BRONNENBOEK Behorend bij het ondersteuningsplan 2305VO 2015-2016
Bronnenboek versie januari 2015
1
BRONNENBOEK Behorend bij het ondersteuningsplan 2305VO – IJssel-Vecht
INHOUDSOPGAVE Hoofdstuk 1 – samenvatting wetgeving – pagina 3 t/m 4 Hoofdstuk 2 – het basisprofiel– pagina 5 t/m 10 Hoofdstuk 3 – de extra ondersteuning– pagina 11 t/m 13 Hoofdstuk 4 - Leeswijzer statuten – pagina 14 t/m 16 Hoofdstuk 5 – pilot Commissie Toewijzing (CT) – pagina 17 t/m 47 Hoofdstuk 6 – PO/SO-VO/VSO aanpak– pagina 48 t/m 54 Hoofdstuk 7 – de ondersteuningsplanraad– pagina 55 t/m 65 Hoofdstuk 8 – informatie en informatie over LWOO en PrO– pagina 66 t/m 74 Hoofdstuk 9 – overleg externe partners– pagina 75 t/m 94 Hoofdstuk 10 - het MBO –– pagina 95 t/m 97 Hoofdstuk 11 – personele paragraaf– pagina 98 t/m 103
Bronnenboek versie januari 2015
2
Hoofdstuk 1 – de wetgeving
DE WETGEVING IN EEN NOTENDOP
De term LGF (leerlinggebonden financiering) verdwijnt, per 1-8-14 middelen voor het schooldeel naar SWV (samenwerkingsverband) gebaseerd op 1-10-2013.
Voor PrO (praktijk onderwijs) en VSO (voortgezet speciaal onderwijs) leerlingen en leerlingen met extra ondersteuning in het VO (voortgezet onderwijs) moet een ontwikkelingsperspectief worden opgesteld.
Voor leerlingen die een deel van de week in het VSO zitten telt de onderwijstijd aldaar mee.
Nieuw artikel 17a behandelt het SWV: verplichte aansluiting van VO en VSO besturen in vastgesteld gebied, rechtspersoon verplicht (per 1 november 2013).
Taken SWV: vaststellen ondersteuningsplan (voor 1 mei 2014), invloed op SOP (school ondersteuningsprofiel), verdeling middelen, beoordeling plaatsing en terugplaatsing, advisering (procedure en criteria), PCL (Permanente Commissie Leerlingenzorg (oude opdracht), resultaten, peildatum voor VSO, OOGO _op overeenstemming gericht overleg) met gemeenten + afstemmen met PO (primair onderwijs), betrekken deskundigen, adviescommissie, uitzondering WBP (wet bescherming persoonsgegevens), informatie voor ouders over voorzieningen en ondersteuning.
Nieuw artikel 17b zo nodig overleg met zorginstellingen en andere externe partners en als school 1x per 4 jaar een SOP vaststellen.
Bestuur en (intern)toezicht ook voor SWV (ondersteuningsplanraad kan bij een externe Raad van Toezicht een lid voordragen)
Handelingsplan wordt ontwikkelingsperspectief, verplicht bij extra ondersteuning (op- en bijstellen na op overeenstemming gericht overleg met ouders)
Toelating: schriftelijke aanmelding (andere school aangeven), 10 weken voor datum toelating, bepalen extra ondersteuning, weigeren: dan verplichting tot andere school na overleg ouders (uitzondering: school is vol, toelatingscriteria en denominatie), aanbod 6 + 4 weken, bij 1e dag zonder inschrijving en zonder 10 weken dan verplichte tijdelijke plaatsing, informatieplicht ouders,
Bekostiging: VSO + LGF, aftrek voor VSO, lumpsum bij tekort
maatregelen bij taakverwaarlozing van het SWV
Ondersteuningsplanraad met instemming uit of door (G)MR) per 1 februari 2014 voorleggen
Inspectie weegt ondersteuning mee
Inspectie houdt toezicht op SWV (met name thuiszitters, toezicht en ondersteuningsplanraad)
Bronnenboek versie januari 2015
3
AB (ambulante begeleiding) middelen per 1-8-15 naar SWV met herbestedingsverplichting voor 1 schooljaar (behoudens opting out)1.
Zittende VSO leerlingen nog 2 jaar geldige indicatie (binnen 2 jaar herindiceren)
Verdeling middelen ‘oude’ SWV en REC = liquidatie
2015-2016 1e normatieve budget (naast LGF ook VSO gebaseerd op 1-10-2011) – start verevening met 100% volgende schooljaren af- of opbouw – gereed per 1-82020
Landelijke geschillencommissie met advies (over toelating, verwijdering en ontwikkelingsperspectief.)
Zie voor verdere informatie a. de website www.passendonderwijs.nl en b. de website van het SWV www.swvvoijsselvecht.nl
1
Opting out betekent dat het SWV de middelen ambulante begeleiding (AB) eerder ontvangt en de schoolbesturen zich verplichten het AB personeel over te nemen) Bronnenboek versie januari 2015
4
Hoofdstuk 2 – het basisprofiel context In het 1e OP (ondersteuningsplan) heeft het bestuur het niveau van de basisondersteuning vastgesteld. De wetgever verplicht het bestuur van het SWV het niveau van de basisondersteuing vast te stellen voor ALLE scholen in het SWV (dus ook het VSO). Het volgende basisprofiel is hiertoe vastgesteld en dit profiel wordt twee jaarlijks onderzocht (zie het hoofdstuk 12 - verantwoording).
De basisondersteuning in beeld
Basisondersteuning IJssel Vecht SWV 23-05
Het samenwerkingsverband stelt zich – conform de wet op het voortgezet onderwijs en de wet expertise centra – ten doel een samenhangende geheel van ondersteuningsvoorzieningen binnen en tussen de VO scholen en VSO scholen voor cluster 3 en 4 in onze regio te realiseren. Dit doen wij2 zodanig dat leerlingen een ononderbroken ontwikkelingsproces kunnen doormaken en leerlingen die extra ondersteuning behoeven een zo passend mogelijke plaats in het onderwijs krijgen. Bij een passend plaats in het onderwijs zullen wij steeds uitgaan van een drietal ankerpunten: a. Het ontwikkelingspotentieel van de leerling, b. De wens van de ouders, en c. De (on)mogelijkheden van de school een passend onderwijstraject aan te bieden. De wetgever geeft tevens aan dat onder deze doelstelling begrepen dient te worden de basisondersteuningsvoorzieningen , die op alle vestigingen van scholen in het samenwerkingsverband aanwezig zijn. (WVO artikel 17a lid 2 en lid 8a en de WEC artikel 28a.). Om deze basisondersteuning te monitoren is afgesproken dat besturen verplicht zijn elkaar te informeren over de kwaliteit van de basisondersteuning en bij eventuele omissies de planvorming om deze omissies op te lossen. De basisondersteuning bestaat uit de volgende standaarden en indicatoren:
2
Met ‘wij’ worden alle V(S)O besturen in regio 25-03 en hun scholen bedoeld. Bronnenboek versie januari 2015
5
Standaard 1: Leerlingen ontwikkelen zich op onze school in een veilige omgeving. Indicatoren: 1. Wij gaan vertrouwelijk om met informatie over leerlingen. 2. Onze leerlingen voelen zich veilig op school. 3. Wij zorgen voor respectvolle omgangsvormen in de school. 4. Wij hanteren regels voor veiligheid en omgangsvormen. 5. Wij bevragen leerlingen over hun veiligheidsbeleving. 6. Wij hebben zicht op incidenten die zich voordoen, middels een registratiesysteem. 7. Ons beleid is gericht op het voorkomen van incidenten. 8. Ons beleid is gericht op het aanpakken van incidenten.
Standaard 2: Wij werken met methoden en aanpakken die afgestemd zijn op verschillen tussen leerlingen Indicatoren: 1. Wij hebben extra (orthodidactische) materialen. 2. Wij bieden extra leerstof aan voor leerlingen met een taalachterstand. 3. Wij bieden extra leerstof aan voor leerlingen met een rekenachterstand. 4. Wij stemmen de leerstof af op verschillen tussen de leerlingen. 5. Wij stemmen de onderwijstijd af op verschillen tussen leerlingen. 6. Wij stemmen de werkvormen af. 7. Wij geven leerlingen directe feedback. 8. Wij stemmen de instructie af op verschillen tussen de leerlingen. 9. Wij stemmen de verwerking af op verschillen tussen de leerlingen.
Standaard 3: De school heeft continu zicht op de ontwikkeling van leerlingen. Indicatoren: 1. Wij hebben normen voor welke resultaten wij willen bereiken. 2. Onze normen bevatten in ieder geval het referentieniveau taal. 3. Onze normen bevatten in ieder geval het referentieniveau rekenen/wiskunde. 4. Wij gebruiken een leerlingvolgsysteem met genormeerde instrumenten en procedures
Bronnenboek versie januari 2015
6
5. Ten minste 2 maal per jaar analyseren wij de resultaten op schoolniveau. 6. Ten minste 2 maal per jaar analyseren wij de resultaten op individueel niveau. 7. Wij signaleren vroegtijdig welke leerlingen onderwijsondersteuning nodig hebben.
Standaard 4: Wij werken opbrengst- en handelingsgericht aan het uitvoeren van de onderwijsondersteuning. Indicatoren: 1. Wij passen zo nodig de groepsplannen twee maal per jaar aan op basis van toets gegevens. 2. Wij passen de ontwikkelingsperspectieven tenminste twee maal per jaar aan op basis van toets gegevens. 3. Wij voeren de onderwijsondersteuning volgens plan uit. 4. Wij evalueren regelmatig de effecten van de onderwijsondersteuning (wat de ondersteuning heeft opgeleverd voor de ontwikkeling van leerlingen met onderwijsbehoeften).
Standaard 5: Voor alle leerlingen met extra onderwijsondersteuning is een ontwikkelingsperspectief opgesteld Indicatoren: 1. Onze ontwikkelingsperspectieven hebben een vaste structuur (volgens een format). 2. Onze ontwikkelingsperspectieven maken deel uit van het leerling dossier. 3. Onze ontwikkelingsperspectieven hebben een integraal karakter (één-leerling-één-plan). 4. Onze ontwikkelingsperspectieven zijn leidend voor eventuele externe begeleiders.
5. Onze ontwikkelingsperspectieven bevatten een omschrijving van het eindperspectief van de leerling. 6. Onze ontwikkelingsperspectieven bevatten tussendoelen. 7. Onze ontwikkelingsperspectieven bevatten normen die gekoppeld zijn aan de referentieniveaus. 8. Onze ontwikkelingsperspectieven bevatten de inzet van middelen en/of menskracht. 9. Onze ontwikkelingsperspectieven zijn handelingsgericht opgesteld. 10. Onze ontwikkelingsperspectieven bevatten evaluatiemomenten.
Standaard 6: Wij hebben een adequate leerling ondersteuning. Indicatoren: 1. Wij hebben een duidelijke visie op leerling ondersteuning. 2. Onze visie hebben wij vastgelegd.
Bronnenboek versie januari 2015
7
3. Deze visie wordt gedragen door het hele team. 4. We weten wat de onderwijsbehoeften van onze leerlingen zijn. 5. Wij hebben vastgelegd welke leerling extra onderwijsbehoeften heeft. 6. Wij hebben inzicht in de fysieke gezondheid van onze leerlingen. 7. Onze interne ondersteuningsprocedures zijn vastgelegd. 8. Wij zetten ondersteuningsmiddelen gericht in.
Standaard 7: Onze school gaat jaarlijks de effecten na van de ondersteuning en past zo nodig het beleid aan Indicatoren: 1. Wij evalueren jaarlijks de leerling ondersteuning. 2. Wij evalueren de resultaten van de leerlingen. 3. Wij trekken consequenties uit de opbrengsten van de evaluatie (verbeterplan, ontwikkelagenda). 4. Wij borgen de kwaliteit van de leerling ondersteuning. 5. Wij werken continu aan het verbeteren van de leerling ondersteuning. 6. Wij gaan jaarlijks na of de ondersteuningsmiddelen goed zijn ingezet. 7. Wij verantwoorden ons aan ouders. 8. wij verantwoorden ons aan het bestuur.
Standaard 8: Wij zijn deskundig en werken in een professionele cultuur. Indicatoren: 1. Wij zijn deskundig in het begeleiden van leerlingen met extra onderwijsbehoeften. 2. Wij beschikken over didactische competenties (bv. gedifferentieerd werken).
3. Wij beschikken over pedagogische competenties (bv. omgaan met respect, omgangsregels handhaven).
4. Wij beschikken over organisatorische competenties (bv. goed klassenmanagement). 5. Wij werken continu aan het vergroten van deskundigheid. 6. Wij staan open voor reflectie. 7. Wij staan open voor ondersteuning.
8. Wij hebben de mogelijkheid in teamverband te leren. 9. Wij nemen deel aan netwerken over de leerling ondersteuning.
Bronnenboek versie januari 2015
8
Standaard 9: Wij betrekken ouders en/of leerlingen nauw bij de school en de ondersteuning. Indicatoren: 1. Wij gebruiken de ervaringsdeskundigheid van ouders (en/of leerlingen). 2. Wij bevragen ouders (idem: bij iedere vraag) over hun wensen en verwachtingen. 3. Wij bevragen ouders over hun ervaringen thuis. 4. Wij informeren ouders over de ontwikkeling van hun kind. Bij leerling: wij informeren leerlingen over hun ontwikkeling. 5. Wij doen dat tijdig en regelmatig. 6. Wij betrekken ouders bij het opstellen en evalueren van plannen voor hun kind. Bij leerling bij hun plan. 7. Wij maken afspraken met ouders over de begeleiding en wie waarvoor verantwoordelijk is. 8. Wij bespreken met ouders het ontwikkelingsperspectief/handelingsplan. 9. Wij betrekken ouders bij de warme overdracht naar een volgende klas. 10. Wij voeren met ouders een overdrachtsgesprek bij aanmelding. 11. Wij houden met ouders, waarvan de leerling de school verlaat een exitgesprek. 12. Wij ondersteunen ouders bij de overgang naar een andere school.
Standaard 10: Wij hebben een effectieve ondersteuningsstructuur in de school. Indicatoren: 1. Wij hebben een goed toegerust mentoraat (of leerling begeleiding). 2. De mentor beschikt over voldoende tijd en middelen. 3. De mentor is voldoende gekwalificeerd. 4. Taken op het gebied van onderwijsondersteuning zijn bij ons duidelijk belegd. 5. De mentor heeft een duidelijke taakomschrijving. 6. Coaching en begeleiding van leraren is onderdeel van de taak van het mentoraat.
7. Taken en verantwoordelijkheden van leraren op het terrein van de leerlingondersteuning zijn duidelijk en transparant.
8. Taken en verantwoordelijkheden van directie op het terrein van de leerlingondersteuning zijn duidelijk en transparant. 9. Leraren worden ondersteund bij de ontwikkelingsperspectieven. 10. Onze onderwijsondersteuning is goed georganiseerd in de praktijk. 11. Wij kunnen snel deskundigheid inschakelen voor hulp. 12. Bij problemen wordt er snel ingegrepen.
Bronnenboek versie januari 2015
9
Wij weten waar wij terecht kunnen in de regio voor leerlingen met extra onderwijsbehoeften.
13.
14. Onze ondersteuning is afgestemd op de ondersteuningsstructuur van het samenwerkingsverband.
Standaard 11: Wij hebben een goed functionerend ondersteuningsteam (of andere benaming) Indicatoren: 1.
De taken van ons ondersteuningsteam zijn duidelijk.
2.
Onze zorgcoördinator leidt het ondersteuningsteam in de school.
3.
De taken van het ondersteuningsteam zijn vastgelegd.
4.
Ons ondersteuningsteam bereidt de verwijzing naar een andere school voor.
5.
Ons ondersteuningsteam ondersteunt ouders/leerlingen bij een verwijzing.
6.
Ons ondersteuningsteam bereidt de bespreking van onze leerling in de PCL (indien aanwezig) of ander indiceringsloket voor.
7.
Ons ondersteuningsteam organiseert snelle hulp in de school.
8.
Ons ondersteuningsteam is het informatieloket voor ouders/leerlingen.
Standaard 12: Wij dragen leerlingen zorgvuldig (warm) over. Indicatoren:
1. Er is warme overdracht van het basisonderwijs (of speciaal basisonderwijs of speciaal onderwijs) naar onze school. 2. Wij organiseren warme overdracht met het basisonderwijs (of de vorige school).
3. Het ontwikkelingsperspectief/handelingsplan sluit aan bij het ontwikkelingsperspectief/handelingsplan van de basisschool (of de vorige school). 4. Wij koppelen in het eerste jaar terug aan de voorschoolse voorziening of de vorige school. 5. Er is warme overdracht binnen onze school tussen de leerjaren. 6. Er is warme overdracht van onze school naar het MBO. 7. Wij organiseren warme overdracht bij de overgang naar een andere school. 8. Wij volgen onze leerlingen die de school hebben verlaten ten minste gedurende één jaar.
Bronnenboek versie januari 2015
10
Hoofdstuk 3 – de extra ondersteuning De beschikbaarheid van veel extra voorzieningen is mede afhankelijk van meerdere geldstromen. In veel gevallen zal de extra ondersteuning cofinanciering behoeven. Indien partijen uit het onderwijs of externe partners (zoals gemeenten of zorgverzekeraars) stoppen met aanvullende budgetten bestaat de gerede kans dat er witte vlekken gaan ontstaan. Het gaat derhalve in dit hoofdstuk om de huidige en geen structurele situatie. Dit laat wederom zien dat de afstemming tussen onderwijs en externe partners (in het bijzonder de gemeenten) voor het mogelijk maken van passend oplossingen voor leerlingen in het onderwijs van cruciaal belang is.
Deskundigheid voor extra ondersteuning (in de school) – IJssel-Vecht 23-05 VO Het gaat hier om de deskundigheid die de school structureel zelf beschikbaar heeft voor leerlingen en ouders. Deskundigheid van buiten volgt bij het volgende blok. De mate van deskundigheid wordt bepaald door opleiding of ervaring of een combinatie (het is aan de school de afweging zelf te maken). Heeft uw school specifieke deskundigheid op het terrein van ondersteuning. Wat is de kwaliteit en wat zijn de plannen? Betekenis scores: niet = wij hebben deze deskundigheid niet = wij hebben deze deskundigheid maar functioneert nog niet naar tevredenheid + = wij hebben deze deskundigheid en functioneert naar tevredenheid ++ = wij hebben deze deskundigheid is ervaren en opgeleid, kwaliteit is geborgd Plan = wij zijn van plan in de komende 2 jaar deze deskundigheid te ontwikkelen. niet + ++ Plan Huiswerkbegeleider(s) O O O O O Time out begeleider O O O O O Verzuimcoördinator(en) O O O O O Deskundige(n) huiselijk geweld/AMK O O O O O Vertrouwenspersoon O O O O O Orthopedagogische deskundige(n) O O O O O GZ-psycholoog O O O O O (School)maatschappelijk werker(s) O O O O O Remedial teacher(s) O O O O O Motorische remedial teacher(s) O O O O O Speltherapeut(en), ergotherapeut(en), fysiotherapeut(en) O O O O O Creatief therapeut(en), spelbegeleider(s) O O O O O Logopediste(s) O O O O O Deskundige(n) dyslexie (dyslexiecoördinator) O O O O O Deskundige(n) dyscalculie (dyscalculiecoördinator) O O O O O Taal-/spraakspecialist(en) O O O O O Reken-/wiskunde specialist(en) O O O O O Deskundige(n) hoogbegaafdheid O O O O O Bronnenboek versie januari 2015
11
Deskundige(n) NT2/taalonderwijs nieuwkomers Deskundige(n) faalangstreductie Deskundige(n) sociale vaardigheden (SOVA-training) Deskundige(n) voor begeleiding van leerlingen met motorische beperkingen Deskundige(n) voor begeleiding van leerlingen met verstandelijke beperkingen Deskundige(n) opvoedings- en internaliserende gedragsproblemen Deskundige(n) opvoedings- en externaliserende gedragsproblemen Deskundige(n) begeleiding van leerlingen met auditieve beperkingen Deskundige(n) begeleiding van leerlingen met visuele beperkingen Deskundige(n) begeleiding ADHD-leerlingen Deskundige(n) begeleiding van leerlingen met autisme (PDD, PDD-NOS, Asperger, ASS).
O O O O
O O O O
O O O O
O O O O
O O O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O O
O O
O O
O O
Overig Deskundigen die ontbreken kunt u hier invullen
Deskundigheid voor extra ondersteuning van buiten de school Het gaat hier om de deskundigheid die de school van buiten de school beschikbaar heeft voor leerlingen en ouders. De mate van deskundigheid wordt bepaald door opleiding of ervaring of een combinatie (het is aan de school de afweging zelf te maken). Heeft de school specifieke deskundigheid op het terrein van ondersteuning. Wat is de kwaliteit en wat zijn de plannen? Betekenis scores: niet = wij hebben deze deskundigheid niet = wij hebben deze deskundigheid maar functioneert nog niet naar tevredenheid + = wij hebben deze deskundigheid en functioneert naar tevredenheid ++ = wij hebben deze deskundigheid is ervaren en opgeleid, kwaliteit is geborgd Plan = wij zijn van plan in de komende 2 jaar deze deskundigheid te ontwikkelen. niet + ++ Plan Sociaal verpleegkundige(n) O O O O O GZ-psycholoog O O O O O Orthopedagogische deskundige(n) O O O O O (School)maatschappelijk werker(s) O O O O O Bronnenboek versie januari 2015
12
Remedial teacher(s) Motorische remedial teacher(s) Speltherapeut(en), ergotherapeut(en), fysiotherapeut(en) Logopediste(s) Deskundige(n) faalangstreductie Deskundige(n) sociale vaardigheden (SOVA-training) Schoolpsycholoog Jeugdpsychiater Deskundige(n) jeugdzorg Deskundige(n) welzijnsinstellingen/jeugd- en jongerenwerk Deskundige(n) voor begeleiding van leerlingen met motorische beperkingen Deskundige(n) voor begeleiding van leerlingen met verstandelijke beperkingen (-i-) Bijvoorbeeld ambulante begeleiders cluster 3. Deskundige(n) opvoedings- en gedragsproblemen (-i-) Bijvoorbeeld ambulante begeleiders cluster 4. Deskundige(n) begeleiding van leerlingen met auditieve beperkingen (-i-) Bijvoorbeeld ambulante begeleiders cluster 2. Deskundige(n) begeleiding van leerlingen visuele beperkingen (-i-) Bijvoorbeeld ambulante begeleiders cluster 1. Deskundige(n) begeleiding ADHD-leerlingen Deskundige(n) begeleiding van leerlingen met autisme (PDD, PDD-NOS, Asperger, ASS). Bijvoorbeeld ambulante begeleiders cluster 3 en 4.
O O O O O O O O O O O
O O O O O O O O O O O
O O O O O O O O O O O
O O O O O O O O O O O
O O O O O O O O O O O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O
O O
O O
O O
O O
O O
Overig Deskundigen die ontbreken kunt u hier invullen
Bronnenboek versie januari 2015
13
Hoofdstuk 4 - Leeswijzer statuten Bijgevoegd de leeswijzer bij de oprichtingsakte van de statuten van het samenwerkingsverband VO2305 (IJssel/Vecht). De oprichtingsakte gaat uit van de vorming van een samenwerkingsverband passend onderwijs door oprichting van een nieuwe rechtspersoon, een stichting. In de statuten is het AB/DB model uitgewerkt. In dit model is het AB inhoudelijk leidend en heeft het DB een beleidsvoorbereidende en uitvoerende taak. In het AB zijn alle besturen van de aangesloten scholen vertegenwoordigd. Omdat in de regio IJssel/Vecht meerdere rechtspersonen, die samen onderdeel uitmaken van een onderwijsgroep, samen hetzelfde bestuurslid afvaardigen naar het SWV, is geregeld dat een bestuurslid dat meerdere rechtspersonen vertegenwoordigt meerdere stemmen uitbrengt, namelijk één per aangesloten rechtspersoon. Het gaat op dit moment concreet om de combinatie OWG De Landstede, Ichtus College en Agnieten College/De Boog. Voor de besluitvorming is vastgelegd dat zowel DB en AB streven naar besluitvorming bij consensus. Ontbreekt consensus in het DB dan moet het DB terug naar het AB. Ontbreekt consensus in het AB, dan wordt er gestemd. Voor een rechtsgeldig besluit is in de eerste plaats een quorum vereist van een aantal bestuursleden dat minimaal 2/3e van het aantal stemmen vertegenwoordigt (art. 9 lid 5). Dat komt bij 13 stemmen neer op een quorum van minimaal dat aantal bestuursleden met minimaal 9 stemmen. Wordt er vervolgens gestemd, dan moet minimaal 2/3e deel van de uitgebrachte geldige stemmen het voorstel ondersteunen en geldt als tweede voorwaarde dat degenen die het voorstel steunen minimaal 60% van het aantal leerlingen in het samenwerkingsverband vertegenwoordigen. Dat kan betekenen dat indien voldoende bestuursleden aanwezig zijn die 9 stemmen vertegenwoordigen (=quorum) minimaal 2/3e deel het voorstel ondersteunt (= minimaal 6 van de 9) die samen minimaal 12.876 leerlingen vertegenwoordigen. In zwaarwegende gevallen kunnen vraagtekens worden gezet bij het draagvlak als slechts 6 van de 13 stemmen een besluit ondersteunen. Daarom is in de statuten een bepaling opgenomen, dat in het geval een besluit wordt genomen terwijl niet alle bestuursleden aanwezig of vertegenwoordigd zijn (terwijl er wel een quorum is) en minder dan 9 stemmen het besluit ondersteunen, het recht te geven aan degenen die ter vergadering hebben tegengestemd, om het besluit ter vergadering te laten opschorten en op de volgende vergadering, of via een schriftelijke procedure bij spoedeisende besluiten, een herstemming te laten houden waar alle bestuursleden nadrukkelijk voor worden uitgenodigd. Als na herstemming blijkt dat de vereiste meerderheid van 2/3e van de geldig uitgebrachte stemmen die minimaal 60% van het leerlingenaantal vertegenwoordigen het voorstel ondersteunt, is het opgeschorte besluit rechtsgeldig genomen. Is de vereiste meerderheid bij herstemming niet Bronnenboek versie januari 2015
14
aanwezig, dan wordt het opgeschorte besluit geacht niet te zijn genomen en is het voorstel afgewezen. Voor een schorsingsbesluit conform artikel 4, lid 8 is een 3/4 e meerderheid van het aantal aangeslotenen (=schoolbesturen) vereist, wat betekent dat minimaal 10 van de 13 schoolbesturen het schorsingsvoorstel moeten steunen. Vanwege de ingrijpendheid van een schorsingsbesluit is voor een hogere drempel van 3/4 e van het aantal aangesloten schoolbesturen gekozen. Er is gebruik gemaakt van de modelstatuten voor Passend Onderwijs. Deze zijn voor het SWV VO IJssel/Vecht toegesneden op de situatie van een plat georganiseerd samenwerkingsverband, waar geen statutair directeur aanwezig is. Vooralsnog heeft het SWV besloten om een coördinator met een beperkt mandaat aan het SWV te verbinden. Verder zijn alle bepalingen geschrapt die een herhaling zijn van wetsteksten. Dat maakt de statuten substantieel korter en voorkomt dat bij wetswijzigingen ook de statuten moeten worden gewijzigd. In afwijking van de modelstatuten is een onderscheid gemaakt tussen aangeslotenen (besturen die verplicht zijn aangesloten) en deelnemers, die via opting-in willen meedoen (VSO, cluster 3 en 4 met uitsluitend vestigingen buiten de regio). Tevens is de statutaire optie om als verplicht aangeslotene de aansluiting te beëindigen geschrapt evenals de optie van het SWV om aangeslotenen of deelnemers te verwijderen. Alhoewel opzegging en verwijdering passen binnen het privaatrecht, waar de stichting als rechtspersoon onder valt, kent de WVO en WEC een aansluitings- en toelatingsplicht. Als stok achter de deur is de schorsingsoptie ingevoegd. Instellingen van buiten de regio die via de opting in constructie in het SWV deelnemen - die in statuten “deelnemers” worden genoemd – kunnen zelf besluiten om de deelneming te beëindigen. Aangezien deelnemers geen rijksbekostiging inbrengen of uitnemen is er bij in- of uittreden geen reden om af te rekenen. Het schoolbestuur van de VSO) Stichting Eduvier te Lelystad heeft de status van deelnemer. Ingeval (nevenvestigingen van) instellingen die in de regio zijn gevestigd worden opgeheven en daarmee de aansluiting van het SWV op grond van artikel 4, zesde lid van de statuten eindigt, kan er wel reden zijn om af te rekenen. De opgeheven (nevenvestiging van de) instelling heeft een aandeel in het (negatief) vermogen van de stichting. Voor deze situatie is in artikel 4, zevende lid een overlegverplichting opgenomen. Is er geen overeenstemming dan kan mediation of arbitrage worden ingeroepen. . Bij de statuten hoort ook een oprichtingsovereenkomst waarin de schoolbesturen (op basis van hierin te maken constituerende afspraken) zich verklaren aan te sluiten bij de stichting.
Bronnenboek versie januari 2015
15
Voor wat de naamgeving betreft is de letterlijke aanduiding uit de Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 25 november 2012, Staatscourant 4 december 2012, nr. 24914 gevolgd. Het samenwerkingsverband heet : VO2305. De tekst van de statuten is te vinden op de website van het SWV www.swvvoijsselvecht.nl
Bronnenboek versie januari 2015
16
Hoofdstuk 5 –Commissie Toewijzing (CT) In dit hoofdstuk treft de lezer het advies inzake de CT aan. NB De adviezen zijn overgenomen door het DB en het AB en kunnen derhalve als besluit worden gelezen. T.a.v. advies 11 is in het DB vastgesteld dat een actief terugplaatsingsbeleid voor de zittende leerlingen wellicht veel energie gaat kosten, maar weinig op zal leveren. Het is beter te investeren in meer opvangmogelijkheden in het reguliere VO, waardoor uitstoom wordt verminderd en de instroom in het VSO vanuit het primair onderwijs en speciaal onderwijs zal afnemen. Voorwoord In najaar 2013 is - na het akkoord van het bestuur van het samenwerkingsverband 23-05 IJssel Vecht (in het vervolg SWV) is de “pilot CT” opgestart. In het concept-ondersteuningsplan van het SWV is de taak en functie nader toegelicht en is gekozen voor in ieder geval 2 functies: 1. Beoordelen of een toelaatbaarheidsverklaring voor het VSO cluster 3 en 4 kan worden afgegeven (de toewijzingsfunctie), en 2. Toewijzing naar een VO school indien een leerling niet toelaatbaar is tot het VSO In dit advies wordt aangeven hoe deze functies kunnen worden gerealiseerd en wordt een aantal adviezen gegeven. Dit advies kent de volgende paragrafen: 1. 2. 3. 4.
Aanleiding De pilotbeschrijving Schets van de werkzaamheden Vervolgstappen
5 bijlagen: protocol, huishoudelijk reglement, checklist, ouder en leerling formulier en factsheet.
1.
Aanleiding voor de pilot
Pilot commissie toewijzing (CT)
Bronnenboek versie januari 2015
17
Inleiding Vanaf 1 augustus 2014 zal een aantal leerlingstromen op een andere manier gaan lopen, het gaat om de volgende stromen: 1. De instroom vanuit het basisonderwijs met een advies voor het VSO 2. idem, maar dan vanuit het speciaal basis onderwijs, 3. Idem, maar dan vanuit het SO cluster 1 t/m 4 4. Verhuisgevallen die niet al een verklaring van een ander SWV3 hebben en toelating tot het VSO wensen 5. Herindicatie van alle zittende leerlingen in Cl. 3 en 4 in de jaren 2014/15 en 2015/16 6. Herindicatie van leerlingen van wie de verklaring afloopt. 7. Verwijzingen uit het VO naar het VSO Voor deze leerlingstromen is vanaf 1-8-14 een verklaring van het SWV nodig, immers om toegelaten te kunnen worden tot het VSO cluster 3 en 4 (dan wel verder verblijf in het VSO) heeft de leerling een verklaring nodig van het SWV (WEC artikel 40 lid 12 en 13). Het SWV moet de manier waarop de verklaring tot stand komt uiteenzetten in het ondersteuningsplan (zie WVO artikel 17a, lid 7 onder b, c en d.). Hierbij gaat het om: De procedure en criteria voor de plaatsing van leerlingen op scholen voor VSO Het aangeven van de geldigheidsduur4 en de bekostigingscategorie5. Tevens verplicht de wet dat er deskundigen zijn die – minimaal – adviseren over de toelaatbaarheid tot het VSO (WVO artikel 17a lid 12). Huidige situatie Vanaf 1-8-2014 zijn de CvI’s opgeheven en moet het SWV een verklaring afgeven. De verklaring geldt alleen voor de toelaatbaarheid tot cluster 3 en 4. Niet meer de ouders, maar het bevoegd gezag (lees de school) moet een verklaring aanvragen. De LGF systematiek is van rechtswege gestopt. Dit betekent o.a. dat alle aanspraken op Rugzakken per 1-8-2014 zijn beëindigd, overigens zullen de Rugzak leerlingen vast nog extra ondersteuning behoeven. NB In het wetsvoorstel LWOO/PRO is aangegeven dat LWOO en PrO onder de bekostigingssystematiek van het SWV gaan vallen (inclusief een taakstelling van 50 M). Dit zal betekenen dat het SWV per 1 januari 2016 ook een verklaring voor LWOO of PrO zal moeten afgeven. Welke systematiek? In het dagelijks bestuur is stilgestaan bij de opdracht van de werkgroep inhoud, nl. het adviseren over een systematiek van toewijzen. Grofweg kan gesteld worden dat er 2 hoofdsystemen zijn a. De school beziet zelf vanuit de eigen ondersteuningsstructuur welk arrangement een leerling nodig heeft en vraagt het SWV alleen bij een verwijzing naar het VSO om een verklaring (stempelfunctie), en
3
SWV staat voor een nieuw SWV passend onderwijs. De geldigheidsduur is minimaal 1 schooljaar en het SWV moet beleid formuleren over terugplaatsing. 5 Er zijn drie categorieën: huidige zml, LZ en cl.4 (cat. 1), LG (cat. 2) en MG (cat.3) (globale bedragen € 9.000,- € 16.000,- en € 20.000,-) 4
Bronnenboek versie januari 2015
18
b. Voor alle vormen van extra ondersteuning wordt het SWV om advies (inclusief toekenning van middelen) gevraagd. Van deze laatste vorm zal het SWV geen gebruik maken. Het schoolbestuur is daar zelf verantwoordelijk voor. NB Er zal voor de leerlingstromen 1 t/m 6 (zie inleiding) sowieso een commissie nodig zijn die een inhoudelijke toetsing pleegt, deze leerlingen zitten immers niet op het VO. Pilot Er is in den lande een aantal methodieken ontwikkeld die het arrangeren mogelijk maken. In een eerdere pilot van de PCL-VO heeft men kennis genomen van diverse methodieken. Er is besloten door het bestuur om een pilot in te stellen die aan de hand van een aantal dossiers6 (5 dossiers voor( herindicatie) LGF en 5 voor plaatsing VSO) de te kiezen methodiek toetst. Bemensing pilot CT: deskundigheid uit VO en VSO (in ieder geval een gedragsdeskundige), een onafhankelijk voorzitter, een ambtelijk secretaris (intaker) Doel: advisering over een te hanteren instrument en werkwijze Planning: oplevering van het advies aan de werkgroep inhoud per begin februari 2014. Opdracht De pilotgroep werkt aan 3 opdrachten: 1. Advies over een instrument De pilot ACT bestudeert de verschillende instrumenten die er zijn om tot handelingsgerichte diagnostisering te komen en geeft advies over welk instrument kan voldoen in ons SWV, wellicht komt de werkgroep met een bewerking of eigen instrument. Het te ontwikkelen instrument dient aan de volgende voorwaarden te voldoen: 1. Het moet leiden tot een handelingsgerichte aanpak 2. Er dient sprake te zijn van een vertaling naar een digitaal te hanteren instrument 3. Het moet voor scholen gebruikersvriendelijk zijn 4. Er dient rekening te worden gehouden met de verschillende stadia die in- en boven-schools zijn te onderscheiden, denk aan: stadium in de school – docent(en), mentor, zorg coördinator en een eventueel intern ondersteuningsteam; stadium hulp naar de school - hierbij kan gedacht worden aan vormen van begeleiding, coaching en/of multidisciplinaire (integrale) aanpakken met deskundigheid van externen (ZAT); stadium van arrangementen buiten de school – hierbij kan gedacht worden aan (gedeeltelijke of tijdelijke) plaatsing op een tussenvoorziening of VSO.
6
Eventueel – na akkoord van het DB - uit te breiden naar 10 indien de pilotcommissie dit nodig acht. Bronnenboek versie januari 2015
19
5. Het concept-instrument moet worden voorgelegd aan potentiele gebruikers in het VO/VSO en aan het basisonderwijs, speciaal basis onderwijs en speciaal onderwijs. 2. Advies over de procedurele aspecten Van de werkgroep wordt eveneens verwacht dat men een procedure “aanvraag verklaring VSO” schetst, denk aan aanmelding, dossiervorming, snelheid in handelen, aanwezige deskundigheid, protocollen. Tevens hoort hierbij een advies over de structuur vanaf 1-8-2014, zoals de definitieve inrichting en bemensing van de CT. 3. Advies over terugplaatsing Aan de hand van de 10 dossiers dient de pilotgroep aan te geven of leerlingen het onderwijs (verder) kunnen (ver)volgen in het VO en zo ja welke aanpassingen dan gewenst c.q. noodzakelijk zijn. Indien het gaat om een het VSO beoordelen of er sprake kan zijn van terugplaatsing en zo ja wat er dan in het VO aan extra ondersteuning nodig is (en zo nee waarom dat niet mogelijk is). Het kan zijn dat het om een individuele aanpassing gaat, maar het is zeker de bedoeling dat de pilotgroep ook structurele, organisatorische aanpassingen in het VO benoemt.
3. Schets van de werkzaamheden
Vlak voor het kerstreces van 2013/2014 is de pilot gestart. De pilotgroep bestond uit 2 leden uit het VO: de heren Jan Willem Wolke en Dick Idema en vanuit cluster 4 Marieke Jonker-Buiting (orthopedagoog). Aan de hand van dossiers is gewerkt aan het opstellen van een protocol (BIJLAGE 1) en een checklist om tot de beoordeling te komen (BIJLAGE 3). ADVIES 1: De pilotgroep stelt het bestuur voor te gaan werken met het protocol en de checklist, zoals geformuleerd in BIJLAGE 1 en 3. Naast het protocol en de checklist is ook een huishoudelijk reglement en privacy reglement opgesteld (BIJLAGE 2). NB Voor aanmeldingen uit het (speciaal) basisonderwijs en het speciaal onderwijs kan gewerkt worden met het zgn. groeidocument SWV2305PO en indien noodzakelijk om tot een verantwoord advies te komen, enige aanvullende informatie, zoals bijvoorbeeld een IQ gegeven.
Bronnenboek versie januari 2015
20
Uiteraard is over het protocol informatie nodig voor de toekomstige gebruikers. ADVIES 2: de pilotgroep adviseert over het protocol een aantal informatiesessies te beleggen met betrokkenen uit het VO en VSO en uiteraard met betrokkenen uit het PO en SO7. Bij het laatste tevens afstemming organiseren met de 10-14 aanpak8.
NB Bij de 10-14 aanpak kan de pilot CT zich goed voorstellen dat met name in de gesprekken in groep 8/eindgroep SBO/SO de CT om advies wordt gevraagd, dan wel een aanvraag voor een TLV (Toelaatbaarheids Verklaring) wordt gedaan. Dit vindt dan overigens altijd plaats door een VO of VSO school. Het is voor het PO niet mogelijk zelf bij de CT aan te melden. Het is immers het VO/VSO bestuur dat zorgplichtig is. Vanuit het 10-14 overleg komt wellicht een advies om een leerling in het VSO te plaatsen en zal een VO of VSO school een TLV aanvragen. Het is de CT die hier eigenstandig over beslist, er is dus zeker niet sprake van een bindend advies vanuit het 10-14 overleg. Uiteraard is het wel een zwaarwegend advies.
PO (10-14) adviseert ouders om aan te melden bij een VO of VSO school
voor toelating tot het VSO meldt de VO of VSO school aan bij de CT
1. CT geeft TLV voor VSO toelating in VSO of 2. CT geeft geen TLV: ouders melden kind aan bij VO school.
Uiteraard zal de nieuwe systematiek moeten worden gecommuniceerd met de scholen in zowel primair als voortzet als (voortgezet) speciaal onderwijs (zie advies 2). Maar zeker ook met instanties als jeugdzorg, consultatiebureaus, huisartsen, revalidatiecentrum e.d. Verder wordt aanbevolen minimaal 1x per jaar af te stemmen met diverse netwerken zoals: zorg coördinatoren, ortho’ s, leden ZAT, voorzitters 10-14 commissies, mensen van jeugdzorg, leden commissies van begeleiding e.d. ADVIES 3: De pilotgroep adviseert een factsheet op te stellen over de CT met daarin de functie en de werkwijze en deze te verspreiden onder relevante partijen (zie in BIJLAGE 5 een mogelijke opzet).
7 8
In het vervolg bedoelen we met PO zowel het SBO, het Bao als het SO. De 10-14 aanpak is beschreven in het Bronnenboek bij het ondersteuningsplan. Bronnenboek versie januari 2015
21
werkwijze ADVIES 4: De leden van de pilot CT adviseren het bestuur de volgende werkwijze vast te stellen: Indien een school een toelaatbaarheidsverklaring wenst, levert de school het protocol en de bijbehorende dossiers in. De school verzoekt de ouders het CT formulier ouders en het formulier leerling in te vullen.9 De ambtelijk secretaris van de CT checkt het dossier en neemt bij onvolledigheid contact op met de school Er vindt dossierstudie door de leden plaats. Eventueel kunnen de leden externe deskundigen (denk bijvoorbeeld aan een revalidatiearts of schoolmaatschappelijk werk) raadplegen. Er kan eventueel een gesprek door CT-leden plaatsvinden met de indienende school en/of ouders/leerling. Er vindt een CT bijeenkomst (1x per 4 weken, in periode voorjaar 1x per 2 weken) plaats. In de CT bijeenkomst wordt gewerkt met een beslis-checklist (zie BIJLAGE 3). Deze checklist wordt geprojecteerd op een digibord en de CT vult de beslis-checklist in en komt tot een beargumenteerde conclusie. De ambtelijk secretaris zendt de beslissing aan de school en een kopie aan ouders . De registratie van beslissing vindt plaats door de ambtelijk secretaris. Het dossier dient tot 3 jaar na afloop van de advisering of de beslissing over de toelaatbaarheid te worden bewaard (WVO artikel 17a lid 14). Indien er digitaal wordt gearchiveerd dient dit plaats te vinden op een stand alone PC. De pilotgroep gaat hierbij uit van een omlooptijd van 4 weken (gerekend vanaf de datum van aanmelding). 10 Aanvragen die na 1 juni worden gedaan, worden na het zomerreces, doch uiterlijk 1 week voor de aanvang van de cursus, van een advies voorzien. Per kwartaal wordt een rapportage aan het dagelijks bestuur van het SWV verzonden. NB zie ook het huishoudelijk reglement (BIJLAGE 2). ADVIES 5: De pilotgroep adviseert de CT te laten bestaan uit de volgende deskundigheden, waarvan de 1e drie lid zijn van de CT:
9
Orthopedagoog of psycholoog uit VSO (met brede oriëntatie) Idem uit uit vmbo/havo/vwo Een onafhankelijk voorzitter (wellicht samen met het primair onderwijs).
Ambtelijk secretaris (administratief geschoold en ervaren, kennis van check op dossiers, ervaren met PC)
Zie bijlage 4 De periode van 4 weken kan eenmalig (gemotiveerd) met 2 weken worden verlengd.
10
Bronnenboek versie januari 2015
22
De mogelijkheid deskundigen op te roepen, bijvoorbeeld een jeugdarts of algemeen maatschappelijk werk.
Motivatie: Bij het werken met het protocol is de ervaring dat er vaak sprake is van leerlingen die in het grijze gebied zitten tussen VO en VSO. Het is bij het bespreken van het dossier van belang dat er zowel kennis is van het regulier VO als van het VSO. Ook merkte de pilotgroep op dat er leerlingen zijn in het grijze gebied tussen ZMLK en het praktijkonderwijs. In dit soort gevallen zal de CT een beroep moeten kunnen doen op specifieke deskundigheid, bijvoorbeeld een lid van de commissie van begeleiding van het ZMLK en een zorg coördinator uit het PrO. In verband met eventuele bezwaar en beroepsprocedures is het aan te bevelen met een onafhankelijk voorzitter te werken. Vervangingspool. Indien er sprake is van een dermate grote hoeveelheid aanvragen die zou leiden tot vertragingen moet er een invalpool zijn. Zeker als per 1-8-15 ook adviezen voor LWOO en PrO moeten worden gegeven! ADVIES 6: Om vertragingen te voorkomen adviseert de pilot CT te gaan werken met een vervangingspool. De leden hiervan dienen vergelijkbare deskundigheden te bezitten als de CT leden. Kennis van het veld. Om tot toewijzing en advisering te kunnen komen is er een degelijke kennis nodig van het VO en VSO veld in onze regio. ADVIES 7: In verband met de adviseringsfunctie bij het niet afgeven van een TLV is het advies snel te komen tot een gedegen kennis van de diverse vormen van extra ondersteuning die of al aanwezig zijn dan wel in de komende jaren worden ontwikkeld.11 Om tot een gedegen kennis van het veld te komen zal de CT werken met een sluitend netwerk van contactpersonen in de scholen, zodat snel kennis over een bepaalde school (en de vormen van extra ondersteuning in die school) kan worden verkregen. ADVIES 8 De pilot CT adviseert een netwerk van deskundigen uit de scholen in stand te houden, zodat de CT zich inhoudelijk kan laten adviseren. Indien de CT een advies geeft wordt in de procedure opgenomen dat de school na minimaal één jaar het OPP (ontwikkelingsperspectief) opstuurt naar de CT. Dit is niet vanuit een controlerende opvatting, maar vanuit een gezamenlijke betrokkenheid op een positieve onderwijsloopbaan van de betreffende leerling. Indien er sprake is van een mogelijke mis match zal de CT een gesprek hebben met de school. De uitkomst van deze acties zullen worden opgenomen in de kwartaalrapportage. ADVIES 9: 11
De CT heeft kennis genomen van de inventarisatie passend onderwijs (de nul meting basis en extra ondersteuning). Bronnenboek versie januari 2015
23
De pilot CT adviseert dat er in het SWV een standaard wordt gehanteerd, waarbij de evaluatie van het OPP (bij een leerling die aangemeld is geweest) - na minimaal 1 jaar - aan de CT wordt verzonden. Als het gaat om enkele logistieke kwesties willen we graag het volgende adviseren: ADVIES 10: De pilotgroep adviseert het bestuur zorg te dragen voor enkele logistieke voorzieningen: link op de website van SWV, email en postadres, telefoon, dossierruimte, werkplek voor de ambtelijk secretaris, vergaderruimte. Verlenging toelaatbaarheidsverklaring (TLV) de wetgever geeft aan dat er voor de zittende VSO leerlingen sprake is van een herindicatie (= verlenging van de toelaatbaarheidsverklaring): De verlenging TLV van leerlingen die nu (v)so onderwijs volgen, is geregeld in de overgangsartikelen van de wet passend onderwijs. Intentie van deze overgangsartikelen is om het samenwerkingsverband voldoende tijd te geven zich voor te bereiden op de nieuwe wettelijke verplichtingen. De huidige indicatie van een zittende leerling in het (v)so wordt omgezet naar één van de normbedragen die in een ministeriële regeling worden vastgesteld. Deze omgezette indicatie blijft van toepassing totdat deze leerling opnieuw, volgens de nieuwe systematiek, door het samenwerkingsverband wordt beoordeeld op toelaatbaarheid tot het (v)so; zie artikel XII, lid 3. In de toelichting bij dat artikel staat dat “Samenwerkingsverbanden hebben tijd nodig om te bezien op welke manier de leerlingen die onder hun verantwoordelijkheid vallen en die in de ‘oude systematiek’ geïndiceerd zijn passen binnen hun nieuwe systematiek van toewijzing van extra ondersteuning”. Die beoordeling van wel/niet toelaatbaar tot het (v)so volgens de nieuwe systematiek van het samenwerkingsverband, ofwel een verlenging TLV, hoeft niet direct na de invoering van passend onderwijs plaats te vinden. Het samenwerkingsverband heeft daarvoor twee jaar de tijd (artikel XVII, lid 1d). In de toelichting bij dit artikel staat: “dat samenwerkingsverbanden in het eerste zorgplan een regeling dienen te treffen voor de terugplaatsing of overplaatsing naar het regulier onderwijs, dan wel voortgezet verblijf in het (voortgezet) speciaal onderwijs, van de leerlingen die voor de invoering van passend onderwijs zijn ingestroomd in het (v)so. In een periode van twee jaar wordt bepaald of de leerlingen nog langer zijn aangewezen op het (v)so of dat zij terug- of overgeplaatst kunnen worden naar het reguliere onderwijs. In deze periode mag de leerling ingeschreven blijven bij het (v)so. De beoordeling van de zittende (v)so-leerlingen vindt plaats door het samenwerkingsverband waarin zij wonen”. Hieruit zou kunnen worden geconcludeerd, dat indien een SWV een negatieve TLV afgeeft de leerling het VSO onderwijs zou moeten verlaten. Dit kan echter alleen met instemming van de ouders van de leerling, omdat de wetgever met deze regeling de verwachting heeft gewekt dat de “oude’ indicatie nog maximaal 2 jaar geldig is. ADVIES 11: Wij adviseren het bestuur samen met het VSO een traject “actief terugplaatsen’ te starten om te bezien met welke leerlingen een traject van bijvoorbeeld symbiose en vervolgens terugplaatsing kan worden gestart.
Bronnenboek versie januari 2015
24
Indien er voor nieuwe gevallen een tijdelijke TLV wordt gegeven zal de CT tevens aangeven welk traject kan worden gelopen om tot een succesvolle terugplaatsing te kunnen komen.
Verantwoording Zoals aangegeven in het huishoudelijk reglement zal de CT werken met kwartaalrapportages. In deze rapportages moet in ieder geval zijn opgenomen: Logistieke gegevens Aantal en type aanvragen Scholen die aanvragen hebben ingediend Aantal adviezen Aantal TLV’s Aantal klachten Aantal bezwaren Aantal CT vergaderingen Gesprekken met scholen over TLV of advisering bij een negatieve TLV. inhoudelijke gegevens aanbevelingen aan het SWV inzake de ondersteuningsstructuur in het algemeen en per school in het bijzonder overwegingen bij het afgeven van negatieve TLV’s idem bij positieve TLV’s ADVIES 12: De CT adviseert het bestuur een format kwartaalrapportage op te stellen.
De CT rapporteert rechtstreeks aan het DB van het SWV. De leden van de CT worden benoemd door het DB en zijn verantwoording schuldig aan het DB.
dagelijks bestuur 4.
commissie toewijzing
Vervolgstappen
De leden van de pilot stellen voor dat na de vaststelling van het advies (uiterlijk per maart 2014) er een doorstart wordt gemaakt met een CT i.o. en dat alle scholen voor PO en VO/VSO hier over worden geïnformeerd. Aan de hand van meer dossiers kan de werkwijze verder worden verbeterd en versterkt. Tevens kunnen de leden van de CL i.o. aandacht schenken aan de communicatie binnen het eigen SWV en aan de afstemming met het SWV PO.
Bronnenboek versie januari 2015
25
Formeel blijven de CvI’s tot 1 augustus 2014 verantwoordelijk voor het afgeven van beschikkingen cluster 3 en 4 (de beschikking geeft of recht op LGF of recht op plaatsing in het VSO). Zoals reeds eerder aangegeven loopt de beschikking voor het deel VSO plaatsing nog maximaal 2 jaar door, LGF is per 1 augustus 2014 volledig afgeschaft. Indien het bestuur instemt met deze vervolgstap adviseren wij u: ADVIES 13: In de CT i.o. gaan werken conform de adviezen die in dit advies zijn opgenomen. Dit betekent voor de begroting dat er in de periode april – juni voor 3 mensen voor 1 dag per week12 ruimte op de begroting moet worden gevonden. 3 x 10 weken = 30 dagen x 8 uur = 240 uur x € 60,- = € 14.400,Voor de ambtelijk secretaris zal een extra dag berekend moeten worden, deze heeft een lager uurtarief. 20 dagen x 8 uur = 160 uur x € 40,- = € 6.400,TOTAAL: € 20.800,Voorde meer jarenbegroting geldt dan: 3 x 40 weken= 120 dagen x 8 uur= 960 uur x € 60,- = € 57.600,Voor de ambtelijk secretaris 80 dagen x 8 uur = 640 uur x € 40,- = € 25.600,TOTAAL: € 83.200,Het is aan te bevelen naast deze post ook een voorziening op te nemen in de meer jarenbegroting voor leden van de vervangingspool. Bijvoorbeeld 2 maanden 2 extra leden 16 x € 60,- = € 960,- + 2 extra dagen voor de ambtelijk secretaris = 16 x € 40,- = € 640,NB Er wordt een wetsvoorstel ingediend waarin de functie van de RVC komt te vervallen. Het SWV zal dan zelf voor LWOO en PrO moeten indiceren. Op het moment dat het wetsvoorstel is aanvaard in beide Kamers zal dit advies moeten worden uitgebreid met een passage over de indicering van LWOO en PrO. De commissie zal dan – in ieder geval in de periode februari t/m mei – stevig moeten worden uitgebreid. Op 1-10-2013 zaten er 2.642 leerlingen in LWOO en PrO. Bij een verblijfsduur van 4 jaar gaat het dan jaarlijks om ca. 660 leerlingen voor wie een LWOO of PrO beschikking zal worden aangevraagd. Dit vereist een flexibele schil van een x aantal mensen die in die betreffende periode beschikbaar moeten zijn. Dat vereist eveneens bij de scholen een flexibele roostermethodiek voor deze mensen! Adviescommissie
12
Er wordt vooralsnog met 1 dag per week gerekend. Verantwoording: ca. 300 dossiers per jaar (200 voor aanvragen VSO en 100 voor advies aanvraag – gebaseerd op de huidige VSO en LGF aantallen). 3 uur per dossier is 6 x 3 = 18 uur x 300 dossiers = 5.400 uur gedeeld door 150 dagen = 6 uur per dag. Bronnenboek versie januari 2015
26
De wetgever geeft in artikel 17a lid 13 aan dat ieder SWV een adviescommissie in moet stellen voor die gevallen waarin belanghebbenden (zoals schoolbesturen en ouders) bezwaar maken tegen de toelaatbaarheidsverklaring van de CT. Advies 14: We bevelen aan aan te sluiten bij de landelijke Bezwaaradviescommissie Toelaatbaarheid sbo/(v)so van de Stichting Onderwijsgeschillen. BIJLAGE 1 Voor het digitale protocol: zie de website van het SWV: www.swvvoijsselvecht.nl Bijlage 2 Huishoudelijk reglement van de Commissie Toewijzing (CT) van het samenwerkingsverband Stichting SWV VO IJssel Vecht Inhoudsopgave
Artikel 1
Preambule
blz. 2
Artikel 2
Begripsbepalingen
blz. 3
Artikel 3
De CT
blz. 4
Artikel 4
Samenstelling en taakverdeling
blz. 4
Artikel 5
Benoeming leden en medewerkers
blz. 5
Artikel 6
Besluitvorming
blz. 5
Artikel 7
Huisvesting en inrichting
blz. 5
Artikel 8
Vergaderen
blz. 6
Artikel 9
Bezwaar en beroep
blz. 6
Artikel 10 Verplichtingen
blz. 6
Artikel 11 Omgaan met persoonsgegevens
blz. 7
Artikel 12 Klachtenregeling
blz. 7
Artikel 13 Kwaliteitsparagraaf
blz. 7
Toelichting bij het Huishoudelijk reglement I
Met betrekking tot het uitvoeren van de werkzaamheden
blz. 8
II
Met betrekking tot de behandeling van de dossiers
blz. 9
III
Met betrekking tot de onderscheiden taken
blz. 9
III
Met betrekking tot het vergaderen
blz. 10
IV
Communicatie met samenwerkingsverbanden en scholen
blz. 11
Bronnenboek versie januari 2015
27
V
Met betrekking tot de verplichtingen
blz. 11
VI
Met betrekking tot de klachtenregeling
blz. 12
VII
Met betrekking tot de kwaliteitsstandaard.
blz. 14
Artikel 1
Preambule
Dit Huishoudelijk Reglement bepaalt de werkverhoudingen en afspraken binnen de Commissie Toewijzing (in het vervolg CT) Voortgezet Onderwijs regio 25-03 IJssel Vecht. In dit huishoudelijk reglement wordt vastgelegd op welke wijze de CTL uitvoering geeft aan haar wettelijke taken: Het afgeven van een beschikking over de toelaatbaarheid van een leerling tot voortgezet speciaal onderwijs cluster 3 en 4 en vanaf 1 augustus 2015 tot het leerwegondersteunend onderwijs of het praktijkonderwijs. Het uitbrengen van een advies over de (verdere) begeleiding van een leerling bij een negatieve TLV. Het beheer van de CT en de verslaglegging van de werkzaamheden en de besteding van de middelen.
Het Huishoudelijk Reglement bevat afspraken die de medewerkers van de CT onderling hebben gemaakt ten behoeve van de uitvoering van hun werkzaamheden. Daaronder vallen ook de afspraken inzake het secretariaat en de administratie, waarbij inbegrepen de afspraken over de diverse taken. De afspraken die gemaakt zijn met de leden en medewerkers ten behoeve van het beschikbaar zijn voor de werkzaamheden van de CT zijn vastgelegd in afzonderlijke overeenkomsten en in het ondersteuningsplan.
De door de CT gemaakte afspraken in het Huishoudelijk Reglement zijn een uitwerking van de voorschriften inzake de WVO artikel 17a en artikel 40 WEC. De bepalingen van dit Huishoudelijk Reglement gelden niet zover zij in strijd mochten zijn met genoemde voorschriften en de Algemene Wet Bestuursrecht (AWB) en de uitvoeringsbeschikkingen van de bedoelde wettelijke voorschriften in de WVO en de WEC
In de toelichting op de diverse artikelen wordt een nadere uitwerking gegeven van de vastgelegde afspraken.
Het Huishoudelijk Reglement is alleen bestemd voor intern gebruik door de CT. Desgewenst is het wel beschikbaar ter informatie voor derden. Bronnenboek versie januari 2015
28
Het Huishoudelijk Reglement is door de CT op ……….. 2014 vastgesteld.
Artikel 2
Begripsomschrijvingen
In dit Huishoudelijk Reglement wordt verstaan onder: A
B
Commissie Toewijzing “de
De CT zoals omschreven in het ondersteuningsplan van
commissie”
het samenwerkingsverband VO 23-05
marap
De management rapportage die per kwartaal wordt opgesteld
C
Het bestuur
Het bestuur van het samenwerkingsverband Stichting SWV VO-IJssel Vecht, statutair gevestigd te Zwolle
D
Lid/leden
Het lid, respectievelijk de leden van de commissie
E
Voorzitter
De onafhankelijke voorzitter van de commissie, zoals benoemd door het bestuur
F
ambtelijk secretaris
De ambtelijk secretaris die op voordracht van de commissie is aangewezen als coördinator van het secretariaat
G
jaarverslag
Het jaarlijks op te stellen verslag van de werkzaamheden van de commissie
H
Secretariaat
Het door de commissie ingestelde administratief orgaan dat voor alle administratieve handelingen betreffende de commissie zorg draagt.
I
Regio
De door de minister per AMvB vastgestelde regio, regeling van 25 november 2012, nr. WJZ/450366 (10285),
J
AWB
De Algemene Wet Bestuursrecht
K
WBP
De Wet Bescherming Persoonsgegevens
L
Jaarrekening
De jaarrekening van de CT
Bronnenboek versie januari 2015
29
M
LWOO
Leerwegondersteunend onderwijs zoals bedoeld in artikel 10e van de WVO
N
Praktijkonderwijs
Praktijkonderwijs zoals bedoeld in artikel 10f van de WVO
O
CT medewerkers
Alle leden en andere medewerkers.
P
web applicatie
De systematiek conform het groeidocument 23-05VO
Artikel 3
De CT
De CT is ingesteld door het bestuur van het samenwerkingsverband 23-05 IJssel Vecht. Statutair gevestigd te Zwolle.
Artikel 4
Samenstelling en taakverdeling
De CT bestaat uit 3 leden (2 leden en de voorzitter). De voorzitter heeft naast de taak als lid een taak m.b.t. het voorbereiden en het voorzitten van de vergaderingen en de eindverantwoordelijkheid met betrekking tot het beheer van het CT budget.
De leden hebben als algemene taak het kennisnemen van de aanmeldingsdossiers, het nemen van besluiten over de aanvragen.
Naast de commissieleden is er een ambtelijk secretaris. De taak van de ambtelijk secretaris is het voorbereiden van de aanvragen voor de vergadering middels het maken van een pre besluit, waarmee de commissieleden geïnformeerd worden bij de uitvoering van hun werk. De ambtelijk secretaris is tevens contactpersoon naar de school die de aanvraag heeft ingediend. Ook verzorgt de ambtelijk secretaris de administratieve ondersteuning van de gang van zaken in de CT.
Artikel 5 benoeming leden en medewerkers Leden van de commissie zijn aangesteld door het bestuur. Het lidmaatschap van enig lid van de commissie eindigt op het moment dat het lid besluit uit de CT te treden. Ieder lid heeft het recht om op elk moment, met een opzegtermijn van één maand, een dergelijk besluit te nemen, als daar naar oordeel van het lid voldoende redenen voor aanwezig zijn. Na vertrek van een lid voorziet het bestuur in vervanging. Bronnenboek versie januari 2015
30
Bij een vacature ten aanzien van het ambtelijk secretariaat voorziet de CT zelf – in overleg met de directeur van het SWV - in vervanging. Er worden daartoe per voorkomende situatie in de commissie vergadering afspraken gemaakt over de procedure en de uitvoering daarvan. De CT kan het bestuur adviseren de samenstelling van de CT te wijzigen. Dit gebeurt schriftelijk en met reden omkleedt.
Artikel 6
Besluitvorming
Met betrekking tot aanvragen over toelaatbaarheid en alle andere zaken betreffende leerlingdossiers worden besluiten genomen op basis van consensus tussen de betrokken leden. Met betrekking tot alle zaken in relatie tot de voortgang van het CT werk worden besluiten genomen in de commissie vergadering en op basis van een volstrekte meerderheid (de helft + 1 van alle medewerkers). Alleen wanneer er sprake is van een vastgelegde gedelegeerde bevoegdheid kan van het voorstaande worden afgeweken. Indien geen consensus (ad 1) of meerderheidsbesluit (ad 2) kan worden genomen wordt besluitvorming uitgesteld naar de volgende vergadering. In die vergadering wordt een meerderheidsbesluit genomen, waarbij bij het staken der stemmen de voorzitter een extra stem heeft.
Artikel 7
Huisvesting en inrichting
De commissie maakt gebruik van de huisvesting van …... Voor het gebruik wordt een overeenkomst vastgesteld en de kosten worden verrekend. De inrichting (meubilair en kantoorartikelen incl. computers) is eigendom van de commissie. Voor de kopieerfaciliteiten e.d. is een gebruikersovereenkomst met …….. van kracht. De CT is bereikbaar onder een eigen telefoonnummer. Internetaansluiting en verbinding verlopen via het netwerk van ………………………..
Artikel 8 Vergaderen De commissie houdt regulier besloten vergaderingen volgens een (4 wekelijks) rooster dat voor het begin van het kalenderjaar door de commissie vergadering wordt vastgesteld en in overleg kan worden gewijzigd. Uiteraard met inachtneming van piekperiodes (denk aan LWOO en PrO aanvragen na 1-8-2015).
Bronnenboek versie januari 2015
31
Indien dat door onvoorziene omstandigheden - naar het oordeel van tenminste twee medewerkers noodzakelijk is, belegt de voorzitter in overleg één of meer extra vergaderingen. De agenda voor een vergadering worden door voorzitter en secretaris voorbereid. Iedere deelnemer heeft het recht om agendapunten voor te stellen. De deelnemers worden tijdig op de hoogte gesteld van de agenda en de onderliggende stukken. Op het eerste deel van de agenda komen de onderwerpen te staan die behoren tot het beheer, het bekend blijven met het ondersteuningsbeleid in de regio en de afspraken over de activiteiten van alle medewerkers in de periode tussen de vergaderingen. Bij dit gedeelte zijn in principe alle medewerkers aanwezig. Op het tweede deel van de agenda staan de aanvragen voor een beschikking. Bij deze bespreking zijn in ieder geval de leden en de ambtelijk secretaris aanwezig.
Artikel 9
Bezwaar en beroep
De aanvrager en/of de direct belanghebbende (ouders/verzorgers) kunnen tegen elke beschikking van de commissie bezwaar indienen. Bij de afhandeling van het bezwaar houdt het bestuur zich aan de regels van de ABW en eventuele landelijke richtlijnen of afspraken.
Artikel 10
Verplichtingen
De commissie maakt elk kalenderjaar een jaarverslag, dat voor 1 mei van het volgende jaar gepubliceerd wordt. De verantwoordelijkheid voor begroting, beheer en jaarrekening zijn gelegd bij het bestuur. De begroting wordt jaarlijks, na ontvangst van de beschikking hierover van OCW opgesteld en in de vergadering vastgesteld. Twee maal per jaar wordt middels een overzicht van inkomsten en uitgaven de gang van zaken op financieel gebied besproken.
Artikel 11
Omgaan met persoonsgegevens
Formeel valt het omgaan met persoonsgegevens onder de WBP (Wet Bescherming Persoonsgegevens). De commissie hanteert een privacy reglement. De digitale dossierverwerking gebeurt uitsluitend via de door de commissie beheerde en beveiligde web applicatie. Leden en secretaris maken geen gebruik van eigen opslagmogelijkheden van dossiergegevens en zo dat wel gebeurt (bv via mailwisseling) worden die na afhandeling van het dossier verwijderd van alle gebruikte gegevensdragers.
Bronnenboek versie januari 2015
32
De schriftelijk ontvangen dossiergegevens worden bewaard in een afgesloten ruimte op het secretariaat. Originele dossiers worden niet meegegeven ter verwerking.
Artikel 12
Klachtenregeling
De commissie hanteert een klachtenregeling, zoals omschreven in de toelichting. Deze klachtenregeling dient als leidraad voor zowel interne als externe klachten of opmerkingen die door de indiener duidelijk als klacht wordt aangemerkt.
Artikel 13 kwaliteitsstandaard
De commissie hanteert een kwaliteitstandaard, zoals omschreven in de toelichting. Toelichting bij het Huishoudelijk Reglement I het uitvoeren van de werkzaamheden
Ten aanzien van leden/secretarissen Voor de leden en secretaris wordt er van uit gegaan dat zij elders een werkplek hebben. Voor leden en secretaris geldt een reiskostenregeling op basis van de feitelijk gereden kilometers voor hun commissie werkzaamheden. Om thuis te kunnen werken kunnen de leden en secretaris beschikken over een draagbare computer (eigendom CT). Voor de internetaansluiting en overige computer- en printkosten kan door de leden en secretaris een vast bedrag per maand worden gedeclareerd. De declaraties worden maandelijks ingediend bij de voorzitter, die voor verdere verwerking zorg draagt. De registratie en betaling verloopt via de administratie van ………., deze zorgt voor een regelmatige verslaglegging. De declaraties zijn gebaseerd op de reëel gemaakte uren. Per gewerkte week kan 1 uur worden gedeclareerd voor algemene activiteiten als het lezen van e-mail, printen etc.
Ondertekening overeenkomsten De eventuele overeenkomsten met betrekking tot de medewerkers worden aangegaan door het bestuur.
Professionalisering
Bronnenboek versie januari 2015
33
Voor zover relevant wordt aandacht besteed aan professionalisering van de medewerkers van de commissie. Professionaliseringswensen kunnen worden ingebracht in functioneringsgesprekken en in de vergadering. In overleg wordt een regeling van de vergoeding van de kosten vastgesteld.
II
de behandeling van de dossiers
Door alle scholen worden dossiers uitsluitend via de aanmeldsite aangemeld. Na binnenkomst op de webapplicatie als webaanvraag wordt het dossier ingeschreven en worden de persoonsgegevens geprint. Eventuele papieren bijlagen worden door de aanmeldende school per post gestuurd en worden na binnenkomst door het secretariaat gescand en aan het dossier toegevoegd. Er wordt een lijst gemaakt voor de secretaris voor controleren van de dossiers en de het maken van de pre besluiten. Na controle wordt er een ontvangstbevestiging gestuurd (digitaal).
III
de onderscheiden taken
Taken van het ambtelijk secretariaat administratieve handelingen rond dossiers: inboeken, opvragen informatie, inboeken aanvullende informatie, verzenden post en mail (ontvangstbevestigingen, verzoeken om informatie, beschikkingen), kopiëren/scannen, beheer logistieke procedure. algemene administratieve handelingen: inboeken post, verzenden algemene brieven, voorbereiding bijeenkomsten, opmaak en verspreiden jaarverslag, brochure, verspreiding post en dossiers naar de commissie, beheer adressenbestand, bijhouden archief, bestellen materialen aannemen telefoontjes/e-mail: eventueel doorsturen naar direct betrokken leden en afhandelen van administratieve vragen beheer website: regelmatig plaatsen van informatie, up to date houden beheren accounts en contactpersonen + adresgegevens op webapplicatie vergaderingen: verspreiden eventuele verslaglegging De secretaris heeft een directe taak in het informeren van scholen m.b.t. inhoudelijke vragen van de school of van de CT. De secretaris fungeert tevens als eerst aanspreekbare persoon namens de CT voor de contactpersonen van de scholen. Hiertoe behoort ook het organiseren van informatiebijeenkomsten indien noodzakelijk geacht en het voeren van overleg met scholen/contactpersonen.
Bronnenboek versie januari 2015
34
IV
het vergaderen
De commissie vergadert volgens een jaarrooster. De vergaderingen worden bijgewoond door de leden en de ambtelijk secretaris. Er wordt in principe vergaderd van ……………………. Er wordt per vergadering gewerkt met een standaard-agenda. Met betrekking tot eventuele inhoudelijke agendapunten wordt informatie (en/of voorstellen voor besluitvorming) vooraf aan de deelnemers toegezonden, of deze worden via het verslag van de vergadering geagendeerd voor een volgend overleg.
De vergadering bestaat uit een algemeen deel: Verslag vorige vergadering Ingekomen post/mail Mededelingen Verslag van activiteiten dossierbespreking De voorzitter zorgt dat er voldoende tijd is om alle dossiers die geagendeerd zijn te behandelen. De dossiers worden besproken aan de hand van de checklist. De ambtelijk secretaris is aanwezig tijdens de bespreking van de dossiers.
De ambtelijk secretaris noteert bij welke dossiers ‘aanvullende informatie’ moet worden gevraagd en de reden van een eventueel negatieve beschikking en het advies van de commissie. Tijdens de bespreking wordt bij een voorgenomen negatieve beschikking en bij een voornemen om een afwijkende beschikking (VSO en per 1-8-2015 pro/lwoo) te verlenen het dossier aangehouden; de secretaris stelt de school via e-mail op de hoogte van dit voorgenomen besluit en geeft de school gelegenheid om aanvullende informatie aan te leveren (maximaal 2 weken). Bij een negatieve beschikking wordt de reden van de afwijzing en een advies geformuleerd. De secretaris verzorgt het afhandelen van de dossiers (beschikkingen printen, controleren, laten tekenen door voorzitter, verzenden, archiveren) en het zenden van een kopie naar de ouders/verzorgers.
Minimaal twee maal per jaar vormt de algemene gang van zaken in de uitvoering van de CT-taken het onderwerp van een vergadering (evaluatie)
V
Communicatie met scholen Bronnenboek versie januari 2015
35
De voorzitter en de ambtelijk secretaris zijn contactpersoon voor een school. Zij gaan in ieder geval één keer per jaar op bezoek bij de school om het afgelopen jaar te evalueren. Ook is overleg met scholen mogelijk, naar aanleiding van dossiers of andere vragen. Vragen van scholen via mail of telefonisch of naar aanleiding van dossiers gebeurt door de ambtelijk secretaris. Jaarlijks wordt er een informatiebijeenkomst georganiseerd voor (met name de nieuwe) contactpersonen van de scholen. In het VO/VSO gaat het in ieder geval om de zorg coördinatoren en de gedragswetenschappers, in het PO/SO om de IB’ers en de leden van de commissies van begeleiding. Hierbij wordt de procedure doorlopen en kan informatie worden uitgewisseld. De CT geeft jaarlijks een factsheet uit waarin alle regels en afspraken voor het indienen van dossiers vermeld staan. De commissie heeft een link op de website van het SWV. Het beheer van de pagina achter de link wordt gedaan door de ambtelijk secretaris.
VI
de verplichtingen
De commissie maakt van elk kalenderjaar een jaarverslag, dat voor 1 mei van het volgende jaar gepubliceerd wordt. Het verslag wordt opgesteld door de voorzitter en de ambtelijk secretaris en besproken en vastgesteld in de vergadering van de CT. Alle zaken m.b.t. het beheer van de financiële middelen zijn door de commissie overgedragen aan het bestuur.
VII
de klachtenregeling
De commissie hanteert de volgende klachtenregeling:
Inleiding De klachtenregeling heeft betrekking op de gedragingen van leden en medewerkers van de commissie jegens elkaar en/of externe instanties of personen. De klachten kunnen afkomstig zijn van scholen, besturen, of medewerkers van de eigen organisatie of andere instellingen.
Bronnenboek versie januari 2015
36
Klachten kunnen betrekking hebben op service, behandeling, omgaan met afspraken en/of bejegening. Voorbeelden hiervan zijn: onjuiste of onvoldoende informatie de (telefonische) bereikbaarheid van de CT beantwoording van schriftelijke verzoeken en brieven het probleem van "het kastje naar de muur" ondoorzichtigheid van de organisatie, procedure en regels gewekte verwachtingen privacy bejegening kwaliteit van het werk. Bezwaren tegen de procedurele uitvoering van de werkzaamheden door de commissie worden volgens de wetgeving in de AWB behandeld.
Definities Klacht:
Schriftelijke klacht
Voorzitter:
Voorzitter van de CT, tevens voorzitter van de klachtencommissie
Commissie:
De voorzitter en de voorzitter van het DB van het SWV
Procedure Een klacht wordt ingediend bij de voorzitter van de commissie(al of niet via het secretariaat van de commissie). Het secretariaat zendt onmiddellijk een ontvangstbevestiging van de klacht aan de klager.
De voorzitter stelt de betreffende medewerker in de gelegenheid om de handelwijze waarop de klacht betrekking heeft, binnen twee weken op basis van onderzoek toe te lichten en een voorstel te doen voor de afwikkeling van de klacht. De voorzitter stelt de klager in de gelegenheid om de klacht toe te lichten.
De klacht wordt behandeld in de eerstvolgende vergadering van de commissie, maar altijd binnen 6 weken na indiening van de klacht. De commissie velt een oordeel over de klacht. Dit oordeel kan gepaard gaan aan een aanwijzing aan een verantwoordelijke ter verbetering van een situatie of een procedure.
Bronnenboek versie januari 2015
37
De voorzitter informeert de klager en eventuele andere betrokkenen schriftelijk over het oordeel over de klacht en over de verdere afwikkeling. Er wordt daarbij gewezen op de beroepsmogelijkheid bij de kantonrechter. Indien de klager aangeeft dat hij/zij niet tevreden is over de klachtafhandeling wordt de CT hierover door de voorzitter geïnformeerd.
Mondelinge klachten Mondelinge klachten worden zoveel als mogelijk is in de geest van de richtlijnen voor schriftelijke klachten afgehandeld.
Registratie Van de binnengekomen klachten wordt een klachtenregistratie bijgehouden.
Bekendheid van de regeling Het bestaan van een klachtenregeling wordt bekend gemaakt binnen de regio middels de fact sheet.
Vaststelling Deze klachtenregeling is vastgesteld door de CT op ……………………….
VIII
de kwaliteitsstandaard
De CT toetst het eigen beleid jaarlijks op de volgende standaardeisen: 1. In het verwijzingsproces staat het belang van de leerling op de eerste plaats 2. De commissie ziet toe op transparante procedures en communicatie. 3. De commissie draagt bij aan het zoveel mogelijk terugdringen van (schriftelijke) bureaucratie. 4. De commissie is te allen tijde aanspreekbaar op haar beleid en de wijze waarop zij omgaat met regels en afspraken 5. De commissie gaat zorgvuldig om met de beschikbare middelen en voorkomt onnodige besteding van die middelen. 6. De medewerkers van de CT zorgen ieder voor zich en gezamenlijk dat zij voldoende zijn toegerust voor het uitoefenen van hun taken. 7. de commissie doet uitspraak op basis van volledige dossiers.
Bronnenboek versie januari 2015
38
CT van het SWV 23-05 IJssel Vecht vastgelegde afspraken m.b.t. Privacy:
1. Afspraken m.b.t. de dossiers: -
-
-
-
-
-
Daar in het onderwijskundig rapport vertrouwelijke gegevens zijn opgenomen, is de Wet Bescherming Persoonsgegevens (WBP) van toepassing. De ouders/verzorgers ontvangen een afschrift van het rapport. Ook in de Wet op het Primair Onderwijs (artikel 42) staat dat de ouders een afschrift moeten krijgen van het onderwijskundig rapport dat ten behoeve van de ontvangende school is opgesteld. Gegevens over IQ en SEP zijn aan te merken als gegevens over iemands gezondheid. Art. 16 van de WBP verbiedt de verwerking van deze gegevens. Scholen zijn van dit verbod ontheven, mits ze de gegevens binnen de school gebruiken om iets voor het kind te betekenen in de zin van speciale begeleiding voor de ll, het treffen van bijzondere voorzieningen ivm gezondheidstoestand noodzakelijk. Voor bestuursorganen die persoonsgegevens verwerken over iemands gezondheid zoals hierboven genoemd is het verbod zoals genoemd in art 16 Wbp niet van toepassing (art. 21, 1e lid, onder f, van de Wbp) Derhalve is de CT wat betreft de indicatiestellingsprocedure ontheven van het verbod op de verwerking van bijzondere persoonsgegevens. Er is geen uitdrukkelijke toestemming nodig van de betrokkenen voor de verwerking van de gezondheidsgegevens bij indienen aanvraag indicatiestelling VSO/PRO/LWOO. Wel heeft de school de verplichting om de aanvraag vooraf te overleggen met de ouders van de leerling , een kopie aanvraag en een kopie van de beschikking aan de ouders ter beschikking te stellen. De CT regeling voorziet in een voorwaarde dat ouders moeten tekenen voor een aanvraag VSO/LWOO/PRO en een zienswijze moeten invullen. In het Aanmeldingsformulier is de volgende tekst opgenomen: De CT gaat ervan uit dat de aanmeldende school voldoet aan de bepalingen met betrekking tot het verstrekken van persoongegevens van de leerling zoals verwoord in de Wet bescherming persoonsgegevens. De school, c.q. de onderzoeker is verantwoordelijk voor de toestemming van ouders om vertrouwelijke gegevens aan derden te mogen verstrekken. Dossiers worden na het verstrijken van de beroepstermijn geretourneerd aan de school van herkomst. De CT houdt minimaal 3 jaar een afschrift van de afgegeven beschikking.
2. De CT conformeert zich aan de afspraken m.b.t. de wet elektronisch bestuurlijk verkeer (Staatsblad 214 ) zoals die in werking is getreden op 1 juli 2004. Deze wet heeft een relatie met AWB. De CT voorziet in een eigen huishoudelijk reglement waarin de onderlinge afspraken over de toegankelijkheid van documentatie en de opslag van dossiers en archieven is vastgelegd. Bijlage 3 CHECKLIST
Bronnenboek versie januari 2015
39
De checklist is een middel om transparant plaatsen te bewerkstelligen. We beschrijven algemene argumenten voor en tegen plaatsing. Bij iedere leerling zijn er verschillende argumenten voor en tegen; iedere casus is immers uniek. Door deze in kaart te brengen wordt de besluitvorming van de commissie inzichtelijk: het is duidelijk op grond van welke argumenten zij al dan niet besloten heeft tot het afgeven van een TLV of het geven van een advies. Uiteraard kan per casus kan de hoeveelheid, de inhoud en de weging van de argumenten sterk verschillen. Het zijn mogelijkheden die men per casus naloopt. De commissie kiest zelf, per casus, welke kenmerken zij relevant acht. Soms heeft zij aan een paar argumenten genoeg om te besluiten, soms heeft zij meer informatie nodig. Soms gaat het dus slechts om enkele argumenten, soms om vele. Het is nadrukkelijk niet zo dat alle kenmerken bekend moeten zijn, het is bijvoorbeeld in het geval van plaatsing in observatie dat veel informatie niet bekend zal zijn, dat de leerling geobserveerd moet worden en onderzocht om te weten te komen wat er nu speelt en wat de (op dit moment verdekte) sterke kanten van de leerling zijn. Bekeken moet worden wat werkt en hoe de leerling weer grip krijgt op de situatie en de opbouw van zijn toekomst. Het gaat er dan om dat we genoeg weten om te beslissen of plaatsing in observatie kansen biedt om de situatie waarin de leerling verzeild is geraakt te keren.
De checklist bevat vier delen: A. Kenmerken van de leerling B. Kenmerken van het onderwijs (mentor, groep, school) C. Kenmerken van de ouders/opvoeders D. Kenmerken van het derde milieu E. Conclusie: advies van de commissie
De kenmerken staan geformuleerd als gesloten vragen. Het antwoord – ja of nee – wordt omcirkeld en geeft aan of het als een argument voor of tegen kan gelden.
Bronnenboek versie januari 2015
40
CHECKLIST CT samenwerkingsverband IJssel Vecht A. Kenmerken van de leerling
VSO
regulier onderwi js
N.V.T.
1. Cognitieve ontwikkeling van de leerling 2. Didactische behoeften van de leerling 3. Pedagogische behoeften van de leerling
Informati e wordt gemist О О О
4. Hardnekkige werkhoudingsproblemen О О О О О О О
5. Verzuim/thuiszitten 6. Schoolbeleving van de leerling 7. Sociaal aanvaard voelen van de leerling 8. Interactie met leerkracht(en)/ OOP? 9. Gezondheid van de leerling 10. Overige argumenten voor of tegen plaatsing op in een categorie:
Conclusie:
Beschermend: Belemmerend:
B. Kenmerken van het onderwijs (mentor, groep, school)
1. Heeft de a. didactisch in de groep school individueel extra b. sociaalin de groep ondersteun emotioneel individueel ing geboden? 2. Is de leerling sociaal aanvaard. 3. Bij grote leerachterstand: is het mogelijk binnen de basiszorg compensatie/dispensatie te regelen, zodat de leerling de einddoelen kan bereiken? 4. Was de extra ondersteuning binnen de school ontoereikend? 5. Kan deze school deze leerling – eventueel met extra begeleiding – handhaven?
VSO
regulier onderwi js
N.V.T.
Informati e wordt gemist О О О
О О
О О
Bronnenboek versie januari 2015
41
6. Is het team van de reguliere school gemotiveerd om deze leerling de extra zorg te bieden die hij nodig heeft? 7a. Is overplaatsing overwogen naar een parallelgroep binnen de school, waar het onderwijsaanbod didactisch beter aansluit bij de leerling? 7b. Is overplaatsing overwogen naar een parallelgroep binnen de school, waar de sociale context beter aansluit bij de leerling? 8. Is actief nagedacht of een andere locatie/ vo school de basiszorg kan geven die de leerling nodig heeft? 9. Is er a. MBO voor deze b. leerwerktraject leerling c. beschermde werkplek (>16jaar) d. anders een passend alternatief binnen: 10. Kan noodzakelijke aanvullende didactische begeleiding buiten de reguliere school worden gerealiseerd? (checken bij ouders) 11. Zijn de a. aandacht belangen b. veiligheid van andere leerlingen in het geding door deze leerling? Conclusie
О
О
О
О О О О О
О О О
Beschermend: Belemmerend:
C. Kenmerken van ouders/opvoeders
1. Hebben ouders vertrouwen in de huidige (of een andere) vo school die basiszorg biedt? 2. Hebben de ouders de zorgen van de school gedeeld? 3. Hebben de ouders de zorg ingezet die nodig bleek? 4. Zijn de omstandigheden in het gezin ondersteunend? 5. Is de samenwerking huidige school – ouders goed? 6. Is intensieve begeleiding vanuit de jeugdzorg of GGZ een betere manier om de sociaal-emotionele problemen aan te pakken?
VSO
Regulier onderwi js
N.V.T.
Informati e wordt gemist О О О О О О
Bronnenboek versie januari 2015
42
7. Was de extra hulp buiten de school ontoereikend?
О
Argumenten:
8. Overige argumenten voor of tegen plaatsing in een categorie:
Conclusie
Beschermend: Belemmerend:
D. Kenmerken van de invloed van het derde milieu
VSO
regulier onderwi js
N.V.T.
1. Gaat de leerling risicovolle relaties aan? 2. Onderneemt de leerling risicovolle activiteiten? 3. Zijn personen in het derde milieu ondersteunend voor de leerling? 4 Als die ondersteunende relatie er is: is die stabiel? 5. Overige argumenten voor of tegen plaatsing in een categorie: Conclusie
Informati e wordt gemist О О О О
Beschermend Belemmerend
Bronnenboek versie januari 2015
43
E. Conclusie: besluit van de commissie
Advies CT
Datum:
Dossiernummer:
Beschermend
Belemmerend
Bekostigingscategorie
Tijdsduur TLV
Bronnenboek versie januari 2015
44
BIJLAGE 4
Commissie Toewijzing - Leerling formulier.
Beste…. Jij bent bij onze commissie aangemeld. Dat betekent dat jouw school het een goed idee vindt dat jij naar het Voortgezet Speciaal Onderwijs gaat. Wij zijn erg benieuwd naar jouw mening daarover. Daarom vragen we je om onderstaande vragenlijst in te vullen. -
Ben je het eens met jouw aanmelding bij onze commissie? Waarom wel/niet?
-
Denk jij dat het Speciaal Onderwijs voor jou een goede plek is? Waarom wel/niet?
-
Wat lukt jou goed op de school waar je nu zit? Wat is voor jou moeilijk op de school waar je nu zit?
-
Heb je extra hulp nodig om het op school goed te doen? Welke hulp past het best bij jou?
-
Heb je al eens extra hulp gehad op school? Wat voor hulp was dat? Heeft dat geholpen?
-
Is er nog meer dat wij echt moeten weten over jou? Dat mag je hieronder opschrijven:
Bronnenboek versie januari 2015
45
Commissie Toewijzing - Ouder formulier:
Beste ouder(s)/ verzorger(s) van….. Uw zoon/dochter is aangemeld bij onze Commissie door de school waarop hij/zij nu zit. Dat betekent dat de school denkt dat uw zoon of dochter beter op zijn/haar plaats is op een school voor voortgezet speciaal onderwijs. Voordat wij als commissie daarover beslissen willen we ook graag uw mening weten. We willen u dan ook vragen om onderstaande vragen te beantwoorden: -
Bent u het eens met de aanmelding van uw zoon/dochter bij onze commissie? Waarom wel/niet?
-
Denkt u dat het Voortgezet Speciaal Onderwijs een goede plek is voor uw zoon/dochter? Waarom wel/niet?
-
Wat kan of lukt uw zoon of dochter erg goed op de huidige school?
-
Waarover maakt u zich zorgen (onder anderen met betrekking tot school)?
-
Waarbij heeft uw zoon/dochter extra hulp nodig?
-
Heeft uw zoon/dochter al eens extra hulp gehad op school? Waaruit bestond die hulp? Heeft dat goed geholpen? Waarom wel/niet?
-
Welke bijdrage kunt u als ouder/verzorger bieden om ervoor te zorgen dat het op school goed gaat met uw zoon/dochter?
-
Wat is nog meer belangrijk om te weten?
Bronnenboek versie januari 2015
46
BIJLAGE 5
Factsheet commissie toewijzing Vanaf 1 augustus 2014 is het noodzakelijk om een toelaatbaarheidsverklaring te hebben als een leerling ingeschreven wil worden op een school voor voortgezet speciaal onderwijs (VSO) cluster 3 en 4. In onze regio (23-05 IJsel Vecht) is dat de CT (= commissie toewijzing). Als leerlingen zich aanmelden bij een school voor VSO en geplaatst willen worden, dient de VSO school eerst een verklaring bij de CT te verzorgen. Als een leerling zou moeten worden verwezen naar het VSO vanuit een reguliere school voor voortgezet onderwijs, moet die betreffende VO school voor de toelaatbaarheid zorg dragen. Het is dus steeds een school die de aanvraag doet bij de CT, niet de ouders. Dit past ook in de zorgplicht die wordt ingevoerd, bij de zorgplicht is het immers de school die verantwoordelijk is voor het best passend onderwijs voor een leerling. In een schema ziet dat er als volgt uit:
PO (10-14) adviseert ouders om aan te melden bij een VO of VSO school
1. CT geeft TLV voor VSO toelating in VSO
voor toelating tot het VSO meldt de VO of VSO school aan bij de CT
of 2. CT geeft geen TLV: ouders melden kind aan bij VO school.
Voor verdere informatie over de CT – zie de website ………………..
Bronnenboek versie januari 2015
47
Hoofdstuk 6 – PO/SO-VO/VSO aanpak
NOTITIE 10-14 van de samenwerkingsverbanden 23-05 en 24-03 PO13 en 23-05 VO
1. Inleiding Zowel in de nieuwe samenwerkingsverbanden (in het vervolg SWV) PO als in het SWV VO is er een helder beeld van passend onderwijs. Centraal daarin staat dat kinderen in de juiste onderwijsleersituatie successen moeten behalen en een leerroute kunnen doorlopen passend bij hun capaciteiten en mogelijkheden. De 3 SWV hebben de wens uitgesproken de overgang van PO naar VO nog sterker te maken. Om dit te bereiken is in deze notitie een projectplan en een aantal gezamenlijke standaarden opgenomen. Het DB stelt voor om een gezamenlijke stuurgroep aan het werk te zetten met het projectplan. De DB’s van de 3 SWV zullen het werk van de stuurgroep ondersteunen, faciliteren en monitoren. De DB’s zorgen waar nodig voor besluitvorming binnen de besturen van de 3 SWV-en. De stuurgroep is op 9 januari bijeen geweest en heeft de insteek gekozen om redenerend vanuit de 6 deelregio’s die in het PO zijn gevormd en het PO in Dronten met het VO te komen tot een nadere concretisering. In het afstemmingsoverleg van het PO zal aan de coördinatoren van de 6 deelregio’s en in Dronten aan de coördinator WSNS gevraagd worden: a. Hoe is de huidige situatie bij de overdracht PO-VO en b. Welke verbetervoorstellen zijn er, met name a.h.v. de voorstellen in deze notitie? NB De deelregio’s in Zwolle en het VO in Zwolle zijn een apart aandachtspunt, aangezien er 4 deelregio’s in Zwolle zijn (met ook scholen op de Veluwe) en de doorstroom naar het VO onafhankelijk is van deze deelregio’s vraagt dat extra afstemming. 2. aanleiding
13
Er zijn 2 SWV PO in het geding vanwege het gegeven dat Dronten bij het SWV VO hoort en niet bij het SWV 23-05 PO, maar bij 24-03 PO. Bronnenboek versie januari 2015
48
In de huidige situatie kunnen leerlingen vanuit het basisonderwijs (Bao), speciaal basis onderwijs (SBO) en vanuit het speciaal onderwijs (SO) rechtstreeks instromen – met een beschikking van een commissie voor de indicatiestelling cluster 3 of 4 – in het VSO. Landelijk is de doorstroom SO – VSO bijvoorbeeld 60%. Aangezien deze “automatische’ doorstroom per 1 augustus 2014 niet meer mogelijk is14 moet er nagedacht worden over een completere aanpak: niet alleen van Bao of SBO naar VO, maar ook het SO (regulier waar het kan, speciaal waar het echt moet) moet volop betrokken zijn. Het is van belang eerder te aan ouders te adviseren of een leerling in een ‘gewone’ reguliere VO-stroom kan, in een reguliere VO-stroom met een plusvoorziening of toch een plek moet krijgen in het VSO. Vanaf 1 augustus 2015 is er ook nog een wijziging voor het Leerweg Ondersteunend Onderwijs (LWOO) en Praktijkonderwijs (PrO). De regionale verwijzingscommissie verdwijnt en de samenwerkingsverbanden VO worden zelf verantwoordelijk voor het bepalen of leerlingen in het LWOO of PrO terecht kunnen. Een nog betere stroomlijning is dan ook een doel van zowel het PO/SO als het VO/VSO, met een viertal sleutelwoorden: vroeger, adequater, breder en efficiënter. Wij werken deze 4 begrippen verder uit in deze notitie. Het PO wil graag meewerken aan een helder beeld van leerlingen zodat ze op de passende plek komen, het VO wil graag investeren in meer doorstroommogelijkheden en een gedifferentieerder onderwijskundig palet. In deze notitie worden aanbevelingen gedaan voor een aanpak om de overgang POVO te verbeteren. Naast deze aanbevelingen worden ook aanbevelingen gedaan om het kwaliteitsbeleid van de 3 SWV vorm te geven met enkele standaarden. Deze standaarden moeten gezien worden als minimumeisen die het SWV PO en het SWV VO stelt aan de schoolbesturen. In deze notitie gaat het steeds om alle leerlingen, maar in het bijzonder om leerlingen met een ontwikkelingsperspectief (in het vervolg OPP), dan wel leerlingen waarvan er in het primair onderwijs twijfel is of de leerling het wel gaat redden in het reguliere VO. Het gaat bij de aanpak steeds om het aanvullen van de zaken die al goed lopen in het kader van de overdracht PO-VO. Dus niet “alles moet anders, het roer moet om”, maar goed aanvullen met wat zinvol is.
3. Inventarisatie Landelijk is een aantal bevindingen bij de overgang PO/VO te constateren: 1. Er is overal een vorm van PO/VO overleg. Nergens participeert ook het SO en het VSO. 2. Het overleg is met name op uitvoeringsniveau.
14
Iedere leerling die naar het VSO wordt verwezen heeft een toelaatbaarheidsverklaring nodig van het SWV VO om te kunnen worden toegelaten. Bronnenboek versie januari 2015
49
3. 4. 5. 6.
Het tijdstip waarop de overgangsgesprekken starten is verschillend. De papierstroom verdient een verbeter- en vooral efficiency-slag. De digitalisering verloopt moeizaam als je meer wilt dan NAW-gegevens. Het onderwijskundig rapport (OKR) geeft veel informatie, maar niet altijd dat wat gewenst wordt. 7. Er is beleid in ontwikkeling inzake het later afnemen van de eindtoets basisonderwijs. 8. Warme overdracht is verschillend georganiseerd. Op grond van de inventarisatie en het gesprek hierover willen de SWV graag een aantal aanbevelingen en projectvoorstellen ter verbetering doen. Aan het eind van de notitie is een projectopdracht opgenomen ten einde zorg te dragen dat de aanbevelingen worden uitgewerkt en een advies wordt opgeleverd voor de verdere implementatie, in ieder geval van de standaarden.
4.
Aanbevelingen en standaarden
Zo vroeg mogelijk Het is zaak zo vroeg mogelijk te onderkennen of leerlingen extra ondersteuning nodig hebben. In vrijwel alle gevallen zal dit eind groep 6 in het basisonderwijs zeker duidelijk zijn (leerlingen zijn dan gemiddeld 10 jaar oud). In het SBO en het SO is dit sowieso het geval. De wetgever stelt dat voor leerlingen die extra ondersteuning behoeven een ontwikkelingsperspectief moet worden opgesteld (WPO artikel 40a), in het (V)SO moet dit voor alle leerlingen (WEC artikel 41a). Aanbeveling 1: Draag zorg dat in elke sub-regio een systematiek van de 10-14 aanpak is geconcretiseerd. In deze 10-14 aanpak worden in elk geval op 4 momenten alle leerlingen met een ontwikkelingsperspectief (OPP) besproken met als belangrijkste resultaat dat per leerling helder is welk onderwijsleersituatie in het VO (of eventueel VSO) gewenst en/of noodzakelijk is. Het is de taak van het PO om het uitstroomperspectief eind groep 6 en medio groep 7 met de ouders te bespreken. Dit zijn tevens de eerste twee bespreekmomenten in de 10-14 aanpak. Uiterlijk januari groep 8 volgt het advies van de school (Bao, SBO en SO). Dit geldt voor alle leerlingen die doorstromen naar het V(S)O; de advisering vindt plaats o.a. op basis van de gegevens vanuit het leerlingenvolgsysteem (LVS). Voor alle leerlingen met het advies ‘plusvoorziening in het VO’ (ook dus LWOO en PrO) of advies ‘VSO’ geldt dat deze leerlingen worden besproken in de 10-14 Bronnenboek versie januari 2015
50
aanpak. Er wordt dan een gezamenlijk (schriftelijk) advies opgesteld. Dit advies wordt met de ouders van de betreffende leerlingen doorgesproken (dit kan door de leerkracht van groep 8 en de IB’er van de school). Binnen het SWV VO moet de beslissing over de toewijzingsmethodiek nog worden genomen. Indien het VO besluit om met een bepaalde methodiek/instrument te gaan werken, heeft dat ook gevolgen voor de overdracht van leerlingen vanuit het PO en SO naar het VSO. Deze gevolgen moeten dan nader worden verkend en uitgewerkt.15 Uiterlijk maart volgt de aanmelding bij het VO of het VSO. In het aanmeldingsformulier moet het advies van de 10-14 commissie zijn opgenomen (indien het leerlingen met extra ondersteuning betreft). Op dat moment wordt ook, indien nodig/gewenst, een adviesaanvraag ingediend bij de Commissie Toewijzing van het SWV 2305 VO. Het 4de overlegmoment vindt plaats in het voorjaar van leerjaar 1 in het VO. Dit overleg heeft een sterk evaluatief karakter. In een beperkt aantal situaties zal er sprake zijn van een 5de overlegmoment gedurende leerjaar 2 van het voortgezet onderwijs. Standaarden: a. De SWV PO en VO kennen een 10-14 aanpak b. Iedere school voor PO en VO in de 3 SWV is gebonden aan de procesgang van de 10-14 aanpak. c. Het advies n.a.v. de gesprekscyclus wordt besproken met de ouders van de betreffende leerling. Zo adequaat mogelijk Het is van belang voor leerlingen dat de informatie vanuit het Bao, SBO of SO informatie geeft die handelingsgericht is voor de docenten in het VO/VSO. Aanbeveling 2: Centraal in het OKR (onderwijskundig rapport) voor de groep leerlingen met een OPP (= ontwikkelingsperspectief) staan de positieve en belemmerende factoren die van belang zijn voor de onderwijsleersituatie. Indien er sprake is van belemmerende factoren (denk aan laag IQ, sociaalemotionele problematiek en/of andere (context-gebonden) problematiek vermeldt het OKR welke aanpassingen in het onderwijs deze factoren vragen. Aanbeveling 3: Ontwerp een aangepast OKR, inclusief een digitale overdracht. Het is daarbij van belang goed rekening te houden met de toewijzingscriteria die gebruikt (gaan) worden, zodat er niet opnieuw informatie door een toelaatbaarheidscommissie behoeft te worden verzameld.
15
Vooralsnog kiest de pilot commissie toewijzing voor hetzelfde instrument als het primair onderwijs in 23-05. Bronnenboek versie januari 2015
51
Eveneens zal bezien worden of determinatiecriteria van VO scholen interfereren met de standaarden en procedures in het PO. Denk hierbij aan scores uit het leerlingvolgsysteem in relatie uiteraard tot de referentieniveaus en vaardigheidsaspecten. Het is essentieel te komen tot algemeen geldende criteria, uiteraard rekening houdend met denominatieve aspecten, subregionale verschillen en met een mogelijkheid tot een beredeneerbare afwijking. Alle V(S)O-scholen zorgen er voor dat het advies van de stuurgroepgroep over de determinatie criteria in hun toelatingscommissie worden besproken en dat er vervolgens een eensluidend advies ligt. Standaarden: d. Alle scholen werken in ieder geval met een vastgesteld OKR. e. Alle toelatingscommissies werken met de – eventuele - determinatie afspraken die op het niveau van het SWV zijn vastgesteld (met ruimte voor een beredeneerde afwijking). f. Overdracht vindt op gestandaardiseerde en gedigitaliseerde wijze plaats. Zo breed mogelijk Met zo breed mogelijk bedoelen we dat in de 10-14 aanpak – indien gewenst en noodzakelijk – andere disciplines aanwezig zijn bij de bespreking van de leerlingen. Het is immers van belang te onderkennen of een plusvoorziening in het VO wordt aangevuld vanuit bijvoorbeeld jeugdzorg of anderszins. Aanbeveling 4: Idere sub-regio heeft een vaste schakelfunctionaris naar GGZ en BJ en andere relevante hulpverleningsorganisaties en is – op afroep –beschikbaar voor de 10-14 gesprekken. Natuurlijk bedoelen we met zo breed mogelijk ook dat de rol en positie van ouders van eminent belang is. Aanbeveling 5: In de gesprekscyclus zoals beschreven op pagina 3 is de betrokkenheid van ouders (en leerlingen) helder opgenomen. Bij de aanmelding bij het VO of VSO is er altijd sprake van een gesprek met de ouders/verzorgers. In dit gesprek kan eveneens de zorgplicht vorm krijgen. Aanbeveling 6: De school geeft aan de groep leerlingen met een OPP (ontwikkelingsperspectief) een advies over de wenselijkheid van een plusvoorziening : of op de school van aanmelding (= keuze van de ouders) of op een andere school (waarbij de school van aanmelding weet dat de leerling daar welkom is). Daarnaast is er natuurlijk ook sprake zijn van ‘warme’ overdracht tussen een PO/SO school en een VO/VSO school. Bronnenboek versie januari 2015
52
Na de inschrijving heeft de V(S)O-school de wettelijke plicht binnen 6 weken een OPP op te stellen en dit OPP in een op overeenstemming gericht overleg met de ouders vast te stellen (zie de artikelen 40a WPO, 41a WEC en 26 WVO). Het handelingsdeel van het OPP wordt waarschijnlijk een instemmingsbevoegdheid van de ouders. Uiteraard is de toeleverende school geïnteresseerd in de doorgaande ontwikkeling van de leerling. De stuurgroep zal een format ontwikkelen voor terugmelding. Deze terugmelding vindt plaats na het gesprek met de ouders (minimaal rond de kerst) en minimaal bij het advies voor de doorstroming naar het 3de leerjaar.. Alle VO-scholen koppelen de plaatsing van elke leerling in het 3de leerjaar in relatie met het advies van de basisschool terug aan de betreffende basisschool en de commissie 10-14. Standaarden: g. In de 10-14 aanpak is een vaste schakelfunctionaris tussen (jeugd)zorg en onderwijs. h. Naast het wettelijke op overeenstemming gerichte zorgplicht gesprek met de ouders (en de leerling) vindt er ook minimaal na de kerst in het 1e leerjaar en bij het advies voor het 3e leerjaar een gesprek met de ouders/leerling plaats. Zo efficiënt mogelijk Het is uiteraard de bedoeling dat de periode tussen advies en inschrijving in de tijd zo verloopt dat – in ieder geval - het begin juni voor alle leerlingen vanuit Bao, SBO en SO duidelijk is waar zij na de zomervakantie gaan starten. Er zijn dan 2 zaken van belang: a. De toelatingscommissies hebben voldoende informatie om tot een besluit te komen, en b. Er is een monitor ingericht die constateert dat alle leerlingen inderdaad een plek hebben. Aanbeveling 9: De stuurgroepgroep geeft een advies over hoe een monitor (i.s.m. leerplicht) kan worden ingericht. Deze monitor heeft in ieder geval betrekking op leerlingen vanuit het PO die begin juni nog op geen enkele VO of VSO school zijn aangemeld. Tevens doet de stuurgroep – voor deze groep leerlingen - een voorstel voor een “witte-rook-overleg”. In dit overleg (uiterlijk medio juni) worden alle leerlingen die nog niet zijn aangemeld, besproken en geplaatst doorgesproken in de sub-regio (of regio overstijgend); vervolgens worden er beslissingen genomen over de school waar de leerling geplaatst kan gaan worden. In het overleg dient dus iemand aanwezig te zijn met mandaat tot plaatsing. Standaarden: Bronnenboek versie januari 2015
53
i. j.
De SWV hebben een monitor waarbij de scholen gehouden zijn de informatie voor de monitor tijdig aan te leveren. De SWV werken met een overleg niet aangemelde leerlingen, waarbij de leden van dat overleg mandaat hebben om leerlingen te kunnen plaatsen.
5. werkafspraak De 10 standaarden gelden als uitgangspunt voor alle scholen in zowel het SWV PO als het SWV VO.
Bronnenboek versie januari 2015
54
Hoofdstuk 7 – de ondersteuningsplanraad Hierbij de brief die tot de instelling van de OPR heeft geleid: Aan: alle (G)MR’en van de scholen uit onze regio Van: het bestuur i.o. samenwerkingsverband passend onderwijs VO 23-05 IJsselVecht Datum: 1 november 2013
Inleiding Vanaf vorig jaar is de groep van besturen behorend tot de regio 23-05 (zie het kaartje) gestart met de voorbereidingen om tot een adequaat samenwerkingsverband passend onderwijs (in het vervolg SWV) te komen. Met deze notitie willen wij u informeren over een nieuwe vorm van medezeggenschap en uw mening horen over hoe wij deze nieuwe vorm van medezeggenschap willen voorbereiden. De ondersteuningsplanraad Al jaren is er onduidelijkheid over de medezeggenschap op het niveau van een samenwerkingsverband. Ieder huidig samenwerkingsverband in het Voortgezet Onderwijs moet jaarlijks een zorgplan vaststellen. Volgens de Wet Medezeggenschap op Scholen (WMS) moet volgens artikel 10 onder b. de (G)MR instemmen met dat zorgplan. Nu zou het kunnen gebeuren dat bijvoorbeeld 3 (G)MR’en instemmen en 2 (G)MR’en niet instemmen, wat moet het bestuur van het samenwerkingsverband nu doen? Dit is onduidelijk. Mede om die reden streven ouder- en vakorganisaties al jaren naar een vorm van medezeggenschap op het niveau van een samenwerkingsverband. De wetgever heeft in de wetgeving inzake passend onderwijs een wijziging opgenomen in de WMS (wet Medezeggenschap Scholen). Het betreft de nieuwe artikelen 4a en 14a. In deze artikelen wordt beschreven dat elk SWV een ondersteuningsplanraad moet hebben. Deze raad bestaat uit leden die uit of door de (G)MR of meerdere (G)MR’en zijn afgevaardigd. Elk SWV moet minimaal 1x per 4 jaar een ondersteuningsplan vaststellen. Bronnenboek versie januari 2015
55
De ondersteuningsplanraad heeft instemmingsrecht op dit plan. In de wetgeving passend onderwijs is een overgangsartikel opgenomen (artikel IXA) waarbij het bestuur van het SWV wordt verplicht uiterlijk 1 februari 2014 het eerste ondersteuningsplan voor te leggen aan de ondersteuningsplanraad in het vervolg OPR).
De ondersteuningsplanraad van regio 23-05
De invoering van het SWV wordt aangestuurd door een bestuur i.o. bestaande uit 13 besturen voor voortgezet onderwijs en voortgezet speciaal onderwijs in onze regio. Er zijn dus 13 besturen die het algemeen bestuur van het SWV vormen. Daarnaast kent het SWV een bestuur met VSO scholen buiten onze regio die graag als deelnemer wil participeren. Dit brengt het aantal besturen op 14. Het is ons voorstel om te gaan werken met een afvaardiging vanuit of door de (G)MR van 7 besturen van een ouder/leerling en vanuit of door de (G)MR van 7 besturen die een OP/OOP (onderwijzend personeel/ onderwijsondersteunend personeel) lid afvaardigen. Bestuur Almere College AOC De Groene Welle Openbaar Onderwijs Zwolle en regio Carmel College Salland Landstede Noordgouw Ichtus College Greijdanus Agnieten/De Boog VSO Kampen (De Schakel) Ambelt Mijnplein (Zonnehof) VSO de Sprengen Eduvier de Anger
Ouder/leerling
OP of OOP
X X X X X X X X X X X X X X
De weg naar een OPR. Het zou mooi zijn als er namen beschikbaar komen van mensen die verder willen meedenken over: Bronnenboek versie januari 2015
56
a. De vormgeving van de ondersteuningsplanraad (zoals een goed reglement) b. Een eerste proeve van een ondersteuningsplan Graag wil het bestuur met een ondersteuningsplanraad in oprichting aan de slag om de medezeggenschap goed voor te bereiden. De vragen Graag zouden wij van u willen weten: a. Kunt u akkoord gaan met het voorstel over de samenstelling ? b. Indien u niet akkoord gaat kunt u dan kort uw overwegingen aangeven en een alternatief aangeven? c. Kunt u een naam noemen van een ouder/leerling of een docent/OOP’er die zitting wil nemen in de ondersteuningsplanraad in oprichting (Wilt u vooral ook de email gegevens meesturen)? Wij vragen u de antwoorden (in ieder geval uiterlijk 15 november 2013) te mailen aan: Claudia van der Vegt, email:
[email protected] t.a.v. bestuur passend onderwijs o.v.v. ondersteuningsplanraad
Voor vragen kunt u terecht bij Henk Keesenberg (mail:
[email protected] of 0651926723) Voor informatie over passend onderwijs en medezeggenschap: zie www.passendonderwijs.nl en www.medezeggenschap-passendonderwijs.nl
NB Wilt u ook alvast aan de mensen die zitting willen nemen in de OPR de datum van 3 december 2013 doorgeven voor een 1e oriënterende bijeenkomst van 1900-2100 (waarschijnlijk te Zwolle). Vervolgens is de OPR ingesteld en kent een reglement en een statuut.
REGLEMENT ONDERSTEUNINGSPLANRAAD Stichting 23-05 VO
Bronnenboek versie januari 2015
57
Toelichting vooraf Bij de in het reglement genoemde termijnen gaat het steeds om werkbare of lesweken, -dagen of –maanden.
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen a. wet: de Wet medezeggenschap op scholen (Stb. 2006, 658) - WMS; b. bestuur: het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband; c. OPR: de ondersteuningsplanraad van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4a van de wet; d. scholen: de scholen als bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs; e. ouders: de ouders, voogden of verzorgers van de leerlingen van de scholen; f. leerlingen: leerlingen in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de Expertise Centra; g. personeel: het personeel dat in dienst is dan wel ten minste 6 maanden te werk gesteld is zonder benoeming bij ten minste één van de scholen; h. geleding: de afzonderlijke groepen van leden, als bedoeld in artikel 4a, tweede lid, van de wet; en i. reglement: dit medezeggenschapsreglement. j. Samenwerkingsverband: het samenwerkingsverband zoals bedoel in artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs Artikel 2 Werkingsduur en wijzigingen reglement 1. Het reglement treedt in werking op 12 februari 2015 2. Het bestuur legt het reglement en elke wijziging daarvan als voorstel voor aan de OPR en stelt het (gewijzigde) reglement slechts vast voor zover het na overleg al dan niet gewijzigde voorstel de instemming van ten minste twee derde deel van het aantal leden van de OPR heeft verworven. 3. Het reglement heeft een werkingsduur van drie jaar. Drie maanden voor het verstrijken van het derde jaar legt het bestuur aan de OPR een voorstel voor een nieuw reglement voor.
Hoofdstuk 2
Inrichting van de OPR
Artikel 3 OPR 1. Aan het samenwerkingsverband is een OPR verbonden. Artikel 4 Leden OPR 1. De leden van de OPR wordt afgevaardigd volgens de bepalingen van dit reglement. 2. Leden worden paritair afgevaardigd door of uit de (G)MR’en van de volgende 13 organisaties:
Bronnenboek versie januari 2015
58
Regionaal Openbaar Voortgezet Onderwijs Kampen-Dronten Stichting Carmelcollege Stichting AOC de Groene Welle Stichting Landstede mijnplein, stg. voor bijz. po in Salland Stichting voor Christ. Voortgez. Onderw. Stichting Ichthus College Stichting Agnieten College/De Boog Stichting Openbaar Onderwijs Zwolle en Regio Stg. Ger. Voortgez. Onderwijs Oost-Nederland Stichting voor PCSO en VSO voor Kampen en omstreken Stg. Orthopedagogisch Centrum De Ambelt
3. De afgevaardigden van de Groene Welle worden afgevaardigd door de ondernemingsraad (personeelslid) en uit de deelnemersraad/ouderraad (ouder/leerling) en gekozen door de MR van de Stg. Ger. Voortgez. Onderwijs Oost-Nederland. 4. Het aantal leden van de OPR bedraagt a. Zes leden die afgevaardigd zijn uit het personeel; en b. Zes leden die afgevaardigd zijn uit de ouders/leerlingen 5. Het aantal leden uit de ouder-/leerlinggeleding en uit de personeelsgeleding is aan elkaar gelijk. 6. Bij deze afvaardiging wordt de volgende indeling gehanteerd: Bestuur Regionaal Openbaar Voortgezet Onderwijs KampenDronten Stichting AOC de Groene Welle Openbaar Onderwijs Zwolle en regio Stichting Carmelcollege
Ouder/leerling X
X X X
Stichting Landstede
X X
Stichting voor Christ. Voortgez. Onderw. Stichting Ichthus College
X
Stg. Ger. Voortgez. Onderwijs Oost-Nederland
X X
Stichting Agnieten/De Boog Stichting voor PCSO en VSO voor Kampen en omstreken Stg. Orthopedagogisch Centrum De Ambelt
OP of OOP
X X X
mijnplein, stg. voor bijz. po in Salland
7. Er kunnen in plaats van ouders ook leerlingen worden afgevaardigd. Artikel 5 Zittingsduur leden 1. De zittingsduur van de leden van de OPR bedraagt vier jaar. 2. Een lid van de OPR treedt na zijn zittingsperiode af en kan terstond opnieuw worden afgevaardigd met een maximum van twee termijnen. Bronnenboek versie januari 2015
59
3. Behalve door periodieke aftreding eindigt het lidmaatschap van de OPR: a. door overlijden van het lid; b. door opzegging door het lid; c. zodra het lid geen personeelslid, ouder of leerling meer is, d. zodra het lid geen (G)MR-lid meer is, of e. door onder curatele stelling. Artikel 6 Onverenigbaarheden 1. Personen die deel uitmaken van het bevoegd gezag van een van de scholen, het bestuur dan wel het intern toezicht als bedoeld in artikel 24e van de Wet op het voortgezet onderwijs, kunnen geen zitting nemen in de OPR. 2. Een personeelslid dat is opgedragen om namens het bestuur op te treden in besprekingen met de OPR kan niet tevens lid zijn van de OPR. Hoofdstuk 3
Afvaardiging leden OPR
Artikel 7 Organisatie afvaardiging 1. De afvaardiging van de leden van de OPR geschiedt door middel van het gestelde in artikel 4 van dit reglement.
Artikel 8 Tussentijdse vacature 1. In geval van een tussentijdse vacature wijst de OPR tot opvolger van het betrokken lid aan de kandidaat uit de desbetreffende geleding die blijkens de afvaardiging, bedoeld in artikel 4 daarvoor in aanmerking komt. Hoofdstuk 4 OPR
Taken, bevoegdheden en verplichtingen
Artikel 9 Vergaderingen OPR 1. De vergaderingen van de OPR zijn openbaar, tenzij de OPR anders besluit. 2. Indien bij een vergadering of een onderdeel daarvan een persoonlijk belang van een van de leden van de OPR in het geding is, kan de OPR besluiten dat het betrokken lid aan die vergadering of dat onderdeel daarvan niet deelneemt. De OPR kan tegelijkertijd besluiten dat de behandeling van de desbetreffende aangelegenheid in een besloten vergadering plaatsvindt. Artikel 10 Overleg met bestuur 1. Het bestuur en de OPR komen bijeen indien de OPR dan wel het bestuur daarom onder opgave van redenen verzoekt. 2. Indien twee derde deel van de leden van de OPR en de meerderheid van elke geleding dat wensen, voert het bestuur de in het eerste lid bedoelde bespreking met elke geleding afzonderlijk. 3. Het bestuur van het SWV voert het overleg, als bedoeld in dit reglement, met de OPR. Artikel 11
Initiatiefbevoegdheid OPR
Bronnenboek versie januari 2015
60
1. De OPR is bevoegd tot bespreking van alle aangelegenheden het samenwerkingsverband betreffende. Hij is bevoegd over deze aangelegenheden aan het bestuur voorstellen te doen en standpunten kenbaar te maken. 2. Het bestuur brengt op deze voorstellen binnen drie maanden een schriftelijke, met redenen omklede reactie uit aan de OPR. 3. Alvorens over te gaan tot het uitbrengen van deze reactie, stelt het bestuur de OPR ten minste eenmaal in de gelegenheid met hem overleg te voeren over de voorstellen van de OPR. Artikel 12 Algemene taken OPR 1. De OPR bevordert naar vermogen openheid en onderling overleg in het samenwerkingsverband. Artikel 13 Wijze informatieverschaffing Het bestuur stelt de informatie die de OPR nodig heeft voor het uitoefenen van zijn taken, op een toegankelijke wijze beschikbaar. Onder ‘op een toegankelijke wijze’ wordt verstaan: op een wijze waardoor de informatie begrijpelijk, relevant en helder is voor de uitoefening van de taken van de OPR. Artikel 14 Jaarverslag 1. De OPR stelt jaarlijks voor één juni een jaarverslag vast en maakt dit bekend aan het dagelijks bestuur van het samenwerkingsverband. Artikel 15 Geheimhouding 1. De leden van de OPR zijn verplicht tot geheimhouding van alle zaken die zij in die hoedanigheid vernemen en ten aanzien waarvan het bestuur dan wel de OPR hun geheimhouding heeft opgelegd of waarvan zij, in verband met opgelegde geheimhouding, het vertrouwelijke karakter moeten begrijpen. Het voornemen om geheimhouding op te leggen wordt zoveel mogelijk vóór de behandeling van de betrokken aangelegenheid meegedeeld. 2. Degene die de geheimhouding, zoals bedoeld in het eerste lid van dit artikel, oplegt, deelt daarbij tevens mede welke schriftelijk of mondeling verstrekte gegevens onder de geheimhouding vallen en hoelang deze geheimhouding duurt, alsmede of er personen of aangelegenheden zijn ten aanzien van wie of waarvan de geheimhouding niet in acht behoeft te worden genomen. 3. De plicht tot geheimhouding vervalt niet door beëindiging van het lidmaatschap van de OPR dan wel doordat het lid geen personeelslid dan wel ouder meer is. Artikel 16 Instemming ondersteuningsplan Het bestuur behoeft de voorafgaande instemming van de OPR met betrekking tot de vaststelling of wijziging van het ondersteuningsplan als bedoeld in artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs. Artikel 17 Termijnen instemming 1. De OPR besluit binnen zes weken tot instemming of onthouding van instemming met betrekking tot het voorgenomen ondersteuningsplan. Deze termijn gaat lopen vanaf het moment dat de OPR het verzoek tot instemming heeft ontvangen. Op verzoek van de OPR verlengt het bestuur deze termijn met maximaal drie weken. 2. Voor het schooljaar 2013-2014 geldt een wettelijk vastgestelde termijn, zie de bijlage bij het reglement.
Bronnenboek versie januari 2015
61
3. De OPR besluit binnen zes weken tot instemming of onthouding van instemming met betrekking tot het medezeggenschapstatuut en medezeggenschapsreglement, elke wijziging daaronder begrepen. Deze termijn gaat lopen vanaf het moment dat de OPR het verzoek tot instemming heeft ontvangen. Op verzoek van de OPR verlengt het bestuur deze termijn met maximaal drie werkbare weken. Overschrijding van deze termijn door de OPR wordt niet aangemerkt als een instemming met het voorgenomen medezeggenschapstatuut en medezeggenschapsreglement, elke wijziging daaronder begrepen.
Hoofdstuk 5
Inrichting en werkwijze OPR
Artikel 18 Voorzitter en secretaris 1. De OPR kiest uit zijn midden een voorzitter, een plaatsvervangende voorzitter, een penningmeester en kent tevens een ambtelijk secretaris. 2. De voorzitter, of bij diens verhindering de plaatsvervangende voorzitter, vertegenwoordigt de OPR in rechte.
Artikel 19 Uitsluiting leden OPR 1. De leden van de OPR komen de uit het lidmaatschap van de OPR voortvloeiende verplichtingen na. 2. De OPR kan tot het oordeel komen dat een lid de in het eerste lid bedoelde verplichtingen niet nakomt, indien het betrokken lid: a. ernstig nalatig is in het naleven van de bepalingen van de wet of het reglement; b. de plicht tot geheimhouding als bedoeld in artikel 23 hierboven schendt; of c. een ernstige belemmering vormt voor het functioneren van de OPR. 3. Ingeval van een oordeel als bedoeld in het tweede lid kan de OPR met een meerderheid van ten minste twee derde deel van het aantal leden besluiten het betrokken lid te wijzen op zijn verplichtingen dan wel het betrokken lid verzoeken zich terug te trekken als lid van de OPR dan wel het betrokken lid uitsluiten van de werkzaamheden van de OPR voor de duur van ten hoogste drie maanden. 4. De OPR pleegt ingeval van het in het tweede lid bedoelde oordeel en ingeval van een voornemen als bedoeld in het derde lid zoveel als mogelijk overleg met de leden van de medezeggenschapsraden waardoor het betrokken lid is afgevaardigd, rekening houdend met de vertrouwelijkheid van gegevens. 5. Een in het tweede lid bedoeld oordeel wordt schriftelijk aan het betrokken lid kenbaar gemaakt. 6. Een in het derde en vierde lid bedoeld besluit kan niet worden genomen, dan nadat het betrokken lid in de gelegenheid is gesteld schriftelijk kennis te nemen van de tegen hem ingebrachte bezwaren en tevens in de gelegenheid is gesteld zich daartegen te verweren, waarbij hij zich desgewenst kan doen bijstaan door een raadsman. Artikel 20 Betrokkenheid werkzaamheden 1. De OPR informeert – in ieder geval – alle betrokkenen van het SWV middels vastgestelde verslagen en jaarverslagen van de OPR. 2. De OPR stelt de betrokkenen op actieve wijze in staat tot reacties op het gestelde in lid 1. 3. De OPR kan docenten en ouders/leerlingen raadplegen.
Bronnenboek versie januari 2015
62
Artikel 21 Huishoudelijk reglement 1. De OPR stelt, met inachtneming van de voorschriften van het reglement en de wet, een huishoudelijk reglement vast. 2. In het huishoudelijk reglement wordt in ieder geval geregeld: a. de taakomschrijving van de voorzitter en secretaris; b. de wijze van bijeenroepen van vergaderingen; c. de wijze van opstellen van de agenda; d. de wijze van besluitvorming; en e. het quorum dat vereist is om te kunnen vergaderen. 3. De OPR zendt een afschrift van het huishoudelijk reglement aan het bestuur.
Hoofdstuk 6
Regeling overige geschillen
Artikel 22 Geschillenregeling overige geschillen Op verzoek van het bestuur dan wel de OPR beslist de landelijke commissie voor geschillen als bedoeld in artikel 30 van de wet overeenkomstig diens reglement in geschillen tussen het bestuur en de OPR waarvoor de wet niet in een geschillenregeling voorziet. De uitspraak van de commissie is bindend.
Aldus vastgesteld op 12 januari 2015
MEDEZEGGENSCHAPSSTATUUT ondersteuningsplanraad samenwerkingsverband stichting 23-05 VO (IJssel-Vecht)
Hoofdstuk 1
Algemene bepalingen
Artikel 1 Begripsbepalingen a. wet: de Wet medezeggenschap op scholen (Stb. 2006, 658); b. bestuur: het bestuur van het samenwerkingsverband; c. OPR: de ondersteuningsplanraad van het samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 4a van de wet; d. scholen: de scholen als bedoeld in artikel 17a, tweede lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs; e. ouders: de ouders, voogden of verzorgers van de leerlingen van de scholen; f. leerlingen: leerlingen in de zin van de Wet op het voortgezet onderwijs en de Wet op de Expertise Centra; g. personeel van de scholen: het personeel dat in dienst is dan wel ten minste zes maanden te werk gesteld is zonder benoeming en dat werkzaam is bij ten minste één van de scholen; en h. statuut: dit medezeggenschapsstatuut. i. Samenwerkingsverband: het samenwerkingsverband zoals bedoeld in artikel 17a van de Wet op het voortgezet onderwijs
Bronnenboek versie januari 2015
63
Artikel 2 Werkingsduur en wijziging statuut 1. Het statuut treedt in werking op 12 februari 2015 en heeft een werkingsduur van drie jaar. 2. Uiterlijk drie maanden voordat de termijn van de werkingsduur van het statuut is afgelopen, treden de OPR en het bestuur in overleg over het evalueren, actualiseren en opnieuw vaststellen van het statuut. 3. De OPR en het bestuur kunnen voorstellen doen tot wijziging van het statuut ongeacht het verloop van de in het eerste lid van dit artikel genoemde termijn van de werkingsduur. 4. Een voorstel tot het statuut en een wijziging daarvan behoeft de instemming van twee derde meerderheid van de leden van de OPR. Hoofdstuk 2
Inrichting van de medezeggenschap
Artikel 3 Samenstelling van de OPR 1. Bij het samenwerkingsverband is een OPR ingesteld. 2. Voor de samenstelling wordt verwezen naar artikel 4 van het reglement van de OPR. Artikel 4 Besprekingen namens bestuur De besprekingen als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de wet worden namens het bestuur gevoerd door de directeur van het SWV. Op eigen verzoek kan de directeur van het SWV van die taak worden ontheven. In dat geval zorgt het bestuur terstond voor een vergelijkbare vervanging.
Hoofdstuk 3
Informatievoorziening
Artikel 5 Beschikbaar stellen informatie door het bestuur 1. Het bestuur stelt, gevraagd en ongevraagd, de informatie die de OPR nodig heeft voor het uitoefenen van de taken, tijdig en op een toegankelijke wijze en beschikbaar. Onder ‘tijdig’ wordt verstaan: vanaf de beginfase van de beleidsontwikkeling, en in ieder geval op een zodanig tijdstip dat de OPR de informatie bij de uitoefening van hun taken kan betrekken, en zo nodig deskundigen kan raadplegen. Onder ‘op een toegankelijke wijze’ wordt verstaan: op een wijze waardoor de informatie begrijpelijk, relevant en helder is voor de OPR bij de uitoefening van hun taken. 2. Het bestuur stelt de in het voorgaande lid bedoelde informatie in ieder geval schriftelijk, en zo mogelijk eveneens langs digitale weg, ter beschikking. 3. Alle bedoelde informatie is in principe openbaar. 4. De OPR ontvangt in elk geval: a. jaarlijks de begroting en bijbehorende beleidsvoornemens op financieel, organisatorisch en onderwijskundig gebied; b. jaarlijks voor 1 mei informatie over de berekening die ten grondslag ligt aan de middelen uit 's Rijks kas die worden toegerekend aan het bestuur; c. jaarlijks voor 1 juli het jaarverslag; d. de uitgangspunten die het bestuur hanteert bij de uitoefening van zijn bevoegdheden; e. terstond informatie over elk oordeel van de landelijke geschillencommissie passend onderwijs, bedoeld in de Wet op het Voortgezet Onderwijs, waarbij de commissie een klacht gegrond heeft geoordeeld en over de eventuele maatregelen die het bestuur naar aanleiding van dat oordeel zal nemen; Bronnenboek versie januari 2015
64
f.
aan het begin van het schooljaar schriftelijk de gegevens met betrekking tot de samenstelling van het bestuur, de organisatie binnen het samenwerkingsverband, het managementstatuut en de hoofdpunten van het reeds vastgestelde beleid.
Artikel 6 Informatieverstrekking achterban 1. De OPR doet aan de leden van de medezeggenschapsraden van de scholen gevraagd en ongevraagd schriftelijk verslag over zijn activiteiten en stelt elk van die leden in de gelegenheid om met hem overleg te voeren. 2. Alle informatie wordt in principe langs digitale weg verstrekt. Hoofdstuk 4
Faciliteiten
Artikel 7 Faciliteiten 1. Het bestuur staat de OPR het gebruik toe van de voorzieningen waarover het bestuur kan beschikken en die de OPR voor de vervulling van hun taken redelijkerwijs nodig hebben. 2. Het bestuur treft een regeling voor de redelijkerwijs noodzakelijke kosten van medezeggenschapsactiviteiten die door de OPR worden ondernomen, daaronder begrepen scholingskosten, kosten voor inhuur van deskundigen en kosten van het voeren van rechtsgedingen. 3. Het bestuur treft een regeling voor de leden van de OPR . Deze regeling bestaat uit een vacatievergoeding voor de leden van € 100,-per bijgewoonde vergadering en voor de voorzitter en penningmeester een vergoeding van € 150,-. Deze vergoeding kent een maximum van de vrijwilligersvergoeding conform de Rijksbelastingen. 4. In het eerste jaar van de OPR tot één augustus 2014 kent het bestuur een vacatievergoeding toe aan zowel de leden uit het personeel als uit de ouders, conform het gestelde in lid 3. Artikel 8 Wijze van beschikbaarstelling faciliteiten 1. Op het verzoek van de OPR stelt het bestuur de faciliteiten terstond aan de OPR beschikbaar. 2. Op het schriftelijk verzoek van de OPR vergoedt het bestuur aan de OPR terstond de kosten als bedoeld in artikel 7, tweede lid, hierboven. De OPR kan het bestuur verzoeken deze kosten rechtstreeks aan de deskundige of andere derde partij te betalen. In dit laatste geval voldoet het bestuur terstond aan dat verzoek.
Aldus vastgesteld op 12 januari 2015
Bronnenboek versie januari 2015
65
Hoofdstuk 8 – informatie Op de website van het SWV www.swvvoijsselvecht.nl is veel informatie beschikbaar voor ouders en voor teams van scholen. Voor alle informatie over de scholen zijn er de websites van de scholen.
Informatie over LWOO en PrO
Opting out voor landelijke criteria en duur Bij opting out worden lwoo en pro apart van elkaar bezien. Voor de opting out voor pro en de opting out voor lwoo gelden echter dezelfde regels en procedures. Het voornemen is dat per 1 januari 2016 de indicatie niet langer wordt afgegeven door de RVC, maar gaat het samenwerkingsverband de verwijzing naar lwoo en toelaatbaarheid tot het pro verzorgen. De samenwerkingsverbanden blijven bij de ondersteuningstoewijzing de bestaande landelijke criteria en de duur van de ondersteuningstoewijzing (voor de loop van de schoolloopbaan) hanteren. Hoe ziet een opting out voor de landelijke criteria en de duur van de ondersteuningstoewijzing eruit? In de opting out voor de landelijke criteria en de duur hebben samenwerkingsverbanden de mogelijkheid af te wijken van de vastgestelde regels. Vanaf het moment dat zij de ondersteuningstoewijzing zelf gaan verzorgen kunnen zij ervoor kiezen eigen criteria vast te stellen voor de toewijzing van ondersteuning aan lwoo- en/of pro-leerlingen. Daarbij hebben ze aanvullend ook de keuze om zelf de geldigheidsduur van de toewijzing of toelaatbaarheidsverklaring te bepalen. Het samenwerkingsverband kan kiezen een eigen geldigheidsduur te bepalen, maar mag ook kiezen om de geldigheidsduur voor de duur van de schoolloopbaan te houden. Afspraken over de invulling van de opting out (welke criteria, wat is de duur van de toelaatbaarheidsverklaring voor pro of aanwijzing tot lwoo) worden opgenomen in het ondersteuningsplan. Dat is van belang vanwege de transparantie aan leerlingen en hun ouders. Bron: Memorie van Toelichting wetsvoorstel W10299.K-2 - bladzijde 21 Waarom zouden we opting out toepassen? Door opting out toe te passen wordt het SWV geheel verantwoordelijk voor alle indiceringen voor extra middelen, dus zowel de toelaatbaarheid tot het VSO (laag, midden en hoog) en Bronnenboek versie januari 2015
66
voor de toewijzing van LWOO middelen en de toelaatbaarheid tot het PrO. Eventuele twijfelgevallen kunnen in overleg met de betrokken scholen (en wellicht ook voorzien van een advies van de Commissie Toewijzing een passend plek krijgen. Indien we waarnemen dat de populatie van het PrO onderhevig is aan stijging door de wijziging van de doelgroep doordat LWOO’ers naar het PrO doorgaan is er geen toets nodig aan de landelijke criteria. Ook kan beleidsmatig de doelgroep worden gewijzigd (bijvoorbeeld i.p.v. ZMLK naar het PrO). Dit geldt m.m. voor het LWOO, bijvoorbeeld door een x-aantal potentiele VSO leerlingen in een LWOO achtige setting passend onderwijs te bieden. Begin oktober wordt een advies van het Kohnstamm instituut verwacht over dit thema, met vervolgens een reactie van de staatssecretaris. Aanvulling op de notitie vanwege verschijnen van een brief (19-09-2914) van de staatssecretaris dhr. Dekker, mede n.a.v. het voornoemde advies: Samenvatting: Meer maatwerk binnen passend onderwijs bij doorverwijzen naar praktijkonderwijs en leerwegondersteunend onderwijs. De regionale samenwerkingsverbanden passend onderwijs voortgezet onderwijs krijgen vanaf 2018 de ruimte om op basis van de lokale situatie, visie en criteria te bepalen welke leerling het beste naar het praktijkonderwijs kan en welke leerling beter af is in het leerwegondersteunend onderwijs. Vanaf 2016 worden deze onderwijsvormen al onderdeel van het stelsel passend onderwijs. De eerste jaren wordt nog doorverwezen op basis van de oude landelijke regels. De ministerraad heeft daarmee ingestemd op voorstel van staatssecretaris Dekker van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Met dit besluit wordt het leerwegondersteunend onderwijs en het praktijkonderwijs stapsgewijs verder geïntegreerd in het stelsel van passend onderwijs. Andere vormen van ondersteuning, zoals het (voortgezet) speciaal onderwijs en de zogenaamde rugzakjes (lgf), zijn per 1 augustus jongstleden al onderdeel geworden van passend onderwijs. Etiket niet belangrijk Staatssecretaris Dekker: 'Met de integratie van leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs in passend onderwijs per 1 januari 2016 komt alle onderwijsondersteuning in één hand te liggen. Leerlingen worden dan niet langer van het kastje naar de muur gestuurd. Vanaf 2018 kunnen leerling, ouders en school bovendien zelf bepalen welke ondersteuning de leerling in een bepaalde regio het beste kan helpen. Niet het etiket dat een leerling krijgt is belangrijk, maar de ondersteuning die een leerling nodig heeft.'
Samenvatting van het advies van het Kohnstamm instituut Inzake loslaten LWOO en PrO criteria (27-08-14) Bronnenboek versie januari 2015
67
Op 1 augustus 2014 is de Wet Passend Onderwijs in werking getreden. In het schooljaar 2014-2015 verandert daardoor het beleid voor toegang tot speciaal onderwijs en de ‘rugzakjes’ in het regulier onderwijs, ook wel de ‘zware ondersteuning’ genoemd. Twee andere voorzieningen die toegang geven tot extra ondersteuning, namelijk het praktijkonderwijs (pro) en leerwegondersteunend onderwijs (lwoo) in het vmbo, worden per 1 januari 2016 geïntegreerd in passend onderwijs. De samenwerkingsverbanden gaan dan zelf de toewijzing voor pro en lwoo ter hand nemen. Voorlopig blijven daarbij de daarvoor geldende landelijke criteria van kracht. Alvorens eventueel de landelijke toewijzingscriteria los te laten, wil de staatssecretaris eerst meer inzicht hebben in de mogelijke consequenties daarvan. Daarom is in opdracht van het Ministerie van OCW in 2013-2014 een onderzoek uitgevoerd naar de mogelijke voor- en nadelen van het loslaten van deze criteria en van de vaste duur van de ondersteuningstoewijzing. In dit onderzoek is meegenomen de vraag wat de voor- en nadelen zouden zijn van het loslaten van het nu nog geldende licentiesysteem voor vmbo-scholen die lwoo aanbieden. Dit is uitgewerkt in drie hoofdvragen: - Welke voor- en nadelen zijn verbonden aan het loslaten van de vaste duur van de ondersteuningstoewijzing en van de landelijke criteria voor respectievelijk praktijkonderwijs en lwoo? - Welke voor- en nadelen zijn er verbonden aan het loslaten van de lwoo-licenties? - Hoe geven lwoo-scholen invulling aan lwoo? Kunnen scholen die op dit moment geen lwoo-licentie hebben lwoo-leerlingen passende ondersteuning bieden? Het zal duidelijk zijn dat onderzoek naar voor- en nadelen van iets dat in de toekomst eventueel zal plaatsvinden niet hetzelfde is als het onderzoeken van een actuele situatie. We spreken in dit rapport steeds over voor- en nadelen, maar het is goed om in gedachten te houden dat het steeds om verwachte voor- en nadelen gaat. Voor- en nadelen loslaten criteria en toewijzingsduur lwoo en pro Nadelen van het loslaten van de landelijke criteria: - Scholen zouden niet meer kunnen rekenen op een vaste en redelijke voorspelbare hoeveelheid financiële middelen. Dat is problematisch voor hun planning (personeel, huisvesting) op lange en middellange termijn. Dit argument wordt vooral door de scholen genoemd. Bronnenboek versie januari 2015
68
- Loslaten van de criteria zou er toe zou kunnen leiden dat leerlingen niet meer op de juiste plek terechtkomen en/of niet meer de juiste ondersteuning zouden kunnen krijgen. Ook dit argument komt vooral uit de scholen. - Loslaten van de criteria zou kunnen leiden tot debat tussen besturen over de middelenverdeling en daardoor tot verslechteren van de verhoudingen binnen het samenwerkingsverband. Dit argument wordt vooral door besturen en coördinatoren van samenwerkingsverbanden genoemd. - Loslaten van de criteria zou kunnen betekenen dat verwijzingsprocedures minder helder worden, of niet meer allemaal uniform zijn. Dit vindt men schadelijk voor de rechtsgelijkheid of zou kunnen leiden tot shopgedrag van ouders. - Loslaten van de criteria zou kunnen leiden tot toename van bureaucratie en verantwoordingsdruk en daarmee tot nieuwe lasten voor scholen en extra overheadkosten. Dit argument wordt door scholen, bestuurders en (sommige) coördinatoren van samenwerkingsverbanden genoemd. - Loslaten van de criteria vraagt (nu) te veel van de samenwerkingscapaciteit. Passend onderwijs is nog maar net in de steigers gezet. Ook is er twijfel bij sommigen of de samenwerkingsverbanden de taak wel aan kunnen, qua expertise en/of beleidsvoerend vermogen. Dit argument komt vooral van bestuurders. - Loslaten van de criteria is onnodig, want voor toewijzing van ondersteuning is het onontbeerlijk om criteria te hebben en dat kan heel goed met de huidige criteria. Dit argument wordt door alle groepen respondenten genoemd, specifiek voor het praktijkonderwijs. Nadeel van het loslaten van de vaste duur van de ondersteuningstoewijzing: - De huidige duur is wat leerlingen nodig hebben, want specifieke onderwijsbehoeften zijn niet tijdelijk. Ook biedt het scholen zekerheid. Dit argument is vooral afkomstig van scholen en bestuurders, het leeft vooral sterk in het praktijkonderwijs. Voordelen van het loslaten van de landelijke criteria: - Loslaten zou tot meer maatwerk kunnen leiden. Er ontstaat ruimte om meer te kijken naar wat een leerling nodig heeft, de ondersteuning hierop aan te passen en flexibel in te zetten. Dit spoort met de ontwikkeling naar handelingsgericht werken en past binnen de ontwikkeling naar passend onderwijs. Dit is het meest genoemde argument vóór loslaten van de criteria, zowel bij scholen, besturen als coördinatoren.
Bronnenboek versie januari 2015
69
- Loslaten van de criteria betekent minder bureaucratie. Deze verwachting leeft vooral bij besturen en coördinatoren van samenwerkingsverbanden,die de huidige procedures bureaucratisch vinden en denken dat het eenvoudiger en scholenvriendelijker kan. - Loslaten van de criteria is logisch, gezien het passend onderwijs beleid. De keuzes die zijn gemaakt voor de zware ondersteuning, zouden ook moeten gelden voor de lichte ondersteuning. Ook dit argument wordt vooral door bestuurders en coördinatoren genoemd. - Incidenteel is naar voren gebracht dat loslaten beter zou zijn voor ouders. Enerzijds omdat de huidige criteria etiketterend zouden werken, anderzijds omdat het scholen dwingt om beter met ouders in gesprek te gaan. - Loslaten van de criteria zou perverse prikkels weghalen en de inzet van middelen inzichtelijker maken. De huidige indicatieprocedures stimuleren (vooral) vmbo-scholen om zoveel mogelijk leerlingen te laten indiceren, omdat dat budget oplevert. Het loslaten van de criteria neemt deze prikkel weg en vestigt de aandacht weer meer op wat nodig is voor welke leerling. Dit argument is vooral genoemd door besturen en coördinatoren van samenwerkingsverbanden. Voordeel van de vaste duur van de ondersteuningstoewijzing: - Het kan flexibeler. Er zou wat betreft de duur van de ondersteuning nog meer op maat kunnen worden gewerkt. Vooral bestuurders en coördinatoren noemen dit argument. Voor het praktijkonderwijs ziet men hier minder flexibiliseringsmogelijkheden dan voor het lwoo. Gebleken is dat er door scholen, bestuurders en coördinatoren van samenwerkingsverbanden verschillend gedacht wordt over de voor- en nadelen van loslaten, zowel wat betreft criteria, duur als licenties. Hoewel de aard van de argumenten voor lwoo en pro grotendeels gelijk zijn, maken de meeste respondenten wel een onderscheid tussen lwoo en pro: voor praktijkonderwijs neigt men sterker naar vasthouden van de huidige regels en voor lwoo wat meer naar loslaten. En binnen het vmbo doen zich ook verschillen voor: scholen zonder licentie staan positie vertegen over loslaten dan scholen met licentie. Nadelen ondervangen Scholen zien als mogelijk nadeel van loslaten dat ze verworvenheden en middelen kunnen kwijtraken. Dit argument moet niet alleen gezien worden als een behoefte om het belang van eigen de school te beschermen, maar ook als oprechte zorg om mogelijke verlies van voorzieningen die men essentieel acht voor de leerlingen. De zorg bij vmbo-scholen over
Bronnenboek versie januari 2015
70
verlies van lwoo-middelen ontstaat ten dele omdat zij‘loslaten’ associëren met de mogelijkheid dat ook havo/vwo scholen zouden kunnen meedelen in die middelen. Wettelijk is vastgelegd dat de lwoo-middelen bedoeld zijn voor het vmbo en er zijn geen plannen om dit te wijzigen. Toch leeft de zorg dat dit zou kunnen gebeuren. Het vasthouden aan het bestaande is ook het gevolg van gebrek aan duidelijkheid over een eventueel nieuw model. Er is nog nauwelijks onderling gesproken over consequenties van loslaten. Verwacht mag worden dat als het gesprek daarover wordt gevoerd, de onzekerheid bij de scholen zal verminderen. Het onderzoek laat namelijk zien dat er vaak geen concrete aanleiding is voor de bezorgdheid van de scholen: over het algemeen is de onderlinge samenwerking in het samenwerkingsverband goed, het praktijkonderwijs wordt een warm hart toegedragen en in de meeste verbanden kiest men de weg van geleidelijkheid. Een ander nadeel, dat vooral scholen zien, is dat bij loslaten van criteria en duur leerlingen in het praktijkonderwijs niet meer op de juiste plek terechtkomen en lwoo-leerlingen niet meer de ondersteuning krijgen die ze nodig hebben. Of dit zal optreden, kan niet goed voorspeld worden. Voor het praktijkonderwijs lijkt dat niet aannemelijk: de meeste coördinatoren en bestuurders willen voor het pro de bestaande situatie behouden. Voor het lwoo zijn zeker scenario’s denkbaar waarin men de toewijzing van lichte ondersteuning anders zal willen organiseren. Of dat zal betekenen dat leerlingen die nu als lwoo-leerling geïndiceerd worden ook minder steun zullen krijgen is echter de vraag, want ook in de huidige situatie worden de lwoo-middelen al breder ingezet dan voor alleen leerlingen met een lwoo-indicatie Andere nadelen die genoemd zijn liggen op het vlak van transparantie en rechtsongelijkheid. Inderdaad zal rechtsgelijkheid waarschijnlijk afnemen. Dat is inherent aan het principe van passend onderwijs. Over de vraag of dat in de praktijk een belangrijk bezwaar zou zijn, wordt verschillend gedacht. In een eerder onderzoek kwam naar voren dat voor ouders transparantie meer bepaald wordt door de heldere communicatie dan door standaard criteria. Als procedures maar inzichtelijk zijn en goed besproken worden met ouders, is transparantie gewaarborgd. Leidt het loslaten van criteria (en duur) tot nieuwe bureaucratie in de samenwerkingsverbanden? De kans hierop lijkt niet groot, gezien de vrij voorzichtige benadering die coördinatoren kiezen als het gaat om verandering van procedures en hun wens tot vermindering van bureaucratie. Maar ook al zijn er kansen om procedures lichter en makkelijker te maken, in verband met zorgvuldige besluitvorming en verantwoording zal enige bureaucratie Bronnenboek versie januari 2015
71
altijd onvermijdelijk zijn. Het argument ‘je hebt nu eenmaal criteria nodig’ wordt vooral genoemd voor het praktijkonderwijs. Samenwerkingsverbanden zullen naar verwachting in ieder geval criteria blijven hanteren bij toelating tot het pro. Voor het lwoo ligt de situatie anders. In de basisberoepsgerichte leerweg heeft tweederde van de leerlingen een lwoo-toewijzing. Dat roept vragen op over de werking van de criteria; blijkbaar zijn deze zo gekozen dat de meeste vmbo-b leerlingen er aan voldoen. Opnieuw doordenken, ook in de samenwerkingsverbanden, of dit een juiste en/of wenselijke situatie is, lijkt in ieder geval nuttig. Randvoorwaarden Of bepaalde voor- of nadelen optreden hangt sterk samen met de randvoorwaarden waaronder de landelijke criteria (en duur) worden losgelaten. Een belangrijke conditie voor loslaten van de criteria is dat er in het samenwerkingsverband een goede sfeer heerst waarin men elkaars positie begrijpt en erkent en elkaar wat gunt. Dit tot stand brengen vergt tact, empathie, strategisch vermogen en een zeker gezag van de coördinator van het samenwerkingsverband. Op dit moment stellen de veranderingen vanwege passend onderwijs al hoge eisen aan de coördinatoren. In dit licht is fasering een aandachtspunt. Snelle nieuwe stappen voor de lichte ondersteuning in de fase waarin veel samenwerkingsverbanden zich nu bevinden kan riskant zijn. De huidige invoering van Passend Onderwijs legt een grote druk bij de scholen en samenwerkingsverbanden. Het is de vraag of men overal al in staat zou zijn om in dit stadium nieuwe beleidsstappen te zetten voor lwoo en praktijkonderwijs. Neem de tijd, is dan ook het advies dat in het onderzoekdoor verschillende betrokkenen gegeven is. De randvoorwaarden voor het succesvol loslaten van de landelijke criteria (en duur), die uit het onderzoek naar voren komen, hebben vooral betrekking op de volgende punten: - Goede samenwerking en afspraken binnen het samenwerkingsverband (besturen, scholen, management) - Goede, transparante procedure en een sluitend ondersteuningsaanbod - Duidelijkheid over financiën en verantwoordingsplichten - Behoud en doorontwikkeling en expertise en professionalisering van docenten Vrijwel al deze voorwaarden moeten door de besturen in het samenwerkingsverband zelf gerealiseerd worden. Daarvoor is in de eerste plaats tijd en ervaring nodig. De landelijke overheid kan ook bijdragen aan het realiseren van condities: Bronnenboek versie januari 2015
72
a. Het is belangrijk om de tijd te geven voor het proces van loslaten. Betrokken partijen hebben tijd nodig om het gesprek te voeren, vertrouwen op te bouwen, visies uit te wisselen, eventueel nieuwe vormen uit te proberen. Weerstanden zullen verminderen als het gesprek op gang komt. b. Om dat gesprek helder te kunnen voeren, is duidelijkheid nodig over het tijdstip waarop loslaten eventueel aan de orde zal zijn. Men moet weten waar naar toe gewerkt moet worden. Verder moeten beleidsvoornemens goed gecommuniceerd en uitgelegd worden, opdat het veld goed geïnformeerd is en niet handelt op basis van zorgen of veronderstellingen. c. ‘Werkende weg’ ontwikkelen betekent dat er ruimte moet zijn om te leren. Daarbij is ook leren van elkaar een belangrijk aandachtspunt. Stimuleren van kennisuitwisseling, opzetten van pilots en ruimte creëren voor ‘opting out’ zijn daarbij stappen die de overheid kan zetten. d. Monitoring van ontwikkelingen, zowel op procesniveau, als op het niveau van de ondersteuning en effecten voor leerlingen, is belangrijk om het proces en de gevolgen te kunnen overzien. Dat is relevant voor eventueel bijsturen op zowel op het niveau van het landelijk beleid als op het niveau van de samenwerkingsverbanden. e. Duidelijkheid scheppen over budgetten en geen bezuinigingen doorvoeren; de ervaringen met passend onderwijs hebben geleerd dat deze een zwaar negatief stempel zetten op de bereidheid in het onderwijsveld om te vernieuwen. Voor- en nadelen loslaten licenties lwoo Het belangrijkste argument voor het loslaten van het licentiesysteem is dat de lwoo-licentie tegenwoordig weinig of geen praktische betekenis meer heeft. In het vmbo-basis/kader is de licentie nauwelijks onderscheidend omdat bijna alle scholen een licentie hebben. Voor vmbo-t geldt dat ongeveer een kwart geen licentie heeft. De licentie legt ook geen verplichtingen op: scholen zijn vrij om de lwoo-middelen naar eigen inzicht in te zetten, er is weinig verantwoordingsplicht voor de inzet van middelen en er is geen controle op de licentie. In het verleden had een licentie wel een functie, namelijk om de expertise en het aanbod van gespecialiseerde ‘zorgscholen’ te behouden, maar die functie wordt niet meer vervuld nu zo veel scholen een licentie hebben. Het voornaamste argument tegen het loslaten is dat de lwoo-licentie beschermend werkt voor de inkomsten die scholen nu uit het lwoo hebben. Het afschaffen van de licentiesystematiek wordt geassocieerd met het verruimen van de inzet van de beschikbare middelen naar anderen: lwoo-geld naar havo/vwo (hoewel wettelijk nu niet mogelijk) of, voor het vmbo-t, lwoo-geld naar scholen die nu geen licentie hebben. Die verruiming zou, zo
Bronnenboek versie januari 2015
73
vreest men, ten koste gaan van de locaties die nu lwoo-geld ontvangen. De belangrijkste voorwaarde die veel scholen met een licentie dan ook aan eventueel afschaffen zou willen verbinden, is dat de lwoo-middelen wel behouden moeten blijven voor het vmbo. De invulling van de lwoo-middelen Basis/kader-locaties met licentie hebben bijna allemaal klassenverkleining in de onderbouw en in ruime meerderheid ook in de bovenbouw. Voor de vmbo-t locaties met licentie geldt dat in mindere mate, met name in de bovenbouw wordt weinig meer met klassenverkleining gewerkt. Verder hebben de locaties met licentie vaker onderwijsassistenten, extra uren voor mentoren, extra uren voor zorgcoördinatie en aanschaf van leermiddelen. Uit het onderzoek komt naar voren dat de lwoo-middelen niet uitsluitend voor lwoo leerlingen worden ingezet. Bij een klein deel van de onderzochte scholen gaat lwoo-geld ook naar havo/vwo-leerlingen of naar andere doelen dan de leerlingenzorg. Bij veruit de meeste locaties komen de lwoo-middelen wel uitsluitend terecht in het vmbo, maar worden daar ook benut voor niet lwoo-leerlingen. Scholen zonder licentie hebben qua inhoud grotendeels dezelfde ondersteuningsstructuur als de scholen met licentie. Zij krijgen geen lwoo-middelen en bekostigen hun zorgstructuur uit de lumpsum, het regionaal zorgbudget en de rugzakmiddelen. Dat stelt hen in staat om grotendeels dezelfde maatregelen te nemen als de scholen met licentie, met uitzondering van klassenverkleining. Veruit de meeste locaties kunnen in de meeste of (bijna) alle gevallen aan zorgleerlingen de ondersteuning bieden die nodig is.
Bronnenboek versie januari 2015
74
Hoofdstuk 9 – overleg externe partners Afstemming gemeenten/onderwijs
Inleiding
In het schooljaar 2013-14 is door de samenwerkingsverbanden PO en VO met als OCW nummer 23-05 op overeenstemming gericht overleg (OOGO) gevoerd over de ondersteuningsplannen van de beide samenwerkingsverbanden (SWV). Voor een overzicht van alle participanten en enkele kengetallen– zie de bijlage 1. Lastig fenomeen is dat de gemeenten tot verschillende jeugdhulp regio’s horen: Hattem en Heerde behoren tot Apeldoorn, Oldebroek tot NW Veluwe, Dronten tot de Flevopolder en de overige gemeenten tot IJsselland. In een overleg van 23 mei 2014 is een kleine werkgroep geïnstalleerd met de volgende opdracht: Helder beschrijven welke beleidsbepalende afspraken regionaal of lokaal zijn. Regionale afspraken gebruiken om lokale invulling te geven Het zgn. ‘grijze gebied’ benoemen, dat wil zeggen het gebied waarvan het niet duidelijk is of hiervoor het onderwijs of de gemeente verantwoordelijk is. Voorstel voor de procesmatige invulling van het OOGO SWV en het OOGO Jeugdhulp Tijdsindicatie: zo snel mogelijk Dit procesvoorstel dient – als stap vooraf - voorgelegd te worden aan de gehele groep beleidsambtenaren (en vervolgens de colleges) en de besturen van de beide samenwerkingsverbanden. Door de beide SWV’en is een agenda opgesteld voor het overleg met daarin de onderwerpen benoemd die door het onderwijs relevant worgen geacht (zie bijlage 2) Door de gemeenten is een memo opgesteld (zie bijlage 3). We hebben een aantal centrale criteria benoemd, vervolgens gaan we aan de hand van de 7 genoemde onderwerpen in de agenda van de SWV’en een onderscheid voorstellen in de regionale uitgangspunten en de lokaal verder uit te werken onderdelen. Aan het eind doen we een procesvoorstel. Centrale uitgangspunten
We hebben ons bij het beschrijven laten leiden door een aantal centrale uitgangspunten die op alle onderwerpen uit deze notitie van toepassing zijn:
Onderwijs en gemeenten overleggen regionaal waar dat moet en lokaal waar dat kan.
Bronnenboek versie januari 2015
75
Onderwijs en de jeugdhulpen werken zo veel mogelijk preventief, dat wil zeggen dat zo veel mogelijk voorkomen wordt dat kinderen zware en specialistische ondersteuning/hulp nodig hebben De ondersteuning door het onderwijs en de jeugdhulp worden zo snel mogelijk ingezet – dit houdt in dat de lijnen kort dienen te zijnen dat wachttijden ongewenst zijn. Zo nabij mogelijk verleend – indien er ondersteuning van het onderwijs en de jeugdzorg nodig is wordt die zoveel als mogelijk is op de school verleend. Bij specialistische zorg zal de woonplaats van de leerling leidend zijn, waarbij in de meeste gevallen het onderwijs de vindplaats is. Voor (voortgezet) speciaal onderwijs is het streven dit onderwijs zo dicht mogelijk bij de woonplaats van de leerling te organiseren. Verantwoordelijkheden zo laag mogelijk beleggen – in de meeste gevallen zal dit betekenen dat allerlei 1e lijns hulp (bijvoorbeeld schoolmaatschappelijk werk, preventie medewerker en jeugdverpleegkundige) in het PO in de wijk en in het VO op school beschikbaar is en in ieder geval in 1e instantie onder regie van de school staat en vervolgens op casusniveau. Bij specialistische jeugdhulp ligt de regie bij de jeugdzorg. Samenwerking en afstemming geschiedt in netwerken:
samenwerkingsverband /scholen jeugdhulp/
gemeente
GGD
instellingen
Het is gewenst in onze regio het netwerk nauwgezet in kaart te brengen zodat en gemeenten en onderwijs en de overige partners goed van elkaar weten wat waar beschikbaar is.
Bronnenboek versie januari 2015
76
Lokaal of regionaal
In deze paragraaf trachten we de regionale en lokale agenda aan de hand van 7 thema’s in kaart te brengen. De thema’s zijn: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Passend Onderwijs Jeugdhulp WMO Participatiewet indicatiestelling leerplicht onderwijshuisvesting leerlingvervoer
Passend Onderwijs LOKAAL
REGIONAAL
Bronnenboek versie januari 2015
77
JEUGDHULP
LOKAAL
REGIONAAL
Vertaling van de centrale afspraken en adviezen Invulling van het CJG. Aanpak met wijkteams
Heldere definiëring van basiszorg, breedtezorg en dieptezorg. Deze definities kunnen behulpzaam zijn bij het lokale overleg tussen onderwijs en de gemeenten
Een mogelijke afweging is om middelen rechtstreeks aan de scholen beschikbaar te stellen zodat zij zelf de aanpak preventieve jeugdhulp vormgeven.
Het opstellen van een advies over wat tot welk domein behoort en wat op school/voor scholen sowieso (het minimumpakket) beschikbaar is. Dit advies kan gebruikt worden bij het lokale overleg tussen het onderwijs en de gemeente. Transparante inkoopprocedures (denk aan gebruikerservaringen). Afspraak over aanvraagprocedures (indicatiestelling). Afspraak over participatie in commissies toewijzing/arrangeren en in de onderwijsondersteuningsstructuren.
Bronnenboek versie januari 2015
78
BEGELEIDING JEUGDWET LOKAAL
REGIONAAL
Opzetten en/of borgen van plaatselijke initiatieven of voorzieningen.
Afspraak over welke begeleiding op scholen kan worden geboden (vertaling van de huidige AWBZ toekenningen). In de afspraak is de afbakening met de mogelijkheden vanuit de zorgverzekeraar meegenomen. Afspraak over combinatie mogelijkheden – hulp in school, hulp thuis Inzicht in de zorgkaart (welke – specialistische – hulp zit bij welke instelling en hoe komt die – snel – beschikbaar). Haalbaarheidsstudie verrichten of het hanteren van gezamenlijke budgetten tot meerwaarde zou leiden
PARTICIPATIEWET LOKAAL Opzetten en/of borgen van plaatselijke initiatieven of voorzieningen.
REGIONAAL Afspraak over schoolverlaters (leeftijd en relatie met uitstroomperspectief) Inventarisatie van voorzieningen Betrekken bedrijfsleven – gezamenlijke werkgroep PrO, MBO en VSO
TOEGANGSPROCEDURES LOKAAL
REGIONAAL
Vertaling van de centrale afspraken
Inventarisatie van loketten en toegangsprocedures (denk ook aan dat wat bij WMO is opgemerkt).. Afstemming van toegangsprocedures. Afspraak over dossier overdracht (met name bij de instroom op 4 jarige leeftijd en de uitstroom bij 16+). Afspraken over automatisering en communicatie (denk bijvoorbeeld aan huisartsen en consultatiebureaus). Monitoring van de procesgang (met name de tijdsduur).
Bronnenboek versie januari 2015
79
LEERPLICHT, VSV EN THUISZITTERS
LOKAAL Vertaling van de centrale afspraken
REGIONAAL Afspraak over de procesgang (melding, actie, evaluatie) met als doel meer preventief en meer snelheid. Afspraak over protocol (verzuim, schorsing). Overigens bestaat er al voor de RMC-regio IJssel-Vecht al een verzuimprotocol. Opzet gezamenlijke monitor (wellicht kan die in de toekomst ook naar andere onderwerpen worden uitgebreid). Afstemmingsoverleg (over knelpunten en oplossingen) Inventariseren van en afspraken maken over oplossingen (denk aan crisisplaatsen, rebound en VSV projecten )
ONDERWIJSHUISVESTING LOKAAL Vertaling van de centrale afspraken (voor zo ver van toepassing)
REGIONAAL Opstellen van een jaarlijkse educatieve kaart – welke mogelijkheden zijn er en hebben ze consequenties voor de huisvesting – denk aan special classes, spreiding van het SO en VSO, rebound en crisisplaatsen.
LEERLINGVERVOER LOKAAL Vertaling van de centrale afspraken
Werken met pilots
REGIONAAL Afspraak over tijdelijke en partiële plaatsing (bijvoorbeeld symbiose) Afspraak over definiëring van speciale arrangementen (denk aan klas voor hoogbegaafden of structuurklas voor meerdere scholen). Afspraken maken over de begin- en eindtijden van scholen voor speciaal (basis) onderwijs. Studie verrichten naar overheveling van budgetten
Bronnenboek versie januari 2015
80
Procesvoorstel
De werkgroep stelt voor deze notitie in te brengen in de beide besturen van de SWV’en in de gemeenten om vervolgens op 4 september (9.30-11.00) af te stemmen en tot een definitieve notitie met voorstellen die tot besluitvorming in de colleges en in de besturen van beide SWV’en kunnen leiden. Direct na de zomer een planning opstellen van : OOGO jeugdhulp en OOGO 2e ondersteuningsplan Verder inventariseert de werkgroep de opvattingen van de colleges over het hanteren van een OOGO reglement (inclusief mediation). Tot slot merkt de werkgroep op dat er een heldere analyse van de problematiek van jongeren van 4-20 en wat dat betekent voor de afstemming ontbreekt.
Bronnenboek versie januari 2015
81
BIJLAGE16 Het SWV PO bestaat uit de volgende 31 schoolbesturen met in totaal 164 vestigingen voor basis onderwijs, speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs voor leerlingen met lichamelijke en/of verstandelijke handicaps, langdurig zieke kinderen en kinderen met ernstige gedragsproblemen. nr_bg 23948 30967 37519 40662 40888 40894 40934 41125 41168 41270 41343 41345 41416 41473 41491 41626 41632 41816 41861 41871 42623 44318 61661 78184 84579 86971 90637 92626 92639 93653 96240
Naam Ver t Stg Insth Sch Ver. een School met de Bijbel Ver. Basisond. te Oldebroek Stichting Aves Stichting Catent mijnplein, stg. bpo in Salland Vivente, Stg. Chr. Prim. Ond. Iris, Ver. voor Chr. Onderwijs Ver. Prim. Ond. 'De Zevenster' PCO Accrete Ver. voor Prot. Chr. Onderw. Stichting Proo Noord-Veluwe Ver. Prot. Chr. Prim. Onderw. Stichting Cambium De Mare, stg. Op. bas.onderw. Stichting Jenapleinschool Ver. Ger. Pr. Onderw. Accretio Stichting Op Kop Ver.Geref. Schoolond. L-Zuthem Stg. Openbaar Onderwijs Kampen Stichting OOZ Hervormde Ver. Chr. Onderwijs Ned. Geref. Schoolvereniging Stichting Vrije School Zwolle Ver. Herv. Sch.gem. Onderw. Stg. v. PCSO/VSO v. Kampen eo Ver. Stg. Herv. Schol. Rouveen Ned. Hervormde Scholenverening Ver. St./Inst.hd. Sch. Bijbel Ver. Chr. Nat. Schoolond. Zalk Stichting De Ambelt
Straat correspondentie Meidoornstraat 20-BG Kamperzeedijk 18 Tulpstraat 1-BG Postbus 33 Postbus 290 Postbus 143 Postbus 40220 Postbus 1014 Postbus 93 Kraggelaan 6 Prinses Marijkestraat 1 Postbus 1194 Postbus 7 Postbus 24 Postbus 45 Postbus 762 Postbus 393 Postbus 2225 Kolkweg 41 Noordweg 87 Postbus 55 Dorpsweg 20 Wederiklaan 1 Bachlaan 8 Postbus 142 Marinus Postlaan 1-A Korte Kerkweg 25 Klapperdijk 35 Postbus 21 Burg van Vleutenstraat 10 Herfterlaan 39
Postcode correspondentie 8091JX 8281PG 8096BV 8300AA 8000AG 8100AC 8004DE 8260BA 7940AB 8064CT 8061JM 3840BD 8090AA 8180AA 8100AA 8000AT 8000AJ 8355ZJ 8055PT 8262BP 8000AB 8271BM 8265DA 8031HL 8280AC 8264PB 7954GC 8191AC 8190AA 8276AL 8026RC
Plaats correspondentie Wezep Genemuiden Oldebroek Emmeloord Zwolle Raalte Zwolle Kampen Meppel Zwartsluis Hasselt Harderwijk Wezep Heerde Raalte Zwolle Zwolle Giethoorn Laag Zuthem Kampen Zwolle Ijsselmuiden Kampen Zwolle Genemuiden Kampen Rouveen Wapenveld Wapenveld Zalk Zwolle
Het SWV is gesitueerd binnen de gemeentelijk (postcode) grenzen van de volgende 9 gemeenten. schoolgaand
w oonachtig
rugzakken
in het so
rugzakken
SWV
Gemeentenaam
PO2305
Hattem
1.151
0
1.158
38
9
3
2
7
0
6
1
PO2305
Heerde
1.634
0
1.644
18
13
0
4
16
0
10
1
6
PO2305
Kampen
4.794
133
4.826
133
91
6
5
78
1
43
5
27
PO2305
Oldebroek
1.884
0
1.920
33
31
7
8
23
0
10
2
2
PO2305
Olst-Wijhe
1.559
0
1.707
42
14
1
2
28
0
3
3
4
PO2305
Raalte
3.422
176
3.326
116
55
2
10
51
1
11
4
13
PO2305
Staphorst (postcodes 7715 en 7954)
3
PO2305
Zw artew aterland (m.u.v. postcode 8064)
PO2305
Zw olle
Totaal PO2305
bao
sbao
bao
sbao
so cat 1 so cat 2 so cat 3 cluster 3 en 4 cluster 1 cluster 2 cluster 1 cluster 2 2
403
0
419
5
1
0
1
11
0
1
0
1.706
0
1.621
30
16
2
1
12
0
9
1
5
11.716
560
11.681
399
179
15
25
139
2
45
7
36
28.269
869
28.302
814
409
36
58
365
4
138
24
98
Deze tabel geeft informatie over aantal en type leerlingen binnen de (delen van de) gemeenten die binnen de regio van uw samenwerkingsverband vallen (op basis van de teldatum 1 oktober 2013). Deze informatie verschaft OCW op verzoek van verschillende gemeenten. Er staat weergegeven: 1. Het aantal leerlingen dat is ingeschreven op scholen voor bo en sbao in de gemeente. Indien er geen sbao in de gemeente staat, is het aantal sbao-leerlingen logischerwijs 0.
16
Alle kengetallen zijn te vinden op de website www.passendonderwijs.nl Bronnenboek versie januari 2015
82
2. 3.
4. 5.
Het aantal in de gemeente woonachtige (s)bo-leerlingen. Dit geeft het potentiële aantal leerlingen in het SWV weer. Het aantal leerlingen dat woont in de gemeente en staat ingeschreven in het so. Daarbij is onderscheid gemaakt in categorie 1, 2 en 317. Dit zijn de leerlingen waarvoor het samenwerkingsverband de ondersteuningskosten moet betalen in de overgangsperiode. Het aantal leerlingen in het (s)bo met een rugzak cluster 3 of 4. Het aantal leerlingen met een indicatie voor cluster 1 en 2. In de eerste kolom is aangegeven hoeveel leerlingen wonen in de gemeente en staan ingeschreven in het so cluster 1 en 218. In de tweede kolom is aangegeven hoeveel leerlingen met een rugzak cluster 1 en 2 zijn ingeschreven op een (s)bo-school in da gemeente.
Het SWV kent de volgende leerling ontwikkeling Nummer SWV Naam SWV
PO2305 Stichting Passend Onderwijs 23-05
1. leerlingen
1-10-2011 1-10-2012 1-10-2013
bao 28.688 28.479 28.269
sbao 912 901 869
totaal (s)bao 29.600 29.380 29.138
1-10-2011 1-10-2012 1-10-2013
so cat 1 448 439 409
so cat 2 25 32 36
so cat 3 71 72 58
so totaal 544 543 503
CLUSTER 4 348 325 239
LG 54 57 52
MG 10 14 10
LZ 30 26 34
ZMLK 41 42 36
totaal rugzakken 483 464 371
sbao 3,08% 3,07% 2,98% sbao 2,68% 2,60% 2,52%
so cat 1 1,51% 1,49% 1,40% so cat 1 1,35% 1,33% 1,34%
so cat 2 0,08% 0,11% 0,12% so cat 2 0,09% 0,09% 0,09%
so cat 3 0,24% 0,25% 0,20% so cat 3 0,21% 0,21% 0,20%
so totaal 1,84% 1,85% 1,73% so totaal 1,65% 1,63% 1,63%
rugzakken 1,63% 1,58% 1,27% rugzakken 1,01% 0,96% 0,96%
2. rugzakken
1-10-2011 1-10-2012 1-10-2013 3. deelname % PO2305 1-10-2011 1-10-2012 1-10-2013 Landelijk 1-10-2011 1-10-2012 1-10-2013
Het SWV dient voor ca. 2,6 miljoen euro te bezuinigen op de onderwijs ondersteuning. Aanvankelijk wordt dit bedrag gecompenseerd, maar per 1-8-20120 moeten de schoolbesturen deze bezuiniging hebben geaccommodeerd.
17
In de tabel wordt gesproken over (v)so cat. 1 t/m 3. Dit betreft bekostigingscategorieën: leerlingen in het (V)SO kennen vanaf 1 augustus 2014 geen schoolbekostiging meer, maar worden ingedeeld in 3 bekostigingscategorieën. 18
Cluster 1 en 2 betreft leerlingen met respectievelijk een visuele of een auditieve/communicatieve beperking. Bronnenboek versie januari 2015
83
Het SWV VO (IJssel Vecht) bestaat uit de volgende 13 schoolbesturen met in totaal 45 vestigingen voor voortgezet onderwijs (waaronder leerwegondersteunend en praktijkonderwijs) en voortgezet speciaal onderwijs voor leerlingen met lichamelijke en/of verstandelijke handicaps, langdurig zieke kinderen en kinderen met ernstige gedragsproblemen. nr_bg Naam 12975 Almere College, CvB 35647 Stichting Carmelcollege 40097 Stichting AOC de Groene Welle 40810 Stichting Landstede 40894 mijnplein, stg. bpo in Salland 40922 Stg. Chr. Voortgezet Onderwijs 41429 Stichting Ichthus College 41430 Stg. Agnieten College/De Boog 42623 Stichting OOZ 43837 Stg. Ger. Voortg. Onderw. O-NL 86971 Stg. v. PCSO/VSO v. Kampen eo 96240 Stichting De Ambelt 98229 VSO ZMOK de Sprengen
Straat correspondentie Postbus 1 Postbus 864 Postbus 552 Postbus 1 Postbus 143 Postbus 178 Postbus 1 Postbus 1 Postbus 55 Postbus 393 Marinus Postlaan 1-A Herfterlaan 39 Postbus 6
Postcode correspondentie Plaats corresp 8260AA Kampen 7550AW Hengelo Ov 8000AN Zwolle 8000AA Zwolle 8100AC Raalte 8180AD Heerde 8000AA Zwolle 8000AA Zwolle 8000AB Zwolle 8000AJ Zwolle 8264PB Kampen 8026RC Zwolle 8190AA Wapenveld
Het SWV is gesitueerd binnen de gemeentelijk (postcode) grenzen van de volgende 11 gemeenten. schoolgaand
w oonachtig
rugzakken
in het vso
rugzakken
SWV
Gemeentenaam
VO2305
Dalfsen
174
29
0
1.546
184
33
59
1
6
7
0
4
0
2
VO2305
Dronten
2.132
212
90
2.365
244
93
177
3
9
60
1
1
0
1
VO2305
Hattem
125
47
0
697
63
20
27
0
5
5
0
0
0
0
VO2305
Heerde
1.000
4
0
991
130
26
50
0
2
20
4
1
1
0
VO2305
Kampen
2.111
254
110
2.329
283
103
174
2
3
109
2
4
1
3
VO2305
Oldebroek
339
30
0
1.152
134
21
46
1
7
3
0
2
0
0
VO2305
Olst-Wijhe
451
42
0
1.026
107
29
35
3
6
14
0
1
0
0
VO2305
Raalte
2.584
228
110
2.081
156
63
79
3
9
81
1
2
1
3
VO2305
Staphorst
0
0
0
619
62
13
17
1
2
0
0
2
0
0
VO2305
Zw artew aterland
494
121
0
1.041
147
26
54
2
3
35
0
4
0
0
VO2305
Zw olle
10.077
1.043
321
5.783
646
202
394
9
35
398
2
14
4
22
19.486
2.010
631
19.630
2.156
629
1112
25
87
732
10
35
7
31
Totaal VO2305
overig VO LWOO PRO
overig VO LWOO PRO
vso cat 1 vso cat 2 vso cat 3 cluster 3 en 4 cluster 1 cluster 2 cluster 1 cluster 2
Deze tabel geeft informatie over aantal en type leerlingen binnen de (delen van de) gemeenten die binnen de regio van het samenwerkingsverband vallen. Deze informatie verschaft OCW op verzoek van verschillende gemeenten. Er staat weergegeven: 1. Het aantal leerlingen dat is ingeschreven op scholen voor vo in de gemeente. Indien er geen vo school staat in de gemeente, is het aantal leerlingen logischerwijs 0. 2. Het aantal in de gemeente woonachtige leerlingen uit het reguliere vo (inclusief lwoo/pro). Dit geeft het potentiële aantal leerlingen in de samenwerkingsverbanden vo weer. 3. Het aantal leerlingen dat woont in de gemeente en staat ingeschreven in het vso. Daarbij is onderscheid gemaakt in categorie 1, 2 en 3. Dit zijn de leerlingen waarvoor het samenwerkingsverband de ondersteuningskosten moet betalen in de overgangsperiode. 4. Het aantal leerlingen in met een rugzak cluster 3 of 4. 5. Tot slot is het aantal leerlingen met een indicatie voor cluster 1 en 2 weergegeven. In de eerste kolom is aangegeven hoeveel leerlingen die wonen in de gemeente en staan ingeschreven in het vso cluster 1 en 2. In de tweede kolom is aangegeven hoeveel leerlingen met een rugzak cluster 1 en 2 zijn ingeschreven op een vo school in de gemeente.
Het SWV kent de volgende leerling ontwikkeling
Bronnenboek versie januari 2015
84
Naam SWV 1. leerlingen
Stichting VO2305
1-10-2011 1-10-2012 1-10-2013
LWOO 1.997 2.002 2.010
PRO 633 621 631
overig VO 18.709 19.225 19.486
totaal VO*) 21.339 21.848 22.126
1-10-2011 1-10-2012 1-10-2013
vso cat 1 1.044 1.119 1.112
vso cat 2 24 25 25
vso cat 3 71 75 87
vso totaal 1.139 1.219 1.224
1-10-2011 1-10-2012 1-10-2013
CLUSTER 4 558 604 625
LG 16 19 33
MG 0 2 2
LZ 38 56 64
ZMLK 7 3 14
LWOO 9,36% 9,16% 9,08% LWOO 10,61% 10,71% 10,61%
PRO 2,97% 2,84% 2,85% PRO 2,80% 2,84% 2,92%
totaal 12,33% 12,01% 11,93% totaal 13,41% 13,55% 13,54%
vso cat 1 4,89% 5,12% 5,03% vso cat 1 3,03% 3,08% 3,15%
vso cat 2 0,11% 0,11% 0,11% vso cat 2 0,11% 0,11% 0,11%
vso cat 3 0,33% 0,34% 0,39% vso cat 3 0,31% 0,31% 0,34%
vso totaal 5,34% 5,58% 5,53% vso totaal 3,45% 3,51% 3,60%
rugzakken 2,90% 3,13% 3,34% rugzakken 1,86% 1,93% 1,95%
2.rugzakken
3.deelname % VO2305 1-10-2011 1-10-2012 1-10-2013 Landelijk 1-10-2011 1-10-2012 1-10-2013 VO2305 1-10-2011 1-10-2012 1-10-2013 Landelijk 1-10-2011 1-10-2012 1-10-2013
totaal rugzakken 619 684 738
Het SWV dient voor ca. 5,7 miljoen euro te bezuinigen op de onderwijs ondersteuning. Aanvankelijk wordt dit bedrag gecompenseerd, maar per 1-8-20120 moeten de schoolbesturen deze bezuiniging hebben geaccommodeerd.
Bronnenboek versie januari 2015
85
BIJLAGE 2
Afstemming gemeenten en onderwijs Het is voor bepaalde kinderen/leerlingen van cruciaal belang dat onderwijs en gemeenten nauw met elkaar samenwerken en steeds zoeken naar afstemming. Het gaat dan met name om kinderen/leerlingen met ondersteunings- en zorgvragen die in school, gezin en omgeving voorkomen. Door de financiële druk van de verevening in het onderwijs en de kortingen bij de gemeenten is deze afstemming nog belangrijker. Dit overleg zal voornamelijk op het lokale niveau plaatsvinden. De in dit hoofdstuk geschetste overleg punten moeten gezien worden als de agendapunten die in de komende tijd aan bod zullen komen tussen schoolbesturen en gemeenten in de lokale setting of in de groot regionale setting. Het SWV PO en het SWV VO zullen op 23 mei met alle gemeenten een agenda opstellen waarbij duidelijk zal worden wat er regionaal en wat er lokaal van deze agendapunten zal worden behandeld. Bij de afstemming met de gemeenten staat centraal dat er sprake dient te zijn van een meerjarig investeringsplan van alle gemeenten op het punt van de vroegtijdige onderkenning, maar vooral vroegtijdige aanpakken. Deze afstemming zien we goed weergegeven in het onderstaande schema:
Het onderwijs is er voor de onderwijskundige ondersteuning, gemeenten zijn verantwoordelijk voor de maatschappelijke aspecten als gezin, buurt en overige milieus van gezin en kind. Bronnenboek versie januari 2015
86
De onderwerpen in een checklist
1 JEUGDZORG
Een bestuurlijk gedragen en structurele afspraak tussen het SWV en de gezamenlijke jeugdzorginstelling over o informatieverstrekking aan ouders
Beleid SWV in ondersteuningsplan
Beleid (inter)gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg’
OOGO met als doel:
Ja – conform/
ja/nee – doel:
Nee …
Website met links
(aandachtspunt )
In iedere deelregio o onderlinge en in het SO is een informatieverstrekking tussen aanspreekpunt. jeugdzorg en onderwijs, denk Voor het VO per aan loket en vindplaats schoolbestuur. o afstemming bij het maken van een plan/aanpak wanneer én Afspraken over op school én in het gezin hulp gezamenlijke informatievoorziewordt verleend ning. o afspraken over de uitvoering Bijvoorbeeld van een gezamenlijke aanpak Netwerk Jeugd en binnen onderwijs en Gezin. jeugdzorg Op iedere vestiging is een x-aantal uren – door de Inzet van door de gemeente gemeenten bekostigd schoolmaatschappelijk werk ook ten behoeve van de relatie bekostigd - SMW , gerelateerd aan het tussen school en gezin en eventuele aantal leerlingen externe zorg.
Bronnenboek versie januari 2015
87
2 BEGELEIDING WMO
-
-
-
-
indicatietrajecten voor extra onderwijsondersteuning en begeleiding via Wmo/PGB op elkaar afstemmen;
bundeling van gelden: extra ondersteuningsbudgetten gekoppeld aan Wmoondersteuningsgelden voor begeleiding;
verzorgen van gemeenschappelijke begeleidingsarrangementen binnen en buiten schooltijd, eventueel door gemeenschappelijk personeel van school en jeugdzorg(instelling);
Beleid SWV in ondersteuningsplan
Beleid (inter)gemeentelijk
Afspraken maken over inbreng specifieke deskundigheid in de bespreking arrangeren
Ja – conform/ Nee …
‘Plan Jeugdzorg’
OOGO met als doel
ja/nee doel:
(aandachtspunt)
Haalbaarheids studie verrichten
Geschiedt via de arrangementen bespreking
regeling van vervoer voor zowel het Regeling onderwijs als de begeleiding via de vaststellen (denk aan Wmo. arrangementen)
Bronnenboek versie januari 2015
88
3 PARTICIPATIEWET
relatie leerplicht en vrijstelling voor leerplicht; leeftijd van het verlaten van MKD en het VSO e.d.
4 INDICATIESTELLING
Beleid SWV in ondersteuningsplan
Beleid (inter)gemeentelijk
Gezamenlijk optrekken in de vroegschoolse periode en bij het verlaten van het VSO
Ja – conform/ Nee …
‘Plan Jeugdzorg’
OOGO met als doel
ja/nee doel:
(aandachtspunt)
Beleid SWV in ondersteuningsplan
Beleid (inter)gemeente lijk
OOGO met als doel
‘Plan Jeugdzorg”
Er is in het OP rekening gehouden met de afstemming tussen de diverse gemeenten en de deelregio ’s en het VO over de trajecten en procedures bij de indicatiestelling voor onderwijsondersteuning en jeugdzorg.
Afstemming is zeker aan de orde via de arrangementen bespreking. Zeker bij de doorstroom van 4 jarigen en de uitstroom van 18+.
Indicatietrajecten zijn op elkaar afgestemd door PO en VO en er wordt gewerkt met transparante criteria.
Zie de notitie ‘1014’/estafette overleg
Er is een heldere afspraak over de communicatie met betrekking tot indicatietrajecten.
Dit verloopt via de website. Eenduidige afstemming met
Ja – conform/ Nee …
ja/nee doel
(aandachts punt)
Bronnenboek versie januari 2015
89
consultatiebureaus, huisartsen en voorschoolse instellingen en het CJG
5 LEERPLICHT en VOORTIJDIG SCHOOLVERLATEN en THUISZITTERS
De positie en de taken van de leerplichtambtenaar zijn duidelijk.
Beleid SWV in Beleid (inter)ondersteuningsplan gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg’
Er wordt samengewerkt tussen scholen en leerplicht
Er is een gemeenschappelijk deel in de monitor en/of er wordt gebruikgemaakt van de gegevens die gemeenten en onderwijs opvragen.
Er is afstemming over de communicatie met betrekking tot de leer- en kwalificatieplicht.
Graag opzetten, zeker in relatie tot de startleeftijd en in het kader van VSV.
Er is aandacht voor een preventieve aanpak.
Vooral plaats laten vinden in de
Ja – conform/ Nee …
OOGO met als doel
ja/nee doel:
(aandachtspunt)
Graag opzetten. Denk ook aan ontheffingen
Bronnenboek versie januari 2015
90
afstemming zoals aangegeven in het Het is bekend waar leerlingen schema bij de start en/of ouders informatie kunnen van deze notitie. krijgen.
Er is een gezamenlijke monitor.
Er is afstemming in beleid en aanpakken
Aandacht voor de langdurig zieke kinderen.
Werkgroep instellen.
6 ONDERWIJSHUISVESTING EN OOGOOH
Eventuele grote wijzigingen in leerlingenstromen door:
gespecialiseerde scholen voor (nieuwe) groepen leerlingen in één of meer gemeenten;
uitbreiding van het aanbod voor ondersteuning op een bepaalde school voor (nieuwe) groepen leerlingen in één of meer gemeenten;
tijdelijke plaatsingen of partiële plaatsingen;
verbrede toelating bij het SO.
Beleid SWV in Beleid (inter)ondersteuningsplan gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg’
Het SWV wil graag de educatieve kaart met de arrangementen in het PO afstemmen met het huisvestingsbeleid, voor zover dat niet in het LEA thuishoort.
OOGO met als doel
Ja – conform/ Nee …
ja/nee doel:
(aandachtspunt)
Voor het VO is dit onderdeel een lokale aangelegenheid.
Bronnenboek versie januari 2015
91
6 ONDERWIJSHUISVESTING EN OOGOOH
7 LEERLINGENVERVOER
Beleid SWV in Beleid (inter)ondersteuningsplan gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg’
Beleid SWV in Beleid (inter)ondersteuningsplan gemeentelijk ‘Plan Jeugdzorg’
Er is een duidelijk beeld van eventuele gespecialiseerde scholen.
Het komen tot een gezamenlijke beleidslijn en de uitvoering.
Ja – conform/ Nee …
OOGO met als doel
OOGO met als doel
ja/nee doel:
(aandachtspunt)
Er zijn veel tussenvarianten van speciaal en regulier onderwijs.
Bronnenboek versie januari 2015
92
Er is sprake van tijdelijke en/of partiële plekken.
Er zijn arrangementen in combinatie met therapie /behandeling buiten de school.
In het SO werkt men aan (of is er een planning voor) verbrede toelating of andere (flexibele) arrangementen.
BIJLAGE 3
Memo Aan: besturen SWV’s PO en VO 2305 Van: ambtenaren jeugd/onderwijs 2305-gemeenten Betreft: overleg 23 mei 2014 Datum: 16 mei 2014
Inleiding Op 23 mei aanstaande overleggen wij als ambtenaren jeugd/onderwijs met jullie als besturen van de samenwerkingsverbanden (SWV’s) PO en VO 2305. Gemeenten en besturen staan conform de intentieverklaring voor de opdracht een overlegstelsel over Passend Onderwijs in te richten. Wij hebben daarover enkele gedachten geformuleerd die wij, voorafgaand aan ons overleg op de 23ste , met jullie willen delen. Twee reglementen Onze portefeuillehouders hebben met jullie als besturen van de SWV’s afgesproken dat de gemeenten op het niveau van het samenwerkingsverband en op lokaal niveau met het onderwijs gaan overleggen. Het lijkt ons daarom goed om twee reglementen op te stellen: één voor het overleg tussen de SWV’s en de 2305-gemeenten en een modelreglement voor het lokale overleg tussen het onderwijsveld en de gemeente. In het reglement voor het overleg SWV’s en gemeenten kan wat ons betreft het overlegreglement inzake het ondersteuningsplan ingepast worden. Onderwerpen Ons voorstel is om op het niveau van de SWV’s te overleggen over Passend Onderwijs (uiteraard) en Bronnenboek versie januari 2015
93
de jeugdhulp (= nieuwe benaming van de jeugdzorg). Lokaal zouden wij willen overleggen over de volgende onderwerpen: - Passend Onderwijs - jeugdhulp - Wmo-voorziening begeleiding - Participatiewet - leerplicht - leerlingenvervoer - onderwijshuisvesting Het onderwerp jeugdhulp omvat ook schoolmaatschappelijk werk. De onderwerpen Wmovoorziening begeleiding, Participatiewet, leerplicht, leerlingenvervoer en onderwijshuisvesting komen in het overleg alleen aan de orde als Passend Onderwijs hiervoor gevolgen heeft (en omgekeerd). Deze onderwerpen kunnen overigens naar het overleg op SWV-niveau getild worden als ze regionale implicaties hebben. Werkgroep Wij willen voorstellen om voor het opstellen van de reglementen een gezamenlijke werkgroep van SWV’s en gemeenten in te stellen. De opdrachtgevers van de werkgroep zijn de besturen van de SWV’s en het bestuurlijk overleg transitie jeugdzorg IJsselland. Ondersteuningsplannen Gemeenten en SWV’s hebben afgesproken dat de eerste ondersteuningsplannen beleidsarm zijn. De ondersteuningsplannen hebben een looptijd van een jaar. Wij zouden graag zien dat de tweede plannen meer beleidsrijk zijn. Met name de ambities met betrekking tot de aansluiting onderwijs – jeugdhulp mogen wat ons betreft sterker neergezet worden. Wij stellen jullie voor om binnenkort met elkaar het overleg te starten over de volgende ondersteuningsplannen.
Bronnenboek versie januari 2015
94
Hoofdstuk 10 – het MBO Algemeen: Met de invoering van passend onderwijs wordt op 1 augustus 2014 de landelijke indicatiestelling voor leerlinggebonden financiering (lgf) afgeschaft. Mbo-instellingen zijn vanaf dan zelf verantwoordelijk voor het organiseren en vormgeven van hun eigen ondersteuningsaanbod. Ze stellen de extra ondersteuning en begeleiding van studenten met een beperking of chronische ziekte vast, organiseren deze en geven ze vorm. Ook is het de bedoeling dat de instellingen de extra begeleiding en ondersteuning verbreden tot alle studenten die een extra ondersteunings- of begeleidingsbehoefte hebben. Om een passend ondersteuningsaanbod te realiseren, moeten de mbo-instellingen in veel gevallen de interne zorgstructuur opnieuw vormgeven. Daarvoor wordt de huidige financiering en middelen opnieuw verdeeld. Ook vraagt het om een andere manier van denken en werken. Centraal staat wat de student nodig heeft om succesvol zijn mbo-studie te volgen en met een diploma af te ronden. Het is belangrijk dat ze daarbij samenwerken met het voortgezet onderwijs, gemeenten, UWVwerkpleinen, (jeugd)hulpverleningsinstanties en werkgevers. Zorgplicht, geen onevenredige belasting Op grond van de Wet gelijke behandeling (Wgbh/cz) zijn instellingen ook nu al verplicht om aanpassingen te doen voor studenten met een beperking. Bijvoorbeeld een aanpassing van de opleiding en de wijze van examinering aan de beperking van de student. Dit mag echter geen onevenredige belasting vormen voor de instelling, de wettelijke inrichtingsnormen uit de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) moeten in acht worden genomen en de aanpassingen mogen niet leiden tot verlaging van het niveau van de opleiding of het examen. Instellingen kunnen advies vragen over kwesties rond gelijke behandeling aan het College voor de rechten van de mens (voorheen de Commissie Gelijke Behandeling). Zwolle: Alle MBO-instellingen werken aan het regisseren van de intake en de begeleiding. Vooral de intake vraagt aandacht zodat hier niet het “rondlopen” van de leerling/student gaat ontstaan. De plusvoorzieningen in de scholen zijn in de meeste gevallen aanwezig en worden verder ontwikkeld. Opleiding van personeel wat als begeleider kan optreden wordt georganiseerd. Ontwikkeling van LOB (loopbaan begeleiding) is in ontwikkeling. Verschillende MBO-instellingen hebben werkgroepen georganiseerd voor doorontwikkeling van de gevolgen van passend onderwijs en wijze van organisatie van passend onderwijs. Verantwoordelijkheid van mbo-instellingen Met de invoering van passend onderwijs krijgen mbo-instellingen zelf verantwoordelijkheid om de extra ondersteuning en begeleiding van studenten die dat nodig hebben vorm te geven en te organiseren. In veel gevallen moeten mbo-instellingen hun eigen zorgstructuur en ondersteuningsaanbod opnieuw vaststellen. Ook is het van belang dat ze een goede intake uitvoeren en samenwerken met het aanleverend onderwijs en externe partijen die zorg en ondersteuning bieden. Intake en samenwerking met voortgezet onderwijs Een goede intake is noodzakelijk om de toekomstige mbo-student goed te adviseren over de juiste opleiding, het juiste niveau en de eventuele extra ondersteuning. Het spreekt hierbij voor zich dat de mbo-instelling op de hoogte is van de extra ondersteuning die een student in het aanleverend onderwijs heeft gekregen. Daarom is het belangrijk dat mbo-instellingen contact opnemen met de samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs. Deze informatieoverdracht kan de basis zijn voor het gesprek met de student over de extra begeleiding en ondersteuning in het mbo. De mbo-instelling moet met iedere student een onderwijsovereenkomst afsluiten. Hierin worden ook afspraken opgenomen over extra begeleiding en ondersteuning die de student nodig heeft om zijn Bronnenboek versie januari 2015
95
opleiding succesvol te volgen. De mbo-instelling kan deze extra ondersteuning organiseren via de interne ondersteuningsstructuur en indien nodig met andere partijen. Het is belangrijk om in ieder geval de betrokken docenten en begeleider(s) op de hoogte te stellen van de afspraken met de student, zodat zij hieraan invulling kunnen geven. Samenwerking met gemeenten en andere partijen Om de student optimaal te ondersteunen en te begeleiden kunnen mbo-instellingen passend onderwijs inbedden in en afstemmen met andere vormen van ondersteuning. Bijvoorbeeld loopbaanbegeleiding, mentoraat, schoolmaatschappelijke werk, professionele zorg via de ZAT’s en andere specifieke vormen van begeleiding, zoals de plusvoorziening. Ook is de samenwerking met partijen zoals (jeugd)zorg en lokale overheid belangrijk. Gemeenten krijgen steeds meer verantwoordelijkheden die van invloed zijn op de extra begeleiding en ondersteuning van jongeren. Hiervoor zijn diverse wetgevingstrajecten in gang gezet, zoals de Participatiewet en de Wet zorg voor Jeugd. Ook is de gemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van de Leerplichtwet. Mbo-instellingen kunnen voor hun samenwerking met gemeenten, UWV-werkpleinen en (jeugd)zorginstanties bestaande contacten en samenwerkingsvormen gebruiken. Deze samenwerking is nodig om iedere jongere een passend aanbod te kunnen doen. Zodat jongeren het onderwijs niet voortijdig verlaten en straks goed kunnen deelnemen aan de arbeidsmarkt. Aanleverend onderwijs Mbo-instellingen geven met de invoering van passend onderwijs op 1 augustus 2014 zelf de extra ondersteuning en begeleiding van studenten met een beperking of chronische ziekte vorm. Omdat
het mbo geen speciaal onderwijs heeft, is het belangrijk dat vmbo-, vso- en pro-scholen studenten met een extra ondersteuningsbehoefte goed voorbereiden op het mbo. Want de organisatie, structuur, studentenaantallen en onderwijsinhoud zijn in het mbo heel anders dan de studenten gewend zijn in het voortgezet onderwijs.
Beroepsopleidingen Het mbo heeft ruim 600 beroepsopleidingen, waarin beroepspraktijkvorming een essentieel onderdeel is. Daarom is het belangrijk dat de voorliggende school de student voorlichting geeft over deze opleidingen en hem helpt om zich te oriënteren op een goede keuze die binnen zijn mogelijkheden ligt. Hierbij kan de vo-school samenwerken met de mbo-instelling via het Stimuleringsproject LOB. Ook de website www.mbostad.nl bevat nuttige informatie op het gebied van studiekeuze en loopbaanbegeleiding. De mbo-instelling weegt in haar keuzeadvies ook de arbeidsmarktrelevantie mee. We willen tenslotte dat deze jongeren straks een goede plek op de arbeidsmarkt vinden. Afspraken tussen aanleverend onderwijs en mbo Als een toekomstige student zich inschrijft op het mbo, is het van belang dat de mbo-instelling contact opneemt met de voorliggende school. Tijdens dit contact komt aan de orde of de beoogde beroepsopleiding past bij de student gelet op de sterke en zwakke punten van de student. Daarnaast worden de extra ondersteuning en begeleiding besproken die de leerling op zijn vorige school kreeg. Moet die begeleiding in dezelfde vorm en intensiviteit worden voortgezet of is minder intensieve begeleiding voldoende? Vanzelfsprekend moet de extra ondersteuning die de student nodig heeft binnen de mogelijkheden van de mbo-instelling liggen. Op basis van deze gesprekken spreken de mbo-instelling en de student de extra ondersteuning en begeleiding af en leggen die vast in de onderwijsovereenkomst. Leerlingen uit het voortgezet speciaal onderwijs Als leerlingen uit de arbeidsmarktgerichte leerweg van het vso willen doorstromen naar het mbo, heeft de mbo-instelling veel aan het onderwijskundig rapport en het transitiedocument. Bij leerlingen uit het profiel vervolgonderwijs bieden het onderwijskundig rapport en het ontwikkelingsperspectief nuttige informatie. Als leerlingen uit het vso doorstromen naar het mbo, is het heel belangrijk om aandacht te besteden aan een warme overdracht. Dit houdt in dat de mentor van de vso-school en de intaker, mentor of loopbaanbegeleider van de mbo-instelling een gesprek hebben over de specifieke leerbehoeften van de leerling. Dit vergroot de kans op succes in de vervolgopleiding en verkleint de kans op studievertraging of voortijdig schoolverlaten. Leerlingen uit het praktijkonderwijs Bronnenboek versie januari 2015
96
Als leerlingen uit het praktijkonderwijs (pro-leerlingen) willen doorstromen naar het mbo, vindt de mbo-instelling nuttige informatie in het individueel ontwikkelingsplan en het ontwikkelingsperspectief. Op basis hiervan kan de instelling bepalen welke extra ondersteuning de student nodig heeft om de opleiding succesvol te doorlopen. Afspraken met stagebiedend bedrijf De extra ondersteuning en begeleiding die de student nodig heeft, moeten binnen de mogelijkheden van de mbo-instelling liggen. Deze extra ondersteuning en begeleiding is ook belangrijk tijdens de beroepspraktijkvorming. Daarom moeten de mbo-instelling, student en het stagebiedend bedrijf hierover afspraken maken. Goede afspraken en regelmatig contact over de voortgang dragen eraan bij dat dat studenten met een extra ondersteuningsbehoefte de opleiding succesvol afronden. Transparantie over extra ondersteuning en begeleiding De mbo-instellingen maken ruim voor het begin van het studiejaar bekend welke eisen ze stellen aan het volgen van een beroepsopleiding. Ze moeten studenten tijdig informeren over het onderwijsprogramma en de examens en duidelijkheid geven over het aanbod aan extra begeleiding en ondersteuning. (Toekomstige) studenten met een extra ondersteuningsbehoefte kunnen deze informatie gebruiken bij de keuze van hun vervolgopleiding.
1e korte impressie Bovenschoolse ZAT (15 november 2013)
Elke school is ‘’hard bezig’ een eigen beleid te ontwikkelen. Binnen het Bovenschoolse ZAT worden veel zaken besproken (transitie jeugdzorg, samenwerking met ketenpartners, verbinding scholen CJG (Centrum voor Jeugd en Gezin)
Er is geen eenduidigheid in de beleidsvoornemens richting MBO-VO. Wel is er in het kader van VSV de verbinding gezocht tussen VO-MBO op de gebieden: mentoring maatjesproject actie doorstroom (warme overdracht) LOB (afstemming VO-MBO) voorbeeld/ bijlage Eigen invulling (lokaliteiten/ menskracht- uren) voorbeeld/ bijlage Groene Welle Naast reguliere lessen de mogelijkheid van RT-lessen/ ondersteuningslessen/ bijlessen In het bovenschools ZAT zijn we als mbo’s over het volgende eens: 1. Bij intake is de informatie vanuit VO waardevol 2. Contacten op diverse niveau met het VO bevorderen leer- en ontwikkelingslijnen 3. De student met een extra begeleidingsvraag heeft recht op een ondersteuningsaanbod (zorgplicht van mbo) 4. Overdracht van informatie VO-MBO (inclusief warme overdracht) dient systematischer te worden georganiseerd 5. VO en MBO moeten van elkaar weten welke eisen er aan de student wordt gesteld. Nu liggen de verwachtingen nog teveel uit elkaar 6. Extra loopbaanbegeleiding kan (preventief) veel frustraties voorkomen en werkt beter dan achteraf (curatief) de 7. Schoolloopbaan aanpassen (opleidings switch) 8. Leg in OOK (Onderwijsovereenkomst) de begeleiding (rechten en plichten) vast, zodat verwachtingen wederzijds helder zijn
Bronnenboek versie januari 2015
97
HOOFDSTUK 11 personele aanpak In dit hoofdstuk is de overeenkomst opgenomen die is opgesteld voor de aanpak “opting out” .
overeenkomst opting out Stichting VO2305 (Samenwerkingsverband Voortgezet Onderwijs 23.05, regio IJssel-Vecht)
Ondergetekenden, De stichting VO2305, statutair gevestigd te Zwolle, kantoorhoudend aan de Koningin Wilhelminastraat 93 te Zwolle, rechtsgeldig vertegenwoordigd door de voorzitter van het dagelijks bestuur, de heer M.J. de Jong, en secretaris van het dagelijks bestuur, de heer M. Faas, hierna te noemen: het samenwerkingsverband, en De Algemene Onderwijsbond (AOb), gevestigd te Utrecht, te deze statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door de heer A. Krist; De ABVAKABO FNV, gevestigd te Zoetermeer, te deze statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door de heer R. van Baalen; Het CNV Onderwijs, gevestigd te Utrecht, te deze statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door de heer D. Bruning; De Federatie van Onderwijsvakorganisaties (FvOv), gevestigd te Zeist, te dezen statutair of krachtens volmacht vertegenwoordigd door mevrouw G. Versprille hierna te noemen: de vakbonden hebben deze overeenkomst, dd. 26 mei 2014, opgesteld met de aangesloten organisaties voor VSO met aangesloten schoolbesturen stichting VO2305 in verband met de overname van Ambulant Begeleiders in het kader van opting out. De hiervoor afgestemde procedures en voorwaarden zijn beschreven op pagina 1 t/m 7 van deze overeenkomst, de ondertekening is vermeld op pagina 7.
Bronnenboek versie januari 2015
98
1. Inleiding Vanaf 2014 komt er een nieuw stelsel voor passend onderwijs. De wijzigingen hebben betrekking op de zorgplicht en verantwoordelijkheden van schoolbesturen (schoolbesturen dienen een passende onderwijsplek te bieden aan leerlingen die extra ondersteuning nodig hebben), en op wijzigingen in het bekostigingssysteem. VO-scholen worden gestimuleerd vormen van extra ondersteuning verder te ontwikkelen. Een onderdeel van de extra ondersteuning in de huidige situatie betreft de ambulante begeleiding. De huidige Ambulant Begeleiders kunnen een belangrijke bijdrage gaan leveren aan de verbreding van de schoolondersteuningsprofielen van de VO-scholen. In het tripartiete akkoord, gesloten door de sociale partners en OCW, staat het behoud van werkgelegenheid voor de ambulant begeleiders centraal. Deze tripartiete overeenkomst biedt geen werkgelegenheidsgarantie maar wel de afspraak om zorgvuldig om te gaan met de opgebouwde expertise en te borgen dat de expertise aanwezig blijft die nodig is om de te maken ondersteuningsplannen uit te kunnen voeren. De inspanning van alle betrokkenen is erop gericht dat de expertise zoveel als nodig en wenselijk is, behouden blijft. Gezamenlijk gaan de besturen die deel uitmaken van het samenwerkingsverband SWV 2305 zich inzetten voor plaatsing van de Ambulant Begeleiders binnen het samenwerkingsverband via de zogenaamde opting-outregeling. Hiertoe is besloten in de bestuursvergadering van SWV 23-05 op 22 januari 2014 en later in de vorm van deze overeenkomst op 9 mei 2014. Deze overeenkomst beschrijft en regelt de wijze van plaatsing van de Ambulant Begeleiders tussen de aangesloten stichtingen in SWV 23-05 van werk naar werk.
2. Begrippenlijst Bedragen Waar in dit plan wordt gesproken over bedragen en/of salarissen, wordt in alle gevallen een bruto bedrag bedoeld. Hierbij wordt gerekend met een volledige betrekkingsomvang dan wel naar rato op basis van de daadwerkelijke werktijdfactor. Diensttijd De tijd die op grond van de arbeidsovereenkomst is doorgebracht in dienst van het huidige bestuur. Passende functie Een functie die volgens de werkgever wat betreft inhoud, benodigde kennis en vaardigheden en plaats in de organisatie verwant is aan de eerder vervulde functie. Salarisgarantie Het salaris waarop de medewerker minimaal aanspraak blijft behouden, zoals vastgelegd bij de huidige werkgever inclusief salarisperspectief, bindingstoelage, vakantiegeld en eindejaarsuitkering, conform de vigerende cao op basis van een overeenkomst van maximaal 1 wtf. Werkgever Een van de aangesloten besturen van SWV 23-05. Werknemer 99
Ambulant begeleider of een direct daaraan gerelateerde functie in dienst van een van een van de aangesloten organisaties voor Speciaal en Voortgezet Speciaal Onderwijs (verder aangeduid als VSO) op basis van een overeenkomst voor onbepaalde tijd voor 1 mei 2012.
3. Overeengekomen afspraken De huidige stand van zaken is dat binnen het samenwerkingsverband is afgesproken dat de medewerkers van de Ambelt op basis van een door Ambelt op te stellen sociaal plan voor plaatsing zullen worden aangeboden aan de aangesloten schoolbesturen. De medewerkers van de Twijn vallen ook onder deze overeenkomst maar deze medewerkers hebben al een bestuursaanstelling bij OOZ en zullen ook bij OOZ worden geplaatst en in de berekening van de verdeling in mindering worden gebracht op de plaatsingsverplichting voor medewerkers van de andere VSO’s. Voor Eduvier zijn de gevolgen niet gekwantificeerd en blijven de afspraken staan zoals die op basis van het tripartiete akkoord zijn vastgelegd. Op basis van deze stand van zaken zijn de volgende afspraken gemaakt: De opting out zal ingaan per 01-08-2014; De budgetten Ambulante Begeleiding gaan over naar het SWV. Het SWV betaalt de budgetten door naar de VSO-scholen op basis van de historische budgetten (01-102103); Schoolbesturen maken afspraken met het VSO i.c. De Ambelt over de overname van medewerkers binnen de kaders van deze overeenkomst; De afspraken worden schriftelijk vastgelegd en geaccordeerd door het SWV om daarmee duidelijkheid te hebben over de huidige en toekomstige verplichtingen; Bij elke overplaatsing zal een percentage van het budget gelijk aan het aantal fte t.o.v. het totaal aan fte worden verlegd naar de overnemende school met ingang van de datum van overname; Het aantal fte Ambulant Begeleider dat maximaal zal worden overgenomen van de Ambelt bedraagt 13,73 fte; Het aantal fte dat maximaal zal worden overgenomen van de Twijn bedraagt 2,147 fte; Van het budget van de Ambelt zal € 100.000,- worden gereserveerd als garantie voor het geval er door overheveling van middelen, te weinig geld overblijft voor bekostiging van de overhead. Er worden afzonderlijke afspraken gemaakt over de overhead in een breder verband, omdat dit de mogelijkheden van dit enkele SWV overstijgt. Per 01-08-2015 worden de budgetten verdeeld over de schoolbesturen voor VO en bestaat er geen verplichting meer naar het VSO.
4. Doelstelling en werkwijze van plaatsing Doelstelling is herplaatsing van de aangegeven werknemers bij de aangesloten schoolbesturen zoveel als mogelijk met behoud van hun rechten. De betreffende organisatie voor VSO bepaalt middels het eigen sociaal plan de plaatsing en doet een verzoek tot plaatsing van de werknemer bij de aangesloten schoolbesturen. De schoolbesturen hebben een verplichting tot plaatsing binnen de in deze overeenkomst aangegeven criteria en voorwaarden.
100
Algemeen De opting out zal ingaan per 01-08-2014. Plaatsing van werknemers zal plaatsvinden met ingang van 01-08-2014 tot uiterlijk 31-07-2015. De verplichting tot overname betreft uitsluitend de Ambulant Begeleiders die in dienst waren van een van de aangesloten organisaties voor VSO, op basis van een overeenkomst voor onbepaalde tijd voor 1 mei 2012. Het bestuur van de VSO waar de Ambulante Begeleider in dienst is doet een herplaatsingsverzoek aan een van de aangesloten schoolbesturen voor een specifieke werknemer binnen de in deze overeenkomst aangegeven criteria en voorwaarden; De ontvangende schoolbesturen zullen werknemers plaatsen voor zover dat mogelijk is binnen de afgesproken formatie per school op grond van de verdeling van de toekomstig gemiddelde budgetten en formatie over de betrokken scholen (zie hoofdstuk 4); De ontvangende schoolbesturen zullen daarbij de volgende volgorde van plaatsingscriteria toepassen: Uitsluitend werknemers in dienst bij betreffende organisatie voor VSO op basis van een overeenkomst voor onbepaalde voor 1 mei 2012; Medewerkers van De Twijn worden geplaatst bij OOZ, deze medewerkers hebben een bestuursaanstelling bij OOZ; Medewerkers die voldoen aan de benoemingsvoorwaarden van Greijdanus worden primair geplaatst bij Greijdanus; Medewerkers worden zoveel als mogelijk geplaatst bij het bestuur waar zij feitelijk al hun werkzaamheden verrichten; als een medewerker meerdere werkplekken heeft, wordt de medewerker in principe plaatst bij de werkgever waar de baanomvang het grootst is; Plaatsing geschiedt voor maximaal 1,0 wtf (plaatsing in een hogere wtf is maximaal voor de periode van 1 jaar (e.e.a. conform de cao VO). Daar waar de wtf meer dan 1,0 is treedt de werknemer en nieuwe werkgever in overleg om hierover een afspraak over evt. afbouw te maken; Bij plaatsing wordt waar mogelijk rekening gehouden met persoonlijke wensen van de werknemer; Medewerkers in dienst van de aangesloten VSO’s die niet voldoen aan bovengenoemde criteria vallen niet onder de verplichting tot plaatsing en kunnen uitsluitend in de gelegenheid worden gesteld om te solliciteren op eventuele overblijvende vacatures.
5. Overzicht van financiën en formatie Verdeling budget en formatie voor overname werknemers Ambelt (01-10-2013) Fte: Fte: Budgetten: de Ambelt: de Twijn: de Ambelt de Twijn Budget totaal
€ 1.742.940,00 € 442.504,40 € 2.185.444,40
de Noordgouw Landstede Agnieten/De Boog Almere College Ichthus College Greijdanus College
€ 130.425,96 € 164.806,96 € 485.326,54 € 83.734,35 € 192.644,47 € 233.458,04
0,95 1,20 3,53 0,61 1,40 1,70
101
Carmel College AOC De Groene Welle OOZ Totaal incl Twijn
2,35 0,34 1,66 15,88
2,147
€ 324.068,59 € 46.913,42 € 524.066,08 € 2.185.444,40
6. Arbeidsvoorwaarden en regelingen Werknemers die geplaatst zijn bij een van de aangesloten schoolbesturen (verder te noemen werkgever) hebben garantie op werk in een vast dienstverband. Bij plaatsing van de betrokken werknemers zijn de collectieve arbeidsvoorwaarden van de werkgever van toepassing. Rechten en plichten worden zo veel als mogelijk overgenomen en ingepast binnen de (per werkgever) van toepassing zijnde cao en regelingen. Bij plaatsing geldt voor de werknemer een salarisgarantie. Bij plaatsing in een lagere functie behoudt de werknemer het salaris en het salarisperspectief dat is verbonden aan de huidige functie bij het huidige bestuur binnen SWV 23-05. Werknemers worden primair geplaatst als OOP-er in de functie van Ambulant begeleider in een passende en vergelijkbare functieschaal. Het salaris in die schaal wordt vastgesteld op basis van horizontale overgang naar een gelijk of naast hoger schaalbedrag. Wanneer de werknemer als gevolg van plaatsing bij een werkgever te maken krijgt met een vermeerdering 10 km (enkele reis) reisafstand (berekend met de ANWB routeplanner), dan ontvangt deze werknemer gedurende 6 maanden een vergoeding van € 0,12 voor deze extra kilometers. Werknemers worden geplaatst met behoud van opgebouwd spaarverlof, gespaarde BAPO en het aantal dienstjaren dat ze gewerkt hebben bij hun huidige bestuur binnen SWV 23-05. Voor Greijdanus gelden bijzondere benoemingsvoorwaarden, namelijk een medewerker dient belijdend lid te zijn van een van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt en wat daar recent uit is voortgekomen, de Christelijke Gereformeerde kerken of de Nederlands Gereformeerde kerken. Werknemers zullen overgaan naar het taakbeleid zoals gedefinieerd bij de werkgever. Werknemers kunnen kennis nemen van het taakbeleid bij de toekomstige werkgever, voordat zij instemmen met hun benoeming. De werknemer dient een VOG in te leveren bij de werkgever. De aanvraag van deze VOG wordt door de werkgever vergoed. Indien de werknemer voor plaatsing in een passende functie dient te beschikken over een lesbevoegdheid voor het voortgezet onderwijs wordt de medewerker in staat gesteld om deze bevoegdheid te halen met inachtneming van de voorwaarden van de van toepassing zijnde cao ten aanzien van onbevoegden. Vergoeding van tijd en geld vind plaats conform de cao en de regelingen die de betreffende werkgever daarvoor heeft ten aanzien van de eigen medewerkers die onbevoegd zijn.
7. Medezeggenschap, communicatie en vastlegging van afspraken De gevolgen van deze overname in formatie en geld zijn reeds voorgelegd aan (G)MR-en van de respectievelijke schoolbesturen voor VO. Bij vragen over de wet- en regelgeving rondom passend onderwijs in relatie tot deze overeenkomst kan men terecht bij de projectleiding van “Herplaatsing Ambulant Begeleiders bij aangesloten schoolbesturen SWV23-05”, bij Henk Keesenberg,
[email protected] 102
Transparantie is het uitgangspunt voor de communicatie van de werkgever met de werknemers. De werknemer, de Centrales en de MR hebben recht op alle relevante informatie op basis van vertrouwelijkheid. Alle afspraken met een werknemer op basis van deze overeenkomst worden schriftelijk vastgelegd.
8. Bezwaar en beroep Ter behandeling van bezwaren van individuele belanghebbenden die rechtstreeks worden getroffen door besluiten, die genomen zijn in het kader van deze overeenkomst, heeft het bestuur van SWV 23-05 zich voor de periode van afbouw van de functie van Ambulant Begeleider aangesloten bij de stichting Onderwijsgeschillen. Belanghebbenden kunnen zich wenden tot: Onderwijsgeschillen Postbus 85191 3508 AD Utrecht http://www.onderwijsgeschillen.nl/ Telefoon: 030 - 280 95 90 / Fax: 030 – 280 9591
9. Juridisch kader Interpretatie van de in deze overeenkomst overeengekomen afspraak is voorbehouden aan de partijen die deze overeenkomst zijn overeengekomen. Als toepassing van deze overeenkomst in een individueel geval zou leiden tot een voor de werknemer onbillijke onvoorziene situatie, kan het bestuur van een bestuur SWV 23-05 afwijken van de bepalingen in het plan ten gunste van de werknemer. De centrales worden daarover geïnformeerd. Ook in die gevallen waarin betrokkene onevenredig wordt benadeeld door de toepassing van deze overeenkomst, kan daarvan door het bestuur worden afgeweken. Deze overeenkomst sluit aan op een door de VSO’s op te stellen sociaal plan. Daar waar een dergelijk sociaal plan afwijkt van het geen in deze overeenkomst is opgenomen is hetgeen in deze overeenkomst is opgenomen van toepassing.
10. Ondertekening verklaring Deze overeenkomst is vastgesteld door het bestuur van de stichting VO2305 op 22 januari 2014 en alle bij het samenwerkingsverband aangesloten besturen hebben desgevraagd nogmaals verklaard op 9 mei 2014 zich aan de bepalingen ervan te zullen houden bij de plaatsing van de Ambulant Begeleiders van de besturen binnen SWV VO 23-05. Zij hebben verder Martin Jan de Jong (voorzitter) en Maarten Faas (secretaris) gemachtigd deze overeenkomst namens het bestuur van het samenwerkingsverband te tekenen.
Aldus overeengekomen te Zwolle op 26 mei 2014 door:
103