BONUSTEKSTEN bij
BESTAAT U? OVER AANDACHT, GEBED EN DE ZIEL
Jean-Jacques Suurmond
Uitgeverij Meinema, Zoetermeer
De columns verschenen in de periode 2010-2012 in het dagblad Trouw.
© 2013 Uitgeverij Meinema, Zoetermeer www.uitgeverijmeinema.nl
VOORAF
Bestaat God? is een eeuwenoude vraag. Maar eerst komt er eigenlijk een andere vraag: bestaan wij? Veel mensen zijn druk, weinigen uniek. We imiteren anderen en passen ons aan. We vullen ons leven zo snel in met allerlei rollen en relaties dat we vroeg of laat bezieling missen. Dan doemt de vraag op: Waar blijf ik zelf? Ben ik dit wel echt?
Op levendige en verrassende wijze, geïnspireerd door vele denkers en kunstenaars, laten deze columns en lezingen zien hoe we door aandacht en gebed bij de diepere laag van de ziel komen. Daar beweegt God, de Oorsprong, die ons bestaan oorspronkelijk, bezield en creatief maakt.
INHOUD
Columns:
Nederlandse leeuw Hoe christelijk is Amerika? Haattaal Humanisme Bas Heijne ‘Het belangrijkste is dat ze bewegen’ EO feedback
Lezingen:
Fair religion? Onbehaaglijke overvloed
De passie van Florence Nightingale
NEDERLANDSE LEEUW Op de begraafplaats sprak ik die laatste grote woorden: ‘Meer dan zijn lichaam is ons zijn naam gebleven. Die naam spreken wij nog eenmaal uit, met eerbied en ontzag: De Nederlandse leeuw.’ Hij was er erg aan toe. Ondragelijk lijden. Ik heb hem in zijn laatste dagen begeleid. Was dat niet gevaarlijk, beet hij niet? vraagt u misschien. Nee hoor. Hij rilde en kwam verwaarloosd over, met klitten in zijn manen. Hij brulde niet, hij piepte. Bij het minste geluidje schrok hij al op. Vorige week, in ons laatste gesprek vroeg ik: ‘Eens sprong u lustig rond in ons vlakke land, onder de hoge luchten van Ruysdael. Wat is er gebeurd?’ Zandkleurig zat hij in een stoel, zijn staart met het donkere puntje schuchter heen en weer tastend. ‘Ach, dat is allang voorbij. Officieel ben ik zelfs uitgestorven. Ik ben een Kaapse leeuw, weet u, die je alleen nog opgezet in een Leids museum vindt. Nee, het is hoog tijd dat ik verdwijn.’ ‘Maar eens zocht u het avontuur en voer over uitgestrekte zeeën. U bezocht vreemde landen en liet vluchtelingen hier wonen. U gaf hun de ruimte om revolutionaire boeken die het denken hebben veranderd te publiceren. Nu duikt u in elkaar als u een hoofddoekje ziet. U kruipt weg en legt de oren in de nek als u een gebedsoproep van een moskee hoort. U beeft als iemand begint over de Europese Unie, terwijl vroeger op school iedereen drie vreemde talen moest leren. Wat is er toch gebeurd?’ Hij denkt even na, dan heft hij traag zijn nog steeds indrukwekkende kop op en zegt: ‘Ik weet het niet precies. Misschien wel omdat ik niet meer kerkelijk ben. Vroeger hoorde ik elke zondag dat de hele wereld Gods domein is, dat vreemdelingen vermomde engelen kunnen zijn, ja zelfs iemand van een andere religie als de barmhartige Samaritaan werd je als voorbeeld voorgehouden. Dat heb ik niet vast kunnen houden, er zijn ook zoveel kerken afgebroken. Ik denk dat ik verleerd ben dat het vreemde een uitdaging is om zelf te groeien. Ik werd op mezelf teruggeworpen en nu is mijn wereld klein geworden.’ ‘Ja, dat valt mij ook op. U hebt een voorspelbare regering gevormd die grotendeels bestaat uit blanke middelbare mannen. Zij willen de Eerste en Tweede Kamer kleiner maken. Een tv-net van de publieke omroep gaat op zwart en veel cultuur die de wereld
voor de mensen kan vergroten moet verdwijnen. Er komt meer cameratoezicht en de politie gaat vaker fouilleren. De tussenuren op school, waarin je als leerling spannende dingen kon doen, worden verboden. Studenten krijgen voor de masterfase geen studiefinanciering meer, zodat ze moeten werken en geen tijd meer hebben om te demonstreren. In kleine cafés zal weer gerookt mogen worden, zodat mensen zich achter een rookgordijn kunnen verschuilen. Voor coffeeshops, toch het symbool van maatschappelijke onaangepastheid, moet je voortaan zelfs een pasje hebben. Het wordt zo allemaal wel erg klein en overzichtelijk.’ ‘Juist,’ gromt hij. ‘Maar zonder uitdaging kan een mens toch niet leven?’ roep ik uit. ‘Dat is waar, daarom gaat de maximumsnelheid omhoog,’ antwoordt hij. ‘U mikt wel erg op safe,’ zeg ik. ‘Dat ziet u goed, maar helaas helpt het niet. Formeel ben ik de koning der dieren, maar zelfs die vind ik tegenwoordig eng. Zoals die enorme gehoornde beesten die in natuurgebieden grazen. Daarom komt er een dierenpolitie om ze in bedwang te houden.’ ‘Maar ik begrijp dat u al deze maatregelen niet voldoende vindt. U blijft toch een gevoel van onbehagen en onveiligheid houden.’ ‘Hoe kleiner mijn wereld wordt, hoe meer mijn angst lijkt te groeien,’ zucht hij ineengedoken op zijn stoel. ‘Ja zo werkt dat. Waar bent u dan nog meer bang van?’ Hij aarzelt. Dan zegt hij met een grommetje dat bijna als een miauw klinkt: ‘Ziet u, die hoge Hollandse luchten, dat vlakke uitgestrekte land, die Noordzee zonder horizon… het is me allemaal te open, te onbeschermd. Ik kan er niet meer tegen.’ Ik knik. ‘Dat is inderdaad door een nieuw kabinet niet zomaar te veranderen.’ ‘Daarom wil ik begraven worden’, zegt de leeuw. ‘Zo’n graf met precies passende wanden om me heen, verstopt onder de kluiten, zal me een geborgen gevoel geven. Dan zie ik ook die open luchten niet meer.’ Nadat we ons gesprek hadden beëindigd, sloop hij door de deur naar buiten, zijn laatste dagen tegemoet. Er schoot me nog iets te binnen en ik riep: ‘Maar als u er niet meer bent, welk dier moet er dan op het Nederlandse wapen staan? Wat moet ons nationale symbool worden?’
Vlak voordat hij het hoekje omging draaide hij zich om. Door de straat trilde zijn lage bas: ‘Een mossel’.
HOE CHRISTELIJK IS AMERIKA? ‘God asked: Who will go to war? I raised my right hand.’ En daar gingen de Amerikaanse jongens naar Irak of Afghanistan. Vandaag liggen ze als martelaren in hun graf, van het leven afgesloten door vrome teksten op een zware steen. Dit was te zien op een van de vele documentaires die rond 9/11 uitgezonden werden. Met foto’s van twintigjarige jongens die je even onschuldig als vastberaden aankijken, vanonder zo’n aandoenlijk grote militaire pet. Alsof ze het huwelijk instappen, maar dan met een bermbom als bruid. De vanaf Amerikaanse kansels klinkende oproep ‘God vroeg: Wie wil ten strijde trekken?’, is nergens zo in de Bijbel te vinden. Dat is nogal wat. Denk je als idealistische jongere je leven voor een goddelijke opdracht te geven, blijkt die een hoog Mickey Mousegehalte te hebben. Om precies deze reden vond de jonge kerk het belangrijk om tot een duidelijk omschreven Bijbel en theologie te komen. Dat was niet alleen om bepaalde inzichten naar de zijlijn te schuiven, zoals bestsellende auteurs als Dan Brown beweren, maar vooral om te voorkomen dat martelaren hun leven voor onzin zouden geven. Niemand wil sterven voor een overtuiging die achteraf niet waar blijkt te zijn. Overigens, hoewel ze soms wel erg hun best deden om leeuwenbrokjes te worden, gebruikten de christelijke martelaren nooit geweld. In Amerika worden religie en patriottisme tot een giftige cocktail gemixt, die vooral jongeren in een roes kan brengen. De strijd voor God en vaderland geeft zin en richting aan hun bestaan, een doel om voor te leven. Dit wordt aangemoedigd door de leugen dat ‘Amerika wordt aangevallen’ en er een ‘oorlog’ zou woeden. Ik sta er versteld van hoever mijn Amerikaanse vrienden en kennissen in die retoriek mee kunnen gaan. Maar 9/11, hoe spectaculair ook, was natuurlijk een ordinaire zelfmoordaanslag van een bende die dronken was van diezelfde religieuze cocktail. Alleen het label op de fles is anders. In ons land zijn er nogal wat gelovigen die met jaloezie naar de ‘christelijke’ Verenigde Staten kijken, waar Nederland met al zijn kerksluitingen maar schraal bij af zou steken. Ja, laatst riep een Amerikaanse predikant zelfs dat wij hier het christendom slopen. Dacht het niet. Integendeel, Nederland is veel christelijker dan Amerika. Het is hier
onbestaanbaar dat een regeringsleider aan een leger dat het zwaard tegen medemensen opneemt Gods zegen meegeeft. Anders dan in Amerika, zul je in een Nederlandse kerk niet prominent de nationale vlag zien staan. En het idee om Holland als ‘God’s own country’ te bezingen, werkt alleen maar op onze lachspieren. Ons land heeft in een lang en moeizaam historisch proces een zekere spirituele bescheidenheid geleerd: het christelijk geloof valt niet samen met onze nationale belangen. Vroeger had je nog de drieslag ‘God, Nederland en Oranje’ – ook een vrome roes waarin soldaten hun leven gaven. Maar die leus vind je alleen nog op oma’s koektrommel. Anderzijds heeft Nederland, veel meer dan de Verenigde Staten, de diepe christelijke waarden in zijn cultuur geabsorbeerd. Gezegd wordt dat in Amerika elke krantenjongen miljonair kan worden. Echter, de realiteit is dat bijna alle krantenjongens gewoon krantenjongens blijven, die bij de eerste economische krimp worden afgedankt. Voor hen is er nauwelijks een sociaal vangnet en als ze ziek zijn en niet genoeg dollars kunnen ophoesten, wordt hun een behandeling geweigerd. Waar blijft zo de elementaire christelijke opdracht van de naastenliefde? Ja, heel soms gooit een bejaarde bontjas vanuit haar Cadillac een check uit het raam, waar je dan de god van Amerika voor mag danken. Vandaag wordt er in Nederland aan de christelijke waarden geknaagd. Die staan nu eenmaal haaks op het jungle instinct van ‘ieder voor zich’, dat vooral gaat grommen wanneer het economisch minder goed gaat. Maar nog steeds kan ieder die echt klem zit hier op bijstand en goede ziekenzorg rekenen, en worden er niet van overheidswege gevangenen koud gemaakt. In Amerika wordt dit met een vies gezicht ‘socialisme’ genoemd, maar het komt gewoon uit de Bijbel hoor. Als er al een goddelijke strijd is, richt die zich op het in stand houden van deze waarden. De vroege christelijke martelaren streden vooral voor geloofsvrijheid, maar werden ook vervolgd vanwege hun kritiek op rijkdom, het leger, en de beroerde positie van armen, vrouwen en slaven. Toegegeven, in de Verenigde Staten praten ze vlotter over God en geloof. Maar Jacobus, martelaar en oudere broer van Jezus, kon niks met gebabbel: ‘Wat heeft het voor zin als iemand zegt te geloven maar de arme niet voorziet van de eerste levensbehoeften? Geloof
dat zich niet daadwerkelijk bewijst, is dood.’ Vergeleken met Amerika, is het geloof in Nederland springlevend.
HAATTAAL
Kunnen woorden schadelijk zijn? In Amerika zien velen de aanslag op het congreslid Gabrielle Giffords als een gevolg van misbruik van de vrijheid van meningsuiting. Doordat Republikeinen en Democraten elkaar uitmaken voor rotte vis, is er een giftige sfeer gecreëerd die geweld uitlokt. Dat klopt niet, zeggen seculiere denkers, waaronder de ‘nieuwe atheïsten’. Taal is slechts een neutraal communicatiemiddel van vrije, autonome mensen. Vuisten en wapens kunnen kwetsen, woorden niet. De gedachte dat woorden invloed hebben wordt gezien als een restant uit primitieve tijden, toen de mens in een universum vol engelen en demonen tastend op zoek was naar het licht van de rede. De Bijbel is een achterlijk, magisch boek, want daarin kan een vloek een negatief effect hebben, een belofte zichzelf vervullen en een naam iemands levensrichting beïnvloeden. Toch heeft in ons land het openbaar ministerie Ajax-fans aangeklaagd omdat ze een Tshirt aanhadden met daarop in code de uitspraak ‘all cops are bastards’. Vorige week werd een man veroordeeld omdat hij ‘kankerneger’ tegen iemand riep. En Geert Wilders wordt beschuldigd van haattaal tegen moslims. Dit is opmerkelijk. Vanuit seculier oogpunt houdt de rechtbank zich niet aan de scheiding tussen kerk en staat. De idee dat er in woorden kracht schuilt is immers van religieuze oorsprong. Het verbod op haattaal hoort daarom niet in onze moderne wetgeving thuis. Hadden die Ajax-fans aan dienders een kopstoot gegeven, dan zou een rechtsgeding terecht zijn geweest. Maar hen aanklagen vanwege een uitspraak op hun T-shirt behoort tot de primitieve religieuze sfeer – en dat geldt ook voor de beledigingen van de PVVvoorman. In het licht van de rede zijn er geen grenzen aan de vrijheid van meningsuiting. Michael Bloomberg, burgemeester van New York en atheïst, verdedigde twee weken nadat hij opkwam voor het recht van moslims om bij Ground Zero een moskee te bouwen, de vrijheid van predikant Terry Jones om mensen op te roepen korans te verbranden. In ons land, daarentegen, is er een wet in de maak die al het oproepen tot een bankrun verbiedt. ‘Haal je geld van de bank,’ waarschuwt iemand in zo’n situatie, ‘anders kun je er naar fluiten’. Velen kunnen dan haastig hun geld opnemen waardoor de bank roet gaat
– zie het lot van de DSB-bank na de oproep van fraudebestrijder Pieter Lakeman. Ligt dat aan de woorden die hij gebruikte? Nogmaals, iemand die strikt seculier denkt zal dat ontkennen. Woorden zijn slechts neutrale tekens om iets duidelijk te maken aan anderen. Wat die daarbij voelen en hoe ze erop reageren is hun eigen verantwoordelijkheid. Er zullen altijd ook mensen zijn die hun schouders ophalen en denken: die Lakeman roept maar wat. Toch komt er een wet tegen het oproepen van een bankrun, wordt Wilders aangeklaagd wegens haattaal en Ajax-fans omwille van een tekst op hun T-shirt. Hieruit blijkt de wereldvreemdheid van het seculiere denken en het ondergrondse voortbestaan van een religieus besef. Taal is niet neutraal en mensen zijn niet alleen rationeel. De werkelijkheid is dat een oproep tot een bankrun (of een andere bedenkelijke actie) mensen wel degelijk tot dingen kunnen brengen waarvan ze zich achteraf afvragen hoe ze dat ooit hebben kunnen doen. En haattaal kan wel degelijk kwetsen. Een onbegrensde vrijheid van meningsuiting veroorzaakt maatschappelijke kortsluiting. Taal is veel meer dan alleen een instrument waarmee mensen met elkaar kunnen communiceren. Woorden doen iets. Een ieder die wel eens geraakt is door een gedicht, weet dat. Ik maak in de zorginstelling waar ik werk deel uit van een taalgroepje. Waarom? Omdat we ontdekt hebben dat het een heel verschil uitmaakt of je nieuwe bewoners uitnodigt voor een ‘intake’ of voor een ‘kennismakingsgesprek’, of je ze ‘cliënt’ noemt of ‘bewoner’ en of iemand naar de ‘dagopvang’ gaat of naar het ‘dagcafé’. Het gebruik van jargon creëert onmiddellijk een sfeer waarin de ander een object van zorg wordt en zich ook zo gaat gedragen. Wat zijn ze toch afhankelijk en passief, zeggen we dan. Maar daar dragen we door ons taalgebruik dus zelf aan bij. Woorden zijn ook daden. De vlam van de tong kan de wereld in brand steken, zegt de Bijbel. Daarin komt ook de term dabar voor, wat zoiets als ‘woorddaad’ betekent. In de kerk is pas het verhaal gelezen van Jezus’ doop. Hij hoorde een stem uit de hemel: ‘Jij bent mijn zoon, mijn geliefde, in wie ik mij verheug’. Zo’n zin geeft zin. Moet niet elk mens dat af en toe horen? Zonder positieve bevestiging vind je nooit je eigen weg en bloei je niet op. Anderzijds is een manager die zijn personeel afkraakt een ramp voor het bedrijf. In taal schuilt een geheimzinnige kracht, ten goede of ten kwade. Zelfs onze neutrale staat kan niet om die religieuze waarheid heen.
HUMANISME
Wat wil dat humanisme toch? Wat zagen mijn buitenkerkelijke ouders daar in? Als zaakwaarnemer van mijn moeder betaalde ik laatst weer haar lidmaatschap van het Humanistisch Verbond. In een brief bij de acceptgiro staat: ‘Veel humanisten maken zich zorgen over de veelheid van ongenuanceerde meningen in de politiek en samenleving.’ Dat is mooi, maar hoe genuanceerd zijn ze eigenlijk zelf? Vorige maand hield NRC-columnist Bas Heijne voor het Humanistisch Verbond de Socrateslezing. Hij concludeert met een definitie van het huidige humanisme: ‘een optimistisch geloof dat de wereld wel degelijk te verbeteren valt, getemperd door een groot wantrouwen in de menselijke natuur.’ Maar die omschrijving kan evengoed op de kerk slaan. Zo streeft Kerk in Actie naar ‘een wereld die voor iedereen leefbaar is’. Tegelijk beseffen vooral protestanten dat de mens eerder geneigd is tot het kwade, dan het goede. Is het humanisme soms een soort kerk light waar op zondag in troosteloze zaaltjes wordt gemompeld over de vraag waarom het meest verheven dier op aarde roos op zijn kraag heeft? Heijne voert in zijn lezing de negentiende-eeuwse predikant Thomas Gallaudet op. Die bracht een doofstomme man met een materialistische levensinstelling tot geloof. Gallaudet opende hem voor de spirituele dimensie van het bestaan, volgens de Wereldgezondheidsorganisatie een belangrijk aspect van gezondheid. Heijne denkt echter – zonder hiervoor bewijs aan te dragen – dat hij het verhaal over de doofstomme ‘grotendeels verzonnen heeft’ en vindt zijn ‘God-gewauwel’ zelfgenoegzaam. Maar Gallaudet deed eenvoudig wat vele predikanten deden en nog steeds doen, en waar Heijne als humanist naar zegt te streven: de wereld verbeteren. Zijn hele leven was hij met de doofstomme medemens bewogen. Met veel persoonlijke opoffering leerde hij in het buitenland gebarentaal. In de VS stichtte hij de eerste school voor doven. Hierin werd hij gedreven door een christelijke inspiratie, in een tijd dat humanisten zelfgenoegzaam op doofstomme mensen neerkeken. Hoezo gewauwel? Verder suggereert Heijne dat christenen massaal de evolutietheorie van Darwin afwezen. Een typisch NRC Handelsbladcliché, maar is het waar? Charles Darwins enige graad was in de theologie. Een prima wetenschappelijke training,
zo blijkt uit zijn carrière. Hij was gecharmeerd van de leer dat de soorten zich volgens een goddelijk ontwerp ontwikkelen. Toen hij echter ontdekte dat dit gebeurt door een proces van evolutie, bleek God niet een over blauwdrukken gebogen architect met haren uit zijn neus te zijn. Dat godsbeeld was een menselijke uitvinding, om met Heijne te spreken. Wie of wat is God dan wel? Een belangrijke vraag voor de verdere ontwikkeling van de theologie. Maar dat ook die evolueert, is nooit bij Darwin opgekomen. Zijn theologie niet bijgehouden, vrees ik. Want vele tijdgenoten – van de aartsbisschop van Canterbury in zijn beroemde Bampton Lectures tot de populaire Florence Nightingale – lieten zich in hun theologische denken creatief door de evolutiegedachte inspireren. Heijne vindt hen ‘krampachtig’, waaruit blijkt dat hij hen niet gelezen kan hebben. Toen Darwin in 1882 stierf, kreeg hij de eer van een begrafenis in de belangrijkste kerk van Engeland, de Westminster Abbey. De bisschop die preekte, hekelde ‘de dwaze opvatting, door sommigen actief verbreid, dat er een noodzakelijk conflict zou zijn tussen kennis van de natuur en geloof in God’. Ook in Amerika vond de overgrote meerderheid van theologen de evolutieleer niet strijdig met het geloof. ‘Evolutie is de wijze waarop God werkt.’ Pas later kwam het christelijke fundamentalisme op dat, naast zwarten, lipstick en Mickey Mousefilms, de evolutieleer in de ban deed. Heijne eindigt zijn verhaal met Montaigne,‘de grootste humanist aller tijden’. Die was burgemeester van Bordeaux, nota bene de geboortestad van mijn moeder. Geïnspireerd door Augustinus, was hij er door zelfonderzoek achtergekomen dat de beelden, ideeën en gevoelens in zijn innerlijk voortdurend veranderden. Montaigne zag hierin de bijbelse ‘dwaasheid’ bevestigd dat wijsheid alleen bij de armen en nederigen van hart te vinden is. ‘Que sais-je?’ – Wat weet ik eigenlijk? was zijn motto. Van zo’n open, genuanceerde houding merk ik in deze Socrateslezing weinig. De teneur is: gelovigen zijn achterlijk en wij humanisten lekker niet. En dat terwijl Heijnes omschrijving van het ‘hedendaagse humanisme’ al eeuwen van toepassing is op de kerk! Hef dat Humanistisch Verbond maar op, jongens, en kom gezellig bij de kerk. Het enige verschil is dat ze daar bidden. Om humaan te worden. Met enige tegenzin citeert Heijne onderzoek waaruit blijkt dat ‘het wereldbeeld van Gallaudet, vol verlangen naar metafysische zin en verlossing, “menselijker” is dan dat
van de historici die ons de radicale Verlichting tot voorbeeld stellen’. Samengevat: een beetje mens is, anders dan de dieren, religieus. Kijk maar naar de ‘grootste humanist aller tijden’. Montaigne was (oeps, Heijne vergeet dit te vertellen) een christen. Ja ma, echt waar.
BAS HEIJNE
Wie kaatst moet de bal verwachten, maar het is raar om iets anders dan de bal terug te krijgen. Mijn column over Bas Heijnes Socrateslezing voor het Humanistisch Verbond riep reacties op, maar weinige gingen in op de inhoud. Zo vindt Heijne mijn stukje tendentieus. Waarom? Dat toont hij niet aan. Rein Zunderdorp, voorzitter van het Humanistisch Verbond, denkt dat ik voorstel die club op te heffen omdat ‘de kerken inmiddels ook niet meer (echt) in God geloven’. Maar ik schreef natuurlijk het tegenovergestelde. Humanisten lijken volgens Heijne zo op de kerk – in het verbeteren van de wereld en wantrouwen van de menselijke natuur – dat ze daar best lid van kunnen worden. Als bonus schuiven ze in de kerkbank aan bij de helden van het humanisme, van Petrarca en Montaigne tot Albert Schweitzer. Wel waarschuwde ik dat er in de kerk gebeden wordt, hoewel dat minder moeilijk is dan het lijkt. Elke humanist die wel eens gvd zegt, bidt. Want een vloek is een gebed, jawel. In de Bijbel staan zelfs vloekpsalmen. Mijn waarde collega Bert Keizer vindt dat ik de woorden van Heijne grof verdraai. Is dat zo? Laat me de strekking van zijn lezing samenvatten. Hij vertelt hoe de negentiendeeeuwse predikant Thomas Gallaudet een dove tot geloof bracht. De pastor schrok van de materialistische levenshouding van deze dove man, bijna als van een ‘herkauwende koe’. Heijne laat zien dat deze ontsteltenis algemeen is. Mensen kunnen niet leven met het besef dat ze slechts een plat product van de evolutie zijn. Ze zoeken naar iets wat dat overstijgt: in tafeldansen, de idealen van het fascisme en communisme, achterlijk theïsme. Kortom: we blijken meer aangelegd te zijn op het religieuze dan het atheïstische wereldbeeld. Heijne kijkt met minzaam paternalisme naar de mens die ‘als de grond te heet onder zijn voeten wordt, onmiddellijk zijn heil zoekt bij wat zekerheid lijkt te bieden: God en de groep’. Liever dan de moderne humanistische waarheid te aanvaarden dat het leven geen zin of doel heeft, ‘gaat men op zoek naar een vervangend geloof’. Mijn kritiek is dat dit geloofsverlangen ten diepste geen vlucht voor de werkelijkheid is, maar juist de adel van de mens vormt, die meer is dan een herkauwende koe. We hebben het over het verlangen naar God. Augustinus bad: ‘Gij hebt ons voor uzelf gemaakt en
onrustig is ons hart totdat het rust vindt in u.’ Dat dit geloofsverlangen verkeerd gericht kan worden – zodat iemand bijvoorbeeld opgaat in een fundamentalistische groep – laat de kerkvader al haarscherp zien. Voor Keizer is een gelovige echter een soort borderliner die in de Bouquetreeks verzeild is geraakt, compleet met theatrale ups en downs. Zelf is hij uit de warme moederschoot van de roomse kerk gegleden en schudt nu verongelijkt zijn vuisten tegen een wereld vol ellende en dood. Maar dat had hij toch kunnen weten? Bij hem thuis moet aan de wand toch een crucifix gehangen hebben, zo’n houtje met een lijk eraan? Echt geloof is geen vlucht voor de leegte en dood, maar ziet die juist onder ogen. Overigens levert het mooie columns op. Heijne en Keizer zijn behept met een filosofisch godsbeeld dat sinds Descartes en Kant zijn intrede heeft gedaan. God werd buiten de autonome menselijke rede geplaatst en daardoor een bedreiging van diens vrijheid, die maar beter onschadelijk kan worden gemaakt. De rede is echter geen zelfstandig ‘iets’ in de mens, maar een functie van zijn of haar persoon. Het verstand ordent en organiseert, verheldert en analyseert, maar de werkelijke beslissingen vallen elders, op diepere lagen. Daar beweegt God, zodat mensen minder van zichzelf vervreemd zijn naarmate zij meer vanuit dit goddelijke centrum leven. Hij is dichter nabij dan wij onszelf nabij zijn, zegt Augustinus. In de gelijkenis van de verloren zoon komt de egoïstische knakker ‘tot zichzelf’ als hij uit het land van de varkens – of herkauwende koeien – verlangend terugkeert tot de Bron van zijn bestaan, gesymboliseerd door de vader. Gebed (vooruit, met af en toe een vloek) is een hulpmiddel om meer uit die Bron te gaan leven. Ware humaniteit is een wonder dat geen herrie maakt. Het ontgaat Heijne wat de volgens hem God-wauwelende Gallaudet werkelijk dreef, die zijn pionierswerk voor doven uit eigen zak betaalde. De predikant stond daarmee in een lange traditie. De door humanisten bewonderde Romeinen sleepten hun bejaarden en gehandicapten naar de oever van de Tiber, om ze daar te laten creperen. Het was een christelijk idee om voor hen te gaan zorgen. Wat drijft gelovigen toch? Antwoord: hun verlangen dat geen angsthazige vlucht is voor de werkelijkheid, maar hen dichterbij God brengt die mensen tot meer dan koeien maakt – dichterbij hun humane zelf.
‘HET BELANGRIJKSTE IS DAT ZE BEWEGEN’
Een kleerkast met een ziel, zo werd de fors gebouwde, speelse kunstenaar Alexander Calder genoemd. Laatst bezocht ik met vrouw en dochter in het Haagse gemeentemuseum de expositie van zijn werk, die daar momenteel loopt. Calder is vooral bekend geworden door zijn mobiles. Dat zijn een soort kleurige vogels, meestal gemaakt van stukken metaal. Ze kakelen of kakken niet, maar zijn in stille vlucht. Hoewel? Hier in het museum hangen ze doods aan het plafond. Machteloos en verdrietig dat ze niet kunnen doen waarvoor ze bestemd zijn: bewegen. Nooit te beroerd om te helpen, gingen mijn dochter en ik blazen. En kijk: de vogels rekten zich behaaglijk uit en draaiden vrolijk rond hun staart. Al snel werden we echter vermanend toegesproken door een suppoost: die dingen worden niet geacht te bewegen. Ze zouden eens kunnen slijten. Zo wordt het werk van Calder, nota bene de uitvinder van de kinetische (bewegende) kunst, om zeep gebracht. Toen hij zelf eens hoorde dat een ijverige suppoost bezoekers verbood om zijn mobiles aan te raken, protesteerde hij dat ze daarvoor juist gemaakt waren. ‘Het belangrijkste is dat ze bewegen.’ Maar in het gemeentemuseum worden ze gemummificeerd. Je mag er niet blazen, geen tocht veroorzaken, alleen stil rondstappen als in een mortuarium. En dat terwijl blazen bijzonder bijbels is. In het begin blaast God met bolle wangen op de dode aarde en de mens ontstaat. De mensheid is een levende mobile. Die van Calder zijn altijd asymmetrisch: de linker- en rechterkant verschillen van elkaar, zodat er een dynamisch evenwicht ontstaat. Zo ook is de mensheid asymmetrisch, bestaande uit man en vrouw. Dat geeft dynamiek, maar dat had u vermoedelijk al ontdekt. Het blazen van God brengt beweging en daardoor een steeds weer nieuwe verhouding tot elkaar. Soms blaast hij zo hard dat je relatie uit het lood komt te staan en je even hulp nodig hebt om samen een nieuw evenwicht te vinden. Dat houdt altijd in dat je de asymmetrie in de ander leert waarderen. Zonder die kan er niks bewegen. Zoals God in de Bijbel begint, zo eindigt Jezus. Als hij afscheid neemt, blaast hij op zijn leerlingen, die als mobiles flink in beroering komen. Ze wervelen door de wereld. Die
beweging heet de kerk. Ook de kerk is een asymmetrisch gebeuren, met vele verschillen, waardoor ze dynamisch blijft. Maar evenals vaak in relaties gebeurt, wordt ook hier geprobeerd om die verscheidenheid uit te bannen. Roma locuta, causa finita (vrij vertaald: Als Rome roept, slaan de suppoosten toe). Zo wordt de kerk een museum met stille banken en beelden, waar je op vakantie geluidloos rondloopt. Die verstarring zien we ook in de media en politiek. Tegenwoordig herhaalt het NOSjournaal almaar dezelfde beelden en registreert de voorspelbare meningen van Miep in de straat – liefst met een even voorspelbare traan in haar ogen. Het nieuws als museumstuk. Politici verschillen nauwelijks meer van hun kiezers, zodat er geen beweging meer is. In debatten in de Tweede Kamer wordt de creatieve onmacht overschreeuwd door een harde toon. Asymmetrie is uit den boze: de ander moet op ons lijken. Straks is het hele Binnenhof in één groot Mauritshuis veranderd, met aan het plafond Tweede Kamerleden die roerloos in hun eigen overtuiging hangen. ‘Niet blazen,’ staat er op een bordje bij de ingang. Calder, de kunstenaar met een ziel, was dol op rood. Dat is de liturgische kleur van Gods grote blazen, de Geest. Die waait van eeuwigheid tot eeuwigheid. Verandering is daarom het enige dat blijft, anders kun je niet meer van leven spreken. Zonder beweging worden relaties, kerken, ja de hele maatschappij musea. Daar zijn we als levende mobiles niet voor bedoeld. Hoe komt het dan toch dat we alles zo graag vast willen prikken, zo’n moeite hebben met verschillen, zo weinig van verandering houden? Na vermaand te zijn door de suppoost, lopen mijn dochter en ik naar de zaal met poppenhuizen. Museumpjes in een museum. Achter raampjes zie ik mannetjes en vrouwtjes in verlichte kamertjes zitten. En een vreemd verlangen, bijna een roes stijgt in mij op. Gefascineerd kijk ik naar dat stille wereldje, vrij van suppoosten of andere onbekenden. Wat een onverslijtbaar geluk, met frisse kleedjes op de vloer en blauwe potjes in de keuken. Wat een geborgenheid, zonder stress van je werk of zorgen over je relatie. Wat een rust, zonder lastige emoties en lichamelijke ongemakken. Wat een vrede, zonder angsten, want dood ben je al… ‘Pa!’ roept mijn dochter, en ik schrik op.
Blies ze?
EO-FEEDBACK Werd ik gebeld door de EO: ‘Wilt u een aantal uitzendingen van ons bekijken en verslag doen van uw bevindingen?’ Even voel ik me als die man uit een documentaire over McDonalds. Hij at een tijdje uitsluitend hamburgers. Dat liep niet best af. Ik nestel me in mijn luie stoel voor de tv, samen met God die zich werkelijk overal mee bemoeit. Of ik op moest schuiven? Nee hoor, waar hij is komt juist meer ruimte. Ik begin met een aflevering van ‘Jong’. Manuel Venderbos trekt met jeugdige sporters op die zich voorbereiden op de Olympische Spelen. Een van hen blijkt echter kanker te hebben. ‘Alsof de grond onder mijn voeten wegviel,’ zegt hij met een kale kop. In het gesprek wordt geen moment een spirituele vraag gesteld – bijvoorbeeld of hij steun heeft aan zijn geloof. God in mij zet grote ogen op. Noemt zich dat nou Evangelische Omroep? Straks stuurt hij nog de ezel van Bileam naar de EO-burelen om daar eens flink te balken. Vervolgens bekijk ik een aflevering van ‘Goud, wierook en mirre’. Huisdominee Arie van der Veer, een psalmengeur opstijgend uit zijn jas, ontmoet een jonge glaskunstenares. Ze krijgt de opdracht om een logo te maken voor een koor van daklozen. Hun gemis van een gewoon bestaan raakt haar zichtbaar. Bij haarzelf is het gemis van haar oma een inspiratiebron. Ze schept dus vanuit de leegte. Daar had ik wel meer over willen horen, want dat doet God ook. Die bromt instemmend – met nagalm. Van de serie ‘God in de lage landen’ bekijk ik de aflevering ‘Feestgedruis’. Ernst Daniël Smid belicht de christelijke onderstroom van onze cultuur. Zo is de kerstboom door een predikant ons land binnengehaald. Ik wist niet dat sommige collega’s zo hun traktement bijspijkeren. Daniël Smid heeft een stem die je inpakt en struint in zijn glimmend zwarte jas als Darth Vader door het beeld. Het wordt nog interplanetair gezellig in mijn luie stoel. Verder zie ik de uitzending van de EO-jongerendag. Een meegekomen tiener vindt het geweldig maar zal niet zomaar EO-gelovige worden want, zegt ze: ‘Wat doe je dan met je lustgevoelens?’ Tsja, denk ik, daar zou ik zo gauw ook geen antwoord op weten. Een rappende jongere wordt gevraagd wat God eren betekent. ‘God eren is God genieten,’ antwoordt hij. In mij hoor ik een kosmische verzuchting: dat is nou goeie theologie, je kunt merken dat die jongen geen predikantsopleiding heeft gevolgd.
‘Door de wereld’ wordt gebracht door Andries Knevel. Thema van de uitzending die ik bekijk is de hel: is die eeuwig of niet? Een verleidelijk hese Mariska Orbán, de blonde roomse babe, vindt van wel. Ondanks het onderwerp, wil het gesprek niet erg vonken. Ik pak een appel. ‘Blauw bloed’ wordt gepresenteerd door Jeroen Snel. Hij komt over als iemand die in de motregen gehurkt achter een bosje bij het paleis alles registreert. Een stoet van koningen en koninginnen trekt voorbij. Plots vliegt het klokhuis van mijn appel tegen het scherm. Verbaasd kijk ik toe: was ik dat of God in mij? Maar zelf doe ik nooit zulke gekke dingen. Misschien dat hij hen een lesje wil leren: onder al die pracht en praal zijn ook zij sterfelijke zondaren. Dan komt Willeke Alberti in beeld. Geschrokken zap ik weg. De wrake Gods is groot en zeer vreselijk. Tot zover een greep uit wat ik zag – pardon: wat wij zagen. Net als bij die man die alleen hamburgers at, was het een eenzijdig dieet. Geen toneel of kleinkunst, geen detectives of soaps, weinig humor of erotiek. En het beeld is vaak woord geworden. De EO-presentatoren roepen vaak de sfeer op van een alleenwonende man, zonder bloemen op tafel, met kranten op de vloer en een bakje van de afhaalchinees in de magnetron. Waar, o waar zijn de vrouwen? In mij klinkt gegiebel. Mijn darmen, waarschijnlijk.
LEZING: FAIR RELIGION? Mijn onderwerp is ‘Fair religion?’ met een vraagteken. Dat staat er niet zomaar, want niets is zo unfair als religie. Kijk naar het Evangelie. Jezus sprak graag in gelijkenissen. Daarin vergelijkt hij het koninkrijk van God met onze wereld om ons in te wrijven hoe unfair God wel niet is. Dagloners die de hele dag hebben gezwoegd, krijgen evenveel in het handje als mensen die laat kwamen aanslenteren en slechts één uurtje hebben gewerkt. Wie veel talenten heeft krijgt een bonus maar wie niets heeft, moet zelfs het weinige dat hij bezit inleveren.
NIET FAIR
Dat is niet fair. Jezus spoort ons zelfs aan om te leren van een onrechtvaardige rentmeester (Luk. 16). Die sjoemelt met het bezit van de rijke man bij wie hij in dienst is. Dat wordt ontdekt en de baas deelt hem mee dat hij zijn biezen kan pakken. Die rentmeester denkt bij zichzelf: Wat nu? Straks sta ik op straat. Werken op het land kan ik niet en om nou te gaan bedelen… Weet je wat, ik zal de debiteuren van mijn baas een plezier doen. Dan vinden ze mij aardig en bieden ze me straks misschien een baan aan. De ene hand wast de andere. Dus roept hij een voor een de schuldenaars bij zich. Hoeveel bent u mijn baas schuldig? Honderd vaten olijfolie? Kijk, hier is het schuldbewijs, ga zitten en maak er vijftig van. En u, wat bent u schuldig? Honderd balen graan? Laten we daar tachtig van maken. Als zijn baas ontdekt wat de rentmeester heeft gedaan, geeft hij hem niet aan, wat je zou verwachten. Nee, hij prijst hem omdat hij zo slim te werk is gegaan. Jezus besluit met de oproep om aan die frauderende rentmeester een voorbeeld te nemen.
Die rijke man waarbij de rentmeester in dienst is, is een beeld van God. Wij vinden het unfair als we bestolen worden. Maar God wil niets liever dan dat hij beroofd wordt. Hij wil dat we hem plunderen en alles weggeven, al is het maar om er zelf beter van te
worden, zoals die rentmeester. Dat vinden we ook terug in de bekende gelijkenis van de verloren zoon. God is daar een vader die zijn boefje van een zoon de helft van zijn bezit geeft dat vervolgens in het buitenland wordt verbrast. Zoon raakt aan de grond en wil weer terug naar zijn vader. Waarom? Omdat hij hem mist en liefheeft? Nee, omdat zijn maag knort als een varken. Puur eigenbelang dus. Maar dat maakt voor de vader niet uit. Al die tijd stond hij op de uitkijk en als hij hem in de verte ziet aankomen springt hij met zijn stramme benen over het hek, sluit het joch in zijn armen zodat de roerende spijtbetuiging die hij uit zijn hoofd had geleerd wordt gesmoord, en organiseert een spetterend feest. Tot woede van de oudste zoon, een brave Hendrik. God wil bestolen worden, God wil gebruikt worden. God loeit als een koe die op springen staat: hij wil koste wat kost gemolken worden.
OVERVLOED
Deze intuïtie dat God een God van overvloed is, een gave zonder waartoe of waarom, is, vermoed ik, het hart van elke religie. Wat we in de gelijkenissen van Jezus horen, lezen we bijvoorbeeld ook in de joodse, chassidische verhalen. Neem die rebbe die ’s nachts wakker wordt omdat hij gestommel hoort: er is een dief in huis. Hij staat op, de dief hoort hem de trap afkomen en vlucht met zijn armen vol gestolen spullen weg. De rebbe rent hem in zijn pyjama op straat achterna, met een gouden vaas in zijn handen. ‘Stop!’ roept hij, ‘je hebt dit nog vergeten!’ Religie is unfair. Dat komt omdat God vrijelijk geeft. Dat begint al met ons leven, dat we immers niet zelf gepland of verdiend hebben. Ineens waren we er, met een kloppend hart. Dat, terwijl in het universum de dood regel is – dat hebben slimme robotjes op verre planeten vastgesteld. Het leven is een wonderlijke uitzondering op de dood. Om het met Chesterton te zeggen: toen we kinderen waren, waren we blij dat met sinterklaas onze schoenen werden gevuld met chocola. Hoeveel blijer zouden we dan niet moeten zijn dat God onze schoenen heeft gevuld met voeten?
‘Fair’ is nooit wonderlijk, is altijd voorspelbaar en calculerend. Als jij mij helpt, is het fair dat ik iets voor jou terugdoe. Niet teveel want ik ben gekke Henkie niet, niet te weinig want dan voel je je gekrenkt. ‘Fair’ is commercieel denken: voor wat, hoort wat. Het is fair als Griekenland zijn kant van de afspraken nakomt, al betekent dat jaren van afzien voor de bevolking. Doen ze dat niet, dan is het fair dat Europa de handen van dat land aftrekt. Maar God calculeert niet. Hij houdt van boeken, maar niet van boekhouden. Hij snapt niks van commercie. ‘Jullie hebben gehoord,’ zegt Jezus, ‘een oog voor een oog en een tand voor een tand. Maar ik zeg jullie: dwingt iemand je een mijl met hem mee te gaan, loop er dan twee met hem.’ God stelt geen voorwaarden en gaat bijzonder slordig om met zijn bezit, zoals we constateerden. Waarom? Eenvoudig omdat alles van hem is: ‘De aarde is van de Heer, en zijn volheid,’ zingt de psalmdichter. In Gods ogen hebben dieven groot respect voor alles wat hij heeft geschapen. Waarom zouden ze anders zoveel moeite doen om er meer van te krijgen? Hoe meer we God plunderen en daarvan genieten, hoe liever hij het heeft.
Misschien dat we dan ontdekken dat ook de vijand bij God hoort, zodat we die de andere wang toekeren. Misschien dat we gaan inzien dat het niet uitmaakt of je nu de eerste of de laatste bent, de jongste wilde zoon of oudste brave zoon, een zondige tollenaar of een vrome farizeeër – want alle mensen zijn van God. Misschien dat we gaan erkennen dat het bestaan van Griekenland net zo’n gave van God is als onze eigen moerasdelta en dat we bereid worden de tweede mijl te gaan. Wie weet, misschien dat het, net als bij die verloren zoon die het geld van zijn vader over de balk had gegooid, op een feestje uitdraait.
Want Gods overvloed, door theologen genade genoemd, is creatief. God stelt geen voorwaarden – zijn overvloed creëert zelf nieuwe voorwaarden, nieuwe mogelijkheden, nieuwe situaties, een nieuw perspectief. Vijanden kunnen vrienden worden als ze niet meer als vijand worden behandeld. De schuldenaars die door de onrechtvaardige rentmeester werden geholpen, bezorgen hem wellicht een nieuwe baan. De jongste zoon wordt misschien door zijn hartelijke ontvangst geraakt en wordt zijn vader toegewijd.
Zodra religie als fair wordt beschouwd, gaat het hart eruit – God zelf. Dan wordt religie ingelijfd in onze eigen agenda en wordt ze een oorzaak van verdeeldheid of zelfs geweld. Menselijk kwaad is altijd de uitkomst van een naargeestige optel- en aftreksom. We denken: de vijand behandelt ons niet fair, God is wel fair, dus helpt hij ons om genoegdoening te krijgen. ‘God is on our side,’ zong Bob Dylan over de pogingen van Amerika om God voor hun tank te spannen. Moslimfundamentalisten doen hetzelfde: in hun ogen staat God aan hun kant in de strijd tegen het Westen dat hun land eens gekolonialiseerd heeft. Niemand denkt zo logisch als een fundamentalist.
Het goede kan zich wel het kwade voorstellen, zegt de dichter W.H. Auden, maar het kwade niet het goede. Want dat is een wonder. Het kwaad heeft geen besef van de schandalige overvloed van God, die geen verschil maakt tussen wat wij vrienden en vijanden, eersten en laatsten, gelovigen of ongelovigen noemen. Ja, hij laat zijn zon opgaan over zowel slechte als goede mensen, zegt Jezus in de Bergrede. Dat werd kennelijk de vertalers van de Nieuwe Bijbelvertaling te gortig want die hebben de volgorde omgedraaid. Maar de Griekse tekst laat er geen twijfel over bestaan: de slechte mensen – de ponérous – mogen het eerst in het zonlicht bakken. Pas als het op regen aankomt, zegt Jezus, mogen de rechtvaardigen als eersten een nat pak krijgen, daarna de onrechtvaardigen die dan natuurlijk allang onderdak hebben gezocht. Zo redt God ons van ons calculerende denken. Want als je als goed mens denkt een streepje voor te hebben, ben je al niet goed meer. En als je als slecht mens straf krijgt word je alleen maar slechter, want er helpt toch geen lieve moedertje meer aan. God is evenzeer bij de goede mensen als de slechte, anders zouden die immers geen seconde kunnen blijven leven. De christelijke theologie heeft altijd benadrukt dat het kwaad geen zelfstandig bestaan heeft. Zonder God is er geen leven. Dat hij daarbij regelmatig een blauwtje loopt, neemt hij op de koop toe. Van nature vinden wij het dwaas dat God niet calculeert. De kerken in ons land zijn daarentegen verstandig want die rekenen wel. De inkomsten lopen terug en kerkgebouwen moeten worden gesloten. Is dat fair na alles wat de kerk heeft gedaan en voor ons land heeft betekend? Natuurlijk niet maar, zoals nu hopelijk duidelijk is, God is
niet fair. Hij is een mysterium tremendum et fascinans. Die hele kerkkrimp kun je zien als een uitnodiging om te leren gokken op de overvloed van God. Ook de kerk is een wonderlijke uitzondering op de dood, nooit vanzelfsprekend.
Misschien zijn de instortende kerktorens van vandaag, de brokstukken die ons om de oren vliegen, wel manna uit de hemel. Manna blijft maar één dag goed, moet elk dag opnieuw verzameld worden. Dus hoe het allemaal verder in de toekomst uitpakt, weten we niet. Maar dat wisten we ook niet van het leven zelf, toen we in pijn geboren werden. Elke baby ontvangt het grote geschenk van zijn bestaan met een huilbui. Religie is niet fair. Religie steekt een spaak in het treurig draaiende wiel van ons voorwat-hoort-watdenken. Treurig, omdat daarin relaties, het leven zelf wordt teruggebracht tot calculerend eigenbelang. Dat is pas echte armoede. ‘Evangelie’ betekent letterlijk goed nieuws. Het goede nieuws is dat God unfair is, een wilde weldoener – en religie mag daarop onze dwaze, kwistige respons zijn.
LEZING: ONBEHAGELIJKE OVERVLOED
De mens is een wonderlijk wezen. Anders dan de dieren die, wanneer ze hun buik volgegeten hebben, vreedzaam in het gras liggen, knipogend tegen de zon, lukt het mensen om ongelukkig te zijn te midden van overvloed. Hoe krijgen ze dat voor elkaar? Dat je onrustig bent zolang je maag rammelt of het dak van het huis lekt, is logisch. Dat onbehagen heeft een belangrijke creatieve functie: het prikkelt je om eten te zoeken of het dak te dichten, zodat je overleeft. Maar in ons land is er onbehagen bij veel mensen die alle noodzakelijke voorzieningen hebben, en meer. We leven zelfs in een soort nieuwe Gouden Eeuw. Volgens Eurostat, het Europese Statistiekbureau, horen Nederlanders tot de rijkste burgers van Europa. Hoe kan dat? Welke functie heeft hun onbehagen? Of is het soms ons zogenaamde calvinistische geweten? Mogen we het eenvoudig niet goed hebben?
De Britse historicus Simon Schama schreef een bekend geworden boek over ons land in de zeventiende eeuw: Overvloed en onbehagen. Hij laat zien hoe de welvaart van de burgers in de Gouden Eeuw leidde tot een gevoel van onbehagen dat zich in de achttiende eeuw ontlaadde in een heksenjacht op homoseksuelen. Schama verklaart het onbehagen van de welgestelde zeventiende-eeuwse burger uit het calvinisme dat soberheid predikt. Hij begint zijn boek met een citaat van Calvijn: ‘Laten zij die overvloed hebben er aan denken dat ze zijn omgeven met doornen, en laten ze goed oppassen dat ze er niet door geprikt worden.’ Dat komt uit Calvijns commentaar op Genesis 13, 5-7. Daarin wordt verteld dat Abram en zijn neef Lot elk zo’n overvloed aan vee kregen dat ze graasgrond tekort kwamen, zodat ze ruzie kregen. Hun onbehagen had echter een creatieve functie: het leidde ertoe dat de twee mannen met hun vee uit elkaar gingen: Lot ging naar de Jordaanvallei en Abram bleef in Kanaän. Nu hadden ze ruimte genoeg. Onbehagen voorbij.
SPIRITUEEL ONBEHAGEN
Het onbehagen van de Gouden Eeuw ontlaadde zich echter niet in een creatieve oplossing. Het had ook niet zozeer met een concreet probleem te maken, zoals het ruimtegebrek bij Abram en Lot. Met andere woorden, het was geen materieel onbehagen maar een spiritueel onbehagen. Een onbehagen dat zich ontlaadde op een zondebok.
De mens is een wonderlijk wezen, want hij heeft zelfbewustzijn. De kat zit met zijn buik vol brokjes tevreden op de vensterbank te spinnen, terwijl zijn baas na een copieuze maaltijd en omringd door dure elektronica onbehagelijk in zijn fauteuil zit. Dat onbehagen moet ergens naartoe. Alle ellende in de wereld komt voort uit het feit dat de mens niet gelukkig alleen in zijn kamer kan zitten, zegt Pascal in zijn Pensées. Pascal laat ook zien hoezeer we afleiding zoeken van ons spirituele onbehagen. Dat onbehagen wordt verwoordt in de vraag die vooral rijst als je alles hebt wat je nodig hebt: ‘Is dit nu alles?’ De auteur Salman Rushdie stelt in een essay (Is er dan niets meer heilig):
Iedereen loopt rond met vragen waarmee hij geen raad weet. Hoe zijn we hier gekomen? Is dit korte leven alles wat er is? Wat is de zin daarvan? Het gevoel dat je meer bent dan jezelf, dat je op de een of andere manier verbonden bent met het hele leven (...) Het is belangrijk dat wij inzien hoezeer wij allen de behoefte voelen die de godsdienst door de eeuwen heen heeft bevredigd. De behoefte aan een opvlucht van onze geest, de behoefte om een duidelijke vorm te vinden voor de glimpen van vervoering, ontzag en verwondering die we soms even ervaren.
Achter die fundamentele vraag naar de zin van ons bestaan en het verlangen naar transcendentie, steekt Magere Hein zijn grijnzende schedel op. In de rust van je geriefelijke fauteuil hoor je duidelijker dan ooit de doodsangst onder je huid rommelen. Daarvoor hoef je geen calvinist te zijn. Ik denk dat elk mens wel dat dubbele gevoel kent wanneer alles je voor de wind gaat. Dat ambivalente gevoel dat zoiets toch nooit lang kan duren, dat je het niet verdiend hebt, de vrees dat onheil – ziekte, dood – zich elk moment kan aandienen. Als we zeggen ‘Het gaat goed’ zijn we tegelijk geneigd om dat af te
kloppen. Op hout – of op homo’s of joden of allochtonen.
Zolang we hard moeten werken om eten op ons bord te krijgen en het dak waterdicht te houden, kunnen we onze sterfelijkheid vergeten. Werk dat ons opeist geeft het gevoel dat we nodig zijn, speciaal, en leidt onze aandacht af van het einde dat ons onherroepelijk te wachten staat. Het klinkt paradoxaal, maar tevreden zijn te midden van overvloed is een kunst. Gelukkig alleen met jezelf in je kamer zitten is niet eenvoudig. Een druk op het knopje van je fauteuil waardoor je zo comfortabel achterover zakt, kan tegelijk ook onze laatste horizontale houding oproepen.
Meestal zijn mensen zich slechts vaag bewust dat hun onrust te maken heeft met hun vergankelijkheid. Ze zoeken, zoals we zagen, afleiding voor hun onbehagen in hard werken of amusement. De antropoloog Ernest Becker laat in zijn bekroonde boek De ontkenning van de dood zien hoe het vermijden van doodsangst tot indrukwekkende prestaties van de mensheid heeft geleid: van de eeuwenoude piramiden in Egypte, die graftombes zijn, tot bibliotheken vol literatuur. Want wie schrijft, die blijft. En vergeet de amusementsindustrie niet, waarin jaarlijks miljarden omgaan. Kijkend naar een soap doden we de tijd – totdat de tijd óns doodt.
Een andere veelgebruikte strategie om je onbehagen af te reageren is dat te dumpen op een zondebok. Kierkegaard liet al zien hoe we onze angst voor het ondefinieerbare ‘niets’ van de dood hanteerbaar maken door die te veranderen in de concrete angst voor ‘iets’. Al foeterend op Marokkaanse jongeren kun je behaaglijk in je fauteuil blijven zitten. Paul Schnabel, directeur van het Sociaal en Cultureel Planbureau, constateert dat de overgrote meerderheid van de bevolking tevreden is met de eigen situatie – ze hebben overvloed – maar dat niettemin tweederde daarvan kritisch is op anderen in de samenleving. Daarmee is iets mis, ze zijn niet goed, ze moeten zich aanpassen. En hoe meer mensen dezelfde zondebok kiezen, hoe meer je bevestigd wordt in je overtuiging dat je onrust daardoor veroorzaakt wordt, en hoe gemakkelijker je vergeet dat de oorzaak van je onbehagen niet de homo of allochtoon is, maar de grimmige Man met de zeis.
De zondebok is altijd iemand die vreemd voor ons is. In de achttiende eeuw homo’s, in alle eeuwen joden, vandaag allochtonen. Waarom? Omdat de vreemdeling de Vreemde bij uitstek oproept – de dood. De dood komt uit een onbekend land, hij is donker en spreekt onze taal niet. Op de dood hebben we geen greep, hij past zich niet aan, we kunnen hem niet integreren, hij stoort en bedreigt ons zelfgenoegzame leventje. Al dat ongemak laden we op de zondebok, de vreemdeling, die we vervolgens over de grens wegjagen, de woestijn in.
RELIGIE
De zegen van religie is, dat die een antwoord geeft op de dood. Onrustig is het hart, tot het rust vindt in God, luidt een bekende uitspraak van kerkvader Augustinus. In de oneindige God transcenderen we onze eindigheid. In het christendom is bijvoorbeeld de doop symbool van het sterven en verrijzen van de gelovige. Het avondmaal of de eucharistie is een gedenken van Christus die gebroken wordt in het brood en tot leven komt in de gelovigen.
Vele eeuwen lang zijn mensen zo genezen van hun onrust ten aanzien van hun eindigheid. Wel hebben keer op keer neurotische vormen van religie de overhand gekregen, zodat dat onbehagen niet werd weggenomen, maar geprojecteerd op heksen of joden. Zulke religie bevrijdt niet van de angst maar wordt er juist door beheerst. Simon Schama laat zien hoe de vervolging van homoseksuelen in de achttiende eeuw werd aangemoedigd door predikanten die de dijkdoorbraken van die tijd als een straf van God zagen, vanwege sodomie. Vandaag roepen fundamentalistische imams op tot het doden van christenen om de natuurrampen af te weren die door God gezonden zouden zijn, als straf voor het tolereren van westerse invloeden.
Gezonde religie bevrijdt van de angst voor onze sterfelijkheid en daarmee van de neiging om van vreemden een zondebok te maken. De vreemdeling wordt in de Bijbel juist hoog gehouden als een medesterveling die onderdak nodig heeft en mededogen oproept. Hij
wordt zelfs een mogelijke engel, een boodschapper van God, genoemd. Juist omdat hij of zij vreemd is, kan hij ons iets leren waar we zelf nooit opgekomen zouden zijn, iets waar we baat bij hebben. Schama laat zien dat de welvaart van de Gouden Eeuw voor een belangrijk deel te danken was aan de komst van gevluchte joden met hun handelscontacten en de invloed van buitenlandse wetenschappers die hier vrijheid om te denken en publiceren vonden.
DE KERK VERDWIJNT
Vandaag leven we in een unieke tijd, een tijd namelijk van rigoureuze ontkerkelijking. De laatste dertig jaar is het aantal mensen dat in ons land tot een kerk behoort met liefst tweederde geslonken. Dat betekent dat de meeste mensen niet meer in een vanzelfsprekende religieuze bedding leven. Ik denk dat onderschat wordt wat dat met mensen doet. Veel analyses van het moderne onbehagen verklaren dat uit de toegenomen individualisering, het wegvallen van traditionele samenlevingsverbanden, de toename van allochtonen of de irritatie tussen elite en populisme. Maar de werkelijke oorzaak, zoals we zagen, ligt veel dieper.
Waar vinden mensen genezing voor hun onrust? Waar leren ze omgaan met hun eindigheid, in een samenleving die zich gedraagt alsof het leven eindeloos is en die vooral op jongeren, ondernemingszin, maakbaarheid en de toekomst is gericht? Velen gaan op zoek naar andere vormen van spiritualiteit. Of ze gaan in therapie. De psychotherapeut Irvin Yalom beschrijft hoe doodsangst leidt tot pathologie: de angst kan niet alleen op een zondebok worden geprojecteerd maar ook op pleinen of spinnen of examens. Dat noemen we een fobie. De angst kan ook worden verminderd door te vluchten in iemand of iets waarmee je versmelt: een partner, moeder, een leidersfiguur, of een ideologie. Door het verdwijnen van de kerk zijn in de psychotherapie ook problemen rondom levensvragen enorm toegenomen, de trage vragen van Salman Rushdie waar geen instant oplossing voor is: Is dit alles? Waar kom ik vandaan, waar ga ik naartoe? Wat is de zin van mijn bestaan? Op alle terreinen van de zorg gaan achter veel
hulpvragen levensvragen schuil.
Een andere veel voorkomende manier om met je existentiële onrust om te gaan is heel hard te gaan werken. Dat is wel goed voor de economie maar kan tot een burn-out leiden en gaat ten koste van de kwaliteit van je relaties. Ook kunnen mensen zich onderdompelen in amusement, de hedonistische oplossing. Maar zodra genieten een vlucht wordt, krijgt het iets verkrampts. Hoe dan ook, je verkleint de werkelijkheid. Het leven bestaat immers uit veel meer dan alleen hard werken of genieten.
De neiging om de dood buiten te sluiten door de wereld in te krimpen werd vroeger bourgeois, kleinburgerlijk genoemd. Mensen kiezen voor een bestaantje van ‘ons kent ons’ waaruit alles wat vreemd is geweerd wordt. Het is een kleine wereld met geraniums voor de ramen, voorspelbare reproducties aan de wand, een van begin tot eind geprogrammeerde vakantie en een overzichtelijke moraal en kijk op de wereld: ‘Politici zijn allemaal zakkenvullers’; ‘gelovigen zijn allemaal hypocriet’. De gevaarlijke grijns van Magere Hein wordt door tuinschuttinkjes van de Gamma aan het oog onttrokken.
Maar door de komst van de massamedia, de groei van de Europese Unie en de globalisering is het steeds moeilijker geworden om zo’n overzichtelijk bestaantje te handhaven. Dat je ook heel anders zou kunnen leven, laten tv en internet ons elke dag weten. Naast de massale ontkerkelijking is ook dit nieuw in de geschiedenis: ons bestaan is door de massamedia poreus geworden, het is moeilijker dan ooit om de rest van de werkelijkheid buiten te sluiten. Veel kritiek op de Europese Unie, een uniek experiment dat ons nu al zestig jaar lang vrede en welvaart brengt, komt voort uit het verlies van ons kleine wereldje waar we als onsterfelijke goden heersten over onze doorzonwoning met achtertuin. Europa wordt de zondebok.
Behaaglijk genieten van overvloed kan alleen als we onze eindigheid onder ogen zien. Hier geldt de oude christelijke wijsheid: Memento mori, gedenk te sterven. Niet om als een sombermans de hele dag op de divan op prozac te gaan liggen kauwen, maar juist om des te beter de dag te kunnen plukken (carpe diem). Als je echt beseft dat het leven eindig
is, haal je meer uit het hier en nu. De grijze routine, het vanzelfsprekende gaat er af, je ziet dat elke nieuwe dag een wonder is. Dit werkt ook door naar de volgende generatie. Als ouders niet bang zijn voor de dood, zijn de kinderen niet bang om te leven. Uit onderzoek blijkt dat veel mensen die dicht bij de dood zijn geweest – doordat ze een auto ongeluk meemaakten, bijna verdronken, een val van een berg hebben overleefd of ernstig ziek geworden zijn – het leven dat hun rest intenser en dieper beleven dan ooit. ‘Ik wist niet dat de vogels zó mooi zingen,’ zei een kankerpatiënte. Verbaasd en ook met spijt omdat ze zo laat moest ontdekken dat ze het leven door haar vingers had laten glippen. Want ach, een mens kan zo onrustig opgaan in hard werken, tobben en achter de dingen aanrennen. Dat leidt af van Magere Hein maar gaat wel ten koste van de kwaliteit van leven. Zoals Beatle John Lennon zei: ‘Life is what happens when you are busy making other plans’.
Memento mori, gedenk te sterven, is de sleutel tot volledig leven. Daarom staat er een kruis, het instrument van de dood, op elke kerktoren. In kerkelijke avondgebeden en avondliederen rammelen de bleke botten van Magere Hein. De schaduw van de nacht wordt bezongen als een symbool van ons sterven, en de ochtend als een nieuw geschenk van leven. Elke nacht is Stille Zaterdag, elke ochtend een nieuw Pasen.
Omdat vandaag de meeste mensen niet meer leven in een kerkelijke traditie die hen helpt hun eindigheid onder ogen te zien, voelen velen zich ondanks hun welvaart onbehagelijk. Dat wordt, zeker vandaag, al snel geprojecteerd op een zondebok. Er zijn politieke partijen die hier garen bij spinnen. De ander is de schuld, die moet zich aanpassen of het land verlaten. Het is opvallend hoe plat en chagrijnig het taalgebruik is geworden – er zit niets transcendents in, geen ‘opvlucht van de geest’ om met Rushdie te spreken. En hoe gemakkelijk volgen mensen onkritisch een leider die hun onbehagen verwoordt – die leider moet het vacuüm van transcendentie vullen, de rol van verlossende messias spelen.
VERNIEUWDE KERK?
Het bewustzijn van onze eindigheid is wat ons wonderlijk onderscheidt van de dieren. Zoals het bijbelboek Prediker inwrijft: ‘God heeft de mensen bevoorrecht: ze beseffen dat ze als de dieren zijn… zoals een dier sterft, zo sterft ook een mens.’ (3, 18,19). Besef van onze eindigheid is een pijnlijk voorrecht. Het is onze hulpeloze armoede die meer gaat schrijnen naarmate onze materiële rijkdom toeneemt. Tegelijk is dat besef de sleutel tot waarachtig leven, tot genieten, zoals Prediker op bijna elke bladzijde van zijn boekje herhaalt.
Maar waar is de religieuze traditie die mensen daar vandaag in kan begeleiden? Waar kunnen mensen leren hoe je zonder onbehagen alleen in je kamer kunt blijven zitten? In sommige steden moet je tegenwoordig een kerk met een lantaarntje zoeken. En de kerken die er nog zijn bestaan vaak uit behoudende gelovigen. Dat sluit bij onrustige godzoekers niet aan. Dat zijn mensen van deze tijd, geïndividualiseerd, maar de nog overgebleven kerken zijn vaak een restant van de collectieve, voorbijgegane cultuur. Wel zijn er in ons land vandaag allerlei andere vormen van spiritualiteit bijgekomen, maar relatief weinigen lijken daarin een duurzame bedding te vinden voor hun leven.
Dit is de situatie waarin we ons vandaag bevinden. Aan de ene kant een groot onbehagen waarvoor afleiding gezocht wordt in hard werken zonder genieten, of in genieten zonder werken, of het zoeken van een zondebok. Aan de andere kant treffen we een kerk die een antwoord op de dood kan geven maar niet aansluit bij moderne godzoekers en vaak niet eens haar eigen spirituele bronnen kent. Ik ben geneigd om deze periode in onze cultuur als een overgangsfase te zien, een uitdaging voor de kerk om nieuwe vormen van aanwezigheid in ons geseculariseerde land te vinden. Hoe die kerk er in de toekomst precies uitziet weet ik niet, maar wel zie ik al kerken die in een proces zijn waarin ze bewuster gaan leven uit hun spirituele bronnen, kleinschaliger en laagdrempeliger worden, zonder pretentie opkomen voor mensen in de knel, een kerk zonder macht. Als in de toekomst alle massale kerkgebouwen en kathedralen museumstukken zullen zijn geworden of verbouwd tot een sauna of appartementencomplex, zullen in huiskamers
en zaaltjes mensen samen blijven komen die de aanwezigheid van de Oneindige in hun eindige bestaan vieren. De kerk zal veranderen in kleine centra van levenskunst die altijd ook de kunst inhoudt om met de dood om te gaan. Alleen dan komt er een einde aan de onrust die de kwaliteit van leven aantast en vreemden tot vijanden maakt.
Hierover nadenkend, realiseer ik me dat ik een kerk beschrijf die meer is gaan lijken op die vreemdeling – die rondzwervende rabbi, Jezus van Nazareth. Het zou niet de eerste keer in de geschiedenis zijn dat de kerk door een herbronning van haar eigen traditie, weer bij de tijd wordt gebracht.
LEZING: DE PASSIE VAN FLORENCE NIGHTINGALE
Honderd jaar geleden stierf Florence Nightingale. Ze was een vat vol tegenstrijdigheden. Ze was van adel maar zat als tiener al liever aan een ziekbed dan thuis keuvelend in de salon. Ze was begaan met mensen en kon tegelijk wraakgevoelens koesteren die nooit meer overgingen. Ze was een mystica en een originele theologe, maar vond de kerk van haar tijd ‘net zo geschikt om gelovigen te trainen als een studie wiskunde iemand opleidt voor de landbouw’. Ze schreef een boek dat een feministische klassieker werd, maar tegelijk hield ze zich afzijdig van de beweging voor vrouwenkiesrecht. Ze had een wetenschappelijk hoofd – ze werkte mee aan een belangrijke Platovertaling, leverde een belangrijke bijdrage aan de statistiek en stuurde een team van onderzoekers aan – maar ze stak liever de handen uit de mouwen dan dat ze achter een bureau zat. Vanwege haar kennis en faam had ze zoveel macht dat in de politiek gesproken werd van ‘Nightingale power’, maar ze kon moeilijk weerstand bieden aan de manipulaties van haar familie. Ze leverde grote bijdragen aan de volksgezondheid maar de hele tweede helft van haar leven was ze zelf ziek. Toch, hoewel ze zich vaak zwak voelde, verzette ze een enorme berg werk: vanuit haar ziekbed in Londen organiseerde ze de zuivering van het waterleidingsysteem in Madras, India. Ze lobbyde voor sociale wetgeving die het lijden van miljoenen heeft verlicht, maar kon soms over individuele personen heen walsen. Door haar politieke en wetenschappelijke werk is ze grondlegger van de moderne verzorgingsstaat geworden maar lange tijd bleef dat voor het grote publiek onbekend – toen ze in 1910 overleed kon de New York Times haar leven beschrijven zonder haar werk als sociale hervormer te noemen.
PASSIE
Wat hield die complexe persoonlijkheid van Florence Nightingale bij elkaar? In één woord: haar passie. In het begrip passie zit zowel liefde als verlangen, richting,
beweging. Je bent altijd gepassioneerd over iets. Passie, kun je zeggen, is de eenheid van liefde en wil. In het woord zit ook een ondertoon van lijden – en ook dat is kenmerkend voor Nightingale: ze had groot mededogen met de armen en zieken en moest zelf veel moeite en tegenslag het hoofd bieden. Verder kunnen gepassioneerde mensen flink overdrijven. Tegenstanders werden bij Nightingale soms bijna monsters. Een bekend rijmpje in haar tijd luidde: ‘de duivel en ik/ wij hebben geen klik.’ Ze lag overhoop met de conservatieve politicus Randolph Churchill (vader van Winston Churchill) en zei: ‘Lord Randolph en ik/ wij hebben geen klik.’
Op een bekende foto van haar valt de vastberaden wil in haar ogen op. Je kunt ook zeggen: vastberaden liefde. Mystici zijn gepassioneerde mensen. Liefde en wil vallen bij hen samen. We willen immers altijd datgene waarvan we houden. De wil volgt de liefde. Ama et fac quod vis, is een uitspraak van Augustinus: ‘Heb lief en doe wat je wilt’. De uitspraak ‘Ja, ik wil’ is het hoogtepunt van elke bruiloft, het feest van de liefde. De wil kan daarom nooit geforceerd worden. Nightingale steigerde bij de moralistische oproep om je aan Gods wil te onderwerpen. Je onderwerpt je niet als een slaafje aan zijn wil maar stemt ermee in, geraakt door zijn liefde. Dan word je Gods medewerker. Een kind zou ze vertellen dat het, zo klein als het was, God kan helpen.
Wat is een mysticus? Een eenvoudige definitie is: iemand die wakker is geworden uit de droom dat hij zijn eigen schepping is. Van nature gaan we van onszelf uit: ik leef en kijk en zie sporen van God in de wereld, of juist niet, zoals de atheïst. Een gelovige ziet bijvoorbeeld in een vlammende zonsondergang de grootheid van God terwijl de ongelovige alleen een mooi kleurenspel ziet. En vervolgens kunnen ze eindeloos gaan debatteren of God nu wel bestaat of niet.
De mysticus is echter ontwaakt tot het besef dat niet hijzelf maar God zijn ware centrum is. God leeft en kijkt door hem of haar heen, zodat je alle mensen en dingen in een nieuw licht ziet. Je ziet ze in hun diepste betekenis, namelijk als bemind en gewild door God. Je ziet ze met goddelijke passie. Florence Nightingale sprak vaak over de adel die ze tijdens de Krimoorlog in de gewonde, vervuilde soldaten zag. ‘De tranen schieten in mijn ogen
als ik eraan denk hoe, te midden van afschuwelijke ziekte en dood, boven alles uit de innerlijke waardigheid, zachtheid en hoffelijkheid van de mannen steeg.’ Sommigen zullen vloekend en tierend van ellende tekeer zijn gegaan, maar toch zag zij in hen ‘zonen van God’. Voor hen zorgen was voor haar ‘meewerken met God’ die in haar gepassioneerd leefde en bewoog.
GODDELIJK
Ze zag geen competitie tussen God en de mens. Alles wat mensen menselijk maakt, komt van God. Hij deelt zijn eigen wezen met ons, zijn liefde, goedheid, wijsheid en kennis. De mens is goddelijk maar met vele beperkingen. Dat klinkt vandaag nog steeds radicaal, zelfs voor hen die een hoog mensbeeld hebben. In een interview vroeg Paul Rosenmöller mij of dat van haar niet erg naïef gedacht was. Maar Florence Nightingale stond als geen ander met haar benen in de modder en ellende van deze wereld. Zij had geen tijd voor mooie theorieën of wereldvreemde ideeën. Maar ze boog het hoofd voor de armen, de zieken, de misdadigers ‘als voor de mens geworden God’. Want ze zag hen met Gods ogen. Daarom kon ze zeggen: ‘Het verwaarlozen of misbruiken van een imbeciele oude vrouw of vuil kind is hetzelfde als godslastering’.
Kijkend met Gods ogen, zag ze dat mensen goddelijk zijn, deel hebben aan Gods wezen, maar met vele beperkingen. Het is onze opdracht om die beperkingen met behulp van de wetenschap te verruimen. Zoals er voor haar geen competitie is tussen God en de mens, zo ook is er geen tegenstelling tussen geloof en wetenschap. Ja, de vooruitgang van de mensheid is hetzelfde als de groeiende eenwording met God. Dit besef motiveerde haar enorme gedrevenheid. Typerend is wat ze schreef in de inleiding van een boek met door haar vertaalde mystieke teksten: ‘Dit boek is niet bestemd voor mensen die tijd hebben om het te lezen.’ Haar theologie zou je een Rotterdamse theologie kunnen noemen: geen woorden maar daden. Ze schreef een origineel boek over spiritualiteit, getiteld Suggestions for Thought, maar nam niet de tijd om het geschikt voor publicatie te maken.
Pas recent is het voor het eerst verschenen. Mijn boek De spiritualiteit van Florence Nightingale is er voor een groot deel op gebaseerd.
Ze maakte van de verpleging een vak, coachte vrijheidsstrijders in Italië en India, bestreed hongersnood en kwam op voor arme boeren die onderdrukt werden. Ze werkte aan wetenschappelijk verantwoorde gezondheidszorg, onderwijs en inkomenszekerheid voor iedereen. ‘Een arme die ziek wordt, wordt broeder van de besten onder ons’, zei ze. Een revolutionair standpunt in haar dagen.
Het is niet naïef om mensen als kinderen van God te zien: het is de werkelijkheid. Maar gewoonlijk is onze liefde beperkt en daarom ook onze wil: we geven om die maar niet om die, we houden van de natuur maar niet van musea – vooral houden we van datgene waar wij zelf wat aan hebben. Zo reduceren we het leven tot een wingewest, tot wat voor ons bruikbaar en efficiënt is. We leven in een verkleinde schijnwereld, een naïef Madurodam, een illusie. Een imbeciele oude vrouw of een zieke arme man zijn voor ons nutteloos en we lopen aan hen voorbij; we zien niet dat in hen de glorie van God langs de weg zit. Doordat onze liefde beperkt is – we houden van dit maar niet van dat – is onze wil zwak, verdeeld, gefragmenteerd. We willen veel verdienen, maar ook veel vrije tijd. We willen kinderen, maar niet aan huis gebonden zijn. We willen mensen helpen, maar ook aandacht voor onszelf. Soms is wat we willen zo tegenstrijdig dat we ervan uitgeput raken en onze levenslust verliezen, depressief worden. We zitten niet goed in onze vel, we zijn niet één – zoals God één is, volgens de grote joodse geloofsbelijdenis.
Naarmate Gods liefde in ons kan werken, worden we één met zijn wil en raken we gepassioneerd. We worden gezuiverd van de gewoonte om het leven te reduceren tot wat nuttig is –en daarmee worden we nuttiger en efficiënter dan ooit. Want dan leven we niet meer in een schijnwereld maar in de werkelijkheid. We gaan helder zien, met Gods ogen, kunnen de motieven van anderen doorvorsen, hebben overzicht.
NIET WERELDVREEMD
Soms wordt gedacht dat mystici wereldvreemd zijn, maar het tegendeel is het geval. Veel mystici zijn briljante managers. Ook bij Florence Nightingale valt haar grote organisatietalent op. Ze kreeg internationale faam door haar werk in het legerhospitaal in Istanbul tijdens de Krimoorlog. ’s Nachts deed ze de ronde met een lichtje zodat de dichter Longfellow haar bezong als de ‘lady with the lamp’. Dat deed ze uit zorg voor de zieken maar ook om te checken of niet een van haar verpleegsters bij een soldaat in bed gekropen was. Dat was in die tijd niet ongebruikelijk en een situatie waarin ze, omwille van het vak, verandering wilde brengen. Maar haar belangrijkste bijdrage was dat ze erin slaagde om orde te scheppen in de totale chaos van dat ziekenhuis. Een lid van het ziekenhuisbestuur schreef over haar: ‘Ze heeft al de zachtheid en gratie van haar geslacht, al de koelbloedigheid van een wiskundige, een uitmuntend hoofd voor het managen van de tienduizend kleine details van de organisatie, grondig oprechte bedoelingen en een grote doortastendheid die voor geen hindernis terugschrikt.’ Dit is typerend voor de mystici – van de apostel Paulus die overal kerken stichtte tot Teresa van Avila die in Spanje een kloosterhervorming doorvoerde, en wat dacht u van de secretaris-generaal van de VN Dag Hammerskjöld, die het vredesleger bedacht? Deze mensen hebben niet alleen een universele passie en mededogen, maar ook een diep psychologisch inzicht, een groot organisatievermogen, oorspronkelijke ideeën, heldere onderscheiding van waar het op aankomt en een enorme, gebundelde motivatie en energie. Dat is niet alleen omdat ze bijzonder getalenteerd waren. Elk mens, of je nu geniaal bent of niet, zal zichzelf overtreffen naarmate je liefde en wil één worden. Dan worden je beperkingen verruimd, zegt Nightingale, en ga je meer leven naar je goddelijke aard.
Naarmate liefde en wil in ons een worden, raken we minder verdeeld en verspillen we minder energie. Gaandeweg wordt helder waar het op aankomt, wat onze weg, onze roeping in het leven is. Je komt bij je ware passie. Nightingale hoorde een paar maal in
haar leven de stem van God. Daar had ze in praktisch opzicht niet zoveel aan omdat die haar niet in woorden vertelde wat ze moest gaan doen. Maar die stem raakte wel haar wezen: ‘Hoe diep daalden die tonen in mij’, schreef ze aan haar moeder. Wie zij ten diepste was, als uniek mens met een unieke weg in het leven, werd aan het trillen gebracht, werd duidelijker. Die weg ging regelrecht tegen de verwachtingen van haar familie in zodat ze een taaie strijd moest leveren om zich daarvan los te maken. Lange tijd voelde ze zich thuis ‘een gestrand schip’. Dat gaf haar voor de rest van haar leven een scherp inzicht in hoe de omgeving, de familie en maatschappij waarin we leven ons kunnen vervreemden van onszelf, van onze unieke levensweg.
Naarmate haar liefde en wil een werden, werd duidelijker welke andere liefdes en wensen niet bij haar hoorden. Vaak wordt gedacht dat vrijheid bestaat uit niet echt kiezen, alle opties open laten. Maar ware vrijheid bestaat uit kiezen voor de weg die bij mij hoort, de weg van mijn passie. Dan komen we tot ons recht. Dan ontdekken we ook dat we ten diepste niet zelf kiezen, maar gekozen worden. In haar dagboek schreef Nightingale: ‘Ik wil dat God precies doet wat hij wil, zelfs zonder me te vertellen waarom’. Ze wilde niets liever dan dat hij zijn spel van liefde met haar zou spelen.
Florence was geestig en gevat en had als jonge vrouw verschillende aanbidders. Haar belangrijkste minnaar was dichter en parlementslid Richard Monckton Milnes. Jarenlang gingen ze met elkaar om. De mensen willen graag weten of de lady ooit seks heeft gehad, en met wie. Nightingale was niet moralistisch: ze vond slecht ziekenhuisbestuur bijvoorbeeld veel erger dan promiscuïteit. Ze was verliefd op Milnes die prat ging op zijn verzameling boeken van de markies De Sade en zijn collectie erotische artikelen. Er is geen bewijs voor, maar wie zich voorstelt hoe ze ’s avonds op zijn landgoed met een glas Chateau Margaux voor de vitrine met liefdesdrankjes en dildo’s stonden, kan vermoeden dat Florence Nightingale ook op dat terrein verkennend onderzoek heeft verricht.
Toen Milnes haar echter ten huwelijk vroeg, weigerde ze onder tranen omdat het een voortzetting van haar leven in een gouden kooi zou betekenen. In die tijd werden lady’s verondersteld banketten te organiseren en gasten te vermaken. Milnes trouwde een andere
vrouw maar bleef een levenslange vriend en toeverlaat. Hij werd later voorzitter van de Nightingale Foundation, die toezicht hield op de verpleegopleiding, de eerste ter wereld. Later nam zijn zoon die functie over. Dit toont aan dat Milnes besefte dat Florence’ afwijzing niet persoonlijk bedoeld was. Ze zag helder in dat het huwelijk eenvoudig niet bij haar weg hoorde en hen daarom allebei ongelukkig zou maken. Ze wees hem af uit liefde. Haar levenlang bleef ze ongetrouwd maar ze wist heel goed dat dat voor anderen niet hoeft te gelden. Het huwelijk kan ook je weg in het leven ondersteunen. Zoals ze kort en bondig samenvatte: ‘Twee in een, een in allen, allen in God.’
Op Gods liefde hebben we geen greep. Nightingale had nooit gedacht dat ze zoveel meer dan hoofd van een hospitaaltje in Londen zou worden. Gods liefde is een met zijn wil dat ‘de mensheid de mensheid zal scheppen,’ zoals ze het noemt. Dat doet hij niet door middel van een wonder, een mirakel, want daar zouden we als mens niet van leren en groeien. Nee. hij geeft ons de motivatie en de middelen om de vooruitgang te dienen zodat de wereld gaandeweg een wordt met hem in goedheid, rechtvaardigheid en kennis. Dat was haar passie. Want, schreef ze, ‘het is waar dat we allen voorbeschikt zijn, maar dan wel voorbeschikt tot het geluk van de Schepper zelf’. Voor minder deed ze het niet. Zij zou zeggen: voor minder doet God het niet.
Dr. Jean-Jacques Suurmond is geestelijk verzorger, supervisor en columnist van het dagblad Trouw.
Meer columns en lezingen van Jean-Jacques Suurmond vindt u in:
God & Zo Of het nu gaat om schuld of liefde; mediums of liturgie; voetbal of politiek; spookrijders of atheïsten; kunst of wetenschap; gelovigen zonder humor of studenten zonder bier - met humor en ironie weet Suurmond God te vinden in de werkelijkheid van alledag. ISBN 978 90 211 4150 3
God & heer K. In deze bundel columns ziet Suurmond God op de meest onverwachte plekken verschijnen. In zijn kanker (heer K.), maar ook in dansende derwisjen; in domineesschoenen, maar ook in de voet van een atheïst; in evangelicalen en in afvallige gelovigen. ISBN 978 90 21 4216 6
Een gevaarlijk geluk Spiritualiteit staat niet los van het leven van alledag, maar is er het hart van. Ze is het geheim van alle bezieling en creativiteit en roept vragen op als: waar kom ik vandaan? Waar ga ik naartoe? Hoe leef ik? Wie of wat is God? Spiritualiteit komt neer op levenskunst, van oudsher wijsheid genoemd. ISBN: 978 90 211 4284 5
Bestaat u? Over aandacht, gebed en de ziel Bestaat God? is een eeuwenoude vraag. Maar eerst komt eigenlijk een andere vraag: bestaan wij? Veel mensen zijn wel druk, maar weinigen zijn uniek. We imiteren anderen en passen ons aan. We vullen ons leven zo snel in met allerlei rollen en relaties dat we vroeg of laat bezieling missen. Dan doemt de vraag op: waar blijf ik zelf? Ben ik dit wel echt? Dit boek laat met behulp van allerlei denkers en kunstenaars zien hoe we door aandacht en stilte bij de diepere laag van de ziel kunnen komen. Daar beweegt God, onze oorsprong, die het bestaan oorspronkelijk, bezield en creatief maakt. ISBN 978 90 211 4342 2