naam:
BIJLAGEN
............................................................................................................
Opdrachten 4HAVO v1: 0995; v2: 0999; v3: 0801; v4: 0805; v5: 1308; v6
TIPS VOOR NATEKENEN (TEKENEN NAAR D NATUUR/NAAR AANSCHOUWING) fig.1
2 Je kunt moeilijke vormen ook zien als opgebouwd uit eenvoudige vormen (bijvoorbeeld de grondvormen: vierkant, rechthoek, cirkel, ellips, kubus, blok, bol, kegel cilinder enzovoort). Zie fig.2 en 3.
De instap…
…in verhouding tot de totale schoenlengte.
De h o o g t e Als je dit ziet…
…teken je eerst dit!
…in verhouding tot de lengte van de schoen.
1 Van voorwerpen met ingewikkelde vormen teken je eerst de vereenvoudigde vorm.
Hoe scheef staat de schoen eigenlijk?
fig.5
fig.4
Schat de hoogte van de boom in verhouding tot de breedte.
fig.2
Eerst de grondvormen in de goede verhoudingen tekenen…
fig.6 Hoe groot is de kruin t.o.v. de stam? Hoe schuin is de kruin?
Je kunt als 'rechte lijn' je potlood gebruiken.
3 Houd bij het tekenen van de eerste opzet de meest voor de hand fig.3
…dan pas de voorwerpen zelf.
liggende, dus de belangrijkste verhoudingen goed in de gaten: bijvoorbeeld de lengte van een voorwerp in verhouding tot de hoogte. Zie fig.4, 5 en 6.
2
4 Maak een constructie-
7 Tot slot een aantal opmerkingen over lijnperspectief.
fig.7
tekening: teken doorzichtig, zodat je makkelijker kunt controleren of de constructie klopt en de verhoudingen goed zijn. Dat is gedaan in fig7 en 8.
fig.8
5 Teken organische vormen in het begin niet al te rond, ze worden dan al snel slap. Benadruk liever de richtingen van de contouren. Zo worden de vormen wat hoekiger en steviger. Hiernaast zijn ook enkele constructielijnen getekend om het model goed te krijgen.
fig.11
• Wanneer je een luciferdoosje zó voor je houdt dat je er recht tegenaan kijkt, zie je een rechthoek.
fig.9
lichaamsas
fig.12
• Wanneer je één zijde van het doosje wegdraait, zie je de voorkant in verkorting. In fig.12 is de oorspronkelijke stand van het doosje gestippeld. Je kunt zien dat er ook verkleining optreedt: de achterste verticaal van het doosje is kleiner getekend dan de voorste, want hij is verder weg.
lange as ellips 4
3
5
2
fig.13
• Lijnen die van je af gaan en in werkelijkheid evenwijdig lopen noemen we wijkende lijnen. Ze lijken in één punt samen te komen.
1 Wijs de lichaamsassen aan en de lange assen van de ellipsen.
fig.10
6 Let speciaal op cilinder- en kegel(grond)vormen. Ze worden begrensd door cirkels, maar deze zie je meestal verkort, als ellipsen. Pas de volgende wet toe: de lange as van een ellips staat bij cilindervormen altijd loodrecht op de lichaamsas, dus ook als de vormen niet rechtop staan. In fig.9 zijn de ellipsen onderaan de voorwerpen ‘ronder’ en bovenaan platter (meer verkort). Waarom?
fig.14
• Wanneer je zo’n voorwerp met wijkende lijnen wilt nateke-nen, schat dan de hoeken die de wijkende lijnen maken met de denkbeeldige horizontalen. In fig.15 en 16 zie je een manier om de hoek van wijkende lijnen te schatten.
3
fig.15
• Een hulpmiddel om de hoeken van wijkende lijnen juist te schatten: houd een geodriehoek horizontaal voor je. Laat het nulpunt samenvallen met het voorste hoekpunt dat je wilt natekenen. Kijk met één oog en lees op je geodriehoek de hoeken af van de vier wijkende lijnen.
fig.16
Voor de lijnen C en D moet je het nulpunt van de geodriehoek natuurlijk omhoog brengen en op het andere hoekpunt leggen. Zie fig.16.
SCHADUW EN TEXTUUR fig.1
eigen schaduw
fig.2a
slagschaduw
1 Tips om schaduwen goed te tekenen. • Bij normaal daglicht in het klaslokaal heb je te maken met indirect licht. Dit is licht dat niet direct van een lichtbron op een voorwerp valt, maar door bijvoorbeeld muren en het plafond wordt weerkaatst. De slagschaduwen beginnen scherp en donker (direct naast het voorwerp), maar worden al snel geleidelijk lichter. De rand van de slagschaduw is vaag. Zet daar dus nooit een omtreklijn. • Belichting door direct licht (bijv. als de lokaalverlichting aan is) geeft een volkomen andere licht-schaduwwerking. • Het is niet verstandig om het voorwerp dat je natekent in tegenlicht (licht dat op je af komt) of meelicht (licht van achteren) te zetten. Daardoor zie je de licht-schaduwwerking van het voorwerp niet goed. Beter is het om zo te gaan zitten dat je zijlicht hebt. • In fig.1 zie je een hoekig voorwerp. De grens tussen de eigenschaduwen en de belichte zijden teken je bij een hoekig voorwerp met scherpe toonbegrenzingen. In fig.1 is dat gedaan met een contourlijn. In jouw tekening moet je de omtreklijnen zoveel mogelijk wegwerken. Dat is gedaan in fig.2c. Bij voorwerpen met gebogen vlakken (fig.2a en c) gebruik je geleidelijke toonovergangen.
fig.2b
fig.2c
2 Textuur en stofuitdrukking. Gelijk met de licht-schaduwwerking zorg je voor een goede stofuitdrukking van het voorwerp dat je natekent. De stofuitdrukking is goed als steen op steen lijkt, hout op hout, fluweel op fluweel enzovoort. Je kunt voor de stofuitdrukking verschillende texturen gebruiken. Hoe het oppervlak van een materiaal eruit ziet en aanvoelt heet textuur. In fig.2 zie je de textuur van een eikel, van een steen en van een perzik.
4
ABSTRAHEREN
Abstraheren betekent letterlijk ‘afleiden’. Men duidt er het proces mee aan waarbij een minder herkenbaar beeld uit een herkenbaar beeld wordt afgeleid. Het vertrekpunt is vaak een afbeelding (tekening, foto, beeldhouwwerk) die naar de natuur is gemaakt. Wanneer je wilt abstraheren, werk dan als volgt: – maak eerst een tekening (foto, enz.) naar de waarneming; – ga dan ‘spelen’ met de lijnen, (rest)vormen en kleuren van dit beeld. Restvormen zijn vormen die overblijven tussen vormen in. Tip: Een manier om twee-dimensionale beelden abstracter te maken is om steeds meer van de contouren weg te laten. Het wit binnen de vorm gaat dan over in het wit van de achtergrond. Zie fig.3. Het resultaat van abstraheren ziet er meestal eenvoudiger uit dan het oorspronkelijke beeld. Verwar eenvoudig echter niet met ‘gemakkelijk’. Abstraheren kost tijd en inspanning: je blijft veranderen, kijken en sleutelen aan het beeld. Zo maakte Picasso voor zijn schilderij Guernica (Beeldenboekje-4H, afb.1, op website of ELO) meer dan 50 voorstudies. Abstraheren is een zoekproces naar een verandering (meestal een vereenvoudiging) waardoor het oorspronkelijke beeld een sterkere werking krijgt en minder herkenbaar wordt. Sommige beeldende aspecten kunnen ieder op zich worden geabstraheerd. Zo kan men bijvoorbeeld spreken van vorm-abstractie, kleur-abstractie, ruimte-abstractie en, bij twee-dimensionale producten, nog van licht-abstractie. Je bent niet bezig met abstraheren wanneer je een tekening volledig verzint (zie de poppetjes van fig.1). Bij abstraheren werk je steeds vanuit het oorspronkelijke beeld dat je, werkend naar de natuur, hebt verkregen.
fig.2 Pablo Picasso, Les Demoiselles d’Avignon, 1907 olieverf op doek, 243 x 233 cm Museum of Modern Art, New York
fig.1 Twee pictogrammen en een krabbeltje van een mensfiguur. Het zijn schematische, uit het hoofd getekende poppetjes. Beeldend zijn ze niet erg interessant, maar duidelijk zijn ze wel. We snappen direct dat het om symbolen van mensen gaat.
VOORBEELDEN VAN ABSTRAHEREN • In de Quernica van Picasso (Beeldenboekje-4H, afb.1, op website of ELO) vind je een voorbeeld van vorm- en licht-abstractie van mensen en dieren. • In fig.2 (Beeldenboekje-4H, afb.2) zie je een schilderij van Picasso, Les Demoiselles d’Avignon met geabstraheerde mensfiguren. • In fig.3 zie je een houtsnede van Erich Heckel. Het is een goed voorbeeld van geabstraheerde ruimte. • Op de volgende pagina vind je werk van Piet Mondriaan. Het zijn drie werken uit een hele reeks, die samen het proces van abstraheren van een boom laten zien. • Op pagina 6 van deze bijlage staat de abstrahering van een voorwerpje, getekend door een leerling.
fig.3 Erich Heckel, Zelfportret, 1917 houtsnede De manier waarop in dit zelfportret spanning tussen voor en achter wordt verkregen, kun je zelf ook heel goed gebruiken bij opdracht 2 en 3. Heckel brengt geen witte lijntjes aan als onderscheiding tussen de zwarte vlakken. Daardoor lopen bijvoorbeeld de plant en het haar in elkaar over en ook de schouder en de tafel. Vorm en restvorm worden meer gelijkwaardig aan elkaar in deze houtsnede. Dit portret zou je abstracter kunnen maken door niet alleen de witte lijnen, maar ook nog wat zwarte contouren weg te halen, zodat het wit in de achtergrond overloopt in het wit van de voorgrond. Heckel wordt gerekend tot het expressionisme. Dat is duidelijk te zien aan de krachtige, vereenvoudigde vormen, de duidelijk zichtbare gutssteek en de manier waarop ruimte-abstractie wordt verkregen.
5 fig.4 Piet Mondriaan, Boom II, 1912 krijt op papier, 56,5 x 84,5 cm Collectie Haags Gemeentemuseum Deze krijttekening is ongetwijfeld naar directe aanschouwing gemaakt. Achter de boom zijn met dunne lijnen en de platte kant van het krijtje meer bomen gesuggereerd. De voorgrond is nog eenvoudiger gehouden. Daardoor valt alle aandacht op het hoofdmotief.
fig.5 Piet Mondriaan, De grijze boom, 1912 olieverf op doek, 78,5 x 107,5 cm Collectie Haags Gemeentemuseum Deze boom zou op het atelier ontstaan kunnen zijn aan de hand van de tekening uit fig.4. De takken zijn met betrekkelijk dunne verf geschilderd. De verf in de restvormen is aangebracht met dikke toetsen die hier en daar een beetje over de takken gaan. De restvormen lijken daardoor naar voren te komen. Door deze ‘verzelfstandiging van de restvorm’ wordt een zekere spanning merkbaar tussen voor- en achtergrond. De kleuren die Mondriaan gebruikt zijn niet realistisch: witten en grijzen. Dit schilderij is een goed voorbeeld van vorm-, ruimte- en kleurabstractie.
fig.6 PietMondriaan,Bloeiendeappelboom,1912 olieverfopdoek,78x106cm CollectieHaagsGemeentemuseum Het proces van abstraheren gaat bij dit schilderij verder. De vormen zijn eenvoudiger en meer geometrisch. De zwarte lijnen zijn gedeeltelijk overschilderd met vergrijsde pasteltinten. In vorm, kleur en de dubbelzinnige ruimtewerking is dit schilderij verwant met het kubisme.
6
Het abstraheringsproces van een voorwerpje door een leerling.
fig.7
De laatste studie is een evenwichtige compositie van zwarte lijnen, witte lijnen, zwarte vlakken en witte vlakken. De abstractie is gedurfd: witte vorm wordt witte restvorm. De zwarte vlakken die als aanvulling op de sleutel zijn gemaakt, komen voort uit de sleutel en zijn niet te opvallend. Goed dus!
Constructietekening met constructielijnen.
Opdracht 3 voltooid: nette uitvoering in dekkende plakkaatverf van het beste resultaat van opdracht 2.
fig.11
fig.8
Voltooide omtreklijn tekening.
fig.9
Opdracht 1 klaar, inclusief alle schaduwen.
fig.12
Zo moet het dus niet!
• Links is teveel de contour geheel aangehouden. Bovendien berust de zwart-witcompositie teveel op de gewone licht-schaduwwerking. Er treedt weinig abstractie op. • Rechts werken de toegevoegde vlakjes bovenaan de guts eigenlijk meer als versiering. Ze zijn te ‘bedacht’ en komen niet voort uit de vorm van de guts.
fig.10
Vier studies in potlood 6B, opdracht 2 is voltooid!.
Zoals je kunt zien is de eerste studie linksboven tamelijk ‘normaal’ en niet zo abstract. In de volgende studies ontstaat steeds meer een vrij spel met vorm en lijn, zwart en wit.
7
WERKEN MET TREKPEN EN TEKENHAAK
1 Wanneer je met inkt of verf werkt, is het moeilijk om met de hand getekende lijnen echt recht en bibber-vrij te krijgen.
fig.1
Buisjespen.
fig.5
Met de buisjespen kan het wel. Hiermee kun je lijnen langs een liniaal of tekenmal trekken. Een groot voordeel is dat een buisjespen niet voortdurend gevuld hoeft te worden. Het nadeel van buisjespennen is, dat ze duur zijn, vlug verstopt raken, alleen maar met inkt kunnen worden gevuld en dat je voor elke kleur en lijndikte een aparte pen nodig hebt. Het kan bij sommige tekeningen ook juist een voordeel zijn dat de buisjespen steeds dezelfde lijndikte geeft. Overigens is de inkt die in de buisjespen zit watervast, net als O.i.inkt.
fig.2
Inktrand van een liniaal.
Linialen hebben vaak een overlangse uitsparing: de zogenaamde inktrand. De inktrand zweeft net boven het papier. Zo krijg je niet direct vlekken wanneer er een beetje inkt of verf onder deze rand loopt bij het trekken van lijnen. Maak de inktrand schoon wanneer er inkt of verf op zit.
2 Een tekenhaak wordt gebruikt om eenvoudig en nauwkeurig horizontale lijnen te trekken. De haak wordt achter de linkerzijde van de tekentafel gehaakt. Met de linkerhand wordt de haak naar boven of beneden bewogen en aangedrukt als een lijn wordt getrokken met de rechterhand. Als je links bent, doe je alles precies andersom met een tekenhaak voor linkshandigen.
Trekpen.
Goedkoper, maar moeilijker in gebruik, is de trekpen. Een voordeel van de trekpen is dat je deze op elke lijndikte kunt instellen en dat er ook met plakkaatverf gevuld kan worden. Een nadeel is dat je de pen voortdurend bij moet vullen.
Vul de pen met 1 cm plakkaatverf of inkt. Houd de buitenkant van de bek schoon.
fig.3
De trekpen wordt aan de binnenzijde van de bek gevuld met een in plakkaatverf (of inkt) gedoopt penseel. Vul de trekpen met niet meer dan 8 tot 10 mm per keer, anders krijg je vlekken: de verf (inkt) zal in één keer uit de pen lopen. De buitenkant van de bek moet altijd goed schoon zijn. Om de trekpen na gebruik schoon te maken, draai je de onderzijde van de bek weg. Houd de pen niet onder de kraan, dat roest.
Voor een zwarte lijntekening, een tekening die bestaat uit lijnen, getekend met trekpen, liniaal en/of tekenmallen is het makkelijk om O.i.inkt of andere tekeninkt te gebruiken in de trekpen. Als er contouren van vlakken moeten worden getekend, met de bedoeling ze later egaal in te kleuren, is het mooier, maar moeilijker, om plakkaatverf te gebruiken. Dat droogt mat en egaal op als het goed is geschilderd. Een met O.i.inkt ingeschilderd vlak is altijd glimmend en vlekkerig. Verdunde plakkaatverf met een beetje water, zodat hij nog wel uit de pen vloeit, maar toch dekkend is. Probeer het eerst even uit op een kladpapiertje.
Draai de onderkant van de bek weg om de trekpen goed schoon te maken.
fig.6
Het aanleggen van de tekenhaak.
fig.7
Tekenhaak met driehoek voor het tekenen van schuine of haakse lijnen.
fig.4
Een verticale of schuine lijn wordt getrokken langs een tekendriehoek die op de tekenhaak wordt geplaatst en er langs kan worden bewogen. In principe mag de tekenhaak alleen maar horizontaal worden gebruikt. Om horizontale, evenwijdige lijnen te kunnen tekenen begin je bovenaan lijnen te trekken. Daarna verplaats je de tekenhaak steeds een stukje naar beneden. Om evenwijdige verticale lijnen te trekken, schuif je de tekendriehoek langs de tekenhaak naar links of rechts.
8
fig.8
Tekenen van evenwijdige lijnen met twee tekendriehoeken.
Voor het tekenen van evenwijdige lijnen kun je ook twee tekendriehoeken gebruiken. De een houd je goed vast, de ander verschuif je langs de eerste om telkens een nieuwe lijn te zetten.
fig.9
Het vastplakken van het tekenpapier.
Voordat je met tekenen begint, moet eerst het teken papier in de juiste stand worden vastgeplakt. Dat doe je door de tekenhaak aan te leggen tegen de zijkant van de tafel en het papier zo te schuiven, dat de boven zijde precies samenvalt met de rand van de tekenhaak. Plak dan het papier vast met crêpeplakband. Als je een volgende keer verder gaat met de tekening, plak je hem weer op dezelfde wijze vast.
TIPS VOOR NETJES SCHILDEREN
fig.4
fig.1
fig.2
• Laat de kwasten en penselen nooit met de haren naar beneden in het potje water staan. Ze zijn dan snel onbruikbaar.
Rond penseel en platte varkensharen kwast.
• Schilderen met plakkaatverf en olieverf doe je met penselen en kwasten. Ze zijn er in verschillende vormen.
Verf in potjes voor eerste gebruik roeren.
• Roer de verf voor gebruik altijd goed om met de achterkant van een penseel.
fig.3
Onbruikbaar!
• Hou het deksel van het potje of het dopje van de tube goed schoon anders gaat het vast zitten. Gebeurt dat laatste toch, hou het deksel of dopje dan onder de warme kraan. Draai het daarna los, eventueel met schuurpapier.
Bij plakkaatverf altijd wat water gebruiken.
• Maak het penseel of de kwast (half)droog aan een verflap of papieren tissue.
• Neem steeds twee potten water. Eén om de verf te verdunnen en smeerbaar te maken en een ander om kwasten en penselen steeds goed schoon te maken. Doe ALTIJD wat water bij plakkaatverf op je palet en roer tot er belletjes ontstaan. De verf is dan een goed smeerbaar papje geworden.
fig.5
Palet.
• Een palet is een plaat (bord, schoteltje, oud stuk papier) waarop je verf mengt. Doe de verf uit de potjes of tubes aan de rand van het palet. Hou de kleuren goed uit elkaar. Mengen doe je in het midden van het palet of op een tweede palet (bord, schoteltje, oud stuk papier).
9
• Wanneer je dekkend schildert, zie je het papier net niet meer door de verflaag heen. Je kan ook wat meer water door de verf doen. Schilder je met deze verf, dan blijft het papier wel een beetje zichtbaar. Dit heet half-dekkend schilderen. • Wanneer je een vlakje schildert en binnen de lijntjes wilt blijven, kan je het beste zo werken: – werk eerst langs de lijntjes van een vlak – kleur dan pas het vlak verder in – hou de haren van het penseel aan de binnenkant van de vorm die je schildert, evenwijdig met de contour – zorg voor een puntje aan het penseel, daarmee kun je lijnen schilderen van 1 mm dik! – doop het penseel alleen met het puntje in de verf en niet tot halverwege de steel!
fig.7
Tip voor preciezer schilderwerk: vorm een puntje aan het penseel bij het halfdroog uitknijpen, daarmee kun je lijntjes van 1 mm dik schilderen!
fig.6a Hou de haren van het penseel niet aan de buitenkant van de vorm…
Niet zo…
aan de binnenkant, evenwijdig met de omtrek van de vorm die je schildert.
fig.6b
…maar zo!
…maar
Goed fig.8
Teveel verf
Tip om precies te schilderen: doop het penseel alleen met het puntje in de verf en niet tot halverwege de steel.
COMPOSITIE-1: INLEIDING
fig.1
fig.2
fig.3
Het beeldvlak is het vlak waarin het beeld zich bevindt, bijvoorbeeld een tekenvel of schilderslinnen. Compositie betekent ordening. Bij tekenen ga je uit van het gegeven formaat van het papier of karton. Je ordent elementen als punt, lijn, vorm, kleur, licht, ruimte, textuur tot een geheel. Zo besteed je aandacht aan een belangrijk beeldende aspect: compositie. Meestal gaat dat ordenen niet eens bewust. Een voorbeeldje: stel je tekent een fles na die voor je op tafel staat. Je kijkt goed en je probeert de vorm juist te treffen. Voor je het weet heb je een compositie als in fig.l.
De fles staat plechtig in het midden en er is geen achtergrond. Het levert een nogal saaie vlakverdeling op: symmetrisch, bewegingloos en met een beperkte ruimtelijke werking. Er is niet gelet op de relatie van de tekening tot het kader. Achteraf moet je nog gaan nadenken over die lege achtergrond! Dat is natuurlijk niet de juiste aanpak om een goede compositie te maken. Als er gedachteloos meer voorwerpen worden afgebeeld, gebeurt vaak het volgende: alles komt op een kluitje in het midden zoals in fig.2. Eigenlijk is er weinig verschil met de compositie van fig.1. Een tweede mogelijkheid is dat alles ongeveer even groot en netjes verdeeld staat over het vlak zoals in fig.3. Er zijn nauwelijks contrasten te zien. Vaak wordt zelfs de simpelste vorm van ruimtelijke ordening, overlapping, niet toegepast. Je kunt een compositie veel aardiger maken met behulp van de volgende trucjes. Zie de figuren op de volgende bladzijde. • Gebruik contrasten (vol-leeg, klein-groot, schuin-recht). • Teken compositorische lijnen die over het hele beeld lopen. (zie fig.6 en 7) • Zet niet alles evenwijdig aan het beeldvlak. • Maak gebruik van afsnijding en overlapping. • Zorg voor een aandachtsplek in de compositie.
10
Een compositie wordt dus beter wanneer het hele vlak erbij wordt betrokken. In fig.4 zijn bovenstaande punten allemaal toegepast. Toch zijn het dezelfde voorwerpen als in fig.2 en fig.3. Aan de keuze van de voorwerpen alleen ligt het dus kennelijk niet. Wat is er aan de hand in fig.4? • De compositie is asymmetrisch: links en rechts verschillen duidelijk van elkaar. • De aandachtsplek is bij de kruising van opvallende compositorische richtingen en ligt dus duidelijk uit het midden. Daar is ook de fles geplaatst. • Aan de ruimte-ordening is ook aandacht besteed: er is overlapping gebruikt. En er is een vlak zó onder de vormen geschoven, dat er afsnijding ontstaat. Zo worden de losse vormen bij elkaar gehouden. De achtergrond bestaat uit eenvoudige vlakken en de vormen staan niet evenwijdig aan het beeldvlak. Kortom: de hele voorstelling binnen het kader en ook de diepte worden bij de tekening betrokken. • Spannend kan de compositie zijn wanneer er een wisselwerking tussen het ene deel en het andere deel ontstaat. Dat kan bijvoorbeeld door een tweede, minder belangrijke aandachtsplek te maken. Die wordt in fig.5 gevormd door een extra doosje dat in de leegte is geplaatst. Tussen beide aandachtsplekken ontstaat een wisselwerking, beide vragen om aandacht. De blik van de beschouwer beweegt tussen de aandachtsplekken. Zo ontstaat een prettige spanning. • Een compositie wordt vaak ook beter wanneer je een of meerdere compositorische lijnen gebruikt. Dit zijn lijnen die verschillende delen van een compositie met elkaar en met het kader verbinden.
fig.6 Naar Jacob van Ruisdael, Molen bij Wijk bij Duurstede, 1670. Dit schilderij vind je in kleur in het Beeldenboekje-4H, afb.3, op website of ELO.
Bekijk de tekening van het schilderij 'Molen bij Wijk bij Duurstede' in fig.6. De molen vormt de belangrijkste aandachtsplek. Ons oog wordt erheen geleid door de naar achter lopende zigzaglijn. Zie fig.7. De zigzaglijn is de doorlopende lijn in de compositie. Het zeilbootje werkt als tweede aandachtsplek. Je zou ook kunnen zeggen dat de zeilboot de zigzaglijn doortrekt naar links. Hoe dan ook, de molen heeft de boot hard nodig in deze compositie. Dek de zeilboot maar af, dan zie je dat de compositie links te leeg is.
fig.7
Compositieschets met compositorische lijnen (met pijlen) en aandachtdsplekken (omcirkelde plekken met streepjeslijnen).
fig.8
Een ‘kluitje-in-het-midden’ compositie: teveel restvorm, teveel leegte.
Alle tekeningen van deze bijlage staan in een kader. Dat is niet voor niets. Het kader geeft de rand van het papier aan. Het kader is uiterst belangrijk. Laat het nooit weg wanneer je een compositietekening maakt. Kijk wat er gebeurt wanneer het kader wordt vergroot fig.9 Teveel in een hoek. of verschoven ten opzichte van de afgebeelde voor werpen. De groepering van de voorwerpen is in fig.8 en 9 het zelfde gebleven als in fig.4. Maar in fig.8 zijn er te veel restvormen en leegtes. Het is een typische 'kluitje-in-het-midden' compositie. In fig.9 staat alles teveel in een hoek.
11
fig.10
Compositiezoeker.
Een goede uitsnede maken van wat je ziet, is dus van groot belang bij het bepalen van de compositie. Dat doe je het best met een compositiezoeker. Dat is een stukje karton, waaruit een opening is gesneden met de verhoudingen van de te maken tekening. Houd de compositie-zoeker tussen het oog en het na te tekenen object. Sluit het andere oog en zoek de juiste uitsnede. Zie fig.10.
COMPOSITIETEKENING Wanneer je de compositie van een schilderij, foto of tekening wilt analyseren is het verstandig om een compositietekening te maken. Eerst teken je een kader van de juiste verhouding. Op de juiste plaats en in de juiste grootte geef je daarin aan: 1 de belangrijkste vormcontouren 2 compositorische lijnen (aangeven met bijv. pijlen), zoals: – opvallende compositorische richtingen en tegenrichtingen (als grensgeval van een compositorische richting geldt de kijkrichting van mensen) – doorlopende lijnen en bewegingslijnen (bijvoorbeeld spiraal en zig-zag) (zie fig.7) 3 de aandachtsplek(ken) in een compositie (aangeven met bijvoorbeeld een streepjeslijn (zie fig.7) 4 de licht-donkerverdeling in het werkstuk (bijvoorbeeld de lichtschaduwverdeling) (het is beter om de licht-donkerverdeling in een aparte compositietekening aan te geven) 5 herhaling (van richting en/of vorm en/of kleur): deze herhaling kan ritme, dus beweging veroorzaken 6 kleurcompositie (ordening van de belangrijkste kleurvlakken) 7 ruimte-ordening (bijvoorbeeld: de belangrijkste vormen staan evenwijdig aan het beeldvlak of juist op wijkende lijnen, ordening in plans, met coulissen, met een repoussoir) 8 soms kun je opvallende grondvormen in de compositie ontdekken. Zie fig.11 en 12. Grondvormen zijn bijvoorbeeld: driehoek, rechthoek, diagonaal, fries, overall/verdeelde compositie. Deze laatste is een compositie zonder aandachtsplek en in feite naar alle kanten oneindig uitgebreid kan worden. Een soort ‘behang’compositie dus. Zie p.12, fig.2 en 3. Je zult ontdekken dat de ene compositie wat rustiger is en de ander meer beweeglijk. Zie hiervoor , blz.12.
fig.11 Naar Raphael, De heilige familie van Canigiani, ca. 1507. In dit renaissance schilderij heeft Rafael van een wel heel duidelijke driehoekscompositie gebruik gemaakt. Het schilderij vind je in kleur in het Beeldenboekje-4H, afb.4, op website of ELO.
fig.12
Rubens, ‘De oprichting van het kruis’, ca. 1614.
Dit barok-schilderij heeft een duidelijke diagonaalcompositie. Ook zijn enkele tegenrichtingen te zien. Geef zowel de hoofdrichting als twee tegenrichtingen aan met een pijl in potlood HB. Het gehele altaarstuk vind je in kleur in het Beeldenboekje-4H, afb.5, op website of ELO.
12
COMPOSITIE-2: RUST EN BEWEGING (VOOR DE AFBEELDINGEN: ZIE BEELDENBOEKJE HAVO 5, OP DE WEBSITE OF ELO)
OORZAKEN VAN BEWEGING IN EEN COMPOSITIE • ritme Beweging in een kunstwerk kan ontstaan door ritme. Bekijk bijvoorbeeld het schilderij op afb.6 in het Beeldenboekje-4H (op de website of ELO). De beweging ontstaat hier door ritme in de herhaling van verschillende schuine richtingen. Maar ritme alleen is niet genoeg om alle beweging te beschrijven in dit schilderij. • werkwijze Ook de beweeglijke schildertoets draagt bij aan de dynamiek. • bewegingslijnen Over de hele voorstelling zijn compositorische lijnen te zien in het schilderij van Boccioni. Deze compositorische lijnen zijn hier bewegingslijnen en hebben zigzag vormen. Bewegingslijnen kunnen ook spiraal- of golfvormig zijn. • vorm (hoeveelheid) De grote hoeveelheid aan vormpjes draagt bij tot de beweeglijkheid van het beeld in het schilderij van Boccioni. • vorm (soort) In het schilderij overheerst de spitse driehoeks vorm. Het beeldhouwwerk op afb.7 in het Beeldenboekje doet rustig aan, vooral omdat de blokvorm en de cilindervormen statische (rustige) vormen zijn. Het beeld op afb.8 in het Beeldenboekje is veel beweeglijker. Er zijn scherpe, grillige en open vormen te zien. In het algemeen geldt dat ingewikkelde, samengestelde en open vormen dynamischer (beweeglijker) zijn dan eenvoudige, gesloten vormen. • plaatsing Een driehoek is niet altijd even beweeglijk of rustig. Hiernaast zie je tweemaal dezelfde driehoek. De fig.1 Stabiele en instabiele linker is rustiger dan de plaatsing van een driehoek. rechter, omdat hij op zijn basis staat. De tweede doet instabieler aan, omdat hij op een punt is geplaatst. Ook de plek waar een vorm staat, is van invloed op de werking van de compositie, bijvoorbeeld symmetrische en asymmetrische plaatsing. • beweging door richting en tegenrichting Op afb.9 in het Beeldenboekje zie je een abstract schilderij van Mondriaan, bestaande uit rechthoeken en lijnen. Op afb.10 in het Beeldenboekje zie je een schilderij van El Lissitsky met ook alleen meetkundige vormen. Toch is er een duidelijk verschil tussen beide composities. Bij Mondriaan vallen horizontale en verticale richtingen op, die elkaar min of meer in evenwicht houden. Bij El Lissitsky overheersen de schuine richtingen. In het laatste schilderij lijkt meer beweging te zitten dan in dat van Mondriaan. Dat komt omdat schuine richtingen vaak een gevoel van beweging oproepen en horizontale en verticale richtingen vaak een gevoel van rust. De opvallendste richting krijgt vaak een extra accent door minder opvallende tegenrichtingen. Bijvoorbeeld: in afb.11 in het Beeldenboekje, is de richting van de opvallendste beweging van rechtsonder naar linksboven. Maar er zijn ook allerlei tegenbewegingen: de houding van de jongen rechts, het hoofd van de vader, de slang en de armen van de jongens. De bewegingslijnen vallen meestal samen met de opvallendste richtingen in een schilderij of beeld.
• kleur (soort) Warme kleuren lijken op je af te komen, koele kleuren lijken te wijken. Dit verschijnsel heet kleurperspectief. Een bepaald kleurgebruik kan bijdragen aan een sfeer van beweging. Een schilderij dat is opgebouwd uit felle rode, oranje en gele kleuren doet beweeglijker aan dan een schilderij dat bestaat uit voornamelijk koele, vage tinten. Groen is een rustgevende kleur. Bonte kleuren geven een schilderij beweging, onzuivere, vergrijsde kleuren en kleuren uit één kleurfamilie werken rustiger. • kleur (hoeveelheid van soorten) In het algemeen gaat op: hoe meer verschillende kleuren, hoe meer kans dat de compositie beweeglijk is. Het schilderij op afb.2 in het Beeldenboekje heeft meer kleur dan dat van afb.1 en 3. • contrasten Samengevat kun je stellen: Hoe meer en hoe groter de contrasten in een kunstwerk, hoe groter de kans op beweging in de compositie. • maar… Een afbeelding is zelden helemaal rustig of helemaal beweeglijk. Binnen één afbeelding zijn meestal elementen aan te wijzen die rust geven en elementen die beweging veroorzaken. Of iets rust of beweging veroorzaakt hangt af van het kunstwerk als geheel. Een voorbeeld zie je op afb.12 in het Beeldenboekje. Het geheel is een drukke afbeelding, maar rustig zijn de geelbruine kleur en de denkbeeldige driehoek die de Man met gitaar omsluit.
NOG MEER VOORBEELDEN VAN RUST EN BEWEGING IN EEN COMPOSITIE
Les Demoiselles d’Avignon van Picasso op p.4 van deze bijlagen (en afb.2 in het Beeldenboekje) heeft een beweeglijke compositie door: • richting: alle richtingen zijn schuin, de richtingen zijn verschillend en er zijn veel richtingen • vorm: de vormen zijn scherpe driehoeken. Verder valt aan de compositie op dat er geen duidelijke aandachtsplek is en geen vol-leegcontrast.
fig.2
Jackson Pollock, Echo,
fig.3 Andy Warhol,
1951
Marlyn Monroe, 1962.
Fig.2 is een verdeelde compositie: er is geen aandachtsplek, alles is even belangrijk. Verder is door de dynamische schilderwijze, het ongeordende karakter en de vele, botsende richtingen de compositie beweeglijk te noemen. Fig.3 is ook een verdeelde compositie, maar toch duidelijk anders. Hier valt de regelmatige herhaling van de horizontale en verticale richting op. Dat geeft aardig wat rust, ook al is de compositie vol.
13
BEWEGING-RUST (samenvatting)
BEWEGING/DYNAMIEK
RUST/STATISCH
dynamisch evenwicht
statisch evenwicht
1 COMPOSITORISCHE LIJNEN • richtingen/tegenrichtingen – opvallende richtingen zijn schuin/diagonaal – er zijn veel verschillende (schuine) richtingen aanwezig • bewegingslijnen/doorlopende lijnen – er zijn er veel – ze zijn erg beweeglijk (golvend, zig-zag) 2 VORM • er zijn relatief veel vormen • er zijn verschillende vormsoorten • de vormsoorten zijn beweeglijk • de plaatsing van de vormen is beweeglijk bijvoorbeeld asymmetrisch, instabiel 3 KLEUR • er zijn veel verschillende kleursoorten (bonte kleuren) • de kleuren zijn vooral zuivere kleuren • de verdeling van lichte en donkere plekken is grillig • het licht-donkercontrast is groot 4 LICHT • de verdeling van licht en schaduw is grillig • het licht-schaduwcontrast is groot 5 RITME/HERHALING • er zijn sterke/opvallende ritmische herhalingen 6 WERKWIJZE Beweeglijke, ruige werkwijze, goed te zien in eindresultaat 7 CONTRAST In het algemeen geldt: er zijn veel en/of grote contrasten
1 COMPOSITORISCHE LIJNEN • richtingen/tegenrichtingen – opvallende richtingen zijn horizontaal/verticaal – er zijn niet veel verschillende richtingen aanwezig • bewegingslijnen/doorlopende lijnen – er zijn er weinig of geen – ze zijn rustig, recht 2 VORM • er zijn relatief weinig vormen • de vormsoorten zijn hetzelfde • de vormsoorten zijn rustig • de plaatsing van de vormen is rustig bijvoorbeeld symmetrisch, stabiel 3 KLEUR • er zijn weinig kleursoorten aanwezig, bijv. één kleurfamilie • de kleuren zijn vooral sterk onzuivere kleuren • de verdeling van lichte en donkere plekken is gelijkmatig • het licht-donkercontrast is klein 4 LICHT • de verdeling van licht en schaduw is gelijkmatig • het licht-schaduwcontrast is klein 5 RITME/HERHALING • er is geen of een rustige/onopvallende ritmische herhaling 6 WERKWIJZE Rustige, gladde, onopvallende werkwijze 7 CONTRAST In het algemeen geldt: er zijn weinig en/of kleine contrasten
De volgende punten spelen zelden een rol, dus noem ze nooit!!!: 8 AANDACHTSPLEK • de aandachtsplek is sterk 9 RUIMTE • veel/opvallende overlapping • veel/opvallende afsnijding • belangrijke vormen staan op wijkende lijnen • zuigende dieptewerking, abrupte verspringing voor-achter
De volgende punten spelen zelden een rol, dus noem ze nooit!!!: 8 AANDACHTSPLEK • de aandachtsplek is zwak 9 RUIMTE • geen/weinig overlapping • geen/onopvallende afsnijding • belangrijke vormen staan evenwijdig aan het beeldvlak • ordening in plans, geleidelijke overgang voor-achter
Maak nu eerst TEST-opdracht 1 en dan pas TEST-opdracht 2 (met onderstaande kaders). Zie volgende bladzijde! BEWEGING
RUST
gebruik 4 of 5 meetkundige vormen
gebruik dezelfde 4 of 5 meetkundige vormen
14
COMPOSITIE, TEST – OPDRACHT 1 Hieronder staan twee schilderijen. Beide zijn opgebouwd uit dezelfde vormsoort. Welke is dat?
Vergelijk de composities hieronder en schrijf drie kenmerkende verschillen op de stippellijnen. Werk met potlood HB. Concludeer tenslotte welke compositie rustiger is en welke beweeglijker.
......................................................................................................................
fig.4 ElLissitsky,Breekdewittenmetderodewig,1919.
fig.5
1. ..................................................................................................................
1. ..................................................................................................................
2. ..................................................................................................................
2. ..................................................................................................................
3. ..................................................................................................................
3. ..................................................................................................................
conclusie: .....................................................................................................
conclusie: .....................................................................................................
COMPOSITIE, TEST – OPDRACHT 2 Oefen dit eerst op kladpapier en bespreek het resultaat met de docent. Teken in de lege ruimten op de vorige pagina twee abstractgeometrische composities met potlood HB. De composities moeten aan de volgende kenmerken voldoen
PietMondriaan,Compositie,1932.
• teken in het linker vak een beweeglijke compositie en in het rechter vak een rustige • je mag maar 4 of 5 meetkundige vormen gebruiken • de vormen die je in de linker compositie gebruikt, moet je ook in de rechter gebruiken.
DE KLEUR VAN SCHADUW (VOOR DE AFBEELDINGEN: ZIE BEELDENBOEKJE HAVO 5, OP DE WEBSITE OF ELO)
DE PLAATSELIJKE EN DE IMPRESSIEVE KLEUR
DE KLEUR VAN EIGENSCHADUW
Een witte bal noemen we wit, ook al ligt hij in de schaduw en zien onze ogen eigenlijk een blauwgrijze kleur. Zelfs wanneer de witte bal oranjeachtig van kleur wordt, omdat de ondergaande zon hem beschijnt, blijven we hem wit noemen. Wit is de kleur van de bal zelf. We noemen dit de plaatselijke of lokale kleur. Omdat we weten dat de bal wit is, blijven we hem wit noemen ook wanneer onze ogen iets anders zien. Bekijk het schilderij op afb.13 in het Beeldenboekje. Wat is de lokale kleur van de haarkapjes van de vrouwen?
Om te beginnen: de kleur van schaduw is niet zwart! De kleur van de eigenschaduw van een voorwerp is dezelfde als de kleur van de belichte kant van het voorwerp, alleen donkerder en meestal wat koeler. De kleur van de eigenschaduw van een voorwerp krijg je uit het door elkaar schilderen of mengen (op het palet) van: 1 de plaatselijke kleur van het voorwerp 2 een heel klein beetje zwart: om de voorwerpskleur donkerder en minder verzadigd te maken 3 een beetje (donker)blauw en/of paarsblauw: om de plaatselijke kleur wat koeler en donkerder te maken. Moet je de schaduwkleur van een gele kleur mengen, dan kun je bij het zwart en blauw bovendien nog wat rood mengen om de schaduwkleur iets bruiner te maken. Met kleurpotlood of vetkrijt gaat het anders. Je mengt dan niet op het palet maar in het werkstuk zelf. Werk om de kleur van eigenschaduw te
...................................................................................................................... Noem vier kleuren die in de haarkapjes zijn gebruikt. ...................................................................................................................... De impressieve kleur van een voorwerp is de kleur zoals ons oog die ziet, dat is dus de plaatselijke kleur, maar dan met alle veranderingen door de invloed van de kleur van het licht en de reflecties.
15
krijgen koele kleuren als paarsen en blauwen, en soms wat grijs door de plaatselijke kleur. Zwart is dan meestal niet meer nodig. De mengkleur die het oog ziet bij het mengen met krijt en kleurpotlood is grotendeels het gevolg van optische kleurmenging.
DE KLEUR VAN SLAGSCHADUW De kleur van slagschaduw kun je op dezelfde wijze mengen als de kleur van eigenschaduw. Let op: de slagschaduw van een gele bal op een rode tafel is niet donkergeel, maar donkerrood. De plaatselijke kleur van de tafel is namelijk rood.
SCHADUWKLEUR, TEST – OPDRACHT 1 JE HEBT NODIG plakkaatverf, penselen en een palet TIJD 20 minuten
SCHADUWKLEUR, TEST – OPDRACHT 2 JE HEBT NODIG plakkaatverf, penselen en een palet TIJD 60 minuten 1 Neem onderstaande afbeelding netjes over met potlood op een teken=vel (bijvoorbeeld door hem op het raam te plakken en over te trekken) en schilder hem zo egaal mogelijk en netjes binnen de lijnen met dekkende plakkaatverf. Schilder eerst de achtergrond in een koel-grijze kleur die links licht begint en rechts geleidelijk steeds donkerder wordt. 2 Het licht komt van linksboven en valt schuin naar de beschouwer. Vraag je af waar de lichtste delen en de donkerste delen van de voorwerpen zich bevinden Overleg bij twijfel eerst met de docent voor je begint te schilderen. De vorm van de slagschaduwen is al aangegeven met dunne lijnen.
fig.6
Oefening in het schilderen van licht- en schaduwkleuren.
Een voorbeeld van schaduwkleuren kun je vinden op afb.14 in het Beeldenboekje. De voorkant van de man is in de schaduw. Toch zie je de vleeskleur op de borst hier en daar weer lichter en ook warmer worden. Hoe kan dat? Door reflectie kan de kleur van een voorwerp een beetje in de slagschaduw te zien zijn. Net zo kan de kleur van de omgeving in de eigenschaduw van het voorwerp reflecteren. De eigenschaduw van een witte blouse op een rood kleed bevat zeker ook rood door reflectie. Probeer het maar uit.
Teken op een tekenblad (formaat 1/4) een boom. Schilder hem op impressionistische wijze met plakkaatverf. Werk uitsluitend met toetsen. Zorg voor een realistische licht-schaduwwerking. Gebruik voor de boom zoveel mogelijk kleuren en schilder ze doorelkaar.
3 Het gaat er bij deze afbeelding om dat alle licht schaduw-kleuren goed worden getroffen. De lokale kleur van het tafelblad is citroengeel. De lokale kleur van de kubus is magentarood. De lokale kleur van de bol is cyaanblauw en de lokale kleur van de cilinder is groen. Leid de licht- en schaduwkleuren af van de lokale kleuren. a Voor het sterkst belichte deel van elk voorwerp meng je de lokale kleur met warm wit, dat is bijvoorbeeld wit met een beetje geel. b Meng de schaduwkleuren eerst op een proefblaadje en laat ze bij twijfel aan de docent zien. 4 De streepjeslijnen in fig.6 geven de doorzichtige vorm van de voorwerpen aan en maken de constructie duidelijk. In het eindresultaat mogen ze niet meer zichtbaar zijn. Schilder over alle streepjeslijnen in de afbeelding heen.
16
RUIMTE IN EEN LANDSCHAP
REPOUSSOIR
fig.1 Claude Lorrain, Landschap met doorkijk op toren en bergrug op de achtergrond, zwartkrijt en penseel in bruin en roze-bruin, 22,1x33 cm.
Hierboven zie je een penseeltekening van een landschap met op de voorgrond donkere bomen. Zo'n donkere vorm op de voorgrond, vaak voorzien van afsnijding, heet repoussoir (repousser is Frans voor terugdringen). Het repoussoir schept ruimte omdat het abrupt door de rand wordt afgesneden, donker afsteekt tegen de lichte achtergrond en deze gedeeltelijk overlapt. Verder kan het repoussoir ook voor emotionele afstand zorgen tussen de beschouwer en het onderwerp: de beschouwer wordt op afstand gehouden en kan zich makkelijk minder betrokken voelen bij het onderwerp of hij/zij kan daardoor zelfs de rol krijgen van bespieder.
HET MAKEN VAN EEN LANDSCHAP Pas de regels in de rechter kolom toe als je een landschap schildert.
a Het opvallendste contrast bij een landschap is het verschil tussen lucht en land: land is donker en heeft grillige vormen met een rijke structuur. Lucht is veel egaler en lichter van kleur. Met het verduidelijken van dit contrast land-luchtbegin je. Maak de lucht rustiger, egaler en veel lichter dan het land met halfdekkende verf van lichte kleuren. b Je krijgt al snel een landschappelijk effect wanneer je werkt met verschillende plans. Schilder iets van de lucht-kleuren over de achterste plans. Gebruik dus kleurperspectief en (kleur)vervaging. c Werk de plans verder uit. Denk hierbij aan het lichter worden van kleuren naar de horizon toe. Vergeet details als wolken voorlopig. d Bij de horizon is alles kleiner, vager, blauwer en lichter van kleur. Vooraan is alles groter, duidelijker, met meer details en structuur, met meer contrasten, en warmer en donkerder van kleur. Je kunt dit voorgrond-achtergrondcontrast versterken door bij de horizon transparanter en vooraan dekkender te schilderen. e Struiken en bomen kun je van vlekken maken. Van structuren kun je bladeren, gras, riet enz. maken. Bomen komen los van de omgeving door de achtergrond iets lichter te maken. Stevige dingen met hoekige vlakken, zoals rotsblokken, vormen een bruikbaar contrast met het gebladerte. Een bouwwerk geeft een duidelijk contrast in een landschap. De gegroeide natuurvorm contrasteert met de geconstrueerde vorm. Zorg dat de algemene wetten van het lijnperspectief kloppen met het standpunt. f Moeilijk, maar erg belangrijk is het aanbrengen van licht (met lichtdekkende kleuren) en schaduwen, vooral in de voorgrond. Schaduwen krijg je door met koel-grijze tinten in de lokale kleur te schilderen. Spreek met jezelf af waar het licht van daan komt. Van links of rechts is makkelijker dan van voor of achter. Eigen- en slagschaduwen zitten bij zijlicht altijd aan dezelfde kant.
STOFFAGE Stoffage is het 'bijwerk' in een schilderij, tekening, stuk grafiek enz. meestal bedoeld om de voorstelling te verlevendigen. In een landschap kan de stoffage bijvoorbeeld zijn: koeien in de wei, vogels in de lucht of mensen op een landweg.
INFORMATIE OVER PENTEKENEN
fig.1
omsteekpen kroontjespen
redispen
rietpen buisjespen
• Er zijn verschillende soorten pennen waarmee je een pentekening kan maken, maar de fijnste lijntjes krijg je met een omsteekpen. • Het omsteekpennetje zit in een houder, zodat het hij goed wordt beschermd. Gooi het busje waarin het pennetje zit niet per ongeluk weg.
busje omdraaien
fig.2
Omsteekpen.
• Doop de omsteekpen niet verder in de inkt dan het gaatje of vul hem aan het vulstaafje.
fig.3
Pen vullen aan vulstaafje.
kruisarcering: tweevoudige arcering
17
• Dunne lijnen maak je door: – zacht te drukken: de pen splijt niet – de lijn dwars op de pen te tekenen.
drievoudige arcering
viervoudige arcering
fig.5
• Dikke lijnen krijg je door: – te hard te drukken: de pen splijt iets – de lijn in het verlengde van de pen te tekenen. • Maak de pen schoon met verflap of keukenpapier. Houd hem niet onder de kraan, want dan gaat hij roesten.
vrije arcering fig.7b
Nog meer arceringen.
HET MAKEN VAN EEN PENTEKENING
TEXTUUR EN PENSTRUCTUREN, O.A. ARCERING
fig.8 Eerst maak je een voortekening in dunne potloodlijnen. Een kader doet het goed om een pentekening!
fig.6
Diverse texturen, nagetekend in verschillende penstructuren.
• Verwar textuur niet met structuur; de textuur van een stof is de zichtbare èn tastbare aard van het oppervlak van die stof. Die kan glad, ruw pukkelig enzovoort zijn. Deze textuur van een stof kan worden nagetekend met pen-structuren: streepjes, puntjes enzovoort, zoals in fig.6. Penstructuren geven altijd een toon, zodat licht- en schaduweffecten kunnen worden weergegeven en stofuitdrukking. Een veelvoorkomende penstructuur is de arcering. Een arcering is een structuur die bestaat uit dicht opelkaar staande, evenwijdige lijntjes. Je hebt ze in verschilende soorten, zie fig.7.
fig.9 Dan vul je de de vormen in met fijne penstructuren in verschillende tonen. Zo kunnen licht-schaduweffecten en stofuitdrukking worden weergegeven. In fig.9 is ook vervaging ontstaan.
enkelvoudige arcering kruisarcering: tweevoudige arcering fig.7a
Diverse arceringen.drievoudige arcering viervoudige arcering
vrije arcering
Hier is niet alleen gebruik gemaakt van diverse arceringen, maar ook van een puntstructuur. Gum tot slot de potloodlijnen uit.
fig.10
!
Oefen net zo lang op een kladblaadje tot de arceringen die je maakt net zo dun zijn als die op deze bladzijde.
18
LIJNPERSPECTIEF MET ÉÉN VLUCHTPUNT
Zie het boekje Lijnperspectief voor de bovenbouw. LIJNPERSPECTIEF MET TWEE VLUCHTPUNTEN
Zie het boekje Lijnperspectief voor de bovenbouw.
DE VERZORGING VAN WERKSTUKKEN
PRESENTATIE
HET SNIJDEN VAN EEN PASSE-PARTOUT
Werkstukken komen beter tot hun recht wanneer ze netjes worden gepresenteerd. Een rustige rand om het geheel is vaak al genoeg om het werkstuk van zijn omgeving af te scheiden. Het eenvoudigste is om het werkstuk op te plakken op een stuk papier of karton. Maar hoe groot moet de uitstekende rand worden en welke kleur is de beste? Je gevoel voor vorm- en kleurverhoudingen, kortom je gevoel voor compositie, komt nu om de hoek kijken. In de regel is het zo, dat je het best kunt kiezen voor een rustige, niet te felle en opdringerige kleur. Het gaat per slot van rekening om het werkstuk. De aandacht mag er niet van worden afgeleid. De rand links, rechts en boven neem je even groot. Onder mag de rand gelijk of wat groter zijn, niet kleiner. Dit is een algemene regel. Voor speciale effecten kun je er natuurlijk van afwijken. Mooier dan opplakken is de passe-partout. Dat is een stuk karton, waarin een venster is uitgesneden. Het venster is net iets kleiner dan het in te lijsten werkstuk. Wil je het nog mooier, voor een speciale gebeurtenis als een jaarpresentatie of andere tentoonstelling bijvoorbeeld, dan kun je het werkstuk met passe-partout en al achter glas in een lijst zetten. Het passe-partout zorgt ervoor dat het werkstuk niet tegen het glas aan komt. Zo kan vocht het werkstuk minder snel laten golven. Lijsten kun je zelf van hout en karton maken, maar dat is niet gemakkelijk. Er bestaan ook handige wissellijsten van aluminium. Binnen vijf minuten heb je een werkstuk daarmee ingelijst.
1 Meet het werkstuk zorgvuldig op. Het venster dat je uit het passepartout gaat snijden, moet aan alle zijden een centimeter kleiner worden dan de maat van het werkstuk. 2 Bepaal hoe breed de rand van het passe-partout moet zijn. Hou daarbij wel rekening met de binnenmaat van de lijst, wanneer je het passepartout achter glas wilt zetten. Maak op kladpapier een schets van het passe-partout met alle maten. Zie fig.b. Zorg ervoor dat de randen links, rechts en boven even groot worden. De onderrand mag gelijk of wat groter zijn. Niet kleiner. 3 Neem een stuk passe-partoutkarton van de juiste maat en teken het venster met potlood op de achterzijde. Zie fig b. 4 Leg het passe-partoutkarton met de achterzijde naar boven op een snijkarton. Neem een stalen rij (liniaal zonder maatverdeling) en snijd het venster daarlangs uit met een vlijmscherp mes. Let daarbij op het volgende: • Houd het mes steeds in dezelfde stand. • Snij altijd naar je toe. • Leg de liniaal zo, dat bij uitschieten het mes niet in het passe-partout snijdt, maar in de restvorm. • Trek eerst, zonder druk uit te oefenen, een spoor in het karton. Zo ontstaat een 'rail' waarin het mes bij het echte snijden spoort. • Snij het venster uit. • Snij de hoeken voorzichtig bij, trek de restvorm nooit los. 5 Plak het werkstuk met speciaal papierplakband achter het passepartout.
venster
fig.8
Het maken van een passe-partout.
a
maat werkstuk
b
maat werkstuk aftekenen op de achterzijde van het karton; maat van het venster aan alle kanten 1cm verkleinen
c
venster met scherp mesje uitsnijden langs stalen rij op stuk karton (voorziohtig met de hoeken)