BOEKBESPREKING DE VERBEELDING VAN HET DENKEN Dit is een heerlijk boek dat iedereen die enige cultuur ambieert in zijn boekenkast hoort te hebben. Alhoewel het gemakkelijk leest, is het niet een werk dat je meteen van voor tot achter doorneemt. Alhoewel ik mijn leven lang geschiedenis van de wijsbegeerte heb gedoceerd, vult het heel wat lacunes in mijn kennis op en consolideert en verscherpt het mijn begrip van veel van wat ik al dacht te weten. De 115 illustraties zijn ieder op zich kunstwerken en een lust voor het oog. Zo wordt Ludwig Wittgensteins wilde blik treffend afgebeeld in het olieverfportret naar een foto door S. Martin op pagina 601.
Deze uitgebreide geheel herziene zevende druk van De verbeelding van het denken. Geschiedenis van de westerse & oosterse filosofie, Amsterdam/Antwerpen: Uitgeverij Atlas Contact, 2014, 752 p., is volledig geschreven door Nederlandse of althans in Nederland werkende Nederlandstalige auteurs. Dat maakt dit standaardwerk van de geschiedenis van de mondiale filosofie uniek. Connie Palmen verzorgde een beknopte inleiding. Vier van de auteurs zijn overleden, de medesamensteller Errit Petersma (in 2013), de mediëvist Lambertus Marie de Rijk (in 2012), de classicus Cornelis Verhoeven (in 2001) en de sinoloog Erik Zürcher (in 2008). De leeftijd van de auteurs varieert van 37 tot 87 jaar, gemiddeld 45. Uiteraard heb ik eerst gekeken naar mijn lievelingsauteurs Aristoteles en Pierre Abélard. Ze kregen respectievelijk 14 en 10 pagina’s toebedeeld, te vergelijken met 10 voor Plato en 8 voor Anselm van Canterbury, en 11 voor Thomas van Aquino, een traditionele verdelingsmaat. De zuiver westerse filosofie van de oudheid tot de eenentwintigste eeuw, inclusief de genderfilosofie van de twintigste, omvat 70% van het werk, terwijl de rest is verdeeld over de traditionele filosofie van India, China en het Nabije Oosten (islamitische en joodse) of ingebed is in de twintigste eeuw: de zogenaamde filosofie Oost-West: India, China en Japan, alsmede de Afrikaanse filosofie. Het zou inderdaad raar zijn als we de niet-westerse filosofie waarmee wij gedurende ons leven werden geconfronteerd als totaal vreemd zouden afdoen. Ze beslaat trouwens slechts 3% van het boek, waarbij in de sectie Afrikaanse filosofie wordt aangestipt dat het Afrikaanse continent ten zuiden
van de Sahara een grote verscheidenheid aan culturen, talen en filosofieën kent, en de sectie slechts “een keur uit die verscheidenheid” biedt. Deze opmerking vestigt onze aandacht op de verhouding tussen cultuur, taal en filosofie. In dat verband hebben de schrijvers, toegespitst als ieder is op haar of zijn gespecialiseerd gebied, de kans gemist om tot een meer omvattend begrip te komen van hun onderwerp. Het boek is eigenlijk een geschiedenis van de westerse wijsbegeerte, aangevuld met geschiedenissen van niet-wijsgerige filosofieën. Dat het verschil tussen het synthetisch, symbolisch en concreetpoëtisch denken van China en het analytisch, abstract en essentialistisch denken van het westen bijvoorbeeld zou kunnen worden teruggebracht tot of althans worden begrepen uit hun beider schrift, het ene picto- en ideografisch, vrij los van de uitgesproken klanken, het andere fonetisch, vrij los van de eraan gekoppelde semantiek, komt niet ter sprake. In die zin biedt het hele boek slechts een keur uit een verscheidenheid, met dien verstande dat één item uit die verscheidenheid, de westerse filosofie, een reus tussen lilliputters is geworden. Een geschiedenis verloopt chronologisch en dit boek dus ook. Dat is echter niet helemaal waar. Het begint met 1. Het begin van de Griekse filosofie (vanaf ruwweg 600 voor Christus), gevolgd door 2. India. Daarvan behandelt de sectie ‘De oorsprong’ de Veda’s, die dateren van 1.500 tot 600 voor Christus, wanneer dus de Griekse filosofie begint. De auteur van dit hoofdstuk beklemtoont trouwens het verschil in betekenis van de term filosofie in hoofdstukken 1 en 2. Waar de westerse filosofie begint en eindigt met de reflectie over het denken op alle gebieden, en dus in wezen kennis nastreeft, is het doel van de Indiase wijsbegeerte praktisch, namelijk de bevrijding of verlossing uit de kringloop van existenties (samsara). Uiteraard betekent filosofie ook weer wat anders in de verschillende Chinese scholen. Op deze heterogene aard van het boek heb ik reeds gewezen. Ik neem nog twee steekproeven, Spinoza en de structuralisten. Ik heb altijd moeite gehad om de filosofie van Spinoza te doorgronden, wiens streven naar helderheid niet belet dat zijn denken mijn petje te boven gaat. Ook na het lezen van de desbetreffende tekst blijft hij mij nog altijd een vreemde eend in de bijt. Van de structuralisten vind ik de voorstellingen van Claude Lévi-Strauss, Roland Barthes, Jacques Lacan en vooral Michel Foucault alsook Gilles Deleuze, verhelderend, maar de drie paragraafjes over Louis Althusser blijven onder de maat. Zeker in aanmerking genomen dat de pas overleden Grahame Lock, een van zijn begaafdste leerlingen, zijn marxisme met een menselijk gelaat doceerde in Nijmegen, Tilburg en Leiden en samen met de nog levende Parijse Etienne Balibar zijn werk heeft voortgezet. Maar ja, marxisme is politiek niet meer hot. Het laatste hoofdstuk van het boek worstelt met wat ons allemaal bezig houdt: de verdieping van de crisis op alle gebieden, vooral op die van de (geo)politiek, de globale economie en de ecologie, de nieuwe verstandhouding met kunst en
techniek, het posthumanisme, de evolutie en het einde van de filosofie, met Giorgio Agamben, Slavoj Žižek, Martha Nussbaum, Peter Sloterdijk, Bruno Latour, Daniel Dennett, Alain Badiou, Quentin Meillassoux, Jacques Rancière en Bernard Stiegler. Het boek wordt voltooid door een kort Overzicht van de auteurs, een Bibliografie, een Verantwoording illustraties en een Register. Het is te betreuren dat men zich beperkt heeft tot een register van louter namen van personen en niet van zaken. Men moet zelf ontdekken waar men empirisme of daoïsme kan vinden. De bibliografie is gevarieerd en vrij summier, maar bevat werken die ik heden ten dage niet meer zou aanbevelen omdat ze verouderd zijn, zoals Copleston en Châtelet, die de lijst aanvoeren. Al met al een buitengewoon mooi en leerzaam werk. Men zou me verkeerd verstaan als men zou denken dat de paar kritische noten die ik aanhaalde afbreuk doen aan zijn onovertroffen waarde. Ik zet het graag naast Sir Anthony Kenny, An Illustrated Brief History of Western Philosophy, Oxford: Blackwell, 20062, 404 p., dat zich beperkt tot de westerse wijsbegeerte en door één auteur in het Engels is geschreven.
Paul Mercken Korte CV Paul Mercken
H.P.F. (Paul Mercken), ° Leuven 1934, dr. wijsbegeerte Universiteit Leuven (1950), historicus van de westerse filosofie, in het bijzonder de Aristotelische ethica in de Middeleeuwen (de Latijnse, Byzantijnse en Arabische commentaren). Universitair onderzoek en onderwijs in België, GB (Cambridge en Oxford), de VS, en van 1978 tot 1991 aan de Universiteit Utrecht. Na zijn vervroegd pensioen ging zijn belangstelling uit naar niet-westerse culturen, met name die van China en Japan en de postkoloniale DR Congo Kinshasa.