Leerstijlen In het volgende schema vindt u bij elke leerstijl de opdrachten die daar het beste bij passen. Bezinner
Kijkt hoe anderen een probleem aanpakken en denkt eerst na voordat hij iets doet. Hij ziet veel oplossingen, omdat hij een probleem vanuit veel standpunten kan bekijken. Daardoor neemt hij beslissingen soms traag.
Opdracht 3, 15 Extra opdracht 3
Waarnemen en overdenken (‘watching’) • Maak vooraf een plan. • Neem de tijd voor lastige beslissingen. • Neem de tijd om je ervaringen te overdenken. Denker
Is goed in logisch denken en redeneren. Hij probeert algemene regels te ontdekken en leert het liefst uit boeken. Het is belangrijker dat ideeën logisch zijn, dan dat ze praktisch uitvoerbaar zijn.
Analyseren en abstract denken (‘thinking’) • Zoek goed gestructureerde leermiddelen. • Zoek verbanden met kennis die je al hebt. • Zoek intellectuele uitdagingen. • Bestudeer theoretische concepten, modellen en systemen. Beslisser
Plant een taak en voert die uit. Hij is niet zo geïnteresseerd in theorieën. Hij doet het goed in conventionele intelligentietesten. Houdt zich liever bezig met technische problemen dan met mensen.
Opdracht 4, 5, 8, 9, 12, 13 Extra opdracht 1, 4
Concreet ervaren (‘sensing/feeling’) • Zoek naar verbanden tussen de leerstof en je werk. • Richt je op praktische zaken. • Zoek iemand die je iets kan demonstreren. Doener
Houdt van experimenteren en lost problemen op door iets uit te proberen. Hij past zich goed aan aan nieuwe situaties. Soms kan een doener drammerig overkomen in zijn dadendrang.
Opdracht 11, 12 Extra opdracht 2, 5
Actief experimenteren (‘doing’) • Ga een directe ervaring opdoen. • Los een probleem op. • Spring in het diepe met een uitdagende taak.
Vaardigheden In het volgende schema vindt u per vaardigheid de opdrachten waarbij deze aan de orde komen. NB De vaardigheden ‘Omgaan met informatie, formuleren’ en ‘Nederlandse taal functioneel gebruiken’ zijn natuurlijk bij alle opdrachten nodig! KGT
K4
1 Begrijpend lezen; feiten en meningen onderscheiden
10 Gegevens verwerken in verslag van bezoek aan instelling 11 Studie van zelf gekozen onderwerp uitvoeren en verslagleggen
Opdracht 11
12 ICT-hulpmiddelen en software gebruiken Schrijven Rekenen Informatie verzamelen, bewerken
Opdracht 6, 9, 14 Extra opdracht 1, 2, 3, 4
Presentaties
Extra opdracht 4
Toetsen
Planning NB De extra opdrachten zijn niet in de planning opgenomen. U maakt daar zelf een keuze uit. Voorstel: Les 1: Startopdracht, Wat weet je al?, Zo zit dat! en opdracht 1 en 2 Les 2: Opdracht 3 t/m 5 (het begin van 5) Les 3: Opdracht 5 t/m 7 Les 4: Opdracht 8 Les 5: Opdracht 9 t/m 11 Les 6: Opdracht 12 Les 7: Opdracht 13 en 14 Les 8: Alles op een rij en Zelftoets Les 9: Eindtoets Materialenlijst per opdracht Extra opdracht 3: Transplantaties
• computer met internetaansluiting
Opdracht 6: Organen werken samen
• computer met internetaansluiting
Opdracht 8: Toets je partner
• • • • • • • • • •
Opdracht 9: Hoeveel groter/kleiner?
• computer met internetaansluiting
Extra opdracht 4: Een digitale gallery van cellen en weefsels
• computer met internetaansluiting En eventueel: • microscoop; • objectglaasjes; • dekglaasjes; • prepareernaald; • scheermesje (om plakjes voor je preparaat mee te maken); • druppelflesje; • (delen van) planten of dieren waarvan je een preparaat wilt maken; • digitale camera (misschien heeft je school er wel eentje die ingebouwd kan worden in de microscoop).
microscoop; pincet; prepareernaald; voorwerpglas; dekglaasje; druppelflesje; doekje (keukenrolpapier); plastic koffielepeltje; sterretjesmos en/of waterpest; een schimmel (groeit op bedorven vruchten of brood); • methyleenblauw; • potlood.
microscoop; pincet; prepareernaald; voorwerpglas; dekglaasje; druppelflesje; mesje; paars of rood kleurpotlood; doekje (keukenrolpapier); rode ui; eventueel druppelflesje met een zoutoplossing (bv 10% KNO3).
Extra opdracht 5: Waar komt linnen vandaan?
• • • • • • • • • •
brandnetel; grove kam (liefst met metalen tanden); eventueel een paar handschoenen tegen het prikken; microscoop; objectglas; dekglas; bekerglas; water; druppelpipet; pincet.
Opdracht 12: Waar haal je de energie vandaan?
• horloge waarop je de seconden kunt aflezen
Opdracht 13: Levende zonnecellen; werkblad bij practicum vraag e.
• • • • • • • • • • •
blad van een geranium; aluminiumfolie; brander; driepoot met gaasje; bekerglas met water; pincet; reageerbuis; alcohol; reageerbuishouder; deksel van een petrischaaltje; jodium.
Opdracht 13: Levende zonnecellen; werkblad bij extra practicum fotosynthese
• • • • • • • • • • • • • • • •
takje waterpest of Cabomba; bekerglas; trechter; doorzichtige plastic buis; doorboorde kurk; stukje rubber slang; slangklemmetje; grote injectiespuit; statief; water; Spa rood; afgekoeld gekookt water; ijsblokjes; grote kartonnen koker (zelf maken van zwart karton); liniaal; watervaste stift.
Startopdracht Om te starten zijn er verschillende mogelijkheden: 1 Torsoquiz Neem aan de hand van een torso zoveel mogelijk organen en orgaansystemen door en benoem ook steeds de functies van elk systeem. Daarbij moeten ook de levenskenmerken aan de orde komen. Dit kan eventueel in de vorm van een soort quiz. 2 Wat moet jij doen om in leven te blijven? In tweetallen levenskenmerken laten noemen en deze verzamelen. Per tweetal een kenmerk laten uitwerken. Dit kan door te tekenen of plaatjes uit tijdschriften te verzamelen waarop het
betreffende kenmerk wordt uitgebeeld. Vervolgens voorbeelden van verschillende andere organismen noemen waarbij ze dit kenmerk ook herkennen. Gezamenlijk bespreken en aanvullen. 3 Bouwpuzzel U toont verschillende kaartjes (wel zelf van tevoren even maken). Op de kaartjes is het volgende afgebeeld: • Mens • Plant • Paddenstoel • Orgaanstelsel • Paddenstoelhoed • Wortel en stengel • Los orgaan • Vaten van een plant • Schimmeldraad • Weefsel van het orgaan • Weefsel van een vat • Plantencel • Schimmelcel • Dierlijke cel De leerlingen leggen in groepjes van vier de juiste afbeeldingen bij elkaar in de volgorde van groot naar klein. Ook moeten ze proberen uit te leggen waarom ze bepaalde afbeeldingen bij elkaar hebben gelegd. Afsluitend een klassikale bespreking. In plaats hiervan kunt u natuurlijk ook extra opdracht 1 doen! Aan de slag! Opdracht 1 Katten zijn net narcissen Duur: vijftien minuten Het gaat erom dat de leerlingen de levenskenmerken bij zowel dieren als planten kunnen herkennen en benoemen. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 2 Heen en weer Duur: tien minuten Het gaat er bij deze opdracht om dat de leerlingen leren heen en weer te schakelen tussen de verschillende organisatieniveaus. En dat ze ontdekken dat de levensverschijnselen die zich op het ene organisatieniveau afspelen, gevolgen hebben voor de andere niveaus. Verder geen bijzonderheden. Extra opdracht 1 Machten van 10 Duur: twintig tot dertig minuten U kunt filmpje het beste eerst downloaden en dan klassikaal laten zien (bijvoorbeeld via een digibord). Daarbij laat u het eerste deel (waarbij je steeds verder het heelal in gaat) weg. De commentaren zijn namelijk in het Engels en u kunt dan beter toelichten waar het over gaat. U vindt het filmpje op de volgende site: micro.magnet.fsu.edu/primer/flash/powersof10/index.html. Er is een handleiding in Engels bij. Aan het einde van het filmpje kun je vooruit/achteruit klikken in een soort diashow. Er bestaan meer varianten van dit filmpje. Wij raden de variant met de boom aan, omdat de cellen daarvan duidelijker te zien zijn en omdat de variant met de mens ingewikkelder is. Maar als u dat
toch wilt, kunt u kijken op de volgende sites: http://www.powersof10.com/(eerst registreren met emailadres, met Engels commentaar) of http://www.youtube.com/watch?v=MuuPedjvL68 (zonder commentaar). Daar dringt de camera door de huid heen, via bindweefsel en dan in een bloedvat naar een witte bloedcel. Het is de vraag of de leerlingen dit zomaar kunnen volgen. In het antwoordenboek staan alleen de antwoorden voor de variant met de boom. De antwoorden voor de versie met de hand zijn: a Afstand/grootte
Meters in machten van 10
Wat zie je?
Organisatieniveau
100.000 km
108
Aarde en maan
10.000 km
107
Aarde
Biosfeer Ecosysteem
Hier zitten allerlei stappen tussen 100 m
102
Mens in park
10 m
10
Mens
Organisme
1m
1
Mens/huid
Organisme/ orgaanstelsel
10 cm
10–1
Hand
Orgaan
1 cm
–2
10
Huid
Weefsel
1 mm
10–3
Huid
Weefsel
100 micron/micrometer
10–4
Bindweefsel in wand haarvat
Weefsel
10 micron
10–5
Witte bloedcel in bloedvat
Cel
1 micron
10–6
Kern
Organel
–7
0.1 micron/1000 angstroms
10
Chromosoom
100 angstroms
10–8
DNA-molecuul
Molecuul
e Bij de mens zie je bij 10–5 meter iets meer dan een hele witte bloedcel (er zouden er ongeveer 1,2 in beeld passen), dus liggen er ongeveer 1,2 x 10.000 = 12.000 naast elkaar. Opdracht 3 Reis door een plant Duur: tien minuten Het gaat erom dat de leerlingen de plant/boom als één geheel van samenwerkende delen gaan zien. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 4 Tomtom voor je lijf Duur: circa 15 minuten Het gaat erom dat de leerlingen het menselijk lichaam als één geheel van samenwerkende delen gaan zien. Verder geen bijzonderheden. Extra opdracht 2 Ontleden, maar niet echt Duur: circa tien minuten zonder en vijftig minuten met enquête Als u ervoor kiest om een enquête te laten doen, kost de opdracht veel meer tijd. Het heeft de voorkeur om de leerlingen zelf de vragen te laten opstellen, maar als u minder tijd beschikbaar heeft, kunt u ook de voorbeeldenquête gebruiken. Tips voor het opstellen, uitvoeren en verwerken van de enquête: • Controleer de vragen die de leerlingen hebben gemaakt voordat ze de enquête uitvoeren. • Laat ze niet teveel vragen stellen (maximaal vijf) en zorg ervoor dat allerlei verschillende aspecten van het wel of niet snijden in dieren aan de orde komen. Denk bijvoorbeeld aan
vragen als: vind je het snijden in dieren eng/zielig?; zou het wel of niet verboden zou moeten worden en (eventueel) om welke redenen? Zorg ervoor dat de vragen gesloten zijn. Het handigste werkt het met ja/nee vragen, meerkeuzevragen of matrixvragen. Op deze manier kunnen de antwoorden snel verwerkt worden. Kies een niet al te grote groep deelnemers van de enquête. Dat kan de klas zelf zijn, maar eventueel ook een klas uit een ander leerjaar of een aantal docenten/ouders. Het is misschien aardig om twee verschillende groepen te enquêteren en de resultaten te vergelijken. Als u dat via een Elektronische Leeromgeving doet, verwerkt deze de resultaten meteen en zo kost dat geen extra tijd. Laat de leerlingen (al dan niet op de computer, Excel) staafdiagrammen of cirkeldiagrammen per vraag maken. Bespreek de resultaten in de klas of laat de resultaten presenteren.
Voorbeeldenquête Hallo, wij willen graag weten hoe je denkt over het ontleden van dieren op school. Wil je steeds de juiste letter of het juiste getal omcirkelen? 1 Heb je wel eens zelf een dier (of een deel daarvan) op school moeten/mogen ontleden? A Ja B Nee Geef bij de stellingen 2 t/m 4 door omcirkelen aan of je het er wel of niet mee eens bent. Een 1 betekent: heel erg mee oneens, een 2: redelijk mee oneens, een 3: weet ik niet of beetje mee oneens en beetje mee eens, een 4: redelijk mee eens en een 5: heel erg mee eens.
2 Ik vind het eng/vies om in dieren te snijden 3 Zelf snijden zorgt ervoor dat ik er beter bij betrokken ben 4 Dieren mogen niet speciaal voor snijpractica gedood worden
oneens 1 1 1
2 2 2
3 3 3
4 4 4
eens 5 5 5
5 Waarvan leer je volgens jou het meest? A Het zelf ontleden van een dood dier B Het zelf werken met een model (bijvoorbeeld een torso) C Het kijken naar filmpjes over ontleden D Het zelf virtueel ontleden van een dier/mens op de computer Opdracht 5 Organenmemory: wat hoort bij elkaar? Duur: circa vijftien tot dertig minuten Materiaal • karton; • schaar; • geodriehoek; • viltstiften of kleurpotloden. Werkwijze • Verdeel de klas in groepen van vier leerlingen. • Geef iedere groep een verschillend orgaanstelsel op en laat de leerlingen binnen elke groep vier organen kiezen die ze uit willen werken.
Elk groepslid neemt één orgaan voor zijn/haar rekening en maakt één kaartje met een tekening van het betreffende orgaan en één kaartje met informatie over dat orgaan (naam, orgaanstelsel en enkele bijzonderheden). Neem de kaartjes in en ga met de klas of in een kleiner groepje het memoryspel spelen. Na het memoryspel, waarbij het alleen om de paren (plaatje plus tekst) gaat, is het misschien aardig om te gaan kwartetten met de behaalde paren. De organen van hetzelfde orgaanstelsel horen natuurlijk bij elkaar. Daarbij kunt u zelfs vragen hoe de vier gekozen organen samenwerken in het betreffende orgaanstelsel.
Verdere tips/mogelijkheden • U kunt er ook een triviantspel van maken. • Combineer deze opdracht eventueel met extra opdracht 3 over transplantaties. • Het is ook aardig om dit digitaal te doen op een digibord! Extra opdracht 3 Transplantaties Duur: circa veertig tot vijftig minuten c en d Voor het maken van een cirkeldiagram in Excel staat er op www.biologieinteractief.nl een handleiding. g Een leuke manier om dit stellingenspel te doen, is via de werkvorm Graffiti (uitleg hierna). Op de site van donorvoorlichting (http://www.donorvoorlichting.nl) staan onder het kopje discussie diverse stellingen die u hier kunt gebruiken, bijvoorbeeld: • Het is logisch dat je een donororgaan in het buitenland gaat kopen, als je in Nederland zo lang moet wachten. • Onwetendheid en misverstanden zorgen ervoor dat mensen zich niet registreren als donor. • Ook criminelen hebben recht op een donororgaan. • Levende donoren zouden betaald moeten worden voor het doneren van een nier. • Iedereen zou verplicht donor moeten zijn. • Nabestaanden moeten beslissen of de organen/weefsels van de overledene gebruikt mogen worden. Werkwijze Graffiti 1 Verdeel de klas in groepen. 2 Geef elke groep een stelling, vraag of onderwerp, geschreven op een groot vel papier. 3 Laat de groepsleden individueel zoveel mogelijk reacties, oplossingen of ideeën op het vel erbij schrijven. In stilte, dus zonder overleg! 4 Laat de groepen opstaan en doorschuiven naar het volgende vel papier. Ook hier weer in stilte individueel reacties opschrijven. 5 Net zo vaak doordraaien totdat iedere groep weer bij het eigen vel papier is gekomen. 6 Laat de groep samen alle reacties ordenen en een conclusie bedenken. 7 Bespreek alle conclusies klassikaal. Opdracht 6 Organen werken samen Duur: circa twintig minuten Geen bijzonderheden. Opdracht 7 Weefsels vormen samen organen Duur: circa twintig minuten Geen bijzonderheden.
Opdracht 8 Toets je partner Duur: circa vijftig minuten U kunt deze opdracht ook combineren met andere practica uit dit katern, bijvoorbeeld met extra opdracht 4 en 5 of met opdracht 11. Extra werkblad om eventueel aan leerlingen uit te delen of om te bewerken: Waar moet je op letten?
Maximum te behalen punten
Behaalde punten
Een preparaat maken 1 Ligt het dekglaasje mooi vlak op het preparaat?
1
2 Preparaat zonder luchtbellen?
2
3 Preparaat mooi droog buiten de rand van het dekglaasje?
2
De microscoop gebruiken 4 Gebruikt bij microscoop eerst de kleinste vergroting om scherp te stellen
2
5 Gebruikt eerst de grote schroef om scherp te stellen
2
6 Draait tijdens scherpstellen de grote schroef alleen omhoog
2
7 Gebruikt daarna de kleine schroef en krijgt daarmee een scherp beeld (de beoordelaar controleert of dit ook scherp is!)
2
8 Schakelt daarna over op grotere vergroting, en herhaalt daarmee stap 7 (de beoordelaar controleert opnieuw of dit ook scherp is!)
2
Tekenen volgens de tekenregels 9 Tekening is groot genoeg (cel is minimaal 3 cm groot getekend)
2
10 De tekening lijkt op het preparaat (de beoordelaar controleert dit!)
2
11 Tekent duidelijk (niet schetsen, maar duidelijke lijnen)
2
12 Er staat een titel boven de tekening, en de gebruikte vergroting
2
13 De onderdelen zijn benoemd en de verwijslijntjes zijn correct getekend (horizontaal, eindigen gelijk)
2
Opruimen 14 Lens van microscoop omhoog gedraaid en op kleine vergroting gedraaid
2
15 Pas daarna preparaat van microscoop weggehaald en opgeruimd
1
16 Microscoop en preparaat op juiste plek opgeruimd
2
Totaal aantal punten
30
Opdracht 9 Hoeveel groter/kleiner? Duur: circa vijftien minuten Geen bijzonderheden. Extra opdracht 4 Een digitale gallery van cellen en weefsels Duur: benodigde tijd is afhankelijk van de keuze van de docent/leerlingen. Uitgaande van de bestaande plaatjes kan het vrij vlot, circa dertig minuten. Misschien twee maal zo lang als je zelf foto’s van eigen preparaten maakt.
Een slideshow is een automatisch lopende diashow, die op internet gezet kan worden. Dat is vrij eenvoudig te doen. De hierna aangegeven bronnen zijn nog maar een begin van de mogelijkheden. In plaats van slideshows kunt u ook een (Youtube) videofilmpje laten maken. Werkwijze • Elk groepje (tweetal) leerlingen krijgt een onderwerp en alle slideshows worden na afloop gedeeld/gepresenteerd. • Werk met verschillende categorieën. • U kunt desnoods zelfs bronnen geven waar de leerlingen plaatjes vandaan kunnen halen. • Stel van tevoren eisen op waaraan de slideshow moet voldoen: • Hoeveel dia’s? • Welke informatie moet erbij? Alleen de namen, of nog meer? Bronnen voor slideshowmakers (er zijn er veel meer): http://www.computeridee.nl/downloads.jsp?rubriek=1620616&id=1878236 flash slidehowmaker http://www.codeplex.com/SlideShow http://www.slide.com/ Voorbeelden van bronnen: http://www.washington.uwc.edu/about/faculty/schaefer_w/TissuesPage.htm menselijk lichaam http://www.lima.ohio-state.edu/biology/archive/celltype.html plantencellen en weefsels http://www.bacteriamuseum.org/niches/features/morphology.shtml http://www.denniskunkel.com/index.php?cPath=3 bacteriën http://www.mycology.adelaide.edu.au/gallery/photos/ fotogallery schimmels (medisch) http://www.denniskunkel.com/index.php?cPath=5 idem http://www.denniskunkel.com/index.php?cPath=13 virussen Opdracht 10 Wat zit er in mijn cellen? Duur: circa twintig minuten Geen bijzonderheden. Opdracht 11 Rode uien en vacuolen Duur: circa dertig minuten Geen bijzonderheden. Extra opdracht 5 Waar komt linnen vandaan? Duur: circa dertig tot vijftig minuten Geen bijzonderheden. Opdracht 12 Waar haal je de energie vandaan? Duur: circa dertig tot vijftig minuten Geen bijzonderheden. Extra opdracht 6 Stofwisseling Duur: circa tien minuten Geen bijzonderheden. Opdracht 13 Levende zonnecellen Duur: zonder werkbladen twintig minuten, met werkbladen twintig tot vijftig minuten extra
Werkblad voor practicum bij opdracht 13e Zoals je weet, wordt er in de bladeren en stengel van een plant glucose (suiker) gemaakt. De glucose wordt daar direct omgezet in zetmeel. Of er inderdaad zetmeel in een blad zit, ga je met deze proef onderzoeken. Materiaal • blad van een geranium; • aluminiumfolie; • brander; • driepoot met gaasje; • bekerglas met water; • pincet; • reageerbuis; • alcohol; • reageerbuishouder; • deksel van een petrischaaltje; • jodium. Werkwijze • Knip uit het midden van een stukje aluminiumfolie een eenvoudig figuurtje. • De rechthoek van de afbeelding uit het werkboek stelt het folie voor dat je gebruikt hebt. Teken hierin het figuurtje dat je eruit hebt geknipt. • Vouw de folie om een geraniumblad. • Laat de plant 24 uur in het licht staan. • Breng daarna het water in het bekerglas aan de kook. • Draai de vlam zo laag dat het water net blijft koken. • Pluk het blad van de plant, pak het vast met de pincet en dompel het vijf seconden in het water. Draai daarna de brander uit. • Duw het blad voorzichtig onder in een reageerbuis. • Giet alcohol in de buis. • Zet de reageerbuis in het hete water en laat vijf minuten staan. • De alcohol gaat koken en het bladgroen lost erin op. • Als het blad lichtgroen of wit geworden is, haal je het uit de buis. Leg het in de petrischaal. • Spoel de alcohol met koud water uit het blad. • Druppel met een pipet jodium op het blad. Laat de jodium een minuut intrekken. • Spoel nu de jodium met koud water voorzichtig weg. • Teken het blad het resultaat van de proef. Extra practicum werkblad: Maakt een plant meer of minder zuurstof als er in zijn omgeving iets verandert? In deze proef ga je onderzoeken of een plant meer of minder zuurstof aanmaakt als er in zijn omgeving iets verandert. Let op wat er gebeurt als de plant veel koolstofdioxide krijgt, de temperatuur van het water verandert of als de plant in het licht of donker staat. Je moet dus een paar proefopstellingen maken. Elke proefopstelling ziet er in principe uit als de afbeelding in het werkboek op blz. 43. Materiaal per opstelling • takje waterpest of Cabomba; • bekerglas; • trechter; • doorzichtige plastic buis; • doorboorde kurk;
stukje rubber slang; slangklemmetje; grote injectiespuit; statief.
Wat heb je verder nodig? • water; • Spa rood; • afgekoeld gekookt water; • ijsblokjes; • grote kartonnen koker (zelf maken van zwart karton); • liniaal; • watervaste stift. Werkwijze • Nummer de bekerglazen 1 t/m 5. • Vul de bekerglazen 1 en 5 met water. • Doe in bekerglas 2 Spa rood. • Giet in bekerglas 3 afgekoeld gekookt water. • Doe in bekerglas 4 water met ijsblokjes. • Zet over bekerglas 5 de kartonnen koker. Wat verwacht je dat er gebeurt? a In welke buis zal de meeste zuurstof worden opgevangen? In welke buis het minst? Leg je antwoord uit. De meeste zuurstof wordt gemaakt in de buis van bekerglas ____, omdat ____________________________________________________________________________ ____________________________________________________________________________ De minste zuurstof wordt gemaakt in de buis van bekerglas ____, omdat ____________________________________________________________________________ ____________________________________________________________________________ b Welk verschil verwacht je tussen de buizen van bekerglazen 1 en 3? ____________________________________________________________________________ c
Welk verschil verwacht je tussen de buizen van bekerglazen 1 en 4? ____________________________________________________________________________
Wat neem je waar? d Meet met de liniaal hoeveel cm zuurstof bovenaan in elke buis is gevormd. Vul de gevonden resultaten in de tabel in. Buis nummer
1
2
3
4
5
Cm zuurstof
Wat heb je van deze proef geleerd? e Welke conclusies kun je uit deze proef trekken? 1 De plant maakt veel zuurstof als hij ____________________________________________ ____________________________________________________________________________ 2 De plant maakt weinig zuurstof als hij ___________________________________________ ____________________________________________________________________________
Opdracht 14 Maak de cirkel rond Duur: dertig minuten Geen bijzonderheden. Opdracht 15 Alles bij elkaar Duur: tien tot twintig minuten Geen bijzonderheden.
Leerstijlen In het volgende schema vindt u bij elke leerstijl de opdrachten die daar het meeste bij passen. Bezinner
Kijkt hoe anderen een probleem aanpakken en denkt eerst na voordat hij iets doet. Hij ziet veel oplossingen, omdat hij een probleem vanuit veel standpunten kan bekijken. Daardoor neemt hij beslissingen soms traag.
Opdracht 27, 30 Extra opdracht 1, 2, 5
Waarnemen en overdenken (‘watching’) • Maak vooraf een plan. • Neem de tijd voor lastige beslissingen. • Neem de tijd om je ervaringen te overdenken. Denker
Is goed in logisch denken en redeneren. Hij probeert algemene regels te ontdekken en leert het liefst uit boeken. Het is belangrijker dat ideeën logisch zijn, dan dat ze praktisch uitvoerbaar zijn.
Opdracht 1, 2, 8, 14, 17, 19, 23, 24, 28, 29
Analyseren en abstract denken (‘thinking’) • Zoek goed gestructureerde leermiddelen. • Zoek verbanden met kennis die je al hebt. • Zoek intellectuele uitdagingen. • Bestudeer theoretische concepten, modellen en systemen. Beslisser
Plant een taak en voert die uit. Hij is niet zo geïnteresseerd in theorieën. Hij doet het goed in conventionele intelligentietesten. Houdt zich liever bezig met technische problemen dan met mensen.
Concreet ervaren (‘sensing/feeling’) • Zoek naar verbanden tussen de leerstof en je werk. • Richt je op praktische zaken. • Zoek iemand die je iets kan demonstreren. Doener
Houdt van experimenteren en lost problemen op door iets uit te proberen. Hij past zich goed aan aan nieuwe situaties. Soms kan een doener drammerig overkomen in zijn dadendrang.
3 Eigen gedachten schriftelijk en mondeling formuleren Vaktaal functioneel gebruiken
Opdracht 27, 29 Extra opdracht 3
Relaties leggen tussen begrippen en contexten
Opdracht 1, 9, 10, 20, 27, 29 Extra opdracht 3
Feiten en meningen presenteren en formuleren
Opdracht 30
Beroepsoriëntatie
Extra opdracht 2, 3
Folder/brochure maken of poster
Extra opdracht 3
4 Basisrekenvaardigheden Schatten en afronden
Opdracht 3
Efficiënt rekenen
Opdracht 3, 4c
Rekenregels gebruiken/verhoudingstabellen/breuken en percentages 5 Rekenen met eenheden en grootheden Eenheid bij gemeten of berekende grootheid aangeven
Opdracht 3
6 Veilig kunnen omgaan met stoffen/materialen enzovoort
Leren door ontdekken Multicausale verbanden herkennen Verschillende organisatieniveaus (cel, weefsel orgaan enzovoort) Eenvoudige product- en procesevaluatie maken en conclusies daaruit trekken
Planning NB De extra opdrachten zijn niet in de planning opgenomen. U maakt daar zelf een keuze uit. Voorstel: Les 1: Startopdracht, Wat weet je al? Zo zit dat! en inzetten opdracht 5 en 7 Les 2: Opdracht 1 t/m 4 Les 3: Opdracht 5 t/m 7 (practicum; wellicht handig om in circuit te doen) Les 4: Opdracht 8 t/m 11 (u bepaalt bij opdracht 10 welke variant de leerlingen uitvoeren) Les 5: Opdracht 11 t/m 15 (eventueel kan opdracht 14 worden overgeslagen) Les 6: Opdracht 16 t/m 19 (eventueel kan opdracht 16 worden overgeslagen) Les 7: Opdracht 20 en 21 (inzetten proef opdracht 21 aan het begin van de les) Les 8: Opdracht 21 en 22 (uitslag opdracht 21 bekijken en verwerken) Les 9: Opdracht 23 t/m 26 en start opdracht 27(eventueel opdracht 25 en 26 als demonstratieproef) Les 10: Opdracht 27 (in de les laten voorbereiden en werkbladen doen) Les 11: Opdracht 28 t/m 30 (eventueel ook tijd voor laatste voorbereidingen presentaties opdracht 27) Les 12: Presentaties opdracht 27 Les 13: Alles op een rij en Zelftoets Les 14: Eindtoets Materialenlijst per opdracht
•
Opdracht 4 Er komen er steeds meer eventueel een computer met internetaansluiting.
• • • • • •
Opdracht 5 Bacteriën kweken en bekijken steriele petrischaal met voedingsbodem; watervaste viltstift; geodriehoek; plakband; sticker met je naam of groep erop; keukenpapier.
• • • • • • • • •
Opdracht 6 Gist kweken en bekijken stukje verse bakkersgist of gistkorrels; warm suikerwater (van ongeveer 30 °C); reageerbuisrekje; reageerbuis; microscoop; druppelpipet; voorwerpglaasje; dekglaasje; doekje of stukje keukenpapier.
• • • • • •
Opdracht 7 Een schimmeltuintje opkweken schimmels op brood, fruit en/of maïs; microscoop; voorwerpglaasje; dekglaasje; druppelflesje met water; doekje of stukje keukenpapier.
Opdracht 10 Rioolwaterzuivering computer met internetaansluiting.
•
Opdracht 11 Welke stoffen zijn afbreekbaar? computer met internetaansluiting.
•
Opdracht 13 Hoe worden ziekteverwekkers verspreid? computer met internetaansluiting.
• • • • • • • • • •
Opdracht 21 Wat doodt de bacteriën het beste? steriele voedingsbodem (agarplaat); glazen spatel; oplossing met gekweekte bacteriën; filtreerpapier rondjes; eventueel een perforator; pincet; watervaste viltstift; plakband; eventueel een broedstoof; verschillende bekerglaasjes met ontsmettende middelen, bijvoorbeeld: – chloor; – alcohol; – sanisept; – betadine; – sterilon; – antibioticum; – dettol.
• • • • • • • • • • •
Opdracht 25 Hoe werkt gist? appelsap; stukje verse gist of gistkorrels; kalkwater; (gedestilleerd) water; twee erlenmeyers; maatcilinder van 10 cm3; maatcilinder van 100 cm3; rubber kurk met één gat; rubber kurk met twee gaten; twee gebogen glazen buisjes; rubber verbindingsslang.
• • • • •
Opdracht 26 Koolstofdioxide heeft kracht! stukje verse bakkersgist of gistkorrels; suikerwater van ongeveer 30 °C; reageerbuisje; reageerbuisrekje; ballonnetje: dit moet soepel zijn, blaas het daarom eerst een paar keer op.
1 • • •
Opdracht 27 Biotechproducten Pizza(deeg) maken grote kom; 150 gr tarwebloem; 1 eetlepel olijfolie;
Eventueel verder nog: • deegroller; • bakplaat; • olie of boter om de bakplaat in te vetten; • pizzasaus; • kaas; • andere dingen die je lekker vindt op een pizza; • oven. 2 • • • • • • • • •
Wijn maken twee (of meer) grote flessen van minimaal vijf liter; flessenborstel; stop; waterslot; hevel met kraantje (of plastic slangetje met wasknijper); vruchtenpers; hydrometer en pH-meter; wijnflessen; kurken.
3 • • • • • • • • •
Yoghurt maken schoon bekerglas; 250 ml (1/4 liter) volle melk; twee eetlepels naturel yoghurt; eetlepel; brander, driepoot en gaasje; thermometer; schone thermoskan; maatbeker; aluminiumfolie.
4 • • • • • • • • • • • • • • •
Zelf kaas maken bekerglas van 1000 ml (1 liter); twee bekerglazen van 500 ml; maatcilinder van 250 of 500 ml; brander, driepoot en gaasje; bak met koud water; garde; 500 ml (halve liter) volle melk; halve citroen; zout, half teentje knoflook, peterselie; theezeefje; knoflookpers; schaar; lepel; mes en toastjes; plastic bakje met deksel (te koop bij een vishandel of snackbar).
Zelf zuurkool maken Keulse pot; ronde grenenhouten plank/deksel; zware steen of zwaar gewicht; sticker; schone doek; drie witte kolen; vier savooiekolen; mes; 120 gram zout; 18 peperkorrels; 18 jeneverbessen.
• • • • • • • • • • •
Extra opdracht 8 Doe de was groot bekerglas; zes witte lapjes katoen waarop een vlek zit van bijvoorbeeld: koffie, balpen-inkt, chocola, gras, smeerolie, mayonaise, babyvoeding, spaghetti, thee, appelsap, cola, enzovoort; watervaste stift; biologisch wasmiddel (met enzymen); maatcilinder; brander; driepoot; roerstaafje; thermometer; tang; spatel; gootsteen met een koudwaterkraan; eventueel een veiligheidsbril.
• • •
Extra opdracht 9 Wanneer gist gist het best? bakkersgist (wel uitzoeken hoeveel je nodig hebt); oplossing van glucose of suiker (wel zelf uitzoeken welke concentratie je nodig hebt); de rest van het lijstje stel je zelf samen.
• •
Startopdracht Er zijn twee mogelijkheden: 1 Om een idee te krijgen van hoe snel bacteriën zich exponentieel vermeerderen en om te oefenen met schatten (hoe klein een bacterie is en hoeveel er in een kolonie kunnen zitten) kunt u starten met een glazen pot vol bonen. • Laat de leerlingen raden hoeveel bonen er in de pot zitten. • Kijk dan hoe je een goede schatting kunt maken: meet hoe groot de pot is en hoe groot een boon is. • Maak dan de link van bonen naar bacteriën: • Hoeveel maal groter is een boon dan een bacterie (een bacterie is gemiddeld 0,001 mm groot). • Kun je één bacterie zien? • Hoe snel vermeerderen bacteriën zich? • Leeg de pot en doe er eerst één boon in (= één bacterie), dan twee (de bacterie is gedeeld), dan vier enzovoort. • De leerlingen zien hoe de pot zich steeds sneller vult, bij elke deling een verdubbeling. • Vanaf hoeveel delingen kun je de bacteriën wel zien?
2 Laat de leerlingen brainstormen over de functies van bacteriën en schimmels. Dat kan bijvoorbeeld zo: verdeel de klas in twee groepen. De ene groep moet straks zoveel mogelijk positieve functies van bacteriën inschrijven en de andere moet dan zoveel mogelijk negatieve aspecten van bacteriën en schimmels noteren. Eerst een rondje individueel (ongeveer één minuut, in stilte), daarna in de groep de gegevens verzamelen en in een lijst zetten (maximaal twee minuten geven). Daarna de lijsten klassikaal bespreken. Aan de slag! Extra opdracht 1 Een slideshow maken Het doel van deze opdracht is dat de leerlingen een overzicht krijgen van de diversiteit van bacteriën en schimmels. En zich hopelijk verwonderen over de schoonheid van het kleine en onzichtbare. Een slideshow is een automatisch lopende diashow, die op internet gezet kan worden. Het is vrij eenvoudig te doen. De hierna aangegeven bronnen zijn nog maar een begin van de mogelijkheden. In plaats van slideshows kunt u ook een (Youtube-)videofilmpje laten maken Werkwijze Elk groepje (tweetal) leerlingen krijgt een verschillend onderwerp en alle slideshows worden na afloop gedeeld/gepresenteerd. Werk met verschillende categorieën: virussen, schimmels, ziekteverwekkende bacteriën, bacteriën in je lichaam (gebit, darmen, huid) enzovoort. U kunt desnoods zelfs bronnen geven waar de leerlingen plaatjes vandaan kunnen halen. Stel van tevoren eisen op waaraan de slideshow moet voldoen: Hoeveel dia’s? Welke informatie moet erbij? Alleen de namen, of nog meer? Bronnen voor slideshowmakers (er zijn er veel meer): http://www.computeridee.nl/downloads.jsp?rubriek=1620616&id=1878236 flash slidehowmaker http://www.codeplex.com/SlideShow http://www.slide.com/ Bronnen voor plaatjes: http://www.bacteriamuseum.org/niches/features/morphology.shtml http://www.denniskunkel.com/index.php?cPath=3 bacteriën http://www.mycology.adelaide.edu.au/gallery/photos/ fotogallery schimmels (medisch) http://www.denniskunkel.com/index.php?cPath=5 idem http://www.denniskunkel.com/index.php?cPath=13 virussen Opdracht 4 Er komen er steeds meer Op de methodesite is een applet te zien over de vermeerdering van bacteriën. U kunt bij deze opdracht ook de startopdracht (zie het begin van deze docentenhandleiding) gebruiken, of ernaar terugverwijzen. Opdracht 5 Bacteriën kweken en bekijken Misschien vindt u het handig om meteen een koppeling te maken met opdracht 20: Wat doodt de bacteriën het beste? U zou de proeven tegelijkertijd in kunnen zetten. Een aardige applet over het werken met bacteriën en het isoleren van een reincultuur: http://www.sumanasinc.com/webcontent/animations/content/streakplate.html
Opdracht 7 Een schimmeltuintje opkweken NB In verband met de ontwikkeling van schimmelsporen is het wel handig om van tevoren te informeren of er leerlingen zijn die hier allergisch voor zijn. Probeer de verspreiding van de sporen zoveel mogelijk te voorkomen door de schimmels in afgesloten bakjes te laten ontwikkelen. En voer ze op tijd af. Extra opdracht 2 Werken met of tegen micro-organismen Voorbeelden van nuttige internetlinks zijn: • Schoonheidsspecialist: http://www.leren.nl/rubriek/loopbaan/beroepen/schoonheidsspecialiste/ vaak gecombineerd met pedicure en/of manicure • Tandartsassistente http://www.leren.nl/artikelen/2004/tandartsassistente.html • Biologische laboratoriumtechniek http://www.studiekeuze.nl/Study.aspx?studyid=20176 • Microbiologisch analist/laborant: – http://www.werksite.nl/branche/beroepskeuze/9/werkervaringen/149 – http://www.leijgraaf.nl/ROC/goto.aspx?tabid=915 – http://www.roc.nl/default.php?fr=details&id=3965&showvideo=1#video • Operatieassistent: – http://www.werken-op-de-ok.nl/opleiding%20chirurgie.htm – http://www.assistentensite.nl/?nav=operatie Opdracht 9 Bacteriën en schimmels in de kringloop Tip: Misschien zijn er leerlingen die thuis een aquarium hebben of is er op school iemand die een aquarium verzorgt. U zou dan kunnen vragen of die persoon iets over het biologisch evenwicht in het aquarium (en dan met name toegespitst op de rol van bacteriën daarin) kan vertellen en demonstreren. Opdracht 10 Rioolwaterzuivering Deze opdracht gaat iets minder ver dan extra opdracht 3. In deze opdracht komen alleen mechanische en biologische zuivering aan de orde, terwijl in extra opdracht 3 ook allerlei desinfecterende maatregelen aan de orde komen. De keuze is aan u. Extra opdracht 3 De waterfabriek in Dierenpark Emmen Deze opdracht gaat iets verder dan opdracht 10. In deze opdracht komen naast de mechanische en biologische zuivering ook allerlei desinfecterende maatregelen aan de orde. De keuze is aan u…. Opdracht 11 Welke stoffen zijn afbreekbaar? U kunt deze proef ook door de leerlingen zelf laten uitvoeren. Zet dan wel alles ruim van tevoren in, want de afbraak kost wel tijd…. En u kunt natuurlijk ook de resultaten op de methodesite bekijken. Extra opdracht 4 Compost maken U kunt de leerlingen natuurlijk ook zelf compost laten maken, maar ook hier weer geldt: het zelf doen kost veel tijd. Stel van tevoren eisen op ten aanzien van de poster of de videoclip: • Hoeveel stappen? • Hoeveel tekst? • Hoe lang moet de clip zijn? • Hoe wordt de poster/clip beoordeeld? Tip: Laat de leerling eventueel een bezoek aan een composteringsbedrijf (bijvoorbeeld de VAM) of laat ze de filmpjes van schooltv (vanaf groep 7 basisschool, maar toch leuk) bekijken.
Bronnen voor leerlingen: http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20021104_compost03 http://www.zelfcompostmaken.blogspot.com http://www.encyclopedoe.nl/index.php?onderwerp_id=374&alfabet_letter=C Bronnen voor uzelf (Engelstalig!): http://www.gardenorganic.org.uk/schools_organic_network/tz_comp.htm http://www.gardenorganic.org.uk/organicgardening/compost_pf.php http://www.bbc.co.uk/gardening/gardening_with_children/homegrownprojects_compost.shtml Opdracht 13 Hoe worden ziekteverwekkers verspreid? Deze opdracht kan ook (interactiever) op www.biologieinteractief.nl worden gedaan. Opdracht 16 Hoe houd je gehakt goed? U kunt deze proef eventueel door de leerlingen zelf laten uitvoeren, en daarvan een proefverslag laten maken. Extra opdracht 5 Postbus 51 spotje Tip: Laat de leerlingen niet te lang zelf informatie bij elkaar zoeken. Ze kunnen het bronnenboek gebruiken of bijvoorbeeld de site van het voedingscentrum: www.voedingscentrum.nl. Het is belangrijk van tevoren aan te geven welke eisen u stelt aan dit spotje: • Wat is de doelgroep? (Bijvoorbeeld dezelfde leeftijdsgroep als de leerlingen.) • Hoe lang moet het duren? (Maximaal twee minuten.) • Hoeveel tips moeten er in zitten? (Niet teveel: beter één aansprekende tip dan veel tips achter elkaar; bovendien kunt u dan eventueel verschillende groepjes verschillende tips laten uitwerken.) • In welke vorm wordt de opdracht uitgevoerd? (Denk aan video-opname, animatie of gewoon uitspelen als toneelstukje in de klas.) • Wordt de opdracht beoordeeld, en zo ja, volgens welke criteria? (Denk aan correctheid van de tip, duidelijkheid, aansprekend voor de doelgroep.) Extra opdracht 6 Zet je virus op de computer! Het is bij deze opdracht de bedoeling dat verschillende groepjes leerlingen met elkaar een kleine medische encyclopedie in elkaar zetten. Verdeel verschillende besmettelijke ziekten (bijvoorbeeld die uit opdracht 19, eventueel aangevuld met cholera en met de kinderziekten waartegen de leerlingen zijn gevaccineerd) over de groepen. Mogelijke informatiebronnen zijn medische encyclopedieën en het internet. Laat voor iedere ziekte kijken naar de volgende aspecten: • Wat is de veroorzaker? • Hoe word je besmet? • Preventie (Hoe voorkom je dat je wordt besmet?) • Wat zijn de symptomen? • Behandeling (Hoe zorg jij – of de dokter – dat je beter wordt?) Elk groepje plaatst de gevonden informatie op een eigen pagina op de wiki, die u zelf eerst hebt aangemaakt. Een wiki is een website waarop bezoekers zelf op een eenvoudige manier informatie kunnen toevoegen of aanpassen. Daarvoor is geen toestemming of toegangscode nodig (bij sommige wiki’s moet je je wel eerst registreren). De bekendste wiki is de Wikipedia. Verdere informatie over wiki’s en het werken daarmee vindt u op de volgende site: http://www.leren.nl/artikelen/2004/wiki.html. Op die site vindt u ook links naar diverse wiki’s.
Geef de leerlingen van tevoren duidelijke info over de omvang van de gevraagde informatie (hoeveel pagina’s/woorden) en over de eventuele beoordelingscriteria (bijvoorbeeld de samenwerking: heeft ieder groepslid evenveel bijgedragen, is de info correct, is het op een aansprekende wijze gedaan, heeft iedereen zich aan de afspraken – Was het op tijd? – gehouden, enzovoort). Opdracht 20 De ziekenhuisbacterie Een handige bron bij deze opdracht is: http://www.allesovermrsa.nl/. Opdracht 21 Wat doodt de bacteriën het beste? De beschrijving in het werkboek geldt wanneer u de leerlingen de proef zelf wilt laten uitvoeren. U kunt er ook voor kiezen om het als een demonstratieproef uit te voeren of om de proef op www.biologieinteractief.nl laten doen. Daar moet de leerling alle stappen zelf virtueel uitvoeren en daarna de resultaten van de proef bekijken. Voorbereidingen van de proef (voor uitvoering in de klas) Laat drie dagen van tevoren wat bonen of erwten in water weken. Dit water kan vervolgens gebruikt worden om de voedingsbodems te infecteren. Ook moeten er voldoende steriele voedingsbodems met agar worden klaargemaakt. Het is ook mogelijk het petrischaaltje met de voedingsbodem een lesuur lang open te laten staan en zo bacteriën uit de lucht op te vangen. Vervolgens kunt u de in ontsmettingsmiddel gedrenkte papiertjes aan laten brengen, zoals in het werkboek beschreven. Na twee dagen in een broedstoof bij 35 °C is er resultaat zichtbaar. Maar ook zonder broedstoof is de proef uit te voeren (al duurt het dan waarschijnlijk wel langer voordat er resultaat zichtbaar is). Als ontsmettende middelen kunt u denken aan: • chloor; • alcohol; • sanisept; • betadine; • sterilon; • antibioticum; • dettol. Opdracht 22 Hygiëne in de operatiekamer Tip: Misschien vinden de leerlingen het aardig om een concreet operatieprotocol (met betrekking tot hygiëne) van een naburig ziekenhuis te bekijken/bespreken. Enkele opvallende recente zaken uit zo’n protocol: De te opereren lichaamsdelen worden tegenwoordig vaak niet meer geschoren. De reden hiervoor is dat achterblijvende kleine haartjes meer infecties opleveren dan ongeschoren huid. Wonden worden tegenwoordig na de operatie dagelijks gespoeld (met de douchekop of met een fysiologische zoutoplossing) en bedekt met schone steriele gazen. Drains en hechtingen worden dagelijks geïnspecteerd en in overleg met de arts verwijderd. Enkele aardige internetsites met toepasselijke filmpjes en info zijn: • https://edit.rtl.nl/programma/chirurgenwerk/video. Dit is een link naar een aflevering van Chirurgenwerk (seizoen 2006 aflevering 7; duur: 25 minuten) met onder meer een operatie van kniebanden. Er zit ook een stuk in over cosmetische chirurgie van rimpels! De stukjes over de kniebandoperatie vindt u van 15.56 tot 18.53 minuten en van 22.02 tot 24.58 minuten (na de operatie/fysio)
Opdracht 27 Biotechproducten Organisatie Let erop dat alle groepsleden een eigen taak hebben en toch aan een gezamenlijk eindproduct werken. Geef van tevoren aan wanneer de presentaties moeten plaatsvinden en bespreek de presentaties na afloop. U kunt zelf bepalen of u die wilt beoordelen voor een cijfer. Het kan handig zijn om de gistoplossingen van tevoren zelf te maken (de oplossing moet ongeveer drie kwartier van tevoren klaargemaakt worden. U kunt natuurlijk volstaan met één groot bekerglas gistoplossing voor enkele proefjes tegelijk. U kunt zelf bepalen hoeveel tijd u kwijt wilt zijn aan deze proefjes. Sommige proefjes zijn meer geschikt als demonstratieproef en andere kunnen gemakkelijk klassikaal gedaan worden. Sommige proefjes duren een aantal weken. Houd hier goed rekening mee tijdens de planning. Één mogelijkheid is om er een circuit van te maken, zodat de leerlingen niet tegelijkertijd met hetzelfde proefje bezig zijn, maar wel alles zelf moeten doen. U kunt de proefjes ook over de leerlingen verdelen en alles na afloop klassikaal bespreken. U kunt de leerlingen zelf recepten of proefbeschrijvingen laten opzoeken, maar het werkt het snelste als u ze deze recepten of proefbeschrijvingen direct geeft. U zult ze dan wel van tevoren moeten vermenigvuldigen in de juiste aantallen! Achter in deze docentenhandleiding vindt u de opdrachtenbladen voor de verschillende proefjes en recepten. U kunt ze uitdraaien en vermenigvuldigen als leerlingenmateriaal. U kunt natuurlijk ook eigen bronnen en recepten gebruiken. Hierna volgen enkele sites die u als bronnen aan de leerlingen kunt geven. Er zijn er nog wel meer te vinden. Als u tijdens de les geen beschikking hebt over internet, kunt u deze bronnen van tevoren uitprinten en tijdens de les uitdelen. Houd er rekening mee dat de leerlingen veel meer tijd kwijt zullen zijn met zoeken wanneer u ze geen bronnen aanlevert. Voorbeelden van geschikte bronnen: http://www.brood.net/default.asp?pid=geschiedenis http://www.schoolmelk.be/alg-info/info-yoghurt.htm http://www.campina.nl/default.asp?selected=camnl.zuivelweet.yoghurtmak&l=nl http://www.potjebier.nl/bier_geschiedenis.asp http://www.brouw-bier.nl/theorie/geschied.htm http://www.brouw-bier.nl/theorie/geschiedgist.htm http://www.sober.nl/general/gsober.html http://nl.wikipedia.org/wiki/Bier http://nl.wikipedia.org/wiki/Kaas http://www.zuivelonline.nl/?PageID=98 http://www.food-info.net/nl/national/ww-kaas.htm Extra mogelijkheid 1 U kunt natuurlijk ook iets met de recepten laten doen uit de receptenklapper. Laat bijvoorbeeld iedere leerling voor de afsluitende les een gerecht uit de klapper bereiden en serveren!
Extra mogelijkheid 2 Als extra mogelijkheid kunt u ook werken met tofu en tempeh. Deze vegetarische producten kun je kant en klaar kopen maar je kunt ze ook zelf maken. Op deze website staat hoe: http://www.soya.be/nl. Voordat de leerlingen met tofu en tempeh aan de slag gaan, kunnen ze eerst op internet een filmpje over tofu bekijken van het Klokhuis: Uitzenddatum: 21-11-2004 http://www.hetklokhuis.nl/klokhuisstreams/category.cfm?item=2D75B457-D601-40DB66ECF1765D75FD42. Zoeken op tofu. Recepten met tofu en tempeh kun je hier vinden: http://www.lekkerplantaardig.net/tofu.htm http://www.lekkerplantaardig.net/tempeh.htm http://www.sofine.nl/nl/ http://kokkieblanda.nl/ http://www.soya.be/nl/ Voorbeeld van een strip (opdracht zuurkool maken)
Extra opdracht 8 Wanneer gist gist het best? U kunt eventueel een compleet proefverslag van deze proef laten maken.
Extra opdracht 9 Podcast je bio-tech excursie Bij deze opdracht gaan de leerlingen individueel of in groepjes op excursie naar een bedrijf waar biotechnologie wordt toegepast. Dat kan zoiets kleins zijn als een zelfkazende boerderij of een bakkerij, maar ook iets groters zoals een bierbrouwerij. De podcast kan op verschillende manieren worden ingezet: als verslag achteraf, maar u kunt er ook voor kiezen om de podcast te laten gebruiken als een soort audiogids voor leerlingen die later dezelfde excursie gaan doen, of als een soort virtuele excursie. Een ‘podcast’ is een geluidsbestand dat je naar mensen verstuurt die zich bij jou hebben aangemeld. Informatie over podcasts kunt u vinden op de Kennisrotonde van Kennisnet: http://www.kenniswiki.nl/wiki/Podcast. Daar vindt u in een stappenplan wat er allemaal komt kijken bij het maken van een podcast. Op http://havovwo.kennisnet.nl/opdrachtvormen/podcast vindt u informatie voor de leerling. Kijk eventueel ook op de volgende site: http://www.tumult.nl/users/lesbrieven/digitaal/TalentenXL/11_maak_een_wiki_of_podcast.html. In • • •
de podcast kunnen de leerlingen bijvoorbeeld de volgende onderdelen opnemen: wat er gebeurt; een kort interview; eigen indrukken en meningen.
Zorg van tevoren voor duidelijke afspraken over de eisen waaraan de podcast moet voldoen en welke criteria u aanhoudt bij een eventuele beoordeling. Mogelijke eisen • Hoe lang moet de podcast duren? (Bijvoorbeeld vijf minuten.) • Wat moet er in zitten? (Bijvoorbeeld welke elementen zoals beschrijving, interview, meningen, muziekjes, sketches.) • Moet er een bepaalde opbouw of volgorde in zitten? • Wat is het doel van de podcast (Bijvoorbeeld verslag/beschrijving of voorbereiding/begeleiding bij nieuwe excursie.) Mogelijke criteria voor beoordeling • creativiteit; • naamsbekendheid; • normativiteit; • diepgang; • duidelijkheid; • opbouw. Opdracht 30 Meningen over gentech Organisatie: Verdeel de klas in groepjes van vier leerlingen. Benodigdheden • A4-papier voor elke leerling; • groot stuk wit papier (flap-overs) voor elke groep; • stiften; • de volgende stellingen (u kunt natuurlijk ook andere bedenken): – Gentech is goed, want nu hoeft er tenminste geen tekort meer aan bepaalde medicijnen (bijvoorbeeld insuline) of producten te zijn. – Gentech is goed, want het is een goed alternatief voor het gebruik van dieren.
– Gentech is goed, want doordat er meer controle mogelijk is, is het ook veiliger voor de consument. – Gentech is niet goed, want je mag de erfelijkheid van organismen niet veranderen: je mag niet voor God spelen. – Gentech is niet goed, want hierdoor kunnen nieuwe ziekteverwekkende organismen ontstaan waar de mens geen verweer tegen heeft. Het is onveilig. – Gentech is niet goed, want als genetisch veranderde organismen ontsnappen kunnen ze het evenwicht in de natuur aantasten (door soorten te laten verdwijnen of te veranderen). – Gentech is niet goed, want bepaalde bedrijven krijgen door patenten en monopolies te veel macht.
Werkblad 1 Pizza(deeg) maken Wat wil je weten? Waarom moet er gist in brood- en pizzadeeg? Wat heb je nodig? • grote kom; • 150 gr tarwebloem; • 1 eetlepel olijfolie; • 8 cl lauw water; • een halve theelepel zout; • ± 12 gr bakkersgist; • schone, droge theedoek. Eventueel verder nog: • deegroller; • bakplaat; • olie of boter om de bakplaat in te vetten; • pizzasaus; • kaas; • andere dingen die je lekker vindt op een pizza; • oven. Wat ga je doen? 1 Neem een grote kom. 2 Schep de bloem in de kom, zodat er een piramidevorm ontstaat en maak in het midden een kuiltje. 3 Doe de gist in het kuiltje en giet er enkele druppels water bij om het gistproces op gang te brengen. 4 Strooi het zout eromheen. 5 Als de gist dunner wordt, bedek dan de bloem met gist door de bloem van de buitenkant naar de binnenkant te duwen. 6 Laat het meel ongeveer twintig minuten rusten. Het oppervlak van het meel moet gaan borrelen door de activiteit van het gist. 7 Maak het kuiltje dieper met een hand en voeg lauw water toe. 8 Beetje bij beetje water toevoegen en dat met de andere hand mengen met het meel, zodat er een deegbal ontstaat. 9 Leg het deeg op een met bloem bestoven werkblad en kneed het tot een soepel en samenhangend deeg. 10 Doe het deeg terug in de kom. 11 Bedek het met een droge theedoek en laat het 30-45 minuten rusten in een tochtvrije ruimte, tot het deeg in volume verdubbeld is. Vragen a Wat is dus de functie van de gist in het deeg? ____________________________________________________________________________ ____________________________________________________________________________ b Hoe zorgt de gist daarvoor? ____________________________________________________________________________ c
Wat ruik je? ____________________________________________________________________________
d Als je wilt weten wat het effect van gist is, kun je alle voorgaande stappen herhalen, maar dan zonder gist. Wat is het verschil? ____________________________________________________________________________ En als je door wilt gaan om een echte pizza te bakken: • Bestuif het werkblad met bloem en rol het deeg uit met een deegroller. De randen kunnen plat blijven, ze zwellen op tijdens het bakken in de oven. • Vet de bakplaat in met olie of boter. • Leg de pizzabodem op een ingevette bakplaat. • Beleg de pizza met de ingrediënten die je erop wilt hebben. • Verwarm de oven voor op 240 °C (of 220 °C bij een heteluchtoven). • Zet je pizza nu in de oven. Na dertien tot vijftien minuten is hij klaar. Eet smakelijk!
Werkblad 2 Wijn maken Het sap van druiven is maar kort houdbaar. Het bederft. Maar als je er wijn van maakt, kun je het (als je de fles tenminste dicht laat) lange tijd bewaren. Om wijn te maken, moet je eerst de druiven persen. Het vers geperste, maar nog niet vergiste sap van druiven of andere vruchten heet ‘most’. Als het sap geperst is, wordt het vermengd met een suikeroplossing, die ook de speciaal aangepaste gist bevat. De speciale wijngist zorgt ervoor dat de suiker in de druiven wordt omgezet in alcohol en koolstofdioxide. Dit proces heet fermentatie. Bovendien krijgen andere, schadelijke microorganismen door de alcohol geen kans. De wijn blijft op deze manier heel lang goed. De alcohol in sterke drank komt uit de alcoholindustrie. Hier wordt door gistcellen pure ethanol gemaakt van suikers uit suikerbieten, suikerriet of graan. Deze ethanol is niet meteen drinkbaar. Het moet eerst worden afgedistilleerd. Of het wordt verwerkt in spiritus, schoonmaakmiddelen en cosmetische producten. Wat wil je weten? Welk organisme gebruik je om wijn te maken? En waarvoor is het nodig om bij het maken van wijn een waterslot te gebruiken? Wat heb je nodig? • twee (of meer) grote flessen van vijf liter of meer; • flessenborstel; • stop; • waterslot; • hevel met kraantje (of plastic slangetje met wasknijper); • vruchtenpers; • hydrometer en pH-meter; • wijnflessen; • kurken. Vergeet niet dat al het materiaal erg schoon moet zijn. Een achtergebleven bacterie zou je wijn kunnen bederven. Om te ontsmetten, wordt veel gebruik gemaakt van een sulfietoplossing. Maar beter is om heet (zo goed als kokend) water te gebruiken of een andere oplossing die bestaat uit een mengsel van sulfiet en citroenzuur. Wat ga je doen? De eenvoudigste manier om wijn te maken, is van vruchtensap, bijvoorbeeld appelsap. Je hoeft dan niet de vruchten te persen en je kunt gelijk met het gistingsproces beginnen. Maar veel lekkerder en leuker is het om echte vruchten te gebruiken. Behalve witte en rode druiven kun je veel andere vruchten gebruiken. Ook van bladeren, bloemen of berkenboomsap kun je wijn maken. •
Wat de gist betreft: gewone bakkersgist zou je sap zonder problemen in wijn doen veranderen (met tot zo’n 8 of 12% alcohol). Er blijft dan echter wel een gistsmaak in de wijn achter. Je kunt dus beter een speciale wijngist gebruiken.
•
Persen is de meest gebruikte en beste methode om sap van vruchten te krijgen als je wijn wilt maken. Veel fruit leent zich goed voor het persen. Groter fruit snij je eerst in stukken. Vergeet niet de grote pitten te verwijderen. Hard fruit (zoals appels) zul je in erg kleine stukjes moeten snijden om goed te kunnen persen. Eigenlijk zou je het fruit dan moeten vermalen en zelfs na het vermalen heb je nog een vrij goede pers nodig.
Een goede oplossing voor hard fruit is om het fruit in te vriezen. Enkele uren in de diepvries is niet genoeg, het fruit moet tot in de diepste kern bevroren zijn. Eenmaal terug ontdooid zal het fruit zacht zijn en hoef je het nog maar in enkele stukjes te snijden om te persen. Een grote opbrengst is zo gegarandeerd. •
Alle benodigdheden zijn te verkrijgen in winkels die gespecialiseerd zijn in thuisbrouwerij.
•
Het maken van een giststarter is niet noodzakelijk, maar voor een snelle en goede gisting wel wenselijk. Als je geen giststarter wilt maken, kun je gewoon de gist rechtstreeks toevoegen aan de most. Het zal dan wel één of twee dagen langer duren voor de gisting begint.
•
Informatie over hoe je een giststarter kunt maken en recepten vind je op: http://www.bibere.com/Wijn_maken_58/ http://www.terroir-france.com/wijn/maken.htm http://www.wijnmaken.nl/ http://www.wijnbouw.nl/wijn_maken.htm http://www.euronet.nl/~goorboyl/wijnmaken.html
Vragen a Welk organisme gebruik je om wijn te maken? ____________________________________________________________________________ b Zet de volgende woorden in de juiste volgorde: druivensap, wijn, most. ____________________________________________________________________________ c
Hoe noemen we het proces waarbij wijn wordt gemaakt ook wel? ____________________________________________________________________________
d En waarvoor is het nodig om bij het maken van wijn een waterslot te gebruiken? ____________________________________________________________________________
Werkblad 3 Yoghurt maken Yoghurt wordt van melk gemaakt. Er worden twee soorten bacteriën aan toegevoegd: de ene soort zet de eiwit in melk om in een andere stof. De andere soort maakt mierenzuur. Hierdoor krijgt de yoghurt een frisse smaak. Beide bacteriesoorten zorgen ervoor dat de yoghurt dikker wordt. Yoghurt blijft, net als kaas, langer goed dan melk. Toch wordt het in de koelkast zuur. Dat komt omdat de enzymen van de bacteriën blijven doorwerken. Momenteel wordt er gewerkt om het DNA van de bacteriën te veranderen. Hierdoor kunnen ze niet meer tegen kou en blijft de yoghurt in de koeling langer lekker. Wat heb je nodig? • schoon bekerglas; • 250 ml (1/4 liter) volle melk; • twee eetlepels naturel yoghurt; • eetlepel; • brander, driepoot en gaasje; • thermometer; • schone thermoskan; • maatbeker; • aluminiumfolie. Wat ga je doen? • Giet de melk in het bekerglas. • Verwarm de melk tot 40 °C. • Voeg twee lepels yoghurt toe. • Roer alles goed door elkaar met de lepel. • Giet het mengsel in de thermoskan. • Draai het deksel van de thermoskan goed dicht. Laat de kan ongeveer 12 uur staan. De melk verandert nu in yoghurt. • Giet de yoghurt in een maatbeker en laat hem afkoelen. Dek de beker daarna af met aluminiumfolie. • Zet de maatbeker met yoghurt in de koelkast. Hierdoor dikt de yoghurt wat in. • Serveer de yoghurt met een schepje jam of compote erop. Eet smakelijk! Wat heb je van deze proef geleerd? a Waarom moest je een beetje naturel yoghurt aan de melk toevoegen? ____________________________________________________________________________ b Waarom moest je het deksel van de thermoskan goed dichtdraaien? (Noem twee redenen.) 1 __________________________________________________________________________ 2 __________________________________________________________________________ c
Welke grondstof wordt voor het maken van yoghurt gebruikt? ____________________________________________________________________________
d De melkzuurbacteriën in de melk zorgen ervoor dat de melk zuur wordt. Deze bacteriën leven van de melksuiker (lactose). Je ziet hier een schema van het omzettingsproces in melk. Schrijf de volgende woorden in de goede volgorde: melkzuur, melksuiker. _________________________ → _________________________ e Het maken van yoghurt gebeurt in een aantal stappen. Hierna worden er enkele genoemd. Wat is de goede volgorde, denk je? 1 De gepasteuriseerde melk wordt afgekoeld tot 44 °C. 2 De yoghurt wordt verpakt en afgekoeld tot 4 °C. De bacteriën zijn dan minder actief. 3 De gepasteuriseerde melk wordt vier uur op een temperatuur van 44 °C gehouden. De melkzuurbacteriën maken de melk dik en zurig. 4 De melk wordt verhit tot 72 °C. 5 Aan de gepasteuriseerde melk worden speciale yoghurtbacteriën toegevoegd. ____________________________________________________________________________ Om te weten wat er gebeurt als er geen bacteriën in de yoghurt zitten, kun je dezelfde proef doen, maar dan zonder yoghurtferment of met gekookte yoghurt in plaats van verse yoghurt. Wat is het verschil? Noteer je waarnemingen. Variant B Zelf yoghurt maken kan ook met een soort plantje dat eruit ziet als een bloemkoolroosje. Deze yoghurt of beter gezegd kefir smaakt ongeveer hetzelfde als gewone yoghurt. Giet een hele of halve liter melk op het kefir plantje en een dag later is het kefir. Als je er weer melk bij giet, krijg je ook weer nieuwe kefir en zo kan het weken lang doorgaan. Voor de prijs van gewone melk heb je dan een supergezonde ‘yoghurt’. Zie ook op de volgende websites: http://www.gezondheidskruiden.nl.e-dot.nl/Kefir/index.php http://www.kefir.nl
Werkblad 4 Zelf kaas maken De grondstof voor kaas is melk. De melkzuurbacteriën in de melk geven de melk een zurige smaak. Daarna wordt de melk dik en stevig gemaakt door er een enzym uit de maag van kalveren aan toe te voegen. Het enzym wordt stremsel genoemd. De halfzachte substantie wordt daarna uitgeperst. Zo ontstaat er wrongel. Het uitgeperste vocht noemen we melkwei. Aan de wrongel wordt zout toegevoegd. Daarna wordt het in ronde vormen gegoten en onder druk gehouden. Na een tijdje heb je een zachte kaas. Door de kaas langer te laten liggen, wordt ze harder en zouter. Vandaar dat er jonge kaas, jong belegen, belegen en oude kaas te koop is! Wat heb je nodig? • bekerglas van 1000 ml (1 liter); • twee bekerglazen van 500 ml; • maatcilinder van 250 of 500 ml; • brander, driepoot en gaasje; • bak met koud water; • garde; • 500 ml (halve liter) volle melk; • halve citroen; • zout, half teentje knoflook, peterselie; • theezeefje; • knoflookpers; • schaar; • lepel; • mes en toastjes; • plastic bakje met deksel (te koop bij een vishandel of snackbar). Wat ga je doen? • Doe 500 ml volle melk in het grote bekerglas. • Knijp de halve citroen uit boven het bekerglas met melk. • Verwarm de melk langzaam. (Niet laten koken!) Blijf goed roeren met de garde, totdat je duidelijke vlokken ziet ontstaan. De ‘wrongel’ zakt naar de bodem. De heldere vloeistof die je erboven ziet, noemen we de ‘wei’. • Schenk de wei via het theezeefje in het bekerglas van 500 ml. • Roer de wrongel in het theezeefje met het mes. Hierdoor loopt er nog meer vocht uit. • Doe steeds de achtergebleven wrongel in het andere bekerglas van 500 ml. • Gooi de wei niet weg! • Zet het bekerglas met de wrongel in de bak met koud water (gebruik eventueel ijsblokjes). • Prak de wrongel met de vork door elkaar. Hierdoor gaat het afkoelen sneller. • Als de kaas te droog wordt, moet je wat wei toevoegen. • Breng de kaas op smaak met een beetje zout, geperste knoflook en wat geknipte peterselieblaadjes. • Roer alles met de vork goed door elkaar. • Besmeer wat toastjes met deze kaas. Eet smakelijk! • •
Maak alle materialen die je gebruikt hebt, goed schoon. Ruim alle spullen weer netjes op.
Je kunt de kaas ook mee naar huis nemen: • Schep met de lepel wat kaas in een plastic bakje.
Vragen a Wat voor een soort gisting speelt een rol bij het maken van kaas? Melkzure gisting / alcoholische gisting. b Waarom moest bij het bereiden van de kaas citroensap aan de melk worden toegevoegd? Het zuur in het citroensap werkt net als _____________. Het zuur zorgt ervoor dat de melk _____________. Het stremsel uit de magen van pas geslachte kalveren is moeilijk te krijgen. Dankzij de biotech is het gelukt om een stukje DNA uit de maagklieren van een kalf in een gistsoort te brengen. De gistsoort wordt gebruikt voor het maken van stremsel. Zo is er nooit een tekort aan het enzym en wordt de productie van kaas niet al te duur. c Leg uit hoe dit met moderne biotechnologie te maken heeft. ____________________________________________________________________________
Werkblad 5 Zelf zuurkool maken Hou je van zuurkool? Het wordt gemaakt van witte kool. Eerst wordt de kool fijn gesneden. Er wordt ook wat zout bij gedaan. Daarna gaat de kool in een metalen of stenen bak en wordt onder druk, afgesloten van de lucht, bewaard. De bacteriën die op de bladeren leven, geven aan de zuurkool de aparte smaak. Later worden ook andere melkzuurbacteriën actief. Zij zorgen ervoor dat de kool zurig wordt. Door de druk verdwijnt het celvocht uit de fijngesneden kool. a Welk soort bacteriën zorgt ervoor dat de kool een zure smaak krijgt? ____________________________________________________________________________ b Leven deze bacteriën in een omgeving met of zonder zuurstof? Met / zonder zuurstof. c Is ‘zuurkool maken’ een voorbeeld van klassieke biotechnologie of van moderne biotechnologie? Leg je antwoord uit. Van klassieke / moderne biotechnologie, omdat _____________________________________ ____________________________________________________________________________ In het recept hierna staat hoe je zelf zuurkool kunt maken. Wat heb je nodig? • Keulse pot; • ronde grenenhouten plank/deksel; • zware steen of zwaar gewicht; • sticker; • schone doek; • drie witte kolen; • vier savooiekolen; • mes; • 120 gram zout; • 18 peperkorrels; • 18 jeneverbessen; Wat ga je doen? • Maak een Keulse pot schoon met kokend heet sodawater. Spoel de pot na met kokend heet water en dek hem af met een schone doek. • Neem drie witte kolen en vier savooiekolen. • Haal de buitenste bladeren van de kolen af. Snij de kolen in lange snippers (niet wassen!) • Bestrooi de gesneden kool met 120 gram zout. Kneed de kool totdat er pekel gevormd is. • Doe 18 peperkorrels en 18 jeneverbessen door de kool. • Schep de kool in de pot en druk alles stevig aan. Leg er een schone, witte doek op. Plaats daarop een grenenhouten, afsluitende ronde plank. Doe een zware, schone steen op de plank. • Plak op de pot een sticker met de datum waarop de kool is ingemaakt. Zet de zuurkool weg op een koele plaats. d Neem na drie weken een beetje van het zuurkoolnat en bekijk dat door de microscoop. Wat zie je? Noteer je waarnemingen of teken wat je ziet. ____________________________________________________________________________ ____________________________________________________________________________
Na zes weken is de zuurkool goed. e Probeer het maken van zuurkool in hooguit zes tekeningen uit te beelden. Schrijf onder elke tekening een korte tekst. Noem ook de namen van de materialen die je getekend hebt. Je mag ook foto’s maken. Maar dan moet je het recept zelf uitvoeren.
Op de volgende websites staan ook recepten om zelf zuurkool te maken: http://www.geocities.com/degroenteboer/recepten/zuurkool/04.html http://www.wijnmaken.nl/zuurkool.html
Planten en dieren en hun samenhang: de eigen omgeving verkend
Leerstijlen In het volgende schema vindt u bij elke leerstijl de opdrachten die daar het meeste bij passen. Bezinner
Kijkt hoe anderen een probleem aanpakken en denkt eerst na voordat hij iets doet. Hij ziet veel oplossingen, omdat hij een probleem vanuit veel standpunten kan bekijken. Daardoor neemt hij beslissingen soms traag.
Waarnemen en overdenken (‘watching’) • Maak vooraf een plan. • Neem de tijd voor lastige beslissingen. • Neem de tijd om je ervaringen te overdenken. Denker
Is goed in logisch denken en redeneren. Hij probeert algemene regels te ontdekken en leert het liefst uit boeken. Het is belangrijker dat ideeën logisch zijn, dan dat ze praktisch uitvoerbaar zijn. Analyseren en abstract denken (‘thinking’) • Zoek goed gestructureerde leermiddelen. • Zoek verbanden met kennis die je al hebt. • Zoek intellectuele uitdagingen. • Bestudeer theoretische concepten, modellen en systemen.
Beslisser
Plant een taak en voert die uit. Hij is niet zo geïnteresseerd in theorieën. Hij doet het goed in conventionele intelligentietesten. Houdt zich liever bezig met technische problemen dan met mensen.
Concreet ervaren (‘sensing/feeling’) • Zoek naar verbanden tussen de leerstof en je werk. • Richt je op praktische zaken. • Zoek iemand die je iets kan demonstreren. Doener
Houdt van experimenteren en lost problemen op door iets uit te proberen. Hij past zich goed aan aan nieuwe situaties. Soms kan een doener drammerig overkomen in zijn dadendrang.
Actief experimenteren (‘doing’) • Ga een directe ervaring opdoen. • Los een probleem op. • Spring in het diepe met een uitdagende taak.
Startopdracht Opdracht 1 Levenskenmerken Doel Organismen vertonen levenskenmerken. Wat zijn deze? Wat maakt iets levend? Materiaal • papiertjes voor leerlingen; • foto van Aibo. Print een foto van Aibo (Sony-hond) van internet (Google afbeeldingen) of laat de afbeelding zien op een projectiescherm. Vraag de leerlingen op te schrijven of deze hond leeft of niet. Laat vervolgens de leerlingen noteren waarom de hond wel of niet leeft. Eerst bespreken de leerlingen hun antwoorden in tweetallen. Vervolgens bespreekt u ze met de klas. Noteer alle levenskenmerken op het bord.
Opdracht 2 Verbanden tussen organismen Doel Organismen zijn afhankelijk van elkaar en van niet-levende elementen. Welke verbanden zijn te leggen en waarom? Materiaal • Kaartjes, gekopieerd (één set per tweetal).
De leerlingen leggen in tweetallen een bepaalde volgorde neer, zodat een lopend verhaal ontstaat. Duidelijk moet worden dat er een relatie bestaat tussen de organismen en stoffen. Verschillende verhalen zijn mogelijk. Laat na afloop de tweetallen hun verhaal doen in grotere groepen of klassikaal. Aan de slag! Opdracht 2 Hoe herken ik een walvis? Laat leerlingen in tweetallen werken. Eventueel alleen, maar gebruik dan minder kaarten. Materiaal • stevige papieren kaartjes, op maat gesneden; • computer met internetaansluiting; • Gekopieerde kaartjes met 1 bruinvis, 2 witsnuitdolfijn, 3 griend, 4 gewone dolfijn, 5 witflankdolfijn, 6 butskop.
Opdracht 3 Enkele feiten over voortbewegen Het verdient aanbeveling om de spin op het bord met de klas te bespreken. Opdracht 4 Bewegen met benen en voeten Materiaal • karton; • afwasteil/bak met kraanwater; • eventueel handdoeken. Bedenk van tevoren goed waar u dit practicum gaat uitvoeren. Het verdient aanbeveling de leerlingen dit twee aan twee te laten doen op een centrale plaats waar u goed overzicht hebt. De overige leerlingen kunnen verder gaan met de rest van de opdracht. Extra opdracht 1 Alles door elkaar in een strip! Spreek met de leerlingen die deze opdracht gaan doen, een tijdslimiet af! Materiaal • posterpapier; • wit A4-papier (laat de leerlingen eerst hierop tekenen en de tekeningen vervolgens op de poster plakken); • tekenmateriaal; • lijm en schaar.
Inspiratie kan worden opgedaan op: http://lambiek.net/aanvang/1990krantestrips.htm. Ruim tijd in om met de leerlingen de poster te presenteren. Opdracht 6 Kijk bij een huisdier in de bek! Voor deze opdracht is een computer met internetaansluiting nodig. Extra opdracht 2 De dromedaris Voor deze opdracht is niets benodigd, leerlingen kunnen de opdracht maken als ze snel klaar zijn met de andere opdrachten. Extra opdracht 3 Snavels en vogelpootjes Laat de leerlingen in twee- of drietallen werken. Gebruik eventueel voor de beoordeling van de poster het beoordelingsformulier. Beoordelingsformulier bij de poster Goed
Voldoende
Onvoldoende
De samenwerking verliep prima. Geen ingrijpen of hulp van docent. De groepsleden wisten van elkaar wat ze deden.
De samenwerking verliep goed. Slechts een enkele keer moest de docent te hulp schieten. De groepsleden wisten meestal van elkaar wat ze deden.
De samenwerking verliep niet goed. De groepsleden wisten niet van elkaar wat ze deden.
Uiterlijk van vogel
Is helemaal duidelijk
Is bijna geheel duidelijk
Is niet duidelijk
Voedsel van vogel en snavelaanpassing
Is helemaal duidelijk
Is bijna geheel duidelijk
Is niet duidelijk
Leefgebied van vogel en pootaanpassing
Is helemaal duidelijk
Is bijna geheel duidelijk
Is niet duidelijk
Extra informatie
Veel extra informatie
Weinig extra informatie
Geen extra informatie
Tekst
Heel duidelijk, goed leesbaar van afstand
Duidelijk, leesbaar
Onduidelijk, niet goed leesbaar
Illustraties
Verzorgd, netjes
Verzorgd
Onverzorgd
Totaal
Cijfer
Samenwerking (10 pt)
Beantwoorden van vragen
Uiterlijk van poster
Materiaal • computer met internet; • vogelboekjes. Opdracht 8 Stofwisseling van dieren – Practicum In de winter is het lastig om slootdieren te vangen. Kweek ze eventueel zelf. Materiaal • bekerglas met slootwater; • pipet; • microscoop; • preparaatbenodigdheden. Opdracht 9 Tracheeën en ademhaling Deze opdracht is afkomstig uit het examen voor Vmbo-tl en vmbo-gl 2005, tijdvak 1 vraag 26 en 27.
Opdracht 10 Voortplanting Laat de leerlingen in tweetallen werken. Leerlingen kunnen een sjabloon gebruiken in Word. Zie de methodesite! Materiaal • computer met internet; • printer en papier. Opdracht 11 Organen van planten en hun functies Kopieer de kaartjes op stevig papier (met organen en functies) en snijd op maat. De klas wordt in twee groepen gesplitst.
Vervoert water en voedingsstoffen Opdracht 12 Hoe planten planten zich voort? Bingo! Kopieer bingokaarten op stevig papier. Controleer de bingokaart goed op juiste antwoorden. Houd bij welke vragen u heeft gesteld. Dit kan in willekeurige volgorde. Reik eventueel een prijs uit aan de winnaars. Na afloop van de bingo maken de leerlingen vraag b. Eventueel nabespreken. Bingokaart 1 Windbloem Stempel Eicel
Vragen 1 Hoe plant een eencellige plant zich voort? Door… 2 Meercellige planten kunnen zich ook ongeslachtelijk voortplanten. Een aardappel is zo’n voorbeeld. Hoe noem je deze vorm? 3 Meercellige planten kunnen zich ook ongeslachtelijk voortplanten. Een ui is zo’n voorbeeld. Hoe noem je deze vorm? 4 In welk orgaan van de plant bevinden zich de geslachtsorganen? 5 Hoe noem je het vrouwelijke geslachtsorgaan van een bloem? 6 Hoe noem je de mannelijke geslachtsorganen van een bloem? 7 Welk deel van de bloem lokt insecten? 8 Hoe heet een bloem die wordt bestoven door insecten? 9 Hoe heet een bloem die wordt bestoven door de wind? 10 Welk deel van de stamper vangt stuifmeelkorrels op? 11 Welk deel van de meeldraad maakt stuifmeel? 12 Welk deel van de bloem zorgt dat de knop niet bevriest of uitdroogt? 13 In welk deel bevinden zich de zaadbeginsels? 14 Hoe heet de vrouwelijke geslachtscel? 15 Hoe noem je de mannelijke geslachtscel? 16 Hoe heet het wanneer een stuifmeelkorrel op een stamper terecht komt? 17 Hoe heet het wanneer de kernen van een eicel en een stuifmeelkorrel samensmelten? 18 Het vruchtbeginsel groeit na bevruchting uit tot een … 19 Het zaadbeginsel groeit na bevruchting uit tot een … 20 Hoe heet de lekkernij voor insecten die wordt gemaakt in de bloem? Antwoorden 1 deling 2 knol 3 bol 4 bloem 5 stamper 6 meeldraden 7 kroonblad 8 windbloem 9 insectenbloem 10 stempel 11 helmknop 12 kelkblad 13 vruchtbeginsel 14 eicel 15 stuifmeelkorrel 16 bestuiving 17 bevruchting 18 vrucht 19 zaad 20 nectar
Opdracht 13 Stofwisseling bij planten: fotosynthese en verbranding Eerst maken de leerlingen de theoretische vragen. Daarna spelen ze het spel. Verdeel de klas in vijf groepen: bloem, stengel, blad, wortel en de waarnemers. Elke groep gaat nu in een hoek van het lokaal staan, de waarnemers in het midden. De klas wordt afwisselend licht en donker gemaakt. Het is dan respectievelijk overdag of nacht. • Welk gas geef je af? • Welk gas neem je op? De leerlingen mogen overleggen en kiezen dan een antwoord: koolstofdioxide, zuurstof en/of water(damp). De waarnemers noteren de antwoorden van de groepjes. Zorg er in de tweede ronde voor dat de groepjes worden gesplitst. Van iedere groep komt één leerling in een andere groep terecht. Dit kunt u doen door aan het begin kaartjes te maken voor de leerlingen met daarop 1a, 1b, 1c, 2a, 2b, 2c, 3a, 3b, 3c enzovoort. Leerlingen met hetzelfde nummer zitten in eerste ronde bij elkaar. De leerlingen met een a zitten de volgende ronde bij elkaar. Laat de leerlingen hun antwoorden uitwisselen en zonodig toelichten. Iedereen moet aan het einde de antwoorden in het werkboek hebben staan. Opdracht 14 Huidmondjes – Practicum Laat de leerlingen roulerend de practica van de opdrachten 14, 15 en 16 (eventueel ook 19) doen. Zorg ervoor dat alles klaarstaat in de hoeken van het lokaal. Assistentie is wel prettig. Materiaal • stukjes preiblad; • prepareermateriaal; • microscopen. Opdracht 15 Planten overleven – Practicum Materiaal • planten (kies planten met verschillen in grootte van blad, beharing, wel of geen waslaag, dikke en dunne bladeren); • loepjes. Opdracht 16 Plantenweefsel – Practicum Materiaal • preparaten van dwarsdoorsneden van stengels (bijvoorbeeld maïs); • microscopen. Opdracht 18 Een experiment Deze opdracht is een examenvraag uit Vmbo-tl en vmbo-gl 2004, tijdvak 2, vraag 17 t/m 22. Opdracht 19 Van windbloem tot volkoren brood – Practicum Materiaal • preparaten van stuifmeel (vaste preparaten of zelf maken). Zorg voor insecten- en windbloemen! • microscopen. Opdracht 20 Wat zit er in een zaad, knol of bol? – Practicum Materiaal • ui (of andere bol); • aardappel (of andere knol);
Opdracht 26 De kikker Alleen zal een leerling dit moeilijk vinden. Bespreken in de klas en er gezamenlijk over nadenken heeft de voorkeur. Opdracht 27 Zeehonden in de Waddenzee Alleen zal een leerling dit moeilijk vinden. Bespreken in de klas en er gezamenlijk over nadenken heeft de voorkeur.
Startopdracht Materiaal • tijdschriften (eventueel natuurwetenschappelijke tijdschriften zoals Kijk, EOS, Wetenschap in Beeld, enzovoort), maar vooral kranten! • scharen; • lijm; • A3-papier. De docent geeft de opdracht. De titel van dit werkboek is ‘Mensen beïnvloeden hun omgeving’. Op welke manieren beïnvloedt de mens zijn/haar omgeving? Voer het eerste deel van de opdracht in tweetallen uit. Zoek samen in tijdschriften en/of kranten naar afbeeldingen waarop mensen hun omgeving beïnvloeden. Leg bij elke afbeelding aan elkaar uit waarom je dit vindt. Geef eventueel tips: wat haal je uit de natuur of, met andere woorden, wat gebruik je uit de natuur? Wat breng je bewust of onbewust in de natuur? Vorm vervolgens viertallen. Neem een groot blad (A3) en plak hier alle afbeeldingen op. Maak er een collage van. Er is geen tekst nodig en toch is alles duidelijk! Presenteer je poster kort voor de klas. Beperk je tot wat je voorgangers nog niet hebben genoemd. Docent: Noteer alle invloeden op het bord. Antwoorden zouden kunnen zijn: afval, voedsel, energie, kleding, (schadelijke) gassen, mest, water, enzovoort. Aan de slag! Opdracht 1 Mensen, zon en natuur Bespreek eventueel vraag b samen. Meer informatie op http://www.b2science.org. Opdracht 4 Grond bewerken Meer informatie op http://v2.schaapskuddeballoerveld.nl/index.php?page=101. Opdracht 6 Onderzoek doen Laat de onderzoeken A t/m C gelijktijdig uitvoeren. Verdeel hiervoor de klas in groepen. Laat eventueel twee groepen hetzelfde onderzoek doen. Onderzoek C kan alleen plaatsvinden als het binnen korte tijd gaat regenen. Onderzoek A Materiaal • vijf planten (bijvoorbeeld maïs) in stevige plastic zakken; • plantenvoeding (pokon of iets dergelijks); • spuitflesjes; • watervaste stift; Spoel de wortels van de planten goed uit en zet ze in stevige plastic zakken. Dit scheelt de leerlingen veel werk.
Onderzoek B Materiaal • stereoloep; • blad van een plant; • 5 ml azijnzuur; • druppelpipet; • bakje; • kleurpotloden. Onderzoek C Materiaal • potje met deksel; • watervaste stift; • indicatorpapier (pH-indicatorpapier met vergelijkingsstrookje). Opdracht 7 Chemische bestrijding Verzamel na vraag f de argumenten centraal in de klas. Lees de stelling hardop voor en laat de leerlingen vervolgens vraag g maken. De leerlingen lopen naar een hoek in de klas waar andere leerlingen staan met dezelfde mening. Opdracht 8 Biologische bestrijding Meer informatie: http://www.koppert.com/. Opdracht 9 Biologische landbouw en keurmerken Meer informatie: www.milieucentraal.nl. Bij vraag d: verdeel eventueel de keurmerken tussen de leerlingen. Opdracht 11 Wat is jouw mening? Deze opdracht kan worden uitgebreid met een debat. Bezoek de site van Stepnet en open opdracht 1385. De opdracht is alleen toegankelijk met een aan te vragen loginnaam. Het niveau van de gehele opdracht is havo/vwo maar het debatgedeelte is ook voor lagere niveaus goed te doen. GM-voedsel Veel mensen zijn overtuigd voor- of tegenstander van genetisch gemodificeerd voedsel. Maar wegen de argumenten van de tegenstanders wel zo zwaar? En kloppen de argumenten van de voorstanders wel? Bron: Stepnet Deze opdracht gaat over de stelling ‘GM-voedsel moet verboden worden’. Als inleiding lees je het artikel ‘GM-voedsel moet monden vullen, geen zakken’ uit de A4-krant ‘Armoede in debat’. Je verdiept je in de argumenten van zowel de voor- als de tegenstander van de stelling. Bij het begin van het debat wijst de docent twee leerlingen aan en hij beslist wie van hen voor en wie tegen de stelling zal pleiten. De twee aangewezen leerlingen kiezen een medeleerling. Tot slot bepaalt de klas of de voor- of de tegenstander het meest overtuigend was. Voorstanders Eerst verdiep je je in de argumenten van de voorstanders van deze stelling. Zorg dat je de verschillende argumenten met minstens één, liever meer voorbeelden kunt onderbouwen. De voorstanders van de stelling voeren onder meer de volgende drie argumenten aan:
1 GM-voedsel is schadelijk voor de gezondheid. 2 GM-voedsel is slecht voor het milieu. 3 GM-voedsel is onnatuurlijk. Maak kleine spiekbriefjes waarop je in trefwoorden een argument en de voorbeelden ter onderbouwing noteert. Denk ook na over de beginwoorden van je bijdrage aan het debat. De tegenstanders van de stelling zullen proberen om je argumenten te weerleggen. Probeer je voor te stellen hoe ze op je toelichting zullen reageren. Hoe kun je de kritische kanttekeningen van de tegenstander neutraliseren? Noteer dit eventueel op het spiekbriefje. Tegenstanders De tegenstanders van de stelling voeren onder meer de volgende drie argumenten aan: 1 GM-voedsel is goed voor de economie. 2 GM-voedsel is een haalbaar antwoord op de wereldvoedselsituatie. 3 Dankzij GM-gewassen zijn insecticiden overbodig. Probeer je voor te stellen met welke voorbeelden je de verschillende argumenten onderbouwt. Bedenk minstens één en liever meer voorbeelden per argument. Maak hiervan een klein spiekbriefje. Kies ook overtuigende beginwoorden voor je bijdrage aan het debat. Op welke manier zal een opponent je standpunt proberen te weerleggen? Hoe kun je de kritiek van je opponent terzijde schuiven? Noteer dit zo nodig op het spiekbriefje. Beginwoorden Handige beginwoorden voor het kenbaar maken van je standpunt zijn: • Ik vind dat ______________, want ______________ • X is van mening dat ______________, omdat ______________ • De conclusie moet zijn ______________, immers ______________ • Het is duidelijk dat ______________, aangezien ______________ Je • • • • • • •
kunt je standpunt met meer argumenten onderbouwen door zinnen als: Ten eerste vind ik ______________, ten tweede ______________, tot slot ______________ Een ander argument is dat ______________ Zelfs als dit niet opgaat, dan nog ______________ Overigens ______________ Trouwens ______________ Vergeet niet dat ______________ Behalve dat ______________
Zie http://www.scienceacross.org/media/DUTCH_GEN_TN.pdf voor meer taaltips voor het debat. Het debat Bij het begin van het debat wijst de docent twee leerlingen aan. De ene leerling pleit voor de stelling, de ander tegen. Elke aangewezen leerling kiest een medeleerling, die hem/haar bijstaat. Voor het debat geldt het onderstaande tijdschema. • docent leidt de stelling in; • 0-2 min.: voorstander licht zijn standpunt toe; • 2-4 min.: tegenstander licht zijn standpunt toe; • 4-6 min.: de medeleerling van de voorstander weerlegt de argumenten van de tegenstander en voert zo nodig nieuwe argumenten voor de stelling aan; • 6-8 min.: de medeleerling van de tegenstander weerlegt de argumenten van de voorstander en voert zo nodig nieuwe argumenten tegen de stelling aan;
8-9 min.: voorstander vat eigen argumenten samen; 9-10 min.: tegenstander vat de eigen argumenten samen;
De klas bepaalt door handopsteken of de voor- of tegenstander zijn standpunt het meest overtuigend heeft onderbouwd. Opdracht 12 Zelf sleutelen Deze opdracht is niet wetenschappelijk verantwoord! Het is in de opdracht niet duidelijk of de eigenschappen daadwerkelijk door 1 gen (of 1 groep genen) worden bepaald. Het gaat hier puur om creativiteit en het verantwoorden van de keuzes. Ter inspiratie: Visit the Genetically Modified Zoo http://nl.youtube.com/watch?v=ONlpVN_TT0U Opdracht 14 Milieudeskundige Wanneer u het expertsysteem wilt gebruiken, verdeel dan de klas in groepen van vier leerlingen. Maak eventueel een extra groep met het onderwerp bodemvervuiling. Groep 1 Versterkt broeikaseffect Groep 2 Zure regen Groep 3 Gat in de ozonlaag Groep 4 Verdroging en overstroming Groep 5 Watervervuiling (Eventueel) Groep 6 Bodemvervuiling Leg van te voren uit hoe een werkplan, met tijdsplanning en werkverdeling, eruit moet zien. De leerlingen presenteren hun bevindingen en producten aan de rest van de klas. Zo worden gegevens uitgewisseld. Tips Zure regen: Practicum effect van zure regen op kalkbeeldjes. Ozonlaag: Gebruik het Gome-project op www.knmi. Verdroging en overstroming: geef aandacht aan tsunami in Sri Lanka, de aardbeving in China, modderstromen in Brazilië en de watersnoodramp in Nederland. Bekijk het lied uit Nuon-commercial via YouTube: Opdracht 15 Footprint Op site van de Kleine Aarde is een PDF-file te vinden van voetafdruk van alle landen van de wereld. Bij het uitrekenen van de voetafdruk hebben de leerlingen wel wat hulp nodig. Vraag hen van te voren om de oppervlakte van hun huis en tuin op te meten, de elektriciteitsrekening en gasrekening bij hun ouders op te vragen en het eventueel gebruik van groene stroom na te gaan. Extra opdracht 3 Wereldmaaltijd Tekst bij het filmpje ‘De wereldmaaltijd’: Hoe is het mogelijk dat er nog steeds mensen sterven terwijl er genoeg voedsel wordt geproduceerd? Vincent zoekt het uit. In Groningen eet Vincent een wereldmaaltijd bij de MDG8 Focus masterclass. Deze maaltijd bevat precies het eten dat elke wereldburger dagelijks zou
kunnen eten als het eten wereldwijd eerlijk verdeeld zou zijn. Maar waarom kan het eten dan niet eerlijker verdeeld worden? En waarom zit er geen vlees in de wereldmaaltijd? Vincent zoekt het uit. Deze film komt uit de serie ‘De Vraag’. Laat de leerling zijn voeding een week bijhouden. Opdracht 16 Eten van het seizoen Neem eventueel voorbeelden mee van seizoensgroenten of groenten die dat juist niet zijn. Opdracht 17 Groene energie Er is veel informatie te vinden op http://www.duurzame-energie.nl/. Na vraag b de klas verdelen in tweetallen en onder deze tweetallen de energiebronnen verdelen. Kies uit: kern-, wind-, biomassa-, water-, zonne-, geothermische en blauwe (zoet-zout water) energie. Na vraag c de klas opnieuw indelen. De tweetallen gaan nu uit elkaar. Maak groepen waarin minstens vier verschillende energiebronnen zijn vertegenwoordigd. Deze organisatie is het gemakkelijkst te regelen wanneer u iedere leerling aan het begin van de opdracht een etiket geeft. Bijvoorbeeld in een kleur die de energiebron aangeeft met daar op een letter die een groep voor vraag d aangeeft. Extra opdracht 4 The Bet, wat kun jij doen voor een beter milieu? U kunt met de klas of de school meedoen met ‘The Bet’, via het Jongeren Milieu Actief (JMA), eventueel met gastles of op geheel eigen houtje. Er zijn al veel leerlingen bezig geweest met The Bet. Zie http://www.thebet.nl/. De spelregels voor ‘The Bet’ staan op de site. Meer informatie: op de volgende internetsite kunt u voor elke vmbo-sector opdrachten vinden over duurzaamheid: http://duurzaamheidmbodocent.kennisnet.nl/lessen. Leerlingen maken voor deze opdracht een actieplan aan de hand van een schema zoals het volgende voorbeeld: Energiethema
Huidige situatie
Omgeving school
Actieplan (niet alle acties staan in de tabel) Leerlingen hebben een plan gemaakt voor een groene en duurzame inrichting van de omgeving van de school
Water
De huidige situatie wordt niet als schrikwekkend omschreven maar ook niet als positief. Als men bijvoorbeeld handen wast, wordt na afloop vaak de kraan aangelaten.
Als oplossingen worden sensorkranen en eco-toiletten aangedragen
Elektriciteit
De computers en de lampen staan de hele dag aan en de school gebruikt ‘grijze’ stroom. Kortom, nog genoeg te doen!
Leerlingen proberen de directie te overtuigen om op groene stroom over te stappen, overal worden ‘Turn me off’-stickers opgehangen en ze willen een slaapstand op de computers. Er zijn ook ambitieuze plannen om zonnepanelen aan te schaffen, maar of dit echt gaat lukken…
Verwarming
Het blijkt dat het JRL slecht geïsoleerd is en de verwarming vaak aan staat in lokalen die niet worden gebruikt.
De leerlingen stellen voor om de verwarming een graadje lager te zetten en leidingen voor zo ver het kan te isoleren
K8 Houding, beweging en conditie Leerstijlen In het volgende schema vindt u bij elke leerstijl de opdrachten die daar het beste bij passen. Opdracht
Benodigd artikel
Leerstijl
K1-K3 vaardigheden
Zo zit dat 1 Zo zit dat 2
Verslag maken
Zo zit dat 3
Grafiek maken/aflezen
1
8.1
Denker
Omgaan met informatie, formuleren
2
8.2
Doener
Gebruik microscoop, maken tekening
3
8.2
Doener, bezinner, denker
Onderzoek doen, verslag maken
4
8.2
Denker
Grafiek aflezen, omgaan met informatie, rekenvaardigheid
5
8.2
Doener, beslisser
Onderzoek doen
6
8.3
Denker
Extra opdracht 1
8.3
Doener, beslisser
Onderzoek doen, presenteren, tekening maken Beroepsoriëntatie
7
8.3
Denker
8
8.4
Doener
Onderzoek doen, verslag maken
Extra opdracht 2
Denker
Omgaan met informatie, onderzoek doen
9
Beslisser, bezinner
Omgaan met informatie, beroepsoriëntatie
10
8.5
Denker
11
8.5
Bezinner, beslisser
12
8.5
13
Denker Bezinner, doener
Folder maken
8.6
Denker, doener
Onderwerp uitvoeren
15
8.5
Denker, bezinner
16
8.3
Bezinner, denker
14
Extra opdracht 3
Beslisser, bezinner
Omgaan met informatie, onderwerp uitvoeren
Extra opdracht 4
Bezinner
Interview afnemen, verslag of film maken
17
8.1 8.3 8.5
Denker
Beroepsoriëntatie
18
8.5 8.6
Doener, beslisser
Onderzoek doen
Startopdracht Leerlingen vertellen graag over hun eigen ervaringen. Inventariseer welke sporten de leerlingen doen. Vraag daarna naar blessures (lang- of kortdurende blessures). Maak naar aanleiding van de uitkomsten met elkaar een lijst van risicosporten. Waarom komen in deze sport zoveel blessures voor? Doen veel mensen in Nederland aan deze sport, is het een gevaarlijke sport of zijn er allerlei maatregelen om blessures te voorkomen? Noem eventueel al een Top 10 blessures (zie opdracht 13). Aan de slag! Opdracht 2 Been- en kraakbeenweefsel Benodigdheden: microscopen, preparaten been en kraakbeen, tekenpapier.
Opdracht 3 Lijm en kalk In plaats van de applet kunt u het practicum ook in de klas met de leerlingen uitvoeren als practicum of demo. Benodigdheden • twee kippenbotjes per leerling; • een brander; • twee tangetjes; • lucifers; • verdund zoutzuur; • jampotjes; • etiketten voor jampotjes. Deel 1 Tip voor leerling: Lijmstof kan branden. Let op: Denk aan de veiligheidsregels bij het gebruik van de brander en verdund zoutzuur. Werkwijze • Steek de brander aan. • Pak het botje aan het uiteinde met een tangetje vast. • Houd het midden van het botje een tijdje in de vlam. • Zorg dat het midden van het botje zwart en doorgebrand is. • Pak het botje aan de andere kant met het tweede tangetje vast. • Buig het botje door. Deel 2 Tip voor leerling: Kalk lost op in verdund zoutzuur. Werkwijze • Vul een jampotje met verdund zoutzuur. • Doe er een kippenbotje in. • Doe het deksel op het potje. • Schrijf op een sticker: ‘Afblijven! Hier zit verdund zoutzuur in!’ • Plak de sticker op het jampotje. • Laat het potje een dag staan. • Doe de volgende dag dit: • Schroef voorzichtig het deksel van het potje. • Pak met een tangetje of een pincet het botje uit de oplossing. • Spoel het botje met kraanwater af. • Probeer met het andere tangetje (of een pincet) het botje door te buigen. Opdracht 5 Stevige botten Benodigdheden: A4-papier, plakband, gewichtjes. Extra opdracht 1 Gewrichten in het lichaam Laat de leerlingen een gewricht kiezen: Knie, elleboog, schouder, heup, vinger, pols (ellipsvormig gewricht), handpalm en duim (zadelgewricht), voet, atlas en draaier (draaigewricht). Laat de leerlingen eventueel tijdens de presentaties de kenmerken van de gewrichten noteren. Benodigdheden: geen. Opdracht 7 Schedel Benodigdheden: computer met internetaansluiting.
Opdracht 8 Hoe is het met jouw spierballen gesteld? Heeft u geen tijd voor practicum of hebben leerlingen dit al in eerdere leerjaren gedaan? Laat dan een filmpje van Beeldbank zien: ‘Armspieren’. Benodigdheden: meetlinten (één per tweetal). Opdracht 9 Werken als fysiotherapeut. Misschien kunt u een gastles van een fysiotherapeut regelen bij deze opdracht. Benodigdheden: computer met internetaansluiting. Opdracht 11 Sportblessures Benodigdheden: computer met internetaansluiting. Er zijn verschillende EHBO-dvd’s op de markt. U kunt bij deze opdracht onderdelen van zo’n dvd tonen. Kijk ook eens op http://beeldbank.schooltv.nl/index.jsp, voortgezet onderwijs. Opdracht 12 Voetbalknie Benodigdheden: geen. Toon eventueel een filmpje van Beeldbank: ‘Kniegewricht’. Opdracht 13 Sportblessures top 10 Benodigdheden: computer met internetaansluiting. Verdeel de klas in groepen van twee tot vier leerlingen. Iedere groep neemt een sport voor zijn rekening. Zij geven in een folder (met behulp van Word-sjabloon) aan wat de gevaren zijn van de sport, hoe deze te voorkomen zijn, wat je zelf kunt doen ter behandeling en eventueel wat een arts kan doen. Eventueel de sporten aanvullen met: Veldvoetbal, hardlopen/joggen/trimmen, fitness/conditietraining, paardensport, turnen/gymnastiek, atletiek, squash, handbal, judo/jiu-jitsu, taekwondo, aerobics, skeeleren. Benodigdheden: computer met Word-sjabloon. De folder kan worden beoordeeld met het beoordelingsformulier. Wanneer u dit formulier gebruikt, moeten de leerlingen hiervan op de hoogte worden gesteld. U kunt eventueel per groep één formulier kopiëren en dat aan de leerlingen geven. Beoordelingsformulier bij de folder ‘Sportblessures’ Goed
Voldoende
Onvoldoende
Zijn duidelijk en helder beantwoord
Zijn globaal beantwoord
Zijn niet beantwoord
Extra informatie
Veel extra informatie
Weinig extra informatie
Geen extra informatie
Vormgeving
Mooi, origineel
Mooi
Slordig
Tekst
Heel duidelijk, goed leesbaar.
Duidelijk, leesbaar.
Onduidelijk, niet goed leesbaar.
Illustraties
Verzorgd, passen goed bij onderwerp.
Verzorgd, passen bij onderwerp.
Onverzorgd, passen niet bij het onderwerp.
Samenwerking
De samenwerking verliep prima. Geen ingrijpen of hulp van docent. De groepsleden wisten van elkaar wat ze deden.
De samenwerking verliep goed. Slechts een enkele keer moest de docent te hulp schieten. De groepsleden wisten meestal van elkaar wat ze deden.
De samenwerking verliep niet goed. De groepsleden wisten niet van elkaar wat ze deden. De docent moest te hulp komen.
Opdracht 14 Warming-up en cooling-down Benodigdheden: geen. Start deze opdracht eventueel gezamenlijk met een warming-upoefening. Deze oefeningen zijn goed buiten uit te voeren of in een gymzaal. De eerste vijf tot tien minuten van je warming-up begin je met losmakende, dynamische oefeningen. Begin met een rustige looppas (twee tot drie minuten). Andere dynamische oefeningen zijn huppelen, joggen, knieheffen, hakken-billen, zijwaartse kruispassen en armzwaaien. Het is belangrijk om de oefeningen rustig uit te voeren en de intensiteit langzaam op te bouwen. Als je spieren voldoende warm zijn, ga je over tot de rekoefeningen. Rekoefeningen zijn bedoeld om vooraf een indruk te krijgen van de spanning in de spieren. Bron: http://www.sportingkrommenie.nl/sportblessurevrij/warmingup.htm Rekken van de lange kuitspier • plaats je handen eventueel tegen een muur, boom of hek; • maak met de rechtervoet een grote stap naar voren; • breng het lichaamsgewicht over naar het rechterbeen; • buig daarbij de rechterknie en houd de linkerknie gestrekt; • duw de linkerheup naar voren; • houd de linkerhak plat op de grond. Rekken achterkant bovenbeen • leg het linkerbeen horizontaal op een verhoging; • Beweeg met gestrekte linkerknie de tenen van je linkervoet naar je toe; • breng het gestrekte bovenlichaam naar voren, zover mogelijk over het gestrekte been heen; • kijk recht naar voren. Rekken voorkant bovenbeen • ga rechtop staan bij de muur: • buig de rechterknie naar achteren, met de rechterknie recht onder de rechterheup; • pak de rechterenkel vast; • trek de rechterhiel langzaam naar het zitvlak, de knie wijst naar beneden; • houd de knieën bij elkaar; • strek het bovenlichaam; • duw de heupen naar voren; • span de buikspieren aan. Rekken binnenkant bovenbeen • ga in spreidstand staan; • het bovenlichaam steunt op het linkerbeen, breng de linkerknie recht boven de linkervoet, de linkervoet staat dertig graden naar buiten; • buig het linkerbeen verder en duw de rechterheup schuin naar beneden richting het gebogen been; • houd het lichaam rechtop. Opdracht 15 Been gebroken tijdens het skaten Benodigdheden: computer met internetaansluiting (eventueel met koptelefoons).
Opdracht 16 Zwaar ongeluk: een dwarslaesie Benodigdheden: geen. Laat eventueel aflevering 4 zien van ‘Je zal het maar hebben’ (BNN), het verhaal van Utku. Te bekijken via www.uitzendinggemist.nl. Extra opdracht 3 Whiplash Benodigdheden: computer met internetaansluiting Extra opdracht 4 Kunstgewrichten of protheses Benodigdheden: eventueel filmapparatuur en computer om te monteren. Laat de leerlingen in tweetallen werken bij het verslag of in viertallen bij de film. Deze opdracht is alleen geschikt voor leerlingen die iemand kennen met een prothese. Misschien is het mogelijk een bezoek te brengen aan een verzorgings- of verpleeghuis. Opdracht 17 Een kwetsbare rug Benodigdheden: computer met internetaansluiting. Toon eventueel het filmpje van Beeldbank: ‘Zenuwen in de knel’. Opdracht 18 Een goede lichaamshouding Benodigdheden: voor elke leerling een stoel in het computerlokaal of een andere computerwerkplek. Toon eventueel het filmpje op Beeldbank: ‘Tiltechnieken’. Toon eventueel de Klokhuis-aflevering: ‘Rugpijn’, van 9 januari 2005. De vraag ‘Waarom ben je ’s ochtends langer dan ‘s avonds?’ wordt daar ook
K9 Het lichaam in stand houden (deel 1) K9 is een groot en belangrijk hoofdstuk. Vandaar dat dit hoofdstuk in twee delen is gesplitst. Het eerste deel gaat over verteren, voeding, voedingsgewoonten, aankomen/afvallen en uitscheiding. Het tweede deel gaat over de bloedsomloop, ademhaling, genotsmiddelen en medicijnen. Leerstijlen In het volgende schema vindt u bij elke leerstijl de opdrachten die daar het beste bij passen. Bezinner
Kijkt hoe anderen een probleem aanpakken en denkt eerst na voordat hij iets doet. Hij ziet veel oplossingen, omdat hij een probleem vanuit veel standpunten kan bekijken. Daardoor neemt hij beslissingen soms traag.
Opdracht 9, 12, 22, 31 Extra opdracht 1, 3, 5
Waarnemen en overdenken (‘watching’) • Maak vooraf een plan. • Neem de tijd voor lastige beslissingen. • Neem de tijd om je ervaringen te overdenken. Denker
Is goed in logisch denken en redeneren. Hij probeert algemene regels te ontdekken en leert het liefst uit boeken. Het is belangrijker dat ideeën logisch zijn, dan dat ze praktisch uitvoerbaar zijn.
Analyseren en abstract denken (‘thinking’) • Zoek goed gestructureerde leermiddelen. • Zoek verbanden met kennis die je al hebt. • Zoek intellectuele uitdagingen. • Bestudeer theoretische concepten, modellen en systemen. Beslisser
Plant een taak en voert die uit. Hij is niet zo geïnteresseerd in theorieën. Hij doet het goed in conventionele intelligentietesten. Houdt zich liever bezig met technische problemen dan met mensen.
Opdracht 5, 6, 8, 16, 27, 28, 34
Concreet ervaren (‘sensing/feeling’) • Zoek naar verbanden tussen de leerstof en je werk. • Richt je op praktische zaken. • Zoek iemand die je iets kan demonstreren. Doener
Houdt van experimenteren en lost problemen op door iets uit te proberen. Hij past zich goed aan aan nieuwe situaties. Soms kan een doener drammerig overkomen in zijn dadendrang.
Opdracht 3, 4, 10, 18, 23, 24, 25, 29
Actief experimenteren (‘doing’) • Ga een directe ervaring opdoen. • Los een probleem op. • Spring in het diepe met een uitdagende taak. Spring in het diepe met een uitdagende taak.
zelfwerkzaam, voorbereiden, uitvoeren vastleggen en evalueren
Opdracht 3, 12, 25, 31
School- of veldpracticum Probleemstelling herkennen en specificeren
Opdracht 3, 12, 31
Probleem herleiden tot onderzoeksvraag
Opdracht 3, 12, 23, 24, 25
Verwachtingen formuleren
Opdracht 3
Relevante waarnemingen doen/gegevens verzamelen
Opdracht 3, 8, 12, 23, 24, 25, 31
Conclusies trekken
Opdracht 3, 8, 23, 24, 25
Oplossing, onderzoek en conclusies evalueren
Opdracht 8
10 Gegevens verwerken in verslag van bezoek aan instelling 11 Studie van zelf gekozen onderwerp uitvoeren en verslagleggen 12 ICT-hulpmiddelen en software gebruiken Schrijven
Opdracht 12, 22, 31
Rekenen
Opdracht 8, 9
Informatie verzamelen, bewerken
Opdracht 8, 9, 12, 22, 28, 31 Extra opdracht 3, 4
Presentaties
Opdracht 22
Toetsen
Planning De extra opdrachten zijn niet in de planning opgenomen. U maakt daar zelf een keuze uit. Voorstel: Les 1: Startopdrachten, ‘Wat weet je al?’ en ‘Zo zit dat!’ Les 2: Opdracht 1 t/m 4 Les 3: Opdracht 5 t/m 8 Les 4: Opdracht 9 t/m 11 Les 5: Opdracht 12 t/m 16 Les 6: Opdracht 17 t/m 21 Les 7: Opdracht 22 t/m 24 Les 8: Opdracht 25 t/m 28 Les 9: Opdracht 29 t/m 31 Les 10: Opdracht 32 t/m 34 Les 11: Samenvatting en zelftoets Les 12: Eindtoets Materialenlijst per opdracht Opdracht
Materiaal
Opdracht 3
• • • • • • •
verschillende voedingsmiddelen jodium schoteltje mesje strook onbedrukt krantenpapier mesje lepeltje
• computer met internetaansluiting • filmcamera • eventueel zijn poets-tabletten aan te bieden als extra materiaal
Opdracht 24
• een zachte rubberen slang (het liefst doorzichtig) van 25 cm • een voorwerp wat in de slang past, zoals een knikker • een beetje boter of vet
Opdracht 25
• • • • •
Opdracht 28
• computer met internetaansluiting
Opdracht 31
• computer met internetaansluiting
Opdracht 33
• computer met internetaansluiting
Opdracht 34
• computer met internetaansluiting
Opdracht 35
• computer met internetaansluiting
Extra opdracht 2
• computer met internetaansluiting
Extra opdracht 3
• computer met internetaansluiting
vier reageerbuisjes bekerglas met koud water bekerglas met warm water aardappelmeel theelepeltje jodium vier reageerbuiskurkjes elektrisch warmhoudplaatje watervaste stift
erlenmeyer of bekerglas rubberen afsluitdop halfvolle melk of vla (of eventueel NaHCO3; zuiveringszout) 0,1M zoutzuuroplossing of schoonmaakazijn roerstaafje
Startopdrachten Maak je eigen voedingsschijf Er zijn verschillende groepen voedingsstoffen: vetten, koolhydraten, mineralen, vitamines, eiwitten en water. De leerlingen gaan in groepjes een poster maken. Daarop schrijven zij in een cirkel de verschillende voedingsstoffen die ze kennen. Ze zoeken plaatjes op van producten waar die voedingsstoffen in zitten en plakken die erbij. Ook wordt er bij iedere voedingsstof een voorbeeld geschreven waar je lichaam deze stof voor nodig heeft. De posters worden klassikaal gepresenteerd en besproken. Bij de bespreking van de posters kunt u de volgende vragen/discussiepunten opwerpen: • Welke voedingsstoffen zijn gezond en welke ongezond? (Bijvoorbeeld minder gezonde verzadigde vetten versus onverzadigde vetten, maar in vetten zitten ook vitamines! Denk aan omega 3 uit visolie.) • Het is belangrijk om alle voedingsstoffen binnen te krijgen, maar hoe blijf je pas écht gezond? (Denk aan: sporten/bewegen/met mate eten/vezels eten/hygiënische bereiding van voedsel.) • Wat heb jij gisteravond gegeten? Ben je al naar de wc geweest (poep en plas)? Wat is er gebeurd met je eten? Waarom ga je dood als je niet ademhaalt?
Vragen die bij de bespreking van pas kunnen komen, zijn: • Wat wordt bedoeld met voedselopname door de spijsvertering? (Antwoord: vrijmaken/oplosbaar maken van voedingsstoffen uit voedsel.) • Wat zijn lichaamsprocessen waarvoor verbranding nodig is? • Wat houd je over na de verbranding? Hoe gaat dat je lichaam uit? • Wat houd je over na spijsvertering? Hoe gaat dat je lichaam uit? • Als je het lichaam vergelijkt met een auto, waar zit dan de benzine, de motor en de wielen?
Welke organen horen er bij je spijsverteringskanaal? Klassikale quiz. Vraag steeds of het genoemde orgaan bij het spijsverteringskanaal hoort of niet. Alle leerlingen geven tegelijk antwoord door hun vinger op te steken bij het antwoord ‘ja’. • Horen de darmen bij het spijsverteringskanaal? • De oren? • De mond? • De billen? • De maag? • De neus? • De luchtpijp? • De slokdarm? • De alvleesklier? • De lever? • De nieren? • De anus?
Aan de slag! Opdracht 1 Wat zit er in melk? In deze opdracht gaat het erom dat leerlingen leren een etiket te lezen en te weten waarom je lichaam bepaalde ingrediënten/voedingsstoffen gebruikt. Opdracht 2 Voedingsstoffen In deze opdracht gaat het erom een idee te krijgen van de rol van voedingsstoffen aan de hand van praktische voorbeelden. Onder meer wat het nou betekent als een voedingsstof brandstof of bouwstof is. Opdracht 3 Geen idee wat er in zit? In deze opdracht gaan de leerlingen proefondervindelijk leren wat er in bepaalde alledaagse producten zit. Met eenvoudige proefjes onderzoeken ze of er zetmeel of vet in zit. Laat de leerlingen in tweetallen werken. Het is ook mogelijk de proefjes centraal voor de klas uit te voeren als een demonstratie. Vraag dan steeds vooraf wat de verwachting van de leerlingen is: zit er vet in, zit er zetmeel in? Materiaal • verschillende voedingsmiddelen (zie opdracht, maar kan natuurlijk ook naar eigen invulling); • jodium; • schoteltje; • mesje; • strook onbedrukt krantenpapier; • mesje; • lepeltje. Opdracht 4 Voedingsschijf Het gaat erom te leren werken met de Schijf van vijf. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 5 Voedingswijs In deze opdracht ligt de nadruk op inzicht in het eigen eetpatroon en inzicht in wat gezond en wat ongezond is. Ieder leerling krijgt via de eettest een eigen advies. Ga eventueel klassikaal na of er veel overeenkomsten zijn. Wat is er over het algemeen goed aan het eetgedrag van de leerlingen en wat is er minder goed? Hoe zouden leerlingen het laatste kunnen aanpassen zodat ze gezonder worden/blijven? Extra opdracht 1 Examen doen! Met praktische voorbeelden gaan de leerlingen na welke voedingsstoffen er in bepaalde voedingsmiddelen zitten. Het gaat om de rol van verschillende voedingsstoffen. Opdracht 6 Studentenhap Het gaat hier om gevarieerd eten en gezondheid. U kunt een flesje bier en een pak pasta meenemen, zodat de leerlingen op het etiket kunnen uitzoeken wat er in zit. Ook kunnen ze er op www.voedingscentrum.nl achter komen wat er inzit. Opdracht 7 Wat heb je nodig? Het gaat er om te begrijpen dat niet iedereen evenveel van alles nodig heeft om gezond te blijven en waardoor dat komt.
Opdracht 8 Op gewicht blijven In deze opdracht wordt inzicht verkregen in eigen energieverbruik en lichamelijke activiteit. Belangrijk is om de leerlingen zelf te laten ontdekken in hoeverre sport en beweging zorgen voor de verbranding van opgenomen voedingsstoffen. Opdracht 9 Wat eet jij vandaag? In deze opdracht nemen de leerlingen hun eigen eetgedrag en het eetgedrag van een klasgenoot onder de loep. Ze bedenken wat ze eventueel zelf zouden kunnen veranderen en leren elkaar feedback geven en deze te ontvangen. De vragen a en b moeten van te voren gemaakt worden. Kopieer de tabel en deel deze uit. Leg uit hoe de calorieën berekend moeten worden en waar op gelet moet worden (hoeveelheden, eenheden, ook alle kleine beetjes boter, sausen en bakvet/-oliën noteren). Laat de leerlingen eerst zelf vraag c, d, e en f maken om hun eigen eetgedrag te beoordelen. Bespreek dan de antwoorden klassikaal. Tijdstip
Wat je at/dronk
Hoeveelheid
Aantal calorieën
Totaal calorieën
In het tweede deel van de opdracht leren de leerlingen het eetgedrag van een ander onder de loep te nemen. Wat is gezond en wat kan anders? De klas wordt daartoe ingedeeld in tweetallen. Iedereen neemt zijn of haar eet-tabel mee als leidraad voor de discussie. Ten slotte geven de leerlingen elkaar feedback over hun eetgedrag. Vergeet daarbij niet te letten op de vijf adviezen. Het is belangrijk dat de leerlingen leren hoe ze
feedback kunnen geven en hoe ze die kunnen ontvangen. Een positieve boodschap moet steeds het begin van het gesprek vormen. Let er op dat leerlingen de ik-vorm gebruiken in de feedback. In een klassikale nabespreking komen de vragen van g aan bod. Opdracht 10 Is jouw eten wel vers en fris? Het gaat erom wat het begrip veiligheid betekent als je het hebt over voedsel. De leerlingen krijgen daar inzicht in door via spelletjes zelf te kijken hoe zij daarmee omgaan. Opdracht 11 Vezels en vegetariërs Het gaat met name om inzicht in de gezonde kant van plantaardig voedsel. Opdracht 12 De maaltijd tussen je oren In deze opdracht gaan de leerlingen een folder maken over anorexia of boulimia. Zij gebruiken daarvoor internet als informatiebron. U kunt de leerlingen het beste verwijzen naar de volgende website: http://www.eetstoornis.info/ Daar kunnen zij alle nodige informatie vinden onder cliënten en publiek. Ook de Stichting anorexia en boulimia nervosa (www.sabn.nl) geeft veel informatie. Die informatie is vrij ingewikkeld. Maar de leerlingen kunnen daar wel zelf een test doen om te onderzoeken of ze een eetstoornis hebben of niet. En er staan suggesties voor beeldmateriaal over eetstoornissen, bijvoorbeeld van EO Jong. Deze zou u vooraf kunnen laten zien. Verdeel de klas in groepjes van vier leerlingen. Ieder groepje behandelt een eetstoornis. Verdeel boulimia en anorexia over de groepen. Opdracht 13 Wel of niet verteerbaar? Het gaat erom dat leerlingen zien dat vertering een opeenstapeling van processen is. Opdracht 14 Van mond tot... Het gaat erom dat leerlingen weten dat het spijsverteringsstelsel bestaat uit een reeks geschakelde organen. Opdracht 15 Wat verteert wat? Het gaat erom dat leerlingen weten welke organen bij het spijsverteringsstelsel horen en wat er verteerd wordt. Opdracht 16 Het wie, wat, waar en waarom in het spijsverteringskanaal De leerlingen gaan zelf de reis door het spijsverteringskanaal maken op www.biologieinteractief.nl. Ze worden zo langs de stappen in de spijsvertering geleid aan de hand van vragen. Opdracht 17 Verteren doe je met enzymen Het gaat erom wat een enzym is en hoe een enzym werkt. Opdracht 18 Speekselproefje In deze proef gaan de leerlingen onderzoeken hoe speeksel werkt. Ze komen erachter dat er in speeksel een enzym zit dat zetmeel afbreekt. Dat enzym is alleen werkzaam als het zich op lichaamstemperatuur bevindt. De leerlingen moeten aan de hand van waarnemingen zelf conclusies trekken. De vragen die bij deze proef horen, helpen daarbij. Verdeel de klas in tweetallen. Materiaal per tweetal • vier reageerbuisjes; • bekerglas met koud water; • bekerglas met warm water; • aardappelmeel;
theelepeltje; jodium; vier reageerbuiskurkjes; elektrisch warmhoudplaatje; watervaste stift.
Extra opdracht 2 Koeien en magen In deze opdracht leren de leerlingen dat het verteringsstelsel is aangepast aan het menu. Sommige verteringsstelsels zien er dan ook anders uit dan het onze. Opdracht 19 Mond open graag! Dit is een theoretische opdracht over de bouw van gebit en tanden. Opdracht 20 Als je het voor je kiezen krijgt Het gaat in deze opdracht om gebitsverzorging en gaatjes. Opdracht 21 Gebitspuzzel Dit is een theoretische opdracht rond het thema gebit. Opdracht 22 Verzorg die tanden! In deze opdracht gaan de leerlingen in viertallen een filmpje maken over mondverzorging. De presentatie en de bespreking van het filmpje gebeurt klassikaal. Daarbij komt aan de orde: • Voor welke doelgroep is het filmpje gemaakt? • Wat was er goed aan het filmpje? • Wat was er niet zo goed? Hoe zou je dat kunnen verbeteren? • Kwam de informatie duidelijk over? Zaten alle ingrediënten erin? Materiaal • computer met internetaansluiting; • filmcamera; • eventueel kunnen poets-tabletten worden aangeboden als extra materiaal. Extra opdracht 3 Aan de bak met tanden en kiezen In deze opdracht oriënteren de leerlingen zich op beroepen die te maken krijgen met gebitten. Ze maken gebruik van internet om te achterhalen wat er voor nodig is om een bepaald beroep te krijgen. Nuttige sites zijn: • http://www.paardengebitsverzorger.nl/ • http://www.assistentensite.nl/?nav=tandarts Opdracht 23 Verslik je niet! Deze opdracht gaat over slikken. Opdracht 24 Even slikken... In deze opdracht gaan de leerlingen in tweetallen de peristaltiek nabootsen met een experiment. Het is de bedoeling dat ze de parallellen zien tussen hun uitvoering en wat er in de darm gebeurt. Materiaal • een zachte rubberen slang (liefst doorzichtig) van 25 cm; • een voorwerp wat in de slang past, zoals een knikker; • een beetje boter of vet.
Opdracht 25 Dat is zuur! Bij deze opdracht onderzoeken de leerlingen in tweetallen de werking van zuur op eiwitten. Ze leggen een relatie tussen de uitkomsten van het experiment en de werking van maagsappen. Materiaal • erlenmeyer of bekerglas; • rubberen afsluitdop; • halfvolle melk of vla (of eventueel NaHCO3: zuiveringszout); • 0,1M zoutzuuroplossing of schoonmaakazijn; • roerstaafje. Opdracht 26 Door de darmen Theoretische vraag over de bouw van het spijsverteringskanaal ter hoogte van de twaalfvingerige darm. Opdracht 27 Darmen en vlokken In deze opdracht gaat het om darmvlokken en de werking ervan. Opdracht 28 De laatste restjes Deze opdracht gaat over de blinde darm en het wormvormig aanhangsel. De leerlingen halen hun informatie van internet. Extra opdracht 4 Drama in de darmen In deze opdracht gaat het om het belang van een goed functionerende darm. Darmvlokken en darmflora komen aan bod. Opdracht 29 Uitscheiden In deze opdracht zien leerlingen dat er meerdere organen betrokken zijn bij uitscheiden. Opdracht 30 De lever In deze opdracht gaan de leerlingen dieper in op de anatomie en de verschillende taken van de lever. Opdracht 31 Je lever kapot drinken De leerlingen maken een werkstuk over wat je lever met alcohol doet en wat alcohol met je lever doet. Nuttige websites zijn onder meer www.alcoholinfo.nl en www.maagdarmlever.nl. Opdracht 32 De nieren Dit is een theoretische vraag over de anatomie en werking van de nier. Opdracht 33 Filter in de nieren Deze opdracht geeft inzicht in de rol van de nier als filter van het bloed door parallellen te laten zien met nierdialyse. Opdracht 34 Als plassen pijn doet In deze opdracht gebruiken de leerlingen hun kennis over de nier bij voorbeelden van nier/blaasaandoeningen. Extra opdracht 5 Niertransplantatie In deze opdracht bediscussiëren de leerlingen het doneren van organen tijdens het leven en na het overlijden.
De discussie kan in banen geleid worden door de volgende werkwijze te hanteren: 1 Verdeel de klas in groepen (van drie tot vier leerlingen). 2 Geef elke groep een mening over het donorschap, geschreven op een groot vel papier. Het is een goed idee om meningen te nemen die uit de klas komen. 3 Laat de groepsleden individueel zoveel mogelijk reacties of ideeën op het vel erbij schrijven. In stilte, dus zonder overleg! 4 Laat de groepen opstaan en doorschuiven naar het volgende vel papier. Ook hier weer in stilte individueel reacties opschrijven. 5 Net zo vaak doordraaien totdat iedere groep weer bij het eigen vel papier is gekomen. 6 Laat de groep samen alle reacties ordenen en een conclusie bedenken. Bespreek alle conclusies klassikaal.
K9 Het lichaam in stand houden (deel 2) Leerstijlen In het volgende schema vindt u bij elke leerstijl de opdrachten die daar het beste bij passen. Bezinner
Kijkt hoe anderen een probleem aanpakken en denkt eerst na voordat hij iets doet. Hij ziet veel oplossingen, omdat hij een probleem vanuit veel standpunten kan bekijken. Daardoor neemt hij beslissingen soms traag.
Waarnemen en overdenken (‘watching’) • Maak vooraf een plan. • Neem de tijd voor lastige beslissingen. • Neem de tijd om je ervaringen te overdenken. Denker
Is goed in logisch denken en redeneren. Hij probeert algemene regels te ontdekken en leert het liefst uit boeken. Het is belangrijker dat ideeën logisch zijn, dan dat ze praktisch uitvoerbaar zijn. Analyseren en abstract denken (‘thinking’) • Zoek goed gestructureerde leermiddelen. • Zoek verbanden met kennis die je al hebt. • Zoek intellectuele uitdagingen. • Bestudeer theoretische concepten, modellen en systemen.
Beslisser
Plant een taak en voert die uit. Hij is niet zo geïnteresseerd in theorieën. Hij doet het goed in conventionele intelligentietesten. Houdt zich liever bezig met technische problemen dan met mensen.
Concreet ervaren (‘sensing/feeling’) • Zoek naar verbanden tussen de leerstof en je werk. • Richt je op praktische zaken. • Zoek iemand die je iets kan demonstreren. Doener
Houdt van experimenteren en lost problemen op door iets uit te proberen. Hij past zich goed aan aan nieuwe situaties. Soms kan een doener drammerig overkomen in zijn dadendrang.
Opdracht 2, 13, 21, 22, 32
Actief experimenteren (‘doing’) • Ga een directe ervaring opdoen. • Los een probleem op. • Spring in het diepe met een uitdagende taak. Spring in het diepe met een uitdagende taak.
Vaardigheden In het volgende schema vindt u per vaardigheid de opdrachten waarbij deze aan de orde komen. KGT
K9 (deel 2)
1 Begrijpend lezen, feiten en meningen onderscheiden Foldermateriaal
Planning De extra opdrachten zijn niet in de planning opgenomen. U maakt daar zelf een keuze uit. Voorstel: Les 1: Startopdracht, ‘Wat weet je al?’ en ‘Zo zit dat!’ Les 2: Opdracht 1-4 Les 3: Opdracht 5-11 Les 4: Opdracht 12-15 Les 5: Opdracht 16-20 Les 6: Opdracht 21-24 Les 7: Opdracht 25-28 Les 8: Opdracht 29-33 Les 9: Opdracht 34-37 Les 10: ‘Alles op een rij’ en zelftoets Les 11: Eindtoets Materialenlijst per opdracht Opdracht
Materiaal
Opdracht 2
• • • • • •
helder kalkwater water twee reageerbuisjes watervaste stift rietje reageerbuisrekje
• computer met internetaansluiting • extra grote vellen papier om posters te maken • stiften
Extra opdracht 6
• computer met internetaansluiting
Startopdracht Als startopdracht gaan de leerlingen in groepjes van vier een poster maken. De poster dient om tot inzicht te komen wat levensprocessen zijn en dat je er verbranding voor nodig hebt. Wat heb je voor die verbranding nodig? Waar komen die stoffen vandaan en hoe komt dat in de cellen terecht? De leerlingen zoeken een plaatje dat hoort bij de verbranding in de cellen. Dit plaatje plakken zij in het midden van de poster. Aangegeven wordt dat bij verbranding in de cellen energie vrijkomt. De leerlingen zoeken plaatjes op van allerlei levensprocessen waar die energie voor nodig is. Deze plaatjes worden onder de plaatjes die over verbranding in de cellen en energie gaan, geplakt. Daartussen komt een pijl. Boven de plaatjes die bij verbranding in de cellen horen, komt te staan wat je nodig hebt voor verbranding. Daar zoeken de leerlingen ook plaatjes bij (lucht, voedingsmiddelen). Verder worden steeds de orgaanstelsels aangegeven die er bij betrokken zijn. U kunt bijgaand voorbeeld als ‘invulposter’ aan de leerlingen uitdelen.
De posters worden in de klas besproken en met elkaar vergeleken. Geef aan dat het verteringsstelsel/spijsverteringsstelsel al besproken is in deel 1. In dit deel gaat het om longen, bloedsomloop en hart. Aan de slag! Opdracht 1 Lucht: waar is dat goed voor? In deze opdracht gaat het erom dat leerlingen weten waarom je in- en uitademt. Opdracht 2 Wat je uitademt, zie je niet… De leerlingen gaan de kooldioxide die ze uitademen, zichtbaar maken. Ze doen dat door te ademen door kalkwater. Kalkwater verkleurt dan wit. Ze werken in tweetallen. Materiaal • helder kalkwater; • water; • twee reageerbuisjes; • watervaste stift; • rietje; • reageerbuisrekje. Opdracht 3 Het ademhalingsstelsel De leerlingen leren de weg van de adem door de luchtpijp.
Opdracht 4 Sponsachtige longen In deze opdracht werken de leerlingen in viertallen. Ze gaan ontdekken dat het gebruik van longblaasjes leidt tot oppervlaktevergroting. Dat doen ze door een long te knutselen: een koker gemaakt van vier A4-vellen. In de koker stoppen ze allemaal kleine kokertjes (longblaasjes) tot de ‘long’ vol zit. Dan vouwen ze alle kokertjes open en leggen die plat neer. Zo ontdekken ze dat het oppervlakte veel groter is dan dat van vier A4-vellen. Materiaal • ruime hoeveelheid A4-papier; • plakband; • elastiekjes; • schaar. Opdracht 5 Ademhalen De leerlingen maken in deze opdracht kennis met de verschillende soorten ademhaling. Eerst krijgen zij een demonstratie op de methodesite en dan gaan zij zelf de verschillende ademhalingssoorten aan elkaar demonstreren. Dat doen ze in tweetallen. Eventueel kunnen de leerlingen dit practicumgedeelte ook individueel uitvoeren. Materiaal • computer met toegang tot internet/methodesite. Opdracht 6 Ademen met je borstkas Deze opdracht gaat in op de bouw van de borstkas in relatie tot ademhalen. Opdracht 7 Ademen met je buik In deze opdracht is het de bedoeling dat de leerlingen inzicht krijgen in hoe de longen volgezogen worden met lucht door bewegingen van het middenrif. En ze leren dus dat de longen niet vol geblazen, maar vol gezogen worden. Opdracht 8 Snot en rochels Het gaat hier om (de rol van) slijmvliezen in de luchtwegen. Materiaal • computer met toegang tot methodesite/internet. Extra opdracht 1 Hoe je ademhaalt, maakt uit In deze opdracht maken de leerlingen kennis met voorbeelden uit de praktijk waarbij je iets merkt aan een veranderde ademhaling. Ze gaan op internet op zoek naar de achterliggende oorzaak. Eventueel kunt u de ‘aandoeningen’ verdelen onder de leerlingen of ze zelf een aantal uit de lijst laten kiezen. Een handige website om antwoorden te vinden, is www.ziekenhuis.nl, onder filmpjes (hikken, hyperventilatie, roken). Materiaal • computer met toegang tot internet. Extra opdracht 2 Mond-op-mondbeademing In deze opdracht wordt de kennis over de ademhaling gebruikt om mond-op-mondbeademing uit te leggen. Eventueel kunt u een EHBO’er uitnodigen om een demonstratie te geven van de mond-opmondbeademing op een pop. Er zijn ook filmpjes op internet die als inleiding vertoond zouden kunnen worden (bijvoorbeeld schooltv/beeldbank).
Opdracht 9 Ademnood In deze opdracht worden verschillende aandoeningen van het ademhalingsstelsel besproken. Deze aandoeningen hebben andere oorzaken en gevolgen en er horen dus andere klachten bij. Materiaal • computer met toegang tot de methodesite/internet. Extra opdracht 3 Inhaleren maar! In deze opdracht gaan de leerlingen elkaar op de hoogte brengen van COPD. Wat is het? Waardoor komt het? Wat kun je er aan doen? Enzovoort. Dat doen ze via een rollenspel van circa twee tot vijf minuten in groepjes van vier. De leerlingen dienen zich allemaal individueel voor te bereiden op het rollenspel door de stof over COPD goed te bestuderen. Eventueel kunnen zij internet raadplegen. Bij de apotheek kunt u vragen naar folders over longemfyseem/chronische bronchitis/COPD om deze van te voren uit te delen. Rollenspel Komt een patiënt bij de dokter. De patiënt heeft last van COPD-klachten. De dokter geeft antwoord op de vragen van de patiënt en kan daarbij de hulp van de computer (gespeeld door derde leerling) vragen. De patiënt heeft een familielid meegenomen die hem/haar ondersteunt in het gesprek met informatieverwerking. Het is de bedoeling dat de rollenspellen klassikaal worden gespeeld. Het rollenspel wordt geëvalueerd. Eerst binnen de groep die het rollenspel uitvoerde en dan ook met de leerlingen uit de klas. Na het gesprek wordt de patiënt en familielid gevraagd hoe het gesprek ervaren werd. Is de patiënt alles te weten gekomen wat hij wilde weten? Begin met positieve feedback (Wat je goed deed, is…) en geef daarna pas kritiek waarbij je steeds aangeeft hoe de ander dat beter had kunnen doen. Hoe was het voor de dokter om slecht nieuws te brengen? Gekeken/gecontroleerd wordt of de informatie die uitgewisseld werd, voldoende is voor de luisterende leerlingen om de stof te begrijpen. Als er nog vragen over COPD komen, dan kunnen die gesteld worden aan de rollenspel-spelers. Internetsites die hierbij van pas komen staan op de methodesite. Eventueel kan de les worden afgesloten met een discussie over roken. Kernvraag: in hoeverre trek jij je er iets van aan dat je later iets van roken kunt overhouden? Denk je erover na en beïnvloedt dat je rookgedrag? Waarom zou je (wél) stoppen met roken (bijvoorbeeld zwangerschap of)? Waarom rook je? Hierbij kunt u ook nog inspringen op het geldende rookverbod in algemene gelegenheden. Helpt dit om je tegen te houden te gaan roken/om je te laten stoppen met roken? Materiaal • computer met internetaansluiting of • folders over COPD/longemfyseem & chronische bronchitis. Opdracht 10 Roken Deze opdracht gaat over de gevolgen van roken op de longen. Opdracht 11 Rook jij? De leerlingen nemen het eigen rookgedrag onder de loep. Ze wisselen meningen uit over de gevolgen van roken en meeroken. Een nuttige site kan zijn www.roken.nl.
De discussie onder vraag c kan gestructureerd worden door de volgende werkwijze toe te passen: • Verdeel de klas in groepen. • Geef elke groep een zin over maatregelen tegen roken en/of meeroken, geschreven op een groot vel papier. Bijvoorbeeld waarschuwende teksten, verkoopverbod rookwaar onder de zestien jaar, roken verboden in openbare gelegenheden, patiënten die roken worden niet behandeld, roken buiten verboden, bekeuring voor roken. • Laat de groepsleden individueel zoveel mogelijk reacties of ideeën op het vel erbij schrijven. In stilte, dus zonder overleg! • Laat de groepen opstaan en doorschuiven naar het volgende vel papier. Ook hier weer in stilte individueel reacties opschrijven. • Net zo vaak doordraaien totdat iedere groep weer bij het eigen vel papier is gekomen. • Laat de groep samen alle reacties ordenen en een conclusie bedenken. • Bespreek alle conclusies klassikaal. Opdracht 12 Taken van het bloed Deze opdracht gaat over de taken van bloed en welke bestanddelen daarvoor zorgen. Opdracht 13 Hoe ziet bloed eruit? Het gaat in deze opdracht over bloedcellen en hoeveel bloed je hebt. Als aanvulling gaan de leerlingen eerst een preparaat van bloed bekijken onder de microscoop. Materiaal • microscopen; • bloedpreparaten met daarop duidelijk zichtbaar de witte en rode bloedcellen en eventueel bloedplaatjes. Opdracht 14 Wat je bloed allemaal kan! Deze opdracht gaat over bloedcellen. Opdracht 15 Over de rooie(n) In deze opdracht gaat het om de rode bloedcellen. De leerlingen leren aan de hand van praktische voorbeelden over de taken van die cellen. Extra opdracht 4 Als je bloed het niet goed doet In deze opdracht doen leerlingen op internet een onderzoek naar een ziekte aan het bloed (cellen of plaatjes). Ze kiezen zelf welke ziekte ze gaan onderzoeken. Inventariseer welke ideeën er zijn over ziektes aan het bloed. Als leerkracht dient u in de gaten te houden dat ze het niet allemaal over dezelfde ziekte onderzoeken en dat zowel bloedplaatjes, witte bloedcellen en rode bloedcellen aan bod komen. Van hun onderzoek maken ze een poster die klassikaal gepresenteerd en besproken wordt. Laat de leerlingen zoveel mogelijk elkaar de feedback geven. Splits de bespreking op in twee delen. Het ene deel gaat over de inhoud. Is het duidelijk waar het om gaat? Snappen de luisterende leerlingen wat de ziekte is? Komen de vijf punten uit de opdracht terug op de poster? Enzovoort. Het tweede deel gaat meer over de vorm. Hoe ziet de poster eruit? Hoe ging de presentatie? Enzovoort. Eventueel kunnen de leerlingen in plaats van een poster een kleine Powerpoint-presentatie maken. Materiaal • grote vellen papier om de posters te maken; • stiften; • computer met toegang tot internet.
Opdracht 16 Bezinkingssnelheid In deze opdracht gaat het om ziek zijn en veranderingen in je bloed. Er wordt een veel voorkomende test uitgelegd (bezinkingssnelheid-test) en wat de uitslagen daarvan over de gezondheid zeggen. Opdracht 17 Het bloed in en uit Het gaat om weefselvloeistof en lymfe. De taken en de vaten. Opdracht 18 Lymfestelsel Deze opdracht gaat over het lymfestelsel. Opdracht 19 De bloedsomloop In deze opdracht gaat het om de bloedsomloop en het onderscheid tussen aders en slagaders. Opdracht 20 Haarvaten In deze opdracht gaat het om haarvaten; hoe ze werken, hoe ze eruit zien en wat ze doen. Opdracht 21 Hoe stroomt je bloed? In dit experimentje gaan de leerlingen individueel zien wat de richting van de bloedstroom is en wat kleppen in de vaten doen. Ze leren dit door vaten op de hand dicht te duwen. Opdracht 22 Eerste Hulp Bij Ongelukken (EHBO) Aan de hand van een praktisch voorbeeld over wat te doen bij een slagaderlijke bloeding, leren de leerlingen over de richting waarin het bloed stroomt. Opdracht 23 Ieder deeltje zijn eigen weg Het gaat om een samenvatting van de onderwerpen spijsvertering, transport, stofwisseling en gaswisseling. Materiaal • kleurpotloden/stiften (rood, groen, bruin, paars, blauw en oranje). Opdracht 24 Zo werkt de machine die lichaam heet Deze opdracht is een samenvatting van de onderwerpen transport, stofwisseling en gaswisseling. Hier krijgt de leerling te maken met meer conceptueel (abstracter) denken. Opdracht 25 Hartkloppingen De leerlingen leren de weg van het bloed door het hart met iedere hartslag. Verder leren ze waar de vaten die van en naar het hart lopen, naartoe/vandaan gaan en wat er vervoerd wordt. Extra opdracht 5 Soms gaat het anders Het gaat om het begrijpen van de werking van het hart bij een kikker. De leerlingen leren zelf nadenken wat er gebeurt met de samenstelling van het bloed als het door de organen, de longen en het hart stroomt. Zo komen ze tot inzicht wat de voordelen zijn van een hart met vier holtes ten opzichte van een hart met minder holtes. Opdracht 26 Hart in actie Deze opdracht gaat over hardlopen en wat er dan met je hartslag gebeurt: hoe komt dat? En wat verandert er door training aan je hart? Opdracht 27 Om het hart heen Het gaat in deze opdracht om de werking van de krans(slag)aders.
Extra opdracht 6 Hart in nood De vragen gaan over ziektes van het hart en wat er tegen gedaan kan worden. De leerlingen leren hun kennis toe te passen om inzicht te krijgen in hartinfarcten en hartritmestoornissen. Om de vragen te beantwoorden, kan het handig zijn om eens op www.ziekenhuis.nl te zoeken naar filmpjes over het hart (te vinden onder cardiologie). Opdracht 28 Hartritmestoornissen Het gaat om hartritmestoornissen: wat zijn het, wat zijn de bijbehorende klachten en waar krijg je ze door. Opdracht 29 Vaatlijden Deze opdracht gaat over allerlei afwijkingen aan de bloedvaten. De leerlingen leren aan de hand van voorbeelden dat bouw en taak van de verschillende bloedvaten hiermee te maken hebben. Opdracht 30 Bloeddruk Het gaat om de onder- en bovendruk (bloeddruk). Opdracht 31 Overal anders Leerlingen krijgen inzicht dat de bloeddruk te maken heeft met de werking van het hart. Opdracht 32 Drugs uitproberen: hier kan het! De leerlingen gaan virtueel drugs ‘uitproberen’ op www.druginfo.nl. Ze zien wat drugs doen en wat de gevaren zijn. Opdracht 33 Wat drugs met je doen Deze opdracht gaat over drugsgebruik onder jongeren en de gevaren daarvan. Opdracht 34 Hoeveel glaasjes lust jij? In deze opdracht bekijken de leerlingen hun drinkgedrag door de test op www.watdrinkjij.nl te doen. Centraal kunnen bijvoorbeeld de volgende vragen aan bod komen: • Waar drinken de meeste leerlingen? Thuis, op feestjes, indrinken, dansparty? • Wanneer drinken ze? ’s Avonds, ’s middags, ’s morgens? In de weekenden? • Waarom drinken ze? Gezellig? Lekker? Om blij te worden? • Zijn er leerlingen die opkijken van de uitslag/tips van de test? Neem je de uitslag serieus of vind je die belachelijk/overdreven? Opdracht 35 Biertje? Het gaat erom wat er in alcohol zit en hoe alcohol wordt afgebroken. Er wordt gerekend met alcoholpercentages. Opdracht 36 Wat krijg je ervan? In deze opdracht maken de leerlingen in drietallen een werkstuk over alcohol en de gevolgen voor de lever en de hersenen. Handige websites zijn www.jellinek.nl, www.druginfo.nl en www.watdrinkjij.nl. Opdracht 37 Medicijnen Het gaat er in deze opdracht om wat medicijnen doen en hoe ze toegediend worden. Ook leren de leerlingen hoe ze een bijsluiter moeten lezen.
K10 Bescherming Leerstijlen In het volgende schema vindt u bij elke leerstijl de opdrachten die daar het meeste bij passen: Bezinner
Kijkt hoe anderen een probleem aanpakken en denkt eerst na voordat hij iets doet. Hij ziet veel oplossingen, omdat hij een probleem vanuit veel standpunten kan bekijken. Daardoor neemt hij beslissingen soms traag.
Waarnemen en overdenken (‘watching’) • Maak vooraf een plan. • Neem de tijd voor lastige beslissingen. • Neem de tijd om je ervaringen te overdenken. Denker
Is goed in logisch denken en redeneren. Hij probeert algemene regels te ontdekken en leert het liefst uit boeken. Het is belangrijker dat ideeën logisch zijn, dan dat ze praktisch uitvoerbaar zijn.
Analyseren en abstract denken (‘thinking’) • Zoek goed gestructureerde leermiddelen. • Zoek verbanden met kennis die je al hebt. • Zoek intellectuele uitdagingen. • Bestudeer theoretische concepten, modellen en systemen. Beslisser
Plant een taak en voert die uit. Hij is niet zo geïnteresseerd in theorieën. Hij doet het goed in conventionele intelligentietesten. Houdt zich liever bezig met technische problemen dan met mensen.
Opdracht 7, 11, 16, 17, 21, 26, 33, 38
Concreet ervaren (‘sensing/feeling’) • Zoek naar verbanden tussen de leerstof en je werk. • Richt je op praktische zaken. • Zoek iemand die je iets kan demonstreren. Doener
Houdt van experimenteren en lost problemen op door iets uit te proberen. Hij past zich goed aan aan nieuwe situaties. Soms kan een doener drammerig overkomen in zijn dadendrang.
Planning De extra opdrachten zijn niet in de planning opgenomen. U maakt daar zelf een keuze uit. Hierna staan de tijden hoe lang de opdrachten gemiddeld duren. Uiteraard is de tijdsduur ook afhankelijk van de uitwerking van de opdracht. Extra opdracht 1: ± 10 minuten voor uitleg (proef wordt thuis uitgevoerd) Extra opdracht 2: ± 25 minuten Extra opdracht 3: ± drie tot vier lessen (één à twee lessen maakwerk en één à twee lessen presenteren) Extra opdracht 4: ± twee lessen Extra opdracht 5: ± 25 minuten Extra opdracht 6: ± 25 minuten Extra opdracht 7: ± 15 minuten Extra opdracht 8: ± twee lessen Voorstel: Les 1: Startopdracht Les 2: Startopdracht nabespreken, Wat weet je al? en Zo zit dat! Les 3: Opdracht 1 t/m 4, theorie ‘Zelfbescherming’ Les 4: Opdracht 5 t/m 7, theorie ‘Een overbezorgd lichaam’ Les 5: Opdracht 8 t/m 11, practicum Les 6: Opdracht 12 t/m 16, theorie ‘Een overbezorgd lichaam’ Les 7: Opdracht 17 t/m 21, theorie ‘Infectie’ en doe-opdrachten Les 8: Opdracht 22 t/m 24, theorie ‘Bacteriële infecties’ en doe-opdrachten Les 9: Opdracht 25 t/m 29, theorie ‘Virusinfecties’ en doe-opdrachten Les 10: Opdracht 30 t/m 33, theorie ‘Schimmelinfecties’ en doe-opdrachten Les 11: Opdracht 34 en 36, theorie ‘Soa’ en doe-opdrachten Les 12: Opdracht 37 t/m 40, theorie ‘Kanker’ en doe-opdrachten Les 13: Alles op een rij (samenvatting) Les 14: Zelftoets Les 15: Eindtoets Materialenlijst per opdracht Opdracht
Materiaal
Startopdracht
• papier/karton, lege doosjes • stiften/kleurpotloden • lijm/schaar
een haar (liefst met wortel) microscoop voorwerpglas dekglaasje druppelflesje met water
Opdracht 9
• vinger met een nagel • loep
Opdracht 10
• vinger • hand • loep
Opdracht 11, 12
Geen
Opdracht 13
• computer met internetaansluiting
Opdracht 14 t/m 35
Geen
Opdracht 36
• computer met internetaansluiting
Opdracht 36 t/m 39
Geen
Opdracht 40
• computer met internetaansluiting/naslagwerken over kanker
Extra opdracht 1
• twee bovenarmen • zeep en water
Extra opdracht 2
• vier petrischaaltjes met agar agar • broedstoof op 37 °C • viltstift
Extra opdracht 3
• • • • • • •
papier/karton papier in posterformaat oude tijdschriften lege doosjes stiften/kleurpotloden lijm/schaar computer met internetaansluiting
Extra opdracht 4
• • • • •
gekleurd papier oude tijdschriften stiften/kleurpotloden lijm/schaar computer met internetaansluiting
Extra opdracht 5
• computer met internetaansluiting
Extra opdracht 6
Geen
Extra opdracht 7
Geen
Extra opdracht 8
• gekleurd papier in posterformaat • stiften kleurpotloden • lijm/schaar
Startopdracht (1 lesuur) • De startopdracht begint met een klassengesprek. Stel eerst wat open vragen hoe leerlingen zichzelf beschermen (bij het sporten, bijbaantje, in de auto, tegen het weer enzovoort). Leg daarna een link naar het fietsverkeer: Mensen fietsen dagelijks. Ze gaan met de fiets naar hun werk, naar school, doen boodschappen, gaan naar sport enzovoort enzovoort. Ze gaan volledig onbeschermd op de fiets door het drukke verkeer. Dagelijks gebeuren er dan ook nare ongelukken met fietsers. • Laat de leerlingen brainstormen over bescherming op de fiets. Hoe zou je je zelf kunnen beschermen op de fiets? Welke organen zou je beschermen? En het moet er ook nog een beetje leuk uitzien…. Maak met een groepje een zelf ontworpen beschermmiddel waarmee je jezelf op de fiets zou kunnen beschermen.
• Aan het werk… Verdeel de klas in groepjes (per groepje ongeveer vier leerlingen). Elke groep kan een ander lichaamsdeel/functie krijgen om te beschermen tijdens het fietsen. Denk aan hoofd, schouderbladen/sleutelbeen, elleboog/ knieën enzovoort, of bij sneeuw, gladheid, felle zon, harde wind enzovoort. De groepjes werken het beschermmiddel in 3D uit. Mocht er minder tijd zijn, dan kunnen ze het ook uittekenen op een poster. Aan de slag! We geven hier per opdracht de eventuele bijzonderheden, of extra uitleg. Bij de tip staat een toevoeging of variatie op de opdracht. Opdracht 1 Op de brommer, in de regen, van je werk naar de sportschool! Geen bijzonderheden. Opdracht 2 Hoe beschermt een lichaam zich tegen een ziekteverwekker… Geen bijzonderheden. Opdracht 3 Een gewaarschuwd mens telt voor twee Tip: Na het lezen van het artikel en het maken van de vragen kunnen de leerlingen in groepjes met elkaar praten over bescherming. Wat vinden de leerlingen van: • de regels die de wet vaststelt ter bescherming van de burger (de verplichte autogordel, de verplichte helm op de brommer enzovoort); • ‘zonder bescherming’ op de fiets zitten (wellicht startopdracht erbij halen); • bescherming bij sporten; • zijn er momenteel teveel of juist te weinig beschermingsmiddelen? Opdracht 4 Een gezond lichaam Geen bijzonderheden. Opdracht 5 De huid Geen bijzonderheden. Opdracht 6 Hoofdluis Tip: Geef aan het begin van de les uitleg hoe een brief gemaakt moet worden. (Misschien is dit ook al bij Nederlands besproken. Het moet een zakelijke brief worden, dus geen spreektaal.) Een bestaande brief van internet. Deze is van http://www.foekesjoerdspcbodongeradeel.nl/luizenbrief.html (voorbeeldbrief) Aan de ouders, verzorgers, Er is bij meerdere leerlingen hoofdluis geconstateerd. Dit kan iedereen overkomen en het is geen schande. Het is wel van belang de hoofdluis direct te behandelen om verdere verspreiding te voorkomen. Daarom stellen wij u nu dan ook op de hoogte. U kunt er namelijk aan meewerken om verdere verspreiding tegen te gaan, bijvoorbeeld door in uw gezin van alle gezinsleden de haren nauwkeurig op de mogelijke aanwezigheid van hoofdluis te controleren. Het beste is dat twee weken lang te doen. Ontdekt u bij uw kind of een ander gezinslid hoofdluis, dan is het belangrijk om dezelfde dag te beginnen met de behandeling.
Hoofdluizen zijn kleine, grijsachtige beestjes van ± 3 mm. Neten zijn de eitjes van luizen. Meestal zijn ze wittig van kleur en ze lijken op roos. Roos zit echter los in het haar, terwijl neten aan het haar zitten vastgekleefd. Als u hoofdluis en/of neten constateert, dan moet u het haar behandelen met een hoofdluismiddel. Dit is zonder doktersrecept te koop bij de apotheek of drogist. Leest u goed de gebruiksaanwijzing. Het is onnodig en onverstandig om het haar met een lotion te behandelen als u geen hoofdluizen heeft gevonden. U kunt de verspreiding van hoofdluis voorkomen door wekelijks de haren te kammen met een luizen- of netenkam. Mocht u hoofdluis of neten ontdekt hebben bij uw kind(eren), wilt u dat dan altijd op school melden. Alleen dan kunnen wij uitbreiding tegengaan. Het kan zijn dat alles u nog niet geheel duidelijk is, of dat u bijvoorbeeld nog twijfelt aan uw eigen controle. Aarzel niet om in die gevallen contact op te nemen met school of met de verpleegkundige van uw school. Alvast bedankt voor uw medewerking Opdracht 7 Onregelmatigheden in de huid Geen bijzonderheden. Opdracht 8 Als je haar maar goed zit! De leerlingen moeten onder de microscoop een haar bekijken en natekenen. De leerlingen kunnen met een medeleerling samenwerken. Voor het practicum geeft u een korte uitleg van het lesverloop en u herhaalt ‘het maken van een preparaat’ en de tekenregels. Wat heb je nodig? • een haar (liefst met wortel); • microscoop; • voorwerpglas; • dekglaasje; • druppelflesje met water. Opdracht 9 Nagelriem De leerlingen gaan de nagelriem bekijken met de loep en deze natekenen. De leerlingen kunnen samenwerken. Wat heb je nodig? • vinger met een nagel; • loep. Opdracht 10 Eelt? De leerlingen gaan stukjes huid zonder en met eelt bekijken met de loep en natekenen. De leerlingen kunnen samenwerken. Wat heb je nodig? • vinger; • hand; • loep.
Opdracht 11 O jee, een pukkel… Geen bijzonderheden. Opdracht 12 Douche je niet te lang? De leerlingen gaan kijken hoe lang de klas onder de douche staat. Tip: Zet de tabel op het bord en laat de leerlingen hun vinger opsteken bij de tijden. Zo kunnen de leerlingen de uitslag gemakkelijk overnemen en de gegevens verder verwerken. Leerlingen die het erg moeilijk vinden om gegevens in een grafiek te verwerken, kunnen deze opdracht nog een keer doen door de dezelfde vraag te stellen aan vrienden/familie. Extra opdracht 1 Houd je je lichaam met zeep wel gezond? De leerlingen moeten dit practicum thuis uitvoeren. In de les: • kan er eerst gesproken worden over de lengte van het douchen en de gevolgen daarvan (aansluitend op opdracht 12). • kunnen de nadelige gevolgen van zeep en huid worden uitgelegd. • kan de werking van zeep worden uitgelegd. In het water laten de zeepmoleculen van elkaar los. Ze vormen een brug tussen het vuil (vet) en het water. Als het vuil is losgeweekt, spoelt het weg met het water. Op je huid zit allemaal talg die je huid beschermt. Talg is ook een vet. Als je je huid veel wast met zeep, wordt behalve vuil ook de beschermlaag losgeweekt. • kan het practicum worden uitgelegd. De leerlingen moeten een week lang hun linkerbovenarm wassen met zeep en de rechterbovenarm alleen met water. Na het douchen moeten ze de bovenarmen niet insmeren. Elke dag schrijven ze op wat hun bevindingen zijn. Wat heb je nodig? • twee bovenarmen; • zeep en water. Conclusie: Na één week is er (als de proef goed gelukt is) een duidelijk verschil te zien. De met zeep gewassen linkerarm zal lekker ruiken, maar droog en misschien al wat schilferig zijn. De rechterarm (alleen met water gewassen) zal wat vetter zijn en waarschijnlijk geurloos. Opdracht 13 Pigment De leerlingen gaan eerst bepalen wat voor huid ze hebben. Vervolgens kunnen ze op internet bekijken hoe lang ze in de zon kunnen blijven. Opdracht 14 Een beschermbotje Geen bijzonderheden. Opdracht 15 Een ziekteverwekker in aantocht Geen bijzonderheden. Opdracht 16 Maak de ziekteverwekker onschadelijk! Bij deze opdracht moet duidelijk worden dat elke soort ziekteverwekker een eigen vorm heeft en hierdoor ook een eigen antistof. De leerlingen krijgen zes verschillende ziekteverwekkers voorgelegd en moeten hieromheen de antistoffen tekenen. Na de tekeningen kan een extra uitleg volgen over de verschillende soorten ziekteverwekkers met daaraan gekoppeld een eigen antistof. Opdracht 17 Hygiënische maatregelen Geen bijzonderheden.
Opdracht 18 Een infectie Geen bijzonderheden. Opdracht 19 Zoek de verschillen Geen bijzonderheden. Opdracht 20 Koorts, waar is dat goed voor? Geen bijzonderheden. Opdracht 21 Vermenigvuldiging van virussen Geen bijzonderheden. Opdracht 22 Bacteriële infecties Geen bijzonderheden. Opdracht 23 Epidemie Tip: Om een epidemie duidelijk te maken, kan er een ‘epidemie-verhaal’ bij gehaald worden dat op dit moment heerst (er zijn bijna altijd wel epidemieën aan de gang ergens in de wereld), of er kan verwezen worden naar een epidemie die niet zo lang geleden heeft geheerst. In het katern gaat het over cholera in Congo. Opdracht 24 Kinkhoest Geen bijzonderheden. Extra opdracht 2 Gehoest en gekuch Leerlingen gaan ondervinden of een hand voor de mond helpt bij het hoesten. Ze hebben vier petrischaaltjes nodig: • één voor hoesten met hand; • één voor hoesten zonder hand; • een controleplaat met deksel open; • een controleplaat met deksel gesloten. De leerlingen kunnen de proef in kleine groepjes doen. Tip: Leg voor het practicum kort uit hoe de les zal verlopen, leg het practicum uit en herhaal de regels van het practicumverslag. Practicumverslag Naam: Klas: Datum: Onderzoeksvraag: Hou je met je hand bacteriën tegen tijdens het hoesten? Doel van de proef: Met deze proef ga je bekijken of je met je hand bacteriën tegenhoudt. Verwachting: Eigen antwoord Wat heb je nodig? • twee petrischaaltjes met agar agar • broedstoof op 37 °C • viltstift Wat ga je doen? Zet een petrischaaltje met agar agar op tafel en haal de deksel eraf. • Hoest een paar keer flink boven de plaat (ongeveer 25 cm). • Doe de deksel erop • Schrijf op de onderkant van het petrischaaltje ‘Hoesten zonder hand’. • Pak nu het volgende schaaltje. Haal de deksel eraf en zet het schaaltje op tafel. • Hoest een paar keer flink boven de plaat (ongeveer 25 cm), maar hou nu je hand voor je mond. • Doe de deksel erop. • Schrijf op de onderkant van het petrischaaltje ‘Hoesten met hand’.
• Nu gaan we twee controleplaten maken. Zet een petrischaaltje met agar agar op tafel en haal de deksel eraf. • Laat het schaaltje even open staan en doe dan de deksel er weer op. • Schrijf op de onderkant van het derde petrischaaltje: ‘Controleplaat, deksel open’. • Pak het vierde petrischaaltje met agar agar en laat de deksel erop. Schrijf op de onderkant: ‘Controleplaat, deksel erop’ Het derde en vierde petrischaaltje dienen ter controle. De derde petrischaal is om te kijken of de bacteriën niet gewoon in de lucht zitten en de vierde petrischaal is er om te kijken of de voedingsbodem wel steriel was. • Zet de vier schaaltjes in de broedstoof van 37 °C. • Bekijk na een paar dagen (maximaal vijf dagen) de petrischaaltjes. Zie je verschil tussen petrischaal 1 en 2? Waren de controleplaten schoon? • Schrijf een practicumverslag over de proef. Resultaat: Eigen antwoord Conclusie: Eigen antwoord
Opdracht 25 Verkoudheid of griep? Geen bijzonderheden. Opdracht 26 Ziek, ziek en nog eens ziek! De leerlingen moeten een opstel schrijven over een ziekte die ze zelf hebben gehad. Ze moeten hierin verwerken: • de verschijnselen; • hoe lang ze ziek waren; • wat eraan gedaan is. Tip: De leerlingen kunnen in groepjes de gemaakte opstellen aan elkaar voorlezen. Per groepje kunnen ze één verhaal uitkiezen dat voorgelezen kan worden aan de hele klas. Zo houd je het aantal ziekte-verhalen wat beperkt. Opdracht 27 De griepprik Geen bijzonderheden. Extra opdracht 3 Stop Aids Now! De leerlingen gaan in deze opdracht in groepjes werken aan het begrip ‘aids’. Ieder groepje pakt het op een andere manier aan. De vier mogelijkheden zijn: • een les opzetten; • een spel bedenken; • een informatieposter maken; • een voorlichting geven. Een les opzetten: Met de groep gaan de leerlingen een korte les geven over aids. De les moet bestaan uit: • een korte uitleg over aids; • een doe-opdracht. Tijdens de korte uitleg vertellen ze een stukje informatie. Met deze informatie moeten de leerlingen iets doen. Ze kunnen denken aan een rollenspel, een discussie, een invulopdracht, of het beantwoorden van vragen op papier. Een spel bedenken Met de groep gaan de leerlingen een spel bedenken en uitvoeren met de klas. Het spel moet bestaan uit:
een stukje informatie (leerlingen moeten iets leren tijdens het spel); een leuke bezigheid (leerlingen moeten spelenderwijs iets leren).
De klas kan in kleine groepjes worden verdeeld. Ieder groepje kan een spelletje over aids doen. Met een grote klas is dit veel werk. Ze kunnen ook een groot speelbord maken waarbij leerlingen in groepjes opdrachten moeten doen. Voor spelletjes waar de hele klas bij betrokken is, kun je kijken op de volgende sites: • http://www.lovecheck.org • http://www.bio-logisch-toch.nl • http://www.scholieren.com/werkstukken/5078 Een poster maken Met de groep maken de leerlingen een informatieve poster (zie voor het maken van een poster K7). Op de poster moet staan: • wat aids inhoudt; • hoe je het kunt krijgen; • wat je eraan kunt doen; • hoe je het kunt voorkomen. Een voorlichting geven Met de groep gaan de leerlingen een voorlichting geven over aids. Ze moeten doen alsof de klas nog niets weet over deze ziekte. Tijdens de voorlichting moet duidelijk worden dat: • aids een hele gevaarlijke ziekte is; • de ziekte al heel veel levens heeft geëist; • waar de ziekte vandaan komt; • hoe je besmet kunt worden; • hoe je besmetting kunt voorkomen. Opdracht 28 Vragen over aids Geen bijzonderheden. Opdracht 29 Besmetting met aids Geen bijzonderheden. Opdracht 30 Zwemmerseczeem Geen bijzonderheden. Opdracht 31 Aanplakbiljet zwemmerseczeem In de kleedkamers van gymzalen op scholen komt veel zwemmerseczeem voor. Veel leerlingen lopen daar op blote voeten en verspreiden zo de schimmel. De leerlingen gaan een aanplakbiljet maken over zwemmerseczeem. De volgende punten moeten op het aanplakbiljet staan: • uitleg wat zwemmerseczeem is; • hoe het wordt veroorzaakt; • wat je eraan kunt doen. De leerlingen maken het aanplakbiljet zo dat het de aandacht trekt en mensen het verhaal gaan lezen. Tip: Het beste aanplakbiljet wordt opgehangen in de school bij de gymzaal. Opdracht 32 Schimmelinfecties Geen bijzonderheden.
Opdracht 33 Nuttige en schadelijke schimmels Geen bijzonderheden. Extra opdracht 4 Een zieke folder De leerlingen moeten een informatiefolder maken over ziektes, die in een wachtkamer van een arts zou kunnen liggen. De folder moet uit de volgende onderdelen bestaan: 1 spannende voorkant (zodat deze de aandacht trekt in folderrek); 2 inhoudsopgave; 3 uitleg waar de folder over gaat en voor wie de informatie bedoeld is; 4 korte beschrijving over hoe je je lichaam zelf kunt beschermen; 5 korte beschrijving van wat je lichaam zelf doet om je te beschermen; 6 algemene uitleg over bacterie-infecties en één bacterie-infectie beschreven; 7 algemene uitleg over schimmelinfecties en één schimmelinfectie beschreven; 8 algemene uitleg over virusinfecties en één virusinfectie beschreven; 9 tips om gezond te blijven en eventueel een verwijzing naar websites. Als elke leerling twee A4’tjes heeft, kunnen ze de folder zo in elkaar vouwen. Papier 1, voorkant 9
1
Papier 1, achterkant 2 en 3
8
Papier 2, voorkant 5
6
Papier 2, achterkant 7
4
Als je klaar bent, leg je de bladen op elkaar (papier 1 onder) en vouw je het boekje dicht. Tip: Zet een folderrek in het lokaal, zodat daar de gemaakt folders in gezet kunnen worden. Extra opdracht 5 Krijg de kolere… Leerlingen moeten op internet de bijnamen van een aantal ziektes ontcijferen. Er wordt ook veel gescholden met gebruik van de namen van ziektes. De meeste leerlingen zullen waarschijnlijk niet weten wat ze eigenlijk zeggen.
Tip: Na het opzoeken van de woorden kan er een klassengesprek ontstaan over het schelden met ziektes. Hebben de leerlingen wel door wat ze eigenlijk zeggen? Zullen ze, nu ze het weten, ermee stoppen/minderen? Enzovoort. Opdracht 34 Verschijnselen soa’s Geen bijzonderheden. Opdracht 35 Besmettingen in kaart gebracht De leerlingen maken van de gegevens uit de tabel een staafdiagram en een cirkeldiagram. Opdracht 36 Power Point-presentatie soa’s Met een groepje maken de leerlingen een Power Point-presentatie over een soa. Ze kunnen kiezen uit: • aids; • syfilis; • chlamydia; • gonorroe; • herpes genitalis; • genitale wratten; • hepatitus B; • schaamluis. In • • • •
de PowerPoint-presentatie moeten de volgende punten verwerkt worden: besmetting; verschijnselen; behandeling; cijfers per jaar.
Tips • Gebruik niet meer dan zes bladzijden. • Geen lange teksten. Zet de informatie puntsgewijs neer (± zes punten per bladzijde). • Kijk uit met teveel plaatjes/cartoons. Gebruik er maximaal twee. • Let op de kleuren. De tekst moet wel leesbaar blijven. • Gebruik overal hetzelfde lettertype en dezelfde lettergrootte. • Niet teveel effecten. Deze leiden erg af. • Zorg voor een aantrekkelijk geheel! Extra opdracht 6 Condoomreclame De leerlingen moeten een reclame bedenken over condooms. Tip: De reclames (of een aantal hiervan) kunnen ook uitgevoerd worden door de leerlingen in kleine toneelstukjes. Vervolgens kan er ook een gesprek met de klas komen of er condoomreclames op tv zouden moeten komen. Zo ja, moeten daar regels aan vast zitten? (Welk tijdstip? Wat voor beelden?) Hoe denken de leerlingen er zelf over? Extra opdracht 7 De eerste keer De leerlingen moeten een oplossing bedenken voor de vriendin uit het werkboek. Vervolgens kunnen de verschillende oplossingen met de klas worden besproken. Opdracht 37 Vragen over kanker Titel: vragen over kanker Geen bijzonderheden.
Opdracht 38 Kanker in beeld Geen bijzonderheden. Opdracht 39 Gaat kanker ook weer over? Geen bijzonderheden. Opdracht 40 Kankerpreventie Geen bijzonderheden. Extra opdracht 9 Ludieke actie tegen kanker Leerlingen moeten bij deze opdracht een ludieke actie bedenken om geld op te halen voor een kankerstichting. Het is aan de school, of deze actie echt uitgevoerd kan worden. De leerlingen moeten een goed werkplan opzetten. Een voorbeeld staat in het werkboek. Ze kunnen op school een opzet maken en het thuis (onderzoek naar kosten enzovoort) afmaken.
K11 Reageren op waarnemingen Leerstijlen In het onderstaande schema vindt u bij elke leerstijl de opdrachten die daar het meeste bij passen Bezinner
Kijkt hoe anderen een probleem aanpakken en denkt eerst na voordat hij iets doet. Hij ziet veel oplossingen, omdat hij een probleem vanuit veel standpunten kan bekijken. Daardoor neemt hij beslissingen soms traag.
Waarnemen en overdenken (‘watching’) • Maak vooraf een plan. • Neem de tijd voor lastige beslissingen. • Neem de tijd om je ervaringen te overdenken. Denker
Is goed in logisch denken en redeneren. Hij probeert algemene regels te ontdekken en leert het liefst uit boeken. Het is belangrijker dat ideeën logisch zijn, dan dat ze praktisch uitvoerbaar zijn.
Analyseren en abstract denken (‘thinking’) • Zoek goed gestructureerde leermiddelen. • Zoek verbanden met kennis die je al hebt. • Zoek intellectuele uitdagingen. • Bestudeer theoretische concepten, modellen en systemen. Beslisser
Plant een taak en voert die uit. Hij is niet zo geïnteresseerd in theorieën. Hij doet het goed in conventionele intelligentietesten. Houdt zich liever bezig met technische problemen dan met mensen.
Concreet ervaren (‘sensing/feeling’) • Zoek naar verbanden tussen de leerstof en je werk. • Richt je op praktische zaken. • Zoek iemand die je iets kan demonstreren. Doener
Houdt van experimenteren en lost problemen op door iets uit te proberen. Hij past zich goed aan aan nieuwe situaties. Soms kan een doener drammerig overkomen in zijn dadendrang.
Opdracht 11, 13, 17, 18, 20, 22, 26, 31, 33
Actief experimenteren (‘doing’) • Ga een directe ervaring opdoen. • Los een probleem op. • Spring in het diepe met een uitdagende taak.
Vaardigheden In het volgende schema vindt u per vaardigheid de opdrachten waarbij deze aan de orde komen. KGT
K11
1 Begrijpend lezen, feiten en meningen onderscheiden Foldermateriaal Studieboeken
4 Basisrekenvaardigheden Schatten en afronden Efficiënt rekenen Rekenregels gebruiken/verhoudingstabellen/breuken en percentages 5 Rekenen met eenheden en grootheden Eenheid bij gemeten of berekende grootheid aangeven 6 Veilig kunnen omgaan met stoffen/materialen enzovoort
Planning De extra opdrachten zijn niet in de planning opgenomen. U maakt daar zelf een keuze uit. Voorstel: Les 1: Startopdrachten, ‘Wat weet je al?’en ‘Zo zit dat!’ Les 2: Opdracht 1 t/m 6 Les 3: Opdracht 7 t/m 10 Les 4: Opdracht 11 t/m 13 Les 5: Opdracht 14 t/m 16 Les 6: Opdracht 17 en 18 Les 7: Opdracht 19 t/m 21 Les 8: Opdracht 22 t/m 27 Les 9: Opdracht 28 t/m 30 Les 10: Opdracht 31 en 32 Les 11: Opdracht 33 en 34 Les 12: Opdracht 35 t/m 38 Les 13: Samenvatting en zelftoets Les 14: Eindtoets Materialenlijst per opdracht Opdracht
Materiaal
Opdracht 6
• twee plastic bekertjes per tweetal, één met zout (nr. 1) en één met suiker (nr. 2). Afsluiten met bijvoorbeeld aluminiumfolie of een dekseltje zodat er mee geschud kan worden. Nummer de potjes. • een blinddoek en een wasknijper per tweetal
Opdracht 10
• kaartjes of briefjes met de verschillende gebaren en hun betekenis • eventueel computer met internetaansluiting
Opdracht 13
• computer met toegang tot methodesite
Opdracht 16
• alcohol, after shave met alcohol of deodorant met alcohol
Opdracht 18
• computer met toegang tot methodesite
Opdracht 20
• • • •
Opdracht 23
• computer met toegang tot methodesite
Extra opdracht 3
• • • •
aantal verschillende kleuren potloden lange tafel gummetje, kan ook iets anders zijn, bv een steen/puntenslijper meetlint of liniaal computer met internetaansluiting toegang tot printer en kopieerapparaat postervellen stiften-markers in verschillende kleuren
• stukjes tuinslang of aquariumslang • trechters: twee trechters per tweetal • watjes
Opdracht 26
• computer met toegang tot methodesite
Opdracht 29
• • • • • •
passers meetlinten allerlei verschillende soorten schuurpapier met verschillende grofheden visdraad van verschillende diktes plakband en linialen of stukjes stevig karton computer met toegang tot internet
Opdracht 31
• • • • • • • •
wattenstaafjes bekertje water suiker opgelost in water (alternatief is een zoete frisdrank) zout opgelost in water (alternatief is een sterke bouillon) citroensap vermengd met water tonic vermengd met water rijpe tomaat ( sap ervan mengen met een beetje water) blinddoek
Opdracht 33
• • • • • •
diverse bekertjes vruchtenyoghurt of vla ui blinddoek plastic weggooilepeltjes mesje vork
Opdracht 37
• kopie van de tabel die in de opdracht vermeld staat
Extra opdracht 5
• computer met internetaansluiting
Startopdrachten Startopdracht 1 Horen, zien, ruiken, proeven, voelen? Vraag de leerlingen welke zintuigen ze kennen. Wat kun je ermee? Wat merk je ermee op? Waar reageren de neus, de ogen, de oren, de tong, de huid op? Hoe heet dat? Daarbij vallen de termen: • oog, oor, huid, tong, neus; • zien, horen, voelen, proeven, ruiken; • prikkels uit de omgeving; • licht, geluid, druk/pijn/aanraking/temperatuur, geur en smaak. Maar is dit alles wat je opmerkt? Hoe weet je bijvoorbeeld dat je honger of dorst hebt? Daarbij valt de term: prikkel uit je lichaam. Wat doe je er dan mee als je iets opmerkt? Hoe reageert je lichaam? Hierbij vallen de termen: • snel: zenuwstelsel; • langzaam: hormoonstelsel. Startopdracht 2 Merk jij ook alles tegelijk op? In deze opdracht leren de leerlingen dat zintuigen vaak samen een waarneming doen. Vraag de leerlingen om handelingen te bedenken en er ieder één voor zichzelf op te schrijven. Verdeel dan de klas in drie- of viertallen. Laat de leerlingen in groepjes een tabel maken met de verzonnen handelingen en de zintuigen die je dan tegelijkertijd nodig hebt. Voorbeelden zijn: sinaasappel schillen, aantrekken van je kleren, fietsen op straat enzovoort. Bespreek de tabellen. Vraag de leerlingen daarbij uit te leggen hoe de verschillende zintuigen meedoen.
Stel daarna vragen als: • Waar komt alle informatie samen? Hersenen • Hoe komt de informatie uit de zintuigen daar? Zenuwcel/elektrisch stroompje = impuls Aan de slag! We geven hier per opdracht de duur, de eventuele bijzonderheden of extra uitleg. Opdracht 1 Wat prikkelt jou? Circa 3 minuten. Het gaat erom dat de leerlingen leren hoe van een prikkel gedrag komt. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 2 Oeps! Een verandering! Circa 3 minuten. Het gaat erom dat de leerlingen de termen prikkel, zintuig en hersenen kunnen plaatsen in een gegeven situatie. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 3 Wat merken je zintuigen op? Circa 3 minuten. Het gaat erom dat leerlingen weten welke adequate prikkel er bij welk zintuig hoort en wat dit betekent. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 4 Je moet niet óveral op reageren! Circa 3 minuten. Het gaat erom dat leerlingen begrippen als drempelwaarde en motivatie kunnen toepassen. Verder geen bijzonderheden. Extra opdracht 1 Computerspelletjes met je hersenen Circa 20 minuten. De leerlingen leren aan de hand van een filmpje hoe informatie in de hersenen wordt verwerkt en hoe de hersenen bepalen wat je gaat doen. Deze opdracht leent zich ook goed om klassikaal te doen. Bekijk het filmpje dan ook klassikaal. Extra vragen die hierbij gesteld kunnen worden zijn: • Welke prikkels zijn er? • Kun je prikkels bedenken waarvoor de motivatie laag is? Deze opdracht is goed te combineren met opdracht 7 en 8. Opdracht 5 Samenwerken om te proeven! Circa 3 minuten. Het gaat erom dat de leerlingen inzien dat je tong meerdere zintuigen heeft om mee te proeven. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 6 Rarara, wat is het? Circa 30 minuten. Wat heb je nodig? • twee plastic bekertjes per tweetal, één met zout (nr. 1) en één met suiker (nr. 2). Afsluiten met bijvoorbeeld aluminiumfolie of een dekseltje zodat er mee geschud kan worden. Nummer de potjes. • één blinddoek en één wasknijper per tweetal.
Wat ga je doen? In deze opdracht gaan de leerlingen onderzoeken wat zij met één zintuig tegelijk kunnen waarnemen. Ze krijgen twee verschillende stofjes (een bekertje zout en een bekertje suiker). Zij weten vooraf niet wat er in de bekertjes zit. Het is de bedoeling dat de leerlingen zelf uitzoeken hoe zij er het beste voor kunnen zorgen dat er maar één zintuig tegelijk aan het werk is. De leerlingen worden ingedeeld in tweetallen. Wijs voor ieder tweetal een zintuig aan en zorg daarbij dat alle zintuigen tenminste eenmaal per klas aan bod komen. Deel de blinddoeken en wasknijpers uit. Houd in de gaten of er een goed plan komt (in de bijgaande tabel hier zie je wat de bedoeling is) voordat de leerlingen aan de slag gaan. Deel de potjes pas uit als de leerlingen klaar zijn met het maken van een plan van aanpak. Zintuig
Potje open/ dicht
Blinddoek
Wasknijper op neus
Potje bewegen
Stof aanraken
Adequate prikkel
Oog
Open
Nee
Ja
Nee
Nee
Licht
Oor
Dicht
Nee
Nee
Ja
Nee
Geluid
Neus
Open
Ja
Nee
Nee
Nee
Geurstoffen
Tong
Open
Ja
Ja
Nee
Nee
Smaakstoffen
Huid
Open
Ja
Ja
Nee
Ja
Aanraking
Opdracht 7 Vogeltrek Circa 3 minuten. Het gaat erom dat leerlingen het verschil tussen uitwendige en inwendige prikkel leren. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 8 Wat doet de kat? Circa 5 minuten. Het gaat erom dat de leerlingen inzien dat gedrag bestaat uit een reeks handelingen die elkaar opvolgen. De term motivatie wordt toegevoegd. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 9 Dat heb je geleerd, of niet? Circa 3 minuten. In deze opdracht moeten de leerlingen kiezen of gedrag aangeleerd of erfelijk bepaald is. In werkelijkheid wordt gedrag vrijwel altijd gelijktijdig bepaald door zowel leerprocessen als erfelijke achtergrond. Opdracht 10 Goed of fout gedrag? Circa 30 minuten. b en c: De leerlingen leren een mening te vormen over cultuurverschillen. Zij leren deze te beargumenteren. Om de discussie te structureren kunt u de volgende procedure volgen: 1 De docent poneert een stelling. Dit is bijvoorbeeld één van de meningen uit de klas. 2 De leerlingen denken individueel na, schrijven hun mening op met argumenten. 3 Alle leerlingen lopen naar de hoek die bij hun mening past: vóór of tegen de stelling. 4 Alle leerlingen zoeken in die hoek een partner. 5 Deze duo’s verzamelen argumenten die bij hun mening passen. 6 Alle leerlingen zoeken een nieuwe partner uit de andere hoek. 7 De ene leerling geeft zijn/haar mening met argumenten. 8 De andere leerling parafraseert (herhaalt in eigen woorden) de mening van de eerste leerling. 9 De tweede leerling geeft de eigen mening met argumenten. 10 De eerste leerling parafraseert de mening van de tweede leerling. Deze werkvorm is goed te gebruiken bij: • het leren formuleren van een eigen mening;
gespreksvaardigheid; uitwisseling van kennis en meningen.
Tip: De leerlingen kunnen ook gewoon worden ingedeeld bij een bepaalde mening. Dit bevordert het inleven in de mening van een ander en het voorkomt het nalopen van anderen. Bovendien voorkomt het dat er ongelijke aantallen in iedere hoek staan. d: U kunt de voorbeelden van de leerlingen over verschillen in normen en waarden klassikaal bespreken. Wat vinden de andere leerlingen van de voorbeelden? Wat is hun mening daarover? e: De leerlingen krijgen plaatjes van gebaren en moeten daarbij vertellen wat volgens hen de betekenis is. U kunt deze opdracht uitbreiden door de leerlingen een spel te laten doen. Maak daarbij kaartjes met de betekenissen van de gebaren in verschillende culturen. Verdeel de kaartjes met de plaatjes en de kaartjes met de mogelijke betekenis. Laat de leerlingen rondlopen en de juiste kaartjes bij ieder plaatje zoeken. Eventueel kunnen zij internet raadplegen, maar het is ook leuk om ‘het’ te laten gebeuren om te illustreren hoe cultuurafhankelijk de betekenis van gedrag is. Opdracht 11 Krijg de zenuwen Circa 5 minuten. Het gaat erom dat de leerlingen leren welke zenuwcellen er zijn, in welke verbinding ze worden gebruikt en waar zij een impuls naartoe vervoeren. Geen bijzonderheden. Opdracht 12 Muisarm Circa 3 minuten. Het gaat erom dat leerlingen weten wat een gemengde zenuw is. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 13 Daar zit beweging in Circa 30 minuten. De leerlingen zetten bij deze opdracht zelf de zenuwbanen die horen bij een beweging in elkaar. Dat doen zij aan de hand van een applet. Als de opdracht gemaakt is, kunt u klassikaal de goed ingevulde applet laten zien. Extra opdracht 2 De zenuwen de baas Circa 5 minuten. De leerlingen krijgen toepasbaarheid te zien van hun kennis over het zenuwstelsel aan de hand van een aantal verdovingen in verschillende beroepen. Om welke beroepen gaat het? Opdracht 14 Organisatie van de bovenkamer Circa 5 minuten. Het gaat erom dat de leerlingen weten hoe het brein georganiseerd is. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 15 Zweten, blozen en kippenvel Circa 5 minuten. Het gaat om temperatuurregulatie door de huid. Verder geen bijzonderheden
Opdracht 16 Zweterige proef Circa 30 minuten. Wat wil je weten? In deze opdracht is het de bedoeling dat de leerling leert begrijpen dat je kunt afkoelen doordat zweet op de huid verdampt. Wat heb je nodig? • alcohol, aftershave met alcohol of deodorant met alcohol. Wat moet je doen? De leerlingen dienen met de alcoholhoudende stof de huid te bevochtigen. Wat is het resultaat? Wat ruik je? Wat is er gebeurd met de alcohol? De huid voelt koud op de plek waar de stof gesmeerd werd. Het stofje is verdampt en je ruikt het dus in de lucht. Wat heb je van deze proef geleerd? Verdampen van vloeistof op de huid zorgt voor afkoeling. Dus zweten zorgt voor afkoeling. Verdeel de groep in tweetallen. Laat de viertallen uitwisselen hoe ze de proef hebben aangepakt. Welke bevindingen werden gedaan, welke resultaten zijn er en wat is er geleerd? Bespreek klassikaal. Opdracht 17 Kijk maar eens Circa 7 minuten. Het gaat om delen van het oog en de functie ervan. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 18 Kijken doe je niet zomaar Circa 30 tot 40 minuten. In deze opdracht bekijken de leerlingen op de methodesite enkele voorbeelden van gezichtsbedrog. Aan de hand daarvan beantwoorden zij theoretische vragen over de functie en werking van verschillende onderdelen van het oog. Eventueel kan deze opdracht vooraf al thuis gedaan worden. Opdracht 19 Staafjes en kegeltjes Circa 5 minuten. De leerlingen leren in deze opdracht het verschil tussen kegeltjes en staafjes wat betreft ligging en functie. Geen bijzonderheden. Opdracht 20 Ik zie ik zie, wat jij niet ziet, en de kleur is… Circa 30 tot 40 minuten. In deze opdracht leren de leerlingen over de werking van de blinde vlek, de gele vlek, staafjes en kegeltjes. Wat heb je nodig? • aantal verschillende kleuren potloden; • lange tafel; • gummetje, kan ook iets anders zijn, bv een steen/puntenslijper; • meetlint of liniaal.
Wat ga je doen? Verdeel de leerlingen in tweetallen. Verdeel de rollen: één leerling is waarnemer en één is ‘proefkonijn’. Zorg ervoor dat de tweetallen tegenover elkaar aan de lange kant van de tafel gaan zitten. Vertel dat de kleuren van de potloden geheim moeten blijven voor het proefkonijn. Het proefkonijn moet blijven kijken naar het gummetje. Vertel dat de leerlingen eerst de opdracht helemaal moeten doorlezen en dan pas mogen beginnen! Opdracht 21 Kijkgaatjes Circa 5 minuten. De leerlingen leren hier over de werking van de pupil. Ze moeten daartoe plaatjes zoeken van de pupil van een kat op internet of in boeken. Om tijd te sparen, is het handig de leerlingen dit al vooraf te laten doen. Opdracht 22 Gehoorzaken Circa 5 minuten. Het gaat om de bouw en functie van het oor. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 23 Druk in je oor Circa 10 minuten. De leerlingen bekijken een filmpje over oorontsteking en de rol van de buis van Eustachius. Ze beantwoorden aan de hand van dat filmpje een aantal vragen. Extra opdracht 3 Doofheid onder de loep! Circa 40 minuten. De leerlingen dienen deze opdracht voor te bereiden. Wat heb je nodig? • computer met internetaansluiting. Wat ga je doen? Het is de bedoeling dat de leerlingen zelfstandig een onderzoekje doen naar de mogelijke oorzaken van doofheid. Ze gebruiken daarvoor internet. De soorten doofheid waar het om gaat, zijn: 1 doofheid door geluidsoverlast (slakkenhuis); 2 doofheid door ouderdom (gehoorsbeentjes); 3 doofheid door middenoorontsteking (trommelvlies); 4 doofheid door aangeboren afwijking (slakkenhuis); 5 doofheid door oorontsteking (oorsmeerprop in gehoorgang); Verdeel de klas in groepjes van vier leerlingen. Ieder groepje onderzoekt één soort doofheid. De leerlingen dienen te achterhalen wat er aan de hand is bij deze soort doofheid. Welk onderdeel in de weg van het geluid is aangedaan? Wat kun je eraan doen? U kunt de leerlingen verwijzen naar bijvoorbeeld www.kennislink.nl en www.doof.nl. Daar is de nodige informatie te vinden. Het is de bedoeling dat ieder groepje een poster maakt over de aangewezen vorm van doofheid. De leerlingen presenteren hun bevindingen klassikaal. Per groepje verzorgen twee leerlingen drie plaatjes van het oor. De andere twee leerlingen zoeken op welk onderdeel van het oor is aangedaan. Let er bij de presentatie op dat wordt aangegeven: • om welke soort doofheid het gaat; • wat de normale weg van geluidstrilling + impuls is: plaatje 1;
waar de beschadiging zit, hoe dat onderdeel heet en hoe de geluidstrilling loopt: plaatje 2; wat er aan gedaan kan worden en dit benoemen. Hoe de geluidstrilling dan loopt: plaatje 3.
Als alle presentaties zijn geweest, bespreekt/vraagt de leerkracht: Aan degene die presenteerde: wat vond je dat er goed ging en wat zou je anders doen? Daarna vragen aan de anderen zoals: • Hoe vond je dat de presentatie ging? • Hoe zag de poster er uit? • Werd duidelijk aangegeven waar het om ging met bijvoorbeeld ‘kopjes’? • Wat kun je hiervan leren? Opdracht 24 Doof in je hersenen Circa 3 minuten. In deze opdracht gaat het erom dat leerlingen inzicht krijgen in de weg van prikkel, zintuig, impuls, hersenen en de opbouw van de hersenen in centra. Opdracht 25 Twee oren Circa 20 minuten. De leerlingen gaan in deze proef ondervinden dat je door twee oren richting kunt horen. Wat heb je nodig? • stukjes tuinslang of aquariumslang; • trechters: twee trechters per tweetal; • watjes. Wat ga je doen? Het is handig om de trechters alvast aan de slangen te verbinden voordat de leerlingen aan het werk gaan. Zorg ervoor dat de leerlingen in tweetallen werken. Zorg ervoor dat de leerlingen rustig werken, want anders kunnen zij het niet goed horen. Vertel van tevoren dat verwacht wordt dat de leerlingen een verslag van deze opdracht maken en wat daarin moet komen te staan. Bespreek de resultaten en wat ze ervan hebben geleerd pas klassikaal als de verslagen af zijn. Opdracht 26 Ook oren kunnen bedriegen! Circa 4 minuten. De leerlingen beluisteren op de methodesite een fragment waarin steeds eenzelfde toonhoogte met tussenpozen wordt afgespeeld. Toch hoor je niet steeds dezelfde toonhoogte. Zie verder het antwoordenboek. Opdracht 27 Oor en oog op een rij Dit is een kleine tussentoets om te kijken of de kennis over oog en oor paraat is. De leerlingen kunnen dit voor zichzelf doen. Geen bijzonderheden. Opdracht 28 Signalen uit de huid Circa 5 minuten. De leerlingen testen in deze opdracht hun kennis over de verschillende zintuigen in de huid. Opdracht 29 De gevoelige huid Circa 30 tot 40 minuten.
In deze opdracht gaan de leerlingen onderzoeken waar de huid gevoeliger is en waar minder gevoelig. Ze bedenken zelf de verwachting, de uitvoering enzovoort. Daar gebruiken ze internet voor. Mogelijke voorbeelden van experimenten zijn te vinden op bijvoorbeeld: • http://www.fi.uu.nl/toepassingen/06030/webquest.xml?wqnr=7&school=Novo2&klas=1&type =0&domain=0&leergebied=0&firsttime=0 • http://www.bioplek.org/2klas/2klaszintuigen/1klaszintuig9.html • http://faculty.washington.edu/chudler/chtouch.html Drie voorbeelden van mogelijke experimenten: 1 Bepaal bij welke afstand twee (passer)punten (kan ook met opengevouwen paperclip) nog afzonderlijk gevoeld worden. Noteer de afstanden. Hoe groter de afstand, hoe ongevoeliger. 2 Neem verschillende materialen. Kijk met welke lichaamsdelen de meeste verschillen zijn waar te nemen tussen de materialen. 3 Maak een strookje karton met daaraan een haar, een ietwat dikkere draad, een bezem-haar (of visdraad met verschillende diktes). Om de leerlingen op weg te helpen, is het wel raadzaam om wat spullen klaar te leggen die ze kunnen gebruiken: • Passers; • Meetlinten; • allerlei verschillende soorten schuurpapier met verschillende grofheden; • visdraad van verschillende diktes, plakband en linialen/stukjes stevig karton. De proeven worden klassikaal gepresenteerd, nadat er een verslag van gemaakt is. Bediscussieerd wordt: 1 de verschillende plannen van aanpak in relatie tot de uitkomsten; 2 of de homunculus wel ‘klopt’; 3 wat het beste plan van aanpak is; 4 Wat je anders zou doen als je het nog eens mocht doen. Opdracht 30 Multifunctionele huid Circa 5 minuten. Het gaat om de functie van de huid en van de onderdelen van de huid. Verder geen bijzonderheden. Extra opdracht 4 Verbrand Circa 20 minuten. Leerlingen krijgen inzicht in de vormen van brandwonden en wat dat te maken heeft met de lagen waaruit de huid is opgebouwd. Op www.brandwonden.nl is enorm veel materiaal te vinden over brandwonden. Eventueel kan er iets verteld worden over de impact van brandwonden op het sociale leven met als voorbeeld de brand in de kroeg in Volendam. Opdracht 31 De vijf smaken: zoet, zuur, zout, bitter en umami Circa 30 tot 40 minuten. De leerlingen gaan de vijfde smaak, ‘umami’, ontdekken. Verder gaan ze kijken of de tong verschillende smaakzones heeft. Opstelling klas De leerlingen kunnen in kleine groepjes werken (minimaal drie leerlingen per groepje). Eén leerling is proefpersoon. Eén leerling voert de proef bij de proefpersoon uit. Eén leerling schrijft de resultaten op.
Wat heb je nodig? • Wattenstaafjes; • bekertje water; • suiker opgelost in water (alternatief is een zoete frisdrank); • zout opgelost in water (alternatief is een sterke bouillon); • citroensap vermengt met water; • tonic vermengt met water; • rijpe tomaat (sap ervan mengen met een beetje water); • blinddoek. Als de proef te lastig is voor de klas, dan kan de proef ook worden uitgevoerd in een demonstratievorm. Drie leerlingen gaan vooraan de klas zitten en de docent voert de proef uit. De rest van de klas schrijft de resultaten op. Opdracht 32 Proeven doe je niet zomaar Circa 15 minuten. De leerlingen leren aan de hand van praktische voorbeelden dat je niet alleen proeft met je smaakzintuigcellen. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 33 Neus tegen tong Circa 20 tot 30 minuten. In deze proef gaan de leerlingen ontdekken dat geur een belangrijke rol speelt bij proeven. Opstelling klas De leerlingen kunnen in tweetallen werken. Een leerling is proefpersoon. Een leerling voert de proef bij de proefpersoon uit en noteert de resultaten. Zorg ervoor dat het voor de geblinddoekte persoon niet bekend is welke stof hij/zij aangeboden krijgt. Wat heb je nodig? • diverse bekertjes vruchtenyoghurt of vla; • ui; • blinddoek; • plastic weggooilepeltjes; • mesje; • vork. Opdracht 34 Wijzer proeven en ruiken Circa 15 minuten. De leerlingen ontdekken aan de hand van voorbeelden dat geuren en smaken een biologische rol hebben. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 35 Hormonen en zenuwen Circa 3 minuten. In deze opdracht gaat het erom het verschil tussen hormoonstelsel en zenuwstelsel te ontdekken. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 36 Hormoonklieren Circa 10 minuten.
Het gaat om wat hormoonklieren zijn, hoe ze eruit zien en waar ze op inwerken. Verder geen bijzonderheden. Opdracht 37 Hormonenspel Circa 20 minuten. In deze opdracht leren de leerlingen welk hormoon bij welke klier hoort en welke werking het heeft. Kopieer de bijgaande tabel en knip deze over de lijnen door. Verdeel de cellen over de leerlingen. Geef de leerlingen de opdracht om de juiste cellen bij elkaar te zoeken door door het lokaal te lopen. Als de leerlingen groepjes hebben gevormd, vraag dan om welke klier het gaat (de leerling met dat kaartje antwoordt), welk hormoon er wordt gemaakt (de leerling met dat kaartje antwoordt/leest kaartje voor), en welke taak het hormoon heeft (de leerling met dat kaartje antwoordt/leest kaartje voor). U kunt de opdracht ook vereenvoudigen door de leerlingen op hun plaats te laten zitten. Vraag dan klassikaal naar iemand met een klier. Wie heeft het hormoon wat er bij past? Wat doet dat hormoon? Wie heeft het kaartje waar dat opstaat? Opdracht 38 Wat ben je gróót geworden! Circa 5 minuten. Het gaat om geslachtshormonen, secundaire geslachtskenmerken en wanneer daar sprake van is. Extra opdracht 5 Hormoonziektes Circa 40 minuten. Wat heb je nodig? • computer met internetaansluiting/naslagwerken over hormoonziektes. Enkele voorbeelden van internetsites waar de antwoorden gevonden kunnen worden: • http://www.gezondheidsnet.nl/uiterlijk/videos/14/diabetes; • http://www.gezondheidsplein.nl/aandoeningen/425/Cushing-syndroom.html. • http://www.schildklierwijzer.nl/wegwijs6.htm.
K12 Generaties volgen elkaar op Leerstijlen In het volgende schema vindt u bij elke leerstijl de opdrachten die daar het beste bij passen. Overzicht leerstijlen Opdracht/leerstijl
DEnker
DOener
1
x
x
2
x
x
3
x
BEzinner
4 5
Beslisser
x x
x
7
x
x
8
x
x
6
x
9 10
x x
11
x
12
x
13
x
x x
Ex1
x
Ex2
x
14
x
15
x
Ex3
x
Ex4
x x x x
16
x
17
x
18
x
19
x
x
x x
x
Ex5
x
Ex6
x
20
x
21
x
x
22
x
x
23
x
x
x x x x
Vaardigheden In het volgende schema vindt u per vaardigheid de opdrachten waarbij deze aan de orde komen. KGT
K12
1 Begrijpend lezen, feiten en meningen onderscheiden
3 Eigen gedachten schriftelijk en mondeling formuleren Vaktaal functioneel gebruiken Feiten en meningen presenteren en formuleren
9, ex 5
Relaties leggen tussen begrippen en contexten
9
Beroepsoriëntatie
ex1, 16
Folder/brochure maken
ex4
4 Basisrekenvaardigheden Schatten en afronden
8
Efficiënt rekenen
8
Rekenregels gebruiken/verhoudingstabellen/breuken en percentages
2, 8, 11, 16, 23
5 Rekenen met eenheden en grootheden Eenheid bij gemeten of berekende grootheid aangeven
8
6 Veilig kunnen omgaan met stoffen/materialen etc. 7 Begripskennis opbouwen
19
Onjuiste denkbeelden bijstellen
9
Verbanden leggen Leren door doen (zie leerstijl ‘Doener’!)
ex6
Leren door ontdekken Multicausale verbanden herkennen Verschillende organisatieniveaus (cel, weefsel orgaan etc.) Eenvoudige product- en procesevaluatie maken en conclusies daaruit trekken 8 Hulpmiddelen gebruiken (loep/microscoop/indicatoren/determineertabel)
21, 23
9 Eenvoudige opdrachten/onderzoek, zelfwerkzaam, voorbereiden, uitvoeren vastleggen en evalueren
ex4, 23
School- of veldpracticum Probleemstelling herkennen en specificeren Probleem herleiden tot onderzoeksvraag Verwachtingen formuleren Relevante waarnemingen doen/gegevens verzamelen
21
Conclusies trekken Oplossing, onderzoek en conclusies evalueren 10 Gegevens verwerken in verslag van bezoek aan instelling 11 Studie van zelf gekozen onderwerp uitvoeren en verslagleggen 12 ICT-hulpmiddelen en software gebruiken Schrijven Rekenen Informatie verzamelen, bewerken
4, 5, 6, 7, ex3
Presentaties
ex4, ex6
Toetsen
Startopdracht Wat is er allemaal veranderd sinds je op de basisschool zat? Vraag de leerlingen foto’s van huis mee te nemen uit de baby- en basisschooltijd en ook foto’s van nu, in het voortgezet onderwijs. Laat de leerling zijn/haar verhaal over wat op de foto te zien is, aan een medeklasgenoot vertellen. Dit kan in groepjes van twee of vier. Laat de leerling vertellen over zijn/haar uiterlijk maar ook
eventueel over wat hij/zij nu van de basisschooltijd vindt. Dit is een goede aanleiding voor een klassengesprek. Ook goed voor een mentorles. Zorg dat er aandacht is voor: • De verschillende levensfases. • Het uiterlijk is veranderd maar er hebben zeker ook sociale en psychische ontwikkelingen plaatsgevonden (primaire en secundaire geslachtskenmerken). • Speelde verliefdheid toen een rol bij de leerlingen. En nu? Welke rol? Wat is het verschil tussen een verliefdheid op de basisschool en nu? Aandacht voor relaties. Bewaar de foto’s voor opdracht 3. Zo zit dat! Opdracht 3 Meer informatie op http://www.kotexpast.com. De Rutgers Nisso Groep heeft in 2006 ook een folder uitgegeven over ongesteld zijn. Als pdf-file te downloaden via www.rutgersnissogroep.nl. Wanneer er een fout is gemaakt in vraag 4 van ‘Wat weet je al?’ bepaalt de docent of hierover nog een opdracht gemaakt moet worden. Die opdracht is de volgende cirkeloefening. Cirkeloefening voor klassen waar meer aandacht nodig is voor homoseksualiteit Bron: http://www.tolerantescholen.net/ (Op deze site zijn nog meer oefeningen te vinden over vooroordelen over homoseksualiteit.) Laat de leerlingen het artikel Relaties en seksualiteit lezen. Deze werkvorm is ontwikkeld voor het voortgezet onderwijs en gaat als volgt: de deelnemers vullen een cirkel in met namen van bekende homo/lesbo’s. Hoe minder persoonlijk zij ze kennen, hoe verder weg van het midden de namen staan. Deze oefening wordt nabesproken en er wordt gekeken welke informatie en vooroordelen men heeft. Bespreekpunt is ook welke reacties er in de klas te verwachten zijn. Tijdsduur: 25 minuten Doelen Deelnemers herkennen de vooroordelen dat homoseksuelen vooral mannen zijn en dat zij voornamelijk stereotypen zien. Stappen 1 Teken de cirkel op het bord. De cirkel bestaat uit zes kringen, waarin van binnen naar buiten staat: IK, gezin, goede vrienden, familie, kennissen/school, buitenwereld. 2 Vraag de deelnemers (voor-)namen te geven van homo/lesbo’s die zij kennen. Geef een kruisje links voor de vrouwen en rechts voor de mannen; schrijf in de buitencirkel ook namen van bekende Nederlanders. Bevorder zo nodig de herkenning door vragen te stellen. 3 Trek conclusies. Vaak weet men in eerste instantie geen namen, later wel. Dat komt door onzichtbaarheid. Meestal worden er aanzienlijk minder vrouwen genoemd dan mannen; lesbische vrouwen zijn nog onzichtbaarder dan homomannen. Vaak kent men meer personen in de buitenste cirkels: zichtbaarheid door stereotype beeldvorming. 4 Bespreek de conclusies. Als men minder dan tien procent van de mensen die men kent als homo benoemt, hoe komt dat dan? (Omdat ze er niet allemaal voor uitkomen of dat ze niet aan het stereotype beeld voldoen?) Waarom zijn lesbische vrouwen niet zo zichtbaar? (Dubbel gediscrimineerd – als vrouw en homo – dus komen er nog minder snel voor uit, vrouwen worden niet verondersteld seks met elkaar te hebben en worden daarom niet snel herkend.) 5 Welke vooroordelen/beelden kwamen naar voren, hoe denkt men daarover?
Nabespreking • Hoeveel procent van de mensen is homoseksueel (geschat)? • Als je naar het percentage kijkt, hoeveel homoseksuele jongeren zouden er dan ongeveer op deze school rondlopen? • Hoeveel homoseksuele docenten zouden er op deze school zijn? • Hoeveel ken je er? Waar heeft dat mee te maken? • Stel dat je homoseksuele gevoelens zou hebben of je vermoedt dat je homoseksueel bent, hoe zou het dan zijn er hier in de klas over te praten? Wat houd je tegen? • Hoe zou je reageren als je beste vriend/vriendin vertelt dat hij/zij homoseksueel is? Aandachtspunten Het beeld dat meestal naar voren komt is, dat er weinig namen in de binnenste drie cirkels komen te staan, wel wat meer namen in de buitenste cirkels en vaak méér mannen dan vrouwen. Variaties Als variatie kunnen de laatste twee vragen van de nabespreking in de vorm van een rollenspel uitgespeeld worden. Aan de slag! Opdracht 3 Van baby tot puber Laat eventueel filmpjes zien van Klokhuis (De puberjongen en het pubermeisje) of Beeldbank. Voor sommige leerlingen misschien te simpel en te kort. Opdracht 8 Geslachtscellen De vragen 3 t/m 5 zijn alleen voor sterke (reken)leerlingen. Dit is geen examenstof. Opdracht 9 Relaties stellingenspel Organisatie: Verdeel de klas in groepjes van vier leerlingen. Probeer jongens en meisjes en jongeren met verschillende achtergronden evenredig te verdelen. Houd er wel rekening mee dat iedereen voor zijn mening uit durft te komen. Daarvoor moet een veilige sfeer in de klas bestaan of tijdens dit thema ontstaan. Eventueel kunt u de stellingen weglaten of aanvullen (bijvoorbeeld over loverboys). Benodigdheden: A4-papier voor elke leerling, groot stuk wit papier (flap-over) voor elke groep, stiften, gekopieerde kaartjes met stellingen. Stellingen over verliefd zijn en verkering Het is leuk om verliefd te zijn. Ik gedraag me anders als ik verliefd ben. Iedereen mag het weten als ik verliefd ben. Een afspraakje is zo gemaakt. Ik ben alleen in het geheim verliefd. Jongens en meisjes gedragen zich op dezelfde manier als ze verliefd zijn. Het is mogelijk om op twee mensen tegelijk verliefd te zijn. Het is vervelend als iemand op jou verliefd is en jij niet op hem/haar. Verkering uitmaken is het vervelendste wat er bestaat. Je hebt verkering als je met iemand hebt gezoend. Je hebt verkering als je met elkaar naar bed gaat. Je kunt best met iemand zoenen voor de lol.
Je kunt best met iemand vrijen als je niet verliefd bent. Verkering hebben is leuk. Verkering hebben is vervelend. Je kunt pas een serieuze relatie hebben als je geen puber meer bent. Wanneer mijn beste vriend/vriendin verkering heeft, is hij/zij erg vervelend. Verkering duurt nooit langer dan zes maanden. Als iemand na het uitmaken direct weer een nieuwe relatie aangaat, is dat niet serieus te nemen. Voor je vijftiende moet je wel een keer verkering hebben gehad. Stellingen over relaties Homoseksuelen kunnen net als een man en een vrouw kinderen opvoeden. Twee homoseksuele vrienden (of vriendinnen) houden evenveel van elkaar als twee mensen met een andere seksuele opvatting. Iemand die homoseksueel is, moet daarvoor kunnen uitkomen. Aan hoe iemand er uitziet en doet, merk je meteen dat hij/zij homoseksueel is. Een gay-parade is overbodig. Mensen met een andere seksuele opvatting houden ook geen parade. Homoseksuelen horen elkaar niet op straat te zoenen. Het is raar als twee mannen of twee vrouwen met de armen om elkaar heen op straat lopen. Homoseksuele mensen zijn vaak veel attenter dan heteroseksuele mensen. Na een paar jaar verkering is samenwonen heel gewoon. Na een paar jaar verkering is het logisch om te trouwen. Extra opdracht 1 De verloskundige en de kraamhulp Als de klas zich ervoor leent, kunt u een verloskundige/kraamhulp uitnodigen om over zijn/haar werk te spreken. Opdracht 14 Tweelingen Meer informatie om te vertellen: de beide jongens trouwden met twee zusters, Sallie en Adelaide Yates, en werden vader van 21 kinderen. In 1874 ontwaakte Chang op een morgen en ontdekte dat Eng dood naast hem in bed lag. Enkele uren later overleed ook Chang. Een pikant detail is dat zij met de tegenwoordige chirurgische technieken eenvoudig te scheiden waren geweest. Het programma ‘Andere Tijden’ van de VPRO heeft een aflevering gewijd aan deze Siamese tweeling. Extra opdracht 3 Zwangere koe Misschien is het mogelijk om een KI-station of boer te bezoeken in de buurt. Extra opdracht 4 Zwanger zijn: Wat moet je doen? Wat mag je niet doen? De folders kunnen worden beoordeeld door de docent maar ook door de leerlingen zelf. Kopieer hiervoor het beoordelingsschema per twee leerlingen.
Beoordelingsformulier voor de leerlingen bij de folder ‘Zwanger zijn, wat moet je doen en wat mag je niet doen?’ Goed
Voldoende
Onvoldoende
Vragen
Zijn duidelijk en helder beantwoord
Zijn globaal beantwoord
Zijn niet beantwoord
Extra informatie
Veel extra informatie
Weinig extra informatie
Geen extra informatie
Vormgeving
Mooi, origineel
Mooi
Slordig
Tekst
Heel duidelijk, goed leesbaar.
Duidelijk, leesbaar.
Onduidelijk, niet goed leesbaar.
Illustraties
Verzorgd, passen goed bij het onderwerp.
Verzorgd, passen bij het onderwerp.
Onverzorgd, passen niet bij het onderwerp.
Totaal
Beoordeling
G/V/O
Opdracht 16 Prenataal onderzoek In K13 wordt ook aandacht besteed aan prenataal onderzoek. Zie opdracht 6 en 7. In sommige groepen is het leuk om een toneelstuk(je)/rollenspel op te laten voeren door de leerlingen over de situaties in de opdracht. Opdracht 18 Voorbehoedsmiddelen Het verdient de aanbeveling om de voorbehoedsmiddelen ook in de klas te tonen. Opdracht 19 Safe sex In de Safe sex quiz vult de leerling waar/niet waar in; bij de antwoorden ziet hij/zij meteen feedback. Om de snelle verspreiding van soa’s duidelijk te maken, kan ook gebruik worden gemaakt van de volgende spellen: Klein, maar niet fijn Het lespakket ‘Klein, maar niet fijn’ is een practicum voor het vmbo dat leerlingen op een leuke en praktische manier bewust maakt van: • de verspreidingssnelheid van bacteriën; • het verspreidingsgevaar van bacteriële soa’s; • wat te doen als je een soa denkt te hebben. Theorie en simulatieproef De lessen bestaan uit theorie en een proef: • de theorie geeft leerlingen informatie over bacteriële soa’s; • tijdens de simulatieproef verspreiden leerlingen zelf (non-pathogene) bacteriën via handcontact. Op die manier simuleren ze het hebben van seksueel contact. Sommige leerlingen hebben latex handschoenen aan bij wijze van condoom. Docenten- en leerlingenmateriaal Het lespakket bevat een docentenhandleiding en een leerlingenhandleiding. De lessenserie neemt twee tot drie uur in beslag. Te bestelen via www.soaaids.nl. Aids-bekerspel Ludiek rollenspel voor havo/vwo of vmbo over de kans op besmetting met het hiv-virus en hoe je dat kunt vermijden. Met het Aids-bekerspel krijgen de spelers inzicht in de effecten van veilig en onveilig vrijen en worden de onderwerpen seksualiteit en aids bespreekbaar.
Inhoud van het spel Leerlingen krijgen een rol toebedeeld waarin ze zich inleven. Vanuit die rol leggen ze contact met andere leerlingen. Ieder krijgt een plastic bekertje met water. In één van de bekertjes heeft de docent vooraf wit poeder gedaan, dat oplost in het water. Vertel niet aan de leerlingen wie dat bekertje krijgt. Besluiten ze (in hun rol!) veilig te vrijen met een ander, dan proosten ze. Doen ze het onveilig, dan gieten ze het water in een bekertje en verdelen het vervolgens weer. Op een papier houden ze bij met wie ze het doen en of dat veilig was. Aan het eind van het spel vertelt de docent dat één leerling poeder in het bekertje had. Om dit te bewijzen, druppelt hij of zij er wat jodium in. Het water kleurt wit. Vervolgens gebeurt hetzelfde bij de achtereenvolgende contacten van de ‘besmette’ leerling. Het water zal daar ook wit kleuren, als ze onveilige seks hebben gehad. Zo wordt duidelijk hoe iemand op een indirecte manier door een ander kan worden besmet. Natuurlijk alleen als er onveilig gevreeën is! Er is een variant voor havo/vwo en een variant voor vbo/mavo. Te bestellen via www.rutgersnissogroep.nl/. Extra opdracht 5 Ongewenst zwanger, wat nu? Meer informatie via www.fiom.nl. Daar zijn verhalen te vinden van jonge vaders en moeders. Lees enkele verhalen voor en laat de leerlingen de opdrachten maken in het werkboek. Zorg voor los papier zodat de leerlingen voor elk verhaal de vragen kunnen beantwoorden. Laat de leerlingen vervolgens nadenken over wat er allemaal geregeld moet worden als de baby er is. Vertoon eventueel een aflevering van het BNN-progamma ‘Baby te huur’ (bijvoorbeeld van 3/2/08). Te bekijken via www.uitzendinggemist.nl. In dit programma gaan jonge stellen samenwonen en krijgen ze de zorg over een baby en/of peuter. Zorg voor een klassengesprek over het onderwerp. Eventueel kan ook aandacht worden besteed aan loverboys. Hierover is veel lesmateriaal te vinden op internet. Ook zijn hierover lespakketten op de markt. Extra opdracht 6 Vrij Veilig Campagne Via de site www.soaaids.nl/veiligvrijen_campagne en www.soaaids.nl/fotoalbum/2651 zijn filmpjes te bekijken in de klas. Hiervoor is wel een Flash-player nodig! Het verdient aanbeveling om de leerlingen hun creaties te laten vertonen/presenteren en deze samen met de leerlingen te beoordelen. Opdracht 21 Voortplanting (bestuiving en bevruchting) bij planten Laat in de klas enkele bonen kiemen zodat leerlingen na enkele dagen kunnen kijken wat er gebeurt. Benodigdheden: droge (witte of bruine) bonen en geweekte bonen. Opdracht 22 Overwinteren Benodigdheden: Computers met internet, plantenencyclopedie, plantengidsen, eventueel gidsen van tuincentra/kwekers. Na het ophangen van de posters kan de opdracht eventueel hier stopgezet worden. Maar u kunt ook doorgaan met de volgende opdracht (tuinkalender). Samenvatting Op internet zijn allerlei mindmaps te vinden! Wanneer leerlingen onbekend zijn met de mindmap, kunt u enkele voorbeelden tonen.
K13 Erfelijkheid en evolutie Via de methodesite van Biologie Interactief www.biologieinteractief.nl houden we u regelmatig op de hoogte van de verschijning van nieuwe werkbladen, toetsen, enzovoort. Iedere les heeft verder deze indeling: • huiswerk nakijken; • instructie geven aan de leerlingen over deze les; • werken aan opdrachten; • afsluiting (afspraken maken voor volgende les). Eindtermen De hieropvolgende, cursief gedrukte, tekstdelen zijn alleen voor de leerlingen die de kaderberoepsgerichte, de gemengde en de theoretische leerweg doen. BIO K13 Erfelijkheid en evolutie De kandidaat kan 1 enkele situaties noemen, waarin het relevant is enige kennis te hebben van de erfelijkheidsleer en situaties noemen, waarin het relevant is om genetisch advies in te winnen. In dit verband kan hij ook vormen van prenataal onderzoek beschrijven. 2 toelichten dat individuen informatie over erfelijke eigenschappen overdragen aan hun nakomelingen en uitleggen welke rol chromosomen en geslachtscellen hierbij spelen. 3 het proces en de betekenis van de gewone celdeling en de reductiedeling beschrijven. 4 conclusies trekken uit gegevens bij monohybride kruisingen over het genotype en fenotype van ouders en/of hun directe nakomelingen. 5 toelichten dat in de loop van de tijd nieuwe rassen en soorten zijn ontstaan, mede onder invloed van mutatie en selectie. 6 toelichten dat bepaalde stoffen en straling invloed kunnen hebben op de frequentie waarmee mutaties plaatsvinden. Didactische aanwijzingen 1 Een leuke site over erfelijkheid vindt u op www.mensengenen.nl. Er zijn onder meer allerlei animaties te zien, waarvoor wel de installatie van Flash 6 nodig is. 2 Op www.bogi.nl staat ook veel informatie over erfelijkheid. Eigenlijk is deze site bedoeld voor leerlingen uit groep 8 van de basisschool. 3 Op de site www.trq.nl/school is een toets te maken over erfelijkheid. U vindt deze bij ‘onderbouw 2’. 4 Op www.erfocentrum.nl wordt ook het een en ander over erfelijkheid uitgelegd met behulp van animaties. 5 De site www.trq.nl/school geeft ook een toets over evolutie. Kijk bij ‘onderbouw 2’. Tip: probeer bij dit kerndeel een excursie of les te plannen in Naturalis. Er zijn vele mogelijkheden: http://www.naturalis.nl.
Leerstijlen per opdracht Er kunnen meerdere leerstijlen in een opdracht voorkomen, maar er wordt hieronder alleen de leerstijl genoemd die de meeste nadruk krijgt. Bezinner
Van wie heb ik dat? Prenataal onderzoek DNA, celdeling en overerven Soorten overerving Allemaal leliefamilie Evolutie, schepping of intelligent design? Maak een olifantenstamboom Vleugels concurreren met ogen
Opdracht 1, 6, 11, 31, 42 Extra opdracht 6, 9, 10
Denker
Jezelf mooi maken? Aangeboren en erfelijke aandoeningen Hielprikje en PKU DNA-vingerafdrukken Delingen vergelijken Mutaties Basisbegrippen erfelijkheid Blondines sterven uit Geslachtschromosomen overerven Naakte kippen Natuurlijke selectie Selectie bij guppy’s Van natuurlijke selectie naar evolutie Fossielen in laagjes Evolutie van paarden
Muggen Wat zou jij doen? Leven met CF Hoeveel chromosomen? Geslachtschromosomen Stekken is klonen Dolly Konijnen kruisen van P naar F1 Konijnen kruisen van F1 naar F2 Sikkelcelziekte Maïsplanten kruisen Zwarte of witte muizen? Korte vingertjes Taaislijmziekte Dominant of recessief? Krullen of steil haar? Hemofilie in de familie Zijn het rassen of soorten? Peper-en-zoutvlinder Vinken, snavels en natuurlijke selectie Evolutie van gewervelde dieren
Wie snapt het verschil? Wat is de testuitslag? Vliegenchromosomen Van draadjes en delingen Discussiëren over klonen Kleurenblindheid Verschillende rassen van één soort Fossielen maken
Materialenlijst per opdracht Opdracht 7: Wat is de testuitslag?
• computer met internetaansluiting
Opdracht 10: DNA-vingerafdrukken (eventueel)
• computer met internetaansluiting
Opdracht 29: Geslachtschromosomen overerven
• computer met internetaansluiting
Extra opdracht 6: Soorten overerving
• computer met internetaansluiting
Extra opdracht 8: Selectie bij guppy’s
• computer met internetaansluiting
Extra opdracht 10: Maak een olifantenstamboom
• computer met internetaansluiting
Extra opdracht 1: Vliegenchromosomen
• schaar • lijm • knipblad (achter in het werkboek)
Opdracht 8: Wat zou jij doen?
• eventueel computer met internetaansluiting • eventueel medische encyclopedie
Extra opdracht 3: Van draadjes en delingen
Evenveel setjes draadjes (wol, stroomdraad o.i.d.) als er groepjes leerlingen zijn. Per setje: • vier roodgekleurde draadjes (alle even lang) • vier blauwgekleurde draadjes (alle even lang, maar van andere lengte dan de rode draadjes). In plaats van rood en blauw mag je ook twee andere kleuren nemen.
Extra opdracht 5: Kleurenblindheid
• • • •
Opdracht 32: Verschillende rassen van één soort
• afbeeldingen en namen van verschillende rassen (zie de in de opdracht genoemde website); als u andere soorten wilt gebruiken, zult u zelf naar andere bronnen moeten zoeken • papier (A4) of karton (om de kaartjes mee te maken) • eventueel schaar en lijm • potlood, stift of pen
Opdracht 39: Fossielen maken
• gips of klei (gips is te koop bij bouwmarkten) • oude plastic bakjes of plastic koffiebekertjes • schelpen, bladeren, kleine plastic speelgoeddiertjes (misschien heeft iemand wel een haaientand) • water
vier enveloppen viltstift knipblad (achter in het werkboek) schaar
Startopdrachten U kunt een keuze maken uit één van de volgende mogelijkheden: • Platen (en een stamboek) met verschillende rassen van één soort (honden, katten, paarden, runderen of andere huisdiersoorten) uitdelen en daar vragen over stellen: – Zelfde soort of niet? – Zijn de verschillen erfelijk of niet? Hoe kun je daar achter komen? – Waarom (doel en oorzaak) zijn deze rassen zo verschillend? – Kun je die verschillen sturen (beïnvloeden), en zo ja hoe? – Stamboek proberen te begrijpen. Organisatie: eventueel verschillende groepjes maken; elk groepje krijgt eventueel andere soorten. •
Case study over Anna Nicole Smith (in 2007 overleden celebrity), waarbij na haar dood verschillende mannen claimden de vader van haar baby te zijn. Het is de bedoeling dat de leerlingen ook concreet materiaal krijgen om te vergelijken; misschien moet er wel een soort rollenspel gedaan worden. Een andere mogelijkheid is iets uit het televisieprogramma Spoorloos. Vragen:
– Hoe kun je uitzoeken wie de vader is? (naar DNA-fingerprinting toe) – Kun je nu zien welke eigenschappen de baby van de moeder en welke hij van de vader heeft? – Hoe zit dat met de vergrote borsten en het geblondeerde haar van de moeder? Is dat erfelijk? – Koppeling maken naar genen en DNA. •
Hieronder vind je persoonsbeschrijvingen van vier broers uit Kampen, die aan het begin van de negentiende eeuw gekeurd werden voor dienst in de Nationale Militie.
Deze gegevens uitdelen/projecteren en er vragen over stellen, bijvoorbeeld: – Welke kenmerken hebben de vier broers hetzelfde? En welke verschillen van elkaar? – Welke kenmerken zijn erfelijk? En welke kunnen door de leefomgeving zijn bepaald? Hoe kun je daar achterkomen? Aan de slag! Opdracht 1 Van wie heb ik dat? Let erop dat de leerlingen niet beledigend naar elkaar toe worden! Opdracht 2 Jezelf mooi maken? U kunt deze opdracht wellicht praktischer maken door voorwerpen, smeerseltjes enzvoort mee naar de klas te nemen en de bespreking te doen aan de hand van leerlingen en/of voorwerpen in de klas. Opdracht 3 Wie snapt het verschil? Een mogelijkheid om meer te doen met de vaardigheid van onderzoek doen of met het houden en verwerken van een enquete. Let op eventuele discriminatie! Een goede mogelijkheid om met elkaar in gesprek te raken. Opdracht 4 Muggen Geen bijzonderheden. Tenzij u de mogelijkheid hebt om de levenscyclus van rupsen of andere insecten aan de hand van levende dieren in de klas te illustreren. Opdracht 5 Aangeboren en erfelijke aandoeningen Geeft een mogelijkheid om het toenemende drankgebruik aan de orde te stellen. Opdracht 7 Wat is de testuitslag? Om deze opdracht te doen, is een pc met internetaansluiting nodig. Mocht u de voorkeur geven aan concreet knip- en plakwerk, dan kunt u in plaats daarvan Extra opdracht 1 laten doen.
Extra opdracht 1 Vliegenchromosomen Materiaal • schaar; • lijm; • knipblad (achterin het werkboek). Opdracht 8 Wat zou jij doen? De opdracht gaat om de vraag wat de leerling zou doen wanneer hij/zij zou weten dat er een kans bestaat op een kind met één van de genoemde erfelijke aandoeningen. Zouden ze wel kinderen willen hebben als dit in de familie voorkomt? Wat zouden ze doen als uit prenataal onderzoek blijkt dat hun kind die aandoening heeft? Organisatie Het eerste deel van de opdracht gaat over het vinden van informatie over deze erfelijke aandoeningen. U kunt de leerlingen aanwijzingen geven waar de informatie te vinden is: internet (patiëntensites), Encarta of een medische encyclopedie (niet te moeilijk). Eventueel kunt u verschillende ziektebeelden door verschillende (groepjes) leerlingen laten uitzoeken. CF komt in Extra opdracht 2 en in opdracht 26 opnieuw aan de orde, Hemofilie in opdracht 30. Binnen de groepjes verschillende rollen/perspectieven toedelen: • (toekomstige) kind; • ouder; • samenleving/politiek; • eventueel nog broer/zus of geloofsgemeenschap (paus, pastoor, dominee, imam, enz.). Laat elke leerling vanuit de eigen rol/het eigen perspectief laten vertellen wat hij/zij van de volgende stellingen vindt (binnen het groepje bespreken): 1 Als er een grote kans zou bestaan dat mijn kinderen CF (vul ook de andere aandoeningen maar in) zouden hebben, zou ik geen (eigen) kinderen willen hebben. 2 Als blijkt dat een ongeboren kindje het syndroom van Down (vul ook de andere aandoeningen maar in) heeft, zou er abortus gepleegd moeten worden. Het kost de samenleving veel geld om voor zo iemand te zorgen en het bespaart het kind, de ouders en de familie veel leed. Opdracht 9 Hielprikje en PKU Misschien kunt u deze opdracht koppelen aan ervaringen van leerlingen in de klas of aan de beroepspraktijk van een kraamverzorgster of het consultatiebureau. Extra opdracht 2: Leven met CF Er zijn ook andere manieren mogelijk om hiermee bezig te zijn. Denk aan rollenspelen, gevolgd door klassikale bespreking. Opdracht 10 DNA-vingerafdrukken Een andere mogelijkheid om hiermee bezig te zijn, is om het spelletje DNA-lookup te spelen: http://www.erfelijkheid.nl/dnalookup.php. Kijk ook naar het project van schooltv dat is aangekondigd: http://nl.youtube.com/watch?v=858eWg4jR8w en http://www.dnasporen.nl. U hebt dan natuurlijk wel een computer met internetaansluiting nodig. Extra opdracht 3: Van draadjes en delingen Materiaal Vier roodgekleurde draadjes en vier blauwgekleurde draadjes. De roodgekleurde draadjes hebben dezelfde lengte als alle andere rode draadjes en de blauw gekleurde draadjes hebben dezelfde
lengte als de andere blauwe draadjes. In plaats van rood en blauw mag je ook twee andere kleuren nemen. Deze opdracht is vrij ingewikkeld. Misschien is het handig om hem stapsgewijs voor te doen. Dat kan vrij eenvoudig met behulp van een overheadprojector, een setje draadjes en wat petrischaaltjes. Opdracht 16 Stekken is klonen Het onderwerp stekken komt ook in K12 voor. Misschien kunt u de leerlingen zelf het proefje bij vraag 5 laten uitvoeren. Opdracht 18 Discussiëren over klonen Deze opdracht leent zich ertoe om in groepjes uit te voeren. Maak (eventueel in overleg met de klas) een keuze uit de te bespreken mogelijkheden en verdeel deze over verschillende groepjes. Het is belangrijk dat u goede afspraken maakt over de verwerking en dat de leerlingen zich eerst in het onderwerp verdiepen. De presentatie van de verwerkingen vindt klassikaal plaats, desgewenst gevolgd door een discussie. Dat kan bijvoorbeeld via een stellingenspel, bijvoorbeeld hoeken (de leerlingen kiezen een hoek en wisselen ondertussen argumenten voor hun keuze uit) of graffitti (‘stille’ discussie via commentaren op elkaars reacties op postervellen). Opdracht 22 Sikkelcelziekte U kunt de opdracht uitbreiden door meer aandacht te geven aan de ziekte of aan mensen die lijden aan deze ziekte. Mogelijkheden voor het maken van werkstukken, houden van interviews enzovoort. Opdracht 28 Blondines sterven uit Bij de bespreking van deze opdracht is het verstandig om al verbindingen te maken naar de onderwerpen selectie en evolutie, die verderop in het katern aan de orde komen. Dat is ook de reden dat deze opdracht hier al te vinden is. Opdracht 29 Geslachtschromosomen overerven Als u er de voorkeur aan geeft om met papier en schaar te laten werken, kunt u in plaats van deze opdracht extra opdracht 5 laten doen. Extra opdracht 5: Kleurenblindheid Materiaal • vier enveloppen; • viltstift; • knipblad achterin je werkboek; • schaar. Zorg van tevoren voor voldoende nieuwe tabellen. Extra opdracht 6 Soorten overerving Voor deze opdracht is een computer met internetaansluiting nodig. Opdracht 31 Allemaal leliefamilie Geen bijzonderheden. Opdracht 32 Verschillende rassen van één soort Afhankelijk van het type school kiest u de soorten en rassen die u over de groepjes verdeelt. Een groenschool zal waarschijnlijk allerlei groenten- fruit- of sierplantenrassen kiezen, een
landbouwschool zal zich waarschijnlijk op vee of pluimvee richten en een school in de stad misschien vooral op de kleinere huisdieren. Van verschillende huisdierrassen vindt u op de volgende site foto’s en namen: http://fkserv.ugent.be/vdk/Jaarinformatie/1e%20kan/Etnografie/Etnografie.htm en http://home.scarlet.be/saryon/index.html. Nog mooier is het om te kijken of er een excursiemogelijkheid bij u in de buurt is! Materiaal • afbeeldingen en namen van verschillende rassen (zie de hierboven genoemde website). Als u andere soorten wilt gebruiken, zult u zelf naar bronnen moeten zoeken. • papier (A4) of karton (om de kaartjes mee te maken); • eventueel schaar en lijm; • potlood, stift of pen. Werkwijze Bedenk eerst hoe u de groepjes van vier leerlingen wilt samenstellen. Elke groep gaat zijn eigen spel of presentatie doen. Bepaal voor uzelf of u de leerlingen een spel wilt laten maken of een presentatie. Bij spellen kunt u denken aan het volgende (er zijn meer mogelijkheden te bedenken natuurlijk): • een kwartetspel: dit is vooral geschikt als u de leerlingen met verschillende soorten wilt laten werken. Laat dan elk groepje een setje kwartetkaarten maken, elk groepje voor een andere soort. Het kwartetten kan met de hele klas. Desgewenst kunt u bij elk ras iets laten opzoeken (van tevoren) of vertellen (als de kaart gevraagd wordt). • een memoryspel: dit is vooral geschikt als u de nadruk wilt leggen op de verscheidenheid aan rassen binnen de soort. Desgewenst kunt u bij elk ras iets laten opzoeken (van tevoren) of vertellen (als de kaart gevraagd wordt). De ene kaart van een memorypaar kan een plaatje zijn en de andere een infokaart. Na het maken en spelen van het spel kunt u de gemaakte memorysetjes laten rouleren. Afsluiten door middel van klassikale bespreking. • Wie-zijn-de oudersspel: dit is vooral geschikt als u de nadruk wilt leggen op het doorgeven van erfelijke eigenschappen. Laat per ras een kaartje maken en laat die kaartjes omgekeerd op twee stapeltjes leggen. De leerling die aan de beurt is, trekt van elke stapel een kaart en maakt op een apart vel een tekening van hoe de nakomeling van die twee eruit zal zien. Als iedere leerling in de groep aan de beurt is geweest, kunt u enkele nieuwe tekeningen uitkiezen en de klas laten raden wie de ouders waren. • Presentatie: diverse mogelijkheden naar eigen keuze. Extra opdracht 7 Naakte kippen Geen bijzonderheden. Opdracht 34 Natuurlijke selectie Geen bijzonderheden. Opdracht 35 Peper-en-zoutvlinder Geen bijzonderheden. Extra opdracht 8 Selectie bij guppy’s In deze opdracht komt het begrip seksuele selectie voor. Het is aan te bevelen daar in een bespreking ook aandacht aan te geven. Extra opdracht 9 Evolutie, schepping of intelligent design? Het voert voor deze leerlingen waarschijnlijk te ver om een wetenschapsfilosofische discussie te voeren over het verschil tussen geloof en wetenschap, maar het kan wel goed zijn om de leerlingen
uit te laten wisselen wat zij zelf over de verschillende standpunten denken. Het is aan u om het gesprek in goede banen te leiden. Respect voor elkaar is natuurlijk een voorwaarde bij elk gesprek. Opdracht 39 Fossielen maken Materiaal: • gips of klei (gips is te koop bij bouwmarkten); • oude plastic bakjes of plastic koffiebekertjes; • schelpen, bladeren, kleine plastic speelgoeddiertjes (misschien heeft iemand wel een haaientand); • water Extra opdracht 10 Maak een olifantenstamboom Voor deze opdracht is een computer met internetaansluiting nodig.
V1 Bescherming en antistoffen Leerstijlen In het volgende schema vindt u bij elke leerstijl de opdrachten die daar het meeste bij passen. Bezinner
Kijkt hoe anderen een probleem aanpakken en denkt eerst na voordat hij iets doet. Hij ziet veel oplossingen, omdat hij een probleem vanuit veel standpunten kan bekijken. Daardoor neemt hij beslissingen soms traag.
Opdracht 7, 12, 15, 19, 27
Waarnemen en overdenken (‘watching’) • Maak vooraf een plan. • Neem de tijd voor lastige beslissingen. • Neem de tijd om je ervaringen te overdenken. Denker
Is goed in logisch denken en redeneren. Hij probeert algemene regels te ontdekken en leert het liefst uit boeken. Het is belangrijker dat ideeën logisch zijn, dan dat ze praktisch uitvoerbaar zijn.
Analyseren en abstract denken (‘thinking’) • Zoek goed gestructureerde leermiddelen. • Zoek verbanden met kennis die je al hebt. • Zoek intellectuele uitdagingen. • Bestudeer theoretische concepten, modellen en systemen. Beslisser
Plant een taak en voert die uit. Hij is niet zo geïnteresseerd in theorieën. Hij doet het goed in conventionele intelligentietesten. Houdt zich liever bezig met technische problemen dan met mensen.
Opdracht 3, 5, 20, 21, 22, 23, 33
Concreet ervaren (‘sensing/feeling’) • Zoek naar verbanden tussen de leerstof en je werk. • Richt je op praktische zaken. • Zoek iemand die je iets kan demonstreren. Doener
Houdt van experimenteren en lost problemen op door iets uit te proberen. Hij past zich goed aan aan nieuwe situaties. Soms kan een doener drammerig overkomen in zijn dadendrang.
Opdracht 4, 9, 10, 11, 28
Actief experimenteren (‘doing’) • Ga een directe ervaring opdoen. • Los een probleem op. • Spring in het diepe met een uitdagende taak.
Vaardigheden In het volgende schema vindt u per vaardigheid de opdrachten waarbij deze aan de orde komen. KGT
V1
1 Begrijpend lezen; feiten en meningen onderscheiden Foldermateriaal
2 Informatie verwerven, selecteren, verwerken en bewerken Tabellenboek/gegevensbank/gebruiksaanwijzing
Opdracht 3, 7, 18, 21, 26, 31
Tekeningen, schema’s, diagrammen, beelden
Opdracht 7, 10, 11, 12, 18, 20
3 Eigen gedachten schriftelijk en mondeling formuleren Vaktaal functioneel gebruiken
Opdracht 2, 4, 5, 6, 8, 12, 14, 16
Relaties leggen tussen begrippen en contexten
Opdracht 2, 5, 6, 8, 12, 14, 16, 19
Feiten en meningen presenteren en formuleren
Opdracht 4, 23, 28, 30, 33
Beroepsoriëntatie Folder/brochure maken, of poster
Opdracht 23
4 Basisrekenvaardigheden Schatten en afronden
Opdracht 7
Efficiënt rekenen
Opdracht 7, 32
Rekenregels gebruiken/verhoudingstabellen
Opdracht 7
5 Rekenen met eenheden en grootheden Eenheid bij gemeten of berekende grootheid aangeven
Opdracht 7
6 Veilig kunnen omgaan met stoffen/materialen enzovoort 7 Begripskennis opbouwen Onjuiste denkbeelden bijstellen
Opdracht 5, 9, 13, 14, 27
Verbanden leggen
Opdracht 5, 13, 14, 18, 27, 29
Leren door doen Leren door ontdekken
Opdracht 3, 22
Verschillende organisatieniveaus (cel, weefsel orgaan enz.) 8 Hulpmiddelen gebruiken (loep/microscoop/indicatoren/determineertabel) 9 Eenvoudige opdrachten/onderzoek, actief en praktisch zelfwerkzaam, voorbereiden, uitvoeren vastleggen en evalueren School- of veldpracticum Probleemstelling herkennen en specificeren
Opdracht 21
Probleem herleiden tot onderzoeksvraag Verwachtingen formuleren Relevante waarnemingen doen/gegevens verzamelen
Opdracht 21
Conclusies trekken Oplossing, onderzoek en conclusies evalueren 10 Gegevens verwerken in verslag van bezoek aan instelling 11 Studie van zelf gekozen onderwerp uitvoeren en verslagleggen 12 ICT-hulpmiddelen en software gebruiken Schrijven Rekenen Informatie verzamelen, bewerken
Opdracht 3, 9, 15, 22
Presentaties Toetsen
Planning In de planning zijn geen extra opdrachten verwerkt. U kunt daar zelf een keuze uit maken.
Voorstel: Les 1: Startopdracht Les 2: Startopdracht nabespreken, Wat weet je al?, Zo zit dat! Les 3: Opdracht 1 t/m 4, artikel ‘Een beetje anti’ en doe-opdrachten. Les 4: Opdracht 5 t/m 8, artikel ‘Een beetje anti’ en doe-opdrachten. Les 5: Opdracht 9 t/m 15, artikel ‘Het lichaam kunstmatig helpen’ en doe-opdrachten. Les 6: Opdracht 16 t/m 21, artikel ‘Het bloed kruipt waar het niet gaan kan’ en doe-opdrachten. Les 7: Opdracht 22 t/m 24, artikel ‘Het bloed kruipt waar het niet gaan kan’ en doe-opdrachten. Les 8: Opdracht 25 t/m 29, artikel ‘Ik word ziek van mezelf’ en doe-opdrachten. Les 9: Opdracht 30 t/m 33, artikel ‘Xenotransplantaties’ en doe-opdrachten. Les 10: Alles op een rij (samenvatting) Les 11: Zelftoets Les 12: Eindtoets Materialenlijst per opdracht Opdracht
Benodigdheden
Startopdracht
• verschillende kleuren papier; • stiften/kleurpotloden; • lijm/schaar.
Opdracht 3
• computer met internetaansluiting
Opdracht 4
• interview; • twee leerlingen van de school.
Opdracht 8
• computer met internetaansluiting
Opdracht 10 en 11
• computer met internetaansluiting (methodesite)
Opdracht 15
• vaccinatieboekje/babyboekje van de leerlingen
Opdracht 23
• • • •
Opdracht 28
• interview; • persoon met een chronische ziekte.
gekleurd papier op posterformaat; vilstiften/kleurpotloden; tekeningen/plaatjes; lijm en scharen.
Startopdracht (1 lesuur) Maak een spel over verschillende besmettelijke ziektes. Voor deze opdracht kunnen bijvoorbeeld de ziektes uit katern 10 ‘Bescherming’ worden gebruikt. Wat heb je nodig? • gekleurd papier; • stevig papier (om 36 kaartjes mee te maken); • lijm en schaar; • tekeningen/plaatjes. Wat moet je doen? • De leerlingen gaan in groepjes bij elkaar zitten en krijgen per groepje vijf ziektes. Per ziekte moeten ze zes vragen bedenken. • Op elk kaartje schrijven ze een vraag en eronder het antwoord. • Ze maken een soort ‘ganzenbord’ met veertig vakjes. Van de veertig vakjes moeten er twaalf vakjes een andere kleur krijgen. • Een doos waar het spel in kan. Spelregels De eerste speler gooit de dobbelsteen. Komt de speler op een ‘ongekleurd’ vakje, dan blijft die daar staan en is speler 2 aan de beurt. Komt speler 1 op een vakje waar je een vraag moet
beantwoorden (het vakje met een andere kleur), dan pakt hij/zij een kaartje en leest de vraag voor. Is het antwoord op de vraag goed? Dan mag hij/zij nog een keer gooien en op de bijbehorende plek gaan staan. Hierna is speler 2 aan de beurt. Is het antwoord op de vraag fout? Dan blijft speler 1 op hetzelfde vakje staan en is speler 2 aan de beurt. Als speler 1 weer aan de beurt is, moet hij/zij eerst een nieuwe vraag beantwoorden. Is het antwoord goed dan mag hij/zij nog een keer gooien en op de bijbehorende plek gaan staan. Als het antwoord fout is, blijft de speler nog een keer staan op dezelfde plek. Wie het eerst bij nummer 40 is, heeft gewonnen! 1 16 17 32 33
2 15 18 31 34
3 14 19 30 35
4 13 20 29 36
5 12 21 28 37
6 11 22 27 38
7 10 23 26 39
8 9 24 25 40
Dit is voorbeeld van een speelbord en kan meer aangekleed worden met plaatjes en figuurtjes. Aan de slag! Lees in het artikel Een beetje anti het stukje ‘Infectie’. Opdracht 3 Incubatietijd De leerlingen moeten op internet de incubatietijd van verschillende ziektes opzoeken. Er kan gebruik worden gemaakt van verscheidene websites, zoals: • www.alles op een rij.nl • http://nl.wikipedia.org/wiki/Incubatietijd Opdracht 4 Allergie in de klas De leerlingen moeten twee mensen van school interviewen met een allergie. Tip: Om te voorkomen dat iedereen dezelfde leerling interviewt, kan er vooraf een verdeling gemaakt worden. Verdeel de klas in groepjes en laat ieder groepje een paar leerlingen interviewen. Lees in het artikel Een beetje anti het stukje ‘Onbekende infectie’. Opdracht 5 Malaria De leerlingen moeten bij deze opdracht het malariaverhaal in kaart brengen. Ze moeten in de gegeven tekening de weg van de malariaparasiet uitwerken. Tip: De gegeven tekening kan uitvergroot worden tot posterformaat. De leerlingen kunnen vervolgens een informatieve poster maken over malaria. Opdracht 7 Hoe lopen de ziektelijnen? Lees in het artikel Een beetje anti het stukje ‘Vogelgriep. Opdracht 8 Grieperige vogel, of vogelgriep? De leerlingen moeten op internet informatie zoeken over ziektes die eerst alleen bij dieren voorkwam en nu ook bij mensen zijn geconstateerd. Voorbeelden hiervan zijn SARS, E. coliinfectie, Leishmania, ziekte van Weil enzovoort. Lees in het artikel Het lichaam kunstmatig helpen het stukje ‘Antibiotica’. Opdracht 9 Antibiotica en paracetamol Lees in het artikel Het lichaam kunstmatig helpen het stukje ‘Actieve immunisatie’.
Opdracht 10 Actieve immunisatie in actie De leerlingen moeten eerst in het werkboek de zinnen in de juiste volgorde zetten. Hierna gaan ze op de methodesite de tekeningen in de juiste volgorde zetten. Als dit goed gebeurd is, zal er een filmpje draaien over actieve immunisatie. Lees in het artikel Het lichaam kunstmatig helpen het stukje ‘Passieve immunisatie’. Opdracht 11 Hoe passief is de passieve immunisatie? De leerlingen moeten eerst in het werkboek de zinnen in de juiste volgorde zetten. Hierna gaan ze op de methodesite de tekeningen in de juiste volgorde zetten. Als dit goed gebeurd is, zal er een filmpje draaien over passieve immunisatie. Opdracht 15 Inentingen De leerlingen moeten in hun vaccinatieboekje van vroeger/hun babyboekje de afkortingen van de verschillende vaccins opzoeken. Tip: Vraag aan de leerlingen of ze het boekje mee mogen nemen naar school. Soms staat er extra informatie in, zoals: • hoe het kind op de vaccinaties heeft gereageerd. • Misschien zit er een leerling in de klas die geen vaccinaties heeft gehad wegens geloofsovertuiging of vanwege een andere reden. Hier kan in de klas over gesproken worden. Lees in het artikel Het bloed kruipt waar het niet gaan kan het stukje ‘Bloedgroepbepaling’. Opdracht 17 Meneer Korst Lees in het artikel Het bloed kruipt waar het niet gaan kan het stukje ‘Bloeddonors gezocht!’ Opdracht 22 Bloedbestanddelen De leerlingen moeten op internet informatie zoeken over verschillende bloedziektes. Er kan gebruik worden gemaakt van verschillende websites, zoals: • www.allesoverhemofilie.nl • www.kwfkankerbestrijding.nl • www.gezondheidsplein.nl Opdracht 23 Bloed- en/of orgaandonor De leerlingen moeten een poster maken om mensen er attent op te maken wat het donorschap van bloed- en/of organen inhoudt. Op de poster moet komen te staan: • een sterke slagzin; • informatie over bloeddonor, of • informatie over orgaandonor; • maak de poster aantrekkelijk, zodat deze in de klas kan worden opgehangen. Tip: om verschillende posters te krijgen, kan de klas in groepen worden verdeeld. Ieder groep krijgt een eigen onderwerp. De verschillende onderwerpen zijn: Verschillende vormen van bloeddonorschap: • volbloeddonor; • bloedplasmadonor (plasmaferese). Verschillende organen die gedoneerd kunnen worden: • hart; • nier; • huid; • pancreas;
Gedeelten van verschillende organen die gedoneerd kunnen worden: • hoornvlies; • hartkleppen; • beenmerg. Lees in het artikel Het bloed kruipt waar het niet gaan kan de stukjes ‘Resusfactor’ en ‘Resusbaby’. Opdracht 24 Resusbaby Lees in het artikel Ik word ziek van mezelf het stukje ‘Auto-immuunziekte’. Opdracht 25 Auto-immuunziekten Lees in het artikel Ik word ziek van mezelf de stukjes ‘Diabetes’ en ‘Vitiligo’. Opdracht 28 Interview iemand met een chronische ziekte De leerlingen moeten iemand interviewen met een chronische ziekte. Tip: Laat de leerlingen vooraf de vragen maken en neem deze met de leerlingen door. Opdracht 29 MS Lees het artikel Xenotransplantaties. Opdracht 31 ‘Gewone’ en xenotransplantaties Lees in het artikel Xenotransplantaties het stukje ‘Wat maakt het nu uit, of je het binnen krijgt via je mond of via een wond?’.
V2 Gedrag bij mens en dier Leerstijlen In het volgende schema vindt u bij elke leerstijl de opdrachten die daar het beste bij passen. Bezinner
Kijkt hoe anderen een probleem aanpakken en denkt eerst na voordat hij iets doet. Hij ziet veel oplossingen, omdat hij een probleem vanuit veel standpunten kan bekijken. Daardoor neemt hij beslissingen soms traag.
Opdracht 6, 16, 26 Extra opdracht 8, 10
Waarnemen en overdenken (‘watching’) • Maak vooraf een plan. • Neem de tijd voor lastige beslissingen. • Neem de tijd om je ervaringen te overdenken. Denker
Is goed in logisch denken en redeneren. Hij probeert algemene regels te ontdekken en leert het liefst uit boeken. Het is belangrijker dat ideeën logisch zijn, dan dat ze praktisch uitvoerbaar zijn.
Analyseren en abstract denken (‘thinking’) • Zoek goed gestructureerde leermiddelen. • Zoek verbanden met kennis die je al hebt. • Zoek intellectuele uitdagingen. • Bestudeer theoretische concepten, modellen en systemen. Beslisser
Plant een taak en voert die uit. Hij is niet zo geïnteresseerd in theorieën. Hij doet het goed in conventionele intelligentietesten. Houdt zich liever bezig met technische problemen dan met mensen.
Concreet ervaren (‘sensing/feeling’) • Zoek naar verbanden tussen de leerstof en je werk. • Richt je op praktische zaken. • Zoek iemand die je iets kan demonstreren. Doener
Houdt van experimenteren en lost problemen op door iets uit te proberen. Hij past zich goed aan aan nieuwe situaties. Soms kan een doener drammerig overkomen in zijn dadendrang.
Opdracht 8, 12 Extra opdracht 2, 4, 5, 6, 7, 9
Actief experimenteren (‘doing’) • Ga een directe ervaring opdoen. • Los een probleem op. • Spring in het diepe met een uitdagende taak.
Vaardigheden In het volgende schema vindt u per vaardigheid de opdrachten waarbij deze aan de orde komen. KGT
4 Basisrekenvaardigheden Schatten en afronden Efficiënt rekenen
Opdracht 13
Rekenregels gebruiken/verhoudingstabellen/breuken en percentages
Opdracht 13
5 Rekenen met eenheden en grootheden Eenheid bij gemeten of berekende grootheid aangeven 6 Veilig kunnen omgaan met stoffen/materialen enzovoort 7 Begripskennis opbouwen Onjuiste denkbeelden bijstellen
Planning NB De extra opdrachten zijn niet in de planning opgenomen. U maakt daar zelf een keuze uit. Voorstel: Les 1: Startopdracht, Wat weet je al?, Zo zit dat! Les 2: Opdracht 1 (10 minuten), 2 (10 minuten), 3 (10 minuten), 4 (10 minuten) Les 3: Opdracht 5 (15 minuten), 6 (20 minuten), 7 (10 minuten) Les 4: Opdracht 8 (50 minuten) Les 5: Opdracht 9 (5 minuten), 10 (5 minuten), 11(5 minuten), 12 (25 minuten) Les 6: Opdracht 13 (15 minuten),14 (5 minuten),15 (15 minuten) Les 7: Opdracht 16 (20 minuten),17 (5 minuten),18 (5 minuten),19 (15 minuten), 20 (10 minuten) Les 8: Opdracht 21 (10 minuten), 22 (15 minuten), 23 (10 minuten), 24 (10 minuten) Les 9: Opdracht 25 (15 minuten) en 26 (20 minuten) Les 10: Les 11: Alles op een rij en Zelftoets Les 12: Eindtoets Materialenlijst per opdracht Opdracht
Benodigdheden
Opdracht 5
• computer met internetaansluiting
Opdracht 6
• computer met internetaansluiting
Opdracht 8
• • • • • • •
computer met internetaansluiting; glazen accubak of grote plastic bakken, grote weckflessen; water; aquariumzand; waterpest; een vrouwtjesguppy; een mannetjesguppy;
• computer met internetaansluiting; • postervel; • schaar, lijm, stiften
Extra opdracht 7
• computer met internetaansluiting
Extra opdracht 8
• computer met internetaansluiting
Opdracht 24
• computer met internetaansluiting
Extra opdracht 9
• zelf te bepalen
Extra opdracht 10
• computer met internetaansluiting
Extra opdracht 11
• computer met internetaansluiting
Startopdracht Houd een klassengesprek over de huisdieren die de leerlingen hebben. Aan de hand van de verzorging en het gedrag van deze dieren moeten er al heel wat aspecten die in dit hoofdstuk aan de orde komen, kunnen passeren. Aan de slag! Opdracht 5 Zilvermeeuwen Dit is een bewerking uit het Examen vmbo tl biologie 2007-1 en van complex examen biologie vmbo 2006. Op de site van Arkive vindt u veel beeldmateriaal van allerlei soorten, dus ook van de zilvermeeuw: http://www.arkive.org/herring-gull/larus-argentatus-argenteus/video-09d.html. Kijk bijvoorbeeld ook eens naar de balts. Opdracht 6 Net als mensen? Variatie: laat een verhaal door twee leerlingen naspelen terwijl een derde het verhaal voorleest. De groep observeert en twee leerlingen maken een ethogram en/of protocol. Voer daarna een klassengesprek. Laat het Pixar-filmpje klassikaal zien en bespreek dit ook klassikaal. De verhalen van de la Fontaine vindt u hierna (om eventueel te kopiëren). http://www.beleven.org/verhaal/de_krekel%20en%20de%20mier De krekel en de mier Jean de la Fontaine De krekel sjirpte dag en nacht, zo lang het zomer was, Wijl buurvrouw mier bedrijvig op en neer kroop door ’t gras. ‘Ik vrolijk je wat op’, zei hij. ‘Kom, luister naar mijn lied.’ Zij schudde nijdig met haar kop: ‘Een mier die luiert niet!’ Toen na een tijd de vrieswind kwam, hield onze krekel op. Geen larfje of geen sprietje meer: droef schudde hij zijn kop. Doorkoud en hongerig kroop hij naar ’t warme mierennest. ‘Ach, juffrouw mier, geef alsjeblieft wat eten voor de rest Van deze barre winter. Ik betaal met rente terug, Nog vóór augustus, krekelwoord en zweren doe ’k niet vlug!’ ‘Je weet dat ik aan niemand leen’,
Zei buurvrouw mier toen heel gemeen. ‘Wat deed je toen de zon nog straalde En ik mijn voorraad binnenhaalde?’ ‘Ik zong voor jou’, zei zacht de krekel. ‘Daaraan heb ik als mier een hekel! Toen zong je en nu ben je arm. Dus dans nu maar, dan krijg je 't warm!’ Wie leeft van kunst gaat door voor gek. Vaak lijdt hij honger en gebrek. http://www.beleven.org/verhaal/de_raaf_en_de_vos De raaf en de vos Jean de la Fontaine Meester raaf zat in een eikenboom. Hij klemde in zijn bek een heerlijk brokje kaas uit Gouda. Meester vos, gelokt door deze droom Van geur, keek op en sprak: ‘Doctor honoris causa, U met uw wijs en alziend oog En met uw glanzend zwarte toog, Als ook uw stemorgaan zo mooi is als uw veren dan moet toch ieder dier u als een feniks eren!’ Meester raaf, ontroerd door zoveel eer, Wipte van tak tot tak en boog zich wat naar voren, Keek toen trots over zijn snavel neer Op meester vos en om zijn stem te laten horen Gaapte hij met zijn bek héél wijd. Maar ja, de kaas was hij toen kwijt. Hij hapte er nog naar, keek treurig naar beneden. De vos pakte zijn prooi en fleemde toen tevreden: ‘Denk eraan, mijn waarde heer, Elke vleier schenkt zijn eer Aan door ’t lot verwende vrinden Die zichzelf belangrijk vinden. Deze wijze les, helaas, Kost u wel dit brokje kaas!’ Beschaamd verborg de raaf zich in de eikentakken En kraste toen wat laat: ‘Mij zul je niet meer pakken!’ Opdracht 8 Baltsende guppys Van tevoren wat oefenen met waarnemen aan de hand van de filmpjes is wel verstandig. Extra opdracht 2 So you think you can dance? A • Waarschijnlijk zal het voor school werken met hyves de leerlingen stimuleren om met deze opdracht aan de slag te gaan. • Het is wel van belang dat u grenzen stelt aan de tijd die hiervoor beschikbaar is.
Misschien is het zo dat uw school hyves heeft geblokkeerd. In dat geval zult u moeten overleggen met systeembeheer om hier een (tijdelijke?) oplossing voor te vinden. Geef vooraf aan of deze opdracht beoordeeld gaat worden, en zo ja, volgens welke criteria.
Suggestie: let vooral ook op het proces, dus op de commentaren en analyses die de leerlingen op de gevonden filmpjes en op elkaars werk leveren. Wellicht wilt u het ook nog laten presenteren voor de groep. B Merk op dat veel vogeldansen ook verwerkt zijn in traditionele dansen, bijvoorbeeld de kraanvogeldans in Japan. Op internet zijn daar wel filmpjes van te vinden. Opdracht 10 De zang van roodborstjes Deze vraag komt uit het examen vmbo biologie gt 2004-2. Extra opdracht 3 Vogelzang herkennen A De snelle oplossing: geen bijzonderheden. B Iets meer moeite, maar wel mooier: Laat de leerlingen voor het maken van de toets het programma Hotpotatoes gebruiken. Het is dan wel handig om dit programma vooraf te installeren zodat de leerlingen meteen aan de slag kunnen. Een Nederlandstalige handleiding staat op http://hotpot.klascement.net/. Mogelijk heeft de school een licentie voor Wintoets of zit er op de ELO (elektronische leeromgeving) een tool om toetsen samen te stellen. U mag de quiz natuurlijk ook zelf maken. Sites met geluiden: • http://www.soortenbank.nl/index.php (kijk onder multimedia) • http://www.vogelbescherming.nl/content.aspx?cid=212#K • http://www.lauwersmeer.com/nl/geluid/ • http://www.10x50.com/sounds.htm Opdracht 11 Kikkerconcert Deze opdracht komt uit het examen vmbo biologie gt 2007-1. Opdracht 13 Investeren in zorg of aantallen Opmerking: Bij de bespreking van de opdracht kunt u erop wijzen dat het ene dier in de opdracht een zoogdier is en het andere een vis. De ene is groot en de andere veel kleiner. Het is dus de vraag of deze twee zomaar te vergelijken zijn. Wellicht kunt u beter dieren die meer verwant en meer vergelijkbaar van grootte zijn nemen, bijvoorbeeld haring en stekelbaarsje. Gegevens stekelbaars: 10 cm, maximaal acht jaar oud, dertig tot vijftig eitjes per keer. Dus 7 x 50 = 350. 2/350 = 0,005% overlevingskans (nog altijd tien keer zoveel als de haring). Opdracht 16 Leren is leuk! Besteed bij de bespreking eventueel nog aandacht aan het volgende: • Waarom zou je kraanvogels leren om achter een vliegtuigje aan te gaan? (Dan kunnen de filmers ze gemakkelijk volgen voor een film over de trek van kraanvogels.) • Hoe heeft de duif geleerd naar de banaan te pikken en waarom was dat voor deze proef nodig? (Conditioneren, anders zouden ze het schuiven met het blok niet kunnen testen.) • Ga wat dieper in op de filmpjes over de chimpansees (verschil inzicht, imitatie, proefondervindelijk en conditioneren). • Hoe zou je conditioneren kunnen gebruiken om het werken als dierverzorger in de dierentuin gemakkelijker te maken? (Gemakkelijker te verzorgen, en bij medische ingrepen of transport.) Een extra filmpje over Lorenz en zijn gansjes (historisch beeldmateriaal):
http://www.youtube.com/watch?v=eqZmW7uIPW4, Lorenz en ganzen, laatste deel. Extra opdracht 4 Braaf! Goed gedaan A Hondentraining • Misschien is het handig om vooraf een lijstje op te stellen van geschikte adressen in de buurt. • Stel vooraf eisen op waaraan de handleiding moet voldoen: aantal punten, wijze van presenteren en documenteren. En dus ook van de beoordelingscriteria. • Laat de leerlingen hun interviewvragen vooraf aan u voorleggen ter controle. B Mijn huisdier kan een kunstje! • Geef vooraf aan of deze opdracht beoordeeld gaat worden, en zo ja, volgens welke criteria. Suggestie: let vooral ook op het proces, dus op de tussenstapjes met bijbehorende commentaren en analyses (logboeken) die de leerlingen maken. • Wellicht wilt u het ook nog laten presenteren voor de groep? Opdracht 21 Een mierenstaat Zo nodig kunt u de volgende tekst afdrukken en verspreiden: Op een warme zomerdag kun je gevleugelde mieren uit een nest zien opstijgen. Het zijn mannetjes en koninginnen. Hoog in de lucht worden de koninginnen bevrucht. Daarna sterven de mannetjes en zoeken de koninginnen ieder een geschikte plaats. Daar maakt elke koningin een nieuwe mierenstaat. In een staat leeft de koningin samen met darren (mannetjesmieren) en werksters (vrouwelijke ongevleugelde mieren). Een koningin kan soms wel tien jaar oud worden! Ze blijft de leidster van de groep en legt de eitjes. Tot die uitkomen, teert ze op haar reservevoedsel. Zelfs de overbodige vliegspieren van haar eigen lijf worden als voedsel opgenomen! Ze voert de larven, waarbij ze er eentje extra verwent. Dat wordt haar eerste hulpje. Bij zonnig weer kun je in alle richtingen mierenstraten waarnemen. De dieren herkennen elkaar en de straten aan de nestgeur. Mieren zijn alleseters. De werksters grijpen met hun zeer sterke kaken alles wat ze tegenkomen: insecten, spinnen, larven, enzovoort. Ze knagen ook aan vruchten en zijn gek op zoetigheid. Omdat ze veel schadelijke insecten opruimen, zijn mieren nuttige dieren. De werksters zorgen voor de eieren, larven en poppen. Sommige werksters zijn wachtposten voor het nest. Ze verjagen indringers met mierenzuur. Weer anderen bouwen aan het nest, doen graafwerk, houden het nest schoon, jagen, voorzien de koningin en groepsgenoten van voedsel of zorgen voor het transport van voedsel. Mieren overwinteren in hun nest. Alle ingangen zijn dan afgesloten. Extra opdracht 5 Werkstuk sociale insecten Als meer leerlingen deze opdracht moeten doen, is het handig om verschillende soorten te kiezen. Die kunnen na afloop met elkaar vergeleken worden. Stel vooraf duidelijke criteria vast over de eisen waaraan het werkstuk moet voldoen (aantal woorden, plaatjes/filmpjes, opbouw), aan de presentatiewijze en welke beoordelingscriteria u wilt gebruiken. Extra opdracht 6 Hoe worden landbouwhuisdieren gehouden? Als meer leerlingen deze opdracht moeten doen, is het handig om verschillende soorten te kiezen. Die kunnen na afloop met elkaar vergeleken worden.
Wijs de leerlingen erop dat ze goed moeten letten op het onderscheiden van feiten en meningen. En dat de ‘feiten’ ook gecheckt moeten worden. Niet alle bronnen geven betrouwbare informatie. Misschien een aanleiding om daarover met de klas in discussie te gaan? Bij K7 vindt u een instructie voor het maken van een poster. Gebruik de criteria die daar genoemd worden voor de beoordeling. Extra opdracht 7 Dieren in de dierentuin Stel vooraf duidelijke criteria vast over de eisen waaraan de presentatie moet voldoen (presentatiewijze en beoordelingscriteria). Extra opdracht 8 Weg met wilde circusdieren? Voorbereiding Eerst worden er twee groepen van vier leerlingen gevormd. De ene groep is de Partij voor de Dieren, de andere de Circuspartij. De Partij voor de Dieren moet de stelling verdedigen dat de ‘wilde’ circusdieren niet meer in het circus mogen en de Circuspartij moet proberen deze dieren juist wel te behouden voor het circus. Het maakt voor de opdracht niet uit of de deelnemers persoonlijk achter het standpunt van hun ‘partij’ staan of niet. Elke groep wijst een woordvoerder aan. De andere drie zijn fractiemedewerkers, die informatie/argumenten aandragen voor de woordvoerder. Zij maken tijdens het debat ook aantekeningen voor hun woordvoerder. Laat de leerlingen lijstjes maken met argumenten en tegenargumenten. Mogelijke bronnen: • http://www.animalfreedom.org/paginas/informatie/circusdieren.html • http://home.12move.nl/mikkenie/dir_circusdieren/circusdieren.htm • http://www.circusdieren.com Uitvoering Het debat gaat in drie ronden: 1 Opzetbeurt Hierin zetten de woordvoerders van de beide partijen kort hun standpunt uiteen, met daarbij de belangrijkste argumenten. Geen interrupties toegestaan! Maximaal drie minuten per partijbeurt. Als beide partijen aan het woord zijn geweest, is er een korte overlegpauze (ongeveer drie minuten) zodat de woordvoerders met hun medewerkers kunnen overleggen over het vervolg. 2 Verweerbeurt Hierin reageren de woordvoerders op de opzetbeurt van de tegenstanders. Zij geven dus tegenargumenten. Hierbij zijn interrupties toegestaan. Maximaal vijf minuten per partijbeurt. Als beide partijen aan het woord zijn geweest, is er een korte overlegpauze (ongeveer drie minuten) zodat de woordvoerders met hun medewerkers kunnen overleggen over het vervolg. 3 Stemverklaring Hierbij geven de woordvoerders een concluderende samenvatting van hun partijstandpunt. Hierin komen geen nieuwe argumenten meer voor! Maximaal drie minuten per beurt. Tenslotte kunt u in de klas een stemming houden over de stelling. Extra opdracht 9 Maak zelf een reclame Laat de leerlingen in groepjes werken. Zorg voor duidelijke criteria voor: Het werkplan: • Over welk product moet het gaan? • Wat is je doelgroep (aan wie wil je het verkopen)?
Welke sleutelprikkels en/of supranormale prikkels passen daar het beste bij? Welke materialen heb je nodig? Maak eerst schetsen van hoe het geheel eruit moet zien.
De presentatie • presentatiewijze; • beoordelingscriteria. Als er meer reclames zijn kunt u een ‘Gouden Loekie’-verkiezing houden. Extra opdracht 10 Begrijpen dieren wat ze zeggen? Stel vooraf duidelijke criteria vast over de eisen waaraan de presentatie moet voldoen: • presentatievorm; • lengte; • opbouw; • beoordelingscriteria. Een tip voor een Engelstalige bron: http://www.greatapetrust.org/bonobo/language/index.php. Extra opdracht 11 Werken als dierenverzorger Eventuele handige sites: • http://www.carriere.inhetmkb.nl/beroepen/vsdierenverzorging.php (dierenpensionhouder, hondentrimmer) • http://mijn-kijk-op.infonu.nl/dier-en-natuur/3892-dierenverzorger-in-de-dierentuin.html (dierentuin) • http://www.mbostart.nl/mbodieren/ • http://www.werksite.nl/branche/beroepskeuze/19/werkervaringen/246