BOOM-nieuws Themanummer
g
n i g i z j i w s t We
n e d e h k j i l e og M g n i m i u r Ver g n i m e n t n o l Voordee 1 1 0 2 i l u j 1
Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie
nummer 61
juli 2011
Van de redactie Met trots bieden we u de 61e editie van het BOOM-Nieuws. Dit the manummer ‘Wetswijziging’ staat geheel in het teken van de inwer kingtreding van het wetsvoorstel Verruiming Mogelijkheden Voor deelontneming. Deze wetswijziging in de ontne mingswetgeving is van kracht vanaf 1 juli 2011. Het wetsvoorstel strekt tot het wegnemen van enkele knel punten die in de praktijk van de uitvoering van de ontnemingswet
geving zijn gebleken. Zo zijn in het wetsvoorstel onder meer nieuwe mogelijkheden voor de gehele straf rechtketen, dus ook voor het Open baar Ministerie, opgenomen die het “plukken” moeten vereenvoudigen.
voor het anderbeslag en het straf rechtelijk financieel onderzoek, de mogelijkheid van hoofdelijke oplegging van de ontnemingsmaat regel en het nieuwe strafrechtelijke executieonderzoek.
In deze speciale editie van dit juri dische vakblad worden de wijzigin gen opgesomd, vindt u de nieuwe tekst van de wetsartikelen en wordt onder meer ingegaan op de gevol gen voor de voordeelsberekening, internationale aspecten, gevolgen
Kortom: in dit themanummer vindt u een breed palet aan invalshoeken over de nieuwe wetgeving Verrui ming Mogelijkheden Voordeelont neming. Veel leesplezier!
Colofon
Inhoudsopgave
BOOM-Nieuws is het juridische vakblad van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) waarin het thema afnemen en ontnemen centraal staat. Het verschijnt minimaal drie maal per jaar.
Schema van wijzigingen p er 1 juli 2011
4
Overzicht wijziging van de ontnemingswetgeving per 1 juli 2011
5
Overgangsrecht bij de wetswijziging per 1 juli 2011
7
Redactie drs. M.R. van Diggelen RA, mr. E.E.G. Duijts, mr. W.F. van Elk, ing. D.T. Lautenbach, M.A.H. Hienkens, mr. D. Muller, mr. H.G. Punt, mr. M.D.J. Teengs G erritsen, E.A.H. Weustenraad RA, mr. C.J. Zweers
Artikel 36e, tweede lid (nieuw), Sr
13
Artikel 36e, derde lid (nieuw), Sr
15
Gastredacteuren
Gevolgen van de wetswijziging voor de berekening
18
mr. M. Braun, mr. C. van Dijk, mr. H. Dijkstra, mr. W.B. Gaasbeek, mr. J.G.A. Hennekam, P.H.J. de Jong RA, mr. A.N. Scheidema, mr. J.B.H.M. Simmelink
Artikel 36e lid 3 Sr: Voldoet de nieuwe wetgeving aan de vereisten van het EVRM?
22
Eindredactie
Invoering van de hoofdelijke oplegging
24
Verruiming van de verbeurdverklaring
28
Wijziging in het anderbeslag van art. 94a, derde lid, Sv
30
Anderbeslag in internationaal perspectief
32
Het nieuw (nadere) SFO en andere wijzigingen in het SFO
34
Strafrechtelijk executie onderzoek (SEO)
37
“Executie begint bij de opsporing! Of nog eerder.”
42
D.J. Gardenier, ing. D.T. Lautenbach, K. Oenema
Opmaak Vandenberg | Concept & Design, Maarn
Fotografie www.shutterstock.com J. van Essen, Fotobureau Hoge Noorden
Illustraties Jesse van Muylwijck
Druk Tuijtel, Hardinxveld Giessendam
BOOM Postbus 837, 8901 BP Leeuwarden Zaailand 102, 8911 BN Leeuwarden T: (058) 234 11 74; F: (058) 234 11 70 E-mail:
[email protected]
Nieuw strafrechtelijk executoriaal anderbeslag 48 Anderbeslag door het CJIB
51
Executoriaal anderbeslag
53
Schriftelijke voorbereiding en termijn van de uitspraak
55
Artikel 36e Sr per 1 juli 2011 1. O p vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld wegens een strafbaar feit de verplichting worden opge legd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk ver kregen voordeel. 2. D e verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voor deel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen b estaan dat zij door de veroor deelde zijn begaan. 3. O p vordering van het openbaar ministerie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslis sing aan degene die is veroordeeld wegens een misdrijf dat naar de wettelijke omschrij ving wordt bedreigd met een geldboete van de vijfde categorie, de verplichting worden opgelegd tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrech telijk verkregen voordeel, indien aanneme lijk is dat of dat misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. In dat geval kan ook worden vermoed dat: a . uitgaven die de veroordeelde heeft gedaan in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aan nemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten, of; b . voorwerpen die in een periode van zes jaren voorafgaand aan het plegen van dat misdrijf aan de veroordeelde zijn gaan toe behoren voordeel belichamen als bedoeld in het eerste lid, tenzij aannemelijk is dat aan de verkrijging van die voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt.
5. De rechter stelt het bedrag vast waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat. Onder voordeel is de besparing van kosten begrepen. De waarde van voorwerpen die door de rechter tot het wederrechtelijk verkregen voordeel worden gerekend, kan worden geschat op de marktwaarde op het tijdstip van de beslissing of door verwijzing naar de bij openbare verkoop te behalen opbrengst, indien verhaal moet worden ge nomen. De rechter kan het te betalen bedrag lagere vaststellen dan het geschatte voordeel. Op het gemotiveerde verzoek van de verdachte of veroordeelde kan de rechter, indien de huidige en de redelijkerwijs te verwachten toe komstige draagkracht van de verdachte of veroordeelde niet toereikend zullen zijn om het te betalen bedrag te voldoen, bij de vast stelling van het te betalen bedrag daarmee rekening houden. Bij het ontbreken van zo danig verzoek kan de rechter ambtshalve of op vordering van de officier van justitie deze bevoegdheid toepassen. 6. O nder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten. 7. B ij het vaststellen van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel op grond van het eerste en tweede lid ter zake van strafbare feiten die door twee of meer perso nen zijn gepleegd, kan de rechter bepalen dat deze hoofdelijk dan wel voor een door hem te bepalen deel aansprakelijk zijn voor de geza menlijke b etalingsverplichting. 8. B ij de bepaling van de omvang van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voor deel wordt geschat, worden aan benadeelde derden in rechte toegekende vorderingen in mindering gebracht.
9. B ij de oplegging van de maatregel wordt r ekening gehouden met uit hoofde van eer dere beslissingen opgelegde verplichtingen tot 4. De rechter kan ambtshalve, op vordering van betaling van een geldbedrag ter ontneming h et openbaar ministerie of op het verzoek van van wederrechtelijk verkregen voordeel. de veroordeelde afwijken van de in het derde lid genoemde periode van zes jaren en een 10. L ijfsdwang kan met toepassing van artikel kortere periode in aanmerking nemen. 577c van het Wetboek van Strafvordering door de rechter tot maximaal drie jaar wor den bevolen en geldt als maatregel.
Schema van wijzigingen per 1 juli 2011
lid 1
ongewijzigd
lid 2
ud: vervallen: soortgelijke feiten en 5e geldboetecategorie-feiten o n ieuw: andere strafbare feiten g ebleven: voldoende aanwijzingen dat zij door veroordeelde zijn begaan
lid 3
vervallen: verplicht SFO g ebleven: aannemelijk dat het tenlastegelegde misdrijf of andere strafbare feiten ertoe hebben geleid dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen n ieuw: bewijsvermoeden dat uitgaven en verworven voorwerpen in de zes jaar voorafgaand aan de pleegdatum geacht worden wederrechtelijk verkregen voor deel te vertegenwoordigen, tenzij aannemelijk is dat deze een legale bron van herkomst hebben
lid 4
nieuw: rechter kan de zes jaar verkorten
lid 5
l id 5 = lid 4 (oud): bedrag voordeel, besparing van kosten, feitelijke ontneming van voorwerpen, lagere maatregel dan voordeelbedrag en draagkrachtinvloed
lid 6
lid 6 = lid 5 (oud): definitie van voorwerpen
lid 7
nieuw: hoofdelijke oplegging
lid 8
lid 8 = lid 6 (oud)
lid 9
lid 9 = lid 7 (oud); ne bis in idem
lid 10
lid 10 = lid 8 (oud): lijfsdwang
Overzicht wijziging van de ontnemingswetgeving per 1 juli 2011 mr. H.G. Punt, civiel juridisch adviseur Bij Wet van 31 maart 2011, Stb. 171, in werking getreden op grond van KB van 12 mei 2011, Stb. 237, is de ontnemings wetgeving gewijzigd. Allereerst een globaal overzicht van de wijzi gingen per betreffend artikel.
3 Sr, dat er een SFO moet zijn ingesteld is vervallen. b. ingevoerd is een wettelijk bewijsvermoeden. Na een veroordeling wegens een misdrijf van de vijfde geldboete categorie, kan een ontnemingsmaatregel worden opgelegd indien aannemelijk is dat hetzij dat misdrijf danwel andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Volgens het nieuwe art. 36e lid 3 Sr kan een wettelijke fictie worden gehanteerd die stelt dat: In het Wetboek van Strafrecht - alle uitgaven van de veroorworden de volgende artikelen deelde in de zes jaar voorafgewijzigd, waarbij de wijziging gaand aan het plegen van het globaal is omschreven: misdrijf, worden geacht met we- art. 33: invoering verbeurdverderrechtelijk verkregen voordeel klaring van voorwerpen die uit te zijn betaald, tenzij aannede baten van het strafbare feit melijk is dat deze uitgaven zijn zijn verkregen gedaan uit een legale bron van - in art. 36e lid 2 is vervallen: inkomsten, of ontnemen van voordeel verkregen 'door middel van of uit de baten - voorwerpen die aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren van soortgelijke feiten of vijfde gedurende de zes jaar voorafgeldboete categorie feiten waargaand aan het plegen van het van aannemelijk is dat de vermisdrijf, worden geacht wederoordeelde deze heeft begaan' rechtelijk verkregen voordeel te art. 36e lid 2 (nieuw): ontnomen belichamen, tenzij aannemelijk kan worden het voordeel dat is dat aan de verkrijging van 'door middel van of uit de deze voorwerpen een legale bron baten' van het in eerste lid van van herkomst ten grondslag ligt. art. 36e Sr bedoelde feit en c. bij de ontneming volgens 'andere strafbare feiten art. 36e lid 3 Sr moet het gaan waaromtrent voldoende aanwijom een misdrijf dat naar de zingen bestaan dat zij door de wettelijke omschrijving wordt veroordeelde zijn begaan' bedreigd met een geldboete - art. 36e lid 3 Sr is gewijzigd. van de vijfde categorie. Deze a. het vereiste voor een ontneomschrijving sluit de invloed ming op grond van art. 36e lid
5 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
van bijzondere strafverhogende omstandigheden uit. - volgens art. 36e lid 4 (nieuw) kan de rechter ambtshalve, op vordering van het Openbaar Ministerie of verzoek van de veroordeelde afwijken van deze periode van zes jaar en een kortere periode dan zes jaar hanteren. - art. 36e lid 7 (nieuw): invoering van de mogelijkheid de betalingsverplichting hoofdelijk op te leggen. Wijzigingen in Wetboek van Strafvordering: - art. 94a lid 3 (anderbeslag): a. verval van het afkomstvereiste b. wijziging van het wetenschapsvereiste - art. 94a lid 3 (nieuw) bepaalt dat voorwerpen van een ander vatbaar voor conservatoir beslag zijn indien: 'voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan de ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen en die ander dit wist of redelijkerwijs kon vermoeden.' - het anderbeslag op andere voorwerpen van de ander (art. 94a lid 4 Sv) is ongewijzigd gebleven. - art. 126 e.v. Strafrechtelijk Financieel Onderzoek (SFO): een SFO (nieuw) kan worden ingesteld indien zodanig onderzoek naar verwachting zal bijdragen aan het zicht op de vermogens-
positie van de verdachte of nadere regels worden gesteld over veroordeelde. Het SFO is met de schriftelijke voorbereiding.' ingang van 1 juli 2011 facultatief - art. 511e lid 1 sub b is gewijzigd: geworden en het instellen vormt de uitspraak mag niet later niet langer een vereiste voor plaatsvinden dan zes weken na toepassing van art. 36e, lid 3 Sr, de dag waarop het onderzoek is noch is het daartoe beperkt. gesloten. - aan art. 126a Sv is lid 5 toege- art. 511e lid 2 is vervallen voegd, waarin aan degene bij (betekening kennisgeving uitwie inlichtingen in het kader spraakdatum). van het SFO worden ingewonnen - art. 575 lid 1 is aangevuld met een geheimhouding wordt de volgende volzin (invoering opgelegd. executoriaal anderbeslag): - art. 126fa (nader SFO) ingevoerd: 'verhaal kan ook mede worden ook nadat een uitspraak in de genomen op voorwerpen als ontnemingszaak is gedaan, kan bedoeld is art. 94a, derde en een SFO worden ingesteld of vierde lid, die niet reeds voor heropend. Hiermee is beoogd het onherroepelijk worden van een basis te geven voor financieel het vonnis of arrest in beslag onderzoek in de periode die zijn genomen'. Deze bepaling gelegen is tussen het sluiten van legt een basis voor executoriaal het SFO en het moment waarop anderbeslag. Hiermee is ook het onderzoek naar het vermogen duidelijk gemaakt dat het voor van de veroordeelde in de exehet onherroepelijk worden van cutiefase kan starten. de uitspraak gelegde anderbe- aan art. 511d lid 1 is toegevoegd: slag kan muteren in executoriaal 'Bij of krachtens algemene anderbeslag en uit dien hoofde maatregel van bestuur kunnen kunnen worden uitgewonnen.
6 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
- art. 577ba t/m 577bg zijn ingevoerd. Hiermee is het Strafrechtelijk Executie Onderzoek (SEO) in het wetboek van strafvordering opgenomen. Door deze bepalingen wordt het mogelijk om ook na de veroordeling in de ontnemingszaak onderzoek te doen naar de omvang van het vermogen van de veroordeelde. Indien de volledige betaling van de opgelegde ontnemingsmaatregel binnen de gestelde termijn uitblijft, en indien er aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde wel over vermogen beschikt om te kunnen betalen, kan dit vermogensonderzoek worden ingesteld. Aan al deze wijzigingen zal in dit themanummer aandacht worden besteed.
Overgangsrecht bij de wetswijziging per 1 juli 2011 mr. C.J. Zweers, officier van justitie mr. H.G. Punt, civiel juridisch adviseur Wetswijzigingen treden vanaf een bepaalde datum in werking. Maar wat betekent dit voor strafbare feiten die zijn gepleegd voorafgaand aan de wets wijziging? En wat betekent de wetswijziging voor strafrechtelijke of financiële onderzoeken die al lopend zijn? Geldt de nieuwe bepaling ook voor die feiten? In dit artikel zullen wij gemotiveerd uiteenzetten hoe het volgens ons gaat uitpakken voor de nieuwe ontnemingsbepalingen. Omdat de wetgever bij de wetswijziging van 1 juli 20111 geen overgangsbepalingen heeft getroffen, zijn de normale regels met betrekking tot overgangsrecht van toepassing. Hierbij is er een verschil tussen het materiële recht (bepalingen in het strafrecht) en het formele recht (bepalingen in strafvordering). Met name het overgangsrecht voor de materiële bepalingen is een lastige materie. Dit blijkt ook wel uit het uitgebreide proefschrift van Knigge2, die de aanbeveling heeft gedaan aan de wetgever om altijd overgangsbepalingen in de wet op te nemen. Helaas is dat bij deze wetswijziging niet gebeurd. Gelet op de ingewikkeldheid menen wij dat zinvol is om eerst in te gaan op de heersende leer en jurisprudentie met betrekking tot het overgangsrecht in het algemeen. Vervolgens zullen wij uiteenzetten waarom wij menen dat de in het schema gegeven data moeten worden gehanteerd voor de toepassing van de nieuwe wetsartikelen. Heersende leer overgangsrecht strafrecht Voor wetswijzigingen in het strafrechtelijk sanctiestelsel gaat het dan met name om artikel 1 lid 1
en lid 2 Wetboek van Strafrecht in combinatie met artikel 7 EVRM. Volgens Cleiren3 is heersend de beperkt materiële leer, die inhoudt dat materiële wijzigingen doorwerken ten gunste van de verdachte in geval deze veranderingen blijk geven van een gewijzigd inzicht van de wetgever in de strafwaardigheid van het feit. Kooijmans4 gaat in op de vraag hoe in de jurisprudentie is geoordeeld met betrekking tot het overgangsrecht van diverse wetswijzigingen. Zo verwijst hij naar het arrest van de Hoge Raad van 3 juli 19895 met betrekking tot het overgangsrecht voor de Wet herziening terbeschikkingstelling. Bij deze wet was artikel 37b Sr gewijzigd en op grond van het nieuwe artikel was voor oplegging van TBS een gedragskundig advies van ten hoogste een half jaar oud nodig. De Hoge Raad vond dat het niet ging om verandering van wetgeving in de zin van artikel 1 lid 2 Sr, want het betrof “niet een verandering aangaande de norm of de bedreiging met straf of maatregel, welke berust op veranderd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van enig feit.” Volgens Kooijmans gaat het hier om een procedurele – en niet een materieelrechtelijke aanscherping van de voorwaarden waaronder de TBS kon worden opgelegd, waardoor er geen sprake is van
7 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
verandering van wetgeving. Ten aanzien van de invoering van de ontnemingswetgeving in 1993 zijn meerdere arresten van belang voor het overgangsrecht: allereerst de wijziging van de vervangende hechtenis in artikel 24d lid 3 Sr – vóór 1993 kon voor elke 25 gulden 1 dag vervangende hechtenis worden opgelegd; dit werd voor elke volle dag 50 gulden. De Hoge Raad vond dat na deze verandering van wetgeving de gewijzigde bepaling moest worden toegepast omdat deze voor de verdachte de gunstigste was. Een andere wijziging in de ontnemingswetgeving van 1993 betrof de invoering van artikel 74 AWR (kort: geen ontneming bij fiscale feiten). Hier oordeelde de Hoge Raad dat deze invoering niet berustte op een gewijzigd inzicht van de wetgever nopens de strafwaardigheid van de feiten als bewezenverklaard (fiscale feiten), maar dat zij voortvloeide uit de wens bij de ontneming van ten nadele van de staat wederrechtelijk verkregen voordeel tweesporigheid te voorkomen en dus was er volgens de Hoge Raad geen sprake van verandering van wetgeving als bedoeld in artikel 1 lid 2 Sr. Naast deze door Kooijmans aangegeven wijzigingen bij de invoering van de ontnemingswetgeving
was ook de verbeurdverklaring van artikel 33a Sr gewijzigd. Uit artikel 33a Sr is per 1 maart 1993 de ‘verkrijging uit de baten’ geschrapt, terwijl dit werd opgenomen in artikel 36e lid 2 Sr. Door Van der Neut en Simmelink6 werd ten aanzien van deze wijziging gesteld dat er louter en alleen sprake was van een herverkaveling tussen de verbeurdverklaring en de ontneming, en geen gewijzigd inzicht van de wetgever, zodat voor delicten die vóór de wetswijziging waren gepleegd na invoering van de ontnemingswetgeving het voordeel verkregen uit de baten dit voordeel kon worden ontnomen op grond van artikel 36 e lid 2 Sr. De Hoge Raad heeft in een tweetal arresten met betrekking tot artikel 33a Sr de opvatting dat er geen sprake van verandering van wetgeving als bedoeld in artikel 1 lid 2 Sr gevolgd, het eerste arrest dateert van 2 mei 19957 en het tweede van 14 mei 19968. Volgens Kooijmans is het inmiddels bestendige rechtspraak
van de Hoge Raad om de meer abstracte benadering te hanteren bij de vraag of er sprake is van een verandering van wetgeving in de zin van artikel 1 lid 2 Sr en zo ja, of de nieuwe wet de voor de verdachte gunstigste bepaling bevat. In beginsel is in deze benadering niet doorslaggevend of in de concrete strafzaak voor de concrete verdachte na een wijziging van wetgeving, de nieuwe regeling per saldo gunstiger zou kunnen uitpakken dan de oude regeling. Wel wordt door de Hoge Raad expliciet acht geslagen op de parlementaire geschiedenis van de nieuwe wet en hierin ziet Kooijmans wel aanknopingspunten voor een correctie op de abstracte benadering.
ten tijde van het desbetreffende strafvorderlijke handelen. In dit verband verwijzen we ook naar de uitspraak van de Hoge Raad, die in 199510 met betrekking tot de toepasbaarheid van het conservatoir beslag ex artikel 94a Sv oordeelde dat er geen aanleiding bestond om van het uitgangspunt, dat de strafvorderlijke bepalingen per ingangsdatum van toepassing zijn, af te wijken.
Overgangsrecht voor de wijzigin gen ontnemingswetgeving in het Wetboek van Strafrecht per 1 juli 2011 Wat betreft de wijzigingen per 1 juli is per wijziging hieronder gemotiveerd uiteengezet of er sprake is van verandering van wetgeving in de zin dat er sprake Overgangsrecht strafvordering is van een gewijzigd inzicht van in het algemeen de wetgever in de strafwaardigVoor wetswijzigingen van strafheid van de bepaling. En zo ja, vordering is in de wet geen algewelke bepaling als gunstigste mene regel van overgangsrecht voor verdachte moet worden opgenomen. Als standaardopvatting beschouwd. wordt volgens Cleiren/Nijboer9 - art. 33a Sr: invoering verbeurdwel aangehouden dat de wet verklaring van voorwerpen die moet worden toegepast, die geldt
8 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
feiten gepleegd voorafgaand aan 1 juli 2011 zowel kan worden verbeurdverklaard als worden ontnomen. - in art. 36e, tweede lid, Sr wordt ‘soortgelijke feiten of feiten van de vijfde geldboete-categorie vervangen door ‘andere strafbare feiten’. Volgens de Memorie van Toelichting13 is deze wijziging voorgesteld in verband met de uitvoering van het Coalitieakkoord om te bezien op welke wijze de mogelijkheden om ter zake van lichte(re) feiten te ontnemen te kunnen vergroten en te verduidelijken. Naar aanleiding van commentaar van de NOvA beaamt de minister dat de wijziging de mogelijkheden niet wezenlijk vergroot, maar hij stelt dat de regeling wel aan duidelijkheid wint. Punt is natuurlijk dat het ontuit de baten van het strafbare nemen van voordeel uit andere feit zijn verkregen. De wet strafbare feiten voor de wetsgever heeft in de Memorie van wijziging al mogelijk was (onder Toelichting als reden voor deze voorwaarde van veroordeling wijziging aangegeven dat de voor een feit van de vijfde geldafgrenzing tussen verbeurdboetecategorie en het SFO) op verklaring en ontneming in de grond van artikel 36e lid 3 en praktijd als kunstmatig wordt dan ging het om het voordeel ervaren11 en door herinvoering van andere strafbare feiten, ook van dit onderdeel in artikel al waren die andere strafbare 33a er een keuze kan worden feiten niet door verdachte zelf gemaakt tussen verbeurdverbegaan. In het nieuwe lid 2 gaat klaring en ontneming. Hierdoor het alleen om het voordeel van kan op efficiënte wijze worden andere strafbare feiten waarvan afgenomen. In de nota naar aannemelijk is dat deze door aanleiding van het verslag geeft verdachte zijn begaan. de minister aan dat er een overlap Op grond van dit alles komen gaat ontstaan van toepassingswij tot de conclusie dat ook op mogelijkheden, maar dat biedt dit punt niet gesproken kan volgens hem de mogelijkheid worden van gewijzigd inzicht in van maatwerk en dit komt een de strafwaardigheid van het feit doelmatige manier van afnemen en dus is er geen sprake van wijten goede en voorkomt ineffecziging van wetgeving. Dit houdt tiviteit12. dan in dat voor feiten gepleegd Dit is derhalve geen gewijzigd vóór 1 juli 2011 ook deze bepainzicht in de strafwaardigheid ling kan worden toegepast. en derhalve is er geen sprake Hiertegenover staat het punt dat van wijziging van wetgeving. Dit wel, zoals hiervoor aangehaald, betekent dat vanaf 1 juli 2011 door de minister in de Memorie ook voordeel dat is verkregen van Toelichting is aangegeven ‘uit de baten van’ van strafbare
9 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
dat deze wijziging is voorgesteld om de mogelijkheden om te ontnemen te vergroten, ook voor lichtere feiten en dat wijst weer in de richting van gewijzigd inzicht en dat zou betekenen dat er wel sprake is van wijziging van wetgeving in de zin van artikel 1 lid 2 Sr en dan zou de gunstigste bepaling moeten worden toegepast voor feiten gepleegd vóór 1 juli 2011. Dit zou dan volgens ons de oude bepaling van artikel 36e lid 2 Sr zijn. - art. 36e, derde lid, Sr is gewijzigd. a. voor de toepassing van dit derde lid is niet langer een SFO vereist. Dit vereiste is slechts een formeel vereiste, te vergelijken met de kwestie van de rapportage bij TBS, zoals in het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad van 3 juli 1989. Naar onze mening betreft het dan
Om te beoordelen welk overgangsrecht van toepassing is, zal eerst beoordeeld moeten worden of de invoering van dit wettelijk bewijsvermoeden materieel of formeel recht is
ook “niet een verandering aangaande de norm of de bedreiging met straf of maatregel, welke berust op veranderd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van enig feit.” De wetgever heeft over het schrappen van dit vereiste opgemerkt: “Door het niet stellen van dit vereiste kan in voorkomende gevallen inefficiëntie worden voorkomen.” De wetgever heeft er daarbij op gewezen dat een apart strafrechtelijk financieel onderzoek niet per se noodzakelijk is nu ook op grond van artikel 132a Sv een opsporingsonderzoek ten behoeve van de ontnemingsmaatregel kan worden uitgevoerd. 14 Ook dit wijst niet op een veranderd inzicht in de strafwaardigheid van het feit. D it houdt derhalve in dat voor alle zaken, ook die zaken die betrekking hebben op feiten die gepleegd zijn voorafgaand
aan 1 juli 2011, waarin ná 1 juli 2011 door de rechter een maatregel op grond van artikel 36e lid 3 wordt opgelegd, niet langer een strafrechtelijk financieel onderzoek nodig is. b. i ngevoerd wordt een wettelijk bewijsvermoeden: Na een veroordeling wegens een misdrijf van de vijfde geldboetecategorie, kan een ontnemingsmaatregel worden opgelegd indien aannemelijk is dat hetzij dat misdrijf danwel andere strafbare feiten er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen, kan er op grond van de wettelijke fictie van art. 36e derde lid, Sr van worden uitgegaan dat: - a lle uitgaven van de veroordeelde in de zes jaar voorafgaand aan het plegen van het misdrijf, met wederrechtelijk
10 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
verkregen voordeel zijn betaald, tenzij aannemelijk is dat deze uitgaven zijn gedaan uit een legale bron van inkomsten, of - v oorwerpen die aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren gedurende de zes jaar voorafgaand aan het plegen van het misdrijf, wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen, tenzij aannemelijk is dat aan de verkrijging van deze voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt. Om te beoordelen welk overgangsrecht van toepassing is, zal eerst beoordeeld moeten worden of de invoering van dit wettelijk bewijsvermoeden materieel of formeel recht is. Hoewel deze bepaling opgenomen is in het Wetboek van Strafrecht, menen wij dat het hier gaat om een strafvorderlijk beginsel, het gaat immers om regels van bewijsrecht. Dit
houdt in dat dit wettelijk bewijsvermoeden vanaf 1 juli 2011 door de rechter kan worden toegepast in alle zaken, ook in die zaken die betrekking hebben op feiten die zijn gepleegd voorafgaand aan 1 juli 2011. Indien geoordeeld zou worden dat, omdat deze bepaling is opgenomen in het Wetboek van Strafrecht, in beginsel artikel 1 Wetboek van Strafrecht moet worden toegepast, zal moeten worden beoordeeld in hoeverre er sprake is van gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van het feit. De wetgever heeft aangegeven dat in de rechtspraak ook nu reeds wordt uitgegaan van een redelijke en billijke verdeling van de bewijslast en dat met het wetsvoorstel deze bewijsvermoedens nu van een nadere wettelijke grondslag worden voorzien. Hieruit vloeit naar onze mening voort dat het hier niet gaat om gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid. Het feit dat er geen sprake is van gewijzigd inzicht in de strafwaardigheid, betekent evenzeer dat het wettelijk bewijsvermoeden door de rechter vanaf 1 juli 2011 in alle zaken kan worden toegepast.
ficiënte tenuitvoerlegging ten goede… Met de ontnemingsmaatregel wordt rechtsherstel beoogd: door het afnemen van criminele winsten wordt de veroordeelde in de situatie gebracht waarin hij zou hebben verkeerd indien de strafbare feiten niet zouden zijn gepleegd. Dit is niet anders in de situatie waarin mededaders gezamenlijk lijken te hebben geprofiteerd van het plegen van strafbare feiten. Maar wanneer zij er welbewust voor kiezen om geen enkele indicatie te geven van de wijze waarop de criminele opbrengsten zijn verdeeld, is het – afhankelijk uiteraard van de specifieke feiten en omstandigheden van het geval – redelijk om de betalingsverplichting hoofdelijk op te leggen…. 16
Is hier sprake is van gewijzigd inzicht van de wetgever omtrent de strafwaardigheid van het feit? Aan de ene kant kan geoordeeld worden dat het met name gaat om de mogelijkheid van executie – en dan gaat het niet om de strafwaardigheid van het feit. Dit zou dan inhouden dat er geen sprake is van gewijzigd inzicht en dan zou de hoofdelijke veroordeling opge- art. 36e, zevende lid, Sr: invoelegd kunnen worden vanaf 1 juli ring van de mogelijkheid om de 2011, ook voor feiten van vóór 1 betalingsverplichting hoofdelijk juli 2011. op te leggen. Aan de andere kant – het gaat Deze mogelijkheid is als gevolg wel om de vaststelling van de van een amendement in de wet hoogte van het voordeel, dat aan gekomen. De minister heeft op de verdachte wordt toegerekend, vragen van de Eerste Kamer en bij hoofdelijkheid kan dan al daarover opgemerkt: “De toegehet voordeel dat door meerdere voegde waarde is vooral gelegen verdachten is behaald bij de verin de verwachting dat hoofdelijke dachte worden verhaald- hij is aansprakelijkheid bewerkstelligt voor het geheel aansprakelijk, in dat veroordeelden sneller inzicht plaats van alleen voor zijn eigen zullen geven in de wijze waarop aandeel. Dit zou gezien kunnen de criminele opbrengsten zijn worden als gewijzigd inzicht van verdeeld. Maar ook in de fase de wetgever. En dat zou weer van de tenuitvoerlegging van de betekenen dat beoordeeld moet ontnemingsmaatregel zal van worden of er voor verdachte deze constructie kunnen worden sprake is van een gunstiger bepageprofiteerd…. Dit komt een efling onder de nieuwe wet. Het
11 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
feit dat op grond van de nieuwe wetgeving aan verdachte een groter bedrag kan worden opgelegd, als hij/zij niet verklaart over de verdeling, kan niet worden beschouwd als gunstiger en dat alles zou inhouden dat de oude wet – geen hoofdelijkheid – zou moeten worden toegepast: een maatregel met betrekking tot voordeel dat voortvloeit uit strafbare feiten die vóór 1 juli 2011 zijn gepleegd, zou in dat geval niet hoofdelijk kunnen worden opgelegd aan mededaders. Pas wanneer er sprake is van ontneming van voordeel uit feiten die ná 1 juli 2011 zijn gepleegd, zou dan de maatregel hoofdelijk kunnen worden opgelegd aan mededaders. Uit dit alles blijkt hoe lastig deze materie van overgangsrecht is en hoe jammer dat de wetgever zich op dit punt niet heeft uitgesproken.Het antwoord op deze vraag zal uiteindelijk door de rechter moeten worden uitgemaakt. Overgangsrecht voor de wijzigin gen ontnemingswetgeving in het Wetboek van Strafvordering per 1 juli 2011 Zoals hiervoor aangegeven zullen de wijzigingen in het Wetboek van Strafvordering met ingang van 1 juli 2011 gelden. Het gaat daarbij om de volgende wijzigingen/ aanvullingen: - art. 94a, derde lid Sv (ander beslag): - het (nieuwe) wetenschapsvereiste houdt in dat voorwerpen van een ander vatbaar zijn voor conservatoir beslag indien: 'voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan de ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen en die ander dit wist of redelijkerwijs kon vermoeden.' - het afkomstvereiste is vervallen. Vanaf 1 juli 2011 kan conserva-
toir anderbeslag worden gelegd dat (slechts) aan deze vereisten voldoet. - art. 126a, vijfde lid, Sv (nieuw) bepaalt dat degene bij wie inlichtingen in het kader van het SFO worden ingewonnen een geheimhoudingsplicht heeft; - a rt. 126fa Sv (nieuw) ook nadat een uitspraak in de ontnemingszaak is gedaan, kan een ‘nader’ SFO worden ingesteld of heropend. Hiermee is beoogd een basis te geven voor financieel onderzoek in de periode die gelegen is tussen het sluiten van het SFO en het moment waarop het onderzoek naar het vermogen van de veroordeelde in de executiefase kan starten. Dit nadere SFO kan derhalve in alle zaken die nog niet onherroepelijk zijn en waarin een uitspraak is gedaan in eerste aanleg, worden ingesteld of heropend. - a an art. 511d, eerste lid, Sv is toegevoegd: 'Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels worden gesteld over de schriftelijke voorbereiding.' - a rt. 511e, eerste lid 1 sub b, Sv is gewijzigd: de uitspraak mag niet later mag plaatsvinden dan zes weken na de dag waarop het onderzoek is gesloten. In verband hiermee is artikel 511e lid 2, Sv vervallen – de uitspraakdatum hoeft niet langer te worden b etekend – Hoewel het hier regels van f ormeel recht betreft, die onmiddellijk ingaan, zal het wel zo zijn, dat in zaken waarin meer dan 6 weken voor 1 juli 2011 het onderzoek is gesloten en waarin nog geen uitspraak is gedaan, de uitspraak zo spoedig mogelijk na 1 juli 2011 zal moeten liggen en deze datum wel aan de betrokkene moet worden betekend. Voor zaken waarin het onderzoek binnen
de 6 weken voor 1 juli is gesloten, dient de nieuwe wet te worden toegepast. - a rt. 575 lid 1, Sv (invoering executoriaal anderbeslag): dit artikellid is aangevuld met de volzin: 'verhaal kan ook mede worden genomen op voorwerpen als bedoeld is art. 94a, derde en vierde lid, die niet reeds voor het onherroepelijk worden van het vonnis of arrest in beslag zijn genomen'. Deze bepaling legt een basis voor executoriaal anderbeslag. Hiermee is ook duidelijk gemaakt dat het voor het onherroepelijk worden van de uitspraak gelegde anderbeslag kan muteren in executoriaal anderbeslag en uit dien hoofde kunnen worden uitgewonnen. Vanaf 1 juli zal in alle zaken waarin de ontnemingsmaatregel kan worden geëxecuteerd, dit beslag worden gelegd. - a rt. 577ba t/m 577bg Sv ingevoerd (invoering SEO): hierdoor wordt het mogelijk om ook na de veroordeling in de ontnemingszaak onderzoek te doen naar de omvang van het vermogen van de veroordeelde. Indien de volledige betaling van de opgelegde ontnemingsmaatregel binnen de gestelde termijn uitblijft, en indien er aanwijzingen bestaan dat de veroordeelde wel over vermogen beschikt om te kunnen betalen, kan vanaf 1 juli 2011 een SEO worden ingesteld, ongeacht op welke periode de o ntnemingsmaatregel betrekking heeft. Tot slot willen wij opmerken dat wij de ontwikkelingen op dit gebied nauwlettend in de gaten zullen houden en u daarvan op de hoogte brengen in latere nummers van het BOOMNieuws. 1 Wet Verruiming Mogelijkheden Voordeelontneming; Wet van 31 maart 2011,
12 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
Stb 171, in werking getreden op 1 juli 2011 (Stb 237) 2 G. Knigge “Verandering van Wetgeving”, Arnhem, Gouda Quint 1984, p. 307-566 3 Aantekening 9 op artikel 1 Wetboek van Strafrecht, Cleiren, 8e druk, p. 9 4 Prof. T. Kooijmans, Delikt en Delinkwent “De toepasselijkheid van artikel 1 lid 2 bij wijzigingen in het sanctiestelsel”, DD 2006, 69, p. 987 5 HR 3 juli 1989 NJ 1990, 194 6 J.L. van der Neut en J. Simmelink, “Overgangsperikelen rond de ‘Plukze’wetgeving, DD 24 (1994)p. 59-68) 7 HR 2 mei 1995, DD 95.325 8 HR 14 mei 1996, DD 96.307 9 Cleiren/Nijboer, aantekening 12 op artikel 1 Sv, (8e druk, p. 9) 10 HR 18 april 1995, LJN ZD0003, JOW 1996, 37. 11 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3, blz 12,13 12 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6, blz. 8 13 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3, blz. 18, 14 TK 2009-2010, 32 194, nr 6, blz 13,14 15 TK 2009-2010, 32.194, nr 3, blz 14 16 EK 2010-2011, 32 194, C, blz. 7
Voor zaken waarin het onderzoek binnen de 6 weken voor 1 juli is gesloten, dient de nieuwe wet te worden toegepast
Artikel 36e, tweede lid (nieuw), Sr mr. H.G. Punt, civiel juridisch adviseur Met ingang van 1 juli 2011 luidt art. 36e, tweede lid, Sr: 2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde feit of andere strafbare feiten, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan. Tot 1 juli 2011 luidde het tweede lid van art. 36e Sr: 2. De verplichting kan worden opgelegd aan de in het eerste lid bedoelde persoon die voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van het daar bedoelde strafbare feit of soortgelijke feit of feiten waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door hem zijn begaan.
Verschil tussen het tweede lid 'oud' en 'nieuw' Het belangrijkste verschil tussen beide teksten is zichtbaar gemaakt door de betreffende tekst te onderstrepen. In het vóór 1 juli 2011 geldende art. 36e, tweede lid, Sr kon het wederrechtelijk verkregen voordeel door middel van of uit de baten van het ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede van voordeel verkregen 'door middel van of uit de baten van soortgelijke feiten of zogenoemde. vijfde geldboetecategoriefeiten ontnomen worden'. Na 1 juli 2011 kan het voordeel dat door middel van of uit de baten van het ten laste gelegde en bewezenverklaarde feit alsmede uit 'andere strafbare feiten' worden ontnomen. Het tweede verschil is de nadere bepaling van die 'andere strafbare feiten'. Waar voor de soortgelijke feiten en vijfde categorie-feiten was bepaald dat de voldoende aanwijzingen inhielden dat deze feiten door hem moesten zijn begaan, is voor de andere strafbare feiten bepaald dat de voldoende aanwijzingen inhouden dat zij door
13 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
de veroordeelde zijn begaan. Het woord 'hem' is dus vervangen door de woorden 'de veroordeelde'. Omdat onder 'hem' de veroordeelde uit het eerste lid van art. 36e Sr werd verstaan, is deze tweede wijziging verder niet inhoudelijk van belang. Duidelijk is wel dat onder 'de veroordeelde' ook niet-onherroepelijk veroordeelde wordt verstaan. Volgens de minister strekt de wijziging van het tweede lid tot vereenvoudiging van de regeling. Opgemerkt wordt wel dat, gelet op het systeem van art. 36e Sr, onder de veroordeelde ook de verdachte die nog niet onherroepelijk is veroordeeld wordt verstaan. Conclusie Naast het voordeel uit het ten laste gelegde en bewezen verklaarde feit kan nu dus ook voordeel afkomstig uit ander strafbaar feit worden ontnomen. Dit kan ongeacht de aard of de zwaarte van dat strafbare feit en ook zonder dat er enige relatie met het ten laste gelegde feit vereist is. Het kan dus ieder willekeurig strafbaar feit, inclusief overtredingen betreffen, zolang het maar tot voordeel heeft geleid. Wel moeten er 'voldoende aanwijzingen' bestaan dat het andere strafbare feit door de veroordeelde is begaan. De berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal in eerste instantie gebaseerd zijn op de transactiebasis, derhalve opbrengst minus kosten die gemaakt zijn om het delict te begaan en die niet gemaakt zouden zijn indien het strafbare feit niet zou zijn gepleegd. Deze kosten dienen in een directe relatie staan tot het voltooien van het strafbare feit en dienen ook daadwerkelijk te zijn voldaan. Bij de berekening van het op het tweede lid gebaseerde voordeel kan - volgens de minister2 ook gebruik worden gemaakt van methoden die het vermogen van de veroordeelde als uitgangspunt nemen, zoals de kasopstelling en de vermogensvergelijking. De wetswijziging van
1 juli 2011 brengt hierin geen verandering. De voldoende aanwijzingen dat betrokkene die andere strafbare feiten heeft begaan, behoeft zoals voorheen niet in de uitspraak afzonderlijk te worden gemotiveerd. 3 De motiveringsverplichting van art. 359, tweede lid, Sv blijft van kracht. Dit betekent dat de rechter slechts gemotiveerd kan afwijken van een duidelijk, beargumenteerd en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie gevoerd verweer van degene tegen wie de ontnemingsmaatregel zich richt. 4
Ook kon het voordeel uit soortgelijke feiten worden ontnomen, ook al waren die feiten ten tijde van de ontnemingsbeslissing, zelf nog voorwerp van een afzonderlijke strafrechtelijke vervolging. 6 Ik ga ervan uit dat deze regels ook gelden voor de ontneming van voordeel uit a ndere strafbare feiten. 1 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 20 2 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 10 3 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p.9 4 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 9
Voor de ontneming van voordeel uit soortgelijke feiten was niet vereist, dat het tenlastegelegde feit zelf voordeel moet hebben opgeleverd. 5
14 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
5 HR 13 april 1999, JOW 1999, 49 en HR 22 mei 2001, JOW 2001, 19 6 HR 20 juni 2006, LJN AV7190, JOW 2006, 13
Artikel 36e, derde lid (nieuw), Sr mr. H.G. Punt, civiel juridisch adviseur Tot 1 juli 2011 luidde art. 36e, derde lid (oud), Sr:
de vijfde categorie'. Deze omschrijving sluit de invloed van bijzondere strafverhogende 3. Op vordering van het Openbaar Ministeomstandigheden uit.1 rie kan bij een afzonderlijke rechterlijke beslissing aan degene die is veroordeeld Tot 1 juli 2011 bepaalde het derde wegens een misdrijf, waarvoor een geldlid over het tenlastegelegde misboete van de vijfde categorie kan worden drijf dat het een misdrijf betrof opgelegd, en tegen wie als verdachte van 'waarvoor een geldboete van de dat misdrijf een strafrechtelijk financieel vijfde categorie kan worden opgelegd'. onderzoek is ingesteld, de verplichting Bij deze (oude) omschrijving worden opgelegd tot betaling van een moest het gaan om een misdrijf geldbedrag aan de staat ter ontneming waarvoor een geldboete van de van wederrechtelijk verkregen voordeel, indien gelet op dat onderzoek aanneme- vijfde categorie kan worden opgelegd. Lager strafbaar gestelde lijk is dat ook dat feit of andere strafbare feiten kunnen onder bepaalde feiten er op enigerlei wijze toe hebben omstandigheden naar een hogere geleid dat de veroordeelde wederrechtecategorie worden opgehoogd. lijk voordeel heeft verkregen. Voorbeelden van zo'n strafverhoging zijn art. 23, zevende lid, Sr Wijzigingen Reeds bij een snelle lezing vallen waarbij voor de bestraffing van een de volgende verschillen tussen de rechtspersoon de naast hogere geldboete categorie dan die welke voor nieuwe (zie omslag) en de oude het betreffende delict geldt, kan tekst op: worden gehanteerd; art. 23, achtste lid, Sr; art. 6, eerste lid, onderdeel 4, 1. SFO WED en art. 12 OW. In art. 36e, derde lid, (nieuw) Door zo’n opwaardering kan een Sr is het vereiste dat er een feit ontstaan waarvoor een geldSFO moet zijn ingesteld om op grond van dit lid te kunnen boete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. ontnemen, vervallen. Door deze tekstwijziging kan een strafverhogende omstandigheid 2. Het tenlastegelegde misdrijf vanaf 1 juli 2011 niet meer veroor Het vereiste dat het voorzaken dat daardoor ontneming op deel dat is verkregen uit een grond van het art. 36e, derde lid, Sr tenlaste gelegd en bewezen wel mogelijk wordt. verklaard misdrijf kan worden Volledigheidshalve merk ik op dat ontnomen, is gelijk gebleven. Wel veranderd is dat dit tenlas- bij veroordeling wegens een poging tegelegde misdrijf een misdrijf of medeplichtigheid de maximum straf wordt verminderd (art. 45 lid 2 moet zijn dat 'naar de wetresp. art. 49 lid 1 Sr). Deze vermintelijke omschrijving wordt bedering van de strafbaarheid is niet dreigd met een geldboete van
15 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
van invloed op het toepassingsbereik van art. 36e, derde lid, Sr. 3. Grondslag voor de ontneming gebaseerd op het derde lid Op grond van het derde lid kan voordeel ontnomen worden. Voordeel waarvan aannemelijk is dat het tenlastegelegde en bewezenverklaarde misdrijf of andere strafbare feiten (tot 1 juli 2011: dat feit of andere strafbare feiten) er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Deze verfijning van de tekst heeft verder geen inhoudelijke gevolgen. Het gegeven dat het grondfeit zelf geen wederrechtelijk voordeel heeft opgeleverd staat een ontneming op grond van dit derde lid niet in de weg.2 Ook is niet vereist dat de betrokkene zelf de andere feiten moet hebben begaan. Voldoende is dat zij er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat de veroordeelde voordeel heeft genoten.3 Fictief voordeel of bewijsvermoeden Nieuw is het fictieve voordeel, ofwel de wettelijke fictie van voordeel. In de parlementaire geschiedenis wordt dit het bewijsvermoeden genoemd of de 'voorshandse aannemelijkheid'.4 Deze fictie houdt in dat het voordeel mede bestaat uit alle uitgaven van de veroordeelde in de zes jaar voorafgaand aan het plegen van het misdrijf, vermeerderd met (de waarde van) de voorwerpen die aan de veroordeelde zijn gaan
dat ook het plegen van andere strafbare feiten op enigerlei wijze ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft verkregen. Daarvan kan sprake zijn wanneer aan de ontnemingsvordering een potentieel lucratief misdrijf ten grondslag ligt en aannemelijk is dat de veroordeelde ook eerder van strafbare feiten financieel heeft geprofiteerd.13 Deze aannemelijkheid volgt ook De minister heeft met betrekking uit het gegeven dat de betroktot dit aangepaste bewijsregime, kene op een grotere voet leeft bestaande uit een in de wet neerdan uit legale bron onderbouwd gelegd bewijsvermoeden, gesteld kan worden. Of als betrokkene in dat het niet zozeer gaat om een een duurdere auto rond rijdt dan omkering van de bewijslast, maar zijn legale inkomen/vermogen om een "redelijke en billijke rechtvaardigt. In zo'n situatie is verdeling van de bewijslast".5 aannemelijk dat andere strafbare Volgens de minister is dit bewijs- feiten op enigerlei wijze ertoe Het gaat om een aanpassing van vermoeden niet in strijd met art. hebben geleid dat de veroorde reikwijdte van de stelplicht 6 van het Europees Verdrag voor deelde wederrechtelijk voordeel van het Openbaar Ministerie. In de Rechten van de Mens (EVRM). heeft verkregen. Van deze andere feite is deze nieuwe wettelijke 10 strafbare feiten behoeft niet te bepaling een codificatie van de Zie ook het artikel van mr. D. bestaande jurisprudentie.6 Als Muller, internationaal strafrechte- worden aangetoond welke dat zijn, noch of de veroordeelde bij uitgangspunt is hiermee in de wet lijk adviseur. het plegen daarvan betrokken is verankerd dat de veroordeelde bij geweest. De minister heeft met wie vermogensbestanddelen zijn Duidelijk is dat deze nieuwe redeze voorwaarden willen waaraangetroffen waaraan geen legale geling niet als voorwaarde voorborgen dat het bewijsvermoeden bron van herkomst ten grondslag schrijft dat er een kasopstelling slechts van toepassing is ten aanligt, in de gelegenheid wordt geof vermogensvergelijking wordt zien van personen die er een cristeld de legale herkomst daarvan toegepast, al kunnen deze bereaan te tonen. Deze bewijslast keningsmethoden wel dienstbaar minele levensstijl op na houden. Het gaat er dus om dat betrokhoudt aannemelijk maken in.7 zijn aan de vaststelling van de kene een (zwaar) misdrijf heeft hoogte van het wederrechtelijk Als het Openbaar Ministerie uit gepleegd en op een grotere voet verkregen voordeel. Ook dan onderzoek geen legale bron kan leeft dan dat legale bronnen wordt immers uitgegaan van vinden van wel gedane uitgaven verantwoorden. Als daarvan en bestedingen, geldt het bewijs- een verschil tussen vermogens sprake is kan bij de berekening bestanddelen die tot legale vermoeden dat deze met wederinkomstenbronnen kunnen worden van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel herleid en vermogensbestanddelen rechtelijk verkregen voordeel zijn gefinancierd. In dat geval is terug worden gegaan tot zes jaar. waarbij dit niet het geval is.11 het aan de onderzochte persoon En al de uitgaven en verwervingen om de legale bron aannemelijk gedurende die zes jaren die niet te maken en voldoet deze daar Voor de toepassing van dit be'uit legale bron' kunnen worden niet of niet volledig aan, geldt het wijsvermoeden gelden volgens verantwoord, worden dan geacht bewijsvermoeden. De minister de minister12 twee vereisten. wederrechtelijk voordeel te merkt op dat de werking van het In de eerste plaats dat er sprake belichamen, zonder dat op enige bewijsvermoeden er aan bijdraagt moet zijn van een veroordeling wijze een of ander strafbaar feit dat er helderheid bestaat over wegens een misdrijf dat naar de aannemelijk behoeft te worden de thema van het bewijs: er is wettelijke omschrijving wordt gemaakt. vermogen aangetroffen dat niet bedreigd met een geldboete van verklaard kan worden uit de de vijfde categorie. In de tweede legale bronnen van inkomsten.8 plaats dat aannemelijk moet zijn toebehoren gedurende de zes jaar voorafgaand aan het plegen van het misdrijf. Deze uitgaven en de verworven voorwerpen zullen niet tot het voordeel worden gerekend indien aannemelijk is dat aan de uitgaven of de verkrijging van deze voorwerpen een legale bron van herkomst ten grondslag ligt. Deze fictie heeft in de parlementaire geschiedenis veel discussie opgeroepen.
In de Nota naar aanleiding van het Verslag9 stelt de minister dat hij het wettelijke bewijsvermoeden gerechtvaardigd acht 'door de criminele levensstijl van de verdachte' en dan mag ook de historische vermogensontwikkeling over een periode van jaren bij de voordeelberekening worden betrokken. De minister geeft daarbij aan dat de periode (van zes jaar) in beginsel ook niet afzonderlijk behoeft te worden beredeneerd. Het bewijsvermoeden biedt volgens de minister een aanvullende voorziening ten aanzien van het geval dat uit onderzoek zou blijken dat voordeel is verkregen vóór de periode van zes jaar.
16 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
Een voorbeeld kan dit verduidelijken: Een drugstransport wordt onderschept. Het onderschepte transport levert geen voordeel op. Als je ervan uitgaat dat het bezit van de onderschepte drugs betaald is, omdat in die wereld niet op de pof geleverd wordt, en je kunt geen legale bron voor de aanschaf van de onderschepte partij (en kosten van transport e.d.) vinden, is aannemelijk dat die aanschaf met ongedekt vermogen is geschied. Dat wil zeggen dat aannemelijk is dat ook andere strafbare feiten ertoe hebben geleid dat de betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. Vervolgens kan het aangenomen dat sprake is van bewijsvermoeden op de voorafvermogen dat in verband staat gaande zes jaar worden toegepast. met de veronderstelde criminele levensstijl van de veroordeelde. De rechter kan deze zesjaarsterOok acht de minister het denkmijn ambtshalve, op vordering baar dat uit het financiële ondervan het Openbaar Ministerie of zoek blijkt dat het aangetroffen op verzoek van de veroordeelde vermogen geheel in verband staat verminderen.14 Volgens de minister met één of meer concreet aan te duiden strafbare feiten en dat in de Memorie van Toelichting het voordeel uit deze feiten, ook kan zo het bewijsvermoeden buizonder dat voor de vaststelling ten werking worden gesteld voor van het vermogen zes jaar in tijd het geval de toepassing tot apert behoeft te worden teruggegaan, onrechtvaardige resultaten zou kan worden bepaald.17 leiden.15 In de Nota naar aanleiding van het Verslag nuanceert Dit betekent naar mijn mening de minister deze mening door te niet, dat als de verdachte zijn stellen dat als de toepassing van administratie wegmaakt dit tot het bewijsvermoeden tot een apert verkorting van de periode leidt, onrechtvaardige resultaat zou maar wel wanneer er na (uitgeleiden, dit niet tot gehele buitenbreid) onderzoek geen gegevens werking stellen moet leiden, maar over die periode naar boven dat dan een kortere periode dan komen. de zes jaar in aanmerking kan wor- De minister heeft tevens aangeden genomen.16 Dat er redenen geven dat ook tot verkorting zou moeten zijn voor de verkorting van kunnen worden overgegaan wanneer uit het onderzoek het beeld deze zes jaar is duidelijk en welke redenen daartoe afdoende zijn, zal ontstaat dat degene tegen wie de in de jurisprudentie worden uitge- vordering zich richt, nauwelijks maakt. De minister merkt hierover (nog) vermogend blijft.18 In de op: bijvoorbeeld wanneer over Eerste Kamer heeft hij dit standeen kortere periode gegevens punt genuanceerd: uitgangspunt bekend zijn over het vermogen blijft dat de draagkracht van de van degenen tegen wie de ontne- veroordeelde niet van invloed is mingsvordering is gericht, terwijl op de door de rechter vastgestelde ook slechts ten aanzien van die betalingsverplichting. Het wetskortere periode kan worden voorstel beoogt geen verandering
17 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
te brengen in de huidige opvatting hieromtrent.19 In het hierna volgende artikel kunt u lezen welke gevolgen de wetswijzigingen hebben voor de berekeningen van het wederrechelijk verkregen voordeel. 1 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 20. 2 TK 2009-2010, 32 194, nr. 7 (Nota van wijziging), p. 4. 3 TK 2009-2010, 32 194, nr. 7 (Nota van wijziging), p. 4. 4 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar aanleiding van het Verslag), p. 9. 5 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 5. 6 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 5. 7 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 6. 8 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 7 9 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar aanleiding van het Verslag), p. 11, 12 10 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 7. 11 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar aanleiding van het Verslag), p. 9. 12 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar aanleiding van het Verslag), p. 12. 13 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar aanleiding van het Verslag), p. 12. 14 Art. 36e lid 4 (nieuw) Sr. 15 TK 2009-2010, 32194, nr 3 (MvT) , p. 15. 16 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar aanleiding van het Verslag), p.10. 17 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar aanleiding van het Verslag) p. 10. 18 TK 2009-2010, 32 194, nr 6, p. 10 19 EK 2010-2011, 32 194, C, p. 5, 6
Gevolgen van de wetswijziging voor de berekening P.H.J. de Jong RA en drs. M.R. van Diggelen RA, senior forensisch accountants Dit artikel beoogt een eerste aanzet te geven over de mogelijke gevolgen van de wetswijziging op het gebied van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Allereerst wordt een schematische samenvatting gegeven van deze gevolgen. Vervolgens worden deze artikelsgewijs nader toegelicht. Zoals gezegd alleen voor wat betreft de aspecten die de voordeelberekening raken; voor een meer algemene juridische toelichting wordt verwezen naar de artikelen elders in dit BOOM-Nieuws.
Tot 1 juli 2011 kon het wederrechtelijk verkregen voordeel via twee methoden berekend worden: de voordeelsberekening per delict en de voordeelsberekening per periode. Bij de eerste methode bestaat het voordeel uit de opbrengsten minus de direct gerelateerde, extra gemaakte kosten (berekening op transactiebasis). Bij de tweede methode wordt nagegaan in hoeverre betrokkene in een bepaalde periode meer uitgaven heeft gedaan dan via legale bron kunnen worden verantwoord. Dit gebeurt meestal via een zogenaamde kasopstelling .1
Schematische samenvatting Artikel (nieuw)
Gevolgen voor berekening?
33a lid 1 onder a Sr
Nee
36e lid 2 Sr
Nee, wel is de reikwijdte van het nieuwe lid 2 vergroot en kan de berekening dus relatief meer feiten bevatten.
36e lid 3 Sr
Ja, de berekening kan gebaseerd worden op het bewijsvermoeden dat het opgebouwde vermogen / gedane uitgaven door veroordeelde in de zes jaar voorafgaand aan een veroordeling voor een (wettelijk omschreven) vijfde geldboetecategorie feit, behoudens tegenbewijs, het wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen. Het financiële onderzoek richt zich dan met name op opgebouwd vermogen, uitgaven en inkomsten over een voorgelegen periode van 6 jaar.
36e lid 4 Sr
Ja, de berekening moet per jaar inzichtelijk zijn, indien gebruik is gemaakt van het bewijsvermoeden.
36e lid 7 Sr
Nee
18 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
Toelichting per artikel Art. 33a lid 1 onder a (nieuw) Sr Vanaf 1 juli 2011 luidt art. 33a, eerste lid, onder a, (nieuw) Sr: Tot de voorwerpen die verbeurd kunnen worden verklaard behoren de voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen. De wijziging in dit artikel betreft de toevoeging van de woorden 'of uit de baten van'. Dit betekent dat ook voorwerpen die niet rechtstreeks afkomstig zijn van het strafbare feit waarvoor een veroordeling is uitgesproken, maar met de opbrengsten van dit strafbare feit zijn aangeschaft, voor verbeurdverklaring in aanmerking komen2. Ook het zogenaamde vervolgprofijt kan op deze manier van de veroordeelde worden afgenomen3. Overigens is er geen beperking ten aanzien van het aantal ‘schakels’. Dit wil zeggen dat ook de auto die is aangeschaft via inruil van de auto die de drugshandelaar met zijn drugswinsten heeft aangeschaft, voor verbeurdverklaring in aanmerking komt. Wat voor gevolgen kan een verbeurdverklaring voor de voordeelberekening hebben? In beginsel kan uitgegaan worden van het volgende standpunt4. Verrekening van verbeurdverklaarde voorwerpen is op zijn plaats indien (1) aannemelijk is dat de ontnemingsvordering op dezelfde opbrengst ziet, dus dat het verbeurd verklaarde voorwerp ook als voordeel zou kunnen worden aangemerkt en (2) onherroepelijk vast staat welk voorwerp, dus ook bedrag, verbeurd verklaard is. Wordt de verbeurdverklaring eerst onherroepelijk nadat de ontnemingsmaatregel dat is geworden, dan biedt art. 577b Sv de mogelijkheid deze alsnog te verrekenen. De minister merkt op5 dat een dergelijke verrekening rechtvaardig zou zijn. Hij heeft er “alle vertrouwen in dat in de rechtspraktijk zal worden voorkomen dat de veroordeelde door een combinatie van verbeurdverklaring en ontneming onevenredig zwaar zal worden getroffen”. Het verdient de voorkeur om de onherroepelijk verbeurd verklaarde voorwerpen en hun dagwaarde (dan wel opbrengst van tussentijdse vervreemding) apart in de ontnemingsrapportage te vermelden. De rechter kan dan beslissen of, en zo ja in hoeverre deze verbeurdverklaarde voorwerpen in mindering worden gebracht op de betalingsverplichting. Uiteraard gaat het hierbij om die voorwerpen, die onderdeel uitmaken van de berekening zoals door
19 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
de rechter vastgesteld. In geval van een transactieberekening gaat het om opbrengsten uit feiten die in de berekening zijn betrokken. In geval van een kasopstelling gaat het om uitgaven/eindsaldo die in de opstelling zijn verantwoord. Verrekening kan plaatsvinden tegen de dagwaarde van het voorwerp op het moment van beslissing tot verbeurdverklaring, dan wel de opbrengst indien het voorwerp tussentijds vervreemd is. Deze werkwijze is analoog aan die in de executiefase van een ontnemingszaak; de vervreemdingsopbrengst van conservatoir beslag wordt dan verrekend met de betalingsverplichting. Art. 36e lid 2 (nieuw) Sr Nieuw in dit artikel (voor de nieuwe tekst van art. 36e Sr zie omslag) is dat de soortgelijke en vijfde categorie feiten zijn vervangen door ‘andere feiten’. Dit betekent dat alle feiten, zowel overtredingen als misdrijven, voor ontneming in aanmerking komen. Daarmee is het bereik van het nieuwe lid 2 groter geworden en kan de ontnemingsrapportage nu relatief meer feiten bevatten. Ongewijzigd is dat voor deze andere feiten de ‘voldoende aanwijzingen’ uitgewerkt moeten worden.
hij een en ander heeft betaald met legaal geld/ vermogen. Het is derhalve aan de veroordeelde het wettelijk bewijsvermoeden te weerleggen10. Dit kan bijvoorbeeld door het overleggen van schriftelijke bescheiden (salarisstroken, afschriften van overeenkomsten en andere administratieve bescheiden)11 of het horen van getuigen of deskundigen op initiatief van de verdediging12. Het spreekt voor zich dat het Art. 36e lid 3 (nieuw) Sr Naast het gegeven dat geen SFO meer is vereist, financieel verhoor ter afsluiting van de rapportage, maar wel sprake moet zijn van een veroordeling waarin de berekening aan de betrokkene wordt voor een (wettelijk omschreven) vijfde geldboetevoorgehouden, nog belangrijker wordt. categorie feit, is in het nieuwe wetsartikel de moge- Bij het uitblijven van een reactie kan het gevolg zijn lijkheid ingevoerd van toepassing van een wettelijk dat de rechter bij toepassing van het bewijsvermoebewijsvermoeden, indien aannemelijk is dat of dat den ten aanzien van de door de officier van justitie misdrijf of andere strafbare feiten op enigerlei wijze benoemde uitgaven of voorwerpen zal aannemen dat ertoe hebben geleid dat de veroordeelde wederzij wederrechtelijk verkregen voordeel belichamen13. rechtelijk voordeel heeft verkregen. Dit onderzoek werkt als het ware vanuit het bestaand Dat wettelijk bewijsvermoeden behelst dat het geld/vermogen nu naar het ontstaan van dat ververmogen dat de veroordeelde in de zes jaar, mogen/uitgave in het verleden. voorafgaand aan een veroordeling voor een zwaar Het is dus een onderzoek naar de herkomst/ misdrijf, heeft opgebouwd en de uitgaven die hij in financiering van het vermogen/uitgaven van de die periode heeft gedaan en waarvoor geen legale veroordeelde. Op welk moment is een voorwerp herkomst/inkomsten kunnen worden vastgesteld, aan de veroordeelde gaan toebehoren en hoe is dat wederrechtelijk is verkregen7. voorwerp betaald? Het niet legaal verklaarbare deel Daartoe wordt onderzoek gedaan naar de voorwer- belichaamt in dat geval het wederrechtelijk verkregen voordeel. pen die aan de veroordeelde zijn gaan toebehoren en naar zijn (consumptieve) uitgaven en de inkom- De wijze waarop een dergelijk onderzoek plaats sten in de zes jaren, voorafgaande aan de veroorde- vindt zal nader uitgewerkt worden; hier wordt in een volgend BOOM-Nieuws op ingegaan. ling voor een vijfde geldboetecategorie feit8,9. Daarbij moet de veroordeelde zelf aantonen, desnoods Uiteraard bestaat ook de mogelijkheid om op de met zijn beginvermogen van zes jaar geleden, dat De kasopstelling is door de minister nu ook nadrukkelijk als berekeningsmethode genoemd, mits “sprake is van andere strafbare feiten ten aanzien waarvan er voldoende aanwijzingen bestaan dat deze door de veroordeelde zijn begaan6 ”. De berekeningsmethoden zelf blijven ongewijzigd.
20 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
vertrouwde wijze een kasopstelling te maken waarbij allereerst een beginsaldo moet worden bepaald. Dit beginsaldo vermeerderd met de legale ontvangsten en verminderd met het eindsaldo geeft de beschikbare gelden voor het doen van uitgaven aan. Na aftrek van de werkelijke uitgaven resteert een verschil, dat als wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden bestempeld (voor zover negatief). Deze methode werkt dus vanuit het verleden naar het heden. In de praktijk zou het natuurlijk kunnen voorkomen dat de periode van onderzoek verder terug gaat dan de zes jaar van het wettelijk bewijsvermoeden. Voor de voorliggende jaren kan dan ook gebruik worden gemaakt van een kasopstelling. In dat geval dient wel aandacht te worden besteed aan de aannemelijkheid van de strafbare feiten in die verlengde periode. Als gevolg van het bewijsvermoeden hoeft dit niet in de betreffende zesjaarsperiode.
36e lid 7 (nieuw) Sr Dit artikel regelt de invoering van de mogelijkheid de betalingsverplichting hoofdelijk op te leggen. In geval van meerdere verdachten is het van belang eerst het voordeel voor de groep als geheel te berekenen. Daar waar concrete omstandigheden omtrent de verdeling bekend zijn geworden, moeten deze vervolgens vermeld worden in de rapportage. De rechter zal, uitgaande van het totale voordeel, volgens dit artikel uiteindelijk bepalen door wie hoeveel moet worden betaald en of er ruimte is voor een gezamenlijke betalingsverplichting. 1 Naast de kasopstelling kan de methode van vermogensvergelijking worden toegepast. Een kasopstelling is eenvoudiger toe te passen en verdient daarom de voorkeur. 2 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p.4. 3 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p.4. 4 Dit standpunt is onderbouwd in een artikel in BOOM-Nieuws 51,
36e lid 4 (nieuw) Sr Volgens art. 36e lid 4 (nieuw) Sr kan de rechter ambtshalve, op vordering van het Openbaar Ministerie of op verzoek van de veroordeelde afwijken van deze periode van zes jaar en een kortere periode dan zes jaar hanteren.
p.18-20. 5 EK 2010-2011, 32 194, C (MvA) p.8. 6 TK 2009-2010, 32 194, nr. 7 (Nota van wijziging), p.4. 7 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p.6. 8 Daarbij uitgaand van het aanvangsmoment van het ‘oudste’ (wettelijk omschreven) vijfde categorie feit uit de bewezenverklaring. 9 Hierbij dienen dubbeltellingen -het opnemen van een voorwerp
Voor zover een berekening op basis van het wettig bewijsvermoeden wordt opgesteld, is het gelet op het nieuwe lid 4 daarom van belang om de berekening van het voordeel zodanig op te stellen dat een splitsing in de verschillende jaren mogelijk is.
21 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
als uitgave èn als vermogensbestanddeel- te worden voorkomen. 10 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar aanleiding van het verslag), p.8. 11 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar aanleiding 12 EK 2010-2011, 32 194, C (MvA) p.5. van het verslag), p.10. 13 EK 2010-2011, 32 194, C (MvA) p.5.
Artikel 36e lid 3 Sr: Voldoet de nieuwe wetgeving aan de vereisten van het EVRM? mr. D. Muller, internationaal strafrechtelijk juridisch adviseur Met invoering van de nieuwe wetgeving is artikel 36e, derde lid, Sr aangepast. De aanpassing betreft een toevoeging van een bewijsvermoeden dan wel wettelijke fictie. In deze editie van het BOOM-Nieuws verschijnt er ook een artikel van de hand van mijn collega H.G. Punt over de uitbreiding en de betekenis voor de praktijk. Het nieuwe bewijsvermoeden houdt in dat het voordeel mede bestaat uit: ‘alle uitgaven van de veroordeelde in de zes jaren voorafgaand aan het plegen van het misdrijf.’ De minister schrijft daarover in de Memorie van Toelichting bij de wet, dat hij met de invoering van het bewijsvermoeden beoogd ‘om bij die zaken waarbij een criminele loopbaan, bijvoorbeeld in de drugshandel daartoe aanleiding geeft, voor een periode van een aantal jaren ermee rekening te houden dat de vermogensopbouw van de veroordeelde gerelateerd is aan diens criminele activiteiten.’1 Het Verenigd Koninkrijk kent al langere tijd wetgeving waarin, indien er een “criminal lifestyle” wordt vastgesteld, de bewijslastverdeling kan worden aangepast. De wetgeving uit het Verenigd Koninkrijk heeft op dit punt als inspiratie gediend voor bovengenoemde aanpassing in de Nederlandse wetgeving. Vanwege de (grote) verschillen in de rechtssystemen is de regeling uit het Verenigd Koninkrijk niet één op één overgenomen. In het BOOM-Nieuws nr. 54 van december 2008 is al eens aan-
onschuldpresumptie en het fair trial beginsel. Het EHRM gaat allereerst in de op de vraag of het onschuldbeginsel, zoals neergelegd in art. 6, tweede De minister geeft in de Memorie 3 lid, EVRM op de ontnemingsvan Toelichting aan dat het procedure van toepassing is. Het nieuwe wetsvoorstel waarbij het bewijsvermoeden wordt ingevoerd EHRM heeft in de zaak Phillips geoordeeld dat het instellen van voldoet aan de vereisten van het een ontnemingsvordering geen EVRM, hij verwijst daarbij naar nieuwe “criminal charge” vormt het arrest Phillips vs UK4. Voorin de zin van art. 6 EVRM. Bij noemd arrest zal ik hieronder de beoordeling slaat het EHRM nader bespreken. acht op “the classification of the proceedings under nationallaw, Phillips is in het Verenigd their essential nature, and the Koninkrijk veroordeeld wegens type and severity of the p enalty de handel in verdovende middethat the applicant risked incurlen. In de ontnemingsprocedure ring.” wordt gebruik gemaakt van het bewijsvermoeden zoals dat in Tevens overweegt het EHRM de Engelse wetgeving is opgedat de procedure ziet op de vastnomen. Het bewijsvermoeden stelling van de hoogte van het houdt in dat door de rechter is genoten voordeel en niet op de vastgesteld dat er sprake is van vaststelling van schuld aan enig een “criminallifestyle” en dat strafbaar feit. er van uit wordt gegaan dat alle Op grond van bovenstaande inkomsten van Phillips in de zes komt het EHRM tot de conclusie jaar voorafgaand aan de veroordat artikel 6 lid 2 EVRM niet van deling afkomstig zijn uit crimitoepassing is op de ontnemingsnele activiteiten. Phillips besluit procedure. de zaak voor te leggen aan het Europees Hof voor de Rechten Ten tweede gaat het EHRM in op van de Mens (EHRM). Hij stelt zich op het standpunt dat het be- de vraag of het fair trial beginsel wijsvermoeden in strijd is met de is geschonden. Het EHRM over-
dacht besteedt aan de regeling van de “criminal lifestyle”in het Verenigd Koninkrijk2.
22 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
weegt dat art. 6 lid 1 EVRM op de gehele procedure van toepassing is waarin “the determination of any criminal charge” aan de orde is, dus ook op de ontnemingsprocedure. Volgens het EHRM was art. 6 lid 1 EVRM in de zaak Phillips echter niet geschonden omdat de ontnemingsprocedure met voldoende waarborgen was omkleed. Het EHRM doelde daarmee op het gegeven dat de ontnemingsprocedure een gerechtelijke procedure is met een openbare behandeling van de zaak, dat de aanklager vooraf zijn zaak bekend maakt aan de verdediging en dat de betrokkene mondeling en schriftelijk bewijs kan inbrengen. Tevens werd de betrokkene in de gelegenheid gesteld om aan te tonen dat hij bepaalde vermogensbestanddelen had verkregen middels een legale inkomstenbron.
Immers de Nederlandse procedure is op zo’n wijze ingericht dat er sprake is van een schriftelijke vordering die van te voren aan de veroordeelde wordt bekendgemaakt. Tevens is de vordering onderbouwd en biedt de procedure de veroordeelde de gelegenheid om verweer te voeren tegen de vordering. Ten slotte is er nog een rechterlijke toets, waarbij de rechter van de vordering kan afwijken.5 Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het nieuwe artikel 36e, derde lid, Sr in alle opzichten voldoet aan de vereisten van het EVRM op het gebied van de onschuldpresumptie en het fair trial beginsel. 1 TK2009-2010, 32194, nr 3 (MvT), p. 14 2 Drs. M.R. van Diggelen RA en E.A.H. Weustenraad RA “Verenigd Koninkrijk – Proceeds of Crime Act”, BOOM-Nieuws
In de Memorie van Toelichting komt de minister tot de conclusie dat de Nederlandse procedure in zijn geheel in lijn is met de jurisprudentie van het EHRM.
nr 54, december 2008, p. 30 e.v. 3 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 16 4 EHRM 5 juli 2001, 41087/98; LJN AD 3514 5 TK 2009-2010, 32 194, nr 3 (MvT), p. 17
23 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
Het Verenigd Koninkrijk kent al langere tijd wetgeving waarin, indien er een “criminal lifestyle” wordt vastgesteld, de bewijslastverdeling kan worden aangepast
Invoering van de hoofdelijke veroordeling mr. H.G. Punt, civiel juridisch adviseur Het nieuwe zevende lid van art. 36e Sr gaat per 1 juli 2011 luiden: 7. Bij het vaststellen van het bedrag van het we derrechtelijk verkregen voordeel op grond van het eerste en tweede lid ter zake van strafbare feiten die door twee of meer personen zijn gepleegd, kan de rechter bepalen dat deze hoofdelijk dan wel voor een door hem te bepalen deel aansprakelijk zijn voor de gezamenlijke betalingsverplichting. Deze wetswijziging lijkt heel sterk op het wetsvoorstel van de kamerleden Van Haersma Buma en Weekers1, dat strekt tot invoering van hoofdelijke aansprakelijkheid bij de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Reeds over het initiatiefvoorstel waren de meningen zeer verdeeld. In de literatuur2 is erop gewezen, dat de ontnemingsmaatregel een strafrechtelijke maatregel is welke is gericht op de ontneming van het voordeel dat door de veroordeelden individueel is genoten. De in het initiatiefwetsvoorstel gekozen benadering, die meer op een collectieve strafrechtelijke aansprakelijkheid lijkt te zijn georiënteerd, spoort volgens Borgers c.s. niet goed met dit individuele karakter.3 Ook in de jurisprudentie wordt ervan uitgegaan dat bij mededaderschap zonder nadere motivering het voordeel niet aan één van de mededaders kan worden toegerekend.4
Anderzijds is in het BOOMNieuws van maart 20075 een reactie gegeven op dit artikel van Borgers c.s. en is gewezen op het civiele karakter van de ontnemingsmaatregel (herstel in de rechtmatige toestand). Het initiatiefwetsvoorstel is naar het oordeel van het BOOM zeker niet aan te merken als 'een oplossing voor een niet bestaand probleem': daarbij is gewezen op het door verdachte(n) wegsluizen van de “buit” naar buitenlandse rechtspersonen of vrijspraak van deelnemers aan een criminele organisatie, waardoor een gedeelte van het voordeel dat bij de organisatie terechtgekomen was, niet wordt ontnomen. Uit de zaak die wordt besproken door Simmelink en Wolters in BOOM-Nieuws van juni 20106, blijkt ook van calculerende familieleden, die misbruik maken van de situatie in hoger beroep voorkomen had kunnen worden als er wel een hoofdelijke veroordeling in eerste aanleg was
24 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
opgelegd. Overigens vinden de schrijvers van dat artikel hoofdelijke veroordeling desondanks niet de juiste weg. Het ging in die casus om een vader en zoon, die op hun gezamenlijke adres een hennepkwekerij hebben gehad en veroordeeld zijn voor het medeplegen van het telen en aanwezig hebben van hennep. Vader en zoon ontkennen dat zij geoogst hadden, maar de politierechter acht één oogst aannemelijk en legt aan beiden een betalingsverplichting voor de helft van de opbrengst van deze oogst op. Alleen zoon gaat in appel van deze ontnemingsmaatregel en in appel verklaren zowel zoon als vader dat zoon geen voordeel heeft gehad, maar alleen vader. Omdat verdere aanknopingspunten ontbreken wordt vervolgens in appel de ontnemingsvordering tegen zoon afgewezen. In feite hoeft vader dus maar de helft van de opbrengst uiteindelijk bij wege van ontneming aan de Staat te betalen. Het nieuwe zevende lid van art. 36e Sr is niet op voorstel van de minister in de wet gekomen, maar bij amendement van 15 april 2010 van de leden Van Haersma Buma en Teeven7. In hun toelichting schrijven zij: "Misdrijven die financieel gewin opleveren worden vaak door meerdere daders tezamen gepleegd. Naast de berekening van het voordeel dat het plegen
van het misdrijf heeft opgeleverd, moet worden onderzocht aan wie van de daders welk deel van de winst is toegevloeid. Dit laatste kan problematisch zijn. Bovendien leert de praktijk dat de winstverdeling zelden rationeel geschiedt. Een eenvoudige oplossing zou een hoofdelijke aansprakelijkheid van ieder van de daders zijn voor het geheel van het verkregen voordeel". In de toelichting op het amendement geven de kamerleden Van Haersma Buma en Teeven de volgende voorbeelden: 1. de zaak waarin na het plegen van een bankoverval, de overvallers de buit hebben begraven in het bos. Naderhand graaft de enige dader die nog op vrije voeten is de buit op en koopt van het geld twee horecagelegenheden. Kort daarna wordt ook hij aangehouden. Twee daders zullen geen mogelijkheid tot verhaal bieden, de derde dader des te meer. Hoofdelijke aansprakelijkheid geeft in dit geval de kans om het geld daar te halen, waar het zich bevindt.
met de werkelijkheid. Gevolg is dat er te weinig ontnomen zal worden bij de gravende dader. In het tweede voorbeeld zal het onduidelijk zijn aan wie van de daders welk deel van de investeringen in het vastgoedproject toekomt. Door toepassing van hoofdelijke aansprakelijkheid wordt de daders als het ware de opdracht gegeven het geheel van hun investeringen af te dragen. Feitelijk kan dit worden geëffectueerd door de dader die gevolmachtigd is".8 "Doel van de aanpassing is het vereenvoudigen van de tenuitvoerlegging van de ontnemingsmaatregel. Het gaat om zaken waarin meerdere daders "In beide genoemde voorbeelden een rol hebben gespeeld en niet zal het voor de rechter in beginsel of zeer moeilijk kan worden moeilijk uit te maken zijn aan wie aangetoond, welk deel van het welk deel van de criminele winst vastgestelde wederrechtelijk veris toegekomen. kregen voordeel bij ieder van de In het eerste voorbeeld zal de daders terecht is gekomen. De neiging bestaan bij gebrek aan voorgestelde wijziging brengt een aanwijzingen waar de buit is geaanzienlijke bewijsvereenvoudibleven, om de drie daders ieder ging teweeg voor het Openbaar voor een deel van het bedrag een Ministerie en de rechter. Hoofdeontnemingsmaatregel op te leglijke aansprakelijkheid kan alleen gen, terwijl dit niet overeenkomt aan de orde komen wanneer er sprake is van meerdere daders, die gezamenlijk een of meer aan te duiden strafbare feiten hebben gepleegd. Uit het strafbare feit kan zelf reeds het gezamenlijke plegen voortvloeien, zoals uit deelneming aan een criminele organisatie (artikel 140 Sr) of diefstal in vereniging (artikel 311 Sr). Daarnaast kan het ook gaan om deelnemingsvormen; in het bijzonder valt te denken aan medeplegen. Van belang is telkens dat de daders samen verantwoordelijk kunnen worden gehouden voor het geheel van de misdrijven waarop de ontnemingsvordering is gebaseerd. Ontneming is slechts mogelijk wanneer de personen ieder tenminste voor één van de feiten die zij gezamenlijk hebben gepleegd zijn veroordeeld. De voorgestelde 2. d e zaak waarin de winsten die een criminele organisatie maakt met het plegen van drugsdelicten, door de daders gezamenlijk (via een daartoe opgerichte rechtspersoon) worden geïnvesteerd in vastgoedprojecten aan de Spaanse kust. Voor de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is het hier minder van belang, van wie nu welk deel zou zijn, als wel dat de rechtspersoon kan worden beslagen voor het geheel van het wederrechtelijk verkregen voordeel. Een van de daders is gevolmachtigd om namens de rechtspersoon te handelen.
Het gaat om zaken waarin meerdere daders een rol hebben gespeeld en niet of zeer moeilijk kan worden aangetoond welk deel van het vastgestelde wederrechtelijk verkregen voordeel bij ieder van de daders is terecht gekomen 25 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
regeling van hoofdelijke aansprakelijkheid maakt hier geen uitzondering op. Door verwijzing in artikel 36e, zesde lid, naar het eerste en tweede lid van artikel 36e Sr, geldt het vereiste van een veroordeling voor ieder van de aansprakelijk te stellen daders onverkort. De bevoegdheid tot toepassing van hoofdelijke aansprakelijkheid wordt neergelegd bij de rechter. Het betreft een facultatieve bevoegdheid, waarvan de rechter
indien hij dit nodig acht gebruik kan maken bij het toerekenen van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de daders. De hoofdelijke verplichting reikt maximaal tot het geldbedrag dat wordt opgelegd ter ontneming van het totale wederrechtelijk verkregen voordeel dat ontstaan is door de in vereniging gepleegde feiten. Hoewel de regeling dit niet tot doel heeft, zou het kunnen voorkomen dat toepassing van de hoofdelijke aan-
26 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
sprakelijkheid tot gevolg heeft dat een van de daders voor een groter deel wordt aangeslagen, dan hij daadwerkelijk heeft genoten. In een dergelijk geval krijgt deze dader een civielrechtelijke vordering op zijn mededaders."9 Van belang is dat er een duidelijk beleid komt in welke situaties van deze nieuwe mogelijkheid gebruik gemaakt moet worden. Duidelijk zal moeten worden in welke gevallen wel en in welke gevallen
niet de hoofdelijke ontneming zal worden gevorderd. Te verwachten valt immers dat er ook rechters zullen zijn die moeite hebben met deze hoofdelijke veroordeling. Zoals in het verleden ook de vervangende hechtenis weerstand heeft opgeroepen en er zelfs rechters waren die een vervangende hechtenis van één dag hebben opgelegd. Deze weerstand kon eerst overwonnen worden doordat het Openbaar Ministerie duidelijk maakte dat de vervangende hechtenis enkel tot uitvoer zou worden gebracht als de veroordeelde niet (volledig) betaalde en er redenen waren om aan te nemen dat er geen sprake was van betalingsonmacht maar van betalingsonwil. In de volgende situaties kan naar mijn mening in ieder geval de hoofdelijkheid worden gevraagd: - indien er door de plegers van het (de) strafbare feit(en) op geen en-
kele wijze inzicht wordt verschaft over de wijze waarop de buit is verdeeld en waarbij aannemelijk is dat er toch van enige rangorde en dus van een niet evenredige verdeling sprake lijkt; - een 'organisatie' bestaande uit een (of meerdere) natuurlijke perso(o)n(en) met meerdere (vele) rechtspersonen, waarbij de natuurlijke perso(o)n(en) over het vermogen van de rechtspersonen kan beschikken en het (al dan niet te samen behaalde) voordeel over deze rechtspersonen heeft verdeeld. Hierbij moet het naar mijn mening niet uitmaken ten laste van wie de ontnemingsmaatregel wordt geëxecuteerd.
op een eenduidig en consistent beleid ten aanzien van het vragen van de hoofdelijke veroordeling, contact op te nemen met het BOOM (
[email protected]). 1 TK 2006-2007, 33 841. 2 Prof. mr. M.J.Borgers, mr. T. Kooijmans en mr. J.B.H.M.Simmelink, Hoofdelijkheid bij ontneming van voordeel, NJB 2007, 4. 3 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar aanleiding van het verslag) p. 1-2. 4 HR 11 november 2008, LJN BD4860, en HR 3 november 2009, LJN BJ 6953 en HR 8 december 2009, LKJN BK0952 5 Mr. C. Ament, mr. H.G.Punt en mr. C.M. van Rooijen - de Wit in BOOM-Nieuws maart 2007, nr. 47, p.6; 6 Mr.J.B.H.M. Simmelink en mr. R.M.L.
Indien u als Openbaar Ministerie, politie of andere opsporingsdienst met een situatie te maken krijgt, die volgens u het beste wordt gediend met een hoofdelijke ontnemingsmaatregel, verzoeken wij u, juist met het oog
Wolters, ‘Medeplegen, toerekenen van voordeel en het instellen van hoger beroep’, BOOM-Nieuws juni 2010, nr. 58, p. 10 e.v. 7 TK 2009-2010, 32 194, nr. 9 (amendement Van Haersma Buma en Teeven). 8 TK 2009-2010, 32 194, nr. 9, p.2. 9 TK 2009-2010, 32 194, nr. 9, p. 2-3.
27 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
Verruiming van de verbeurdverklaring mr. H.G. Punt, civiel juridisch adviseur Vanaf 1 juli 2011 luidt artikel 33a, eerste lid, onder a Sr: a. Tot de voorwerpen die verbeurd kunnen worden verklaard behoren de voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren of die hij geheel of ten dele ten eigen bate kan aanwenden en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen. Voor de kenners is duidelijk dat vanaf 1 juli 2011 de woorden 'of uit de baten van' zijn toegevoegd. Wat betekent nu deze wijziging? Historisch overzicht Tot 1 maart 1993 bepaalde art. 33a Sr dat ook vatbaar voor verbeurdverklaring waren de voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren en die geheel of grotendeels door middel van of uit de baten van het strafbare feit zijn verkregen. Bij de verruiming van de ontnemingsmaatregel, bij velen bekend als de invoering van de 'Pluk ze wetgeving'1 is het toen bestaande art. 33a Sr gewijzigd. Die wijziging hield in dat de woorden 'of uit de baten van' uit de wet verdween. De ratio van die wijziging was dat de buit als wederrechtelijk verkregen voordeel ontnomen zou gaan worden en ook wat uit de baten van die buit is verkregen. De bedoeling was om een scherpere scheiding tussen 'straf' en 'maatregel' aan te leggen.2
tussen straf en maatregel door de opsporingspraktijk in hoge mate als kunstmatig wordt ervaren en dat bij het afnemen van crimineel vermogen juist ook successen worden geboekt door verbeurdverklaring van voorwerpen te vorderen. "Hiermee zijn categorieën van voorwerpen aangeduid die kunnen worden aangemerkt als opbrengst van een strafbaar feit. Met de uitbreiding - zo luidt het voorstel - kunnen ook voorwerpen die niet rechtstreeks afkomstig zijn van het strafbare feit waarvoor een veroordeling is uitgesproken, maar die uit de baten daarvan zijn verkregen, worden verbeurdverklaard. Ook voorwerpen die met de opbrengsten van dit strafbare feit zijn aangeschaft komen zo voor verbeurdverklaring in aanmerking."4 De minister stelt verder dat "Hetgeen in het verband van de ontnemingsmaatregel als «vervolgprofijt» pleegt te worden aangeduid, kan zo met het instrument van de bijkomende straf van verbeurdverklaring van de veroordeelde worden afgenomen. Met dit vervolgprofijt wordt de meeropbrengst aangeduiddie met het primair behaalde voordeel is verkregen."5 De volgende nuancering over deze opmerking van de minister is op zijn plaats. Vervolgprofijt is een vrucht van de buit, dus van vervolgprofijt is eerst sprake indien de buit zelf ook weer voordeel heeft opgeleverd. Dat vervolgprofijt is nu ook verbeurd te verklaren. Het bekende voorbeeld van vervolg profijt is de prijs die op het gestolen staatslot valt.
Wetswijziging 1 juli 2011 Het weer invoeren van de mogelijkheid om ook Met het volgende voorbeeld wil ik een duidelijke voorwerpen die uit de baten van het strafbare feit positionering geven. verbeurd te kunnen verklaren, is door de minister i) De buit bestaat uit een gestolen auto. Deze auto als volgt beargumenteerd: is door middel van het strafbare feit verkregen en "Ook op andere manieren dan met de ontnemingsis uit dien hoofde verbeurd te verklaren. maatregel kan aan een veroordeelde worden ii) De gestolen auto wordt door de veroordeelde ontnomen wat hem rechtens niet toekomt. De bijvervreemd en levert een geldsom op. Deze geldsom komende straf van verbeurdverklaring (art. 33a Sr) is niet geheel of grotendeels uit het strafbare feit is hiertoe geschikt. Met deze bijkomende straf kan een vergelijkbaar resultaat worden bereikt, evenwel verkregen en is volgens de minister wel aan te zonder dat een afzonderlijke ontnemingsprocedure merken als te zijn verkregen "uit de baten van het strafbare feit" en is uit dien hoofde verbeurd te behoeft te worden gevoerd. De verruiming kan verklaren. eraan bijdragen dat criminele winsten op een iii) met de geldsom wordt een motorfiets geefficiënte manier worden afgenomen."3 kocht. Deze is ook verkregen uit de baten van het Voorts constateerde de minister dat de scheiding
28 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
s trafbare feit en dus verbeurd te verklaren. iv) de motorfiets wordt vervreemd en met de verkoopsom wordt een speedboot gekocht. Deze is ook verkregen uit de baten van het strafbare feit en dus ook verbeurd te verklaren. Op zich is er geen beperking in het aantal 'schakels' tussen de oorspronkelijke buit en het uiteindelijke voorwerp dat (indirect) met de buit is aangeschaft. Bedacht moet worden dat de verbeurdverklaring een bijkomende straf is. De grens van de verbeurdverklaring ligt uiteraard bij de verjaring van de vervolging en daarmee is ook een grens van wat 'uit de baten van' kan worden aangemerkt, gegeven. Deze grens geldt niet altijd voor de voordeelsontneming. De Hoge Raad heeft immers op 10 mei 2010 bepaald6 dat ontneming uit verjaarde feiten op grond van soortgelijke feiten of andere feiten mogelijk is. Tenslotte merk ik nog op dat het hier gaat over voorwerpen die aan de veroordeelde toebehoren. De term ‘toebehoren aan’ geeft aan de rechtsbetrekking volgens welke een voorwerp tot het vermogen van een persoon behoort. Degene aan wie een voorwerp toebehoort, kan een recht op het voorwerp doen gelden. De stoffelijke zaak behoort de eigenaar toe, het recht op vruchtgebruik de vruchtgebruiker en een vordering behoort toe aan de schuldeiser. Toebehoren is méér dan eigendom. Eigendom wordt beheerst door de feitelijke verhouding.7 Toebehoren omvat, volgens de Hoge Raad, ook de gevallen waarin betrokkene weliswaar geen eigenaar van het voorwerp is, maar feitelijk een zodanige zeggenschap heeft over en belang heeft bij het voorwerp dat zijn betrekking tot dat voorwerpin zoverre met die van eigenaar gelijk kan worden gesteld.8 Dit betekent het volgende. Hetgeen van de buit aan een ander is toevertrouwd om zo het verhaal te frustreren is vatbaar voor anderbeslag indien die ander wetenschap van dit frustratie oogmerk had (art. 94a lid 3 (nieuw) Sv). Dat overgedragen voorwerp is ook verbeurd te verklaren indien dat voorwerp is aan te merken als dat toebehoort aan de pleger van het strafbare feit. Dat zal dan wel uit feiten en omstandigheden moeten blijken. Duidelijk zal moeten zijn dat de veroordeelde feitelijk nog steeds een zodanige zeggenschap heeft over en belang heeft bij het overgedragen voorwerp dat zijn betrekking tot dat voorwerp in zoverre met die van eigenaar gelijk kan worden gesteld. Ook hier geldt dat als de ander het overgedragen voorwerp vervreemdt en daarmee een ander voorwerp verwerft, dat nieuwe voorwerp in beginsel verbeurd te verklaren is.
29 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
Tenslotte nog een ander aspect van deze wets wijziging. Indien een voorwerp verbeurd verklaard wordt en dat voorwerp is aan te merken als een deel van het wederrechtelijk verkregen voordeel dient deze verbeurdverklaring in de berekening van het voordeel te worden beschouwd. De eerste vraag is of het voordeel verminderd wordt door deze verbeurdverklaring. Als daarvan sprake is komt de vraag in welke mate. Welke waarde van het verbeurdverklaarde voorwerp strekt dan in mindering op het berekende voordeel. Ik verwijs hiervoor naar het artikel ‘Gevolgen van de wetswijziging voor de berekening’ van senior forensisch accountants P.H.J. de Jong en M.R. van Diggelen. Wel wil ik nog benadrukken dat het mijns inziens zo moet zijn dat alleen deze uitbreiding van artikel 33a Sr moet worden toegepast in die gevallen dat verbeurdverklaring op een simpele manier kan, dat wil zeggen als de zaak “klip en klaar” is, bijvoorbeeld als het gaat om één of enkele voorwerpen, die op simpele wijze naar het strafbare feit zijn te herleiden. Indien dit niet zo is, blijft het naar mijn mening de voorkeur houden om voor de ingewikkelder zaken de ontnemingsprocedure te volgen. 1 Wet van 10 december 1992, Stb. 1993, 11; in werking getreden bij KB van 5 februari 1993, Stb. 1993, 98. 2 TK 1998-1999, 21 504, nr. 3 (MvT), p.8. 3 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p.4. 4 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p.4. 5 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p.4. 6 HR 10 mei 2010, LJN BL7660, NJ 2010, 283. 7 Vgl. art. 3:109 en 3:119 BW. 8 HR 20 januari 1998, JOW 1999, 46; HR 28 september 1999, NJ 1999, 803.
Wijziging in het anderbeslag van art. 94a, derde lid, Sv mr. H.G. Punt, civiel juridisch adviseur Tot 1 juli 2011 luidde het derde lid van art. 94a Sv: Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, kunnen in beslag worden genomen indien: a. die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig zijn van het misdrijf in ver band waarmee de geldboete kan worden opgelegd onderscheidenlijk het wederrech telijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, en b. voldoende aanwijzingen bestaan dat die voorwerpen aan die ander zijn gaan toebeho ren met het doel de uitwinning van die voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en c. die ander ten tijde van dat gaan toebehoren wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat die voorwerpen van enig misdrijf afkomstig waren. De vanaf 1 juli 2011 geldende voorwaarden voor het anderbeslag (voor de nieuwe tekst van art. 94a Sv zie de omslag), zijn: 1. er moeten voldoende aanwijzingen bestaan dat het voorwerp geheel of ten dele aan die ander is gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning daarvan te bemoeilijken of te verhinderen (vereiste van verhaalsfrustratie) en 2. die ander wist of moest redelijkerwijs vermoeden dat het voorwerp aan hem is gaan toebehoren om de uitwinning te frustreren (vereiste van wetenschap). Het tot 1 juli 2011 geldende 'afkomstvereiste' is per die datum vervallen. De minister schrijft daarover: "Het conservatoire beslag, ook in de vorm van
' anderbeslag', kan echter evenzeer worden begrepen als een verhaalsbeslag waarbij ook legale vermogenscomponenten onderwerp van verhaal kunnen zijn. Zo bezien behoeft het vereiste dat het beslagen voorwerp middellijk of onmiddellijk van misdrijf afkomstig is, niet te worden gesteld".1 "Indien blijkt dat de verdachte vermogen bij een ander heeft ondergebracht met het kennelijke doel om toekomstig verhaal daarop te frustreren, moet het mogelijk zijn en is het naar mijn mening redelijk, om dit vermogen bij het verhaal te betrekken.2 De essentie zit in het 'het kennelijke doel'; de bedoeling van het onderbrengen van buit bij een ander. Bij het criterium van de verhaalsfrustratie gaat het om de vraag 'waarom doet iemand zoiets als hier aan de orde is'? Volgens
30 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
de minister bij de invoering van het anderbeslag in 2003 kunnen de aanwijzingen, dus het redelijke vermoeden, worden verondersteld als er geen sprake is van een reële economische transactie tussen verdachte/veroordeelde en de ander, of als de transactie geen redelijk economisch motief had.3 Of deze aanwijzingen voldoende zijn voor het 'kennelijke' doel is de vraag, die door komende jurisprudentie zal worden beantwoord. Het tweede vereiste van art. 94a, derde lid, Sv gaat er om dat die ander ten tijde van het gaan toebehoren – gezien de omstandigheden – wist of had kunnen weten dat het voorwerp aan hem is gaan toebehoren met het doel het verhaal bij degene die deze voorwerpen aan hem heeft vervreemd, te frustreren.4 Voldoende is dat de ander had
behoren en ook kunnen twijfelen bij het verkrijgen van het voorwerp dat hem is gaan toebehoren. Deze twijfel slaat dan op het oogmerk achter de verkrijging. Tot 1 juli 2011 hield dit wetenschapsvereiste in dat de ander wist of had kunnen weten dat het voorwerp aan hem is gaan toebehoren van enig misdrijf afkomstig was; derhalve betrof de wetenschap de herkomst uit misdrijf, dus de twijfel bij de legale herkomst van het voorwerp. Vanaf 1 juli 2011 gaat het om de wetenschap van het oogmerk om het verhaal te frustreren. De officier van justitie moet deze wetenschap van de ander aannemelijk maken. Deze wetswijziging gaat een oplossing bieden aan een voordien bestaand probleem. Ik kan dat het beste illustreren aan de hand van jurisprudentie. In de zogenoemde Zeearendzaak5 zijn een drietal arresten gewezen; een van de Hoge Raad en twee van het Hof. In één van die zaken
was een pand in het register op naam van een katvanger gezet, terwijl ook volgens de rechtbank in het ontnemingsvonnis van die verdachte het pand feitelijk van de verdachte was; echter dit was gebeurd vóór de datum van de feitenwaarvoor werd ontnomen In de beide andere zaken ging het om panden die al eerder op naam van de echtgenoten van de beide verdachten waren gezet; ook hier ging het om panden die bekostigd waren uit de opbrengst van eerdere strafbare feiten dan waarover het ging in de ontnemingszaak waarvoor ze in beslaggenomen waren. Borgers heeft daarover opgemerkt in zijn noot onder een van de drie arresten: “Want na de post-Bucrobeschikkingen mag het duidelijk zijn wat de meest veilige manier van het frustreren van het verhaal is: het op naam van een ander stellen van onroerende zaken die zijn gefinancierd met legaal - althans niet aantoonbaar middellijk of onmiddellijk uit misdrijf -
31 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
verkregen vermogenscomponenten. Het verdient aanbeveling dat de minister zich nog eens bedenkt of artikel 94a leden 3 en 4 Sv, in het licht van de post-Bucrobeschikkingen, werkelijk voldoende mogelijkheden biedt om op te tredentegen schijnconstructies”. Met het schrappen van het afkomstvereiste uit artikel 94a lid 3 Sv en de aanpassing van het wetenschapsvereiste kunnen zulke panden nu wel in conservatoir beslag worden genomen. 1 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p.11. 2 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p.11-12. 3 TK 2001-2002, 28 079 (MvT) nr. 3, p. 18. 4 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 12. 5 HR 19 februari 2008, LJN BB7674 ; Hof Den Haag 8 oktober 2008, BA7671 en BA7675, NJ 2008, 339 en NJ 2008, 340 (met noot Borgers); zie ook H.G.Punt, “De toebehorenseis en conservatoir beslag”, BOOM-Nieuws oktober 2008, nr 53, p. 11
Anderbeslag in internationaal perspectief mr. J.G.A. Hennekam en mr. D. Muller, internationaal strafrechtelijk juridisch adviseurs Dit artikel heeft tot doel om weer te geven welke gevolgen de versoepeling van de criteria van het anderbeslag kunnen hebben voor de internatio nale samenwerking. Wetswijziging In 2003 is de wetsbepaling omtrent het anderbeslag in de Nederlandse wetgeving opgenomen in artikel 94a lid 3 Sv. Artikel 94a lid 3 Sv bepaalde dat er conservatoir beslag gelegd kon worden op voorwerpen die aan een ander dan de verdachte toebehoorden, indien er was voldaan aan een drietal cumulatieve vereisten, namelijk: a. die voorwerpen, onmiddellijk of middellijk, afkomstig zijn van het misdrijf in verband waarmee de geldboete kan worden opgelegd onderscheidenlijk het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen (afkomstvereiste), en b. voldoende aanwijzingen bestaan dat die voorwerpen aan die ander zijn gaan toebehoren met het doel de uitwinning van die voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen (vereiste van verhaalsfrustratie), en c. die ander ten tijde van dat gaan toebehoren wist of redelijkerwijze kon vermoeden dat die voorwerpen van enig misdrijf afkomstig waren (wetenschapsvereiste). De wetswijziging brengt met zich dat het zogenaamde afkomstvereiste, het hiervoor onder a. vermelde vereiste, zal komen te vervallen. Oftewel naar Nederlands recht hoeven de voorwerpen niet langer van misdrijf afkomstig te zijn om deze onder de ander conservatoir in beslag te kunnen nemen. Wat betekent deze wijziging voor de praktijk in het kader van de internationale rechtshulp? Internationale ervaringen met betrekking tot de huidige situatie
32 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
Nederland was en is nog steeds één van de weinige landen die een specifieke regeling heeft voor wat betreft het anderbeslag. Na de invoering van het anderbeslag was het dan ook de vraag of het buitenland in het kader van de internationale rechtshulp in staat zou zijn anderbeslag te leggen. In de praktijk van de afgelopen jaren is veelal gebleken dat het ontbreken van een soortgelijke regeling in het buitenland, in internationaal verband ook wel extended confiscation genoemd, niet per definitie tot problemen hoeft te leiden. De belangrijkste redenen waarom de gewenste beslaglegging in het buitenland in de praktijk vaak toch kan worden gerealiseerd is het feit dat de meeste landen een bepaalde vorm van objectconfiscatie kennen in plaats van de waardeconfiscatie zoals wij die in Nederland met betrekking tot de ontnemingprocedure hanteren. Bij die vorm van confiscatie is juist voorwaarde voor beslaglegging, het bestaan van een (in)directe link tussen het strafbare feit en het goed dat in beslag moet worden genomen. Bovendien zal de derde (de ander) in de praktijk geen aanspraak kunnen maken op het goed omdat deze te kwader trouw is en vaak (ook) naar de maatstaven van de aangezochte staat zelfs strafbaar heeft gehandeld. Indien in een rechtshulpverzoek voldoende uitleg wordt gegeven over de zaak, over het juridische i nstrument van anderbeslag en waarom in casu aan de Nederlandse voorwaarden van anderbeslag is voldaan, blijkt de wetgeving in de aangezochte staat doorgaans wel zodanig ingericht dat beslaglegging mogelijk is. Mocht de beslaglegging op basis van het anderbeslag in het buitenland tenslotte toch niet mogelijk zijn, zoals dat bijvoorbeeld het geval is met betrekking tot de Antillen, dan zou er in de praktijk doorgaans ook gekozen kunnen worden voor k lassieke beslaglegging ter verbeurdverklaring of eventueel het aanmerken van de ander als
verdachte van witwassen. In dat laatste geval kan de beslaglegging gewoon onder de verdachte plaatsvinden, hetgeen doorgaans in het buitenland geen problemen oplevert. Gevolgen van de wetswijziging voor de internationale samenwerking De vraag is welke invloed het schrappen van het afkomstvereiste voor de internationale samenwerking zal hebben. Zoals hiervoor is beschreven is met de versoepeling van het anderbeslag juist het criterium verlaten dat voor de beslaglegging in het buitenland vaak juist essentieel is. De verwachting is dan ook dat landen die de zogenaamde objectconfiscatie kennen, en dat is thans toch nog het merendeel van de landen waarop wij in onze onderzoeken een beroep doen, niet aan een verzoek tot een dergelijke beslaglegging kunnen voldoen. Vanwege het ontbreken van de omstandigheid dat
33 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
het goed van criminaliteit afkomstig is zal evenmin gekozen kunnen worden voor de alternatieven van klassieke beslaglegging ter verbeurdverklaring of het in gang zetten van een vervolging terzake witwassen. De boodschap is dan ook dat de versoepeling van het anderbeslag in de ontnemingpraktijk veel voordeel zal opleveren, maar niet in internationaal verband! Indien voor het leggen van anderbeslag een beroep moet worden gedaan op het buitenland verdient het aanbeveling om nog steeds de link met het strafbare feit te (laten) onderzoeken en in het rechtshulpverzoek te beschrijven, ook al is dit naar Nederlands recht niet langer een wettelijk vereiste. Indien er vragen zijn naar aanleiding van dit artikel dan kan er contact worden opgenomen met het IRC/ARO/BOOM:
[email protected] of 058-234 11 74.
Het nieuw (nadere) SFO en andere wijzigingen in het SFO mr. H.G. Punt, civiel juridisch adviseur De wetswijziging van 1 juli 2011 heeft tot gevolg dat een SFO kan worden ingesteld, indien zodanig onderzoek naar verwachting zal bijdragen aan het zicht op de vermogenspositie van de verdachte of veroordeelde.1 Om op grond van het derde lid van art. 36e Sr te kunnen ontnemen was tot 1 juli 2011 verplicht dat er een SFO moest zijn ingesteld. Door de wijziging van art. 36e, derde lid, Sr is deze verplichting vervallen en is het SFO daarmee facultatief geworden. Het instellen vormt niet langer een vereiste voor toepassing van art. 36e derde lid Sr, noch is het daartoe beperkt. In de Eerste Kamer is gevraagd naar de toegevoegde waarde van het SFO naast het reguliere onderzoek. De minister is daarbij gevraagd te reageren op de roep in wetenschappelijke kring om het SFO af te schaffen2. Het antwoord luidde dat ook wanneer geen SFO is ingesteld, de opsporing mede gericht kan zijn op financiële aspecten van een strafbaar feit, gelet op artikel 132a Sv (waarin het opsporingsonderzoek is gedefinieerd). Volgens de minister is het SFO nog steeds bij uitstek een geschikt kader voor financieel onderzoek, waarbij op een aantal punten ruimere bevoegdheden ter beschikking staan dan de bevoegdheden die in het kader van het opsporingsonderzoek kunnen worden toegepast, de minister verwijst daarbij naar artikel 126b
De wettelijke voorwaarden om een SFO te kunnen instellen (art. 126 Sv) zijn: er moet sprake zijn van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde geldboetecategorie kan worden opgelegd en er moet daardoor op geld waardeerbaar voordeel van enig belang (volgens de Aanwijzing ontneming tenminste € 12.000) kunnen zijn verkregen.
Nieuw Nader SFO Per 1 juli 2011 is een nieuw artikel 126fa in het Wetboek van Strafvordering opgenomen. Dit artikel 126fa Sv luidt: 1. Behoudens in de gevallen, bedoeld in artikel 126f, Sv. De minister benadrukt dat vierde lid, kan op vordering door de nieuwe regeling van het van de officier van justitie SFO en nadere SFO ondubbelzineen strafrechtelijk financieel nig komt vast te staan dat ook in onderzoek worden ingesteld de tijd tussen de ontnemingsbeof heropend, indien een slissing (in eerste aanleg, toev. einduitspraak op de vordeHGP) en het onherroepelijk worden ring als bedoeld in artikel 36e van de uitspraak opsporingsvan het Wetboek van Strafbevoegdheden kunnen worden recht is gedaan. toegepast.3 2. De officier van justitie sluit het onderzoek zodra de Het belang van het SFO bestaat dan nog uit het volgende: uitspraak in kracht van ge- het SFO is een afgesloten wijsde gaat. financieel onderzoek met eigen bevoegdheden, - het SFO kan worden toegepast Na 1 juli 2011 bestaan er dus drie ook na de einduitspraak in eerste soorten strafrechtelijke financiële aanleg tot de onherroepelijke onderzoeken, te weten: einduitspraak en - het SFO geeft een generale 1. het gewone SFO op grond van machtiging voor het in conser- de vordering van de officier van vatoir beslag nemen van voorjustitie krachtens art. 126 Sv. werpen. Dit SFO moet in beginsel zijn
34 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
ingesteld vóór de aanvang van de terechtzitting waarin de onderliggende hoofdzaak inhoudelijk wordt behandeld. 4 Het SFO strekt immers in de eerste plaats tot onderbouwing van de ontnemingsvordering en de behandeling van de ontnemingsvordering door de rechter. 5 Volgens het tweede lid van artikel 126 Sv kent het SFO twee doelen: zowel de berekening van de hoogte van het voordeel ('de bepaling van het door de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel') alsook het onderzoek naar de vermogensbestanddelen ('met het oog op de ontneming daarvan'). Tot 1 juli 2011 kon na het sluiten van het SFO6 geen nieuwe machtiging worden gevorderd en verleend, behoudens in geval van de heropening van een strafrechtelijk financieel onderzoek als bedoeld in art.126f, tweede lid, Sv. 2. het (nadere) SFO op bevel van de rechter. Art. 511d, tweede lid, Sv bepaalt dat de ontnemingsrechter indien
deze dat noodzakelijk acht, een strafrechtelijk financieel onderzoek of een nader SFO in kan stellen. De rechtbank schorst in dat geval de behandeling ter terechtzitting en bepaalt wat nader onderzocht moet worden (art. 511d stelt hierover: "met aanduiding van het onderwerp van het onderzoek en zo nodig de wijze waarop dit zal zijn in te stellen") en stelt de stukken in handen van de officier van justitie. Deze beslissing van de rechtbank geldt als machtiging zodat het financiële onderzoek wordt gevoerd overeenkomstig de bepalingen in de art. 126 t/m 126f Sv, met uitzondering van art. 126f, vierde en vijfde lid, Sv (art. 511d lid 3 Sv). Dit (nadere) SFO is bedoeld om onderzoek te doen ten behoeve van de berekening van de hoogte van het voordeel en niet naar verhaalbare vermogensbestanddelen. De zittingsrechter neemt alleen over de hoogte van de vordering een beslissing en is in beginsel niet in de verhaalbaarheid geïnteresseerd.
35 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
3. het (nadere) SFO op vordering van de officier van justitie. Door de wetswijziging per 1 juli 2011 is het door de invoering van art. 126fa Sv mogelijk geworden om na uitspraak in de ontnemingszaak in eerste aanleg tot het onherroepelijk worden van de ontnemingsuitspraak een (nader of heropend) strafrechtelijk financieel onderzoek in te stellen. De minister stelt hierover dat met de invoering van art. 126 fa Sv expliciet is gemaakt dat ook nadat er een einduitspraak is gedaan op de ontnemingsvordering, krachtens nadere machtiging van de rechter-commissaris financieel onderzoek kan worden gedaan.7 Dit nadere SFO eindigt op het moment dat de beslissing op de ontnemingsvordering onherroepelijk wordt.8 De minister stelt daarbij dat in de periode tot het onherroepelijk worden van de ontnemingsuitspraak ook voorwerpen in conservatoir beslag kunnen worden genomen.9 Ik ga ervan uit dat de machtiging tot een (nader) SFO ook als algemene machtiging tot het leggen
van conservatoir beslag kan dienen, een en ander overeenkomstig artikel 126b Sv. Na het onherroepelijk worden van de ontnemingsuitspraak kan vanaf 1 juli 2011 het 'strafrechtelijk executie onderzoek' (SEO) worden ingesteld (zie elders in dit nummer). Voor het nadere SFO dient de officier van justitie een machtiging van de rechter-commissaris te vorderen. Een advocaat-generaal is hiertoe niet bevoegd. Hoewel er geen eigen regeling voor is gesteld, ga ik ervan uit dat voor dit nadere SFO ook de regels van art. 126 t/m 126f Sv gelden. Dit nadere SFO zal zich richten op de omvang en de plaats van het vermogen van de betrokkene en niet op de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel, waarop het 'gewone' SFO in de eerste plaats gericht is. Het nadere SFO wordt door de
officier van justitie beëindigd op het moment dat de beslissing op de ontnemingsvordering onherroepelijk wordt. 10 Tenslotte dient gerealiseerd te worden dat dit nadere SFO niet resulteert in een rapport of proces-verbaal dat mede aanleiding is voor een rechterlijk oordeel. Het onderzoek is gericht op het vinden van verhaalsobjecten. De controle functie van de rechtercommissaris op grond van art. 126e Sv lijkt dan in dit onderzoek aan belang te hebben ingeboet. Volgens art. 126f, eerste en derde lid, Sv wordt bij sluiting van het onderzoek een gedagtekende beschikking opgemaakt dat zowel aan de rechter-commissaris als aan de betrokkene wordt gezonden, onder mededeling van het recht tot kennisneming van de stukken van het onderzoek.
een nieuw vijfde lid toegevoegd. Hierin wordt aan derden bij wie in het kader van het SFO inlichtingen worden ingewonnen (art. 126a, eerste lid, Sv) een plicht tot geheimhouding opgelegd. Deze persoon is verplicht om in het belang van het onderzoek de geheimhouding in acht te nemen van al hetgeen hem terzake van de informatievordering van art. 126a, eerste lid, Sv bekend is. 1 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 9. 2 EK 2010-2011, 32 194, nr B (voorlopig verslag), p. 5. 3 EK 2010-2011, 32 194, nr C (MvA), p. 9. 4 HR 21 januari 2003, JOW 2003, 31. 5 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 20. 6 Art. 126f, eerste lid Sv. 7 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar aanleiding van het verslag), p. 14. 8 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 21. 9 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 21. 10 Art. 126fa tweede lid Sv. De wet spreekt
Invoering geheimhoudingplicht Aan art. 126a Sv is per 1 juli 2011
36 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
hier van in 'kracht van gewijsde'.
Strafrechtelijk executie onderzoek (SEO) mr. H.G. Punt, civiel juridisch adviseur Het stelsel van het ontnemen van het wederrechtelijk verkregen voordeel bestaat uit twee afzonderlijke procedures, te weten de eigenlijke strafzaak en daaraan separate ontnemingszaak. Deze wijze van ontnemen neemt veel tijd in beslag en in die tijd kan het zicht op het vermogen van de verdachte/veroor deelde verloren raken. Dit staat het uiteindelijke verhaal in de weg. Om deze reden is het mogelijk gemaakt om ook na de onherroepelijke veroordeling in de ontnemingszaak onderzoek te doen naar de omvang van het vermogen van de veroordeelde.1 Het door de minister gebruikte woord 'ook' bevestigt dat door deze wetswijziging financieel onderzoek kan plaatsvinden tot de onherroepelijke veroordeling in de ontnemingzaak en na deze onherroepelijke veroordeling. Voor een overzicht van de diverse SFO’s verwijs ik naar het elders in dit BOOMNieuws opgenomen artikel over het nieuwe nadere SFO. Met de invoering van de artikelen 577ba t/m 577bg in het Wetboek van Strafvordering kan in de fase van de tenuitvoerlegging van de ontnemingsuitspraak financieel onderzoek2 (SEO) worden gedaan. Hierdoor ontstaat een doorlopend kader voor het verrichten van financieel onderzoek. Het doel van dit onderzoek naar 'het vermogen van de veroordeelde' - dat in de praktijk het strafrechtelijk executie onderzoek (SEO) wordt genoemd is er dan ook op gericht om inzicht te verkrijgen op het verhaalbare vermogen van de veroordeelde3 in de executiefase. Voorwaarden voor het SEO Als de opgelegde ontnemingsmaatregel niet volledig binnen de gestelde termijn wordt betaald en als er aanwijzingen zijn dat de veroordeelde wel over vermogen beschikt om te kunnen betalen, kan een strafrechtelijk executie on-
derzoek (SEO) worden ingesteld. De eerste voorwaarde houdt in dat de veroordeelde niet aan de betalingsverplichting heeft voldaan. Uiteraard moet de veroordeelde eerst de gelegenheid hebben om 'vrijwillig' aan de betalingsvordering van het CJIB te voldoen.4 De tweede voorwaarde houdt in dat er aanwijzingen moeten zijn dat de veroordeelde wel over vermogen beschikt om te kunnen betalen. Deze aanwijzingen kunnen worden ontleend aan een lopend onderzoek naar nieuwe strafbare feiten, of aan de constatering van een opsporingsambtenaar dat de veroordeelde beschikt over voorwerpen die zich niet verdragen met zijn openstaande schuld aan de Staat, bijv. dat de veroordeelde in een dure auto rondrijdt, of anonieme tips.5 Aanwijzingen kunnen ook naar voren komen uit eerder gedane vermogensonderzoeken..
37 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
Ook kan het bronnenonderzoek van het CJIB aanwijzingen opleveren. Volgens de minister6 kan de hoogte van de betalingsverplichting en het reeds betaalde deel daarvan, voor de vermogensaanwijzing van belang zijn. Naarmate het verschil tussen het ontnemingsbedrag (de opgelegde betalingsverplichting) en het reeds betaalde bedrag groter is, zal het vermoeden van betalingsonwil sterker kunnen zijn.7 In de jurisprudentie zullen wellicht nadere criteria ontwikkeld worden wanneer sprake is van 'aanwijzingen van vermogen'. Vordering machtiging SEO Eerst als aan de voorwaarden, van gebreke van betaling en aanwijzingen van vermogen, is voldaan kan de officier van justitie8 een onderzoeksmachtiging van de rechter-commissaris vorderen. De vordering kan door iedere officier
van justitie worden ingediend. Het verdient aanbeveling om, gezien de benodigde kennis, expertise en afbreukrisico’s, de behandeling van SEO’s te beleggen bij met ontnemingen belaste o fficieren,9 in ieder geval te handelen in overleg met de landelijke executieofficier. De vordering van de officier van justitie moet 'met redenen omkleed' zijn. De vordering moet bevatten:10 (i) de hoogte van de opgelegde ontnemingsmaatregel; (ii) de hoogte van het resterende verschuldigde bedrag; (iii) de mededeling of er een verminderings- of kwijtscheldingsverzoek ex art. 577b, tweede lid, Sv is ingediend of behandeld. De rechter-commissaris verleent de machtiging indien11 (i) het resterende betalingsbedrag aanzienlijk is en (ii) er aanwijzingen bestaan dat aan de veroordeelde voorwerpen toebehoren waarop verhaal kan worden genomen. Voorwaarde 'aanzienlijk belang' Volgens het tweede lid van art. 577ba Sv moet de hoogte van het resterende betalingsbedrag van 'aanzienlijk belang' zijn. Wat hieronder moet worden verstaan, zal van geval tot geval verschillen. De rechter-commissaris kan een proportionaliteitstoets toepassen.12 De minister heeft met dit criterium willen voorkomen dat de enige voorwaarde voor de inzet van bevoegdheden zou bestaan in de enkele vaststelling dat er een vordering van de Staat op de veroordeelde rust.13 Volgens de minister is het denkbaar dat "in de praktijk die zich rond het hier voorgestelde onderzoek zal ontwikkelen, zal worden uitgegaan van een minimumbedrag, bij de vaststelling waarvan ook overwegingen van capaciteit een rol kunnen spelen. Een soortgelijke ontwikkeling hebben wij kunnenwaarnemen bij het SFO."14 Volgens art. 126 Sv kan een SFO worden ingesteld als er sprake is van een op geld waardeelbaar
vordering, telkens door de rechtercommissaris worden verlengd met een zelfde periode. De maximale duur van dit SEO is twee jaar (art. 577ba lid 5 Sv). De wet schrijft niet voor dat het onderzoek in één aanVoorwaarde 'aanwijzing voor eengesloten periode van maximaal verhaalsmogelijkheid' vier keer zes maanden wordt uitDe tweede voorwaarde is de aanwijzing dat er verhaalsmogelijkhe- gevoerd. Tegen de beslissing tot weigering van den zijn. Een aanzienlijk verschil de gevorderde machtiging staat betussen de opgelegde ontnemingsroep open als voorzien in art. 446 Sv. maatregel en hetgeen reeds volDe rechter-commissaris houdt daan is, kan een aanwijzing zijn toezicht op het verloop van het onvoor de betalingsonwil van de derzoek en 'waakt tegen nodeloze veroordeelde. Andere aanwijzinvertraging' (art. 577ba lid 6 Sv). gen kunnen zijn de levensstijl van Dit toezicht kan ook plaatsvinden de veroordeelde e.d. De minister doordat de officier van justitie uit verwacht dat deze aanwijzingen eigen beweging of op verzoek de wellicht reeds kunnen worden rechter-commissaris tussentijds inontleend aan informatie die het voorafgaande financiële onderzoek formeert. De wetgever gaat uit van heeft opgeleverd.15 Het belang van een actieve informatieplicht. het zo vroeg mogelijk beginnen Einde SEO met vermogenstracering wordt Het SEO wordt door de officier steeds duidelijker. van justitie gesloten als het onderzoek is voltooid of er Machtiging van de anderszins geen grond voor de rechter-commissaris voortzetting bestaat (art. 577ba De machtiging wordt verleend lid 7 Sv). voor een periode van ten hoogste Het onderzoek wordt ook gesloten zes maanden en kan, wederom op voordeel van enig belang; volgens de Aanwijzing ontneming is dat een vermoedelijk voordeel van tenminste € 12.000.
38 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
als de geldigheidsduur van de machtiging is verlopen of indien er alsnog volledige betaling heeft plaatsgevonden (art. 577ba lid 8 Sv). Sluitingsbeschikking De sluiting van het onderzoek door de officier van justitie (art. 577ba lid 7 Sv) geschiedt bij schriftelijke en gedagtekende beschikking, waarvan een afschrift aan de veroordeelde tegen wie het onderzoek was gericht moet worden betekend. De officier van justitie stelt ook de rechter-commissaris op de hoogte van het eindigen van het onderzoek. Bij een sluiting van het onderzoek op grond van art. 577ab, achtste lid, Sv (verloop van de machtigings termijn of alsnog volledige betaling) bepaalt de wet niet dat er ook een sluitingsbeschikking moet komen die aan de veroordeelde moet worden betekend. Wel bepaalt art. 577bg dat als het onderzoek is geëindigd, de bepalingen van art. 126bb en 126dd Sv van overeenkomstige toepassing zijn. Deze bepalingen houden in dat aan de betrokkene schriftelijk mededeling wordt gedaan van het onderzoek (de zgn. notificatieplicht) respectievelijk het gebruik van de gegevens voor een ander doel, zodra het belang van het onderzoek dat toelaat. De vraag is in hoeverre hiervan sprake is gezien het bijzondere karakter van het SEO. De mededeling aan de onderzochte persoon blijft achterwege indien uitreiking daarvan redelijkerwijs niet mogelijk is.16
toepassing van de art. 577ba t/m 577bf Sv) worden vernietigd.17 Van de vernietiging wordt een procesverbaal opgemaakt. Art. 126dd Sv bepaalt dat bepaalde gegevens die zijn verkregen uit het SEO ook in een ander strafrechtelijk onderzoek kunnen worden gebruikt en dan niet behoeven te worden vernietigd.18 Bevoegdheden tijdens SEO De bevoegdheden welke het SEO verschaft, worden opgesomd in art. 577bb Sv en de daarbij in acht te nemen vormen in art. 577bc Sv. De art. 577bc t/m 577bg Sv zijn hierop aanvullende voorzieningen. Waar de toepassing bijzondere waarborgen vergt, is op onderdelen naar de regeling van de bijzondere opsporingsbevoegdheden verwezen. Omdat het doel van het onderzoek het verkrijgen van inzicht in de vermogensbestanddelen van veroordeelde is, is een deel van de voorzieningen dan ook gericht op het verkrijgen van gegevens van anderen dan de veroordeelde.
Voor de opsporingsambtenaar die in het kader van het SEO opsporingshandelingen wil verrichten, geldt dat er in de eerste plaats een bevel van de officier van justitie nodig is (art. 577bb, lid 1 Sv). Het bevel moet schriftelijk worden gegeven, maar een mondeling bevel dat onverwijld op schrift is gesteld volstaat. Art. 577bc, eerste lid, tweede volzin, Sv bepaalt dat zo'n direct nadien op schrift gesteld mondeling bevel gelijk gesteld wordt met een schriftelijk bevel. Het bevel kan ook worden gewijVernietiging onderzoeksgegevens zigd, aangevuld, verlengd of ingeNa twee maanden nadat het trokken (art. 577bc lid 2, Sv).19 In het onderzoek is geëindigd en de mededeling daarvan aan de bederde lid van art. 577bc Sv wordt trokkenen is gedaan (zie art. 126bb vermeld dat een bevel in ieder geval Sv), zorgt de officier van justitie moet vermelden: (i) de naam van ervoor dat het proces-verbaal en de veroordeelde, (ii) de geldigheidsde voorwerpen waaraan gegevens duur van het bevel, (iii) zonodig kunnen worden ontleend en die de wijze waarop het bevel moet zijn verkregen in het SEO (dus met worden uitgevoerd, alsmede (iv)
39 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
indien een besloten plaats wordt betreden: die plaats en bij een nietwoning het tijdstip waarop of de periode waarbinnen het bevel moet worden uitgevoerd (art. 577bc lid 5 Sv). Ik merk op dat in het kader van een SEO niet uit dien hoofde in een woning kan worden gezocht. Een executerende deurwaarder kan wel in een woning op de voor executie vatbare voorwerpen executoriaal beslag leggen. De opsporingsambtenaar is bevoegd, krachtens bevel van de officier van justitie, de volgende ambtshandelingen te verrichten (art. 577bb, lid 1 Sv): 1. Informatievordering: Van een ieder te vorderen op te geven of, en zo ja welke, vermogensbestanddelen hij onder zich heeft of heeft gehad, welke toebehoren of hebben toebehoord aan degene tegen wie het onderzoek is gericht (art. 577bb, eerste lid, onder a, Sv). 2. Vordering identificerende gegevens:
Ook in de executiefase kunnen nog opsporingsbevoegheden worden toegepast om het vermogen van de betalingsonwillige in beeld te krijgen
Van degene die daarvoor redelijkerwijs in aanmerking komt en die anders dan voor persoonlijk gebruik gegevens verstrekt, te vorderen dat deze bepaalde opgeslagen of identificerende gegevens, in de zin van art. 126nc, tweede lid, Sv van een persoon verstrekt. 3. Vorderen gegevens van geautomatiseerde communicatie: Van iedere aanbieder van een communicatiedienst te vorderen dat deze de volgende gegevens verstrekt: naam, adres, postcode, woonplaats, nummer en soort dienst van een gebruiker van een communicatiedienst in de zin van artikel 126la. 4. Stelselmatige observatie: Een persoon stelselmatig te volgen of stelselmatig de aanwezigheid of het gedrag van een persoon waar te nemen. 5. Betreden van besloten plaatsen: Zonder toestemming van de rechthebbende een besloten plaats, niet zijnde een woning, te betreden dan wel een technisch hulpmiddel aan te wenden teneinde die plaats op te nemen, aldaar alle sporen veilig te stellen of aldaar een technisch hulpmiddel te plaatsen teneinde de aanwezigheid of verplaatsing van een goed vast te kunnen stellen. Bevoegdheden van de officier van justitie Naast het hierboven genoemde bevel aan de opsporingsambtenaar kan de officier van justitie zelf - in het belang van het SEO - op grond van art. 577bd, eerste lid, Sv de volgende vorderingen doen: 1. Vorderen gegevens De afgifte van gegevens vorderen van degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij toegang heeft tot bepaalde opgeslagen of vastgelegde gegevens. Deze
mogelijkheid sluit aan bij de kennis draagt van versleutelde bepaling van art. 126nd Sv, gegevens, de medewerking waarin ook de afgifte van gekan worden gevorderd bij gevens van banken en anderen het ontsleutelen van de gekunnen worden gevorderd. In gevens. Deze vordering kan het tweede lid van art. 577bd niet worden gedaan aan de Sv zijn dan ook de bepalingen veroordeelde zelf, noch aan van art. 126nd, tweede tot en verschoningsgerechtigden. met vierde lid en het zevende lid, Sv van overeenkomstige 2. Vordering gegevens over toepassing verklaard. gebruiker van een com Met deze vordering worden municatiedienst en het ondermeer de bankgegevens communicatieverkeer van de veroordeelde bedoeld, De officier van justitie kan waarbij aan de periode waardeze gegevens vorderen op over deze gegevens kunnen grond van art. 577be Sv. Het worden gevorderd geen spegaat hier om de gegevens becifieke beperkingen zijn getreffende naam, adres, poststeld.20 code, woonplaats, nummer en soort dienst. Onder nummer wordt verstaan die combi De officier van justitie doet natie van cijfers en/of letters van de verstrekking een en/of symbolen die toegang proces-verbaal opmaken, dat geven tot of identificatie van volgens het derde lid van art. een gebruiker van een com577bd Sv aan bepaalde voormunicatiedienst, zoals een waarden moet voldoen. telefoonnummer, een IP-adres De vordering kan ook betreke.d.. king hebben op toekomstige Volgens art. 577be, tweede lid, gegevens, maar dan maximaal Sv is op deze vordering art. vier weken welke termijn tel126n, eerste lid, tweede volzin, kens met dezelfde termijn kan alsmede het tweede en derde worden verlengd (art. 577bd lid, Sv van overeenkomstige lid 4 Sv). Deze mogelijkheid toepassing. wordt begrensd door de geldigheidsduur van de mach3. Tappen tiging voor het SEO, te weten De officier van justitie kan in zes maanden, in totaal maxihet belang van het onderzoek maal twee jaar.21 een opsporingsambtenaar Als het belang van het onderbevelen dat met een technisch zoek dit dringend vordert, hulpmiddel niet voor het pukan de officier van justitie ook bliek bestemde communicatie bepalen dat de verwerkte gedie plaatsvindt met gebruikgevens direct worden verstrekt making van de diensten van door degene tot wie de vordeeen aanbieder van een comring is gericht, dan wel telkens municatiedienst, wordt opgebinnen een bepaalde periode nomen (art. 577bf Sv). na verwerking. Voor deze Het bevel kan volgens 'extra' vordering is volgens art. art. 577bf, tweede lid, Sv 577bd, zesde lid, Sv wel een slechts worden gegeven na separate machtiging van de voorafgaande schriftelijke rechter-commissaris vereist. machtiging van de rechter Het zevende lid van art. 577bd commissaris. Sv bepaalt dat indien het In het tweede lid van art. belang van het onderzoekdit 577bf wordt ook het derde en vordert, ook van degenedie
40 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
vierde lid van art. 126m Sv van overeenkomstige toepassing verklaard. Het bevel wordt gegeven voor een termijn van ten hoogste vier weken. De wetgever heeft niet de verlenging van de termijn geregeld,22 maar ik ga ervan uit dat de termijn de facto kan worden verlengd, door een nieuwe machtiging van de rechter-commissaris te vorderen. Afsluiting Weliswaar is met de wetswijziging een lang gekoesterde wens in vervulling gegaan: ook in de executiefase kunnen nog opsporingsbevoegdheden worden toegepast om het vermogen van de betalingsonwillige veroordeelde in beeld te krijgen. Maar let op: lang niet alle opspo-
ringsbevoegdheden die in het voortraject kunnen worden toegepast, zijn mogelijk in het SEO. Art. 577bb e.v. Sv bevatten een limitatieve opsomming. De invoering van het SEO betekent niet dat er in het voorgaande traject geen onderzoek naar het vermogen behoeft te gebeuren, integendeel: zoals ook blijkt uit het hierna geplaatste interview met de Landelijk Executieofficier: Executie begint bij de opsporing. Of nog eerder!
9 Zie ook interview “executie begint bij de opsporing” 10 Art. 577ba lid 3 Sv. 11 Art. 577ba lid 4 Sv. 12 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 15. 13 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 14. 14 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar aanleiding van het verslag), p. 17. 15 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar aanleiding van het verslag), p. 18. 16 Art. 126bb lid 1 Sv. 17 Art. 577bg lid 2 Sv. 18 Art. 126dd lid 1 Sv. 19 Art. 577bc lid 2 Sv. 20 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar
1 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 13. 2 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 13. 3 Art. 577ba lid 2 Sv. 4 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 14. 5 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar aanleiding van het verslag ), p.18. 6 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 14. 7 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 14. 8 Art. 577ba lid 1 Sv.
41 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
aanleiding van het verslag), p. 4. 21 TK 2009-2010, 32 194, nr. 6 (Nota naar aanleiding van het verslag), p. 21. 22 in artikel 126m Sv is bepaald dat artikel 126l, vijfde lid Sv van overeenkomstige toepassing is.
“Executie begint bij de opsporing! Of nog eerder.” mr. E.E.G. Duijts, officier van justitie Al enige tijd wil de redactie van uw BOOM-Nieuws de lezer graag nader kennis laten maken met onze LEO, oftewel onze Landelijk Executieofficier Ontnemingen, Aart Lodder. In dit themanummer komt dit erg gelegen, omdat de wetswijziging ook betrekking heeft op het terrein van de executie van ontnemingsmaatregelen. Dus is van deze gelegenheid gebruik gemaakt om Aart Lodder te interviewen, samen met één van zijn beleidsmedewerkers mr. Martina Braun.
mr. M. Braun
mr. A. Lodder
Aart, ik ken jou als collega van onze BOOM-vestiging zaken, moet maatwerk geleverd worden. Dat gaat in Amsterdam. Je bent ontnemingsofficier bij ons. Maar overleg met mij, immers bij inzet van justitiële bevoegdheden is het OM aan zet. Te denken valt aan wij weten dat je ook LEO bent. Wat is dat eigenlijk? inzet van lijfsdwang of aan het verminderen van een vordering.” Aart: “Na het vertrek van Hessel heb ik deze taak van hem overgenomen. Eerst als interim en inmiddels als vaste LEO. LEO staat voor Landelijk Executieoffi- Het CJIB verricht goed werk, maar kan dat natuurlijk cier Ontnemingen. Kort gezegd komt het er op neer alleen maar doen als de goede zaken, goed worden aangeleverd. Zo richt ik mij met het BOOM ook op dat het CJIB verantwoordelijk is voor de uitvoering de conservatoire fase, om te stimuleren dat alles in van de executie in ontnemingszaken. Is een zaak het werk wordt gesteld om vermogen te traceren, executeerbaar, dan gaat het CJIB over tot incasso. Het Openbaar Ministerie is opdrachtgever en draagt beslagen te leggen en informatie te verzamelen waar we in de executiefase weer mee verder kunnen. de eindverantwoordelijkheid voor de executie en Uiteindelijk zie ik het als mijn taak om een bijdrage je kunt de LEO zien als vooruitgeschoven post . De te leveren aan de versterking van de executie ontnetaak is ondergebracht bij BOOM, maar het is geen mingsmaatregelen in ruime zin. typische BOOM-functie. In de praktijk betekent het dat ik bij de beleidsvorming betrokken ben en Martina: “Ik ben sinds december jl. bij BOOM in bij de inhoudelijk executie van een klein deel van dienst als beleidsmedewerker executie. Jan Bron de zaken. Veelal Nichezaken. Wij hebben uitgereheeft dezelfde functie. Wij hebben onze portefeuille kend dat voor 97% van de ontnemingszaken in de verdeeld. Jan is rechtstreeks betrokken bij die 3% executiefase een “standaard” of “bulk”-afdoening maatwerkzaken waar Aart het net over had. Ik ben voldoende is. Hier wordt door het CJIB, in afstemming met BOOM, beleid op gemaakt, zodat het CJIB betrokken bij de totstandkoming van het beleid en de afstemming van dit beleid, voor die andere 97% zelfstandig tot inning kan overgaan. Voor de 3% zaken. Ik heb dus niet snel met concrete zaken te resterende zaken, vaak de grote en ingewikkelde
42 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
maken. Immers, dit zijn de zaken die CJIB rechtstreeks en zelfstandig afdoet. Naast dit algemene beleid, ben ik ook betrokken bij twee projecten waaruit blijkt dat het Openbaar Ministerie een belangrijke rol speelt ten aanzien van de executie van ontnemingszaken. Ten eerste het Programma Afpakken, waarbij ik namens het BOOM betrokken ben bij het schrijven van de bieding voor de executieketen. Het CJIB is hier natuurlijk een belangrijke speler. Het tweede project raakt het thema van de nieuwe wetgeving. Het betreft het project implementatie strafrechtelijk executie onderzoek (SEO). Beide projecten zijn actueel en de belangen van BOOM en de andere betrokken organisaties moeten onderling goed worden afgestemd. Dat vergt veel overleg. Voor ons staat voorop dat wij, BOOM, één doel hebben: meer en efficiënter afpakken.”
bedacht moet worden welke acties nu moeten worden verricht ten behoeve van de executie. En daar kun je overigens het CJIB ook weer bij betrekken.
In succesvolle ontnemingszaken dient de opsporing drieledig te zijn. Ten eerste gericht op het vinden van bewijs voor het strafbare feit. Vanzelfsprekend, want zonder goede veroordeling wordt de ontneming ook geen succes. Daarnaast, en gelukkig steeds vaker tegelijkertijd, volgt opsporing om te komen tot een goede ontnemingsvordering. Dat is heel goed, want op die manier voorkom je dat relevante informatie verdwijnt. Als er in het tactische onderzoek getapt wordt, kan er voor het bewijs in de strafzaak irrelevante informatie over de tap komen, die voor de berekening wel heel relevant is. Steeds vaker zie je dat die relevante financiële gesprekken gemerkt worden als “Financieel Relevant”. Dat kan gaan over de contante aanbetaling op een auto, over de kosAart: “Het is belangrijk om gelijk een misverstand weg te nemen. Activiteiten ten behoeve van de executie ten van een borstvergroting van de echtgenote in een privé-kliniek, een genoten vakantie etc. Voor de beginnen niet na het onherroepelijk worden van de berekening kan dit belangrijke informatie zijn. uitspraken! Als je succesvol wilt zijn in de executieDaarnaast zien wij graag een expliciete derde opspofase, dan dien je tijdens het gehele proces en dus ringslijn: opsporing ten behoeve van het achterhaook tijdens de fase van opsporing en vervolging len van vermogensbestanddelen en het leggen van rekening te houden met de uiteindelijke executie. Een hoge ontnemingsvordering binnenhalen bij een beslag op die vermogensbestanddelen. Vaak zit deze lijn nu nog verstopt in de opsporing van strafbare rechtbank of hof heeft in zijn algemeenheid geen feiten en in de opsporing ten behoeve van de ontzin, als er niet daadwerkelijk vermogen kan wornemingberekening. En te vaak stopt deze opsporing den afgepakt. Binnen het Programma Afpakken ligt nadat de ontnemingsrapportage i s ingeleverd bij het dan ook terecht de nadruk op het meer leggen van OM. Terwijl juist tot aan het o nherroepelijk worden conservatoir beslag. Dat helpt enorm in de executiefase. Ons motto is dus: Executie begint bij de op- van de ontnemingsuitspraak alle middelen kunnen sporing, en wellicht zelfs er voor! En zo zul je er ook worden ingezet! Zeker binnen de nieuwe wetgeving, waarin de mogelijkheid gegeven wordt om een SFO meer aandacht aan moeten besteden in het plan ook te openen na uitspraak in eerste aanleg, ten van aanpak, waarbij rekening moet worden gehoubehoeve van het traceren van vermogen.” den met capaciteit voor de vermogenstracering en
Ter illustratie de ideale zaak in een tabel: Opsporing strafbare feiten
Eindproduct: eindprocesverbaal
Eerste aanleg: veroordeling
Appel: veroordeling
Cassatie: Veroordeling blijft in stand
Onherroepelijk
Opsporing t.b.v. ontnemings berekening
Voortduren opsporing t.b.v. ontnemings berekening
Eindproduct: ontnemingsrapportage
Eerste aanleg: Toewijzing vordering
Appel: toewijzing vordering
Cassatie: Vordering blijft in stand
Onherroepelijk
Opsporing t.b.v. achterhalen vermogen + leggen conservatoir beslag
Voortdurend opsporing + leggen beslag
Voortdurend opsporing + leggen beslag
Voortdurend opsporing + leggen beslag
Voortdurend opsporing + leggen beslag
Voortdurend opsporing + leggen beslag
Executie van de ontnemingsvordering
43 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
Maar er is straks toch een nieuw middel om te komen tot executie? Het Strafrechtelijk Executie Onderzoek (SEO)? Dat gaat jullie in de executiefase toch helpen? Aart: “Ja, maar dat is slechts een hulpmiddel en zeker geen wondermiddel. Een belangrijk hulpmiddel, dat wel. En wij zijn bij het OM blij dat wij dit instrument er bij krijgen. Tot nu toe kon het CJIB alleen in open bronnen kijken ten behoeve van de executie. Als je geen expliciete bevoegdheden in kunt zetten, maakt dat er aan de ene kant veel creativiteit vrij komt in het zoeken naar vermogen via open bronnen. Maar ook met die creativiteit is het soms handig om daarnaast bijzondere opsporingsbevoegdheden te kunnen inzetten. Maar nu, met het SEO kunnen er dus ook bevoegdheden ingezet worden als observatie en tappen of het leggen van anderbeslag. Het is goed dat veroordeelden weten dat zij nog jaren kunnen worden gevolgd. Maar zonder goed voorwerk zal dit middel ons weinig brengen. Juist dit belangrijke voorwerk helpt ons om te komen tot executie. Vanaf politie, via de zaaksofficier en mogelijk BOOM, tot aan de advocaat-generaal, heb ik de bijstand nodig in die lange fase tot het onherroepelijk worden van de uitspraak. De inzet van bevoegdheden tijdens het SEO, is namelijk beperkter dan in de daarvoor liggende periode mogelijk is. Zowel in tijd is het SEO beperkt, alsook in het aantal in te zetten bevoegdheden. Zo is er bijvoorbeeld niets geregeld ten aanzien van internationale rechtshulp en kennen andere landen dit onderzoek in de executiefase vaak ook niet.”
Martina: “Wij zouden daarom graag zien dat binnen de projectmatige aanpak van zaken ook de executie een plek krijgt. Zodat bij het opstellen van preweegdocumenten, tijdens de projectvoorbereiding en het opstellen van een projectvoorstel, en vervolgens vanaf de start van een operationeel onderzoek, telkens wordt nagedacht: hoe verwezenlijken wij dat wij ook daadwerkelijk het geld binnenhalen? Het “echte ontnemen” is immers criminelen “geld afpakken”. Het moet gewoon worden dit in de plannen op te nemen en deze in de uitvoering te monitoren. En dat dus over de gehele keten tot en met de executie, omdat het OM ook in die fase een grotere rol krijgt toebedeeld door de invoering van het SEO. Dit staat tenslotte onder leiding van een officier van justitie en dat betekent weer dat je als OM een goed overzicht moet hebben van de lopende, maar ook van de te executeren zaken. Aan de andere kant kun je het CJIB meer betrekken bij de zogenaamde conservatoire fase. Het traceren en beslaan van vermogen in een zaak kan gezien worden als een apart project en proces dat door de gehele keten loopt tot en met de executiefase. Wij zien daarin een grote rol voor de te vormen afpakteams binnen de regioparketten. De ontnemingsofficieren en straks de afpakteams zullen dit goed moeten monitoren en vanuit deze verantwoordelijkheid de juiste zaken op het juiste moment aanmelden. Wij vinden het belangrijk dat potentiële maatzaken (die dus bij die 3% gaan behoren) voorafgaand worden gemeld, zodat Aart kan monitoren en samen met BOOM en CJIB tips kan geven in de opsporingsfase, tot aan het onherroepelijk worden van de ontneminguitspraak. Als het opsporingsonderzoek gericht op vermogensbestanddelen goed gedaan is, en er deels beslag is gelegd, is het gemakkelijker nog meer beslag te leggen. Het SEO dat nu mogelijk is gemaakt met de nieuwe wetgeving mag geen vrijbrief zijn om de verantwoordelijkheid voor de incasso volledig door te schuiven richting executiefase. Een goed vermogensonderzoek kan ook capaciteit besparen. Zo kan een betere onderbouwing worden gegeven bij de beoordeling om al dan niet te transigeren of te schikken. En dit kan weer leiden tot minder gebruik van zittingscapaciteit of (kansloze) inspanningen in de executiefase. Let wel, ik heb het hier over de kleinere zaken. De grote onderzoeken gaan in beginsel door tot aan de verjaring van de executie." Jullie pleiten voor meer aandacht binnen de zogenaamde conservatoire fase voor het traceren van meer vermogen wat vervolgens moet aansluiten op
44 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
Wij gaan ervan uit dat de trigger om mogelijk een SEO te draaien, veelal bij het CJIB vandaan komt. Zij zijn immers concreet met het dossier en de incasso bezig en zullen bij mij als LEO met voorstelAart: “Ik stel mij voor dat de afpakteams hier voor de eigen zaken een coördinerende rol in krijgen. En len komen om een zaak op te pakken voor een SEO. voor de nichezaken (die uiteindelijk bij de 3%-zaken Diezelfde trigger kan verder natuurlijk ook bij politie of parket liggen die de zaak in eerste instantie horen) zal het BOOM dat zijn. Iedere officier van justitie van het BOOM en het afpakteam zal een SEO gedraaid hebben en die signalen krijgen dat er nog moeten kunnen draaien. Er zal echter wel een vraag iets te halen valt. Wanneer het erop lijkt dat hiervoor bijzondere opsporingsbevoegdheden moeten naar capaciteit komen te liggen bij de politie en worden toegepast middels een SEO, zal gekeken Bijzonder Opsporingsdienst (BOD). Immers, er zal moeten worden getapt of een Onderzoeksteam (OT) worden of de zaak zich ervoor leent. Nu nog onbekend is hoe dit nieuwe instrument in zal aan de slag moeten. Een rol voor de Criminele de praktijk werkt en er geen volledig beeld is van Inlichtingen Eenheid (CIE) ligt ook voor de hand. mogelijke afbreukrisico’s, willen we de eerste SEO’s De komende tijd zal dit verder afgestemd worden. graag centraal oppakken met de betreffende afpakOverigens moet men niet meteen denken dat teams." dit overdreven veel capaciteit zal vergen van de opsporingsinstanties. Als van aanvang af de verMartina: “Dat is voor ons belangrijk omdat wij vanmogenstracering slim en creatief wordt opgepakt uit alle ervaringen de best practice willen opnemen en benoemd wordt in een plan van aanpak, kan de in het beleid. Binnen het project dat gericht is op inzet beperkt blijven. de implementatie van het proces SEO, willen wij tot ontwikkeling komen van landelijk beleid op dat Als projectleider SEO heb ik zelf het initiatief gebied. De komende tijd zal hier bij ons volop, met genomen om in de vorm van een pilot voor het alle ketenpartners, aan gewerkt worden. Wij komen Regioparket Haarlem-Alkmaar en voor het Regioparket Noord. Het is de bedoeling om hier zaken te graag in het BOOM-Nieuws terug om hier meer over te vertellen.” selecteren die geschikt zijn voor een SEO. En dan gewoon ervaringen opdoen. Natuurlijk kan ook Eigenlijk zie ik alleen maar nieuw werk op ons elders in het land ervaring worden opgedaan. Ik afkomen. Nog een nieuwe taak, die nog meer stel mij voor dat de coördinerend officier van het capaciteit vergt. Hoe kijken jullie hiertegen aan? afpakteam hier een grote rol in speelt en dat deze dit soort zaken bij mij en Martina aanmeldt.” de vermogenstracering binnen de executiefase. Wie gaat dat in die executiefase doen?
45 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
cier worden gedeeld met Aart en Martina. Per e-mail Martina: “Wij zien dat anders. Immers nu zijn wij veel bezig met capaciteit in de executiefase welke te kan dit naar de executiemailbox van het BOOM:
[email protected]. weinig oplevert. Dit komt omdat in de praktijk een (overigens terechte) verschuiving heeft plaatsgevonden van de matigingsbevoegdheid naar de exe1 Mr. Hessel Schuth, tot 1 september 2010 directeur BOOM. cutiefase. Deze gaat zoals eerder gezegd niet altijd 2 Uit de Aanwijzing ontneming: “Onder ontnemingsnichevergezeld van de bijbehorende vermogenstracering zaken die worden afgedaan door r essortsparket Leeuwarden en zo worden de zaken niet goed aangeleverd. worden verstaan ontnemingszaken die voldoen aan één Het is in ieder geval echt onze verwachting dat deze of meer van de volgende kenmerken: Een financieel belang manier van projectmatig rechercheren naar vermo(in eerste aanleg gevorderd of toegewezen) kennen van € gen gedurende de hele fase tot en met de executie350.000,- of meer; fase meer beslag en dus daadwerkelijke ontneming en/of Op het gebied van de toepassing van de ontnemingsoplevert. De verschillende opsporingsdiensten en wetgeving een beslissing van aanzienlijk juridisch belang de Regioparketten, LP en FP hebben hier volop vragen of complex zijn; en/of Een hoog afbreukrisico hebben belang bij.” en/of politiek/publicitair gevoelig zijn; en/of Op het gebied van opsporing en vervolging in eerste aanleg een grote inzet
Aart: “Wij kunnen het niet vaak genoeg herhalen: succesvol ontnemen begint bij het zo vroeg mogelijk in kaart brengen van de vermogenspositie van betrokkene en het leggen van meer conservatoir beslag!”
van mensen en middelen hebben gevergd. Daartoe dienen de eerstelijnsparketten en de ressortsparketten de zaken die voldoen aan een of meer van voormelde criteria aan te melden bij het ressortparket te Leeuwarden. Over de wijze van aanmelden en verdere behandeling van de niche-zaken maken de ressortparketten bilateraal afspraken met het
Potentiële SEO-zaken en ervaringen ten behoeve van opsporing om te komen tot executie in ontnemingszaken, kunnen via de coördinerende ontnemingsoffi-
46 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
ressortparket te Leeuwarden.” 3 De voormalige arrondissementsparketten Groningen, Leeuwarden en Assen.
Strafzaak
Ontnemingsvordering
SFO en/of ontnemingsonderzoek
Opsporingsonderzoek
Eindprocesverbaal Strafzaak
Vermogenstracering
Opsporingsonderzoek stopt
Rapportage voordeelsberekening
SFO loopt door
of Vonnis Strafzaak
Transactie
of Vonnis Ontnemingsmaatregel
Arrest Hof in de strafzaak
Transactie of schikking
Arrest Hof ontnemingsmaatregel openen/ heropend SFO
Arrest HR in de strafzaak
Arrest HR ontnemingsmaatregel
Executie strafzaak Executie ontnemingsmaatregel
47 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
SEO
Dossier met gegevens omtrent het vermogen en beslag
Nieuw strafrechtelijk executoriaal anderbeslag mr. H.G. Punt, civiel juridisch adviseur Per 1 juli 2011 is aan artikel 575, eerste lid, Sv een volzin toegevoegd.
dagen daarna en door de veroordeelde
4. Ten aanzien van derden, die bij een inbe-
binnen veertien dagen na de betekening,
slagneming van voorwerpen daarop geheel
beroep in cassatie worden ingesteld. De
of gedeeltelijk recht menen te hebben, zijn
Artikel 575 luidt vanaf die datum:
veroordeelde is in zijn beroep slechts ont-
de bepalingen van het Wetboek van Bur-
1. Op voorwerpen van de veroordeelde die
vankelijk na voorafgaande consignatie van
gerlijke Rechtsvordering van toepassing. 5. De kosten van het verhaal krachtens dit
niet op grond van artikel 94a in beslag zijn
het nog verschuldigde bedrag en van al de
genomen geschiedt verhaal krachtens een
kosten ter griffie van het gerecht, dat de
artikel worden op gelijke voet als de geld-
dwangbevel, medebrengende het recht om
beschikking heeft gegeven, of tot hetwelk
boete, onderscheidenlijk de maatregel van
die goederen zonder
de rechter, van wie de beschikking afkom-
artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht,
stig is, behoort. De Hoge Raad beslist zo
verhaald op de veroordeelde. Onder de
spoedig mogelijk.
kosten van het verhaal zijn begrepen de
vonnis aan te tasten. Verhaal kan mede worden genomen op voorwerpen als bedoeld in artikel 94a, derde en vierde lid, die niet reeds voor het onherroepelijk worden van het vonnis of arrest in beslag zijn genomen. 2. Het dwangbevel wordt in naam des Konings uitgevaardigd door het Openbaar Ministerie, dat met de tenuitvoerlegging van het vonnis, het arrest of de strafbeschikking is belast. Het wordt ten uitvoer gelegd als een vonnis van de burgerlijke rechter. 3. De tenuitvoerlegging van het dwangbevel kan niet worden geschorst dan door een verzet, hetwelk evenwel nimmer gericht zal kunnen zijn tegen het vonnis, het arrest of de strafbeschikking, waarbij de geldboete werd opgelegd. Verzet wordt gedaan bij een met redenen omkleed bezwaarschrift, hetwelk vóór de verkoop en uiterlijk binnen zeven dagen, te rekenen van de dag der inbeslagneming, wordt ingediend bij het gerecht, waartoe de rechter behoort, die de straf heeft opgelegd. In geval van een strafbeschikking wordt het bezwaarschrift ingediend bij het gerecht dat van het daartegen gerichte verzet kennis heeft genomen of, indien verzet zou zijn gedaan, daarvan kennis had kunnen nemen. De behandeling van het verzet door de raadkamer vindt plaats in het openbaar. De beschikking van de raadkamer wordt onverwijld aan de veroordeelde betekend. Tegen de beschikking kan door de ambtenaar die het dwangbevel heeft uitgevaardigd binnen veertien
48 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
invorderingskosten.
Art. 575 Sv bepaalt dat als er geen of voor het verhaal onvoldoende conservatoir beslag ligt, het verhaal op voorwerpen van de veroordeelde geschiedt krachtens dwangbevel. Dit betekent dat voorwerpen van de veroordeelde in executoriaal beslag kunnen worden genomen en dat de titel van dat executoriale beslag het dwangbevel is. Deze aanvulling van art. 575, eerste lid, Sv heeft de bedoeling een basis te leggen voor executoriaal anderbeslag en duidelijk te maken dat het voor het onherroepelijk worden van de uitspraak gelegde anderbeslag kan muteren in executoriaal anderbeslag en uit dien hoofde kan worden uitgewonnen.1 Deze bedoeling, om een rechtsgrond te scheppen voor executoriaal anderbeslag, roept nog wel vragen op.
tweedagen-termijn is door de voorzieningenrechter te verkorten.3 De beslagen goederen kunnen worden geveild en uit de veilingopbrengst wordt de vordering (geheel of ten dele) voldaan.
Bij anderbeslag zou ik de deurwaarder adviseren het beslag proces-verbaal te betekenen aan de ander en overbetekenen aan de schuldenaar
Welke executoriale beslagen er zijn en hoe deze moeten worden gelegd wordt bepaald door het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Dat Wetboek kent echter het anderbeslag niet. De vraag is dan hoe het anderbeslag moet worden gelegd en welke bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering daarop van toepassing zijn. Met name de vraag wie toetst of voldaan is aan de criteria van het anderbeslag; moet de deurwaarder zelf die criteria toetsen, of is dat de taak van de opdrachtgever van de deurwaarder? Ik verwacht dat het CJIB in samenwerking met de betreffende officier van justitie (onder Executie algemeen regie van de Landelijk ExecutieofArt. 575 Sv schrijft voor dat het ficier Ontnemingen) aan de deurOpenbaar Ministerie dat met de waarder de benodigde informatie tenuitvoerlegging van een vonnis zal aanreiken waaruit blijkt dat of arrest is belast, een dwangbemoet zich dan maar 'verdedigen'. aan de criteria voor anderbeslag is vel moet uitvaardigen om zich op Hoe dat dan moet is ook niet duivoorwerpen van de veroordeelde te voldaan. delijk. Is de beklagprocedure van kunnen verhalen. Dit dwangbevel art. 552a Sv van toepassing op Afgezien van deze vragen kan wordt in ‘Naam van de Koningin’ executoriaal anderbeslag? Het is worden aangenomen dat het de uitgevaardigd en is daarmee de weliswaar een in het Wetboek van bedoeling van de wetgever is dat te executeren titel. Met andere Strafvordering genoemd executoriwoorden niet de uitspraak maar dit de deurwaarder executoriaal, dus dwangbevel is de executoriale titel. onder de titel van het dwangbevel, aal beslag, maar volgens datzelfde wetboek geschiedt de executie van onder een ander dan de veroorDeze handelwijze stamt uit de tijd het dwangbevel volgens het Wet(begin van de twintigste eeuw) toen deelde voorwerpen die aan die boek van Burgerlijke Rechtsvordede belastingontvanger met de exe- ander toebehoren in executoriaal ring. Art. 575, derde lid, Sv bepaalt beslag neemt en die voorwerpen cutie van geldboetevonnissen was dat verzet tegen de executie mogegaat executeren (verkopen) zodat belast. Dit dwangbevel wordt aan lijk is. Het beklag (ex art. 552a Sv) de gerechtsdeurwaarder ter execu- de Staat zich op die opbrengst kan tegen de executoriale inbeslagneverhalen. tie aangeboden die het behandelt ming wordt in art. 575, derde lid, Sv als een civielrechtelijk vonnis.2 Dat Ik meen dat de belangen van ander niet genoemd. Ik meen dan ook dat houdt dan in dat op grond van art. 439 Rv het dwangbevel aan de ver- (die in die zaak niet veroordeeld is) art. 552a Sv niet van toepassing is op dit executoriale anderbeslag. Dit gebiedt dat er een magistratelijke oordeelde wordt betekend en dat toetsing plaatsvindt van de criteria betekent dat voor de ander hetzij daarbij het betalingsbevel wordt een executiegeschil4, eventueel bij van het anderbeslag. Het gaat imgedaan. Na verloop van tenminste mers om voorwerpen van (rechts) twee dagen, dit is de termijn van kort geding, hetzij een verzetpropersonen die niet veroordeeld zijn het betalingsbevel (art. 439 lid 1 cedure5 open staat. Zeker de civiele en die 'zonder meer' tot verhaalsRv) mag de gerechtsdeurwaarder procedures kosten geld dat ook in object van veroordeelden kunnen executoriaal beslag leggen op goegeval van gelijk krijgen niet geheel worden aangemerkt. De ander deren van de veroordeelde. Deze wordt vergoed.
49 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
Dat het tijd werd om het executoriaal anderbeslag te regelen blijkt uit Hoge Raad 15 april 2011, LJN BO9629. Volgens de Hoge Raad "heeft de wetgever blijkens de geschiedenis van de totstandkoming van art. 94a lid 3 Sv een verruiming van de beslag- en verhaalsmogelijkheden beoogd bij derden die te kwader trouw voorwerpen onder zich hebben die middellijk of onmiddellijk afkomstig zijn van het misdrijf in verband waarmee het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, maar die algemene doelstelling volstaat niet voor de door het onderdeel bepleite uitleg van art. 575 Sv. In het licht van de ingevolge art. 1 Sv geboden restrictieve interpretatie van de voorschriften inzake de toepassing van strafvorderlijke dwangmiddelen als de onderhavige kan immers de bevoegdheid tot het leggen van het hier aan de orde zijnde executoriaal beslag niet zonder wette-
lijke grondslag worden aanvaard." Ik verwijs graag naar de conclusie van advocaat-generaal Langemeijer waarin hij de wettelijke regeling van de tenuitvoerlegging van de ontnemingsmaatregel schetst en naar de bijdrage van mr. W.B. Gaasbeek. Beslagprocedure Bij gebrek aan een eigen wettelijke regeling, zou ik zoveel mogelijk aan willen haken bij de bestaande regelingen. Dat betekent dan dat de deurwaarder het dwangbevel aan de veroordeelde betekent en daarbij het betalingsbevel6 doet. Dit bevel houdt in dat de veroordeelde wordt gelast om binnen twee dagen na het betekende bevel alsnog te betalen. Het beslagproces-verbaal van de deurwaarder moet bij beslag onder de schuldenaar worden betekend aan deze schuldenaar en bij derdenbeslag aan de derde en worden overbetekend aan de
50 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
schuldenaar. Bij anderbeslag zou ik de deurwaarder adviseren het beslag proces-verbaal te betekenen aan de ander en overbetekenen aan de schuldenaar. De mogelijkheid van anderbeslag onder de schuldenaar van de ander - bij het strafvorderlijk in conservatoir beslag nemen is hiervoor Model D bij de Aanwijzing ontneming ontworpen - houdt in dat het beslagexploot aan de derde van de ander wordt betekend én aan de ander wordt bekendgemaakt. Ik zou het beslagexploot aan zowel de beslagene (de derde van de ander) als aan de ander én aan de veroordeelde betekenen. Dit beslag strekt immers tot verhaal van diens schuld. 1 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 21 2 Art. 575, tweede lid, laatste volzin Sv 3 Art. 439 lid 2 en 502 lid 2 Rv 4 Art. 438 Rv 5 Art. 575 lid 3 Sv 6 Art. 439 en art. 502 Rv
Anderbeslag door het CJIB mr. C. van Dijk en mr. A.N. Scheidema, juridisch beleidsmedewerkers bij de unit Juridische Zaken en Uitvoeringsbeleid van het CJIB Het CJIB tracht met alle wettelijke mogelijkheden en door gebruikmaking van alle mogelijke bronnen en ‘graafwerk’ het wederrechtelijk verkregen voordeel te traceren en te incasseren. Daarbij wordt nadrukkelijk de ketensamen werking gezocht, niet alleen met het OM maar ook met opsporingsinstanties. Door die samenwerking wordt zicht gekregen op het vermogen van een veroordeelde of op de criminele samenwer kingsverbanden waarin hij/zij zich begeeft. De ervaring leert dat het vermogen vaak is versluierd met behulp van zogenaamde s tromannen en facilitators. Het ‘anderbeslag’ dat per 1 juli a.s. in het Wetboek van Strafvordering wordt geïntroduceerd in de executiefase, maakt het mogelijk om het vermogen dat is onder gebracht bij deze stromannen af te pakken. Na een algemene passage over de executie van o ntnemingsmaatregelen, gaan wij in dit a rtikel in op dit anderbeslag in de executie. De executie van de ontnemingsmaatregel Het CJIB is sinds 1995, ter ondersteuning van het OM, belast met de executie van door de rechter bij vonnis of arrest opgelegde ontnemingsmaatregelen ex art. 36e Wetboek van Strafrecht. Het CJIB werkt samen met de Landelijke executieofficier ontnemingen (LEO) en het BOOM aan een efficiënte en effectieve executie van ontnemingsmaatregelen. De tenuitvoerlegging van de ontnemingsmaatregel vindt
plaats op grond van onder meer de bepalingen in art. 561 en 572 e.v. Wetboek van Strafvordering (Sv). Verder bevat het Besluit tenuitvoerlegging ontnemings- en schadevergoedingsmaatregelen regels over de betaling van de ontnemingsmaatregel, de verantwoording van gelden en de kosten van verhaal. In de Aanwijzing executie, vastgesteld door het College van procureurs-generaal, zijn het beleid van het OM en de afspraken tussen het OM en het CJIB neergelegd teneinde de executie van alle in de aanwijzing
51 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
genoemde straffen en maatregelen zo efficiënt mogelijk te laten verlopen. 1 In de executiepraktijk blijkt onder meer het volgende: - In de zaken die worden overgedragen aan het CJIB wordt onvoldoende conservatoir beslag gelegd. Concreet was in de in 2010 aangeleverde ontnemingsmaatregelen van meer dan 1 mln euro slechts 0.61 % dekkend beslag gelegd. - Feitelijk vindt na afronding van het strafrechtelijke financieel onderzoek (SFO) geen doelgericht onderzoek plaats naar de vermogenspositie van de verdachte/veroordeelde. In de tussenliggende periode, die vaak vele jaren beslaat, wordt geen nader onderzoek naar het vermogen verricht, de zogenoemde blinde vlek. Dit betekent dat het op dit moment vaak nog op de executie aankomt om tot feitelijk ‘afpakken’ te komen van het vermogen. Door veel instanties (opsporing, OM en andere ketenpartners) is in het strafrechtelijk voortraject al veel energie in deze zaken gestoken. Als de zaak aan het CJIB ter executie wordt overgedragen, is het vermogen echter vaak al versluierd of weg. Anderbeslag in de executie Op dit moment zijn meerdere ontwikkelingen actueel die tot verbeteringen in de executie en dus tot extra afpakken moeten leiden. Eén van die verbeteringen is de introductie van het anderbeslag in de executiefase. Met inwerkingtreding van het wetsvoorstel verruiming mogelijkhe-
den voordeelontneming per 1 juli 2011 wordt anderbeslag in de executie mogelijk gemaakt.2 Uit de bronnenonderzoeken en de informatie-analyses die het CJIB verricht, blijkt dat met name bij de grote ontnemingsmaatregelen (> 100.000) vermogen vaak niet direct als eigendom van de veroordeelde kan worden aangemerkt. Het vermogen is versluierd binnen Criminele Samenwerkingsverbanden (CSV's) en met behulp van stromannen niet direct te linken aan de veroordeelde. Het is zaak om de CSV’s in beeld te brengen om zo alsnog het eigendom aan de veroordeelde, te kunnen linken. Het CJIB richt zich dus niet alleen op de veroordeelde maar ook op het samenwerkingsverband waarin hij/zij zich doorgaans bevindt.
In oktober 2008 heeft het CJIB bij het Ministerie van Justitie voor het eerst aangegeven dat een wettelijke regeling voor anderbeslag in de executiefase gewenst is. Dit heeft uiteindelijk geresulteerd in een nota van wijziging (TK, vergaderjaar 2009–2010, 32 194, nr. 7) waarin is opgenomen: “Aan artikel 575, eerste lid, wordt een volzin toegevoegd, luidende: Verhaal kan mede worden genomen op voorwerpen als bedoeld in artikel 94a, derde en vierde lid, die niet reeds voor het onherroepelijk worden van het vonnis of arrest in beslag zijn genomen.”
De toelichting vermeldt hierover:
die gevallen waarin zodanig conservatoir (ander)beslag wel reeds werd gelegd, geschiedt het verhaal op de voet van artikel 574 Sv. Ook daar kan het verhaal mede zien op voorwerpen die bij een ander dan degene tegen wie de ontnemingsvordering zich richt, in beslag werden genomen.”
Met deze nieuwe wettelijke mogelijkheid zal het CJIB naar verwachting beter in staat zijn om meer vermogen te ontnemen van die veroordeelden die hun vermogen hebben versluierd en ‘weggezet’ bij anderen. Een nieuwe, extra stap om daadwerkelijk na opleggen van een ontnemingsmaatregel te komen tot afpakken.
“Met onderdeel f ondergaat de met het wetsvoorstel voorziene basis voor executoriaal anderbeslag wijziging. Als gevolg
Het CJIB heeft naar aanleiding van een dergelijke analyse in het verleden getracht anderbeslag te leggen op een boerderij. Voor de daarop volgende gerechtelijke procedure verwijzen wij naar het artikel van mr. W.B. Gaasbeek, die de Staat (lees het CJIB) heeft bijgestaan. Vooruitlopend op de uitkomst van deze procedures is het anderbeslag in de executiefase in andere zaken aangehouden en niet meer toegepast.
(ander)beslag werden genomen. Voor
hiervan kan op de voet van artikel 575 Sv
1 Meest recentelijk gepubliceerd in Stcrt 2010, 20473 2 Wet van 31 maart 2011 tot wijziging van
beslag worden gelegd op voorwerpen die
het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek
als onderdeel van een schijnconstructie
van Strafvordering en enige andere wet-
aan een ander dan de veroordeelde zijn
ten ter verbetering van de toepassing
gaan toebehoren. In het voorgestelde
van de maatregel ter ontneming van
artikel 575, eerste lid, Sv wordt hiertoe
wederrechtelijk verkregen voordeel (wet
verwezen naar voorwerpen in de zin
verruiming mogelijkheden voordeelont-
van artikel 94a, derde en vierde lid, Sv.
neming), Stb. 2011, 171 en Stb. 2011, 237.
Opgemerkt zij dat het verhaal op de voet van artikel 575 Sv alleen kan zien op voorwerpen die niet reeds vooruitlopend op het onherroepelijk worden van de ontnemingsbeslissing in conservatoir
Met deze nieuwe wettelijke mogelijkheid zal het CJIB naar verwachting beter in staat zijn om meer vermogen te ontnemen van die veroordeelden die hun vermogen hebben versluierd en ‘weggezet’ bij anderen
52 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
Executoriaal anderbeslag mr. W.B. Gaasbeek Dit themanummer van het BOOM-Nieuws heeft betrekking op de Wet verrui ming mogelijkheden voordeelontneming.1 Ook een zaak uit de landspraktijk heeft een (bescheiden) steentje aan deze wetswijziging bijgedragen. Met enige regelmaat worden kort gedingen tegen de Staat der Nederlanden aanhangig gemaakt over de wijze waarop een ontnemingsmaatregel ten uitvoer wordt gelegd. In deze kort gedingen wordt bijvoorbeeld met betrekking tot ontne mingsmaatregelen die vóór 1 september 2003 onherroepelijk zijn geworden, schorsing van de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis gevorderd of men probeert de executie van een inbeslaggenomen voorwerp tegen te gaan. Het komt ook voor dat derden zich in kort geding verzetten tegen een aange kondigde executie. In het hiernavolgende zal een dergelijk kort geding van een derde worden besproken. Dat kort geding betrof een executoriaal anderbe slag en heeft geleid tot een wijziging van het oorspronkelijk ingediende wets voorstel tot verruiming van de mogelijkheden tot voordeelontneming.
De mogelijkheid van het leggen van conservatoir beslag is van groot belang voor het kunnen verhalen van een opgelegde geldboete of ontnemingsmaatregel. Tot 1 september 2003 kon conservatoir beslag alleen worden gelegd op aan de verdachte toebehorende voorwerpen. Met inwerkingtreding van de Wet aanpassing ontnemingswetgeving is daarin verandering gekomen.2 Deze wet heeft een nieuw
derde en vierde lid aan art. 94a Sv toegevoegd, waarmee het zogenoemde conservatoir anderbeslag mogelijk werd. Vanaf dat moment kan conservatoir beslag onder een derde worden gelegd op voorwerpen die door middel van – kort gezegd – een schijnconstructie aan de derde zijn gaan toebehoren teneinde het verhaal van een geldboete of ontnemingsmaatregel te bemoeilijken of te verhinderen.
53 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
In de wetsgeschiedenis is benadrukt dat het niet kunnen optreden tegen dergelijke schijnconstructies ernstig afbreuk doet aan de ontnemingsmaatregel. Om die reden heeft de wetgever voorwerpen die via een schijnconstructie aan een derde zijn gaan toebehoren, vatbaar willen maken voor beslag en uitwinning.3 Deze bedoeling van de wetgever lijkt te impliceren dat het anderbeslag ook kan worden gelegd op het moment dat
Met dit oordeel heeft het Amsterdamse hof een belangrijke lacune in de ontnemingswetgeving blootgelegd. Indien namelijk eerst in de executiefase bekend wordt dat ten aanzien van een bepaald voorwerp sprake is van een schijnconstructie in de zin van art. 94a lid 3 Sv, dan kan daarop in verband met het ontbreken van een beslagmogelijkheid geen verhaal meer worden genomen. Het gerechtshof te Amsterdam Het oorspronkelijke wetsvoorstel heeft op deze vraag een antwoord tot verruiming van de mogelijkgegeven in een arrest van 14 juli heden van voordeelontneming 2009 (LJN BJ7370). In deze zaak bevatte geen bepaling over het ging het om het volgende. leggen van executoriaal anderDe Staat heeft in het kader van de beslag. Met de uitspraak van het tenuitvoerlegging van een aan X. Amsterdamse hof werd echter opgelegde ontnemingsmaatregel duidelijk dat het executoriaal executoriaal beslag op een boerderij gelegd. Aan het beslag is geen anderbeslag een wettelijke basis conservatoir beslag vooraf gegaan. nodig heeft. Indien een dergeEr is slechts op de voet van art. 575 lijke wettelijke basis niet alsnog Sv een dwangbevel uitgevaardigd. zou worden gecreëerd, dan zou bijvoorbeeld het bij het wetsDe boerderij is in het Kadaster op voorstel geïntroduceerde “exenaam van Y. geregistreerd. Deze cutie-SFO” aan belang inboeten. Y. heeft een kort geding tegen de Staat (het Tijdens een dergelijk “executieSFO” kan in de executiefase ministerie van Justitie; thans het verhaalsonderzoek plaatsvinden ministerie van Veiligheid en Jusmet toepassing van bijzondere titie) aanhangig gemaakt, waarin dwangmiddelen. Mochten bij hij opheffing van het beslag heeft dat verhaalsonderzoek (nieuwe) gevorderd wegens het ontbreken schijnconstructies blijken, dan van een wettelijke basis. De Staat kan wegens het ontbreken van de heeft daartegenhet verweer gevoerd dat de boerderij door middel mogelijkheid om executoriaal anvan een schijnconstructie in de zin derbeslag te leggen dus geen verhaal op het betreffende voorwerp van art. 94a lid 3 Sv aan Y. is gaan plaatsvinden. toebehoren. Nadat het Amsterdamse hof in De voorzieningenrechter in de zijn uitspraak van 14 juli 2009 op rechtbank Alkmaar heeft de deze lacune had gewezen en een vordering in eerste aanleg bij en ander ook in de literatuur niet vonnis van 15 februari 2007 afgeonbesproken bleef,4 heeft de wetwezen. Hij oordeelde dat anderbeslag, gelet op de ratio van art. gever op 14 april 2010 een nota 94a lid 3 Sv, ook in de executiefase van wijziging ingediend.5 Daarin kan worden gelegd. Y. stelde tegen is voorgesteld om aan art. 575 dit vonnis hoger beroep in en lid 1 Sv de volgende volzin toe te werd door het Amsterdamse hof voegen: “Verhaal kan mede worin het gelijk gesteld. Het hof over- den genomen op voorwerpen als woog dat de wet niet voorziet in bedoeld in artikel 94a, derde en de mogelijkheid van executoriaal vierde lid, die niet reeds voor het anderbeslag. Art. 575 Sv betreft onherroepelijk worden van het volgens het hof uitsluitend voorvonnis of arrest in beslag zijn gewerpen van de veroordeelde zelf. nomen.” Met deze wetswijziging een onherroepelijke geldboete of ontnemingsmaatregel is opgelegd oftewel in de executoriale fase zonder dat daaraan een conservatoir beslag is vooraf gegaan. Maar is een dergelijke conclusie juist? Met andere woorden: Geeft de sinds 1 september 2003 geldende regelgeving daarvoor wel een voldoende wettelijke basis?
54 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
wordt het leggen van anderbeslag ook mogelijk in de executiefase. Ik kom nog even terug op het hiervóór besproken arrest van het Amsterdamse hof van 14 juli 2009. De Staat heeft daartegen destijds cassatieberoep ingesteld. Op dat moment was voornoemde nota van wijziging nog niet ingediend. Inmiddels heeft de Hoge Raad naar aanleiding van dit cassatieberoep in een arrest van 15 april 2011 (LJN BO9629) duidelijk gemaakt dat de nota van wijziging daadwerkelijk noodzakelijk was. De algemene doelstelling van de wetgever volstaat niet om aan te kunnen nemen dat art. 575 Sv in een voldoende wettelijke basis voorziet, terwijl een dergelijke wettelijke basis op grond van het legaliteitsbeginsel van art. 1 Sv wel is vereist, aldus de Hoge Raad. Het voorgaande illustreert dat een zaak uit de landspraktijk ertoe heeft geleid dat bij de behandeling van het wetsvoorstel tot verruiming van de mogelijkheden tot voordeelontneming een aanvullende wijziging nodig bleek. In toekomstige kort gedingen behoeft nu niet meer te worden getwijfeld aan de wettelijke basis van executoriaal anderbeslag en kan de discussie zich toespitsen op de vraag of al dan niet sprake is van een schijnconstructie. mr W.B. (Inge) Gaasbeek is advocaat in de sectie strafrecht van het kantoor van de landsadvocaat (Pels Rijcken & Droogleever Fortuijn) te Den Haag. 1 Wet van 31 maart 2011, Stb. 2011, 171. 2 Wet van 8 mei 2003, Stb. 2003, 202. 3 Kamerstukken II 2001/02, 28 079, nr. 3, p. 17-18. 4 M.J. Borgers en T. Kooijmans, Verruiming, vereenvoudiging en verbetering? Het wetsvoorstel verruiming mogelijkheden voordeelontneming, DD2010, nr. 3, p. 205 e.v., paragraaf 8.3. 5 Kamerstukken II 2009/10, 32 194, nr. 7.
Schriftelijke voorbereiding en termijn van de uitspraak mr. H.G. Punt, civiel juridisch adviseur Per 1 juli 2011 zijn ook schrifte lijke voorbereiding en de termijn van de uitspraak in de wet nader bepaald. Deze bepalingen hebben de volgende strekking. Schriftelijke voorbereiding Art. 511d, eerste lid tweede volzin, Sv geeft de mogelijkheid om de behandeling ter terechtzitting te doen voorafgaan door een schriftelijke voorbereiding op een door de rechtbank te bepalen wijze. De rechtbank kan hiertoe ambtshalve of op vordering van het Openbaar Ministerie dan wel op verzoek van de betrokkene beslissen. Per 1 juli 2011 is aan art. 511d, eerste lid, Sv toegevoegd:
Na een schriftelijke voorbereiding dient er een (voortgezette) behandeling ter terechtzitting van de ontnemingsvordering plaats te vinden, waartoe de betrokkene volgens de ‘gewone’ strafvorderlijke regels2 dient te worden opgeroepen. Deze zitting is vereist, omdat art. 511d Sv voorschrijft dat op de behandeling van de ontnemingsvordering ter t erechtzitting de art. 268 t/m 331 Sv 3 van overeenkomstige toepassing zijn. Aan betrokkene komt op die zitting het recht op het laatste woord toe. In die zitting worden de standpunten van het Openbaar Ministerie en de betrokkene desgewenst nader toegelicht.
'Bij of krachtens algemene maatregel van
Tenslotte merk ik nog op dat een door de raadsman opgesteld schriftelijk stuk dat deel uitmaakt van de schriftelijke voorbereiding Met deze aanpassing van artikel 511d Sv wordt een basis gecreëerd (in de betreffende ontnemingszaak aangeduid als conclusie van voor een algemene maatregel antwoord) niet als een wettig van bestuur waarmee nadere bewijsmiddel kan gelden. 4 De regels kunnen worden gesteld over de schriftelijke voorbereigewisselde schriftelijke stukken ding van ontnemingsprocedures. kunnen enkel meewerken voor Daarmee kunnen regels worden het bewijs indien zij, eventueel gesteld met het oog op de bein een verkorte vorm, ter terechtvordering van een vlot verloop zitting zijn voorgedragen. 5 en een deugdelijke procesgang Ter terechtzitting moet ook duivan de ontnemingprocedure in delijk worden aangegeven welke het geval deze van een schrifverweren en standpunten als telijke voorbereiding wordt uitdrukkelijk onderbouwd moeten voorafgegaan. 1 Omdat diverse worden beschouwd. Op niet als rechtbanken op dit moment eigen zodanig gevoerde verweren, zoals een enkel verwijzing naar de geregelingen hanteren, verdient het wisselde schriftelijke stukken of de voorkeur dat er één landelijke regeling wordt ingevoerd. De wet- naar een gevoerde pleitnota, behoeft de ontnemingsrechter niet telijke basis daarvoor is met deze te reageren.6 wetswijziging gelegd. bestuur kunnen nadere regels worden
gesteld over de schriftelijke voorbereiding.'
55 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
Termijn van de uitspraak Per 1 juli 2011 is ook art. 511e, eerste lid sub b, Sv gewijzigd; het eerste lid onderdeel b gaat luiden: De uitspraak in geen geval later mag plaatsvinden dan zes weken na de dag waarop het onderzoek is gesloten."
Het tot die datum bestaande tweede lid, dat bepaalde dat de uitspraak moet worden betekend als die niet is meegedeeld, is per 1 juli 2011 vervallen, met vernummering van het bestaande derde lid tot tweede lid. Omdat in art. 511g Sv (de regeling van het hoger beroep) werd verwezen naar art. 511e, derde lid, Sv, moest ook artikel 511g Sv worden aangepast. In art. 511g wordt nu verwezen naar art. 511e Sv, zodat ook in hoger beroep de termijn van de uitspraak op ten hoogste zes weken is gesteld. De in artikel 345 Sv vervatte hoofdregel bepaalt dat binnen twee weken nadat het onderzoek ter terechtzitting is gesloten, de rechterlijke uitspraak plaatsvindt. Voor de ontnemingsrechter gold deze regel niet, deze kon ook later uitspraak doen. De wet schreef tot 1 juli 2011 geen termijn voor. De wet schreef ook niet voor dat de rechtbank bij het sluiten van het onderzoek ter terechtzitting de datum van de uitspraak moest bepalen. Daarin is per 1 juli 2011 een verandering gekomen. De minister beargumenteert deze wijziging als volgt: "Artikel 410, eerste lid, Sv schrijft daarnaast voor dat het Openbaar Ministerie indien het hoger beroep instelt,
binnen veertien dagen een schriftuur houdende de grieven tegen het beroepen vonnis indient. Ook de verdachte kan een dergelijke sc§iftuur indienen, doch de wet vereist dit niet. In het bijzonder de omstandigheid dat bij het sluiten van het onderzoek naar de huidige wettelijke regeling niet behoeft te worden bepaald wanneer uitspraak wordt gedaan, terwijl het indienen van een appèlmemorie binnen twee weken daarna is voorgeschreven, acht ik bezwaarlijk. Het in voorkomende gevallen achterwege blijven van een datumbepaling kan ertoe leiden dat de werkzaamheden die gepaard gaan met het opstellen van een appèlmemorie, onder druk komen te staan. Voor de planning van de werkzaamheden die gepaard gaan met het instellen
van hoger beroep, is het wenselijk wanneer het tijdstip waarop de rechtbank uitspraak zal doen, tevoren bekend is. Met de voorgestelde aanpassing van artikel 511e, eerste lid, Sv wordt gewaarborgd dat alle procesdeelnemers tijdig na de uitspraak gerezen bezwaren tegen de genomen beslissing kenbaar kunnen maken, zonder dat dit tot vertraging in de afhandeling van een hoger beroep hoeft te leiden. Met de voorgestelde aanpassing van artikel 511e Sv beoog ik hieraan tegemoet te komen, nu daarmee is voorzien in een wettelijke termijn van zes weken voor het doen van uitspraak op de ontnemingsvordering."
behandeling ter zitting moet worden meegedeeld, overeenkomstig art. 345 Sv. Dit betekent dat de betekening van de uitspraakdatum niet meer behoeft plaats te vinden en dat het niet meer zal voorkomen dat 'eindeloos' gewacht behoeft te worden op een uitspraak. Mij komt het voor dat de belangen van alle betrokkenen hiermee gediend zijn. 1 TK 2009-2010, 32 194, nr. 3 (MvT), p. 19. 2 Art. 585 e.v. Sv. 3 Art. 511d lid 1 Sv bepaalt op de behandeling van de ontnemingsvordering, de bepalingen van de eerste afdeling van Titel VI van Boek 2 van overeenkomstige toepassing. 4 HR 28 september 2010, LJN BL6659.
Het gevolg van deze aanpassing van art. 511e Sv is dat de uitspraakdatum aan het eind van de
56 | BOOM-Nieuws juli 2011 nummer 61
5 TK 1989-1990, 21 504, nr. 3 (MvT), p. 37. 6 HR 22 februari 2011, LJN BM6159, NS 2011, 105.
Ontnemingsspecialisten OM Regioparketten Regio Noord-Nederland VHR mr. A. van den Oever / W.S. de Boer / A.H.M. Verheij Regio Zwolle - Almelo mr. B. van Haren / R. Jansen / J.C. Koenderink / mr. G.C. Bruins Slot mr. Y. Oosterhof Regio Arnhem - Zutphen mr. A. van Veen Regio Haarlem – Alkmaar mr. S. van Brakel / mr. M. Onderwater / mr. L.B. Haneveld Regio Rotterdam – Dordrecht mr. C.J.A. van der Maas / H. van den Berg / mr. drs. W.B.J. ten Have Regio Breda – Middelburg mr. K. Weijers / J.A.M. van Oosterhout / mr. J. de Smet-Dierckx Regio Maastricht – Roermond mr. S.A.L. Kuipers / mr. E. Heldens / mr. L. Ummels / H.J.M. Bours Regio Utrecht - Lelystad mr. R.A.E. van Noort / mr. C.J.W.M. Janssen / mr. S.K. Lanning-Stein Regio Amsterdam mr. M.A. Boheur Regio Den Haag mr. M.M. Egberts / mr. M.J. de Waal - Taal Regio Den Bosch mr. J.F. le Fever / M.J.W. Palubski Functioneel Parket Zwolle Functioneel Parket Amsterdam Functioneel Parket Den Bosch Functioneel Parket Rotterdam
mr. F. Menger mr. M.J. Dontje mr. F. Roest mr. J.H.J. Eijkelboom
Landelijk Parket Rotterdam
mr. E.A.F. Roelofs / mr. R . J. van Berkum
Ressortsparketten Amsterdam Arnhem Den Bosch Den Haag Leeuwarden
mr. S.M.L.M. Spoor / mr. T.M. Buma / mr. drs. E.F. Warner / mr. drs. C.F. Mulder mr. P. de Jong / m r. A. Schrama mr. A.J. de Veer / m r. I.T.M. Bevers mr. M. ter Hart / mr. drs J.L. van der Neut/ mr. H. Dijkstra / mr. J.B.H.M. Simmelink / M.A.P. Hoogduin mr. R. ter Haar / S. Bloksma / mr. G.J. Heidema / mr. R.C.C. van Leest mr. J.B.H.M. Simmelink / M.A.P. Hoogduin mr. R. ter Haar / S. Bloksma / mr. G.J. Heidema mr. R.C.C. van Leest
Vriendelijk verzoek om mutaties op deze lijst te mailen naar: BOOM.communicatie@ om.nl
Artikel 94a Sv per 1 juli 2011 1. In geval van verdenking van een misdrijf, waar voor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete. 2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. 3. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, kunnen in beslag worden genomen indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uit winning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden. 4. In het geval, bedoeld in het derde lid, kunnen tevens andere aan de betrokken persoon toebe horende voorwerpen in beslag worden genomen, tot ten hoogste de waarde van de in het derde lid bedoelde voorwerpen. 5. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.
Contactpersonen Bureau Ontnemingswetgeving OM wetswijziging verruiming mogelijkheden voordeelsontneming Voor vragen, verzoeken of opmerkingen over de Wetswijziging Verruiming Mogelijkheden Voor deelsontneming kunt u de volgende personen raadplegen. Daarnaast kunt u aan het Kennis en Expertise centrum van het Bureau Ontnemingswetgeving OM een verzoek doen om een voorlichtingsbijeenkomst met betrekking tot deze wetswijziging te laten verzorgen bij uw organisatie. Strafrechtelijk Executie Onderzoek Projectleider SEO mr. A. Lodder, Landelijk Executieofficier Ontnemingen Tel: 058 – 234 11 74 E-mail:
[email protected] Projectsecretaris SEO mr. M. Braun, beleidsmedewerker Executie Tel: 058 – 234 11 74 E-mail:
[email protected]
BOOM-folder Raadpleeg de nieuwe BOOM folder voor een be knopt overzicht van de taken van het BOOM. De folder biedt vier inlegvellen waarin een toelichting geboden wordt over Beslagbeheer & Executie, de afneemprocedure, vermogenstracering en BOOM Internationaal. Het BOOM is actief in Nederland, maar opereert ook internationaal. Om het internationale karak ter van het BOOM te onderstrepen, is de folderlijn tweetalig; Nederlands en Engels.
Kennis en Expertisecentrum Projectleider Wetswijziging Verruiming Mogelijkheden Voordeelsontneming mr. C.J. Zweers, kwaliteitsofficier Bureau Ontnemingswetgeving OM Tel: 058 – 234 11 74 E-mail:
[email protected] Melden en opvragen jurisprudentie ing. D.T. Lautenbach, informatiespecialist Tel: 058 – 234 11 74 E-mail:
[email protected]
Bureau Ontnemingswetgeving OM Algemene gegevens Tel: 058 – 234 11 74 Fax: 058 – 234 1170 E-mail:
[email protected]
Folder digitaal Naast de hardcopy uitvoering is de folder ook digitaal beschikbaar via www.om.nl. Volg daarvoor de volgende route: Home > Onderwerpen > Ontneming > Folder Ontneming
Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie Postbus 837 9801 BP Leeuwarden e-mail:
[email protected]