BIJLAGE Samenvatting klimaatbeleid industrie buurlanden
1
2
INLEIDING Deze nota bevat een synthese van maatregelen uit het klimaatbeleid ten aanzien van de industrie in onze buurlanden. Maatregelen naar de energiesector toe worden hier niet besproken. Het accent ligt hoofdzakelijk op CO2 emissies. De Europese emissiehandel neemt een centrale plaats in bij alle landen die werden onderzocht, toch merken we belangrijke verschillen in de appreciatie van dit instrument. Groot-Brittanië heeft al vroeg een heel dynamisch klimaatbeleid uitgestippeld en lijkt een heel grote voorstander te zijn van economische beleidsmaatregelen in het algemeen. Groot-Brittanië heeft dan ook veel vertrouwen in de Europese emissiehandel (EU-ETS). Ook Duitsland en Frankrijk zweren hoofdzakelijk bij de EU-ETS. In Duitsland is het vertrouwen in EU-ETS dermate groot dat men meent geen specifiek beleid te moeten voeren naar hernieuwbare energie en WKK. Het beleid in Nederland en Vlaanderen vertoont sterke gelijkenissen. Nederland en Vlaanderern liepen vóór op het marktsysteem door het opstarten van energieconvenanten. Beide zijn gelinkt door het baseren van de allocatie van emissierechten op de prestatie binnen de convenanten..
3
GROOT-BRITTANNIË De industriële klimaatpolitiek maakt voornamelijk gebruik van economische beleidsinstrumenten, waarbij de competitiviteit van het bedrijfsleven toch heel centraal staat. De economische instrumenten worden dan ook ingezet om te belonen in plaats van te straffen. De belangrijkste instrumenten zijn een klimaatheffing, klimaatovereenkomsten, vrijwillige emissiehandel (UK-ETS), Europese emissiehandel, verhoogde investeringsaftrek, de Carbon Trust (investeringsmaatschappij) Klimaatheffing In 2001 werd een heffing ingevoerd op het energiegebruik van de industrie, de handel en de publieke sector. De heffing geldt niet voor huishoudelijk gebruik, transport, de energiesector, de niet-energetische toepassingen van brandstoffen en olieproducten die reeds onderworpen zijn aan accijnzen, elektriciteit uit hernieuwbare energiebronnen en kwalitatieve WKK en elektriciteit voor elektrolyse. Het bedrag van de heffing bedraagt momenteel 0.15p/kWh voor gas en steenkool, (voor gas equivalent met 11€/ton CO2), en 0.43 p/kWh voor elektriciteit. De heffing wordt gecompenseerd met een daling van de werkgeversbijdragen in de sociale zekerheid ( 0,3 %). Dit resulteert in een netto-geldstroom naar de bedrijven. Klimaatovereenkomsten Parallel met de heffing werden klimaatovereenkomsten ingevoerd. Sectoren die zich akkoord stellen om uitdagende doelstellingen te aanvaarden krijgen op de klimaatheffing een vrijstelling van 80 %. De overeenkomsten werden afgesloten voor een periode van 12 jaar en er worden met de relevante sectoren doelstellingen op sectoraal niveau en voor individuele operatoren afgesloten. Om de twee jaar worden de resultaten geëvalueerd, en worden de doelstellingen bijgesteld. De doelstellingen kunnen gerealiseerd worden door rechten te verhandelen tussen participerende bedrijven of bedrijven die meedoen aan de vrijwillige UK emissiehandel (UK-ETS). Vrijwillige emissiehandel (UK ETS) In 2002 werd een vrijwillig handelssysteem voor broeikasgassen geïntroduceerd. Het unieke van dit systeem is dat de overheid op een jaarlijkse veiling binnen een vooropgesteld budget van 215 miljoen pond emissiereducties opkoopt. UK-ETS en EU-ETS zijn echter moeilijk verzoenbaar. Het systeem loopt nog tot eind 2006. Deelnemende installaties die ook onder de EU-ETS richtlijn vallen zijn tot 2007 vrijgesteld voor deelname in EU-ETS. Europese emissiehandel Sinds 1 januari 2005 is de EU-ETS in voege getreden.
4
DUITSLAND Het nationale klimaatplan rekent volledig op de werking van EU-ETS voor de realisatie van de doelstellingen. Het nationaal klimaatplan bevat geen andere maatregelen. Uit het klimaatplan komt volgend citaat : Im Zusammenhang met der Umsetzung des Emissionshandels ist das gesamte energie-und klimschutzpolitische Maßnahmenbündel auf Konsistenz zu überprüfen, damit kontraproduktive Überschneidungen vermieden werden. Dies betrifft insbesondere die ökologische Steuerreform, das 1 2 EEG und das KWK -Gesetz sowie die freiwilligen Selbstverpflichtungen der deutschen Industrie.
1
Hernieuwbare energie
2
WKK
5
FRANKRIJK EU-ETS Ook in Frankrijk neemt het EU-ETS een belangrijke plaats in het beleid om de broeikasgasemissies van de industrie te verminderen. Daarnaast bestaat een programma voor de verbetering van de energie-efficiëntie in de industrie dat zich speciaal richt naar de KMO’s . In dit programma worden energie-audits uitgevoerd en worden demonstratieprojecten opgezet. AERES Verder is er ook nog sprake van vrijwillig engagement van een vereniging van bedrijven (l’ Assocation des entreprises pour la réduction de l’effet se serre -Aeres) De groep is verantwoordelijk voor de uitstoot van 56 % van de uitstoot van broeikasgasemissies. Dit engagement wordt echter niet altijd als een beleidsmaatregel beschouwd. Certificats d’economie d’energie In het plan Climat 2004 is er ook sprake van verplichtingen voor de netbeheerders, analoog aan het systeem dat in voege is in het Vlaams gewest. In de regelgeving is echter geen sprake meer van de industrie als doelgroep. Andere broeikasgassen Voor de reductie van industriële N2O emissies stelt Frankrijk voor om deze voor de periode 20082012 ook op te nemen in de Europese emissiehandel. Voor de reductie van SF6 bij magnesiumgieterijen bevat het plan Climat een doelstelling, maar wordt de keuze voor het instrument, namelijk vrijwillige verbintenis of regelgeving, nog niet ingevuld. Voor SF6 bij de ontmanteling van hoogspanningsuitrustingen bestaat een akkoord tussen de groepering van fabrikanten en de netbeheerder en ADEME.
6
NEDERLAND Convenant Benchmarking energie-efficiency Dit systeem is analoog aan de Vlaamse Benchmarking MJA2 Bedrijven met een energiegebruik < 0.5 PJ kunnen meedoen aan de tweede generatie meerjarenafspraken energie-efficiency. Het belangrijkste onderscheid tussen MJA2 en de auditconvenanten is dat MJA2 ook openstaat voor sectoren buiten de industrie, ( academische ziekenhuizen, wasserijen) en gemeenten en dat de afspraken bij voorkeur met de sectororganisaties worden afgesloten, al blijft de mogelijkheid dat individuele bedrijven ook toetreden.
7