Bijlagenboek Behorende bij het Ondersteuningsplan Samen voor kinderen van het SWV PO 3007
Versie 1.0 31 maart 2014
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Bijlagenboek Behorende bij het Ondersteuningsplan Samen voor kinderen SWV PO 3007 Voorwoord
3
1. Hoofdstuk Inleiding
4
1.1 Wet Passend Onderwijs (par 1.2) 1.2 Toezichtkader onderwijsinspectie (par. 4.1)
2. Visie en inrichting (hoofdstuk 2) 2.1 2.2 2.3 2.4
Sturingsfilosofie van het samenwerkingsverband (par 2.2) Inrichting van de organisatie van het SWV (par.2.3) De algemene ledenvergadering (par.2.3.1) Het bestuur van het SWV: overzicht leden bestuur SWV PO 3007 (par.2.3.2)
4 13
27 27 30 45 46
3. Inrichting onderwijs/ondersteuningscontinuüm (hoofdstuk 3)
47
4. Passend arrangeren (hoofdstuk 4)
56
5. Ouders (Hoofdstuk 5)
57
5.1 Beroep en bezwaar (par.5.4)
57
6. Kwaliteitsbeleid
59
7. Ondersteuningsplanraad
60
7.1 Bevoegdheden Ondersteuningsplanraad (OPR) (par
8. Samenwerking met de jeugdzorg 8.1 Samenvatting Wetsvoorstel Jeugdwet (bron NJI)
9. OOGO 9.1 Procedure OOGO, reglement geschillencommissie en overeenkomst 9.2 Verslag OOGO 21 januari 2014
10. Inzet ondersteuningsmiddelen 10.2 Personele consequenties (par.10.14)
11. Schema’s zorgplicht
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
60
75 75
77 77 86
91 91
Voorwoord
In dit bijlagenboek vindt u de bijlagen behorende bij het Ondersteuningsplan Samen voor kinderen. Het Ondersteuningplan wordt middels dit bijlagenboek de tekst uit het Ondersteuningsplan nader onderbouwd of voorzien van relevante achtergrondinformatie. De bijlagen volgen de hoofdstuk- en paragraafindeling van het OP, zodat bij het lezen van het OP de aanvullende informatie uit het bijlagenboek gemakkelijk gevonden kan worden.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
1. Hoofdstuk Inleiding
1.1 Wet Passend Onderwijs (par 1.2) In deze paragraaf komen de meest relevante wijziging van de Wet op het primair onderwijs (WPO) en de Wet op de expertisecentra als gevolg van de Wet passend onderwijs. Voor de integrale tekst wordt verwezen naar: Staatsblad 2012 533 18 en de website http://www.passendonderwijs.nl/ 1.1.1 Wet op het primair onderwijs. Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt: 1. De begripsomschrijving van «leerlinggebonden budget» vervalt. 2. De begripsomschrijving van samenwerkingsverband: een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede lid of een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, tenzij het tegendeel blijkt; 3. Er wordt een nieuwe begripsomschrijving toegevoegd, luidend: schoolondersteuningsprofiel: een beschrijving van de voorzieningen die zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven. Artikel 18a. Samenwerkingsverbanden 1. Het bevoegd gezag van één of meer scholen is voor elke vestiging van die school of scholen aangesloten bij een samenwerkingsverband als bedoeld in het tweede lid of bij een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in het vijftiende lid. 2. Een samenwerkingsverband omvat alle binnen een gebied als bedoeld in het derde lid gelegen vestigingen van scholen, scholen voor speciaal onderwijs en scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, met uitzondering van vestigingen waarvoor het bevoegd gezag is aangesloten bij een landelijk samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband stelt zich ten doel een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, bedoeld in de vorige volzin, te realiseren en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. 3. Bij ministeriële regeling worden voor de samenwerkingsverbanden aaneengesloten gebieden aangewezen. 3a. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de wijze waarop een samenwerkingsverband dat is gelegen aan de landsgrens bij de vervulling van zijn taken kan samenwerken met een school of instelling in België of in een van de bondsstaten NoordRijnland-Westfalen, Nedersaksen of Bremen van de Bondsrepubliek Duitsland. 4. De bevoegde gezagsorganen van de scholen, bedoeld in het tweede lid, geven het samenwerkingsverband vorm door het oprichten van een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid zonder winstoogmerk, waarin uitsluitend deze bevoegde gezagsorganen
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
deelnemen, behoudens deelname van een bevoegd gezag op grond van het vijfde lid. De statuten van de rechtspersoon bevatten een voorziening voor de beslechting van geschillen. 5. Indien het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van een samenwerkingsverband, wenst deel te nemen aan dit samenwerkingsverband, wordt dit bevoegd gezag niet uitgesloten van deelname aan het samenwerkingsverband. 6. Het samenwerkingsverband heeft in elk geval tot taak: a. het vaststellen van een ondersteuningsplan, b. het verdelen en toewijzen van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid, c. het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs, op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, end. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school als bedoeld in het tweede lid waar de leerling is aangemeld of ingeschreven. 7. Het samenwerkingsverband stelt ten minste eenmaal in de 4 jaar een ondersteuningsplan vast. Bij het vaststellen van het ondersteuningsplan kunnen door het samenwerkingsverband slechts beperkingen worden gesteld aan de door de school gewenste invulling van het schoolondersteuningsprofiel, indien dat voor het samenwerkingsverband met het oog op de beschikbare ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen een onevenredige belasting zou vormen. 8. Het ondersteuningsplan omvat in elk geval: a. de wijze waarop wordt voldaan aan het tweede lid, tweede volzin, waaronder tevens zijn begrepen de basisondersteuningsvoorzieningen die op alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband aanwezig zijn, b. de procedure en criteria voor de verdeling, besteding en toewijzing van ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen, bedoeld in het tweede lid, mede bezien in het perspectief van een meerjarenbegroting, c. de procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op speciale scholen voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband en op scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, d. de procedure en het beleid met betrekking tot de terugplaatsing of overplaatsing naar het basisonderwijs van leerlingen van scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wie de periode waarop de toelaatbaarheidsverklaring, bedoeld in artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra betrekking heeft, is verstreken, e. de beoogde en bereikte kwalitatieve en kwantitatieve resultaten van het onderwijs aan leerlingen die extra ondersteuning behoeven en de daarmee samenhangende bekostiging, f. de wijze waarop aan de ouders informatie wordt verstrekt over de ondersteuningsvoorzieningen en over de onafhankelijke ondersteuningsmogelijkheden voor ouders,
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
g. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in de artikelen 118, vierde lid, en 124, zich voordoen, waaronder de vaststelling van de in artikel 124, eerste en tweede lid, bedoelde peildatum, die is gelegen in de periode van 2 oktober tot en met 31 juli daaropvolgend, h. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de onderscheiden scholen is in de overdracht van de bekostiging voor materiële instandhouding in een situatie als bedoeld in artikel 124, zevende lid, of artikel 125, zesde lid, i. de wijze waarop wordt bepaald of de situaties, bedoeld in artikel 125b zich voordoen, waaronder de vaststelling van de in artikel 125b, eerste lid, bedoelde peildatum, die is gelegen in de periode van 2 oktober tot en met 31 juli daaropvolgend, en j. de wijze waarop wordt vastgesteld wat het aandeel van de onderscheiden scholen, bedoeld in het tweede lid, is in de overdracht van de bekostiging personeelskosten in een situatie als bedoeld in artikel 125b, derde lid. 9. Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten en overleg heeft plaatsgevonden met het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, waarvan het gebied geheel of gedeeltelijk samenvalt met het gebied van het samenwerkingsverband. Het overleg met burgemeester en wethouders vindt plaats overeenkomstig een procedure, vastgesteld door het samenwerkingsverband en burgemeester en wethouders van die gemeente of gemeenten. De procedure bevat een voorziening voor het beslechten van geschillen. 10. Het ondersteuningsplan wordt voor 1 mei voorafgaand aan het eerste schooljaar van de periode waarop het plan betrekking heeft, toegezonden aan de inspectie. 11. Het samenwerkingsverband draagt er zorg voor dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften gegeven met betrekking tot de aard van de noodzakelijke deskundigheid. 12. Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie overeenkomstig artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht in, die adviseert over bezwaarschriften betreffende beslissingen van het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs. 13. Het samenwerkingsverband is bevoegd zonder toestemming van degene die het betreft persoonsgegevens betreffende iemands gezondheid als bedoeld in artikel 16 van de Wet bescherming persoonsgegevens te verwerken met betrekking tot leerlingen, voor zover dit noodzakelijk is voor de uitoefening van de taken, bedoeld in het zesde lid, onderdelen b tot en met d. Het samenwerkingsverband verstrekt de gegevens, bedoeld in de eerste volzin, niet aan derden, met uitzondering van het bevoegd gezag van de school waar de desbetreffende leerling is aangemeld of ingeschreven. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens op een plaats die uitsluitend toegankelijk is voor het samenwerkingsverband en de deskundigen, bedoeld in het elfde lid. Het samenwerkingsverband bewaart de gegevens tot drie jaar na afloop van:
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
a. de beoordeling van de toelaatbaarheid van de leerling tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs, b. de advisering over de ondersteuningsbehoefte van de leerling aan het bevoegd gezag van de school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven, ofc. de toewijzing van ondersteuningsmiddelen of ondersteuningsvoorzieningen aan de school, voor zover het voor die toewijzing nodig was gegevens van de leerling als bedoeld in de eerste volzin te verwerken. 14. Het samenwerkingsverband kent aan elke toelaatbaarheidsverklaring als bedoeld in artikel 40, tiende lid, van de Wet op de expertisecentra een volgnummer toe. Het samenwerkingsverband verstrekt van elk advies over de ondersteuningsbehoefte van een leerling als bedoeld in het dertiende lid, afschrift aan de ouders. 15. Bevoegde gezagsorganen van tot dezelfde richting behorende scholen en scholen als bedoeld in de Wet op de expertisecentra waaraan speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 wordt verzorgd, kunnen een landelijk samenwerkingsverband oprichten. Een landelijk samenwerkingsverband omvat alle in Nederland gelegen en tot dezelfde richting behorende scholen als bedoeld in de eerste volzin. Op een landelijk samenwerkingsverband zijn het tweede tot en met veertiende lid, met uitzondering van het derde en vijfde lid, en het zestiende lid van overeenkomstige toepassing. Indien een bevoegd gezag scholen heeft met meer dan een richting bepaalt het bevoegd gezag eenmalig op basis van welke richting de aansluiting bij het samenwerkingsverband plaatsvindt. 16. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de samenwerkingsverbanden. L Artikel 19 vervalt. M Artikel 20 vervalt. N Artikel 21 vervalt. Artikel 40, Toelating en verwijdering van leerlingen Tweede tot en met zesde lid, wordt vervangen door: 2. De aanmelding van kinderen voor toelating geschiedt schriftelijk en kan worden gedaan vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van 3 jaar bereikt. De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken voor de datum waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij welke school of scholen eveneens om toelating is verzocht. 3. Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een kind betreft dat extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden. 4. Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. 5. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing:
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is, of b. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te verklaren. 6. Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin, niet binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn ten hoogste 4 weken bedraagt. 7. Indien de aanmelding een kind betreft dat niet is ingeschreven op een andere school, een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt het kind met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop het kind de leeftijd heeft bereikt om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen. 8. Een leerling wordt niet toegelaten tot een speciale school voor basisonderwijs dan nadat het samenwerkingsverband waartoe de speciale school voor basisonderwijs behoort de leerling toelaatbaar heeft verklaard tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband. De beslissing over de toelaatbaarheid is geen besluit als bedoeld in artikel 8:4 onder e van de Algemene wet bestuursrecht. 9. De toelating van een leerling van een basisschool tot een speciale school voor basisonderwijs van het samenwerkingsverband waaraan de basisschool deelneemt wordt niet geweigerd op denominatieve gronden, tenzij de ouders van de leerling weigeren te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs van de school zullen respecteren. 10. Voordat wordt besloten tot verwijdering hoort het bevoegd gezag de betrokken groepsleraar. Definitieve verwijdering van een leerling vindt niet plaats dan nadat het bevoegd gezag ervoor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs. 11. Indien tegen het besluit, bedoeld in het eerste lid, van het bevoegd gezag van een openbare school bezwaar is gemaakt, besluit het bevoegd gezag in afwijking van artikel 7:10 van de Algemene wet bestuursrecht binnen 4 weken gerekend vanaf de dag na die waarop de termijn voor het indienen van het bezwaarschrift is verstreken. Artikel 40a Ontwikkelingsperspectief 1. Voor een leerling die extra ondersteuning behoeft, stelt het bevoegd gezag nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders een ontwikkelingsperspectief vast.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
2. Het ontwikkelingsperspectief wordt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken na de inschrijving van de leerling vastgesteld. Indien het betreft een inschrijving op grond van artikel 40, zevende lid, wordt het ontwikkelingsperspectief uiterlijk binnen zes weken na de definitieve plaatsing van de leerling vastgesteld. 3. Het ontwikkelingsperspectief wordt ten minste één keer per schooljaar met de ouders geëvalueerd. 4. Nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de ouders kan het bevoegd gezag het ontwikkelingsperspectief bijstellen. 5. Het ontwikkelingsperspectief bevat een omschrijving van de begeleiding, bedoeld in artikel 8, vierde lid. Indien bij de inrichting van het onderwijs wordt afgeweken van één of meer onderdelen van het onderwijsprogramma, wordt dat in het ontwikkelingsperspectief vermeld. Bij algemene maatregel van bestuur worden nadere voorschriften over de inhoud van het ontwikkelingsperspectief vastgesteld. Artikel 43 Tijdelijke geschillencommissie toelating en verwijdering. 1. Er is tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip een landelijke commissie voor geschillen waarbij elke school, school als bedoeld in de Wet op de expertisecentra en school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs is aangesloten. 2. De commissie neemt kennis van geschillen tussen ouders en bevoegd gezag van een school die ontstaan bij de toepassing van: a. artikel 40, derde, vierde, vijfde en tiende lid, en b. artikel 40a, eerste en vierde lid. 3. De commissie brengt op verzoek van de ouders binnen 10 weken een oordeel uit aan het bevoegd gezag, rekening houdend met het schoolondersteuningsprofiel en het ondersteuningsplan. 4. Indien een geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie en de ouders bezwaar hebben gemaakt tegen de beslissing over de toelating of de verwijdering, neemt het bevoegd gezag de beslissing op bezwaar niet dan nadat de commissie heeft geoordeeld. De termijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar wordt opgeschort met ingang van de dag waarop het geschil aanhangig is gemaakt bij de commissie tot de dag waarop de commissie het oordeel heeft uitgebracht. 5. Bij algemene maatregel van bestuur worden voorschriften gegeven met betrekking tot de commissie, waaronder in elk geval het aantal leden, de wijze van benoeming en ontslag en de deskundigheid van de leden van de commissie. Artikel 118b. Vermindering bekostiging materiële instandhouding bij uitputting bekostiging materiële instandhouding samenwerkingsverband. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 118, tiende lid, eerste volzin, en elfde lid, de bekostiging voor materiële instandhouding van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 118, achtste lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze minister in mindering gebracht op de materiële bekostiging van alle scholen en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vest-gingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school dan wel school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband. Artikel 125a. Vermindering bekostiging personeelskosten bij uitputting personeelsbekostiging samenwerkingsverband. Indien het totaal van de bedragen, bedoeld in artikel 132, vierde lid, eerste volzin, en vijfde lid, de personeelsbekostiging van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 132, tweede lid, overschrijdt, wordt het bedrag waarmee die bekostiging wordt overschreden door Onze minister in mindering gebracht op de personele bekostiging van alle scholen en scholen voor speciaal onderwijs en speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan één of meer vestigingen zijn gelegen in het gebied van het samenwerkingsverband. Het bedrag dat in mindering wordt gebracht wordt per school dan wel school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, voor zover het betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, bepaald op basis van het leerlingenaantal van de desbetreffende vestiging of vestigingen in het samenwerkingsverband. Artikel 163c. Taakverwaarlozing samenwerkingsverband 1. Indien naar het oordeel van Onze minister het samenwerkingsverband zijn taak ernstig verwaarloost, kan tot een bij koninklijk besluit te bepalen datum Onze minister de noodzakelijke voorzieningen treffen. 2. De voorzieningen worden, spoedeisende gevallen uitgezonderd, niet eerder getroffen dan nadat het samenwerkingsverband in de gelegenheid is gesteld om binnen een door Onze minister te stellen termijn alsnog zijn taak naar behoren uit te voeren. 3. Het eerste en tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing indien de bevoegde gezagsorganen, bedoeld in artikel 18a, tweede lid, niet of niet tijdig voldoen aan de verplichtingen, bedoeld in genoemd artikel. 1.1.2 Wet op de expertisecentra Artikel 40 2. Het derde tot en met elfde lid wordt vervangen door: 3. De aanmelding van kinderen voor toelating geschiedt schriftelijk en kan worden gedaan vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van 3 jaar bereikt. Indien het betreft een kind als bedoeld in artikel 2, tweede lid onder a of b, kan de aanmelding worden gedaan vanaf de dag waarop het kind de leeftijd van 2 jaar bereikt. De ouders doen de aanmelding zo mogelijk ten minste 10 weken voor de datum waarop toelating wordt gevraagd en geven bij de aanmelding aan bij welke school of scholen eveneens om toelating is verzocht. 4. Het bevoegd gezag beoordeelt of de aanmelding een kind betreft dat extra ondersteuning behoeft. Hiertoe kan het bevoegd gezag de ouders verzoeken gegevens te overleggen betreffende stoornissen of handicaps van het kind of beperkingen in de onderwijsparticipatie. Onder extra
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
ondersteuning wordt niet verstaan ondersteuning ter bevordering van de beheersing van de Nederlandse taal met het oog op het voorkomen en bestrijden van onderwijsachterstanden. 5. Indien de toelating van een leerling die extra ondersteuning behoeft, wordt geweigerd, vindt de weigering niet plaats dan nadat het bevoegd gezag er, na overleg met de ouders en met inachtneming van de ondersteuningsbehoefte van de leerling en de schoolondersteuningsprofielen van de betrokken scholen, voor heeft zorg gedragen dat een andere school bereid is de leerling toe te laten. Onder andere school kan ook worden verstaan een basisschool, een speciale school voor basisonderwijs, een school voor voortgezet onderwijs of een instelling als bedoeld in artikel 1, onder c, van de Leerplichtwet 1969. 6. Het derde en vierde lid zijn niet van toepassing: a. indien op de school waar de leerling is aangemeld geen plaatsruimte beschikbaar is, of b. indien het bevoegd gezag de ouders bij de aanmelding verzoekt te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen respecteren dan wel te verklaren dat zij de grondslag van het onderwijs op de school zullen onderschrijven, en de ouders dit weigeren te verklaren. 7. Het bevoegd gezag neemt de beslissing over toelating van een leerling zo spoedig mogelijk doch uiterlijk 6 weken na ontvangst van de aanmelding. Indien de beslissing, bedoeld in de vorige volzin, niet binnen 6 weken kan worden gegeven, deelt het bevoegd gezag dit aan de ouders mede en noemt het daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beslissing wel tegemoet kan worden gezien, welke termijn ten hoogste 4 weken bedraagt. 8. Indien de aanmelding voor een school voor speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor wat betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, een kind betreft dat niet is ingeschreven op een andere zodanige school of instelling of op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt het kind met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop het kind de leeftijd heeft bereikt om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen. 9. Indien de aanmelding voor een school voor voortgezet speciaal onderwijs, een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs of een instelling voor wat betreft het daaraan verzorgde voortgezet speciaal onderwijs, een leerling betreft die niet is ingeschreven op een andere zodanige school of instelling of op een school als bedoeld in de Wet op het voortgezet onderwijs, en de beslissing over de toelating is 10 weken na de dag waarop het verzoek om toelating is gedaan nog niet genomen, wordt het kind met ingang van de dag volgend op bedoelde 10 weken, doch niet eerder dan de datum waarop de leerling voldoet aan de voorwaarden om te kunnen worden toegelaten tot de school, tijdelijk geplaatst op de school en als leerling ingeschreven. Indien de leerling wordt toegelaten, wordt de tijdelijke plaatsing omgezet in een definitieve plaatsing. Indien de toelating van de leerling wordt geweigerd of een beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen, wordt de tijdelijke plaatsing beëindigd en wordt de leerling uitgeschreven met ingang
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
van de dag die volgt op de dag waarop de toelating wordt geweigerd of de beslissing wordt genomen de aanmelding niet te behandelen. 10. Een leerling wordt niet toegelaten tot een school voor speciaal onderwijs of tot een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs voor wat betreft het daaraan verzorgde speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 of cluster 4, dan nadat de leerling toelaatbaar is verklaard tot het speciaal onderwijs. 11. De beslissing over toelaatbaarheid, bedoeld in het tiende lid, wordt genomen: a. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4: door het samenwerkingsverband waartoe die school behoort; b. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, die behoort tot een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs:1. door het samenwerkingsverband in het gebied waarvan de leerling woonachtig is, indien de leerling woonachtig is in Nederland; 2. door het samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een instelling, waarvoor toelating wordt verzocht behoort, indien de leerling buiten Nederland woonachtig is; c. indien de leerling onmiddellijk voorafgaand aan de toelating niet was ingeschreven op een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs of een school voor speciaal onderwijs of speciaal en voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 en de leerling was aangemeld bij een school, niet zijnde een instelling, of een school als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, die behoort tot een landelijk samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 18a, vijftiende lid, van de Wet op het primair onderwijs: door het landelijk samenwerkingsverband waartoe de school, niet zijnde een instelling, of de school, bedoeld in de Wet op het primair onderwijs, waar de leerling was aangemeld behoort. Artikel 40b. Commissie voor de begeleiding 1. Het bevoegd gezag van een school, niet zijnde een instelling, of de bevoegde gezagsorganen van twee of meer scholen, niet zijnde instellingen, stelt onderscheidenlijk stellen een commissie voor de begeleiding in, die zodanig is samengesteld dat zij adequaat kan adviseren vanuit zowel onderwijskundig als pedagogisch, psychologisch en medisch oogpunt, rekening houdend met de handicap van de leerling. 2. De commissie voor de begeleiding heeft tot taak: a. te adviseren over het vaststellen en bijstellen van het ontwikkelingsperspectief, bedoeld in artikel 41a, eerste en vierde lid, b. het ten minste één keer per jaar evalueren van het ontwikkelingsperspectief en hiervan verslag te doen aan het bevoegd gezag, c. te adviseren over terugplaatsing of overplaatsing van de leerling naar het basisonderwijs of het voortgezet onderwijs, end. het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1 van de Wet op het
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
primair onderwijs en artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, te adviseren over de begeleiding van leerlingen op scholen als bedoeld in die wetten. 1.2 Toezichtkader onderwijsinspectie (par. 4.1) INTEGRAAL TOEZICHT OP DE SAMENWERKINGSVERBANDEN IN HET PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS PASSEND ONDERWIJS
1 Inleiding De Inspectie van het Onderwijs (hierna: inspectie) zal na inwerkingtreding van de Wet Passend onderwijs toezicht houden op de uitvoering van deze wet. De inspectie ontwikkelt hiervoor een toezichtkader voor het toezicht op de samenwerkingsverbanden in het primair en voortgezet onderwijs Het toezicht op de samenwerkingsverbanden is integraal toezicht, want het omvat - in samenhang zowel kwaliteitstoezicht, nalevingstoezicht als financieel toezicht. De toezichtkaders van de inspectie bevatten doorgaans twee elementen: 1. de werkwijze die de inspectie bij haar toezicht hanteert; 2. het waarderingskader: de kwaliteitsaspecten en indicatoren waarop de inspectie een object van toezicht beoordeelt. De inspectie streeft naar een open benadering van de ontwikkeling van het toezicht, met behoud van haar specifieke positie als toezichthouder. Hiermee beoogt zij de kwaliteit te verhogen en het draagvlak voor het toezicht te vergroten. Om die reden werkt ze met een concepttoezichtkader dat een voorlopig karakter heeft. Het definitieve toezichtkader wordt in augustus 2013 vastgesteld. De inspectie vindt het van groot belang om belanghebbende partijen bij de ontwikkeling te betrekken. De procedure van vaststelling, goedkeuring en publicatie van het toezichtkader is vastgelegd in de Wet op het onderwijstoezicht. 2. Toezichtkader Artikel 13 van de Wet op het onderwijstoezicht (WOT) schrijft voor dat de inspectie haar werkwijze voor een onderzoek als bedoeld in artikel 11 (regulier onderzoek)vastlegt in een toezichtkader. Hierin staat niet alleen hoe de inspectie te werk gaat, maar ook wat zij beoordeelt en wanneer er sprake is van voldoende kwaliteit. Fasering van invoering van het toezicht Omdat de samenwerkingsverbanden nog in een opbouwfase verkeren, past de inspectie de uitvoering van haar toezicht daarop aan. Op 1 augustus 2014 treedt de zorgplicht voor schoolbesturen in werking. Schoolbesturen zijn dan verplicht voor iedere leerling een passende plaats binnen het onderwijs te vinden. De meeste samenwerkingsverbanden zijn op dat moment nog volop ‘in ontwikkeling’. Daarom hanteert de inspectie een invoeringstraject voor het toezicht en legt dit op transparante wijze vast. Daarnaast verzamelt ze over de volle breedte informatie over de (zich ontwikkelende) kwaliteit van de samenwerkingsverbanden en blijft daarover in gesprek met de samenwerkingsverbanden. Orthopedagogisch-didactische centra (OPDC)
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
De samenwerkingsverbanden krijgen ook de verantwoordelijkheid over de kwaliteit en de naleving van wettelijke voorschriften door de OPDC ’s. De inspectie gaat ook toezien op deze vorm van onderwijs. Hierover vindt nog nadere besluitvorming plaats. De uitwerking van het toezichtkader voor deze OPDC ’s valt daarom vooralsnog buiten dit concepttoezichtkader. 3. Vormen van toezicht Voor de samenwerkingsverbanden heeft de inspectie drie vormen van toezicht: 1. Toezicht vanuit risicobepaling: risicogestuurd toezicht Het toezicht van de inspectie is risicogestuurd. Jaarlijks voert de inspectie een risicoanalyse uit op basis van de kennis die al bij haar aanwezig is (zie hoofdstuk 6). 2. De staat van het onderwijs: steekproefonderzoek De inspectie rapporteert jaarlijks in het onderwijsverslag over de positieve en negatieve ontwikkelingen in het gehele onderwijsbestel. Hiertoe onderzoekt de inspectie ook een representatieve steekproef van samenwerkingsverbanden. Het steekproefonderzoek vindt plaats aan de hand van het waarderingskader. Deze onderzoeken zijn niet risicogestuurd ingevuld (zie hoofdstuk 6) 3. Nalevingstoezicht De inspectie voert onderzoek uit naar de naleving van wettelijke voorschriften (zie hoofdstuk 5). 4 Waarderingskader Om de kwaliteit van het samenwerkingsverband te kunnen beoordelen, is het nodig: te weten of leerlingen de ondersteuning krijgen waar zij recht op hebben; zicht te hebben op de doelmatigheid van de bestuurlijke en organisatorische inrichting van de samenwerkingsverbanden. De besteding van de beschikbaar gestelde middelen houdt verband met de kwaliteit. De middelen zijn beschikbaar gesteld ten behoeve van leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Daarom is het nodig te weten of de besteding van middelen rechtmatig en doelmatig is. Bij een kwaliteitsonderzoek of steekproefonderzoek maakt de inspectie gebruik van een waarderingskader. Het waarderingskader bestaat uit drie kwaliteitsaspecten. Elk kwaliteitsaspect bestaat een aantal indicatoren. Een aantal indicatoren is een ‘normindicator’. Een normindicator speelt een belangrijke rol bij het bepalen van de kwaliteit (en dus van het toezichtarrangement) van het samenwerkingsverband: ‘basis’, ‘zwak’ of ‘zeer zwak’. 4.1 Kwaliteitsaspecten De kwaliteitsaspecten die de inspectie gebruikt, zijn: 1. Resultaten Het samenwerkingsverband realiseert een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, zodanig dat alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Het samenwerkingsverband voert de aan hem opgedragen taken uit. 2. Management en organisatie
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Het samenwerkingsverband weet zijn missie en doelstellingen binnen het kader van de Wet Passend onderwijs te realiseren door een slagvaardige aansturing, effectieve interne communicatie en een doelmatige, inzichtelijke organisatie. 3. Kwaliteitszorg Het samenwerkingsverband heeft zorg voor kwaliteit door systematische zelfevaluatie, planmatige kwaliteitsverbetering, jaarlijkse verantwoording van gerealiseerde kwaliteit en borging van gerealiseerde verbeteringen. 4.1.1 Rangschikking van de kwaliteitsaspecten Elk inspectieonderzoek start met de prestaties van het samenwerkingsverband op de indicatoren van het kwaliteitsaspect ‘Resultaten’. Als de prestaties bij dit aspect op orde zijn, is er geen directe aanleiding om de andere twee kwaliteitsaspecten nader te onderzoeken, tenzij er signalen zijn die aanleiding geven dat wel te doen. Ook de analyse van het ondersteuningsplan kan aanleiding zijn om de kwaliteitsaspecten ‘Management en organisatie’ en/of ‘Kwaliteitszorg’ toch te onderzoeken. 4.2 Indicatoren De drie kwaliteitsaspecten zijn uitgewerkt in negentien indicatoren. In bijlage I staat een beschrijving van iedere indicator. 5. Naleving wettelijke voorschriften Onderdeel van het toezicht van de inspectie is het toezicht op de naleving van de wettelijke voorschriften door de samenwerkingsverbanden. 5.1 Programmatisch handhaven De inspectie voert het nalevingstoezicht al enige jaren uit volgens de methodiek van programmatisch handhaven’. Dit betekent dat regels uit de Wet Passend onderwijs permanent of gedurende een bepaalde tijd prioriteit krijgen. In het Jaarwerkplan beschrijft de inspectie welke prioriteiten zij dat jaar stelt op het vlak van naleving. Door de werkwijze zorgt de inspectie ervoor dat het toezicht effectief is, terwijl de toezichtlast voor de samenwerkingsverbanden beperkt blijft. Vooralsnog zal de inspectie jaarlijks toezien op de volgende voorschriften: Beschrijving Wetsartikelen N1: De aansluiting bij een samenwerkingsverband voor elke school van het bevoegd gezag per 1 november 2013. De nieuwe artikelen 18a, eerste lid, WPO en 17a, eerste lid, WVO N2: Het vormgeven van het samenwerkingsverband door het oprichten van een rechtspersoon door de bevoegde gezagsorganen binnen het samenwerkingsverband per 1 november 2013. De nieuwe artikelen 18a, vierde lid, WPO en 17a, vierde lid, WVO N3 De naleving van de regels met betrekking tot de vaststelling van het ondersteuningsplan en de instemming van de ondersteuningsplanraad vanaf januari 2014. De nieuwe artikelen 18a, zevende tot en met negende lid, WPO, 17a, zevende tot en met negende lid, WVO en 14a WMS N4 De tijdige vaststelling van het ondersteuningsplan en het insturen aan de inspectie (uiterlijk vóór 1 mei 2014).
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
De nieuwe artikelen 18a, tiende lid, WPO en 17a, tiende lid, WVO N5 Het ondersteuningsplan wordt niet eerder vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met burgemeester en wethouders van de desbetreffende gemeente of gemeenten. De nieuwe artikelen 18a, negende lid WPO en 17a, negende lid WVO 5.2 Rechtmatige verkrijging en besteding van de onderwijsmiddelen De inspectie is ook verantwoordelijk voor het toezicht op de rechtmatige verkrijging en besteding van onderwijsmiddelen. De uitvoering van dit toezicht ligt bij de instellingsaccountant. De inspectie is verantwoordelijk voor de aansturing van dit toezicht. Jaarlijks controleert de inspectie steekproefsgewijs de kwaliteit van de controle door de instellingsaccountant. 5.3 Ondersteuningsplannen Een ondersteuningsplan geeft een beeld van het beleid dat het samenwerkingsverband gaat voeren. Zowel in het primair onderwijs als in het voortgezet onderwijs dient het ondersteuningsplan dezelfde punten te omvatten. Deze zijn in wettelijke voorschriften vastgelegd net als de procedure voor vaststelling. De inspectie moet uiterlijk 1 mei 2014 de ondersteuningsplannen van de samenwerkingsverbanden ontvangen. Ze gaat vervolgens na of de ondersteuningsplannen aan de wettelijke voorschriften voldoen, of ze op de wettelijk voorgeschreven wijze tot stand zijn gekomen – met inachtneming van de procedures voor inspraak – en analyseert de inhoud van de plannen. Wanneer dat nodig is, koppelt de inspectie de bevindingen van de analyse aan het samenwerkingsverband terug. Dit vindt in elk geval plaats als er sprake is van het niet naleven van wettelijke voorschriften. 6 Risicogestuurd toezicht 6.1 Risicobepaling Voor de risicoanalyse bij de samenwerkingsverbanden gebruikt de inspectie een model dat is gebaseerd op zes parameters. De inspectie gaat ervan uit dat deze parameters voorspellend kunnen zijn voor de kwaliteit van het samenwerkingsverband. Risicoanalyse is dus iets anders dan kwaliteitsbepaling. Het is een middel om zicht te krijgen op een mogelijk kwaliteitstekort. Of van een kwaliteitstekort ook daadwerkelijk sprake is, moet blijken uit een kwaliteitsonderzoek. Geen risico Als de risicoanalyse geen aanwijzing geeft dat er een kwaliteitstekort kan zijn, is er voor de inspectie geen reden om een bestuursgesprek te voeren of een kwaliteitsonderzoek te starten. Wel risico Als er wel aanwijzingen zijn voor een kwaliteitstekort, kan de inspectie beslissen om dit te bespreken met het samenwerkingsverband. De risicobepaling is in dat geval pas afgerond nadat de uitkomsten van de analyse zijn besproken met het samenwerkingsverband. Indien nodig kan de inspectie daarna een kwaliteitsonderzoek uitvoeren. Hierin stelt de inspectie aan de hand van het waarderingskader vast of er tekortkomingen zijn. Wanneer dit het geval is, volgt een interventie.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Kennisanalyse en expertanalyse De risicoanalyse valt uiteen in een kennisanalyse en een expertanalyse. De kennisanalyse is een geautomatiseerde waardemeting van parameters. Na de kennisanalyse volgt een expertanalye. De expertanalyse is een waardemeting van parameters via deskonderzoek door inspecteurs en analisten. De expertanalyse wordt alleen uitgevoerd bij samenwerkingsverbanden waar mogelijke risico’s blijken na de kennisanalyse en bij de samenwerkingsverbanden die in aanmerking komen voor een steekproefonderzoek. Indien nodig vraagt de inspectie ten behoeve van de expertanalyse aanvullende informatie op bij de samenwerkingsverbanden of bij derden. Er is dus sprake van een getrapt model: altijd een kennisanalyse, vaak een expertanalyse, soms een bestuursgesprek, heel soms een kwaliteitsonderzoek. 6.2 Parameters De inspectie heeft twee groepen parameters vastgesteld: 1. parameters voor de kennisanalyse (nummer 1 t/m 4); 2. parameters voor de expertanalyse (nummers 4 t/m 6). Parameter nummer 4 heeft zowel een plaats in de kennisanalyse als in de expertanalyse. 1. Thuiszitters, niet deelnemers aan onderwijs (kennisanalyse) Zijn er leerlingen die niet deelnemen aan onderwijs? Het betreft de leerplichtige jongeren tussen de 5 en de 16 jaar of jongeren van 16 of 17 jaar met kwalificatieplicht die: · niet ingeschreven zijn bij een school (absoluut verzuim); · die ingeschreven zijn op een school of onderwijsinstelling en die zonder geldige reden meer dan vier weken verzuimen, zonder dat zij ontheffing hebben van de leerplicht respectievelijk vrijstelling van geregeld schoolbezoek of wegens het volgen van ander onderwijs. 2. Spreiding en doorstroom in het onderwijs (kennisanalyse) Aan welke onderwijsinstelling volgen de leerlingen die extra ondersteuning krijgen onderwijs? De inspectie vergelijkt hierbij op het niveau van de samenwerkingsverbanden de doorstroom binnen en tussen de verschillende onderwijssoorten, de uitstroom, de afstroom en de opstroom naar ander onderwijs met het landelijk gemiddelde of met andere vergelijkingsgroepen. 3. (Eerder gegeven) inspectieoordelen op scholen en instellingen (kennisanalyse) Wat is het aantal scholen met aangepast toezicht binnen het samenwerkingsverband en in hoeverre wijkt dit af van het landelijk gemiddelde? Bij een aangepast arrangement of bij scholen uit de jaarlijkse steekproef in het kader van het Onderwijsverslag maakt de inspectie ook een analyse van de oordelen op het kwaliteitsaspect 'ondersteuning van de leerling'. 4. Signalen (kennis- en expertanalyse) Zijn er signalen die wijzen op tekortkomingen in de uitvoering van passend onderwijs in een regio? Deze parameter is zowel een variabele bij de kennisanalyse als een informatiebron bij de expertanalyse. Vast onderdeel is dat de inspectie input van de gemeenten vraagt. Daarnaast kijkt de inspectie bijvoorbeeld naar het aantal, de inhoud en de uitkomst van beroep- en bezwaarprocedures en van
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
klachten die voorgelegd worden aan de commissie gelijke behandeling. Verder kunnen er signalen komen vanuit ouderorganisaties, onderwijsconsulenten, gemeenten of jeugdzorg. Ook kan er sprake zijn van een patroon van signalen in de vorm van telefonische contacten met vertrouwensinspecteurs of publieksfuncties, zoals Informatie Rijksoverheid (voorheen: Postbus 51) en het Loket Onderwijsinspectie. 5. Het ondersteuningsplan, de jaarverslagen en de verdeling van de ondersteuningsmiddelen (expertanalyse) De inspectie hanteert een (risico)analysemodel voor het ondersteuningsplan. Hierin komen vragen aan de orde zoals: Hoe zijn de schoolbesturen in het samenwerkingsverband aan elkaar verbonden? Is er sprake van een structuur waarin ze kunnen komen tot een verdeling van inzet van personele en financiële middelen op het gebied van ondersteuning? Is er een dekkend systeem om te komen tot passend onderwijs voor alle leerlingen? Is het ondersteuningsplan afgestemd met de gemeenten in een op overeenstemming gericht overleg? Heeft dit overleg tot overeenstemming geleid? Hoe is de verantwoording geregeld, is er sprake van transparante inzet van ondersteuningsgelden en is het interne toezicht geregeld? Hoe is de communicatie met ouders? Zodra de jaarverslagen van de samenwerkingsverbanden beschikbaar zijn betrekt de inspectie ook deze bij de expertanalyse. 6. De deskundigheid op het gebied van zorg van de leraar (expertanalyse) De inspectietaak is met ingang van 1 juli 2012 uitgebreid met het beoordelen en bevorderen van de kwaliteit van het onderwijspersoneel. De vraag is aan de orde of er in de scholen voldoende deskundigheid aanwezig is en of de leraren voldoende vakbekwaam zijn op het gebied van pedagogische en didactische ondersteuning van de leerling die extra ondersteuning nodig heeft. De inspectie ontwikkelt een werkwijze om uitspraken op schoolniveau te kunnen doen over de kwaliteit van de leraar op deze gebieden. Gegevens die te zijner tijd ter beschikking komen kan de inspectie bij de expertanalyse betrekken en op het niveau van het samenwerkingsverband. In schema:
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
De komende jaren werkt de inspectie doorlopend aan de ontwikkeling van de risicobepaling. Dit doet zij onder andere door: na te gaan in hoeverre deze parameters voorspellende waarde voor achterblijvende kwaliteit hebben; door de metingen te verbeteren en de normen te herijken en door nieuwe of nieuw beschikbare informatie in haar analyse te betrekken. 7. Toezicht op passend onderwijs 7.1 Onderwijs, zorgplicht en samenwerking Ook na de invoering van Passend onderwijs blijven schoolbesturen volledig verantwoordelijk voor het onderwijs op hun scholen. Het toezicht op de realisatie van Passend onderwijs richt zich daarom in eerste instantie op het onderwijs op de scholen binnen het samenwerkingsverband. Dit toezicht vindt plaats volgens de vigerende toezichtkaders voor het primair, speciaal, voortgezet en middelbaar beroepsonderwijs. Hierin staat het toezicht op scholen en instellingen beschreven. Schoolbesturen zijn ook verantwoordelijk voor de uitvoering van de zorgplicht.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Samenwerkingsverbanden hebben een andere verantwoordelijkheid. Dit concepttoezichtkader richt zich uitsluitend op de samenwerkingsverbanden. En dus niet op de kwaliteit van het onderwijs op de scholen of op de uitvoering van de zorgplicht. De verantwoordelijkheidsverdeling tussen schoolbesturen en het samenwerkingsverband in het kader van Passend onderwijs is vastgelegd in wettelijke voorschriften. Deze bepalen de scheidslijn tussen de onderscheiden verantwoordelijkheden. Die scheidslijn is echter niet altijd even helder, omdat sprake is van deels samenvallende beleidsdomeinen. De inspectie heeft er oog voor dat de belangen van een schoolbestuur kunnen conflicteren met de belangen van het samenwerkingsverband. 7.2 Deels samenvallende beleidsdomeinen Op meerdere manieren zijn schoolbestuur en samenwerkingsverband met elkaar verbonden. Er zijn beleidsdomeinen waarvoor beide partijen een – eigen – verantwoordelijkheid dragen, ieder binnen de kaders die de wet daarvoor geeft. Het probleem van de ‘thuiszitters’ is daarvan een voorbeeld. Een leerling die thuiszit of thuis komt te zitten zonder te zijn aangemeld bij een school, is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van de ouders en de leerplichtambtenaar. Daarnaast heeft het samenwerkingsverband de taak om te voorkomen dat een leerling thuis komt te zitten, omdat het schoolbestuur de leerling niet plaatst. Het samenwerkingsverband heeft de mogelijkheid om hiervoor regionaal beleid te ontwikkelen en afspraken te maken met schoolbesturen. Daardoor kunnen schoolbesturen voorkomen dat zij niet aan de zorgplicht kunnen voldoen. Wanneer een leerling op een school is aangemeld en desondanks thuiszit, is dat niet alleen de verantwoordelijkheid van de ouders, maar ook van het betreffende schoolbestuur. Er kan soms sprake zijn van een causaal verband tussen het onvoldoende functioneren van het samenwerkingsverband, dat van een school en vice versa. Hierna volgen enkele voorbeelden waarbij de rol van de inspectie is toegelicht. Voorbeeld 1 Het samenwerkingsverband heeft de verantwoordelijkheid om binnen de regio tot een samenhangend geheel aan voorzieningen voor extra ondersteuning te komen. Het moet ook de financiële middelen zodanig verdelen, dat optimale zorg binnen het bereik van alle leerlingen is. Het schoolbestuur is verantwoordelijk voor de extra ondersteuning op de school. Als uit het toezicht op de school blijkt dat de kwaliteit van de ondersteuning niet aan de basiskwaliteit voldoet, spreekt de inspectie daarop in de eerste instantie het schoolbestuur aan. Concludeert de inspectie echter dat het schoolbestuur de vereiste kwaliteit niet kán leveren, vanwege het beleid van het samenwerkingsverband, dan spreekt de inspectie ook het samenwerkingsverband aan. Voorbeeld 2 Het kan voorkomen dat het samenwerkingsverband niet tot een samenhangend geheel aan ondersteuningsvoorzieningen komt, omdat sommige scholen zich niet houden aan de afspraken over hun ondersteuningsprofiel. In dat geval wordt het samenwerkingsverband door de inspectie aangesproken. Het samenwerkingsverband heeft hiervoor immers de primaire verantwoordelijkheid. De inspectie kan ook het schoolbestuur aanspreken, als de school zich niet houdt aan
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
haar ondersteuningsprofiel. Conclusie In de praktijk zal er regelmatig samenhang zijn tussen de verantwoordelijkheden van beide partijen; de mate waarin een schoolbestuur in staat is de zorgplicht in te vullen, wordt deels beïnvloed door de mate waarin het samenwerkingsverband hiervoor de juiste voorwaarden biedt. Het is goed om daarbij scherp voor ogen te houden dat het de schoolbesturen zijn die het samenwerkingsverband vormen. Zij maken, op het niveau van het samenwerkingsverband, afspraken over de inrichting van de voorzieningen voor extra ondersteuning. Interventies door de inspectie vanwege achterblijvende onderwijskwaliteit of op het terrein van de naleving van wet- en regelgeving kunnen daarom gericht zijn op het samenwerkingsverband, op het schoolbestuur of op beide. 8. Tijdpad 8.1 Gefaseerde uitvoering van het toezicht Met dit toezichtkader zet de inspectie de standaard voor de ondergrens van de basiskwaliteit van het samenwerkingsverband. Ze is zich ervan bewust dat samenwerkingsverbanden nieuwe organen zijn in een nieuw veld met nieuwe partijen. Bovendien beschikt een samenwerkingsverband in het begin nog over weinig evaluatiegegevens. De inspectie past haar toezicht hierop aan. Op 1 augustus 2014 is duidelijk hoe dit gefaseerde toezicht vorm krijgt. Dan is bekend wat de normering van de indicatoren van het waarderingskader zal zijn. Voorbeeld Een indicator op het gebied van kwaliteitszorg is ‘Het samenwerkingsverband werkt planmatig aan kwaliteitsverbetering’. De fasering in het toezicht op deze indicator kan bestaan uit: Eerste jaar (2014/2015): de plancyclus voor het werken aan verbeteringen is uitgewerkt en duidelijk is wie waarvoor procesverantwoordelijkheid heeft. De doelen zijn vastgesteld. De doelen zijn meetbaar en concreet uitgewerkt, de eigen standaarden zijn vastgelegd. Tweede jaar (2015/2016): de eerste metingen zijn verricht, een evaluatie is uitgevoerd en doelen zijn zo nodig bijgesteld. Simulaties In het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van de zorgplicht (2013/2014) voert de inspectie simulaties uit bij alle samenwerkingsverbanden. Dat houdt in dat de inspectie een kwaliteitsonderzoek nabootst en de samenwerkingsverbanden aan de hand van het waarderingskader toetst op kwaliteit, rechtmatigheid en doelmatigheid, ook al zijn ze nog niet volledig ingericht. Het doel van de simulaties is tweeledig: 1. stimuleren van de ontwikkeling van de samenwerkingsverbanden door een kwaliteitsonderzoek na te bootsen en zo een beeld te geven van de ontwikkeling op dat moment, afgezet tegen het waarderingskader van de inspectie;
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
2. toezicht houden op de ontwikkeling van de samenwerkingsverbanden, zowel inhoudelijk als op de totstandkoming van de rechtspersoon en de inspraak door de ondersteuningsplanraad. Als een samenwerkingsverband voor 1 november 2013 in aanmerking wil komen voor een simulatie kan zij dat bij de inspectie aangeven. Voor de inspectie levert deze simulatieronde bovendien informatie op over de wenselijke en redelijke normering van de indicatoren, de werking van het risicomodel en de kwaliteit van het toezichtkader. 8.3 Implementatie van het toezicht 1 januari tot 1 juni 2013 De inspectie bespreekt de ontwikkeling van het toezichtkader met betrokkenen uit het veld en probeert de ontwikkelde instrumenten uit bij enkele samenwerkingsverbanden. In augustus 2013 stelt de inspecteur-generaal het toezichtkader vast. Daarna kan de minister het goedkeuren. Na goedkeuring door de minister volgt publicatie in de Staatscourant en treedt het toezichtkader in werking. 1 augustus 2013 tot 31 juli 2014 Op 1 augustus 2013 treedt de Wet Passend onderwijs op onderdelen in werking. De eerste toezichtactiviteit van de inspectie betreft de bestuurlijke inrichting van de samenwerkingsverbanden (vanaf 1 november 2013). In februari 2014 bevraagt de inspectie de samenwerkingsverbanden over de stand van zaken met betrekking tot de formele totstandkoming van de ondersteuningsplannen. In dit schooljaar voert de inspectie bij alle 152 samenwerkingsverbanden een (integrale) simulatie uit. 1 augustus 2014 tot 31 juli 2015 Bij alle 152 samenwerkingsverbanden controleert en rapporteert de inspectie of voldaan wordt aan de wet- en regelgeving. Ook ontvangt ieder samenwerkingsverband na een vervolgsimulatie een overzicht met verbeterpunten voor de kwaliteit (indien nodig). De rapportage over de naleving van wet- en regelgeving is openbaar. Zo nodig gaat de inspectie over tot handhaving van de nietnaleving van de wettelijke voorschriften. 1 augustus 2015 tot 31 juli 2016 Bij alle 152 samenwerkingsverbanden voert de inspectie voor de eerste keer een kwaliteitsonderzoek uit en gebruikt het waarderingskader ‘toezicht op de samenwerkingsverbanden’. Ieder samenwerkingsverband krijgt een rapportage en een kwaliteitsprofiel. Rapportage en kwaliteitsprofiel zijn openbaar. Na 1 augustus 2016 De inspectie voert jaarlijks een risicoanalyse uit. Dit gebeurt op basis van het risicomodel. Een risico wijst op een mogelijk kwaliteitstekort. Alleen bij risico vindt een kwaliteitsonderzoek plaats. Ieder samenwerkingsverband krijgt een toezichtarrangement voor basistoezicht of aangepast toezicht. Bij aangepaste arrangementen volgt na één jaar een onderzoek naar kwaliteitsverbetering (OKV).
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Bijlage I - Waarderingskader Kwaliteitsaspect 1 – Resultaten Het samenwerkingsverband realiseert een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de scholen, zodanig dat alle leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen en voert de aan haar opgedragen taken uit. 1.1 Het samenwerkingsverband realiseert passende ondersteuningsvoorzieningen voor alle leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben. Het samenwerkingsverband doet aantoonbaar al het mogelijke om voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben passende ondersteuningsvoorzieningen te organiseren. Dit leidt er toe dat geen leerlingen van passende ondersteuning verstoken blijven, verwijtbaar aan het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband kan verantwoorden dat het zijn bevoegdheden en invloed heeft aangewend om deze ondersteuningsvoorzieningen in en/of tussen de scholen te realiseren. 1.2. Het samenwerkingsverband realiseert de toewijzing van de extra ondersteuning en de plaatsing van de leerling tijdig en effectief. Toewijzing en plaatsing zijn aan termijnen gebonden. Het samenwerkingsverband onderhoudt per leerling voor wie extra ondersteuning is aangevraagd een actueel overzicht van alle gerealiseerde termijnen in de toewijzings- en plaatsingsprocedure. Uit het overzicht blijkt dat ten minste de wettelijk voorgeschreven termijnen gehaald zijn en dat de leerling geplaatst is in een bij zijn ondersteuningsbehoefte passend arrangement. In de periode augustus 2014 t/m juli 2016 herindiceert het samenwerkingsverband de zittende so/vso-leerlingen. 1.3. Het samenwerkingsverband zet zijn middelen doelmatig in. Het samenwerkingsverband werkt met een meerjarenbegroting waarin het beleid uit het ondersteuningsplan duidelijk herkenbaar is vertaald in gekwantificeerde doelstellingen. De meerjarenbegroting op zijn beurt is vertaald in een gedetailleerde begroting op jaarbasis. Minstens een keer per jaar toetst het samenwerkingsverband de realisatiecijfers aan de begroting, analyseert de verschillen en past zo nodig de meerjarenbegroting en/of de jaarbegroting aan. 1.4. Het samenwerkingsverband realiseert de beoogde kwalitatieve en kwantitatieve resultaten die het voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften heeft opgesteld. Het samenwerkingsverband toont aan dat het de geplande kwalitatieve en kwantitatieve resultaten (incl. bekostigingsaspecten) behaalt. Kwaliteitsaspect 2 - Management en organisatie Het samenwerkingsverband weet zijn missie en doelstellingen binnen het kader van de wet op passend onderwijs te realiseren door een slagvaardige aansturing en effectieve interne communicatie en een doelmatige, inzichtelijke organisatie. 2.1. Het samenwerkingsverband heeft een missie bepaald, waaruit consequenties zijn getrokken voor de inrichting van de organisatie en de te bereiken doelstellingen (visie). Het samenwerkingsverband heeft zijn missie en visie geformuleerd. De missie is uitgewerkt in een strategisch beleid en bevat een karakteristiek van het samenwerkingsverband, een visie op de
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
toekomst en daarop aansluitende strategische doelen. Missie en visie zijn gekoppeld aan de wetgeving; doelen en beoogde resultaten zijn eenduidig vastgelegd. Het besturingsmodel van het samenwerkingsverband past bij de missie en de beleidsvoornemens. Er is een kader vastgesteld aan de hand waarvan de organisatie haar taken uitvoert en waarmee zij aangeeft hoe de activiteiten die daarbij horen passen binnen het grotere geheel. 2.2. Verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden van de deelnemers aan het samenwerkingsverband en van degenen die voor het samenwerkingsverband taken (al dan niet in mandaat) uitvoeren, zijn helder vastgelegd. Het samenwerkingsverband heeft een organisatieschema waaruit eenduidig blijkt waarop elk orgaan formeel aanspreekbaar is. De taken en de operationele bevoegdheden van de verschillende organen binnen het samenwerkingsverband zijn eenduidig belegd, vastgesteld en bekendgemaakt. 2.3. Het samenwerkingsverband heeft een doelmatige overlegstructuur. Het samenwerkingsverband kan aantonen dat het georganiseerd overleg binnen de organen van het samenwerkingsverband voldoende gericht is op realisatie van het beleid en op de samenhang tussen de taken van het samenwerkingsverband. Het functioneel overleg richt zich zowel op de inhoud als op de planning, uitvoering en evaluatie van taken. Het samenwerkingsverband heeft een procedure vastgesteld met de gemeente(n) die in het samenwerkingsverband liggen om te komen tot een op overeenstemming gericht overleg. 2.4 Het samenwerkingsverband heeft eenduidige procedures en termijnen voor het plaatsen van leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben en het toewijzen van extra ondersteuning. Er is een toewijzingsprotocol vastgesteld. Dit protocol bevat ten minste de criteria voor toewijzing van middelen voor extra ondersteuning, de inhoudelijke plaatsingscriteria voor leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben, de termijnen voor de toelaatbaarheidsbepaling en termijnen voor de stappen in de plaatsingsprocedure. Voor de periode augustus 2014 t/m juli 2016 heeft het samenwerkingsverband een procedure vastgesteld voor de herindicatie van zittende so/vsoleerlingen. 2.5 Het samenwerkingsverband voert een actief voorlichtingsbeleid over taken en functies van het samenwerkingsverband. Het samenwerkingsverband profileert zich in de regio als dienstverlener voor passend onderwijs. Daartoe beschikt het over informatievoorzieningen ten behoeve van belanghebbenden bij het samenwerkingsverband en overige voorzieningen zoals cluster 1 en cluster 2, over voorzieningen in de sfeer van de jeugdhulpverlening en over de overstapmogelijkheden naar vervolgvoorzieningen. Tot de belanghebbenden behoren ten minste: ouders, deelnemende schoolbesturen, medezeggenschapsorganen, gemeente(n), jeugdzorginstellingen. 2.6 Het samenwerkingsverband heeft het interne toezicht op het bestuur georganiseerd, vastgesteld waarop dit toezicht betrekking heeft en zorggedragen voor middelen om dit toezicht te kunnen uitoefenen. Het interne toezicht is onafhankelijk van het bestuur van het samenwerkingsverband en wordt op systematische en planmatige wijze uitgevoerd. Het interne toezichtsorgaan beschikt over voldoende middelen om taken, bevoegdheden te kunnen uitvoeren en zijn verantwoordelijkheid te nemen en beschikt over een toezichtkader. Het interne toezicht rapporteert jaarlijks schriftelijk over haar bevindingen, conclusies en beleidsaanbevelingen.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Kwaliteitsaspect 3 - Kwaliteitszorg Het samenwerkingsverband heeft zorg voor kwaliteit door systematische zelfevaluatie, planmatige kwaliteitsverbetering, jaarlijkse verantwoording van gerealiseerde kwaliteit en borging van gerealiseerde verbeteringen. 3.1 Het samenwerkingsverband plant en normeert zijn resultaten in een vierjarencyclus. Het samenwerkingsverband vertaalt tenminste eens per vier jaar de beleidsdoelstellingen naar kwalitatieve en kwantitatieve resultaten (incl. bekostigingsaspecten). Onderdeel daarvan is het in overleg met belanghebbenden vaststellen van acceptabele normen voor die resultaten. 3.2 Het samenwerkingsverband voert zelfevaluaties uit. Intern: Ten behoeve van de evaluatie van het gevoerde beleid verzamelt het samenwerkingsverband jaarlijks, aan de hand van vastgestelde procedures en instrumenten, ten minste gegevens over de toewijzing van de extra ondersteuning die leerlingen nodig hebben en de plaatsing van deze leerlingen. De ondersteuningsprofielen van de deelnemende scholen aan het samenwerkingsverband zijn beschikbaar, waarbij de verdeling van middelen in relatie is gebracht tot de kwalitatieve en kwantitatieve ambities uit die profielen. Het samenwerkingsverband toetst de verzamelde informatie aan de vastgestelde doelen en normen en trekt daaruit conclusies voor de kwaliteitsverbetering op korte en langere termijn. Extern: Het samenwerkingsverband stelt zich jaarlijks op systematische wijze op de hoogte van de ervaringen van de belanghebbenden met de gerealiseerde dienstverlening, toetst deze aan de vastgestelde doelen en trekt daaruit conclusies voor de kwaliteitsverbetering op korte en langere termijn. 3.3 Het samenwerkingsverband werkt planmatig aan kwaliteitsverbetering. Op basis van de conclusies uit de zelfevaluatie werkt het samenwerkingsverband jaarlijks beargumenteerd, doelgericht en aan de hand van een plan aan verbeteractiviteiten. 3.4 Het samenwerkingsverband legt jaarlijks verantwoording af van gerealiseerde kwaliteit. Het samenwerkingsverband verantwoordt zich jaarlijks schriftelijk aan belanghebbenden over de gerealiseerde kwaliteit, de kwaliteitsverbetering en de inzet van middelen. 3.5 Het samenwerkingsverband borgt gerealiseerde verbeteringen. Het samenwerkingsverband legt nieuwe afspraken op een concrete en controleerbare manier vast en gaat systematisch na of betrokkenen volgens die afspraken handelen. 3.6 Het samenwerkingsverband onderzoekt bij de belanghebbenden de tevredenheid over het samenwerkingsverband.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Uit een jaarlijkse, betrouwbare en valide (zelf)evaluatie blijkt de mate van tevredenheid met de realisatie van het beleid van het samenwerkingsverband. Ook evalueert het samenwerkingsverband klachten haar klachtbehandeling. De resultaten van de evaluaties leiden tot afstemming van beleid. Tot de belanghebbenden behoren ten minste: ouders, deelnemende schoolbesturen, medezeggenschapsorganen, gemeente(n), jeugdzorginstellingen.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
2. Visie en inrichting (hoofdstuk 2)
2.1 Sturingsfilosofie van het samenwerkingsverband (par 2.2) Notitie besturingsfilosofie SWV Passend Onderwijs in oprichting Eindhoven e.o. 1. Aanleiding De deelnemende schoolbesturen in het Samenwerkingsverband Passend Onderwijs (PaO) Eindhoven e.o. staan de komende maanden voor de uitdaging inhoudelijk, organisatorisch, financieel en juridisch vorm te geven aan het nieuwe samenwerkingsverband. De bestuurlijke inrichting dient per 1 november 2013 te zijn afgerond en dan moeten oprichtingsakte en statuten van de nieuwe rechtspersoon bij de notaris zijn verleden. Vervolgens start per 1 augustus 2014 de bekostiging van het nieuwe samenwerkingsverband en worden de huidige SWV-en WSNS en de REC’s opgeheven. De vorming van het nieuwe SWV PaO is een complexe operatie. Veel operationele zaken moeten nog nader worden uitgewerkt en de tijd begint te dringen. De besturen van het SWV WSNS en van de betrokken SO scholen hebben besloten om als eerste stap de bestuurlijke uitgangspunten (besturingsfilosofie) voor het nieuwe SWV PaO met elkaar te benoemen en vast te leggen. De uitgangspunten zijn belangrijk voor de concrete vervolgstappen. Zij brengen focus aan in de taak van het bestuur van het SWV PaO; bieden een richtinggevend kader voor het proces van uitwerking naar de operationele inrichting en scheppen duidelijkheid in rollen (bestuur SWV PaO - schoolbesturen en scholen). In een gezamenlijk overleg op 12 maart 2012 hebben de genoemde besturen de bestuurlijke uitgangspunten voor de inrichting van het nieuwe SWV PaO op hoofdlijnen aangegeven. Voor de besturen van de participerende SO scholen doet zich de complicerende factor voor dat zij in de meeste gevallen deel uit zullen maken van meerdere SWV-en PaO die elk bij de inrichting andere accenten kunnen aanbrengen. Dit is echter onvermijdelijk, omdat de wetgever wel kaders geeft, maar veel vrijheidsgraden voor de inrichting laat bij de SWV-en. 2. Wettelijke taken SWV PaO op hoofdlijnen Voor ingegaan wordt op de besturingsfilosofie volgt een beknopt overzicht van de belangrijkste taken van het SWV PaO. Het SWV-PaO i.c. het bestuur wordt verantwoordelijk voor: realiseren van passend onderwijs voor elke zorgleerling. Daarvan maken de onderwijsondersteuningsprofielen van de scholen deel uit. Dit moet leiden tot een: sluitend onderwijsondersteuningsaanbod. afspraken (procedure/criteria) over de verdeling en de besteding van ondersteuningsmiddelen in het reguliere basisonderwijs; afspraken (procedure/criteria) over de toewijzing van de ondersteuning voor leerlingen in het reguliere basisonderwijs; op overeenstemming gericht overleg over het ondersteuningsplan met de gemeente. de plaatsing in het SBO; en in clusters 3 en cluster 4 van het SO;
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
informatie naar ouders over de wijze waarop SWV de ondersteuning heeft ingericht; afstemming met cluster 2, het voortgezet onderwijs en de zorgpartners.
3. Hoofdlijnen van de besturingsfilosofie Alle schoolbesturen van het huidige SWV WSNS Eindhoven e.o. en de betrokken SO-besturen gaan op de eerste plaats uit van vertrouwen in elkaar en in elkaars expertise. Dit hebben de besturen c.q. vertegenwoordigers namens die besturen, zowel op 12 maart als 18 april 2012 naar elkaar uitgesproken. Dit vormt een belangrijke basis voor de uitwerking in onderstaande paragraaf. De volgende aspecten van de besturingsfilosofie voor het bestuur van het SWV PaO zijn in samenhang nader uitgewerkt. Ambitieniveau Breedte bestuurstaak Taakopvatting van het bestuur SWV PaO Kerntaken van het bestuur SWV PaO Financieel verdeelmodel Bestuurlijk-juridische vormgeving Ambitieniveau: wettelijke kaders Wet passend onderwijs De ambitie voor het SWV PaO is gegeven in de wettelijke verplichtingen zoals deze zijn geformuleerd door de rijksoverheid in de Wet passend onderwijs. Breedte bestuurstaak: smalle invulling en besturen op hoofdlijnen Het bestuur van het SWV PaO gaat uit van een smalle taakinvulling met de genoemde wettelijke taken als kader. De besturen zijn zich er van bewust dat elk van bovenaf door het bestuur PaO opgelegd beleid nieuw gedrag vraagt of oproept van de betrokken besturen en scholen. Uitgangspunt voor het beleid van het bestuur SWV PaO is daarom nee, tenzij ….. Besturen wordt met “hoofdletters” geschreven, d.w.z. op hoofdlijnen, en zoveel mogelijk volgens de uitgangspunten van subsidiariteit of anders gezegd: de wettelijke opdracht (WAT-vraag) is voor het bestuur van het SWV PaO het vertrekpunt. De invulling van de uitvoering, de HOE-vraag, ligt zo veel mogelijk bij de afzonderlijke schoolbesturen. Een smalle taakopvatting leidt tot een compacte inrichting van het SWV PaO en een zo minimaal mogelijke overhead. Op basis van deze uitgangspunten wordt bevorderd dat de schoolbesturen de ondersteuningsmiddelen zoveel mogelijk ten goede laten komen aan hun primaire taakstelling en zij binnen de gegeven kaders van de wet optimale handelingsruimte hebben. Taakopvatting van het bestuur SWV PaO: toetsend en faciliterend Bij een smalle taakinvulling heeft het bestuur van het SWV PaO primair een toetsende en faciliterende rol. Toetsend betekent dat het bestuur erop toeziet dat het nieuwe SWV PaO voldoet aan de wettelijke eisen en de gemaakte afspraken en daarnaast voldoet aan het waarderingskader van de onderwijsinspectie. Faciliterend betekent dat het bestuur van het SWV PaO de deelnemende besturen in staat stelt hun wettelijk taak, afzonderlijk en/of met elkaar, zo optimaal mogelijk in te vullen.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Kerntaken van het bestuur PaO: afgeleid van de gekozen breedte en taakinvulling Binnen de gekozen uitgangspunten worden de belangrijkste taken van het bestuur SWV PaO als volgt geformuleerd. BESTUREN: op hoofdlijnen. Zorg dragen voor adequate informatie om de voortgang van de wettelijke taken, de kwaliteitszorg en de inzet van de financiële middelen te monitoren. Vertalen van de besturingsfilosofie in het ondersteuningsplan. Bespreken ondersteuningsplan met de ondersteuningsplanraad van het SWV PaO. Vaststellen van het ondersteuningsplan (inclusief begroting, criteria verwijzing etc.) Verantwoording naar de onderwijsinspectie en OCW/DUO. Op overeenstemming gericht overleg met de gemeente(n) over het ondersteuningsplan. Financieel verdeelmodel: bestuursmodel tenzij …. Op hoofdlijnen kunnen drie financiële verdeelmodellen worden onderscheiden. Bestuursmodel Middelen worden onder schoolbesturen/scholen verdeeld op basis van het leerlingenaantal. Expertisemodel Het samenwerkingsverband richt een netwerk in van (tussen)voorzieningen en regelt de aard, omvang en bekostiging van die voorzieningen. Leerlingmodel Ondersteuningsmiddelen komen beschikbaar op basis van individuele handelingsgerichte diagnoses en het ontwikkelingsperspectief dat op basis daarvan is afgesproken. De hierboven beschreven besturingsfilosofie legt het accent voor de uitvoering van de ondersteuning nadrukkelijk bij de schoolbesturen. Het bestuursmodel sluit als financieel model daar het beste bij aan. Het bestuursmodel stimuleert en houdt de druk bij de schoolbesturen om zelf zoveel mogelijk verantwoordelijkheid te nemen. Uitgangspunt voor het financieel verdeelmodel wordt het bestuursmodel, tenzij ….. Tenzij is bijvoorbeeld wanneer het bestuur van het samenwerkingsverband besluit bovenbestuurlijke voorzieningen in te richten t.b.v. alle scholen in het samenwerkingsverband inclusief de daarmee samenhangende overhead. In de praktijk betekent dat het bestuursmodel als hoofdmodel. Er blijven daarnaast mogelijkheden om andere verdeelmodellen te hanteren om het noodzakelijk maatwerk te leveren als het schoolmodel daarin niet kan voorzien. Uiteraard dienen ook de organisatiekosten voor het SWV PaO rechtstreeks uit de door het rijk toegekende ondersteuningsmiddelen betaald te worden. Rechtspersoon: vereniging De PO-Raad geeft op hoofdlijnen drie modellen aan: Vereniging Stichting Coöperatieve vereniging
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
De betrokken besturen kiezen voor het verenigingsmodel. Hiervoor zijn de onderstaande argumenten leidend. Gezien het groot aantal betrokken besturen en hun verschillende posities sluit een verenigingsmodel goed aan bij de besturingsfilosofie. Het huidige SWV-WSNS heeft de laatste jaren de nodige ervaringen opgedaan om met het verenigingsmodel besturen te betrekken en toch slagvaardig te blijven. De leden kiezen het bestuur wat een directe invloed geeft aan alle betrokken schoolbesturen op de samenstelling van het bestuur van het SWV PaO. Bij de uitwerking van het verenigingsmodel is er aandacht voor de volgende punten die in de statuten worden uitgewerkt.
De ALV kiest het bestuur van het SWV PaO. De ALV functioneert dan als intern toezichthouder met vooraf duidelijk vastgestelde taken. Er is scheiding van functies van bestuur en toezichthouder. Om recht te doen aan de verschillende belangen en een evenwichtige verdeling van de macht tussen de betrokken schoolbesturen wordt gewerkt met gewogen stemmen voor de leden van de vereniging.
2.2 Inrichting van de organisatie van het SWV (par.2.3) Statuten SWV PO 3007 AFSCHRIFT van de akte van oprichting Samenwerkingsverband Passend onderwijs Eindhoven e.o. PO-30-07 de dato 19 juli 2013
AKTE VAN OPRICHTING SAMENWERKINGSVERBAND PASSEND ONDERWIJS EINDHOVEN E.O. PO-3007
Heden, negentien juli tweeduizend dertien, verschijnt voor mij, mr. Anna Henriëtte Mars, kandidaat-notaris, hierna te noemen: "notaris", als waarnemer van mr. Saskia LaseurEelman, notaris te Amsterdam: mevrouw Karima Benkhalqui, geboren te Huizen op acht april negentienhonderd negenenzeventig, met kantooradres Jachthavenweg 121, 1081 KM Amsterdam, in deze zoals blijkt uit aan te hechten volmachten (Bijlagen), handelend als schriftelijk gevolmachtigde van: 1. mevrouw Adriana Johanna Margaretha Smolders, geboren te Westerhoven op veertien april negentienhonderd éénenvijftig, wonende te 5757 PX Liessel, Straatsebaan 5, ongehuwd en niet geregistreerd als partner in de zin van het geregistreerd partnerschap, houdster van een Nederlands paspoort met nummer: NSRL4FKK6, uitgegeven te Deurne op vijf januari tweeduizend elf; en 2. mevrouw Catharina Johanna Maria van den Heijkant, geboren te Raamsdonk op veertien april negentienhonderd achtenvijftig, wonende te 4944 AS Raamsdonk, Luiten Ambachtstraat 19-a, gehuwd, houdster van een Nederlands paspoort met nummer: NRP295FL1, uitgegeven te Geertruidenberg op negen maart tweeduizend elf, hierna gezamenlijk te noemen: de "Oprichters".
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Inleiding De verschenen persoon, handelend als vermeld, verklaart: dat als gevolg van de inwerkingtreding van de wet 'Wijziging van enkele onderwijswetten in verband met een herziening van de organisatie en financiering van de ondersteuning van leerlingen in het basisonderwijs, speciaal onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs en beroepsonderwijs' (Wet passend onderwijs) (Staatsblad 2012, 626), de bevoegde gezagsorganen voor het basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs in de regio Eindhoven dienen zorg te dragen voor een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de bevoegde gezagsorganen in de regio, en wel zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs krijgen ("samenwerkingsverband passend onderwijs"); dat krachtens een ministeriële regeling de regio voor het samenwerkingsverband AFSCHRIFT 60012022/1027336v1/Samenwerkingsverband Passend Onderwijs Eindhoven e.o. PO-30-07 passend onderwijs is vastgesteld naar en in beginsel gelijk loopt met de grenzen van de gemeente Eindhoven, Best en Son & Breugel (PO-30 07); De Oprichters, ter vorming en uitvoering van het vorenstaande een vereniging wensen op te richten, waarvan de bevoegde gezagsorganen van basisscholen, van speciale scholen voor basisonderwijs, van scholen voor speciaal onderwijs en van scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4 bedoeld in de Wet op de expertisecentra en gevestigd in voormelde regio, alsmede bevoegde gezagsorganen van scholen behorend tot cluster 3 en 4 gelegen buiten de regio van het samenwerkingsverband, met leerlingen afkomstig uit het samenwerkingsverband, die wensen deel te nemen aan het onderhavige samenwerkingsverband, lid zullen worden, welke vereniging, in nauw overleg met de bevoegde gezagsorganen in de regio zal zorgdragen voor de uitvoering van de wettelijke taken van het samenwerkingsverband passend onderwijs, en verklaart bij dezen, handelend als vermeld, een vereniging op te richten en daarvoor vast te stellen de navolgende: STATUTEN Artikel A. Begripsbepalingen. In deze statuten wordt verstaan onder: a. afgevaardigde: een natuurlijk persoon die - al dan niet krachtens substitutie - het bevoegd gezag krachtens diens statuten rechtsgeldig vertegenwoordigt; b. algemene vergadering: (i) de algemene ledenvergadering van de vereniging, zijnde het orgaan dat wordt gevormd door de leden van de vereniging en (ii) de bijeenkomst (vergadering) van de leden; c. bestuur: het orgaan van de vereniging belast met het besturen van de vereniging; d. bevoegd gezag: de rechtspersoon, of in geval van niet-verzelfstandigd openbaar onderwijs het orgaan, die (een) scho(o)l(en) in stand houdt binnen de regio; alsmede de rechtspersoon die (een) scho(o)l(en) voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, behorend tot cluster 3 en 4 bedoeld in de Wet op de expertisecentra, in stand houdt waarvan de vestiging(en) is (zijn) gelegen buiten het gebied
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
van het samenwerkingsverband, met leerlingen afkomstig uit het samenwerkingsverband en die wenst deel te nemen aan het onderhavige samenwerkingsverband; e. medezeggenschapsraad: de raad als bedoeld in artikel 3 van de Wet Medezeggenschap op Scholen; f. ondersteuningsplan: het plan als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs; g. ondersteuningsplanraad: de raad als bedoeld in artikel 4a van de Wet Medezeggenschap op Scholen; h. ouders: de ouders, voogden en verzorgers van leerlingen; 7: de regio bestaande uit de gemeenten Eindhoven, Best en Son & Breugel; j. samenwerkingsverband: de bij deze akte op te richten rechtspersoon als bedoeld in k. scholen (school): alle vestigingen van basisscholen, van speciale scholen voor basisonderwijs, van scholen voor speciaal onderwijs en van scholen voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs, voor zover daaraan speciaal onderwijs wordt verzorgd, behorend tot cluster 3 en 4 bedoeld in de Wet op de expertisecentra en gevestigd in voormelde regio, alsmede scholen behorend tot cluster 3 en 4 gelegen buiten het gebied van het samenwerkingsverband met leerlingen afkomstig uit het samenwerkingsverband; I. schooljaar: het tijdvak van één augustus tot en met éénendertig juli daaraanvolgend; m. schoolondersteuningsprofiel(en): een (de) door het schoolbestuur vast te stellen beschrijving(en) van de voorzieningen die op de onder haar bevoegd gezag ressorterende scho(o)l(en) zijn getroffen voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven. Artikel B. Naam en zetel. 1. De vereniging draagt de naam: Samenwerkingsverband Passend onderwijs Eindhoven e.o. PO-30-07. 2. De vereniging heeft haar statutaire zetel te Eindhoven. Artikel C. Doel. 1. De vereniging heeft ten doel: a. het vormen en in stand houden van een regionaal samenwerkingsverband in de zin van artikel 18a lid 2 van de Wet op het primair onderwijs in de regio PO-3007; b. het realiseren van een samenhangend geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen alle scholen; c. het realiseren dat zoveel mogelijk van de in voormelde regio woonachtige leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken; d. een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs verzorgen voor in voormelde regio woonachtige leerlingen die extra ondersteuning behoeven. 2. De vereniging tracht het doel te bereiken door: a. gezamenlijke besluitvorming over de wijze van verdelen en toewijzen van de
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
ondersteuningsmiddelen en ondersteuningsvoorzieningen aan de scholen; b. het vaststellen van een ondersteuningsplan en (financieel) jaarverslag; c. het beoordelen of leerlingen toelaatbaar zijn tot het onderwijs aan een speciale school basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs cluster 3 en 4, op verzoek van het bevoegd gezag van de school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven; d. het adviseren over de ondersteuningsbehoefte van een leerling op verzoek van het bevoegd gezag van een school waar de leerling is aangemeld of ingeschreven; e. andere middelen die aan het doel van de vereniging dienstbaar kunnen zijn De vereniging beoogt niet het maken van winst. Artikel D. Geldmiddelen. De geldmiddelen welke het samenwerkingsverband ter beschikking staan bestaan uit: 1. de bekostiging door het Rijk ten behoeve van de bekostiging van de wettelijke taken van het samenwerkingsverband; 2. de bijdragen van de leden; 3. verenigingskapitaal en de inkomsten daaruit; 4. subsidies, giften, schenkingen en andere baten; 5. erfstellingen en legaten, waarbij erfstellingen alleen onder het voorrecht van boedelbeschrijving mogen worden aanvaard. Artikel E. Lidmaatschap. 1. Leden kunnen slechts zijn het bevoegd gezag van de scholen die in regio PO-30 07 gevestigd zijn, dan wel het bevoegd gezag van een school voor speciaal onderwijs of een school voor speciaal en voortgezet speciaal onderwijs vormen, behorend tot cluster 3 en 4, bedoeld in de Wet op de expertisecentra, waarvan de vestiging of vestigingen zijn gelegen buiten het gebied van het samenwerkingsverband met leerlingen afkomstig uit het samenwerkingsverband en die wensen deel te nemen aan het onderhavige samenwerkingsverband. De namen van de leden van de vereniging worden geregistreerd in het huishoudelijk reglement van de vereniging. 2. De vereniging heeft verplicht deelnemende leden en vrijwillige deelnemende leden. Het bevoegd gezag van scholen voor basisonderwijs, speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 gevestigd in Eindhoven, Best en Son & Breugel zijn verplicht deelnemend lid van het samenwerkingsverband. Het bevoegd gezag van scholen voor speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 en 4 gevestigd buiten Eindhoven, Best en Son & Breugel met leerlingen uit de gemeenten Eindhoven, Best en Son & Breugel kunnen vrijwillig deelnemend lid worden. 3. Lid is dat bevoegd gezag dat zich schriftelijk als lid bij het bestuur heeft aangemeld en voldoet aan in lid 1 van dit artikel genoemde eis, en door het bestuur als lid is toegelaten. In geval van niet-toelating door het bestuur kan de algemene vergadering alsnog tot toelating besluit. 4. De leden eerbiedigen elkanders identiteit en de vereniging houdt daar bij de uitvoering van de taken rekening mee, met inachtname van het gestelde in artikel 23 van de
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Grondwet. 5. Het lidmaatschap eindigt: a. door opzegging door het lid; b. door opzegging door de vereniging; en c. door ontzetting. 6. Opzegging van het lidmaatschap door het lid kan slechts worden gedaan voor het einde van het boekjaar. Zij geschiedt schriftelijk aan het bestuur. Beëindiging van het lidmaatschap gaat in per één augustus van het nieuwe schooljaar. Indien een opzegging niet tijdig heeft plaatsgevonden, loopt het lidmaatschap door tot het einde van dat nieuwe schooljaar. Het bestuur kan, in overleg met het betreffende lid, een andere datum van beëindiging van het lidmaatschap bepalen. 7. Opzegging van het lidmaatschap door het lid kan plaatsvinden met onmiddellijke Ingang indien: a. het lid failliet wordt verklaard of aan het lid surseance van betaling wordt verleend; b. het lid wordt ontbonden; c. het lid niet langer bevoegd gezag is als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs; d. onder het lid geen school meer in de regio ressorteert, dan wel indien het betreft een school voor speciaal onderwijs, welke geen onderwijs meer geeft aan leerlingen uit de regio; e. redelijkerwijs van de vereniging niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren. 8. Opzegging van het lidmaatschap van een lid door de vereniging geschiedt door het bestuur, na een besluit daartoe van de algemene vergadering en kan slechts geschieden voor het einde van het boekjaar. Zij geschiedt schriftelijk aan het lid met opgave van redenen en is slechts mogelijk indien: a. een lid na daartoe bij herhaling schriftelijk te zijn aangemaand, niet volledig aan zijn geldelijke verplichtingen ten opzichte van de vereniging heeft voldaan; of b. een lid heeft opgehouden te voldoen aan de vereisten die op dat moment door de statuten aan het lidmaatschap worden gesteld. 9. Beëindiging van het lidmaatschap gaat in per één augustus van het nieuwe schooljaar. Indien een opzegging niet tijdig heeft plaatsgevonden, loopt het lidmaatschap door tot het einde van dat nieuwe schooljaar. Het bestuur kan, in overleg met het betreffende lid, een andere datum van beëindiging van het lidmaatschap bepalen. 10. Opzegging van het lidmaatschap namens de vereniging kan plaatsvinden met onmiddellijke ingang, indien: a. het lid failliet wordt verklaard of aan het lid surseance van betaling wordt verleend; b. het lid wordt ontbonden; c. het lid niet langer bevoegd gezag is als bedoeld in de Wet op het primair onderwijs; d. onder het lid geen school meer in de regio ressorteert, dan wel indien het betreft een school voor speciaal onderwijs, welke geen onderwijs meer geeft aan leerlingen uit de regio; e. redelijkerwijs van de vereniging niet kan worden gevergd het lidmaatschap te laten voortduren. 11. In onderling overleg zullen de juridische, organisatorische, personele en financiële gevolgen voortvloeiende uit de beëindiging naar de beginselen van de redelijkheid en billijkheid door het
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
bestuur worden vastgesteld, schriftelijk in een document worden vastgelegd en voorts worden opgelegd aan het uitgetreden lid (schoolbestuur). 12. Het lidmaatschap van de vereniging is persoonlijk en niet overdraagbaar. Het lidmaatschap van de vereniging kan slechts als gevolg van een juridische fusie of juridische splitsing overgaan op een verkrijgende rechtspersoon. Indien en voor zover het betreft de overgang van rechten en plichten op grond van een bestuurlijke overdracht van het bevoegde gezag aan een andere rechtspersoon conform de bepalingen voor een bestuursoverdracht in de onderwijswetgeving, werkt de vereniging mee aan het verzoek tot overgang van de rechten en verplichtingen uit hoofde van het lidmaatschap, tenzij dit redelijkerwijs niet van de vereniging kan worden verlangd. 13. De algemene vergadering kan een lid (schoolbestuur) per direct ontzetten, indien deze in strijd met de statuten, reglementen of besluiten van de vereniging handelt, of de vereniging op onredelijke wijze benadeelt. De ontzetting geschiedt door de algemene vergadering die het betrokken lid (schoolbestuur) onverwijld van het besluit schriftelijk, onder opgave van redenen in kennis stelt. Artikel F. Verenigingsorganen. 1.De vereniging kent als organen: a. de algemene vergadering; b. het bestuur. 2. Het bestuur functioneert als verenigingsbestuur en de algemene vergadering functioneert als intern toezichthoudend orgaan. 3. Het bestuur draagt er zorg voor dat de algemene vergadering tijdig over de informatie beschikt die vereist is voor de uitoefening van diens toezichthoudende taak. 4. De vereniging kent buiten de in lid 1 genoemde organen, geen andere organen die namens de vereniging kunnen handelen of zeggenschap in de zin van (gedeelde) bestuursmacht kunnen uitoefenen, behoudens de door het bestuur aan te stellen ambtelijk secretaris/coördinator en behoudens natuurlijke personen die daartoe op basis van een uitdrukkelijke volmacht door het bestuur of de algemene vergadering worden aangewezen. Artikel G. Bestuur (samenstelling). 1. Het aantal bestuursleden wordt vastgesteld door de algemene vergadering en bestaat uit zes personen. Ook niet-leden kunnen tot bestuursleden worden benoemd, doch met inachtneming van het bepaalde in lid 2. 2. Tot bestuurslid kunnen slechts worden benoemd personen die de functie bestuur als bedoeld in de onderwijswetgeving - al dan niet op basis van mandaat - vervullen bij een van de leden (schoolbesturen). 3. De bestuursleden worden door de algemene vergadering benoemd, met dien verstande dat: a. één bestuurslid wordt benoemd op basis van een bindende voordracht van Stichting Katholiek en Protestants-Christelijk Onderwijs Eindhoven e.o.; b. één bestuurslid wordt benoemd op basis van een bindende voordracht van Stichting voor Algemeen Toegankelijk Onderwijs Eindhoven e.o.;
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
c. één bestuurslid wordt benoemd op basis van een bindende voordracht van Stichting Best Onderwijs; d. één bestuurslid wordt benoemd op basis van een bindende voordracht van de verplicht deelnemende leden die een school voor speciaal en/of voortgezet speciaal onderwijs behorend tot cluster 3 of 4 in regio PO-30 07 in stand houden; e. twee bestuursleden worden gekozen uit (afgevaardigden van) de overige deelnemende leden (schoolbesturen). 4. Het bestuur wijst uit zijn midden een voorzitter, een secretaris en een penningmeester aan. 5. Een bestuurslid kan niet als vertegenwoordiger van het lid waar het betreffende bestuurslid tevens afgevaardigde van is, deelnemen aan de algemene vergaderingen. Het betreffende lid dient zich in de algemene vergadering door een andere persoon te laten vertegenwoordigen, met inachtneming van de statutaire vertegenwoordigingsregels van het betreffende lid. 6. De bestuursleden worden benoemd voor een periode van vier jaar. Zij treden af volgens een door het bestuur op te maken rooster. Een volgens het rooster afgetreden bestuurslid is onmiddellijk herbenoembaar. Het in een tussentijdse vacature benoemd bestuurslid neemt op het rooster van aftreden de plaats in van degene in wiens vacature hij werd benoemd. 7. Bestuursleden ontvangen als zodanig geen bezoldiging, noch middellijk noch onmiddellijk. Bestuursleden hebben wel recht op een vergoeding voor gemaakte onkosten en een niet bovenmatig vacatiegeld. De hoogte hiervan wordt vastgesteld door de algemene vergadering. 8. In vacatures moet zo spoedig mogelijk worden voorzien. In geval van één of meer vacatures in het bestuur vormen de overblijvende bestuursleden niettemin een wettig bestuur. In geval van belet of ontstentenis van een bestuurslid, berust het bestuur bij de overige bestuursleden. 9. De algemene vergadering kan een bestuurslid schorsen of ontslaan, indien zij daartoe termen aanwezig acht. Voor een besluit daartoe is een meerderheid vereist van ten minste twee derde van de geldig uitgebrachte stemmen. 10. De bestuursleden zijn bevoegd te allen tijde zelf hun ontslag te nemen, mits dit schriftelijk geschiedt met een opzeggingstermijn van ten minste drie maanden. 11., Een lid van het bestuur defungeert: a. door zijn overlijden; b. door het verlies van het vrije beheer over zijn vermogen; c. door zijn aftreden; d. door zijn ontslag; e. door het verlies van de functie of kwaliteit op grond waarvan hij tot bestuurslid is benoemd; f. door het beëindigen van het lidmaatschap van het lid waar het betreffende bestuurslid afgevaardigde van is. Artikel H. Taken en bevoegdheden bestuur. 1. Het bestuur is beiast met het besturen van de vereniging. Het bestuur is belast met de realisatie van de doelstelling van de vereniging, daaronder begrepen het voldoen aan de uitvoering van de wettelijke taken als omschreven in artikel 18a lid 2 van de Wet op het primair onderwijs, de strategie
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
en het beleid met de daaruit voortvloeiende resultatenontwikkeling van de vereniging. Bij de vervulling van zijn taken en bevoegdheden richt het bestuur zich naar het doel en het belang van de vereniging en houdt hij rekening met de bijzondere maatschappelijke verantwoordelijkheid van de vereniging en de direct bij de vereniging betrokken belanghebbenden. 2. In overeenstemming met de doelstelling en in verband met de continuïteit van de activiteiten stelt het bestuur een meerjarenbeleidsplan met een bijbehorende meerjarenbegroting op voor een periode van ten minste vier jaar. De vaststelling van het meerjarenbeleidsplan behoeft de goedkeuring van de algemene vergadering. Tevens stelt het bestuur jaarlijks voorafgaand aan het boekjaar een jaarplan en een begroting vast voor het volgende boekjaar. Deze wordt voor aanvang van het boekjaar ter goedkeuring voorgelegd aan de algemene vergadering. 3. Het bestuur legt verantwoording af aan de algemene vergadering over het door het bestuur gevoerde bestuur en verschaft de algemene vergadering tijdig de gegevens die noodzakelijk zijn voor de goede uitoefening van de taken en bevoegdheden van de algemene vergadering. Het bestuur brengt aan de algemene vergadering periodiek verslag uit. Ten behoeve van de informatievoorziening kan een informatieprotocol worden opgesteld. 4. Het bestuur, alsmede de voorzitter en secretaris gezamenlijk, zijn bevoegd de vereniging te vertegenwoordigen. 5. Het bestuur is niet bevoegd te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding of bezwaring van registergoederen anders dan in het kader van een schenking of erfrechtelijke verkrijging, tenzij het bestuur de goedkeuring van de algemene vergadering heeft verkregen. 6. Het bestuur is niet bevoegd tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de vereniging zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt, tenzij het bestuur de goedkeuring van de algemene vergadering heeft verkregen. 7. Voorbehouden aan het bestuur is, na voorafgaande goedkeuring door de algemene vergadering, besluitvorming strekkende tot: a. vaststelling van de strategische doelstellingen van de vereniging (missie en visie); b. vaststelling van het ondersteuningsplan en de meerjarenbegroting van het samenwerkingsverband; c. vaststelling van de jaarrekening en het jaarverslag van de vereniging; d. vaststelling van eventuele kaders voor de ambtelijk secretaris/coördinator; e. aanvraag van faillissement van de vereniging en van surseance van betaling; f. benoeming of ontslag van de ambtelijk secretaris/coördinator van het samenwerkingsverband. 8. De algemene vergadering kan besluiten dat voor een rechtshandeling als hiervoor bedoeld, die is voorzien in de begroting, goedkeuring door de algemene vergadering niet is vereist. 9. De algemene vergadering is bevoegd ook andere besluiten dan die hiervoor zijn genoemd aan zijn goedkeuring te onderwerpen. Deze besluiten dienen duidelijk omschreven te worden en schriftelijk aan het bestuur te worden meegedeeld.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
10. Voorbehouden aan het bestuur is de benoeming, schorsing en het ontslag van eventuele personeelsleden welke aan het samenwerkingsverband zijn verbonden. 11. Het bestuur voert overleg met de ondersteuningsplanraad. Artikel I. Bestuursvergaderingen. 1. Het bestuur vergadert, met regelmatige tussenpozen, ten minste zes maal per jaar en voorts zo dikwijls als de voorzitter of de meerderheid van de overige bestuursleden dit nodig oordelen. 2. Om rechtsgeldige besluiten te kunnen nemen, is vereist dat twee derde van het aantal in functie zijnde bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd is. 3. Bestuursleden kunnen zich ter vergadering door een schriftelijk gevolmachtigde medebestuurslid laten vertegenwoordigen. 4. De oproep geschiedt schriftelijk door of namens de voorzitter, ten minste zeven dagen vóór de vergadering zal worden gehouden en bevat een opgave van de onderwerpen, welke ter vergadering in behandeling zullen komen. Over niet in de oproep vermelde onderwerpen kunnen geen besluiten genomen worden, tenzij het voltallige bestuur aanwezig is en het besluit met algemene stemmen wordt genomen. 5. leder bestuurslid brengt één stem uit. Stemming geschiedt mondeling, tenzij één of meer bestuursleden een schriftelijke stemming wensen. 6. Alle besluiten worden genomen met volstrekte meerderheid van de ter vergadering uitgebrachte geldige stemmen, tenzij in deze statuten anders is bepaald. Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht. Bij staking van stemmen vindt een herstemming plaats. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. 7. Over personen wordt schriftelijk gestemd. Indien bij stemming over personen de vereiste meerderheid niet wordt gehaald, wordt opnieuw gestemd tussen de personen met het hoogste aantal stemmen. Verkozen is de persoon met het hoogste aantal stemmen. Indien dan ook de stemmen staken, beslist dan het lot. 8. Van de bestuursvergaderingen worden notulen gehouden, die in de eerstvolgende bestuursvergadering worden vastgesteld en ten bewijze daarvan worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris. 9. Besluiten van het bestuur kunnen ook buiten vergadering tot stand komen, mits dit schriftelijk geschiedt en alle bestuursleden zich voor het desbetreffende voorstel uitspreken. Zodanige besluiten worden aan de notulen toegevoegd. Artikel J. Taken en bevoegdheden algemene vergadering. 1. Elk lid (schoolbestuur) is door een afgevaardigde vertegenwoordigd in de algemene vergadering. Tot afgevaardigden kunnen slechts worden aangewezen personen die de functie bestuur als bedoeld in de onderwijswetgeving - al dan niet op basis van een mandaat - vervuilen bij een van de leden (afgevaardigden). De afgevaardigde van een lid in de algemene vergadering kan niet dezelfde persoon zijn ais de persoon die bestuurslid is van de vereniging. 2. Alle besluitvorming in de vereniging is, voor zover in deze statuten niet opgedragen aan andere organen, voorbehouden aan de algemene vergadering.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
3. De algemene vergadering heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de gang van zaken binnen de vereniging, een en ander met het oog op de belangen van de vereniging. De algemene vergadering kan het bestuur gevraagd en ongevraagd adviseren. 4. De algemene vergadering stelt een toezichtkader op. 5. De algemene vergadering ziet toe op (i) de verwezenlijking van de grondslag en de doelstelling van de vereniging, het bereiken van de doelen en gewenste resultaten en het belang van de vereniging, (ii) het functioneren van de bestuursleden, (iii) de naleving van de wettelijke verplichtingen, de code goed bestuur als bedoeld in artikel 171 lid 1 a van de Wet op het primair onderwijs en de afwijkingen van die code, (iv) de rechtmatige verwerving en de doelmatige en rechtmatige bestemming en aanwending van de middelen van de vereniging verkregen op grond van de Wet op het primair onderwijs. 6. De algemene vergadering is belast met het jaarlijks afleggen van verantwoording over de uitvoering van de taken en de uitoefening van de bevoegdheden in het jaarverslag. 7. De algemene vergadering is belast met het aanwijzen van de registeraccountant als bedoeld in artikel 393 lid 1 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. 8. De algemene vergadering dient onder meer de meerjarenbegroting van het samenwerkingsverband, het ondersteuningsplan respectievelijk het jaarverslag van de vereniging goed te keuren. Artikel K. Algemene vergaderingen en besluitvorming. 1. Jaarlijks worden ten minste twee algemene vergaderingen gehouden waarvan één binnen zes maanden na afloop van het verenigingsjaar, behoudens verlenging van deze termijn door de algemene vergadering. In die algemene vergadering legt het bestuur ter goedkeuring voor: a. het ondersteuningsplan; b. de meerjarenbegroting; c. het jaarverslag over de gang van zaken in de vereniging en over het gevoerde beleid, alsmede de balans en de staat van baten en lasten met een toelichting; d. de jaarbegroting/het jaarplan. 2. Het bestuur geeft in het jaarverslag aan in welke mate de voor dat jaar gestelde doelstellingen zijn gehaald, welke activiteiten het heeft ontplooid en welke maatregelen zijn genomen om de beoogde missie en doelstellingen te bereiken. Daarbij geeft het bestuur aan of voldaan is aan de uitspraken zoals vermeld in het toezichtkader. Tevens informeert het bestuur de algemene vergadering over zijn (beleid)plannen voor het komende jaar. 3. Voorts worden algemene vergaderingen door het bestuur bijeengeroepen zo dikwijls het bestuur dit wenselijk oordeelt of daartoe op grond van de wet verplicht is. 4. Op schriftelijk verzoek van ten minste een derde gedeelte van de stemgerechtigde leden is het bestuur verplicht tot het bijeenroepen van een algemene vergadering, te houden binnen vier weken na indiening van het verzoek. 5. Indien aan het verzoek binnen veertien dagen geen gevolg wordt gegeven, kunnen de verzoekers zelf tot de bijeenroeping van de algemene vergadering overgaan op de wijze als in lid 6
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
van dit artikel bepaald. De verzoekers kunnen alsdan anderen dan bestuursleden belasten met de leiding van de vergadering en het opstellen van de notulen. 6. De bijeenroeping van de algemene vergadering geschiedt door schriftelijke mededeling aan de stemgerechtigden op een termijn van ten minste zeven dagen. Bij de oproeping worden de te behandelen onderwerpen vermeld. 7. De voorzitter van de algemene vergadering wordt gekozen door en uit de leden die niet in het bestuur zijn vertegenwoordigd. 8. Besluiten kunnen door de algemene vergadering slechts worden genomen indien ten minste de helft van het aantal leden ter vergadering aanwezig of vertegenwoordigd is. Er wordt naar gestreefd om zoveel mogelijk in consensus tot besluiten te komen. 8. Alle besluiten worden genomen met volstrekte meerderheid van de ter vergadering uitgebrachte geldige gewogen stemmen, tenzij in deze statuten anders is bepaald. 9. Besluiten over het ondersteuningsplan worden genomen met een meerderheid van ten minste twee derde van de ter vergadering uitgebrachte geldige gewogen stemmen. Besluiten over statutenwijziging worden genomen met een meerderheid van ten minste twee derde van de ter vergadering uitgebrachte geldige gewogen stemmen. Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht. Bij staking van stemmen vindt een herstemming plaats. Indien de stemmen wederom staken, wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. 10. Stemming geschiedt mondeling, tenzij één of meer leden een schriftelijke stemming wensen. De besluitvorming in de algemene vergadering vindt plaats bij gewogen meerderheid van stemmen. Daarbij is meer dan de helft van de ter vergadering aanwezige leden vóór, waarvan zeker (i) één van de leden (deelnemend schoolbestuur) die één of meer scholen voor speciaal onderwijs in stand houden, gevestigd in de regio, (ii) één van de overige leden (deelnemend schoolbestuur) die één of meer scholen voor speciaal onderwijs in stand houden, alsmede (iii) ten minste twee leden (deelnemende schoolbesturen) die één of meer scholen voor basisonderwijs in stand houden in de regio. De weging van stemmen is als volgt: a. elk lid (deelnemend schoolbestuur) heeft recht op het uitbrengen van één stem; b. daarnaast heeft elk lid (deelnemend schoolbestuur) één stem per beginnend blok van vijfhonderd (500) leerlingen, deelnemend in het samenwerkingsverband. 11. Stemmen per volmacht is toegestaan, mits de volmacht is verstrekt aan een andere afgevaardigde van het betreffende lid (schoolbestuur) dan wel aan een ander lid (schoolbestuur) of afgevaardigde daarvan. 12. Over personen wordt schriftelijk gestemd. Indien bij stemming over personen de vereiste meerderheid niet wordt gehaald, wordt opnieuw gestemd tussen de personen met het hoogste aantal stemmen. Verkozen is de persoon met het hoogste aantal stemmen. Indien dan ook de stemmen staken, beslist dan het lot. 13. Van de algemene vergaderingen worden notulen gehouden, die in de eerstvolgende algemene vergadering worden vastgesteld en ten bewijze daarvan worden ondertekend door de voorzitter en de secretaris.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Artikel L. Geschillenregeling en mediation. 1. Het samenwerkingsverband is aangesloten bij de landelijke arbitragevoorziening die is ingesteld ter beslechting van geschillen in het kader van de inrichting van het samenwerkingsverband dan wel in het kader van geschillen binnen het samenwerkingsverband (binnen het bestuur of tussen het bestuur en één of meer leden). 2. In geval van geschillen over de toepassing van de samenwerking zullen de partijen die het geschil betreft trachten het geschil in eerste instantie op te lossen met behulp van mediation. Eerst indien het onmogelijk gebleken is een geschil als hiervoor bedoeld op te lossen met behulp van mediation, heeft elke partij het recht om het geschil voor te leggen aan de landelijke arbitragevoorziening waarbij het samenwerkingsverband is aangesloten. 3. Een lid (schoolbestuur) van de vereniging kan zich binnen zes weken na een door de algemene vergadering casu quo het bestuur genomen besluit en/of andere handeling in het kader van het samenwerkingsverband wenden tot de geschillencommissie als bedoeld in het eerste lid, indien hij van oordeel is dat hij door het besluit en/of die handeling ernstig in zijn belangen wordt aangetast. De commissie hoort partijen, toetst of het besluit en/of de handeling in redelijkheid en na afweging van de betrokken belangen genomen en/of uitgevoerd kon worden en doet een voor alle partijen bindende uitspraak. Artikel M. Procedure ondersteuningsplan. 1. Het bestuur stelt ten minste eenmaal in de vier jaar een ondersteuningsplan op. Het ondersteuningsplan bevat in ieder geval de onderwerpen en/of zaken als genoemd in artikel 18a lid 8 van de Wet op het primair onderwijs. 2. Het bestuur stelt een procedure vast voor het vaststellen van het ondersteuningsplan. Het ondersteuningsplan wordt vastgesteld door het bestuur, na voorafgaande goedkeuring van de algemene vergadering en na voorafgaande instemming van de ondersteuningsplanraad conform het bepaalde in artikel 14a Wet Medezeggenschap op Scholen. Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld dan nadat aan de in artikel 18a lid 9 van de Wet op het primair onderwijs omschreven vereisten is voldaan. 3. Het bestuur draagt er zorg voor dat het definitieve ondersteuningsplan vóór één mei van het jaar voorafgaande aan de periode waarop het plan betrekking heeft, wordt toegezonden aan de onderwijsinspectie. Artikel N. Informatieplicht. 1. Elk lid (schoolbestuur) voorziet het samenwerkingsverband van alle informatie die benodigd is voor een goede uitvoering van de taken van de vereniging. Artikel O. Medezeggenschap. 1. Het samenwerkingsverband stelt een ondersteuningsplanraad in. Het bestuur stelt een reglement vast voor de ondersteuningsplanraad met inachtneming van de bepalingen van de Wet edezeggenschap op Scholen. De ondersteuningsplanraad bestaat uit leden die worden afgevaardigd uit en door de leden van de afzonderlijke (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraden van de scholen en wel zodanig dat
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
het aantal leden gekozen uit personeel, onderscheidenlijk ouders, elk de helft van het aantal leden van de ondersteuningsplanraad bedraagt. Ook ouders die geen lid zijn van een afzonderlijke (gemeenschappelijke) medezeggenschapsraad kunnen lid zijn van de ondersteuningsplanraad. 2. De ondersteuningsplanraad kan uit een kleiner aantal leden bestaan dan het aantal afzonderlijke medezeggenschapsraden van de scholen. 3. Het samenwerkingsverband behoeft de voorafgaande instemming van de ondersteuningsplanraad met betrekking tot de vaststelling of wijziging van het ondersteuningsplan. Artikel F. Adviescommissie toelaatbaarheid ACT. 1. Het samenwerkingsverband stelt een adviescommissie in waarin deskundigen plaats nemen die het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs. 2. De samenstelling, werkwijze en financiering van de commissie is geregeld in het ondersteuningsplan. 3. Het samenwerkingsverband neemt, met het advies van de commissie in overweging nemend, een beslissing over de toelaatbaarheid van de leerling en geeft vervolgens al dan niet een toelaatbaarheidverklaring af aan het bevoegd gezag van de school van de betreffende leerling en verstrekt de ouders van de leerling een afschrift van de beslissing. Artikel Q. Bezwaaradviescommissie. Het samenwerkingsverband is aangesloten bij de landelijke bezwaaradviescommissie die adviseert over bezwaarschriften betreffende beslissingen van het samenwerkingsverband over de toelaatbaarheid van leerlingen tot onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs in het samenwerkingsverband of tot het speciaal onderwijs. Artikel R. Boekjaar en Jaarstukken. 1. Het boekjaar van de vereniging is gelijk aan het kalenderjaar. 2. Het bestuur van de vereniging is verplicht van de vermogenstoestand van de vereniging, en van al hetgeen verder de financiën van de vereniging betreft, op zodanige wijze aantekeningen te houden dat daaruit te allen tijde de rechten en plichten van de vereniging kunnen worden gekend. 3. Jaarlijks binnen zes maanden na afloop van het boekjaar, behoudens verlenging van deze termijn met ten hoogste vijf maanden door de algemene vergadering op grond van bijzondere omstandigheden, maakt het bestuur de jaarrekening - en indien wettelijk vereist - het jaarverslag op. De jaarrekening bestaat uit een balans, een winst- en verliesrekening en een toelichting op deze stukken. Het bestuur legt deze stukken, vergezeld van het rapport van de accountant, voor de leden ter inzage ten kantore van de vereniging. 4. De opgemaakte jaarrekening wordt vastgesteld door het bestuur en ondertekend door alle bestuursleden. Ontbreekt de handtekening van één van hen, dan wordt daarvan onder opgave van reden melding gemaakt. 5. De jaarrekening wordt ingericht overeenkomstig de wettelijke bepalingen en de richtlijnen van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Het bestuur laat zich bij het opmaken van de jaarrekening bijstaan door een accountant. Deze persoon wordt benoemd en ontslagen door de
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
algemene vergadering. De accountant onderzoekt de jaarrekening en brengt in zijn rapport verslag uit van zijn bevindingen. 6. In de algemene vergadering als bedoeld in lid 3 van dit artikel brengt het bestuur zijn jaarverslag uit en legt, onder overlegging van de jaarrekening, rekening en verantwoording af over zijn in het afgelopen boekjaar gevoerde bestuur. De algemene vergadering besluit over de jaarrekening en het jaarverslag met volstrekte meerderheid van de ter vergadering uitgebrachte geldige gewogen stemmen. 7. Goedkeuring van de jaarrekening strekt niet tot verlening van decharge aan de bestuursleden. De verlening van decharge aan de bestuursleden behoeft een afzonderlijk besluit van de algemene vergadering. 8. Het bestuur is verplicht de in de voorgaande leden bedoelde boeken, bescheiden en andere gegevensdragers gedurende zeven jaren te bewaren. Artikel S. Commissies en reglementen. 1. Het bestuur en de algemene vergadering zijn bevoegd één of meer (andere) commissies in te stellen. De samenstelling, taken en bevoegdheden van de commissie worden dan bij reglement bepaald. 2. De algemene vergadering kan met inachtneming van de wet en de statuten een voor alle bestuursleden en leden van de vereniging bindend huishoudelijk of ander reglement vaststellen, wijzigen en opheffen waarin onderwerpen worden geregeld waarin door deze statuten niet of niet volledig wordt voorzien. 3. Een reglement mag geen bepalingen bevatten die strijdig zijn met de wet of met deze statuten. Artikel T. Statutenwijziging. 1. Wijziging van de statuten kan slechts plaats hebben middels een besluit van de algemene vergadering. 2. De oproep geschiedt schriftelijk door of namens de voorzitter, ten minste veertien dagen vóór de vergadering zal worden gehouden en bevat de mededeling dat daarin de wijziging van de statuten zal worden voorgesteld. 3. Degenen die de oproeping tot de algemene vergadering ter behandeling van een voorstel tot statutenwijziging hebben gedaan, moeten ten minste vijf dagen vóór de dag der vergadering een afschrift van dat voorstel, waarin de voorgestelde wijziging(en) woordelijk is (zijn) opgenomen, op een daartoe geschikte plaats voor de leden ter inzage leggen tot na de afloop van de dag, waarop de vergadering werd gehouden. 4. Het besluit tot statutenwijziging wordt genomen met inachtneming van het bepaalde in artikel K. Het bepaalde in de eerste volzin is niet van toepassing als tijdens de algemene vergadering alle leden aanwezig of vertegenwoordigd zijn en het besluit tot statutenwijziging met algemene stemmen wordt genomen. 5. De statutenwijziging treedt niet in werking dan nadat daarvan een notariële akte is opgemaakt. 6. Het hierboven bepaalde is van overeenkomstige toepassing op een besluit tot fusie als bedoeld in artikel 309 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en op een besluit tot (afsplitsing als bedoeld in artikel 334a Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Artikel U. Ontbinding en vereffening. 1. Behoudens de gevallen van ontbinding als vermeld in artikel 19 Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek wordt de vereniging ontbonden door een besluit daartoe van de algemene vergadering. Het in deze statuten ten aanzien van statutenwijziging bepaalde is van overeenkomstige toepassing. 2. Indien bij een besluit tot ontbinding geen vereffenaars zijn aangewezen, geschiedt de vereffening door het bestuur. 3. Aanwezige baten van de vereniging worden voor de datum van ontbinding naar rato van het aantal leerlingen teruggestort naar de bevoegde gezagsorganen. 4. Na de ontbinding blijft de vereniging voortbestaan voor zover dit tot vereffening van haar vermogen nodig is. Gedurende de vereffening blijven de bepalingen van de statuten en reglementen voor zover mogelijk van kracht. In stukken en aankondigingen die van de vereniging uitgaan, moeten aan haar naam worden toegevoegd de woorden 'in liquidatie'. 5. De boeken, bescheiden en andere gegevensdragers van de vereniging moeten worden bewaard door een door de vereffenaars aan te wijzen natuurlijk of rechtspersoon, gedurende zeven jaren na de vereffening. Artikel V. Overgangsbepaling boekjaar. Het eerste boekjaar van de vereniging is een verlengd boekjaar, eindigend op éénendertig december tweeduizend veertien. Deze bepaling en haar opschrift vervalt na einde van het eerste boekjaar. Tenslotte verklaart de verschenen persoon, handelend als vermeld, dat: a. de eerste leden van de vereniging zijn de bevoegde gezagsorganen zoals deze zijn weergegeven op een aan deze akte te hechten overzicht (Bijlage): en b. tot eerste leden van het bestuur worden benoemd: - mevrouw Catharina Johanna Maria van den Heijkant, voornoemd, als voorzitter; - mevrouw Adriana Johanna Margaretha Smolders, voornoemd, als secretaris; - mevrouw Angelica Lucia Bus, geboren te Hilversum op acht november negentienhonderd drieënzestig; - de heer Eduard Bernardus Leenders, geboren te Tilburg op drie september negentienhonderd tweeënvijftig; - de heer Paul Johan Prijt, geboren te Eindhoven op negenentwintig maart negentienhonderd zesenvijftig; -de heer Abram Jan Krol, geboren te Haarlem op negentien januari negentienhonderd vijfenvijftig. Slotakte De verschenen personen zijn mij, notaris, bekend. Deze akte wordt verleden te Amsterdam op de datum vermeld in de aanhef van deze akte. De zakelijke inhoud van deze akte wordt door mij, notaris, aan de verschenen personen meegedeeld en toegelicht, waarbij ik, notaris, de verschenen personen wijs op de gevolgen die uit de inhoud van de akte voortvloeien. De verschenen personen verklaren ten slotte tijdig
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
van de inhoud van deze akte kennis te hebben genomen en met die inhoud en de beperkte voorlezing van de akte in te stemmen. Onmiddellijk na voorlezing van ten minste die gedeelten waarvan de wet voorlezing voorschrijft, wordt de akte door de verschenen personen en mij, notaris, ondertekend om negen uur en eenenvijftig minuten. (w.g. de verschenen persoon en de notaris) UITGEGEVEN VOOR AFSCHRIFT door mij, mr. A.H. Mars, als waarnemer van mr. Saskia Laseur-Eelman, notaris te Amsterdam, Amsterdam 19 juli 2013. 2.3 De algemene ledenvergadering (par.2.3.1) Overzicht deelnemende besturen (verplicht en vrijwillig) 1.Salto [scholen voor algemeen toegankelijk onderwijs]
Odysseuslaan 2
5631 JM
Eindhoven
2.SKPO [Stichting Katholiek en Protestants-Christelijk Onderwijs]
Vonderweg 12
5616 RM
Eindhoven
3. Stichting Evangelische Onderwijs Eindhoven
Jasonstraat 1
5631 JB
Eindhoven
4. Stichting Islamitische basisscholen
Postbus 9531
5601 LM
Eindhoven
5. Stichting Best Onderwijs
Postbus 275
5680 AG
Best
6. PlatOO
Weth. van Nuenenstraat 12a
5706 TK
Helmond
7. Vereniging voor Gereformeerd Onderwijs in Midden Brabant
Postbus 163
5680 AD
Best
8. Stichting Internationale School Eindhoven [ISE]
Humperdincklaan 4
5654 PA
Eindhoven
9. Vrije School Brabant
Nuenenseweg 6
5631 KB
Eindhoven
10. Vrije School Eindhoven Zuid
Mimosaplein 1
5643 CJ
Eindhoven
11. Schoolvereniging Nutsschool De Krommen Hoek
Postbus 42
5690 AA
Son en Breugel
12. Aloysiusstichting
Postbus 98
2215 ZH
Voorhout
13. Stichting Emiliusschool
Nieuwstraat 72
5691 AE
Son
14.Stichting Kempenhaeghe*
Sterkselseweg 65
5591 VE
Heeze
15.SSOE [Stichting Speciaal Onderwijs Eindhoven]
Weegschaalstraat 3
5632 CW
Eindhoven
* vrijwillig lid
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
2.4 Het bestuur van het SWV: overzicht leden bestuur SWV PO 3007 (par.2.3.2) Voorzitter
Carla van den Heijkant
voorzitter CvB SKPO
Secretaris
Addy Smolders
voorzitter CvB SSOE
Penningmeester
Eduard Leenders
voorzitter CvB Best Onderwijs
Lid
Angelica Bus
Voorzitter CvB Salto
Lid
Bram Krol
Directeur onderwijs Berkenschutse
Lid
Paul Prijt
Voorzitter DB EBS online
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
3. Inrichting onderwijs/ondersteuningscontinuüm (hoofdstuk 3)
Indicatoren basisondersteuning (ofwel de kwaliteit van de basisondersteuning binnen het schoolondersteuningsprofiel van de basisscholen in het samenwerkingsverband Eindhoven e.o.) De werkgroep heeft van het bestuur van het samenwerkingsverband Passend onderwijs de opdracht gekregen om de indicatoren voor basisondersteuning van de basisscholen in het kader van Passend Onderwijs te beschrijven. De werkgroep bestaat uit: Marianne Brugge (Best onderwijs), Annemarie van den Bosch (Samenwerkingsverband Eindhoven e.o.), Franka Kouwenberg (SKPO) en Frans van de Schans (Salto) De indicatoren van de inspectie zijn als uitgangspunt genomen aangevuld met indicatoren die de PO-raad als handreiking heeft gegeven, en die we op het niveau van het samenwerkingsverband toe zouden willen voegen. Binnen passend onderwijs wordt in toenemende mate gesproken over ondersteuning i.p.v. zorg. Beide termen zijn uitwisselbaar. Met het oog op de toekomst is in onderstaand overzicht de term ‘zorg’ vervangen door ‘ondersteuning’. O = V = G =
Onvoldoende Voldoende Goed
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
A. Beleid De school voert een helder beleid op het terrein van leerlingenondersteuning
Inspectie 9.1
Samenwerkingsverband
Indicatoren De school weet wat onderwijsbehoeften van haar leerlingen zijn.
Beschreven in schoolplan O V G
Zichtbaar in de praktijk O V G
Beschreven in schoolplan O V G
Zichtbaar in de praktijk O V G
De school heeft een expliciete visie op leerlingenondersteuning. De school heeft vastgelegd wat een leerling met onderwijsbehoeften is. De procedures en afspraken over leerlingenondersteuning zijn duidelijk.
De school heeft haar schoolondersteuningsprofiel vastgesteld. Indicatoren Inspectie Samenwerkingsverband
Het schoolondersteuningsprofiel is na overleg met het team vastgelegd. De MR heeft adviesrecht inzake het schoolondersteuningsprofiel. Het schoolondersteuningsprofiel is onderdeel van het schoolplan en de schoolgids. Het schoolondersteuningsprofiel bevat een oordeel over de kwaliteit van de basisondersteuning. Het schoolondersteuningsprofiel bevat een beschrijving van het aanbod van de school aan onderwijs, begeleiding, expertise en voorzieningen.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
De school bepaalt jaarlijks de effectiviteit van de leerlingenondersteuning en past het beleid zo nodig aan.
Inspectie 9.2 – 9.6
Indicatoren De school evalueert jaarlijks de resultaten van de leerlingen.
Beschreven in schoolplan O V G
Zichtbaar in de praktijk O V G
De school evalueert jaarlijks het onderwijsleerproces. De school werkt planmatig aan verbeteractiviteiten. De school borgt de kwaliteit van het onderwijsleerproces. De school verantwoordt zich aan belanghebbenden over de gerealiseerde onderwijskwaliteit.
B. Onderwijs Leerlingen ontwikkelen zich in een veilige omgeving.
Inspectie 4.2, 4.4 – 4.7
Samenwerkingsverband
Indicatoren De leerlingen voelen zich aantoonbaar veilig op school De school heeft inzicht in de veiligheidsbeleving van leerlingen en in de incidenten die zich voordoen. De school heeft een veiligheidsbeleid gericht op het voorkomen en afhandelen van incidenten. Het personeel zorgt ervoor dat de leerlingen op een respectvolle manier met elkaar en anderen omgaan. Het personeel gaat vertrouwelijk om met informatie over elkaar, leerlingen en ouders.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Beschreven in schoolplan O V G
Zichtbaar in de praktijk O V G
De school heeft continu zicht op de ontwikkeling van leerlingen.
Inspectie 7.1, 7.2, 8.1
Samenwerkingsverband
Indicatoren De school gebruikt een samenhangend systeem van genormeerde instrumenten en procedures voor het volgen van de prestaties en de ontwikkeling van leerlingen. Het personeel volgt en analyseert systematisch de voortgang in de ontwikkeling van de leerlingen. De school signaleert vroegtijdig welke leerlingen ondersteuning nodig hebben. De school heeft normen vastgesteld voor de resultaten die zij met de leerlingen nastreeft. De normen bevatten in elk geval de referentieniveaus taal en rekenen. Ten minste 2 maal per jaar worden de resultaten van de leerlingen geanalyseerd op school-, groeps- en individueel niveau.
Beschreven in schoolplan O V G
Zichtbaar in de praktijk O V G
Het personeel werkt opbrengst- en handelingsgericht aan het realiseren van de ondersteuningsarrangementen.
Inspectie 8.2 – 8.4
Samenwerkingsverband
Indicatoren Op basis van een analyse van de verzamelde gegevens bepaalt de school de aard van de ondersteuning voor de leerlingen die dat nodig hebben. De school voert de ondersteuning planmatig uit. De school evalueert regelmatig de effecten van de ondersteuning. De school past op grond van verzamelde toetsgegevens twee maal per jaar de groepsplannen aan. De school past op grond van verzamelde toetsgegevens ten minste twee maal per jaar de plannen voor individuele leerlingen aan.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Beschreven in schoolplan O V G
Zichtbaar in de praktijk O V G
Het personeel werkt met effectieve methoden en aanpakken.
Inspectie 2.4, 6.1 – 6.4
Samenwerkingsverband
Indicatoren De school met een substantieel aantal leerlingen met een leerlingengewicht biedt bij Nederlandse taal leerinhouden aan die passen bij de onderwijsbehoeften van leerlingen met een taalachterstand. Het personeel stemt de aangeboden leerinhouden af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen. Het personeel stemt de instructie af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen. Het personeel stemt de verwerking af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen. Het personeel stemt de onderwijstijd af op verschillen in ontwikkeling tussen de leerlingen. De school heeft extra (orthodidactische) materialen voor leerlingen met extra onderwijsbehoeften. Het personeel stemt de werkvormen af op verschillen tussen de leerlingen. De school gebruikt materialen en methoden die differentiatie mogelijk maken. De school heeft een aanbod voor leerlingen met dyslexie.
Beschreven in schoolplan O V G
Zichtbaar in de praktijk O V G
Het personeel werkt continu aan hun handelingsbekwaamheid en competenties. Indicatoren Inspectie Samenwerkingsverband
Het personeel beschikt over didactische competenties voor de begeleiding van leerlingen en gaat uit van de onderwijsbehoeften. Het personeel beschikt over organisatorische competenties voor de begeleiding van leerlingen en gaat uit van de onderwijsbehoeften.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Beschreven in schoolplan O V G
Zichtbaar in de praktijk O V G
Het personeel beschikt over pedagogische competenties voor de begeleiding van leerlingen en gaat uit van de onderwijsbehoeften. Het personeel reflecteert en accepteert ondersteuning bij hun handelen. Het personeel werkt planmatig aan hun handelingsgerichte vaardigheden. Het personeel werkt en leert in teamverband. Het personeel neemt deel aan lerende netwerken.
C. Zorg/Begeleiding Voor alle leerlingen vanaf ondersteuningsniveau 3 is een eigen plan van aanpak vastgesteld.
Inspectie [s]7.3, [s]7.4
Samenwerkingsverband
Indicatoren De school stelt een ontwikkelingsperspectief vast voor leerlingen die eind groep 7 niet halen en een eigen leerlijn hebben. De school volgt of de leerlingen zich ontwikkelen conform het ontwikkelingsperspectief en maakt naar aanleiding hiervan beredeneerde keuzes. Plan van aanpak/handelingsplan bevat in elk geval tussenen einddoelen. In het plan van aanpak/handelingsplan is de onderwijsbehoefte van de leerling leidend. Het plan van aanpak/handelingsplan bevat de inzet van middelen en extra menskracht. Plan van aanpak/handelingsplan bevat evaluatiemomenten. Plan van aanpak/handelingsplan maakt deel uit van het leerlingendossier.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Beschreven in schoolplan O V G
Zichtbaar in de praktijk O V G
Plan van aanpak/handelingsplan heeft een integraal karakter (één-kind-één-plan) en is leidend voor het handelen van personeel en externe begeleiders.
De school draagt leerlingen met een plan van aanpak zorgvuldig over. Indicatoren Inspectie Samenwerkingsverband
Beschreven in schoolplan O V G
Zichtbaar in de praktijk O V G
Bij alle leerlingen met een plan van aanpak vindt een (warme) overdracht plaats met de voorschoolse voorziening of de vorige school. Het plan van aanpak sluit aan bij het plan van aanpak van de voorschoolse voorziening of de vorige school van de leerling. Het plan van aanpak van leerlingen wordt binnen de school warm overgedragen bij de overgang naar een volgende groep of een volgende leraar. Het plan van aanpak van leerlingen wordt warm overgedragen bij de overgang naar een andere school of voorziening. De school koppelt in het eerste jaar de ontwikkeling van leerlingen met een plan van aanpak terug aan de voorschoolse voorziening of de vorige school. De school volgt de leerlingen die de school hebben verlaten ten minste gedurende één jaar.
Ouders (en leerlingen) zijn nauw betrokken bij de school en de leerlingenondersteuning.
Indicatoren Inspectie
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
Beschreven in schoolplan O V G
Zichtbaar in de praktijk O V G
Samenwerkingsverband
De school bevraagt ouders regelmatig over verwachtingen bij de begeleiding van hun kind(eren). Het personeel bevraagt ouders regelmatig over hun ervaringen met hun kind thuis en de ontwikkeling van hun kind op school en thuis. De directeur voert met ouders een intakegesprek bij aanmelding. De leerkracht informeert ouders tijdig en regelmatig over de voortgang in de ontwikkeling hun kind(eren). De leerkracht betrekt ouders bij het opstellen en evalueren van het plan van aanpak. De interne begeleider/leerkracht bespreekt samen met de leerling en de ouders afspraken over de begeleiding en wie waarvoor verantwoordelijk is. Als een leerling de school verlaat, stelt de school een onderwijskundig rapport op en deelt de inhoud met de ouders en de leerling. Ouders ontvangen een kopie. De school ondersteunt ouders en leerlingen bij de overgang naar een andere school.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
D. Organisatie De school heeft een effectieve interne zorgstructuur. Indicatoren Inspectie Samenwerkingsverband
Beschreven in schoolplan O V G
Zichtbaar in de praktijk O V G
Beschreven in schoolplan O V G
Zichtbaar in de praktijk O V G
De school heeft interne begeleiding met een duidelijke beschrijving van verantwoordelijkheden. Coaching en begeleiding van leraren is onderdeel van de interne ondersteuningsstructuur. Taken en verantwoordelijkheden van alle medewerkers op het terrein van de leerlingenondersteuning zijn duidelijk en transparant beschreven. Leraren worden zo nodig ondersteund bij het opstellen en uitvoeren van het plan van aanpak. De school weet waar zij adequaat hulp kunnen halen. De ondersteuningsstructuur van de school de ondersteuningsstructuur van het SWV zijn op elkaar afgestemd. De school heeft een protocol voor medische handelingen.
De school heeft een effectief ondersteuningsteam.
Inspectie 8.5
Samenwerkingsverband
Indicatoren De school zoekt structurele samenwerking met ketenpartners waar noodzakelijke interventies op leerlingenniveau haar eigen kerntaak overschrijden. Taken en verantwoordelijkheden van het ondersteuningsteam zijn helder en duidelijk beschreven. In het ondersteuningsteam wordt besloten of leerlingen aangemeld worden bij de toewijzingscommissie.
Bijlagenboek ondersteuningsplan versie 1.0 van 31 maart 2014
4. Passend arrangeren (hoofdstuk 4) Zie overzicht schema’s voor: 1. schema voor als een leerling al op een school zit. 2. stroomschema zorgplicht aanmelding voor een regulier PO school 3. stroomschema zorgplicht aanmelding reguliere VO school 4. stroomschema zorgplicht aanmelding SBAO of (V)SO school
56
5. Ouders (Hoofdstuk 5)
5.1 Beroep en bezwaar (par.5.4) Ouders kunnen tegen verschillende zaken in bezwaar gaan indien zij het niet eens zijn met de beslissing van het SWV of de school/bevoegd gezag. a. Bezwaar tegen toelaatbaarheidsverklaring Het samenwerkingsverband beslist of een leerling toelaatbaar is tot een speciale school voor basisonderwijs of een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs. Ouders en het schoolbestuur kunnen het besluit van het samenwerkingsverband over het al dan niet toelaatbaar verklaren aanvechten. Daarvoor bestaat een specifieke procedure, waarbij het samenwerkingsverband verplicht is een daarvoor ingerichte adviescommissie te raadplegen. (zie ook hoofdstuk 4 van het OP) Voor bezwaar tegen een toelaatbaarheidsverklaring hebben PO en VO raad een modelprocedure ontwikkeld Geschil over toelating of verwijdering i.v.m. extra ondersteuning Indien overleg met de school en bezwaar bij het bestuur niet tot een oplossing leidt, kunnen ouders in beroep gaan bij de bestuursrechter (openbaar onderwijs). bezwaar maken tegen de beslissing bij de burgerlijke rechter (bijzonder onderwijs). De rechter doet een bindende uitspraak. Het geschil voorleggen aan de tijdelijke, landelijke geschillencommissie passend onderwijs. Alle scholen en samenwerkingsverbanden zijn bij deze commissie aangesloten. De commissie geeft binnen 10 weken een oordeel over het geschil. Het oordeel vragen aan het College voor de Rechten van de Mens (CVRM) als ouders menen dat de school bij de toelatingsbeslissing verboden onderscheid maakt of discrimineert op grond van een handicap of chronische ziekte. De oordelen van het CVRM zijn overigens niet bindend. b. Procedure bij een geschil over het ontwikkelingsperspectief Als ouders het oneens zijn met het ontwikkelingsperspectief dat de school voor hun kind heeft opgesteld, dan is de school de school het eerste aanspreekpunt. Komt men er samen niet uit: dan kunnen ouders in bezwaar gaan bij het schoolbestuur of dan kan het geschil voorgelegd worden aan de tijdelijke, landelijke geschillencommissie passend onderwijs. Deze commissie brengt binnen 10 weken een oordeel uit aan het schoolbestuur. dan is in deze procedures eventueel nog de gang naar de rechter open. c. Procedure bij een geschil over extra ondersteuning Vindt u dat de extra ondersteuning van de school van uw kind tekortschiet, dan hebben ouders de volgende wettelijke mogelijkheden:. Zij kunnen zich wenden tot de klachtencommissie van de school. In laatste instantie kunnen ouders een geschil aanhangig maken bij de rechter.
57
Onderwijsconsulenten De onderwijsconsulenten vormen een organisatie die is ingesteld door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Zij adviseren en begeleiden ouders, verzorgers en scholen wanneer de schoolplaatsing van een leerling die extra ondersteuning nodig heeft, problemen oplevert of moeizaam verloopt en school en ouders niet tot een oplossing kunnen komen. Het Bureau Onderwijsconsulenten staat open voor ouders, verzorgers of wettelijk vertegenwoordigers, scholen en andere organisaties, zoals een zorginstelling of de onderwijsinspectie. De advisering en begeleiding is kosteloos. Om van de diensten van het Bureau Onderwijsconsulenten gebruik te kunnen maken, geldt tot de inwerkingtreding van passend onderwijs een aantal voorwaarden. Deze voorwaarden zullen aangepast worden aan passend onderwijs. Voor meer informatie geschillen bij toelaatbaarheidsverklaring: www.poraad.nl/content/handreiking-bezwaar-toelaatbaarheidsverklaring-passend-onderwijsbeschikbaar Voor meer informatie over onderwijsconsulenten: www.onderwijsconsulenten.nl. Voor meer info over geschillen www.geschillenpassendonderwijs.nl
58
6. Kwaliteitsbeleid
Geen bijlagen
59
7. Ondersteuningsplanraad
7.1 Bevoegdheden Ondersteuningsplanraad (OPR) (par 7.1.1 Statuut OPR SWV PO 3007 Medezeggenschapsstatuut van de ondersteuningsplanraad van het Samenwerkingsverband Passend onderwijs Eindhoven e.o. PO-30-07, te Eindhoven, hierna te noemen 'het samenwerkingsverband’. Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen wet: de Wet medezeggenschap op scholen (Stb. 2006, 658); bestuur: het bestuur van het samenwerkingsverband; MR: de medezeggenschapsraad van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 3 van de wet; OPR: de ondersteuningsplanraad van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4a van de wet; scholen: de scholen als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs; ouders: de ouders, voogden of verzorgers van de leerlingen van de scholen; personeel van het samenwerkingsverband: het personeel dat in dienst is dan wel ten minste 6 maanden te werk gesteld is zonder benoeming bij het bestuur en dat werkzaam is bij het samenwerkingsverband; personeel van de scholen: het personeel dat in dienst is dan wel ten minste 6 maanden te werk gesteld is zonder benoeming en dat werkzaam is bij ten minste één van de scholen; en statuut: dit medezeggenschapsstatuut. Artikel 2 Werkingsduur en wijziging statuut 1. Het statuut treedt in werking op 4 december en heeft een werkingsduur van twee jaar. 2. Uiterlijk drie maanden voordat de termijn van de werkingsduur van het statuut is afgelopen, treden de OPR en het bestuur in overleg over het evalueren, actualiseren en opnieuw vaststellen van het statuut. 3. De OPR en het bestuur kunnen voorstellen doen tot wijziging van het statuut ongeacht het verloop van de in het eerste lid van dit artikel genoemde termijn van de werkingsduur. 4. Een voorstel tot wijziging van het statuut behoeft de instemming van twee derde van de leden van de OPR. 5. De eerste termijn van dit medezeggenschapsstatuut eindigt op 1 augustus 2015 en zal dan opnieuw moeten worden vastgesteld.
60
Hoofdstuk 2 Inrichting van de medezeggenschap Artikel 3 Samenstelling van de OPR Bij het samenwerkingsverband is een OPR ingesteld. De OPR bestaat uit 14 leden van wie a. 7 leden gekozen zijn uit het personeel; en b. 7 leden gekozen zijn uit de ouders; De OPR wordt gevormd op basis van kiesgroepen, analoog aan de samenstelling van het bestuur (zie statuten, artikel G3, lid a t/m e). Voor de samenstelling van de OPR betekent dit: - 4 leden vanuit de SKPO, waarvan 2 ouders en 2 personeelsleden - 4 leden vanuit salto, waarvan 2 ouders en 2 personeelsleden - 2 leden vanuit Stichting Best Onderwijs, waarvan 1 ouder en 1 personeelslid - 2 leden vanuit de verplicht deelnemende SO-scholen, waarvan 1 ouder en 1 personeelslid - 2 leden vanuit de overige besturen basisonderwijs en de vrijwillig deelnemende SO-besturen, waarvan 1 ouder en 1 personeelslid De verkiezing van de leden van de OPR vindt plaats overeenkomstig het medezeggenschapsreglement van de OPR. Artikel 4 Besprekingen namens bestuur 1. De besprekingen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet worden namens het bestuur gevoerd door een door het bestuur nader aan te wijzen afgevaardigde met mandaat om afspraken te maken met de OPR. Op eigen verzoek kan deze afgevaardigde van die taak worden ontheven. In dat geval zorgt het bestuur terstond voor een passende vervanging. 2. Tenminste een maal per jaar voert het voltallige bestuur van het samenwerkingsverband overleg met de OPR. Hoofdstuk 3 Informatievoorziening Artikel 5 Beschikbaar stellen informatie door het bestuur Het bestuur stelt, gevraagd en ongevraagd, de informatie die de OPR nodig heeft voor het uitoefenen van de taken, tijdig en op een toegankelijke wijze beschikbaar. Onder ‘tijdig’ wordt verstaan: vanaf de beginfase van de beleidsontwikkeling, en in ieder geval op een zodanig tijdstip dat de OPR de informatie bij de uitoefening van zijn taken kan betrekken, en zo nodig deskundigen kan raadplegen. Onder ‘op een toegankelijke wijze’ wordt verstaan: op een wijze waardoor de informatie begrijpelijk, relevant en helder is voor de OPR bij de uitoefening van zijn taken. Het bestuur stelt de in het voorgaande lid bedoelde informatie in ieder geval digitaal en zo mogelijk en waar wenselijk ook schriftelijk, ter beschikking. Alle bedoelde informatie is in principe openbaar. De OPR ontvangt in elk geval: a. jaarlijks de begroting en bijbehorende beleidsvoornemens op financieel, organisatorisch en onderwijskundig gebied;
61
b. jaarlijks voor 1 mei informatie over de berekening die ten grondslag ligt aan de middelen uit 's Rijks kas die worden toegerekend aan het bestuur; c. jaarlijks voor 1 juli het jaarverslag; d. de uitgangspunten die het bestuur hanteert bij de uitoefening van zijn bevoegdheden; e. terstond informatie over elk oordeel van de klachtencommissie, bedoeld in artikel 14 van de Wet op het primair onderwijs, waarbij de commissie een klacht gegrond heeft geoordeeld en over de eventuele maatregelen die het bestuur naar aanleiding van dat oordeel zal nemen; f. ten minste eenmaal per jaar schriftelijk gegevens over de hoogte en inhoud van de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken van de in het samenwerkingsverband werkzame personen en de leden van het bestuur; g. ten minste eenmaal per jaar schriftelijk gegevens over de hoogte en inhoud van de arbeidsvoorwaardelijke regelingen en afspraken met het orgaan van de rechtspersoon dat is belast met het toezicht op het samenwerkingsverband; en h. aan het begin van het schooljaar schriftelijk de gegevens met betrekking tot de samenstelling van het bestuur, de organisatie binnen het samenwerkingsverband, het managementstatuut en de hoofdpunten van het reeds vastgestelde beleid. Artikel 6 Informatieverstrekking achterban De OPR doet aan de leden van de medezeggenschapsraden van de scholen gevraagd en ongevraagd schriftelijk verslag over zijn activiteiten en stelt elk van die leden in de gelegenheid om met hem overleg te voeren. De OPR informeert de leden in ieder geval in de regel binnen uiterlijk vijftien dagen na een OPR-vergadering of een vergadering tot overleg met het bestuur. Alle informatie wordt in principe digitaal en op verzoek schriftelijk verstrekt. Hoofdstuk 4 Faciliteiten Artikel 7 Faciliteiten Het bestuur staat de OPR het gebruik toe van de voorzieningen waarover het bestuur kan beschikken en die de OPR voor de vervulling van hun taken redelijkerwijs nodig hebben. Het bestuur treft een regeling voor de redelijkerwijs noodzakelijke kosten van medezeggenschapsactiviteiten die de OPR worden ondernomen, daaronder begrepen scholingskosten, kosten voor inhuur van deskundigen en kosten van het voeren van rechtsgedingen. Deze kosten worden door de OPR opgenomen in een begroting. De OPR zal deze begroting voor 1 december van elk jaar voorleggen aan het bestuur. Middelen opgenomen in de begroting die in een jaar niet zijn benut, vallen terug aan het bestuur van het SWV. Het bestuur treft een regeling voor de leden van de OPR afkomstig uit het personeel voor faciliteiten in tijd ten behoeve van het voeren van overleg, scholing en overige medezeggenschapsactiviteiten. De door de werkgever beschikbare middelen voor de OPR worden ingezet voor het vrij roosteren van personeel (40 uur per jaar). Daarnaast heeft een personeelslid nog recht op 4 vrij te roosteren dagen per twee jaar voor het volgen van een op de OPR gerichte scholing. Het bestuur kent een vacatievergoeding toe aan ouders die lid zijn van de OPR. Tevens draagt het bestuur zonodig bij in de kosten voor administratieve ondersteuning van de OPR.
62
Artikel 8 Wijze van beschikbaarstelling faciliteiten Op het verzoek van de OPR stelt het bestuur de faciliteiten terstond aan de OPR beschikbaar. Op het schriftelijk verzoek van de OPR vergoedt het bestuur aan de OPR terstond de kosten als bedoeld in artikel 9, tweede lid, hierboven . De OPR kan het bestuur verzoeken deze kosten rechtstreeks aan de deskundige of andere derde partij te betalen. In dit laatste geval voldoet het bestuur terstond aan dat verzoek. 7.1.2 Reglement OPR MEDEZEGGENSCHAPSREGLEMENT ONDERSTEUNINGSPLANRAAD (PO 3007) Hoofdstuk 1 Algemene bepalingen Artikel 1 Begripsbepalingen a. wet: de Wet medezeggenschap op scholen (Stb. 2006, 658); b. bestuur: het bestuur van het samenwerkingsverband; c. OPR: de ondersteuningsplanraad van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4a van de wet; d. scholen: de scholen als bedoeld in artikel 18a, tweede lid, van de Wet op het primair onderwijs; e. ouders: de ouders, voogden of verzorgers van de leerlingen van de scholen; f. personeel: het personeel dat in dienst is dan wel ten minste 6 maanden te werk gesteld is zonder benoeming bij ten minste één van de scholen; g. geleding: de afzonderlijke groepen van leden, als bedoeld in artikel 4a, tweede lid, van de wet; en h. reglement: dit medezeggenschapsreglement; i. termijn: genoemde termijnen betreffen schoolweken Artikel 2 Werkingsduur en wijzigingen reglement 1. Het reglement treedt in werking op 01-01-2014 2. Het bestuur legt het reglement en elke wijziging daarvan als voorstel voor aan de OPR en stelt het (gewijzigde) reglement slechts vast voor zover het na overleg al dan niet gewijzigde voorstel de instemming van ten minste twee derde deel van het aantal leden van de OPR heeft verworven. 3. Het eerste reglement heeft een werkingsduur van een jaar. Drie maanden voor het verstrijken van het eerste jaar legt het bestuur aan de OPR een voorstel voor een nieuw reglement voor. Hoofdstuk 2 Inrichting van de OPR Artikel 3 OPR 1. Aan het samenwerkingsverband is een OPR verbonden. Artikel 4 Leden OPR 1. De leden van de OPR wordt afgevaardigd volgens de bepalingen van dit reglement. 2. Het aantal leden van de OPR bedraagt 14 van wie:
63
a. 7 leden afgevaardigd zijn uit het personeel; en b. 7 leden afgevaardigd zijn uit de ouders; De OPR wordt gevormd op basis van kiesgroepen, analoog aan de samenstelling van het bestuur (zie statuten, artikel G3, lid a t/m e). Voor de samenstelling van de OPR betekent dit: - 4 leden vanuit de SKPO, waarvan 2 ouders en 2 personeelsleden - 4 leden vanuit salto, waarvan 2 ouders en 2 personeelsleden - 2 leden vanuit Stichting Best Onderwijs, waarvan 1 ouder en 1 personeelslid - 2 leden vanuit de verplicht deelnemende SO-scholen, waarvan 1 ouder en 1 personeelslid - 2 leden vanuit de overige besturen basisonderwijs en de vrijwillig deelnemende SO-besturen, waarvan 1 ouder en 1 personeelslid Artikel 5 Zittingsduur leden 1. De zittingsduur van de leden van de OPR bedraagt vier jaar. In het HR wordt een regeling opgenomen over een rooster van aftreden. 2. Een lid van de OPR treedt na zijn zittingsperiode af en kan terstond opnieuw worden afgevaardigd. 3. Een lid dat ter vervulling van een tussentijdse vacature is afgevaardigd, treedt af op het tijdstip waarop degene in wiens plaats hij is afgevaardigd, zou moeten aftreden. 4. Behalve door periodieke aftreding eindigt het lidmaatschap van de OPR: a. door overlijden van het lid; b. door opzegging door het lid; c. zodra het lid geen personeelslid of ouder meer is, of d. door onder curatele stelling. Artikel 6 Onverenigbaarheden 1. Personen die deel uitmaken van het bevoegd gezag van een van de scholen, het bestuur dan wel het intern toezicht als bedoeld in artikel 17b van de Wet op het primair onderwijs, kunnen geen zitting nemen in de OPR. 2. Een personeelslid dat is opgedragen om namens het bestuur op te treden in besprekingen met de OPR kan niet tevens lid zijn van de OPR. Hoofdstuk 3 Afvaardiging leden OPR Artikel 7 Organisatie afvaardiging 1. De afvaardiging van de leden van de OPR geschiedt door middel van verkiezingen. 2. De leiding van de verkiezingen berust bij de OPR. De OPR kan de organisatie daarvan opdragen aan een commissie. 3. De OPR bepaalt de samenstelling, werkwijze, en de bevoegdheden van de in het tweede lid bedoelde commissie, alsmede de wijze waarop over bezwaren inzake besluiten van deze commissie wordt beslist.
64
Artikel 8 Datum verkiezingen 1. De OPR bepaalt de datum van de verkiezing, alsmede de tijdstippen van aanvang en einde van de stemming. 2. De OPR stelt het bestuur en de leden van de medezeggenschapsraden van de scholen in kennis van de in het eerste lid genoemde tijdstippen. Artikel 9 Verkiesbare en kiesgerechtigde personen 1. Zij die op de dag van de kandidaatstelling deel uitmaken van het personeel van ten minste één van de scholen of ouder van ten minste één van de scholen zijn, zijn verkiesbaar tot lid van de OPR. 2. Zij die op de dag van de kandidaatstelling lid zijn van de medezeggenschapsraden van ten minste één van de scholen, zijn kiesgerechtigd. Artikel 10 Bekendmaking verkiesbare en kiesgerechtigde personen De OPR stelt uiterlijk twee weken voor de verkiezingen een lijst vast van de personen die verkiesbaar zijn. Deze lijst wordt aan de leden van de medezeggenschapsraden van de scholen bekend gemaakt. Artikel 11 Onvoldoende kandidaten 1. Indien uit het personeel dan wel de ouders niet meer kandidaten zijn gesteld dan er zetels in de OPR voor die geleding zijn, vindt voor die geleding of geledingen geen verkiezing plaats en worden de gestelde kandidaten geacht te zijn gekozen. 2.De OPR stelt het bestuur, de leden van de medezeggenschapsraden van de scholen en de betrokken kandidaten daarvan tijdig vóór de verkiezingsdatum in kennis. Artikel 12 Verkiezing De verkiezing vindt plaats bij geheime, schriftelijke stemming, waaronder wordt begrepen een digitaal-schriftelijke stemming. Artikel 13 Stemming en volmacht 1. Een kiesgerechtigde brengt ten hoogste evenveel stemmen uit als er zetels voor zijn geleding in de OPR zijn. Op een kandidaat kan slechts één stem worden uitgebracht. 2. Een kiesgerechtigde kan bij schriftelijke volmacht met overgave van zijn stembiljet een ander, die tot dezelfde geleding behoort, zijn stem laten uitbrengen. Een kiesgerechtigde kan voor ten hoogste één andere kiesgerechtigde bij volmacht een stem uitbrengen. Artikel 14 Uitslag verkiezingen 1.Gekozen zijn de kandidaten die achtereenvolgens het hoogste aantal stemmen op zich hebben verenigd. Indien er voor de laatste te bezetten zetel meer kandidaten zijn, die een gelijk aantal stemmen op zich verenigd hebben, beslist tussen hen het lot. 2.De uitslag van de verkiezingen wordt door de OPR vastgesteld en schriftelijk bekendgemaakt aan het bestuur en de medezeggenschapsraden van de scholen.
65
Artikel 15 Tussentijdse vacature 1.In geval van een tussentijdse vacature wijst de OPR tot opvolger van het betrokken lid aan de kandidaat uit de desbetreffende geleding die blijkens de vastgestelde uitslag, bedoeld in artikel 14, eerste lid, daarvoor als eerste in aanmerking komt. 2. De aanwijzing geschiedt binnen een maand na het ontstaan van de vacature. De OPR doet van deze aanwijzing mededeling aan het bestuur, de medezeggenschapsraden van de scholen en de betrokken kandidaat. 3. Indien uit de ouders en het personeel minder kandidaten zijn gesteld dan er zetels in de OPR voor die geleding zijn of indien er geen opvolger als bedoeld in het eerste lid aanwezig is, kan in de vacature(s) voorzien worden door het houden van een tussentijdse verkiezingen. In dat geval zijn de artikelen 7 t/m 14 van overeenkomstige toepassing. 4.Indien binnen drie maanden na het ontstaan van een vacature reguliere verkiezingen plaatsvinden, vinden er geen tussentijdse verkiezingen plaats. Hoofdstuk 4 Taken, bevoegdheden en verplichtingen OPR Artikel 16 Vergaderingen OPR 1. De vergaderingen van de OPR zijn openbaar, tenzij de OPR anders besluit. 2. Indien bij een vergadering of een onderdeel daarvan een persoonlijk belang van een van de leden van de OPR in het geding is, kan de OPR besluiten dat het betrokken lid aan die vergadering of dat onderdeel daarvan niet deelneemt. De OPR kan tegelijkertijd besluiten dat de behandeling van de desbetreffende aangelegenheid in een besloten vergadering plaatsvindt. Artikel 17 Overleg met bestuur 1. Het bestuur en de OPR komen bijeen indien de OPR dan wel het bestuur daarom onder opgave van redenen verzoekt. 2.Indien twee derde deel van de leden van de OPR en de meerderheid van elke geleding dat wensen, voert het bestuur de in het eerste lid bedoelde bespreking met elke geleding afzonderlijk. 3.[functie personeelslid] voert namens het bestuur het overleg, als bedoeld in dit reglement, met de OPR. 4.Op verzoek van de OPR of op verzoek van [functie personeelslid] kan het bestuur besluiten [functie personeelslid] te ontheffen van zijn taak om een bespreking namens het bestuur te voeren. 5.Op verzoek van de OPR voert het bestuur in bijzondere gevallen zelf de besprekingen met de OPR. Onder bijzondere gevallen wordt in ieder geval verstaan: […]. Artikel 18 Initiatiefbevoegdheid OPR 1. De OPR is bevoegd tot bespreking van alle aangelegenheden het samenwerkingsverband betreffende. Hij is bevoegd over deze aangelegenheden aan het bestuur voorstellen te doen en standpunten kenbaar te maken. 2. Het bestuur brengt op deze voorstellen binnen drie maanden een schriftelijke, met redenen omklede reactie uit aan de OPR.
66
3. Alvorens over te gaan tot het uitbrengen van deze reactie, stelt het bestuur de OPR ten minste eenmaal in de gelegenheid met hem overleg te voeren over de voorstellen van de OPR. Artikel 19 Algemene taken OPR 1.De OPR bevordert naar vermogen openheid en onderling overleg in het samenwerkingsverband. 2.De OPR waakt voorts in het samenwerkingsverband tegen discriminatie op welke grond dan ook en bevordert gelijke behandeling in gelijke gevallen en in het bijzonder de gelijke behandeling van mannen en vrouwen en de inschakeling van gehandicapten en allochtone werknemers. Artikel 20 Wijze informatieverschaffing Het bestuur stelt de informatie die de OPR nodig heeft voor het uitoefenen van zijn taken, op een toegankelijke wijze beschikbaar. Onder ‘op een toegankelijke wijze’ wordt verstaan: op een wijze waardoor de informatie begrijpelijk, relevant en helder is voor de uitoefening van de taken van de OPR. Artikel 21 Jaarverslag 1. De OPR stelt jaarlijks vóór 1 oktober een verslag van zijn werkzaamheden in het afgelopen schooljaar vast en maakt dit bekend aan alle betrokkenen. 2. De OPR draagt er zorg voor dat het verslag op de site van het samenwerkingsverband en voor de scholen beschikbaar komt. Artikel 22 Geheimhouding 1.De leden van de OPR zijn verplicht tot geheimhouding van alle zaken die zij in die hoedanigheid vernemen en ten aanzien waarvan het bestuur dan wel de OPR hun geheimhouding heeft opgelegd of waarvan zij, in verband met opgelegde geheimhouding, het vertrouwelijke karakter moeten begrijpen. Het voornemen om geheimhouding op te leggen wordt zoveel mogelijk vóór de behandeling van de betrokken aangelegenheid meegedeeld. 2.Degene die de geheimhouding, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, oplegt, deelt daarbij tevens mede welke schriftelijk of mondeling verstrekte gegevens onder de geheimhouding vallen en hoelang deze geheimhouding duurt, alsmede of er personen of aangelegenheden zijn ten aanzien van wie of waarvan de geheimhouding niet in acht behoeft te worden genomen. 3.De plicht tot geheimhouding vervalt niet door beëindiging van het lidmaatschap van de OPR dan wel doordat het lid geen personeelslid dan wel ouder meer is. Artikel 23 Instemming ondersteuningsplan Het bestuur behoeft de voorafgaande instemming van de OPR met betrekking tot de vaststelling of wijziging van het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 18a van de Wet op het primair onderwijs. Artikel 24 Termijnen instemming 1. De OPR besluit binnen zes weken tot instemming of onthouding van instemming met betrekking tot het voorgenomen ondersteuningsplan. Deze termijn gaat lopen vanaf het moment dat de OPR het verzoek tot instemming en het ondersteuningsplan heeft ontvangen.
67
Op verzoek van de OPR verlengt het bestuur deze termijn met maximaal drie weken. Voor het eerste ondersteuningsplan gelden andere termijnen: Toelichting Voor het eerste ondersteuningsplan gelden de volgende wettelijke data: Het bestuur van het samenwerkingsverband moet het eerste ondersteuningsplan uiterlijk 1 februari 2014 ter instemming voorleggen aan de OPR. OPR spreekt zich uit binnen 4 weken (uiterlijk 01-03-2014). Bij onthouden van instemming geldt dat het bestuur binnen 2 weken naar Landelijke geschillencommissie Wms kan gaan. De Landelijke geschillencommissie Wms doet uiterlijk 15 april uitspraak. Hierop is geen beroep mogelijk bij de Ondernemingskamer gerechtshof Amsterdam. (Zie ook bijlage 1) 2.De OPR besluit binnen zes weken tot instemming of onthouding van instemming met betrekking tot het medezeggenschapstatuut en medezeggenschapsreglement, elke wijziging daaronder begrepen. Deze termijn gaat lopen vanaf het moment dat de OPR het verzoek tot instemming heeft ontvangen. Op verzoek van de OPR verlengt het bestuur deze termijn met maximaal drie weken. Voor het eerste reglement is in artikel 2, lid 3 een afwijkende regeling opgenomen. Hoofdstuk 5 Inrichting en werkwijze OPR Artikel 25 Voorzitter en secretaris 1. De OPR kiest uit zijn midden een voorzitter, een vicevoorzitter en een secretaris. 2. De voorzitter, of bij diens verhindering de vicevoorzitter, vertegenwoordigt de OPR in en buiten rechte. Artikel 26 Uitsluiting leden OPR 1. De leden van de OPR komen de uit het lidmaatschap van de OPR voortvloeiende verplichtingen na. 2. De OPR kan tot het oordeel komen dat een lid de in het eerste lid bedoelde verplichtingen niet nakomt, indien het betrokken lid: a. ernstig nalatig is in het naleven van de bepalingen van de wet of het reglement; b. de plicht tot geheimhouding als bedoeld in artikel 23 hierboven schendt; of c. een ernstige belemmering vormt voor het functioneren van de OPR. 3. Ingeval van een oordeel als bedoeld in het tweede lid kan de OPR met een meerderheid van ten minste twee derde deel van het aantal leden besluiten het betrokken lid te wijzen op zijn verplichtingen dan wel het betrokken lid verzoeken zich terug te trekken als lid van de OPR dan wel het betrokken lid uitsluiten van de werkzaamheden van de OPR voor de duur van ten hoogste drie maanden. 4. De OPR pleegt ingeval van het in het tweede lid bedoelde oordeel en ingeval van een voornemen als bedoeld in het derde lid zoveel als mogelijk overleg met de leden van de medezeggenschapsraden waardoor het betrokken lid is afgevaardigd, rekening houdend met de vertrouwelijkheid van gegevens.
68
5. Een in het tweede lid bedoeld oordeel wordt schriftelijk aan het betrokken lid kenbaar gemaakt. 6. Een in het derde en vierde lid bedoeld besluit kan niet worden genomen, dan nadat het betrokken lid in de gelegenheid is gesteld schriftelijk kennis te nemen van de tegen hem ingebrachte bezwaren en tevens in de gelegenheid is gesteld zich daartegen te verweren, waarbij hij zich desgewenst kan doen bijstaan door een raadsman. Artikel 27 Betrokkenheid werkzaamheden 1. De OPR betrekt de achterban bij zijn werkzaamheden. In elk geval wordt de achterban geraadpleegd bij het vierjaarlijks vaststellen van een nieuw ondersteuningsplan. 2. De OPR regelt in zijn huishoudelijk reglement hoe de achterban bij de werkzaamheden wordt betrokken. Artikel 28 Huishoudelijk reglement 1. De OPR stelt, met inachtneming van de voorschriften van het reglement en de wet, een huishoudelijk reglement vast. 2. In het huishoudelijk reglement wordt in ieder geval geregeld: a. de taakomschrijving van de voorzitter, vice-voorzitter, secretaris, penningmeester en leden; b. de wijze van bijeenroepen van vergaderingen; c. de vergaderfrequentie d. de wijze van opstellen van de agenda; e. de wijze van besluitvorming; en f. het quorum dat vereist is om te kunnen vergaderen. 3. De OPR zendt een afschrift van het huishoudelijk reglement aan het bestuur. Hoofdstuk 6 Regeling overige geschillen Artikel 29 Geschillenregeling overige geschillen Op verzoek van het bestuur dan wel de OPR beslist de landelijke commissie voor geschillen als bedoeld in artikel 30 van de wet overeenkomstig diens reglement in geschillen tussen het bestuur en de OPR waarvoor de wet niet in een geschillenregeling voorziet. De uitspraak van de commissie is bindend. Bijlage 1 Toelichting op artikel 24: Voor het eerste ondersteuningsplan gelden de volgende wettelijke data: • Het bestuur van het samenwerkingsverband moet het eerste ondersteuningsplan uiterlijk 1 februari 2014 ter instemming voorleggen aan de OPR. • OPR spreekt zich uit binnen 4 weken (uiterlijk 01-03-2014). Bij onthouden van instemming geldt dat het bestuur binnen 2 weken naar Landelijke geschillencommissie Wms kan gaan. • De Landelijke geschillencommissie Wms doet uiterlijk 15 april uitspraak. Hierop is geen beroep mogelijk bij de Ondernemingskamer gerechtshof Amsterdam. • Uiterlijk 1 mei 2014 moet het eerste ondersteuningsplan naar de inspectie worden gestuurd.
69
Voor die tijd moet er dus al een reglement voor de ondersteuningsplanraad zijn vastgesteld. Dat betekent dat een bestuur van een samenwerkingsverband zo snel mogelijk na het vaststellen van de bestuursstructuur zowel het reglement als een concept-ondersteuningsplan moet vaststellen. De landelijke organisaties bevelen de volgende werkwijze aan: - Najaar 2013: een concept-ondersteuningsplan met de OPR bespreken en vragen om instemming met het concept. - Direct daarna het verplichte overleg voeren: OOGO met de gemeenten en afstemmingsoverleg met aangrenzende samenwerkingsverbanden en samenwerkingsverbanden van cluster 1 en 2 uiterlijk in januari 2014. - Als het overleg niet tot wijzigingen leidt, kan het concepts-ondersteuningsplan worden vastgesteld. Mochten er wel wijzigingen zijn, dan kan de instemmingsprocedure met de OPR relatief snel verlopen, omdat alleen de wijzigingen op grond van het overleg nieuw nog niet eerder besproken beleid zijn. - Hoe later een concept-ondersteuningsplan aan de OPR wordt voorgelegd, hoe meer tijdsdruk er ontstaan kan. Dit vanwege de uiterste wettelijke data van 1 februari, 1 maart, 15 april en 1 mei 2014. - De formele instemmingsprocedure vindt eerst plaats nadat het OOGO met de gemeenten heeft plaatsgevonden. Overschrijding van de in dit lid genoemde termijn door de OPR wordt niet aangemerkt als een instemming met het voorgenomen ondersteuningsplan. 7.1.3 Huishoudelijk reglement
HUISHOUDELIJK REGLEMENT ONDERSTEUNINGSPLANRAAD Huishoudelijk reglement van de ondersteuningsplanraad van het Samenwerkingsverband Passend onderwijs Eindhoven e.o. PO-30-07, hierna te noemen 'het samenwerkingsverband’, vastgesteld door de raad op 25-11-2013 Artikel 0 Begrippen a.
Ondersteuningsplanraad: de Ondersteuningsplanraad zoals bedoeld in de WPO (hierna te noemen OPR). b. Schriftelijk: op papier of via elektronische media Artikel 1 Voorzitter en plaatsvervangend voorzitter 1. De ondersteuningsplanraad kiest uit zijn midden een voorzitter en een vicevoorzitter. 2. De voorzitter is belast met het openen, schorsen, heropenen, sluiten en het leiden van de vergaderingen van de ondersteuningsplanraad. 3. De voorzitter en bij diens verhindering de plaatsvervangend voorzitter vertegenwoordigt de ondersteuningsplanraad in en buiten rechte. Artikel 2 Secretaris 1. De ondersteuningsplanraad kiest uit zijn midden een secretaris.
70
2.
De secretaris is belast met het bijeenroepen van de ondersteuningsplanraad, het opmaken van de agenda, het opstellen van het verslag, het voeren van de briefwisseling en het beheren van de voor de ondersteuningsplanraad bestemde en van de ondersteuningsplanraad uitgaande stukken.
Artikel 3 Penningmeester 1. 2. 3.
4.
De ondersteuningsplanraad kiest uit zijn midden een penningmeester. De penningmeester voert de financiële huishouding van de ondersteuningsplanraad; hij stelt ieder jaar de begroting op en legt over ieder jaar verantwoording af in het jaarverslag. De penningmeester doet de raad een voorstel in de begroting voor de wijze waarop de door het bevoegd gezag beschikbaar gestelde middelen voor de raad, de eventuele geledingen en de deelraad worden verdeeld. De raad stelt de begroting vast.
Artikel 4a Leden 1. 2.
De leden van de ondersteuningsplanraad nemen actief deel aan de activiteiten van de ondersteuningsplanraad. De leden van de ondersteuningsplanraad zijn met voorzitter, secretaris en penningmeester verantwoordelijk voor het goed functioneren van de raad.
Artikel 4b Rooster van aftreden 1. 2.
De OPR hanteert een gelijkmatig rooster van aftreden waarbij de continuïteit is gewaarborgd. Het eerste rooster van aftreden wordt opgesteld door de eerste OPR.
Artikel 5 Bijeenroepen en agenda van de ondersteuningsplanraad 1. 2. 3.
4. 5.
6. 7. 8.
De ondersteuningsplanraad komt ten behoeve van de uitoefening van zijn taak ten minste 4 per jaar bijeen en in de in het medezeggenschapsreglement bepaalde gevallen. De voorzitter bepaalt tijd en plaats van de vergadering. De vergadering wordt, behoudens spoedeisende gevallen, gehouden binnen 14 dagen nadat een verzoek daartoe is ingekomen. De vergadering wordt op een zodanig tijdstip gehouden dat alle leden van de raad redelijkerwijze aanwezig kunnen zijn. De leden en eventuele adviseurs (en/of directieleden) worden door de secretaris schriftelijk uitgenodigd. De secretaris is verantwoordelijk voor het opstellen van een agenda voor iedere vergadering, waarop de door de voorzitter en door de leden opgegeven onderwerpen worden geplaatst. Ieder lid van de ondersteuningsplanraad kan een onderwerp op de agenda doen plaatsen. Behoudens spoedeisende gevallen worden de uitnodiging en de agenda ten minste 10 dagen vóór de te houden vergadering van de ondersteuningsplanraad verstuurd. De secretaris stuurt een afschrift van de agenda van de vergadering van de ondersteuningsplanraad aan het bevoegd gezag en aan de ondersteuningsplanraad. De agenda wordt ter inzage gelegd op een algemeen toegankelijke plaats in de scholen ten
71
behoeve van belangstellenden. Waar mogelijk maakt de secretaris gebruik van de in de school gebruikelijke digitale communicatiemiddelen en van de website van het samenwerkingsverband. Artikel 6 Deskundigen en/of adviseur 1.
De ondersteuningsplanraad kan besluiten één of meer deskundigen/adviseurs uit te nodigen tot het bijwonen van een vergadering.
2.
Aan de in het eerste lid bedoelde personen worden tijdig de agenda en de stukken van de betrokken vergadering verstrekt. Een deskundige kan ook worden uitgenodigd schriftelijk advies te geven.
3.
Artikel 7 Commissies De ondersteuningsplanraad kan commissies instellen ter voorbereiding van de door de raad te behandelen onderwerpen. Artikel 8 Quorum en besluitvorming 1.
2.
3. 4. 5.
6.
7.
Tenzij dit reglement anders bepaalt, besluit de ondersteuningsplanraad bij meerderheid van stemmen in een vergadering waarin ten minste de helft plus één van het totaal aantal in functie zijnde leden aanwezig is. Indien in een vergadering het vereiste aantal leden niet aanwezig is, wordt een nieuwe vergadering belegd op de in artikel 4 voorgeschreven wijze, met dien verstande dat er slechts 5 dagen tussen de rondzending van de oproep en de datum van de vergadering behoeven te verlopen. Deze laatste vergadering wordt gehouden en is gerechtigd besluiten te nemen ongeacht het aantal leden dat is opgekomen. Over zaken wordt mondeling en over personen wordt schriftelijk gestemd. De ondersteuningsplanraad kan besluiten van deze regel af te wijken. Blanco stemmen worden geacht niet te zijn uitgebracht en tellen voor het bepalen van de meerderheid niet mee. Stemmen bij volmacht is niet mogelijk. Wordt bij een stemming over personen bij de eerste stemming geen gewone meerderheid behaald, dan vindt herstemming plaats tussen hen die bij de eerste stemming de meeste stemmen kregen. Bij deze herstemming is diegene gekozen die alsdan de meeste stemmen op zich verenigd heeft. Indien de stemmen staken, beslist het lot. Bij staking van de stemmen over een door de ondersteuningsplanraad te nemen besluit dat geen betrekking heeft op personen, wordt deze zaak op de eerstvolgende vergadering van de ondersteuningsplanraad opnieuw aan de orde gesteld. Staken de stemmen opnieuw, dan wordt het voorstel geacht te zijn verworpen. Indien bij een stemming vacatures in één of beide geledingen zijn, waardoor het aantal leden van de oudergeleding en de personeelsgeleding niet aan elkaar gelijk zijn, wordt gewogen gestemd. Ieder ouderlid brengt dan evenveel stemmen uit als er leden van de personeelsgeleding zijn en ieder personeelslid brengt evenveel stemmen uit als er leden van de oudergeleding zijn.
72
Artikel 9 Verslag 1.
2.
De secretaris is er verantwoordelijk voor dat van iedere vergadering van de ondersteuningsplanraad een verslag wordt gemaakt. Het verslag wordt in de volgende vergadering door de ondersteuningsplanraad vastgesteld. Het verslag wordt overeenkomstig het bepaalde in artikel 4, achtste lid, van dit reglement bekend gemaakt. Het verslag wordt verzonden naar het bevoegd gezag en de ondersteuningsplanraad.
Artikel 10 Communicatie en informatie 1.
2.
3.
De secretaris doet jaarlijks in de maand september schriftelijk verslag van de werkzaamheden van de ondersteuningsplanraad. Dit verslag behoeft de goedkeuring van de raad. De secretaris bevordert de communicatie met alle belanghebbenden en doet dit ten minste door er zorg voor te dragen dat goedgekeurde verslagen van vergaderingen en het jaarverslag zo spoedig mogelijk worden gestuurd naar de ondersteuningsplanraad. Het verslag is eveneens op een algemeen toegankelijke plaats schriftelijk ter inzage voor belangstellenden. De OPR informeert jaarlijks de achterban (de medezeggenschapsraden van de scholen) waarin het ondersteuningsplan centraal staat.
Artikel 11 Onvoorzien 1.
In gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de ondersteuningsplanraad op voorstel van de voorzitter, met in achtneming van het medezeggenschapsreglement.
Artikel 12 Wijzing en vaststelling van het huishoudelijke reglement 1. De ondersteuningsplanraad is te allen tijde bevoegd het huishoudelijke reglement te wijzigen en opnieuw vast te stellen. 2. De secretaris draagt er zorg voor dat het bevoegd gezag over de wijzigingen na vaststelling door de ondersteuningsplanraad wordt geïnformeerd.
73
7.1.4 Samenstelling OPR Na de verkiezingen is de OPR als volgt samengesteld SKPO (kieskring 1) 1. Mathilde W.F. Hendriks- Bost
personeelsgeleding
2. Jean Raijmakers 3. Leon Jacobs
oudergeleding
4. Bart van Benthem Salto (kieskring 2) 5.Mirjam Bezemer
personeelsgeleding
6.Sarah Nina-Constant 7. Mariëlle Stultiens
oudergeleding
8. John Weeber Best Onderwijs (kieskring 3 9. Dees Engelbert
personeelsgeleding
10. Bastiaan Mulders
oudergeleding
Speciaal Onderwijs (kieskring 4) Marjolein de Laat Ingrid Schoenmakers Besturen overige basisscholen en vrijwillig aangesloten besturen speciaal onderwijs Rene van den Hove
personeelsgeleding
Miranca Derveld
oudergeleding
74
8. Samenwerking met de jeugdzorg
8.1 Samenvatting Wetsvoorstel Jeugdwet (bron NJI) De Jeugdwet vervangt niet alleen de huidige 'Wet op de jeugdzorg', maar ook de verschillende andere onderdelen van de jeugdzorg die nu nog onder de Zorgverzekeringswet (geestelijke gezondheidszorg voor jongeren) en delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (zorg voor licht verstandelijk beperkte jeugd) vallen. Ook de jeugdbescherming en jeugdreclassering maken onderdeel uit van de wet. Uitgangspunten De jeugdzorg wordt overgeheveld naar de gemeenten die zich in hun beleid moeten richten op: het inschakelen, herstellen en versterken van het probleemoplossend vermogen van kinderen en jongeren, hun ouders en de sociale omgeving; het bevorderen van de opvoedcapaciteiten van de ouders en de sociale omgeving; preventie en vroegsignalering; het tijdig bieden van de juiste hulp op maat; effectieve en efficiënte samenwerking rond gezinnen. Taken gemeenten In de Jeugdwet wordt de verantwoordelijkheid van de gemeenten uitgebreid met de provinciale (geïndiceerde) jeugdzorg, de gesloten jeugdzorg, geestelijke gezondheidzorg voor kinderen en jongeren (jeugd-ggz), zorg voor jeugd met een licht verstandelijk beperking (jeugd-lvb), ggz in het kader van het jeugdstrafrecht (forensische zorg), jeugdbescherming en jeugdreclassering. De verantwoordelijkheid van de gemeenten bestaat onder meer uit: het versterken van het opvoedkundig klimaat in gezinnen, wijken, buurten, scholen en kinderopvang; het voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend aanbod van jeugdhulp; het adviseren over en het bepalen en inzetten van de aangewezen vorm van jeugdhulp; het adviseren van professionals met zorgen over een kind; het adviseren van kinderen en jongeren met vragen en problemen; het doen van een verzoek tot onderzoek bij de Raad voor de Kinderbescherming als een kinderbeschermingsmaatregel nodig is; het compenseren van beperkingen in de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van kinderen en jongeren; het voorzien in een toereikend aanbod van gecertificeerde instellingen; het voorzien in maatregelen om kindermishandeling te voorkomen. Recht op jeugdzorg? Gemeenten krijgen een jeugdhulpplicht. In het concept van de Jeugdwet staat dat de gemeente verantwoordelijk is voor jeugdhulp en de uitvoering van kinderbeschermingsmaatregelen en jeugdreclassering. Indien dat nodig is treft de gemeente een individuele voorziening, die vaak
75
betrekking zal hebben op meer gespecialiseerde zorg. Het is aan de gemeente om te bepalen welke hulp vrij toegankelijk is en welke hulp een individuele voorziening is. Als een gemeente heeft besloten dat een kind of zijn ouders een individuele voorziening nodig hebben, dan kunnen zij hier rechten aan ontlenen. Centrum voor Jeugd en Gezin Het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) speelt een belangrijke rol bij het versterken van het opvoedkundig klimaat in gezinnen en wijken en het realiseren van laagdrempelige en herkenbare jeugdhulp. De nieuwe Jeugdwet gaat ervan uit dat de medewerkers van het CJG bijna alle ondersteuning zelf bieden. Op basis van hun professionele deskundigheid en ervaring zijn ze in staat in te schatten wanneer specialistische hulp of een kinderbeschermingsmaatregel nodig is. Samenwerking jeugdhulp en onderwijs In het wetsvoorstel van de Jeugdwet en in de 'Wet passend onderwijs' is bepaald dat gemeenten en samenwerkingsverbanden van schoolbesturen een plan moeten maken waarin ze beschrijven hoe ze de jeugdhulp en het passend onderwijs willen organiseren. Beide partijen hebben de verplichting om deze plannen met elkaar te bespreken. Tijdpad De Jeugdwet is op 17 oktober 2013 met meerderheid van stemmen aangenomen door de Tweede Kamer. De verwachting is dat de wet in februar 2014 in Eerste Kamer wordt aangenomen. De Jeugdwet wordt per 2015 ingevoerd.
76
9. OOGO
9.1 Procedure OOGO, reglement geschillencommissie en overeenkomst (par. 9.2) 9.1.1 Procedure op overeenstemming gericht overleg samenwerkingsverband PO 3007 (conform artikel 18a lid 9 WPO) Artikel 1 Begripsbepalingen 1. Voor de toepassing van deze Procedure 1 wordt verstaan onder: a. het samenwerkingsverband: het samenwerkingsverband Eindhoven, Best en Son en Breugel (PO-3007) zoals bedoeld in artikel 18a tweede lid WPO; b. de colleges: de colleges van burgemeester en wethouders van Eindhoven, Best en Son en Breugel; c. ondersteuningsplan: het plan zoals aangeduid in artikel 18a lid 8 WPO; d. het overleg: overleg tussen het bestuur van het samenwerkingsverband SWV en colleges van B en W over het concept van het Ondersteuningsplan; e. deelnemers aan het overleg: deelnemer aan het overleg zijn de colleges van B en W en het bestuur van het samenwerkingsverband; f. voorzitter overleg: voorzitter van het bestuur van het samenwerkingsverband of diens plaatsvervanger; g. secretaris van het overleg: ambtelijk secretaris van het bestuur van het samenwerkingsverband of diens plaatsvervanger; h. een geschil: verschil van opvatting tussen deelnemers aan het overleg, benoemd als een geschil, en betreffende één of meerdere aspecten van het ondersteuningsplan waarover het samenwerkingsverband en gemeenten wettelijk dienen af te stemmen; i. geschillencommissie: een door bestuur van het samenwerkingsverband en colleges ingestelde commissie om in voorkomend geval geschillen te beslechten. Artikel 2 Doel en onderwerpen van het overleg 1. Er wordt een overleg ingericht voor het op overeenstemming gericht overleg over het concept van het Ondersteuningsplan van het samenwerkingsverband. 2. Het samenwerkingsverband en de colleges overleggen, elk vanuit de eigen verantwoordelijkheid, met elkaar ten minste over: a. de vraag hoe de aansluiting tussen de ondersteuning in het onderwijs en de (jeugd)zorg vanuit de gemeente het beste tot stand kan komen; b. het leerlingenvervoer; c. de leerplicht; d. de onderwijshuisvesting.
1
De term Procedure is afkomstig van de wetgever: artikel 18a lid 9 WPO en 17a lid 9 WVO.
77
3. Het ondersteuningsplan wordt niet vastgesteld voordat over een concept van het plan op overeenstemming gericht overleg heeft plaatsgevonden met de colleges van de desbetreffende 2 gemeenten. Artikel 3 Samenstelling en mandaat overleg 1. 2. 3.
4.
Aan het overleg wordt deelgenomen door het bestuur (of een afvaardiging van het bestuur ) van het samenwerkingsverband) en de vertegenwoordiging van de colleges. Het overleg kent een voorzitter en secretaris. Het bestuur van het SWV en de betrokken portefeuillehouders van de gemeenten Eindhoven, Best en Son en Breugel nemen deel aan het overleg en zijn tot besluitvorming bevoegd. Het verslag en de afspraken worden door de leden van het overleg vastgesteld.
Artikel 4. Planning van het overleg 1. 2. 3 4· 5
Het overleg vindt plaats wanneer het samenwerkingsverband over het concept ondersteuningsplan of onderdelen daarvan de colleges verzoekt tot overleg. Van het overleg wordt verslag gemaakt door de secretaris van het overleg. Het overleg vindt plaats binnen een maand na het verzoek tot overleg. Het overleg kan werkgroepen instellen ter voorbereiding van een bepaald onderwerp. Het overleg is niet openbaar.
Artikel 5. Geschillencommissie 1. 2. 3. 4
5.
Het samenwerkingsverband en gemeenten voorzien voor het op overeenstemming gericht overleg over het concept van het Ondersteuningsplan in een geschillencommissie. De geschillencommissie wordt ad hoc ingericht indien er sprake is van een geschil. De geschillencommissie wordt uiterlijk 7 dagen na vaststelling van een geschil samengesteld. De geschillencommissie bestaat uit drie leden: één lid van de commissie wordt aangewezen door het bestuur van het SWV; één lid van de commissie wordt aangewezen door de gemeenten Eindhoven, Best, Son en Breugel gezamenlijk en één lid wordt als onafhankelijk voorzitter aangezocht door het bestuur van het SWV en gemeenten gezamenlijk. De commissie benoemt een van de leden, niet zijnde de voorzitter, tot secretaris van de commissie
Artikel 6. Vaststellen van een geschil 1.
2
Elke deelnemer (gemeente of bestuur van het SWV) kan constateren dat over een aspect(en) van het concept Ondersteuningsplan geen overeenstemming zal worden bereikt.
Ontwerp art 18a lid 9 WPO en 17a lid 8 WVO
78
2.
3. 4.
Deze constatering kan pas worden gedaan als over de aangelegenheid open en reëel overleg is gevoerd. De deelnemer die constateert dat in het overleg geen overeenstemming zal worden bereikt brengt deze constatering, nadat hij daarvan in het overleg blijk heeft gegeven, schriftelijk ter kennis aan de andere deelnemer(s). Na de schriftelijke kennisgeving bedoeld in het tweede lid, schrijft de voorzitter binnen een redelijke termijn een nieuw overleg uit. In dit overleg, bedoeld in het derde lid, wordt de vraag wat het onderwerp en de inhoud van het geschil is, vastgesteld.
Artikel 7. Aanmelding van een geschil 1. 2.
Een geschil wordt bij de Geschillencommissie aanhangig gemaakt door de voorzitter van het overleg. De Geschillencommissie is bevoegd nadere informatie of toelichting te vragen bij leden van het overleg.
Artikel 8. Werkwijze van de Geschillencommissie 1. 2.
De Geschillencommissie stelt vast of er sprake is van een geschil. De Geschillencommissie zorgt binnen een vooraf afgesproken termijn dat de mediation of het gevraagde bindend advies tot stand komt.
Artikel 9. Oplossing van het geschil 1. 2.
3
In eerste instantie wordt door de Geschillencommissie via mediaton ingezet op een oplossing van het geschil. Indien mediation niet leidt tot een oplossing van het geschil, zal een redelijkheidsbeoordeling door de Geschillencommissie in de vorm van een bindend advies plaatsvinden, waaraan de deelnemers zich vooraf committeren. De uitkomst van de mediation en/of bindend advies wordt schriftelijk vastgelegd.
Artikel 10. Inwerkingtreding Deze Procedure treedt in werking met de ondertekening door het bestuur van het samenwerkingsverband en de colleges van deze Procedure genaamd de Procedure op overeenstemming gericht overleg samenwerkingsverband PO 3007. Artikel 11 Citeertitel Deze regeling wordt aangehaald als: Procedure op overeenstemming gericht overleg samenwerkingsverband PO 3007.
79
9.1.2 Reglement geschillencommissie OOGO Reglement van de Geschillencommissie oogo zoals bedoeld in de Procedure op overeenstemming gericht overleg samenwerkingsverband PO 3007 Artikel 1.Begripsbepalingen Dit reglement verstaat onder Commissie: de Geschillencommissie als bedoeld de Procedure oogo. College: een of meerdere colleges van burgemeester en wethouders van de gemeenten Eindhoven, Best en Son en Breugel. Procedure oogo: de Procedure op overeenstemming gericht overleg samenwerkingsverband PO 3007, zoals bedoeld in artikel 18a lid 9 WPO. Het overleg: het overleg ten behoeve van het voeren van op overeenstemming gericht overleg en dat is samengesteld uit een vertegenwoordiging van het college van burgemeester & wethouders en een vertegenwoordiging van het bestuur van het samenwerkingsverband. Samenwerkingsverband: het samenwerkingsverband PO 3007, zoals bedoeld in artikel 18a tweede lid WPO Werkdag: elke dag niet zijnde zaterdag, zondag of erkende feestdag. Artikel 2. Geschillen De Commissie neemt kennis van en doet uitspraak in geschillen die door het samenwerkingsverband of een college op grond van het bepaalde in de Procedure oogo en de daarbij behorende Overeenkomst door de voorzitter van het overleg, aan haar worden voorgelegd. Op de behandeling van het geschil zijn de bepalingen van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing. Artikel 3.Verzoekschrift 1.
2. 3.
Het geschil zoals bedoeld in artikel 5 lid 5 en 6 van de Procedure oogo wordt bij de Commissie aanhangig gemaakt door toezending van een gemotiveerd verzoekschrift aan de geschillencommissie binnen vijf dagen nadat deze Commissie is samengesteld. Bij het verzoekschrift worden alle op het geschil betrekking hebbende bescheiden gevoegd. Het verzoekschrift bevat: a. de naam en het adres van de verzoeker en zo nodig de gekozen woonplaats ten aanzien van de procedure; b. de naam en het adres van de verweerder; c. de naam en het adres van de voorzitter van de overlegcommissie; d. de vermelding of het een verzoek betreft om mediation of een bindend advies;
80
4.
5.
6. 7. 8.
e. een omschrijving van het verzoek en de gronden waarop dit berust. Indien het verzoekschrift na de in lid 1 gestelde termijn is ingediend, laat de Commissie niet-ontvankelijkverklaring achterwege, indien de verzoeker aantoont dat hij zo spoedig als redelijkerwijs verlangd kon worden, het geschil heeft voorgelegd. Indien het verzoekschrift niet voldoet aan de eisen gesteld in het tweede lid en derde lid van dit artikel, stel de voorzitter van de Geschillencommissie de verzoeker in kennis van het verzuim. Na ontvangst van deze kennisgeving dient verzoeker binnen vijf werkdagen dit verzuim te herstellen. Alle aan de Commissie over te leggen stukken worden in zesvoud ingediend. De secretaris tekent op de ingekomen stukken de datum van ontvangst aan en zendt bericht van ontvangst aan de afzender. Indien het verzoek kennelijk bij een andere Commissie moet worden ingediend, deelt de secretaris dit onverwijld aan de verzoeker mee.
Artikel 4. Vereenvoudigde behandeling 1. 2.
Indien de Commissie kennelijk onbevoegd is deelt de voorzitter dit onverwijld gemotiveerd aan partijen mede. In andere gevallen oordeelt de Commissie of zij bevoegd is. In het geval van een mededeling van onbevoegdheid als bedoeld in de eerste volzin van het vorige lid is elke partij gerechtigd de Commissie binnen zes weken na de ontvangst daarvan te verzoeken het geschil alsnog in behandeling te nemen, bij welk verzoek de stelling dat de Commissie bevoegd is, dient gemotiveerd te zijn.
Artikel 5. Verweerschrift 1.
2.
In andere gevallen dan die als bedoeld in artikel 4 van dit reglement, zendt de secretaris van de Commissie onmiddellijk na ontvangst van het verzoekschrift of hersteld verzoekschrift een exemplaar daarvan met de daarbij behorende stukken, aan de verweerder en stelt hem in de gelegenheid binnen een termijn van twee weken een verweerschrift in te dienen. De voorzitter kan hiervoor een andere termijn bepalen. Bij elk exemplaar voegt de verweerder afschriften van de voornaamste op de zaak betrekking hebbende stukken. De voorzitter kan op basis van een tijdig en met redenen omkleed verzoek van de verweerder, de termijn voor verweer verlengen. Na ontvangst van het verweerschrift zendt de secretaris onverwijld een exemplaar daarvan, vergezeld van de daarbij behorende afschriften, aan de verzoeker.
Artikel 6. Repliek en Dupliek De Commissie kan de verzoeker in de gelegenheid stellen schriftelijk te repliceren, in welk geval de wederpartij in de gelegenheid wordt gesteld te dupliceren. De voorzitter stelt de termijnen voor repliek en dupliek vast. Artikel 7. Vaststelling plaats en tijdstip van de mondelinge behandeling De voorzitter van de Commissie bepaalt op zo kort mogelijke termijn de plaats waar en het tijdstip waarop de behandeling van het geschil ter zitting zal plaatsvinden. Aan partijen wordt daarvan tijdig
81
kennis gegeven door een schriftelijke uitnodiging. Bij de uitnodiging wordt medegedeeld uit welke personen de Commissie die het geschil ter zitting zal behandelen, zal zijn samengesteld. Artikel 8. Schriftelijke behandeling Met eenstemmig goedvinden van de Commissie en partijen kan de behandeling van het geschil schriftelijk geschieden. In dat geval wordt de verzoeker in de gelegenheid gesteld binnen een bepaalde termijn te repliceren waarna de verweerder in de gelegenheid wordt gesteld om binnen een bepaalde termijn te dupliceren. Artikel 9. Wraking en verschoning 1.
2. 3. 4. 5. 6.
Voor of ter behandeling ter zitting kan elk van de zittende leden van de Commissie door een of meer van de bij het geschil betrokken partijen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden die het vormen van een onpartijdig oordeel door het desbetreffende lid zouden kunnen bemoeilijken. Ook kan op grond van zodanige feiten of omstandigheden een lid zich verschonen. De andere zittende leden van de Commissie beslissen zo spoedig mogelijk of de wraking dan wel verschoning wordt toegestaan. Bij staking van de stemmen is het verzoek toegestaan. De beslissing op een verzoek om wraking is gemotiveerd en wordt zo spoedig mogelijk aan partijen en het commissielid wiens wraking was verzocht, medegedeeld. Ingeval van misbruik kan de Commissie bepalen dat een volgend verzoek om wraking niet in behandeling wordt genomen. Hiervan wordt in de beslissing mededeling gedaan. De beslissing op een verzoek om verschoning is gemotiveerd en wordt zo spoedig mogelijk aan partijen en het commissielid dat om verschoning had verzocht, medegedeeld.
Artikel 10. Vervanging ter zitting, getuigen, deskundigen 1. 2. 3.
4.
Partijen kunnen zich ter zitting door een gemachtigde doen vervangen of zich door een gemachtigde doen bijstaan. De Commissie kan van een gemachtigde die geen advocaat is een schriftelijke machtiging verlangen. De Commissie kan ambtshalve of op verzoek van partijen getuigen en deskundigen oproepen met dien verstande dat zij de namen van de personen uiterlijk op de vierde dag voor de zitting schriftelijk opgeeft aan de secretaris en aan de wederpartij De Commissie is bevoegd om een van haar leden aan te wijzen om getuigen of deskundigen te horen. In dat geval bepaalt de Commissie het tijdstip van het verhoor en de wijze waarop het verhoor zal geschieden.
Artikel 11. Deskundigenonderzoek 1. 2.
De Commissie kan bij tussenbeslissing een of meer deskundigen benoemen tot het uitbrengen van een advies. De Commissie zendt ten spoedigste afschrift van de benoeming en van de aan de deskundige(n) gegeven opdracht aan de partijen.
82
3. 4.
5.
6.
De Commissie kan van een partij verlangen, de deskundige(n) de vereiste inlichtingen te verschaffen en de benodigde medewerking te verlenen. Na ontvangst van het deskundigenbericht wordt dit in afschrift door de Commissie ten spoedigste aan de partijen toegezonden. Op verzoek van een der partijen en indien de Commissie daar reden toe ziet, wordt/worden de deskundige(n) nadien op een zitting van de Commissie gehoord. Indien een partij zulk een verzoek wenst te doen, deelt zij dit ten spoedigste mede aan de Commissie en aan de wederpartij. De Commissie stelt de partijen in de gelegenheid, de deskundige(n) vragen te stellen
Artikel 12. De behandeling ter zitting 1. 2. 3.
4.
Het geschil wordt behandeld in een besloten zitting van de Commissie. De voorzitter kan, na consultatie van partijen, bepalen dat het geschil wordt behandeld in een open zitting. De voorzitter heeft de leiding van de zitting, hij/zij geeft elk van de partijen de gelegenheid haar standpunt toe te lichten. Indien voor de sluiting van de zitting blijkt, dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan de Commissie bepalen dat de behandeling ter zitting op een door de Commissie te bepalen tijdstip zal worden voortgezet. Daarbij kunnen aan partijen aanwijzingen worden gegeven met betrekking tot het bewijs. Voordat de behandeling ter zitting is gesloten, deelt de voorzitter mede wanneer uitspraak zal worden gedaan
Artikel 13. Heropening onderzoek Indien de Commissie van oordeel is dat het onderzoek niet volledig is geweest, kan zij het heropenen. De Commissie bepaalt daarbij op welke wijze het onderzoek wordt voortgezet. De secretaris doet zo spoedig mogelijk mededeling daarvan aan partijen. Artikel 14. Beraadslaging 1. 2.
De Commissie beraadslaagt en beslist in besloten vergadering. Zij beslist bij meerderheid van stemmen. De Commissie oordeelt naar redelijkheid en billijkheid en grondt haar uitspraak uitsluitend op de stukken die voor de zitting zijn overgelegd alsmede op hetgeen ter zitting naar voren is gebracht en, behoudens indien de wederpartij hierdoor wordt benadeeld, op de stukken die ter zitting zijn overgelegd
Artikel 15. Uitspraak 1.
Binnen vier weken na de laatste zitting dan wel de laatste uitwisseling van stukken doet de Commissie uitspraak.
2.
De uitspraken van de Commissie zijn gedagtekend en houden in: a de namen en woonplaatsen van de partijen en de namen van de gemachtigden; b. de gronden, waarop de uitspraak berust; c. het oordeel over de (niet-) ontvankelijkheid van het verzoek;
83
-
3.
het oordeel aangaande het verzoek om advies over de wijze waarop het op overeenstemming gericht overleg kan worden voortgezet; - het oordeel aangaande het verzoek om een bindend advies; - het oordeel aangaande het verzoek om arbitrage. d. de eventuele aanbeveling; e. de namen van de leden van de Commissie die de uitspraak hebben vastgesteld. De uitspraak, door de voorzitter en de secretaris ondertekend, wordt toegezonden aan partijen.
Artikel 16. Intrekking Verzoeker kan bij schriftelijke, gedagtekende en ondertekende kennisgeving of mondeling ter zitting aan de Commissie mededelen dat het verzoek wordt ingetrokken. Artikel 17. Termijnen Indien door dwingende omstandigheden de Commissie niet in staat is geweest binnen de daarvoor gestelde termijn een zitting te beleggen of uitspraak te doen, deelt de secretaris dit na overleg met de voorzitter aan partijen mede en wordt zo spoedig mogelijk een zitting gehouden ofwel uitspraak gedaan. Artikel 18. Geheimhouding 1.
Alle op de zaak betrekking hebbende stukken dienen ter vertrouwelijke kennisneming van de Commissie. Anderen dan de partijen of de gemachtigden en adviseurs mogen vanwege de Commissie deze stukken niet inzien of hiervan afschriften of uittreksels maken.
2.
De leden van de Commissie en de secretaris zullen al hetgeen zij in verband met een geschil vernemen als vertrouwelijk beschouwen.
3.
Zodra de Commissie uitspraak heeft gedaan, zenden de leden de in hun bezit zijnde stukken die op het geschil betrekking hebben, aan het secretariaat, dat zorg draagt voor archivering van één volledig dossier en voor vernietiging van de overige stukken.
Artikel 19. Aansprakelijkheid De Commissie, de leden van de Commissie en van het secretariaat, zijn niet aansprakelijk voor de gevolgen van de uitspraken en werkzaamheden. Artikel 20. Onvoorziene situatie In gevallen waarin dit reglement niet voorziet, beslist de voorzitter, de overige leden van de Commissie gehoord. Artikel 21. Wijziging en inwerkingtreding van het reglement 1. Een voorstel tot wijziging van dit reglement kan bij de secretaris worden ingediend door: a. een Commissielid; b. bestuur van het samenwerkingsverband PO 3007
84
c.
de colleges van Eindhoven, Best en Son en Breugel gezamenlijk dan wel afzonderlijk. De secretaris belegt acht weken na ontvangst van dit voorstel een vergadering, waarvoor de persoon of organisatie die het voorstel tot wijziging heeft gedaan, de leden en de plaatsvervangende leden van de Commissie worden uitgenodigd. Tegelijk met de uitnodiging voor de vergadering wordt het wijzigingsvoorstel toegezonden. Over het wijzigingsvoorstel beslist de Commissie. De secretaris zendt tijdig voor de datum van ingang het gewijzigde reglement aan de bij de Commissie aangesloten instellingen.
2.
3. 4.
9.1.3 Overeenkomst OOGO Overeenkomst OOGO behorende bij de Procedure op overeenstemming gericht overleg van het samenwerkingsverband PO 3007 zoals bedoeld in artikel18a lid 9 WPO. Partijen A. Het samenwerkingsverband PO 3007, vertegenwoordigd door de voorzitter B. De gemeente … , vertegenwoordigd door de Burgemeester – conform het besluit van het college op … (datum) Overwegende dat artikel 18a lid 9 WPO het samenwerkingsverband PO 3007 verplicht tot het voeren van op overeenstemming gericht overleg met het college van Burgemeester en Wethouders van Eindhoven, Best en Son en Breugel over het concept ondersteuningsplan komen het navolgende overeen: 1. op het in de overweging bedoeld op overeenstemming gericht overleg is van toepassing de Procedure op overeenstemminggericht overleg samenwerkingsverband PO 3007; 2. geschillen die ontstaan wanneer partijen in vorenbedoeld op overeenstemming gericht overleg niet tot overeenstemming komen, worden voorgelegd aan de Geschillencommissie, zoals is bepaald in de Procedure op overeenstemming gericht overleg PO 3007 en het Reglement geschillenregeling op overeenstemming gericht overleg samenwerkingsverband PO 3007; 3. elk der partijen is zelfstandig bevoegd om over een geschil aan de Geschillencommissie een uitspraak in de vorm van een advies dan wel in vorm van een bindend advies te vragen; 4. deze overeenkomst wordt niet beëindigd voordat partijen hebben voorzien in een nieuwe regeling voor het in de aanhef genoemde overleg. Aldus overeengekomen te Eindhoven 1. Namens het bestuur van het samenwerkingsverband PO 3007 Datum: 2. Namens het college van B en W van ……. Datum:
85
9.2 Verslag OOGO 21 januari 2014
VERSLAG OOGO SWV EINDHOVEN e.o. - GEMEENTEN EINDHOVEN, BEST, SON en BREUGEL D.D. 21-01-2014 Aanwezig: Namens de gemeenten: Eindhoven: mevr. Lenie Scholten, portefeuillehouder Best: dhr. Anton van Aert, burgemeester Son en Breugel: dhr. John Frenken, portefeuillehouder Beleidsadviseurs gemeenten: Eindhoven: dhr. Gerbert Bieleman en mevr. Brigitte van Hout Best: mevr. Julia Wellershaus: Son en Breugel: mevr. Ria de Ruiter Namens het samenwerkingsverband: Mevr. Carla van den Heijkant, voorzitter bestuur Mevr. Addie Smolders, secretaris bestuur Mevr. A. Bus, bestuurslid Dhr. Eduard Leenders, penningmeester bestuur Dhr. Paul Prijt, bestuurslid Dhr. Bram Krol, Kempenhaeghe Berkenschutse, Heeze, bestuurslid Ondersteuning: Dhr. Marius Berends, ambtelijk secretaris WSNS/PaO Mw. Annemarie van den Bosch, vanuit WSNS/PCL Dhr. Pieter Dekkers i.v.m. de ondersteuningsplan opdracht.
Afwezig (m.k.): Mevr. Annemie Martens, bestuurslid WSNS
86
1. Opening Mevr. Carla van den Heijkant, voorzitter van het samenwerkingsverband, opent de vergadering en heet iedereen welkom. Een extra welkom voor de heer Anton van Aert, burgemeester van Best, die voor het eerst in dit OOGO aanwezig is en de portefeuillehouder de heer Theo Reijnders vervangt. Voor het geplande OOGO van 17-12-2013 waren een aantal zaken onvoldoende uitgewerkt en daarom is dat overleg verschoven naar vandaag. 2. Vaststellen OOGO-procedure en OOGO-reglement. De gemeente Son en Breugel en de gemeente Best en het samenwerkingsverband Passend onderwijs PO 3007 hebben de overeenkomst Op Overeenstemming Gericht Overleg ondertekend. De gemeente Eindhoven stuurt de (vandaag) ondertekende overeenkomst spoedig naar het samenwerkingsverband. Het bijbehorende reglement geschillencommissie OOGO is daarmee door de gemeenten vastgesteld. 3. Bespreken Ondersteuningsplan van het SWV PO 3007 Korte toelichting op het plan vanuit het SWV en stand van zaken m.b.t. de vaststelling binnen het SWV door mevrouw Carla van den Heijkant. Zij geeft een kort overzicht van de stand van zaken bij het uitwerken van het Ondersteuningsplan. Vanaf het begin is ingestoken op verbinding maken tussen partners en elkaars belangen leren kennen; de schoolbesturen met één school hebben onderling contact en zijn herkenbaar in het bestuur van het samenwerkingsverband vertegenwoordigd. De samenwerking is ook bevorderd door het feit dat de basisonderwijsbesturen al langer samenwerken in WSNS-verband. Op de Algemene Ledenvergadering (ALV) van het samenwerkingsverband van 16-01-2014 heeft de ALV het ondersteuningsplan vastgesteld zoals nu uitgewerkt; in april 2014 komen nadere uitwerkingen/aanvullingen aan de orde. Het bestuur realiseert zich dat het huidige OP nog niet compleet is, zo ontbreekt nog de overgang PO-VO en de communicatie met ouders. Op 29-01-2014 wordt de Ondersteuningsplanraad (OPR) geïnstalleerd, het medezeggenschapsorgaan van het SWV. Bij de samenstelling van de OPR is gewerkt met kiesgroepen, parallel aan de geledingen die in het dagelijks bestuur zijn vertegenwoordigd. In februari 2014 heeft de OPR gelegenheid zijn opmerkingen over het ondersteuningsplan kenbaar te maken. Van de OPR wordt instemming met het OPR gevraagd. Het samenwerkingsverband heeft in november 2013 de [nieuwe] inspectie van de samenwerkingsverbanden ontvangen. Het inspectiebezoek was een simulatie van de toekomstige manier van waarderen van het SWV door de onderwijsinspectie. De simulatie gaf het samenwerkingsverband een beeld van de vorderingen in de ontwikkeling op het moment van onderzoek, afgezet tegen het nieuwe waarderingskader van de inspectie. Hun oordeel was dat het SWV goed op weg is. De officiële rapportage volgt nog.
87
Een Ondersteuningsplan wordt opgesteld voor een periode van 4 jaar, waarbij elk schooljaar bijstellingen [een update] plaatsvinden; o.a. bij beleidswijzigingen maar ook door veranderingen in leerlingenaantallen en budgetten. Het bestuur is voornemens over een jaar opnieuw de procedure te volgen (OOGO met gemeenten en instemming OPR). Algemene reacties vanuit de gemeenten op het ondersteuningsplan. - Mevr. Lenie Scholten beoordeelt het ondersteuningsplan inhoudelijk spannend; de stepped care benadering kan in de jeugdzorg ook zinvol zijn. Volgens de filosofie in het ondersteuningsplan betaalt de doorverwijzer in veel gevallen de SBO- en SO-verwijzingen. Het spannende zit in de balans vinden tussen verantwoordelijkheid nemen door het schoolbestuur en een beroep op de solidariteit doen. - De heer John Frenken noemt de cultuurverandering die gevraagd wordt; strikte indicaties vervallen, het gaat meer om zelf verantwoordelijk zijn en handelingsgericht werken en daarbij uitgaan van de ondersteuningsbehoeften van een kind. - De heer Anton van Aert geeft aan dat strikte criteria kunnen plaats maken voor inhoudelijk, op oplossingen gericht overleg. - Inhoudelijk sluit het ondersteuningsplan van het SWV aan op waar de gemeenten mee bezig zijn. De gemeenten zijn positief over de samenwerking en over het OP. In de discussie komt naar voren dat er bij een goed onderling vertrouwen, ook tussen ouders en scholen, minder regels nodig zijn. Eerder is al aangegeven dat het ondersteuningsplan een groeidocument is, op onderdelen wordt al werkende duidelijk wat de beste oplossingen zijn. Dat vraagt in het begin ook dat je je kwetsbaar durft op te stellen. In het gebied van dit SWV gaat het om circa 600 SBO-leerlingen, 400 SO-leerlingen en 400 leerlingen met extra ondersteuningsbehoeften die tot 01-08-2014 leerlinggebonden financiering (LGF) krijgen. Voor de huidige LGF-leerlingen gaat voor 2014-2015 en 2015-2016 een – aflopendeovergangsregeling gelden. Specifieke aandachtspunten vanuit de gemeenten m.b.t. het ondersteuningsplan: - De nulmeting: De gemeenten willen graag weten waar het SWV staat met de start van Passend Onderwijs. Het SWV heeft daartoe in het ondersteuningsplan een aantal relevante parameters aangegeven. In februari 2014 komen vanuit DUO de leerlingenaantallen voor BAO, SBO en SO beschikbaar o.b.v. teldatum 01-10-2013 Op dat moment krijgt het SWV een actueel beeld over leerlingen die nu extra ondersteuning krijgen. Ook de gemeenten kunnen dan data aanleveren (nog nader te bepalen). De onderzoeksafdeling van de gemeente Eindhoven doet tweejaarlijks via een monitor onderzoek naar het rendement van het VO, met name de overgang PO-VO. Een koppeling van de nulmeting met deze monitor kan verkend worden. - Samenwerking PO-VO:
88
De gemeenten geven aan dat een doorlopende lijn tussen PO en VO belangrijk is, ook i.v.m. de huidige gemeentelijke taken (o.a. leerplicht) en toekomstige taak (jeugdzorg). Het bestuur van het SWV geeft aan dat zij voor eind januari 2014 een afspraak met het bestuur van het SWV VO heeft gepland. Het gaat in dit gesprek dan met name om afspraken over een goede overgang van PO naar VO. - Communicatie met ouders: De communicatie met ouders wordt door gemeenten als een belangrijk aandachtspunt naar voren gebracht. Het bestuur geeft aan dat via de site van het landelijke steunpunt Passend onderwijs veel, algemene, informatie voor ouders beschikbaar. Het samenwerkingsverband en de afzonderlijke schoolbesturen gaan via een telefoonnummer en een website de ouders voorzien van de gewenste informatie over scholen en procedures in de gemeenten Eindhoven, Best en Son en Breugel. Er zal vanuit de website van het SWV doorgelinkt worden naar relevante links op de websites van de gemeenten, met name over Jeugdzorgitems. Het omgekeerde zal ook verkend worden. Ook de schoolondersteuningsprofielen worden straks via de website van het SWV toegankelijk gemaakt voor ouders en andere belanghebbenden. - De heer Anton van Aert, vraagt aandacht voor een goede aansluiting met de Jeugdzorg. Ook de relatie met de WMO en de AWBZ worden genoemd. Dit is ook één van de nog nader uit te werken onderwerpen. In mei-juni 2014 in een bijeenkomst zullen we hier uitgebreid aandacht aan besteden. Deze bijeenkomst zal niet het karakter van een OOGO hebben. Bestuurders willen dan uitgebreid de tijd nemen voor een strategische verkenning. Het is dan wenselijk de onderwerpen vooraf voor te bereiden in gecombineerde werkgroep(en). 4. Afspraken over strategische verkenningen in mei/juni 2014 - We spreken af dat binnenkort een werkgroep van ambtenaren van de gemeenten en betrokkenen vanuit het samenwerkingsverband voorstellen doet die in mei/juni 2014 in een volgend bestuurlijk overleg worden besproken en bevestigd. Het samenwerkingsverband komt met een voorstel om een dagdeel hiervoor vast te leggen en zal het initiatief nemen voor het bijeenroepen van de werkgroep (Pieter Dekkers). Voorwaarde is dat de ondersteuningsplanraad instemt met het ondersteuningsplan zoals dit nu voorligt.. - Als eerste doet de werkgroep voorstellen voor een goede aansluiting van ondersteuning voor leerlingen door de schoolbesturen en het samenwerkingsverband op de preventieve en curatieve jeugdzorgtaken van de gemeente. - Verdere thema’s zijn: . Leerlingenvervoer . Leerplicht . Onderwijshuisvesting . Doorgaande lijnen voorschools- primair onderwijs – voortgezet onderwijs.
89
Het SWV is bereid om voor geïnteresseerde gemeenteraadsleden van de gemeenten een presentatie van het Ondersteuningsplan te verzorgen mocht daar behoefte aan zijn. Ook kan de mogelijkheid onderzocht worden om de drie raden gezamenlijk te informeren. 5. Vaststellen van overeenstemming en afspraken over het Ondersteuningsplan voor schooljaar 2014-2015. 1. De gemeenten stemmen in met het voorliggende concept ondersteuningsplan voor 2014-2015. 2. Gemeenten en samenwerkingsverband voeren (voorlopig) jaarlijks OOGO. 3. Het samenwerkingsverband informeert de gemeenten over de nog nader in te vullen onderdelen van het Ondersteuningsplan. 4. Bij het volgende OOGO (over een jaar) worden deze aanvullingen voorgelegd ter vaststelling. 5. In een goed voorbereide strategische verkenning in mei/ juni 2014 worden de door gemeenten en SWV nader uit te werken thema’s onder punt 4 van dit verslag besproken, vastgelegd en wordt de koers bepaald voor de uitwerking. 6. Afspraken over het formeel vaststellen van het verslag van het overleg oogo. - De ambtelijk secretaris van het samenwerkingsverband maakt het verslag van het OOGO. - Het concept verslag wordt verzonden naar de ambtelijke vertegenwoordigers van de gemeenten; zij regelen dat evt. opmerkingen, namens de gemeente, worden gemaakt en teruggekoppeld naar de secretaris van het overleg. Het concept verslag gaat ook naar de voorzitter en de secretaris van het samenwerkingsverband. - De ambtelijk secretaris maakt na ontvangst van eventuele reacties een bijgestelde versie. - Dit eindverslag wordt vervolgens getekend door de drie gemeenten en de voorzitter van het samenwerkingsverband. - Alle betrokkenen krijgen het verslag per email toegestuurd.
Eindhoven, 11-02-2014
M. Berends Ambtelijk secretaris Passend onderwijs
90
10. Inzet ondersteuningsmiddelen
10.1.1 Bekostiging SO algemeen (par.10.2) Normbedragen ondersteuningskosten categorieën 1- 2 – 3 Categorie
SO jonger dan 8 jaar
SO categorie 1 (cluster 4, ZMLK, LZ) SO categorie 2 (LG) SO categorie 3 (MG)
SO 8 jaar en ouder
€ 9.148
€ 8.426
€ 13.652
€ 14.782
€ 20.651
€ 21.693
10.2 Personele consequenties (par.10.14) 10.2.1 Par.1.5 AMVB Passend Onderwijs: Op overeenstemming gericht overleg over personele gevolgen In dit besluit is geregeld dat het samenwerkingsverband passend onderwijs gehouden is om een op overeenstemming gericht overleg te voeren met de vakorganisaties en de werkgevers van betrokken personeel over de personele gevolgen van de invoering van passend onderwijs, indien één of meer werkgever(s) van betrokken personeel daarom verzoekt. Reden voor het verplichten tot een overleg over de personele gevolgen is dat als gevolg van passend onderwijs geldstromen worden verlegd van schoolbesturen (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so), regionale expertisecentra (rec) en regulier onderwijs naar de samenwerkingsverbanden passend onderwijs. Deze verlegging van geldstromen heeft personele gevolgen. De wet passend onderwijs voorziet in een overgangsregeling voor het verleggen van de geldstroom ambulante begeleiding. Het gaat dan om de ‘opting out’ in schooljaar 2014-2015 en de verplichte herbesteding in schooljaar 2015-2016. Nadere voorschriften hiervoor worden uitgewerkt bij ministeriële regeling. De wet voorziet echter niet in overgangsmaatregelen voor de periode daarna, waardoor samenwerkingsverbanden op basis van de wet na deze twee schooljaren geen verplichtingen zouden hebben tegenover het betrokken personeel. De wet voorziet ook niet in overgangsmaatregelen voor personeel van de huidige samenwerkingsverbanden (WSNS, VO en rec’s). Over deze personele gevolgen is in de afgelopen periode tripartiet overleg gevoerd tussen de sector- en vakorganisaties en OCW. Dit heeft geleid tot een landelijk kader dat onder andere behelst dat het samenwerkingsverband op overeenstemming gericht overleg moet voeren met de betrokken (opvolgend) werkgevers en de vakorganisaties over het betrokken personeel in verband met de invoering van passend onderwijs. Het gaat daarbij om personeel dat nu werkzaam is bij één van de betrokken werkgevers en daar op 1 mei 2012 al werkzaam was en dat in de landelijke registratie is opgenomen en dat niet als gevolg van afspraken in het kader van de opting out (artikel XI van de wet passend onderwijs) of de vermindering van de verplichte herbesteding (artikel XIA
91
van de wet passend onderwijs), zal zijn herplaatst in het nieuwe samenwerkingsverband en niet als gevolg van natuurlijk verloop zal uitstromen (voor of op 1-8-2016). Met deze bepaling wordt gerealiseerd dat als er in het kader van de overgangsregelingen nog geen of onvoldoende afspraken zijn gemaakt over betrokken personeelsleden, de betrokken werkgevers om een op overeenstemming gericht overleg kunnen vragen aan het samenwerkingsverband. Indien het op overeenstemming gericht overleg op verzoek van één van de betrokken werkgevers plaatsvindt, dienen partijen ook daadwerkelijk de intentie te hebben om tot overeenstemming te komen. Eventuele knelpunten kunnen worden gemeld bij de landelijke begeleidingscommissie, die kan adviseren in het traject. Partijen kunnen zich in het uiterste geval tot de rechter wenden als er geen overeenstemming wordt bereikt. De rechter toetst vervolgens de intentie om tot overeenstemming te komen. 10.2.2 Tripartite overeenkomst 1. Partijen · Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) · PO-Raad · VO-raad . Algemene Onderwijsbond · CNV Onderwijs · AVS · CMHF 2. Looptijd Deze overeenkomst treedt in werking met ingang van de dag na de laatste ondertekening en werkt terug tot 1 mei 2012. Op basis van informatie vanuit de monitoring/registratie en de landelijke begeleidingscommissie kunnen de afspraken worden aangepast. Einddatum van de overeenkomst is 31 juli 2017, tenzij tussentijds in overleg tussen partijen een andere datum wordt vereengekomen. 3. Uitgangspunten Met de nieuwe wet passend onderwijs worden geldstromen verlegd van schoolbesturen (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so), regionale expertisecentra (rec’s) en regulier onderwijs naar de samenwerkingsverbanden. Deze verlegging van geldstromen heeft personele gevolgen. Doelstelling is om deze personele gevolgen ‘aan de voorkant’ op te vangen door gezamenlijke landelijke kaderafspraken te maken die in overleg op lokaal niveau tot maatwerk leiden. Met de nieuwe wet passend onderwijs verandert de werkwijze binnen de samenwerkingsverbanden, waar schoolbesturen (v)so en regulier onderwijs samenwerken. Daardoor ontstaat er een nieuwe vraag vanuit de samenwerkingsverbanden met betrekking tot het personeel, zowel in termen van functies (ander werk), kwantiteit (aantal fte) als kwaliteit (competenties). Het perspectief van het personeel verandert afhankelijk van welke vraag er ontstaat op basis van het ondersteuningsplan. In het ondersteuningsplan leggen de gezamenlijke schoolbesturen vast hoe de expertise behouden blijft ten behoeve van het dekkend aanbod. Op basis van het
92
ondersteuningsplan wordt de vraag naar personeel geformuleerd (in welke functies blijft de expertise behouden en op welk bijbehorend functieniveau worden die functies gewaardeerd). De schoolbesturen in het samenwerkingsverband hebben een gezamenlijke inspanningsplicht om verlies van expertise te voorkomen en daarmee ontslag van betrokken medewerkers zo veel als mogelijk te voorkomen (in lijn met het principe ‘mens volgt werk’). Personeelsleden worden zo veel mogelijk geplaatst in een functie waar hun expertise ingezet kan worden op een vergelijkbaar functieniveau in het nieuwe samenwerkingsverband. Bij een eventuele waardering op een lager functieniveau moet in redelijkheid een overgangsperiode worden overeengekomen. Indien nodig hebben personeelsleden recht op bij- of omscholing om zich te kwalificeren voor de nieuwe functie. De huidige werkgever (rec / schoolbestuur (v)so) dient het betreffende personeel de mogelijkheid te bieden zich voor de bestaande of nieuw te creëren functies te kwalificeren. Werknemers hebben een inspanningsplicht indien nodig zich te bekwamen en hebben een acceptatieplicht voor passend werk. Vanuit het ministerie van OCW komt in schooljaar 2012/2013 via een regeling € 10,- per leerling beschikbaar voor de samenwerkingsverbanden (en cluster 1 en 2) voor de invoering van passend onderwijs. De regeling zal worden verlengd voor het schooljaar 2013/2014, afhankelijk van de mate waarin er groei optreedt in het aantal indicaties. Samenwerkingsverbanden kunnen het geld uit bovengenoemde regeling(en) inzetten voor professionalisering en/of scholing van personeel. De middelen zijn niet alleen voor dit doel geoormerkt. Daarnaast kunnen de bestaande middelen voor scholing en professionalisering worden aangewend, zoals bijvoorbeeld de scholingsmiddelen in de lumpsum, de professionaliseringsmiddelen, de Lerarenbeurs en de reserves van schoolbesturen. 4. Uitgangssituatie Met de nieuwe wet passend onderwijs worden geldstromen verlegd van schoolbesturen (voortgezet) speciaal onderwijs, regionale expertise centra en regulier onderwijs naar de samenwerkingsverbanden. Daarnaast is er op de iets langere termijn sprake van een stapsgewijze landelijke verevening van de zware ondersteuningsmiddelen. De invoering van het nieuwe stelsel heeft consequenties voor een aantal groepen personeel, op wie deze overeenkomst van toepassing is: a) ambulante begeleiders in dienst van schoolbesturen (voortgezet) speciaal onderwijs cluster 3/4 (preventieve en/of terugplaatsing) ambulante begeleiding); b) personeel in dienst van de regionale expertise centra; Het perspectief van het personeel verandert afhankelijk van welke vraag er ontstaat op basis van het ondersteuningsplan. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de expertise behouden blijft. In het ondersteuningsplan leggen de gezamenlijke schoolbesturen vast hoe de expertise behouden blijft ten behoeve van het dekkend aanbod. Op basis van het ondersteuningsplan wordt de vraag naar personeel geformuleerd (in welke functies blijft de expertise behouden en op welk bijbehorend functieniveau worden die functies gewaardeerd). Hiermee wordt maatwerk op lokaal niveau mogelijk.
93
Daarbij geldt dat er verschillende mogelijkheden zijn voor plaatsing binnen het samenwerkingsverband. In deze overeenkomst wordt onder overname telkens één van de volgende mogelijkheden bedoeld:
personeel blijft in dienst van schoolbesturen (v)so (meerjarige herbestedingsverplichting); personeel komt in dienst van het nieuwe samenwerkingsverband (nieuwe rechtspersoon); personeel komt/blijft in dienst bij het reguliere onderwijs; een combinatie van bovenstaande drie mogelijkheden.
Daarnaast is het ook mogelijk dat er een groep personeelsleden is die geen plek vindt binnen het nieuwe samenwerkingsverband. Voor deze mensen is en blijft de huidige werkgever personeelsverantwoordelijk. 5. Toekomstige situatie De stelselwijziging biedt de schoolbesturen/samenwerkingsverbanden de mogelijkheid, met inachtneming van het invoeringstraject, een keuze te maken waar het budget naar toe gaat en waar dientengevolge het personeel wordt benoemd dan wel aangesteld. In het ondersteuningsplan worden de basisondersteuning, de ondersteuningsarrangementen en de toewijzing van leerlingen binnen het samenwerkingsverband vastgelegd. De werkwijze binnen de samenwerkingsverbanden, waar schoolbesturen (v)so en regulier onderwijs samenwerken, verandert. Daardoor ontstaat er een nieuwe vraag vanuit de samenwerkingsverbanden met betrekking tot het personeel, zowel in termen van functies (ander werk), kwantiteit (aantal fte) als kwaliteit (competenties). Het perspectief van het personeel verandert afhankelijk van welke vraag er ontstaat op basis van het ondersteuningsplan. Belangrijk uitgangspunt daarbij is dat de expertise behouden blijft. In het ondersteuningsplan leggen de gezamenlijke schoolbesturen vast hoe de expertise behouden blijft ten behoeve van het dekkend aanbod. Op basis van het ondersteuningsplan wordt de vraag naar personeel geformuleerd (in welke functies blijft de expertise behouden en op welk bijbehorend functieniveau worden die functies gewaardeerd). Hiermee wordt maatwerk op lokaal niveau mogelijk. Daarbij geldt dat er verschillende mogelijkheden zijn voor plaatsing binnen het samenwerkingsverband. In deze overeenkomst wordt onder overname telkens één van de volgende mogelijkheden bedoeld: personeel blijft in dienst van schoolbesturen (v)so (meerjarige herbestedingsverplichting); personeel komt in dienst van het nieuwe samenwerkingsverband (nieuwe rechtspersoon); personeel komt/blijft in dienst bij het reguliere onderwijs; een combinatie van bovenstaande drie mogelijkheden Daarnaast is het ook mogelijk dat er een groep personeelsleden is die geen plek vindt binnen het nieuwe samenwerkingsverband. Voor deze mensen is en blijft de huidige werkgever personeelsverantwoordelijk.
94
6. Systematiek personele gevolgen De schoolbesturen in het samenwerkingsverband hebben een gezamenlijke inspanningsplicht om verlies van expertise te voorkomen en daarmee ontslag van betrokken medewerkers zo veel als mogelijk te voorkomen. Allereerst richten de schoolbesturen gezamenlijk de nieuwe rechtspersoon op (het samenwerkingsverband passend onderwijs). De schoolbesturen in het samenwerkingsverband maken vervolgens in onderling overleg een ondersteuningsplan. Vervolgens worden personeelsleden op basis van het ondersteuningsplan zo veel mogelijk geplaatst in een functie waar hun expertise ingezet kan worden op een vergelijkbaar functieniveau in het nieuwe samenwerkingsverband. Over de personele gevolgen wordt vervolgens overleg gevoerd tussen het samenwerkingsverband, de betrokken besturen en de vakorganisaties. Voor het vaststellen van overeenstemming in dit overleg gelden de vigerende regels van het overlegbesluit, dan wel overlegprotocol van de desbetreffende sector. Om hier nadere invulling aan te geven is een gefaseerde systematiek per schooljaar uitgewerkt. 5 Om discussie over welke personeelsleden betrokken zijn te voorkomen, is het van belang dat meteen na inwerkingtreding van de overeenkomst er een duidelijke, objectieve registratie wordt ingericht ten aanzien van de omvang van de groep betrokken personeelsleden, het verloop ervan en de toedeling van dat personeel naar de verschillende samenwerkingsverbanden. Op deze manier wordt vanuit de registratie helder welke personeelsleden zijn overgenomen door de samenwerkingsverbanden of anderszins zijn uitgestroomd tot aan 1-10-2013 en daarna. Daarbij wordt 1 mei 2012 als basis genomen voor de omvang en registratie van de groep betrokken personeelsleden zodat ook inzichtelijk is welke personeelsleden al vóór het uitvoeren van de nulmeting personeel zijn overgenomen. Op basis van de registratie kan door de partijen worden gesignaleerd waar de afspraken over het behoud van expertise en werkgelegenheid wel en niet tot stand komen. Dit kan op landelijk niveau worden besproken en indien nodig tot aanpassingen van de afspraken leiden. Na het uitvoeren van de nulmeting kunnen geen nieuwe betrokken personeelsleden worden toegevoegd. 1. Schooljaar 2014/2015 – Opting out De opting out ligt vast in overgangsartikel XI van het wetsvoorstel passend onderwijs. Dit artikel regelt dat de middelen voor ambulante begeleiding in het eerste jaar na het vervallen van de leerlinggebonden financiering (2014/2015) toegekend blijven worden aan de (v)so besturen, tenzij het samenwerkingsverband met de betrokken (v)so besturen afspraken heeft gemaakt over de opvang van de personele gevolgen van de overgang van de middelen voor ambulante begeleiding. In hetzelfde artikel XI wordt bepaald dat bij ministeriële regeling nadere voorschriften worden vastgesteld met betrekking tot de opting out. Als ambulante begeleiders in dienst zijn van de rec’s, zullen de afspraken met de rec’s moeten worden gemaakt (of met de opvolgend rechtspersoon die werkgever is van het personeel). Partijen spreken af de volgende nadere voorschriften ten aanzien van de opting out vast te leggen in de ministeriële regeling:
95
Het samenwerkingsverband vraagt uiterlijk 1 mei 2014 bij DUO aan om gebruik te maken van de opting out. Op die manier heeft DUO nog de tijd om deze aanvraag te verwerken en de geldstroom om te zetten van de (v)so scholen naar het samenwerkingsverband. Voorwaarde voor deze aanvraag is dat het samenwerkingsverband afspraken heeft gemaakt in een overleg met de betrokken (v)so besturen en de vakorganisaties over de personele gevolgen van de opting out. De betrokken (v)so besturen zijn de besturen van de (v)so scholen die op 1-10-2013 de ambulante begeleiding verzorgden aan de reguliere scholen binnen het samenwerkingsverband. De afspraken die gemaakt worden, kunnen inhouden dat een deel van het ab-personeel niet wordt overgenomen, maar nog in dienst blijft bij het (v)so. In dat geval zal onderling een meerjarige herbestedingsverplichting van het samenwerkingsverband moeten worden vastgelegd zodat het (v)so de middelen heeft om deze mensen te betalen. Indien er geen afspraken worden gemaakt omdat er geen overleg wordt gevoerd of omdat er geen overeenstemming wordt bereikt over de afspraken, dan kan geen gebruik worden gemaakt van de opting out. Tussen de werkgevers van betrokken personeelsleden anders dan ambulante begeleiders (rec’s, samenwerkingsverbanden WSNS of VO), het samenwerkingsverband en de vakorganisaties worden eveneens afspraken gemaakt. 2. Schooljaar 2015/2016 – Verplichte herbesteding De verplichte herbesteding ligt vast in overgangsartikel XIa van het wetsvoorstel passend onderwijs. Dit houdt in dat in het tweede jaar na het vervallen van de leerlinggebonden financiering (2015/2016) de middelen voor ambulante begeleiding overgaan naar de samenwerkingsverbanden, maar dat er een herbestedingsverplichting geldt bij de (v)so-besturen. Deze herbesteding geldt niet indien en naar de mate waarin het personeel belast met de ambulante begeleiding is overgenomen door (de besturen van) het samenwerkingsverband. In hetzelfde artikel XI wordt bepaald dat bij ministeriële regeling voorschriften worden gegeven over de berekening van de vermindering van de herbestedingsverplichting. Als ambulante begeleiders in dienst zijn van de rec’s, zullen de afspraken met de rec’s moeten worden gemaakt (of met de opvolgend rechtspersoon die werkgever is van het personeel). Partijen spreken af de volgende nadere voorschriften ten aanzien van de vermindering van de verplichte herbesteding vast te leggen in de ministeriële regeling: De verplichting tot herbesteding wordt naar rato verminderd naarmate er door het samenwerkingsverband in overleg afspraken zijn gemaakt over het overnemen van personeel met één of meerdere (v)so besturen en de vakorganisaties. Uiteraard is de herbestedingsverplichting ook niet van toepassing indien personeel al is afgevloeid door natuurlijk verloop of wanneer personeel al eerder was overgenomen in het kader van opting out. De herbesteding hoeft niet via DUO te verlopen. Het samenwerkingsverband is verplicht deze herbesteding rechtstreeks bij de (v)so besturen te doen. Er is geen fatale termijn voor afspraken tot overname van personeel in het kader van herbesteding. Uiteraard is het zo dat indien er op 1 augustus 2015 geen afspraken zijn gemaakt omdat er geen overleg is gevoerd of omdat er geen overeenstemming is bereikt over de afspraken, er dan geen
96
sprake kan zijn van vermindering van de omvang van de verplichte herbesteding (uitgezonderd personeel dat reeds anderszins is afgevloeid). Tussen de werkgevers van betrokken personeelsleden anders dan ambulante begeleiders (rec’s, samenwerkingsverbanden WSNS of VO), het samenwerkingsverband en de vakorganisaties worden eveneens afspraken gemaakt. 3. Schooljaar 2016/2017 In het wetsvoorstel passend onderwijs is in artikel 18a, lid 16 van de WPO en in artikel 17a, lid 6 van de W.V.O. de mogelijkheid opgenomen om bij AMvB nadere voorschriften te geven met betrekking tot de samenwerkingsverbanden. Partijen spreken af de volgende nadere voorschriften met betrekking tot de samenwerkingsverbanden vast te leggen bij AMvB:
Indien er door het samenwerkingsverband geen afspraken zijn gemaakt in het kader van de opting out en geen, of niet volledige, afspraken zijn gemaakt over de vermindering van de verplichte herbesteding, is een samenwerkingsverband gehouden om op overeenstemming gericht overleg te voeren met de werkgever(s) van betrokken personeelsleden ((v)so besturen, rec’s, samenwerkingsverbanden WSNS of VO) en de vakorganisaties over het resterende betrokken personeel. Het verzoek tot overleg kan worden gedaan door de betrokken (v)so besturen of met de opvolgend rechtspersoon die werkgever is van het personeel in het geval van de rec’s en/of de samenwerkingsverbanden WSNS of VO. Het betreft hier dus de betrokken personeelsleden die opgenomen zijn in de landelijke registratie en die vervolgens niet als gevolg van afspraken m.b.t. opting out, of vermindering van de verplichte herbesteding zijn herplaatst en evenmin als gevolg van natuurlijk verloop uitstromen per 01-08-2016.
7. MBO en stelselherziening passend onderwijs De stelselwijziging betekent dat de indicatiestelling voor leerlingebonden financiering (lgf) per 1 augustus 2014 wordt afgeschaft voor het mbo. De lgf-middelen cluster 3 en 4 gaan vanaf die datum naar de mbo-instellingen in plaats van naar de (v)so schoolbesturen. 8 Bij de nulmeting ten aanzien van ambulante begeleiders in dienst van schoolbesturen (v)so cluster 3/4 en personeel in dienst van de rec’s, wordt specifiek gekeken naar ambulant begeleiders die werk verrichten ten behoeve van mbo-instellingen en in hoeverre er al met de mbo-instellingen afspraken zijn gemaakt over het overnemen van deze mensen. Indien bovengenoemde partijen van mening zijn dat er substantiële personele gevolgen zijn te verwachten door de overdracht van het budget ambulante begeleiding cluster 3/4 naar de mbo-instellingen, wordt hierover door het ministerie van OCW overleg gevoerd met de MBO-raad. Daarbij is het streven dat deze personeelsleden veel mogelijk worden geplaatst in een functie waar hun expertise ingezet kan worden bij de mbo instellingen. Daarnaast worden deze personeelsleden opgenomen in de registratie en monitoring. 8. Bewaking afspraken Partijen spreken af dat zij bovenstaande afspraken strak monitoren en bewaken. Hiervoor wordt een landelijke registratie van betrokken personeel als basis gebruikt.
97
1. Landelijke registratie/monitor Afgesproken is om de registratie van personeel zo spoedig mogelijk na de inwerkingsdatum van de overeenkomst te starten. De registratie heeft betrekking op de omvang van de groep betrokken personeelsleden, het verloop ervan en de toedeling van dat personeel naar de verschillende samenwerkingsverbanden. Op deze manier wordt vanuit de registratie helder welke personeelsleden zijn overgenomen door de samenwerkingsverbanden of anderszins zijn uitgestroomd tot aan 1-10-2013 en daarna. Daarbij wordt tevens aan werkgevers ((v)so besturen en rec’s) gevraagd of er al voor het uitvoeren van de nulmeting personeel is overgenomen. Op basis van de registratie kan door de partijen worden gesignaleerd waar de afspraken over het behoud van expertise en werkgelegenheid wel en niet tot stand komen. Na het uitvoeren van de nulmeting kunnen geen nieuwe betrokken personeelsleden worden toegevoegd. Partijen zijn overeengekomen dat het Participatiefonds wordt gevraagd om de nulmeting en de landelijke registratie van betrokken personeel uit te voeren. De verdere uitwerking van de registratie wordt in overleg tussen bovengenoemde partijen uitgewerkt (noemen van entiteit die beleidsmatige aspecten van registratie opstelt). 2. Landelijke begeleidingscommissie Gedurende de periode dat het nieuwe stelsel passend onderwijs wordt ingevoerd, wordt afgesproken dat er tenminste eens per halfjaar overleg wordt gevoerd tussen bovengenoemde partijen over de stand van zaken met betrekking tot de personele aspecten van de invoering. Mochten de omstandigheden daartoe aanleiding geven, dan treden partijen hierover tussentijds met elkaar in overleg. Op basis van informatie vanuit de registratie en signalen vanuit de begeleidingscommissie kunnen de afspraken worden aangepast. Het gaat dan bijvoorbeeld om aanpassingen van afspraken op basis van signalen over waar het maken van afspraken achterblijft (in sectoren of regionaal). Ook kan het gaan over het maken van vervolgafspraken over wie de ‘rekening’ betaalt van de uitkeringskosten, mochten die zich onverhoopt toch voordoen (zodat deze niet automatisch volledig bij het Participatiefonds terechtkomt). Indien nodig wordt er een externe partij gevraagd om op basis van de registratie een landelijk beeld te schetsen en de overleggen van de landelijke begeleidingscommissie voor te bereiden. Er wordt zo snel mogelijk na de ingangsdatum van deze overeenkomst door het Participatiefonds een nulmeting gedaan naar personeelscategorieën a) en b). Vervolgens wordt deze meting ieder half jaar herhaald, waardoor het verloop van het betrokken personeel in beeld wordt gebracht. Deze nulmeting bevat tenminste informatie over de aantallen mensen die het betreft, over de geografische spreiding, het type dienstverband, verwachte perspectief en over de achtergrond van deze mensen, onder andere welke bevoegdheden zij hebben. Daarbij wordt 1 mei 2012 als basis genomen voor de omvang en registratie van de groep betrokken personeelsleden zodat ook inzichtelijk is welke personeelsleden al vóór het uitvoeren van de nulmeting personeel zijn overgenomen.
98
Daarnaast wordt ten aanzien van bovengenoemde personeelscategorieën c), d) en e) onderzocht in welke mate er sprake is van personeel dat als gevolg van de invoering van het nieuwe stelsel zijn of haar baan dreigt te verliezen. Indien dat het geval is geldt ook voor deze betrokken personeelsleden dat zij zo veel mogelijk worden geplaatst in een functie waar hun expertise ingezet kan worden in het nieuwe samenwerkingsverband. Tevens worden deze personeelscategorieën opgenomen in de registratie en monitoring.
99
Schema’s zorgplicht.
100