeft wel of geen inzage in de geldstromen binnen de school. Keuzes kan een docent maken op de volgende vlakken: - aanschaf instrumenten en apparatuur; - onderhoud en reparatie instrumenten en apparatuur; - aanschaf methodes en leermiddelen; - aanschaf materialen en inrichting; - verbouwing of nieuwbouw De eerstgenoemde drie deelvragen zijn van invloed op die keuzes: - Vanuit welke onderwijsvisie maken muziekdocenten bepaalde keuzes? - Welke formele eisen gelden er voor bouw, inrichting en gebruik van (muziek)lokalen? - Welke financiële kaders worden er vanuit de overheid gegeven voor facilitering? De laatste deelvraag heeft meer betrekking op het bewustzijn: - Welke geldstromen zijn er binnen scholen en op welke manier(en) kan een docent daar aanspraak op maken? Docenten Het antwoord op de hoofdvraag vind ik bij de muziekdocenten in het middelbaar onderwijs. Zij zijn dan ook mijn belangrijkste bron in het onderzoek. Ik zal in de regio Utrecht trachten om ca.25 muziekdocenten te ondervragen op hun werkplek. Bij deze ondervraging gebruik ik als leidraad een vooraf opgestelde enquête, maar de vorm zal meer lijken op een open gesprek. In de vragen neem ik alle bovengenoemde punten mee. Ik zal ook de klaslokalen goed inventariseren en de daarin gemaakte keuzes. Naast dit veldonderzoek zal ik de enquête verspreiden onder een aantal docenten via e-mail of via docentenfora op internet.
7
School In de hele financiële keten bevinden zich echter nog een groot aantal andere partijen: de overheid, het schoolbestuur, de financiële administratie, de muziekvakhandel, de ouderraad, de MR, de bouwmarkt, de computerhandel e.a. In de gevallen waar de docenten mij geen goed inzicht kunnen geven in het financieel verkeer en de procedures op school, zal ik trachten via hen de financiële administratie of de directie te spreken te krijgen. Ik ga er van uit dat elke school een financieel jaarverslag af dient te leveren aan het Rijk en ik ga proberen daar inzicht in te krijgen. Overheid Tevens zal ik de overheid benaderen voor de benodigde informatie. Ik richt mij daarbij in eerste instantie op het Ministerie van OCW en de Onderwijsinspectie. Via hen hoop ik te weten te komen welke financiële kaders er zijn voor facilitering en welke formele eisen er gelden voor bouw, inrichting en gebruik van (muziek)lokalen. De gegevens zal ik verwerken in een onderzoeksverslag. Dat zal hoofdzakelijk feitelijke gegevens bevatten. Het zal de basis vormen voor een scriptie, waarin ik uit deze gegevens algemene en specifieke beschouwingen afleidt. Mijn bedoeling is om met die scriptie een inzicht te geven aan muziekdocenten over de bestaande situatie (al dan niet slechts in de provincie Utrecht). Tevens wil ik hen voorzien van een aantal tips met betrekking tot het schrijven en bepleiten van budgetplannen en met een aantal tips voor lokaalgebruik. 1.5 Belang Ik wil een praktische scriptie schrijven, een handvat voor docenten. Mijn persoonlijk belang: ik wil graag een goed beeld hebben van het opstellen en werken met een begroting, tevens in relatie tot schoolvernieuwingen, nieuwbouw of onderwijsvernieuwingen. Bovendien krijg ik door de bezoeken hopelijk voldoende aanknopingspunten om te bepalen in wat voor muziekvaklokaal ik het prettigst les zou kunnen geven. De keuze voor een bepaalde school wordt dan makkelijker. Belang voor de opleidingen docent muziek: bewust maken van studenten ODM van deze kanten van het werkveld. Aandacht aan besteden in de hoofdvaklessen. Belang voor het werkveld: een kijkje in de keuken van anderen bevordert de expertise. Met een ruimere blik kunnen betere keuzes worden gemaakt m.b.t. zaken als begroting, lobby, budget en het muziekvaklokaal. 1.6 Slot In dit onderzoek staat de vraag centraal in welke mate muziekdocenten in het voortgezet onderwijs zich bewust zijn van hun budget en mogelijkheden daarbuiten, en welke keuzes zij maken in de besteding daarvan. Dit onderzoeksplan zal hierna gevolgd worden door een hoofdstuk over de onderzoeksmethode en de resultaten.
8
HOOFDSTUK 2 : ONDERZOEKSMETHODE EN RESULTATEN (onderzoeksverslag) 2.1 Korte omschrijving van de enquête en de bezoeken Ik heb een behoorlijk aantal muziekdocenten benaderd voor een bezoek aan hun vaklokaal en een gesprek. Met acht daarvan is het daadwerkelijk tot een afspraak gekomen. Ik heb een enquête opgesteld, als leidraad voor de gesprekken. Deze enquête heb ik tevens verspreid naar tientallen docenten, en tevens geplaatst op het forum van het digitaal vaklokaal muziek. Helaas was de respons zeer matig. Ik heb twee ingevulde enquêtes kunnen verwerken. Echter met de medewerking die ik heb verkregen heb ik voldoende gegevens in handen om het eerste gedeelte van de onderzoeksvraag te kunnen beantwoorden. Ik heb toegezegd de verkregen gegevens anoniem te zullen behandelen. De docenten werd o.a. de volgende zaken gevraagd: 1 - duur schoolcarrière, duur aanstelling huidige school, aantal muziekdocenten - wie draagt welke verantwoordelijkheid t.o.v. financiën en beheer - in welke mate is de docent op de hoogte van het budget - hoe vindt keuzevorming plaats - maakt men gebruik van een vaste muziekwinkel en heeft men een kortingsafspraak - welke partijen zijn betrokken bij het lokaalbeheer - is er sprake geweest van nieuwbouw of aanpassingen; welke partijen zijn daarbij betrokken - heeft de muzieksectie wel eens op een creatieve manier inkomsten verworven (buiten het sectiebudget) - wat is de gebruikte lesmethode, welke onderwijstypen maken gebruik van het lokaal - hoeveel vaklokalen en oefenruimtes heeft een docent tot zijn beschikking - wat is de onderwijsvisie van de docent Voor de beantwoording van de deelvraag of er vanuit de overheid richtlijnen of eisen zijn voor de bouw en inrichting van muzieklokalen én voor de deelvraag hoe de overheid bijdraagt aan de facilitering daarvan, heb ik een aantal personen benadert. Ik heb contact gehad met: Ministerie OC&W (afdeling cultuurbereik en directie voortgezet onderwijs), SLO, CFI, de Kunstconnectie, de VLS en de Inspectie van het Onderwijs. Uit de gegevens zijn de volgende resultaten af te leiden: 2.2 De resultaten De ondervraagde groep laat zich als volgt omschrijven: De muziekdocent is gemiddeld 10 jaar aan de huidige school verbonden. Het merendeel vormt een sectie met 2 of 3 collega’s, enkelen hebben er zelfs 5. Op alle scholen wordt aan HAVO en VWO muziekonderwijs gegeven. Op 4 scholen daarnaast ook aan VMBO-tl. Intro is de meest gebruikte methode, hoewel Muziek op Maat ook nog daarnaast of alleenstaand gebruikt wordt. De meeste docenten gebruiken vooral eigen lesmateriaal, zeker in de bovenbouw, aangevuld met materiaal uit de methodes. Op de meeste scholen is dus sprake van een muzieksectie. Vaak wordt een sectievoorzitter aangesteld die zowel budgetverantwoordelijk is als voor het beheer van het lokaal. In drie gevallen is er één iemand budgetverantwoordelijk en is één iemand verantwoordelijk voor het beheer. De meeste docenten geven aan dat ze in de praktijk het beheer samen uitvoeren en dat er overleg is over aankopen. De docenten blijken over het algemeen exact te weten wat de grootte van hun budget is. 7 van de 10 kunnen een exact bedrag noemen, en weten daarnaast ook bedragen te noemen van andere budgetten waaruit de muzieksectie bestedingen doet, zoals bijvoorbeeld een ICT-budget of een interieurbudget. Mogelijk heeft het er mee te maken dat de meeste 1
Zie ook bijlage I : enquête
9
ondervraagde docenten al zeer lang in het onderwijs zitten, en gemiddeld al 10 jaar aan de huidige school verbonden zijn. Voorzichtig wil ik wel stellen dat aankomend docenten, onervaren docenten en niet-sectievoorzitters een minder goed beeld hebben van de geldstromen en procedures. De gemiddelde grootte van het muziekbudget is aan de hand van de verkregen gegevens moeilijk vast te stellen. Een aantal scholen maakt namelijk onderscheid tussen een sectiebudget voor ‘lopende zaken’ (750 tot 2000 euro) en grote aanschaffen die uit een ‘grote-aanschaffen-budget’ betaald worden. Veel docenten geven aan dat grote aanschaffen middels een of enkele goede gesprekken met de schoolleiding geregeld worden. En dat zij dus geen inzicht hebben in de orde van grootte en de spreiding van dat budget. Er is wel een verschil te zien tussen ‘rijke’ scholen waar naar zeggen van de docenten “eigenlijk alles wel mogelijk is” en wat minder bedeelde scholen die slechts op basis van meerjarenplannen een keer een grote aanschaf kunnen doen. Meer over budgetten zal ik uiteenzetten in hoofdstuk 6 : “Opstellen en motiveren van een begroting”, paragraaf “budget”. Alle docenten geven aan over de keuzes in de besteding van het sectiebudget te overleggen met hun directe collega’s. Echter, bijvoorbeeld over de vervanging van één XLR-kabel vindt niet iedereen overleg even nodig. Degenen die behoorlijk dicht op het sectiebudget zitten, wijzen echter vaak wel de collega’s erop dat alle kleine aanschaffen van enkele tientjes, op jaarbasis enorme happen uit het budget nemen. Op 4 scholen gaf men aan daadwerkelijk een begroting van tevoren te maken, en op 3 daarvan - en één die daarbuiten valt - was er ook sprake van een meerjarenplan. De docenten hebben mij helaas geen papieren of digitale versie kunnen tonen. Hoe zo’n begroting er uit kan zien en aan welke posten geld wordt uitgegeven zal ik uiteenzetten in hoofdstuk 6 “Opstellen en motiveren van een begroting”, paragraaf “begroting”. Vaak wordt een begroting gekeurd door de schoolleiding in de persoon van rector of conrector, soms ook in samenspraak met de financiële administratie. Op de meeste scholen worden aankopen vaak op factuurbasis gedaan, maar in een aantal gevallen schiet de docent het bedrag zelf voor en gaat met de kassabon langs de financiële administratie. Vaak moet de factuur of bon eerst worden getekend door conrector, rector of financiële administratie voordat deze verwerkt wordt. Een budgetverantwoordelijke krijgt vaak twee keer gedurende, of één keer aan het eind van het jaar, een uitdraai van de gemaakte uitgaven. Of een vergelijking van de begroting t.o.v. de daadwerkelijk gemaakte kosten. Enkele docenten geven aan naast de budgetten nog overige inkomsten te verwerven voor de muzieksectie. Dit kan betreffen kaartverkoop van muziekavonden, maar ook een leerlingenbijdrage voor kopieerkosten. Meer hierover in hoofdstuk 6 “Opstellen en motiveren van een begroting”, paragraaf “overige inkomsten”. Tot slot valt te concluderen dat de meeste docenten zeer tevreden zijn met de huidige faciliteiten. De meeste scholen hebben 1 of 2 vaklokalen, met daarnaast 3 a 4 oefenlokaaltjes/-hokken. Echter de wens tot meer oefenruimtes is bij bijna alle docenten aanwezig, zeker bij degenen met maar één vaklokaal en/of geen of slechts één oefenruimte. Het muzieklokaal is naar zeggen een van de intensiefst gebruikte lokalen in een school. Een aantal scholen zijn recentelijk verbouwd en men heeft daarbij goed nagedacht over de faciliteiten die een muzieklokaal moet bieden. De meeste docenten hebben wensen voor de toekomst zoals uitbreiding van computers en software, hulpmiddelen als smartboard en beamer, en meer en beter geïsoleerde oefenruimte. Meer hierover in hoofdstuk 7 “Inrichting en beheer”.
10
2.3 Conclusie “In welke mate zijn muziekdocenten in het voortgezet onderwijs zich bewust van hun budget en mogelijkheden daarbuiten ...” Muziekdocenten zijn zich redelijk tot goed bewust van hun budget. Wat overigens niet wil zeggen dat men dat budget niet in een aantal gevallen overschrijdt. Er krijgt vaak één persoon de budgetverantwoordelijkheid. De docenten weten de weg te vinden in geval van grote aanschaffen die niet begroot zijn of buiten het sectiebudget om gaan (schoolleiding), en weten hoe ze de aanschaffen af moeten handelen (financiële administratie). Een aantal docenten spreekt van een begroting of meerjarenplan, maar geen van hen kon die tastbaar laten zien. “....en welke keuzes maken zij in de besteding daarvan?” Een aantal docenten kon hun onderwijsvisie goed omschrijven. Daar de inventaris en inrichting van een muzieklokaal vaak zeer geleidelijk verandert, zijn de keuzemomenten en motivatie voor mij echter niet goed te plaatsen. Ik kan daar met mijn verkregen gegevens dan ook geen conclusies uit trekken. Wel wil ik een aantal keuzes vermelden, in het kader van “good practice”. Tevens zal ik het vormen van een visie uiteenzetten en vervolgens de keuzes die gemaakt kunnen worden m.b.t. de inrichting van het muzieklokaal. Dit staat beschreven in hoofdstuk 5 “Onderwijsvisie muziekdocent” en hoofdstuk 7 “Inrichting en beheer”. Daarin zal ik ook ingaan op de onderzochte deelvragen Welke formele eisen gelden er voor bouw, inrichting en gebruik van (muziek)lokalen? Welke financiële kaders worden er vanuit de overheid gegeven voor facilitering?
11
SCRIPTIE: Budget- en lokaalbeheer door muziekdocenten
HOOFDSTUK 3 : INLEIDING SCRIPTIE Ik heb ervoor gekozen om de scriptie vanuit het volgende oogpunt te beschrijven: een afgestudeerd muziekdocent (mannelijk) 2 komt te werken op een middelbare school en krijgt te maken met het beheer van een vaklokaal en de financiële kanten daarvan. Ik wil deze docent wegwijs maken in de materie en een aantal handvatten bieden voor het vormen en verdedigen van keuzes. Voor meer ervaren docenten kan het tevens handig zijn om de zaken er nog eens op na te slaan. De hieronder genoemde volgorde is niet strikt chronologisch. Alle facetten zijn met elkaar verbonden. De opzet van de nu volgende scriptie is als volgt. Een school neemt een muziekdocent in dienst. HOOFDSTUK 4 : SCHOLEN EN FINANCIEEN Deze muziekdocent heeft een bepaalde onderwijsvisie. Vanuit deze visie zal hij zijn lespraktijk in willen richten. HOOFDSTUK 5 : ONDERWIJSVISIE MUZIEKDOCENT De docent krijgt te maken met een bestaande situatie en gegeven richtlijnen, afspraken en procedures omtrent de bekostiging van die inrichting. HOOFDSTUK 6 : OPSTELLEN EN MOTIVEREN VAN EEN BEGROTING Vervolgens kan de docent komen tot het maken van keuzes. Deze keuzes hebben gevolgen voor de financiële huishouding en het beheer van het vaklokaal. HOOFDSTUK 7 : INRICHTING EN BEHEER
2
Er wordt dus voor het gemak consequent verwezen naar de muziekdocent met “hij” en “zijn”.
12
HOOFDSTUK 4 : SCHOLEN EN FINANCIEEN 4.1 Inleiding In dit hoofdstuk volgt een korte uiteenzetting over hoe de bekostiging van het onderwijs in Nederland geregeld is. In meer detail zal ik ingaan op de financiële huishouding van een middelbare school. De directe verantwoordelijkheid daarvan ligt bij het schoolbestuur, of is gedelegeerd aan het management. Maar voor de beeldvorming is het zinvol voor docenten om hier notie van te nemen. 4.2 Inkomsten: Van het Rijk naar de school Op 1 augustus 1996 is in het voortgezet onderwijs de lumpsumbekostiging ingevoerd. Lumpsumbekostiging betekent dat de overheid bestedingsvrijheid geeft aan scholen. Schoolbesturen krijgen een totaalbedrag voor personeelskosten en een totaalbedrag voor materiële uitgaven. Ze maken daarbij zelf uit hoe ze dat geld besteden. Dat levert meer vrijheid op voor de onderwijsinstellingen en minder beregeling vanuit de overheid. Er zijn geen schotten of geoormerkte onderdelen aangebracht tussen de personele en de materiële component, behalve de CAO-afspraak dat van de personele component van de lumpsum van een school ten hoogste 15 % mag worden besteed in de materiële sfeer. Er bestaan geen formele restricties ten aanzien van het overhevelen van middelen van de materiële naar de personele component. Naast de lumpsumbekostiging levert de overheid maatwerk in de vorm van leerlinggebonden financiering, ook wel de “leerling met een rugzakje” genoemd. Het gaat hier om leerlingen met specifieke gedrags- of lichamelijke problemen, waarvoor de school steun krijgt om in extra zorg te kunnen voorzien. 4.2.1 Personele component 3 Nieuw is dat vanaf 1 januari 2006 de omvang van de normatieve formatie alleen nog wordt bepaald door ratio’s en een vaste voet. Ratio’s houdt in het aantal leerlingen per fte, afhankelijk van de personeelscategorie en schoolsoort. Bij de vaste voet gaat het alleen om onderwijzend personeel. Welke bekostiging een school krijgt voor het personeel is te zien door de normatieve formatie te vermenigvuldigen met de gemiddelde personeelslast. Voor de personele bekostiging binnen het voortgezet onderwijs is er onderscheid tussen vier schoolsoorten. Voor directie en onderwijzend personeel gelden per schoolsoort afzonderlijke bedragen voor de gemiddelde personeelslast. Voor onderwijsondersteunend personeel geldt voor alle schoolsoorten dezelfde gemiddelde personeelslast. Het bekostigde salaris, inclusief werkgeverslasten, van een directeur van een vmbo is anders dan die van een directeur van een brede scholengemeenschap. En het bekostigde salaris van een leraar op het gymnasium is weer anders dan dat van een leraar aan het vmbo. De ratio voor de categorieën directie en onderwijsondersteunend personeel (zoals conciërges en administratief personeel) is voor alle vier schoolsoorten gelijk. Voor leraren is de normatieve verhouding afhankelijk van de schoolsoort. Elke school krijgt een basisformatie aan onderwijzend personeel. Deze basisformatie varieert van school tot school. Er is onderscheid tussen negen soorten scholen. De bedragen voor de landelijke gemiddelde personeelslast, de zogenaamde vaste voet, worden jaarlijks gepubliceerd in een ministeriële regeling. 4.2.2 Materiële component 4 Onder materiële exploitatie van scholen in het voortgezet onderwijs valt: schoonmaak, onderhoud van het gebouw en het terrein, middelen (inventaris en leermiddelen), administratie, beheer en bestuur (ABB), energie- en waterverbruik, loopbaanoriëntatie en – 3 4
Zie ook bijlage II voor de opbouw van de personele component Zie ook bijlage III voor de opbouw van de materiële component
13
begeleiding, publiekrechtelijke heffingen, met uitzondering van belastingen op onroerende zaken. Jaarlijks worden de bekostigingsbedragen voor de materiële exploitatie in een ministeriële regeling gepubliceerd. Uiterlijk 1 oktober voorafgaand aan het kalenderjaar staat de regeling in de Staatscourant. Gelijktijdig hangt de regeling een maand voor bij de Tweede Kamer zodat Kamerleden vragen kunnen stellen. Na het akkoord van de Tweede Kamer kan de regeling in werking treden. Schoolbesturen ontvangen een bedrag per leerling en een bedrag per school (de ‘vaste voet’). Deze bedragen zijn opgebouwd uit kosten voor schoonmaak, instandhouding gebouwen en overige exploitatiekosten. Het bedrag per school is voor alle scholen gelijk, het bedrag per leerling is afhankelijk van de schoolsoort, afdeling en leerjaren. De materiële bekostiging onderscheidt zeven verschillende bedragen per leerling en twee verschillende toeslagen voor leerlingen die leerwegondersteunend onderwijs volgen. Eens in de vijf jaar is er een evaluatie van de toereikendheid en systematiek van de materiële exploitatiebekostiging. Begin 2007 heeft er een evaluatie plaatsgevonden. 4.2.3 Nieuwe ontwikkelingen Inmiddels heeft de staatssecretaris van onderwijs een nieuw aangepast bekostigingsmodel aangekondigd 5. In dit nieuwe model worden de personele en materiele bekostiging samengevoegd tot één bedrag per leerling, dat wordt gedifferentieerd naar onderwijssoort en zorgbehoefte. Het nieuwe bekostigingsmodel houdt ook rekening met de schaalgrootte, mogelijk door een vast bedrag per school en/of vestiging onafhankelijk van het aantal leerlingen. Een andere nieuwe ontwikkeling is dat de overheid een “gratis boeken” regeling wil invoeren, zo mogelijk per 01-08-08. In plaats van de ouders zullen de scholen direct boeken moeten bestellen en betalen. De overheid gaat dit naar verwachting ook bekostigen in de vorm van een geoormerkte lumpsum. Het oormerk garandeert dat de school het geld alleen mag uitgeven aan alle leermiddelen die voor een specifiek leerjaar nodig zijn, dus boeken, werkboeken, bijbehorende cd-rom’s, examenbundels, tabellenboeken, door de school gemaakt materiaal, licenties online materiaal, en licenties voor de elektronische leeromgeving. Zaken die meerdere jaren meegaan of geen informatiedragers zijn, moeten ouders nog steeds zelf betalen: rekenmachine, sportkleding, gereedschap, beschermende kleding/bril, usb-stick, laptop, atlas, woordenboeken, lees- en literatuurboeken. Staatssecretaris Van Bijsterveldt heeft besloten dat scholen een gelijk bedrag per leerling krijgen. Er is dus geen sprake van differentiatie per niveau of leerjaar. Voor 2008 zal een prijscompensatie van maximaal 2% worden gehanteerd. Of er structureel rekening wordt gehouden met prijsverhogingen is niet bekend. Sommige schoolboekleveranciers zijn van plan het beschikbare bedrag per leerling als een 'plafond' voor basisvoorzieningen te hanteren. Komt men boven dat plafond uit, dan moeten ouders gaan bijbetalen. Er zijn zowel voor- als tegenstanders van deze nieuwe regeling. De tegenstanders vrezen dat scholen gedwongen worden om goedkopere materialen in te kopen, wat de inhoud van de lessen niet ten goede zal komen. Ook is men niet overtuigd dat door marktwerking de uitgeverijen de aanschafkosten van boeken zullen verlagen; de totstandkoming van een methode kost immers veel tijd en geld. Dit geldt uiteraard net zo goed voor een digitale methode. 4.3 Inkomsten: Gemeente De grootste inkomstenbron voor een school is dus de lumpsum, de zogenaamde zak met geld. Daarnaast dragen de gemeentes vaak bij aan de huisvesting. Ook dragen zij op een aantal scholen bij met het gemeentelijk onderwijs achterstandsbeleid, wat tot doel heeft om de leer- en ontwikkelingsmogelijkheden van leerlingen te bevorderen. Het betreft met name 5
Staatssecretaris Marja van Bijsterveldt, Ministerie van OC&W, 26-11-2007
14
die leerlingen die door sociale, economische en culturele omstandigheden achterstanden dreigen op te lopen, maar voornamelijk gericht op het primair onderwijs. 4.4 Inkomsten: Ouders Iedere school hanteert een vrijwillige ouderbijdrage. De hoogte hiervan kan behoorlijk verschillen per school. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen het algemene deel van de ouderbijdrage en een specifiek deel dat wordt gevraagd voor specifieke diensten en goederen (zoals het boekenfonds). Het algemene deel is - vooral voor de traditionele vernieuwingsscholen (Montessori, Dalton, Jenaplan en dergelijke) - afhankelijk van het inkomen van de ouders van de leerlingen. Het specifieke deel is inkomensonafhankelijk, maar varieert wel sterk als gevolg van verschillende pakketten diensten en goederen die worden aangeboden en afgenomen. Naast de ouderbijdrage betalen de ouders vaak het boekengeld. Hier gaat verandering in komen met de aangekondigde invoering van “gratis schoolboeken”. 4.5 Inkomsten: Vervangingsfonds De kosten van vervanging van wegens ziekte afwezig personeel kunnen door scholen voor voortgezet onderwijs - evenals dat in het primair onderwijs het geval is - rechtstreeks bij het Vervangingsfonds worden gedeclareerd. Het vervangingsfonds krijgt financiering van het Rijk met het oormerk “Bedrijfsgezondheid”. Aan de andere kant draagt een school ook een premie af (uitgaven) aan het Vervangingsfonds. 4.6 Inkomsten: Overigen Overige inkomsten kunnen zijn: kantine, verkoop, subsidiering, verhuur, contractactiviteiten, sponsoring, renteopbrengsten en schenkingen. Zie de hierna volgende afbeeldingen voor een overzicht van de inkomstenstromen. De gegevens op de tweede –meer gedetailleerde- afbeelding staan vermeld in guldens (indicatie 1997). Helaas was er geen meer recente afbeelding beschikbaar. De verhoudingen zijn volgens het rapport echter nauwelijks verandert in de afgelopen 10 jaar. Bron: Financieringsstromen Primair en Voortgezet Onderwijs, Centraal Planbureau, maart 2000
15
Bron: “Financiering onderwijsvernieuwingen VO 1990-2007”, CPB, 30 november 2007
16
4.7 Uitgaven: Personeel 6 De grootste kostenpost van elke school omvat alle personele lasten. Die worden in eerste instantie verdeeld in de groepen directie, onderwijzend personeel (OP) en onderwijsondersteunend personeel (OOP). De personele uitgaven van scholen bestaan uit de loonkosten van het feitelijke personeelsbestand en de overige met het personeel samenhangende kosten. De loonkosten vloeien voort uit de kwantitatieve en kwalitatieve formatie zoals die door de school op grond van het te verzorgen onderwijsaanbod is vastgesteld en de salarissen die op grond van de rechtspositionele regels, de cao en dergelijke voor het op de formatie benoemde personeel gelden. Er bestaan geen regels die rechtstreeks aangeven wat de omvang is van de personeelsformatie van een VO school. In de CAO VO is wel een ondergrens aangebracht: de omvang van de formatie moet zodanig zijn dat ten minste 85% van de personele component van de lumpsum ook werkelijk aan personeel wordt uitgegeven. 4.8 Uitgaven: Materieel 7 De tweede grootste kostenpost is die van materieel. Onder de materiële lasten worden verstaan: huisvesting en inventaris. Te denken valt aan onderhoud, middelen, administratie, schoonmaak etc. De verhouding materiële uitgaven t.o.v. personele uitgaven is de laatste jaren gemiddeld 1 staat tot 7. En dat op een totale lumpsum van ca. 5,8 miljard euro in 2007. 4.9 Uitgaven: Onderwijsvernieuwingen Er zijn het afgelopen 16 jaar een aantal vernieuwingen in het voortgezet onderwijs doorgevoerd. De basisvorming, de tweede fase en de vernieuwing van het vmbo. Zie hiervoor onderstaande afbeelding.
Bron: “Financiering onderwijsvernieuwingen VO 1990-2007”, CPB, 30 november 2007
Voor al deze vernieuwingen heeft de overheid extra middelen ter beschikking gesteld. Een aantal daarvan hebben betrekking op bouwkundige aanpassingen om het nieuwe onderwijs in te kunnen richten. In de afbeelding op de volgende pagina zijn de middelen uiteengezet voor alle onderwijsvernieuwingen.8 Er is een rapport geschreven over de wijze waarop de 6
Voor de verdeling van personele uitgaven, zie bijlage II
7
Voor de verdeling van materiële uitgaven, zie bijlage III Zie ook bijlage IV voor een gedetailleerde uiteenzetting van middelen voor de vernieuwingen tweede fase
8
17
scholen deze middelen ingezet hebben.9 Maar de besteding is niet zo inzichtelijk in detail te brengen dat men bijvoorbeeld kan afleiden of muzieklokalen zijn aangepast of uitgebreid.
9
“Financiering onderwijsvernieuwingen VO 1990-2007”, CPB, 30 november 2007
18
4.10 Uitgaven: Overigen 10 Naast directe personele lasten en materiële uitgaven zijn er nog een aantal overige (kleinere) posten. Te denken valt aan promotie van de school, investeringen in cultuur, en reservevorming. Veel scholen hebben kapitaal opgebouwd, de zogenaamde reserve. 60% daarvan komt uit lumpsumgelden, 40% uit eigen inkomsten, zoals ouderbijdrage, kantine of verhuur. Waar het lumpsumgelden betreft gaat het Rijk er vanuit dat de scholen het opsparen voor incidentele grote uitgaven, zoals een verbouwing of methodevernieuwing.
10
Voor de verdeling van uitgaven, zie de hierna volgende afbeelding. De gegevens op de afbeelding staan vermeld in guldens (indicatie 1997). Helaas was er geen meer recente afbeelding beschikbaar. De verhoudingen zijn volgens het rapport echter nauwelijks verandert in de afgelopen 10 jaar. Bron: Financieringsstromen Primair en Voortgezet Onderwijs, Centraal Planbureau, maart 2000.
19
20
HOOFDSTUK 5 : ONDERWIJSVISIE MUZIEKDOCENT 5.1 Inleiding Als je als muziekdocent op zoek gaat naar een baan, zul je op zoek gaan naar een type school dat goed bij je past. Vrijwel iedere school draagt een bepaalde visie uit op het onderwijsklimaat wat zij willen bieden. Daarnaast kan ook een school ook nog een bepaalde grondslag hebben, zoals een vrije school, een katholieke school, of juist een openbare school. Tevens dwingt concurrentie scholen steeds meer om zich te profileren. Zo zijn er cultuurprofielscholen, sportscholen, bèta- en techniekscholen, nieuw-lerenscholen, scholen voor hoogbegaafden, scholen voor tweetalig onderwijs en de zogeheten technasia en Europa-plusscholen. Scholen zonder profiel worden schaars, zeker in de grote steden.11 Echter, om te weten welke school goed bij je past, zul je eerst je eigen onderwijsvisie moeten kennen. 5.2 Het vormen van een visie Een visie vormt zich o.a. door intrinsieke motivatie en ervaring. Een afgestudeerd muziekdocent heeft al een aantal stages doorlopen en daarbij positieve en negatieve ervaringen opgedaan. Daaruit kan hij opmaken wat hij in ieder geval niet wil, maar ook wat hij zeker wel wil bereiken. En de docent moet zich bewust zijn van zijn intrinsieke motivatie: waarom wil hij het vak muziek doceren? In die visie moet hij vervolgens meewegen alle mogelijke werkvormen, de algemene onderwijsdoelen en de muzikale onderwijsdoelen. 5.3 Werkvormen Een vaklokaal moet geschikt zijn voor verschillende werkvormen. Een beknopte inventarisatie van een aantal werkvormen: klassikale instructie musiceren, gehele groep musiceren, deelstudie met koptelefoons musiceren, deelstudie in aparte oefenruimtes zingen, gehele groep luisteropdracht /analyse klassikaal luisteropdracht /analyse individueel ICT: ontwerpen ICT: hulpprogramma’s (theorie) ICT: werkstuk (cultuurgeschiedenis) probleemgestuurd leren: zadel de leerling op met een probleem en laat hem dit oplossen vrije opdracht: laat de leerling met een voorstel komen ter goedkeuring duidelijk omschreven opdracht, in groepsverband uitvoeren duidelijk omschreven opdracht, zelfstandig uitvoeren toets klassikaal toets individueel musicerend presenteren (groep) De inrichting van een lokaal kan een docent dus beperken of verrijken m.b.t. verschillende werkvormen. Wel of geen gebruik maken van computers in de muziekles is bijvoorbeeld een belangrijke keuze. Maar zeker ook de opstelling van de tafels. Carré of per 2 in een rij. Of misschien wel in groepjes van 4 met de gezichten naar elkaar toe. Meer over de keuzes die hierin te maken zijn in hoofdstuk 7 “Inrichting en beheer”
11
“De gewone school verdwijnt”, Gonny ten Haaft, Trouw 28-04-2006
21
5.4 Algemene onderwijsdoelen De algemene onderwijsdoelen zoals die voor de onderbouw beschreven werden in de basisvorming, zijn formeel gezien ter ziele gegaan. Maar in de praktijk zijn het doelen die menig school en docent natuurlijkerwijs zal implementeren: 1. Werken aan vakoverstijgende thema's 2. Leren uitvoeren 3. Leren leren 4. Leren communiceren 5. Leren reflecteren op het leerproces 6. Leren reflecteren op de toekomst Primair is het doel van het voortgezet onderwijs om de leerling voor te bereiden op verschillende soorten vervolgonderwijs. Het gaat verder op de lijn die het basisonderwijs heeft uitgezet, waarin het kind wordt voorbereid op een volwaardige plaats in de maatschappij. Daarbij staat ontplooiing van de leerling op velerlei gebieden centraal. 5.5 Onderwijsdoelen van het vak muziek Voor de onderbouw muziek zijn er doelen geformuleerd binnen het domein Kunst en Cultuur.12 Deze zijn echter vrij algemeen en veel minder toegespitst op muziek, zoals de oude kerndoelen dat waren. De huidige kerndoelen helpen nauwelijks in de beeldvorming van een goede vakdidactiek stellen geen specifieke eisen aan een muzieklokaal. Voor de bovenbouw zijn de eindtermen verdeeld over 3 domeinen namelijk: 13 - Vaktheorie, met de subdomeinen A1 Waarnemen en weten, A2 Analyseren en interpreteren, en A3 Muziek en cultuur; - Praktijk, met subdomeinen B1 Zingen en spelen, en B2 Improviseren en componeren; - Oriëntatie op studie en beroep. Deze eindtermen geven al meer duidelijkheid over wat er in een muziekles aan de orde moet komen.Maar ook deze termen stellen geen specifieke eisen aan een muzieklokaal. 5.6 Mijn muzikale visie Ik heb jaren geleden besloten om de opleiding tot docent muziek te gaan volgen, omdat ik het plezier dat ik had in het maken van, luisteren naar en praten over muziek, graag wilde delen met anderen. Een student docent muziek zou zich de vraag kunnen stellen: “wat wil ik bereiken met mijn enthousiasme voor muziek in combinatie met mijn didactisch vermogen?” Toen mij enkele jaren later bij een vak die vraag werd gesteld kon ik het preciezer omschrijven als: “Zo veel mogelijk mensen met elkaar verbinden door het beleven van plezier in muziek (1), kortstondig of langdurig, in verschillende omgevingen, met mijzelf in verschillende rollen (2).” Allereenvoudigst, maar veelzijdig en veelomvattend. Deze gedachte is als volgt uit te leggen. Ik beleef plezier aan het individueel muziek maken, luisteren naar muziek en praten over muziek. Maar des temeer samen met anderen. Ik ben nieuwsgierig naar de beleving van anderen. Waarom raakt bepaalde muziek iemand. En kan men dat elkaar uitleggen en het misschien delen. Muziek maken is een sociale bezigheid. Zonder goede samenwerking klinkt het nergens naar. Mét beleving en enthousiasme ziet het er fantastisch uit. (1) Ik wil mijzelf niet toeleggen op uitsluitend een en dezelfde omgeving. Ik zie mijzelf als musicus en didacticus, als vriend en als partner, als verkoper en als consument. Ik hecht aan alle rollen veel waarde. Beleven van muziek is voor mij dus het bezoeken van een concert met vrienden. Maar ook het zelf musiceren voor publiek. Het geven van muziekonderwijs aan studenten, maar ook het samen met mijn partner naar een CD luisteren tijdens het koken. (2) 12 13
Zie bijlage V : kerndoelen onderbouw domein kunst en cultuur Zie bijlage VI : handreiking schoolexamen muziek havo/vwo
22
Als ik de vraag toespits op de lespraktijk van het vak muziek in het voortgezet onderwijs, wordt die als volgt: “waarom vind ik dat het vak muziek binnen een school en binnen het onderwijs van belang is?” Ik kan mij dan het best vinden in de volgende visie: op een school staat algehele ontplooiing van het kind staat centraal. De expressievakken dragen daartoe in zeer belangrijke mate bij. Muziek maken en beleven is het doel en de sociale aspecten en zelfverwerkelijking zijn hierbij belangrijke nevendoelen. Ik vind dat alle leerlingen zoveel mogelijk actief betrokken moeten kunnen worden bij het musiceren (en zingen) en dat de materialen kwaliteit moeten bieden voor een goed resultaat. Ook vind ik dat muziek uiteindelijk het meest tot haar recht op een podium. Mijn doel is dat de leerling ervaart dat de uitvoering en presentatie serieus worden genomen. Daarvoor is dus nodig een goed geoutilleerd muzieklokaal met kwalitatief goede instrumenten en een podium waar presentaties tot hun recht komen en leerlingen dus een authentieke musiceerervaring beleven.
23
HOOFDSTUK 6 : OPSTELLEN EN MOTIVEREN VAN EEN BEGROTING 6.1 Inleiding De schoolleiding verwacht in veel gevallen van de muzieksectie een onderbouwde begroting. Om deze op te stellen is overleg nodig en een goede strategie. Want waar het om geld gaat, draait het al gauw uit op onderhandelen en lobbyen. Een meerjarenbeleid en verantwoording achteraf horen daar ook bij. 6.2 Inventarisatie Sectieoverleg met je collegae is een goed middel om alle wensen te inventariseren. Indien dit op regelmatige basis gebeurt is er bovendien meer kans op cohesie daarin. Voor dit overleg is het nuttig een complete inventarisatie te maken van het muzieklokaal. Vragen die men zich daarbij moet stellen zijn: wat is er in huis, hoe vaak wordt het gebruikt, in welke staat bevindt het zich en wanneer is het aan vervanging toe? Met deze gegevens kunnen in ieder geval al enkele posten op de begroting worden genoteerd, te weten: reparatie, afschrijving en vervanging. Vervolgens komen de wensen voor het komende jaar aan bod. Er kan een behoefte zijn aan bepaalde instrumenten. Of aan hulpmiddelen als een beamer of smartboard. Aan deze wensen kunnen de muziekdocenten prioriteiten toekennen. Zaken die minder prioriteit hebben kunnen misschien in een meerjarenplan worden opgenomen. Dit geldt ook voor duurdere bestedingen zoals bijvoorbeeld een piano, of het creëren van een extra oefenruimte. Met het toekennen van prioriteiten komt het moment van overwogen keuzes maken. Waarom is iets hard nodig? Wordt er vanuit de school misschien een extra beroep op de muzieksectie gedaan, bijvoorbeeld in de vorm van culturele projecten of muziekavonden. Of zijn er onderwijsvernieuwingen die pleiten voor andere werkvormen. Of zijn er gewoon spullen echt versleten, en moeten die vervangen worden ongeacht de vraag of daar wel budget voor is. Het motiveren per item is een belangrijke stap in het proces. 6.3 Begroting Vervolgens kun je met deze gegevens een begroting opstellen. Een begroting is letterlijk een schatting van de te verwachten inkomsten en uitgaven. Een begroting is altijd verdeeld in enerzijds de baten (inkomsten) en anderzijds de lasten (uitgaven). Nu is het zo dat een muzieksectie niet direct zicht heeft op de baten, en daar ook geen verantwoordelijkheid voor draagt. De enige zekerheid die daar misschien staat is het toegekend sectiebudget, oftewel het budget dat de sectie muziek jaarlijks toegeschoven krijgt. Toch zal ik voor het voorbeeld de baten wel invullen. Aan de lastenkant zal ik een aantal posten weergeven waarmee men rekening dient te houden. Een belangrijke leidraad bij het opstellen van de begroting is om altijd hoger in te zetten. Een schoolleiding zal altijd punten zoeken om op te bezuinigen. Verdeling over meerdere posten spreidt het risico van bezuinigingen. NB: de naamgeving van de posten zal verschillen per school; de verdeling van de items over de kostenposten kan ook door een ieder anders benaderd worden.
24
BATEN Sectiebudget
Interieurbudget ICT-budget Aulabudget
‘Grote-aanschaffenbudget’
Leermiddelen /mediatheek budget
Bedrag dat in de schoolbegroting is opgenomen voor uitgaven van de sectie muziek. Welke uitgaven hier precies onder vallen verschilt uiteraard per school en moet in overleg met schoolleiding en financiële administratie worden vastgesteld. Bedrag dat in de schoolbegroting is opgenomen voor meubilair, bergruimte, ophanging, elektra en dergelijke Bedrag dat in de schoolbegroting is opgenomen voor uitgaven op ICT-gebied. Hieronder vallen in ieder geval computers en software. Bedrag dat bij een aantal scholen op de begroting staat voor de inrichting en multifunctioneel gebruik van de aula. Er wordt bijvoorbeeld licht- en geluidsapparatuur gekocht die bij speciale gelegenheden in de aula wordt gebruikt, maar waar de muzieksectie in dagelijks gebruik van het vaklokaal wat aan kan hebben. Dit is eigenlijk de meest ondoorzichtige post. Een aantal scholen spreekt van een grote-aanschaffen-budget waaruit incidentele grote aanschaffen worden betaald. Muziekdocenten uit mijn onderzoek gebruikten het voorbeeld van een partij van 20 keyboards, of een nieuwe zanginstallatie met microfoons erbij. Scholen bouwen ook vaak een bepaalde reserve op. Of zetten een post “onvoorzien” op de begroting. Bedrag dat bij een aantal scholen op de begroting staat voor aanschaf van nieuw lesmateriaal. Ook voor lesmateriaal buiten de klas, bijvoorbeeld in mediatheek of bibliotheek.
...... LASTEN Reparaties
Grote aanschaf instrumentarium
Reken op geconstateerde nodige reparaties en nog te verwachten reparaties. Onder deze post kan ook eventueel een servicecontract met een muziekhandel of pianostemmer worden geplaatst. Instrumenten die aan het eind van hun levensduur zijn. Tevens kleine zaken als kapotte snaren, hoofdtelefoons en kabels. Een afschrijving is het in de boekhouding tot uitdrukking brengen van de waardedaling van een bedrijfsmiddel over een bepaalde periode. Er wordt steeds afschrijving toegepast om de slijtage door het gebruik tot uitdrukking te brengen. In feite wordt het matchingprincipe voor de jaarrekening hier toegepast: ieder jaar draagt zijn eigen kosten en lasten. De investering in het bedrijfsmiddel wordt dan ook via de afschrijvingen aan de onderscheiden jaren toegerekend. Het betreft een louter boekhoudkundige gebeurtenis: de uitgave (investering) zal immers vaak reeds jaren tevoren gedaan zijn. O.a. stokken, klokkenspellen, klein Orff, keyboards, akoestische gitaren, drumvel O.a. groot Orff, elektrische gitaar, basgitaar, digitale piano, synthesizer, cimbaal
Kleine apparatuur
O.a. TV, DVD-speler, zangmicrofoon
Grote aanschaf apparatuur
O.a. versterkers, zanginstallatie, beamer e.d.
Vervanging Afschrijving
Klein instrumentarium
25
Hulpmiddelen Leermiddelen
O.a. Muziekstandaards, XLR-kabels, hoofdtelefoons, split-plugs, drumkruk O.a. lesmethode, CD’s en DVD’s,
ICT
O.a. computers, muzieksoftware, MIDI-keyboard, webcam
Opbergruimte
O.a. kasten, ophanging van instrumenten, opberghok
Meubilair
O.a. stoelen, tafels, whiteboard
Belichting
Mogelijk moet er gereserveerd worden voor podiumverlichting of normale gekleurde lampen.
Akoestiek
Mogelijk moet er gereserveerd worden voor akoestische aanpassingen. Bijvoorbeeld geluidsdempende beplating tegen de muren, of vloerbedekking, of dubbel glas in de ramen, of gordijnen aan bepaalde wanden of ramen. De kopieerkosten voor de sectie muziek zijn vaak aanzienlijk hoger dan andere vakken O.a. posters, aanplakbord
Kopieerkosten Decoratie Muzikale activiteiten
Houdt een school regelmatig buitenklassikale activiteiten als muziekavonden, musicals of vakoverstijgende projecten, dan zal daar meestal volledig een aparte begroting van (moeten) worden gemaakt.
Bibliotheek/mediatheek O.a. songbooks, CD’s, DVD’s, tijdschriften, boeken. (zie ook “leermiddelen”) Diversen O.a. kantoorartikelen Onvoorzien
Last but not least! Een nieuw instrument, dat net kapot gaat nadat de garantie is verstreken. Of onvoorziene reparatiekosten. Zaken die je vergeten bent op de begroting. Het kan verstandig zijn voor de post “onvoorzien” een vast percentage te rekenen.
.....
6.4 Motivering en lobby De motivering die met de begroting gepaard gaat kan in allerlei vormen worden gegoten. Aan te raden valt om als sectie een ‘goed verhaal’ op papier te zetten. Het voordeel daarvan is dat iedere muziekdocent hetzelfde kan uitdragen en het kan dienen als leidraad in begrotingsgesprekken. Tevens getuigt het van een degelijke en gefundeerde voorbereiding. En achteraf is het ook een controlemiddel: hebben wij afgelopen jaar met de verkregen middelen kunnen bereiken wat we wilden of waargemaakt wat we beloofden? Zijn er ideeën bij die in het meerjarenplan terecht moeten komen? Formuleer hiervoor een visie met betrekking tot de kwaliteit van het muziekonderwijs op je school: waar streef je naar, ook in samenhang met andere vakken en op buitenschools terrein. Formuleer daarnaast een visie ten aanzien van de didactiek van muziek. Vervolgens zet je de randvoorwaarden uiteen die nodig zijn om voorgaande twee punten te realiseren. In de daaropvolgende fase volgen er een of meerdere gesprekken over de begroting. In de meeste gevallen met iemand van de schoolleiding, bijvoorbeeld rector of conrector. Op sommige scholen is de financiële administratie daarbij ook aanwezig. Mogelijk wordt alleen
26
de budgetverantwoordelijke voor dit gesprek opgeroepen, in andere gevallen meerdere sectieleden. Ook zo’n gesprek vergt een goede voorbereiding. Het is te vergelijken met politiek: lobbyen en compromissen sluiten. Om met het eerste te beginnen, de lobby. Als slechts op een enkel moment in het jaar alle secties gaan voor maximaal resultaat, dan zullen er alleen maar teleurstellingen zijn. Indien de muzieksectie op meerdere momenten in het jaar bepaalde belangen aanstipt, of ideeën voor verbetering oppert, is er een grotere kans dat zij die gunst ontvangen. Om een goede verstandhouding met de schoolleiding te bewerkstelligen moet men investeren in deze persoonlijke benadering. En net als in de politiek valt en staat alles met de spelers van het spel. Een goede lobbyist probeert ook goed inzicht te krijgen in de andere secties. Wat zijn hun wensen en belangen, wat is de hoogte van hun budgetten, en welke wegen bewandelen zij die succesvol zijn? Een muzieksectie heeft mijns inziens altijd wel een bepaald voordeel door de extra dienstverlening waar deze vaak mee te maken krijgt. Een schoolleiding zal bijvoorbeeld graag een Open Dag opgeluisterd zien met muziek. Dat is hetgeen wat de muzieksectie kan bieden. Vaak investeert een muziekdocent in uren die hij niet direct krijgt uitbetaald. Een aanbod van de muzieksectie kan dus zijn dat zij meer kwaliteit kan bieden als zij daarvoor de benodigde instrumenten in huis heeft. En is de wensenlijst buitensporig lang, ga dan voor een compromis om de hoognodige zaken direct aan te schaffen en voor de overigen budget vrij te maken in een volgend boekjaar. 6.5 Budget De schoolleiding zal een keuze maken in de verdeling van de budgetten. Zoals eerder omschreven is er in ieder geval vrijwel altijd een sectiebudget, maar zullen daarnaast bepaalde lasten in andere budgetten worden ondergebracht. Het is nuttig om daar goed van op de hoogte te zijn als muziekdocent. Uiteindelijk voert de financiële administratie elke uitgave in op een zogenaamd “grootboeknummer”. Zodoende worden artikelen van eenzelfde soort gegroepeerd en geoormerkt. Evenals in de begroting onderscheid is gemaakt in posten, zoals bijvoorbeeld “kleine instrumenten” tegenover “grote apparatuur”, zo zal dat ook bij de financiële administratie plaatsvinden. Het meest inzichtelijk wordt het natuurlijk als beide partijen dezelfde posten hanteren. Dit is echter niet in ieder systeem even helder na te gaan, en het is vaak ook een kwestie van keuzes die een financieel administrateur of boekhouder vanuit zijn expertise maakt. Indien een school belang hecht aan het niet overschrijden van budgetten, zal de budgetverantwoordelijke een aantal maal per jaar een uitdraai krijgen van de verschillende grootboekkaarten die betrekking hebben op de muzieksectie. De budgetverantwoordelijke zal deze uitdraaien goed controleren. Hij zal met de andere muziekdocenten afspraken maken over het doen van aankopen. De keuze van een winkel zal daarbij ook een rol spelen. Een winkelier die de school als vaste afnemer in zijn systeem heeft staan, zal er geen probleem mee hebben om de school direct een factuur te sturen. De administratie kan ook eisen om uitsluitend op factuurbasis aankopen te doen. Bij een vast verkooppunt kunnen vaak wel afspraken gemaakt worden over een vaste korting, zeker in geval een docent meerdere instrumenten in één keer inkoopt. De docenten uit mijn onderzoek spraken van een korting rond 15 a 20 procent. Er werden ook andere voordelen genoemd zoals een serviceafspraak met de vaste muziekhandel: keyboards die binnen een geruime periode gebreken vertoonden werden door de muziekhandel gerepareerd of ter reparatie opgestuurd naar de fabriek. Soms ook mét de levering van tijdelijk vervangend materiaal. Uiteraard zal het voorkomen dat een muziekdocent verlegen zit om een box CD-r’s, en die snel bij een andere winkel haalt. In dat geval zal de financiële administratie altijd een kassabon (met BTW) verwachten. Zoals ik al eerder vermeldde zijn er ook een aantal scholen waarop de schoolleiding een factuur ondertekend. Een muziekdocent heeft in dat geval namelijk formeel geen tekenbevoegdheid.
27
6.6 Overige inkomsten Voldoet het sectiebudget niet voor de wensen die er zijn en is er geen ruimte voor grote aanschaffen dan kan men nadenken over andere bronnen van inkomsten. Als eerste kan men denken aan sponsoring. Uit de evaluatie van het convenant sponsoring, dat is uitgevoerd door Regioplan Beleidsonderzoek 14, blijkt dat 25% van de middelbare scholen sponsoring ontving (2007) en 29% ontving donaties. Van dat geld is 69% incidenteel, 12% structureel en 17% zowel incidenteel als structureel. Een muziekdocent zou bij de schoolleiding kunnen peilen hoe de desbetreffende school daar tegenover staat. Mogelijke vormen kunnen zijn: het logo van de gitaarwinkel op beschikbaar gestelde gitaarhoezen, middels bord en naamsvermelding tijdens evenementen aangeven dat er sponsoring is van een vaste audiotechniek leverancier, of een donatiepot neerzetten bij een muziekavond. Ook zijn er een heleboel fondsen die gericht zijn op subsidiering van cultuur. Culturele instellingen zijn vaak de meest gangbare afnemers, maar ook particuliere initiatieven of scholen kunnen hier terecht. Te denken valt dan voornamelijk aan subsidiering van buitenschoolse of naschoolse culturele projecten. Ook zijn er vanuit de overheid fondsen voor investering in duurzame leermiddelen. Gemeentes willen vaak ook investeren in goed onderwijs in hun gemeente. Zij zijn vaak al betrokken bij de subsidiering van huisvesting van scholen, wat al een aantal jaren gedecentraliseerd is vanuit de overheid. Bij goed beleid kunnen zij bereid zijn een verbouwing of aanpassingen te subsidiëren. Tevens hebben gemeentes en provincie culturele geldstromen en stimuleringsprojecten voor de kunsten. Indien een school speciale cultuurklassen of buitenschoolse projecten aanbiedt, wordt dit vaak verrekend met de jaarlijkse ouderbijdrage. Of beter gezegd, een ouder kan kiezen of hij zijn kind daar aan deel wil laten nemen. Tevens wordt nog wel eens een kleine leerlingenbijdrage gevraagd bij een buitenschools project of activiteit waar ze op in kunnen tekenen Let op potjes voor evenementen: als je als vaksectie iets doet, vraag er dan wat voor terug. Zorg dat je in ruil voor diensten goed materiaal krijgt. Vraag voor gebruik van instrumenten bij buitenschoolse activiteiten in ieder geval een vergoeding. Overschotten aan het einde van het jaar. Praat met de administrateur, vraag naar potjes, overschotten, overhevelingmogelijkheden, etc. Let op innovatiegelden (mediatheek, ict, enzovoorts), zeker met betrekking tot je ict-omgeving. En hoe zit het met de reserves van de school? Men zou een ludieke actie kunnen bedenken, bijvoorbeeld een binnensschoolse muziekavond waarvan de opbrengst speciaal bestemd is voor een nieuwe oefenruimte Als laatste valt ook nog te denken over het benaderen van de MR. Dit gremium heeft adviesrecht of instemmingsrecht over een aantal zaken. Onder andere het financieel jaarverslag, dat elke school aan het Rijk (CFI) moet afdragen, wordt door hen gekeurd. Men kan de MR te hulp roepen als men het niet eens is met het financieel beleid, of een van bovenstaande ideeën voor inkomsten wil toetsen. 6.7 Verantwoording Tenslotte moet er na ieder jaar een verantwoording komen van de budgetverantwoordelijke voor de gedane uitgaven. Ook hier zijn weer enkele keuzes te maken, bleek uit mijn onderzoek. Sommige docenten kiezen er bewust voor om alles tot op de laatste cent uit te geven, of de begroting zelfs bewust 10% te overschrijden. Dit met de reden om te laten zien dat de nood oprecht hoog is, dan wel de angst dat er anders een volgend jaar gekort wordt op het budget omdat het kennelijk toch niet noodzakelijk was. Anderen kiezen er juist bewust voor om wat over te houden – of begroten bewust teveel - om zodoende wat wisselgeld 14
Bron: “Sponsoring in het onderwijs”, Regelingen Onderwijs, tijdschrift, november 2007
28
achter de hand te houden. Welke keuze men maakt is afhankelijk van de cultuur op de school, ervaring en persoonlijke relaties. Een school moet uiteindelijk ieder jaar een jaarverslag afleveren aan het CFI. 15 Dit is een openbaar toegankelijk document; in veel gevallen wordt er een leesbare versie geschreven voor de verantwoording aan bestuur, MR en ouders. Zeer zeker zal er niet in details staan vermeldt welke instrumenten zijn aangeschaft, maar mogelijk wel wat er aan de kunstvakken of per sectie is besteedt. In het jaarverslag wordt het beleid toegelicht, als verantwoording op de voorgaande begroting, maar ook met het oog op de toekomst. Een school zou hierin bijvoorbeeld kunnen uitleggen welke profilering zij wenst te bereiken, middels welke investeringen. Het jaarverslag is op een school op te vragen, of (gedeeltelijk, namelijk alleen de kengetallen) via de website van het CFI. 6.8 Begroten muzikale activiteiten Zoals ik al aangaf heeft een muzieksectie vaak te maken met muzikale activiteiten buiten lestijd en interdisciplinaire projecten. Een school zal hier vaak apart een projectplan en begroting voor maken. Op een aantal scholen is tevens een cultuurcoördinator aangesteld om dit soort activiteiten aan te sturen. Een aantal voorbeelden m.b.t. de muzieksectie : - eindexamenpresentaties CKV3 muziek havo en vwo - brugklasmusical - schoolmusical - talentenjacht - bandjesavond - presentaties cultuurklassen - muziekavonden - schoolorkest - schoolkoor - workshops zang en dans Het goed begroten van deze activiteiten is essentieel, om niet tegen onverwachte kosten aan te lopen. Laten we als voorbeeld nemen dat de muzieksectie, in samenspraak met de schoolleiding, het initiatief heeft genomen om een muziekavond te organiseren. Het doel van deze avond is om leerlingen kans te geven zich muzikaal te presenteren buiten de muzieklessen om. Er is geïnventariseerd dat er een behoefte is vanuit de leerlingen en er is een publiek voor (familie, vrienden, kennissen, schoolpersoneel). Voor welke beslissingen met financiële aspecten komt men nu te staan? -
15
Investering in tijd: de betrokken docent(en) investeert voorbereidingstijd, werktijd en uitvoeringstijd. Wordt dit (gedeeltelijk) in taakuren of op andere wijze betaald. Of draait de activiteit op de goodwill van de docent. Of is er een ruiling in natura af te spreken? Indirecte betrokkenheid: worden er nog andere personeelsleden (docerend of ondersteunend) indirect bij betrokken, bijvoorbeeld in communicatie en publiciteit. Ruimtelijke belasting: welke ruimtes zijn voor het proces beschikbaar en op welke tijden. Heeft dit consequenties voor andere gebruikers? Materiele belasting: welke materialen (bijvoorbeeld instrumenten) worden gebruikt en in welke mate levert dit een extra belasting op de levensduur op? Zijn er extra materialen nodig en zo ja, wat is daarvan de prijs? Publiciteit en communicatie: via welke middelen wordt er over deze activiteit bericht? Kaartverkoop: wel of geen kaartverkoop? En zo ja, kostendekkend of niet? Zaalhuur: binnensschools uitvoeren of locatie huren? Technisch personeel: is er extra technisch personeel nodig? Apparatuur: is er extra apparatuur nodig (licht en geluid) ?
Zie bijlage VII voor een voorbeeld van de cijfers die op te vragen zijn bij het CFI
29
-
Decoratie: is decoratie of aankleding gewenst? Catering: is er catering gewenst en zo ja, op welke wijze wordt die verzorgd c.q. bekostigd? Overige kosten: reiskosten, cd-opnames (recettes), kopieerkosten, telefoonkosten, BUMA-STEMRA e.d.
Het presenteren van deze activiteiten gebeurt vaak binnensschools, maar wordt ook nog wel eens in een afgehuurde locatie verzorgd, bijvoorbeeld het plaatselijke theater of podium. Dat kan een flink aantal voordelen hebben: de locatie heeft sfeer, er is een professioneel podium, er is professionele belichting en geluid aanwezig, er zijn licht- en geluidstechnici, decorbouwers en stagehands, de catering is geregeld. Het belangrijkste nadeel is vaak dat er hoge kosten aan zaalhuur en bijkomende zaken verbonden zijn. Het grote voordeel van het binnensschools organiseren van deze evenementen is dat er meer beleving is tijdens het proces. Onder de leerlingen, onder de docenten en ondersteunend personeel, en onder de ouders die uiteindelijk komen kijken. Deze laatsten zien zo letterlijk dat die zaken plaatsvinden op school, het is niet verborgen achter de schermen. 6.9 Begroting muzieksectie, een voorbeeld Ik heb een fictieve jaarbegroting voor een muzieksectie én een aparte muziekavondbegroting samengesteld, om het bovenstaande beeld te complementeren. De bedragen die in deze begrotingen staan genoemd zijn uit de lucht gegrepen, het gaat meer om het principe van zo’n document. Deze versies zijn te lezen als een suggestie, waarschijnlijk zal elke docent er zijn eigen variant op nahouden. 16
16
Zie bijlage VIII en IX
30
HOOFDSTUK 7 : INRICHTING EN BEHEER 7.1 Inleiding Een overzichtelijke, ruime en flexibele inrichting van het muzieklokaal is de basis voor een goede muziekles. Ik wil graag ingaan op een aantal keuzes in inrichting. Voor het gebruik van het lokaal moet een goed beleid worden bedacht en vooral ook in praktijk worden gebracht. Tevens kan men leren van ieders ervaringen in het gebruik. Vandaar een aantal voorbeelden van good practice. 7.2 Randvoorwaarden Ik ging op zoek naar de vraag of er vanuit de overheid, in casu Ministerie OC&W, regels worden gesteld aan de bouw en inrichting van muzieklokalen. Daarvoor moest ik terug naar het jaar 1991, waaruit een reader dateert met de titel “Randvoorwaarden basisvorming muziek” wat samen is gesteld door de Programmeringgroep BAVO-muziek. Hun doel staat omschreven als: “1) Muziekdocenten goed te informeren over alle mogelijkheden m.b.t. randvoorwaarden voor het muziekonderwijs. 2) het Ministerie van Onderwijs (voor de fusie, red.), de Inspectie voor het V.O. en vakorganisaties expliciet te wijzen op de noodzakelijke voorwaarden voor goed muziekonderwijs. Er wordt uitgegaan van materiele randvoorwaarden, eisen t.a.v. het muzieklokaal, instrumentarium, audiovisuele middelen, diverse onderwijshulpmiddelen.” Deze programmeringgroep bestond uit werkvelddeskundigen (muziekdocenten), dus ik maak eruit op dat er geen richtlijnen waren vanuit de overheid. Navraag bij het Ministerie OC&W en de Inspectie van het Onderwijs geeft het antwoord dat de overheid al vele jaren geleden opgehouden is met regelgeving omtrent huisvesting. Die verantwoordelijkheid is gedecentraliseerd naar de gemeentes. Er zijn wel landelijke eisen op het gebied van veiligheid, samengevat onder ARBO. Deze eisen worden echter niet gecontroleerd door de Onderwijsinspectie maar ze vallen onder de verantwoordelijkheid van de werkgever, in casu de school. Volgens de onderwijsinspectie zouden de vakverenigingen van de kunstzinnige vakken zich wel uitgesproken hebben over randvoorwaarden m.b.t. inrichting en gebruik. Die konden mij echter geen gegevens op papier aanleveren. 7.3 Inrichtingsaspecten Stel dat je een geheel nieuw lokaal van de grond af op mocht bouwen. Met welke inrichtingsaspecten moet je dan rekening houden? Let wel: ik tracht niet aan te geven hoe “het ideale muzieklokaal” eruit zou moeten zien. Dat laat ik graag aan de specifieke situatie van de gebruikers over. In ieder geval zou ik het advies willen geven om te gaan kijken bij vakgenoten die ook een nieuw lokaal op hebben gebouwd, en te vragen naar de goede en minder goede ervaringen die zij daarmee hebben. 7.3.1 Arbo-eisen Voor het Voortgezet Onderwijs is een arboconvenant afgesloten tussen het SZW (ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en de brancheverenigingen en –vakbonden. Deze tekst richt zich voornamelijk op de thema’s agressie, psychische belasting, verzuim en reïntegratie. De Arbeidsinspectie verwacht eind 2007 een branchebrochure voor het VO uit te brengen. Specifiek zal een muziekdocent hier met betrekking tot zijn vak nog niet veel uit kunnen halen. Een van de grootste specifieke risico’s is gehoorbeschadiging. Onder “akoestiek” zal ik hier dieper op in gaan. Het meubilair moet uiteraard voldoen aan de Arboeisen. De school dient hier zorg voor te dragen. 7.3.2 Akoestiek Een onderschatte factor in de aanleg van een schoollokaal (algemeen) is de akoestiek. Er zijn wereldwijd een aantal studies verricht naar de relatie tussen de akoestiek en de spraakverstaanbaarheid, maar ook de relatie tot het leervermogen, psychische en
31
lichamelijke stress en motivatie. Geluid blijkt een enorme –vaak negatieve- invloed te hebben.17 Voor een aantal landen heeft men standaarden vastgesteld.18 Het gaat daarbij om de geluidsisolatie van binnenwanden en gevels, alsmede het achtergrondniveau en de nagalmtijd. Wat betreft geluidsisolatie denkt men in eerste instantie aan de geluidsuitstraling van het muzieklokaal naar de andere lokalen. Denk eraan dat je ook de ramen open moet kunnen zetten, er moet tenslotte ook frisse lucht het lokaal binnen. Maar andersom, namelijk geluidsuitstraling uit andere lokalen, vindt het ook plaats. En minder voor de hand liggend is het geluid van buitenaf. Ligt de school in de buurt van een weg, middenin een stad, of naast een speeltuin, dan kan dat veel overlast geven. Zeker is in ieder geval dat vrijwel overal een zeker achtergrondgeluid aanwezig is. Men spreekt ook wel over het achtergrondniveau. Als je met je ogen dicht in een klas gaat staan zonder leerlingen kun je een lichte ruis en geluiden van buiten waarnemen. Als die klas vervolgens gevuld is met (stille) leerlingen dan neemt het geluidsniveau al toe. Als er mensen met pennen tikken, bewegen of er is geroezemoes, dan kun je met een decibelmeter al snel 30 dB meten. Spraak ligt tussen 50 en 70 decibel. Als er muziek wordt gemaakt, en zeker in geval van versterkte instrumenten, dan gaat dat al snel over de 85 dB heen. Een voluit zingende klas kan zelfs al 90 dB halen! Ter vergelijking: in het Arboconvenant voor de podiumkunsten (geluidstechnici e.d.) wordt aangeraden bij langdurige blootstelling aan geluid v.a. 80 dB passende gehoorbescherming te dragen. Bij 85 dB wordt dit zelfs verplicht gesteld. Het kan dan ook zeker geen kwaad voor de muziekdocent om gehoorbescherming op maat te laten maken. Er wordt dan door een gehoorspecialist (winkel of arts) een afdruk van je oor gegoten. Daarin wordt een klein tuitvormig dopje ingebracht met filters naar keuze. Deze filters kunnen in het algemeen volume reduceren (bv 20 dB) maar ook pieken in hoge, midden- of lage frequenties wegnemen. De werkgever kan dit zelfs (gedeeltelijk) vergoed krijgen via subsidiering op Arbobeleid door de overheid. Overigens is het voor de gemiddelde muziekdocent, die vaak ook musiceert en concerten (ca 110 - 120 dB) bezoekt, sowieso aan te raden om dit aan te schaffen en preventief te gebruiken. Instrumenten die al snel te hard staan zijn het drumstel en de versterkte instrumenten als gitaar en synthesizer. Mijn advies is om enkele dikke dekens of doeken in de kickdrum te leggen en daarnaast de drummer altijd met brushes of hotrods te laten drummen. De aanwijzing “zachter drummen” blijkt in de praktijk vaak lastig voor drummers om op te volgen. Wat betreft de elektrische gitaar, basgitaar en synthesizer kun je een vaste afspraak maken tot welk level het volume maximaal gedraaid mag worden. Als je dit via een mixing console doet is het zelfs met schuiven nog eenvoudiger controleerbaar. Met nagalmtijd wordt gedoeld op de tijd dat het duurt tot het moment dat het gemaakte geluid met 60 dB is afgenomen. In Nederland is de maximumnormering voor een klaslokaal 1,0 seconde, maar in diverse documenten worden verschillende adviezen gegeven voor een muzieklokaal. Feit is dat de twee functies, namelijk communiceren via spraak en musiceren, niet beiden optimaal kunnen zijn. Men moet hierin een keuze maken. In een goed klaslokaal is de nagalmtijd vrij kort. Als de nagalmtijd erg lang is (zoals in een kerk), wordt de verstaanbaarheid veel slechter. Voor de kwaliteit van een muziekruimte moet de nagalmtijd wat langer zijn. Dan wordt een luisteraar omhuld door het geluid, dat hem of haar van alle kanten bereikt. Een akoestikus of een architect die veel ervaring heeft met het ontwerpen van dit soort ruimtes kan uitsluitsel bieden. Tevens zijn muziekscholen of centra voor de kunsten ervaringsdeskundigen bij uitstek. Oplossingen kunnen gezocht worden in geluidsreflectie en geluidsabsorptie. Er kunnen bijvoorbeeld lager hangende delen aan het plafond worden bevestigd ter absorptie, evenals extra beplating aan verscheidene wanden. Alle materiaalkeuzes hebben invloed op de akoestiek. Een krijtbord bijvoorbeeld reflecteert veel geluid. Tapijt op de vloer heeft een
17
Zie ook : “Spraakverstaanbaarheid in klaslokalen”, Eindwerk aangeboden tot het behalen van het diploma van Burgerlijk Ingenieur-Architect aan de Katholieke Universiteit Leuven, Jan van den Bergh en Debby Wuyts, 2002 18 Zie bijlage X : afbeelding standaarden geluidsmaatregelen klaslokalen
32
dempende werking en wordt vaak gebruikt in scholen, maar het kan zijn dat een akoestikus vinyl adviseert. Indien ramen een probleem vormen kan men denken aan gordijnen. 7.3.3 Ruimte Er zijn door de overheid geen eisen gesteld aan de hoeveelheid m2 per leerling. Maar het spreekt voor zich dat voor een goede beoefening van het muziekvak meer ruimte nodig is, dan slechts de ruimte voor 30 stoelen en tafels. Leerlingen en docent moeten zich goed kunnen bewegen in het muzieklokaal, er moet ruimte zijn voor instrumenten, maar ook moet het geluid ergens heen kunnen. Een lokaal moet dan al snel een grootte hebben van minstens 100m2 tot 120m2; in feite een dubbel standaardleslokaal. Er moet genoeg opbergruimte gerealiseerd worden, mogelijk in een apart hok met een deur in het lokaal, maar ook stellingkasten en afsluitbare kasten. Ideaal is het als er ruimte is voor een podium of presentatieruimte. Dit heeft als voordeel dat je een groot aantal instrumenten in een vaste opstelling kunt laten staan en daarnaast biedt het voor de leerlingen meer muziek- en presentatiebeleving. Het is van belang dat er naast of aanpalend aan het lokaal een aantal van drie tot zes studio’s zijn waarin leerlingen in teams kunnen werken. Studio’s bijvoorbeeld met een deur die uitkomt in het muzieklokaal, met een dubbelglazen wand (je wilt zien wat leerlingen doen) en voorzien van instrumenten, audioapparatuur, en in sommige gevallen zelfs computers. Dergelijke studio’s zijn voor het goed kunnen invullen van de muziekles onmisbaar. Leerlingen moeten ruimte hebben om te kunnen experimenteren, eigen processen te doorlopen en presentaties voor te bereiden. Zeker met allerlei vormen van het nieuwe leren en authentiek leren is het niet anders dan vanzelfsprekend dat een muziekvaklokaal voldoende mogelijkheden heeft om leerlingen zelfstandig, dat wil bij muziek zeggen, in teams te laten werken.19 Een zwakke plek die men vaak tegenkomt bij dit soort ruimtes is het gebrek aan toevoer van frisse lucht. 7.3.4 Tafelopstelling In de opstelling van de tafels zijn meerdere vormen te bedenken. Op veel scholen tref je de carré- of dubbele U-vorm aan. Maar ook de rijen van 2 tafels aan elkaar. Ook mogelijk is de opstelling van vier tafels aan elkaar, met de gezichten naar elkaar toe, zeg maar een aantal eilandjes in de klas. Ongetwijfeld zijn er nog meerdere creatieve oplossingen mogelijk. De werkvormen die je in de muziekles wilt gebruiken hebben invloed op deze keuze. Daarnaast kunnen er meerdere werkplekken zijn, zoals bijvoorbeeld computertafels. Ook heb ik een school gezien waar de hele wand in U-vorm ook nog een werkblad bevatte waar alle keyboards op stonden, en waar men zijn stoel zo aan kon schuiven. Voor het bespelen van instrumenten zijn krukken vaak handiger dan stoelen, zeker op een presentatiepodium. 7.3.5 Verlichting De keuze in verlichting is vaak sfeerbepalend. Uiteraard zijn de bekende TL-balken (liefst de warmere tinten) voor een school een relatief goedkope en makkelijke oplossing. Maar dient het lokaal tevens als presentatieruimte, bijvoorbeeld voor een klassenpresentatie of liedavond, dan mag podiumverlichting eigenlijk niet ontbreken. Ook voor de leerlingen werkt het stimulerend als ze na een aantal lessen oefenen, hun arrangeeropdracht uit mogen voeren op een podium met verlichting. In verband met het frame en de ophanging betekent dat vaak dat het lokaal een zekere hoogte moet hebben. Plaatsing op standaards en rekken is ook mogelijk, maar neemt weer meer ruimte in beslag. Mocht er geen budget voor zijn, dan werken enkele lampen met gekleurd papier of plastic filter, of bijvoorbeeld schemerlampen ook prima.
19
vrij naar : “Het professionele muzieklokaal”, Frits Evelein, Kunstzone nr 11/2006
33
7.3.6 Elektra en andere randvoorzieningen Een groot aantal stroompunten is noodzakelijk. En vooral ook de plaatsing daarvan is van belang. Denk vooruit, dat scheelt in de toekomst een hoop aanpassingen. Heb je een centrale plek voor het popinstrumentarium, bijvoorbeeld een podium, dan zullen daar de meeste stroomvoorzieningen moeten zijn. Creatieve oplossingen zoals verlengsnoeren onder het podium door of geïntegreerde stekkerdozen zorgen voor een hoop minder snoeren die in de weg liggen (lees: slijtage, zoeken en struikelen). Bedenk dat een aantal versterkers en de speakers bij elkaar een hoop wattage leveren. Maar ook een aantal computers bij elkaar vragen veel vermogen. Mogelijk moeten er dan ook meerdere stroomgroepen beschikbaar zijn voor het lokaal. In geval van podiumverlichting moet er zelfs krachtstroom worden aangelegd. Een heel handig idee is een centrale stroomschakeling; de docent kan dan alle instrumenten in een keer aan- of uitschakelen. Indien een groot aantal houten instrumenten aanwezig zijn, zoals een piano, gitaren en conga’s, moet men ook de luchtvochtigheid en de temperatuur goed in de gaten houden.. Is het schoolklimaat niet goed, dan zijn er luchtbevochtigingsystemen. Eventueel kan dit ook geïntegreerd met een airconditioningsysteem worden aangelegd. Voordeel daarvan is dat de ramen niet meer open hoeven, maar nadeel is wel dat zo’n installatie vaak geluid produceert. Een lokaal dat veel zon vangt moet tevens een goede zonwering hebben. Zon, hitte en droogte brengen de staat van de instrumenten in groot gevaar. Of de elektrische instrumenten ook hinder ondervinden van wisselingen in klimaat, is mij niet bekend. 7.3.7 Decoratie De aankleding van de wanden is ook een aandachtspunt. Veel objecten aan de muur geven een rommelig beeld en dit werkt door op de leerlingen. Echter, enige muziekposters of instrumenten aan de muur maken er wel echt een muzieklokaal van. Soms komt men ook wel eens aanplakborden tegen voor concerten in de regio, of waar leerlingen muzikale zaken kunnen aanprijzen, maar mijns inziens past dat beter op de gang dan in het lokaal. Een schildering kan mooi zijn, maar kan ook snel gedateerd overkomen. Gordijnen om het presentatiepodium heen, werken sfeerverhogend. Ze kunnen ook functioneel worden ingezet om geluidsreflectie tegen te gaan, tegen een wand of tegen de ramen. 7.3.8 Lesmethode De gebruikte lesmethode en visie van de school op muziekonderwijs bepaalt het grootste deel van de inrichting. Een methode als “Soundcheck” richt zich zeer op het gebruik van popinstrumentarium (en dus veel versterkt geluid). Een tamelijk nieuwe methode als “Beats&Bits” werkt vanuit een digitale leeromgeving en vereist dus een investering in ICTapparatuur. De meeste scholen die ik voor mijn onderzoek heb bezocht, werkten vooral met “Intro” of “Muziek op Maat” en hielden het vooral bij veel verschillende instrumenten en weinig tot geen gebruik van computers. Met de aangekondigde invoer van “gratis schoolboeken” komen ook muziekmethodes op scholen ter discussie te staan. Dit heeft echter altijd, in tegenstelling tot een vak als wiskunde of Nederlands, gevolgen voor het instrumentarium en apparatuur. 7.3.9 Instrumentarium Ik wil niet stellig beweren wat het minimum instrumentarium voor een goed muzieklokaal zou moeten omvatten. Wel wil ik de verschillende instrumentengroepen doorlopen en aangeven dat een gedifferentieerde inventaris meerdere werkvormen open laat en leerlingen op verschillend niveau kan bedienen. Allereerst is er de groep akoestische melodie- en akkoordinstrumenten. Op vele scholen zijn de afgelopen jaren keyboards aangeschaft, als vervanging van het Orff-tijdperk. Het Orff-instrumentarium is echter ook nog steeds zeer gangbaar en bruikbaar op een aantal scholen. En dan ook vooral in combinatie met ander instrumentarium. Akoestische gitaren zijn relatief goedkoop en het instapniveau ligt ook niet veel hoger dan bij een keyboard. Nadeel is wel dat ze vrijwel altijd ontstemd zijn. Gitaarrekken nemen meer plaats in dan ophanging aan de muur.
34
Veel docenten zullen het liefst spelen op een klassieke piano of vleugel, maar beiden hebben als nadeel dat ze vaak ontstemd zijn en de piano levert door haar hoogte ook nog wel eens problemen op met het zicht. Bovendien nemen ze beiden nogal wat ruimte in. Een digitale piano heeft geen last van deze zaken en heeft bovendien als voordeel dat het volume vrij makkelijk bij te stellen is en dat er vaak ook andere geluiden mogelijk zijn. Groepen melodie-instrumenten die niet zo vaak op scholen worden gezien zijn saxofoons, fluiten, violen, marimba’s e.d. Wel zijn er scholen die muziekklassen of bovenbouwklassen hebben waarin leerlingen hun eigen instrumenten meenemen. Ten tweede is er de groep elektrische melodie- en akkoordinstrumenten. Het keyboard heeft als voordeel dat het gelijk toon produceert, niet moeilijk te bedienen is, en dat de toetsen een overzicht op de noten kunnen geven. Keyboards hoeven geen hele uitgebreide geluidensets te hebben. Zo mogelijk wel een USB-aansluiting voor opnames en een tweede koptelefoonaansluiting. Een of meerdere synthesizers kunnen meer kleur geven naast de keyboards, en ze zijn multifunctioneel, bijvoorbeeld als baspartij. Elektrische gitaren en basgitaren zijn een leuke aanvulling op het muziekinstrumentarium, maar als je er teveel bij elkaar zet gaat het er niet beter op klinken. Ik ga onder “7.3.10: Apparatuur” in op de versterking van deze apparatuur. Een nog onderschatte groep is die van de sequencers. Voor het musiceren, maar ook in een klassenomgeving waar veel digitaal gewerkt wordt leveren zij een goede bijdrage. Als laatste is er de groep percussie-instrumenten. Denk hierbij aan een goed drumstel, meerdere conga’s en djembé’s en klein percussie-instrumentarium. Ook hierbij geldt dat de keuze voor lesvormen bepalend is. Wil je een volledige klas met groot percussie-instrumentarium aan de slag laten gaan, dan moet je er dus een groot aantal in huis halen. Bedenk hier ook een passend opbergsysteem voor. Klein percussieinstrumentarium is onontbeerlijk voor de kleuring van bepaalde muziekstijlen. 7.3.10 Apparatuur en hulpmiddelen Een goede audio-installatie is een eerste vereiste; Dat wil zeggen, een “allesspeler”, een versterker en boxen. Bezuinig hier in ieder geval niet op. Ze worden intensief gebruikt en moeten dus van goede kwaliteit zijn. Ook is het belangrijk dat op vol vermogen alles nog zuiver klinkt. Daarnaast een zanginstallatie of mixing console en een aantal zangmicrofoons. En bij elke microfoon ook een statief en een XLR-kabel. Er zijn ook (duurdere) speciale microfoons voor de uitversterking van diverse akoestische instrumenten, maar vaak doet de SM58 het ook prima bij de akoestische gitaar. Enkele gitaar- en basversterkers en daarnaast keyboard-/synthesizer versterkers. Een audiozaak kan je goed adviseren over het aantal ingangen en de versterkte klank van de verschillende instrumenten. Bij elk versterkt instrument hoort (meestal) een jack-jack kabel. Voor de oefenruimtes of werkplekken is het handig om losse cd-mp3-spelers aan te schaffen en let daarbij op een ingang (met eventueel verloopstukje) voor een mp3-speler. Naast alle snoeren en kabels maken koptelefoons de muziekles werkbaar. Overige AVapparatuur die wenselijk is: een dvd-speler met TV, een vaste beamer in het lokaal en bijbehorend projectiescherm. Bij de beamer ook bijbehorende AV-kabels voor dvd-speler of laptop. Een andere groep is die van de ICT. Wil men werken met notatieprogramma’s, muziekbewerkingsprogramma’s of solfègeprogramma’s, dan moeten er computers worden aangeschaft. Denk hierbij vooral aan de ergonomie van de werkplekken. Werkbladen en zitplaatsen moeten verstelbaar in hoogte zijn, er moet genoeg ruimte zijn voor keyboard- en muisgebruik, en monitoren moeten flexibel zijn. Ook zijn MIDI-keyboards nodig voor de invoer van muziek. Van softwareprogramma’s moeten meerdere licenties worden aangeschaft. Gebruik van koptelefoons is aan te raden, evenals een printer. Een ICT-middel wat vrij nieuw is en al in enkele scholen op proef wordt gebruikt is het smartboard, een soort mega-touchscreen. Deze wordt gekoppeld aan een PC of laptop die de docent bedient, maar ook het bord zelf kan aangeraakt worden, waardoor de digitale gegevens wijzigen. De groep overige hulpmiddelen bestaat uit schoolbord, whiteboard (kantelbaar, met muziekbalken op één zijde), lessenaars, bladmuziek, materialen voor de mediatheek e.d.
35
7.4 Beheer Het beheer hebben over een lokaal wil letterlijk zeggen dat je de zorg en verantwoording hebt over de spullen van derden. In een muzieksectie wordt nog wel eens een docent als hoofdverantwoordelijke aangewezen, maar in de praktijk is het de zorg van iedere docent. De school verwacht dus dat de muziekdocenten de leerlingen instrueren hoe zij correct met de spullen van de school om moeten gaan. Wat is de wettelijke staat van deze verantwoording? Als het goed zijn alle werknemers in een school collectief WA verzekerd voor het onopzettelijk veroorzaken van schade aan eigendommen van de school. Als het goed is, is een leerling (via zijn ouders) ook WA verzekerd voor hetzelfde principe. Een scheikunde-, natuurkunde- of gymnastieklokaal kost qua bouw, inventaris en jaarlijks onderhoud al snel tussen de € 75.000,-- en € 150.000,--. Dat soort bedragen is ook realistisch voor een muzieklokaal! Naast de WA verzekering is het dus ook zaak om na te gaan of aanschaffen voor het muzieklokaal worden opgenomen in de inboedel- of opstalverzekering. Dus of het gedekt is tegen brand, waterschade of diefstal. Een instrumentenverzekering is in de regel zeer duur, maar de basis moet dus via inboedel- of opstalverzekering wel gedekt zijn. 7.5 Gebruikersbeleid Het spreekt vanzelf dat er afspraken worden gemaakt over het lokaalgebruik, maar de handhaving daarvan is vaak complex. Denk met je collegae goed na over wat praktisch haalbaar en wenselijk is. Ten eerste zijn er de afspraken tussen de docenten onderling. Formuleer gezamenlijke regels over hoe jullie vinden dat leerlingen met de instrumenten en leermiddelen om moeten gaan. En op welke manier je het lokaal achterlaat voor de volgende docent. Denk ook aan de schoonmaak van het lokaal. Afspraken in de les: vervolgens bespreek je deze afspraken met de leerlingen. Uiteraard kan het zijn dat verschillende docenten op een verschillende manier instrumenten uitdelen of laten pakken. Afspraken over uitleen tijdens lestijd: dan zijn er nog de afspraken over uitleen van instrumenten tijdens de lessen. Mogen leerlingen (die op dat moment geen muziekles hebben) instrumenten uit het vaklokaal elders gebruiken, bijvoorbeeld in oefenruimtes of op de gang? Hetzelfde geldt voor het verplaatsen van instrumentarium door leerlingen die wel op dat moment muziekles hebben. En op welke wijze controleer je dat koptelefoons, snoeren, microfoons, drumstokken e.d. weer terug naar het lokaal komen? Afspraken over uitleen na lestijd: wordt het instrumentarium wel eens buiten lestijd gebruikt, bijvoorbeeld bij een presentatie in de aula? Of op een muziekavond in het plaatselijk theater? Denk er goed over na wat je hier voor procedure voor op wilt stellen, en betrek hierin ook het aspect verzekering. Afspraken over lokaalgebruik in pauzes en na lestijd: op vrijwel alle scholen zal het voorkomen dat leerlingen graag in de pauze nog even willen jammen of na de lessen met de band oefenen. Als je hier als docenten duidelijke afspraken over maakt en deze vooral adequaat uitvoert (lees: misbruik meteen afstraffen) dan zullen leerlingen hun best doen om goed met de spullen om te gaan. En het kan positief bevorderend zijn voor je schoolklimaat. Je zult echter nooit alle leerlingen tevreden kunnen stellen; de vraag is vaak groter dan het aanbod. Maak vooral duidelijk inzichtelijk waarom iedereen gelijke rechten heeft, of juist waarom sommigen meer rechten krijgen toegewezen. Bedenk wel dat met intensiever gebruik de slijtage ook toeneemt. Sleutelbeheer: ten eerste is het belangrijk om te bepalen welke gedeeltes van het lokaal je achter slot en grendel wilt hebben en ten tweede moet er dan een beleid komen voor de sleutelhouder(s). Op het vaklokaal zal altijd een slot zitten. Krijg je er echter een of meerdere oefenruimtes bij, die aan het lokaal grenzen dan zullen die waarschijnlijk ook een
36
slot krijgen, zeker als er instrumenten of computers staan. Daarnaast kan het handig zijn om in het lokaal een instrumentenkast of hok te hebben. En een afsluitbaar gedeelte waar je bijvoorbeeld snoeren, microfoons, audioapparatuur of koptelefoonsplitters kwijt wilt; kleine voorwerpen die een groter risico lopen op kwijtraken, beschadiging of diefstal. De docent zal mogelijk in zijn bureau nog enkele lades willen die afsluitbaar zijn. Neem mee in de overwegingen dat afsluitbaarheid in wezen een schijnveiligheid is (zie onder). Nu is de vraag hoeveel sleutels je van elk slot wilt hebben, verdeeld over hoeveel bossen. Daarna komt de vraag of je deze sleutelbos als docent uit wilt lenen aan leerlingen of dat je zelf iedere keer op gaat draven als erom gevraagd wordt. En als je ze uitleent, wat maak je daar dan voor afspraken over en hoe houdt je in de gaten dat alles goed verloopt. Een voorbeeld om de complexiteit van het lokaalbeheer weer te geven: Leerling X komt in de pauze vragen of hij even met twee vrienden mag jammen in het muzieklokaal. Je geeft X je sleutelbos met het verzoek na afloop de deur van het lokaal weer te sluiten en de bos aan jou te retourneren. Na afloop van de pauze wil je de volgende les beginnen maar is de deur gesloten. Leerling X komt na enkele minuten met de sleutelbos aandraven omdat hij jou niet kon vinden. Je gaat het lokaal binnen, opent de instrumentenkast en de snoerenlade, en gaat aan de slag. Aan het eind van de dag ontdek je dat er één XLR-snoer mist, die er gisteren nog was. Zou leerling X deze hebben meegenomen? Of een van zijn vrienden. Of een van de 98 leerlingen die daarna nog in het lokaal les hebben gehad? 7.6 Hulp in beheer Het wordt tegenwoordig steeds gangbaarder om TOA’s in te zetten voor klussen en reparaties in het muzieklokaal. Op een aantal scholen die ik bezocht is een technisch onderwijs assistent voor een dagdeel per week beschikbaar voor de muzieksectie. Zij worden ingezet voor reparatie van kabels (het snelst verslijtende item in een muzieklokaal), maar ook bijvoorbeeld voor de ophanging van de gitaren, of het maken van enkele opbergplanken aan de wand. Op een aantal scholen wordt deze functie ook wel door de conciërges uitgeoefend. Specifiek wat betreft de reparatie van instrumenten en toebehoren is het verstandig om goede afspraken te maken met de muziekhandel. Ook buiten de garantie om zijn hier afspraken over te maken, als je een goede relatie opbouwt met een vaste muziekhandel. Een school is voor deze vakhandel een continue afnemer dus je hebt als klant een behoorlijke basis om te onderhandelen. Elke school zal een contract hebben met een schoonmaakbedrijf. Dit betekent op regelmatige basis stofzuigen, maar mogelijk ook periodiek de tafels schoonmaken. Maken zij opbergruimte(s) ook schoon en stofvrij? Misschien kun je afspreken op welk moment de docenten zorgen dat de instrumenten aan de kant zijn geruimd zodat dat kan plaatsvinden. En af en toe een doekje over de toetsen van de keyboards kan ook geen kwaad. 7.7 Good practice In bijlage XI zijn een aantal voorbeelden vermeldt van slimme oplossingen in het muzieklokaal. Laten wij als muziekdocenten meer over dit soort zaken schrijven. In de vakbladen, op weblogs en op community-sites en fora. Het is zonde voor belastingbetalers als bepaalde spaken van het wiel telkens opnieuw moet worden uitgevonden. Het is een uitdaging voor muziekdocenten om hun ideale lokaal te ontwerpen. En de scholen zullen de deskundigheidsbevordering en inspanningen van de muziekdocent toejuichen. Er kan nog veel van elkaar geleerd worden!
37
LITERATUURLIJST “Scholen positief over vergrote autonomie door lumpsum”, Onderzoek Regioplan naar invoering lumpsum, persbericht van Min.OC&W d.d. 11-12-1997 “Van Bijsterveldt en VO-raad presenteren plan voor beter voortgezet onderwijs”, Persbericht, 26-11-2007 “Financieringsstromen primair en voortgezet onderwijs”, notitie, Centraal Planbureau, Den Haag, maart 2000 “Van declaratie naar normering” -Evaluatierapport lumpsumfinanciering VO- , Regioplan, maart 2001 “De gewone school verdwijnt”, Gonny ten Haaft, Trouw 28-04-2006 “Veel vragen bij gratis schoolboeken”, Robin Gerrits en Erik Eggink, de Volkskrant, 12 februari 2007 “Handreiking schoolexamen muziek havo/vwo, -Tweede fase, Herziening examenprogramma's havo/vwo- ”, Gerrit Dinsbach, Herjan Denissen, SLO Enschede, maart 2007 “Nieuwe kerndoelen onderbouw VO” , bijlage 2 bij “Beweging in de onderbouw”, het eindadvies van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming, uitgebracht in juni 2004. “Verbouwen van muzieklokaal en aula”, podcast, Joost Overmars, 4 maart 2006. “Randvoorwaarden basisvorming muziek”, Miek Claassens, reader programmeringsgroep BAVO-muziek, 1991 “De staat van het onderwijs –onderwijsverslag 2005/2006- ” Inspectie van het Onderwijs, 2007 “Sponsoring in het onderwijs”, Regelingen Onderwijs, tijdschrift, november 2007 “Het professionele muzieklokaal”, Frits Evelein, Kunstzone nr 11/2006 “Financiering onderwijsvernieuwingen voortgezet onderwijs 1990-2007” , onderzoeksteam van de Algemene Rekenkamer, 30 november 2007, gepubliceerd door het CPB. “Some
European policies regarding acoustical comfort in educational buildings”, M. Vallet, Z. Karabiber, Noise Control Engineering Journal, 2002, vol. 50 (2) “Spraakverstaanbaarheid in klaslokalen”, Eindwerk aangeboden tot het behalen van het diploma van Burgerlijk Ingenieur-Architect aan de Katholieke Universiteit Leuven, Jan van den Bergh en Debby Wuyts, 2002.
38
INTERNETADRESSEN http://www.cpb.nl
Centraal Planbureau
http://www.kuleuven.be/bwf/projects/klaslokalen/links.htm#belang
Katholieke Universiteit Leuven
http://www.szw.nl
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid De Onderwijsinspectie
http://www.onderwijsinspectie.nl/ http://www.minocw.nl/ http://www.kennisnet.nl/
Minsterie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen Kennisnet
http://www.cultuurnetwerk.nl/
Cultuur Netwerk Nederland
http://digischool.kennisnet.nl/community_mu/
Digischool
http://www.cfi.nl/public/websitecfi/
Centrale Financiële Instellingen
http://www.vo-raad.nl/
Raad voor het Voortgezet Onderwijs
39
BIJLAGE I : ENQUETE 1. Hoe lang bent U al aan deze school verbonden als muziekdocent? [ [ [ [ [
] ] ] ] ]
a) b) c) d) e)
korter dan 1 jaar 1 – 2 jaar 2 – 5 jaar 5 – 10 jaar langer dan 10 jaar
2. Heeft U meerdere collega’s die muziek doceren in hetzelfde lokaal? [ [ [ [ [
] ] ] ] ]
a) b) c) d) e)
nee ja, 1 ja, 2 ja, 3 ja, meer dan 3
3. Is er één iemand hoofdverantwoordelijk voor de financiën en/ of beheer van het lokaal? [ [ [ [ [ [
] ] ] ] ] ]
a) b) c) d) e) f)
nee, de muziekdocenten dragen samen de verantwoordelijkheid ja, maar dat is niet een muziekdocent, maar.............. ja, ik ben de hoofdverantwoordelijke ja, één iemand voor de financiën en een ander voor het beheer ja, een andere docent dan ik is hoofdverantwoordelijk geen idee
4. In welke mate bent U op de hoogte van Uw jaarlijks budget? [ [ [ [ [ [
] ] ] ] ] ]
a) b) c) d) e) f)
niet enigszins vrij goed exact ik niet, maar een van mijn directe collega’s wel anders, namelijk......................................
--> Indien U antwoord “b”, “c”, “d” of “f” heeft ingevuld > ga door met vraag 5 Indien U antwoord “a” of “e” heeft ingevuld > ga door naar vraag 6 5. In welke orde van grootte ligt dit budget? (denk aan aanschaf van methodes, instrumenten, software, hardware, leermiddelen, materialen lokaal, onderhoud lokaal, reparatie instrumenten) [ [ [ [ [ [
] ] ] ] ] ]
a) b) c) d) e) f)
500 - 1500 € 1500 - 3000 € 3000 - 5000 € 5000 - 7500 € meer dan 7500 € exact: ......................
40
6. Op welke basis worden keuzes gemaakt in de besteding daarvan? (meerdere antwoorden mogelijk) [ [ [ [ [ [
] ] ] ] ] ]
a) b) c) d) e) f)
in overleg met de andere muziekdocenten in overleg met de financiële administratie in overleg met de schoolleiding op basis van vooraf ingediend begrotingsplan op basis van een meerjarenplan anders, namelijk..................................
7. Welke uitgaven hebben de komende tijd prioriteit m.b.t. de besteding van het budget? (meerdere antwoorden mogelijk) [ [ [ [ [ [ [ [ [
] ] ] ] ] ] ] ] ]
a) b) c) d) e) f) g) h) i)
lesmethode instrumenten software hardware leermiddelen onderhoud muzieklokaal interieur muzieklokaal reparatie instrumenten overig, namelijk................
8. Heeft U een vaste winkel waar U instrumenten en evt. andere lesmiddelen haalt? Zo ja, krijgt U hier een vaste korting? [ [ [
] ] ]
a) nee, geen vaste winkel b) ja, vaak dezelfde winkel maar geen korting c) ja, vaak dezelfde winkel met een vaste korting van .....
9. Welke partijen zijn betrokken bij onderhoud van het muzieklokaal en reparatie van de instrumenten? (meerdere antwoorden mogelijk) [ [ [ [ [ [ [ [ [
] ] ] ] ] ] ] ] ]
a) b) c) d) e) f) g) h) i)
leerlingen docent collega muziekdocenten conciërge schoonmaakdienst technisch onderwijs assistent muziekwinkel externe partij anders, nl...........
10. Zijn er recentelijk nieuwbouw, verbouwing of aanpassingen aan het lokaal gemaakt of zijn daar plannen voor? [ [ [ [ [
] ] ] ] ]
a) b) c) d) e)
nee, niets verbouwd en ook geen plannen nee, niets verbouwd, wel plannen voor aanpassingen/verbouwing nee, niets verbouwd, wel plannen voor nieuwbouw ja, er is sprake geweest van aanpassingen/verbouwing ja, er is sprake geweest van nieuwbouw
--> Alleen indien U antwoord “a” kunt U gelijk doorgaan naar vraag 12.
41
11. Welke partijen zijn betrokken in het overleg daaromtrent (meerdere antwoorden mogelijk) [ [ [ [ [ [ [ [ [ [
] ] ] ] ] ] ] ] ] ]
a) b) c) d) e) f) g) h) i) j)
docent collega muziekdocenten overige docenten schoolleiding OR leerlingen conciërges architect(en) externe adviseurs anders, namelijk........................
12. Heeft u wel eens op een creatieve manier inkomsten voor de sectie muziek verworven? [ [ [ [ [ [
] ] ] ] ] ]
a) b) c) d) e) f)
nee ja, met sponsoring ja, met inkomsten uit kaartverkoop muziekavond ja, via giften ja, via leerling-acties ja, anders namelijk.............
13. Welke lesmethode gebruikt U? (meerdere antwoorden mogelijk) [ [ [ [ [ [ [
] ] ] ] ] ] ]
[
]
a) b) c) d) e) f) g)
Muziek op Maat Intro Podium Soundcheck beatsNbits Juxebox ik gebruik hoofdzakelijk mijn eigen lesmateriaal, aangevuld met één van bovengenoemde methodes, namelijk.............. h) anders, namelijk.................................................
14. Welke onderwijstypen maken gebruik van het muzieklokaal? (meerdere antwoorden mogelijk) [ [ [ [
] ] ] ]
a) b) c) d)
VMBO- GL VMBO- TL HAVO VWO
15. Zou U kort uw onderwijsvisie willen beschrijven. M.a.w.: waarom vindt U dat het vak muziek binnen uw school en binnen het onderwijs van belang is? Voor welke aspecten vindt U dat er meer geld vrijgemaakt moet worden?
42
BIJLAGE II : ONDERDELEN PERSONELE BEKOSTIGING VO-SCHOOL
43
BIJLAGE III : ONDERDELEN MATERIELE BEKOSTIGING VO-SCHOOL
44
BIJLAGE IV : FINANCIEELE ONDERBOUWING TWEEDE FASE HAVO/VWO
Bron: “Financiering onderwijsvernieuwingen VO 1990-2007”, CPB, 30 november 2007
45
BIJLAGE V : KERNDOELEN ONDERBOUW DOMEIN KUNST EN CULTUUR20 De leerling leert door het gebruik van elementaire vaardigheden de zeggingskracht van verschillende kunstzinnige disciplines te onderzoeken en toe te passen om eigen gevoelens uit te drukken, ervaringen vast te leggen, verbeelding vorm te geven en communicatie te bewerkstelligen. De leerling leert eigen kunstzinnig werk, alleen of als deelnemer in een groep, aan derden te presenteren. De leerling leert op basis van enige achtergrondkennis te kijken naar beeldende kunst, te luisteren naar muziek en te kijken en luisteren naar theater-, dans- en filmvoorstellingen. De leerling leert met behulp van visuele of auditieve middelen verslag te doen van deelname aan kunstzinnige activiteiten, als toeschouwer en als deelnemer. De leerling leert mondeling of schriftelijk te reflecteren op eigen werk en werk van anderen, waaronder dat van kunstenaars.
20
Bron: bijlage 2 bij “Beweging in de onderbouw”, het eindadvies van de Taakgroep Vernieuwing Basisvorming. Dit advies is uitgebracht in juni 2004.
46
BIJLAGE VI : EINDTERMEN TWEEDE FASE 21 4.2.2 Subdomein A1 en A2 subdomein A1 Waarnemen en weten subdomein A2 Analyseren en interpreteren. De kandidaat kan: een muzieknotatie en een partituur (vwo) volgen; klinkende eenvoudige ritmes en melodiefragmenten noteren; muzikale aspecten onderscheiden, herkennen en benoemen naar aanleiding van klinkende voorbeelden; muzikale structuren analyseren naar aanleiding van klinkende voorbeelden; muzikale processen interpreteren; zijn muzikale beleving in verband brengen met de muzikale aspecten, betekenissen en functies van muziek. 4.2.3 Subdomein A3 subdomein Muziek en cultuur. De kandidaat kan: -.historische ordening aanbrengen in de ontwikkeling van muzikale vormen en genres; -. hem bekende werken plaatsen in de ontwikkelingslijn van muzieksoorten, in een geografische regio en een maatschappelijke context en kan daarbij verbanden leggen tussen cultuurhistorische perioden; -. hem onbekende werken plaatsen op basis van culturele, stilistische, vormtechnische en muziekhistorische argumenten; op basis van een probleemstelling een onderwerp uit de muziekgeschiedenis/muziekcultuur uitwerken en daarover verslag doen. 4.3 Domein B: Praktijk Subdomein B1: zingen en spelen -. De kandidaat kan: een gevarieerd repertoire uitvoeren van één- en meerstemmige vocale en/of instrumentale muziek; onvoorbereid een melodie/muziekstuk spelen; een melodie treffen. Subdomein B2: Improviseren en componeren vwo/havo -. De kandidaat kan muziek improviseren en componeren, vanuit een probleemstelling en met weloverwogen gebruik van muzikale materialen en middelen. 4.4 Domein C: Oriëntatie op studie en beroep Dit domein heeft in het nieuwe examenprogramma zowel voor havo als vwo geen eindterm. 21
Bron: “Handreiking schoolexamen muziek havo/vwo”, SLO, maart 2007
47
BIJLAGE VII : FINANCIELE KERNCIJFERS, CALS COLLEGE 2001-2005
48
BIJLAGE VIII : FICTIEVE BEGROTING MUZIEKSECTIE
49
BIJLAGE IX : FICTIEVE BEGROTING MUZIEKAVOND
50
BIJLAGE X : afbeelding standaarden geluidsmaatregelen klaslokalen22
22
Bron: http://www.kuleuven.be/bwf/projects/klaslokalen/links.htm#belang
51
BIJLAGE XI : GOOD PRACTICE digitale piano i.p.v. akoestische piano
klassieke piano heeft hoge stemkosten en is in muzieklokalen vrijwel altijd vals. Ook is hij hoog om over heen of langs te kijken.
stekkerdozen aan plafonds
elektriciteitsgoot/balk boven tafels hangend, zodat leerlingen stekkersnoer omhoog inprikken.
stekkerdozen onder tafels
gemonteerde of ingebouwde stekkerdozen onder tafels. Snoeren via poten van tafels in kabelgootje of door holle ruimte. Hiervoor zijn speciale tafels verkrijgbaar
centrale bediening elektriciteit
zogenaamde ‘kill-switch’ in de buurt van bureau docent. verschillende groepen: oefenhokken / tafels / comboinstrumentarium / licht
verlengsnoeren onder podium door
en tevens in podium geïntegreerde stroompunten/stekkerdozen
los podiumdeel
voor muzikale presentatie, verhoogd sfeergevoel en attitude leerlingen
zwevende vloer
dempt geluidstrilling en kabels zijn eenvoudig weg te werken
podiumverlichting
voor muzikale presentatie, verhoogd sfeergevoel en attitude leerlingen. Kan via vrij eenvoudige oplossingen al snel ergens op lijken.
gordijn rondom podium, achterwand, ramen
geluidsdemping, maar ook sfeerverhogend, authentiek theateroptreden
digitaal drumstel
kan zacht uitversterkt worden. Is het ‘hufterproof’? En hoe staat het met het gebruikersgemak?
brushes en hotrods voor drumstel
preventie van gehoorbeschadiging bij docent en leerlingen
stoelen met inklapbare armleuningen / bureaublad
in geval van ruimtegebrek zijn deze stapelbare inklapbare stoelen met klaptafeltje een uitkomst. Nadeel is dat er geen instrumenten op geplaatst kunnen worden
2 verbonden vaklokalen
met elkaar verbonden door instrumentenhok of gang. Let extra op isolatie tussen deze 2 ruimtes
leenmaterialen bij conciërge
bepaalde leenmaterialen: MIC’s en gitaren bv, verkrijgbaar via conciërge, zodat leerlingen niet telkens lokaal binnen hoeven te vallen.
rekje/houder in afsluitbare kast
voor hoofdtelefoons, verdeelplugjes, kabels, microfoons e.d.
houders voor gitaren
hangsysteem scheelt ruimte. Risico op vallen beperken.
52
geen stoelen in oefenhokjes
wel krukjes, scheelt ruimte. Alleen enkele werkbladen plaatsen op stahoogte is ook mogelijk.
glazen ruiten in oefenhokjes
i.v.m. zicht / wakend oog op activiteiten leerlingen. Waak er wel voor dat ruimtes in de gang niet zo open zijn dat voorbijgaande leerlingen storing opleveren. Dubbelglas is aan te raden i.v.m. de isolatie. Plakplastic tot hoogte van ca. 1m60 voorkomt dat leerlingen het lokaal in gaan staren of worden gestoord door anderen. (de gemiddelde docent is vaak groter dan onderbouwleerlingen dus kan er wel overheen kijken)
VUL HIER UW EIGEN GOEDE ERVARINGEN IN
EN DEEL DIE MET VAKGENOTEN
53
NAWOORD
Mijn dank richt zich tot: Alle muziekdocenten die hebben meegewerkt 23, mijn scriptiebegeleider Suzan Lutke, Google, Iris, het Utrechts Conservatorium, Ministerie van OC&W, Linda Vermeulen, Stichting Leerplan Ontwikkeling, Vereniging Leraren Schoolmuziek, Centrale Financiële Instellingen, de Onderwijsinspectie, Wikipedia, Cultuur Netwerk Nederland, Digischool, Kennisnet, CPB, Frits Evelein.
23
...en die ik beloofd heb anoniem te vermelden. Wellicht onnodig, maar mijn inschatting was dat scholen anders niet zomaar hun financiële gegevens op tafel zouden willen leggen.
54
55