Inhoud Inhoud …………………………………………………………………….…………
Blz. 5
Voorwoord …………………………………………………………………….…….
7
Hoofdstuk I: Geschiedenis ………………………………………………... I a: Opkomst en ontwikkeling van fysiognomie en frenologie …….……. I b: Overzicht begrippen ……………………………………………….…
9 11 19
Hoofdstuk II: Celkracht ……………………………………………………. II a: Straling en frequentie ………………………………………………… II b: Schedel en straling ……………………………….………………….. II c: Energieën ………………………………………….………………….
23 25 28 30
Hoofdstuk III: Typologie …………………………………………………….. III a: Temperamenten ………………………………………………………. III b: Typologie gebaseerd op de kiembladtheorie …………………………. III c: Het primaire type: de bewegingsaard ………….………………….. de voedingsaard ……...………..…….………… de gevoelsaard …………….………….……….. III d: Het secundaire type: de bewegings- en gevoelsaard ……….………... de bewegings- en voedingsaard ……...………... de gevoels- en voedingsaard …….….…………. III e: De tertiaire types: de harmonische aard …...……………………… de disharmonische aard ……………………….. de neutraliserende energie …………………….. III f: De houding …………………………………………………………….. III g: Samenwerken en samenleven ..…………….…………………………..
35 37 39 42 45 47 49 51 53 55 56 57 58 60
Hoofdstuk IV: Schedelvorm ….……………………………………………….. 69 IV a: Evolutie ………………………………………………………………... 70 IV b: De vorm van het hoofd ………………………………………………... 74 IV c: Schedelvorm van kinderen ……………………………………………… 77 IV d: Het meten van de schedel ……………………………………………… 79 IV e: L.N. Fowler: de locaties op het hoofd …………………………………. 82 IV f: Klassieke en moderne frenologie ……………………………………... 85 IV g: Het achterhoofd, de sociale impuls …..………………………………… 90 IV h: Het zijhoofd, de impuls om zelf te overleven …………………….……. 98 IV i: Het bovenhoofd, het rechtsgevoel …………………………..………….. 102 IV j: Het voorhoofd, het denken …………………….……………………….. 108 IV h: Assen accentueren .................................................................................... 118
Hoofdstuk V: Gelaatsvorm …………………………………………………… V a: Een verdeling van het gelaat ...…………………………………………. V b: De huid …………………………………………………………………. V c: De kaak en de kin ………………………………………………………. V d: De mond ………………………………………………………………… De uitdrukking van de mond ……………………………………. V e: De neus ………………………………………………………………….. De neus van Cleopatra ………………………………………….. V f: De ogen ………………………………………………………………….. De uitdrukking van de ogen …………………………………….. De blikrichting ………………………………………………….. V g: De wenkbrauwen ……………………………………………………….. V h: De oren ………………………………………………………………….. V i: De slapen ………………………………………………………………... V j: De wangen ………………………………………………………………. V k: Het haar …………………………………………………………………. De haargrens …………………………………………………….
121 123 125 128 131 135 137 143 145 147 149 151 156 166 167 168 169
Hoofdstuk VI: Pathofysiognomie ……………………………………………… VI a: Gezondheid is emotioneel evenwicht …………………………………. VI b: Schedel en gezondheid ………………………………………………….. VI c: Gezicht en gezondheid .…………………………………………………. Rond de ogen en de wenkbrauwen ……….…..…………………. De wangen, de kaken en de kin …………………………………. De neus en het pallium ………………………………………….. De mond …………………………………………………………. De hals en de nek …………...……...……………………………. De oren …………………………………………………………... VI d: Voorbeelden van analyses …..…………………………………………...
173 175 179 180 180 184 186 191 195 197 201
Hoofdstuk VII: Toepassing ……………………………………………………… VII a: Waarom een analyse? ..………………………………………………….. VII b: Lichaamsbouw en beroepskeuze .…..…………………………………… VII c: Werkwijze ……….…………………...…………………………………. VII d: Waarschuwingen! .……………………………………………………….
203 205 208 211 214
Bronnen ………………………………………………………………………………… 217 Geraadpleegde en aanbevolen literatuur ………………………………………. 219 Bronnen op internet ……………………………………………………………... 225
Voorwoord
“Jouw gezicht spreekt boekdelen!” Dit wordt wel eens gezegd tegen iemand, die een veelzeggende uitdrukking op zijn gezicht heeft. Zo iemand kan zich dan afvragen wàt ze aan hem zien en of hij eigenlijk wel wil, dat anderen zijn emoties zien. Voelt hij zich betrapt? Kan hij zijn emoties en mimiek verbergen, als hij dat wil? Kan men uiterlijkheden eigenlijk wel interpreteren? Als dat mogelijk is, zou een interpretatie het oordeel over iemand, het verwachtingspatroon en de houding kunnen beïnvloeden. Dat kan iemand een heel oncomfortabel gevoel geven. Het menselijke uiterlijk is altijd een bron van fascinatie geweest. In de hele wereld hebben mensen zowel op amateuristische als op wetenschappelijke wijze getracht de betekenis van menselijke verschijningsvormen te achterhalen en te doorgronden. Enkele belangrijke onderzoekers, hun zoektochten en conclusies worden besproken in Hoofdstuk I: Geschiedenis. Sommige onderzoekers legden een relatie tussen vormen van mensen en dieren. Iemand met een “ezelskop” zou het koppige karakter van een ezel hebben. Met karikaturale tekeningen werd deze visie geïllustreerd. De theorieën over mensenkennis van de onderzoekers variëren van lichaamssappen tot hersendelen, van evolutieleer tot kiembladtheorie. “Kind, je stráált helemaal!” Een meisje is geslaagd voor een examen en het is duidelijk aan haar gezicht te zien, dat ze blij en opgelucht is: “Ik zag het al aan je.” Waar komt die straling vandaan en wat betekent straling eigenlijk? In Hoofdstuk II: Celkracht wordt uitgelegd, dat elke cel een uitstraling heeft van warmte, een eigen frequentie en verschillende energieën bevat. Als het met iemand “klikt”, zegt dat onder andere iets over de trillingsfrequenties van beide personen. Door een opmerking over een gevoelig onderwerp kan iemands uitstraling direct veranderen. Er kan ook een plaatselijke verkleuring optreden. Dat gebeurt onbewust. Men heeft daar geen controle over. Het is een lichamelijke reactie op een prikkel van binnenuit of buitenaf. Hoe komt die verandering tot stand, wat is er precies veranderd en waar is dat aan te zien? Dit hoofdstuk gaat over de stralingen, energieën en frequenties, die deze veranderingen teweegbrengen. “Hij kan niet stilzitten.” De eigenaardigheden van iemand komen voort uit zijn biologische ontwikkeling. Kennis van iemands persoonlijke structuur en persoonlijke behoeften is nodig om te weten hoe deze persoon in balans kan komen. Deze structuur zegt niet alleen iets over iemands uiterlijk, maar ook over de energie, de lichaamsvorm en de houding, die bij hem past. In Hoofdstuk III: Typologie worden de energieën en bijbehorende typen, hier structuren genoemd, helemaal uitgewerkt. Het gaat niet alleen over het uiterlijk van mensen, maar ook over het karakter, de manier van denken, de communicatie en de onderlinge relaties. Soms is er sprake van een spontane verandering van iemands houding, als hij hoort dat hij een prijs gewonnen heeft. Maar ook als iemand afwezig lijkt, met gebogen schouders loopt, niet
zichzelf is en niet zijn normale houding heeft, ziet hij of zij er anders uit. Deze momentopname hoort bij de energie, die iemand in zich voelt. De schedel wordt gevormd in de eerste vijfentwintig levensjaren. De vorm van de schedel verandert daarna niet meer. In Hoofdstuk IV: Schedelvorm wordt duidelijk wat de verschillende plaatsen op de schedel zeggen over iemand. De onbeweeglijke, vaste vormen van het hoofd tonen namelijk de onbewuste sterke en zwakke impulsen van iemand. De manier, waarop iemand reageert in situaties, is te verklaren aan de hand van verdikkingen en vlakke delen op plaatsen van de schedel. Dan wordt bijvoorbeeld duidelijk waarom de een bij het zien van een ongeval direct te hulp zal schieten, terwijl een ander verstijfd is van schrik en daardoor niet in actie komt. Als iemand inzicht heeft in zijn impulsen, kan hij op een bewuste manier verandering brengen in zijn gedrag. Dan handelt hij vanuit een intentie. Daarin verschilt de mens van het dier. Dieren handelen alleen vanuit hun primaire behoeften en hun instinct. “Jeetje, wat zie jij eruit!” en “Had je haar gezicht moeten zien!”. Dit soort opmerkingen is dikwijls te horen en betreffen dan bijvoorbeeld de make-up of de uitdrukking op iemands gezicht. In Hoofdstuk V: Gelaatsvorm worden gelaatsdelen afzonderlijk en in samenhang besproken. De gelaatsuitdrukking, de mimiek of het masker, wordt veroorzaakt door emoties en gemoedstoestanden, die de beweeglijke delen in het gezicht bewust en onbewust activeren: de lippen, de mondhoeken, de ogen, de oogleden, de wangen en de wenkbrauwen. Waarom heeft de een mooie, ronde wenkbrauwen en de ander een ontembare bos boven zijn ogen groeien? Waarom heeft de een een wipneus en de ander een haviksneus? En betekent dat iets? Wat betekent het als iemand zijn mondhoeken omlaag trekt? Waarom zegt men dat dikke mensen gezellige mensen zijn en is dat wel zo? “Wat ben je bleek; is er iets?” Als iemand bleek ziet, denkt men: hij voelt zich niet lekker. Of iemand heeft rood omrande ogen en men vraagt zich af of hij hooikoorts heeft, verdriet of flink in zijn ogen gewreven? In Hoofdstuk VI: Pathofysiognomie worden de signalen van een chemische of organische storing beschreven, die zichtbaar worden in het gelaat. Men kan zien bij welke organen sprake is van een spanning, een overbelasting of een energietekort. De psychische factoren spelen naast erfelijke aanleg een oorzakelijke rol. Wat zijn de gevolgen en wat is er nodig om weer gezond te worden? Ons gedrag wordt bepaald door een combinatie van factoren: energieën, aanleg, erfelijkheid, biologische ontwikkeling en intentie. Deze worden in een analyse allemaal benoemd. In Hoofdstuk VII: Toepassingen wordt aandacht besteed aan de werkwijze tijdens een analyse. Ook richtlijnen worden aangereikt voor de ethiek, die gehanteerd moet worden tijdens de diagnose en het adviseren van mensen. Daarnaast wordt aangegeven binnen welke terreinen de psychognomische kennis toegepast kan worden: inzicht in het gevoelsleven en de capaciteiten van iemand zelf en van zijn omgeving, inzicht in de daaruitvolgende studie- en beroepskeuze, inzicht in pedagogische en didactische problemen bij kinderen, inzicht in iemands gezondheidstoestand en de keuze van levens- en zakenpartner. De partnerkeuze wordt vooral uitgewerkt in hoofdstuk III g: Samenwerken en samenleven. Dit boek zal een fascinerende wereld tonen. Het biedt de toegang tot iemands werkelijke zelf. Dit zal leiden tot meer zelfinzicht en zelfbewustzijn enerzijds en een liefdevol respect voor andere mensen anderzijds. Margot van de Plas ● Brunssum ● april 2009
III f Houding Aan de houding van iemand kan men zien hoe hij zich voelt en hoe energiek hij is. De houding van iemand kan veranderen als de omstandigheden veranderen, waarin iemand zich bevindt. Als iemand in balans is, zal zijn houding overeenkomen met de structuur van zijn energieën: iemand met een roodstructuur, die gaat sporten. Als iemand niet in balans is, zal dat eveneens duidelijk te zien zijn, bijvoorbeeld een blauwstructuur, die aan het rennen is.
Iemand met een bewegingsaard (een roodstructuur) maakt zich strak, kijkt strak en staat met een rechte rug. Als deze persoon met hangende schouders staat of het hoofd wat voorover gebogen heeft, mist hij zijn oorspronkelijke magnetisme. Het is dan van belang om te kijken hoe het komt, dat hij zijn belangrijkste energie op dat moment mist. En … hoe kan iemand zijn magnetisme weer terug krijgen? Hij zal moeten gaan bewegen. Daardoor krijgt hij zijn energie terug en hij verhoogt zijn magnetisme. Psychisch gaat hij zich dan ook sterker voelen en hij komt in balans.
Iemand met een voedingsaard (een blauwstructuur) staat meer ontspannen, bijvoorbeeld op één been steunend. Als hij lange tijd aan het rennen is of opgejaagd wordt, is dat niet goed voor hem. Hij zal zich beter voelen als hij meer tijd voor de dingen neemt.
Iemand met een gevoelsaard (een geelstructuur) reageert steeds op zijn omgeving, is afwachtend. Als hij in een conflict betrokken wordt, zal hij zich niet prettig voelen. Hij zal afstand willen nemen van zo’n situatie. Indien dit niet mogelijk is, komt hij in een grauwe energie terecht. Om zich weer prettig te voelen, zal hij een mooiere, meer harmonieuze omgeving opzoeken.
IV f Klassieke frenologie en moderne frenologie Franz-Joseph Gall (Tiefenbronn, 1758 – Montrouge, 1828) was huisarts in Wenen. Hij ontdekte na anatomisch onderzoek, dat talenten reeds bij de geboorte aanwezig zijn. Men kan de ontwikkeling hiervan stimuleren. Ook heeft hij ontdekt, dat de geestelijke activiteit niet een activiteit is van alle hersendelen gelijktijdig. Ieder deel heeft zijn eigen geestelijk vermogen, bijvoorbeeld logisch denken, nauwgezetheid, hebzucht en geheugen voor plaatsen. Verder heeft hij opgemerkt dat de vormen van menselijke en dierlijke hersenmassa erg verschillend zijn. Toen de kerk de ideeën van Gall te materialistisch vond en de Oostenrijkse keizer hem het publiekelijk praktiseren verbood, trok hij in 1805 naar Duitsland, waar Goethe één van zijn toehoorders was. In Berlijn was ook de lijfarts van koningin Louise aanwezig tijdens een lezing. Vanaf 1807 leefde Gall in Parijs, waar hij in psychiatrische inrichtingen en gevangenissen gewerkt heeft. Hij vond ziekten en geestelijke stoornissen in de hersenen en hij schreef over zijn ontdekkingen met de arts Johann Caspar Spurzheim (1776 – 1832) het boek “Anatomie und Psychologie des Nervensystems”. Gall is de grondlegger van de “Lokalisationstheorie”. In de hersenen vond hij 26 “organen”, die verantwoordelijk waren voor de afwijkingen van de veroordeelden: kleptomanie, moordlust en zo verder. Ofschoon hij vele schedels gemeten heeft, was de inhoud voor hem interessanter. Lorenzo Niles Fowler (1811 – 1896) uit New York was een beroemd frenoloog, die samen met zijn broer, zijn zus en haar man de praktische frenologie in de Verenigde Staten een sterke impuls gegeven heeft door de oprichting van het “Phrenological Publishing House of L.N. Fowler & Co”. Fowler gebruikte de benaming van de driften, zoals Spurzheim en Prof. Dr. George Combe (1788 – 1858) deze bedachten, zoals Amativeness, Inhabitativeness, Combattiveness. Fowlers thema was “Know thyself”. Hij en andere frenologen beschouwden de ideale mens als een “Balanced Temperament”.
Afbeelding: Numbering and Definition of the Organs (Lorenzo en Orson Fowler, New Illustrated Self Instructor in Phrenology and Physiology, Page VI).
DE NEUS
De neus van iemand, wiens wil in balans is. Goede communicatieve vaardigheden.
Sterke botten. De vlijt is ontwikkeld, en deze persoon is overtuigd van eigen kunnen.
Een beetje een wipneus hoort bij een persoon, die gevoelig, beïnvloedbaar en soms ongeduldig is.
Een vooruitstekende neus hoort bij een nieuwsgierig mens, die zijn neus graag in zaken stopt. Deze neus treft men aan bij wetenschappers, onderzoekers.
Het bottenstelsel is minder Dit is een kinderlijke neus. sterk ontwikkeld. De vlijt Het kind staat nog open voor ook, wat ervoor zorgt dat deze alles, is ook vaker ongeduldig persoon niet zomaar zijn en te beïnvloeden. energie ergens in stopt.
Een “Arabische” neus: de Vierkante neus: neusgaten zijn niet zichtbaar Tussenschot komt lager: eigen De gevoelens zijn minder te (tegen woestijnzand!) en het idee over sex. Hij is niet zo beïnvloeden. Hij blijft bij zijn geld kan er niet uit rollen. beïnvloedbaar. Ervaring standpunt, ongeduldig, weinig Deze persoon kan goed met maakte hem slimmer. genuanceerd. geld omgaan; een geldneus.
VI c Gezicht en gezondheid De huid laat zien hoe de chemische werking van de organen functioneert. Als een gebied rood is, staan die organen onder druk of zijn ze overbelast. Als een gebied wit is, heeft iemand een energietekort. Lijkt de huid haast zwart, dan is er vaak een zuurstofgebrek bij de betreffende organen. Rimpels kunnen een organische en ook een circulatiestoring aangeven. In dit hoofdstuk komt de huid van het gezicht, de nek en de hals aan bod.
Rond de ogen en de wenkbrauwen De Italiaanse natuurgeneeskundige Natale Ferronato, die Carl Huters Psycho-Physiognomie grondig bestudeerde maakte deze tekening: