bestemmingsplan Leidingtracés NAM
Bijlage 3 MER: samenvatting
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)
53
bestemmingsplan Leidingtracés NAM
54
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Initiatiefnemer Nederlandse Aardolie Maatschappij BV www.nam.nl/aardgasplus
Correspondentieadres Nederlandse Aardolie Maatschappij BV t.a.v. MER Aardgas + De Wijk Postbus 28000 9400 HH Assen
Datum Assen, september 2010 Revisie 1
Contactpersonen Projectleider Radboud Bisschop Telefoon: 0592-36 3482 E-mail :
[email protected]
Vergunningen Jeannet Hadderingh Telefoon: 0592- 36 4030 E-mail:
[email protected]
Voor mediazaken Henk Heeringa Telefoon: 0592 - 36 3612 E-mail:
[email protected]
In opdracht van de NAM opgesteld door: Haskoning Nederland B.V. Jan van Grootheest Evert Holleman
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
-2-
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
INHOUDSOPGAVE
Blz.
1
INLEIDING
5
2
BESCHRIJVING VAN HET PROJECT AARDGAS+ INLEIDING
9
3
GEBIEDSBESCHRIJVING
17
4
ALTERNATIEVEN EN VARIANTEN
19
5
OVERZICHT EFFECTEN VOORKEURSALTERNATIEF
21
6
AFWEGING ALTERNATIEVEN EN VARIANTEN
25
7
LEEMTE IN KENNIS EN MONITORING
29
September 2010
-3-
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
-4-
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
1
MER Aardgas+ De Wijk
INLEIDING Winning van aardgas bij De Wijk De Nederlandse Aardolie Maatschappij B.V. (NAM) produceert sinds de jaren vijftig aardgas uit het gasveld De Wijk. Dit gasveld is gelegen tussen Koekange en Echten in het gebied tussen Meppel en Hoogeveen, in de gemeente De Wolden. Sinds het begin van de winning is circa 14,5 miljard m³ aardgas uit dit gasveld gewonnen, behandeld en voor transport afgeleverd aan Gasunie. In de loop van de jaren is de gasproductie in dit veld afgenomen vanwege de daling van de druk in het veld als gevolg van de gaswinning. Meer aardgas winnen door stikstofinjectie De NAM heeft het voornemen een groot deel van de resterende hoeveelheid aardgas te winnen. Normaal gesproken wordt de gaswinning gestaakt op het moment dat de gasproductie als gevolg van de dalende druk zodanig is afgenomen dat de winning niet meer economisch rendabel is. De resterende hoeveelheid aardgas kan echter economisch winbaar gemaakt worden door de gasdruk in de reservoirs (gesteente lagen waar aardgas zit) op peil te houden. Dit is mogelijk door gericht stikstof in de reservoirs te injecteren. Aardgaswinning uit het gasveld De Wijk kan door deze toepassing met vijftien tot twintig jaar worden verlengd. In totaal kan er hierdoor nog aanvullend circa twee miljard m³ aardgas gewonnen worden. Genoeg aardgas om alle Drentse huishoudens gedurende zes jaar van gas te voorzien. In dit project wordt deze verlengde gaswinning aangeduid als Aardgas⁺. Mogelijk ook toepasbaar voor andere aardgasvelden De verlengde gaswinning uit het gasveld De Wijk past in het kleine veldenbeleid van de Nederlandse overheid. In dit beleid is vastgesteld dat kleinere velden met voorrang moeten worden opgespoord en in productie gebracht om zo het grote Groningen-gasveld zo lang mogelijk te sparen. Naast het ontwikkelen van nieuwe kleine aardgasvelden, houdt dit in dat wordt geprobeerd uit de bestaande gasvelden met vernieuwende technieken meer gas te winnen. Na succesvolle toepassing in het gasveld De Wijk kan deze techniek mogelijk ook bij andere aardgasvelden worden toegepast, waardoor aanzienlijk meer aardgas gewonnen kan worden uit de bestaande gasvelden. Het principe van verlengde aardgaswinning door stikstofinjectie Productie uit een aardgasveld is mogelijk totdat een minimaal drukniveau wordt bereikt. Dit wordt technisch winbaar genoemd, maar een aardgasveld moet ook economisch/financieel interessant blijven om te winnen. Aardgasproductie kan, door het op peil houden van de druk, langer worden voortgezet. De achterliggende gedachte van Aardgas⁺ is dat, door de injectie van stikstof in een reservoir van het aardgasveld, verdere afname van de druk in het reservoir wordt voorkomen. Uiteindelijk wordt een groot deel van het aardgas in het reservoir vervangen door stikstof. De productie kan worden voortgezet totdat bij de winningsputten voornamelijk stikstof wordt gewonnen.
September 2010
-5-
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Figuur 1 Impressie stikstofinjectie en gaswinning. De stikstof wordt gevisualiseerd door de groene bolletjes, het aardgas door de paarse bolletjes.
Hoe werkt het Door een extra leiding wordt stikstof naar de injectieputten getransporteerd en via bestaande en nieuwe putten in het gasreservoir gepompt [1]. De stikstof verspreidt zich door het gesteente en duwt het aardgas als het ware uit de poriën van het zandsteen [2]. Stikstof mengt zich niet met het aardgas in de poriën maar duwt de resterende voorraad [3] naar een gaswinningput [4]. De stikstof kan zonder problemen veilig in dat veld blijven. Net zoals het aardgas er al honderden miljoenen jaren in gezeten heeft.
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
-6-
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Stikstof is zeer geschikt voor injectie Voor de techniek voor verlenging van de aardgaswinning (ook wel ‘Enhanced Gas Recovery’ genoemd) is stikstof zeer geschikt, aangezien het een gas is met gunstige eigenschappen voor het op peil houden van de druk. Daarnaast is stikstof relatief eenvoudig te verkrijgen en heeft stikstof geen bijzondere bijwerkingen. Naast één van de locaties die zich boven het gasveld De Wijk bevinden, wordt een installatie geplaatst waar vanuit de buitenlucht (die voor 78% uit stikstof bestaat) stikstof wordt afgescheiden. De resterende zuurstof zal weer in de buitenlucht worden gebracht. Gasveld De Wijk is geschikt als eerste toepassing Het gasveld De Wijk is geschikt voor de toepassing van deze nieuwe techniek, aangezien in het gasveld nog voldoende aardgas aanwezig is om de productie meerdere jaren te verlengen. Als gevolg van de verlengde aardgaswinning bij De Wijk ontvangt de bestaande NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo voor langere tijd voldoende aardgas om rendabel operationeel te blijven. Hierdoor kunnen ook de andere aardgasvelden die eveneens gas aanleveren aan Ten Arlo langer door produceren. Uitvoering van het project Om het project te realiseren wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande locaties, putten en transportleidingen. Doordat het gasveld De Wijk uit vier afzonderlijke reservoirs bestaat, zal door een gerichte injectie van stikstof en winning van aardgas per gasveld een optimale samenstelling worden opgezet. Het aantal locaties zal worden uitgebreid van zeven naar tien stuks en er wordt een luchtscheidingsinstallatie naast een bestaande locatie geplaatst. Daarnaast worden in totaal zo'n zeventien nieuwe putten geboord. Deze boringen nemen per put ongeveer twee weken in beslag en zullen met een kleine installatie uitgevoerd worden. Na de boring wordt een unit geplaatst, waarmee de stikstof zal worden geïnjecteerd dan wel het aardgas zal worden geproduceerd. Een unit heeft ongeveer de grootte van een kleine zeecontainer. Tevens wordt er een drietal ondergrondse leidingen aangelegd voor het transport van stikstof en een tweetal leidingen voor het transport van aardgas. Milieu Effect Rapport (MER) De voorgenomen werkzaamheden van de NAM hebben tot gevolg dat locaties worden aangelegd, putten worden geboord en installaties worden geplaatst. Hiervoor zijn vergunningen nodig. De NAM heeft voor dit project een MER opgesteld. Het MER dient enerzijds als onderbouwing van de benodigde vergunningen en anderzijds geeft het belanghebbenden de kans om via een vertrouwde procedure inzicht te krijgen van die activiteiten en de mogelijke effecten. Het is voor de NAM van belang dat bij de eerste uitvoering van een project zoveel mogelijk afstemming met de omgeving plaatsvindt. Hiervoor is een MER bij uitstek geschikt. Het MER geeft daarnaast overzicht van de te verwachten effecten op het milieu bij de productie en de injectie van stikstof, de winning van aardgas, het transport van stikstof en aardgas en het langdurige verblijf van stikstof in de diepe ondergrond. Deze brochure is de zelfstandig leesbare samenvatting van het MER.
September 2010
-7-
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Kader 1. Achtergrond verlengde gaswinning Stimulatie gaswinning Omdat discussie is ontstaan over het gebruik van steenkool en nucleaire energie, en zolang duurzame energievormen (zon- en windenergie) geleidelijk aan tot ontwikkeling komen, wordt als zeer geschikte bron van energie in de komende jaren het gebruik van aardgas gezien. Nederland beschikt over grote voorraden aardgas. Het importeren van aardgas is mogelijk, maar blijkt onderhevig aan politieke gevoeligheden. De Nederlandse overheid heeft besloten optimaal gebruik te maken van het beschikbare aardgas in de Nederlandse bodem. Dit betekent dat geprobeerd wordt om zoveel mogelijk alle aardgasvoorraden te winnen. Normaal wordt het aardgas gewonnen door gebruik te maken van de overdruk (natuurlijke druk) in een gasveld. Hierdoor komt het aardgas onder eigen druk uit de put, in plaats van het op te pompen wat bij olie vaak noodzakelijk is. Als de druk in het gasveld afneemt, wordt het lastiger het aardgas nog te winnen. Voor de meeste velden wordt in eerste instantie compressie toegepast om de dalende gasproductie op peil te houden. Hierna is in een aantal velden dan echter nog veel aardgas over. Om dit resterende aardgas alsnog te winnen, zijn nieuwe toepassingen noodzakelijk. Door kunstmatig de druk in het veld op peil te houden kan het resterende aardgas zoveel mogelijk worden gewonnen. Er zijn verschillende technieken om gaswinning bij lage drukken te stimuleren. Bijvoorbeeld het installeren van compressoren om de zuigdruk te verlagen, of het toevoegen van schuim of zeep of het ontwateren van putten. Weer een andere techniek is het injecteren van een ander gas. Zo kan stikstof worden toegepast om de druk in het veld op peil te houden en het aardgas ‘vooruit te duwen’ naar de winputten. De stikstof vervangt daarmee het aardgas dat zich nog in het veld bevindt. Potentie De techniek van stimulatie van aardgaswinning door injectie van stikstof biedt naast het project Aardgas+ in De Wijk ook op andere locaties veel mogelijkheden.
Winningsinstallatie, ter grootte van een kleine zeecontainer
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
-8-
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
2
MER Aardgas+ De Wijk
BESCHRIJVING VAN HET PROJECT AARDGAS+ INLEIDING Kernpunten project Aardgas⁺ De huidige aardgaswinning vanuit het aardgasveld De Wijk heeft in de huidige situatie nog een levensduur van circa tien jaar, waarin circa 400.000.000 (400 miljoen) m3 aardgas kan worden gewonnen. Door de toepassing van stikstofinjectie, zou dit verlengd kunnen worden met circa vijftien jaar. Deze techniek zorgt voor een extra productie van circa 2.050.000.000 (2,05 miljard) m3 aardgas, zodat de totale verdere winning hiermee 2.450.000.000 (2,45 miljard) m3 bedraagt. Dit komt overeen met circa 17% van de hoeveelheid gas dat tot nu toe uit het gasveld De Wijk is gewonnen. Hiervoor zijn de volgende aanpassingen aan de huidige winningfaciliteiten voorzien: • De bouw en het gebruik van een luchtscheidingsinstallatie (LSI) naast een bestaande NAM-locatie; • De aanleg van drie transportleidingen voor de aanvoer van stikstof naar de injectieputten; • De aanleg van drie nieuwe locaties om de injectie van stikstof en de winning van aardgas uit de verschillende reservoirs zo optimaal mogelijk te maken; • Het boren van circa elf nieuwe winputten voor aardgas en zes injectieputten voor stikstof, op bestaande en nieuwe locaties; • Twee aanvullende korte transportleidingen voor de afvoer van het gewonnen aardgas.
Figuur 2 Projectoverzicht (N2 is stikstof).
September 2010
-9-
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Figuur 4 Overzicht locaties en puttenconfiguratie (* winputten worden omgebouwd naar injectieputten).
Kader 2. Toelichting reservoirs Relatief ondiep reservoir (Tuffiet/Kalk) Eén van de reservoirs is het ondiepe Tuffiet/Kalk reservoir (circa 500 meter diep). Uit dit reservoir is tot nu toe in zeer beperkte mate aardgas gewonnen, vanwege de snel verminderende productie bij het verlagen van de al lage druk en de kans op bodemdaling. Naar verwachting bevindt zich nog circa 85% van het oorspronkelijke aardgas in dit reservoir. Met behulp van stikstofinjectie kan de productiehoeveelheid op peil worden gehouden, kan de bodemdaling beperkt blijven en kan tot circa 1 miljard m³ aardgas worden gewonnen. Gasreservoir met veel water (Solling/Volpriehausen) Een ander reservoir bevat veel water en ligt op circa 1.200 meter diepte. Bij gaswinning uit dit reservoir komt mogelijk water mee. Niet bekend is hoeveel water geproduceerd zal worden bij de injectie van stikstof. Het meeproduceren van water bij gaswinning valt binnen de operationele en vergunningsmogelijkheden. In de huidige situatie wordt ook water meegeproduceerd. Tijdens de gaswinning zal de hoeveelheid meegeproduceerd water worden gemonitoord. Naar verwachting bevindt zich nog circa 30% van het oorspronkelijke aardgas in dit reservoir. Door middel van stikstofinjectie kan tot circa 50 miljoen m³ aardgas worden gewonnen. De Wijk Zuid (Rogenstein) en De Wijk Oost (Vlieland/Muschelkalk) De dieper gelegen reservoirs (circa 1.200 meter diepte) zijn onderling niet verbonden. Uit deze reservoirs vindt sinds het begin van de gaswinning uit het gasveld De Wijk voornamelijk winning plaats, maar door de afnemende druk in het gasreservoir is het einde van de gaswinning in zicht. Door het injecteren van stikstof kan de druk op peil worden gehouden, waardoor de gaswinning door kan gaan. Een deel van de stikstof zal echter met het gas meegeproduceerd worden. Tijdens de gaswinning zal de hoeveelheid meegeproduceerd stikstof gemeten worden om de efficiency van de stikstofinjectie vast te stellen. Naar verwachting bevindt zich nog circa 20 tot 25% van het oorspronkelijke aardgas in dit reservoir. Door middel van stikstofinjectie kan tot circa 1,4 miljard m³ aardgas worden gewonnen. Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
- 10 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Reservoirs met aardgas Het gasveld De Wijk bestaat uit vier reservoirs die allemaal gebruikt kunnen worden voor verlengde gaswinning. Er is een relatief ondiep reservoir op circa 500 meter diepte. Hieruit is tot nu toe slechts beperkt gas gewonnen. Hieronder bevinden zich drie reservoirs op circa 1.200 meter diepte. Het betreft een waterhoudend reservoir, waarin zich gas bevindt. Ook uit dit reservoir is tot nu toe beperkt gas gewonnen. Daarnaast komen twee reservoirs voor, waaruit de gaswinning De Wijk tot op heden hoofdzakelijk heeft plaatsgevonden. Door stikstofinjectie in de vier reservoirs van aardgasveld De Wijk toe te passen, geeft dit maximaal inzicht in de mogelijkheden om stikstof te gebruiken voor verlengde aardgaswinning. Luchtscheidingsinstallatie (LSI) Voor de productie van stikstof zal gebruik worden gemaakt van een luchtscheidingsinstallatie. In Nederland zijn tientallen LSI’s in bedrijf en wereldwijd duizenden, wat aangeeft dat het een beproefde techniek is die al vele malen gebruikt is. In de LSI wordt de buitenlucht gescheiden in stikstof en zuurstof. De zuurstof wordt weer in de atmosfeer gebracht, terwijl de stikstof gebruikt wordt om te injecteren. Daarvoor wordt de afgescheiden stikstof met behulp van compressoren op een hogere druk gebracht. De luchtscheidingsinstallatie is gepland naast de huidige winlocatie De Wijk-20 of De Wijk15. Deze locatie ligt centraal in het plangebied, waardoor de lengte van de aan te leggen stikstofleidingen minimaal is. Het perceel waarop de LSI gebouwd zal worden, is circa 45 bij 80 meter. De LSI is een installatie die wordt opgesteld in een gebouw waarvan het hoogste punt circa 25 meter hoog is, met een breedte van vier meter. De overige onderdelen van de installatie zijn aanzienlijk lager.
Gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo
September 2010
- 11 -
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Kader 3. Keuze voor stikstof Bij het project Aardgas⁺ is gekozen voor de injectie van stikstof. Gebruik van stikstof heeft een aantal voordelen ten opzichte van andere gassen (zoals lucht, CO2, of CO2- houdende afgassen). Omdat stikstof, ten opzichte van andere injectiegassen, in grote mate beschikbaar is, zonder problemen gemengd kan worden met aardgas en stabiele eigenschappen bezit, is er voor gekozen om stikstof in te zetten voor verlengde aardgaswinning. Toepassing van andere injectiegassen wordt daarom in het MER niet nader getoetst. Beschikbaarheid • Stikstof zit in hoge concentratie in de lucht (78%) en is hierdoor in ruime mate beschikbaar; • Scheiding van stikstof uit lucht kan op lokale schaal toegepast worden. Menging met aardgas • Stikstof hoeft (tot op zekere hoogte) niet uit het geproduceerde aardgas verwijderd te worden. Immers, het door de Gasunie (Gasunie Transport Services) geleverde aardgas bevat een percentage stikstof om er voor te zorgen dat vanuit verschillende gasvelden aardgas met dezelfde energiewaarden wordt geleverd. De Gasunie voegt op verschillende plaatsen stikstof aan het aardgas toe om deze constante kwaliteit te garanderen. Eigenschappen van stikstof • Stikstof is inert, wat betekent dat het niet reageert met andere stoffen, waaronder het reservoirgesteente; • Stikstof is niet corrosief, waardoor geen aanvullende maatregelen nodig zijn om aantasting in het productiesysteem te voorkomen; • Stikstof is niet toxisch of explosief, waardoor de veiligheidsrisico’s van het gebruik van stikstof zeer beperkt zijn; • Stikstof is iets lichter dan lucht waardoor het snel met de lucht mengt wanneer het in zuivere vorm in de lucht wordt uitgestoten. • Stikstof is kleurloos, reukloos en smaakloos.
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
- 12 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Figuur 3 Impressie van de luchtscheidingsinstallatie naast De Wijk-20.
Stikstof- en aardgastransport De in de LSI geproduceerde stikstof wordt naar de injectieputten getransporteerd. Het gewonnen aardgas wordt afgevoerd naar de gasbehandelingsinstallatie van de NAM in Ten Arlo. Voor het transport van stikstof en aardgas wordt gebruik gemaakt van ondergrondse transportleidingen. De stikstofleidingen worden grotendeels nieuw aangelegd; voor het aardgastransport wordt grotendeels gebruik gemaakt van bestaande leidingen. Eén bestaande aardgasleiding wordt toegepast voor transport van stikstof. De aanpassingen in het leidingensysteem zijn onderstaand samengevat in tabel 1.
September 2010
- 13 -
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Kader 4. De milieueffectrapportage (m.e.r.) en vergunningen Geen m.e.r.-plichtige activiteit Uit de Wet milieubeheer (Wm) volgt dat voor activiteiten die belangrijke nadelige effecten kunnen hebben voor het milieu een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. In het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn de categorieën genoemd van activiteiten waarvoor een m.e.r.procedure verplicht is. Zo is het in de diepe ondergrond brengen van niet-gevaarlijke afvalstoffen (evenals gaswinning) een m.e.r.-plichtige activiteit. Stikstof is echter geen afvalstof, maar is in deze toepassing een mijnbouwhulpstof. Ook de benodigde installaties en pijpleidingen overschrijden door hun omvang of capaciteit geen MER-drempels. De voorgenomen activiteit is dan ook niet m.e.r.– (beoordelings) plichtig. Vrijwillige MER De NAM heeft desalniettemin besloten een MER op te stellen. Met het opstellen van dit MER wil de NAM in een open planproces naar de omgeving toe haar plannen communiceren met als doel begrip en acceptatie van de lokale belanghebbenden te verkrijgen. Dit MER volgt de reguliere procedures. Doel milieueffectrapportage (m.e.r.) In het MER zijn voor overheden en andere belanghebbenden basisgegevens verzameld en op een rij gezet. Het beschrijft de milieueffecten die naar verwachting zullen optreden als gevolg van de voorgenomen activiteit en vergelijkt dat met de situatie waarin het project niet zou plaatsvinden (de ‘referentie’). Ook toont het wat de effecten zouden zijn als de initiatiefnemer het project anders zou aanpakken door in de uitvoering andere keuzes te maken dan nu zijn voorgenomen. Hiervoor zijn alternatieven en varianten in dit MER onderzocht. Formele rol van het MER Het MER is gekoppeld aan de vergunningaanvragen en de planologische inpassing voor het project Aardgas+. • •
De m.e.r. voor de verlengde gaswinning uit het De Wijk-gasveld is gekoppeld aan de vergunningverlening in het kader van de Wet milieubeheer; Dit besluit-MER bevat, in de plaats van een afzonderlijk plan-MER, tevens de benodigde informatie voor de bestemmingsplanprocedures die aangepast moeten worden voor de inpassing van nieuwe locaties en van de luchtscheidingsinstallatie.
Betrokkenen Ingenieursbureau Royal Haskoning stelde met de NAM het MER op. (Het rapport steunt op meerdere onderzoeken en beoordelingen van andere bureaus die daarvoor zijn ingeschakeld, zoals Arcadis Vectra, Oranjewoud en NAA.) Bij het opstellen van een MER zijn veel partijen betrokken. Het MER speelt een rol in de besluitvormingsprocedure, met inspraakmogelijkheden voor belanghebbenden en advies van de onafhankelijke ‘Commissie voor de m.e.r.’ Deze commissie bestaat uit onafhankelijke deskundigen. Ze kan ook een beroep doen op externe adviseurs. De commissie betrekt ook de zienswijzen van burgers in haar advisering. (www.commissiemer.nl). Tijdens het opstellen van het MER heeft afstemming plaatsgevonden met het Ministerie van Economische Zaken als bevoegd gezag. Daarnaast is meerdere keren overleg geweest met de Provincie Drenthe, de Gemeente De Wolden en het Waterschap Reest en Wieden.
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
- 14 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
Tabel 1 Aanpassingen leidingennet Leiding Nieuwe stikstofleiding
Functieverandering bestaande aardgastransportleiding naar stikstofleiding Nieuwe aardgastransportleiding
MER Aardgas+ De Wijk
Traject De De De De
Wijk-20 Wijk-17 Wijk-24 Wijk-20
Lengte (m) – – – –
De De De De
Wijk-15 Wijk-24 Wijk-200 Wijk-17
De Wijk-100 – bestaande aardgasleiding De Wijk-200 – bestaande aardgasleiding
2.500 2.000 1.500 2.000 200 100
Stikstofinjectie en aardgaswinning Voor de gaswinning uit het gasveld De Wijk zijn tot op heden meerdere locaties met winputten in gebruik of in gebruik geweest. Een aantal locaties is in het recente verleden opgeruimd en weer in de oorspronkelijke staat terug gebracht. De NAM is van plan om vanaf de nog bestaande locaties en een drietal nieuw aan te leggen locaties stikstof te injecteren en aardgas te winnen. Hoewel zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van bestaande locaties, zijn de nieuwe locaties nodig om het systeem te optimaliseren. In totaal zal gebruik gemaakt worden van tien locaties, waar in totaal circa 17 nieuwe injectie- of winputten worden geboord. Op sommige locaties komen zowel injectieputten als winputten voor. Gasbehandeling en waterafvoer Een deel van het gewonnen gas bevat veel water. Op de locatie De Wijk-13 wordt een groot deel van dit water reeds van het aardgas gescheiden. Het water wordt per truck naar Delfzijl getransporteerd. Het gewonnen aardgas wordt naar de bestaande gasbehandelingsinstallatie van de NAM in Ten Arlo getransporteerd. Hier wordt het gewonnen aardgas behandeld zodat het kan worden afgeleverd aan de Gasunie. Deze behandeling is nodig om tot een goede standaardkwaliteit van aardgas te komen. De locatie Ten Arlo ligt aan de Zuidwoldigerweg ten westen van Hoogeveen ten noorden van de A28. Vanwege het Aardgas+ project blijft de gasbehandelingsinstallatie in Ten Arlo langer in bedrijf dan oorspronkelijk voorzien. Dit betekent dat de NAM ook langer aardgas kan winnen uit de andere velden die aardgas aan Ten Arlo leveren. De reden hiervoor is dat door de extra toevoer vanuit De Wijk de capaciteit van het te behandelen aardgas op Ten Arlo niet onder een minimaal rendabele hoeveelheid komt.
September 2010
- 15 -
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Vervolg kader 4. De milieueffectrapportage (m.e.r.) en vergunningen Vervolg m.e.r.-procedure naar besluitvorming De m.e.r.-procedure bestaat uit vooraf vastgestelde stappen. Nu het MER is opgesteld, heeft de NAM het MER aangeboden aan het Ministerie van Economische Zaken (het coördinerend ‘bevoegd gezag’). Daarnaast is het MER toegezonden aan de gemeente De Wolden, het bevoegd gezag voor de bestemmingsplanprocedures. Het MER fungeert in het kader van de bestemmingsplanprocedure tevens als plan-MER. Het MER moet binnen zes weken door het ministerie worden aanvaard, waarna het voor een periode van zes weken ter inzage wordt gelegd. Dan kan een ieder reacties op het rapport geven. Tegelijkertijd zal de gemeente De Wolden de procedure in het kader van het voorontwerp voor de bestemmingsplannen opstarten en de stukken eveneens ter visie leggen. De Commissie voor de m.e.r. zal aansluitend een (toetsings)advies uitbrengen op basis van haar expertise en de ingediende reacties op de ter visie liggende stukken. Na afronding van het m.e.r.-proces zal de NAM de benodigde vergunningen aanvragen, waarna de diverse overheden ontwerpvergunningen zullen publiceren. Op deze ontwerp vergunningen kunnen tevens zienswijzen worden ingediend. Daarnaast zullen ontwerpbestemmingsplannen worden gepubliceerd voor de diverse onderdelen van het Aardgas⁺ project. Afhankelijk van het verloop van het vergunningentraject zal naar verwachting eind 2012 het eerste extra aardgas gewonnen worden.
Uitleg tijdens infobijeenkomst
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
- 16 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
3
MER Aardgas+ De Wijk
GEBIEDSBESCHRIJVING Locatie De Wijk Het principe van stikstofinjectie is mogelijk inzetbaar bij meerdere aardgasvelden van de NAM. Om te bepalen welk veld het meest geschikt is voor een eerste toepassing, heeft de NAM de velden op een aantal aspecten getoetst: • Een veld nabij het einde van de winperiode, dat wil zeggen een veld waarin nog voldoende aardgas aanwezig is om aanvullend te winnen, maar waar de druk in een aantal putten de komende jaren sterk zal teruglopen waardoor winning minder rendabel wordt; • Een veld met verschillende typen reservoirs, zodat meerdere technieken kunnen worden toegepast; • Een veld waarbij de benodigde extra infrastructuur met beperkte effecten kan worden toegepast. Dit om verstoring van de omgeving zoveel mogelijk te beperken; • Een veld waarbij verlenging van de winning kan bijdragen aan het langer doorproduceren vanuit andere velden, doordat het winningsysteem voldoende aardgas te verwerken krijgt om economisch rendabel in gebruik te blijven. Op de vier onderdelen is het aardgasveld van De Wijk als meest geschikt naar voren gekomen. Gebiedskenmerken Het plangebied bevindt zich geografisch in het zuidwesten van Drenthe, tussen Meppel in het westen en Hoogeveen in het oosten. Meer specifiek is dit het gebied waar zich de plaatsen Koekange en Echten bevinden. Dit zijn kleine gemeenschappen in een landelijk gebied. Aan de zuidkant van het gebied ligt de snelweg A28. Centraal door het gebied loopt de spoorlijn tussen Meppel en Hoogeveen (traject Zwolle – Groningen). Het gebied waarin het project is gepland, is een agrarisch gebied. In het gebied zijn enkele recreatiebedrijven waaronder een camping aanwezig, dat duidt op de recreatieve functie van het gebied. Daarnaast vindt zandwinning plaats aan de zuidzijde, een gebied van circa 40 ha tussen de Hoogeveensche Vaart, de Oshaarseweg en de Traandijk. In het landschap komen veel houtwallen voor. Deze houtwallen maken dat er geen sprake is van een open landschap. Tussen de houtwallen komen wel open stukken voor. Ten oosten en noordoosten van het gebied is de beplanting dichter en bevindt zich het bos van de boswachterij Ruinen. In het oostelijke deel van het gebied bevinden zich delen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Verder komen rondom het hele gebied delen van de EHS voor, die met (toekomstige) robuuste verbindingen en ecologische verbindingszones aan elkaar worden gekoppeld. Het betreft de (toekomstige) robuuste verbinding Sallandse Heuvelrug – Drents Plateau met daarin onder andere twee ecoducten.
September 2010
- 17 -
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Bestaande gaswinlocaties Naast bovengenoemde functies is de NAM al jarenlang in het gebied aanwezig met haar winlocaties. Op de winlocaties zijn putten aanwezig, met leidingen en kleinschalige installaties. De winlocaties hebben een individuele oppervlakte van circa één hectare en zijn over het algemeen omgeven door een lage zandwal en struiken of bomen. Hierdoor vallen de winlocaties zelf nauwelijks op in de omgeving. De inpassing van de winlocaties sluit aan op het aanwezige landschap. Naast iedere winlocatie staat een fakkel, die vanwege de hoogte wel zichtbaar is, maar door de groene kleur zo onopvallend mogelijk is gemaakt. Het affakkelen van gas (in verband met veiligheid) treedt slechts sporadisch op. Ondergrond De opbouw van de diepe ondergrond is van groot belang voor dit project. Het gasveld De Wijk bestaat uit verschillende reservoirs, gelegen op verschillende dieptes en gedeeltelijk naast elkaar. Figuur 5 geeft de ligging van de reservoirs weer ten opzichte van maaiveld. De reservoirs liggen relatief ondiep. Hierdoor is het beperkt mogelijk om schuin te boren, zodat de locaties met injectieputten en winputten vrijwel direct boven de meeste geschikte plek zijn gekozen.
Figuur 5 Bovenaanzicht gasveld De Wijk met de buitencontouren van de vier relevante reservoirs voor het Aardgas+ project. Het groene stuk geeft de buitencontour van alle De Wijk-reservoirs weer, inclusief de reservoirs die niet voor Aardgas+ in aanmerking komen.
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
- 18 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
4
MER Aardgas+ De Wijk
ALTERNATIEVEN EN VARIANTEN In het MER zijn de effecten van verschillende alternatieven en varianten voor uitvoering van het project Aardgas⁺ afgewogen. Het verschil tussen alternatieven en varianten is dat alternatieven een integrale andere aanpak van het project betreffen. Een variant heeft betrekking op de variatie binnen een specifiek onderdeel van de voorgenomen activiteit. Referentiesituatie De verschillende alternatieven en varianten worden vergeleken ten opzichte van de referentiesituatie. Dit is de situatie waarin het project Aardgas⁺ niet wordt uitgevoerd. De huidige situatie, inclusief autonome ontwikkelingen, vormen de referentiesituatie. In de referentiesituatie stopt de huidige gaswinning rond 2020, wanneer de druk in het veld verder is gedaald. Na het stoppen van de winning zit er nog aardgas in het veld, maar dan is winning op met de huidig gebuikte technieken niet meer economisch rendabel. Voorkeursalternatief Het voorkeursalternatief staat centraal in het MER, aangezien dit de voorgenomen activiteit betreft. De effecten van het voorkeursalternatief zijn ten opzichte van de referentiesituatie beschreven. Diepere compressie alternatief (DCA) In het voorkeursalternatief is sprake van injectie van stikstof om de gaswinning te kunnen verlengen. Een andere manier om de gaswinning nog een aantal jaren langer in stand te houden is door diepere compressie toe te passen. Dit houdt in dat het gas harder uit het gasveld gezogen wordt, dan dat in de huidige situatie reeds wordt gedaan. Waar in het voorkeursalternatief vanuit vier reservoirs aardgas wordt gewonnen, gebeurt dit in het diepere compressie alternatief slechts vanuit drie reservoirs. Het waterhoudende reservoir kan niet ontwikkeld worden door toepassing van diepere compressie. De verwachting is dat bij diepere compressie voornamelijk water wordt geproduceerd uit de waterhoudende laag, met een geringe hoeveelheid aardgas. De verwerking hiervan in deze hoeveelheden is niet economisch rendabel. Ten opzichte van het voorkeursalternatief hoeft in het diepere compressie alternatief geen LSI gebouwd te worden. Ook hoeven geen leidingen te worden aangelegd voor stikstoftransport en hoeven geen injectieputten te worden geboord. Ook zijn er minder winputten nodig. Wel is een aanvullende compressor op de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo nodig. Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) - mitigatie Bij het bepalen van milieueffecten kunnen er verzachtende, mitigerende, maatregelen worden benoemd. Dit zijn aanpassingen aan de voorgenomen activiteit, waardoor het milieueffect verminderd kan worden. De mitigerende maatregelen, mogelijk in combinatie met varianten, worden gecombineerd tot het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA).
September 2010
- 19 -
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Varianten Voor verschillende onderdelen (leidingen, luchtscheidingsinstallatie etc) binnen het project zijn varianten overwogen. De effecten van de volgende varianten zijn getoetst: • Varianten inpassing De Wijk-100. De nieuwe aan te leggen locatie De Wijk-100 komt in een gevoelig gebied te liggen. Er is hiervoor een zoekgebied vastgesteld, waarbinnen vier varianten voor de inpassing van de locatie onderzocht. Niet alleen de ligging van de locatie is van belang, tevens het tracé van de benodigde aan- en afvoerleidingen bevinden zich in het gevoelige gebied. De variant met ligging van de locatie in het zuiden van het zoekgebied maakt deel uit van het Voorkeursalternatief; • Varianten LSI. Voor de LSI is gekeken naar varianten voor de inrichting en de ligging: o In het voorkeursalternatief voor de inrichting is gekozen voor het scheidingsproces van stikstof uit de lucht in een opstelling met twee kolommen met een totale hoogte van 25 meter. Als variant is gekeken naar een opstelling met één kolom, met een hoogte van 40 meter; o In het voorkeursalternatief wordt de LSI, naast de locatie De Wijk-20 geplaatst. Als variant kan de LSI naast de locatie De Wijk-15 worden geplaatst. Hiervoor dient een extra pijpleiding aangelegd te worden vanaf De Wijk-15 naar De Wijk-20; • Tracé varianten. Voor twee leidingtracés is naar een variant gekeken: o Voor de ligging van de nieuwe leiding van De Wijk-20 naar De Wijk-15 zijn verschillende tracés onderzocht. De route in het voorkeursalternatief betreft een optimalisatie waarbij minder agrarisch gebied wordt doorkruist; o Daarnaast is als variant onderzocht de aanleg van een nieuwe leiding van De Wijk20 naar De Wijk-17, in plaats van hergebruik van de bestaande leiding.
De Wijk-17
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
- 20 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
5
MER Aardgas+ De Wijk
OVERZICHT EFFECTEN VOORKEURSALTERNATIEF Onderstaand worden de belangrijkste bevindingen van het MER samengevat. Milieueffecten tijdens de aanlegfase In de aanlegfase vinden werkzaamheden plaats op de locatie voor de LSI, de injectie en productielocaties en aan de geprojecteerde leidingtracés. De belangrijkste effecten zijn: • Door de bemaling die nodig is bij de aanleg van de nieuwe locaties en de leidingen, kunnen op een aantal plaatsen zettingen van de bodem optreden. Daarnaast kan de lozing van het bemalingswater op een aantal plaatsen gevolgen hebben voor de waterkwaliteit van het oppervlaktewater. De effecten kunnen beperkt blijven door het nemen van nadere maatregelen naar aanleiding van grondonderzoek in verband met zettingen en door het zuiveren van het bemalingswater voor lozing; • Bij de bouw van de LSI zal rekening gehouden moeten worden met de ligging van de installatie in een aan te leggen waterbergingsgebied en de omgeving; • Vanwege de ligging van de locatie De Wijk-100 kan de aanleg van de locatie leiden tot tijdelijke verstoring van de Ecologische Hoofdstructuur of de Robuuste Verbindingszone. De effecten kunnen beperkt blijven mits rekening wordt gehouden met het broedseizoen voor vogels; • Bij het boren van de putten (circa twee weken per put) is sprake van tijdelijke geluid- en lichtemissies. Daarnaast vindt vergraving van de bodem plaats, neemt het aantal verkeersbewegingen in de omgeving tijdelijk toe en komt in de aanlegfase afval vrij, voornamelijk in de vorm van boorgruis en boorvloeistof. Milieueffecten tijdens de operationele fase Tijdens de operationele fase is sprake van reguliere productie van stikstof, injectie van stikstof en productie van aardgas. De belangrijkste effecten zijn: • De geluidsemissie van de LSI is zodanig dat de geluidsbelasting op de dichtstbijzijnde woningen zal toenemen tot boven de richtwaarde van 40 dB(A). Vanwege de geluidsemissie van de LSI moet in het bestemmingsplan een geluidszone worden opgenomen waarbinnen het geluidsniveau tot boven de 50 dB(A) kan komen. Gestreefd wordt om de belasting op de dichtstbijzijnde woning te minimaliseren, door het nemen van zoveel mogelijk (redelijk verantwoorde) mitigerende maatregelen. Van geluidsuitstraling is voorts sprake bij de verschillende locaties; de richtwaarde van 40 dB(A) op woningen wordt echter niet overschreden. De geluidsuitstraling werkt door naar het milieuaspect ecologie, waardoor in een zeer klein gebied rond de locaties vogels verstoord zullen worden; • Voor externe veiligheid is er bij de locatie De Wijk-26 sprake van een toename van de risicocontour, waarbij de 10-6 risicocontour voor het plaatsgebonden risico buiten de locatie ligt. Binnen de contour komen geen (beperkt) kwetsbare objecten voor, waardoor voldaan wordt aan de wettelijke norm. Op de nieuwe locaties is ook sprake van een risicocontour, echter blijft deze binnen het hek van de locatie. De aanleg van nieuwe leidingen leidt tot een nieuw risico, zij het zeer beperkt;
September 2010
- 21 -
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
• Voor wat betreft de energie- en CO2-balans wordt geconcludeerd dat benodigde energie voor het Aardgas⁺ project circa 7% bedraagt van de energieopbrengst. Het overgrote deel van het energieverbruik is benodigd voor de LSI. Gedurende het Aardgas⁺project is de CO2-emissie als gevolg van het energieverbruik geschat op ruim 1 Megaton; • Het Aardgas⁺ project leidt tot bodemdaling, dat afgeleide effecten heeft voor het watersysteem. Als gevolg van de bodemdaling zal het gebied geleidelijk iets natter worden. Voor een aantal plaatsen kan het zijn dat peilverlagingen in de toekomst gewenst zijn. Hierover vindt overleg plaats met het Waterschap; • Voorts zijn er beperkte effecten van de LSI voor water (door lozing van gecondenseerd water vanuit het scheidingsproces), landschap en cultuurhistorie (vanwege de zichtbaarheid in het landschap), emissies (verspreid voorkomende emissies) en afval (procesafhankelijke afvalstoffen). Op de locatie De Wijk-13 is er een beperkt effect voor afval, vanwege een tijdelijke toename van het vrijkomen van meegeproduceerd productiewater. Het transport van het productiewater per truck werkt in beperkte mate door voor de aspecten verkeer en vervoer en externe veiligheid. Overige milieueffecten Beëindigingfase (Abandonnering) Na beëindiging van de stikstofinjectie en de aardgasproductie worden de putten op de verschillende locaties afgesloten, worden de locaties ontruimd en het gebied in de oorspronkelijke vorm teruggegeven aan de eigenaren. In deze fase vindt afvoer van voornamelijk afvalstoffen plaats. Dit wordt lokaal als een negatief effect gescoord. Ook in de referentiesituatie zal abandonnering plaatsvinden, echter door de voorgenomen activiteit zijn er meer locaties om te abandonneren. Het is de verwachting dat de LSI en de installaties op de locaties mogelijk hergebruikt kunnen worden. Lange termijn Voor de lange termijn vindt een periode van monitoring plaats, totdat in de ondergrond een stabiele eindsituatie is bereikt (2060). In deze periode zal de bodemdaling als gevolg van Aardgas⁺ zich stabiliseren tot een maximum van twaalf cm in het midden rond de winputten. Calamiteiten Indien zich calamiteiten voordoen, kan dit afhankelijk van de aard en de omvang van de calamiteit gevolgen hebben voor bodem en water (vervuiling) en ecologie (verstoring). Voorts kan sprake zijn van tijdelijke geluidhinder, vrijkomen van emissies en lichtuitstraling en kunnen tijdelijk verkeersstromen toenemen en kan afval vrijkomen.
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
- 22 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Ondergrond In de diepe ondergrond treden geen milieueffecten op waarvan de aard vergelijkbaar is met de effecten rond maaiveld. De milieuwetgeving en het milieubeleid zijn met name gericht op de biosfeer. Daaronder, in de diepe ondergrond, kunnen echter wel veranderingen optreden, die invloed hebben op de diepe ondergrond of indirect op de situatie aan maaiveld. De belangrijkste effecten zijn: • Aan de hand van modelberekeningen blijkt dat de bodemdaling in de productiefase zal toenemen met vijf tot tien cm, die ontstaat als gevolg van een tijdelijke drukverlaging rond de winputten. Op langere termijn zal ook na de productiefase de bodemdaling nog enigszins doorgaan, tot een stabiele eindsituatie wordt bereikt. De bodemdaling zal doorgaan tot maximaal twaalf cm extra in 2060; • De injectie van stikstof in het gasveld De Wijk heeft tot gevolg dat er nog steeds goede hergebruikmogelijkheden zijn, maar iets minder dan bij de referentiesituatie. Kader 5. Bodemdaling en effecten van bodemdaling Bodemdaling vindt in ons land al vele eeuwen plaats. Het wordt enerzijds veroorzaakt door natuurlijke processen zoals het inklinken van klei- en veenlagen door het gewicht van de lagen erboven. Anderzijds kan het een gevolg zijn van menselijk handelen, bijvoorbeeld door het verlagen van de grondwaterstand, inpoldering of het winnen van delfstoffen zoals olie, aardgas en zout. Als de NAM uit het gasveld De Wijk in de regio Echten/Koekange tien tot vijftien jaar langer gas kan winnen zal dat meer bodemdaling tot gevolg hebben. Bodemdaling vindt geleidelijk plaats en heeft het kenmerk van een platte schaal. De bestaande winning leidt tot circa tien centimeter bodemdaling in een platte schaal met een doorsnede van acht kilometer. Het diepste punt van de schaal ligt in het centrum. Naar de randen toe wordt de bodemdaling geleidelijk minder. De extra daling tot 2030 als gevolg van de extra gaswinning in het het Aardgas+ project is naar verwachting maximaal twaalf centimeter in het midden rond de winputten. De ervaring wijst uit dat dit geen schadelijke gevolgen voor natuur of gebouwen zal veroorzaken. Bodemdaling wordt regelmatig en nauwkeurig gemeten. Dit gebied is niet gevoelig voor aardtrillingen. Er worden daarom geen trillingen verwacht.
September 2010
- 23 -
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De Wijk-26
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
- 24 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
6
MER Aardgas+ De Wijk
AFWEGING ALTERNATIEVEN EN VARIANTEN Het MER is bedoeld om zicht te krijgen op de mogelijke milieueffecten van het Voorkeursalternatief. Daarnaast is inzichtelijk gemaakt welke keuzes mogelijk zijn en wat de milieugevolgen van deze keuzes zijn. Hiervoor is onderstaand een samenvattende tabel weergegeven. Om van het grote aantal afwegingen op detailniveau te komen tot een inzichtelijke tabel, is er voor gekozen in de tabel de nadruk te leggen op de verschillen. Dit betekent dat per milieuaspect steeds de hoogste score is getoond. In tabel 2 is een overzicht van de effecten gegeven voor het Voorkeursalternatief en voor het Alternatief Diepe Compressie. In de tabel zijn de belangrijkste effecten geclassificeerd met plussen en minnen. De scores zijn weergegeven ten opzichte van de referentiesituatie. Een min staat voor een meetbaar effect, dat gering is in omvang en tijd. Een dubbele min staat voor een negatief effect dat duidelijk merkbaar is, maar binnen de wettelijke grenzen blijft. Bij een nul is het effect nihil. Indien een dubbele score is opgenomen, zowel een nul als een min, betekent dit dat het effect nihil is met uitzondering van een enkel onderdel. Er zijn tevens plussen aangegeven, waarbij de mate van het positief effect bepaalt of sprake is van één, twee of zelfs drie plussen. Tabel 2 Samenvattende tabel met score per alternatief Voorkeur
Diepe compressie
Bodem (vergraving, bodemkwaliteit) Water (vooral bij bemaling aanlegfase) Waterhuishouding bodemdaling Ecologie (inpassing in EHS) Landschap (zichtbaarheid) Archeologie (aanleg leidingen/locaties) Geluid (LSI / Ten Arlo) Licht Luchtemissies (aanlegfase) Verkeer (aanlegfase, watertrucking) Externe veiligheid (installaties / Ten Arlo) Afval- en hulpstoffen (aanlegfase) Energie-opbrengst (meer gaswinning)
0 -0 +++
0 0/0/-0 0/0 0 +
Effecten ondergrond Bodemdaling Mogelijke lekkage stikstof Risico aantasting reservoir (compactie) Hergebruikmogelijkheden (opslagvolume)
-0 0 -
-0 +
Uit de bovenstaande tabel blijkt dat het Alternatief Diepe Compressie op sommige aspecten leidt tot minder milieueffecten dan bij het Voorkeursalternatief. Dit wordt veroorzaakt doordat bij dit alternatief minder ingrepen in het landschap plaatsvinden, zoals de aanleg van leidingen en de LSI. Wel blijkt dat bij de gasbehandelingsinstallatie van de NAM bij Ten Arlo het Alternatief Diepe Compressie op zowel geluid als externe veiligheid negatief scoort. Het belangrijkste verschil tussen beide alternatieven is de aanzienlijke hoeveelheid extra aardgas, die wordt gewonnen in het Voorkeursalternatief. September 2010
- 25 -
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Inpassing locatie De Wijk-100 De Variant Centraal (A) biedt energetisch de meeste voordelen, maar heeft tevens door de ligging op de Zuidesch landschappelijk de meeste effecten. Minder effecten, maar met iets minder energie opbrengst is de variant Zuid (B). Voor de Variant Oost (C) geldt dat de milieueffecten vergelijkbaar zijn met Variant Zuid (B), maar de energieopbrengsten lager. De Variant Noord (D) scoort lager op milieueffecten en op energieopbrengst. Op basis van bovenstaande afweging is de Variant Centraal (A) economisch de meest gunstige, terwijl de Variant Zuid (B) het Meest Milieuvriendelijk. De Variant Zuid (B) vormt onderdeel van het Voorkeursalternatief.
Figuur 6 Varianten inpassing locatie De Wijk-100, het voorkeursalternatief is de locatie De Wijk-100B, die ingekleurd is weergegeven in de figuur.
Varianten LSI Voor de aspecten bodem en water leidt de variant bij De Wijk-15 tot meer bodemvergraving en is meer bemaling in de aanlegfase nodig, omdat twee leidingen worden aangelegd tussen De Wijk-20 en De Wijk-15. Daarnaast heeft een LSI nabij De Wijk-15 een grotere invloed op het landschap, omdat de omgeving daar minder natuurlijke afscherming biedt dan de omgeving nabij De Wijk-20. Vanwege de dubbele leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15 zijn in de aanlegfase meer verkeersbewegingen nodig en Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
- 26 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
komen meer afvalstoffen vrij bij de variant bij De Wijk-15. In de operationele fase is bij de variant bij De Wijk-15 het energieverbruik enigszins groter, vanwege de grotere lengte van de leiding voor transport van stikstof. De verschillen tussen de effecten voor verkeer, afval en energie voor beide varianten zijn echter beperkt. Wanneer de LSI nabij De Wijk-20 wordt gebouwd, ligt deze in een waterbergingsgebied waardoor afstemming met het waterschap benodigd is. Tevens geldt nabij De Wijk-20 dat de richtwaarde voor geluid nabij de dichtstbijzijnde woningen wordt overschreden. Bij De Wijk-15 komt dit probleem niet voor omdat daar een hogere richtwaarde wordt gehanteerd in verband met de nabijheid van de snelweg A28. De milieueffecten van de varianten voor de locatie van de LSI verschillen en zijn divers qua aard en omvang. Omdat voor de variant bij De Wijk-20 minder leiding hoeft te worden aangelegd, maakt deze variant deel uit van het voorkeursalternatief. Het is met het oog op het beoogde rendement gunstiger om een LSI met één hoge kolom te plaatsen (circa 40 meter), dan een LSI met twee kleinere kolommen (circa 25 meter). De hoogte is landschappelijk echter voor de ruimtelijke inpassing te hoog, zodat dit als een zeer negatieve score is opgenomen. Tracé varianten De milieuonderzoeken wijzen uit dat er geen wezenlijke verschillen zijn op milieugebied tussen de getoetste varianten. Dit betekent dat de afweging om varianten op te nemen in het Voorkeursalternatief genomen zijn op andere dan milieuafwegingen. Meest milieuvriendelijk alternatief (MMA) Op basis van bovenstaande bevindingen en de resultaten van het Voorkeursalternatief, zijn verschillende mitigerende maatregelen mogelijk. De combinatie van deze maatregelen bij het Voorkeursalternatief vormt het Meest Milieuvriendelijke Alternatief. Uit de vergelijking van de varianten blijkt dat geen wezenlijke milieuoptimalisaties kunnen worden aangebracht, zodat het opstellen van een separaat MMA in dit geval niet benodigd is.
September 2010
- 27 -
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De Wijk-17
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
- 28 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
7
MER Aardgas+ De Wijk
LEEMTE IN KENNIS EN MONITORING Het winnen van delfstoffen uit de diepe ondergrond gaat altijd gepaard met een bepaalde onzekerheid. Dit geldt eveneens voor het project Aardgas⁺, waardoor in het project rekening moet worden gehouden met onzekerheden. Onzekerheden over het functioneren van de diepe ondergrond heeft namelijk weer gevolgen voor de operationele aspecten van de bovengrondse installaties. Belangrijkste onzekerheden hebben betrekking op de inklinking van de verschillende reservoirgesteenten. Indien deze groter is dan aangenomen, zal de bodemdaling eveneens groter zijn. Doordat in de berekeningen is uitgegaan van een relatief hoge inklinking, is het de verwachting dat in de praktijk de bodemdaling eerder minder dan meer dan de voorspelde waarde zal zijn. Monitoring vindt in het kader van het MER plaats om vast te stellen of de voorspelde effecten optreden. Daarnaast zal de NAM voor operationele doeleinden nog veel meer monitoringsprogramma’s uitvoeren. Een deel van de monitoringsgegevens vanuit operationele doeleinden zijn naar verwachting ook te gebruiken voor de toetsing van milieueffecten. Aan de hand van de te verzamelen monitoringgegevens kunnen de volgende gegevens worden getoetst, die kunnen leiden tot aanpassingen van de injectie- en winningvolumes en snelheden: • • • • • •
Injectiviteit van de reservoirs; Stroming van stikstof in de ondergrond; Bodemdaling; Hoeveelheid meegeproduceerd water; Benodigde hoeveelheid stikstof; Verwerking meegeproduceerd stikstof in de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo.
Tijdens de operationele fase zal de mogelijke bodemdaling nauwlettend worden gemeten. Indien deze buiten de vooraf opgestelde bandbreedte komt, zal de productie worden aangepast. De bodemdaling wordt gemeten aan de hand van een monitoringsplan dat specifiek onderdeel uitmaakt van de voorgenomen activiteit. Vanuit dit monitoringsplan wordt de bodemdaling gemonitoord op verschillende manieren (in-situ meting, sattelietmetingen, GPS metingen en waterpassingen). Ook op de langere termijn, na de injectie van stikstof en de winning van aardgas, zal de meting van bodemdaling doorgaan.
September 2010
- 29 -
Samenvatting MER Aardgas+ De Wijk
±
© De auteursrechten en databankenrechten zijn voorbehouden aan de Topografische Dienst Kadaster, Emmen, 2006 Legenda
Bestaande locaties Nieuwe locaties
NEDERLANDSE AARDOLIE MIJ.B.V.
Zoekgebied nieuwe locatie DE WIJK-100
MER AARDGAS+ DE WIJK
Luchtscheidingsinstallatie
Bestaande aardgasleiding
OVERZICHTSKAART
Funktieverandering bestaande aardgasleiding naar stikstofleiding Nieuwe stikstofleiding
Nieuwe aardgasleiding
0
500 m
Datum: 01-08-2010 Laatste wijziging:
Schaal: 1:20,000 Tek.nr.: EP201005312178002 bijlage: Samenvatting Original page size A3
bestemmingsplan Leidingtracés NAM
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)
85
bestemmingsplan Leidingtracés NAM
86
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)
bestemmingsplan Leidingtracés NAM
Bijlage 4 MER: Deelrapport 1
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)
87
bestemmingsplan Leidingtracés NAM
88
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)
MER Aardgas+ De Wijk Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport (overzicht op hoofdlijnen van MER en alle bevindingen)
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Initiatiefnemer Nederlandse Aardolie Maatschappij BV www.nam.nl/aardgasplus
Correspondentieadres Nederlandse Aardolie Maatschappij BV t.a.v. MER Aardgas + De Wijk Postbus 28000 9400 HH Assen
Datum Assen, september 2010
Contactpersonen Projectleider Radboud Bisschop Telefoon: 0592-36 3482 E-mail :
[email protected]
Vergunningen Jeannet Hadderingh Telefoon: 0592- 36 4030 E-mail:
[email protected]
Voor mediazaken Henk Heeringa Telefoon: 0592 - 36 3612 E-mail:
[email protected]
In opdracht van de NAM opgesteld door: Haskoning Nederland B.V. Jan van Grootheest Evert Holleman
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
-2-
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
INHOUDSOPGAVE
Blz.
1
INLEIDING 1.1 Kader 1.2 Kernpunten 1.2.1 Bijzonderheden in het project Aardgas+ 1.2.2 Aandachtspunten MER 1.3 M.e.r.-plicht voorgenomen activiteit 1.4 De m.e.r.-procedure
9 9 12 12 13 13 14
2
DE VOORGENOMEN ACTIVITEIT 2.1 Inleiding 2.2 Locatie- en reservoirkeuze 2.2.1 Locatie De Wijk 2.2.2 Nadere toelichting reservoirs 2.3 Keuze voor stikstof 2.4 Projectoverzicht 2.5 Projectfasen / deelprojecten 2.5.1 Fasering verschillende reservoirs 2.5.2 Fasering in het project 2.5.3 Projectplanning
15 15 15 15 15 16 17 18 18 20 21
3
BELEIDS- EN WETTELIJK KADER 3.1 Inleiding 3.2 Diepe ondergrond 3.2.1 Rijk 3.2.2 Provincie Drenthe 3.3 Biosfeer 3.3.1 Rijk 3.3.2 Provincie Drenthe 3.3.3 Gemeente De Wolden
23 23 23 23 24 24 24 25 26
4
GEBIEDSBESCHRIJVING EN AUTONOME ONTWIKKELINGEN 4.1 Inleiding 4.2 Ondergrond 4.3 Gebiedskenmerken 4.3.1 Afbakening plangebied 4.3.2 Beschrijving van het plangebied 4.4 Ontwikkelingen 4.4.1 Camping 4.4.2 Zandwinning 4.4.3 Robuuste verbindingszone 4.4.4 Waterberging 4.4.5 Uitbreiding woonwijk 4.5 Autonome ontwikkelingen
29 29 29 30 30 30 31 31 31 32 32 32 32
5
TECHNISCHE BESCHRIJVING VOORGENOMEN ACTIVITEIT 5.1 Inleiding 5.2 De eigenschappen van stikstof 5.2.1 Kenmerken en eigenschappen
33 33 33 33
September 2010
-3-
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
5.3 5.4
5.5
5.6 5.7
5.8
6
7
5.2.2 Toepassing van stikstof in het project Luchtscheidingsinstallatie (LSI) Stikstof- en aardgastransport 5.4.1 Stikstoftransportleidingen 5.4.2 Aardgastransportleidingen 5.4.3 Overzicht nieuwe transportleidingen 5.4.4 Tracekeuze 5.4.5 Uitgangspunten aanleg en onderhoud leidingen Stikstofinjectie- en aardgaswinning 5.5.1 Overzicht locaties 5.5.2 Overzicht putten 5.5.3 Beschrijving van een locatie 5.5.4 Deelprojecten 5.5.5 Beschrijving bestaande locaties 5.5.6 Beschrijving nieuwe locaties Gasbehandeling en waterafvoer Eindsituatie 5.7.1 Hergebruik 5.7.2 Abandonnering Bijzondere omstandigheden 5.8.1 Calamiteitenscenario’s en beheersmaatregelen
34 35 40 40 41 41 42 45 46 46 47 48 49 50 53 54 55 55 55 56 56
ALTERNATIEVEN EN VARIANTEN 6.1 Inleiding 6.1.1 Afbakening 6.1.2 Indeling alternatieven en varianten 6.2 Referentiesituatie 6.3 Basisalternatief 6.4 Voorkeursalternatief 6.5 Diepere compressie alternatief (DCA) 6.6 Varianten 6.6.1 Varianten voor de inpassing van de nieuwe locatie De Wijk100, inclusief route aardgasleiding 6.6.2 Varianten met betrekking tot de LSI 6.6.3 Tracé varianten 6.6.4 Optimalisaties 6.7 Niet geselecteerde varianten 6.8 Meest milieuvriendelijk alternatief
59 59 59 59 61 61 62 62 63
MILIEUEFFECTEN – BIOSFEER 7.1 Inleiding 7.2 Overzicht toetsingscriteria 7.3 Classificattie 7.4 Effectbeschrijving 7.4.1 Bodem 7.4.2 Water 7.4.3 Ecologie 7.4.4 Landschap en cultuurhistorie 7.4.5 Archeologie 7.4.6 Geluid 7.4.7 Emissies
69 69 69 70 71 71 71 74 75 76 77 78
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
-4-
64 65 65 66 66 68
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
7.5
MER Aardgas+ De Wijk
7.4.8 Licht 7.4.9 Verkeer en vervoer 7.4.10 Externe veiligheid 7.4.11 Afvalstoffen en hulpstoffen 7.4.12 Energiebalans Samenvatting milieueffecten bij voorkeursalternatief 7.5.1 Milieueffecten tijdens de aanlegfase 7.5.2 Milieueffecten tijdens de operationele fase 7.5.3 Overige milieueffecten
79 80 81 82 83 84 84 85 87
8
MILIEUEFFECTEN – ONDERGRONDS 8.1 Inleiding 8.2 Mogelijke effecten 8.2.1 Bodemdaling 8.2.2 Mogelijke lekkage 8.2.3 Risico aantasting reservoir 8.2.4 Hergebruikmogelijkheden 8.2.5 Gaswinning 8.3 Conclusies
89 89 89 89 90 91 91 92 93
9
VERGELIJKING VAN VARIANTEN EN ALTERNATIEVEN 9.1 Inleiding 9.2 Afweging van varianten 9.2.1 Afweging ligging locatie De Wijk-100 9.2.2 Afweging ligging LSI 9.2.3 Afweging ligging tracé transportleiding 9.3 Meest milieuvriendelijk alternatief (MMA) 9.4 Afweging alternatieven
95 95 95 95 96 97 98 98
10
DE M.E.R.-PROCEDURE 10.1 Inleiding 10.2 Doelstellingen van de m.e.r.-procedure 10.2.1 M.e.r.-procedure 10.2.2 Betrokkenen 10.3 Bevoegde instanties en besluitvormingsprocedures
99 99 100 100 101 101
11
LEEMTEN IN KENNIS, MONITORING EN EVALUATIE 11.1 Inleiding 11.2 Leemten in informatie en kennis 11.3 Monitoringsplan en (nood) reactieplan 11.3.1 Aanlegfase 11.3.2 Operationele fase 11.3.3 Lange termijn 11.4 Evaluatie en leereffectenplan
103 103 103 105 105 105 105 106
12
LITERATUUR: REFERENTIERAPPORTEN
107
13
AFKORTINGEN
109
September 2010
-5-
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Leeswijzer Het Milieueffectrapport (MER) biedt de mogelijkheid om op hoofdpunten, maar ook in detail, inzicht te krijgen in de milieueffecten van het project Aardgas+ De Wijk. Dit betekent dat in de tekst van dit samenvattend hoofdrapport veelal een eerste beschrijving wordt gegeven, waarvoor in deelrapporten 2 en 3 verdere onderbouwing volgt. Hierdoor kan op een logische wijze een totaaloverzicht worden verkregen van alle onderdelen en de onderlinge relaties. Daar waar de lezer verdere onderbouwing wenst, kan deze in de bijlagenrapporten gevonden worden. Deze opzet is terug te vinden in de structuur van het MER. Deelrapport 1 vormt het hoofdrapport, waarin alle aspecten zijn samengebracht. In deelrapport 2 worden de milieuaspecten afzonderlijk en in detail behandeld. De bijlagen bij deelrapport 2 beschrijven de specialistische onderzoeken die zijn uitgevoerd voor dit project. Deelrapport 3 gaat in detail in op de aspecten welke met (het gebruik van) de diepe ondergrond te maken hebben, zoals de geologische structuren, de injectie van stikstof en mogelijkheden voor monitoring. Aan het MER zijn een kaartenbijlage en een publiekssamenvatting toegevoegd. Het MER bestaat daarmee uit de volgende onderdelen: •
Deelrapport 1 Samenvattend hoofdrapport (overzicht op hoofdlijnen van MER en alle bevindingen);
•
Deelrapport 2 Beschrijving milieueffecten (beleid, effecten en classificatie per milieuthema); o Bijlagenrapport 1: Cultuurtechnisch rapport; o Bijlagenrapport 2: Bemalingsrapport; o Bijlagenrapport 3: Natuurtoets; o Bijlagenrapport 4: Archeologie; o Bijlagenrapport 5: Geluid; o Bijlagenrapport 6a: Externe veiligheid (Kwantitatieve risicoanalyse); o Bijlagenrapport 6b: Externe veiligheid (Risicoberekening gastransportleidingen).
•
Deelrapport 3 Ondergrondse effecten (beschrijving ondergrond, monitoring);
•
Kaartenbijlage bij de deelrapporten;
•
Samenvatting.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
-6-
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Dit samenvattend hoofdrapport bestaat uit dertien hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk geeft de kernpunten en achtergrond van het project weer. De functionele beschrijving van de verschillende onderdelen van het project komt in hoofdstuk 2 aan de orde. Hoofdstuk 3 gaat in op het beleid en hoofdstuk 4 gaat in op het studiegebied van het geplande project. Hoofdstuk 5 geeft een technische beschrijving van de verschillende onderdelen van het project. Hoofdstuk 6 geeft een beschrijving van de voorgenomen activiteiten, met daarbij de verschillende alternatieven en varianten die in dit MER zijn onderzocht. Hoofdstuk 7 geeft een overzicht van de belangrijkste bevindingen met betrekking tot de milieueffecten, die in deelrapport 2 uitgebreid aan bod komen. De afwegingen met betrekking tot de diepe ondergrond, vergen bijzondere aandacht. Hiervoor is deelrapport 3 bestemd. In hoofdstuk 8 worden de bevindingen met betrekking tot de diepe ondergrond samengevat; in deelrapport 3 komen deze uitgebreid aan de orde. In hoofdstuk 9 worden alle bevindingen vergeleken en wordt bepaald wat in dit MER gezien wordt als het Voorkeursalternatief en het Meest Milieuvriendelijke Alternatief. Hoofdstuk 10 gaat in op de verdere procedures, waar dit MER onderdeel van uit maakt en de rol van het MER daarbij. Tot slot beschrijft hoofdstuk 11 met welke leemten in kennis rekening moet worden gehouden, hoe hiermee is omgegaan bij de bepaling van milieueffecten in dit MER en tot welke monitoringsactiviteiten dit kan leiden. In hoofdstuk 12 en 13 worden de literatuurlijst en een toelichting op afkortingen gegeven.
September 2010
-7-
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
-8-
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
1
INLEIDING
1.1
Kader
MER Aardgas+ De Wijk
De NAM heeft in het verlengde van het Rijksbeleid als doelstelling zoveel mogelijk gas uit de bestaande velden te produceren. Naast het ontwikkelen van nieuwe kleine velden, houdt dit in dat wordt getracht uit de bestaande gasvelden met vernieuwde technieken meer gas te winnen. Voor het gasveld De Wijk is de NAM daarom voornemens aanvullend gas te winnen door de toepassing van stikstofinjectie. Dit project wordt Aardgas+ genoemd. In een periode van circa vijftien jaar leidt dit tot de extra productie van circa twee miljard m3 aardgas. Dit is genoeg aardgas om alle Drentse huishoudens gedurende zes jaar van gas te voorzien. Na succesvolle toepassing in De Wijk kan deze techniek ook bij andere velden worden toegepast, waardoor aanzienlijk meer gas gewonnen kan worden uit de bestaande gasvelden. De achterliggende gedachte van Aardgas+ is dat door de injectie van stikstof een verdere afname van de druk in het reservoir wordt voorkomen. Doordat productie uit een gasveld mogelijk is totdat een minimaal drukniveau wordt bereikt, kan door het op peil houden van de druk de winning langer voortgezet worden. Uiteindelijk wordt het aardgas in het reservoir vervangen door stikstof. De productie kan worden voortgezet totdat bij de winningsputten voornamelijk stikstof wordt gewonnen. Voor deze Enhanced Gas Recovery techniek is stikstof zeer geschikt, aangezien het een gas is met gunstige eigenschappen voor het op peil houden van de druk in het reservoir. Stikstof is relatief eenvoudig te verkrijgen en geeft geen bijzondere bijwerkingen als het in het gasveld geïnjecteerd wordt. Bovendien bestaat de buitenlucht voor circa 78% uit stikstof. Voor het project zal een installatie worden geplaatst waar stikstof vanuit de buitenlucht wordt afgescheiden. De resterende lucht, waarvan een groot deel zuurstof, zal weer in de buitenlucht worden gebracht. Het gasveld van De Wijk is geschikt voor de toepassing van deze nieuwe techniek, aangezien in het gasveld nog voldoende gas aanwezig is om de productie met meerdere jaren te verlengen. Het gas wordt vanuit het veld naar de gasbehandelingsinstallatie in Ten Arlo afgevoerd, waar het gas geschikt wordt gemaakt voor de levering aan de Gasunie (Gasunie Transport Services). Het gevolg van de verlengde gaswinning bij De Wijk is dat de bestaande gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo voor langere tijd voldoende gas aangeleverd krijgt om rendabel operationeel te blijven. Hierdoor kunnen ook de andere gasvelden, die aanleveren aan Ten Arlo langer door produceren.
September 2010
-9-
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Figuur 1.1 Impressie stikstofinjectie en gaswinning. De stikstof wordt gevisualiseerd door de groene bolletjes, het aardgas door de paarse bolletjes.
Hoe werkt het Door een extra leiding wordt stikstof naar de injectieputten getransporteerd en via bestaande en nieuwe putten in het gasreservoir gepompt [1]. Het verspreidt zich door het gesteente en duwt het aardgas als het ware uit de poriën van het zandsteen [2]. Stikstof mengt zich niet met het aardgas in de poriën maar duwt de resterende voorraad [3] naar de gaswinningsputten [4]. De stikstof kan zonder problemen veilig in dat veld blijven. Net zoals het aardgas er al honderden miljoenen jaren in gezeten heeft.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 10 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Voor de uitvoering van het project wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande locaties, putten en transportleidingen. Doordat het gasveld De Wijk uit vier afzonderlijke gashoudende lagen (reservoirs) bestaat, zal door een gerichte injectie en winning per reservoir een optimale configuratie worden opgezet. Dit is mogelijk door gebruik te maken van de bestaande infrastructuur en met een aantal nieuwe locaties, nieuwe injectieputten en leidingtracés. Stimulatie gaswinning Terwijl discussie is ontstaan over het gebruik van steenkool en nucleaire energie, en zolang duurzame energievormen slechts geleidelijk aan tot ontwikkeling komen, wordt als gewenste bron van energie in de komende jaren het gebruik van aardgas gezien. Nederland beschikt over grote voorraden aardgas. Het importeren van aardgas is mogelijk, maar blijkt onderhevig aan politieke gevoeligheden. De Nederlandse overheid heeft besloten optimaal gebruik te maken van het beschikbare aardgas in de Nederlandse ondergrond. Dit betekent dat getracht wordt zoveel mogelijk alle aardgasvoorraden te winnen. Regulier wordt het aardgas gewonnen door gebruik te maken van de overdruk in een gasveld. Hierdoor komt het aardgas onder eigen druk uit de put, in plaats van oppompen, wat bij olie vaak noodzakelijk is. Indien de druk in het gasveld afneemt, wordt het lastiger het aardgas nog te winnen. Voor de meeste velden wordt in eerste instantie compressie toegepast om de dalende gasproductie op peil te houden. Dit houdt in dat het gas als het ware uit het veld wordt gezogen. Hierna is in een aantal velden dan echter nog relatief veel aardgas over. Er zijn verschillende technieken om gaswinning te stimuleren, zoals het installeren van compressoren om de zuigdruk te verlagen en het stimuleren van gasproductie bij lage drukken, bijvoorbeeld door toevoeging van schuim of zeep of het ontwateren van putten. Weer een andere techniek is het injecteren van een ander gas. Zo kan stikstof worden toegepast om de druk in het veld op peil te houden en het aardgas ‘vooruit te duwen’ naar de winputten. Door kunstmatig de druk in het veld op peil te houden kan het resterende aardgas zoveel mogelijk worden gewonnen. Het stikstof vervangt daarmee het aardgas in het reservoir. Als gevolg hiervan houdt het reservoir dezelfde ruimte als in de huidige situatie. Potentie Stimulatie van aardgaswinning door injectie van stikstof biedt, naast het project Aardgas+ in De Wijk, ook op andere locaties veel mogelijkheden. Kleine velden beleid De verlengde gaswinning uit het gasveld De Wijk past in het kleine veldenbeleid van de Nederlandse overheid. In dit beleid is vastgesteld dat kleinere velden met voorrang moeten worden opgespoord en in productie gebracht. Hiermee kan het grote Groningen-gasveld zo lang mogelijk worden gespaard, zodat ook volgende generaties kunnen profiteren van de uitzonderlijke flexibiliteit van dit unieke gasveld. Het kleine veldenbeleid heeft geleid tot het in productie nemen van tientallen kleinere velden, die samen meer dan de helft van de hoeveelheid aardgas uit het Groningen-gasveld bevatten. Ook verlengde gaswinning draagt bij aan het sparen van het Groningen-gasveld.
September 2010
- 11 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
1.2
Kernpunten De huidige gaswinning vanuit het gasveld De Wijk heeft in de huidige situatie nog een levensduur van circa tien jaar. Dit betekent dat de verwachting is dat tot 2020 nog gas kan worden gewonnen uit de verschillende reservoirs. Door de toepassing van stikstofinjectie, zou dit verlengd kunnen worden met circa vijftien jaar. Hiervoor zijn de volgende aanpassingen aan de huidige winningsfaciliteiten voorzien: • De bouw en het gebruik van een luchtscheidingsinstallatie (LSI) om de benodigde stikstof te produceren; • De aanleg van transportleidingen voor de aanvoer van stikstof naar de injectieputten; • De aanleg van drie nieuwe locaties om de injectie en winning uit de verschillende reservoirs optimaal mogelijk te maken; • Het boren van circa elf nieuwe winputten voor aardgas en circa zes injectieputten voor stikstof; • Aanvullende transportleidingen voor de afvoer van gewonnen aardgas; • De afvoer van de aanvullende hoeveelheid productiewater per truck naar Groningen. 1.2.1
Bijzonderheden in het project Aardgas+
Voor de Aardgas+ toepassing bij De Wijk gelden een aantal specifieke omstandigheden, waar naast de meer reguliere aspecten in dit project nader aandacht aan besteed wordt. Onderstaand worden deze punten toegelicht. Toepassing van stikstof De injectie van stikstof ter verlenging van de gaswinning kan gezien worden als het toedienen van een mijnbouwhulpstof. Het gebruik van stikstof als mijnbouwhulpstof betekent dat de eigenschappen van stikstof expliciet beschouwd worden, inclusief het proces van luchtscheiding en de verspreiding van stikstof in het reservoir. Naast stikstof zijn andere stoffen denkbaar als mijnbouwhulpstof bij deze toepassing. In het MER is beschreven wat de afwegingen zijn voor de keuze tussen de verschillende mogelijke stoffen. De verlengde gaswinning door toepassing van stikstofinjectie is in Nederland nog niet eerder toegepast. De NAM heeft ervaring opgedaan met een kortstondige proef in het nabijgelegen veld van Wanneperveen. Hierbij is vooral de injectiviteit van stikstof onderzocht. In het MER worden de bevindingen van deze proef beschreven alsmede de ervaringen wereldwijd. Toepassing van drie verschillende wintechnieken Er zijn bij het gasveld De Wijk verschillende soorten reservoirs. Dit biedt de mogelijkheid een drietal technieken toe te passen: • Er is een ondiep reservoir, waaruit vrijwel geen aardgas is geproduceerd. Hier kan de stikstofinjectie er voor zorgen dat het reservoir op druk blijft en waardoor tevens de bij de gasproductie optredende bodemdaling beperkt blijft;
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 12 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
• Er is een waterhoudend reservoir, waarbij in de gashoudende laag veel water voorkomt. Het winnen van aardgas uit een gasreservoir met veel water door gebruik van stikstof is een tweede techniek; • Er zijn twee diepere reservoirs die bijna leeggeproduceerd zijn, maar waar nog aanvullend aardgas kan worden gewonnen. 1.2.2
Aandachtspunten MER
Specifiek voor het MER gelden de volgende aandachtspunten: • Bodembeweging. Het meest ondiepe reservoir is mogelijk gevoelig voor bodembeweging. Met behulp van modelberekeningen is de mogelijke bodemdaling bij verschillende scenario’s in beeld gebracht. Bodemdaling kan vooral het locale watersysteem beïnvloeden, hetgeen bij de effecten op de waterhuishouding nadrukkelijk aan bod komt; • Afweging ligging locatie De Wijk-100. Deze nieuwe locatie komt in een gevoelig gebied te liggen (De Zuidesch bij Echten). In het MER komen de verschillende opties aan bod en de afweging tussen deze opties; • Ligging van het leidingtracé tussen De Wijk-15 en 20 en tussen De Wijk-20 en 16. Ook hier zijn verschillende opties denkbaar, waarvoor de mogelijke milieugevolgen in beeld zijn gebracht; • Archeologie. Voor het aspect archeologie vindt afstemming plaats met het Drenths Plateau. Het ‘zwaartepunt’ zal liggen op de locatiekeuze voor De Wijk-100 en het pijplijn tracé van De Wijk-100 naar De Wijk-16 door het beekdal van het Oude Diep. Er is ook extra aandacht vereist voor het pijplijn tracé van De Wijk-20 naar De Wijk-15, dat het historische beekdal van de Koekanger Aa doorkruist. Hiervoor zijn verschillende routes onderzocht; • Externe veiligheid. Stikstof heeft geen specifieke vastgestelde veiligheidscriteria. De mogelijke risico’s van stikstof en van de combinatie van stikstof met aardgas zijn onderzocht in het kader van dit MER; • Transport. Het betreft een gebied met relatief smalle wegen, waar vooral in de aanlegfase veel zwaar vervoer nodig is. Het MER geeft extra aandacht voor het transportplan, waarbij getracht wordt zo min mogelijk overlast te veroorzaken; • Planning fasering. Er worden vier deelprojecten onderscheiden, voor het gebruik van de vier reservoirs. Deze kunnen gefaseerd worden opgestart en daarna tegelijkertijd operationeel zijn. De volgorde voor het opstarten van de verschillende deelprojecten is nog niet vastgesteld en is afhankelijk van mogelijke effecten of uitvoeringsvoorkeuren.
1.3
M.e.r.-plicht voorgenomen activiteit Voor de voorgenomen activiteit van de NAM worden locaties aangelegd, putten geboord en installaties geplaatst. Hiervoor zijn vergunningen nodig. Dit zijn echter geen MERplichtige activiteiten. De aanvragen kunnen zodoende met de benodigde milieukundige toelichting worden ingediend. De NAM heeft voor dit project echter gekozen een MER op te stellen. Deze mogelijkheid bestaat, waarbij initiatiefnemers de m.e.r.-procedure kunnen doorlopen om zo belanghebbenden de kans te geven via een vertrouwde procedure inzicht te krijgen in de activiteiten en de mogelijke effecten. Voor de NAM geldt dat juist omdat deze nieuwe techniek mogelijk in de toekomst op meerdere velden kan worden toegepast,
September 2010
- 13 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
het van belang is dat bij de eerste toepassing zoveel mogelijk afstemming met de omgeving plaatsvindt. Hiervoor is een MER bij uitstek geschikt. Voor een aantal onderdelen binnen het project zal een wijziging van het bestemmingsplan nodig zijn. Dit betreft de aanleg van de LSI, aanleg van transportleidingen, aanleg van nieuwe win- en injectielocaties en het gebruik van winlocaties voor de injectie van stikstof. Hiervoor zijn door de NAM meerdere aanvragen voor wijziging van het bestemmingsplan opgesteld. In deze aanvraag komen tevens de mogelijke milieueffecten aan bod. Afhankelijk van het type aanpassing kan hiervoor een plan-MER nodig zijn. In de startnotitie is aangekondigd dat ter onderbouwing van deze mogelijke milieueffecten het besluit-MER tevens als plan-MER zal fungeren. Dit betekent dat er geen afzonderlijk plan-MER wordt opgesteld. Als gevolg hiervan zal voor het project dan ook geen afzonderlijke plan-m.e.r. procedure worden doorlopen, maar zal deze een integraal onderdeel vormen van de besluit-m.e.r. procedure. De benodigde informatie voor het planMER is in dit besluit-MER opgenomen en zal als gevolg hiervan alle hierbij behorende inspraakprocedures doorlopen.
1.4
De m.e.r.-procedure Voor dit MER geldt dat de startnotitie begin maart 2010 is ingediend bij het bevoegd gezag, de Minister van Economische Zaken. De startnotitie is vervolgens ter inzage gelegd en de Commissie voor de m.e.r. heeft begin juni 2010 een advies voor de Richtlijnen voor het MER opgesteld, waarin de ingediende zienswijzen zijn meegenomen. Vervolgens is het advies overgenomen door het bevoegd gezag. Deze Richtlijnen vormen daarmee een essentieel kader bij het opstellen van het MER. Oude m.e.r.-procedure nog van toepassing Vanaf 1 juli 2010 geldt een nieuwe m.e.r.-wetgeving. De m.e.r.-procedures van voor deze datum blijven van toepassing indien de Richtlijnen voor het MER voor 1 juli 2010 zijn vastgesteld. Dit is voor het project Aardgas+ het geval, zodat hier wordt uitgegaan van de ‘oude’ procedure. Voor de realisatie van het project Aardgas+ zijn onder meer vergunningen nodig in het kader van de Wet Milieubeheer en de Mijnbouwwet. De vergunningsaanvragen worden ingediend nadat het bestemmingsplan is aangepast, naar verwachting medio 2011. Vanaf 1 oktober 2010 zal de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) van kracht zijn. Dit betekent dat de benodigde vergunningsaanvragen onder de Wabo zullen vallen. Het bevoegd gezag voor het MER is ook daarvoor de Minister van Economische Zaken. Het MER zal zodoende dienen ter onderbouwing van de aanvraag voor een Omgevingsvergunning. Daarnaast fungeert het MER als plan-MER voor de bestemmingsplanprocedure. Voor de bestemmingsplanprocedure is de gemeente De Wolden het bevoegd gezag. Dit MER is september 2010 ingediend bij de Minister van Economische Zaken. Het bevoegd gezag zal zorgdragen voor de gebruikelijke inspraakprocedure.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 14 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
2
DE VOORGENOMEN ACTIVITEIT
2.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt een overzicht gegeven van het project. Hoofdstuk 5 gaat in op de relevante technische aspecten, welke vooral voor de milieuafwegingen van belang zijn. In dit hoofdstuk wordt het project functioneel beschreven. Daarbij komen de verschillende projectonderdelen aan bod, alsmede de onderlinge relaties. Eerst is er aandacht voor de onderbouwing van het gekozen gasveld en de keuze voor stikstof als mijnbouwhulpstof. Tot slot wordt ingegaan op de planning van het project.
2.2
Locatie- en reservoirkeuze Onderstaand wordt ingegaan op de keuze voor het gasveld De Wijk en een beschrijving gegeven van de verschillende reservoirs in dit gasveld. 2.2.1
Locatie De Wijk
Het principe van stikstofinjectie als mijnbouwhulpstof is mogelijk inzetbaar bij meerdere gasvelden van de NAM. Om te bepalen welk veld geschikt is voor een eerste toepassing, heeft de NAM de velden op de volgende aspecten getoetst: • Een veld nabij het einde van de winperiode, dat wil zeggen dat nog voldoende aardgas aanwezig is om aanvullend te winnen, maar waarbij de druk in een aantal putten de komende jaren sterk zal teruglopen, waardoor winning minder rendabel wordt; • Een veld met verschillende typen reservoirs, zodat meerdere technieken kunnen worden toegepast. Een eerste toepassing zal zoveel mogelijk informatie op moeten leveren, dus bijvoorkeur een veld waarin verschillende technieken kunnen worden toegepast, zoals de waterlaag bij het gasveld De Wijk; • Een veld waarbij de benodigde extra infrastructuur met beperkte effecten kan worden toegepast. Dit om verstoring van de omgeving zoveel mogelijk te beperken; • Een veld waarbij verlenging van de winning kan bijdragen aan het langer doorproduceren vanuit andere velden, doordat de gasbehandelingsinstallaties voldoende aardgas te verwerken krijgen om economisch rendabel in gebruik te blijven. Op deze vier onderdelen is het gasveld De Wijk als meest geschikt naar voren gekomen. 2.2.2
Nadere toelichting reservoirs
Relatief ondiep reservoir (Tuffiet/Kalk) Eén van de reservoirs is het ondiepe Tuffiet/Kalk reservoir (circa 500 meter diep). Uit dit reservoir is tot nu toe in zeer beperkte mate aardgas gewonnen, vanwege de snel verminderende productie bij het verlagen van de al lage druk en de kans op bodemdaling. Naar verwachting bevindt zich nog circa 85% van het oorspronkelijke volume aardgas in dit reservoir. Met behulp van stikstofinjectie kan de productie hoeveelheid op peil worden gehouden, kan de bodemdaling beperkt blijven en kan tot circa 1 miljard m3 aardgas worden gewonnen.
September 2010
- 15 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Gasreservoir met veel water (Solling/Volpriehausen) Een ander reservoir is sterk waterhoudend en ligt op circa 1.200 meter diepte. Bij de gaswinning uit dit reservoir komt mogelijk water mee. Niet bekend is hoeveel water precies wordt meegeproduceerd bij de injectie van stikstof, echter het meeproduceren van water bij gaswinning valt binnen de operationele en vergunningsmogelijkheden. In de huidige situatie wordt ook water meegeproduceerd. Tijdens de gaswinning zal de hoeveelheid meegeproduceerd water worden gemonitoord. Naar verwachting bevindt zich nog circa 30% van het oorspronkelijke aardgas in dit reservoir. Door middel van stikstofinjectie kan tot circa 50 miljoen m3 aardgas worden gewonnen. De Wijk Zuid (Rogenstein) en De Wijk Oost (Vlieland/Muschelkalk) De dieper gelegen reservoirs (circa 1.200 meter diepte) zijn onderling niet verbonden. Uit deze reservoirs vindt de (historische) gaswinning De Wijk voornamelijk plaats maar door de afnemende druk in het gasreservoir is het einde van de gaswinning in zicht. Door het injecteren van stikstof kan de druk op peil worden gehouden, waardoor de gaswinning kan continueren. Een deel van de stikstof zal met het gas meegeproduceerd worden. Tijdens de gaswinning zal de hoeveelheid meegeproduceerd stikstof worden gemonitoord om de effectiviteit van de stikstof injectie vast te stellen. Naar verwachting bevindt zich nog circa 20 tot 25% van het oorspronkelijke aardgas in dit reservoir. Door middel van stikstofinjectie kan tot circa 1,4 miljard m3 aardgas worden gewonnen.
2.3
Keuze voor stikstof Voor het project Aardgas+ is gekozen voor de injectie van stikstof. Gebruik van stikstof heeft een aantal voordelen ten opzichte van andere gassen (zoals lucht, CO2, of CO2- houdende afgassen): Beschikbaarheid • Stikstof zit in hoge concentratie in de lucht (78%) en is hierdoor in ruime mate beschikbaar; • Scheiding van stikstof uit lucht kan op lokale schaal toegepast worden. Menging met aardgas • Stikstof hoeft (tot een bepaalde mate) niet uit het geproduceerde aardgas verwijderd te worden. Immers, het door de Gasunie geleverde aardgas bevat een zeker percentage stikstof om er voor te zorgen dat vanuit verschillende gasvelden aardgas met dezelfde energiewaarden wordt geleverd. De Gasunie voegt op verschillende plaatsen in Nederland stikstof aan het aardgas toe om een constante kwaliteit te garanderen. Eigenschappen van stikstof • Stikstof is inert, wat betekent dat het niet kan reageren met andere stoffen, waaronder het reservoirgesteente; • Stikstof is niet corrosief, waardoor geen aanvullende maatregelen nodig zijn om corrosie in het productiesysteem te voorkomen; • Stikstof is niet toxisch of explosief, waardoor de veiligheidsrisico’s van het gebruik van stikstof zeer beperkt zijn; • Stikstof is iets lichter dan lucht waardoor het snel met de lucht mengt wanneer het in zuivere vorm in de lucht wordt geëmitteerd.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 16 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Om bovenstaande redenen is het gebruik van stikstof het meest effectief. Toepassing van andere injectiegassen wordt daarom in het MER niet nader getoetst. Afweging CO2 Voor Enhanced Gas Recovery kan tevens gebruik worden gemaakt van CO2. De mogelijkheid om in plaats van stikstof gebruik te maken van CO2 als mijnbouwhulpstof is daarom tevens onderzocht. CO2 heeft als nadeel dat het niet direct beschikbaar is doordat zich geen grote puntbronnen van CO2 (zoals fabrieken en energiecentrales) in de directe omgeving bevinden. CO2 komt daarnaast in dermate geringe concentraties in de buitenlucht voor, zodat afscheiding van CO2 uit de buitenlucht voor een luchtscheidingsinstallatie niet effectief is. Tenslotte dient CO2 bij menging uit het aardgas te worden verwijderd, waarvoor een energie-intensief afscheidingsproces benodigd is.
2.4
Projectoverzicht Productie van stikstof in de luchtbehandelingsinstallatie In de nieuw te bouwen luchtscheidingsinstallatie wordt uit de buitenlucht stikstof afgescheiden. De resterende lucht, waarvan een groot deel zuurstof, wordt weer in de atmosfeer gebracht terwijl de stikstof gebruikt wordt voor het project. De afgescheiden stikstof wordt met behulp van compressoren op een hogere druk gebracht. Vanaf de luchtscheidingsinstallatie gaan twee pijpleidingen naar de injectielocaties, één met hoge druk en één met medium druk. Injectie- en winlocaties In de injectieputten wordt per dag circa 0,6 miljoen m3 stikstof in de reservoirs geïnjecteerd. De winputten produceren gelijktijdig circa 0,6 miljoen m3 aardgas per dag. Er bevinden zich momenteel tien winlocaties bij het gasveld De Wijk. Een deel van de winlocaties wordt aangepast, zodat hier injectie van stikstof en winning van aardgas door middel van Enhanced Gas Recovery kan plaatsvinden. Op deze locaties wordt een aantal nieuwe putten geboord. Daarnaast worden drie nieuwe locaties aangelegd voor stikstofinjectie en aardgaswinning, met bijbehorende putten. Op sommige locaties komen zowel injectieputten als winputten voor. De ligging van de injectieputten is zodanig gekozen dat hier vandaan de stikstof op de juiste plaats in één van de vier reservoirs kan worden gebracht. Doordat de reservoirs relatief ondiep liggen, één op 500 meter en drie op 1.200 meter, is schuin boren beperkt mogelijk en dienen de locaties vrijwel recht boven de ideale plaats voor injectie en winning gekozen te worden. Op de locatie is relatief weinig apparatuur nodig. Er staat alleen een MIPS (Multiwell Injection and Production Skid) die met pijpen verbonden is naar de put en de pijpleiding voor aanvoer van stikstof of voor de afvoer van aardgas. Op de MIPS zit een klep waarmee het volume van injectie of winning kan worden geregeld. Op één locatie (De Wijk-13) zijn voorzieningen aanwezig om grotere hoeveelheden geproduceerd water af te scheiden van het gas en af te voeren. Het gaat hier om bestaande afscheidingsvoorzieningen die niet hoeven te worden aangepast.
September 2010
- 17 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Transportleidingen en gasbehandelingsinstallatie Voor de aanvoer van stikstof naar de injectieputten en de afvoer van aardgas vanaf de winputten wordt gebruik gemaakt van ondergrondse leidingen. De bestaande aardgasleidingen kunnen in dit project grotendeels worden gebruikt. In aanvulling hierop zijn een aantal nieuwe leidingen nodig, vooral voor de aanvoer van stikstof naar de injectieputten. Het gewonnen gas wordt afgevoerd naar de gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo, waar het gas uit De Wijk wordt verwerkt, samen met het gas uit de omringende gasvelden. Afvoer productiewater Het water dat wordt meegeproduceerd vanuit het waterhoudende gasreservoir wordt vanaf de afscheidingsfaciliteit per truck vervoerd naar het Tankenpark Delfzijl van de NAM. Na behandeling wordt het productiewater via een pijpleiding naar de injectielocatie in Borgsweer getransporteerd. De injectielocatie in Borgsweer betreft een bestaande faciliteit waar productiewater vanuit verschillende gasvelden in Noord Nederland wordt geïnjecteerd in een daarvoor geschikt reservoir.
Figuur 2.1 Projectoverzicht (N2 is stikstof).
2.5
Projectfasen / deelprojecten 2.5.1
Fasering verschillende reservoirs
Doordat bij het gasveld De Wijk sprake is van vier verschillende reservoirs, zal de injectie van stikstof tevens in de vier reservoirs afzonderlijk worden toegepast. In eerste instantie zal begonnen worden met de realisatie van stikstofinjectie in één van de vier reservoirs. Zodra deze naar wens is opgestart zal een tweede reservoir worden toegevoegd en vervolgens de andere reservoirs. Uiteindelijk is de stikstofinjectie in alle reservoirs gelijktijdig operationeel. De volgorde waarin de injectie in de verschillende reservoirs wordt gestart, dient nog te worden vastgesteld.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 18 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De ontwikkeling van de vier reservoirs is in eerste instantie als vier fasen aangeduid, maar om verwarring met andersoortige fasen (zoals aanlegfase en operationele fase) te voorkomen, wordt hiervoor in het MER de term deelprojecten aangehouden. Deelproject 1 (Tuffiet/Kalk) bestaat uit de ontwikkeling van het relatief ondiepe gasveld, op circa 500 meter onder maaiveld. Dit reservoir bestaat voornamelijk uit het zogenaamde Tuffietgesteente met ter plaatse van de Zuidesch bij Echten tevens een gedeelte Krijtgesteente. In het verleden is hier op beperkte schaal gas uit gewonnen, dat heeft geleid tot drukafname in het reservoir met bodemdaling als gevolg. Uit dit veld is circa 30% van het gas gewonnen en met stikstofinjectie kan naar verwachting met een beperkte extra bodemdaling nog aanvullend 40% worden gewonnen. De nieuwe locaties De Wijk-24, De Wijk-100 en De Wijk-200 en enkele bestaande locaties hebben specifiek betrekking op dit reservoir. Deelproject 2 (Solling/Volpriehausen) heeft betrekking op het gasreservoir met veel water. Deze bevindt zich op circa 1.200 meter diepte. Het aardgas bevindt zich in de waterhoudende laag en door stikstofinjectie kan het alsnog worden gewonnen. Het reservoir bevindt zich voornamelijk aan de westzijde van het gasveld De Wijk. Bij de winning zal naar verwachting veel water worden meegeproduceerd vanuit de winput op de locatie De Wijk-26, dat wordt afgescheiden op de locatie De Wijk-13. Met behulp van stikstofinjectie wordt naar verwachting circa 5% van het resterende gas alsnog gewonnen. Deelproject 3 (Rogenstein) produceert uit een dieper reservoir, direct onder het gasreservoir met veel water, gelegen in het westelijk deel van het gasveld De Wijk. De zuidelijke locatie De Wijk-15 wordt gebruikt voor injectie van stikstof. Hiermee wordt de winning in de putten van de locaties De Wijk-6, De Wijk-26 en De Wijk-13 gestimuleerd. In het verleden is al veel gas uit dit reservoir gewonnen. Met behulp van stikstofinjectie wordt naar verwachting 70% van het resterende gas alsnog gewonnen. Deelproject 4 (Vlieland/Muschelkalk) betreft het reservoir dat gelegen is in het oostelijk deel van het gasveld De Wijk. Injectie vindt plaats vanaf de centraal gelegen locatie De Wijk-20. Mocht de injectiviteit onvoldoende zijn, dan zal vanaf De Wijk-17 injectie plaatsvinden. De winning is voorzien op de oostelijk gelegen locatie De Wijk-16 en op de veel noordelijker gelegen locatie De Wijk-200. Tot nu toe is uit dit reservoir eveneens veel gas gewonnen, vergelijkbaar met deelproject 3.
September 2010
- 19 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 2.1 Overzicht reservoirs en deelprojecten Deelproject Reservoir Typering Deelproject 1
Tuffiet/Kalk
Deelproject 2
Solling/Volpriehausen
Deelproject 3
Rogenstein
Deelproject 4
Vlieland/ Muschelkalk
2.5.2
Ondiep reservoir op circa 500 meter diepte. Tot nu toe is een beperkte hoeveelheid aardgas gewonnen en is de winning inmiddels stopgezet. De nieuwe winlocatie De Wijk-100 wordt specifiek voor deze winning aangelegd. Waterhoudend reservoir op een diepte van circa 1.200 meter. Bij de locatie De Wijk-13 komt veel productiewater vrij, afkomstig uit dit reservoir. Westelijk deel van het gasveld, bevindt zich onder het waterhoudende reservoir. Uit dit reservoir is al veel aardgas gewonnen. Oostelijk deel van het gasveld. Uit dit reservoir is al veel aardgas gewonnen.
Fasering in het project
Onderstaand wordt een overzicht gegeven van activiteiten die tot milieueffecten kunnen leiden, in de aanlegfase, de operationele fase en de abandonneringsfase. Aanlegfase In de aanlegfase worden de volgende activiteiten voorzien: • • • • • • • •
Bouw van de luchtscheidingsinstallatie en opstellen van compressoren; Aanleg van gastransportleidingen; Aanleg van stikstoftransportleidingen; Aanleg van drie nieuwe puttenlocaties; Aanpassen van bestaande locaties; Boren van circa zeventien putten; Transportbewegingen; Aanleg van aansluitingen tussen leidingen en putten (skids).
Operationele fase Tijdens de operationele fase ligt de nadruk op regulier beheer en onderhoud in combinatie met monitoring. In de operationele fase worden de volgende activiteiten voorzien: • • • •
Transportbewegingen (waaronder de afvoer van water); Periodiek onderhoud; Monitoring verspreiding stikstof in het gasveld, druk en temperatuur; Monitoring bodembeweging, vooral bij het reservoir op 500 meter diepte.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 20 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Abandonneringsfase Na afronding van de winning worden de putten afgesloten en de locaties weer verwijderd. Het is echter mogelijk dat na het Aardgas+ project de reservoirs eerst nog voor andere doeleinden worden gebruikt, zoals opslag van productiewater. In de abandonneringsfase worden de volgende activiteiten voorzien: • Afsluiten/verwijderen van putten; • Verwijderen van installatie onderdelen; • Locaties terugbrengen naar oorspronkelijke staat. 2.5.3
Projectplanning
Voor de optimale benutting van de gasbehandelingcapaciteit in Ten Arlo, dient het project Aardgas+ De Wijk vanaf medio 2012 operationeel te zijn. Dat wil zeggen dat de stikstofinjectie plaatsvindt vanaf medio 2012. Voor de aanleg van de LSI, de transportleidingen en de aanpassing en aanleg van respectievelijk de bestaande en de nieuwe locaties is voor de start van de stikstofinjectie in de eerste reservoirs een periode van circa een half jaar geraamd. Voor de uitvoering van het project is een wijziging in het bestemmingsplan nodig. Dit geldt voor de plaatsing van de LSI en de aanleg van de nieuwe transportleidingen. De drie nieuwe locaties worden eveneens bij de wijziging van het bestemmingsplan meegenomen. De bestemmingsplanprocedure duurt circa een jaar. Daarna kunnen de vergunningen aangevraagd worden in het kader van de omgevingsvergunning. Dit betekent dat naar verwachting medio 2010 de bestemmingsplanprocedure wordt gestart en medio 2011 de omgevingsvergunningprocedures. Gelijktijdig met de bestemmingsplanprocedure vindt de beoordeling van het MER (dat tevens fungeert als plan-MER) plaats. Deze procedure bestaat, in een periode van maximaal 19 weken, uit: • • • • •
September 2010
Indienen van het MER bij het bevoegd gezag; Ter inzage legging van het MER en indiening zienswijzen; Toetsing door de Commissie voor de m.e.r.; Advies Commissie voor de m.e.r.; Besluit en motivatie door het bevoegd gezag.
- 21 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Onderstaand is in tabel 2.2 de projectplanning voor de start van de stikstofinjectie in de eerste reservoirs weergegeven. Tabel 2.2 Overzicht planning per kwartaal 2010 kw kw 3 4
2011 kw kw 1 2
kw 3
kw 4
2012 kw kw 1 2
kw 3
m.e.r. procedure Indienen MER Ter inzage legging Oordeel commissie Bestemmingsplan procedure Indienen Procedure Besluit Omgevingsvergunning Voorbereiden Procedure (nieuw en bestaand) Besluit Werkzaamheden Start injectie stikstof
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
X
X X
X X
- 22 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
3
BELEIDS- EN WETTELIJK KADER
3.1
Inleiding Het Aardgas+ project heeft tot doel zoveel mogelijk gas te winnen uit de bestaande gasvelden. Hiermee wordt invulling gegeven aan het beleid van het Ministerie van Economische Zaken, waarbij de nadruk ligt op het zoveel mogelijk ontzien van het Groningen-gasveld bij de winning van aardgas. De hoofdlijnen van beleid en wetgeving ten aanzien van de voorgenomen activiteit worden in dit hoofdstuk uiteengezet. Daarnaast wordt ingegaan op het ruimtelijke ordeningsbeleid, vanwege de inpassing van de activiteit in de omgeving. Het beleid ten aanzien van de afzonderlijke milieuaspecten komt in deel 2 van het MER aan bod.
3.2
Diepe ondergrond 3.2.1
Rijk
Ministerie van EZ: Derde energienota In de Derde Energienota uit 1996 pleit de overheid voor voortzetting van het sinds de jaren zeventig gevoerde kleine-veldenbeleid. Dit beleid houdt in dat kleine gasvelden met voorrang worden ontwikkeld ten opzichte van het grote Groningen-gasveld. Het Groningengasveld vervult een balansrol, waarmee fluctuaties in vraag en aanbod kunnen worden opgevangen en de leveringszekerheid van gas zo lang mogelijk gewaarborgd blijft. Het kleine-veldenbeleid sluit aan bij de notie dat het hier gaat om nationale bodemschatten, die zorgvuldig beheerd dienen te worden. Ministerie van EZ: Mijnbouwwet Vanaf 1 januari 2003 geldt de Mijnbouwwet, die de Mijnwet 1810, de Mijnwet 1903, de Wet opsporing delfstoffen en de Mijnwet continentaal plat vervangt. In het Mijnbouwbesluit en de Mijnbouwregeling zijn de hoofdelementen van de wet uitgewerkt. De mijnbouwwetgeving regelt de opsporing en winning van delfstoffen, zoals olie, gas, zout en aardwarmte. Daarnaast worden in de wetgeving onder meer voorwaarden gesteld waaraan mijnbouwmaatschappijen moeten voldoen bij de winning van delfstoffen. Ministerie van VROM: Nota Ruimte Het ruimtelijk beleid op rijksniveau is opgenomen in de Nota Ruimte (2006). In de Nota Ruimte wordt het kleine veldenbeleid bevestigd. Daarnaast wordt gesteld dat de opsporing, opslag en winning van aardgas van groot belang zijn voor de Nederlandse economie, voor de voorzieningszekerheid en voor de transitie naar een duurzame energiehuishouding. Ministerie van EZ: Wet milieubeheer De Wet milieubeheer (Wm) bestaat sinds 1993 en is een zogenaamde kaderwet, die algemene regels bevat ten aanzien van milieubeheer. Specifieke regels zijn uitgewerkt in besluiten of ministeriële regelingen. In dit geval is het Ministerie van EZ het bevoegd gezag voor de vergunning (het mijnbouwwerk) op grond van de Wet milieubeheer. September 2010
- 23 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
3.2.2
Provincie Drenthe
Structuurvisie voor de ondergrond Om richting te geven aan de benuttingsmogelijkheden in de diepe ondergrond, heeft de provincie Drenthe een Structuurvisie Ondergrond opgesteld, waaraan tevens een plan-MER is gekoppeld. In de structuurvisie worden uiteindelijk de keuzes gemaakt met betrekking tot de ondergrondse benutting. Deze voorlopige visie uit de ontwerp-structuurvisie ondergrond is in de zomer van 2010 voorgelegd aan de bewoners van de provincie Drenthe. Bij deze keuzes wordt rekening gehouden met de mogelijke milieueffecten, zoals beschreven in het plan-MER. De Structuurvisie Ondergrond dient tevens rekening te houden met andere ruimtelijke plannen, op regionaal en rijksniveau. Bij het gebruik van de ondergrond wordt van belang geacht dat: 1. Functies in de (diepe) ondergrond hun weerslag kunnen hebben op het ruimtelijk gebruik van de bovengrond; 2. De diverse gebruiksmogelijkheden van de Drentse (diepe) ondergrond een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de Drentse doelstellingen voor wat betreft duurzame energie en CO2-reductie; 3. De diverse gebruiksmogelijkheden van de Drentse (diepe) ondergrond ruimtelijk geordend dienen te worden; 4. De Drentse diepe ondergrond in potentie beschikt over mogelijke opslagplaatsen voor gassen en (afval)stoffen; 5. De drie noordelijke provincies gezamenlijk willen optrekken bij de ontwikkeling van de “Gasrotonde Noord Nederland”; 6. Een groot deel van de Drentse economie drijft op het imago van “schone provincie”. De Concept-Structuurvisie van de ondergrond is in juni 2010 door Provinciale Staten vastgesteld, parallel aan de Omgevingsvisie. Voor de gasvelden De Wijk wordt hier aangegeven dat deze in eerste instantie in aanmerking komen voor optimalisatie van de gaswinning. Daarna zouden deze gasvelden in aanmerking kunnen komen voor de opslag van productiewater.
3.3
Biosfeer 3.3.1
Rijk
Ministerie van EZ: Omgevingsvergunning Vanaf 1 oktober 2010 gaat de Wabo (Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht) in werking treden. De Wabo brengt ondermeer verschillende milieu-, natuur- en bouwvergunningen samen in een Omgevingsvergunning. Voor de Wabo is het Ministerie van Economische Zaken het bevoegd gezag, aangezien het mijnbouwwetten in hoofdzaak betreft.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 24 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Nota Ruimte De Nota Ruimte, die op 27 februari 2006 in werking is getreden, bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland. Het kabinet schept ruimte voor ontwikkeling uitgaande van het motto 'decentraal wat kan, centraal wat moet' en verschuift het accent van het stellen van ruimtelijke beperkingen naar het stimuleren van gewenste ontwikkelingen. In de Nota Ruimte geeft het kabinet aan welke waarden overal tenminste gegarandeerd worden (de basiskwaliteit) en voor welke ruimtelijke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft: de Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze Ruimtelijke Hoofdstructuur ligt een aantal belangrijke structuren die het rijk van nationaal belang acht. Dit betreft stedelijke netwerken, Ecologische Hoofdstructuur (EHS), projecten (bijvoorbeeld Schiphol) en gebieden (nationale landschappen). Buiten de Ruimtelijke Hoofdstructuur zijn provincies en gemeenten in belangrijke mate verantwoordelijk voor de vormgeving en realisering van het ruimtelijk beleid. Het begrip 'basiskwaliteit' dient hierbij (zowel inhoudelijk als procesmatig) als uitgangspunt. 3.3.2
Provincie Drenthe
Omgevingsvisie De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. De Omgevingsvisie is het vervolg op het vigerende Provinciaal Omgevingsplan II, en is in juni 2010 door Provinciale Staten vastgesteld. De Omgevingsvisie formuleert de belangen, ambities, rollen, verantwoordelijkheden en sturing van de provincie in het ruimtelijke domein. De Omgevingsvisie kent een duidelijke relatie met bestaande programma’s en plannen. Dat geldt op landsdeelniveau, op regionaal niveau, op provinciaal niveau en uitwerkingen van het collegeprogramma van Gedeputeerde Staten. Deze programma’s en plannen zijn medebepalend bij de totstandkoming van de Omgevingsvisie en worden benut bij de uitvoering ervan. Bestaande bestuurlijke afspraken zijn gerespecteerd. In deze Omgevingsvisie worden vier wettelijk voorgeschreven provinciale planvormen samengenomen: • • • •
de provinciale structuurvisie op grond van de Wet ruimtelijke ordening; het provinciaal milieubeleidsplan op grond van de Wet milieubeheer; het regionaal waterplan op grond van de waterwetgeving; het provinciaal verkeers- en vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer.
De Omgevingsvisie beschrijft de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe voor de periode tot 2020, met in sommige gevallen een doorkijk naar de periode daarna. De missie van de omgevingsvisie luidt: Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe, passend bij deze kernkwaliteiten.
September 2010
- 25 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deze missie is ingegeven door wat bewoners, medeoverheden en maatschappelijke partners belangrijk vinden voor de toekomst van Drenthe. De kernkwaliteiten zijn samen met partners en de inwoners van Drenthe benoemd: rust, ruimte, natuur, landschap, oorspronkelijkheid, kleinschaligheid, naoberschap, menselijke maat en veiligheid. Onder een ‘bruisend Drenthe’ wordt verstaan een provincie waarin het goed wonen en werken is en waar voldoende te doen is voor jong en oud. De missie laat zien dat wordt gestreefd naar ruimtelijke kwaliteit door nieuwe ontwikkelingen en bestaande kwaliteiten in samenhang te bezien. Met betrekking tot de winning van aardgas in Drenthe, gaat de omgevingsvisie in op de planologische reservering van aardgas- en olievelden. Uitgangspunt is dat de huidige samenleving nog sterk is aangewezen op fossiele brandstoffen. Kortgeleden is het westelijk deel van het olieveld Schoonebeek zelfs heropend. In het gehele olieveld staat de provincie daarom geen nieuwe ontwikkelingen toe die het winnen van olie kunnen belemmeren. Daarom moeten de ruimtelijke reserveringen in de bestemmingsplannen worden vastgehouden. Tevens staat de provincie positief tegenover initiatieven om met nieuwe technieken het resterende aardgas in de uitgeproduceerde gasvelden te winnen. Naast het nieuwe omgevingsbeleid van de provincie Drenthe, wordt ook specifiek gekeken naar de benutting van de diepe ondergrond. De mogelijkheden in de diepe ondergrond nemen de laatste jaren sterk toe, waardoor het opstellen van een duidelijk afwegingskader noodzakelijk is geworden. 3.3.3
Gemeente De Wolden
Toekomstvisie De Wolden 2020 Het gebied waar het project plaatsvindt, ligt geheel in de gemeente De Wolden. In de Toekomstvisie De Wolden 2020 heeft de gemeente aangegeven wat voor soort gemeente De Wolden in 2020 wil zijn: Een sterke plattelandsgemeente met aandacht voor het waardevol landschap, variatie in bedrijvigheid met een accent op toerisme en uitstekende mogelijkheden om recreatie en zorg te combineren. Met een ruim aanbod van goede voorzieningen. Het realiseren van woningbouw voor starters/jongeren, jonge gezinnen en senioren is eveneens van belang. De aandachtsvelden die in de toekomstvisie aan bod komen zijn de ruimtelijke structuur, het economisch beleid en de sociale en maatschappelijke samenhang. Structuurvisie De gemeente wil haar visie op de toekomst tot 2030 formuleren in de vorm van een nieuwe structuurvisie. In de structuurvisie wordt de Toekomstvisie De Wolden 2020 uitgewerkt. In de structuurvisie komt te staan hoe de gemeente in de toekomst (tot 2030) met thema’s als wonen, leefbaarheid, landbouw, recreatie en natuur wil omgaan. Het gaat hier om welke ontwikkelingen gewenst zijn en waar deze plaats moeten kunnen vinden. De visie voor 2030 richt zich op het versterken van de kenmerken en kwaliteiten die de gemeente heeft. De structuurvisie wordt naar verwachting eind 2010 vastgesteld.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 26 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
In de concept-structuurvisie zijn mogelijke uitbreidingslocaties voor woningbouw opgenomen. Eén van deze mogelijke uitbreidingslocaties is als indicatief weergegeven aan de Langedijk aan de zuidkant van Koekange in de richting van de locatie De Wijk-26. Waterplan 2008-2012 De gemeente heeft in 2008 het Waterplan 2008-2012 vastgesteld. Dit gemeentelijke waterplan heeft als doel om het waterbeleid binnen de gemeente en tussen de gemeente en het waterschap op elkaar af te stemmen. Het waterplan bevat de gezamenlijke visie van gemeente De Wolden en waterschap Reest en Wieden op het gewenste waterbeheer binnen de kernen van de gemeente en het landelijk gebied. Daarnaast is in het waterplan een pakket aan maatregelen opgenomen die het waterbeheer in De Wolden moet verbeteren of perfectioneren. Tevens is het van belang dat niet alleen de waterbeheerders maar ook de mensen die dagelijks met het water te maken hebben, omdat ze bijvoorbeeld wonen aan het water of recreëren in of langs het water, zich bewust zijn van water. Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan Gemeente De Wolden werkt aan een nieuw Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan (GVVP). In het GVVP wordt beschreven wat de gemeente wil op het gebied van verkeer en vervoer, bijvoorbeeld: bevordering verkeersveiligheid, parkeermogelijkheden afgestemd op de parkeerbehoefte, goede bereikbaarheid, stimulering fietsverkeer, goede leefbaarheid en een veilige schoolomgeving.
September 2010
- 27 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 28 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
4
GEBIEDSBESCHRIJVING EN AUTONOME ONTWIKKELINGEN
4.1
Inleiding Dit hoofdstuk bestaat uit drie onderdelen. Eerst wordt een beschrijving gegeven van de diepe ondergrond waarin zich de reservoirs van het gasveld De Wijk bevinden. Daarna komt een beschrijving van het hierboven gelegen plangebied, met de verschillende relevante kenmerken. Tot slot wordt ingegaan op de ontwikkelingen in het gebied waarmee binnen dit project rekening wordt gehouden. Een deel van de ontwikkelingen is dermate ver gevorderd dat ze als autonome ontwikkeling worden meegenomen in de referentiesituatie voor dit MER.
4.2
Ondergrond De opbouw van de diepe ondergrond is van groot belang voor dit project. Deelrapport 3 is daarom geheel gewijd aan de diepe ondergrond. Het gasveld De Wijk bestaat uit verschillende reservoirs, gelegen op verschillende dieptes en gedeeltelijk naast elkaar. Figuur 4.1 geeft de ligging van de reservoirs weer ten opzichte van maaiveld. Dit is vooral van belang omdat de reservoirs relatief ondiep liggen. Hierdoor is het beperkt mogelijk om schuin te boren, zodat de locaties met injectieputten en winputten vrijwel direct boven de meeste geschikte plek zijn gekozen.
Figuur 4.1 Bovenaanzicht De Wijk-gasveld met de buitencontouren van de vier relevante reservoirs voor het Aardgas+ project. Het groene stuk geeft de buitencontour van alle De Wijk-reservoirs weer, inclusief de reservoirs die niet voor Aardgas+ in aanmerking komen.
September 2010
- 29 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
4.3
Gebiedskenmerken 4.3.1
Afbakening plangebied
Het plangebied bevindt zich geografisch in het zuidwesten van Drenthe, tussen Meppel in het westen en Hoogeveen in het oosten. Meer specifiek is dit het gebied waar zich de plaatsen Koekange en Echten bevinden. Dit zijn kleine gemeenschappen in een landelijk gebied. Het gebied waarin het project is gepland, is een agrarisch gebied. In het landschap komen veel houtwallen voor. Deze houtwallen maken dat er geen sprake is van een open landschap. Tussen de houtwallen komen wel open stukken voor. Ten oosten en noordoosten van het gebied is de beplanting dichter en bevindt zich het bos van de boswachterij Ruinen. De oostelijke helft van het plangebied is door de provincie Drenthe getypeerd als een esdorpenlandschap. De westelijke helft is getypeerd als een landschap van wegdorpen van de laagveenontginningen en van esgehuchten en wordt ook wel als slagenlandschap getypeerd. Deze westelijke helft heeft een hoge cultuurhistorische gaafheid. In het gebied zijn enkele recreatiebedrijven en een camping aanwezig, dat duidt op de recreatieve functie van het gebied. Ook zijn diverse landhuizen aanwezig. In het oostelijke deel van het gebied bevinden zich delen van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Voorts komen rondom het hele gebied delen van de EHS voor, die met robuuste verbindingen en ecologische verbindingszones aan elkaar zullen worden gekoppeld. Het betreft de toekomstige robuuste verbinding Sallandse Heuvelrug – Drents Plateau met daarin onder andere twee ecoducten. Aan de zuidkant van het gebied ligt de snelweg A28. Centraal door het gebied loopt de spoorlijn tussen Meppel en Hoogeveen (traject Zwolle – Groningen). Daarnaast vindt zandwinning plaats aan zuidzijde op een oppervlakte van circa 40 ha tussen de Hoogeveensche Vaart, de Oshaarseweg en de Traandijk. 4.3.2
Beschrijving van het plangebied
Bestaande gaswinlocaties Naast bovengenoemde functies is de NAM al jarenlang in het gebied aanwezig met haar winlocaties. Op de winlocaties zijn putten aanwezig, met leidingen en kleinschalige installaties. De winlocaties hebben een individuele oppervlakte van circa één hectare en zijn over het algemeen omgeven door een lage zandwal en struiken of bomen. Hierdoor vallen de winlocaties zelf nauwelijks op in de omgeving. De inpassing van de winlocaties sluit aan op het aanwezige landschap. Naast iedere winlocatie staat een fakkel, die vanwege de hoogte wel zichtbaar is, maar door de groene kleur zo onopvallend mogelijk is gemaakt. Het affakkelen van gas (in verband met veiligheid) treedt slechts sporadisch op.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 30 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
In de huidige situatie hebben twee winlocaties nog bijzonderheden: • Bij de winlocatie De Wijk-20 bevindt zich naast de winlocatie een gronddepot, afkomstig van de aanleg van de winlocaties; • Bij de winlocatie De Wijk-13 vindt afvang van productiewater plaats. Hierdoor zijn op de winlocatie meer installaties aanwezig en vindt er regelmatig transport per truck plaats vanaf de winlocatie. Tenslotte bevindt zich aan de rand in het oosten van het plangebied de locatie De Wijk-5. Op deze locatie vinden geen activiteiten meer plaats en is deels geabandonneerd.
4.4
Ontwikkelingen Hoewel het studiegebied een rustig landelijk gebied betreft, zijn er toch een aantal ontwikkelingen gepland waarmee rekening moet worden gehouden. De camping nabij De Wijk-100 heeft plannen voor verandering. De zandwinning aan de zuidzijde van het gebied heeft uitbreidingsplannen. De Provincie Drenthe heeft in het oostelijk deel van het gebied een Robuuste verbindingszone gepland. Daarnaast heeft het waterschap een waterbergingsgebied gepland in deze omgeving, nabij de locatie De Wijk-20. De gemeente heeft nabij De Wijk-26 een mogelijke uitbreidingslocatie voor woningbouw als indicatief in haar concept-structuurvisie opgenomen. Onderstaand wordt nader ingegaan op deze ontwikkelingen. De ontwikkelingen die al min of meer gestart zijn of naar alle waarschijnlijkheid tijdens het project al hebben plaatsgevonden (autonome ontwikkelingen) zullen als referentiesituatie worden meegenomen in het MER. Deze zijn in hoofdstuk 4.5 apart opgenomen. 4.4.1
Camping
De bestaande camping aan de zuidzijde van de Oshaarseweg heeft plannen om in de nabije toekomst het campingterrein anders in te richten. Deze ontwikkeling zal naar verwachting volledig binnen de bestaande grenzen van de camping plaatsvinden. 4.4.2
Zandwinning
Er zijn aan de Hoogeveensche Vaart verschillende percelen in eigendom van zandwinners met het doel op termijn zandwinningsactiviteiten te gaan uitvoeren. De provincie geeft voor het gebied langs de Hoogeveensche Vaart de ontgrondingsvergunningen gefaseerd af. In september 2009 is de zandwinlocatie Echten in gebruik genomen door de Zandexploitatiemaatschappij V.O.F. Echten. De komende jaren zal vanaf deze zandwinlocatie, met een oppervlakte van 40 hectare, zand worden gewonnen. De zandwinning ligt ten noorden van de Hoogeveensche Vaart. Als noord- en oostgrens fungeren respectievelijk de bebouwing langs de Oshaarseweg en de Traandijk. De zandwinning is eind vorig jaar gestart met de ontgronding vanaf de Traandijk. Het ontgrondingsgebied breidt zich uit in westelijke richting. Op termijn zal ten oosten van de locatie De Wijk-20 ook begonnen worden met ontgronding, met uitbreiding in westelijke richting.
September 2010
- 31 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
4.4.3
Robuuste verbindingszone
In het kader van de realisatie van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) ligt in het zuidoosten van het plangebied het zoekgebied voor de Robuuste verbinding Sallandse Heuvelrug – Drentsch Plateau. De komende jaren wordt de Robuuste verbinding verder uitgewerkt, en krijgt deze uiteindelijk de bestemming natuur. De inpassing van De Wijk-100 vormt hier een belangrijk aandachtspunt. 4.4.4
Waterberging
Het waterschap beschikt niet over een peilbesluit maar heeft een waterbeheersplan waarin voor de verschillende deelgebieden het waterbeheer is vastgelegd. Het gebied bestaat deels uit veen dat van nature behoorlijk inklinkt. In het beheersgebied van het waterschap is het projectgebied een wat lager gelegen gebied. Hier zoekt het waterschap naar mogelijkheden voor waterbuffering. In het gebied ten zuiden van Oshaar (tussen de Oshaarseweg en de A28) zijn twee waterbergingsgebieden aangewezen. Het gaat om de gebieden Echten-Traandijk en Panjerd-Veeningen. Het waterschap Reest en Wieden stelt nu inrichtingplannen op voor deze gebieden. Op basis daarvan neemt de gemeente de waterbergingsgebieden op in de bestemmingplannen en maakt het waterschap de gebieden geschikt voor waterberging. De gebieden moeten voor 2015 zijn ingericht. 4.4.5
Uitbreiding woonwijk
Ten zuiden van Koekange is een mogelijke uitbreidingslocatie voor woningbouw als indicatief in de concept-structuurvisie van de gemeente opgenomen. Het gaat om de strook langs de Langedijk, tussen de Hoge Linthorst en de Dorpsstraat. Deze mogelijke uitbreidingslocatie bevindt zich ten noorden van de locatie De Wijk-26.
4.5
Autonome ontwikkelingen Algemeen De autonome ontwikkelingen zijn die ontwikkelingen in het gebied, die al in ontwikkeling zijn of met grote zekerheid zullen plaatsvinden. Daarbij is het van belang dat de uitvoering duidelijk is. De autonome ontwikkeling vormt immers een onderdeel van de referentiesituatie, zodat toetsing van effecten plaats vindt tegen een situatie inclusief de autonome ontwikkeling. Ondergrond Voor de NAM geldt dat continuering van de gaswinning voor een periode tot circa 2020 gezien wordt als autonome ontwikkeling. Volgens deze autonome ontwikkeling zal de bodemdaling aan het eind van de winning als gevolg van de gaswinning uit het gasveld De Wijk maximaal circa twaalf cm bedragen (zie deelrapport 3, paragraaf 6.3). Biosfeer Van de bovenstaande ontwikkelingen, genoemd in paragraaf 4.4, geldt dat de zandwinning, de Robuuste verbindingszone en de waterberging dermate ver is uitgewerkt dat ze als autonome ontwikkeling kan worden toegevoegd aan de referentiesituatie.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 32 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
5
TECHNISCHE BESCHRIJVING VOORGENOMEN ACTIVITEIT
5.1
Inleiding In hoofdstuk 2 is een functionele beschrijving gegeven van de verschillende projectonderdelen. In dit hoofdstuk worden de relevante technische aspecten van deze onderdelen besproken. Hiervoor is het hoofdstuk onderverdeeld in de volgende aspecten: • • • • • • •
De eigenschappen van stikstof; Luchtscheidingsinstallatie (LSI); Stikstof- en aardgastransport; Stikstofinjectie en aardgaswinning; Gasbehandeling en waterafvoer; Eindsituatie; Bijzondere omstandigheden.
Een uitgebreide beschrijving met betrekking tot de reservoirs en de putten in relatie tot de ondergrond wordt gegeven in deelrapport 3. In aanvulling op de technische aspecten, worden calamiteitenscenario’s en bijzondere omstandigheden beschreven. Tenslotte wordt in de laatste paragraaf ingegaan op de verschillende lange termijn scenario’s die denkbaar zijn. Stikstof speelt de centrale rol in dit project. De specifieke kenmerken van stikstof zijn bepalend voor de keuzemogelijkheden en de beschermende maatregelen. Voorafgaand aan de beschrijving van de projectonderdelen, wordt daarom in paragraaf 5.2 eerst nader ingegaan op de eigenschappen van stikstof en hoe hiermee wordt omgegaan.
5.2
De eigenschappen van stikstof 5.2.1
Kenmerken en eigenschappen
Buitenlucht bestaat voor het grootste gedeelte uit stikstof (78%), waar het gas voorkomt als N2. Het aandeel stikstof in de buitenlucht varieert met de hoogte; omdat stikstof iets minder weegt dan zuurstof is er op grotere hoogte relatief meer stikstof aanwezig. Onder normale druk en temperatuur is stikstof een inert gas, wat betekent dat het niet reageert met andere stoffen. Stikstof is niet explosief, niet brandbaar en niet giftig, het is kleurloos, reukloos en smaakloos. Onderstaand wordt nader ingegaan op de eigenschappen van stikstof, waarmee in het project in het bijzonder rekening moeten worden gehouden. • Een teveel aan stikstof in de buitenlucht kan leiden tot verdrijving van zuurstof. Bij een zuurstofconcentratie van beneden de 17% treedt verstikkingsgevaar op. Deze eigenschap vormt het belangrijkste gevaar van stikstof, met name in afgesloten ruimtes; September 2010
- 33 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
• Zoals aangegeven is stikstof onder normale omstandigheden lichter dan zuurstof. De temperatuur in de LSI is circa -165 tot -173 °C, wat significant lager is dan in de buitenlucht. Hierdoor is het waarschijnlijk dat bij emissie van stikstof uit de LSI de stikstof voor korte tijd zwaarder is dan de buitenlucht; • Stikstof heeft een kritisch punt van -147 °C en 34 bar, waar het van fase verandert. Beneden deze temperatuur en boven deze druk wordt de stikstof vloeibaar. Onder de meeste omstandigheden in het project (leidingen, injectieapparatuur, putten en reservoir) bevindt het stikstof zich in de gasfase en de superkritische fase zonder faseovergangen. Echter, in de stikstofopslagtanks en in een deel van de LSI is stikstof in vloeibare vorm aanwezig; • Stikstof bevindt zich in het aardgas en zal door de NAM aan de Gasunie worden geleverd. Afhankelijk van de bijdrage van stikstof is sprake van hoog calorisch gas (weinig stikstof) of laag calorisch gas (meer stikstof). De samenstelling van het gas uit het Groningen-gasveld geldt als standaard voor het Nederlandse gasnet. Dit is laag calorisch gas. Indien aardgas wordt gewonnen waarin weinig stikstof voorkomt, zal voor huishoudelijk gebruik een deel stikstof moeten worden bijgemengd. 5.2.2
Toepassing van stikstof in het project
Algemeen In het project Aardgas+ wordt stikstof toegepast als mijnbouwhulpstof. De specifieke eigenschappen van stikstof maken het een geschikte stof voor deze toepassing. In de voorgaande paragraaf is meer generiek ingegaan op de kenmerken van stikstof. In deze paragraaf wordt beschreven hoe stikstof wordt ingezet in het project, rekening houdend met deze kenmerken. In eerste instantie wordt ingegaan op de samenstelling van de stikstof, die wordt geproduceerd in de LSI. De samenstelling zal niet veranderen bij compressie of transport. Vervolgens wordt nader ingegaan op de benodigde druk van de stikstof. Deze wordt gereguleerd met behulp van compressie. Tot slot wordt ingegaan op de hoeveelheid stikstof, die wordt geproduceerd, geïnjecteerd en uiteindelijk teruggewonnen. Overigens gebruikt de NAM stikstof om installaties en leidingen te conserveren, wanneer deze tijdelijk buiten gebruik zijn. Op deze manier kunnen installaties en leidingen goed worden bewaard en later worden hergebruikt. Samenstelling van stikstof Stikstof wordt in het reservoir gebracht met als doel de druk in het reservoir op peil te houden. Het is daarbij niet wenselijk dat de geïnjecteerde stikstof leidt tot chemische reacties in de putten , de winningsinstallaties, in het reservoir en met het gesteente van de afsluitende lagen of met het aanwezige gas in het reservoir. Om deze chemische reacties in de putten en de reservoirs te voorkomen, is het van belang dat de stikstof zo ‘zuiver’ mogelijk is, dat wil zeggen met zo min mogelijk verontreinigingen van andere gassen. ‘Zuiver’ is een chemische term om aan te duiden dat een gas bijna voor 100% uit dezelfde moleculen bestaat. De aanwezigheid van vooral water en zuurstof dient zoveel mogelijk voorkomen te worden, aangezien dit kan leiden tot corrosie van de transportleidingen of de putten.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 34 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Gasdruk bij verschillende projectonderdelen Binnen het project Aardgas+ is op een centrale plaats, nabij de LSI een compressor gepland om de stikstof op de gewenste injectiedruk te brengen. Deze compressor brengt de stikstof naar een relatief lagere (medium) druk (83 bar) voor injectie op de locaties De Wijk-17, De Wijk-24 en De Wijk-200. Er zijn reservoirs waar een hogere injectiedruk nodig zal zijn. Voor injectie van stikstof op de locaties De Wijk-20 en De Wijk-15 wordt de stikstof met behulp van een extra compressorstap op een hoge druk gebracht (130 bar). Binnen dit project wordt voor de putten en transportleidingen met een druk van circa 83 bar de aanduiding medium druk aangehouden, in tegenstelling tot de aanduiding hoge druk voor putten en leidingen met een druk van circa 130 bar. Productiecapaciteit LSI De productiecapaciteit van de LSI bedraagt circa 0,6 miljoen m3 stikstof per dag. Van deze hoeveelheid kan maximaal circa 0,2 miljoen m3/dag onder hoge druk worden geïnjecteerd. De overige circa 0,4 miljoen m3/dag wordt onder medium druk geïnjecteerd. Benodigde hoeveelheid stikstof voor injectie Afhankelijk van hoe de injectie van stikstof en de winning van aardgas verloopt, wordt tijdens de operationele fase bepaald hoeveel stikstof daadwerkelijk wordt geïnjecteerd. Daarbij kan ervoor worden gekozen de injectiestroom tijdelijk te verminderen, om een meer gelijkmatige spreiding van stikstof in de reservoirs te verkrijgen. Het doel hierbij is om zoveel mogelijk aardgas uit de reservoirs te kunnen winnen, bodemdaling zoveel mogelijk te beperken en de druk in de reservoirs te controleren. Indien minder stikstof nodig is, zal een deel van de geproduceerde stikstof naast de afgescheide zuurstof weer in de atmosfeer worden gelaten (via het zogenaamde venten). Geproduceerde stikstof Het stikstof komt in het reservoir en verplaatst zich geleidelijk in de richting van de winputten. Na verloop van tijd zal het stikstof de winputten bereiken en in het geproduceerde gas terecht komen. Samen met het aardgas zal het stikstof via de transportleidingen naar de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo worden getransporteerd. En deel van de stikstof zal in het aardgas aanwezig blijven, aangezien hiermee de juiste calorische waarde van het aardgas kan worden verkregen. Zodra meer dan 50% van het geproduceerde gas dat wordt getransporteerd naar Ten Arlo uit stikstof bestaat, wordt de winning als niet meer rendabel beschouwd.
5.3
Luchtscheidingsinstallatie (LSI) Voor de productie van stikstof zal gebruik worden gemaakt van een luchtscheidingsinstallatie. In Nederland zijn tientallen LSI’s in bedrijf en wereldwijd duizenden, wat aangeeft dat het een beproefde technologie betreft. In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de luchtscheidingsinstallatie (LSI), waar de stikstof geproduceerd wordt. Daarbij komt aan bod de ligging van de locatie, de installatie, de verschillende processen op de LSI en mogelijke emissies.
September 2010
- 35 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
LSI-Locatie De LSI is gepland op een aparte, nieuwe locatie, nabij een van de huidige winlocaties. De LSI locatie zal een separate inrichting vormen en wordt niet gezien als mijnbouwlocatie. De LSI kan niet op een van de NAM-locaties geplaatst worden wegens ruimtegebrek, mede veroorzaakt door de veiligheidscontouren rondom de putten op de locaties. Daarbij komt dat de bouw en het operationeel beheer niet zal worden uitgevoerd door de NAM, maar door een gespecialiseerd bedrijf. Vanaf de LSI locatie zal met behulp van een pijp de geproduceerde stikstof worden aangeleverd aan een interfacegebied op de locatie De Wijk20, waarna met behulp van pijpleidingen de stikstof naar de verschillende NAM locaties wordt getransporteerd. In de voorgenomen activiteit staat de LSI gepland nabij de NAM locatie De Wijk-20, aan de zuidkant van de bestaande toegangsweg en ten westen van de grondopslag. De situering nabij de locatie De Wijk-20 heeft als belangrijkste reden de centrale ligging in het plangebied, waarbij de lengte van de aan te leggen stikstofleidingen het kortst is. De omvang van het perceel van de LSI is circa 45 bij 80 meter. De LSI is een installatie die wordt opgesteld in een gebouw met twee cryogene destillatiekolommen van circa 25 meter hoog. Het perceel ligt los van de locatie De Wijk-20 en heeft een eigen afrastering. Vanaf het perceel worden een ondergrondse hoge druk en een medium druk stikstofleiding aangelegd naar het zogenaamde interfacegebied op de locatie De Wijk-20, waar de stikstof aan de NAM wordt afgeleverd. In onderstaande figuur 5.1 is een impressie gegeven van de LSI, nabij de locatie De Wijk-20.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 36 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Figuur 5.1 Impressie van de luchtscheidingsinstallatie nabij De Wijk-20.
Processen De stikstofproductie vindt plaats met behulp van lokaal aangezogen buitenlucht. Met behulp van een zogenaamd cryogeen proces vindt scheiding plaats van de twee hoofdcomponenten uit de buitenlucht, stikstof en zuurstof. Daarbij vindt tevens compressie plaats, waarbij het stikstof op hogere druk wordt gebracht. Via 5 stappen vindt dit proces plaats. Figuur 5.2 geeft deze stappen schematisch weer. Onderstaand worden deze stappen nader toegelicht.
September 2010
- 37 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Scheiding zuurstof en stikstof bij lage temperatuur De scheidingsmethodiek bestaat eruit dat de buitenlucht in de installatie wordt afgekoeld door middel van een warmtewisselaar en expander tot een temperatuur waarbij de stikstof kan worden gescheiden van de andere gassen in een koude destillatiekolom. Dit scheidingsproces, uitgevoerd bij zeer lage temperatuur van circa -160 graden Celsius, wordt een cryogeen proces genoemd. Bij deze temperatuur en druk van circa 8 bar zal de zuurstof vloeibaar worden, terwijl de stikstof juist gasvormig blijft. Via destillatie kan nu de stikstof worden gescheiden van de zuurstof. Dit proces levert pure stikstof met maximaal 10 ppm zuurstof (= 0,001%). Compressiestappen In de luchtscheidingsinstallatie komen drie compressiestappen voor: • De buitenlucht komt met atmosferische druk (circa 1 bar) in de luchtscheidingsinstallatie. Hierin wordt de druk verhoogd naar circa 8 bar voor een optimale scheiding van zuurstof en stikstof in het cryogene proces. Hierna wordt de lucht gefilterd in een adsorber sectie van stof en enige componenten zoals CO2, NOX, water en mogelijk koolwaterstoffen; • De stikstof wordt na afscheiding van de zuurstof via compressoren tot een druk van circa 83 bar gebracht. Deze druk is nodig om voldoende injectiedruk te hebben in de reservoirs, met uitzondering van het waterreservoir. De eerste compressorsectie heeft een capaciteit van circa 600.000 m3/dag; • Er is een volgende compressiestap nodig voor een deel van de stikstof, welke bestemd is voor injectie in het waterhoudende gasreservoir en mogelijk in een latere fase in een van de twee andere diepe reservoirs. Deze compressor heeft een capaciteit van circa 200.000 m3/dag. Stikstof, 130 bar 200.000 m3
Atmosfeer Lucht
Compressie
400.000 m3
Lucht behandeling
1.000.000 m3
Compressie
Stikstof, 83 bar Koeling
Destillatie
Compressie 400.000 m3
800.000 m3
600.000 m3
200.000 m3
Figuur 5.2 Schematische weergave van de werking van de LSI.
Emissie van zuurstof vanuit proces LSI In de LSI vindt scheiding plaats van stikstof en de overige gassen uit de buitenlucht (voornamelijk zuurstof). De stikstof wordt geleverd aan de NAM, de overige gassen worden lokaal weer terug in de buitenlucht geëmitteerd. De overige gassen bestaan voor circa de helft uit zuurstof en circa de helft uit stikstof. Uitgangspunt bij de emissie van overige gassen is dat de zuurstofconcentratie in de buitenlucht op normaal bereikbare plaatsen rondom de LSI zich bevindt tussen de 17 en de 25%. Hiermee wordt er voor gezorgd dat ruim binnen de risicogrens wordt gewerkt.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 38 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Emissie van stikstof bij lagere injectie De LSI levert een gemiddelde stroom van circa 600.000 m3 stikstof per dag. De hoeveelheid te injecteren stikstof is naar verwachting niet continu en zal regelmatig lager zijn dan deze circa 600.000 m3 per dag. Op de momenten dat de te injecteren hoeveelheid lager is, wordt de teveel geproduceerde stikstof samen met de geproduceerde stikstof geëmitteerd naar de lucht. Ondersteunende processen Tot de LSI en compressor gerelateerde installaties behoren tevens de volgende onderdelen: • • • • • • •
civiele werken, gotensysteem, afrastering en verlichting; toegangsweg; telefoonlijn; electriciteitskabel / elektrische voeding; blusvoorzieningen; waterleiding; eventueel een reservetank met vloeibare stikstof.
Koeling Voor de koeling van de compressoren wordt een gesloten koelsysteem met een glycolwatermengsel als koelmedium gebruikt. Het glycol-watermengsel wordt gekoeld met behulp van luchtkoelers. Er zullen koelers geplaatst worden die een totale oppervlakte van circa 100 m2 zullen innemen. De koelers zijn circa 2,5 meter hoog. Bij de scheiding van stikstof en zuurstof komt water vrij. Het betreft schoon water, dat bij de koeling van de buitenlucht ontstaat. Doordat het vochtgehalte van de buitenlucht varieert, zal ook de hoeveelheid water uit de buitenlucht verschillen. Er ontstaat naar verwachting tussen 15 en 30 m3 water per dag. Het water zal ter plaatse worden geloosd op het oppervlaktewater. Vermogen Het vermogen van de LSI is in totaal circa 10 MW. Het vermogen van de LSI wordt grotendeels gebruikt ten behoeve van de compressoren voor de luchtinlaat en voor het comprimeren van de stikstof. Het gaat om circa 3,5-4 MW voor zowel de compressor bij de luchtinlaat en om als voor de compressoren voor de stikstofcompressie. Er zijn twee stikstofcompressoren; één voor de compressie naar medium druk en één voor de compressie van medium druk naar hoge druk (voor een deel van de stikstof). Het benodigde vermogen voor de compressor naar de hoge druk is relatief laag. Voor het luchtscheidingsproces zelf is circa 2-3 MW benodigd. Hergebruik Om de LSI in de toekomst te kunnen hergebruiken op andere locaties, wordt de LSI inclusief compressor zoveel mogelijk modulair opgebouwd. Op deze manier kan de installatie snel en eenvoudig worden verplaatst en kunnen de bouwwerkzaamheden op de locatie worden geminimaliseerd.
September 2010
- 39 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
5.4
Stikstof- en aardgastransport Door het gebruik van stikstof als mijnbouwhulpstof zijn extra transportleidingen nodig. Niet alleen dient het gewonnen aardgas afgevoerd te worden, tevens dient stikstof vanaf de LSI naar de injectieputten getransporteerd te worden. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van ondergrondse transportleidingen. Dankzij de stikstofinjectie kan ook uit het ondiepe reservoir en uit de waterlaag gas gewonnen worden. Voor de afvoer van dit aardgas is vanaf nieuwe locaties tevens een uitbreiding nodig van het pijpleidingtransportnet. In het ontwerp is getracht optimaal gebruik te maken van de bestaande leidingen. Onderstaand wordt nader ingegaan op het gehele netwerk en in het bijzonder de aanpassingen. 5.4.1
Stikstoftransportleidingen
Vanaf de LSI komen twee pijpen naar de nabijgelegen locatie De Wijk-20. Op de locatie De Wijk-20 bevindt zich het zogenaamde interfacegebied, waar deze pijpen op aansluiten. Vanaf het interfacegebied wordt de stikstof naar een hoge druk transportleiding (130 bar) en een medium druk transportleiding (83 bar) geleid. De installatie op het interfacegebied bevat extra veiligheidsvoorzieningen ten behoeve van de hoge druk, temperatuur etc. Op De Wijk-20 zal in eerste instantie injectie met medium druk plaatsvinden, gevolgd door een periode met hoge druk. Vanaf het interface gebied gaat de medium druk transportleiding naar De Wijk-17 en vervolgens naar De Wijk-24 en De Wijk-200. Voor het eerste deel van deze transportleiding, van De Wijk-20 naar De Wijk-17 kan gebruik worden gemaakt van een bestaande leiding. Deze leiding zal daarmee een functiewijziging krijgen. De transportleiding vanaf De Wijk-17 naar De Wijk-24 en vervolgens naar De Wijk-200 wordt nieuw aangelegd. Vanaf De Wijk-20 wordt een nieuwe hoge druk transportleiding aangelegd richting De Wijk-15. Figuur 5.3 geeft schematisch het hoge druk en medium druk systeem weer.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 40 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Medium druk (83 bar)
De Wijk 200 Luchtscheiding De Wijk 24
compressor
De Wijk 20
compressor
De Wijk 20
De Wijk 17
De Wijk 15 Interface gebied op De Wijk 20
LSI
Hoge druk (130 bar)
Figuur 5.3 Schematische weergave stikstofaanvoer naar de injectielocaties.
5.4.2
Aardgastransportleidingen
De bestaande locaties voor de winning van aardgas zijn onderling verbonden met ondergrondse transportleidingen voor de afvoer van het gewonnen aardgas. Het aardgas wordt afgevoerd naar de NAM gasbehandelingsinstallatie in Ten Arlo. Dit systeem blijft als zodanig functioneren. Voor de winning van aardgas uit deelproject 1 wordt de locatie De Wijk-100 aangelegd. De afvoer van het gewonnen aardgas zal plaatsvinden via De Wijk-16. Er zal daarom een nieuwe afvoerleiding aangelegd worden tussen de nieuwe locatie De Wijk-100 en de bestaande locatie De Wijk-16. Ook De Wijk-200 is een nieuwe locatie. Vanaf deze locatie zal eveneens een aansluiting worden gemaakt op het bestaande leidingtracé om aardgas vanuit deelproject 4 te transporteren. 5.4.3
Overzicht nieuwe transportleidingen
De beschreven aanpassingen in het leidingensysteem zijn onderstaand samengevat in tabel 5.1. Hierin is tevens een indicatie gegeven van de lengte van de leidingen en de diameter.
September 2010
- 41 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 5.1 Aanpassingen leidingennet Leiding Traject
Lengte (m)
Diameter (cm)
Druk
Nieuwe stikstofleiding.
1 - De Wijk-20 - De Wijk-15. 2 - De Wijk-17 - De Wijk-24. 3 - De Wijk-24 - De Wijk-200.
2.500 2.000 1.500
10,2 10,2 10,2
hoog medium medium
Functieverandering bestaande aardgastransportleiding naar stikstofleiding. Nieuwe aardgastransportleiding.
De Wijk-20 - De Wijk-17.
2.000
10,2
medium
200
15,2
laag
100
15,2
laag
5.4.4
4 - De Wijk-100 - bestaande aardgasleiding. 5 - De Wijk-200 - bestaande aardgasleiding.
Tracekeuze
Zoals blijkt uit tabel 5.1 zijn er 5 nieuwe leidingsegmenten nodig. Onderstaand wordt nader ingegaan op de keuze van de leidingtracés: 1 - Tracé nieuwe stikstofleiding van De Wijk-20 naar De Wijk-15 Voor het tracé vanaf de locatie De Wijk-20 naar De Wijk-15 zijn meerdere mogelijkheden onderzocht. Het voorkeurstracé loopt vanaf De Wijk-20 eerst zoveel mogelijk parallel aan de Kanaalweg langs de Hoogeveensche Vaart. Vanaf de kruising met de Koekangerweg loopt het tracé niet meer parallel aan de Hoogeveensche Vaart, maar is deze loodrecht op de verkavelingsstructuur geprojecteerd. Daarmee wordt de leiding met een boog om de boerderij aan de Oosterbroeken gelegd. In figuur 5.4 is het voorkeurstracé met een niet onderbroken lijn weergegeven. De onderbroken lijnen geven de onderzochte varianten weer.
Figuur 5.4 Tracé leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15, inclusief varianten (onderbroken).
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 42 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
2 - Tracé nieuwe stikstofleiding van De Wijk-17 naar De Wijk-24 Het geprojecteerde tracé loopt vanaf de locatie De Wijk-17 vrijwel recht naar de locatie De Wijk-24, grotendeels parallel aan een bestaande watergang. Daarbij is de ligging van de leiding afgestemd op de richting van de landschappelijke structuur.
Figuur 5.5 Tracé leiding tussen De Wijk-17 en De Wijk-24.
3 - Tracé nieuwe stikstofleiding van De Wijk-24 naar De Wijk-200 Het tracé gaat vanaf de locatie De Wijk-24 naar het noorden en loopt parallel aan een watergang naar het spoor (Meppel-Hoogeveen). Na de kruising met het spoor is de leiding grotendeels parallel aan de bestaande aardgastransportleiding van De Wijk-13 naar Ten Arlo geprojecteerd.
September 2010
- 43 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Figuur 5.6 Tracé leiding tussen De Wijk-24 en De Wijk-200.
Functieverandering bestaande aardgastransportleiding naar stikstofleiding van De Wijk-20 naar De Wijk-17 De bestaande aardgastransportleiding van De Wijk-20 naar De Wijk-17 wordt gebruikt voor het stikstoftransport tussen deze locaties. Het huidige gebruik als gasleiding zal worden gestaakt. Het geproduceerde aardgas vanaf de locatie De Wijk-17 kan dan alleen nog via de leiding naar De Wijk-13 worden afgevoerd in plaats van via twee leidingen. De leiding zal voor gebruik voor stikstoftransport worden schoongemaakt en geïnspecteerd. De bovenkant van de leiding ligt ruim 1,5 m beneden maaiveld. 4 - Nieuwe aardgastransportleiding van De Wijk-100 naar De Wijk-16 De toekomstige ligging van de winlocatie De Wijk-100 is tevens bepalend voor de keuze van het leidingtracé. In figuur 5.7 zijn de verschillende varianten weergegeven met bijbehorende transportleiding. De voorkeur van de NAM gaat uit naar de zuidelijke ligging van de locatie (De Wijk-100B). Vanaf deze locatie wordt de aardgasleiding aangesloten (met een ‘tie-in’) op de bestaande aardgasleiding die vanuit westelijke richting naar de locatie De Wijk-16 loopt.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 44 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Figuur 5.7 Tracé leiding tussen van De Wijk-100 en De Wijk-16, inclusief varianten (onderbroken).
5 - Nieuwe aardgastransportleiding van De Wijk-200 naar bestaande aardgastransportleiding Voor het transport van gewonnen aardgas vanaf de locatie De Wijk-200 wordt een aansluiting gemaakt (een ‘tie-in’) vanaf de locatie naar de bestaande aardgastransportleiding van De Wijk-13 naar Ten Arlo. Deze aansluiting wordt in een latere fase van het project gemaakt. Het gaat hier om een leiding van circa 100 meter. 5.4.5
Uitgangspunten aanleg en onderhoud leidingen
Inspectie Om de veiligheid en integriteit van de leidingen te waarborgen, worden deze geschikt gemaakt voor interne inspecties. Deze interne inspecties worden uitgevoerd met een raag (ook wel aangeduid als ‘pig’) en hebben als doel: • Uitvoeren van activiteiten voor ingebruikname, zoals schoonmaken, drogen, hydrostatisch testen, inspectie (wanddikte), etc; • Uitvoeren van toekomstige activiteiten zoals schoonmaken, testen van de geometrie en inspectie van de wanddikte.
September 2010
- 45 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Voor de interne inspecties wordt een mobiele inspectie-installatie gebruikt, die geplaatst kan worden aan de uiteinden van iedere leiding. Overige uitgangspunten Ten aanzien van de leidingen gelden voorts de volgende uitgangspunten: • De minimale gronddekking voor de leidingen wordt afgestemd met het bevoegd gezag en de landeigenaren, en zal minimaal 1 meter bedragen; • Na aanleg van de leidingen wordt de grond weer aangevuld met de oorspronkelijke grond, volgens de oorspronkelijke structuur; • Alle nieuwe leidingen krijgen een polyethyleen coating ter voorkoming van corrosie; • De stroomsnelheid van het geproduceerde gas in nieuwe (en ook bestaande) leidingen is maximaal 20 meter/seconde om verwering van de leiding door zand te voorkomen.
5.5
Stikstofinjectie- en aardgaswinning 5.5.1
Overzicht locaties
Voor de gaswinning uit het gasveld De Wijk zijn meerdere locaties met winputten operationeel of operationeel geweest. Een aantal locaties is in het recente verleden reeds afgesloten en weer in de oorspronkelijke staat terug gebracht. Het voornemen is om vanaf de nog bestaande locaties en een drietal nieuwe locaties stikstof te injecteren en aardgas te winnen. Eén van deze nieuwe locaties wordt aangelegd op de plek van een reeds opgeruimde locatie. In totaal zal Aardgas+ gebruik maken van tien locaties. Tabel 5.2 Overzicht van de locaties te gebruiken voor Aardgas+ Locatie De De De De
Wijk-6 Wijk-13 Wijk-15 Wijk-16
De De De De De De
Wijk-17 Wijk-20 Wijk-24 Wijk-26 Wijk-100 Wijk-200
Injectie
Winning
Bestaand / nieuw X
Bestaand
X
Bestaand Bestaand Bestaand
X X X X X
X
X X X
X
Bestaand Bestaand Nieuw Bestaand Nieuw Nieuw
De injectie van stikstof in het gasveld zal vanaf vijf centraal gelegen locaties plaatsvinden. Aan de uiteinden van het gasveld ten westen en ten oosten van de injectielocaties zal de gaswinning plaatsvinden. Doordat de reservoirs zich op verschillende dieptes bevinden, vindt op sommige locaties injectie plaats in een ondiep reservoir en winning uit een dieper gelegen reservoir.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 46 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Naast de locaties die betrokken zijn in het project Aardgas+ bevinden zich nog een aantal locaties bij het gasveld De Wijk. Het betreft: • Drie voormalige locaties, die nu niet meer operationeel zijn, te weten De Wijk-2, De Wijk-5 en De Wijk-21. De locaties De Wijk-2 en De Wijk-21 zijn geabandonneerd en in oorspronkelijke staat teruggebracht. Van de locatie De Wijk-5 ligt er alleen nog de asfaltlaag; • Twee locaties die doorproduceren los van de stikstofinjectie via Aardgas+, te weten de locaties De Wijk-4 en De Wijk-19. Het is de verwachting dat deze nog langere tijd door kunnen produceren, tot circa 2030. Op verschillende bestaande locaties die binnen Aardgas+ worden gebruikt, bevindt zich een aantal putten die mogelijk doorproduceren, los van Aardgas+. Het betreft putten op de volgende locaties: • Een put op de locatie De Wijk-15 (put Wijk-22); • Een put op de locatie De Wijk-20 (put Wijk-20), indien deze put weer in productie wordt gebracht; • Een put op de locatie De Wijk-17 (put Wijk-17), indien deze put niet gebruikt wordt voor injectie van stikstof. 5.5.2
Overzicht putten
Er wordt zoveel mogelijk gebruik gemaakt van de bestaande locaties en putten. Voor een optimalisatie van het systeem zijn echter drie nieuwe locaties en nieuwe putten nodig. Het is mogelijk bestaande winputten om te vormen tot injectieputten. Dit zal voor vier putten worden toegepast. Tabel 5.3 geeft een overzicht van alle locaties en van de bijbehorende putten. Het aantal putten per locatie verschilt van slechts één put bij De Wijk-20 tot maximaal vijf op De Wijk200. Zoals eerder beschreven komen op De Wijk-17 en De Wijk-200 zowel injectie- als winputten voor. Uit de tabel blijkt verder dat voor de tien locaties gebruik wordt gemaakt van in totaal 27 putten, waarvan 10 bestaande putten. In totaal zullen 17 nieuwe putten geboord moeten worden. Op voorhand zijn er nog een aantal beslissingen, die tijdens de uitvoering op basis van ervaring genomen kunnen worden. Dit betreft specifiek: • De bestaande put (Wijk-17) op locatie De Wijk-17 kan voor stikstofinjectie worden gebruikt in het geval de injectiviteit van de injectieput (Wijk-31) op de locatie De Wijk-20 onvoldoende blijkt; • De definitieve beslissing over het boren van twee nieuwe winputten op de locatie De Wijk-200 wordt gedurende de looptijd van het project Aardgas+ genomen.
September 2010
- 47 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 5.3 Voorgenomen putten te gebruiken voor Aardgas+ Locatie Injectielocaties
Bestaand
Nieuw Winlocaties
Bestaand
Nieuw
De De De De De De De De De De De De
Wijk-15 Wijk-17 Wijk-20 Wijk-24 Wijk-200 Wijk-6 Wijk-13 Wijk-16 Wijk-17 Wijk-26 Wijk-100 Wijk-200
Aantal putten Bestaand
Nieuw
2* 1* 1* 3 3 3** 2** 1**
1 2 1 3 2 2
Toelichting: * Winputten worden omgebouwd naar injectieputten. ** Winputten blijven winputten.
5.5.3
Beschrijving van een locatie
De locaties zijn allemaal enigszins verschillend, maar een aantal gemeenschappelijke aspecten komen steeds terug. Onderstaand worden de kenmerkende aspecten toegelicht. Inrichting van de locatie Het terrein van de locatie is circa een hectare groot, omringd door een hekwerk. Om de locatie te kunnen bereiken is een toegangsweg aanwezig of wordt deze speciaal aangelegd. Rondom de locatie kan een zandwal worden aangelegd met struiken, bosjes en bomen zodat het geheel past in de omgeving. Het terrein zelf bestaat uit een geasfalteerd gedeelte, van circa één hectare, omringd door een goot voor de afvoer van neerslag en een verzamelbak in een hoek van het terrein. Indien het water niet verontreinigd is, kan het op een nabijgelegen sloot worden geloosd. In het geval van één of meerdere injectieputten komt een ondergrondse stikstofleiding aan op de locatie. Het betreft een hoge druk van circa 130 bar of een medium druk van circa 83 bar. Op iedere locatie is een installatie beschikbaar die de verbinding vormt tussen de stikstofleidingen en de injectieput of tussen de winput en de aardgastransportleiding. Voor het project Aardgas+ wordt voor alle injectielocaties en voor de winlocaties waar geen bestaande putten worden gebruikt een zogenaamde MIPS (Multiwell Injection and Production Skid) toegepast. Op de locaties waar bestaande putten voor de winning van aardgas worden gebruikt, wordt het bestaande systeem gebruikt.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 48 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De MIPS is een gestandaardiseerde injectie- en productieskid, waarmee met één installatie meerdere putten kunnen worden aangesloten. Op drie locaties wordt het bestaande systeem gebruikt, met enkele aanpassingen voor het Aardgas+ project. Op twee locaties (De Wijk16 en De Wijk-26) wordt zowel gebruik gemaakt van het bestaande systeem als een nieuw te installeren MIPS systeem. Tabel 5.4 Overzicht aanpassingen locaties met MIPS Bestaande locaties waar een Nieuwe locaties waar een MIPS wordt geïnstalleerd: MIPS wordt geïnstalleerd: De De De De De De
Wijk-13 Wijk-16 Wijk-17 (2 skids) Wijk-26 Wijk-15 Wijk-20
De Wijk-100 De Wijk-24 De Wijk-200 (2 skids)
Locaties waar het bestaande systeem wordt hergebruikt voor aardgasproductie: De Wijk-6 De Wijk-16 De Wijk-26
Onderdeel van een MIPS voor de injectie van stikstof is een klep waarmee de hoeveelheid te injecteren stikstof kan worden geknepen. Op deze manier kan de te injecteren hoeveelheid worden gereguleerd. Op de bestaande locaties bevindt zich nog een aantal bestaande faciliteiten zoals een controlekamer, een fakkel en op de locatie De Wijk-13 een afscheidingsfaciliteit voor meegeproduceerd water. Rondom de locatie Bij de locatie bevindt zich een klein parkeerterrein voor enkele auto’s. De locaties zijn in principe onbemand, ze worden vanuit het kantoor in Assen centraal aangestuurd. Er is wel regulier onderhoud nodig, zodat periodiek medewerkers op de locatie aanwezig zullen zijn. Boren van putten In totaal worden circa 17 nieuwe putten aangelegd. Hiervoor vinden boringen plaats. Eén boring duurt circa 14 dagen tot een maand. 5.5.4
Deelprojecten
Het gasveld De Wijk bestaat uit vier verschillende boven en naast elkaar liggende gashoudende reservoirs. Voor ieder reservoir is een aparte aanpak vereist. Daarmee bestaat het project Aardgas+ eigenlijk uit vier deelprojecten. Door gebruik te maken van een gezamenlijke luchtbehandelingsinstallatie, transportleidingen en locaties, is het mogelijk de vier deelprojecten gezamenlijk efficiënt uit te voeren. In onderstaande tabel 5.5 zijn de verschillende deelprojecten en reservoirs weergegeven. Daarbij is aangegeven welke putten in de reservoirs voorkomen.
September 2010
- 49 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 5.5 Deelprojecten Deelproject
Reservoir
Locaties Injectie
Deelproject 1
Relatief ondiep Tuffiet/Kalk.
De Wijk-24 (3 putten) De Wijk-200 (3 putten)
Deelproject 2
Gasreservoir met veel water Solling/Volpriehausen. Westelijk deel Rogenstein.
De Wijk-15 (1 put) De Wijk-15 (1 put)
De Wijk-6 (3 putten) De Wijk-26 (1 put) De Wijk-13 (1 put)
Oostelijk deel Vlieland/ Muschelkalk.
De Wijk-17 (1 put) of De Wijk-20 (1 put)
De Wijk-16 (2 putten) De Wijk-200 (2 putten)
Deelproject 3
Deelproject 4
Productie De De De De De
Wijk-16 (2 putten) Wijk-17 (1 put) Wijk-26 (3 putten) Wijk-100 (2 putten) Wijk-26 (1 put)
De verschillende deelprojecten kunnen onafhankelijk van elkaar worden gerealiseerd. In beginsel zullen de eerste deelprojecten in 2012 opstarten. De fasering staat echter niet vast en kan worden aangepast.
Figuur 5.8 Overzicht locaties en puttenconfiguratie (* winputten worden omgebouwd naar injectieputten).
5.5.5
Beschrijving bestaande locaties
De Wijk-6 De bestaande locatie De Wijk-6 bevindt zich in het westen van het projectgebied en ligt langs de Schoonveldeweg tussen De Wijk en Koekange. Op de locatie zijn momenteel drie bestaande putten in gebruik voor de productie van aardgas (Wijk-6, 11 en 34). Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 50 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deze drie putten produceren in deelproject 3 en zullen tijdens het project Aardgas+ deze functie behouden en blijven produceren via de bestaande faciliteiten. Het gewonnen aardgas wordt via de bestaande leiding richting de locatie De Wijk-13 getransporteerd. Op de locatie De Wijk-6 bevinden zich vijf geabandonneerde putten: De Wijk-13 De bestaande locatie De Wijk-13 ligt ten noordwesten van Koekange, ten noorden van de spoorlijn Meppel-Hoogeveen en is bereikbaar via de Koekangerdwarsdijk. Momenteel zijn op de locatie geen winputten in gebruik; één put (Wijk-13) is buiten werking gesteld en één put (Wijk-14) is geabandonneerd. Voor het Aardgas+ project zal een nieuwe put (Wijk-3x) worden geboord voor aardgasproductie in deelproject 3 en worden aangesloten met een MIPS. Op de locatie bevindt zich een installatie waar meegeproduceerde vloeistoffen vanuit de locaties De Wijk-4, 6, 17 en 26 worden gescheiden van het gewonnen aardgas. Deze installatie blijft in gebruik en heeft voldoende capaciteit (circa 100 m3/d) om de meegeproduceerde vloeistoffen in het project Aardgas+ te kunnen verwerken op dezelfde wijze als waarop dit nu gebeurt. Het gewonnen aardgas wordt via een bestaande leiding naar de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo getransporteerd. Bij De Wijk-13 zal afscheiding van productiewater plaatsvinden. In de huidige situatie wordt vanaf deze locatie water afgevoerd naar Delfzijl, waar het in de injectieputten bij Borgsweer wordt geïnjecteerd. Doordat de hoeveelheid af te voeren productiewater vanuit deelproject 2 sterk toeneemt, zullen vanaf de locatie De Wijk-13 meer trucks vertrekken met productiewater dan in de huidige situatie. Dit is echter een tijdelijke situatie voor een periode van 1 à 2 jaar. De Wijk-15 De bestaande locatie De Wijk-15 bevindt zich ten zuiden van Koekange aan de noordzijde van de Hoogeveensche Vaart en is bereikbaar via de Koekangerweg en de Oosterbroeken. Momenteel bevinden zich op de locatie twee putten, waarvan één (Wijk-15) buiten werking is gesteld en de ander (Wijk-22) in gebruik is voor de productie van aardgas. In deelproject 2 van het Aardgas+ project blijft de put Wijk-22 in gebruik voor productie en wordt de put Wijk-15 omgebouwd naar een stikstof injectieput, aangesloten met een MIPS, voor injectie van stikstof onder hoge druk. Na voltooiing van deelproject 2 wordt de put Wijk-22 geschikt gemaakt voor injectie van stikstof onder hoge druk in deelproject 3. De MIPS wordt dan hergebruikt. De te injecteren stikstof wordt via een nieuwe leiding richting de locatie De Wijk-15 getransporteerd. De Wijk-16 De bestaande locatie De Wijk-16 ligt in het oosten van het projectgebied in het gebied tussen de Hoogeveensche Vaart en de A28. De locatie is bereikbaar vanaf de Molenoevers aan de zuidzijde van de Hoogeveensche Vaart. In de huidige situatie zijn op de locatie twee putten in gebruik voor de productie van aardgas (Wijk-16 en 29). Twee nieuwe putten worden geboord voor productie van aardgas in deelproject 1, aangesloten met een MIPS, en de twee bestaande putten worden gebruikt voor productie van aardgas in deelproject 4 via de bestaande faciliteiten. Het gewonnen aardgas wordt via de bestaande leiding richting de NAM gasbehandelingsinstallatie in Ten Arlo getransporteerd. September 2010
- 51 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De Wijk-17 De locatie De Wijk-17 ligt in het centrum van het projectgebied ten oosten van Koekange en is bereikbaar via de Eggeweg. In de huidige situatie bevindt zich op de locatie één aardgas producerende put (Wijk-17). Deze bestaande put wordt in deelproject 4 gebruikt als alternatief voor de injectieput Wijk-31 op de locatie De Wijk-20, in het geval de injectiviteit van deze injectieput onvoldoende blijkt. De put wordt aangesloten met een MIPS. Het te injecteren stikstof wordt via een bestaande leiding richting de locatie De Wijk-17 getransporteerd. Indien deze put niet voor injectie zal worden gebruikt zal deze gas doorproduceren op dezelfde wijze als nu via de bestaande faciliteiten. Voor deelproject 1 wordt een nieuwe put voor de winning van aardgas geboord en aangesloten met een MIPS. Op de locatie bevindt zich één geabandonneerde put (Wijk-18). Het gewonnen aardgas wordt via een bestaande leiding richting de locatie De Wijk-13 getransporteerd. De Wijk-20 De bestaande locatie De Wijk-20 ligt centraal in het zuidelijke gedeelte van het projectgebied en is bereikbaar via de Oshaarseweg tussen Koekange en Echten. In de huidige situatie is op de locatie één put in gebruik voor de productie van aardgas (Wijk-31). De bestaande put Wijk-20 is momenteel buiten werking gesteld. De put Wijk-31 wordt omgebouwd van een winput naar een injectieput voor gebruik in deelproject 4, aangesloten met een MIPS. Voor de put wordt de mogelijkheid open gehouden om onder hoge druk te injecteren, omdat het mogelijk is dat de injectiviteit van de put laag is. Indien op basis van injectietesten blijkt dat de injectiviteit te laag is, wordt de put op de locatie De Wijk-17 gebruikt en zal put Wijk-31 aardgas doorproduceren op dezelfde wijze als nu via de bestaande faciliteiten. De put op de locatie De Wijk-17 heeft een bewezen goede injectiviteit, waardoor injectie kan plaatsvinden onder medium druk. Op de locatie De Wijk-20 bevindt zich het interfacegebied, waar de vanaf de LSI afkomstige stikstof wordt geleverd aan de NAM. Vanaf het interfacegebied wordt stikstof geleverd naar de put Wijk-31 op de locatie De Wijk-20 en naar de leidingen naar De Wijk-15 (hoge druk) en De Wijk-17 en verder naar De Wijk-24 en De Wijk-200 (medium druk). Op het interfacegebied wordt tevens een nieuwe elektriciteitsvoorziening geplaatst, waar vanaf elektriciteit wordt geleverd aan de LSI. Voor de buiten werking zijnde put Wijk-20 bestaan plannen om op korte termijn (in 2011) de put opnieuw voor aardgasproductie te gebruiken. Het bestaande leidingenwerk op de locatie ten behoeve van de put Wijk-20 zal mogelijk enigszins worden omgelegd om plaats te maken voor het interfacegebied tussen de LSI en het injectiesysteem. Het gewonnen aardgas wordt via een bestaande leiding richting de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo getransporteerd. De Wijk-26 De bestaande locatie De Wijk-26 ligt direct ten zuiden van Koekange en is bereikbaar via de Hoge Linthorst. Op de locatie worden drie nieuwe winputten geboord en aangesloten met een MIPS voor winning van aardgas in deelproject 1. Op de locatie is momenteel één put in gebruik voor de productie van aardgas (Wijk-26). Deze winput zal in gebruik blijven en geschikt worden gemaakt voor de winning van aardgas in deelproject 2 van het Aardgas+ project, via de bestaande faciliteiten.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 52 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Enige modificaties voor het goed controleren en beveiligen van de put Wijk-26 voor fase 2 zullen noodzakelijk zijn, in verband met de grote hoeveelheid mee te produceren water. Het gewonnen aardgas wordt via een bestaande leiding richting de locatie De Wijk-13 getransporteerd. Op de locatie De Wijk-26 bevinden zich voorts twee geabandonneerde putten (Wijk-27 en 28). Bemanning locaties Onder normale omstandigheden zijn de locaties onbemand en wordt de winning aangestuurd vanuit de NAM controlekamer in Assen. Vanuit de controlekamer kan de geïnjecteerde hoeveelheid stikstof worden bijgesteld. Daarnaast kan de geproduceerde hoeveelheid aardgas worden bijgesteld. Specifiek is dit relevant voor de productie in deelproject 2, wanneer de hoeveelheid meegeproduceerd water de maximale capaciteit van de installatie voor de verwerking van vloeistoffen op De Wijk-13 nadert. 5.5.6
Beschrijving nieuwe locaties
De locaties De Wijk-100 en De Wijk-200 zijn nieuwe locaties. De locatie De Wijk-24 is een nieuwe locatie op de plek van een al opgeruimde locatie. Deze zal opnieuw worden aangelegd. De Wijk-24 De locatie De Wijk-24 is een nieuwe locatie, die geprojecteerd is halverwege de lijn Koekange – Echten. De locatie is geprojecteerd op de plaats van de voormalige locatie De Wijk-24, die in het recente verleden is opgeruimd (geabandonneerd) en waar het landschap in oorspronkelijke staat is teruggebracht. De locatie De Wijk-24 wordt dus opnieuw aangelegd en is bereikbaar via een zijweg van de Oshaarseweg. Op de locatie worden drie nieuwe putten geboord voor injectie van stikstof in deelproject 1, aangesloten met een MIPS. Het te injecteren stikstof wordt via een nieuwe leiding aangeleverd. Op de plek van de nieuwe locatie bevindt zich een geabandonneerde put (Wijk-24). De Wijk-100 Voor locatie De Wijk-100 is een zoekgebied beschouwd. Het is beperkt mogelijk het betreffende reservoir vanaf een bestaande NAM locatie aan te boren. Vanwege de ondiepe ligging van het reservoir en technische beperkingen moet het reservoir vrijwel verticaal worden aangeboord. De locatie De Wijk-100 is een nieuwe locatie in een gevoelig gebied. En is bij voorkeur gesitueerd aan de zuidkant van de Zuidesch ten zuiden van Echten. De locatie is bereikbaar vanaf de Kruisweg, een zijweg van de Oshaarseweg. Op de locatie worden twee nieuwe winputten geboord voor winning van aardgas in deelproject 1, die worden aangesloten met een MIPS. Het gewonnen aardgas wordt via een korte tie-in op een bestaande leiding naar de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo (via De Wijk-16) getransporteerd.
September 2010
- 53 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De Wijk-200 De locatie De Wijk-200 is een nieuwe locatie in het noorden van het projectgebied, ten noorden van de spoorlijn Meppel – Hoogeveen en ten oosten van Koekangerveld. De locatie ligt midden in het landschap en wordt bereikbaar gemaakt via een nieuw aan te leggen weg vanaf de Koekangerveldweg. Op de locatie worden drie putten geboord voor de injectie van stikstof in deelproject 1, die worden aangesloten met een MIPS. Het te injecteren stikstof wordt via een nieuwe leiding aangeleverd. Daarnaast wordt de locatie ontworpen, rekening houdend met de mogelijkheid dat in deelproject 4 twee putten worden geboord voor de productie van aardgas. Deze putten worden aangesloten met een tweede MIPS. De locatie wordt met een nieuwe korte leiding aangesloten op een bestaande aardgasleiding, zodat het gewonnen aardgas naar de NAM gasbehandelingsinstallatie kan worden getransporteerd. Elektriciteitsvoorziening Voor alle nieuwe locaties en voor de bestaande locatie De Wijk-20 zijn nieuwe elektriciteitsverbindingen benodigd.
5.6
Gasbehandeling en waterafvoer Afvoer water Een deel van de behandeling van het aardgas uit De Wijk vindt plaats op de locatie De Wijk-13, waar een groot deel van de meegeproduceerde vloeistoffen reeds van het aardgas wordt gescheiden. Deze vloeistoffen worden naar Delfzijl getransporteerd. De overgebleven vloeistoffen worden in de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo uit het aardgas gehaald. Ten Arlo Het gewonnen aardgas wordt via het bestaande netwerk van aardgastransportleidingen naar de bestaande NAM gasbehandelingsinstallatie in Ten Arlo getransporteerd. De locatie Ten Arlo ligt tussen het plangebied en Hoogeveen in, juist ten westen van Hoogeveen en ten noorden van de A28. In de huidige situatie wordt naast aardgas vanuit De Wijk ook aardgas vanuit de gasvelden van Wanneperveen, Coevorden en Hardenberg (en Den Velde Hoogenweg) behandeld in Ten Arlo. Het aardgas vanuit Wanneperveen wordt via de leidingen van het De Wijksysteem naar Ten Arlo getransporteerd. In Ten Arlo wordt het aardgas van De Wijk gecomprimeerd en geschikt gemaakt voor levering aan de Gasunie. Hier wordt ondermeer stikstof met het aardgas bijgemengd om de juiste calorische waarde te bereiken. In de huidige situatie wordt het gewonnen aardgas in De Wijk in Ten Arlo behandeld en dat blijft zo in het Aardgas+ project. De extra hoeveelheid stikstof die geleidelijk aan meegeproduceerd wordt, kan dienen om het gas uit andere velden op de juiste calorische waarde te brengen.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 54 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Hoewel de gasbehandelingsinstallatie in Ten Arlo grotendeels geschikt is voor behandeling van het aardgas vanuit De Wijk, zijn op termijn mogelijk kleine aanpassingen nodig, vanwege geleidelijk hogere gehalten aan stikstof in het aardgas. Verlengde levensduur Vanwege het Aardgas+ project blijft de gasbehandelingsinstallatie in Ten Arlo langer in bedrijf dan oorspronkelijk bedoeld. Indien het Aardgas+ project niet zou worden uitgevoerd, zou de gasbehandelingsinstallatie in Ten Arlo tot minstens 2020 in gebruik blijven. Door het Aardgas+ project wordt de levensduur van Ten Arlo verlengd tot circa 2030. Dit betekent dat ook voor de andere velden een langere productie mogelijk is aangezien de capaciteit van Ten Arlo niet onder een minimaal rendabel volume komt door de extra toevoer vanuit De Wijk. De benodigde aanpassingen die nodig zijn om de levensduur van Ten Arlo te verlengen en gas met hogere stikstofconcentratie te comprimeren en te behandelen zijn in kaart gebracht, maar vallen buiten de scope van het Aardgas+ project. De precieze aanpassingen die nodig zijn voor de verlenging van de levensduur worden in een later stadium verder ontworpen en uitgevoerd. Het betreft hier beperkte modificaties aan bestaande faciliteiten.
5.7
Eindsituatie 5.7.1
Hergebruik
Traditioneel wordt aangegeven, dat na afronding van de winning de locaties in de oorspronkelijke situatie worden opgeleverd. Met de discussie over hergebruik van leeggeproduceerde gasvelden is dit echter in een ander daglicht komen te staan. Dat betekent, dat naderhand zal worden bepaald in hoeverre na afronding van de verlengde gaswinning de locaties en pijpleidingen mogelijk nog zullen worden gebruikt voor andere toepassingen. Bestaande apparatuur op de locaties die voor Aardgas+ niet wordt gebruikt, wordt gedurende de operationele fase geconserveerd en pas in de abandonneringsfase weggehaald. Het gaat specifiek om apparatuur op de locatie De Wijk-15 en voor De Wijk17 indien daar geen stikstof wordt geïnjecteerd. 5.7.2
Abandonnering
Mocht hergebruik niet het geval zijn, dan worden de locaties geabandoneerd, oftewel afgesloten, opgeruimd en weer in oorspronkelijke staat teruggebracht. Locaties en leidingen Bij de locaties zullen de installaties worden verwijderd. Vervolgens zal de verharding worden verwijderd en afgevoerd. Tot slot wordt de locatie weer terug gebracht in de oorspronkelijke situatie, of in overleg met de eigenaar, een enigszins aangepaste situatie. In de afgelopen jaren zijn al een aantal locaties in het gasveld De Wijk opgeruimd en deze zijn nu niet meer herkenbaar in het landschap. De leidingen zullen worden verwijderd, indien hier voor geen nuttige toepassing meer bestaat.
September 2010
- 55 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Stabiele eindsituatie Voor het gasveld geldt dat na afronding van de winning een laatste restant aardgas over blijft samen met stikstof. De druk in de velden is lager dan de oorspronkelijke druk (van voor de winning), zoals na afronding van iedere winning. Mogelijk treedt in de jaren na afsluiting nog een laatste hoeveelheid compactie op, wat kan leiden tot een langere bodemdaling, ook na afronding van de winning. Nazorg Doordat mogelijk op langere termijn nog bodemdaling kan blijven optreden, zal monitoring van mogelijke bodemdaling worden voortgezet totdat aantoonbaar geen vervolgdaling meer optreedt.
5.8
Bijzondere omstandigheden De nadruk bij het ontwerp en de uitvoering van het project ligt bij het voorkomen van lekkage of andere ongelukken. Alle expertise en ervaring wordt hiervoor gebruikt. Het is vooraf echter nooit met volledige zekerheid te stellen dat er nooit iets mis zal gaan. Daarom is het van belang na te gaan, wat de mogelijke effecten zouden kunnen zijn, mocht er toch iets mis gaan. De effecten zouden kunnen bestaan uit mogelijke gezondheidsrisico’s voor mensen en dieren, maar ook tot aantasting van het milieu. Hiervoor worden binnen het MER de onderstaande scenario’s en beheersmaatregelen beschreven. 5.8.1
Calamiteitenscenario’s en beheersmaatregelen
Verontreinigde buitenlucht in de LSI Bij de LSI wordt buitenlucht in de installatie gebracht, waarbij vervolgens zuurstof en stikstof wordt gescheiden. Zuivere zuurstof wordt bijgemengd met een deel van de ingelaten buitenlucht, voordat het weer wordt geëmitteerd. Het principe is gebaseerd op een reguliere samenstelling van de buitenlucht, met circa 78% stikstof en 21% zuurstof. Indien de samenstelling van de lucht tijdelijk verandert, bijvoorbeeld door een gaslek of een brand in de nabijheid, kan de zuurstof in aanraking komen met gassen waardoor het explosief wordt. De situatie waarbij van buitenaf verontreinigde buitenlucht in de LSI komt, vormt een calamiteitenscenario. De voornaamste beheersmaatregel is het ontwerp van de LSI zelf. Hierbij zullen voorzieningen getroffen moeten worden, waardoor de productie van stikstof en zuurstof wordt stopgezet, zodra de samenstelling van de ingelaten buitenlucht afwijkt van de standaard samenstelling. Ook staat de LSI buiten de veiligheidscontour van de locatie De Wijk-20 en wordt de inlaat van lucht indien mogelijk aan de zuidkant van de locatie geplaatst om de kans op aanzuigen van koolwaterstoffen te verlagen. Als beheersmaatregel wordt een noodplan opgesteld. Transportleidingen De transportleiding bevindt zich op een veilige diepte. Uit ervaring blijkt dat aantasting van de leiding vrijwel alleen plaatsvindt door activiteiten van derden. In dat geval kan een lek of breuk ontstaan, waardoor stikstof of aardgas in de lucht komt. Indien aardgas eenmaal is ontsnapt, bestaat de mogelijkheid van een explosie. Dit geldt echter voor de huidige situatie ook al, zodat in het project Aardgas+ dit niet leidt tot een nieuw calamiteitenscenario.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 56 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Het stikstof vanuit de stikstoftransportleiding zal bij een lekkage vanuit de transportleiding door de relatief hoge druk zich vermengen met de buitenlucht. Stikstof is niet brandbaar of explosief, maar toch is de uitstroom van stikstof uit leidingen als calamiteitenscenario meegenomen in het MER, vanwege het verstikkingsgevaar bij hoge concentraties. Als ongevalscenario langs het gasleidingtracé wordt een breuk in de ondergrondse leiding beschreven, ontstaan door graafwerkzaamheden van derden. Vrijkomen van stikstof wordt gezien als calamiteit. De NAM kan een drukafname in de leidingen constateren, duidend op een lekkage. In een dergelijke situatie kunnen leidingen automatisch worden afgesloten waardoor de lekkage beperkt blijft. Voorts kunnen de leidingen worden geïnspecteerd door het tracé langs te lopen. Het is ook mogelijk dat bewoners in de buurt iets merken. Daarvoor zal NAM de bewoners informeren wat te doen als ze vermoeden dat er een lekkage optreedt. Als beheersmaatregel wordt een noodplan opgesteld. Injectie- en winlocaties Op de locatie wordt een calamiteit bij de injectie- of winput middels een blow-out (explosie) beschreven. Bij de winning van gas kan een blow out van de winput ontstaan. Dit wordt gezien als een van de ongevalscenario’s. NAM heeft standaardprocedures om een blow-out te voorkomen en hoe te handelen in geval dat dit toch mocht optreden. Bij ernstige ongevallen kan brand ontstaan. Als ongevalscenario wordt gekeken naar de gevolgen van een brand op een van de locaties. Er zijn voorzieningen getroffen om een brand te beheersen. Hierover worden afspraken gemaakt met de lokale brandweer. Als beheersmaatregel worden voorts noodplannen opgesteld. Transport in de aanlegfase Gedurende de aanlegfase vindt transport van installatie-onderdelen plaats. Veilige transportroutes moeten er voor zorgen dat dit zonder problemen verloopt. Hierbij worden kwetsbare routes zoveel mogelijk vermeden. Het betreft echter geen gevaarlijke stoffen, zodat bij een eventueel ongeluk geen gevaarlijke stoffen in het milieu terecht komen. Transport in de productiefase Tijdens het transport van productiewater en onderhoudsmaterialen kan een tankwagen bij een verkeersongeval betrokken raken. Als ongevalscenario worden de gevolgen van een ongeval met een tankwagen beschreven. Ook hier geldt dat kwetsbare transportroutes zoveel mogelijk worden vermeden. Ondergrond Een calamiteit in de ondergrond zou er uit kunnen bestaan dat stikstof uit het reservoir of via de putten weglekt en in het omringende gesteente komt. Doordat de druk in het reservoir steeds veel lager is dan de druk in de omringende ondergrond, is dit niet waarschijnlijk. In deelrapport 3 wordt hier nog verder op ingegaan.
September 2010
- 57 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 58 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
6
ALTERNATIEVEN EN VARIANTEN
6.1
Inleiding Het MER geeft een overzicht van de te verwachten effecten op het milieu bij de productie en de injectie van stikstof, de winning van aardgas, het transport van stikstof en aardgas en het langdurige verblijf van stikstof in de diepe ondergrond. Centraal hierbij staan de effecten van de voorgenomen activiteit, waarbij het project wordt uitgevoerd volgens de keuzes en werkwijze van de initiatiefnemer. De initiatiefnemer heeft bij het bepalen van de uitvoering echter keuzemogelijkheden afgewogen. Dit hoofdstuk beschrijft de kernelementen van de voorgenomen activiteit, met daarbij verschillende bestudeerde alternatieve mogelijkheden. 6.1.1
Afbakening
Het MER beschrijft de activiteiten van het project Aardgas+ in De Wijk. Doordat het project als doel heeft het verlengen van de aardgaswinning uit het gasveld De Wijk, is de afbakening van mogelijke alternatieven en varianten hierop gebaseerd. Voor de uitvoering van het project gelden voor de afbakening van mogelijk te onderzoeken alternatieven en varianten de centrale randvoorwaarden zoals beschreven in hoofdstuk 1: • Alleen veilige opties worden meegenomen; • De opties dienen kosteneffectief te zijn; • De opties dienen binnen de randvoorwaarden vanuit wetgeving en beleid te vallen. Dit heeft geleid tot onderstaande alternatieven en varianten, die in lijn met de startnotitie voor het MER zijn bepaald. 6.1.2
Indeling alternatieven en varianten
Het verschil tussen alternatieven en varianten in de MER-methodiek is dat alternatieven een integrale andere aanpak van het project betreffen. Een variant heeft betrekking op de variatie binnen een specifiek onderdeel van de voorgenomen activiteit. Referentiesituatie De verschillende alternatieven en varianten worden vergeleken ten opzichte van de referentiesituatie. De referentiesituatie bestaat uit de huidige situatie, inclusief autonome ontwikkelingen. Hiervoor is een scherpe afbakening van autonome ontwikkelingen van belang. Basisalternatief (BA) In de startnotitie zijn de geplande activiteiten beschreven. De beschrijving van het project zoals in de startnotitie verwoord, geeft het basisalternatief weer. Tijdens de verdere uitwerking van het project en mede gebaseerd op gevonden milieueffecten, zijn aanpassingen in dit ontwerp aangebracht. Dit heeft geleid tot het voorkeursalternatief.
September 2010
- 59 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Voorkeursalternatief (VA) Het voorkeursalternatief staat centraal in dit MER, aangezien dit overeenkomt met de voorgenomen activiteit. De effecten van het voorkeursalternatief worden ten opzichte van de referentiesituatie beschreven. Over het algemeen is het voorkeursalternatief afgeleid van het basisalternatief, waarin een aantal aanpassingen is aangebracht, op basis van de bevindingen van de milieueffectenstudie en van nieuwe inzichten of het beschikbaar komen van meer detailinformatie. Diepere compressie alternatief (DCA) In het Voorkeursalternatief is sprake van injectie van stikstof om de gaswinning te kunnen verlengen. Een andere manier om de gaswinning nog een aantal jaren langer in stand te houden is door diepere compressie toe te passen. Dit houdt in dat het gas harder uit het gasveld gezogen wordt, dan dat in de huidige situatie reeds wordt gedaan. Gebruik maken van diepere compressie heeft gevolgen voor het gehele projectontwerp (zie hoofdstuk 5). Van dit diepere compressie alternatief worden eveneens de effecten onderzocht. Varianten Voor verschillende onderdelen (LSI, leidingen, etc.) binnen het project zijn varianten overwogen. De effecten van deze varianten zijn getoetst. Daarbij wordt het milieueffect van de variant bepaald ten opzichte van de referentiesituatie en tevens vergeleken met het milieueffect van het Voorkeursalternatief. Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA) - mitigatie Bij het bepalen van milieueffecten kunnen mitigerende maatregelen worden benoemd. Dit zijn aanpassingen aan de voorgenomen activiteit, waardoor het milieueffect gereduceerd kan worden. Bij de bespreking van de afzonderlijke milieuaspecten (deelrapport 2) worden deze beschreven. De mitigerende maatregelen, mogelijk in combinatie met varianten, worden gecombineerd tot het Meest Milieuvriendelijk Alternatief (MMA). De milieueffecten van het Voorkeursalternatief worden vergeleken met de milieueffecten van het MMA. Tabel 6.1 Overzicht van de alternatieven en varianten Te toetsen Beschrijving Referentiesituatie Basisalternatief
Bestaat uit de huidige situatie met autonome ontwikkelingen. Oorspronkelijk ontwerp zoals beschreven in de startnotitie.
Voorkeursalternatief Diepere compressie alternatief
Beschrijving van de voorgenomen activiteit. Beschrijving van een scenario waarin de gaswinning wordt verlengd door de druk te verlagen. Meest milieuvriendelijke alternatief om het project uit te voeren: alternatief met de minste negatieve milieueffecten (door het meenemen van mitigerende maatregelen en varianten). Afgewogen opties bij het voorkeursalternatief. Maatregelen ter beperking van de milieueffecten van het voorkeursalternatief.
MMA
Varianten Mitigatie
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 60 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
In dit hoofdstuk wordt de referentiesituatie beschreven (6.2). Vervolgens worden de kenmerken van het basisalternatief kort beschreven (6.3). Voor een uitgebreide beschrijving van het basisalternatief wordt verwezen naar de startnotitie. In 6.4 komt het voorkeursalternatief ter sprake en in 6.5 het diepere compressie alternatief. Daarna wordt ingegaan op de varianten voor inpassing van de locatie De Wijk-100 (6.6) en op de overige varianten (6.7). Er is aandacht voor mogelijke varianten die voorafgaand aan het MER bekeken zijn, maar niet haalbaar blijken te zijn. Deze worden nader toegelicht maar verder niet getoetst (6.8). Tot slot wordt het meest milieuvriendelijke alternatief (MMA) beschreven (6.9).
6.2
Referentiesituatie De referentiesituatie dient als referentie bij de bepaling van effecten van de verschillende alternatieven voor verlenging van de aardgaswinning in De Wijk. Het alternatief beschrijft de situatie, die optreedt indien het project niet zal worden uitgevoerd. De referentiesituatie is gebaseerd op de huidige situatie, inclusief de ontwikkelingen die met grote zekerheid zullen optreden (de autonome ontwikkelingen). Huidige situatie De belangrijkste kenmerken van de huidige situatie zijn beschreven in hoofdstuk 4. In het deelrapport 2 van dit MER wordt per milieuaspect nader ingegaan op de huidige situatie vanuit het milieuaspect. Specifiek houdt de huidige situatie in dat uit het gasveld De Wijk aardgas wordt gewonnen vanaf de bestaande locaties De Wijk-6, De Wijk-13, De Wijk-15, De Wijk-16, De Wijk-17, De Wijk-20 en De Wijk-26. Op de locatie De Wijk-13 wordt een deel van de meegeproduceerde vloeistoffen (voornamelijk water) van het gas gescheiden. Het gewonnen aardgas wordt op de NAM gasbehandelingsinstallatie in Ten Arlo bewerkt voor levering aan de Gasunie. Autonome ontwikkelingen Voor De Wijk geldt als autonome ontwikkeling dat de gaswinning stopt rond 2020, wanneer de druk in het veld verder is gedaald. Na het stoppen van de winning zit er nog aardgas in het veld, echter is winning op conventionele wijze niet meer economisch rendabel. Doordat de winning zonder stikstofinjectie nog circa 10 jaar vanaf heden zal worden voortgezet, vormt deze voortzetting van de winning de autonome ontwikkeling.
6.3
Basisalternatief Het basisalternatief is de voorgenomen activiteit zoals beschreven in de startnotitie en omvat de productie van stikstof in de LSI, het transport van stikstof, de injectie van stikstof, de winning van aardgas en het transport van aardgas naar de NAM gasbehandelingsinstallatie in Ten Arlo.
September 2010
- 61 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Onderstaand zijn de belangrijkste kenmerken weergegeven: Tabel 6.2 Belangrijkste kenmerken basisalternatief Projectonderdeel Omschrijving Luchtscheidingsinstallatie Leidingen
Nieuwe locatie nabij De Wijk-20.
Locaties
De Wijk-6 De Wijk-13
Nieuwe stikstofleiding van De Wijk-20 naar De Wijk-15. Nieuwe stikstofleiding van De Wijk-17 naar De Wijk-24. Nieuwe stikstofleiding van De Wijk-24 naar De Wijk-200. Functieverandering bestaande aardgastransportleiding naar stikstofleiding van De Wijk-20 naar De Wijk-17. Nieuwe aardgastransportleiding van De Wijk-100 naar De Wijk-16. Nieuwe aardgastransportleiding van De Wijk-200 naar nabij gelegen bestaande aardgastransportleiding.
De Wijk-15 De Wijk-16 De De De De De De
6.4
Wijk-17 Wijk-20 Wijk-24 Wijk-26 Wijk-100 (zoekgebied) Wijk-200
Voorkeursalternatief Ten opzichte van het basisalternatief zijn enkele aanpassingen gedaan wat heeft geleid tot het voorkeursalternatief. De aanpassingen zijn gebaseerd op de richtlijnen van het Ministerie van Economische Zaken, de reacties van omwonenden tijdens informatiebijeenkomsten en op de website, overleg met de bevoegde gezagen en voortschrijdend technisch en praktisch inzicht. De onderstaande aanpassingen ten opzichte van het Basisalternatief, zoals verwoord in de startnotitie, zijn doorgevoerd: • De voorkeursroute van het leidingtracé voor de stikstofleiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15 is iets aangepast; • Voor de locatie De Wijk-100 is de voorkeur vastgesteld op de locatie ten zuiden van de Zuidesch (De Wijk-100B); • Voor het transport van aardgas vanaf de locatie De Wijk-100 heeft het de voorkeur om een verbinding (‘tie-in’) te maken met de nabij gelegen bestaande aardgasleiding, waardoor geen boring onder de Hoogeveense Vaart nodig is.
6.5
Diepere compressie alternatief (DCA) Bij het voorkeursalternatief (de voorgenomen activiteit) wordt extra aardgas gewonnen uit het gasveld De Wijk door stikstof te injecteren waardoor het aardgas naar de winputten wordt geduwd. Als alternatief voor de gaswinning door stikstofinjectie, kan de gaswinning worden verlengd door het toepassen van zogenaamde diepere compressie. Normaal gesproken stroomt het aardgas bij winning vanzelf uit het gasveld naar de put, vanwege de druk in het reservoir.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 62 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De afgelopen 15 jaar is al compressie toegepast met een centraal compressorstation op de NAM-locatie Ten Arlo. Bij diepere compressie wordt de druk in de put verder verlaagd, waardoor ook bij een geleidelijke verdere verlaging van de druk in het reservoir nog aardgas kan worden gewonnen. Bij diepere compressie wordt het aardgas als het ware met een nog lagere druk uit het reservoir gezogen. Waar in het voorkeursalternatief vanuit vier reservoirs aardgas wordt gewonnen, gebeurt dit in het DCA slechts vanuit drie reservoirs. Het waterhoudende reservoir kan niet ontwikkeld worden door toepassing van diepere compressie. De verwachting is dat bij diepere compressie voornamelijk water wordt geproduceerd uit de waterhoudende laag, met een geringe hoeveelheid aardgas. De verwerking hiervan in deze hoeveelheden is niet economisch rendabel. Ten opzichte van het voorkeursalternatief hoeft in het diepere compressie alternatief geen luchtscheidingsinstallatie gebouwd te worden. Ook hoeven geen leidingen te worden aangelegd voor stikstoftransport en hoeven geen injectieputten te worden geboord. Dit betekent dat de locatie De Wijk-24 niet hoeft te worden aangelegd en dat de locatie De Wijk-200 kleiner in omvang zal zijn dan in het voorkeursalternatief. Voor de ontwikkeling van deelproject 1 zijn minder winputten nodig. Op de locaties De Wijk-16, 17, 26 en 100 kan in het DCA volstaan worden met één winput in plaats van met respectievelijk 2, 1, 3 en 2 winputten. Aanpassing bij Ten Arlo Er is een aanvullende compressor centraal op Ten Arlo nodig. Deze compressor zal de zuigdruk verlagen tot 2,5 bar en heeft een vermogen van 1,3 tot 1,8 MW. Voor het alternatief diepere compressie kan op voorhand worden voorspeld dat in totaal minder aardgas kan worden gewonnen dan in het basisalternatief. Voorts zal de bodemdaling in potentie groter zijn, omdat de druk in het reservoir – in tegenstelling tot in het basisalternatief – wordt verlaagd. De productiecapaciteit van het DCA zal in de beginfase van de winning tussen de 0,7 en 1,0 Nm3 per dag liggen en zal na verloop van tijd afnemen.
6.6
Varianten In het MER wordt een aantal varianten op het voorkeursalternatief besproken. Het gaat om mogelijke varianten in het ontwerp of in de uitvoering. Doordat de varianten in de ontwerpfase onderzocht zijn, geldt voor de meeste onderzochte mogelijkheden dat deze ofwel als verbetering opgenomen zijn in het voorkeursalternatief (dit blijkt uit de verschillen tussen het voorkeursalternatief en het basisalternatief) danwel als mogelijke mitigatie benoemd zijn. In het MER zijn drie groepen van varianten beschreven: • Varianten voor de inpassing van de nieuwe locatie De Wijk-100, inclusief route aardgasleiding; • Varianten met betrekking tot de LSI; • Varianten voor de ligging van leidingtracés.
September 2010
- 63 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Onderstaand worden de varianten nader toegelicht. 6.6.1
Varianten voor de inpassing van de nieuwe locatie De Wijk-100, inclusief route aardgasleiding
Het zoekgebied voor de locatie De Wijk-100 is beperkt tot een gevoelig gebied in het oosten van het projectgebied. Het gaat hier om een gebied rondom een es aan de rand van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), met een aantal boerderijen en een camping op korte afstand. Vanwege deze gevoeligheden is zorgvuldige locatie afweging noodzakelijk. Het zoekgebied voor de locatie De Wijk-100 is beperkt tot dit gebied vanwege de ondiepe ligging (circa 500 meter beneden maaiveld) van het reservoir waaruit het gas kan worden gewonnen. Door de ondiepe ligging is er weinig ruimte om het reservoir schuin aan te boren, waardoor de locatie vrijwel recht boven het reservoir geplaatst moet worden. Binnen het zoekgebied voor de locatie De Wijk-100 zoals aangegeven in de startnotitie, is een viertal opties A t/m D nader uitgewerkt. Optie A Optie A is vanuit het reservoir gezien de meest optimale locatie. De locatie is gesitueerd midden op de es en dicht bij de camping. Deze locatie ligt buiten de EHS, maar binnen een zoekgebied voor een robuuste verbindingszone. Onderdeel van optie A is de aanleg van een aardgasleiding naar de locatie De Wijk-16 over de es, door het beekdal en onder de Hoogeveense Vaart door. Optie B (onderdeel voorkeursalternatief) Optie B is gesitueerd ten zuiden van de es, op 230 en 350 meter van huizen en 200 meter van de camping. Deze locatie ligt aan de rand binnen de EHS en binnen een zoekgebied voor een robuuste verbindingszone. Onderdeel van optie B is de aanleg van een korte verbinding met de nabijgelegen bestaande aardgasleiding (‘tie-in’). Optie C Optie C is gesitueerd aan de noordoostkant van de es, op 200 en 250 meter van huizen en op meer dan 800 meter van de camping. Deze locatie ligt in de EHS en binnen een zoekgebied voor een robuuste verbindingszone. Onderdeel van optie C is de aanleg van een aardgasleiding naar de locatie De Wijk-16 door het beekdal en onder de Hoogeveense Vaart door. Optie D Optie D is gesitueerd aan de oostkant van de es, op 150 meter van huizen en op 350 meter van de camping. Deze locatie ligt in de EHS en binnen een zoekgebied voor een robuuste verbindingszone. Onderdeel van optie D is de aanleg van een aardgasleiding naar de locatie De Wijk-16 door het beekdal en onder de Hoogeveense Vaart door.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 64 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
6.6.2
MER Aardgas+ De Wijk
Varianten met betrekking tot de LSI
Voor de LSI zijn twee varianten onderzocht. De eerste variant heeft betrekking op de inrichting van de LSI, de tweede op de ligging van de LSI. Ontwerp LSI – scheiding in één kolom In het voorkeursalternatief wordt de LSI ontworpen op een manier waarbij het cryogene scheidingsproces van stikstof uit de lucht in een opstelling van twee kolommen plaatsvindt. Als variant kan het scheidingsproces in een opstelling van één kolom plaatsvinden. In dit geval zal de installatie hoger worden. In de opstelling van twee kolommen is het gebouw waar de installatie in wordt geplaatst circa 25 meter hoog. Bij een opstelling in één kolom is de hoogte circa 40 meter. LSI nabij locatie De Wijk-15 In het voorkeursalternatief wordt de luchtscheidingsinstallatie (LSI), nabij de locatie De Wijk-20 geplaatst. Als variant kan de LSI nabij de locatie De Wijk-15 worden geplaatst. Ten opzichte van het voorkeursalternatief ligt de locatie De Wijk-15 minder centraal. Voor de locaties De Wijk-15 en De Wijk-20 is injectie onder hoge druk voorzien, voor de overige locaties injectie onder medium druk. Bij situering van de LSI nabij de locatie De Wijk-20 is een hoge druk stikstofleiding benodigd van De Wijk-20 naar De Wijk-15 en een medium druk stikstofleiding naar de andere locaties. Bij situering van de LSI nabij de locatie De Wijk-15 is tevens een hoge druk stikstofleiding benodigd tussen De Wijk-20 en De Wijk-15, maar is een langere medium druk stikstofleiding nodig: vanaf De Wijk-15 via De Wijk-20 naar de andere locaties. Dit betekent dat bij een LSI nabij De Wijk-15 zowel een hoge druk als een medium druk stikstofleiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15 moeten worden aangelegd. Voorts biedt de omgeving van de locatie De Wijk-20 meer beschutting (bomen), waardoor de LSI minder zichtbaar is in het landschap. Locatie De Wijk-15 lijkt vooral gunstiger vanuit geluidsperspectief. De afstand van de LSI tot de bebouwing bij De Wijk-20 is circa 400 meter voor meerdere woningen; bij De Wijk-15 is dit ruim 400 meter voor slechts één woning. De locatie De Wijk-15 ligt zodanig dicht bij de A28 dat deze binnen de geluidscontour van deze snelweg ligt, waar een ruimere norm geldt ten aanzien van geluid. 6.6.3
Tracé varianten
Voor drie leidingtracés is naar een variant onderzoek gedaan. Het betreft de nieuwe leiding van De Wijk-20 naar De Wijk-15 en van De Wijk-100 naar De Wijk-16. Daarnaast is als variant onderzocht de aanleg van een nieuwe leiding van De Wijk-20 naar De Wijk-17, in plaats van hergebruik van de bestaande leiding.
September 2010
- 65 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Varianten tracé stikstofleiding van De Wijk-20 naar De Wijk-15 Voor de route van de stikstofleiding van De Wijk-20 naar De Wijk-15 zijn verschillende mogelijkheden in beeld. Waar in het basisalternatief uit is gegaan van de kortste route, zijn optimalisaties onderzocht waarbij minder agrarisch gebied wordt doorkruist. Deze optimalisaties hebben geleid tot de volgende varianten: • een route volledig langs de Hoogeveensche Vaart; • een route die vanaf De Wijk-20 eerst zoveel mogelijk langs de Hoogeveensche Vaart loopt en vanaf de kruising met de Koekangerweg loodrecht op de verkavelingsstructuur is geprojecteerd, met een boog om de boerderij aan de Oosterbroeken. Deze variant maakt deel uit van het voorkeursalternatief. Nieuwe stikstofleiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-17 In het voorkeursalternatief wordt voor het transport van stikstof van de locatie De Wijk-20 naar De Wijk-17 gebruik gemaakt van de bestaande aardgastransportleiding tussen deze twee locaties. Als variant op dit hergebruik van de bestaande leiding, kan een nieuwe stikstofleiding worden aangelegd tussen deze twee locaties. Deze variant kan toegepast worden indien na inspectie van de bestaande leiding blijkt dat deze onvoldoende geschikt is voor hergebruik voor stikstoftransport. Oorzaken hiervan kunnen bijvoorbeeld slijtage en ouderdom zijn. 6.6.4
Optimalisaties
Naast de getoetste varianten is in het MER aandacht besteed aan mogelijke optimalisatie. Deze hebben te maken met de werkwijze in de aanlegfase en met de operationele bijstellingen tijdens de productiefase. Periode werkzaamheden Als variant op de planning voor de werkzaamheden in de aanlegfase kan de aanleg van locaties, installaties en leidingen en het boren van putten zoveel mogelijk buiten het broedseizoen en het vakantieseizoen plaatsvinden om daarmee verstoring van respectievelijk vogels en recreanten te voorkomen.
6.7
Niet geselecteerde varianten Proceskeuze stikstof Om uit de buitenlucht stikstof te produceren zijn verschillende processen mogelijk. Er is gekozen voor een cryogeen proces voor de stikstofscheiding. Dit levert vrijwel pure stikstof met hooguit 10 ppm zuurstof (= 0,001%). Andere mogelijkheden zijn stikstofscheiding door middel van Pressure Swing Adsorption ofwel adsorptietechnologie, of stikstofscheiding via een membraan-luchtscheidingsunit. Nadeel van deze technologieën is dat resterende hoeveelheid zuurstof in de uitgaande stroom hoger is, wat kan leiden tot aantasting van met name de winputten en bijbehorende faciliteiten en in mindere mate van het reservoir. Tevens is de stikstofproductiecapaciteit per unit relatief laag waardoor meerdere kleinere units nodig zijn.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 66 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Andere bron voor stikstof Stikstof kan ook verkregen worden via een pijpleiding vanaf een bestaande luchtscheidingsinstallatie in Ommen (Gasunie). Nadeel van deze optie is met name de lange pijpleiding van circa 30 km. Ook levert de luchtscheidingsinstallatie in Ommen een te hoge zuurstofconcentratie en is stikstof mogelijk niet altijd beschikbaar. De andere mogelijkheden om stikstof te produceren of te verkrijgen worden in het MER niet verder onderzocht. Locatiekeuze en stikstofkeuze In hoofdstuk 2 is al uitgelegd waarom het gasveld De Wijk juist bij uitstek geschikt is voor dit project, zodat in dit MER geen afweging van verschillende te gebruiken gasvelden is opgenomen. Tevens is in hoofdstuk 2 aangegeven waarom gebruik wordt gemaakt van stikstof in plaats van een ander soortig gas, zoals bijvoorbeeld CO2. De eenvoudige beschikbaarheid van stikstof en de geschikte stofeigenschappen geven hierin de doorslag. LSI procesoptimalisaties (koeling) De compressoren van de LSI vanuit de verschillende compressietrappen (van de luchtinlaat en voor het stikstoftransport) dienen continue te worden gekoeld. In het voorkeursalternatief is gekozen om hiervoor een gesloten koelsysteem te gebruiken. Er is echter ook gekeken naar andere mogelijkheden, namelijk koeling met behulp van een open systeem en gebruik van oppervlakte- of grondwater binnen het gesloten koelsysteem. Deze mogelijkheden zijn onderstaand beschreven, maar niet verder uitgewerkt in het MER. Open koeling Bij een open systeem wordt een open koeltoren gebruik die opgewarmde koelwater van de compressor koelers (warmtewisselaren) door middel van direct contact met lucht koelt. Met de luchtstroom zal enig water worden meegevoerd de atmosfeer in (hoofdzakelijk doordat de lucht wordt verzadigd). Het koelwatersysteem verbruikt hierdoor ongeveer 20 m3 water per uur, dat moet worden bijgevuld. Aanvoer van water kan op verschillende manieren, bijvoorbeeld aanvoer van water met een truck en het installeren van een grote opslagtank bij de LSI, of het aansluiten van de LSI op de drinkwaterleiding. Een derde mogelijkheid is de aanvoer van oppervlakte- of grondwater, indien dit geschikt is qua samenstelling of geschikt wordt gemaakt. Voor deze laatste mogelijkheid dient een leidingnetwerk te worden aangelegd naar een waterbron, met mogelijk een zuiverings- of filterinstallatie. Bij gebruik van een open systeem met koeltoren kunnen onder sommige omstandigheden (op dagen met hoge luchtvochtigheid) pluimen van waterdamp worden uitgestoten, wat als mist kan worden aangezien door de directe omgeving. De zichtbaarheid van de koeltoren en mogelijke mistvorming, en de relatief grote hoeveelheid benodigd koelwater heeft ertoe geleid dat in het voorkeursalternatief gekozen is voor een gesloten koelsysteem. Een nadeel van de gesloten koeling is dat deze meer ruimte in beslag neemt dan een open koeling systeem, waardoor de locatie voor de LSI groter moet worden uitgevoerd. Een gesloten koelingsysteem heeft ook een circa 10% hoger energieverbruik dan de open koeling.
September 2010
- 67 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Gebruik oppervlakte- of grondwater binnen gesloten koelsysteem Voor het gesloten koelsysteem is in het voorkeursalternatief uitgegaan van koeling van het koelwater door middel van luchtkoeling, zonder dat het koelwater in direct contact met de lucht komt. Een alternatief is om oppervlakte- of grondwater te gebruiken in plaats van lucht, dat zo koel mogelijk wordt ingenomen. Na de warmteuitwisseling met het koelwater uit het gesloten koelsysteem wordt het water weer in de bodem gebracht of op het oppervlaktewater geloosd. Voor de LSI zou voor deze optie gebruik kunnen worden gemaakt van oppervlaktewater uit de Hoogeveensche Vaart of uit de diepe zandwinputten. Er dienen leidingen te worden aangelegd voor het gesloten koelsysteem voor aan en afvoer van koelwater, bijvoorbeeld naar de Hoogeveensche Vaart, waar dan ook een pomp(station) moet worden geplaatst voor de inname en lozing van het oppervlaktewater. De lozing van het opgewarmde water in de Hoogeveensche Vaart leidt mogelijk tot temperatuureffecten. Vooral de benodigde extra ruimte voor de aanleg van aan- en afvoerleidingen en pompstation hebben er toe geleid dat de voorkeur uitgaat naar het gesloten koelsysteem met luchtkoeling.
6.8
Meest milieuvriendelijk alternatief Op basis van de toetsing aan milieueffecten is uit het Voorkeursalternatief in combinatie met milieuvriendelijke varianten het Meest Milieuvriendelijke Alternatief samengesteld. In hoofdstuk 7 worden de milieueffecten van de alternatieven en varianten beschreven. In hoofdstuk 8 vindt vergelijking plaats tussen de alternatieven en varianten en op basis van die bevindingen wordt in hoofdstuk 9 gekomen tot het Meest Milieuvriendelijke Alternatief en de vergelijking met het Voorkeursalternatief.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 68 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
7
MILIEUEFFECTEN – BIOSFEER
7.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt een samenvattend overzicht gegeven van de milieueffecten van het Voorkeursalternatief, de alternatieven en de varianten. De milieueffecten komen uitgebreid aan bod in deelrapport 2, waarin tevens wordt ingegaan op het beleidskader per milieuaspect en de huidige situatie.
7.2
Overzicht toetsingscriteria Voor de bepaling van milieueffecten is gebruik gemaakt van beoordelingscriteria. Deze zijn samengebracht in de onderstaande tabel. Tabel 7.1 Toetsingscriteria Milieuaspect Bodem Bodemverstoring
Bodemkwaliteit
Water Bodemdaling Grondwater
Oppervlaktewater
Ecologie Gebieden
Bschermde soorten
Landschap en cultuurhistorie Zichtbaarheid en aantasting karakteristieken
September 2010
Omschrijving Doorgraven van bodemlagen met een bijzondere aardkundige waarde. Hierbij wordt tevens aandacht besteed aan ontstane grondstromen. Het aantreffen van mogelijke (historische) bodemverontreinigingen tijdens de aanlegfase of het risico dat ten gevolge van de activiteiten een (nieuwe) bodemverontreiniging ontstaat. Effecten op het watersysteem (grondwaterstand, stromingsrichting). Kwantiteitsaspecten (verandering van de grondwaterstand), waterkwaliteitsaspecten (beïnvloeding grondwaterkwaliteit) en beïnvloeding van de grondwateraanvulling (door verandering hoeveelheid verhard oppervlak) en waterberging. Kwantiteitsaspecten (afvoer hoeveelheid geloosd water), kwaliteitsaspecten (beïnvloeding waterkwaliteit oppervlaktewater), watersysteem (kruising van watergangen in de aanlegfase). Gekeken is naar de effecten op de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Ecologische Verbindingszones (EVZ) en Robuuste Verbindingszones (RVZ). Natura 2000-gebieden en stiltegebieden liggen buiten de invloedsfeer van het Aardgas+ project. Gekeken is naar de effecten op beschermde soorten (planten en dieren) volgens de Flora- en Faunawet en specifiek beschermde soorten en habitattypen in de EHS. Gekeken is naar de landschappelijk waardevolle gebieden, lijnen en elementen en de kernkwaliteiten in het plangebied. Ten aanzien van de nieuwe bovengrondse bouwwerken is met name aangegeven hoe de impact op het landschap (zichtbaarheid en aantasting karakteristieken) kan worden beperkt door inpassingmaatregelen.
- 69 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 7.1 Toetsingscriteria Milieuaspect Archeologie Archeologisch waardevolle gebieden
Geluid Geluidhinder Emissies Procesemissies vanuit de luchtscheidingsinstallatie Luchtkwaliteit Licht Lichthinder
Omschrijving Verstorende invloeden op archeologisch waardevolle gebieden vormen de aandachtspunten in dit hoofdstuk. Dit kan optreden bij vergraving en verstoring van nog niet eerder verstoorde grond. Berekening geluidscontouren LSI en locaties. Zuurstof met nog een deel overige gassen die in de lucht voorkomen en stikstof, wanneer niet de volledige geproduceerde hoeveelheid stikstof wordt geïnjecteerd. Beïnvloeding van de luchtkwaliteit ten gevolge van overige emissies, inclusief mogelijke geureffecten. Effecten ten gevolge van verlichting van de locaties (het gebruik van licht kan als hinderlijk worden ervaren).
Verkeer en vervoer Verkeersbewegingen Afgeleide effecten Externe veiligheid Plaatsgebonden risico en groepsrisico Afvalstoffen en hulpstoffen Verwerking afvalstoffen
Aantal verkeersbewegingen als gevolg van aanleg en beheer. Verkeersveiligheid, geluid- en trillingshinder, als gevolg van verkeersbewegingen die tot hinder in de omgeving kunnen leiden. Berekening QRA voor de LSI, locaties, stikstofleidingen, aardgasleidingen en het transport van productiewater. De afvalstoffen die ontstaan als onderdeel van het project en de afhandeling van de afvalstromen.
Energie- en CO2-balans Energieverbruik en energieopbrengst
Met behulp van de benodigde energie en de hoeveelheid geproduceerde energie wordt de energiebalans inzichtelijk gemaakt. Ondergrond – wordt behandeld in hoofdstuk 8 Bodembeweging Bodemdaling, bodemstijging, bodemtrilling. Risico op lekkage Fracturing, spill-point, putten, breuken, chemische reacties. Afgeleide duurzaamheidseffecten Integriteit van het reservoir, capaciteit voor opslag andere stoffen.
7.3
Classificattie In deze MER wordt gebruik gemaakt van een 7-punt score, vanaf ‘- - -‘ tot aan ‘+ + +‘. Daarbij is de beschrijving uit tabel 7.2 aangehouden. Tabel 7.2 Classificatie van effecten op het milieu volgens 7-punts schaal Effect Omschrijving ---0 + ++ +++ Nvt
Negatief effect, zodanig dat milieu effect buiten de normen van regelgeving en beleid valt. Negatief effect, relatief groot of in een kritische periode of gebied. Negatief effect, maar relatief beperkt of lokaal. Geen effect of zodanig beperkt dat het niet significant is. Positief effect, maar relatief beperkt of lokaal. Positief effect vrij groot of in een kritisch gebied. Positief effect, groot van omvang en zodanig dat een overschrijding van normen wordt opgeheven. Niet van toepassing.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 70 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
7.4
MER Aardgas+ De Wijk
Effectbeschrijving 7.4.1
Bodem
Effecten bij het milieuaspect bodem kunnen betrekking hebben op bodemverstoring, doordat afsluitende bodemlagen of bodemlagen met een bijzondere aardkundige waarde worden doorgraven. Daarnaast heeft het aspect bodem te maken met bodemkwaliteit, wanneer mogelijke bodemverontreinigingen worden doorgraven of wanneer er een risico bestaat dat ten gevolge van de activiteiten een (nieuwe) bodemverontreiniging ontstaat. Bodemverstoring Het belangrijkste effect met betrekking tot het aspect bodem is verstoring van de bodem. Dit geldt specifiek voor de hoeveelheden grondverzet bij het aanleggen van de leidingen en de nieuwe locaties. Er worden echter geen afsluitende of bijzondere bodemlagen vergraven. Bij de aanleg van de pijpleiding wordt de te vergraven grond weer teruggelegd in de oorspronkelijke gelaagdheid. Het effect van bodemverstoring is lokaal en wordt als licht negatief gescoord. Bodemkwaliteit De effecten op bodemkwaliteit zijn nihil, omdat in het gebied van de locaties en het leidingentracé geen verdachte locaties zijn waar de bodem mogelijk verontreinigd is. Bij de bouw en aanleg van de LSI, leidingen en locaties worden dusdanige maatregelen getroffen dat nieuwe verontreinigingen worden voorkomen. Tabel 7.3 Overzicht effecten bodem Bodem LSI
Leidingen
Locaties
Bodemverstoring aanlegfase
-
-
Bestaand Nieuw
Bodemkwaliteit
0
0
Basisalternatief Diepere compressie alternatief
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Minder vergraving omdat stikstofleidingen, locatie De Wijk-24 en de LSI niet worden aangelegd. Vergraving bijzondere bodem wegens ligging op de es. Geen verschil met het voorkeursalternatief (optie B). Meer vergraving door dubbele leiding tussen De Wijk-15 en De Wijk-20. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Varianten Wijk-100
Optie A Optie C/D Variant LSI nabij De Wijk-15 Overige varianten
7.4.2
De
0 0
Water
De effecten voor het milieuaspect water hebben in eerste instantie te maken met de effecten van bodemdaling op het watersysteem. Daarnaast zijn er effecten van bemaling op de grondwaterstand met mogelijke zettingen van de bodem tot gevolg en wordt de grondwateraanvulling en de waterberging beïnvloed door de toename van verhard oppervlak. Met betrekking tot het oppervlaktewater heeft het lozen van bemalingswater zowel kwantiteits- als kwaliteitseffecten en dienen watergangen bij de aanleg gekruist te worden.
September 2010
- 71 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Bodemdaling • Als gevolg van bodemdaling zal het gebied geleidelijk iets natter worden. Voor een aantal plaatsen kan het zijn dat peilverlagingen in de toekomst gewenst zijn. In de kwelgebieden (beekdalen) leidt een peilverlaging tot een toename van de waterafvoer; • Als afgeleid effect van het verlagen van het waterpeil als gevolg van bodemdaling kan de stromingsrichting in watergangen veranderen. Daarnaast kan aanpassing van peilvakken of kunstwerken nodig zijn. De verwachting is dat er geen invloed zal optreden op de stromingsrichting en zal geen aanpassing van peilvakken en kunstwerken nodig zijn; • Als afgeleid effect van bodemdaling zal op termijn de bergingscapaciteit van de bodem afnemen in gebieden waar het waterpeil niet wordt verlaagd. Dit zal met name in de infiltratiegebieden het geval zijn; • Als afgeleid effect van het verlagen van het waterpeil als gevolg van bodemdaling kunnen cumulatieve vernattingseffecten optreden met waterberging en zandwinning. Grondwater • In de aanlegfase is bemaling nodig. Op een aantal plaatsen in het gebied kan dit leiden tot zettingen met zettingsschade aan bebouwing. Het gaat hier om de leiding tussen De Wijk-24 en De Wijk-200, waar aan de Koekangerveldweg een woning op korte afstand (30 meter) van het tracé ligt. Het advies is om hier nader onderzoek uit te voeren nabij de woning. Op basis hiervan kan in een latere fase uitsluitsel gegeven worden of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn; • In de operationele fase is sprake van een toename van de verharding waardoor de grondwateraanvoer en het waterbergende vermogen van de bodem wordt beperkt. Voor de toename van verhard oppervlak geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet als wateroppervlak ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende regenwater. Aan deze eis zal voldaan worden door middel van sloten langs de locaties. Oppervlaktewaterberging • De LSI wordt gebouwd in een gebied dat ingericht zal worden als waterbergingsgebied. De LSI beslaat daarmee tijdelijk (gedurende ca 15 jaar) circa 0,3% van het oppervlak van het in te richten waterbergingsgebied. Om te voorkomen dat de LSI beperkingen oplegt voor de waterberging, kan aan de volgende mogelijkheden worden gedacht: o Aanpassing van de grens van het waterbergingsgebied; o Afgraven van grond (verdiepen van het bergingsgebied); o Verwijderen van de grondopslag van de NAM ter compensatie; o Verwijderen fakkelterrein ter compensatie. Oppervlaktewater • In de aanlegfase dient veel bemalingswater geloosd te worden. Op een aantal plaatsen is het ijzergehalte van het te lozen water hoger dan de norm. Het gaat hier om de locatie De Wijk-24, de leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15, de leiding tussen De Wijk-17 en De Wijk-24, de tie-in voor De Wijk-100 en de LSI (indien bemaling nodig is). Voordat lozing plaatsvindt, zal een vervolgstap genomen moeten worden. In overleg met het waterschap gaat het om de volgende mogelijkheden: o Niets doen; o Ontijzeren; Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 72 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
o Retourbemalen in plaats van lozen. • Omdat het gebied ingericht is om veel water af te voeren, zal het af te voeren bemalingswater naar verwachting niet tot problemen leiden; • Voor de aanleg van de transportleidingen worden watergangen gekruist, maar dat leidt niet tot beperking in het functioneren; • Bij het scheidingsproces van de LSI komt gecondenseerd water vrij, dat geloosd kan worden op het oppervlaktewater. Omdat het gebied ingericht is om veel water af te voeren, zal dit naar verwachting niet tot problemen leiden. Tabel 7.4 Overzicht effecten water Water LSI Bodemdaling (aanpassing waterpeil in kwelgebieden). Bodemdaling (aanpassing waterpeil in infiltratiegebieden). Bodemdaling (stromingsrichting in watergangen). Bodemdaling (aanpassing peilvakken en kunstwerken). Bodemdaling (invloed op bergingscapaciteit van de bodem). Bodemdaling (cumulatie met waterberging en zandwinning) (vernatting). Grondwater – zetting door bemaling.
September 2010
Leidingen
Locaties 0 0 0 -
--
De Wijk-20 – De Wijk-15 De Wijk-17 – De Wijk-24 De Wijk-24 – De Wijk-200 Tie-in De Wijk-100 0
0 --
Bestaand De Wijk-24 De Wijk-100 De Wijk-200 Bestaand De Wijk-24 De Wijk-100 De Wijk-200
0 0 0 0 -
De Wijk-20 – De Wijk-15 De Wijk-17 – De Wijk-24 De Wijk-24 – De Wijk-200 Tie-in De Wijk-100
---
Bestaand De Wijk-24 De Wijk-100 De Wijk-200
0 -0
Grondwater – toename verharding en waterberging.
--
Oppervlaktewater – lozing bemalingswater (kwaliteit).
--
Oppervlaktewater – lozing bemalingswater (kwantiteit). Oppervlaktewater – kruising van watergangen in aanlegfase. Oppervlaktewater – lozing in operationele fase (kwantiteit).
-
Basisalternatief. Diepere compressie alternatief.
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Bodemdaling gelijk aan voorkeursalternatief door beperking van de te winnen hoeveelheid aardgas. Minder effecten grond- en oppervlaktewater omdat stikstofleidingen, locatie De Wijk-24 en de LSI niet worden aangelegd.
-
Nvt
- 73 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 7.4 Overzicht effecten water Water LSI Varianten De Wijk100.
Optie A/C/D. Optie C. Variant LSI nabij De Wijk-15. Overige varianten.
7.4.3
Leidingen
Locaties
Meer bemaling nodig dan in voorkeursalternatief optie B vanwege langere aardgasleiding en (enigszins) hogere grondwaterstand. Mogelijk zettingsschade bij aanleg aardgasleiding naar De Wijk-16. Geen ligging van LSI in waterbergingsgebied. Meer bemaling door dubbele leiding tussen De Wijk-15 en De Wijk-20. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Ecologie
De effecten van de voorgenomen activiteit voor het milieuaspect ecologie hebben betrekking op gebieden en op beschermde soorten. Ten aanzien van gebieden is gekeken is naar de effecten op de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Ecologische Verbindingszones (EVZ) en Robuuste Verbindingszones (RVZ). Natura 2000-gebieden en stiltegebieden liggen buiten de invloedsfeer van het Aardgas+ project. Qua beschermde soorten is gekeken naar de effecten op beschermde soorten (planten en dieren) volgens de Flora- en Faunawet en specifiek beschermde soorten en habitattypen in de EHS. Effecten op gebieden De effecten op EHS en RVZ gebieden hebben betrekking op: • Een afname in kwaliteit door geluidsbelasting en verdroging; • Een afname in oppervlakte door ruimtebeslag; • Een toename in versnippering door tijdelijke werkzaamheden. In de aanlegfase kunnen negatieve effecten bij alle locaties worden uitgesloten behalve bij De Wijk-16 en De Wijk-100. Hier kan de aanleg van leidingen of het realiseren van nieuwe boorputten leiden tot tijdelijke verstoring van de EHS of RVZ. De effecten kunnen worden gemitigeerd door te werken buiten de gevoelige periodes van de doelsoorten. Het werken in de winterperiode heeft als bijkomend voordeel dat eventuele lichte natuurschade door verdroging valt uit te sluiten. In de operationele fase zijn voornamelijk geluidsemissie en ruimtebeslag van belang. Ruimtebeslag kan worden gecompenseerd door natuur elders te versterken. Indien mitigerende maatregelen worden genomen om de geluidsemissie te beperken, zullen de effecten gering zijn. Bij het diepere compressie alternatief is het effect van geluidsverstoring kleiner dan voor het voorkeurs- of basisalternatief. Effecten op beschermde soorten De aanlegwerkzaamheden zullen leiden tot een (tijdelijke) aantasting/vernietiging van leefgebieden en verstoring van beschermde soorten door mensen, machines en geluid. Effecten op beschermde reptielen, amfibieën, ongewervelden en planten kunnen echter worden uitgesloten. Negatieve effecten tijdens de aanlegfase op broedvogels, zoogdieren en vissen kunnen niet op voorhand worden uitgesloten, maar deze kunnen wel worden gemitigeerd. Na het nemen van mitigerende maatregelen zijn negatieve effecten uit te sluiten.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 74 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tijdens de operationele fase vindt geluidsemissie plaats door de LSI en op de locaties, wat kan resulteren in verstoring van beschermde soorten. De effecten op vogels zullen echter gering zijn, en effecten op zwaar beschermde zoogdieren, vissen en andere soortgroepen kunnen worden uitgesloten. Bij het diepere compressie alternatief is de geluidsemissie kleiner dan bij het voorkeurs- of basisalternatief. Indien ruimtebeslag wordt gecompenseerd zijn negatieve effecten hiervan uit te sluiten. Tabel 7.5 Overzicht effecten ecologie Ecologie LSI Leidingen
Locaties
Gebieden – aanlegfase.
0
Gebieden – operationele fase.
0
De Wijk-20 – De Wijk-15 De Wijk-17 – De Wijk-24 De Wijk-24 – De Wijk-200 Tie-in De Wijk-100 0
Beschermde soorten – aanlegfase.
0
0
Beschermde soorten – operationele fase. Basisalternatief. Diepere compressie alternatief.
0
Varianten De Wijk-100.
Periode werkzaamheden. Overige varianten. Mitigatie en compensatie.
7.4.4
Optie A. Optie C/D.
0 0 0 -
Bestaand De Wijk-24 De Wijk-100 De Wijk-200 Bestaand De Wijk-16 De Wijk-24 De Wijk-100 De Wijk-200 Bestaand De Wijk-24 De Wijk-100 De Wijk-200 -
0 0 -0 0 0 0 0 0 0 0 0
Geen significant verschil met het voorkeursalternatief. Minder verstoring omdat stikstofleidingen, locatie De Wijk-24 en de LSI niet worden aangelegd en minder nieuwe putten worden geboord. Ligging buiten de EHS, wel verstoring door aanleg leiding. Geen significant verschil met het voorkeursalternatief (optie B). Voorkomen van effecten door werkzaamheden buiten broedseizoen. Geen significant verschil met het voorkeursalternatief. Effecten op ecologie kunnen veelal worden gemitigeerd of gecompenseerd waardoor (licht) negatieve effecten worden voorkomen.
Landschap en cultuurhistorie
Met betrekking tot landschap en cultuurhistorie is gekeken naar de landschappelijk waardevolle gebieden, lijnen en elementen en de kernkwaliteiten in het plangebied. Ten aanzien van de nieuwe bovengrondse bouwwerken is met name aangegeven hoe de impact op het landschap (zichtbaarheid en aantasting karakteristieken) kan worden beperkt door inpassingmaatregelen. Het belangrijkste effect voor het milieueffect landschap en cultuurhistorie zijn de beperkt negatieve effecten van de aanwezigheid van de LSI en de nieuwe locaties De Wijk-24, De Wijk-100 en De Wijk-200 in het landschap.
September 2010
- 75 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 7.6 Overzicht effecten landschap en cultuurhistorie Landschap en cultuurhistorie LSI Leidingen
Locaties
Aanlegfase.
0
0
0
Operationele fase.
-
0
Bestaand Nieuw
Basisalternatief. Diepere compressie alternatief. Varianten De Optie A. Wijk-100. Optie C/D.
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Minder ingrepen in landschap dan in het VA (0). Grote zichtbaarheid en grove aantasting landschappelijke en cultuurhistorische waarden (- - -). Grote zichtbaarheid en substantiële aantasting landschappelijke en cultuurhistorische waarden (- -). Grotere zichtbaarheid dan in het voorkeursalternatief door grotere hoogte (totaal 40 m) (- -). Grotere zichtbaarheid dan in het voorkeursalternatief (- -). Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Variant ontwerp LSI – scheiding in één kolom. Variant LSI nabij De Wijk-15. Overige varianten.
7.4.5
0 -
Archeologie
Verstorende invloeden op archeologisch waardevolle gebieden vormen de aandachtspunten voor archeologie. Dit kan optreden bij vergraving en verstoring van nog niet eerder verstoorde grond. Effecten met betrekking tot archeologie doen zich voor in de aanlegfase. De belangrijkste constatering vanuit het archeologisch onderzoek is dat in het gehele te verstoren gebied geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Ook zijn er in grote delen van het gebied geen cultuurlagen of duidelijke vegetatieniveaus aangetroffen welke een indicatie zouden kunnen zijn voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen in de directe omgeving. Voor de leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15 geldt dat afvaldumpen, rituele deposities, voorden ,bruggen, losse steigers en gegraven waterwerken worden verwacht. Er wordt geadviseerd de werkzaamheden onder archeologische begeleiding plaats te laten vinden. Vanwege de aanwezigheid van (deels) intacte podzolprofielen op het leidingtracé tussen de locaties De Wijk-24 en De Wijk-200 en op de locatie De Wijk-100 (B-optie), dient hier nader karterend onderzoek te worden uitgevoerd. Voor de varianten voor de inpassing van de locatie De Wijk-100 geldt dat sprake is van een geringe kans op de aanwezigheid van archeologie.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 76 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 7.7 Overzicht effecten archeologie Archeologie LSI
Leidingen
Locaties
Aanlegfase.
0
Basisalternatief. Diepere compressie alternatief.
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Minder potentiële verstoring van archeologische vindplaatsen omdat de leidingen van De Wijk-20 naar De Wijk-15 en van De Wijk-24 naar De Wijk-200 niet worden aangelegd. Geen indicatie voor aanwezigheid van archeologische vindplaatsen (effect 0). Geen verschil met het voorkeursalternatief. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Varianten De Wijk-100.
Optie A/C/D. Variant leiding De Wijk-20 – De Wijk-15. Overige varianten.
7.4.6
De Wijk-20 naar De Wijk-15 Overig
0
De Wijk-200 Overig
0
Geluid
Ten aanzien van het milieuaspect geluid zijn de volgende aspecten in beeld gebracht: • Geluidhinder als gevolg van de luchtscheidingsinstallatie; • Geluidhinder als gevolg van het boren van nieuwe winputten en injectieputten; • Geluidhinder als gevolg van de win- en injectieapparatuur op de locaties. De gevolgen van geluidhinder voor natuur zijn in het hoofdstuk 4 Ecologie beschreven. Geluidhinder Met behulp van geluidsberekeningen is de geluidsbelasting van het Aardgas+ project bepaald. De belangrijkste effecten zijn: • Ten hoogte van de dichtstbijzijnde woningen nabij de LSI wordt de richtwaarde van 40 dB(A) in de operationele fase overschreden. De geluidsbelasting blijft binnen de grenswaarde van 50 dB(A); • Voor alle locaties zal de geluidsbelasting op de dichtstbijzijnde woningen in de operationele fase toenemen. De richtwaarde van 40 dB(A) wordt echter niet overschreden; • In de aanlegfase en de abandonneringsfase zullen constructiewerkzaamheden, waaronder het boren van putten en afbouwwerkzaamheden tot enige geluidhinder leiden.
September 2010
- 77 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 7.8 Overzicht effecten geluid Geluid
LSI
Leidingen
Locaties
Aanlegfase. Operationele fase.
--
0
De De De De De De De De De De
Basisalternatief. Diepere compressie alternatief.
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Minder geluidsbelasting omdat de LSI en de locatie De Wijk-24 niet worden aangelegd en tevens minder putten worden geboord. De benodigde extra compressor op de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo leidt tot een toename van de geluidsbelasting (effect - -). In de aanlegfase zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk om de geluidsbelasting tijdens het boren van de putten te verminderen (effect - -). Geen verschil met het voorkeursalternatief. Vergelijkbare geluidsbelasting maar naar verwachting geen overschrijding richtwaarde vanwege hoger referentieniveau door nabijheid snelweg A28 (effect -). Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Varianten De Wijk100.
Optie A/D.
C. LSI nabij De Wijk-15.
Overige varianten.
7.4.7
Wijk-6 Wijk-13 Wijk-15 Wijk-16 Wijk-17 Wijk-20 Wijk-24 Wijk-26 Wijk-100 Wijk-200
-
Emissies
Met betrekking tot emissies zijn de procesemissies vanuit de luchtscheidingsinstallatie in beeld gebracht. Het gaat hier om zuurstof met nog een deel overige gassen die in de lucht voorkomen en om stikstof, wanneer niet de volledige geproduceerde hoeveelheid stikstof wordt geïnjecteerd. Daarnaast is de beïnvloeding van de luchtkwaliteit ten gevolge van overige emissies bekeken, inclusief mogelijke geureffecten. Procesemissies LSI Vanuit het luchtscheidingsproces in de LSI worden met zuurstof verrijkte lucht en niet geïnjecteerd stikstof naar de lucht geëmitteerd. Omdat het hier gaat om stoffen die normaal in de lucht voorkomen, wordt dit niet als een belangrijk effect voor het aspect emissies gezien. De veiligheidsaspecten van deze emissies komen aan bod in hoofdstuk 11, externe veiligheid.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 78 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Luchtkwaliteit Overige effecten qua emissies hebben te maken met het effect op luchtkwaliteit. Dit effect wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen in de aanlegfase, door het (incidenteel) aflaten van aardgas en door oliedamp van compressoren. De effecten hiervan zijn beperkt. De hoeveelheid emissies is gering en de duur ervan is daarnaast tijdelijk. In geval van calamiteiten kan het effect groter zijn. Tabel 7.9 Overzicht effecten emissies Emissies LSI
Leidingen
Locaties
Procesemissies LSI.
Nvt
Nvt
0
Luchtkwaliteit – overige emissies. Basisalternatief. Diepere compressie alternatief. Varianten De WijkOptie 100. A/D/C. Variant LSI scheiding in één kolom. Overige varianten.
7.4.8
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Geen procesemissies LSI. Geen verschil met het voorkeursalternatief. Mogelijk iets minder emissie van met zuurstof verrijkte lucht, maar met een hogere concentratie zuurstof vanwege een iets hogere efficiëntie. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Licht
Ten aanzien van licht zijn de effecten ten gevolge van verlichting van de locaties (het gebruik van licht kan als hinderlijk worden opgevat) in beeld gebracht. De belangrijkste effecten met betrekking tot licht zijn dat in de aanlegfase bij het boren van nieuwe putten 24 uur per dag wordt gewerkt, waarbij sprake is van lichtuitstraling naar de omgeving. Dit komt met name voor op de nieuwe locaties, waar weinig beschutting is en het bij de werkzaamheden benodigde licht in de omgeving zichtbaar is. Overige effecten als gevolg van lichtuitstraling op de verschillende locaties zijn niet significant. Tabel 7.10 Overzicht effecten licht Licht LSI
Leidingen
Locaties
Aanlegfase.
0
0
Operationele fase.
0
0
De De De De De De De De De De 0
Basisalternatief Diepere compressie alternatief.
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Minder lichthinder in de aanlegfase omdat minder putten worden geboord. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Varianten De Wijk100.
September 2010
Optie A/D/C.
- 79 -
Wijk-6 Wijk-13 Wijk-15 Wijk-16 Wijk-17 Wijk-20 Wijk-24 Wijk-26 Wijk-100 Wijk-200
0 0 0 ----
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 7.10 Overzicht effecten licht Licht LSI Periode werkzaamheden. Overige varianten.
7.4.9
Leidingen
Locaties
Bij aanlegwerkzaamheden in de winterperiode meer lichtuitstraling in met name de ochtend. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Verkeer en vervoer
Op het gebied van verkeer en vervoer is aandacht besteed aan het aantal verkeersbewegingen en afgeleide effecten daarvan (verkeersveiligheid, geluid- en trillingshinder, als gevolg van verkeersbewegingen die tot hinder in de omgeving kunnen leiden). De belangrijkste effecten ten aanzien van verkeer en vervoer zijn: • De toename van verkeer- en vervoersbewegingen in de aanlegfase is lokaal merkbaar, waardoor sprake is van een beperkt negatief effect zowel door de toename van het aantal verkeersbewegingen als de afgeleide effecten daarvan; • In de operationele fase wordt vanwege het transport van productiewater (gevaarlijke stof) gedurende 1-2 jaar een beperkt negatief effect verwacht. Dit geldt zowel voor de toename van verkeersbewegingen als voor de afgeleide effecten. Hoewel de hoeveelheid transporten beperkt is (30 per week), zijn deze lokaal merkbaar; • In de abandonneringsfase is sprake van een toename van verkeersbewegingen, met bijbehorende afgeleide effecten. Deze effecten zijn lokaal merkbaar en worden als beperkt negatief (-) beoordeeld; • Bij eventuele calamiteiten kunnen verkeersbewegingen gegenereerd worden die lokaal merkbaar zijn. Dit wordt beschouwd als een beperkt negatief effect (-) voor de toename van verkeersbewegingen en de afgeleide effecten daarvan. Tabel 7.11 Overzicht effecten verkeer en vervoer Verkeer en vervoer LSI Verkeersbewegingen aanlegfase en afgeleide effecten. Transport productiewater operationele fase en afgeleide effecten.
Leidingen
Locaties
-
Basisalternatief.
Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Diepere compressie alternatief.
Minder verkeersbewegingen in de aanlegfase omdat de LSI, de locatie De Wijk-24 en de stikstofleidingen niet worden aangelegd en er minder putten worden geboord. Daarnaast vindt geen toename van het transport van productiewater plaats. Bij opties A, C en D hoeft een kleiner deel van de krappe Kruisweg gebruikt te worden. Meer verkeersbewegingen in de aanlegfase door extra stikstofleiding tussen De Wijk-15 en De Wijk-20. Meer verkeersbewegingen in de aanlegfase omdat bestaande leiding niet wordt gebruikt maar een nieuwe wordt aangelegd. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Varianten De Wijk100. LSI nabij De Wijk-15.
Optie A/C/D.
Nieuwe leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-17. Overige varianten.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 80 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
7.4.10
MER Aardgas+ De Wijk
Externe veiligheid
Met behulp van veiligheidsberekeningen zijn het Plaatsgebonden risico en het Groepsrisico bepaald voor de verschillende onderdelen van het project. Plaatsgebonden risico Voor het Plaatsgebonden risico is de 10-6 risicocontour bepalend. Er komen geen kwetsbare objecten dan wel beperkt kwetsbare objecten voor binnen de contouren voor de LSI, de locaties, de stikstofleidingen, de aardgasleidingen en het transport van productiewater per truck. Op basis van de resultaten van deze veiligheidsanalyse blijkt dat alle situaties voldoen aan de grenswaarde voor het Plaatsgebonden Risico (de wettelijke norm). Voorts kunnen de volgende conclusies getrokken worden: • Binnen het Aardgas+ project wordt voor alle onderdelen voldaan aan de wettelijke normen voor externe veiligheid; • Voor de LSI valt de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens; • Voor verschillende locaties zijn de 10-6 contouren in de huidige situatie (en ook in de berekende toekomstige situatie) kleiner dan de huidige vergunde contouren. De reden hiervoor is dat in de loop van de jaren vanaf het verlenen van de vergunning de druk in de putten is afgenomen door de voortgaande aardgaswinning, met een feitelijke afname van het plaatsgebonden risico tot gevolg; • Voor zeven locaties valt de 10-6 contour tevens binnen de inrichtingsgrens. Het gaat hier om drie nieuwe locaties waar en om vier bestaande locaties. Voor één van de bestaande locaties (De Wijk-20) is de nieuwe 10-6 contour een verbetering ten opzichte van de huidige situatie waarin de 10-6 contour buiten de locatie lag; • Voor drie locaties valt de 10-6 contour buiten de locatie. Voor twee van deze locaties (De Wijk-13 en De Wijk-16) is dit in de huidige situatie reeds het geval, voor de andere locatie (De Wijk-26) is sprake van een toename van de 10-6 contour van op de grens van de locatie naar buiten de locatie. Binnen de 10-6 contouren bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten; • Voor de stikstofleidingen is het niet mogelijk gebleken een 10-6 contour te berekenen, maar is een effectafstand berekend op basis van een zogenaamde probitrelatie (zie 11.5.1, Modellering van vrijkomend stikstof en zuurstof). De berekende effectafstand is klein en ligt binnen de zakelijk rechtstrook van de leidingen (binnen 5 meter aan beide kanten van de leiding). De effecten van stikstofleidingen voor externe veiligheid zijn nog altijd kleiner dan de effecten van aardgasleidingen, omdat stikstof in tegenstelling tot aardgas niet brandbaar is; • Voor de nieuwe aardgasleidingen geldt dat de 10-6 contour op de leiding ligt; • Het transport van productiewater per truck neemt gedurende 1 á twee jaar toe. De 10-6 contour blijft over de gehele route binnen de randen van de weg. Groepsrisico Voor zowel de LSI, de locaties, de stikstofleidingen en de aardgasleidingen geven de berekeningen aan dat er geen groepsrisico is. Voor het transport van productiewater blijft het groepsrisico voor de gehele route beneden de oriënterende waarde, ook op het meest kwetsbare gedeelte van de transportroute waar het transport het plaatsje De Wijk passeert.
September 2010
- 81 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 7.12 Overzicht effecten externe veiligheid Externe LSI Leidingen veiligheid Plaatsgebonden risico.
-
Nieuwe stikstofleidingen. Bestaande aardgasleidingen. Nieuwe aardgasleidingen.
Groepsrisico.
0
0
Basisalternatief. Diepere compressie alternatief.
Varianten De Wijk100. LSI nabij De Wijk-15.
Optie A/C/D.
Overige varianten.
7.4.11
Locaties 0 -
De De De De De De De De De De 0
Wijk-6 Wijk-13 Wijk-15 Wijk-16 Wijk-17 Wijk-20 Wijk-24 Wijk-26 Wijk-100 Wijk-200
Transport productiewater 0 0 0 0 0 + --
-
-
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Minder risico omdat de LSI, de locatie De Wijk-24 en de stikstofleidingen niet worden aangelegd en er minder putten worden geboord. Daarnaast vindt geen toename van het risico als gevolg van het transport van productiewater plaats. De benodigde extra compressor op de NAM Gasbehandelingsinstallatie op Ten Arlo leidt tot een extra risico (- -). Geen verschil met het voorkeursalternatief. Meer verkeersbewegingen in de aanlegfase door extra stikstofleiding tussen De Wijk-15 en De Wijk-20. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Afvalstoffen en hulpstoffen
Ten aanzien van afvalstoffen en hulpstoffen ligt de nadruk op de afvalstoffen. Het milieuaspect voor de afvalstoffen heeft betrekking op de afvalstoffen die ontstaan als onderdeel van het project en de afhandeling van de afvalstromen. Naar verwachting zijn de afvalstromen beperkt ofwel kan het afval dat vrijkomt op een daarvoor geschikte wijze worden verwerkt of hergebruikt. Er zal naar verwachting oliehoudend afval vrijkomen, wat wordt gezien als een gevaarlijke stof. Hergebruik van de afvalstromen vanuit het boren van de putten is in potentie mogelijk. In de samenvattende tabel zijn de classificaties voor afvalstoffen weergegeven. In de verschillende alternatieven komen afvalstoffen vrij, maar deze kunnen volgens bestaande methoden en zonder complicaties verwerkt worden. Bijzondere effecten doen zich niet voor.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 82 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 7.13 Overzicht effecten afvalstoffen en hulpstoffen Afvalstoffen en hulpstoffen LSI Leidingen
Locaties
Aanlegfase.
-
-
-
Operationele fase.
-
0
-
Basisalternatief. Diepere compressie alternatief.
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Minder afvalstoffen in de aanlegfase, met name omdat minder putten worden geboord. Daarnaast worden de LSI, de locatie De Wijk-24 en de stikstofleidingen niet aangelegd. In de operationele fase vindt geen toename van het transport van productiewater plaats. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Varianten De Wijk100. LSI nabij De Wijk-15.
Optie A/D/C.
Nieuwe leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-17. Overige varianten.
7.4.12
Meer afvalstoffen vanwege aanleg extra stikstofleiding tussen De Wijk-15 en De Wijk-20. Meer afvalstoffen vanwege aanleg nieuwe leiding in plaats van gebruik bestaande leiding. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Energiebalans
Aspecten met betrekking tot de energie- en CO2-balans zijn: • De benodigde energie voor de LSI, de installaties op de locaties het transport van stikstof en aardgas en het transport (per truck) van productiewater; • De hoeveelheid gewonnen energie als gevolg van het Aardgas+ project; • Met behulp van de benodigde energie en de hoeveelheid geproduceerde energie wordt de energiebalans inzichtelijk gemaakt. Een belangrijke component bij het vergelijken van de effecten is de doorlooptijd. Deze is voor het voorkeursalternatief circa 20 jaar en voor het diepere compressie alternatief circa 13 jaar. De autonome ontwikkeling zou nog circa 9 jaar door kunnen gaan. In het verlengde ligt de vraag welk alternatief het meest efficiënt is. De winning van aardgas in het Diepere compressie alternatief (DCA) is efficiënter dan in het voorkeursalternatief, respectievelijk 98% ten opzichte van 93%. In het voorkeursalternatief wordt daarentegen absoluut meer energie gewonnen dan in het DCA, respectievelijk circa 2 miljard m3 ten opzichte van circa 0,5 miljard m3. De netto opbrengst in het voorkeursalternatief is daarmee circa 1,84 miljard m3 en 0,49 miljard m3 in het DCA. Ondanks de in vergelijking met het DCA lagere efficiëntie van de aardgaswinning in het voorkeursalternatief op zich, is de absolute efficiëntie van de aardgaswinning in het voorkeursalternatief groter dan in het DCA.
September 2010
- 83 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 7.14 Overzicht effecten energie- en CO2-balans Energie- en CO2-balans LSI
Leidingen
Locaties
Energieverbruik.
--
0
0
Energieopbrengst.
+++
Basisalternatief. Diepere compressie alternatief.
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Lagere netto aardgasopbrengst ondanks relatief efficiëntere aardgaswinning dan in het voorkeursalternatief. Geringe verschillen in aardgasopbrengst ten opzichte van het voorkeursalternatief. Minder energieverbruik door hogere efficiëntie LSI.
Varianten De WijkOptie 100. A/D/C. Variant ontwerp LSI – scheiding in één kolom. Overige varianten.
7.5
Geen significant verschil met het voorkeursalternatief.
Samenvatting milieueffecten bij voorkeursalternatief Nadat in de voorgaande paragrafen een uitgebreid overzicht van milieueffecten is gegeven, worden onderstaand de belangrijkste bevindingen samengevat. De nadruk ligt op de milieueffecten met een wat hogere score. Een score met een min of plus is een aanduiding dat er wel een effect is, maar dat het relatief weinig gevolgen heeft. Bij een score van een dubbele plus of min geldt dat het een aandachtspunt is. Bij drie minnen geldt dat dit mogelijk buiten de randvoorwaarden voor het project valt. 7.5.1
Milieueffecten tijdens de aanlegfase
In de aanlegfase vinden werkzaamheden plaats op de locatie voor de LSI, de injectie en productielocaties en aan de geprojecteerde leidingtracés. Tabel 7.15 geeft een samenvattend overzicht van de milieueffecten tijdens de aanlegfase. Over het algemeen geven de scores aan dat het effect nihil is of beperkt. In de tabel zijn grotere scores met een kleur aangegeven, groen voor een positieve score en oranje voor een negatieve score. De belangrijkste effecten zijn: • Door de bemaling die nodig is bij de aanleg van de nieuwe locaties en de leidingen, kunnen zettingen van de bodem optreden. Daarnaast kan de lozing van het bemalingswater op een aantal plaatsen gevolgen hebben voor de waterkwaliteit van het oppervlaktewater. De effecten kunnen beperkt blijven door het nemen van nadere maatregelen naar aanleiding van grondonderzoek in verband met zettingen en door het zuiveren van het bemalingswater voor lozing; • Vanwege de ligging van de locatie De Wijk-100 kan de aanleg van de locatie leiden tot tijdelijke verstoring van de EHS of de RVZ. De effecten kunnen beperkt blijven mits rekening wordt gehouden met het broedseizoen voor vogels; • Bij het boren van de putten is sprake van tijdelijke geluid- en lichtemissies. Daarnaast neemt het aantal verkeersbewegingen in de omgeving tijdelijk toe en komt in de aanlegfase afval vrij, voornamelijk in de vorm van boorgruis en boorvloeistof.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 84 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 7.15 Overzicht milieuscore voorkeursalternatief tijdens aanlegfase
7.5.2
Landschap
Archeologie
Geluid
Emissies
Licht
Verkeer en vervoer
Externe veiligheid
Afvalstoffen
Energiebalans
De Wijk-26 De Wijk-100 De Wijk-200 Leidingen De Wijk-20 naar 15 De Wijk-17 naar 24 De Wijk-24 naar 200 Tie-in De Wijk-100
Ecologie
LSI Locaties De Wijk-6 De Wijk-13 De Wijk-15 De Wijk-16 De Wijk-17 De Wijk-20 De Wijk-24
Water
Onderdeel
Bodem
Milieu aspect
-
--
0
0
0
-
0
0
-
0
-
0
0 0 0 0 0 0 -
0 0 0 0 0 0 --
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 -
0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 --
-
0 0 0 0 0 0 0
-
0 0 0 0 0 0 0
0 -
0 --
0 -0
0 0 0
0 0
-
0 0 0
---
-
0 0 0
-
0 0 0
0
---
0 0 0 -
0 0 0 0
0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
-
0 0 0 0
-
0 0 0 0
Milieueffecten tijdens de operationele fase
Tijdens de operationele fase is sprake van reguliere productie van stikstof, injectie van stikstof en productie van aardgas. Tabel 7.16 geeft een samenvattend overzicht van de milieueffecten tijdens de operationele fase. Over het algemeen geven de scores aan dat het effect nihil is of beperkt. In de tabel zijn grotere scores met een kleur aangegeven, groen voor een positieve score en oranje voor een negatieve score. De belangrijkste effecten zijn: • De geluidsemissie van de LSI is zodanig dat hiervoor een geluidszone wordt aangevraagd waarmee voor de dichtstbijzijnde woning een maximale geluidsbelasting van 50 dB(A) geldt. Gestreefd wordt om de belasting op de dichtstbijzijnde woning te minimaliseren, door het nemen van zoveel mogelijk (redelijk verantwoorde) mitigerende maatregelen. Van geluidsuitstraling is voorts sprake bij de verschillende locaties; de richtwaarde van 40 dB(A) op woningen wordt echter niet overschreden. De geluidsuitstraling werkt door naar het milieuaspect ecologie, waarvoor in een zeer klein gebied rond de locaties vogels verstoord zullen worden; • Voor externe veiligheid is er bij de locatie De Wijk-26 sprake van een toename van de risicocontour, waarbij de 10-6 risicocontour voor het plaatsgebonden risico buiten de locatie ligt. Binnen de contour komen geen (beperkt) kwetsbare objecten voor, waardoor voldaan wordt aan de wettelijke norm. Op de nieuwe locaties is ook sprake van een risicocontour, echter blijft deze binnen het hek van de locatie;
September 2010
- 85 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
• Voor wat betreft de energie- en CO2-balans wordt geconcludeerd dat benodigde energie voor het Aardgas+ project circa 7% bedraagt van de energieopbrengst. Het overgrote deel van het energieverbruik is benodigd voor de LSI. Gedurende het Aardgas+ project is de CO2-emissie als gevolg van het energieverbruik geschat op ruim 1 Mton; • Het Aardgas+ project leidt tot bodemdaling, dat afgeleide effecten heeft voor het watersysteem; • Voorts zijn er beperkte effecten van de LSI voor water (door lozing van gecondenseerd water vanuit het scheidingsproces), landschap en cultuurhistorie (vanwege de zichtbaarheid in het landschap), emissies (oliedamp van de compressor) en afval (procesafhankelijke afvalstoffen). Op de locatie De Wijk-13 is er een beperkt effect voor afval, vanwege een tijdelijke toename van het vrijkomen van meegeproduceerd productiewater. Het transport van het productiewater per truck werkt in kleine mate door voor de aspecten verkeer en vervoer en externe veiligheid. Tabel 7.16 Overzicht milieuscore voorkeursalternatief tijdens operationele fase
Onderdeel
Bodem
Water
Ecologie
Landschap
Archeologie
Geluid
Emissies
Licht
Verkeer en vervoer Externe veiligheid
Afvalstoffen
Energiebalans
Milieu aspect
LSI
0
-
-
-
0
--
0
0
0
-
-
--
Locaties De Wijk-6 De Wijk-13 De Wijk-15 De Wijk-16 De Wijk-17 De Wijk-20 De Wijk-24 De Wijk-26 De Wijk-100
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 -
-
0 0 0 0 0 0 0 -
0 0 0 0 0 0 0 0 0
-
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 + --
0 0 0 0 0 0 0 0
0 0 0 0 0 0 0 0 0
0
-
-
-
0
-
0
0
0
-
0
0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
0 0 0 0
-
0 0 0 0
0 0 0 0
De Wijk-200 Leidingen De Wijk-20 naar 15 De Wijk-17 naar 24 De Wijk-24 naar 200 Tie-in De Wijk-100
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 86 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Overig Afgeleide effecten van bodemdaling. Luchtkwaliteit – verspreide emissies. Bestaande stikstofleiding De Wijk-20 naar 17. Transport productiewater.
Energiebalans
Afvalstoffen
Licht
Emissies
Geluid
Archeologie
-
Algemeen effect gasopbrengst.
7.5.3
Landschap
Ecologie
Water
Onderdeel
Bodem
Milieu aspect
Verkeer en vervoer Externe veiligheid
Tabel 7.16 Overzicht milieuscore voorkeursalternatief tijdens operationele fase
+++
Overige milieueffecten
Abandonnering Na beëindiging van de stikstofinjectie en de aardgasproductie worden de putten op de verschillende locaties afgesloten, worden de locaties ontruimd en het gebied in oorspronkelijke staat teruggegeven aan de eigenaren. In deze fase vindt afvoer van vooral afvalstoffen plaats. Dit wordt lokaal als een negatief effect gescoord. Ook in de referentiesituatie zal abandonnering plaatsvinden, echter door de voorgenomen activiteit zijn er meer locaties om te abandonneren. Het is op voorhand niet mogelijk hergebruikmogelijkheden te benoemen, maar deze zullen zeker benut moeten worden. Lange termijn Voor de lange termijn vindt een periode van monitoring plaats, totdat in de ondergrond een stabiele eindsituatie is bereikt (2060). In deze periode zal de bodemdaling ten gevolge van Aardgas+ zich stabiliseren tot een maximum van 12 cm. Calamiteiten In hoofdstuk 5.8 is een aantal calamiteitenscenario’s beschreven. Indien zich calamiteiten voordoen, kan dit afhankelijk van de aard en de omvang van de calamiteit gevolgen hebben voor bodem en water (vervuiling) en ecologie (verstoring). Voorts kan sprake zijn van tijdelijke geluidhinder, vrijkomen van emissies en lichtuitstraling en kunnen tijdelijk verkeersstromen toenemen en kan afval vrijkomen.
September 2010
- 87 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 88 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
8
MILIEUEFFECTEN – ONDERGRONDS
8.1
Inleiding Het Voorkeursalternatief van Aardgas+ leidt tot veranderingen in de ondergrond ten opzichte van de Referentiesituatie. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op deze veranderingen. Daarbij wordt tevens beschreven welke veranderingen in de ondergrond optreden als het alternatief van Diepe Compressie wordt toegepast. In deelrapport 3 wordt uitgebreid ingegaan op de aspecten van de ondergrond en de mogelijke veranderingen. De bevindingen uit deelrapport 3 zijn in dit hoofdstuk samengebracht.
8.2
Mogelijke effecten In de diepe ondergrond treden geen milieueffecten op waarvan de aard vergelijkbaar is met de effecten rond maaiveld. De milieuwetgeving en het milieubeleid is met name gericht op de biosfeer. Daaronder, in de diepe ondergrond, kunnen echter wel veranderingen optreden, die invloed hebben op de diepe ondergrond of indirect op de situatie aan maaiveld. Daarom wordt in dit MER tevens aandacht besteed aan de mogelijke gevolgen van beide alternatieven in de ondergrond. In dit MER zijn vier verschillende mogelijke effecten uitgewerkt: • • • •
Bodemdaling door compactie van reservoirgesteente; Lekkage van stikstof uit de reservoirs; Aantasting van het reservoir of het afdekkende gesteente; Beïnvloeding van hergebruikmogelijkheden van de reservoirs.
Daarnaast leiden verschillende alternatieven tot een verschillende hoeveelheid te winnen gas. Dit is eveneens als indirect milieueffect beschreven. Onderstaand worden deze mogelijke effecten beschreven. 8.2.1
Bodemdaling
Indien de druk in een reservoir verlaagd wordt, zal het gewicht van het bovenliggende gesteente leiden tot het ineendrukken van het gesteente. Dit wordt compactie genoemd. De mate waarin compactie optreedt, is afhankelijk van het soort reservoirgesteente. De gaswinning heeft in het verleden aangetoond dat mogelijke bodemdaling door gaswinning uit de drie diepere reservoirs gering is. Het ondiepe Tuffiet blijkt wel gevoelig voor compactie en in het verlengde hiervan bodemdaling. Referentiesituatie Met behulp van monitoring is in de afgelopen jaren de opgetreden bodemdaling vastgesteld. In 2000 was de gemeten bodemdaling in het centrum van het gebied boven het gasveld De Wijk minder dan 8 cm over een periode van circa 50 jaar. De bodemdaling is vooral veroorzaakt door de periode van gaswinning uit de Tuffiet laag.
September 2010
- 89 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
In de referentiesituatie zal nog enigszins bodemdaling optreden. Modelberekeningen geven aan dat maximaal 10 cm extra bodemdaling wordt verwacht, maar met een onzekerheid van 2 cm, dus tot maximaal 12 cm. Voorkeursalternatief Aan de hand van modelberekeningen is vervolgens de mogelijke bodemdaling bij het project Aardgas+ bepaald. Hieruit blijkt dat de bodemdaling in de productiefase zal toenemen met 5 tot 10 cm, die ontstaat als gevolg van een tijdelijke drukverlaging rond de winputten. Hierbij is nog steeds een onzekerheid in de berekeningen, maar de bodemdaling zal in geen geval meer zijn dan een extra 12 cm. Op langere termijn zal ook na de productiefase de bodemdaling nog enigszins doorgaan, zodat de resterende gassen zich verspreiden vanaf de winput door het reservoir, tot een stabiele eindsituatie wordt bereikt. De bodemdaling tot maximaal 12 cm wordt als een negatief effect gezien, met een score van ‘- -‘. Diepe Compressie Alternatief Bij het Diepe Compressie Alternatief wordt als bovengrens een bodemdaling van 10 cm aangehouden. Doordat geen stikstof wordt geïnjecteerd, zal de druk in de reservoirs steeds verder afnemen bij dit alternatief. Vooral de ondiepe Tuffietlaag is hier gevoelig voor, zodat hieruit veel minder aardgas kan worden gewonnen dan bij het Voorkeursalternatief. Als milieueffect wordt dit eveneens een negatief effect genoemd, met een score van ‘- -‘. 8.2.2
Mogelijke lekkage
Bij het injecteren van stikstof in de reservoirs is afgewogen welke risico’s er zijn dat het stikstof uit het reservoir weglekt. Indien dit daadwerkelijk zou gebeuren, is het vervolgens de vraag hoe erg dat is. Voorkeursalternatief Een overzicht van mogelijke lekkagepaden bestaat uit: • • • •
Lekkage door scheuren in de afdekkende laag (fractures); Lekkage langs het overlooppunt (spill point) aan de randen van het reservoir; Lekkage via breukzones; Lekkage via de putwand.
De kans op lekkage is klein doordat ondanks de injectie van stikstof de druk in het reservoir aanzienlijk lager blijft dan de oorspronkelijke druk, wat overeenkomt met de druk in de omgeving. Er heerst in het reservoir dus een onderdruk waardoor het stikstof niet uit het reservoir kan lekken. Daarbij is stikstof een neutrale stof die in zuivere vorm niet of nauwelijks reageert met het gesteente, zodat de ondergrondse structuren in tact blijven. De enige reële route is via de putwand. Dit kan de injectieput zijn, maar ook geabandonneerde putten. De druk in de geabandonneerde putten neemt niet toe door de stikstofinjectie of slechts lokaal in beperkte mate. Alleen bij de injectieput bestaat een mogelijkheid van lekkage. Doordat de stikstofinjectie bij de put goed kan worden gecontroleerd, kan hier met technische maatregelen voor gezorgd worden dat hier geen operationele problemen ontstaan.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 90 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Lekkage van stikstof naar bovenliggende lagen hoeft geen nadelige gevolgen te hebben. Indien het via de putwand in het grondwater komt, dan is dat bij waterwinning en waterzuivering zonder problemen te verwijderen. De kans dat stikstof ten eerste weglekt en vervolgens zover omhoog migreert dat het in het zoete grondwater terecht komt is echter verwaarloosbaar klein. Dit leidt tot een neutrale score (‘0’). Referentiesituatie en Diepe Compressie Alternatief Zowel in de referentiesituatie als bij het Diepe Compressie Alternatief vindt geen injectie van stikstof plaats, zodat hier geen sprake is van mogelijke lekkage. Daarom is een neutrale score toegekend (‘0’). 8.2.3
Risico aantasting reservoir
De structuren van de diepe ondergrond reageren, indien ongeroerd, in zekere mate voorspelbaar, doordat ze in geologische tijden zijn ontstaan. Het aantasten van deze lagen bij de winning of hergebruik kan er toe leiden dat de structuren minder voorspelbaar worden en wellicht in de toekomst minder bruikbaar. Het zoveel mogelijk in stand houden van de ondergrondse structuren is daarom van belang. Referentiesituatie In de referentiesituatie vindt voortzetting van de winning plaats, waarbij geen extra spanning op de reservoirs wordt gezet. Voorkeursalternatief Bij het Voorkeursalternatief vindt stikstofinjectie plaats. Bij een goede injectiviteit zal het reservoir niet worden aangetast. De proefinjectie bij Wanneperveen geeft aan dat naar verwachting de injectiviteit goed zal zijn. Vanwege de inertheid van stikstof, vindt voorts geen chemische aantasting van het reservoir plaats. Het effect is naar verwachting nihil (‘0’). Diepe Compressie Alternatief Bij diepe compressie wordt het gas onder meer druk uit het reservoir gezogen. Dit heeft een risico dat de structuur van het reservoirgesteente wordt aangetast, leidend tot compactie of het ontstaan van scheurtjes. Hoewel het risico beperkt is, wordt hier een kleine negatieve score aangehouden (‘-‘). 8.2.4
Hergebruikmogelijkheden
Leeggeproduceerde gasvelden bieden mogelijkheden voor hergebruik. Dit kan zijn de permanente opslag van CO2 of productiewater, maar ook tijdelijke opslag of buffering van aardgas. Indien een gasveld tijdens de aardgasproductie al gedeeltelijk wordt gevuld met een ander gas, beperkt dit de hergebruikmogelijkheden. Ten aanzien van de hergebruikmogelijkheden is puur gekeken naar volume en druk van de reservoirs. In tabel 8.1 is een overzicht gegeven van de einddrukken per alternatief en per reservoir, inclusief de begindruk.
September 2010
- 91 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 8.1 Overzicht van begin en einddruk in de reservoirs in bar begin Eind Eind Voorkeur referentie Deelproject Deelproject Deelproject Deelproject
1 2 3 4
60 140 140 140
51 115 34 20
45 115 40 30
Eind Diepe Compressie 45 115 31 18
Referentiesituatie In de referentiesituatie vindt voortzetting van de winning plaats, waarbij de druk in de reservoirs nog verder afneemt. Hierdoor ontstaan leeggeproduceerde reservoirs met hergebruik mogelijkheden. Voorkeursalternatief De druk in de reservoirs zal door de stikstofinjectie en aardgaswinning op ongeveer het huidige peil blijven. Het gevolg is dat er nog steeds goede hergebruikmogelijkheden zijn, maar iets minder dan bij de referentiesituatie. Dit leidt tot een kleine negatieve score (‘-‘). Diepe Compressie Alternatief De diepe compressie leidt tot een toename van de aardgaswinning. Daarbij zal de einddruk in reservoir 3 en 4 iets lager zijn, wat meer hergebruikmogelijkheden biedt. Dit wordt gezien als een kleine positieve score aangehouden (‘+‘). 8.2.5
Gaswinning
De verschillende alternatieven leiden tot meer of minder gaswinning. Dit is een enigszins indirect milieueffect. Gas wordt over het algemeen gezien als een schone vorm van fossiele energie. Het meer produceren van gas betekent daarmee indirect dat er minder vraag zal zijn naar minder schone vormen van energie. Vandaar dat ook de hoeveelheid gaswinning in de scoretabel is weergegeven. Het belangrijkste verschil is gelegen in de gasopbrengst. In de referentiesituatie wordt naar verwachting nog circa 400 miljoen m3 aardgas gewonnen. Bij het Voorkeursalternatief kan aanvullend nog 2.050 miljoen m3 aardgas worden gewonnen, aanzienlijk meer dan bij de referentiesituatie. Het diepe compressie alternatief levert aanvullend nog 500 miljoen m3 aardgas op, een mindere toename ten opzichte van de referentiesituatie. Tabel 8.2 Overzicht gasopbrengst bij referentiesituatie en alternatieven In mln Nm3 Referentiesituatie Voorkeursalternatief Diepere compressie
Reservoir 1. Reservoir 2. Reservoir 3. Reservoir 4. Totaal alternatief. Totale winning.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Resterende winning [miljoen m3]. 0 0 200 200 400 400
- 92 -
Extra winning [miljoen m3].
Extra winning [miljoen m3]. 1.000 50 600 400 2.050 2.450
280 0 120 100 500 900
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
8.3
MER Aardgas+ De Wijk
Conclusies De effecten in de ondergrond zijn in de onderstaande tabel bijeengebracht. Het Diepe Compressie Alternatief scoort iets beter op hergebruikmogelijkheden, terwijl het Voorkeursalternatief iets beter scoort op het (geen) risico voor aantasting van het reservoir. De effecten leveren geen serieuze knelpunten op, behalve mogelijk de bodemdaling. Daarvoor geldt dat beide alternatieven zeker leiden tot extra bodemdaling, waarbij de mate zoveel mogelijk beperkt moet worden. Het verschil in score bij hergebruikmogelijkheden en het risico van aantasting van het reservoir is beperkt. Er is wel een relatief groot verschil in gasopbrengst tussen beide alternatieven. Tabel 8.3 Overzicht van de effectscores per alternatief Voorkeurs Alternatief Milieueffecten Bodemdaling Mogelijke lekkage Risico aantasting reservoir Hergebruikmogelijkheden Gaswinning Gasproductie
September 2010
- 93 -
Diepe compressie Alternatief
-0
-0
0 -
+
+++
+
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 94 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
9
VERGELIJKING VAN VARIANTEN EN ALTERNATIEVEN
9.1
Inleiding In dit hoofdstuk worden de belangrijkste milieueffecten per variant in beeld gebracht, gevolgd door de belangrijkste milieueffecten per alternatief.
9.2
Afweging van varianten In het MER zijn meerdere varianten afgewogen. Er zijn verschillende locaties voor de nieuw aan te leggen winlocatie De Wijk-100 onderling vergeleken. Voor de aan te leggen LSI zijn twee verschillende locaties vergeleken. Daarnaast zijn meerdere tracés vergeleken voor de nieuw aan te leggen transportleiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15. 9.2.1
Afweging ligging locatie De Wijk-100
De locatie De Wijk-100 vormt een nieuwe winlocatie, te benutten voor gaswinning uit de ondiepe Tuffiet laag. Doordat het reservoir relatief ondiep ligt op circa 500 meter, is schuin boren niet mogelijk. Dit betekent dat het de voorkeur heeft recht boven de optimale positie in het veld de winlocatie te plaatsen. Er zijn echter ook andere posities denkbaar waar wellicht de milieueffecten kleiner zijn. Dit heeft geleid tot vier locatievarianten, Noord, Centraal, Oost en Zuid. Bij de afweging is gekeken naar de mogelijke locatie en naar de bijbehorende nieuw aan te leggen transportleiding en toegangsroute. In de onderstaande tabel staan de belangrijkste bevindingen weergegeven. Indien de score in de aanlegfase en operationele fase gelijk is, wordt dit als één score aangegeven. Indien er een verschil is, wordt eerst de score uit de aanlegfase getoond en daarna de score uit de operationele fase. Tabel 9.1 Samenvattende tabel met afweging varianten voor de locatie De Wijk-100 Noord Centraal Oost Voorkeur C A D Zuid B Bodem Water Ecologie Landschap en cultuurhistorie
September 2010
0 --/0 -/0/--
-/0 -/0 0 0/---
0 -/0 -/0/--
0 -/0 -/0/-
Archeologie 0 Geluid -/Emissies 0 Licht --/0 Verkeer en vervoer -/0 Externe veiligheid 0/Afval- en hulpstoffen -/0 Ondergrond 0 Specifieke vergelijking De Wijk 100 Energie / opbrengst +
0 --/0 --/0 -/0 0/-/0 0
0 -/0 --/0 -/0 0/-/0 0
-/0 -/0 --/0 -/0 0/-/0 0
+++
- 95 -
+
++
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Uit de tabel blijkt dat de Variant Centraal energetisch de meeste voordelen biedt, maar tevens door de ligging op de Zuidesch landschappelijk de meeste effecten heeft. Minder effecten, maar met iets minder energie opbrengst is de variant Zuid. Voor de Variant Oost geldt dat de milieueffecten vergelijkbaar zijn met Variant Zuid, maar de energieopbrengsten lager. De Variant Noord scoort lager op milieueffecten en op energieopbrengst. Op basis van bovenstaande afweging is de Variant Centraal economisch de meest gunstige, terwijl de Variant Zuid het Meest Milieuvriendelijk. De Variant Zuid vormt onderdeel van Voorkeursalternatief. 9.2.2
Afweging ligging LSI
Locatie LSI Vanaf de LSI wordt stikstof onder hoge druk in de transportleidingen gebracht. Hiervoor zijn twee locaties mogelijk voor de LSI, dicht bij de injectieputten. Het betreft een ligging ten zuiden van De Wijk-20, vanwaar een hoge druk en een medium druk leiding de stikstof brengt naar de injectieputten. De hoge druk leiding gaat van De Wijk-20 naar De Wijk-15 en de medium druk leiding gaat van De Wijk-20 naar De Wijk-17 en verder naar De Wijk24 en De Wijk-200. Als variant kan de LSI bij De Wijk-15 worden geplaatst, nabij de rijksweg A28. Vanaf De Wijk-15 gaat zowel een hoge druk leiding als een medium druk leiding naar De Wijk-20. De medium druk leiding gaat door naar de locaties De Wijk-17, 24 en 200. Het belangrijkste fysieke verschil tussen beide varianten is: • •
bij een situering van de LSI bij De Wijk-20 is er één leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15 benodigd, met hoge druk; bij een situering van de LSI bij De Wijk-15 zijn er twee leidingen tussen De Wijk-20 en De Wijk-15 benodigd, één met hoge druk en één met medium druk.
In de aanlegfase scoort de variant bij De Wijk-20 op de aspecten bodem en water (bemaling) beter dan de variant bij De Wijk-15. De reden hiervoor is dat bij de variant bij De Wijk-15 een dubbele leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15 benodigd is, met meer bodemvergraving en meer bemaling tot gevolg. Daarnaast leidt de aanleg van een dubbele leiding tot een beperkte hoeveelheid meer verkeersbewegingen en meer afvalstoffen. Daarentegen scoort de variant bij de Wijk-15 juist beter op het aspect water (berging), omdat bij de aanleg geen rekening gehouden hoeft te worden met de ligging van de LSI in een waterbergingsgebied. In de operationele fase geldt dat de variant bij De Wijk-20 beter scoort op het aspect landschap, omdat de omgeving daar meer natuurlijke afscherming biedt dan de omgeving nabij De Wijk-15. Daarnaast is het energieverbruik in de variant bij De Wijk-15 in beperkte mate groter, vanwege de grotere lengte van de leiding voor transport van stikstof. Daar tegenover staat dat de variant bij De Wijk-15 in de operationele fase beter scoort op het aspect geluid. In de variant bij de locatie De Wijk-20 wordt immers de richtwaarde voor geluid nabij de (meerdere) dichtstbijzijnde woningen overschreden.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 96 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
In de variant bij De Wijk-15 wordt de richtwaarde nabij de (enkele) dichtstbijzijnde woning niet overschreden, omdat daar een hogere richtwaarde wordt gehanteerd in verband met de nabijheid van de snelweg A28. De conclusie is dat vanuit het milieu geredeneerd de variant bij de locatie De Wijk-20 gunstiger scoort in de aanlegfase, omdat geen dubbele leiding tussen de locaties De Wijk20 en De Wijk-15 hoeft te worden aangelegd. De milieueffecten in de operationele fase houden elkaar min of meer in evenwicht. De variant bij De Wijk-20 scoort beter voor landschap en (beperkt) voor energie; de variant bij De Wijk-15 scoort beter voor geluid. Ontwerp LSI Uit de scores blijkt dat het energetisch gunstiger is een LSI met één hoge kolom te plaatsen, dan een LSI met twee kleinere kolommen. De hoogte is landschappelijk echter voor de ruimtelijke inpassing te hoog, zodat dit als een zeer negatieve score is opgenomen. Indien de score in de aanlegfase en operationele fase gelijk is, wordt dit als één score aangegeven. Indien er een verschil is, wordt eerst de score uit de aanlegfase getoond en daarna de score uit de operationele fase. Tabel 9.2 Samenvattende tabel met afweging varianten voor de LSI LSI bij De Wijk-20 Variant De Wijk-15 (extra leiding) Bodem Water Ecologie Landschap en cultuurhistorie Archeologie Geluid Emissies Licht Verkeer en vervoer Externe veiligheid Afval- en hulpstoffen Energieen CO2balans Ondergrond
9.2.3
Variant enkele kolom
-/0 --/0/0/-
--/0 --/0/0/--
-/0 -- /0/0/--
0 -/-0 0 -/0 0 -/0 0/--
0 -/0 0 -/0 0 -/0 0/--
0 -/-0 0 -/0 0 -/0 0/--
0
0
0
Afweging ligging tracé transportleiding
Er zijn drie nieuwe leidingtracés voorzien tussen winlocaties. Het betreft de tracés: • • •
September 2010
De Wijk 20 naar De Wijk 15; De Wijk 17 naar De Wijk 24; De Wijk 24 naar De Wijk 200.
- 97 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De milieuonderzoeken wijzen uit dat er geen wezenlijke verschillen zijn op milieugebied tussen de getoetste varianten. Dit betekent dat de afweging om varianten op te nemen in het Voorkeursalternatief genomen zijn op andere dan milieuafwegingen.
9.3
Meest milieuvriendelijk alternatief (MMA) Op basis van bovenstaande bevindingen en de resultaten van het Voorkeursalternatief, zijn de volgende mitigerende maatregelen mogelijk. De combinatie van deze maatregelen bij het Voorkeursalternatief vormt het Meest Milieuvriendelijke Alternatief. In het Voorkeursalternatief zijn verbeteringen opgenomen ten opzichte van het Basisalternatief. Uit vergelijking van de varianten blijkt dat geen wezenlijke milieuoptimalisaties kunnen worden aangebracht, zodat het opstellen van een separaat MMA in dit geval niet benodigd is.
9.4
Afweging alternatieven Het MER is bedoeld om zicht te krijgen op de mogelijke milieueffecten van het Voorkeursalternatief. Daarnaast is inzichtelijk gemaakt welke keuzes mogelijk zijn en wat de milieugevolgen van deze keuzes zijn. In tabel 2 is een overzicht van de effecten gegeven voor het Voorkeursalternatief en voor het Alternatief Diepe Compressie. In de tabel zijn de belangrijkste effecten geclassificeerd met plussen en minnen. De scores zijn weergegeven ten opzichte van de referentiesituatie. Een min staat voor een meetbaar effect, dat gering is in omvang en tijd. Een dubbele min staat voor een negatief effect dat duidelijk merkbaar is, maar binnen de wettelijke grenzen blijft. Bij een nul is het effect nihil. Indien een dubbele score is opgenomen, zowel een nul als een min, betekent dit dat het effect nihil is met uitzondering van een enkel onderdel. Er zijn tevens plussen aangegeven, waarbij de mate van het positief effect bepaalt of sprake is van één, twee of zelfs drie plussen. Tabel 9.3 Samenvattende tabel met score per alternatief Voorkeur
Diepe compressie
Bodem (vergraving, bodemkwaliteit).
0
0
Water (vooral bij bemaling aanlegfase) Waterhuishouding bodemdaling. Ecologie (inpassing in EHS). Landschap (zichtbaarheid). Archeologie (aanleg leidingen/locaties). Geluid (LSI / Ten Arlo). Licht. Luchtemissies (aanlegfase). Verkeer (aanlegfase, watertrucking). Externe veiligheid (installaties / Ten Arlo). Afval- en hulpstoffen (aanlegfase). Energie-opbrengst (meer gaswinning). Effecten ondergrond.
-0 +++
0/0/-0 0/0 0 +
-0 0 -
-0 +
Bodemdaling. Mogelijke lekkage stikstof. Risico aantasting reservoir (compactie). Hergebruikmogelijkheden (opslagvolume). Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 98 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
10
DE M.E.R.-PROCEDURE
10.1
Inleiding
MER Aardgas+ De Wijk
Geen m.e.r.-plichtige activiteit Uit de Wet milieubeheer (Wm) volgt dat voor activiteiten die belangrijke nadelige effecten kunnen hebben voor het milieu een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. In het Besluit milieueffectrapportage 1994 zijn de categorieën genoemd van activiteiten waarvoor een m.e.r.-procedure verplicht is. Zo is het in de diepe ondergrond brengen van nietgevaarlijke afvalstoffen (evenals gaswinning) een m.e.r.-plichtige activiteit. Stikstof is echter geen afvalstof, maar is in deze toepassing een mijnbouwhulpstof. Ook de benodigde installaties en pijpleidingen overschrijden door hun omvang of capaciteit geen MERdrempels. De voorgenomen activiteit is dan ook niet m.e.r.– (beoordelings)plichtig. Vrijwillige MER De NAM heeft desalniettemin besloten een MER op te stellen. Met het opstellen van dit MER wilt de NAM in een open planproces naar de omgeving toe haar plannen communiceren met als doel begrip en acceptatie van de lokale belanghebbenden te verkrijgen. Dit MER volgt de reguliere procedures. Formele rol van het MER Het MER is gekoppeld aan de vergunningaanvragen en de planologische inpassing voor het project Aardgas+: • De m.e.r. voor de verlengde gaswinning uit het gasveld De Wijk is gekoppeld aan de vergunningverlening in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo); • Het op te stellen MER bevat de benodigde informatie in het kader van het plan-MER voor de bestemmingsplanprocedures die gevolgd moeten worden voor de inpassing van nieuwe locaties en van de luchtscheidingsinstallatie. Rolverdeling Vanaf 1 oktober 2010 treedt de Wabo in werking. Dit MER wordt ingediend voor deze datum, maar de vergunningprocedures zullen zich uitstrekken tot na 1 oktober 2010. Daarom wordt in dit MER rekening gehouden met de wijzigingen die optreden door het inwerking treden van de Wabo. Dit leidt tot de volgende rolverdeling: • De NAM treedt op als initiatiefnemer in de m.e.r.-procedure; • De Minister van Economische Zaken is het bevoegd gezag voor de milieuvergunning(en). Voor de op te richten luchtscheidingsinstallatie, waar het benodigde stikstof wordt geproduceerd, is tot 1 oktober 2010 de provincie Drenthe bevoegd gezag. Onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) gaat deze bevoegdheid naar de gemeente De Wolden; • De gemeente De Wolden is bevoegd gezag als het gaat om de bestemmingsplannen en de bouwvergunningen.
September 2010
- 99 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
10.2
Doelstellingen van de m.e.r.-procedure 10.2.1
M.e.r.-procedure
Een m.e.r. is een hulpmiddel bij de besluitvorming over grote projecten en ingrepen. Het doel van een m.e.r. is om in de besluitvorming het milieubelang een volwaardige rol te laten spelen. In het MER worden op een samenhangende, objectieve en systematische wijze de milieueffecten beschreven, die naar verwachting zullen optreden als gevolg van de voorgenomen activiteit en de mogelijke alternatieven. De m.e.r. –procedure bestaat uit vooraf vastgestelde stappen. De volgende stappen zijn al uitgevoerd: • Opstellen van de startnotitie door de initiatiefnemer. Dit heeft inmiddels plaatsgevonden. De startnotitie is begin maart 2010 door de NAM ingediend bij het Ministerie van Economische Zaken; • Opstellen Richtlijnen door het bevoegd gezag. Het Ministerie van Economische Zaken heeft de Commissie voor de m.e.r. advies gevraagd voor het opstellen van de Richtlijnen voor het MER. De Commissie voor de m.e.r. heeft een projectgroep samengesteld met deskundige van de verschillende projectonderdelen en vervolgens een veldbezoek gebracht aan het projectgebied. Tegelijkertijd is de startnotitie ter inzage gelegd, waarmee de gelegenheid tot het indienen van een zienswijze is geboden. Daarbij is een informatiedag georganiseerd, waarbij men op twee locaties informatie over het project heeft kunnen krijgen. Op basis van de zienswijzen, de startnotitie en de eigen deskundigheid heeft de commissie voor de m.e.r. haar advies Richtlijnen opgesteld voor het Ministerie van Economische Zaken. Het Ministerie van Economische Zaken heeft deze Richtlijnen overgenomen en aan de initiatiefnemer meegedeeld; • Opstellen MER door de initiatiefnemer. De NAM heeft het voorliggende MER opgesteld en vervolgens ingediend bij het bevoegd gezag, het Ministerie van Economische Zaken; • Vanaf 1 juli 2010 geldt een nieuwe m.e.r.-wetgeving. De m.e.r.-procedures van voor deze datum blijven van toepassing indien de Richtlijnen voor het MER voor 1 juli 2010 zijn vastgesteld. Dit is voor het project Aardgas+ het geval, zodat hier wordt uitgegaan van de ‘oude’ procedure. De volgende stappen in de m.e.r.- procedure zien er als volgt uit: • De Minister van Economische Zaken bepaalt of het MER aanvaardbaar is. Indien het MER compleet is ontvangen, kan de procedure worden vervolgd. Dit kan maximaal 6 weken duren; • Er wordt dan binnen 2 weken een aankondiging gedaan in de lokale media hoe en waar het MER ter inzage wordt gelegd. Voor de ter inzage legging is een periode van 6 weken standaard beschikbaar; • Het is gebruikelijk dat binnen deze periode een informatiebijeenkomst wordt georganiseerd, waarbij het bevoegd gezag samen met de initiatiefnemer de belangstellenden informeert over de bevindingen in het MER;
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 100 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
• De Commissie voor de m.e.r. wordt gevraagd het MER te beoordelen. Zodra de zienswijzen binnen zijn, stelt de commissie haar oordeel op. Hiervoor heeft de commissie standaard een periode van 5 weken. In haar oordeel geeft de commissie expliciet aan of het MER compleet is, de benodigde informatie bevat en goed toegankelijk is. 10.2.2
Betrokkenen
Tijdens het opstellen van het MER heeft afstemming plaatsgevonden met het Ministerie van Economische Zaken als bevoegd gezag. Daarnaast is meerdere keren overleg geweest met verschillende inhoudelijke afdelingen van de provincie Drenthe en op zowel bestuurlijk als ambtelijk niveau met vertegenwoordigers van de gemeente De Wolden. Met betrekking tot watersysteem gerelateerde aspecten is overleg geweest met het Waterschap, onder meer in relatie tot de watertoets. De omwonenden zijn uitgenodigd voor informatie-inloopsessies, waarbij de wensen en voorkeuren zijn geïnventariseerd.
10.3
Bevoegde instanties en besluitvormingsprocedures Voor de uitvoering van de activiteiten rond de gaswinning moet door het bevoegd gezag een aantal besluiten genomen worden. In tabel 10.1 staan de mogelijk te nemen besluiten opgesomd. Tabel 10.1 Overzicht van te nemen besluiten Wettelijk kader Bevoegd gezag Wet milieubeheer. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Mijnbouwwet. Landinrichtingswet.
Flora- en faunawet.
Winningsvergunning. Waterwet.
Monumentenwet. Wet milieubeheer. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
September 2010
Minister van Economische Zaken. Minister van Economische Zaken. Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit. Minister van Economische Zaken. Provincie Drenthe.
Provincie Drenthe. Gemeente De Wolden.
- 101 -
Toetsing en te nemen besluit Oprichtingsvergunning locaties De Wijk-24, De Wijk-100 en De Wijk-200 revisievergunning Wm overige locaties. Instemming aanpassing winningplan en instemming in gebruikneming leidingen. Ontheffing ruilverkaveling (artikel 71 Landinrichtingswet). Ontheffing flora- en faunawet voor aanleg locaties en leidingen. Mededeling tracé leidingen en mogelijk planologische instemming. Onttrekkingsvergunningen bronneringswater constructiewerkzaamheden locaties en aanleg leidingen. Archeologische toetsing bij aanleg leidingen. Oprichtingsvergunning LSI.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 10.1 Overzicht van te nemen besluiten Wettelijk kader Bevoegd gezag
Toetsing en te nemen besluit
Wet Ruimtelijke Ordening. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Woningwet. Wet Ruimtelijke Ordening. Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. Waterstaatswetgeving.
Gemeente De Wolden.
Toetsing aan bestemmingsplan en aanlegvergunningen leidingen.
Gemeente De Wolden.
Bouwvergunningen voor de faciliteiten op locaties.
Waterschap Reest en Wieden.
Waterwet.
Waterschap Reest en Wieden.
Waterstaatkundige vergunningen aanleg leidingen (kruisen wegen/waterwegen + zonering). Lozingsvergunningen bronneringswater constructiewerkzaamheden locaties en aanleg leidingen.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 102 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
11
LEEMTEN IN KENNIS, MONITORING EN EVALUATIE
11.1
Inleiding Het winnen van delfstoffen uit de diepe ondergrond gaat altijd gepaard met een bepaalde onzekerheid. In tegenstelling tot de bovengrond kan de samenstelling van de ondergrond niet of nauwelijks zichtbaar worden gemaakt. Slechts de boringen met boorkernen geven direct informatie over de ondergrond. Verder is de ondergrond slechts indirect in beeld gebracht, door seismiek, ervaringen met aardgasproductie en verwachtingen met betrekking tot geologische processen. De ondergrond is echter zeer divers door de geschiedenis van bodemopbouw in vele miljoenen jaren in combinatie met mogelijke bodembewegingen. In ieder ontwerp van aardgaswinning wordt daarom rekening gehouden met een bandbreedte, waarbinnen het project kan worden uitgevoerd. Dit geldt eveneens voor het project Aardgas+, waardoor in het project rekening moet worden gehouden met onzekerheden. Onzekerheden over het functioneren van de diepe ondergrond heeft namelijk weer gevolgen voor de operationele aspecten van de bovengrondse installaties. In dit hoofdstuk wordt aandacht besteed aan de belangrijkste leemten in kennis en wordt een beschrijving gegeven van de monitoringsplannen die hier aan gekoppeld zijn.
11.2
Leemten in informatie en kennis Injectiviteit Voor de reservoirs en de putten is veel kennis en ervaring beschikbaar met betrekking tot het winnen van aardgas. Hierdoor is een goed beeld ontstaan van de reservoirs en de eigenschappen van de reservoirs. Daarnaast is een injectietest gedaan in de Tuffietlaag van het gasveld Wanneperveen. Hierdoor is het goed mogelijk om een onderbouwde verwachting uit te spreken over de injectiviteit. Dit dient echter in de praktijk nog bewezen te worden. Als gevolg hiervan zijn in het project een aantal mogelijke aanpassingen benoemd. Bijvoorbeeld als de injectiviteit vanaf De Wijk-20 lager is dan verwacht kan gebruik worden gemaakt van de locatie De Wijk-17. Stroming van stikstof in de ondergrond In meer algemene zin geldt dit voor het reageren van de reservoirs op de toepassing van stikstofinjectie. Met behulp van modellen is bepaald hoe de stroming van aardgas in de reservoirs ten gevolge van de injectie van stikstof zal plaatsvinden. Monitoring van druk en de samenstelling van het gewonnen aardgas zal duidelijk maken of het proces zich daadwerkelijk volgens deze verwachting voltrekt. Indien afwijkingen optreden, kan bijstelling van de injectie of van de winning plaatsvinden, zodat in de operationele fase kan worden bijgestuurd.
September 2010
- 103 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Bodemdaling Bij de winning van aardgas uit een bodemlaag neemt de druk in deze laag af. Dit leidt tot een zekere mate van compactie, doordat de structuur van het gesteente enigszins samengedrukt wordt door de bovenliggende pakketten. De mate van compactie is bepalend voor de hoeveelheid bodemdaling die optreedt boven deze laag. Omgekeerd leidt stikstofinjectie tot een toename van de druk maar dit zal de compactie niet meer teniet doen, zodat geen elastische bodemstijging wordt verwacht. Kennis van de reservoirs en eerdere injectieprojecten van ondermeer aardgas en productiewater zorgen er voor dat een onderbouwde uitspraak kan worden gedaan over de te verwachten bodemdaling. De mate van compactie van de reservoirs van De Wijk, en dan vooral het ondiepe reservoir van Tuffiet, is echter niet geheel met zekerheid vast te stellen. Door regelmatige monitoring kan worden bepaald in hoeverre de bodemdaling afwijkt van de toegestane waarde. Indien dit het geval is, kan de injectie en winning worden aangepast, bijvoorbeeld door minder aardgas te winnen, maar een langere periode door te gaan. Nadere uitwerking invloed op de waterhuishouding Het waterschap heeft aangegeven dat voorafgaand aan de gangbare meld- en vergunningprocedures de mogelijke consequenties van de bodemdaling op de waterhuishouding nog kwantitatief in beeld gebracht moeten worden. Hierbij wordt specifiek aandacht gevraagd voor: • • •
De mogelijk grotere afvoer van kwel als gevolg van maaivelddaling in kwelgebieden; De invloed van bodemdaling op de afvoer richting het gemaal ten noorden van de locatie De Wijk -13; De beperking van de bergingscapaciteit van de bodem in infiltratiegebieden.
Hoeveelheid meegeproduceerd water De productie van aardgas met behulp van stikstofinjectie in een waterlaag is relatief nieuw. Dit betekent dat vooral de hoeveelheid meegeproduceerd water op voorhand niet met grote zekerheid is te voorspellen. Indien de waterproductie lager is dan voorspeld, dan zal dit de aardgaswinning vergemakkelijken. Indien veel meer water wordt meegeproduceerd, dan zal meer water afgevoerd moeten worden dan voorzien. Dit leidt ofwel tot meer truckbewegingen of tot een verlaging van de aardgasproductie. Benodigde hoeveelheid stikstof De LSI produceert een vaste hoeveelheid stikstof, onder hoge en medium druk. Afhankelijk van onder meer de injectiviteit, maar mogelijk nog meer omstandigheden, zal de vraag naar stikstof variëren. Dat betekent dat de LSI een overproductie heeft, dat samen met het geproduceerde zuurstof zal worden geëmitteerd. Er zijn veel injectieputten en er kan worden overgeschakeld van het medium druksysteem naar het hogedruksysteem. Hierdoor kan de capaciteit van de LSI zo optimaal mogelijk benut worden.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 104 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Verwerking aardgas NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo Modelberekeningen hebben een redelijk betrouwbaar beeld gegeven van de aanvullende hoeveelheid aardgas die kan worden geproduceerd. Zodra de geïnjecteerde stikstof vanaf de injectieput tot bij de winput komt, zal het geproduceerde aardgas een steeds hoger percentage stikstof bevatten. Na circa vijftien jaar zal dit ertoe leiden dat de winning van aardgas in De Wijk wordt stopgezet. Het exacte verloop van wanneer en hoeveel stikstof wordt meegeproduceerd zal in de praktijk moeten blijken. Deze onzekerheid heeft vooral betrekking op de periode van productie.
11.3
Monitoringsplan en (nood) reactieplan Monitoring vindt in het kader van het MER plaats om vast te stellen of de voorspelde effecten optreden. Daarnaast zal de NAM voor operationele doeleinden nog veel meer monitoring uitvoeren. Een deel van de monitoringsgegevens vanuit operationele doeleinden zijn naar verwachting ook te gebruiken voor de toetsing van milieueffecten. Onderstaand zijn de belangrijkste monitoringsacties weergegeven, gekoppeld aan de projectfase. 11.3.1
Aanlegfase
In de aanlegfase dienen de uit te voeren activiteiten volgens de professionele standaarden uitgevoerd te worden. NAM zal hierop toezien. Speficiek aandacht wordt besteed: • Bij de aanleg van transportleidingen aandacht voor archeologische aspecten; • Voorkoming van verstoring voor natuur. 11.3.2
Operationele fase
Tijdens de operationele fase zal de mogelijke bodemdaling nauwlettend worden gemeten. Indien deze buiten de vooraf opgestelde bandbreedte komt, zal de productie worden aangepast. De bodemdaling wordt gemeten aan de hand van een monitoringsplan dat specifiek onderdeel uitmaakt van de voorgenomen activiteit. Vanuit dit monitoringsplan wordt de bodemdaling gemonitoord op verschillende manieren (in-situ meting, satellietmetingen, GPS metingen en waterpassingen). Dit monitoringsplan is nader uitgewerkt in hoofdstuk 10.2.1 van deelrapport 3. 11.3.3
Lange termijn
Ook op de langere termijn zal de meting van bodemdaling doorgaan. Indien dit leidt tot schade zal dit worden vergoed.
September 2010
- 105 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
11.4
Evaluatie en leereffectenplan De NAM zal na een aantal jaar een evaluatie uitvoeren. Hierbij worden de bevindingen van het gasveld De Wijk gebruikt om te bepalen in hoeverre de techniek van stikstofinjectie in andere velden eveneens toepasbaar is. Bij deze evaluatie zal onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende typen reservoirs en de gebruikte technieken. In het verlengde van deze evaluatie zullen de opgetreden milieueffecten in beeld worden gebracht, samengevat uit de monitoringsronden. De effecten worden vergeleken met de voorspelde waarden uit het MER. Op basis hiervan zullen conclusies worden getrokken over correctheid of onjuistheden van de verwachtingen en de leerpunten voor het opstellen van een MER bij toekomstige stikstofinjectieprojecten.
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 106 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
12
MER Aardgas+ De Wijk
LITERATUUR: REFERENTIERAPPORTEN • • • •
• • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • • •
September 2010
Alterra, 2001. Handboek robuuste verbindingen: ecologische randvoorwaarden. Alterra, Wageningen. Alterra, 2005. Donkere nachten; de beleving van nachtelijke duisternis door burgers; Alterra-rapport / Reeks Belevingsonderzoek 1137 / 13, Alterra, Wageningen. CE, 2008. L.C. (Eelco) den Boer, F.P.E. (Femke) Brouwer, H.P. (Huib) van Essen STREAM Studie naar Transport Emissies van Alle Modaliteiten. Garniel et al, 2007. Vögel und Verkehrslärm. Quantifizierung und Bewältigung entscheidungserheblichen Auswirkungen von Verkehrslärm auf die Avifauna. Schlussbericht November 2007 / Kurzfassung. FuEVorhaben 02.237/2003/LR des Bundesministeriums für Verkehr, Bau- und Stadtentwicklung. 273 S. Bonn, Kiel. Gemeente De Wolden, 2008. Waterplan 2008-2012. Gemeente De Wolden. Gemeentelijk Verkeers- en Vervoersplan. Gemeente De Wolden. Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan De Wolden 2010-2019. Gemeente De Wolden. Toekomstvisie De Wolden 2020. Grontmij, 2008. Plan-MER Robuuste verbinding Sallandse Heuvelrug-Drents Plateau in Drenthe (zuidelijk deel), Grontmij Nederland bv, Haren. Kabinetsnota NMP4, 2001. 'Een wereld en een wil: werken aan duurzaamheid', beter bekend als het vierde nationaal Milieubeleidsplan (NMP4). Ministerie van EZ, 1996. Derde energienota. Ministerie van EZ, 2010. Richtlijnen project Aardgas+, mede op basis van het advies van de Commissie voor de m.e.r. Ministerie van LNV, 2000. Natuur voor mensen, Mensen voor Natuur. Ministerie van VROM, 1979. Circulaire industrielawaai. Ministerie van VROM, 1984. Circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen. Ministerie van VROM, 1998. Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. Ministerie van VROM, 2004. Nota Mobiliteit. Ministerie van VROM, 2004. Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen. Ministerie van VROM, 2005. Nota Ruimte. Ministerie van VROM, 2009. Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties. NAM, 2010. Startnotitie MER Aardgas+ De Wijk, Meer aardgas uit kleine velden. National Emissions Ceilings, NEC; EU, 2001. Oranjewoud, 2010. Verkennend bodemonderzoek toekomstige LSI NAM-locatie De Wijk-20. Revisie 02, 21 juli 2010. Oranjewoud, 2010. Verkennend bodemonderzoek toekomstige mijnbouwlocatie De Wijk-24. Revisie 01, 29 juni 2010. Oranjewoud, 2010. Verkennend bodemonderzoek toekomstige mijnbouwlocatie De Wijk-100A. Revisie 01, 29 juni 2010. Oranjewoud, 2010. Verkennend bodemonderzoek toekomstige mijnbouwlocatie De Wijk-100B. Revisie 01, 29 juni 2010. Oranjewoud, 2010. Verkennend bodemonderzoek toekomstige mijnbouwlocatie De Wijk-100C. Revisie 01, 29 juni 2010.
- 107 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
• Oranjewoud, 2010. Verkennend bodemonderzoek toekomstige mijnbouwlocatie De Wijk-100D. Revisie 01, 29 juni 2010. • Oranjewoud, 2010. Verkennend bodemonderzoek toekomstige mijnbouwlocatie De Wijk-200. Revisie 01, 29 juni 2010. • PBL, 2010. Grootschalige concentratiekaarten Nederland (GCN), Planbureau voor de Leefomgeving. • Provincie Drenthe, 2004. Provinciaal omgevingsplan II (POPII). • Provincie Drenthe. Het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe (vast te stellen in december 2010). • Provincie Drenthe, 2007. Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP). • Provincie Drenthe, 2008. Nota Drenthe kiest. • Provincie Drenthe, 2010. Plan-MER Structuurvisie Ondergrond. • Provincie Drenthe. 2010. Ontwerp-Structuurvisie ondergrond (http://www.provincie.drenthe.nl/thema/bodem/bodembescherming/diepeondergrond/). • Provincie Drenthe, 2010. Omgevingsvisie Drenthe (gewijzigd concept, na vaststelling Gedeputeerde Staten 6 april 2010). • SenterNovem, 2007. Cijfers en Tabellen. • TNO report 2007-A-R0198/B Risks of transport of natural gas condensate from Gasselternijveen to Delfzijl. • Van Eck, T. F.H. Goutbeek, H.W. Haak and B. Dost, 2004. Seismic hazard due to small shallow induced earthquakes. Report KNMI, WR 2004-01, 52 pp. • Van Eijs et al., 2004. Deterministische hazard analyse voor geïnduceerde seismiciteit (zie ook rapport TNO-NITG 04-171-C).
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
- 108 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
13
MER Aardgas+ De Wijk
AFKORTINGEN • Besluit en de Regeling “niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” (NIBM). • Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). • Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). • Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond (DINO). • Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG). • Gemiddeld Laagste Grondwaterstand (GLG). • Handleiding Risicoberekeningen (HARI). • IPPC Richtlijn. Europese Richtlijn 96/61/EG inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging; gecodificeerd 2008/1/EG. • Landelijk Afvalbeheerplan (LAP). • Luchtscheidingsinstallatie (LSI). • Methodiekontwikkeling Interactieve Planvorming ten behoeve van het Waterbeheer (MIPWA). • Multiwell Injection and Production Skid (MIPS). • Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW). • Nationaal Waterplan (NWP). • Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR). • Nederlandse Richtlijnen Bodembescherming voor bedrijfsmatige installaties (NRB). • Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen (PGS). • Uitvoeringsbesluit Regeling Externe Veiligheid Inrichtingen (REVI). • Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21). • Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). • Wet luchtkwaliteit (WLK). • Wet milieubeheer (Wm).
September 2010
- 109 -
Deelrapport 1: Samenvattend hoofdrapport
bestemmingsplan Leidingtracés NAM
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)
199
bestemmingsplan Leidingtracés NAM
200
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)
bestemmingsplan Leidingtracés NAM
Bijlage 5 MER: Deelrapport 2
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)
201
bestemmingsplan Leidingtracés NAM
202
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)
MER Aardgas+ De Wijk Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten (beleid, effecten en classificatie per milieuthema)
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Initiatiefnemer Nederlandse Aardolie Maatschappij BV www.nam.nl/aardgasplus
Correspondentieadres Nederlandse Aardolie Maatschappij BV t.a.v. MER Aardgas + De Wijk Postbus 28000 9400 HH Assen
Datum Assen, september 2010
Contactpersonen Projectleider Radboud Bisschop Telefoon: 0592-36 3482 E-mail :
[email protected]
Vergunningen Jeannet Hadderingh Telefoon: 0592- 36 4030 E-mail:
[email protected]
Voor mediazaken Henk Heeringa Telefoon: 0592 - 36 3612 E-mail:
[email protected]
In opdracht van de NAM opgesteld door: Haskoning Nederland B.V. Jan van Grootheest Evert Holleman
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
-2-
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
INHOUDSOPGAVE Blz. 1
EFFECTBESCHRIJVING 1.1 Inleiding 1.2 Opbouw deelrapport 2
11 11 13
2
BODEM 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.3 2.3.1 2.3.2 2.4 2.4.1 2.4.2 2.5 2.6 2.6.1 2.6.2 2.6.3 2.6.4 2.6.5 2.6.6 2.6.7 2.7 2.7.1 2.7.2 2.7.3 2.7.4 2.7.5 2.7.6 2.7.7 2.8 2.9
Inleiding Beleid Nationaal beleid Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid Huidige situatie Bodemverstoring Bodemkwaliteit Autonome ontwikkelingen Bodemverstoring Bodemkwaliteit Beoordelingskader Effectbeschrijving: bodemverstoring Voorkeursalternatief Basisalternatief Diepere compressie alternatief Varianten inpassing De Wijk-100 Overige varianten Mitigatie Samenvattende tabel Effectbeschrijving: bodemkwaliteit Voorkeursalternatief Basisalternatief Diepere compressie alternatief Varianten inpassing De Wijk-100 Overige varianten Mitigatie Samenvattende tabel Effectvergelijking Leemten in kennis
17 17 17 17 18 20 20 20 21 21 21 22 22 23 23 25 26 26 27 27 28 28 28 30 30 30 30 30 30 30 31
WATER 3.1 3.2 3.2.1 3.2.2 3.2.3 3.2.4 3.2.5 3.3 3.3.1
Inleiding Beleid Europees beleid Nationaal beleid Provinciaal beleid Waterschap Reest en Wieden Gemeentelijk beleid De Wolden Huidige situatie Grondwater
33 33 34 34 35 37 37 38 39 39
3
September 2010
-3-
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
3.3.2 3.4 3.5 3.6 3.6.1 3.6.2 3.6.3 3.6.4 3.6.5 3.6.6 3.6.7 3.7 3.7.1 3.7.2 3.7.3 3.7.4 3.7.5 3.7.6 3.7.7 3.8 3.8.1 3.8.2 3.8.3 3.8.4 3.8.5 3.8.6 3.8.7 3.9 3.10 4
ECOLOGIE 4.1 4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3 4.3 4.3.1 4.3.2 4.4 4.4.1 4.4.2 4.5 4.6 4.6.1 4.6.2 4.6.3 4.6.4 4.6.5 4.6.6 4.6.7
Oppervlaktewater Autonome ontwikkelingen Beoordelingskader Effectbeschrijving: bodemdaling Voorkeursalternatief Basisalternatief Diepere compressie alternatief Varianten inpassing De Wijk-100 Overige varianten Mitigatie Samenvattende tabel Effectbeschrijving: grondwater Voorkeursalternatief Basisalternatief Diepere compressie alternatief Varianten inpassing De Wijk-100 Overige varianten Mitigatie Samenvattende tabel Effectbeschrijving: oppervlaktewater Voorkeursalternatief Basisalternatief Diepere compressie alternatief Varianten inpassing De Wijk-100 Overige varianten Mitigatie Samenvattende tabel Effectvergelijking Leemten in kennis
40 41 42 44 44 47 47 48 48 48 48 48 48 55 55 55 56 56 58 58 58 61 61 62 62 62 63 64 66
Inleiding Beleid Europees beleid Nationaal beleid Provinciaal beleid Huidige situatie Gebieden Beschermde soorten Autonome ontwikkelingen Gebieden Beschermde soorten Beoordelingskader Effectbeschrijving: gebieden Voorkeursalternatief Basisalternatief Diepere compressie alternatief Varianten inpassing De Wijk-100 Overige varianten Mitigatie Samenvattende tabel
69 69 69 69 70 71 72 72 74 75 75 76 76 79 79 82 82 82 83 83 84
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
-4-
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
4.7 4.7.1 4.7.2 4.7.3 4.7.4 4.7.5 4.7.6 4.7.7 4.8 4.9
MER Aardgas+ De Wijk
Effectbeschrijving: beschermde soorten Voorkeursalternatief Basisalternatief Diepere compressie alternatief Varianten inpassing De Wijk-100 Overige varianten Mitigatie Samenvattende tabel Effectvergelijking Leemten in kennis
85 85 87 87 88 88 88 89 89 91
5
LANDSCHAP EN CULTUURHISTORIE 93 5.1 Inleiding 93 5.2 Beleid 94 5.2.1 Nationaal beleid 94 5.2.2 Provinciaal beleid 95 5.3 Huidige situatie 96 5.3.1 Beschrijving van het landschap 96 5.3.2 Landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het plangebied97 5.3.3 Beschrijving van het landschap ter hoogte van de locaties en leidingen 98 5.4 Autonome ontwikkelingen 100 5.5 Beoordelingskader 100 5.6 Effectbeschrijving: landschap en cultuurhistorie 101 5.6.1 Voorkeursalternatief 101 5.6.2 Basisalternatief 103 5.6.3 Diepere compressie alternatief 104 5.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 104 5.6.5 Overige varianten 104 5.6.6 Mitigatie 105 5.6.7 Samenvattende tabel 105 5.7 Effectvergelijking 105 5.8 Leemten in kennis 106
6
ARCHEOLOGIE 6.1 Inleiding 6.2 Beleid 6.2.1 Nationaal beleid 6.2.2 Provinciaal beleid 6.2.3 Gemeentelijk beleid 6.3 Huidige situatie 6.3.1 Historische situatie en mogelijke verstoringen 6.3.2 Archeologische verwachtingswaarde 6.3.3 Bekende archeologische waarden 6.3.4 Gespecificeerde archeologische verwachting 6.3.5 Conclusies naar aanleiding van het bureauonderzoek 6.4 Autonome ontwikkelingen 6.5 Beoordelingskader 6.6 Effectbeschrijving: verstoring van archeologische waarden 6.6.1 Voorkeursalternatief 6.6.2 Basisalternatief 6.6.3 Diepere compressie alternatief
September 2010
-5-
107 107 108 108 109 109 109 109 111 111 113 114 115 115 117 117 119 119
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
7
8
6.6.4 6.6.5 6.6.6 6.6.7 6.7 6.8
Varianten inpassing De Wijk-100 Overige varianten Mitigatie Samenvattende tabel Effectvergelijking Leemten in kennis
120 120 120 121 121 122
GELUID 7.1 7.2 7.2.1 7.2.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.6.1 7.6.2 7.6.3 7.6.4 7.6.5 7.6.6 7.6.7 7.7 7.8
Inleiding Beleid Nationaal beleid Gemeentelijk beleid Huidige situatie Autonome ontwikkelingen Beoordelingskader Effectbeschrijving: geluidhinder Voorkeursalternatief Basisalternatief Diepere compressie alternatief Varianten inpassing De Wijk-100 Overige varianten Mitigatie Samenvattende tabel Effectvergelijking Leemten in kennis
123 123 123 123 125 125 125 126 128 128 132 132 133 133 134 135 135 137
Inleiding Beleid Europees beleid Nationaal beleid Provinciaal beleid Huidige situatie Luchtkwaliteit Geur Autonome ontwikkelingen Beoordelingskader Effectbeschrijving: procesemissies luchtscheidingsinstallatie Voorkeursalternatief Basisalternatief Diepere compressie alternatief Varianten inpassing De Wijk-100 Overige varianten Mitigatie Samenvattende tabel Effectbeschrijving: luchtkwaliteit Voorkeursalternatief Basisalternatief Diepere compressie alternatief Varianten inpassing De Wijk-100 Overige varianten
139 139 139 139 140 144 144 144 145 145 146 147 147 148 148 149 149 149 149 149 149 151 151 152 152
EMISSIES 8.1 8.2 8.2.1 8.2.2 8.2.3 8.3 8.3.1 8.3.2 8.4 8.5 8.6 8.6.1 8.6.2 8.6.3 8.6.4 8.6.5 8.6.6 8.6.7 8.7 8.7.1 8.7.2 8.7.3 8.7.4 8.7.5
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
-6-
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
9
10
September 2010
MER Aardgas+ De Wijk
8.7.6 8.7.7 8.8 8.9
Mitigatie Samenvattende tabel Effectvergelijking Leemten in kennis
152 153 153 154
LICHT 9.1 9.2 9.2.1 9.2.2 9.3 9.4 9.5 9.6 9.6.1 9.6.2 9.6.3 9.6.4 9.6.5 9.6.6 9.6.7 9.7 9.8
Inleiding Beleid Nationaal beleid Provinciaal beleid Huidige situatie Autonome ontwikkelingen Beoordelingskader Effectbeschrijving: lichthinder Voorkeursalternatief Basisalternatief Diepere compressie alternatief Varianten inpassing De Wijk-100 Overige varianten Mitigatie Samenvattende tabel Effectvergelijking Leemten in kennis
155 155 155 155 155 155 156 156 157 157 158 158 159 159 159 160 160 161
VERKEER EN VERVOER 163 10.1 Inleiding 163 10.2 Beleid 163 10.2.1 Nationaal beleid 163 10.2.2 Provinciaal beleid 164 10.2.3 Gemeentelijk beleid 165 10.3 Huidige situatie 167 10.3.1 Ontsluitingsstructuur 167 10.3.2 Verkeersintensiteit 167 10.4 Autonome ontwikkelingen 168 10.5 Beoordelingskader 168 10.6 Effectbeschrijving: verkeersbewegingen 169 10.6.1 Voorkeursalternatief 169 10.6.2 Basisalternatief 172 10.6.3 Diepere compressie alternatief 173 10.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 173 10.6.5 Overige varianten 173 10.6.6 Mitigatie 173 10.6.7 Samenvattende tabel 174 10.7 Effectbeschrijving: afgeleide effecten (verkeersveiligheid, geluid- en trillingshinder) 174 10.7.1 Voorkeursalternatief 174 10.7.2 Basisalternatief 175 10.7.3 Diepere compressie alternatief 175 10.7.4 Varianten inpassing De Wijk-100 175 10.7.5 Overige varianten 175 10.7.6 Mitigatie 175
-7-
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
10.7.7 10.8 10.9 11
Samenvattende tabel Effectvergelijking Leemten in kennis
175 175 176
EXTERNE VEILIGHEID 11.1 Inleiding 11.2 Beleid 11.2.1 Nationaal beleid 11.2.2 Beleid inrichtingen (locaties) 11.2.3 Beleid transport (leidingen) 11.2.4 Beleid transport (vervoer gevaarlijke stoffen per truck) 11.3 Huidige situatie 11.3.1 Locaties 11.3.2 Leidingen 11.4 Autonome ontwikkelingen 11.5 Beoordelingskader en methodiek 11.5.1 Modellering van vrijkomend stikstof en zuurstof 11.6 Effectbeschrijving: LSI 11.6.1 Voorkeursalternatief 11.6.2 Basisalternatief 11.6.3 Diepere compressie alternatief 11.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 11.6.5 Overige varianten 11.6.6 Mitigatie 11.6.7 Samenvattende tabel 11.7 Effectbeschrijving: locaties 11.7.1 Voorkeursalternatief 11.7.2 Basisalternatief 11.7.3 Diepere compressie alternatief 11.7.4 Varianten inpassing De Wijk-100 11.7.5 Overige varianten 11.7.6 Mitigatie 11.7.7 Samenvattende tabel 11.8 Effectbeschrijving: stikstofleidingen 11.8.1 Voorkeursalternatief 11.8.2 Basisalternatief 11.8.3 Diepere compressie alternatief 11.8.4 Varianten inpassing De Wijk-100 11.8.5 Overige varianten 11.8.6 Mitigatie 11.8.7 Samenvattende tabel 11.9 Effectbeschrijving: aardgasleidingen 11.9.1 Voorkeursalternatief 11.9.2 Basisalternatief 11.9.3 Diepere compressie alternatief 11.9.4 Varianten inpassing De Wijk-100 11.9.5 Overige varianten 11.9.6 Mitigatie 11.9.7 Samenvattende tabel 11.10 Effectbeschrijving: transport productiewater per truck 11.10.1 Voorkeursalternatief
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
-8-
177 177 178 178 178 179 180 181 181 181 181 181 184 187 187 187 187 187 187 188 188 188 188 190 190 191 191 191 192 192 192 193 193 193 193 193 194 194 194 195 195 195 195 195 196 196 196 September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
11.10.2 11.10.3 11.10.4 11.10.5 11.10.6 11.10.7 11.11 11.12
MER Aardgas+ De Wijk
Basisalternatief Diepere compressie alternatief Varianten inpassing De Wijk-100 Overige varianten Mitigatie Samenvattende tabel Effectvergelijking Leemten in kennis
197 197 197 197 197 197 197 199
12
AFVALSTOFFEN EN HULPSTOFFEN 12.1 Inleiding 12.2 Beleid 12.2.1 Nationaal beleid 12.2.2 Provinciaal beleid 12.2.3 NAM beleid 12.3 Huidige situatie 12.4 Autonome ontwikkelingen 12.5 Beoordelingskader 12.6 Effectbeschrijving: ontstaan en verwerking van afvalstoffen 12.6.1 Voorkeursalternatief 12.6.2 Basisalternatief 12.6.3 Diepere compressie alternatief 12.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 12.6.5 Overige varianten 12.6.6 Mitigatie 12.6.7 Samenvattende tabel 12.7 Effectvergelijking 12.8 Leemten in kennis
201 201 201 201 203 203 203 203 203 204 204 209 209 211 211 212 212 212 213
13
ENERGIE- EN CO2-BALANS 13.1 Inleiding 13.2 Beleid 13.3 Huidige situatie 13.4 Autonome ontwikkelingen 13.5 Beoordelingskader 13.6 Effectbeschrijving: energiebalans 13.6.1 Voorkeursalternatief 13.6.2 Basisalternatief 13.6.3 Diepere compressie alternatief 13.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 13.6.5 Overige varianten 13.6.6 Mitigatie 13.6.7 Samenvattende tabel 13.7 Effectvergelijking 13.8 Leemten in kennis
215 215 215 215 216 217 218 218 222 222 225 225 225 225 225 226
September 2010
-9-
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 10 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
1
EFFECTBESCHRIJVING
1.1
Inleiding Het MER Aardgas+ in De Wijk bestaat uit drie deelrapporten. In het eerste deelrapport worden alle relevante projectonderdelen in samenvattende vorm beschreven. Hierbij wordt een uitgebreid overzicht gegeven van de m.e.r.-procedure, de voorgenomen activiteit, verschillende alternatieven en varianten en een samenvatting van de milieueffecten. Het voorliggende tweede deelrapport bestaat uit een uitgebreide beschrijving van de milieueffecten. Het betreft de milieueffecten in de biosfeer, in tegenstelling tot de diepe ondergrond. De afbakening tussen de diepe ondergrond en de biosfeer wordt in deelrapport 3 beschreven. De diepe ondergrond in dit MER bevindt zich op meer dan 200 meter diepte. Het derde deelrapport gaat in op de diepe ondergrond en geeft een analyse van de mogelijke risico’s en beschrijft de effecten met betrekking tot de diepe ondergrond inclusief het opslagreservoir. Dit rapportdeel “Beschrijving milieueffecten” beschrijft 12 milieuaspecten, welke relevant zijn voor het MER Aardgas+ in De Wijk. Een overzicht van de verschillende projectonderdelen is weergegeven in hoofdstuk 5 van het samenvattend hoofdrapport (deelrapport 1). In dit rapport zijn tevens de verschillende te onderzoeken alternatieven en varianten benoemd, in hoofdstuk 6. De beschrijvingen in deze twee hoofdstukken vormen de basis voor de effectbepaling in dit deelrapport. In tabel 1.1 worden de getoetste alternatieven en varianten nog eens weergegeven. Tabel 1.1 Overzicht van de alternatieven en varianten Te toetsen Beschrijving Referentiesituatie
•
Basisalternatief (BA) Diepere compressie alternatief (DCA)
• •
Voorkeursalternatief (VA) MMA
• •
Varianten inpassing De Wijk-100
•
Varianten LSI
•
September 2010
Referentiesituatie, bestaat uit de huidige situatie met autonome ontwikkelingen. Oorspronkelijk ontwerp zoals beschreven in de startnotitie. Beschrijving van een scenario waarin het aardgas wordt gewonnen door de druk in de put verder te verlagen en daarmee door middel van dieper compressie het aardgas met een lagere druk uit het reservoir te zuigen. Beschrijving van de voorgenomen activiteit. Meest milieuvriendelijke alternatief om het project uit te voeren: alternatief met de minste negatieve milieueffecten (door het meenemen van mitigerende maatregelen en varianten). Afgewogen opties voor inpassing van locatie De Wijk-100, inclusief route aardgasleiding: o Optie A (op de es); o Optie B (zuidoptie), onderdeel van het voorkeursalternatief; o Optie C (noordoptie); o Optie D (middenoptie net buiten de es). Afgewogen opties bij het voorkeursalternatief: o Ontwerp LSI, scheiding in één kolom; o LSI nabij locatie De Wijk-15.
- 11 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 1.1 Overzicht van de alternatieven en varianten Te toetsen Beschrijving Tracé varianten
•
Optimalisaties
•
Mitigatie
•
Afgewogen opties bij het voorkeursalternatief: o Varianten tracé stikstofleiding van De Wijk-20 naar De Wijk-15; o Nieuwe stikstofleiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-17. Afgewogen opties bij het voorkeursalternatief: o Periode werkzaamheden. Maatregelen ter beperking milieu effecten van voorkeursalternatief.
Voor het onderzoek naar mogelijke milieueffecten is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van bestaande informatie. In aanvulling hierop is specifiek voor dit MER aanvullend specialistisch onderzoek uitgevoerd, door middel van veldwaarnemingen en door middel van modelberekeningen. Deze aanvullende onderzoeken zijn in de vorm van bijlagenrapporten toegevoegd aan dit MER. Het betreft de volgende bijlagenrapporten: • • • • • • •
Bijlagenrapport 1: Bijlagenrapport 2: Bijlagenrapport 3: Bijlagenrapport 4: Bijlagenrapport 5: Bijlagenrapport 6a: Bijlagenrapport 6b:
Cultuurtechnisch rapport; Bemalingsrapport; Natuurtoets; Archeologie; Geluid; Externe veiligheid (Kwantitatieve risicoanalyse); Externe veiligheid (Risicoberekening gastransportleidingen).
Richtlijnen Ten aanzien van de te onderzoeken milieueffecten vormen de richtlijnen van het bevoegd gezag naast de startnotitie een belangrijke referentie. Indien relevant, is aan het begin van een hoofdstuk de beschrijving uit de richtlijnen overgenomen die betrekking heeft op het milieueffect dat wordt beschreven. In de richtlijnen voor het MER is ten aanzien van de beschrijving van de milieuaspecten in het algemeen het volgende opgenomen: De startnotitie geeft een goed overzicht van de te onderzoeken milieueffecten. In de volgende paragrafen worden in aanvulling op de startnotitie enkele accenten gelegd voor de in het MER te beschrijven milieuaspecten. Voor de milieuaspecten die niet in dit hoofdstuk worden genoemd, kan worden volstaan met de uitwerking zoals in de startnotitie is beschreven. Vergelijk de milieueffecten van de alternatieven met die in de autonome ontwikkeling. Maak bij de beschrijving van de milieueffecten onderscheid tussen de aanlegfase, de operationele fase en de abandonneringsfase voor zover de ze voor de voorgenomen activiteit afwijken van de referentiesituatie. Maak ook onderscheid tussen tijdelijke en permanente effecten. Werk de milieueffecten voor zowel reguliere bedrijfsomstandigheden als bij calamiteiten en storingen uit. Neem ook positieve milieueffecten van het voornemen in het MER op.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 12 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
1.2
MER Aardgas+ De Wijk
Opbouw deelrapport 2 In dit rapport worden in verschillende hoofdstukken de effecten op de milieuaspecten bodem, water, ecologie, landschap en cultuurhistorie, archeologie, geluid, emissies, licht, verkeer en vervoer, externe veiligheid, afvalstoffen en energiebalans beschreven en beoordeeld. Per milieuaspect zijn toetsingscriteria geformuleerd, aan de hand hiervan zijn de effecten bepaald. Hoofdstukindeling Bij elk van de milieuaspecten wordt eerst een overzicht gegeven van het huidige beleid. Vervolgens worden de huidige situatie en de mogelijke autonome ontwikkelingen weergegeven. De combinatie van huidige situatie en autonome ontwikkelingen vormen het referentiekader ten opzichte waarvan de milieueffecten worden afgezet. Daarna wordt het beoordelingskader voor het bepalen van de effecten beschreven, waarbij ingegaan wordt op de toetsingscriteria en de inventarisatie van gegevens. In één of meerdere hierop volgende hoofdstukken worden de effecten beschreven voor de verschillende alternatieven en varianten. Hierop volgend wordt een samenvatting van de belangrijkste milieueffecten gegeven en worden in een effectentabel de alternatieven met elkaar vergeleken. De effecten tijdens mogelijke calamiteiten en bij beëindiging van activiteiten worden kwalitatief beschreven. Tot slot wordt ingegaan op de leemten in kennis. Tabel 1.2 Overzicht indeling deelrapport 2 Opbouw hoofdstukken deelrapport 2 Opbouw per hoofdstuk 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13.
Inleiding Bodem Water Ecologie Landschap en cultuurhistorie Archeologie Geluid Emissies Licht Verkeer en vervoer Externe veiligheid Afvalstoffen Energiebalans
o o o o o o
o o
Inleiding Beleid Huidige situatie Autonome ontwikkelingen Beoordelingskader Milieueffecten o Voorkeursalternatief (VA) o Basisalternatief (BA) o Diepere compressie alternatief (DCA) o Varianten inpassing De Wijk-100 o Overige varianten o Mitigatiemogelijkheden Effectvergelijking Leemten in kennis
Bij de beschrijving van milieueffecten per milieuaspect is onderscheid gemaakt in de verschillende projectfasen en calamiteiten, te weten: • • • • •
Aanlegfase; Operationele fase; Abandonneringsfase; Lange termijn (monitoring na plaatsing afsluitende pluggen); Calamiteiten.
De bevindingen van de verschillende milieuaspecten zijn samengevat opgenomen in hoofdstuk 7 van het samenvattend hoofdrapport (deelrapport 1). September 2010
- 13 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Effectvergelijking Om de verschillende milieueffecten met elkaar te vergelijken, zijn deze kwalitatief geclassificeerd. Hierbij zijn scores toegekend aan de geconstateerde effecten door middel van een 7-punts schaal van ‘- - -‘ tot en met ‘+ + +’ (zie tabel 1.3). Tabel 1.3 Classificatie van effecten volgens 7-punts schaal Effect Omschrijving ---0 + ++ +++ Nvt
Negatief effect, zodanig dat milieu effect buiten de normen van regelgeving en beleid valt. Negatief effect, relatief groot of in een kritische periode of gebied. Negatief effect, maar relatief beperkt of lokaal. Geen effect of zodanig beperkt dat het niet significant is. Positief effect, maar relatief beperkt of lokaal. Positief effect vrij groot of in een kritisch gebied. Positief effect, groot van omvang en zodanig dat een overschrijding van normen wordt opgeheven. Niet van toepassing.
Kaarten De effecten zijn tevens zoveel mogelijk weergegeven op kaarten. De kaarten zijn gebundeld in een kaartenbijlage. In onderstaande tabel 1.4 is een overzicht gegeven van de kaarten in de kaartenbijlage. In de tekst van voorliggende deelrapport 2 wordt verwezen naar kaarten in deze bijlage, die met kaartnummer zijn aangeduid, in tegenstelling tot de figuren en schema’s die onderdeel vormen van de tekst zelf. Afgezien van de kaarten 1a t/m 1g, verwijzen de cijfers in het kaartnummer naar het hoofdstuk waarop de kaart betrekking heeft. Zo heeft kaart 4a betrekking op hoofdstuk 4, Ecologie. Tabel 1.4 Overzicht kaarten kaartenbijlage Kaart Titel Kaarten met de ligging van projectonderdelen 1a 1b 1c 1d 1e 1f 1g
Omgevingskaart Overzichtskaart Omgevingskaart kwetsbare gebieden Overzichtskaart kwetsbare gebieden Varianten inpassing locatie De Wijk-100 Varianten ligging stikstofleiding van De Wijk-20 naar De Wijk-15 Ligging stikstofleiding van De Wijk-17 naar De Wijk-24 naar De Wijk-200
Kaarten milieueffecten 3a 3b 3c 3d 3e 3f 4a 4b 5 7a 7b 7c
Water – Natte gebieden huidige situatie Water – Natte gebieden bodemdaling 2030 Water – Natte gebieden bodemdaling 2060 Water – Kwel en infiltratie Water – Peilvakken Water – Oppervlaktewatersysteem Ecologie Ecologie – De Wijk-100 Landschap en cultuurhistorie Geluid – Luchtscheidingsinstallatie Geluid – Luchtscheidingsinstallatie + De Wijk-20 Geluid – De Wijk-6
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 14 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 1.4 Overzicht kaarten kaartenbijlage Kaart Titel 7d 7e 7f 7g 7h 7i 7j 7k 7l 10a 11a 11b 11c 11d 11e 11f 11g 11h 11i 11j 11k 11l 11M
September 2010
Geluid – De Wijk-13 Geluid – De Wijk-15 Geluid – De Wijk-16 Geluid – De Wijk-17 Geluid – De Wijk-20 Geluid – De Wijk-24 Geluid – De Wijk-26 Geluid – De Wijk-100 Geluid – De Wijk-200 Verkeer en vervoer – Transportroutes Externe Veiligheid – Luchtscheidingsinstallatie Externe Veiligheid – Luchtscheidingsinstallatie + De Wijk-20 Externe Veiligheid – De Wijk-6 Externe Veiligheid – De Wijk-13 Externe Veiligheid – De Wijk-15 Externe Veiligheid – De Wijk-16 Externe Veiligheid – De Wijk-17 Externe Veiligheid – De Wijk-20 Externe Veiligheid – De Wijk-24 Externe Veiligheid – De Wijk-26 Externe Veiligheid – De Wijk-100 Externe Veiligheid – De Wijk-200 Externe Veiligheid – Bestaande leidingen
- 15 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 16 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
2
BODEM
2.1
Inleiding
MER Aardgas+ De Wijk
In dit hoofdstuk worden de met de voorgenomen activiteit samenhangende milieueffecten voor de bodem beschreven. De bodemeffecten kunnen betrekking hebben op bodemverstoring en bodemkwaliteit. Grondwater komt in het volgende hoofdstuk, Water, aan bod. Effecten met betrekking tot bodembeweging worden behandeld in deelrapport 3. De doorwerking van bodemdaling naar het maaiveld heeft gevolgen voor het watersysteem en is daarom behandeld in hoofdstuk 3, Water van deelrapport 2. Aandachtspunten Effecten bij het milieuaspect bodem hebben betrekking op: •
•
Bodemverstoring, doordat bodemlagen met een bijzondere aardkundige waarde worden doorgraven. Hierbij wordt tevens aandacht besteed aan hierdoor ontstane grondstromen; Bodemkwaliteit, wat betrekking heeft op het aantreffen van mogelijke (historische) bodemverontreinigingen tijdens de aanlegfase of het risico dat ten gevolge van de activiteiten een (nieuwe) bodemverontreiniging ontstaat.
Richtlijnen In de richtlijnen voor het MER zijn geen specifieke zaken ten aanzien van het milieuaspect bodem opgenomen, afgezien van de effecten van bodemdaling. De effecten van bodemdaling aan maaiveld worden in hoofdstuk 3 (Water) beschreven. Volstaan kan worden met een uitwerking zoals in de startnotitie is beschreven. Opzet van het hoofdstuk In de eerstvolgende paragraaf (2.2) is het beleidskader met betrekking tot bodem geschetst. Hierbij wordt ingegaan op nationale, provinciale en gemeentelijke wet- en regelgeving voor wat betreft de bodem. In respectievelijk de paragrafen 2.3, 2.4 en 2.5 zijn de huidige situatie, de autonome ontwikkeling en het beoordelingskader geschetst. In de daarop volgende paragrafen zijn de milieueffecten beschreven, met onderscheid naar bodemverstoring (2.6) en bodemkwaliteit (2.7). Een samenvattende effectvergelijking (2.8) en een opsomming van de leemten in kennis (2.9) completeren het hoofdstuk.
2.2
Beleid 2.2.1 Nationaal beleid Ministerie van VROM: Wet bodembescherming In de Wet bodembescherming (Wbb) zijn regels opgenomen ten aanzien van bodemsanering en (voorkomen van) bodemverontreiniging. Het bodembeleid van VROM richt zich op duurzaam gebruik van de bodem. Schone grond moet schoon blijven, licht verontreinigde grond moet worden beheerd en ernstig verontreinigde grond moet in principe worden schoongemaakt (gesaneerd). Inzet van het huidige saneringsbeleid van VROM is niet dat na de schoonmaak op de bodem elke maatschappelijke functie mogelijk is. De sanering is gericht op het toekomstige gebruik (functioneel saneren).
September 2010
- 17 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Op 1 januari 2008 zijn het Besluit en de Regeling Bodemkwaliteit in werking getreden. In het Besluit en de Regeling bodemkwaliteit komt het bodembeleid van de laatste jaren samen. De regels hebben gevolgen voor de kwaliteitsborging voor bouwstoffen, grond en baggerspecie. In het Besluit Bodemkwaliteit staan de kwaliteitseisen waaraan bouwstoffen, grond en baggerspecie moeten voldoen wanneer deze op of in de bodem of in oppervlaktewater worden toegepast. Het Besluit komt ook tegemoet aan de wens om maatwerk op gebiedsniveau beter mogelijk te maken. En het Besluit geeft de mogelijkheid om gericht toezicht te houden op de hele keten van bouwstoffen, grond en baggerspecie. Van het moment van productie of ontgraving tot en met de toepassing. Voordat in de bodem wordt gegraven, moet de kwaliteit ervan worden onderzocht. Blijkt de af te graven grond ernstig verontreinigd te zijn, dan dient de bodem en de afgegraven grond gesaneerd te worden. Ook bij de aanleg van leidingen waarbij de afgegraven grond na afloop in de bodem wordt teruggebracht dient de kwaliteit van de grond vooraf te worden onderzocht, tenzij op grond van een vastgestelde bodemkwaliteitskaart kan worden aangetoond wat de bodemkwaliteit is ter plaatse van het te ontgraven tracé. In dat geval hoeft alleen aandacht te worden besteed aan de locaties waarvan het vermoeden bestaat dat er sprake is van bodemverontreiniging (de verdachte locaties). Wanneer verdachte locaties in het leidingtracé ernstig verontreinigd blijken te zijn, moeten deze worden gesaneerd. Op verontreinigde, maar niet ernstig verontreinigde locaties en op onverdachte locaties, mag de grond worden teruggeplaatst. De afgegraven bodem dient in de oorspronkelijke gelaagdheid te worden teruggeplaatst. Hoewel de bodem zich tevens uitstrekt tot de diepere ondergrond, beperkt de effectbeschrijving zich in dit deelrapport tot de bodem die behoort tot de biosfeer, inclusief de effecten van bodembeweging aan maaiveld (zie hoofdstuk 3 Water). De effecten in de diepe ondergrond zijn beschreven in deelrapport 3. Ministerie van VROM: Nationaal Milieubeleidsplan 3 en 4 In het Nationaal Milieubeleidsplan 3 (NMP3) is als doelstelling voor het nationale bodembeleid gesteld dat in 2022 alle ernstige bodemverontreinigingen in Nederland gesaneerd dan wel beheerst moeten zijn. In het NMP4 is deze termijn verschoven naar 2030. Hiertoe is in 2004 een zo volledig mogelijk beeld opgesteld van het aantal (mogelijk) ernstig verontreinigde locaties in Nederland: het zogenaamde landsdekkend beeld. Indien ter plaatse van een locatie graaf- of bouwactiviteiten worden uitgevoerd, dient voorafgaand bodemonderzoek te worden uitgevoerd om na te gaan of feitelijk bodemverontreiniging aanwezig is. 2.2.2 Provinciaal beleid Omgevingsvisie Drenthe Bodemkwaliteit en bodemsanering De provincie wil de bodemkwaliteit in onze provincie bewaken en waar mogelijk verbeteren, en streeft naar een duurzaam beheer van de bodem. In de Bodemnota ‘Werk maken van eigen bodem’ uit 2008 is aangegeven wat het belang van een goede bodemkwaliteit is. In deze nota zijn beleidsregels vastgelegd die de provincie hanteert voor het uitvoeren van bodemsaneringen. (Nadere regels zijn vastgelegd in de Provinciale Omgevingsverordening.) In 2010 stelt de provincie, als uitwerking van deze Omgevingsvisie, een Bodemvisie vast. Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 18 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deze vormt de beleidsbasis voor de aanpak en verbetering van de bodemkwaliteit. De provincie is op grond van de Wet Bodembescherming het bevoegde gezag voor het uitvoeren van bodemsaneringen. In 2030 wil de provincie de bodemverontreiniging in de provincie beheersbaar hebben gemaakt door kosteneffectief en functiegericht te saneren en beheren. De ernstige gevallen van bodemverontreiniging met onaanvaardbare risico’s wil de provincie voor 2015 saneren of beheersen. De provincie geeft prioriteit aan de aanpak van spoedlocaties zoals opgenomen in het ‘Convenant bodemontwikkelingsbeleid en aanpak spoedlocaties’ (juli 2009). Het ‘Bodemberaad’, waarin alle Drentse gemeenten zitting hebben, vormt voor de provincie een belangrijk overlegorgaan waar in de geest van dit convenant afspraken worden gemaakt over de uitvoering van bodemsaneringstaken. De uit te voeren bodemonderzoeken en saneringen worden opgenomen in vijfjarenprogramma’s. Aardkundige waarden Voor aardkundige waarden onderscheidt de provincie Drenthe drie beschermingsniveaus die verschillen in de mate van inzet van de provincie. De twee hoogste beschermingsniveaus (voorwaarden stellen en eisen stellen) zijn van provinciaal belang (zie figuur 2.2 in paragraaf 2.2.3): 1. Respecteren: bij ontwikkelingen ligt de inzet bij het waarborgen van de lokale aardkundige kenmerken voor de toekomst. Het is een gemeentelijke verantwoordelijkheid hieraan via het bestemmingsplan invulling te geven. Initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de aardkundige kenmerken als inspiratiebron te benutten voor ontwikkelingen. De provincie vraagt gemeenten plannen en initiatieven daar op te beoordelen; 2. Regisseren (Voorwaarden stellen): bij ontwikkelingen zijn de aardkundige kenmerken randvoorwaarde. Initiatiefnemers hebben daarmee de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken op welke wijze de aardkundige kwaliteiten als (ruimtelijke) onderlegger voor nieuwe plannen worden benut. De provincie is beschikbaar voor (het regelen van) begeleiding van het planvormingsproces, waarbij de kansen vanuit de aardkundige samenhang uitgangspunt zijn; 3. Beschermen (Eisen stellen): ontwikkelingen worden alleen toegestaan als aardkundige kwaliteiten en kenmerken worden behouden. Wij zullen vanaf het begin een plek bedingen in het planvormingsproces. Het zorgvuldig en verantwoord omgaan met de aardkundige waarden vormen het vertrekpunt van de inzet. Structuurvisie diepe ondergrond De provincie Drenthe werkt momenteel aan de structuurvisie voor de diepe ondergrond ‘Met Drenthe de diepte in’. In deze structuurvisie wordt beschreven hoe de provincie een duurzame benutting van de diepe ondergrond wil bewerkstelligen. Met betrekking tot de aspecten bodemkwaliteit en bodemverstoring heeft de inhoud van de structuurvisie weinig raakvlakken. Dit komt omdat de nadruk van de structuurvisie vooral ligt op het deel van de ondergrond waarin de olie- en gasreservoirs voorkomen (tot enkele kilometers diepte). Tevens wordt het beleidskader voor toepassing van warmte-koude opslag (WKO) beschreven September 2010
- 19 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
2.2.3 Gemeentelijk beleid Binnen alle Drentse gemeenten, behalve de gemeente Emmen, is de provincie bevoegd gezag in het kader van de Wet Bodembescherming.
2.3
Huidige situatie 2.3.1 Bodemverstoring De regionale bodemopbouw van de bovengrond is beschreven aan de hand van de bodemkaart (zie figuur 2.1).
Figuur 2.1 Regionale bodemopbouw van de bovengrond omgeving De Wijk (bron: www.bodemkaart.nl).
Voor het gebied laat deze een tweedeling zien: beekdalen en overige gronden. Dit heeft een grote overlap met de hoogtekaart. De beekdalen hier zijn dezelfde als zichtbaar zijn op de hoogtekaart. In de beekdalen bestaat de bodem uit veen op zandgronden. De overige gronden zijn zandgronden. Deze variëren van moerige podzolgronden tot veldpodzolgronden met lemig fijn zand. Het bosgebied rondom locatie De Wijk-100 is qua bodemopbouw afwijkend van de rest. Hier bestaat de bodem uit stuifzand. Tevens komen diverse (beschermde) aardkundige waarden in het gebied voor. Aardkundige waarden zijn onderdeel van de kernkwaliteiten van de provincie Drenthe. De mate van bescherming van deze gebieden is weergegeven in figuur 2.2.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 20 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Figuur 2.2 Overzicht aardkundige waarden in Drenthe, zoals opgenomen in de omgevingsvisie.
2.3.2 Bodemkwaliteit De milieuhygiënische bodemkwaliteit van een gebied wordt sterk bepaald door het huidige of vroegere bodemgebruik van het gebied. Het gebied bestaat vooral uit landbouwgebied met lintbebouwing en in beperkte mate uit stedelijk gebied. Historisch onderzoek (bron: Bijlagenrapport 2: Bemalingsrapport) heeft aangetoond dat nergens op of rondom het tracé verdachte locaties aanwezig zijn. Deze voormalige NAM-locatie De Wijk-24 is in het verleden gesaneerd en ontmanteld. Het bodemkundig veldonderzoek dat is gedaan in het kader van het bemalingsonderzoek heeft aangetoond dat hier geen restverontreiniging (meer) aanwezig is.
2.4
Autonome ontwikkelingen 2.4.1 Bodemverstoring In september 2009 is de zandwinlocatie Echten in gebruik genomen door de Zandexploitatiemaatschappij V.O.F. Echten. De komende jaren zal vanaf deze zandwinlocatie, met een oppervlakte van 40 hectare, zand worden gewonnen. De zandwinning ligt ten noorden van de Hoogeveensche Vaart. Als noord- en oostgrens fungeren respectievelijk de bebouwing langs de Oshaarseweg en de Traandijk. De zandwinning in Echten wordt gezien als autonome ontwikkeling.
September 2010
- 21 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
2.4.2 Bodemkwaliteit De doelstelling uit het NMP4 is om voor 2030 alle ernstig verontreinigde locaties in Nederland te saneren dan wel te beheersen. Ernstig en urgente locaties moeten eerder worden gesaneerd. Dit is een autonome ontwikkeling, die plaatsvindt over een relatief lange periode.
2.5
Beoordelingskader Toetsingscriteria Voor het milieuaspect bodem zijn twee toetsingscriteria vastgesteld: •
•
Bodemverstoring: doordat bodemlagen met een bijzondere aardkundige waarde worden doorgraven of bodemlagen met een hydrologische functie. Hierbij wordt tevens aandacht besteed aan het optreden van grondstromen; Bodemkwaliteit: vergravingen van verontreinigde bodems in de aanlegfase en bij calamiteiten.
Inventarisatie In het kader van het MER is een aantal achtergrondrapporten opgesteld, die in belangrijke mate als basis dienen voor de effectbeschrijving in dit hoofdstuk. Deze rapporten betreffen: •
•
Oranjewoud,(2010) Geschematiseerd Cultuurtechnisch rapport ten behoeve van de optimalisatie van gaswinningsveld De Wijk, projectnr. 14207-21784, revisie 00, 1 juli 2010; Oranjewoud (2010) Bemalingsrapport ten behoeve van optimalisatie gaswinning De Wijk, projectnr. 14207-217184, revisie 02, 21 juli 2010.
Deze rapporten zijn als respectievelijk bijlagenrapporten 1 en 2 bij het MER gevoegd. Voor de criteria bodemverstoring en bodemkwaliteit is gebruik gemaakt van beschikbare achtergrondrapporten. Effectbepaling Voor de effectbepaling heeft eerst een kwantitatieve effectbepaling plaatsgevonden. Aan de hand van deze kwantitatieve gegevens zijn de effecten (kwalitatief) geclassificeerd. Voor de kwantitatieve effectbepaling zijn voor de toetsingscriteria bodembeweging, bodemverstoring en bodemkwaliteit de volgende eenheden gebruikt: • •
Bodemverstoring: verstoring van het bodemprofiel (in m3 vergraven grond); Bodemkwaliteit: aantal doorgravingen van (mogelijk) ernstig verontreinigde locaties en hierbij te saneren aantal m3 verontreinigde grond.
De kwantitatieve effectbepaling is omgezet in een kwalitatieve classificatie van effecten. Hierbij worden scores toegekend aan de geconstateerde effecten. Hierbij wordt aangesloten bij de 7-puntsschaal van - - - t/m + + +. In onderstaande tabel 2.1 wordt de specifieke invulling van deze schaal voor het milieuaspect bodem nader toegelicht.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 22 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 2.1 Effectclassificatie Bodem Effect Bodemverstoring en bodemkwaliteit ---0 + ++ +++
2.6
Veroorzaken van verontreiniging of ongewenste verspreiding van bestaande verontreiniging. Vergraving van bijzondere bodems. Grondverzet zonder substantiële verstoring van bijzondere bodems. Geen of verwaarloosbaar effect. Sanering van één of enkele verontreinigde locaties. Sanering van meerdere verontreinigde locaties. Nvt
Effectbeschrijving: bodemverstoring 2.6.1 Voorkeursalternatief Algemeen Ten behoeve van het project Aardgas+ is de NAM voornemens drie nieuwe locaties aan te leggen (De Wijk-24, 100 en 200). Tevens is plaatsing van een luchtscheidingsinstallatie (LSI) benodigd naast locatie De Wijk-20. De drie locaties en de LSI worden aangesloten met leidingen. In totaal zijn hiervoor vier tracés nodig, waarvan drie stikstofleidingen en één aardgasleiding. Aanlegfase – LSI, (0) Bij de aanleg van de LSI-locatie worden geen diepere ontgravingen verwacht. De hoeveelheid vergraven grond blijft hiermee beperkt en zijn bijzondere bodems niet aangetoond. Hoewel de omvang van de vergravingen relatief klein is, is sprake van Grondverzet zonder verstoring van bijzondere bodems, waardoor een licht negatieve score (-) is toegekend. Gezien de aard en omvang van de vergravingen wordt het effect als verwaarloosbaar beschouwd (0). Aanlegfase – Leidingen, (-) Leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15 Locatie De Wijk-20 en locatie De Wijk-15 liggen beide aan de noordzijde van de Hoogeveenschevaart en aan weerszijden van de Koekangeweg. Het tracé heeft een lengte van ca. 2.500 m en loopt min of meer parallel aan de Hoogeveenschevaart op een afstand van 50 - 200 m. De belangrijkste kruising is die met de Koekangerweg. Diverse boringen geven aan dat de bodem bestaat uit matig fijn zand met een leemfractie. In veel boringen zijn leemlenzen aangetroffen, maar deze zijn dun en op sterk wisselende dieptes. Deze lagen treden voor de grondwaterstoming niet op als 'formele' scheidende laag, wel zorgen ze voor een reductie van de grondwaterstoming. De bodemkaart geeft voor dit tracé aan dat de bodem veen bevat. Dit is slechts plaatselijk het geval, in deze gevallen is altijd sprake van een (zeer) dunne veenlaag.
September 2010
- 23 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Leiding tussen De Wijk-17 en De Wijk-24 Locaties De Wijk-17 en De Wijk-24 liggen ten oosten van Koekange en ten zuiden van de spoorbaan. Het tracé heeft een lengte van ca. 2.000 m. Deze ligt tussen de twee locaties en loopt parallel aan de spoorbaan op een afstand van ca. 500 m. Dit tracé bevat geen grote kruisingen. In de bodem in dit tracé is voornamelijk matig fijn leemarm zand aangetroffen. Regelmatig is een leemlaag aangetroffen met een dikte van ca. 1 m. De diepteligging van de leemlaag varieert sterk (van 1 tot 4 m-mv). Leiding tussen De Wijk-24 en De Wijk-200 Locatie De Wijk-24 ligt ten zuiden van de spoorbaan (ca. 500 m). Locatie De Wijk-200 ligt ten noorden van de spoorbaan (ca. 500m). Het tracé heeft een lengte van ca. 1.500 m, ligt tussen de twee locaties, en kruist de spoorbaan met een gestuurde (HDD) boring. In de bodem in dit tracé is voornamelijk matig fijn leemarm zand aangetroffen. Incidenteel is op diepte grover zand aangetroffen, soms met een grindige bijmenging. Soms wordt ook hier een leemlaag aangetroffen, deze is echter meestal afwezig. Het tracé gaat deels door een gebied met een hoog beschermingsniveau ten aanzien van aardkundige waarden. Leiding tussen De Wijk-16 en De Wijk-100B Deze locaties liggen tussen Oshaar en Echten. Locatie De Wijk-16 ligt aan de zuidzijde van de Hoogeveenschevaart. De Wijk-100B ligt aan de noordzijde van de Hoogeveenschevaart. In het voorkeursalternatief wordt uitgegaan van alternatief De Wijk-100B, waarbij het kortste tracé alternatief van toepassing is (de tie-in, met een lengte van circa 200 m). In dit tracé is sprake van een zandige bovengrond. Hoewel plaatselijk leemlagen zijn aangetroffen, blijkt dat op het tracé geen leem aanwezig is. Het korte tracé ligt in een gebied met een middelhoog beschermingsniveau ten aanzien van aardkundige waarden. Bodemverstoring De aan te leggen stikstofleiding heeft een diameter van 4" (100 mm), de gasleidingen hebben een diameter van 6" (150 mm). De leidingen hebben een minimale gronddekking van 1,50 m. Voor het inschatten van de hoeveelheid grond die wordt vergraven, wordt een graafdiepte van 2 meter aangehouden. Bij slootkruisingen wordt een minimale dekking van 1,0 m beneden slootbodem aangehouden. Daarnaast is het talud van de vergravingen, afhankelijk van de stabiliteit van de grond, rond de 1:1. Tevens wordt naast de sleuf de laag teelaarde onder de rijbaan naast de sleuf ontgraven om een ‘schone’ werkstrook te creëren waarbij geen vermenging van grond optreedt. Uit de bovenstaande gegevens blijkt dat per meter leiding circa 7 m3 grond wordt vergraven. In tabel 2.2 is aangegeven wat dit betekent voor de vier nieuw aan te leggen leiding tracés. Tabel 2.2 Schatting van vergraven grond bij aanpassingen leidingennet Leiding Traject Lengte (m) Nieuwe stikstofleiding
Nieuwe aardgastransportleiding Totaal
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
De Wijk-20 - De Wijk-15 De Wijk-17 - De Wijk-24 De Wijk-24 - De Wijk-200 De Wijk 100 - De Wijk-16
- 24 -
2.500 2.000 1.500 100 6.100
Schatting vergraven grond (m3) 17.500 14.000 10.500 700 40.700
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De verstorende effecten van de vergravingen worden geminimaliseerd door tijdens de graafwerkzaamheden de verschillende bodemlagen (zoals teelaarde) te scheiden. Bij het vullen van de sleuf worden de verschillende bodemlagen vervolgens weer in de oorspronkelijk volgorde teruggeplaatst. Voor het aspect bodemverstoring in de aanlegfase van de leidingen is een licht negatieve score toegekend (-), omdat het gaat om een vergraving waarbij geen of zeer beperkt bijzondere bodems worden aangetast. Aanlegfase – Bestaande locaties, (0) Voor de bestaande locaties zijn vrijwel geen extra vergravingen nodig. Voor de vergravingen die wel nodig zijn, zoals boorkelders, is de grond reeds gedeeltelijk verstoord. Daarom is een neutrale score toegekend (0). Aanlegfase – Nieuwe locaties, (-) De nieuw aan te leggen locaties (De Wijk-24, 100 en 200) worden uitgevoerd als standaard moderne NAM-locaties. Deze locaties bevatten onder andere boorkelders en een hoekbak. De omvang van de nieuwe locaties is kleiner dan de bestaande locaties in het gebied, mede omdat de moderne winningsapparatuur (zoals de MIPS) minder ruimte in beslag neemt dan de bestaande. Op de locaties vindt derhalve een aantal bodemwerkzaamheden plaats tot een diepte van circa 2 meter. Het onderdeel met de diepste ontgraving is de hoekbak, die een oppervlakte heeft van 2,4 bij 10 meter en een diepte van 1,6 meter. Een ander onderdeel, de boorkelder, is kleiner en reikt tot een diepte van 0,8 meter. De installaties op de locaties worden op een MIPS geplaatst. Dit betekent dat voor het plaatsen van deze installaties geen bodemingrepen nodig zijn. Voor De Wijk-24 geldt dat deze locatie wordt opgebouwd op de plek van een eerdere NAM-locatie. Daardoor is de bodem al gedeeltelijk verstoord, en zullen de teruggeplaatste grondlagen (teelaarde) opnieuw worden verstoord. Voor De Wijk-100 geldt dat deze in een gebied ligt met een middelhoog beschermingsniveau ten aanzien van aardkundige waarden. Gezien de aard en totale omvang en geografische spreiding van de graafwerkzaamheden voor het aanleggen van de nieuwe locaties wordt een licht negatieve score toegekend (-); bijzondere bodems worden niet of beperkt aangetast. Operationele fase en abandonneringsfase, (0) In de operationele fase vinden geen bodemwerkzaamheden plaats. In de abandonneringsfase wordt de bodem weer in oorspronkelijke staat (in overleg met de eigenaren) teruggebracht. Ten opzichte van de referentiesituatie is er geen effect (0). 2.6.2 Basisalternatief Voor het basisalternatief geldt dat de situatie met betrekking tot bodemverstoring niet significant verschilt van het voorkeursalternatief.
September 2010
- 25 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
2.6.3 Diepere compressie alternatief In het DCA is minder verstoring van de bodem nodig dan in het VA. De redenen hiervoor zijn: • •
De LSI en de locatie De Wijk-24 wordt in het DCA niet aangelegd; De stikstofinjectieleidingen worden in het DCA niet aangelegd.
In het DCA worden echter wel nieuwe tie-in aardgasleidingen geplaatst, ten behoeve van aansluiting van de locaties De Wijk-100 en De Wijk-200 op het leidingennet. Ten opzichte van de referentiesituatie treden dus extra vergravingen op, als gevolg van de aanleg van twee locaties en aardgasleidingen. Hierbij wordt geen verstoring van bijzondere bodemlagen verwacht. Hoewel de omvang van de vergravingen kleiner is dan in het voorkeursalternatief (minder locaties en minder leidingen), is het effect vergelijkbaar. Er is sprake van Grondverzet zonder verstoring van bijzondere bodems, waardoor een licht negatieve score (-) is toegekend. 2.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 Voor het effect van bodemverstoring van de locatie De Wijk-100 zijn vier varianten (A t/m D) onderzocht. De verschillende varianten bevinden zich op en om de es die wordt ingesloten door de Oshaarseweg, de Kruisweg en de Vledders. Aan de locaties zijn verschillende leidingentracés gekoppeld. Locatie Optie A De locatie voor optie A bevindt zich op de es en zorgt daarmee voor een aantasting aan de es, wat een bijzondere bodem is. Hierdoor is een negatieve score toegekend (- -). Optie B De locatie voor optie B is uitgewerkt in het voorkeursalternatief. Optie C De locatie voor optie C bevindt zich aan de noordoostkant van de es, in het beekdal. De hoeveelheid grondverzet is beperkt, maar vindt plaats in een beekdal. Gezien de omvang en aard van de vergravingen wordt een licht negatieve score toegekend (-). Optie D De locatie voor optie D bevindt zich aan de oostkant van de es, in het beekdal. De hoeveelheid grondverzet is beperkt, maar vindt plaats in een beekdal. Gezien de omvang en aard van de vergravingen wordt een licht negatieve score toegekend (-).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 26 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Leidingen Er is één alternatief tracé per alternatieve locatie. Uitzondering hierop is locatie De Wijk100C. Er zijn twee alternatieve tracés naar deze locatie. Eén langs de noordzijde en een langs de zuidzijde van de Hoogeveenschevaart. De lengte van de tracé alternatieven varieert van 200 m tot 1.500 m. Het kortste tracé bevat geen (grote) kruisingen. De overige tracés hebben de kruising met de Hoogeveenschevaart als voornaamste kruising. Optie A Het tracé voor optie A doorkruist de es en zorgt daarmee voor een aantasting aan de es, wat een bijzondere bodem is. Hierdoor is een negatieve score toegekend (- -). Optie B De locatie voor optie B is uitgewerkt in het voorkeursalternatief. Optie C Het tracé voor optie C loopt via de noordoostkant van de es, in het beekdal. De hoeveelheid grondverzet is beperkt, maar vindt plaats in een beekdal. Gezien de omvang en aard van de vergravingen wordt een licht negatieve score toegekend (-). Optie D Het tracé voor optie D loopt via de oostkant van de es, in het beekdal. De hoeveelheid grondverzet is beperkt, maar vindt plaats in een beekdal. Gezien de omvang en aard van de vergravingen wordt een licht negatieve score toegekend (-). 2.6.5 Overige varianten Voor de overige varianten geldt dat de situatie met betrekking tot bodemverstoring niet significant verschilt van het voorkeursalternatief. 2.6.6 Mitigatie Ten aanzien van het aspect bodemverstoring worden geen aanvullende mitigerende maatregelen voorgesteld.
September 2010
- 27 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
2.6.7 Samenvattende tabel Tabel 2.3 Effectbeschrijving: bodemverstoring Fase Projectonderdeel VA
BA
DCA
Aanlegfase
Idem VA
Nvt 0
Operationele fase Abandonneringsfase Lange termijn
2.7
LSI Leidingen
-
Bestaande locaties Nieuwe locaties
0 -
0 -
Algemeen Algemeen Algemeen
0 0 0
0 0 0
Varianten De Wijk-100: Optie A: - Optie B: 0 Optie C: Optie D: De Wijk-100: Optie A: - Optie B: Optie C: Optie D: -
Effectbeschrijving: bodemkwaliteit 2.7.1 Voorkeursalternatief Aanlegfase – Mobilisatie van verontreinigingen door bemaling – LSI, leidingen, locaties (0) Als gevolg van bemalingen kunnen eventuele mobiele verontreinigingen gemobiliseerd worden en zich verplaatsen. Hiertoe zijn de eventueel aanwezige verontreinigingen in de bodem en het grondwater in beeld gebracht. Gebruikte gegevensbronnen: • • •
Gegevens provincie Drenthe; Gegevens gemeente De Wolden; Bodemkundig veldonderzoek (per locatie).
Uit de beschikbare gegevens van de provincie en de gemeente, in combinatie met het bodemkundig veldonderzoek blijkt dat er geen verontreinigingen binnen het invloedsgebied van de bemaling voorkomen. Voor wat betreft de aanlegfase wordt dit beoordeeld als een neutraal effect (0) voor bodemkwaliteit. Aanlegfase en operationele fase – Preventie van bodemverontreiniging – LSI, leidingen en locaties, (0) Leidingen Met betrekking tot de leidingen worden voorzieningen getroffen om eventuele bodemverontreinigingen te voorkomen. Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan de inzet van goedgekeurd (gecertificeerd) materieel, het toepassen van graafmachines en Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 28 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
kranen met slangbreukbeveiliging, opslag van brandstof in dubbelwandige tanks en/of met toepassing van een lekbak. Bij het stralen van de leiding wordt het grit opgevangen. Bij het constateren van bodemverontreiniging tijdens graafwerkzaamheden wordt het bevoegd gezag geïnformeerd en worden de benodigde maatregelen getroffen om de verspreiding te voorkomen. Bij de gestuurde boringen onder wegen en watergangen worden monsters genomen van de uitkomende boorslurry. Deze worden geanalyseerd conform het NENpakket en getoetst aan de streef- en interventiewaarden van VROM. Bij overschrijdingen worden maatregelen genomen. LSI en locaties De locaties moeten conform de Wet Milieubeheer voldoen aan de Nederlandse Richtlijnen Bodembescherming voor bedrijfsmatige installaties (NRB). Dit betekent dat de locaties conform de eisen en voorschriften vloeistofdicht of -kerend moeten zijn opdat daar waar potentieel gevaar bestaat voor bodemverontreiniging het risico voor verontreinigingen verwaarloosbaar is. Voor eventueel gebruik en opslag van chemicaliën gelden de regels van de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS)-15 (opslag). Vloeistofopvang De verharding op de bestaande en de nieuwe locaties is asfalt en is vloeistofkerend. Tijdens boring en werkzaamheden aan de put in de operationele fase wordt de afsluiter in de overloopleiding van hoekbak naar het oppervlaktewater dicht gezet. Eventuele verontreinigingen worden via de milieugoten afgevoerd naar de hoekbak en daarna afgevoerd naar een erkende verwerker. Tijdens normale operaties komen geen verontreinigingen vrij en wordt hemelwater van de locatie via de hoekbak geloosd op het oppervlaktewater. Voor zover op de LSI wordt gewerkt met bodembedreigende stoffen zal de LSI moeten voldoen aan de NRB 2001. Dit zal onderdeel worden van de WM-vergunning die het gespecialiseerde bedrijf dat de bouw en de werking van de LSI uitvoert moet verkrijgen. De installatie zal moeten voldoen aan een zogenaamd ‘Verwaarloosbaar bodemrisico, categorie A’. Er zijn verschillende methoden om hier aan te voldoen in de sfeer van ‘Bodembeschermende Voorzieningen’ en ‘Operationele Maatregelen’ of een combinatie van beide. Effect preventie van bodemverontreiniging Zoals bovenstaand weergegeven, worden er verschillende maatregelen getroffen om bodemverontreiniging te voorkomen. Bovendien worden onverhoopt ontstane bodemverontreinigingen volgens de daarvoor geldende richtlijnen opgeruimd. Het effect wordt als nihil beoordeeld (0). Abandonneringsfase (0) In de abandonneringsfase wordt de bodem weer in oorspronkelijke staat (in overleg met de eigenaren) teruggebracht. In deze fase worden eventuele verontreinigingen opgeruimd, zoals in de referentiesituatie ook het geval zou zijn. Ten opzichte van de referentiesituatie is er dan ook geen effect (0).
September 2010
- 29 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
2.7.2 Basisalternatief Voor het basisalternatief geldt dat de situatie met betrekking tot de bodemkwaliteit gelijk is aan het voorkeursalternatief. 2.7.3 Diepere compressie alternatief In het DCA worden de LSI, de locatie De Wijk-24 en de stikstofleidingen niet aangelegd. Wel worden de locaties De Wijk-100 en De Wijk-200 en de bijbehorende aardgas tie-ins aangelegd. Voor bodemkwaliteit zijn de effecten van het DCA in potentie kleiner dan in het voorkeursalternatief, echter geldt dat de effectbeoordeling niet significant verschilt van het voorkeursalternatief. De score is daarom neutraal (0). 2.7.4 Varianten inpassing De Wijk-100 Voor de varianten voor inpassing van de locatie De Wijk-100 geldt dat de situatie met betrekking tot bodemkwaliteit niet significant verschilt van het voorkeursalternatief. 2.7.5 Overige varianten Voor de overige varianten geldt dat de situatie met betrekking tot bodemkwaliteit niet significant verschilt van het voorkeursalternatief. 2.7.6 Mitigatie Ten aanzien van het aspect bodemverontreiniging worden geen aanvullende mitigerende maatregelen voorgesteld. 2.7.7 Samenvattende tabel Tabel 2.4 Effectbeschrijving: bodemkwaliteit Fase Projectonderdeel
VA
BA
DCA
Varianten
Aanlegfase
0
Idem VA
0
Idem VA
Aanlegfase en operationele fase Abandonneringsfase Lange termijn
2.8
Mobilisatie van verontreinigingen door bemaling Preventie van bodemverontreiniging Algemeen Algemeen
0
0
0 Nvt
0 Nvt
Effectvergelijking Bodemverstoring Het belangrijkste effect met betrekking tot het aspect bodem is verstoring van de bodem. Dit geldt specifiek voor de hoeveelheden grondverzet bij het aanleggen van de leidingen en de nieuwe locaties. Er worden echter geen afsluitende of bijzondere bodemlagen vergraven. Bij de aanleg van de pijpleiding wordt de te vergraven grond weer teruggelegd in de oorspronkelijke gelaagdheid. Het effect van bodemverstoring is lokaal en wordt als licht negatief gescoord.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 30 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Bodemkwaliteit De effecten op bodemkwaliteit zijn nihil, omdat in het gebied van de locaties en het leidingentracé geen verdachte locaties zijn waar de bodem mogelijk verontreinigd is. Bij de bouw en aanleg van de LSI, leidingen en locaties worden dusdanige maatregelen getroffen dat nieuwe verontreinigingen worden voorkomen. Tabel 2.5 Overzicht effecten bodem Bodem LSI
Leidingen
Locaties
Bodemverstoring aanlegfase
-
-
Bestaand Nieuw
Bodemkwaliteit
0
0
Basisalternatief Diepere compressie alternatief
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Minder vergraving omdat stikstofleidingen, locatie De Wijk-24 en de LSI niet worden aangelegd. Vergraving bijzondere bodem wegens ligging op de es. Geen verschil met het voorkeursalternatief (optie B).
Varianten De Wijk-100
Variant LSI nabij De Wijk-15 Overige varianten
2.9
Optie A Optie C/D
0 0
Meer vergraving door dubbele leiding tussen De Wijk-15 en De Wijk-20. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Leemten in kennis De bodemopbouw kan lokaal sterk verschillen, waardoor de kennis van de bodemopbouw in zekere mate beperkt is. Dit betekent dat huidige inzichten kunnen veranderen tijdens het aanleggen van de leidingen en locaties.
September 2010
- 31 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 32 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
3
WATER
3.1
Inleiding
MER Aardgas+ De Wijk
In onderstaand hoofdstuk komt het milieuaspect water aan bod. Het aspect water heeft betrekking op grondwater en oppervlaktewater. In de aanlegfase zal bemaling langs de tracés van de aan te leggen leidingen plaatsvinden en ook bij de aanleg van de locaties. De bemaling heeft invloed op de grondwaterstand. Indien het onttrokken water wordt geloosd op oppervlaktewater, kan zowel de hoeveelheid als de kwaliteit van het te lozen water de bestaande watergangen beïnvloeden. In de operationele situatie is op de nieuwe locaties het verhard oppervlak toegenomen. De verharding beperkt de infiltratie van hemelwater naar het grondwater; dit hemelwater moet op verantwoorde wijze worden behandeld, volgens de strategie vasthouden-bergen-afvoeren. Naast deze effecten zijn de effecten van bodemdaling een belangrijk punt van aandacht. Bodemdaling kan leiden tot een ongewenst hoge grondwaterstand, waardoor aanpassing van waterpeilen gewenst kan zijn. Daarnaast kan er invloed zijn op de stromingsrichting in sloten en watergangen. In dit hoofdstuk worden deze en nog andere effecten op water beschreven. Aandachtspunten In dit hoofdstuk komen de volgende mogelijke effecten bij het milieuaspect water aan bod: • •
•
Effecten van bodemdaling op het watersysteem (grondwaterstand, stromingsrichting); Grondwater, kwantiteitsaspecten (verandering van de grondwaterstand), waterkwaliteitsaspecten (beïnvloeding grondwaterkwaliteit) en beïnvloeding van de grondwateraanvulling (door verandering hoeveelheid verhard oppervlak) en waterberging; Oppervlaktewater, kwantiteitsaspecten (afvoer hoeveelheid geloosd bemalingswater en gecondenseerd water vanuit de LSI), kwaliteitsaspecten (beïnvloeding waterkwaliteit oppervlaktewater), watersysteem (kruising van watergangen in de aanlegfase).
Het diepe grondwater, op meer dan 500 meter diepte valt buiten deze toetsing en komt aan bod in deelrapport 3 over de diepe ondergrond. Richtlijnen In de richtlijnen voor het MER is het volgende opgenomen ten aanzien van het milieuaspect water: Werk de gevolgen voor bodem en water conform de startnotitie uit. Kwantificeer de bodemdaling, de wijze waarop die verloopt (mogelijke bevingen, trillingen) en gevolgen voor de waterhuishouding. In het MER dient het geohydrologische systeem beschreven te worden. Deze beschrijving moet zich richten op het grondwatersysteem, met aandacht voor grondwaterstromen en standen.
September 2010
- 33 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Geef inzicht in de effecten van het voornemen op het geohydrologische systeem. Dit kan geïllustreerd worden aan de hand van contourkaarten van de (freatische) grondwaterstandverandering. Ga in op mogelijke cumulatieve effecten met zandwinning en waterberging binnen het plangebied. Ga bij de aanleg van nieuwe leidingen in op het eventueel vergraven van slecht doorlatende lagen en de mogelijke gevoeligheid voor verdroging van bodemlagen. Beschrijf indien van toepassing, mogelijke mitigerende maatregelen en de effecten daarvan. Opzet van het hoofdstuk In de eerstvolgende paragraaf (3.2) wordt het beleidskader met betrekking tot water geschetst. Hierbij wordt ingegaan op de wet- en regelgeving voor wat betreft het water, op Europees, nationaal, provinciaal, waterschaps en gemeentelijk niveau. In respectievelijk de paragrafen 3.3, 3.4 en 3.5 zijn de huidige situatie, de autonome ontwikkeling en het beoordelingskader geschetst. In de daarop volgende paragrafen zijn de milieueffecten beschreven. Behandeld worden bodemdaling (3.6), grondwater (3.7) en oppervlaktewater (3.8). In paragraaf 3.9 is een samenvattende effectvergelijking opgenomen, in paragraaf 3.10 een opsomming van de leemten in kennis.
3.2
Beleid 3.2.1 Europees beleid Europese Kaderrichtlijn Water Op Europees niveau is het waterbeleid vastgelegd in de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW). De KRW verdeelt heel Europa in internationale stroomgebieden; een stroomgebied is vervolgens onderverdeeld in deelstroomgebieden en waterlichamen. Het onderzoeksgebied ligt in het internationale stroomgebied van de Rijn (deelstroomgebied Rijn-Oost). Om de doelstellingen van de Kaderrichtlijn Water te behalen, schrijft de richtlijn een werkwijze voor, die per stroomgebiedsdistrict vastgelegd wordt in een Stroomgebiedsbeheersplan. Iedere 6 jaar moet voor ieder stroomgebiedsdistrict een Stroomgebiedsbeheersplan gemaakt worden, beginnend in 2009. In het stroomgebiedsbeheersplan staan de doelstellingen per oppervlaktewaterlichaam beschreven. Het doel van de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) is het realiseren van natuurlijke of nagenoeg natuurlijke watersystemen, binnen aanvaardbare grenzen qua kosten en veiligheid. In een stroomgebiedbeheersplan wordt ook de huidige situatie vastgelegd en worden de menselijke invloeden op een waterlichaam beschreven. Uiteindelijk worden maatregelen geformuleerd om de gewenste ecologische toestand te bereiken.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 34 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
3.2.2 Nationaal beleid Waterwet Acht (voormalige) wetten voor het waterbeheer in Nederland zijn samengevoegd tot één Waterwet. De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert het de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Daarnaast levert de Waterwet een flinke bijdrage aan kabinetsdoelstellingen zoals vermindering van regels, vergunningstelsels en administratieve lasten. Ook de zes vergunningstelsels op het gebied van water zijn gebundeld in de waterwet. (www.minvenw.nl). De Waterwet is alleen bedoeld voor directe lozingen. Indirecte lozingen worden gereguleerd door de Wet Milieubeheer en het Activiteitenbesluit. Activiteitenbesluit Met de introductie van het Activiteitenbesluit per 1 januari 2008 wordt een deel van de waterlozingen vanuit inrichtingen – ook wanneer deze nog immer vergunningsplichtig zijn zoals de onderhavige type C injectie-inrichtingen – gereguleerd via de algemene regels van het besluit, dan wel maatwerkvoorschriften. Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP4), 2001 Het Nationaal Milieubeleidsplan beschrijft de ingrijpende (inter)nationale veranderingen en maatregelen die nodig zijn om de gewenste (duurzame) milieusituatie in 2030 te realiseren. Het Nationaal Milieubeleidsplan kent een aantal milieuthema’s. Ten aanzien van Water zijn de thema’s klimaatverandering, verspilling en verdroging van belang. Deze thema’s kennen de volgende doelen: • •
•
Terugdringen van emissies naar lucht en lozingen in bodem en water; Het nastreven van een blijvende beheersing van de bodemverontreinigingsproblematiek in Nederland binnen 25 jaar. Binnen die periode dienen tenminste de ontoelaatbare risico’s van verontreinigingen voor mens en milieu weggenomen te worden (voorkomen van bodemverontreiniging en sanering van verontreinigde bodems); Bevorderen van energiebesparing.
Hieruit volgt dat aandacht moet worden besteed aan het minimaliseren van emissies naar bodem en water. Nationaal Waterplan (NWP) De hoofddoelstelling van het Nationaal Waterplan is ‘het hebben en houden van een veilig en bewoonbaar land en het in stand houden en versterken van gezonde en veerkrachtige watersystemen, waarmee een duurzaam gebruik blijft gegarandeerd’. Het afkoppelen van verhard oppervlak en infiltreren in grondwater moet worden bevorderd. Het regenwater kan worden geïnfiltreerd in de bodem, afgevoerd naar oppervlaktewater of nuttig worden gebruikt. Hierbij is de aanpak van diffuse verontreinigingbronnen zoals bouwmaterialen en het wegverkeer van groot belang.
September 2010
- 35 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Voor deze studie betekent dit dat er moet worden gezocht naar mogelijkheden om regenwater te infiltreren in de bodem en te zorgen voor voldoende waterberging. Vervuiling door bouwmaterialen en wegverkeer moet zoveel mogelijk worden voorkomen (zie respectievelijk hoofdstuk 2 en 10). Waterbeleid voor de 21e eeuw (WB21) Waterbeleid voor de 21e eeuw betreft het advies van de gelijknamige Commissie aan de staatsecretaris van Verkeer en Waterstaat en de voorzitter van de Unie van Waterschappen en heeft als doel water de ruimte en aandacht te geven. Het advies van de commissie is overgenomen als regeringsstandpunt en is bestuurlijk vastgelegd in het Nationaal Bestuursakkoord Water. De beheersing dient georganiseerd te zijn op basis van drie principes: 1. Vasthouden van water en tijdelijk bergen; 2. Ruimte voor water; 3. Benutten van de kansen voor meervoudig ruimtegebruik. Als uitgangspunt voor het nieuwe waterbeheer moet gelden: geen afwenteling in het watersysteem zelf, evenmin van bestuurlijke verantwoordelijkheden en ook niet van de kosten. De drietrapsstrategie ‘vasthouden, bergen en dan pas afvoeren’ dient in alle overheidsplannen als verplicht afwegingsprincipe gehanteerd te worden. In het gemeentelijke beleid moeten de kansen worden benut om water de ruimte te geven en tegelijkertijd ruimtelijke kwaliteit te verhogen. Water dient hierbij als ordenend principe. In februari 2001 is de watertoets verplicht gesteld voor ruimtelijke plannen. Belangrijkste inhoudelijk doel van de watertoets is dat initiatiefnemers ‘waterneutraal’ bouwen. Dit betekent voor het waterkwantiteitsaspect dat niet meer water wordt afgevoerd uit het plangebied dan in de situatie van voor de ruimtelijke ingreep. Voor de waterkwaliteit betekent dit dat deze in en om het gebied niet mag verslechteren. Bovendien mogen plannen de grondwatersituatie buiten het plangebied niet negatief beïnvloeden. De procedure van de watertoets bestaat met name uit overleg tussen de initiatiefnemer en de waterbeheerder. In ruimtelijke plannen wordt ruimte gereserveerd voor tijdelijke waterberging en primair bestemd voor ‘waterbeheer’. Per regionaal stroomgebied moet een normenstelsel worden ingevoerd. De waterschappen dragen zorg voor een waterbeheer conform het normenstelsel. In dit project moeten de uitgangspunten van WB21, zoals de drietrapsstrategie vasthouden, bergen en afvoeren worden gehanteerd. Ook dient te worden gewerkt volgens de procedure van de watertoets. Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) Het NBW (juli 2003) kan worden beschouwd als een nadere uitwerking van het waterbeleid voor de 21e eeuw. De bij het NBW betrokken overheden (Rijk, de provincies, het IPO, VNG en de Unie van Waterschappen (UvW)) hebben vastgelegd op welke wijze en met welke middelen en langs welk tijdpad zij gezamenlijk de grote wateropgave voor Nederland willen aanpakken. Het akkoord benadrukt de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor het op orde krijgen en houden van het totale watersysteem. Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 36 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Het geeft aan welke instrumenten ingezet worden om de wateropgave te realiseren, welke taken en verantwoordelijkheden iedere partij daarbij heeft en hoe de partijen elkaar in staat willen stellen hun taken uit te voeren. Ministerie van EZ: Mijnbouwwet In de Mijnbouwwet is bodembeweging (de verzamelnaam voor stijging of daling en trillingen) als gevolg van mijnbouwactiviteiten gereguleerd. De wet bevat instrumenten en waarborgen om de effecten van bodembeweging te voorkomen, te mitigeren dan wel te vergoeden. Tevens is daarvoor een onafhankelijk beoordelingsinstituut, de Technische Commissie Bodembeweging (TCBB), ingesteld. De winningsplannen en meetplannen bodembeweging onder de Mijnbouwwet vormen de kerninstrumenten in de beheersing van bodembeweging en andere effecten. 3.2.3 Provinciaal beleid Nota Drenthe kiest In de nota is een wateropgave gedefinieerd die bestaat uit 1) Meer ruimte voor water in de beekdalen door herstel van de natuurlijke waterloop en 2) Aanwijzen van inzijgingsgebieden en waterspaarzones. In het hart van Drenthe, waar nagenoeg alle beken ontspringen, wordt onderzocht of dit gebied kan worden ontwikkeld tot ‘de waterfabriek voor Noord-Nederland’. Per stroomgebied vanuit de KRW is een stroomgebiedbeheersplan opgesteld. Deze vormen de basis voor het waterhuishoudkundige beleid in het POPII. De volgende onderwerpen zijn beschreven: oppervlaktewaterkwaliteit, de Europese Kaderrichtlijn Water, Oppervlaktewater voor de bereiding van drinkwater, overige oppervlaktewater functies, afvalwater, uitvoering in planperiode, wateroverlast en watertekort, vasthouden-bergen-afvoeren, beekdalen, bergingsgebieden, conservering van water, GGOR (Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime) en hydrologische aandachtsgebieden. 3.2.4 Waterschap Reest en Wieden Het waterschap richt zich op de kerntaken van veiligheid, watersysteembeheer en beheer van de afvalwaterketen. Deze kerntaken worden zoveel mogelijk in samenhang uitgevoerd. Het waterschap wil met de oplossingen voor knelpunten zoveel mogelijk aansluiten bij de natuurlijk processen in watersystemen. Zo worden de watersystemen minder gevoelig voor bijzondere omstandigheden, zoals extreme neerslag of droogte. Wateropgave Vanuit het NBW zijn basisnormen gepresenteerd waaraan gebieden met bepaalde functies moeten voldoen. Deze basisnormen houden de toelaatbare kans in dat het peil van het oppervlaktewater het niveau van het laagst gelegen maaiveld overschrijdt (de kans op inundatie vanuit het oppervlaktewater). Voor het landelijk gebied is deze norm 1:10 jaar (voor grasland en weidebouw) of 1:25 jaar (voor akkerbouw). Voor stedelijk gebied is deze norm 1:100 jaar.
September 2010
- 37 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Waterschap Reest en Wieden dient in haar beheersgebied 26 miljoen m3 ruimte voor water te realiseren. Voor het Drentse deel van het beheersgebied bedraagt de wateropgave 16,2 miljoen m3 waarvan 7,4 miljoen m3 in het stroomgebied Wold Aa – Oude Vaart en 4,8 miljoen m3 in Oude Diep – Reest middenraai. Van de wateropgave in het Drentse deel van het stroomgebied (16,2 miljoen m3) wordt circa 3,5 miljoen m3 opgelost door middel van gestuurde berging en 12,6 miljoen door middel van Water-Op-Maat-projecten en het vasthouden in beekdalen, natuurlijke laagten en natuurgebieden. In de omgeving van de NAM-locaties zijn drie locaties die in aanmerking komen voor ‘gestuurde waterberging’, namelijk het gebied Panjerd Veeningen (circa 525.000 m3), het gebied Traandijk-Ossensluis (circa 350.000 m3) en het gebied Traandijk-Ossenhaar (circa 1miljoen m3). Deze laatste twee gebieden worden gezamenlijk ook wel het als het gebied Echten-Traandijk aangeduid. Rondom Zuidwolde zijn mogelijkheden om ruilverkaveling te combineren met het realiseren van ruimte voor water. Waterbeheerplan 2010-2015 Het beleid van het Waterschap Reest en Wieden voor de periode 2010-2015 concentreert zich rond de thema’s veiligheid, watersystemen en afvalwaterketen. Met betrekking tot het voornemen van de NAM is met name het thema watersystemen van belang, en daarbinnen de onderdelen: • • •
Waterkwaliteit; Waterkwantiteitsbeheer; Inrichting, beheer en onderhoud.
Met betrekking tot waterkwaliteit sluit het beleid aan bij de KRW. De doelstelling hiervoor is om in 2015 te voldoen aan de gewenste chemische toestand en de gewenste ecologische kwaliteit door het uitvoeren van maatregelen. Voor waterkwantiteitsbeheer sluit het beleid aan bij het beleid volgens de drietrapsstrategie vasthouden-bergen-afvoeren. Ten aanzien van inrichting, beheer en onderhoud regelt het waterschap de waterpeilen (volgens de operationele peilenkaart (OPK)). De OPK wordt regelmatig bijgewerkt naar aanleiding van gewijzigde omstandigheden. De OPK maakt onderdeel uit van het gebiedsdekkend Gewenst Grond- en Oppervlaktewater Regime (GGOR) dat in 2010 wordt vastgesteld. 3.2.5 Gemeentelijk beleid De Wolden In het waterplan van de gemeente De Wolden is rondom 7 thema’s de huidige situatie, kansen, knelpunten en uitvoering beschreven. Het gaat om de volgende thema’s: water ten overvloede of waterschaarste, helder en natuurlijk water, water en de ruimtelijke ordening, riolering en het afkoppelen van hemelwater, beheer en onderhoud, recreëren en beleven van water, communicatie en educatie als dragers voor water. Voor grondwater zijn de volgende doelen en kaders geformuleerd: •
GGOR dient door het waterschap in samenwerking met de gemeenten in 2010 vastgesteld te worden;
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 38 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
• •
MER Aardgas+ De Wijk
Het doel van de bescherming rond grondwateronttrekkingen is een zo groot mogelijke voorraad aan kwalitatief goed zoet grondwater te hebben en te houden; In 2007 werkt het waterschap een (eenvoudige en handhaafbare) regeling uit voor het aanleggen of verwijderen van ontwateringsmiddelen. Deze regeling moet bijdragen aan realisatie en handhaving van GGOR.
Voor oppervlaktewater zijn de volgende doelen en kaders geformuleerd: • •
3.3
In de beekdalen geldt een ‘nee, tenzij’ beleid ten aanzien van nieuwe functies. Alleen onder strenge voorwaarden is het veranderen van functies in de beekdalen toegestaan; Voor beken is het doel om maatregelen gericht op herstel van natuurlijke beeksystemen in het kader van een gebiedsgerichte aanpak te bevorderen, voor zover hier instrumenten voor beschikbaar zijn.
Huidige situatie 3.3.1 Grondwater Kwel en infiltratie Het regenwater dat op de hooggelegen delen van het Drents Plateau in de bodem zakt, beïnvloedt het gebied. De aanwezigheid van dekzand zorgt over het algemeen voor een goede doorlatendheid. Een deel van het grondwater wordt echter door slecht doorlatende keileemlagen tegengehouden en stroomt ondiep af naar de beekdalen. Bij de beekdalen komt dit water als kwel naar de oppervlakte. Op kaart 3D zijn de kwelgebieden in het plangebied voor het Aardgas+ project weergegeven. Naast de kwelgebieden zijn de infiltratiegebieden en de intermediaire gebieden weergegeven. In de infiltratiegebieden zakt al het water in de bodem. In de intermediaire gebieden zal soms sprake zijn van kwel en soms van infiltratie. Grondwaterstand Uit de grondwaterkaart van de gemeente volgt dat de grondwaterstand in de gemeente over het algemeen laag is, grondwatertrap V of VI ( 40 – 120 cm beneden maaiveld). In het plangebied voor het Aardgas+ project komen zowel hogere als lagere grondwaterstanden (Gt II t/m VII, 40 – 160 cm beneden maaiveld) voor (zie kaart 3.1 waarin de hoogste standen <40 cm-mv zijn weergegeven). In het gebied komen de hoge grondwaterstanden vooral voor in en rond de beekdalen, hier is sprake van kwelstromen. De gebieden waar sprake is van watertekorten zijn aangemerkt als hydrologische aandachtsgebieden. Boswachterij Ruinen ligt binnen het hydrologisch aandachtsgebied. Dit gebied strekt zich uit tot net ten noorden van Oshaar. Grondwateroverlast komt voor in een aantal kernen binnen de gemeente de Wolden, met name in Zuidwolde, De Wijk en Koekange. In deze kernen is sprake van drainage om grondwateroverlast te voorkomen.
September 2010
- 39 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Drinkwaterwinning Er zijn twee grondwaterwinningen voor Waterleidingmaatschappij Drenthe gesitueerd. grondwateronttrekking plaats. Rondom grondwaterbeschermingsgebied aanwezig dat onttrekkingspunt is gelegen bij Zuidwolde. Om dit een verbod op boringen dieper dan 60 meter.
openbare drinkwatervoorziening van In Weerwille (bij Ruinerwold) vindt dit onttrekkingspunt is een planologisch is bestemd. Een klein onttrekkingspunt is een zone ingesteld met
3.3.2 Oppervlaktewater Waterpeilen Open water maakt van nature geen onderdeel uit van een kleinschalig slagenlandschap, wat het gebied kenmerkt. Sloten daarentegen wel. De beken en kanalen zijn beeldbepalend; water kleurt duidelijk het buitengebied. Het watersysteem is gestuurd voor de landbouw, de watergangen hebben een aan- of afvoerende functie. De waterpeilen in de gemeente variëren sterk. In het oosten van de gemeente wordt een streefpeil van tussen de 5 à 10 m+NAP gehanteerd. In het westen van de gemeente ligt dit tussen de 0 en 5 m+NAP. De afwateringrichting binnen de gemeente is van oost naar west. Op kaart 3E zijn de waterpeilen en de peilvakken in het gebied weergegeven. Te zien is dat de waterpeilen in de hoger gelegen oostelijke gebieden hoger zijn dan in de lager gelegen gebieden in het westen. De waterafvoer in het gebied vindt voornamelijk plaats via vrij verval. Hoofdwatergangen In de gemeente komt een aantal beeksystemen, kanalen en sloten voor: • • • • • •
De Reest en de Reestvervangende leiding; De Koekanger Aa; De Hoogeveensche Vaart; De Zuidwolderwaterlossing; De Ruiner Aa/Wold Aa; Het Oude Diep.
Deze watergangen zijn tevens aangewezen als waterlichamen vanuit de KRW. De eerste vier watergangen liggen in de directe omgeving van de het plangebied voor het Aardgas+ project. Van deze watergangen hebben alleen de Reest, de Oude Ruiner Aa en het Oude Diep deels een natuurlijk verloop. De beken hebben de functie natuur. Het invullen van deze functie is in veel gevallen echter aangetast door het sterk gekanaliseerde karakter.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 40 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Reest en de Reestvervangende leiding Het riviertje de Reest ligt op de grens van de provincies Drenthe en Overijssel en stroomt vanaf Dedemsvaart naar Meppel. De Reest is een typische laaglandbeek, sterk meanderend met een gering verval. Van oorsprong is de Reest een hoogveenbeek. Vroeger ontving het riviertje zijn water uit de grote en uitgestrekte hoogvenen in de omgeving. De Reest wordt nu vooral gevoed door kwelwater, dat op verschillende plaatsen in het beekdal aan de oppervlakte komt. De Reestvervangende leiding is een kanaal evenwijdig aan de Reest, dat zorgt voor de opvang van landbouwwater uit de hoger gelegen gebieden, zodat dit gescheiden blijft van de Reest. Rond de Reest is een zone bestemd waar geen functie-uitbreiding mag plaatsvinden. Koekanger Aa De Koekanger Aa is een zijtak van de Wold Aa en verbindt deze met de Hoogeveensche Vaart (zie onderstaand). De Hoogeveensche Vaart Vroeger was dit water een drukke afvoerroute van de turf uit het gebied rond Hoogeveen en Zuidoostelijk Drenthe. Dat maakt deze Vaart cultuurhistorisch interessant. Nu is het een brede vaarweg met viaducten en sluizen en een stuk rustiger dan vroeger. De Hoogeveensche Vaart heeft een (bedrijfsmatige) transportfunctie. Daarnaast heeft de Vaart ook een recreatieve functie, de dichtstbijzijnde haven ligt in Rogat. De Zuidwolderwaterlossing De Zuidwolderwaterlossing loopt ten noorden van Zuidwolde en watert af in de Hoogeveensche Vaart. Het is een belangrijke watergang voor de aan- en afvoer van water uit het gebied. Ruiner Aa/Wold Aa Dit zijn sterk gekanaliseerde beeklopen. De Ruiner Aa / Wold Aa zijn rustig stromende beken die in elkaar overlopen. De Ruiner Aa stroomt van het Drents Plateau, gaat over in de Wold Aa en mondt uit in het Meppelerdiep. De Wold Aa dient voor water aanvoer en afvoer. Voor de aanvoer wordt water vanuit de Oude Vaart ingelaten in de Wold Aa. In het geval dat dit niet voldoende is, kan voor de wateraanvoer water opgepompt worden uit het Meppelerdiep (afkomstig uit het IJsselmeer). Het Oude Diep Het Oude Diep ontspringt iets ten noorden van Hoogeveen, loopt in zuidwestelijke richting en komt ten noorden van Echten uit in de Hoogeveensche Vaart.
3.4
Autonome ontwikkelingen Waterberging In het gebied ten zuiden van Oshaar (tussen de Oshaarseweg en de A28 zijn drie waterbergingsgebieden aangewezen. Het gaat om de gebieden Traandijk-Oshaar en Traandijk-Ossensluis ten noorden van de Hoogeveensche Vaart en Panjerd-Veeningen ten zuiden van de Hoogeveensche Vaart. Het waterschap Reest en Wieden stelt inrichtingsplannen op voor deze gebieden.
September 2010
- 41 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Op basis daarvan nemen de gemeenten de gebieden op in de bestemmingsplannen en maakt het waterschap de gebieden geschikt voor waterberging. De gebieden moeten voor 2015 zijn ingericht. Zandwinlocatie In september 2009 is de zandwinlocatie Echten in gebruik genomen door de zandwinexploitatiemaatschappij V.O.F. Echten. De komende jaren zal vanaf deze zandwinlocatie, met een oppervlakte van 40 hectare, zand worden gewonnen. De zandwinning ligt ten noorden van de Hoogeveensche Vaart. Als noord- en oostgrens fungeren respectievelijk de bebouwing langs de Oshaarseweg en de Traandijk. De zandwinning ligt binnen de grenzen van de toekomstige waterberging Traandijk-Oshaar. Bodemdaling Voor de NAM geldt dat continuering van de gaswinning voor een periode tot circa 2020 gezien wordt als autonome ontwikkeling. Volgens deze autonome ontwikkeling zal de bodemdaling aan het eind van de winning als gevolg van de gaswinning uit het gasveld De Wijk maximaal circa 10 cm bedragen (zie deelrapport 3, paragraaf 6.3). Deze bodemdaling is in de huidige situatie reeds nagenoeg volledig bereikt door de gaswinning vanuit het gasveld De Wijk in het verleden.
3.5
Beoordelingskader Voor de bepaling van de effecten is gebruik gemaakt van verschillende bijlagenrapporten (zie inventarisatie) en van de resultaten voor bodemdaling vanuit deelrapport 3. Per alternatief en per fase is gekeken naar de effecten op het oppervlaktewater en het grondwater, zowel kwantitatief als kwalitatief. Aan het eind van het hoofdstuk zijn de effecten samengevat in een effectentabel. Toetsingscriteria Het effect op milieuaspect water wordt getoetst op basis van de volgende toetsingscriteria: • • •
De effecten van bodemdaling op het watersysteem, kwantitatief en kwalitatief; Het effect op grondwater, kwantitatief en kwalitatief; Het effect op oppervlaktewater, kwantitatief en kwalitatief.
De effecten op grond- en oppervlaktewater zijn afhankelijk van bodemdaling, bemaling en lozing, lozing van gecondenseerd water vanuit de LSI, verontreinigingen, doorkruising van watergangen en van het waterbergend vermogen van de bodem. Inventarisatie Voor de bepaling van de effecten is gebruik gemaakt van de specifieke deelonderzoeken die zijn uitgevoerd in het kader van het op te stellen milieueffectrapport, te weten: • Oranjewoud (2010) Geschematiseerd Cultuurtechnisch rapport ten behoeve van de optimalisatie van gaswinningsveld De Wijk, projectnr. 14207-21784, revisie 00, 1 juli 2010; • Oranjewoud (2010) Bemalingsrapport ten behoeve van optimalisatie gaswinning De Wijk, projectnr. 14207-217184, revisie 02, 21 juli 2010. Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 42 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deze rapporten zijn als respectievelijk bijlagenrapporten 1 en 2 bij het MER gevoegd. Daarnaast is gebruik gemaakt van gegevens van de Provincie Drenthe en het Waterschap Reest en Wieden. Methodiek Bemaling Bij het noodzakelijk tijdelijk verlagen van de grondwaterstand ten behoeve van de aanleg van constructies wordt vooraf een aantal parameters vastgesteld alvorens tot actie wordt overgegaan. Ten eerste wordt een schatting gemaakt van de te verwachten hoeveelheid en tijdsduur van het te onttrekken grondwater en te lozen bemalingswater. Op grond hiervan dient al of niet een onttrekkingsvergunning (in het kader van de Grondwaterwet) en een lozingsvergunning (in het kader van de Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren) te worden aangevraagd dan wel een melding te worden gedaan. Ook dient in het kader van de lozingsvergunning inzicht te bestaan in de kwaliteit van het te lozen water. De kwaliteit wordt vastgesteld aan de hand van een aantal analyses van de grondwaterkwaliteit (uit peilbuizen) dan wel analyses van grondwatermonsters van een proefbemaling. Als de kwaliteit van het te lozen water bekend is en de noodzakelijke vergunningen beschikbaar zijn, wordt tot actie overgegaan. Bij mogelijke verontreinigingen worden naar gelang de aard en concentratie van de verontreinigingen passende maatregelen genomen. Dit kan zijn het plaatsen van een zuiveringsinstallatie of het afvoeren van het opgepompte grondwater naar een erkende verwerker. Effectbepaling Per alternatief en per fase is gekeken naar de effecten op het oppervlaktewater en het grondwater, zowel kwantitatief als kwalitatief. Aan het eind van dit hoofdstuk zijn de effecten samengevat in een effectentabel. Voor de classificatie van effecten wordt gebruik gemaakt van het standaard 7-punts classificatiemodel voor dit MER. In onderstaande tabel 3.1 en tabel 3.2 wordt de specifieke invulling van deze schaal voor het milieuaspect water nader toegelicht. Tabel 3.1 Effectclassificatie Water (bodemdaling) Effect ---0
Water (bodemdaling) Groot effect op watersysteem, grote aanpassingen watersysteem noodzakelijk. Substantieel effect op watersysteem, aanpassing waterpeil en kunstwerken noodzakelijk. Beperkt effect op watersysteem, kleine aanpassing waterpeilen. Geen of verwaarloosbaar effect.
Tabel 3.2 Effectclassificatie Water (grond- en oppervlaktewater) Effect ---0 + ++ +++
September 2010
Water (grond- en oppervlaktewater) Overschrijding van normen voor waterkwaliteit en/of waterkwantiteit. Maatregelen gewenst om gewenste situatie voor waterkwaliteit en/of situatie waterkwantiteit te verkrijgen. Beperkte verslechtering van waterkwaliteit en/of situatie waterkwantiteit. Geen of verwaarloosbaar effect. Beperkte verbetering van waterkwaliteit en/of situatie waterkwantiteit. Substantiële verbetering van waterkwaliteit en/of situatie waterkwantiteit. Verbetering van waterkwaliteit en/of situatie waterkwantiteit zodat overschrijding van normen teniet wordt gedaan.
- 43 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
3.6
Effectbeschrijving: bodemdaling 3.6.1 Voorkeursalternatief Aanlegfase – zetting Zettingen treden voornamelijk op wanneer de grondwaterstand wordt verlaagd tot beneden de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG) en de bodem beneden de GLG uit veen bestaat. In paragraaf 3.7 zijn de te verwachten zettingen beschreven. Operationele fase – Bodemdaling – Maximaal 10 cm Tijdens de productie van gas kan bodemdaling ontstaan ten gevolge van drukverlaging in het reservoir. De drukverlaging kan vrij nauwkeurig worden gemodelleerd, maar de compactie van de bovenliggende lagen is met minder zekerheid vast te stellen. Hoeveel de compactie in de ondergrond bedraagt, hangt af van een groot aantal factoren zoals de grootte van het veld, de dikte van de gashoudende laag, de gesteentesoort en de daling van de druk. Deze mechanismen zijn nader beschreven in deelrapport 3. Effect bodemdaling op waterhuishouding Bodemdaling kan de waterhuishouding en de afwatering beïnvloeden. Hierdoor kan het nodig zijn maatregelen te nemen, bijvoorbeeld de aanleg van gemalen of sluizen. Vooral op de punten waar de onttrekking plaatsvindt, vindt ook de meeste daling plaats. Bijvoorbeeld in Groningen, waar het grote Slochteren gasveld bodemdaling veroorzaakt – naar verwachting 40 à 45 centimeter op het diepste punt in 2050 - zijn dergelijke waterhuishoudkundige maatregelen nodig. Beïnvloeding van de waterhuishouding kan ook gevolgen hebben voor de ontwatering van agrarische percelen. Door bodemdaling kan een relatieve stijging van het waterpeil ten opzichte van het maaiveld optreden waardoor percelen natter worden. Waterpeilen zijn vastgelegd in peilbesluiten. De normen van de peilbesluiten kunnen door bodemdaling worden overschreden, waardoor aanpassingen in waterpeilen en waterafvoer nodig zijn. Nattere situatie door bodemdaling Op basis van de grondwatertrappen kan inzicht worden verkregen in de grondwaterstanden. De Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand (GHG) kan hoger dan 40 cm onder maaiveld liggen. Afhankelijk van de gebruiksfunctie (natuur of landbouw) kan een hoge grondwaterstand meer of minder gewenst zijn. Een daling van de bodem zal een nattere situatie veroorzaken, waardoor problemen kunnen ontstaan met grondwateroverlast. Voor de jaren 2030 en 2060 is de bodemdaling berekend. Het jaar 2030 staat voor de eindsituatie van de stikstofinjectie en gaswinning. Het jaar 2060 staat voor de stabiele eindsituatie. Deze verlagingscontouren zijn weergegeven op kaart (zie kaart 3A, 3B en 3C). In 2030 is de meeste bodemdaling (8 cm) berekend rond de winningsputten De Wijk-26 en De Wijk-100. In 2060 blijkt dat de daling rondom De Wijk-26 is gestopt (maximaal 8 cm), rondom De Wijk-100 is de bodem verder gedaald met 2 cm (tot 10 cm ten opzichte van de referentiesituatie).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 44 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Voor de nu al natste gebieden kan dit betekenen dat de GHG op of boven maaiveld komt te liggen. Over het geheel genomen wordt alles ‘iets natter’. Gebieden ten westen van Echten, rondom De Wijk-17, rondom De Wijk-26 en ter hoogte van het zoekgebied voor De Wijk100 waar de beek in de Hoogeveensche Vaart uitmondt, springen eruit als gebieden die het meest vernatten. De gebieden die natter worden, worden in de huidige situatie intensief ontwaterd. Dit is te zien aan de kleine afstand tussen de afwateringssloten. Door de bodemdaling kunnen gebieden natter worden dan gewenst in relatie tot het grondgebruik. Onzekerheid berekening GHG De berekende GHG’s (Gemiddeld Hoogste Grondwaterstand) zijn afkomstig uit het grondwatermodel MIPWA (Methodiekontwikkeling Interactieve Planvorming ten behoeve van het Waterbeheer) en zijn gebaseerd op gegevens uit de periode 1989 tot en met 2001. Om te verifiëren of deze berekende gegevens nog overeenkomen met de huidige situatie zijn ze vergeleken met de GHG’s gemeten in grondwatermeetputten afkomstig uit het DINO-loket (Data en Informatie van de Nederlandse Ondergrond). Er zijn 4 peilbuizen geraadpleegd. In onderstaande tabel staan de uitkomsten weergegeven. Tabel 3.3 Vergelijk gemeten en berekende GHG Peilbuisnummer Gemeten GHG Dinoloket [m-mv] B21F0132 B21F0156 B21F0372 B21F0296
1,71 0,65 0,80 0,70
Lengte meetreeks [jaren] 10 10 4 6
Berekende GHG-trap MIPWA[m-mv] 1,40 0,60 1,20 0,80
– – – –
1,80 0,80 1,40 1,00
Op basis van de vergelijking kan geconcludeerd worden dat de gemeten grondwaterstanden, met de lange meetreeksen (B21F0132, B21F0156), overeenkomen met de berekende GHG’s. De gemeten grondwaterstanden met een korte meetreeks (B21F0372, B21F0296) zijn iets ‘natter’ dan de berekende GHG’s. Omdat het gaat om een relatieve kleine afwijking kan geconcludeerd worden dat de berekende GHG’s uit MIPWA overeenkomen met de huidige situatie en als input kunnen dienen om vernatting door bodemdaling te berekenen. Afgeleid effect: aanpassing waterpeil, (0 / -) Om voor de gebieden die té nat worden, weer te voldoen aan het gewenste ontwateringsniveau, kan de grondwaterstand omlaag worden gebracht door de peilen in het oppervlaktewater aan te passen. Gezien de geleidelijke toename van de natte gebieden, kan het zijn dat peilverlagingen in de toekomst gewenst zijn. Hiervoor moeten peilbesluiten worden genomen. Bij een peilverlaging zal zich een nieuw hydrologisch evenwicht instellen, met lagere peilen. Indien een peilverlaging plaatsvindt in kwelgebieden (voornamelijk de beekdalen), zal een toename van de waterafvoer plaatsvinden. De kwelgebieden zijn weergegeven op kaart 3D. In de kwelgebieden zal bij het nieuw ingestelde hydrologisch evenwicht door een peilverlaging meer water worden afgevoerd dan in de huidige situatie. September 2010
- 45 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De combinatie van een peilverlaging met een toename van de afvoer wordt beoordeeld als een licht negatief effect (-). In de infiltratiegebieden (gebieden waar geen sprake is van kwel), zal na een peilverlaging een vergelijkbare hoeveelheid water moeten worden afgevoerd als in de huidige situatie. In de intermediaire gebieden zal de waterafvoer bij een peilverlaging soms en in geringe mate toenemen ten opzichte van de huidige situatie. De combinatie van een peilverlaging zonder of met geringe toename van de afvoer wordt beoordeeld als een neutraal effect (0). Afgeleid effect: stromingsrichting in watergangen, (0) Bij een peilverlaging in een peilvak geldt als randvoorwaarde dat het oppervlaktewater nog wel moet kunnen afstromen naar een ander peilvak. Indien een peil zodanig wordt verlaagd dat de peilen in alle omliggende peilvakken hoger liggen, kan het water niet meer natuurlijk afstromen. Uit de peilen in de peilvakken (zie kaart 3E) kan worden afgeleid dat de verschillen in waterpeilen tussen aangrenzende peilvakken overal meer dan 10 cm is. In combinatie met de stromingsrichting van de watergangen (zie figuur 3F) kan worden afgeleid dat bij verlaging van een waterpeil in een peilvak van 10 cm geen gevolgen heeft voor de afstroming van het water. De stromingsrichting in de watergangen zal als afgeleid effect van de bodemdaling niet veranderen. Dit wordt beoordeeld als een neutraal effect (0). Afgeleid effect: aanpassing peilvakken en kunstwerken, (0) Uit de kaart met de peilvakken is af te leiden dat er een relatief groot aantal peilvakken in het gebied voorkomt. Dit betekent dat het aanpassen van het waterpeil binnen een peilvak binnen een klein gebied effecten heeft. Daarmee kunnen veranderingen in de grondwaterstand door bodemdaling goed aan de gewenste grondwaterstanden worden aangepast. Aanpassing van de peilvakken (de infrastructuur) zelf is naar verwachting niet noodzakelijk. Bodemdaling kan er toe leiden dat in kwelgebieden plaatselijk een toename van de afstroming optreedt. Het watersysteem is er in de huidige situatie ook op gericht om water af te voeren in tijden van overschot en in te laten in tijden van tekort (polder). Deze functie zal door het Aardgas+ project niet wijzigen. Omdat de bodemdaling beperkt blijft, is de verwachting dat voor het verlagen van de peilen geen aanpassingen noodzakelijk zijn aan de kunstwerken in het watersysteem (stuwen, sluizen, duikers et cetera). Een overzicht van de kunstwerken in het watersysteem is weergegeven in figuur 3E. Omdat naar verwachting geen aanpassing van peilvakken en kunstwerken nodig is, wordt voor dit afgeleide effect een neutrale beoordeling toegekend (0). Afgeleid effect: invoed op bergingscapaciteit van de bodem (-) Bij het optreden van bodemdaling is sprake van een relatieve stijging van de grondwaterstand. In de gebieden waar waterpeilen worden verlaagd als gevolg van vernatting door bodemdaling zal de bergingscapaciteit van de bodem niet afnemen. Dit komt met name voor in kwelgebieden, waar de grondwaterstand relatief hoog is en aanpassingen van het waterpeil eerder aan de orde zijn dan in infiltratiegebieden. In de infiltratiegebieden wordt bij een relatieve stijging van de grondwaterstand in de meeste Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 46 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
gevallen nog steeds voldaan aan de ontwateringseisen. Het is daarom meestal niet nodig om het waterpeil in deze gebieden te wijzigen. Door de relatieve stijging van de grondwaterstand zal de bergingscapaciteit van de bodem in deze gebieden wel afnemen. De afname van de bergingscapaciteit van de bodem in een deel van het plangebied wordt beoordeeld als een licht negatief effect (-). Afgeleid effect: cumulatie met waterberging en zandwinning, (-) In het plangebied komen, naast gaswinning, ook andere activiteiten voor die van invloed kunnen zijn op de diepte van de grondwaterstand. Voorbeelden zijn waterberging en zandwinning. Kenmerkend aspect van waterberging is dat dit slechts incidenteel (tijdens periode met wateroverschot) en gedurende beperkte tijd (bv 1 maand) plaatsvindt. Ten tijde van waterberging zal de grondwaterstand in de omgeving van de berging stijgen, waardoor in het beïnvloede gebied tijdelijk sprake is van een verdere vernatting: gaswinning en waterberging dragen beide bij aan vernatting. Kenmerkend voor zandwinning is dat dit gedurende langere tijd plaatsvindt (bv 20 jaar). In niet hellende gebieden zal zandwinning leiden tot een verlaging van de grondwaterstand in de omgeving. Zandwinning en gaswinning hebben hier een tegengesteld effect op de diepte van de grondwaterstand. In hellende gebieden zal zandwinning leiden tot een verlaging van de grondwaterstand aan stroomopwaartse zijde (de kant met de hoogste grondwaterstand) en een verhoging van de grondwaterstand aan stroomafwaartse zijde. Zandwinning in hellende gebieden kan derhalve de vernatting versterken dan wel tegengaan. De onderlinge beïnvloeding van de vernattingseffecten van bodemdaling met waterberging en zandwinning worden beoordeeld als een licht negatief effect (-). 3.6.2 Basisalternatief De effecten met betrekking tot bodemdaling zullen in het Basisalternatief niet afwijken van de effecten zoals beschreven in het Voorkeursalternatief. 3.6.3 Diepere compressie alternatief Operationele fase – Bodemdaling – Maximaal 10 cm Wanneer het DCA wordt toegepast als alternatief voor de gaswinning door middel van stikstofinjectie zoals in het voorkeursalternatief, dan is dat van invloed op de bodemdaling. Omdat bij het DCA geen stikstof wordt geïnjecteerd, zal de druk in de reservoirs van De Wijk verlagen. De bodemdaling in het DCA is daarmee in potentie groter dan in het voorkeursalternatief. Het uitgangspunt bij het DCA is echter dat door het beperken van de gaswinning niet meer bodemdaling zal ontstaan dan 10 cm. De bodemdaling in het DCA is dan ook vergelijkbaar met het voorkeursalternatief. Vanwege een andere drukverdeling in het reservoir zijn in verband met het niet injecteren van stikstof zullen de bodemdalingscontouren er iets anders September 2010
- 47 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
uitzien dan in het voorkeursalternatief. De effecten op de waterhuishouding zullen naar verwachting vergelijkbaar zijn aan de effecten in het voorkeursalternatief. 3.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 De varianten voor inpassing van de locatie De Wijk-100 hebben geen effect in relatie tot bodemdaling. 3.6.5 Overige varianten De overige varianten hebben geen effect in relatie tot bodemdaling. 3.6.6 Mitigatie Voor de bodemdaling zelf worden geen mitigerende maatregelen voorgesteld. De bodemdaling wordt met behulp van monitoring en regulering beperkt tot maximaal 10 cm. Dit mechanisme is beschreven in deelrapport 3. Vanwege de geleidelijke toename van de natte gebieden door de bodemdaling, kan het zijn dat peilverlagingen in de toekomst gewenst zijn. Eventuele peilverlagingen kunnen worden gezien als een mitigerende maatregel voor de afgeleide effecten van bodemdaling. 3.6.7 Samenvattende tabel Tabel 3.4 Effectbeschrijving bodemdaling Fase Projectonderdeel Operationele fase (compactie)
3.7
Aanpassing waterpeil in kwelgebieden. Aanpassing waterpeil in infiltratiegebieden. Stromingsrichting in watergangen. Aanpassing peilvakken en kunstwerken. Invloed op bergingscapaciteit van de bodem Cumulatie met waterberging en zandwinning (vernatting).
VA
BA
DCA
Varianten
-
Idem VA
-
Idem VA
0
0
0
0
0
0
-
-
-
-
Effectbeschrijving: grondwater 3.7.1 Voorkeursalternatief Toelichting grondwaterbemaling in de aanlegfase Het effect op grondwater wordt vooral veroorzaakt door de tijdelijke grondwaterstandverlaging in de aanlegfase. De waterkwaliteit van het te onttrekken grondwater komt in paragraaf 3.7 aan bod, aangezien dit vooral invloed kan hebben op de oppervlaktewaterkwaliteit.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 48 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Voor de effecten van grondwaterbemaling is een bemalingsrapport opgesteld ten behoeve van de aanleg van de verschillende leidingen en de locaties (Oranjewoud, 2010). Voor de locaties is rekening gehouden met de aanleg van een hoekbak met een diepte van 2 meter. De benodigde boorkelders op de locaties hebben een beperkte diepte van 0,8 meter zodat hiervoor geen bemaling benodigd is. De resultaten en effecten van de bemalingen zijn berekend voor grondwaterstandsverlaging ten opzichte van de gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en ten opzichte van de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Het invloedsgebied is gedefinieerd als de 5 cm verlagingscontour bij een bemaling in een situatie met een hoge grondwaterstand (GHG). In de droge situatie is minder bemaling noodzakelijk, hierdoor is het invloedsgebied kleiner. Binnen het invloedsgebied zijn effecten niet uit te sluiten. Significante effecten treden op bij een significante verlaging. Als (indicatieve) grens voor significante effecten is de 50 cm verlagingscontour weergegeven ten opzichte van de GLG. Uitgangspunten De aanleg van het nieuwe leidingtracé vindt plaats in den droge. Als gevolg hiervan is grondwaterbemaling langs het tracé vereist. De bovenkant van de pijpleiding komt op 1,5 meter onder maaiveld, bij slootkruisingen wordt een minimale dekking van 1,0 meter beneden de slootbodem aangehouden. Voor de aanleg is een ontwatering tot circa 0,5 meter onder de bodem van de werksleuf nodig. De aanleg van de pijpleiding zal in segmenten plaats vinden. Dat betekent dat gedurende een korte periode van ongeveer een week een grondwaterstandverlaging optreedt, over een lengte van circa 100 meter. Het waterbezwaar is berekend voor een situatie waarbij 400 meter tegelijkertijd in bemaling staat, dit is vertaald naar de leidingstrekking. In het tracé bevinden zich wegen en watergangen, welke door de leidingen gekruist worden. Het totaal (nieuwe) aantal kruisingen bedraagt in de orde van grootte van 65. De kruisingen van de leiding met wegen en watergangen worden uitgevoerd: • • •
Met een horizontaal gestuurde boring; Of met een persing; Of door middel van open ontgraving.
Bij slootkruisingen wordt de leiding op een minimale diepte van 1,0 m beneden de vaste slootbodem gelegd. Bij waterschapssloten zal de leiding minimaal 1,5 m beneden de vaste slootbodem worden aangelegd. Lokaal kan worden gekozen voor een beschermende constructie, zoals een betonplaat of mantelbuis. Voor de nieuwe locaties is bemaling benodigd voor de aanleg van de hoekbak, die een diepte van 2 meter heeft. Hoeveelheid te onttrekken grondwater
September 2010
- 49 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De bemaling vindt plaats op basis van een horizontale bemaling langs het leidingtracé en een verticale bemaling ter plaatse van kruisingen. In figuren 3.1 en 3.2 is een grondwateronttrekking schematisch weergegeven. In dit figuur staat schematische weergave van een verticale onttrekking. Horizontale bemaling wil zeggen dat langs een tracé meerdere (kleine) bemalingen tegelijk plaatsvinden. De berekende waterbezwaren leiden er in een aantal situaties tot dat er vergunning aangevraagd dient te worden voor de onttrekking. Een vergunning is benodigd boven een onttrekkingsdebiet van 50.000 m3 per 30 dagen. Onder deze hoeveelheid kan worden volstaan met een melding.
Figuur 3.1 Schematische weergave (zijaanzicht) van een grondwateronttrekking.
Figuur 3.2 Schematische weergave (bovenaanzicht) van een grondwateronttrekking.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 50 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Mogelijke effecten ten gevolge van grondwaterbemaling Het effect van een grondwaterstandverlaging is vooral gerelateerd aan de mogelijke gevolgen van de grondwaterstandverlaging. Dit betekent dat het effect van een verlaging van bijvoorbeeld een halve meter verschilt per gebied. Daarbij speelt tevens de tijdsduur een rol, een langere of permanente grondwaterverlaging heeft meer invloed dan een kortdurende grondwaterstandverlaging. De mogelijke (afgeleide) effecten van grondwaterstandverlaging zijn: •
Zetting (zakking van het maaiveld) en als gevolg daarvan schade aan bebouwing, wegen, etc.; Het gebied is in te delen in twee delen: de beekdalen en de overige gronden. De beekdalen bevatten soms veenlagen of kleilagen, deze zijn zettingsgevoelig. Hierin kunnen zettingen optreden wanneer deze van nature niet droogvallen. Ter indicatie van de omvang van de zettingen zijn berekeningen uitgevoerd. Voor de resultaten wordt verwezen naar het Bemalingsrapport van Oranjewoud. In de effectbeschrijving is aangegeven of de locatie in het beekdal ligt (zettingen te verwachten) of niet (geen zettingen te verwachten). Schade aan bebouwing of wegen is mogelijk in de beekdalen en dicht nabij de bemaling.
•
Verdrogingseffecten (natuurgebieden, openbaar groen, landbouw, hydrologische aandachtsgebieden); Voor de landbouw kan worden gesteld dat deze maar beperkt verdrogingsgevoelig is vanwege de aanwezigheid van een leemlaag waarboven water wordt vastgehouden. Verdrogingseffecten voor de landbouw worden verder niet beschreven. Indien schade optreedt door de werkzaamheden van de NAM, hebben de gebruikers/eigenaren de mogelijkheid deze te melden voor een vergoeding. In het gebied is een groot aandachtsgebied aanwezig. Het strekt zich uit van het Dwingelderveld, via Boswachterij Ruinen, tot aan de leiding tussen De Wijk-24 en De Wijk-200 en de leiding tussen De Wijk-16 en De Wijk-100. De term hydrologisch aandachtsgebied is een bestuurlijke term waarmee het onderdeel natuur gewaarborgd wordt. Verdrogingseffecten op natuur wordt beschreven in hoofdstuk 4 Ecologie.
•
Aantrekken van grondwaterverontreinigingen uit de omgeving; Historisch onderzoek heeft aangetoond dat nergens op of om de locaties verdachte locaties voor grondwaterverontreinigingen aanwezig zijn. Het aantrekken van grondwaterverontreinigingen uit de omgeving is derhalve niet van toepassing en verder niet beschreven.
Aanlegfase – Bemaling – LSI (-) Het berekende waterbezwaar ten opzichte van de GHG is berekend op 44.000 m3 en ten opzichte van de GLG op 34.000 m3. Het invloedsgebied is ingeschat op 600 meter (GHG) tot 500 meter (GLG). Het invloedsgebied met een significante verlaging van de grondwaterstand is 25 meter. De locatie ligt in een beekdal waar zettingsgevoelige bodemlagen aanwezig zijn. Enige zetting is hier te verwachten. Vanwege de afstand tot de bebouwing in relatie tot de significante verlaging worden geen effecten op bebouwing September 2010
- 51 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
verwacht. De grondwaterstandsverlaging is tijdelijk. Omdat sprake is van een zettingsgevoelige bodem zonder effect op bebouwing, wordt een licht negatief effect toegekend (-). Voor de LSI geldt dat mogelijk geen bemaling nodig is; in dat geval kan een neutrale effectscore worden toegekend. Vooralsnog wordt uitgegaan van de licht negatieve score. Aanlegfase – Bemaling – Locatie De Wijk-24, (0) Het berekende waterbezwaar ten opzichte van de GHG is berekend op 12.000 m3 en ten opzichte van de GLG 6.000 m3. Het invloedsgebied is ingeschat op 100 meter (GHG) tot 50 meter (GLG). Het invloedsgebied met een significante verlaging van de grondwaterstand is 25 meter. Ter plaatse van de locatie zijn (ondiep) geen zettingsgevoelige bodemlagen aanwezig, derhalve zijn geen zettingen te verwachten. Vanwege de aanwezigheid van een leemlaag is het nodig om bemaling boven en onder de leemlaag toe te passen om barsten in deze laag te voorkomen. Omdat sprake is van een tijdelijke grondwaterstandverlaging zonder permanente effecten wordt het effect beoordeeld als neutraal (0). Aanlegfase – Bemaling – Locatie De Wijk-100, (-) Het berekende waterbezwaar ten opzichte van de GHG is berekend op 6.000 m3 en ten opzichte van de GLG op 3.000 m3. Het invloedsgebied is ingeschat op 50 meter (GHG en GLG). Het invloedsgebied met een significante verlaging van de grondwaterstand is 0 meter. De locatie ligt in een beekdal waar zettingsgevoelige bodemlagen aanwezig zijn. Enige zetting is hier te verwachten. Vanwege de afstand tot de bebouwing in relatie tot de significante verlaging, worden geen effecten op bebouwing verwacht. De grondwaterstandsverlaging is tijdelijk. Omdat sprake is van een zettingsgevoelige bodem zonder effect op bebouwing, wordt een licht negatief effect toegekend (-). Aanlegfase – Bemaling – Locatie De Wijk-200, (0) Het berekende waterbezwaar ten opzichte van de GHG is berekend op 1.400 m3 en ten opzichte van de GLG 400 m3. Het invloedsgebied is ingeschat op 75 meter (GHG) tot 50 meter (GLG). Het invloedsgebied met een significante verlaging van de grondwaterstand is 0 meter. Ter plaatse van de locatie zijn (ondiep) geen zettingsgevoelige bodemlagen aanwezig, derhalve zijn geen zettingen te verwachten. Opbarstberekeningen vanwege de aanwezigheid van een leemlaag sluiten opbarsten van de laag uit. Omdat sprake is van een tijdelijke grondwaterstandverlaging zonder permanente effecten wordt het effect beoordeeld als neutraal (0). Aanlegfase – Bemaling – Leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15 (-) Het berekende waterbezwaar ten opzichte van de GHG is berekend op 781.000 m3 en ten opzichte van de GLG 556.000 m3. De bemaling heeft een invloedsgebied van 500 meter (GHG) tot 400 meter (GLG). Het invloedsgebied met een significante verlaging van de grondwaterstand is 25 meter. De leiding ligt in het beekdal, de gronden hier zijn zettinggevoelig. Vanwege de afstand tot de bebouwing in relatie tot de significante verlaging, worden geen effecten op bebouwing verwacht. De Hoogeveensche Vaart vormt de grens van het beïnvloedingsgebied. Er is derhalve geen effect te verwachten aan de overzijde van de vaart. De grondwaterstandsverlaging is tijdelijk, omdat sprake is van een zettingsgevoelige bodem zonder effect op bebouwing wordt een licht negatief effect toegekend (-).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 52 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Aanlegfase – Bemaling – Leiding tussen De Wijk-17 en De Wijk-24 (0) Het berekende waterbezwaar ten opzichte van de GHG is berekend op 395.000 m3 en ten opzichte van de GLG 243.000 m3. De bemaling heeft een invloedsgebied van 900 meter (GHG) tot 800 meter (GLG). Het invloedsgebied met een significante verlaging van de grondwaterstand is 25 tot 75 meter. De leiding ligt niet in een gebied met zettingsgevoelige bodem, derhalve worden geen significante zettingen verwacht. Omdat sprake is van een tijdelijke grondwaterstandverlaging zonder permanente effecten wordt het effect beoordeeld als neutraal (0). Aanlegfase – Bemaling – Leiding tussen De Wijk-24 en De Wijk-200 (- -) Het berekende waterbezwaar ten opzichte van de GHG is berekend op 240.000 m3 en ten opzichte van de GLG 124.000 m3. De bemaling heeft een invloedsgebied van 900 meter (GHG) tot 700 meter (GLG). Het invloedsgebied met een significante verlaging van de grondwaterstand is 25 meter. De leiding ligt weliswaar niet in een gebied met zettingsgevoelige bodem, vanwege de korte afstand van een woning aan de Koekangerveldweg tot het tracé van 30 meter, treedt hier mogelijk zettingsschade op. Er wordt geadviseerd dit object nader te onderzoeken Omdat sprake is van een tijdelijke grondwaterstandverlaging, maar met mogelijk zettingsschade tot gevolg, wordt het effect beoordeeld als negatief (- -). Aanlegfase – Bemaling – Tie-in De Wijk-100 (-) Het berekende waterbezwaar ten opzichte van de GHG is berekend op 9.000 m3 en ten opzichte van de GLG op 2.500 m3. De bemaling heeft een invloedsgebied van 1.000 meter (GHG) tot 800 meter (GLG). Het invloedsgebied met een significante verlaging van de grondwaterstand is 75 meter. De leidingen liggen in het beekdal, de gronden hier zijn zettinggevoelig. Vanwege de afstand tot de bebouwing in relatie tot de significante verlaging, worden geen effecten op bebouwing verwacht. De grondwaterstandsverlaging is tijdelijk, omdat sprake is van een zettingsgevoelige bodem zonder effect op bebouwing wordt een licht negatief effect toegekend (-). Toelichting grondwaterberging in de operationele fase in relatie tot toename van verhard oppervlak Door een toename van verharding bij de aanleg van locaties wordt het waterbergend vermogen van de bodem beperkt, omdat hemelwater snel zal worden afgevoerd. Om tegemoet te komen aan de drietapsstrategie vasthouden – bergen – afvoeren, worden sloten om de nieuwe locaties gelegd waarmee het afstromend water lokaal wordt vastgehouden en het water kan infiltreren in de bodem. Bij hevige regenval kan het water worden afgevoerd. Deze maatregel maakt deel uit van het voorkeursalternatief, wordt tevens vanuit de watertoets als noodzakelijk aangemerkt en is nader omschreven in paragraaf 3.7.6 Mitigatie. Operationele fase – Toename verharding – LSI, (- -) Verwacht wordt dat de toename van de verharding (asfalt) in totaal circa 4.100 m2 zal bedragen. De verharding betreft de LSI-locatie zelf en de toerit naar de LSI-locatie vanaf de toegang van de locatie De Wijk-20. De LSI ligt in een beekdal en in de waterberging Traandijk-Ossensluis. Vanuit de watertoets is door het Waterschap Reest en Wieden opgemerkt dat de ontwikkelingen van de NAM de waterberging niet in de weg mogen staan. Dit betekent dat de bouw van de LSI geen beperkingen mag opleveren voor September 2010
- 53 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
bijvoorbeeld het bergen van water op maaiveld en het aanleggen van kades. De toename van verhard oppervlak in een gebied dat is aangewezen voor waterberging wordt beoordeeld als een negatief effect (- -). In paragraaf 3.7.6 Mitigatie worden mogelijkheden aangegeven op welke wijze invulling zou kunnen worden geven aan de vereisten vanuit de watertoets. Operationele fase – Toename verharding – Locatie De Wijk-24, (-) Verwacht wordt dat de toename van de verharding (asfalt) in totaal circa 6.000 m2 zal bedragen. De verharding betreft de locatie zelf en de toerit naar de locatie vanaf de weg. De toename van verhard oppervlak wordt beoordeeld als een licht negatief effect (-). In paragraaf 3.7.6 Mitigatie wordt aangegeven op welke wijze de NAM wil voldoen aan de vereisten vanuit de watertoets. Operationele fase – Toename verharding – Locatie De Wijk-100, (-) Verwacht wordt dat de toename van de verharding (asfalt) in totaal circa 6.000 m2 zal bedragen. De verharding betreft de locatie zelf en de toerit naar de locatie vanaf de Vledders. De toename van verhard oppervlak wordt beoordeeld als een licht negatief effect (-). In paragraaf 3.7.6 Mitigatie wordt aangegeven op welke wijze de NAM wil voldoen aan de vereisten vanuit de watertoets. Operationele fase – Toename verharding – Locatie De Wijk-200, (-) Verwacht wordt dat de toename van de verharding (asfalt) in totaal circa 10.000 m2 zal bedragen. De verharding betreft de locatie zelf en een toegangsweg van circa 400 meter lengte en maximaal 3,5 meter breed naar de locatie vanaf de Koekangerveldweg. De toename van verhard oppervlak wordt beoordeeld als een licht negatief effect (-). In paragraaf 3.7.6 Mitigatie wordt aangegeven op welke wijze de NAM wil voldoen aan de vereisten vanuit de watertoets. Operationele fase – Toename verharding – leidingen, (0) Tijdens de operationele fase van de leidingen wordt geen substantiële toename aan verhard oppervlak verwacht. Verder wordt tijdens de aanlegfase gebruik gemaakt van werkwegen welke (deels) voorzien worden van stalen rijplaten. Deze rijplaten worden na uitvoering van de werkzaamheden weer verwijderd. Neerslag die tijdens de aanlegfase op de verharding valt zal zijdelings afstromen en alsnog infiltreren in de bodem. Gelet hierop en het beperkte oppervlak waarover dit plaatsvindt worden geen negatieve effecten op de grondwateraanvulling verwacht als gevolg van deze verhardingen. De effecten worden dan ook neutraal (0) beoordeeld. Abandonneringsfase – Afname verharding – Locaties, (0) In de abandonneringsfase worden de verschillende locaties opgeruimd en wordt in overleg met de grondeigenaren overlegd over de inrichting. In beginsel worden de locaties teruggebracht naar de oorspronkelijke toestand. Voor de nieuwe locaties geldt dat dit geen effect oplevert ten opzichte van de referentiesituatie. Na abandonnering is de situatie gelijk aan de huidige situatie. Voor de bestaande locaties geldt hetzelfde; er is geen effect ten Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 54 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
opzichte van de referentiesituatie. De aardgaswinning in De Wijk gaat weliswaar langer door en de bestaande locaties blijven langer in gebruik, de eindsituatie voor de bestaande locaties verandert niet door het project Aardgas+. Alle locaties en leidingen worden opgeruimd en/of herbestemd. De putten worden afgesloten en de locaties worden weer in de oorspronkelijke staat teruggebracht voor gebruik door derden. 3.7.2 Basisalternatief De effecten met betrekking tot grondwater zullen in het Basisalternatief niet afwijken van de effecten zoals beschreven in het Voorkeursalternatief. 3.7.3 Diepere compressie alternatief De effecten met betrekking tot grondwater zijn in het DCA gunstiger dan in het voorkeursalternatief. Hiervoor bestaan de volgende redenen: •
•
De LSI en de locatie De Wijk-24 worden in het DCA niet aangelegd. Er zal in de aanlegfase minder bemaling plaatsvinden dan in het voorkeursalternatief. Daarnaast is de toename van verharding in de operationele fase kleiner dan in het voorkeursalternatief. De (licht) negatieve effecten in het voorkeursalternatief voor de LSI en de locatie De Wijk-24 door bemaling en toename verharding komen in het DCA te vervallen; De injectieleidingen hoeven niet te worden aangelegd waardoor minder bemaling in het gebied nodig is en er minder effecten zijn op de grondwaterstand. De (licht) negatieve effecten in het voorkeursalternatief voor leidingen tussen De Wijk-20 en 15, De Wijk-17 en 24 en De Wijk-24 en 200 door bemaling komen in het DCA te vervallen.
3.7.4 Varianten inpassing De Wijk-100 Aanlegfase – Bemaling – Locatie De Wijk-100 (A, C en D) (-) Het berekende waterbezwaar ten opzichte van de GHG is berekend op 12.000 m3 en ten opzichte van de GLG op 9.000 m3 voor de opties A, C en D. De bemaling heeft een invloedsgebied van 100 meter (GHG) tot 50 meter (GLG). Het invloedsgebied met een significante verlaging van de grondwaterstand is 25 meter. De locatie (opties A, C en D) ligt in een beekdal waar zettingsgevoelige bodemlagen aanwezig zijn. Enige zetting is hier te verwachten. Vanwege de afstand tot de bebouwing in relatie tot de significante verlaging, worden geen effecten op bebouwing verwacht. De grondwaterstandsverlaging is tijdelijk. Omdat sprake is van een zettingsgevoelige bodem zonder effect op bebouwing, wordt een licht negatief effect toegekend (-) voor alle opties. Aanlegfase – Bemaling – Leiding tussen De Wijk-100 (A en D) en De Wijk-16, (-) Het berekende waterbezwaar voor de opties A, C en D ten opzichte van de GHG is berekend tussen 107.000 m3 en 196.000 m3 en ten opzichte van de GLG tussen 74.000 m3 en 144.000 m3. De bemaling heeft een invloedsgebied van 1.000 meter (GHG) tot 800 meter (GLG). Het invloedsgebied met een significante verlaging van de grondwaterstand is 25 tot 75 meter. De leidingen liggen in het beekdal, de gronden hier zijn zettinggevoelig. Vanwege de September 2010
- 55 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
afstand tot de bebouwing in relatie tot de significante verlaging, worden geen effecten op bebouwing verwacht. De grondwaterstandsverlaging is tijdelijk. Omdat sprake is van een zettingsgevoelige bodem zonder effect op bebouwing, wordt een licht negatief effect toegekend (-) voor de opties A en D. Aanlegfase – Bemaling – Leiding tussen De Wijk-100 (C) en De Wijk-16, (- -) Binnen 100 meter van het tracé van de leiding tussen optie C voor de locatie De W ijk-100 en De Wijk-16 komt bebouwing voor. Gezien het invloedsgebied leidt de verlaging van de grondwaterstand mogelijk tot zettingsschade aan deze bebouwing. Dit wordt beoordeeld als een negatief effect (- -). Geadviseerd wordt om nader onderzoek uit te voeren indien de Cvariant wordt uitgevoerd. 3.7.5 Overige varianten LSI nabij locatie De Wijk-15 De locatie De Wijk-15 ligt niet in een waterbergingsgebied. Indien de LSI gebouwd wordt nabij de locatie De Wijk-15, dan hoeft in tegenstelling tot het voorkeursalternatief geen rekening gehouden te worden met de inrichting van het waterbergingsgebied. De toename van verhard oppervlak bij de variant LSI nabij locatie De Wijk-15 wordt beoordeeld als een licht negatief effect (-). Periode werkzaamheden Er zijn minder negatieve effecten te verwachten wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd in tijden van lage grondwaterstanden. Overige varianten De effecten met betrekking tot grondwater zullen bij de overige varianten niet significant afwijken van de effecten zoals beschreven in het Voorkeursalternatief. 3.7.6 Mitigatie Aanlegfase – Bemaling in zettingsgevoelige gebieden In de aanlegfase kan op een aantal plaatsen de bemaling tot zettingsschade leiden. Het advies is om hier grondonderzoek uit te voeren nabij de nabije bebouwing. Op basis hiervan kan in een latere fase uitsluitsel gegeven worden of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Het gaat hier om: • •
Woning aan de Koekangerveldweg nabij het tracé tussen De Wijk-24 en De Wijk-200; Bebouwing nabij een tracévariant van De Wijk-100 naar De Wijk-16, optie C.
Operationele fase – Toename verharding – LSI De bouw van de LSI is voorzien in het waterbergingsgebied Traandijk-Ossensluis. In het waterbergingsgebied kan 1,4 miljoen m3 water worden geborgen met een gemiddelde waterschijf van 0,9 meter. De LSI wordt geplaatst op een gebied van circa 4.000 m2. Dit betekent dat bij de bouw van de LSI in het waterbergingsgebied circa 3.600 m3 water elders geborgen moet kunnen worden (dit is circa 0,3% van het te volume van het waterbergingsgebied). Om te voorkomen dat de LSI beperkingen oplegt voor de waterberging, worden de onderstaande mogelijkheden voor compensatie ter overweging Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 56 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
voorgesteld. Daarbij wordt aangegeven dat de werking van de LSI een tijdelijke activiteit gedurende een periode van circa 15 jaar betreft. Eventueel te nemen maatregelen worden afgestemd met het Waterschap Reest en Wieden. •
•
•
•
Aanpassing van de grens van het waterbergingsgebied. Het waterschap moet nog beginnen met de uitwerking van het waterbergingsgebied. Aan de rand van het waterbergingsgebied kan de grens worden aangepast, waardoor alsnog de circa 3.600 m3 water geborgen kan worden; Afgraven van grond. Door het afgraven van grond in het waterbergingsgebied, eventueel in combinatie met natuurontwikkeling of in overleg met het zandwinningsbedrijf in de omgeving, kan alsnog worden gezorgd voor berging van 3.600 m3 water; Verwijderen van de grondopslag van de NAM. Naast de locatie De Wijk-20 ligt een grondopslag van de NAM, waarop bomen staan. Deze grondopslag is eigendom van de NAM en is qua oppervlak iets kleiner dan de LSI. Door deze grondopslag te verwijderen ontstaat ruimte voor het bergen van water; Verwijderen van het fakkelterrein van de NAM. Naast de locatie De Wijk-20 ligt een fakkelterrein van de NAM. Door dit fakkelterrein te verwijderen ontstaat ruimte voor het bergen van water.
Voor de toename van verhard oppervlak geldt voorts als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet als wateroppervlak ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende regenwater. Het voorstel is om langs de LSI een sloot aan te leggen die voldoet aan het 10% criterium van het waterschap. Deze maatregel maakt deel uit van het voorkeursalternatief. Operationele fase – Toename verharding – Locatie De Wijk-24 Voor de toename van verhard oppervlak geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet als wateroppervlak ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende regenwater. Het voorstel is om langs de locatie De Wijk-24 een sloot aan te leggen die voldoet aan het 10% criterium van het waterschap. Deze maatregel maakt deel uit van het voorkeursalternatief. Operationele fase – Toename verharding – Locatie De Wijk-100 Voor de toename van verhard oppervlak geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet als wateroppervlak ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende regenwater. Het voorstel is om langs de locatie De Wijk-100 een sloot aan te leggen die voldoet aan het 10% criterium van het waterschap. Deze maatregel maakt deel uit van het voorkeursalternatief. Operationele fase – Toename verharding – Locatie De Wijk-200 Voor de toename van verhard oppervlak geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet als wateroppervlak ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende regenwater. Het voorstel is om langs de locatie De Wijk-200 een sloot aan te leggen die voldoet aan het 10% criterium van het waterschap. Deze maatregel maakt deel uit van het voorkeursalternatief.
September 2010
- 57 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
3.7.7 Samenvattende tabel Tabel 3.5 Effectbeschrijving grondwater Fase Projectonderdeel Aanlegfase (bemaling)
Operationele fase (toename verharding)
Abandonneringsfase Lange termijn
3.8
VA
BA
DCA
LSI Locatie De Wijk-24 Locatie De Wijk-100
0 -
Idem VA
Nvt Nvt -
Locatie De Wijk-200 Leiding tussen De Wijk20 en De Wijk-15 Leiding tussen De Wijk17 en De Wijk-24 Leiding tussen De Wijk24 en De Wijk-200 Tie-in De Wijk-100
0 -
Nvt
0
Nvt
--
Nvt
-
-
--
Nvt
0 0 0 Nvt
Nvt 0 0 0 Nvt
LSI Locatie De Wijk-24 Locatie De Wijk-100 Locatie De Wijk-200 Leidingen Nieuwe locaties Bestaande locaties Algemeen
Varianten
De Wijk-100 Optie A: Optie C: Optie D: -
De Wijk-100 Optie A: Optie C: - Optie D: LSI bij De Wijk-15 -
Effectbeschrijving: oppervlaktewater 3.8.1 Voorkeursalternatief Aanlegfase – Toelichting waterkwaliteit In deze paragraaf worden de resultaten van de grondwateranalyses gepresenteerd. Het onttrokken grondwater zal worden geloosd op het oppervlaktewater, eventueel met een aanvullende zuivering. Onderstaand wordt ingegaan op de volgende mogelijke effecten op het oppervlaktewater: •
Kwaliteitsaspecten (beïnvloeding waterkwaliteit oppervlaktewater); Voor de kwaliteit van het te lozen grondwater op oppervlaktewater gelden richtlijnen. Deze worden vastgesteld door het waterschap. Het waterschap heeft nog geen eisen doorgegeven maar, meestal hebben deze alleen betrekking op de concentraties IJzer en Chloride. Voor IJzer geldt veelal een grens van 5 mg/liter. Voor Chloride geldt een grens van 200 mg/liter. Het waterschap heeft (nog) geen eisen kenbaar gemaakt voor de kwaliteit van het te lozen grondwater.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 58 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
•
Kwantiteitsaspecten (afvoer hoeveelheid geloosd water); De voorkeursvolgorde voor het lozen van grondwater dat vrijkomt uit een bemaling is retourbemalen – lozen op oppervlaktewater – lozen op riool. De afweging van de lozingsmethode vindt plaats in samenspraak met het waterschap. Het is van groot belang dat de lozing geen onevenredig nadelige gevolgen mag hebben op de belendende percelen. In dit project behoort ‘lozen op het riool’ niet tot de mogelijkheden aangezien in het buitengebied geen riolering aanwezig is. Voor het lozen op oppervlaktewater zal het waterschap aangeven wat het maximale debiet is dat de watergangen kunnen afhandelen.
•
Kruising van watergangen; Bij de aanleg van leidingen kunnen watergangen op verschillende manieren gekruist worden. Wanneer een watergang in open ontgraving wordt gekruist, wordt de watergang tijdelijk afgesloten. Indien een gestuurde boring (HDD) of een persing wordt gebruikt, kan de watergang in de aanlegfase gewoon blijven functioneren.
Aanlegfase – Oppervlaktewaterkwaliteit bij lozing – LSI, (- -) Gegeven de gemeten kwaliteit is voor de parameters ijzer (9 mg/l) en chloride (60 mg/l), is te verwachten dat voor ijzer een vervolgstap (zie 3.8.6 Mitigatie) nodig is alvorens het water geloosd kan worden. Omdat zonder vervolgstap de concentratie ijzer hoger is dan de lozingsnorm, wordt het effect beoordeeld als negatief (- -). Aanlegfase – Oppervlaktewaterkwaliteit bij lozing – Locatie De Wijk-24, (- -) Gegeven de gemeten kwaliteit is voor de parameters ijzer (8 mg/l) en chloride (30 mg/l), is te verwachten dat voor ijzer een vervolgstap (zie 3.8.6 Mitigatie) nodig is alvorens het water geloosd kan worden. Omdat zonder vervolgstap de concentratie ijzer hoger is dan de lozingsnorm, wordt het effect beoordeeld als negatief (- -). Aanlegfase – Oppervlaktewaterkwaliteit bij lozing – Locatie De Wijk-100, (-) Gegeven de gemeten kwaliteit is voor de parameters ijzer (1-8 mg/l) en chloride (30-40 mg/l), is geen beïnvloeding van de oppervlaktewaterkwaliteit te verwachten. Omdat de gemeten concentraties voor ijzer en chloride over het algemeen (maar niet overal) lager zijn dan de lozingsnorm, wordt het effect beoordeeld als licht negatief (-). Aanlegfase – Oppervlaktewaterkwaliteit bij lozing – Locatie De Wijk-200, (0) Gegeven de gemeten kwaliteit is voor de parameters ijzer (1 mg/l) en chloride (20 mg/l), is geen beïnvloeding van de oppervlaktewaterkwaliteit te verwachten. Omdat de gemeten concentraties voor ijzer en chloride lager zijn dan de lozingsnorm, wordt het effect beoordeeld als neutraal (0). Aanlegfase – Oppervlaktewaterkwaliteit bij lozing – Leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15, (- -) Gegeven de gemeten kwaliteit is voor de parameters ijzer (1-19 mg/l) en chloride (30-110 mg/l), is te verwachten dat voor ijzer een vervolgstap (zie 3.8.6 Mitigatie) nodig is alvorens het water geloosd kan worden. Omdat zonder vervolgstap de concentratie ijzer hoger is dan de lozingsnorm, wordt het effect beoordeeld als negatief (- -).
September 2010
- 59 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Aanlegfase – Oppervlaktewaterkwaliteit bij lozing – Leiding tussen De Wijk-17 en De Wijk-24, (-) Gegeven de gemeten kwaliteit is voor de parameters ijzer (1-8 mg/l) en chloride (10-50 mg/l), is geen beïnvloeding van de oppervlaktewaterkwaliteit te verwachten. Omdat de gemeten concentraties voor ijzer en chloride over het algemeen (maar niet overal) lager zijn dan de lozingsnorm, wordt het effect beoordeeld als licht negatief (-). Aanlegfase – Oppervlaktewaterkwaliteit bij lozing – Leiding tussen De Wijk-24 en De Wijk-200, (- -) Gegeven de gemeten kwaliteit is voor de parameters ijzer (10-19 mg/l) en chloride (10-30 mg/l), is te verwachten dat voor ijzer een vervolgstap (zie 3.8.6 Mitigatie) nodig is alvorens het water geloosd kan worden. Omdat zonder vervolgstap de concentratie ijzer hoger is dan de lozingsnorm, wordt het effect beoordeeld als negatief (- -). Aanlegfase – Oppervlaktewaterkwaliteit bij lozing – Tie-in De Wijk-100, (-) Gegeven de gemeten kwaliteit is voor de parameters ijzer (1-8 mg/l) en chloride (30-40 mg/l), is geen beïnvloeding van de oppervlaktewaterkwaliteit te verwachten. Omdat de gemeten concentraties voor ijzer en chloride over het algemeen (maar niet overal) lager zijn dan de lozingsnorm, wordt het effect beoordeeld als licht negatief (-). Aanlegfase – Oppervlaktewaterkwantiteit bij lozing, (-) Gezien het feit dat het een tijdelijke situatie is en het watersysteem in deze omgeving erop gericht is om water af te voeren, wordt het effect van lozen op oppervlaktewater als beperkt negatief beoordeeld (-). Aanlegfase – Kruisen van watergangen - Leidingen, (-) Bij de aanleg van de leidingen wordt een gering aantal sloten gekruist. Bij het kruisen van deze sloten wordt de leiding in open ontgraving aangelegd, waardoor de sloten tijdelijk (circa 10 dagen) gestremd zijn. De tijdelijke stremming wordt beoordeeld als een licht negatief effect (-). Operationele fase – Oppervlaktewaterkwantiteit LSI, (-) In het luchtscheidingsproces van de LSI komt circa 15 tot 30 m3 gecondenseerd water per dag vrij, dat wordt geloosd op het oppervlaktewater. Het water zal dezelfde stoffen bevatten als het vocht in de lucht en heeft een pH waarde van tussen 6 en 7. Het condenswater kan eventueel bijvoorbeeld via een cascade op de watergangen worden geloosd om te voldoen aan eisen met betrekking tot de temperatuur en/of het zuurstofgehalte. Naar verwachting kan het watersysteem deze hoeveelheid water bergen en afvoeren. Hoewel de LSI gesitueerd wordt in een nog in te richten waterbergingsgebied, is de hoeveelheid vrijkomend water nihil ten opzichte van de verwachte bergingscapaciteit van het waterbergingsgebied van 1,4 miljoen m3 water. Het effect van het lozen van het water voor oppervlaktewaterkwantiteit wordt beoordeeld als een licht negatief effect (-). Abandonneringsfase (0) In de abandonneringsfase wordt de bodem weer in oorspronkelijke staat (in overleg met de eigenaren) teruggebracht, zoals in de referentiesituatie ook het geval zou zijn. Ten opzichte van de referentiesituatie is er dan ook geen effect (0).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 60 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Calamiteiten – Bestaande locaties en nieuwe locaties, (-) Locatie noodplannen Voor de bestaande locaties en nieuwe locaties zijn locatie noodplannen opgesteld. Deze plannen zijn overeengekomen met het lokaal verantwoordelijke brandweer korps en zullen worden geactualiseerd op basis van het voorgenomen project. Opvangen verontreinigd water Met betrekking tot eventuele stikstofcalamiteiten is, gelet op de eigenschappen van stikstof, geen bluswater benodigd. Met betrekking tot gascalamiteiten is mogelijk wel bluswater benodigd dat dient te worden opgevangen. Op de bestaande en nieuwe locaties zijn waterbakken aanwezig welke tijdens normaal bedrijf open staan naar het oppervlaktewater. De waterbakken zijn met behulp van afsluiters te isoleren van het oppervlaktewater indien aflopende systemen vervuild zijn danwel vervuild dreigen te worden. Effect calamiteiten Op grond van bovenstaande wordt geconcludeerd dat in geval van eventuele calamiteiten wordt gehandeld in lijn met de noodplannen. Een negatief effect ten aanzien van verontreiniging van oppervlaktewater als gevolg van afstromen bluswater kan echter niet worden uitgesloten. Vandaar dat de effecten ten aanzien van dit aspect licht negatief (-) zijn beoordeeld. 3.8.2 Basisalternatief De effecten met betrekking tot oppervlaktewater zullen in het Basisalternatief niet afwijken van de effecten zoals beschreven in het Voorkeursalternatief. 3.8.3 Diepere compressie alternatief De effecten met betrekking tot oppervlaktewater zijn in het DCA gunstiger dan in het voorkeursalternatief. Hiervoor bestaan de volgende redenen: •
•
•
September 2010
De LSI en de locatie De Wijk-24 worden in het DCA niet aangelegd. Daarmee is minder bemaling benodigd en wordt er minder water op het oppervlaktewater geloosd. Daarnaast is het risico van vervuiling van het oppervlaktewater kleiner omdat er minder locaties zijn waar calamiteiten kunnen optreden. De negatieve effecten in het voorkeursalternatief voor de LSI en de locatie De Wijk-24 door lozing van bemalingswater komen in het DCA te vervallen; De injectieleidingen hoeven niet te worden aangelegd waardoor minder bemaling in het gebied nodig is en er minder effecten zijn als gevolg van lozingen op het oppervlaktewater. De (licht) negatieve effecten in het voorkeursalternatief voor leidingen tussen De Wijk-20 en 15, De Wijk-17 en 24 en De Wijk-24 en 200 door bemaling komen in het DCA te vervallen; De LSI hoeft niet te worden aangelegd waardoor geen water geloosd hoeft te worden in de operationele fase. Het licht negatieve effect in het voorkeursalternatief voor de LSI door lozing van water in de operationele fase komt in het DCA te vervallen.
- 61 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
3.8.4 Varianten inpassing De Wijk-100 Aanlegfase – Kruisen van watergangen – Leiding tussen De Wijk-100 (A, C en D) en De Wijk-16, (0) Bij uitvoering van de varianten voor inpassing van de locatie De Wijk-100 A, C en D dient bij aanleg van de leiding voor het transport van aardgas de Hoogeveensche Vaart gekruist te worden. Deze watergang wordt (indien één van de varianten van toepassing is) gekruist door middel van een gestuurde boring. Daarmee is de kruising niet van invloed op de Hoogeveensche Vaart (effect 0). Voorts verschillen de effecten van de varianten voor inpassing van de locatie De Wijk-100 niet van de effecten zoals beschreven in het voorkeursalternatief. 3.8.5 Overige varianten Periode werkzaamheden Er zijn minder negatieve effecten te verwachten wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd in tijden van lage grondwaterstanden. Overige varianten De effecten met betrekking tot oppervlaktewater zullen bij de overige varianten niet significant afwijken van de effecten zoals beschreven in het Voorkeursalternatief. 3.8.6 Mitigatie Vervolgstap overschrijding normen ijzer bij lozing op oppervlaktewater Om de concentratie ijzer te verminderen voordat lozing op oppervlaktewater plaatsvindt zijn 3 methoden mogelijk: 1. Niets doen. De variatie in ijzergehaltes is groot, de overschrijdingen zijn plaatselijk. Bij het lozen van grondwater met een hoog ijzergehalte slaat het water bruin uit. Als het water reeds bruin/troebel is, is er geen verandering in het doorzicht van het ontvangende water. Ook staat niet vast of het ontvangende water een lagere concentratie aan ijzer bevat, of dat het gevoelig is voor een dergelijke overschrijding. Een plaatselijke overschrijding hoeft niet overal te leiden tot het nemen van aanvullende maatregelen. 2. Ontijzeren. Hiervoor moet een ontijzeringsinstallatie worden geplaatst. 3. Retourbemalen in plaats van lozen. Hierbij wordt op enige afstand van de bemaling het grondwater terug in de bodem gepompt. Dit water stroomt enigszins terug richting de onttrekking, hierdoor ontstaat een rondpompeffect. Gezien de bodemopbouw kan dit leiden tot een forse toename (> 30%) van de hoeveelheid te onttrekken grondwater. Aandachtspunt bij retourbemalen van ijzerhoudend water is de insluiting van lucht. Door insluiting van lucht, reageert het opgeloste ijzer met zuurstof en ontstaat roest. De roest kan ertoe leiden dat filters verstopt raken.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 62 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Eventueel te nemen maatregelen moeten worden afgestemd met het waterschap. Voor de lozingseis van ijzer hanteert het waterschap geen strikte maximale waarden, zolang de lozing geen verkleuring veroorzaakt in het ontvangende oppervlaktewater. Oppervlaktewaterkwaliteit bij lozing op het oppervlaktewater Indien in plaats van lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater retourbemaling wordt toegepast, wordt dit in plaats van negatief (- -) of licht negatief (-) als een neutraal effect (0) beoordeeld. Oppervlaktewaterkwantiteit bij lozing op het oppervlaktewater Indien in plaats van lozing van bemalingswater op het oppervlaktewater retourbemaling wordt toegepast, wordt dit in plaats van licht negatief (-) als een neutraal effect (0) beoordeeld. Indien de lozing van het (gebiedseigen) grondwater plaatsvindt in tijden dat gebiedsvreemd water zou moeten worden ingelaten kan dit als licht positief (+) worden beoordeeld omdat minder gebiedsvreemd water het gebied ingelaten hoeft te worden. 3.8.7 Samenvattende tabel Tabel 3.6 Effectbeschrijving oppervlaktewater Fase Projectonderdeel Aanlegfase (oppervlaktewaterkwaliteit lozing)
Aanlegfase (oppervlaktewaterkwantiteit – lozing Aanlegfase (kruising watergangen)
Operationele fase (oppervlaktewaterkwantiteit) Abandonneringsfase Lange termijn Calamiteiten
September 2010
VA
LSI Locatie De Wijk-24 Locatie De Wijk-100 Locatie De Wijk-200 Leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15 Leiding tussen De Wijk-17 en De Wijk-24 Leiding tussen De Wijk-24 en De Wijk-200 Tie-in De Wijk-100 Algemeen
--0 --
BA
DCA
Idem VA
Nvt Nvt 0 Nvt
-
Nvt
--
Nvt
-
--
Leidingen
-
0
LSI
-
Nvt
0 Nvt -
0 Nvt -
Algemeen Algemeen Algemeen
- 63 -
Varianten Idem VA
De Wijk-100 Optie A: 0 Optie B: Nvt Optie C: 0 Optie D: 0
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
3.9
Effectvergelijking De belangrijkste effecten met betrekking tot het milieuaspect water zijn: Bodemdaling • Als gevolg van bodemdaling zal het gebied geleidelijk iets natter worden. Voor een aantal plaatsen kan het zijn dat peilverlagingen in de toekomst gewenst zijn. In de kwelgebieden (beekdalen) leidt een peilverlaging tot een toename van de waterafvoer; • Als afgeleid effect van het verlagen van het waterpeil als gevolg van bodemdaling kan de stromingsrichting in watergangen veranderen. Daarnaast kan aanpassing van peilvakken of kunstwerken nodig zijn. De verwachting is dat er geen invloed zal optreden op de stromingsrichting en zal geen aanpassing van peilvakken en kunstwerken nodig zijn; • Als afgeleid effect van bodemdaling zal op termijn de bergingscapaciteit van de bodem afnemen in gebieden waar het waterpeil niet wordt verlaagd. Dit zal met name in de infiltratiegebieden het geval zijn; • Als afgeleid effect van het verlagen van het waterpeil als gevolg van bodemdaling kunnen cumulatieve vernattingseffecten optreden met waterberging en zandwinning. Grondwater • In de aanlegfase is bemaling nodig. Op een aantal plaatsen in het gebied kan dit leiden tot zettingen met zettingsschade aan bebouwing. Het gaat hier om de leiding tussen De Wijk-24 en De Wijk-200, waar aan de Koekangerveldweg een woning op korte afstand (30 meter) van het tracé ligt. Het advies is om hier nader onderzoek uit te voeren nabij de woning. Op basis hiervan kan in een latere fase uitsluitsel gegeven worden of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn; • In de operationele fase is sprake van een toename van de verharding waardoor de grondwateraanvoer en het waterbergende vermogen van de bodem wordt beperkt. Voor de toename van verhard oppervlak geldt als regel dat 10% van het verharde oppervlak wordt ingezet als wateroppervlak ter compensatie voor de versnelde afvoer van het afstromende regenwater. Aan deze eis zal voldaan worden door middel van sloten langs de locaties. Oppervlaktewaterberging • De LSI wordt gebouwd in een gebied dat ingericht zal worden als waterbergingsgebied. De LSI beslaat daarmee tijdelijk (gedurende ca 15 jaar) circa 0,3% van het oppervlak van het in te richten waterbergingsgebied. Om te voorkomen dat de LSI beperkingen oplegt voor de waterberging, kan aan de volgende mogelijkheden worden gedacht: o Aanpassing van de grens van het waterbergingsgebied; o Afgraven van grond (verdiepen van het bergingsgebied); o Verwijderen van de grondopslag van de NAM ter compensatie; o Verwijderen fakkelterrein ter compensatie. Oppervlaktewater • In de aanlegfase dient veel bemalingswater geloosd te worden. Op een aantal plaatsen is het ijzergehalte van het te lozen water hoger dan de norm. Het gaat hier om de locatie De Wijk-24, de leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15, de leiding tussen De Wijk-17 en De Wijk-24, de tie-in voor De Wijk-100 en de LSI (indien bemaling nodig is).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 64 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
•
MER Aardgas+ De Wijk
Voordat lozing plaatsvindt, zal een vervolgstap genomen moeten worden. In overleg met het waterschap gaat het om de volgende mogelijkheden: o Niets doen; o Ontijzeren; o Retourbemalen in plaats van lozen. Omdat het gebied ingericht is om veel water af te voeren, zal het af te voeren bemalingswater naar verwachting niet tot problemen leiden; Voor de aanleg van de transportleidingen worden watergangen gekruist, maar dat leidt niet tot beperking in het functioneren; Bij het scheidingsproces van de LSI komt gecondenseerd water vrij, dat geloosd kan worden op het oppervlaktewater. Omdat het gebied ingericht is om veel water af te voeren, zal dit naar verwachting niet tot problemen leiden.
• • •
Alternatieven en varianten • Voor de inpassing van de locatie De Wijk-100 is de C-optie het minst gunstig, omdat bij de aanleg van de aardgasleiding vanaf die locatie naar De Wijk-16 mogelijk zettingsschade aan bebouwing kan optreden. De B-optie (het voorkeursalternatief) is het gunstigst. Dit komt met name doordat de aan te leggen tie-in voor afvoer van het gewonnen aardgas het kortst is, waardoor de minste bemaling nodig is; • Indien de LSI nabij de locatie De Wijk-15 wordt gebouwd, dan ligt de locatie niet in een waterbergingsgebied en hoeft hier geen rekening mee gehouden te worden. Tabel 3.7 Overzicht effecten water Water Bodemdaling (aanpassing waterpeil in kwelgebieden) Bodemdaling (aanpassing waterpeil in infiltratiegebieden) Bodemdaling (stromingsrichting in watergangen) Bodemdaling (aanpassing peilvakken en kunstwerken) Bodemdaling (invloed op bergingscapaciteit van de bodem) Bodemdaling (cumulatie met waterberging en zandwinning (vernatting)) Grondwater – zetting door bemaling
LSI
Locaties 0 0 0 -
--
Grondwater – toename verharding en waterberging
--
Oppervlaktewater – lozing bemalingswater (kwaliteit)
--
September 2010
Leidingen
De Wijk-20 – De Wijk-15 De Wijk-17 – De Wijk-24 De Wijk-24 – De Wijk-200 Tie-in De Wijk-100 0
0 --
De Wijk-20 – De Wijk-15 De Wijk-17 – De Wijk-24 De Wijk-24 – De Wijk-200 Tie-in De Wijk-100
---
- 65 -
Bestaand De Wijk-24 De Wijk-100 De Wijk-200 Bestaand De Wijk-24 De Wijk-100 De Wijk-200 Bestaand De Wijk-24 De Wijk-100 De Wijk-200
0 0 0 0 0 -0
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 3.7 Overzicht effecten water Water Oppervlaktewater – lozing bemalingswater (kwantiteit) Oppervlaktewater – kruising van watergangen in aanlegfase Oppervlaktewater – lozing in operationele fase (kwantiteit) Basisalternatief Diepere compressie alternatief
Varianten De Wijk100
Optie A/C/D
Optie C Variant LSI nabij De Wijk-15
Overige varianten
3.10
LSI
Leidingen
Locaties -
-
Nvt
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Bodemdaling gelijk aan voorkeursalternatief door beperking van de te winnen hoeveelheid aardgas. Minder effecten grond- en oppervlaktewater omdat stikstofleidingen, locatie De Wijk-24 en de LSI niet worden aangelegd. Meer bemaling nodig dan in voorkeursalternatief optie B vanwege langere aardgasleiding en (enigszins) hogere grondwaterstand. Mogelijk zettingsschade bij aanleg aardgasleiding naar De Wijk-16 Geen ligging van LSI in waterbergingsgebied. Meer bemaling door dubbele leiding tussen De Wijk-15 en De Wijk20. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Leemten in kennis Omtrent de gevolgen van de bodemdaling (compactie) voor de waterhuishoudkundige situatie, is ervan uitgegaan dat in dit gebied de waterhuishouding grotendeels door natuurlijke afwatering plaatsvindt, en gedeeltelijk door bemaling wordt gereguleerd. Er is sprake van een gedeeltelijk natuurlijke situatie. Ook na bodemdaling zal de waterhuishouding voor zover nu kan worden overzien niet ingrijpend wijzigen. Mogelijk wordt wel meer water afgevoerd uit het gebied omdat het gebied door de bodemdaling natter wordt en kwelgebieden (beekdalen) in het gebied voorkomen. Het waterschap heeft aangegeven dat voorafgaand aan de gangbare meld- en vergunningprocedures de mogelijke consequenties van de bodemdaling op de waterhuishouding nog kwantitatief in beeld gebracht moeten worden. Hierbij wordt specifiek aandacht gevraagd voor: • • •
De mogelijk grotere afvoer van kwel als gevolg van maaivelddaling in kwelgebieden; De invloed van bodemdaling op de afvoer richting het gemaal ten noorden van de locatie De Wijk -13; De beperking van de bergingscapaciteit van de bodem in infiltratiegebieden.
De bemaling bij de aanleg van de pijpleiding vormt een belangrijk onderdeel van het aspect water. Er zijn berekeningen uitgevoerd waarbij is uitgegaan van een worst case situatie en met een aangenomen doorlatendheid van de bodem. In de praktijk kan de doorlatendheid groter of kleiner zijn dat direct invloed heeft op het waterbezwaar. Bij een lagere grondwaterstand, in een drogere periode, zijn kleinere debieten nodig om de gewenste verlaging te realiseren. De opgegeven debieten dienen dan ook gezien te worden als een zo goed mogelijke benadering van het maximaal te onttrekken debiet. Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 66 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Op waterkwaliteitsgebied heeft het waterschap aangegeven geen gegevens voorhanden te hebben over de waterkwaliteit van het ontvangende water. In dit rapport zijn algemeen gestelde lozingsnormen opgenomen, deze hebben echter geen vastgesteld karakter. Indien andere eisen kenbaar worden gemaakt door het waterschap, kunnen deze van invloed zijn op de mogelijkheden voor het lozen van het bemalingswater.
September 2010
- 67 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 68 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
4
ECOLOGIE
4.1
Inleiding
MER Aardgas+ De Wijk
In dit hoofdstuk worden de effecten ten aanzien van het milieuaspect ‘Ecologie’ besproken. Effecten op ecologie kunnen het gevolg zijn van verstorende werkzaamheden in de aanlegfase, bijvoorbeeld door vergravingen of door verstoring van de rust door geluidseffecten. In de operationele fase zijn met name verstoring van de rust door geluidseffecten, en veranderingen in de waterhuishouding van belang. Aandachtspunten De verstoring ten aanzien van het milieuaspect ecologie heeft betrekking op: • Effecten ten aanzien van gebieden; gekeken is naar de effecten op de Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Ecologische Verbindingszones (EVZ) en Robuuste Verbindingszones (RVZ). Natura 2000-gebieden en stiltegebieden liggen buiten de invloedsfeer van het Aardgas+ project; • Effecten ten aanzien van beschermde soorten; gekeken is naar de effecten op beschermde soorten (planten en dieren) volgens de Flora- en Faunawet en specifiek beschermde soorten en habitattypen in de EHS. Richtlijnen In de richtlijnen voor het MER is ten aanzien van ecologie specifiek het volgende opgenomen: Werk de gevolgen voor ecologie conform de startnotitie uit. Besteed binnen het zoekgebied nieuwe locatie De Wijk-100 aandacht aan de ligging van de ecologische hoofdstructuur en het voorgenomen tracé voor de robuuste verbinding Sallandse Heuvelrug – Drents Plateau. Opbouw van het hoofdstuk In de volgende paragrafen is eerst ingegaan op de wet- en regelgeving en beleid (4.2), wat het kader vormt voor de effectbepaling. Deze dient als een belangrijk uitgangspunt voor de beoordelingscriteria. Daarna volgt een beschrijving van de huidige situatie (4.3), de autonome ontwikkeling (4.4). In paragraaf 4.5 volgt een beschrijving van de verschillende beoordelingscriteria en de waarderingssystematiek. In de paragrafen 4.6 en 4.7 worden de effecten beschreven op respectievelijk gebieden en beschermde soorten. In paragraaf 4.8 is een samenvattende effectvergelijking opgenomen en in paragraaf 4.9 wordt ingegaan op de leemten in kennis.
4.2
Beleid 4.2.1 Europees beleid Vogel- en Habitatrichtlijn Op Europees niveau bestaan twee richtlijnen die bepalend zijn voor het natuurbeleid in de verschillende lidstaten: de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn. Met de inwerkingtreding van de laatste revisie van de Natuurbeschermingswet en de Flora- en faunawet zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.
September 2010
- 69 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De Speciale Beschermingszones zoals geformuleerd in de Habitatrichtlijn vormen, samen met de vogelrichtlijngebieden een netwerk in Europa, Natura 2000. Doel van Natura 2000 is om de biodiversiteit op langere termijn te behouden, waarbij menselijke activiteiten geïntegreerd worden vanuit een optiek van duurzame ontwikkeling. Binnen de invloedsfeer van het plangebied voor het Aardgas+ project liggen geen Natura 2000-gebieden. Een nadere toetsing aan de Natuurbeschermingswet is dus niet aan de orde. 4.2.2 Nationaal beleid Algemeen De Nederlandse natuurwetgeving is onder te verdelen in soortenbescherming en gebiedsbescherming. Deze twee categorieën vallen onder respectievelijk de Flora- en faunawet en Natuurbeschermingswet. Flora- en faunawet Verschillende bedreigde en zeldzame soorten zijn beschermd onder de Flora- en faunawet. De doelstelling van deze wet is de bescherming en het behoud van de gunstige staat van instandhouding van in het wild levende planten- en diersoorten. Het uitgangspunt van de wet is 'nee, tenzij'. Dit betekent dat activiteiten met een schadelijk effect op beschermde soorten in principe verboden zijn. Hiervoor bevat de wet diverse concrete verbodsbepalingen: • Beschermde inheemse dieren mogen niet worden verstoord, gevangen of gedood; • Beschermde inheemse plantensoorten mogen niet worden vernield, beschadigd of ontworteld; • Nesten, rustplaatsen en voortplantingsplaatsen van beschermde soorten mogen niet worden verstoord of vernield. Soorten die worden beschermd onder de Flora- en faunawet vallen in drie verschillende beschermingsregimes: licht beschermde soorten (‘Tabel 1 soorten’), matig beschermde soorten (‘Tabel 2’) en streng beschermde soorten (‘Tabel 3’). Elke categorie kent een eigen beoordelingsregime voor ontheffingverlening. Vogels vormen een aparte categorie binnen de Flora- en faunawet. Alle vogels in Nederland genieten een streng beschermde status. Werkzaamheden waarbij vogels worden gedood of verontrust, of waardoor hun nesten of vaste rust- en verblijfplaatsen worden verstoord zijn verboden. De nesten van vogels die elk jaar een nieuw nest maken zijn alleen tijdens het broedseizoen beschermd. Sommige vogels, zoals de uilen of de spechten, gebruiken ieder jaar hetzelfde nest. Deze vaste nesten zijn ook buiten het broedseizoen beschermd. Natuurbeschermingswet De Natuurbeschermingswet 1998 regelt de aanwijzing en bescherming van gebieden. Het doel van de Natuurbeschermingswet is om die natuurwaarden die door de Vogel- en Habitatrichtlijn zijn aangewezen in een gunstige staat van instandhouding te brengen of te houden. Om de natuurwaarden te beschermen zijn speciale beschermingszones aangewezen, de zogenaamde Natura 2000-gebieden. Natura 2000 is een samenhangend netwerk van beschermde natuurgebieden in de Europese Unie, met als doel het behoud en herstel van de biodiversiteit in Europa. Elk gebied is aangewezen vanwege het belang voor bepaalde diersoorten (Habitat- of Vogelrichtlijnsoorten) of Habitattypen.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 70 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De Nb-wet bepaalt dat voor ieder Natura 2000-gebied een aanwijzingsbesluit moet worden opgesteld, waarin heldere Instandhoudingsdoelen zijn vastgelegd. Deze beschrijven per soort en/of habitattype wat de doelen zijn om de natuurwaarden in een ‘gunstige staat van instandhouding’ te brengen en/of te behouden. Om schade te voorkomen aan de natuurwaarden waarvoor Natura 2000-gebieden zijn aangewezen, bepaalt de wet dat projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de habitats kunnen verslechteren of die een verstorend effect kunnen hebben op de soorten, niet mogen plaatsvinden zonder vergunning. Dit geldt niet alleen voor activiteiten binnen het beschermde gebied. Ook activiteiten die in de omgeving van een beschermd gebied plaatsvinden, kunnen een negatieve invloed hebben op het beschermde gebied. Er is dan sprake van externe werking. EHS Naast de bescherming van Natura 2000-gebieden en beschermde soorten is ook de ecologische hoofdstructuur (EHS) van belang. De vorming van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een concrete uitwerking van De Nota Ruimte (2005) en de Nota Natuur voor mensen, Mensen voor Natuur (2000). Het ruimtelijke beschermingsbeleid voor de EHS is gericht op het instandhouden van kenmerken en waarden die wezenlijk zijn voor behoud, herstel en ontwikkeling van de EHS-gebieden. Ter versterking van de samenhang van de grotere eenheden binnen de EHS worden ‘robuuste verbindingen’ nader uitgewerkt. Hierdoor verbetert de uitwisseling van soorten tussen natuurgebieden. Binnen de robuuste verbindingen is naast de functie natuur ook plaats voor functies als recreaties, waterbeheer, landschap en cultuurhistorie. Voor activiteiten binnen de globale begrenzing (zoekgebieden) van de robuuste verbindingen geldt het ‘ja, mits’-principe. Na vaststelling van de definitieve begrenzing geldt het ‘nee, tenzij’-principe van de EHS, inclusief de ontwikkelingsmogelijkheden op basis van de EHS-saldobenadering. Effecten op de EHS moeten voorkomen of in ieder geval gecompenseerd worden. Hierover zijn afspraken gemaakt tussen het rijk en de provincies, vastgelegd in de nota ‘Spelregels EHS’. Nota natuur, bos en landschap in de 21ste eeuw Op nationaal niveau is de Nota natuur, bos en landschap in de 21ste eeuw, “Natuur voor mensen, mensen voor natuur” (juli 2000) kaderstellend. Deze nota bevat de strategie voor het natuurbeleid tot 2010 met een doorkijk naar 2020. De nota is een vervolg op het Natuurbeleidsplan 1990. Het hoofddoel laat zich omschrijven als behoud, herstel, ontwikkeling en duurzaam gebruik van natuur en landschap als essentiële bijdrage aan een leefbare en duurzame samenleving. Belangrijke stappen om deze hoofddoelen te bereiken zijn: het realiseren van ‘robuuste verbindingszones’, de ‘groen-blauwe kwaliteitsimpuls buitengebied’ en de ‘natte natuur’ van de ICES afspraken. Daarbij is ook opgenomen het realiseren van de Nederlandse bijdrage aan het Europese netwerk 'Natura 2000’. Verder zet de nota het ingezette beleid ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur, evenals het soortenbeleid voort. 4.2.3 Provinciaal beleid De exacte invulling van de EHS en robuuste verbindingszones (RVZ) -ook wel robuuste verbindingen genoemd- vindt plaats op provinciaal niveau. De robuuste verbindingszones hebben als doel om natuurgebieden met elkaar te verbinden, zodat uitwisseling van soorten tussen die gebieden plaats kan vinden. Deze verbinding zorgt voor een hogere
September 2010
- 71 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
levensvatbaarheid van populaties dieren en planten en is daarom van groot belang voor het behoud van de biodiversiteit in Nederland. Aan robuuste verbindingszones kunnen verschillende ambitieniveaus worden toegekend. Voor het Drentse gedeelte van de RVZ tussen het Drents Plateau en de Sallandse Heuvelrug is gekozen voor een combinatie van de ambitieniveaus B2 en B3. Deze ambitieniveaus zijn gericht op het behoud van biodiversiteit op regionale schaal (B2) of bij onvoorziene risico’s (B3). Bij het hoogste ambitieniveau (B3) moet de verbinding geschikt zijn voor soorten die hoge eisen stellen aan de leefomgeving of een gering verspreidingsvermogen bezitten. Mogelijke effecten van de voorgenomen initiatieven zullen aan deze ambitieniveaus worden getoetst. Binnen EHS gebieden geldt het ‘nee, tenzij’-principe. Voorgenomen plannen of projecten kunnen slechts dan plaatsvinden, wanneer de ‘wezenlijke kenmerken en waarden’ niet worden aangetast. In de beoordeling van effecten worden deze wezenlijke kenmerken geconcretiseerd door te toetsen aan de volgende criteria: 1) kwaliteit van het habitat, 2) oppervlakte, en 3) versnippering. Eventuele nadelige gevolgen moeten worden gemitigeerd en resterende schade moet worden gecompenseerd. Indien een voorgenomen ingreep niet voldoet aan de voorwaarden uit het ‘nee, tenzij’ principe kan de ingreep niet plaatsvinden.
4.3
Huidige situatie 4.3.1 Gebieden Zoals hierboven beschreven liggen geen Natura 2000-gebieden binnen de invloedsfeer van het plangebied. Wel is de robuuste verbindingszone tussen het Drents Plateau en de Sallandse Heuvelrug van belang. In tegenstelling tot de andere RVZ in Noord-Nederland, de Natte As, is hier sprake van een droge verbinding met als doel het verbinden van bos van arme en matig rijke gronden, grasland en droge heide, met in Drents Plateau-Reestdal ook natte heide. Om de RVZ optimaal te laten functioneren wordt bij de inrichting een aantal ecosysteemtypen gehanteerd (zie tabel 4.1), waaraan doelsoorten zijn gekoppeld die van de verbinding gebruik moeten kunnen maken. De RVZ wordt ingericht voor de ecosysteemtypen grasland, bos van arme en (matig) rijke zandgronden, en droge en natte heide. Deze ecosysteemtypen kunnen worden onderverdeeld in natuurtypen, die op hun beurt weer bestaan uit verschillende natuurdoeltypen. Dit wordt inzichtelijk gemaakt in tabel 4.1. Tabel 4.1 Ecosysteemtypen RVZ Reestdal – Ommen Ecosysteemtype Natuurtype Grasland
Natte schraalgraslanden
Botanisch grasland
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 72 -
Natuurdoeltype Trilveen Veenmosrietland Nat schraalgrasland Dotterbloemgrasland van beekdalen Dotterbloemgrasland van veen en klei Droog schraalgrasland van de hogere gronden
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 4.1 Ecosysteemtypen RVZ Reestdal – Ommen Ecosysteemtype Natuurtype
Droge heide Natte heide
Overig: grasland Droge heide Natte heide (en levend hoogveen) Overig: water
Bos van arme en (matig) rijke zandgronden
Bossen van arme gronden Bossen van rijke gronden
Natuurdoeltype Bloemrijk grasland van het zand- en veengebied Bloemrijk grasland van het kleigebied Nat, matig voedselrijk grasland Droge heide Natte heide Zuur ven Zwak gebufferd ven Bos van arme zandgronden Eiken- en beukenbos van matig arme zandgronden Eiken-haagbeukenbos van zandgronden
Aan de hierboven beschreven ecosysteemtypen zijn verschillende doelsoorten gekoppeld die karakteristiek zijn voor een bepaald type leefgebied. Zo zijn veel vlinders gebonden aan bepaalde typen bloemrijk grasland, en komt een soort als de noordse woelmuis alleen voor in natte terreinen zoals drassige hooilanden. De inrichting van de robuuste verbindingszone moet worden afgestemd op de doelsoorten. Hierbij wordt gekeken naar de afstand waarover een soort zich kan verspreiden, de wijze van verspreiding, en de eisen die worden gesteld aan de oppervlakte van het leefgebied. De doelsoorten voor de RVZ staan weergegeven in tabel 4.2. Tabel 4.2 Doelsoorten RVZ Reestdal – Ommen Grasland Bos van arme en (ambitieniveau B3) (matig) rijke zandgrond (ambitieniveau B3)
Droge heide (ambitieniveau B2)
Natte heide (ambitieniveau B2)
Korhoen Redelijk goede tot goede verspreider planten
Noordse woelmuis Dwergmuis
Boommarter Eekhoorn
Boomleeuwerik Heivlinder
Bruine vuurvlinder
Groene specht
Redelijk goede tot goede verspreider planten
Klaverblauwtje Donker pimpernelblauwtje Zilveren maan Slechte tot redelijk goede verspreider planten
Boomklever Glanskop Hazelworm Keizersmantel Grote weerschijnvlinder Slechte tot redelijk goede verspreider planten
Naast de hierboven beschreven RVZ is ook de provinciale ecologische hoofdstructuur (EHS) relevant. De locatie De Wijk-100 ligt in of nabij de EHS, en de leidingen tussen De Wijk-16 en 100 doorsnijden dit gedeelte van de EHS. De natuurdoeltypen ter plaatse van de tracés zijn: bloemrijk grasland, midden- en benedenloop beek, bos van bron en beek, en bos van
September 2010
- 73 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
arme zandgronden. De natuurwaarde van de graslanden is vrij gering. Het bos van bron en beek bestaat uit o.a. zwarte els en zomereik, en in het bos van arme zandgronden staan o.a. grove den en zomereik. 4.3.2 Beschermde soorten Een inventarisatie van soorten in het plangebied die zijn beschermd onder de Flora- en faunawet is uitgevoerd in een natuurtoets, dat in het bijlagenrapport Ecologie is opgenomen. De hier gegeven informatie is afkomstig uit deze inventarisatie. Vogels De graslanden langs alle tracés vormen potentieel broedgebied voor weidevogels als kievit, scholekster, grutto en tureluur. De slootjes vormen geschikt habitat voor watervogels als wilde eend, waterhoen en meerkoet. Bosschages bij de tracés De Wijk-15 – De Wijk-20, De Wijk17 – De Wijk-200 en De Wijk-16 – De Wijk-100 kunnen worden gebruikt door soorten als lijsters, mezen, roodborst e.d. Bij tracé De Wijk-17 – De Wijk-200 bevindt zich een kraaiennest in een bomenrij. Ook bevinden zich mogelijk vaste nestholtes van spechten of nesten van roofvogels in het bos bij tracé De Wijk-16 – De Wijk-100. Alle vogelsoorten en vaste rust- en verblijfplaatsen zijn streng beschermd onder de Flora- en faunawet. Zoogdieren In de omgeving van het plangebied komen verschillende soorten vleermuizen voor, namelijk de gewone dwergvleermuis, laatvlieger, rosse vleermuis en watervleermuis. Alle soorten vleermuizen in Nederland zijn streng beschermd onder tabel 3 van de Flora- en faunawet. Gezien de habitats langs de verschillende tracés zullen deze soorten niet overal voorkomen. Er is in de natuurtoets (zie bijlagenrapport Ecologie) echter geen specifiek onderzoek gedaan naar vleermuizen m.b.v. een bat detector, en de hier gepresenteerde conclusies zijn gebaseerd op een inschatting van de geschiktheid van de aanwezige habitats voor vleermuizen. De bomen rond de tracés De Wijk-15 – De Wijk-20 en De Wijk-17 – De Wijk-200 worden mogelijk gebruikt als vliegroute door vleermuizen. Er zijn hier echter geen verblijfplaatsen aanwezig vanwege het ontbreken van holtes in de bomen. Langs de verschillende varianten voor het tracé De Wijk-16 – De Wijk-100 worden geen vleermuizen verwacht vanwege het ontbreken van geschikt habitat of bomenrijen die als vliegroute kunnen dienen. De agrarische gebieden langs de tracés vormen mogelijk geschikt habitat voor licht beschermde soorten als mol, haas, konijn en veldmuis. De bosschages zijn geschikt voor soorten als ree, egel, hermelijn, wezel en algemeen voorkomende muizen en spitsmuizen. Voor al deze soorten geldt een vrijstelling bij projecten in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. In de directe omgeving van alle tracés is geschikt habitat voor de steenmarter aanwezig, welke is beschermd onder tabel 2 van de Ff-wet. Bij alle opties van tracé De Wijk-16 – De Wijk-100 komt op enige afstand (>500m) de zwaar beschermde das voor. Hoewel geen burchten op het tracé aanwezig zijn, worden mogelijk de weilanden in het plangebied gebruikt als foerageergebied door de das. Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 74 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Reptielen In het atlasblok waarin het tracé De Wijk-16 – De Wijk-100 is gelegen komen de zwaar beschermde levendbarende hagedis, adder en hazelworm voor. Bij geen van de opties (NO, NW, W of Z) echter is een geschikt habitat voor deze soorten aanwezig. Het vóórkomen van deze soorten langs dit tracé valt daarom uit te sluiten. Amfibieën Hoewel in het atlasblok waarin de verschillende tracés zijn gelegen de zwaar beschermde poelkikker voorkomt, kan worden uitgesloten dat deze soort ter plaatse van de tracés voorkomt. Een geschikt habitat voor de poelkikker ontbreekt hier. Bij alle tracés is geschikt habitat aanwezig voor licht beschermde soorten als gewone pad en kleine watersalamander. Voor deze soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. Wel is de algemene zorgplicht vanuit de Flora- en faunawet van toepassing, wat inhoudt dat nadelige effecten zoveel mogelijk moeten worden voorkomen. Vissen Mogelijk komen in enkele slootjes bij de tracés De Wijk-15 – De Wijk-20 en De Wijk-16 – De Wijk-100 de beschermde soorten kleine modderkruiper (tabel 2 Ff-wet) en grote modderkruiper (tabel 3 Ff-wet) voor. Ook het bermpje komt hier mogelijk voor, maar deze soort valt sinds 1 juli 2010 niet meer onder de Flora- en faunawet. Aanvullend veldonderzoek is nodig om zekerheid te verschaffen over het vóórkomen van beide modderkruipers als betreffende wateren dusdanig door de werkzaamheden worden beïnvloed dat sprake is van een relevant verlies aan leefgebied. Planten De vegetatie langs de verschillende tracés bestaat uit algemene soorten. Beschermde soorten vaatplanten zijn niet aangetroffen en de gebieden zijn hiervoor niet geschikt. Overige soortgroepen In de omgeving van het plangebied komt het zwaarbeschermde heideblauwtje voor. Ter plaatse van de tracés is echter geen geschikt habitat voor deze soort aanwezig, en de aanwezigheid van het heideblauwtje bij de planlocaties kan worden uitgesloten. Langs de tracés zijn geen beschermde soorten dagvlinders, libellen of andere beschermde ongewervelden aangetroffen. Gezien de habitats worden deze ook niet in het plangebied verwacht.
4.4
Autonome ontwikkelingen 4.4.1 Gebieden Ontwikkeling Robuuste Verbindingszone Sallandse Heuvelrug – Drents Plateau De locatie De Wijk-100 ligt in het zoekgebied voor de Robuuste Verbindingszone (RVZ) Sallandse Heuvelrug – Drents Plateau. De RVZ zal gaan bestaan uit een aaneenschakeling van (droog) grasland, heide en bos. Grasland is op dit moment in het gebied voldoende aanwezig. Voor heide is het gebied niet heel geschikt en voor bos kan in het gebied invulling worden gezocht door middel van singelbeplanting. Gezocht wordt naar aansluiting met
September 2010
- 75 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
bestaande natuur en landschapsopbouw en naar de mogelijkheden om de gewenste natuurtypen te realiseren. Aan het eind van het jaar (2010) wil de provincie beginnen met het verwerven van gronden voor de RVZ. NAM en de provincie moeten dan afstemmen hoe de locatie De Wijk-100 daarin past. Mogelijk dat de locatie na afloop van de gaswinning niet in oorspronkelijke staat wordt hersteld, maar dat het de functie natuur krijgt. Daarover moet bij het verwerven van gronden helderheid bestaan. De RVZ is weergegeven op kaarten 4A en 4B. De weergegeven zone op deze kaarten betreft een zoekgebied. Ecologische hoofdstructuur Het rijk is samen met de provincies verantwoordelijk voor de realisatie van de EHS. Het rijk door het beschikbaar stellen van middelen en deskundigheid. De concrete uitvoering is bij provincies gelegd. In de Nota Ruimte is aangegeven dat de EHS (inclusief robuuste verbindingen) in 2018 moet zijn gerealiseerd. Voor de reeds gerealiseerde EHS nabij de locatie De Wijk-100 bestaat een opgave tot uitwerking en aanpassing, in relatie tot de ontwikkeling van de robuuste verbindingszone. 4.4.2 Beschermde soorten De realisatie van de RVZ moet leiden tot een verbetering in de kwaliteit en bereikbaarheid van grasland, bos en (mogelijk) heide. Dit biedt mogelijkheden voor diverse soorten om zich in het gebied te vestigen of het te gebruiken als doortrekgebied. Hierbij valt te denken aan diverse soorten dagvlinders, reptielen of kleine of middelgrote zoogdieren zoals marters. Bij gelijkblijvende kwaliteit en gebruik van habitats als weilanden en bosschages worden geen grote verschuivingen in de soortensamenstelling verwacht.
4.5
Beoordelingskader Toetsingscriteria Het effect op milieuaspect ecologie wordt getoetst op basis van toetsingscriteria die zijn opgesteld op basis van de richtlijnen voor het MER en de randvoorwaarden die voortkomen uit wet- en regelgeving en/of het vigerende overheidsbeleid. Deze laatste zijn in het volgende kader weergegeven.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 76 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Randvoorwaarden wet- en regelgeving • Behoud, herstel, ontwikkeling en duurzaam gebruik van natuur en landschap (op de langere termijn), waarbij menselijke activiteiten geïntegreerd worden vanuit een optiek van duurzame ontwikkeling. • Ten aanzien van soorten geldt: o Beschermde inheemse dieren mogen niet verstoord, gevangen of gedood worden (Flora- en faunawet); o Beschermde inheemse plantensoorten mogen niet vernield, beschadigd of ontworteld worden (Flora- en faunawet); o Nesten, rustplaatsen en voortplantingsplaatsen van beschermde soorten mogen niet verstoord of vernield worden (Flora- en faunawet); • Ten aanzien van gebieden geldt: o Flora en fauna en hun leefgebieden binnen de gebieden met een speciaal beschermingsregime (Natura 2000, Beschermd natuurmonument, EHS) mogen niet verstoord of beschadigd worden; o Herstel en ontwikkeling van een robuust, samenhangend en gevarieerd groenblauw raamwerk ontwikkelen.
In onderstaand schema worden de aspecten weergegeven waar de effectbeoordeling zich op zal richten. Per aspect is aangegeven welk criterium gehanteerd wordt en welke methode toegepast zal worden. Tabel 4.3 Beoordelingscriteria Ecologie Wijze van beoordelen Methode Geluidsbelasting EHS EHS, EVZ en RVZ
Kwantitatief / kwalitatief Kwantitatief / kwalitatief
Beschermde soorten Flora- en faunawet
Kwalitatief
Toetsingscriterium Aantal hectare / kwaliteit habitat Aantal hectare / kwaliteit habitat, mate van versnippering Duurzame staat van instandhouding van de populatie
In en nabij het studiegebied liggen verschillende beschermde (natuur)gebieden: Ecologische Hoofdstructuur (EHS), Ecologische Verbindingszones (EVZ) en Robuuste Verbindingszones (RVZ). Natura 2000-gebieden en stiltegebieden liggen buiten de invloedsfeer van het Aardgas+ project. Getoetst wordt of de alternatieven en varianten in deze gebieden liggen en daarmee ruimte innemen. Ook wordt getoetst of de kwaliteit of mate van versnippering van de aanwezige habitats wordt beïnvloed. Effecten op soorten en habitattypen worden kwalitatief beoordeeld. Ingeschat wordt welke effecten er zijn op populatieniveau en daarmee op de duurzame staat van instandhouding. Inventarisatie De effectbepaling ten aanzien van de aanwezigheid van beschermde gebieden is gebaseerd op de kaarten horend bij de wettelijke en provinciale regelingen zoals genoemd in paragraaf 4.2. Voor de leidingen en de locaties is het ruimtebeslag in beschermde gebieden berekend. Het bepalen van de geluidbelasting vormt onderdeel van het akoestisch onderzoek dat heeft plaatsgevonden in het kader van deze MER (zie deelrapport 2, hoofdstuk 7, Geluid). De effectbepaling ten aanzien van flora en fauna is gebaseerd op de gegevens uit de in het kader van dit MER uitgevoerde natuurtoets:
September 2010
- 77 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
•
Oranjewoud (2010) Natuurtoets Flora- en faunawet / beschermingskaders Ecologische Hoofdstructuur ten behoeve van optimalisatie gaswinning De Wijk en omgeving, projectnr. 14207-217184, revisie 03, 30 juli 2010.
De natuurtoets is als bijlagenrapport 3: Natuurtoets bij het MER opgenomen. Studiegebied Het studiegebied betreft een zone van circa 25 meter langs het tracé van de leidingen. Deze breedte is nodig om de ontgraven grond tijdelijk op te slaan. Daar waar sloten, waterlopen of wegen gekruist worden is de werkstrook mogelijk iets breder. Daarnaast is het studiegebied bepaald door de omgeving van de verschillende locaties. Effectbeoordeling In deze paragraaf wordt de waarderingssystematiek weergegeven. Voor de classificatie van effecten wordt gebruik gemaakt van het standaard 7-punts classificatiemodel voor dit MER. Voor het milieuaspect ecologie is het classificatiemodel nader uitgewerkt. De effecten zijn vergeleken ten opzichte van de autonome ontwikkeling. Daarom is in de waarderingssystematiek de toe- of afname ten opzichte van de autonome ontwikkeling gekwantificeerd. Tabel 4.4 Classificatiemodel Ecologie Wijze van Methode Toetsingsbeoordelen criterium Geluidbelasting EHS
Kwantitatief
Aantal hectare > 50 dB(A)
EHS, EVZ en RVZ
Kwantitatief/ kwalitatief
Aantal hectare
waarderingssystematiek +++ ++ + 0 ---+++ ++ + 0 -
--
---
Beschermde soorten Flora- en faunawet;
Kwalitatief
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
Gunstige staat van instandhouding
+++ ++ + 0
- 78 -
n.v.t. n.v.t. n.v.t. 0 ha 1 - 10 ha 11 - 20 ha >20 ha n.v.t. n.v.t. n.v.t. geen effect geringe afname van oppervlakte of kwaliteit voor doelsoorten, of geringe toename versnippering wezenlijke afname van oppervlakte of kwaliteit, of wezenlijke toename versnippering Significante afname (>5%) van het oppervlak van het gebied, of van de kwaliteit voor de doelsoorten, of significante toename versnippering n.v.t. n.v.t. ontstaan en benutten van een kans geen effect
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 4.4 Classificatiemodel Ecologie Wijze van Methode Toetsingsbeoordelen criterium
waarderingssystematiek -
----
4.6
afname populatie; gunstige staat van instandhouding komt niet in gevaar afname populatie; gunstige staat van instandhouding komt in gevaar Uitsterven (lokale) populatie
Effectbeschrijving: gebieden De hier gegeven effectbeoordeling volgt het toetsingskader zoals hierboven beschreven, en richt zich daarbij op drie aspecten van verstoring: een afname in kwaliteit van de natuurdoeltypen, een afname in oppervlakte, of een toename in versnippering (fragmentatie). 4.6.1 Voorkeursalternatief Aanlegfase – Toelichting effecten De aanlegwerkzaamheden leiden tot (tijdelijke) aantasting van leefgebieden en verstoring door mensen, machines en geluid. Daarnaast kan sprake zijn van ecohydrologische effecten als gevolg van bemaling. De ecohydrologische effecten zijn apart beschreven. Aanlegfase – Leidingen tussen de locaties De Wijk-15 en 20, De Wijk-17 en 24, en De Wijk-24 en 200, (0) De nieuwe leidingen tussen de locaties De Wijk-15 en 20, De Wijk-17 en 24, en De Wijk24 en 200 komen niet binnen de EHS gebieden te liggen. Effecten van de aanleg kunnen daarom worden uitgesloten (effect 0). Aanlegfase – Tie-in De Wijk-100, (-) De nieuwe leidingen tussen de locaties De Wijk-16 en 100 komen in de provinciale EHS en robuuste verbindingszone te liggen. De werkzaamheden zullen leiden tot (tijdelijke) aantasting van natuurwaarden vernietiging van de aanwezige natuur (bijv. door vergraving, bodemverdichting, wegvallen van kwelstroom) en verstoring door mensen, machines en geluid. Negatieve effecten tijdens de werkzaamheden en gedurende de herstelperiode kunnen niet worden uitgesloten. Vanwege de beperkte lengte van de tie-in worden de effecten van de aanlegwerkzaamheden worden als licht negatief (-) beoordeeld. Aanlegfase – Bestaande locaties, (0) De aanleg van boorputten op bestaande locaties resulteert in tijdelijke geluidsemissie, wat tot verstoring van de EHS gebieden kan leiden. Zonder geluidsmitigerende maatregelen (geluidscherm) ligt de geluidscontour van 50 dB(A) op circa 240 meter; met geluidscherm ligt deze op 170 meter (zie ook hoofdstuk 7). Alle bestaande locaties behalve De Wijk-16 liggen op meer dan 250 meter van de EHS gebieden. Negatieve effecten van de aanleg van de boorputten kunnen daarom worden uitgesloten (effect 0).
September 2010
- 79 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Locatie De Wijk-16 ligt op circa 70 meter van de provinciale EHS en op meer dan 150 meter van de robuuste verbindingszone. Negatieve effecten op de RVZ zullen vanwege de afstand gering zijn. Een zeer klein gedeelte van de provinciale EHS zal tijdens de aanlegfase een geluidsniveau hoger dan 50 dB(A) ondervinden. Gezien het zeer kleine beïnvloedingsgebied en de tijdelijke aard van de verstoring wordt het functioneren van de RVZ of EHS niet significant beïnvloed. De wezenlijke kenmerken komen niet in gevaar (effect 0). Aanlegfase – LSI, nieuwe locaties (excl. De Wijk-100), (0) De LSI en de nieuwe locaties De Wijk-24 en De Wijk-200 komen niet binnen of direct naast de EHS gebieden te liggen. Effecten van de aanleg kunnen daarom worden uitgesloten (effect 0). Aanlegfase – Nieuwe locatie De Wijk-100, (- -) Voorkeursoptie B ligt op de rand van de EHS en in de robuuste verbindingszone. De doelstellingen van de EHS en de RVZ leiden ertoe dat de RVZ zorgvuldig dient te worden ingepast in het landschap en aan de fysisch geografische gesteldheid. De EHS betreft momenteel weidevogelgebied en grasland, terwijl met de totstandkoming van de RVZ wordt gestreefd naar een combinatie van zowel grasland, heide en bos. Met grasland in de RVZ wordt voornamelijk voedselarm grasland bedoeld, waar een gevarieerde kruidenlaag leefgebied vormt voor diverse dagvlinders en andere soorten. Dit in tegenstelling tot agrarisch land wat te voedselrijk is voor deze natuurdoelen. Ook het streven naar bos betekent een opgave tot uitwerking en aanpassing in de relatie tot de doelstellingen van de EHS. In het zoekgebied voor De Wijk-100 is agrarisch grasland volop aanwezig. Het gebied is niet heel geschikt voor heide; voor bos kan in het gebied invulling worden gezocht door middel van singelbeplanting. De inpassing van De Wijk-100 in het gebied kan de doelstellingen voor de RVZ ondersteunen, indien de inpassing gepaard gaat met singelbeplanting om de locatie heen. Daarbij leidt het inpassen van De Wijk-100 tot het ontstaan en benutten van een kans. Daarentegen leidt de aanleg van de locatie in de EHS tot ruimtebeslag, en verstoring door geluid en de aanwezigheid van mensen en machines. Negatieve effecten tijdens de werkzaamheden en gedurende de herstelperiode kunnen niet worden uitgesloten. Deze effecten worden als negatief (- -) beoordeeld. Aanlegfase – Ecohydrologische effecten, De Wijk-100 (incl. tie-in), (-) In hoofdstuk 3 zijn de effecten met betrekking tot hydrologie beschreven. Veranderde hydrologische omstandigheden kunnen doorwerken in de natuur, aangezien veel vegetatietypen gevoelig zijn voor verdroging. Als gevolg van bemaling kunnen negatieve effecten op de EHS optreden, namelijk bij de locatie De Wijk-100 en de leiding tussen De Wijk-16 en 100. Effecten bij de overige locaties worden niet verwacht. De leiding tussen De Wijk-16 en de vier varianten van De Wijk-100 doorsnijden de provinciale EHS en de robuuste verbindingszone. De ecologie van dit gebied wordt sterk beïnvloed door de beek. Tijdelijke bemaling kan mogelijk tot licht negatieve effecten leiden. Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 80 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Naast bemaling kan lozing van grondwater op het oppervlaktewater eventueel negatieve effecten veroorzaken vanwege het hoge ijzergehalte van het grondwater. De kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater en de invloed van kwel is echter niet voor alle locaties bekend. Mogelijk is voor ijzer een vervolgstap nodig alvorens het water geloosd kan worden. De ecohydrologische effecten met betrekking tot de locatie De Wijk-100 en de bijbehorende tie-in worden beoordeeld als licht negatief (-). Operationele fase – Toelichting effecten Geluidsemissie door de injectie- en productieskids kan resulteren in verstoring van de EHS en RVZ. De hier gegeven beoordeling is gebaseerd op de geluidscontouren berekend door NAA (zie hoofdstuk 7 voor meer details). Effecten met betrekking tot ruimtebeslag op de EHS en de RVZ zijn in de beoordeling verweven. Operationele fase – Bestaande locaties (excl. De Wijk-16), (0) Alle bestaande locaties behalve De Wijk-16 liggen op meer dan 250 meter van de EHS gebieden. Op deze afstand is geen sprake van geluidverstoring. Negatieve effecten van geluidsemissie door de skids kunnen daarom worden uitgesloten (effect 0). Operationele fase – Bestaande locatie De Wijk-16, (0) Uit de geluidscontouren rond locatie 16 blijkt dat in de toekomstige situatie de 40 dB(A) contour overlapt met een klein gedeelte van de EHS. De contouren van 45 en 50 dB(A) bereiken de EHS niet. Uit recent onderzoek blijkt dat broedvogels worden verstoord bij geluidsniveaus van 52 tot 58 dB(A) (Garniel et al. 2007). Andere doelsoorten, zoals dagvlinders, reptielen en amfibieën zijn minder of niet gevoelig voor geluid. Het is onbekend bij welke geluidsniveaus zoogdieren verstoord worden. Op basis van de geluidsdata kan worden geconcludeerd dat het niet waarschijnlijk is dat de doelsoorten van de EHS verstoord zullen worden. Het effect wordt als neutraal (0) beoordeeld. Operationele fase – LSI, nieuwe locaties (excl. De Wijk-100), (0) De LSI en de nieuwe locaties De Wijk-24 en De Wijk-200 komen op ruime afstand (>300 meter) van de EHS gebieden te liggen. Effecten van geluidsverstoring kunnen daarom worden uitgesloten (effect 0). Operationele fase – Nieuwe locatie De Wijk-100, (-) De locatie De Wijk-100 (optie B) ligt in het zoekgebied voor de robuuste verbindingszone en in de provinciale EHS. Naast het effect van ruimtebeslag is sprake van een klein gebied rond de locatie waar geluidsverstoring optreedt. Dit is vooral het geval bij geluidsniveaus hoger dan 50 dB(A). Deze contour ligt op zeer korte afstand van het NAM terrein, waardoor vanwege de geluidsemissie een zeer klein gedeelte van de verbinding minder geschikt wordt voor de doelsoorten. Het effect wordt als licht negatief (-) beoordeeld.
September 2010
- 81 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Abandonneringsfase (0) In de abandonneringsfase worden de locaties weer in oorspronkelijke staat (in overleg met de eigenaren) teruggebracht. Voor De Wijk-100 geldt dat de locatie in een staat kan worden gebracht in lijn met de doelen van de EHS/RVZ. Bij het uitvoeren van de abandonneringswerkzaamheden zullen mitigerende maatregelen genomen worden om effecten op de EHS en de RVZ te voorkomen (effect 0). 4.6.2 Basisalternatief De ecologische beoordeling voor het basisalternatief is gelijk aan die van het voorkeursalternatief. 4.6.3 Diepere compressie alternatief Bij het diepere compressie alternatief vervallen de LSI en de locatie De Wijk-24. Ook vervalt de aanleg van de leidingen tussen de locaties De Wijk-15 en De Wijk-20 en tussen De Wijk17 via De Wijk-24 naar De Wijk-200. Er komen minder putten bij enkele locaties, wat resulteert in een geringere geluidsemissie tijdens de aanleg- en operationele fase. De effecten voor de leidingen en locaties die wel onderdeel uitmaken van het DCA zullen dus iets (maar niet significant) gunstiger uitvallen in vergelijking met het voorkeursalternatief. 4.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 Aanlegfase – Leidingen tussen de locaties De Wijk-16 en 100 optie A, C en D, (- -) De nieuwe leidingen tussen de locaties De Wijk-16 en 100 voor de opties A, C en D voor de ligging van de locatie De Wijk-100 komen in de provinciale EHS en robuuste verbindingszone te liggen. De werkzaamheden zullen leiden tot (tijdelijke) aantasting van natuurwaarden vernietiging van de aanwezige natuur (bijv. door vergraving, bodemverdichting, wegvallen van kwelstroom) en verstoring door mensen, machines en geluid. Negatieve effecten tijdens de werkzaamheden en gedurende de herstelperiode kunnen niet worden uitgesloten. De effecten van de aanlegwerkzaamheden worden als negatief (- -) beoordeeld. Aanlegfase – Nieuwe locatie De Wijk-100 optie A, (0) De inpassing van De Wijk-100 optie A in het gebied kan de doelstellingen voor de RVZ ondersteunen, indien de inpassing gepaard gaat met singelbeplanting om de locatie heen. Daarbij leidt het inpassen van De Wijk-100 tot het ontstaan en benutten van een kans. Het algehele effect wordt beoordeeld als een neutraal effect (0). Negatieve effecten op de EHS vinden niet plaats omdat de A-optie buiten de EHS valt.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 82 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Aanlegfase – Nieuwe locatie De Wijk-100 optie C en D, (- -) De inpassing van De Wijk-100 optie C en D in het gebied kan de doelstellingen voor de RVZ ondersteunen, indien de inpassing gepaard gaat met singelbeplanting om de locatie heen. Daarbij leidt het inpassen van De Wijk-100 tot het ontstaan en benutten van een kans. Dit wordt beoordeeld als een licht positief effect (+). Daarentegen leidt de aanleg van de locatie in de EHS tot ruimtebeslag, en verstoring door geluid en de aanwezigheid van mensen en machines. Negatieve effecten tijdens de werkzaamheden en gedurende de herstelperiode kunnen niet worden uitgesloten. Deze effecten worden als negatief (- -) beoordeeld. Aanlegfase – Ecohydrologische effecten, De Wijk-100 optie A, C en D (incl. leiding naar De Wijk-16), (-) Zoals geldt voor de locatie De Wijk-100 in het voorkeursalternatief (optie B), wordt de combinatie van de aanleg van de locatie De Wijk-100 met een leiding naar De Wijk-16 voor de opties A, C en D voor ecohydrologie als een licht negatief effect beoordeeld (-). Operationele fase – Nieuwe locatie De Wijk-100, optie A, C en D, (-) De opties A, C en D voor De Wijk-100 liggen allen in het zoekgebied voor de robuuste verbindingszone, en op De Wijk-100A na ook in de provinciale EHS. Naast het effect van ruimtebeslag is sprake van een klein gebied rond de locatie waar geluidsverstoring optreedt. Dit is vooral het geval bij geluidsniveaus hoger dan 50 dB(A). Deze contouren liggen op zeer korte afstand van de NAM terreinen, waardoor vanwege de geluidsemissie een zeer klein gedeelte van de verbinding minder geschikt wordt voor de doelsoorten van de RVZ en de EHS. Het effect wordt als licht negatief (-) beoordeeld. 4.6.5 Overige varianten Periode werkzaamheden Werkzaamheden in het najaar of de winter leiden niet tot verdrogingsschade of verstoring van broedvogels. Overige varianten De effecten met betrekking tot beschermde soorten zullen bij de overige varianten niet significant afwijken van de effecten zoals beschreven in het voorkeursalternatief. 4.6.6 Mitigatie Aanlegfase De mate van verstoring als gevolg van aanwezigheid van mensen, machines en werkzaamheden als grondverzet is afhankelijk van de periode van het jaar en fases binnen de levenscycli van soorten. Zo zijn broedvogels logischerwijs vooral gevoelig tijdens het broedseizoen. Door de werkzaamheden te plannen buiten het broedseizoen (indicatief van 15 maart tot 15 juli) wordt verstoring voorkomen. Ook kunnen de werkzaamheden vóór het broedseizoen worden gestart, zodat de vogels zich niet in het werkgebied vestigen terwijl degene die dat wel doen blijkbaar geen hinder ondervinden van de werkzaamheden.
September 2010
- 83 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Eventuele verdrogingsschade kan worden uitgesloten wanneer de werkzaamheden in het najaar (augustus-september) plaatsvinden (zie bijlagenrapport Ecolgie), omdat de grondwaterstand dan het laagst is. Operationele fase Geluidsverstoring kan worden gemitigeerd door het leggen van een hoge houtwal rond de locatie. Deze fungeert dan niet alleen als geluidswal maar heeft ook een ecologische functie. Het verlies van oppervlakte door de situering van de locatie De Wijk-100 in de EHS zal worden gemitigeerd/gecompenseerd volgens de richtlijnen die daarvoor gelden en die zijn vastgelegd in de ‘Spelregels EHS’. 4.6.7 Samenvattende tabel In tabel 4.5 staan de effecten op de EHS en RVZ gebieden samengevat. De effecten hebben betrekking op: • Een afname in kwaliteit door geluidsbelasting en verdroging; • Een afname in oppervlakte door ruimtebeslag; • Een toename in versnippering door tijdelijke werkzaamheden. Tabel 4.5 Effectbeschrijving Natuur: gebieden Fase Projectonderdeel VA
Aanlegfase (EHS, EVZ, RVZ)
LSI Leidingen tussen: De Wijk-15 en 20 De Wijk-17 en 24 De Wijk-24 en 200 Tie-in: De Wijk-16 en 100
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
DCA
Idem VA
Nvt
0
Nvt
-
-
0 0
0 0
--
--
De Wijk-100, inclusief tie-in
-
-
LSI Bestaande locaties (excl. De Wijk-16) De Wijk-16 Nieuwe locaties (excl. De Wijk-100) De Wijk-100
0 0
Nvt 0
0 0
0 0
-
-
Bestaande locaties Nieuwe locaties (excl. De Wijk-100) De Wijk-100
Aanlegfase (ecohydrologische effecten) Operationele fase (Geluidsbelasting, ruimtebeslag)
0
BA
- 84 -
Varianten De Wijk100
Optie A: - Optie C: - Optie D: - -
Optie Optie Optie Optie Optie Optie
A: 0 C: - D: - A: C: D: -
Optie A: -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 4.5 Effectbeschrijving Natuur: gebieden Fase Projectonderdeel VA
BA
DCA
Varianten De Wijk100 Optie C: Optie D: -
Abandonneringsfase Lange termijn
4.7
Algemeen Algemeen
0 Nvt
0 Nvt
Effectbeschrijving: beschermde soorten Een inventarisatie van soorten in het plangebied die zijn beschermd onder de Flora- en faunawet is uitgevoerd door Oranjewoud (2010). De hier gegeven effectbeoordeling is gebaseerd op deze inventarisatie. Meer informatie over het vóórkomen van beschermde soorten bij het plangebied is te vinden in hoofdstuk 4.3.2. 4.7.1 Voorkeursalternatief Aanlegfase – Toelichting effecten Zoals in de voorgaande secties is besproken zullen de aanlegwerkzaamheden leiden tot (tijdelijke) aantasting van leefgebieden en verstoring door mensen, machines en geluid. Aanlegfase – Leidingen, (0) Indien de aanleg van de leidingen plaatsvindt in het broedseizoen kunnen broedvogels verstoord worden of nesten vernietigd. Dit kan worden voorkomen door buiten het broedseizoen (indicatief tussen 15 maart en 15 juli) te werken, of de werkzaamheden vóór het broedseizoen te starten zodat de vogels die toch nabij de werkzaamheden gaan broeden hier blijkbaar geen hinder van ondervinden. Vaste nesten (zoals het kraaiennest langs tracé De Wijk-17 – De Wijk-200) zijn ook beschermd onder de Flora- en faunawet en verstoring of vernietiging is niet toegestaan. Indien aan de mitigerende maatregelen (buiten het broedseizoen werken) wordt voldaan zijn negatieve effecten op broedvogels uit te sluiten. Vleermuizen zijn gevoelig voor lichtverstoring. Indien de werkzaamheden ‘s nachts plaatsvinden dient de verlichting zodanig te worden afgesteld dat lichtverstrooiing of verlichting van bomen wordt voorkomen. Negatieve effecten zijn dan uit te sluiten. Indien bomen worden gekapt worden mogelijk vliegroutes van vleermuizen onderbroken. Alvorens bomen worden gekapt dient nader veldonderzoek uit te wijzen of vleermuizen gebruik maken van deze bomen. Indien geen onderbrekingen groter dan 10m ontstaan in bomenrijen zijn negatieve effecten uit te sluiten. Negatieve effecten op de steenmarter, reptielen, amfibieën, planten en overige soorten kunnen worden uitgesloten. Wel kunnen foeragerende dassen in openliggende sleuven vallen. Door het nemen van mitigerende maatregelen (zie bijlagenrapport Ecologie) kan dit worden voorkomen. Indien bij de aanleg van nieuwe leidingen watergangen worden verstoord of drooggelegd, dient aanvullend veldonderzoek duidelijkheid te geven of beschermde vissoorten in de watergang voorkomen. Als dit het geval is moeten de aanwezige vissen worden
September 2010
- 85 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
weggevangen en elders worden uitgezet. Na de werkzaamheden dient de ‘oude’ situatie weer zoveel mogelijk hersteld te worden. Hoewel geen zwaar beschermde soorten amfibieën voorkomen langs de tracés, geldt voor de licht beschermde soorten zoals gewone pad en meerkikker wel de zorgplicht van de Flora- en faunawet. Dit betekent dat geen individuen gedood mogen worden. Door het nemen van mitigerende maatregelen kan dit worden voorkomen. Concluderend kunnen negatieve effecten op beschermde soorten niet op voorhand worden uitgesloten, maar deze kunnen wel worden gemitigeerd. Na het nemen van mitigerende maatregelen zijn negatieve effecten uit te sluiten (effect 0). De mitigerende maatregelen maken deel uit van het voorkeursalternatief. Aanlegfase – Bestaande locaties, (0) De aanleg van boorputten op bestaande locaties resulteert in geluidsemissie, wat tot verstoring van beschermde soorten kan leiden. Zonder geluidsmitigerende maatregelen (geluidscherm) ligt de geluidscontour van de boorinstallatie van 50 dB(A) op circa 240 meter; met geluidscherm ligt deze op 170 meter. Broedvogels worden verstoord bij geluidsniveaus van circa 52 – 58 dB(A) (Garniel et al. 2007). Vleermuizen en de steenmarter zijn niet bijzonder gevoelig voor geluidverstoring en zullen waarschijnlijk geen negatieve effecten ondervinden. Voor de licht beschermde soorten als konijn, muizen e.d. zijn voldoende uitwijkmogelijkheden aanwezig. Door afketsing van luchtgeluid op het wateroppervlak worden ook vissen niet verstoord door de geluidsemissie van de aanleg van boorputten. Concluderend kunnen in de aanlegfase bij de bestaande locaties broedvogels worden verstoord. Indien de aanlegwerkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels plaatsvinden kunnen negatieve effecten op beschermde soorten dus worden uitgesloten (effect 0). Deze mitigerende maatregel maakt deel uit van het voorkeursalternatief. Aanlegfase – LSI, Nieuwe locaties, (0) Bij de aanleg van nieuwe locaties kan verstoring optreden van beschermde soorten. Rond de locaties komen broedvogels voor en licht beschermde soorten als haas, veldmuis e.d. Voor deze licht beschermde soorten zijn voldoende uitwijkmogelijkheden aanwezig. Indien de werkzaamheden buiten het broedseizoen van vogels uitgevoerd worden kunnen negatieve effecten worden uitgesloten (effect 0). Deze mitigerende maatregel maakt deel uit van het voorkeursalternatief. Operationele fase – LSI en locaties, (-) Geluidsemissie van de LSI en de locaties kan resulteren in verstoring van beschermde soorten. Zoals beschreven bij de effecten op de RVZ en EHS gebieden is de hier gegeven beoordeling gebaseerd op de geluidsdata van NAA (zie hoofdstuk 7). In de omgeving van de LSI en de locaties komen beschermde vogels, vleermuizen en de das voor. Deze soorten vallen onder het zwaarste beschermingsregime van de Flora- en faunawet, namelijk tabel 3. De overige soorten zoals mol, haas, konijn en gewone pad vallen onder tabel 1 en voor deze soorten geldt een vrijstelling bij ruimtelijke ingrepen. Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 86 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Verschillende studies hebben laten zien dat geluidverstoring negatieve effecten kan hebben op (broed)vogels. Uit deze studies blijkt dat er een negatief verband bestaat tussen het geluidsniveau en de dichtheid van bepaalde broedende vogelsoorten. Met andere woorden, hoe hoger het geluidsniveau hoe lager de dichtheid. De verstoring vindt plaats bij geluidsniveaus boven een bepaalde drempelwaarde. Uit recent Duits onderzoek blijkt dat de drempelwaarden voor dagactieve vogels rond de 52 – 58 dB(A) liggen (Garniel et al. 2007). De effecten van geluidverstoring zijn echter sterk afhankelijk van diverse factoren, zoals de duur en frequentie van de verstoring, de betreffende soort, het habitat, seizoen, etc. Op basis van bovenstaande gegevens kan worden geconcludeerd dat negatieve effecten van geluidsemissie door de skids op vogels gering zullen zijn. Slechts in een zeer klein gebied rond de locaties zullen vogels verstoord worden. Het effect wordt als licht negatief (-) beoordeeld. Mogelijk komt de steenmarter voor rond alle locaties waar dekking aanwezig is in de vorm van bosschages, ruigte of bosranden. Het is onbekend bij welk geluidsniveau de steenmarter verstoord wordt. Gezien het feit dat deze soort veelvuldig in stedelijk gebied voorkomt lijkt deze soort niet gevoelig voor geluidsverstoring te zijn. Negatieve effecten kunnen worden uitgesloten. Vleermuizen zijn niet bijzonder gevoelig voor geluidverstoring, en negatieve effecten op deze soortgroep kunnen worden uitgesloten. Er zijn geen burchten van de das gelegen binnen 500 meter van de locaties, en negatieve effecten op de das kunnen worden uitgesloten. Hoewel sommige vissoorten zeer gevoelig zijn voor geluidsverstoring, geldt dit met name voor onderwatergeluid. Luchtgeluid speelt echter een te verwaarlozen rol bij de overdracht naar onderwatergeluid door terugkaatsing op het wateroppervlak. Negatieve effecten op vissen kunnen dus worden uitgesloten. Concluderend wordt gesteld dat op basis van de geluidsverstoring voor vogels sprake is van een licht negatief effect in de operationele fase (-). Abandonneringsfase (0) In de abandonneringsfase worden de locaties weer in oorspronkelijke staat (in overleg met de eigenaren) teruggebracht. Bij het uitvoeren van de abandonneringswerkzaamheden zullen mitigerende maatregelen genomen worden om effecten op beschermde soorten te voorkomen (effect 0). 4.7.2 Basisalternatief De ecologische beoordeling voor het basisalternatief is gelijk aan die van het voorkeursalternatief. 4.7.3 Diepere compressie alternatief Bij het diepere compressie alternatief vervallen de LSI en de locatie De Wijk-24. Ook vervalt de aanleg van de leidingen tussen de locaties De Wijk-15 en De Wijk-20 en tussen De Wijk-
September 2010
- 87 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
17 via De Wijk-24 naar De Wijk-200. Er komen minder putten bij enkele locaties, wat resulteert in een geringere geluidsemissie tijdens de aanleg- en operationele fase. Door het nemen van mitigerende maatregelen zullen in het DCA de effecten veelal nihil zijn. Alleen als gevolg van de geluidsemissie van de locaties in de operationele fase zal sprake zijn van een licht negatief effect. Weliswaar is dit effect in het DCA iets kleiner dan in het voorkeursalternatief vanwege een kleiner aantal putten, dit leidt niet tot een verschil in de effectbeoordeling. 4.7.4 Varianten inpassing De Wijk-100 Aanlegfase – Nieuwe locatie De Wijk-100 optie A, C en D (incl. leiding naar De-Wijk-16), (0) Analoog aan de overige locaties kunnen negatieve effecten op broedvogels worden uitgesloten indien buiten het broedseizoen wordt gewerkt of de werkzaamheden vóór het broedseizoen worden gestart. Mogelijk komen in de watergangen bij de locatie De Wijk100, optie A, C en D beschermde vissoorten voor. Indien verstoring van de watergangen plaatsvindt (afhankelijk van de werkzaamheden) dient een veldonderzoek naar vissen plaats te vinden. Als op de locatie beschermde vissen voorkomen moeten de aanwezige vissen worden weggevangen en elders worden uitgezet. Omdat ook deze maatregel deel uitmaakt van het voorkeursalternatief, wordt het effect als neutraal (0) beoordeeld. Aanlegfase – Nieuwe locatie De Wijk-100 optie A, C en D, (0) De effectbeoordeling voor de verschillende varianten voor De Wijk-100 in de operationele fase is gelijk aan het voorkeursalternatief (effect 0). 4.7.5 Overige varianten Periode werkzaamheden Werkzaamheden in het najaar leiden niet tot verdrogingsschade of verstoring van broedvogels. Wel valt dit in de winterrust van amfibieën. Indien werkzaamheden aan watergangen tijdens de winterrust van amfibieën plaatsvinden, is het aan te bevelen de oeverbegroeiing in het najaar zeer kort te maaien zodat de oevers minder aantrekkelijk worden. Werkzaamheden ’s nachts kunnen leiden tot verstoring van vleermuizen indien de werkverlichting niet goed is afgesteld. Dit kan eenvoudig worden voorkomen door goed afgestelde lichtbronnen (zie de volgende paragraaf). Overige varianten De effecten met betrekking tot beschermde soorten zullen bij de overige varianten niet significant afwijken van de effecten zoals beschreven in het voorkeursalternatief. 4.7.6 Mitigatie Aanlegfase De mate van verstoring als gevolg van aanwezigheid van mensen, machines en werkzaamheden als grondverzet is afhankelijk van de periode van het jaar en de fase in de Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 88 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
levenscyclus van de soorten. Zo zijn broedvogels logischerwijs vooral gevoelig tijdens het broedseizoen. Door de werkzaamheden te plannen buiten het broedseizoen (indicatief van 15 maart tot 15 juli) wordt verstoring voorkomen. Ook kunnen de werkzaamheden vóór het broedseizoen worden gestart, zodat de vogels die toch nabij de werkzaamheden gaan broeden hier blijkbaar geen hinder van ondervinden. Deze maatregel maakt deel uit van het voorkeursalternatief. Indien bij de aanleg van nieuwe leidingen watergangen worden verstoord of drooggelegd waar beschermde vissen voorkomen, moeten de aanwezige vissen worden weggevangen en elders worden uitgezet. Indien ’s nachts wordt gewerkt kan lichtverstoring op vleermuizen optreden. Dit kan worden voorkomen door goed afgestelde lichtbronnen. Zijwaartse of omhooggerichte lichtuitstraling en verstrooiing dient zoveel mogelijk te worden voorkomen door een juiste afstelling en het gebruik van passende armaturen. Operationele fase Geluidsverstoring kan worden gemitigeerd door het aanleggen van een houtwal rond de locatie. Hierdoor komt de 50 dB(A) contour dichter bij het NAM terrein te liggen en wordt een kleiner gebied verstoord. Een hoge houtwal rond de locatie fungeert niet alleen als geluidswal maar heeft ook een ecologische functie. 4.7.7 Samenvattende tabel Tabel 4.6 Effectbeschrijving Natuur: beschermde soorten Fase Projectonderdeel VA BA
Aanlegfase
Operationele fase Abandonneringsfase Lange termijn
4.8
LSI Leidingen Bestaande locaties Nieuwe locaties LSI Locaties Algemeen Algemeen
0 0 0 0 0 Nvt
Idem VA
DCA
Varianten De Wijk100
Nvt 0 0 0 Nvt 0 Nvt
Idem VA
Effectvergelijking Effecten op gebieden De effecten op EHS en RVZ gebieden hebben betrekking op: • Een afname in kwaliteit door geluidsbelasting en verdroging; • Een afname in oppervlakte door ruimtebeslag; • Een toename in versnippering door tijdelijke werkzaamheden. In de aanlegfase kunnen negatieve effecten bij alle locaties worden uitgesloten behalve bij De Wijk-16 en De Wijk-100. Hier kan de aanleg van leidingen of het realiseren van nieuwe
September 2010
- 89 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
boorputten leiden tot tijdelijke verstoring van de EHS of RVZ. De effecten kunnen worden gemitigeerd door te werken buiten de gevoelige periodes van de doelsoorten. Het werken in de winterperiode heeft als bijkomend voordeel dat eventuele lichte natuurschade door verdroging valt uit te sluiten. In de operationele fase zijn voornamelijk geluidsemissie en ruimtebeslag van belang. Ruimtebeslag kan worden gecompenseerd door natuur elders te versterken. Indien mitigerende maatregelen worden genomen om de geluidsemissie te beperken, zullen de effecten gering zijn. Bij het diepere compressie alternatief is het effect van geluidsverstoring kleiner dan voor het voorkeurs- of basisalternatief. Effecten op beschermde soorten De aanlegwerkzaamheden zullen leiden tot een (tijdelijke) aantasting/vernietiging van leefgebieden en verstoring van beschermde soorten door mensen, machines en geluid. Effecten op beschermde reptielen, amfibieën, ongewervelden en planten kunnen echter worden uitgesloten. Negatieve effecten tijdens de aanlegfase op broedvogels, zoogdieren en vissen kunnen niet op voorhand worden uitgesloten, maar deze kunnen wel worden gemitigeerd. Na het nemen van mitigerende maatregelen zijn negatieve effecten uit te sluiten. Tijdens de operationele fase vindt geluidsemissie plaats door de LSI en op de locaties, wat kan resulteren in verstoring van beschermde soorten. De effecten op vogels zullen echter gering zijn, en effecten op zwaar beschermde zoogdieren, vissen en andere soortgroepen kunnen worden uitgesloten. Bij het diepere compressie alternatief is de geluidsemissie kleiner dan bij het voorkeurs- of basisalternatief. Indien ruimtebeslag wordt gecompenseerd zijn negatieve effecten hiervan uit te sluiten.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 90 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De effecten worden samengevat in tabel 4.7 Tabel 4.7 Overzicht effecten ecologie Ecologie LSI Gebieden – aanlegfase
0
Gebieden – operationele fase
0
De Wijk-20 – De Wijk-15 De Wijk-17 – De Wijk-24 De Wijk-24 – De Wijk-200 Tie-in De Wijk-100 0
Beschermde soorten – aanlegfase
0
0
Beschermde soorten – operationele fase
-
0
Basisalternatief Diepere compressie alternatief
Varianten De Wijk-100
Periode werkzaamheden Overige varianten Mitigatie en compensatie
4.9
Leidingen
Optie A Optie C/D
Locaties 0 0 0 -
Bestaand De Wijk-24 De Wijk-100 De Wijk-200 Bestaand De Wijk-16 De Wijk-24 De Wijk-100 De Wijk-200 Bestaand De Wijk-24 De Wijk-100 De Wijk-200 -
0 0 -0 0 0 0 0 0 0 0 0
Geen significant verschil met het voorkeursalternatief Minder verstoring omdat stikstofleidingen, locatie De Wijk-24 en de LSI niet worden aangelegd en minder nieuwe putten worden geboord Ligging buiten de EHS, wel verstoring door aanleg leiding Geen significant verschil met het voorkeursalternatief (optie B) Voorkomen van effecten door werkzaamheden buiten broedseizoen Geen significant verschil met het voorkeursalternatief Effecten op ecologie kunnen veelal worden gemitigeerd of gecompenseerd waardoor (licht) negatieve effecten worden voorkomen
Leemten in kennis De hier gegeven effectbeoordeling is gebaseerd op een beknopte inventarisatie waarbij geen uitvoerig vis- en vleermuizenonderzoek is uitgevoerd. Het is daardoor onbekend of en welke soorten vissen en vleermuizen in de plangebieden voorkomen. Indien bomen gekapt gaan worden of watergangen verstoord, dient aanvullend onderzoek naar deze groepen plaats te vinden.
September 2010
- 91 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 92 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
5
LANDSCHAP EN CULTUURHISTORIE
5.1
Inleiding In dit hoofdstuk worden de met de voorgenomen activiteit samenhangende milieueffecten voor landschap en cultuurhistorie beschreven. De voorgenomen activiteit bestaat uit het ingraven van leidingen, het aanpassen van installaties op locaties waar zich thans reeds bovengrondse installaties bevinden en het oprichten van nieuwe locaties met installaties. Aandachtspunten In dit hoofdstuk over landschap en cultuurhistorie is gekeken naar de landschappelijk waardevolle gebieden, lijnen en elementen en de kernkwaliteiten in het plangebied. Ten aanzien van de nieuwe bovengrondse bouwwerken is met name aangegeven hoe de impact op het landschap (zichtbaarheid en aantasting karakteristieken) kan worden beperkt door inpassingmaatregelen. Richtlijnen In de richtlijnen voor het MER is aangegeven dat de relatieve zeldzaamheid van de landschappelijke en cultuurhistorische waarden in het plangebied beschreven dienen te worden, waarbij wordt gewezen op de door de provincie Drenthe voorgestelde aanpak voor cultuurhistorie. Uit het MER moet blijken in hoeverre deze elementen aangetast worden door de verschillende alternatieven/varianten voor nieuwe locaties (zoals de Wijk-100), locaties van de luchtscheidingsinstallaties en transportleidingen. Speciale aandacht verdient het landschappelijke effect en de visueelruimtelijke inpassing van nieuwe locaties. De door de provincie Drenthe voorgestelde aanpak is als volgt: Wat is nodig/op welke wijze dienen cultuurhistorie en archeologie (samen kernkwaliteit “oorspronkelijkheid”) te worden beschreven en beoordeeld in het MER • •
•
•
September 2010
De effecten op het cultuur(historisch) landschap binnen het hele plangebied dienen deel uit te maken van het beoordelingskader/de beoordelingscriteria van de milieubeoordeling. Onder de definitie van cultuurhistorie en archeologie vallen: boven- en ondergrondse archeologische, historisch-landschappelijke en (steden)bouwkundige structuren, elementen/objecten én verwachtingen (archeologie). De beschrijving van de effecten dient plaats te vinden op niveau van samenhang én objecten. Zowel effecten waarbij sprake is van permanent verlies van waarden (onder andere sloop, opgraving) als effecten die bestaande samenhang doen versnipperen, dienen te worden beschreven (bijvoorbeeld lintbebouwing blijft, bijbehorende verkavelingpatronen verdwijnen). Archeologie is een randvoorwaardestellend criterium. Immers, in de archeologische verwachtingsgebieden is archeologisch onderzoek nodig om de effecten te kunnen bepalen én te sturen. Dit onderzoek dient zo vroeg mogelijk in de planvorming te worden uitgevoerd, zodat de resultaten daarvan in het MER kunnen worden opgenomen. Grondslag hiervoor is onder andere de Wet archeologische monumentenzorg (2007) die aangeeft dat indien behoud in situ (in de bodem/het landschap) van vindplaatsen niet mogelijk is, deze dienen te worden opgegraven (= behoud ex situ in het Noordelijk Archeologisch Depot).
- 93 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
•
•
Aan de effectbepaling dient een cultuurhistorische en archeologische inventarisatie en analyse van het plangebied ten grondslag te liggen, waarbij de doorlopende ontwikkelingsgeschiedenis wordt aangegeven tot aan de huidige situatie. In de analyse dient ook de relatie met het omringende gebied betrokken te worden. Van belang is dat er in het MER daadwerkelijk sprake is van inrichtingsalternatieven waarin gezocht is naar een gunstig alternatief voor het cultuur(historisch)landschap. Ook voor dit aspect moet er iets te kiezen zijn én iets te versterken, verbeteren of herstellen.
Opzet van het hoofdstuk In de eerstvolgende paragraaf (5.2) wordt het beleidskader met betrekking tot landschap en cultuurhistorie geschetst. Hierbij wordt ingegaan op nationaal, provinciaal en gemeentelijk beleid voor wat betreft landschap en cultuurhistorie. In paragraaf 5.3 wordt de huidige situatie uitgebreid beschreven. Achtereenvolgens wordt ten aanzien van het gebied een beschrijving van het landschap gegeven en worden de landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten vanuit de provinciale omgevingsvisie beschreven. Tenslotte wordt hier een beknopte beschrijving van het landschap gegeven ten aanzien van de bestaande en nieuwe locaties en leidingentracés. Voorts wordt in paragraaf 5.4 ingegaan op de autonome ontwikkeling en wordt in paragraaf 5.5 het beoordelingskader geschetst. In de daarop volgende paragraaf 5.6 is plaats voor de daadwerkelijke effectbeschrijving. Een samenvattende effectvergelijking (5.7) en een opsomming van de leemten in kennis (5.8) completeren het hoofdstuk.
5.2
Beleid 5.2.1 Nationaal beleid Nota Ruimte Het rijksbeleid met betrekking tot landschap en cultuurhistorie is opgenomen in de Nota Ruimte [Ministerie van VROM, 2006]. In deze nota staat dat landschappelijke en cultuurhistorische waarden een volwaardige plaats verdienen bij ruimtelijke afwegingen. Dit geldt voor zowel Werelderfgoederen en Nationale landschappen, waarvoor het rijk een specifieke verantwoordelijkheid heeft, als voor niet als zodanig aangewezen gebieden. De provincies zijn primair verantwoordelijk voor de basiskwaliteit van het landschap. Het rijk heeft met name een stimulerende rol. In de Nota Ruimte is een aantal kernkwaliteiten geformuleerd ter stimulering van landschapskwaliteit: • Natuurlijke kwaliteit: bodem, water, reliëf, aardkunde, flora en fauna; • Culturele kwaliteit: cultuurhistorie, culturele vernieuwing en architectonische vormgeving; • Gebruikskwaliteit: (recreatieve) toegankelijkheid, bereikbaarheid en meervoudig ruimtegebruik, aanwezigheid van toeristisch-recreatieve voorzieningen; • Belevingskwaliteit: ruimtelijke afwisseling, informatiewaarde, contrast met de stedelijke omgeving, groen karakter, rust, ruimte, stilte en donkerte.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 94 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
5.2.2 Provinciaal beleid Omgevingsvisie Landschap De kwaliteit en de diversiteit van het Drentse landschap dragen sterk bij aan het aantrekkelijke milieu om te wonen, te werken en te recreëren. De identiteit van het Drentse landschap wordt bepaald door de ontstaansgeschiedenis en de diversiteit aan landschapstypen. De ambitie is het behouden en versterken van de verscheidenheid, de kwaliteit, de identiteit en de beleefbaarheid van het landschap. Van provinciaal belang is het behouden van landschapskenmerken en de onderlinge samenhang en het versterken van de verschillende landschapstypen. De provincie heeft daarbij aangegeven welke landschappen en onderdelen daarvan van provinciaal belang zijn. De doelstellingen voor de kernkwaliteit landschap zijn: • Het behouden en versterken van de ruimtelijke afwisseling van landschapstypen; • Het behouden en versterken van de volgende karakteristieke kenmerken van de verschillende landschapstypen; o in esdorpenlandschap/esgehuchten: de essen en beekdalen; o in de veenkoloniën: de wijkenstructuur en de openheid; o in de ontginningskoloniën: bijzondere elementen, zoals de Maatschappij van Weldadigheid; o in het wegdorpenlandschap van de laagveenontginning: de openheid; o in het wegdorpenlandschap van de veenrandontginning: de kavelstructuur en de openheid; • Het behouden en versterken van de karakteristieke macrogradiënt van het Drents Plateau; • Het behouden en ontwikkelen van het Nationaal Landschap Drentsche Aa. Cultuurhistorie Het beleid ten aanzien van cultuurhistorie is beschreven in het Cultuurhistorisch Kompas. Twee doelstellingen staan hierin centraal. Ten eerste wil de provincie de cultuurhistorie herkenbaar houden. Wat tot de cultuurhistorie wordt gerekend is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (onderdeel van de Kernkwaliteitenkaart). Ten tweede wil de provincie de ruimtelijke identiteit versterken. Dat wordt gedaan door ruimtelijke ontwikkelingen te sturen vanuit samenhangende cultuurhistorische kwaliteiten, met respect en durf. Daarin is ruimte voor inspiratie en eigen afwegingen van initiatiefnemers. Het veilig stellen van cultuurhistorische waarden en het tegelijkertijd bieden van ruimte voor ontwikkelingen vraagt om een heldere wijze van sturing. De provincie maakt onderscheid tussen drie sturingsniveaus: respecteren, voorwaarden stellen en eisen stellen. De sturingsniveaus zijn gebiedsgericht toegepast en weergegeven in de beleidskaart in het Cultuurhistorisch Kompas.
September 2010
- 95 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
1.
2.
3.
5.3
Respecteren: de provincie richt zich op het waarborgen van de cultuurhistorische samenhang voor de toekomst. De initiatiefnemers hebben de verantwoordelijkheid om de cultuurhistorische hoofdstructuur als inspiratiebron te benutten. Plannen en initiatieven worden daarop beoordeeld. Voorwaarden stellen: de provincie stelt de cultuurhistorische samenhang als randvoorwaarde. De initiatiefnemers hebben daarmee de verantwoordelijkheid om vroegtijdig in het planproces inzichtelijk te maken op welke wijze ze de cultuurhistorische samenhang als een van de (ruimtelijke) onderleggers voor nieuwe plannen benutten. De provincie is beschikbaar voor (het regelen van) begeleiding van het planvormingsproces, waarbij de kansen vanuit de cultuurhistorische samenhang uitgangspunt zijn. Eisen stellen: de provincie stuurt de ontwikkelingen in de (vanuit de cultuurhistorie bezien) gewenste richting. Van de initiatiefnemer wordt verwacht dat de cultuurhistorische samenhang als dé drager voor nieuwe plannen wordt gebruikt.
Huidige situatie 5.3.1 Beschrijving van het landschap In het nieuwe omgevingsbeleid van de provincie Drenthe zijn verschillende landschapstypen geformuleerd. Het Drentse landschap bestaat uit een (centraal) hoger gelegen deel, het Drents Plateau, en een lager gelegen deel, dat bijna geheel bestaat uit afgegraven hoogveengebieden en laagveengebieden. Van de verschillende landschapstypen komt er een drietal voor in het plangebied van Aardgas+. Het gaat hier om de volgende landschapstypen: • • •
Esdorpenlandschap; Esgehuchtenlandschap; Wegdorpenlandschap van de laagveenontginningen.
Esdorpenlandschap Het oostelijke deel van het plangebied voor Aardgas+ behoort globaal gezien tot het Drents Plateau. Het Drents Plateau kenmerkt zich door een sterke mate van overeenkomst in structuur en verschijningsvorm van het landschap. Het plateau bestaat voornamelijk uit het esdorpenlandschap. Dit landschapstype bevat een aantal telkens terugkerende onderdelen namelijk het dorp, de es, het beekdal en de velden / bossen / heide. Het esdorpenlandschap is een agrarisch cultuurlandschap ten voeten uit. Elk onderdeel van het landschap komt voort uit het agrarisch gebruik en is gerelateerd aan het functioneren van de lokale agrarische dorpsgemeenschap, met de boermarken als het oorspronkelijke gezag. De esdorpen vormen vanouds de ontginningsbasis van het landschap. Ze liggen veelal op landschappelijke overgangen van nat (beekdal) naar droog (es/heide/bos). Rond de dorpen liggen de verschillende landschapsonderdelen die vanouds in het landbouwsysteem elk hun eigen functie hadden. De brink vormt nu vaak het centrum van het dorp. De brinken waren (zijn) beplant met opgaande bomen, veelal eiken. Rond de brink werden de boerderijen gegroepeerd, deze lagen van oorsprong aan de rand van het dorp. Direct aan de rand van het dorp lagen de goorns, een kleinschalig verkaveld gebied met hagen en singels waar groenten etc. voor menselijke consumptie werd verbouwd. Op de hoger gelegen gronden ontwikkelde zich door de eeuwen heen de essen omzoomd door bosjes, de strubben, of Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 96 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
soms een ringwal. In het lager gelegen beekdal lagen de graslanden, tot aan het begin van de vorige eeuw onverdeeld, de zogenaamde madelanden. Later zijn de beekdalen sterk verkaveld en hebben ze door de aanleg van houtwallen een kleinschalig besloten karakter gekregen. En buiten de gecultiveerde wereld lag de grote ‘woestenij’, het veld, de heide. Dit is een vaak enorme grote ruimte die werd gebruikt om de schapen te weiden. Door ontginning en bebossing tot ver in onze eeuw zijn de meeste van deze heidevelden verdwenen. Esgehuchtenlandschap Het zuidwestelijke deel van het plangebied is gekenmerkt als het esgehuchtenlandschap. Het Reestdal en omgeving is alom erkend als een bijzonder gaaf deel van het esgehuchten- of hoevenlandschap op de grens van Drenthe en Overijssel. Het kleinschalige gebied langs de Reest wordt gekenmerkt door een aantal kleine nederzettingen, gehuchten ontstaan op de flanken van het beekdal. Op zandruggen en koppen liggen hier de boerderijen bij kleine (eenmans)essen. Op een aantal plaatsen gaat het beekdal via hei en bos prachtig over in het veld; zeer fraaie en waardevolle plekken. Vooral het westelijk deel van het gebied heeft door de aanwezige havezathes en voorname boerderijen met de daarbij behorende bossen en lanen een uitstraling van allure. Wegdorpenlandschap van de laagveenontginningen Het noordwestelijke deel van het plangebied is gekenmerkt als het wegdorpenlandschap van de laagveenontginningen. Het slagenlandschap van de veenweidegebieden in Drenthe liggen op de laagste plekken in de provincie, waar in de benedenlopen van de beekdalen veen is ontstaan. Kenmerkend zijn de ontginningsassen, de langgerekte lintdorpen, waarvan het karakter en de sfeer grotendeels bepaald wordt door bebouwing en wegbeplanting en de grote open weidegebieden met de smalle, langgerekte verkaveling en slotenpatroon haaks op de ontginningsas. Sommige delen hebben door de kavelgrensbeplanting een min of meer besloten karakter. 5.3.2 Landschappelijke en cultuurhistorische kernkwaliteiten van het plangebied In de omgevingsvisie heeft de provincie Drenthe verschillende kernkwaliteiten benoemd die de provincie koestert. Nieuwe ontwikkelingen dienen te worden bezien in samenhang met deze kernkwaliteiten. Een aantal van de Drentse kernkwaliteiten raken nauw aan het milieuaspect landschap en cultuurhistorie. Ten aanzien van landschap en cultuurhistorie heeft de provincie Drenthe in het plangebied voor het Aardgas+ project in de Omgevingsvisie de volgende kernkwaliteiten benoemd: • •
•
September 2010
Macrogradiënt. Deze vormt globaal de scheiding tussen het Drents Plateau en de veenontginningen in het zuidwesten van Drenthe; Lintbebouwing (dubbelzijdig). De lintbebouwing tussen Weerwille en Oshaar (aan de Weerwillerweg/Prinsesseweg/Dorpsstraat/Eggeweg/Oshaarseweg is vanuit zowel landschap als cultuurhistorie als kernkwaliteit bestempeld; Beekdal. Het beekdal van de Koekanger Aa strekt zich uit vanaf het gebied ten westen van Koekange naar het zuidoosten en buigt af naar het gebied ten zuiden van de Oshaarseweg en volgt richting Hoogeveen het tracé van de Hoogeveensche Vaart. Het beekdal is vanuit landschappelijk oogpunt als kernkarakteristiek aangemerkt.
- 97 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
• •
De Koekanger Aa zelf, die vanuit het westen richting Koekange loopt en ten westen van Koekange afbuigt naar het gebied tussen de Oshaarse weg en de Hoogeveensche Vaart in, betreft tevens een cultuurhistorische kernkarakteristiek; Vaart. Het betreft hier de Hoogeveensche Vaart, die vanuit cultuurhistorisch oogpunt als een kernkarakteristiek wordt aangemerkt; Waardevolle es. Waardevolle essen in het plangebied betreffen de kern van het dorp Echten en de es ten zuiden van Koekange aan het uiteinde van de Hoge Linthorst. Essen die als ‘zeer waardevol’ zijn bestempeld, komen in het gebied niet voor. Ook de es nabij de geprojecteerde locatie De Wijk-100 is in het omgevingsbeleid niet als (zeer) waardevol aangemerkt. Op basis van gesprekken met de provincie wordt geconcludeerd dat deze es wel als waardevol wordt gezien.
5.3.3 Beschrijving van het landschap ter hoogte van de locaties en leidingen Locaties De Wijk-6 De bestaande locatie De Wijk-6 bevindt zich in het westen van het projectgebied en ligt langs de Schoonveldeweg tussen De Wijk en Koekange. In de omgeving komen vrij veel bomenrijen en bossages voor. Passend bij deze omgeving is de locatie is aan de noord-, zuid- en westkant afgeschermd met bomen. De Wijk-13 De bestaande locatie De Wijk-13 ligt ten noordwesten van Koekange, ten noorden van de spoorlijn Meppel-Hoogeveen en is bereikbaar via de Koekangerdwarsdijk. In de omgeving komen vrij veel bomenrijen en bossages voor. Passend bij deze omgeving is de locatie is aan alle zijden afgeschermd met bomen. De Wijk-15 De bestaande locatie De Wijk-15 bevindt zich ten zuiden van Koekange aan de noordzijde van de Hoogeveensche Vaart en is bereikbaar via de Koekangerweg en de Oosterbroeken. De locatie ligt afgelegen in een open gebied. De locatie is aan alle zijden afgeschermd met bomen. De Wijk-16 De bestaande locatie De Wijk-16 ligt in het oosten van het projectgebied in het gebied tussen de Hoogeveensche Vaart en de A28. De locatie is bereikbaar vanaf de Molenoevers aan de zuidzijde van de Hoogeveensche Vaart. De locatie ligt afgelegen in een redelijk open gebied. De locatie is aan alle zijden afgeschermd met bomen. De Wijk-17 De locatie De Wijk-17 ligt in het centrum van het projectgebied ten oosten van Koekange en is bereikbaar via de Eggeweg. De locatie ligt in een redelijk open gebied en is aan alle zijden afgeschermd met bomen.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 98 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De Wijk-20 De bestaande locatie De Wijk-20 ligt centraal in het zuidelijke gedeelte van het projectgebied en is bereikbaar via de Oshaarseweg tussen Koekange en Echten. In de omgeving komen vrij veel bomenrijen en bossages voor. Passend bij deze omgeving is de locatie is aan de noord-, oost- en westkant afgeschermd met bomen. De Wijk-24 De locatie De Wijk-24 is een nieuwe locatie, die geprojecteerd is halverwege de lijn Koekange – Echten. De locatie is geprojecteerd op de plaats van de voormalige locatie De Wijk-24, die in het recente verleden is opgeruimd (geabandonneerd) en waarvan het landschap in oorspronkelijke staat is teruggebracht. De directe omgeving van de geprojecteerde locatie is open gebied. De Wijk-26 De bestaande locatie De Wijk-26 ligt direct ten zuiden van Koekange en is bereikbaar via de Hoge Linthorst. De directe omgeving van de locatie is open gebied. De locatie wordt aan alle zijden afgeschermd met bomen. De Wijk-100 De locatie De Wijk-100 is een nieuwe locatie die geprojecteerd is in het oosten van het plangebied, aan de zuidkant van de es die wordt ingeklemd door de Oshaarseweg, de Kruisweg en de Vledders. Ten noorden van de geprojecteerde locatie bevindt zich een camping. In de omgeving komen vrij veel bomenrijen en bossages voor, met name ten noorden van de locatie. De Wijk-200 De locatie De Wijk-200 is een nieuwe locatie in het noorden van het projectgebied, ten noorden van de spoorlijn Meppel – Hoogeveen en ten oosten van Koekangerveld. De locatie ligt midden in het landschap en wordt aan de zuidkant afgeschermd door een dunne bomenrij. De locatie wordt bereikbaar gemaakt via een nieuw aan te leggen weg vanaf de Koekangerveldweg. Leidingen Nieuwe stikstofleiding van De Wijk-20 naar De Wijk-15 Het tracé vanaf de locatie De Wijk-20 is zoveel mogelijk parallel aan de Kanaalweg / Oosterbroeken langs de Hoogeveensche Vaart geprojecteerd. Bij de boerderij aan de Oosterbroeken nabij de locatie De Wijk-15 wordt een bocht gemaakt om de boerderij heen. Het tracé ligt in een open gebied met agrarische percelen en passeert geen bebouwingslinten. Nieuwe stikstofleiding van De Wijk-17 naar De Wijk-24 Het geprojecteerde tracé loopt vanaf de locatie De Wijk-17 vrijwel recht naar de locatie De Wijk-24, grotendeels parallel aan een bestaande watergang. Daarbij is de ligging van de leiding afgestemd op de richting van de landschappelijke structuur. Het tracé ligt in een open gebied met agrarische percelen en passeert geen bebouwingslinten.
September 2010
- 99 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Nieuwe stikstofleiding van De Wijk-24 naar De Wijk-200 Het tracé gaat vanaf de locatie De Wijk-24 naar het noorden en loopt parallel aan een watergang naar het spoor (Meppel-Hoogeveen). Na de kruising met het spoor is de leiding grotendeels parallel aan de bestaande aardgastransportleiding van De Wijk-13 naar Ten Arlo geprojecteerd. Het tracé ligt in een open gebied met agrarische percelen en passeert geen bebouwingslinten. Bestaande aardgastransportleiding naar stikstofleiding van De Wijk-20 naar De Wijk-17 Het bestaande tracé gaat vanaf de locatie De Wijk-20 vrijwel rechtstreeks naar De Wijk-17. Het tracé ligt in een gebied waar op diverse plekken bossages en bomenrijen voorkomen. Het tracé kruist het bebouwingslint van de Oshaarseweg.
5.4
Autonome ontwikkelingen Ontwikkeling Robuuste verbindingszone (RVZ) In verband met de ontwikkeling van de Robuuste verbindingszone Sallandse Heuvelrug – Drents Plateau die in een strook van noord naar zuid loopt, zal de nabije omgeving van de locatie De Wijk-100 de komende jaren veranderen. Globaal door het gebied en over de es ligt het zoekgebied voor de RVZ. De RVZ zal gaan bestaan uit een aaneenschakeling van grasland, heide en bos. Grasland is op dit moment in het gebied voldoende aanwezig. Voor heide is het gebied niet heel geschikt en voor bos kan in het gebied invulling worden gezocht door middel van singelbeplanting. Aan het eind van het jaar (2010) wil de provincie beginnen met het verwerven van gronden voor de RVZ. NAM en de provincie moeten dan afstemmen hoe de locatie De Wijk-100 daarin past. Mogelijk dat de locatie na afloop van de gaswinning niet in oorspronkelijke staat wordt hersteld, maar krijgt de locatie de functie natuur. Daarover moet bij het verwerven van gronden helderheid bestaan.
5.5
Beoordelingskader Toetsingscriteria Voor het milieuaspect ‘landschap en cultuurhistorie’ wordt in het MER getoetst aan de mate van aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Inventarisatie Voor de vaststelling van de huidige situatie zijn de verschillende locaties, evenals de tracés voor de nieuw aan te leggen leidingen in ogenschouw genomen. Voor de waardebepaling is gebruik gemaakt van de kaarten ‘Kernkwaliteiten Landschap’ en ‘Kernkwaliteiten Cultuurhistorie’ van de nieuwe omgevingsvisie van de provincie Drenthe. Voor de schets van het beleid en van de autonome ontwikkeling is gebruik gemaakt van openbaar toegankelijke documenten, waaronder de website van de Provincie Drenthe. Effectbepaling De effecten van de aanleg van de buisleiding en de oprichting van bouwwerken voor landschap en cultuurhistorie worden op kwalitatieve wijze bepaald. De huidige situatie met autonome ontwikkeling vormt de referentiesituatie.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 100 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Voor de classificatie van effecten wordt gebruik gemaakt van het standaard 7-punts classificatiemodel voor dit MER van ‘- - -‘ tot ‘+ + +’. In onderstaande tabel 5.1 wordt de specifieke invulling van deze schaal voor het milieuaspect landschap en cultuurhistorie nader toegelicht. Tabel 5.1 Effectclassificatie Landschap en cultuurhistorie Effect Landschap en cultuurhistorie ----
0 + ++ +++
5.6
Grove aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken (kernkwaliteiten), grote zichtbaarheid in het landschap. Substantiële aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken (kernkwaliteiten), door de openheid van het landschap is de ingreep zichtbaar in het landschap. Beperkte aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken, beperkte zichtbaarheid in het landschap (de ingreep zelf is zichtbaar). Geen of verwaarloosbare aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken, geen of verwaarloosbare zichtbaarheid in het landschap. Beperkte versterking van bestaande landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken, verhullen van storende landschapselementen. Substantiële versterking van bestaande landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken, wegnemen van storende landschapselementen. Zeer grote bijdrage aan versterking van bestaande landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken, wegnemen en herinrichten van storende landschapselementen.
Effectbeschrijving: landschap en cultuurhistorie 5.6.1 Voorkeursalternatief Aanlegfase – LSI, bestaande locaties, nieuwe locaties en leidingen, (0) In de aanlegfase worden de leidingen ingegraven en vinden werkzaamheden plaats op de locatie van de LSI, de bestaande locaties en bij de aanleg van de nieuwe locaties. De werkzaamheden zijn van tijdelijke aard en hebben als zodanig geen invloed op het landschap. Bovendien is het voorkomen van machines in de omgeving niet vreemd, met het oog op de landbouw en de zandwinning. Het effect voor landschap en cultuurhistorie in de aanlegfase wordt dan ook als nihil (0) beoordeeld. Operationele fase – LSI, (-) Nabij de locatie De Wijk-20 wordt de LSI geplaatst. Door middel van bestaande beplanting wordt voor een groot deel het directe zicht op de LSI ontnomen. Gezien de omvang van de LSI (met een hoogte van 25 meter) zal de LSI toch deels zichtbaar zijn. Daarnaast is de LSI geen installatie is die van nature in het landschap voorkomt. De LSI zal dan ook leiden tot een beperkte aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken en de installatie is beperkt zichtbaar in het landschap. Het effect van de LSI wordt beoordeeld als beperkt (-). Operationele fase – Bestaande locaties De Wijk-6/13/15/16/17/20/26, (0) De bestaande locaties worden in veel gevallen extra putten geboord, en wordt bijbehorende apparatuur geplaatst (zie tabel 5.2).
September 2010
- 101 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 5.2 Veranderingen op de bestaande locaties Locaties Veranderingen De De De De
Wijk-6 Wijk-13 Wijk-15 Wijk-16
De Wijk-17 De Wijk-20 De Wijk-26
3 1 2 2 2 1 1 1 1 3
bestaande winputten blijven in gebruik (bestaand systeem). nieuwe winput (MIPS). bestaande winputten worden omgebouwd naar injectieputten (MIPS). bestaande winputten blijven in gebruik (bestaand systeem). nieuwe winputten (MIPS). bestaande winput wordt omgebouwd naar injectieput (MIPS). nieuwe winput (MIPS). bestaande winput wordt omgebouwd naar injectieput (MIPS). bestaande winput blijft in gebruik (bestaand systeem).. nieuwe winputten (MIPS).
In veel gevallen wordt de bestaande apparatuur vervangen door nieuwe apparatuur (de zogenaamde MIPS, zie hoofdstuk 5 van deelrapport 1) die kleiner van omvang is dan de bestaande apparatuur. De bestaande locaties reeds in het landschap zijn ingepast door middel van bossages, de bestaande locaties nemen niet toe in omvang en de zichtbare activiteiten veranderen niet wezenlijk. Daarom wordt het effect voor landschap en cultuurhistorie in de operationele fase als gevolg van de activiteiten op de bestaande locaties beoordeeld als nihil (0). Operationele fase – Nieuwe locaties De Wijk-24/100/200, (-) In het plangebied worden drie nieuwe locaties aangelegd, waar putten worden geboord voor zowel injectie van stikstof als winning van aardgas en waar bijbehorende apparatuur wordt geplaatst (zie tabel 5.3). Tabel 5.3 Activiteiten op de nieuwe locaties Locaties Te boren putten De Wijk-24 De Wijk-100 De Wijk-200
3 nieuwe injectieputten (MIPS) 2 nieuwe winputten (MIPS) 3 nieuwe injectieputten (MIPS) 2 nieuwe winputten (MIPS)
Voor alle nieuwe locaties geldt dat deze zichtbaar zullen zijn in het landschap. De locaties De Wijk-24 en De Wijk-200 bevinden zich in een meer open gebied en de locatie De Wijk100 ligt nabij een landschappelijk waardevolle es. In lijn met de bestaande locaties worden de nieuwe locaties landschappelijk ingepast. Hoewel de landschappelijk ingepaste locaties zichtbaar blijven, past de manier van inpassen (door middel van bossages en bomenrijen) bij het landschap. Ondanks de open delen in het landschap waar ook de locaties zijn gesitueerd, komen op enkele honderden meters van de locaties meerdere bossages cq. bomenrijen voor. De nieuwe locaties leiden dan ook tot een beperkte aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische karakteristieken en de locaties zelf zijn vanwege de inpassing beperkt zichtbaar. De kernkwaliteiten van het landschap worden niet aangetast. Het effect wordt beoordeeld als beperkt negatief (-).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 102 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Operationele fase – Leidingen, (0) De pijpleiding wordt ondergronds aangelegd. Effecten op landschap en cultuurhistorie zullen nihil (beoordeling 0) zijn. Om eventuele negatieve effecten voor de inpassing van de leidingen in het landschap te voorkomen wordt met onderstaande zaken rekening gehouden: • • • •
Er wordt geen zichtbare schade toegebracht aan de dijken en hun eventuele boombeplanting, daar waar het leidingtracé deze dijken kruist; Er worden geen sloten definitief gedempt of op niet-passende wijze omgelegd. Sloten worden wel tijdelijk gedempt (indien dat vanuit wateroogpunt mogelijk is); Het maaiveld wordt met zorg afgewerkt; Terughoudendheid wordt betracht met eventuele bovengrondse 'uitsteeksels' van de leiding. Hier tegenover staat dat de markeringen een belangrijke signaalfunctie hebben over hetgeen zich onder maaiveld bevindt.
Voorts verdient het aanbeveling voor alle bouwwerken (inclusief eventuele bovengrondse uitsteeksels van de leidingen) te streven naar terughoudendheid in vormgeving en kleur- en materiaalgebruik. Tenslotte wordt erop gewezen dat direct boven de leidingen beperkingen gelden ten aanzien van eventuele toekomstige inrichting, met name waar het gaat om opgaande beplanting. Operationele fase – Licht en geluid Effecten van verlichting en geluid kunnen van invloed zijn op de landschappelijke en cultuurhistorische waarde. De effecten met betrekking tot geluid worden beoordeeld in hoofdstuk 7, geluid en de effecten van licht in hoofdstuk 8, licht. Abandonneringsfase Na de operationele fase vindt ontmanteling of herbestemming van de verschillende projectonderdelen plaats. • Leidingen: deze blijven grotendeels in de bodem achter en blijven mogelijk in gebruik voor toekomstige doeleinden. Geen effect voor landschap en cultuurhistorie (0); • Locaties (bestaand en nieuw): de installaties en de locatie worden ontmanteld en de locatie wordt in overleg met de grondeigenaren in de oorspronkelijke staat teruggebracht. effect voor landschap en cultuurhistorie (0). Lange termijn In de lange termijn is de situatie voor landschap en cultuurhistorie gelijkwaardig aan de situatie in de referentiesituatie. Het effect is dan niet van toepassing. 5.6.2 Basisalternatief Voor landschap en cultuurhistorie is het Basisalternatief niet onderscheidend ten opzichte van het Voorkeursalternatief. De effecten zijn gelijkwaardig aan de effecten in het Voorkeursalternatief.
September 2010
- 103 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
5.6.3 Diepere compressie alternatief Ten opzichte van het voorkeursalternatief hoeft in het DCA de locatie De Wijk-24 niet te worden opgericht. Dit betekent dat het effect op landschap en cultuurhistorie in het DCA iets gunstiger is dan in het voorkeursalternatief. Weliswaar wordt er in het DCA een extra compressor geplaatst op de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo. Deze compressor maakt deel uit van de installaties op Ten Arlo en vormen daarmee een landschappelijk geheel dat niet wezenlijk verandert door een extra compressor. 5.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 Voor inpassing van de locatie De Wijk-100 zijn drie varianten (A, C en D) onderzocht. De verschillende varianten bevinden zich op en om de es die wordt ingesloten door de Oshaarseweg, de Kruisweg en de Vledders. Optie A De locatie voor optie A bevindt zich midden op de es en zorgt daarmee voor een grove aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Daarom wordt het effect van deze optie voor landschap en cultuurhistorie als zeer negatief beoordeeld (- - -). Optie C De locatie voor optie C bevindt zich aan de noordoostkant van de es, in het beekdal, en is daar goed zichtbaar. Vanwege de nabijheid van de es en de zichtbaarheid is er sprake van een substantiële aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Daarom wordt het effect van deze optie voor landschap en cultuurhistorie als negatief beoordeeld (- -). Optie D De locatie voor optie D bevindt zich aan de oostkant van de es, in het beekdal, en is daar goed zichtbaar. Vanwege de nabijheid van de es en de zichtbaarheid is er sprake van een substantiële aantasting van landschappelijke en cultuurhistorische waarden. Daarom wordt het effect van deze optie voor landschap en cultuurhistorie als negatief beoordeeld (- -). 5.6.5 Overige varianten Variant ontwerp LSI, scheiding in één kolom Bij uitvoering van deze variant wordt het luchtscheidingsproces in een installatie met één kolom uitgevoerd in plaats van in een installatie met twee kolommen. Bij scheiding in één kolom zal de hoogte van de LSI 40 meter bedragen, in plaats van 25 meter in het voorkeursalternatief. De LSI zal daarmee goed zichtbaar zijn in het landschap, met een hoogte die hoger is dan de maximale hoogte die in het bestemmingsplan is aangegeven. Dit wordt beoordeeld als een negatief effect (- -). Variant LSI nabij De Wijk-15 Bij uitvoering van deze variant zal de LSI aan de westkant van de bestaande locatie De Wijk-15 worden gesitueerd. Vanaf deze locatie is de LSI goed zichtbaar vanuit de omgeving, met name vanuit het noorden, het westen en het zuiden.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 104 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Omdat de LSI vanwege de hoogte (25 meter) moeilijk landschappelijk is in te passen, wordt het effect van deze variant voor landschap en cultuurhistorie beoordeeld als negatief (- -). Variant nieuwe stikstofleiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-17 Zoals geldt voor de nieuwe leidingen zoals beschreven in het voorkeursalternatief, wordt bij uitvoering van deze variant de leiding ondergronds aangelegd, waardoor effecten op landschap en cultuurhistorie nihil (0) zijn. Overige varianten De overige in het MER onderscheiden varianten hebben betrekking op een aantal kleine variaties in de ligging van het tracé of de aanlegmethode van de leidingen. Deze verschillen bedragen hooguit enkele tientallen meters. De waardering wijkt hierdoor niet af van de waardering die bij het voorkeursalternatief is beschreven. 5.6.6 Mitigatie Voor de effecten op landschap en cultuurhistorie worden geen aanvullende mitigerende maatregelen voorgesteld, los van de landschappelijke inpassing die reeds deel uitmaakt van het voorkeursalternatief. 5.6.7 Samenvattende tabel Tabel 5.4 Samenvattende tabel landschap en cultuurhistorie Fase Projectonderdeel VA BA DCA Aanlegfase Operationele fase
Abandonneringsfase Lange termijn
5.7
LSI, locaties, leidingen LSI
0
Idem VA
-
Nvt
Bestaande locaties Nieuwe locaties
0 -
0 -
Leidingen Algemeen Algemeen
0 0 0
0 0 0
Varianten De Wijk-100
Overige varianten
0 LSI scheiding één kolom: - LSI nabij De Wijk-15: - Optie A: - - Optie C: - Optie D: - 0 0
Effectvergelijking Het belangrijkste effect voor het milieueffect landschap en cultuurhistorie zijn de beperkt negatieve effecten van de aanwezigheid van de LSI en de nieuwe locaties De Wijk-24, De Wijk-100 en De Wijk-200 in het landschap.
September 2010
- 105 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 5.5 Overzicht effecten landschap en cultuurhistorie Landschap en cultuurhistorie LSI Leidingen 0 -
Basisalternatief Diepere compressie alternatief Varianten Optie A De Wijk100 Optie C/D
Geen verschil met het voorkeursalternatief Minder ingrepen in landschap dan in het VA (0) Grote zichtbaarheid en grove aantasting landschappelijke en cultuurhistorische waarden (- - -) Grote zichtbaarheid en substantiële aantasting landschappelijke en cultuurhistorische waarden (- -) Grotere zichtbaarheid dan in het voorkeursalternatief door grotere hoogte (totaal 40 m) (- -) Grotere zichtbaarheid dan in het voorkeursalternatief (- -) Geen verschil met het voorkeursalternatief
Variant ontwerp LSI – scheiding in één kolom Variant LSI nabij De Wijk-15 Overige varianten
5.8
0 0
Locaties
Aanlegfase Operationele fase
0 Bestaand Nieuw
0 -
Leemten in kennis Ten aanzien van het aspect landschap en cultuurhistorie zijn er geen leemten in kennis in beeld.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 106 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
6
ARCHEOLOGIE
6.1
Inleiding
MER Aardgas+ De Wijk
In dit hoofdstuk worden de met het Aardgas+ project samenhangende effecten voor het milieuaspect archeologie beschreven. Aandachtspunten Verstorende invloeden op archeologisch waardevolle gebieden vormen de aandachtspunten in dit hoofdstuk. Dit kan optreden bij vergraving en verstoring van nog niet eerder verstoorde grond. Om dit risico zoveel mogelijk te beperken, wordt: • • •
Een beschrijving gegeven van de bekende waardevolle archeologische structuren in het plangebied; Een beschrijving gegeven van de te verwachten waardevolle archeologische structuren in het plangebied; Een kwalitatieve inschatting gegeven van de effecten op de (verwachte) archeologische resten die de aanleg van de leiding zal hebben. Deze beschrijving geschiedt aan de hand van een archeologische verwachtingskaart waarop het archeologisch potentieel (verwachte en bekende archeologische waarden) staat aangegeven.
Richtlijnen In de richtlijnen voor het MER is aangegeven dat de relatieve zeldzaamheid van de archeologische waarden in het plangebied beschreven dienen te worden, waarbij wordt gewezen op de door de provincie Drenthe voorgestelde aanpak. Voorts kan volstaan worden met een uitwerking zoals in de startnotitie is beschreven. De door de provincie Drenthe voorgestelde aanpak is als volgt: Wat is nodig/op welke wijze dienen cultuurhistorie en archeologie (samen kernkwaliteit “oorspronkelijkheid”) te worden beschreven en beoordeeld in het MER • •
•
•
September 2010
De effecten op het cultuur(historisch) landschap binnen het hele plangebied dienen deel uit te maken van het beoordelingskader/de beoordelingscriteria van de milieubeoordeling; Onder de definitie van cultuurhistorie en archeologie vallen: boven- en ondergrondse archeologische, historisch-landschappelijke en (steden)bouwkundige structuren, elementen/objecten én verwachtingen (archeologie); De beschrijving van de effecten dient plaats te vinden op niveau van samenhang én objecten. Zowel effecten waarbij sprake is van permanent verlies van waarden (onder andere sloop, opgraving) als effecten die bestaande samenhang doen versnipperen, dienen te worden beschreven (bijvoorbeeld lintbebouwing blijft, bijbehorende verkavelingpatronen verdwijnen); Archeologie is een randvoorwaardestellend criterium. Immers, in de archeologische verwachtingsgebieden is archeologisch onderzoek nodig om de effecten te kunnen bepalen én te sturen. Dit onderzoek dient zo vroeg mogelijk in de planvorming te worden uitgevoerd, zodat de resultaten daarvan in het MER kunnen worden opgenomen. Grondslag hiervoor is onder andere de Wet archeologische monumentenzorg (2007) die aangeeft dat indien behoud in situ (in de bodem/het landschap) van vindplaatsen niet mogelijk is, deze dienen te worden opgegraven (= behoud ex situ in het Noordelijk Archeologisch Depot);
- 107 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
•
•
Aan de effectbepaling dient een cultuurhistorische en archeologische inventarisatie en analyse van het plangebied ten grondslag te liggen, waarbij de doorlopende ontwikkelingsgeschiedenis wordt aangegeven tot aan de huidige situatie. In de analyse dient ook de relatie met het omringende gebied betrokken te worden; Van belang is dat er in het MER daadwerkelijk sprake is van inrichtingsalternatieven waarin gezocht is naar een gunstig alternatief voor het cultuur(historisch)landschap. Ook voor dit aspect moet er iets te kiezen zijn én iets te versterken, verbeteren of herstellen.
Opzet van het hoofdstuk Hiertoe is het eerst het beleid ten aanzien van archeologie geschetst (paragraaf 6.2). Vervolgens zijn de huidige situatie (paragraaf 6.3) en de autonome ontwikkelingen (paragraaf 6.4) op dit gebied besproken. In paragraaf 6.5 komt het beoordelingskader aan bod. Hier is de onderzoeksmethodiek beschreven en de manier waarop effecten zijn beoordeeld. De effectbeschrijving is weergegeven in paragraaf 6.6. In paragraaf 6.7 zijn de milieueffecten samengevat. Tot slot is er plaats voor een opsomming van de leemten in kennis (paragraaf 6.8).
6.2
Beleid 6.2.1 Nationaal beleid Verdrag van Malta In 1992 heeft Nederland het Verdrag van Malta ondertekend. Dit verdrag gaat over de bescherming van het archeologisch erfgoed en heeft tot doel het beperken en waar mogelijk voorkomen van schade aan het bodemarchief. In het verdrag is vastgelegd dat archeologische aspecten meegewogen dienen te worden bij ruimtelijke besluitvorming. Waar mogelijk dienen archeologische waarden te worden ontzien en moet gestreefd worden naar behoud in-situ. Wat betreft de kosten die dit met zich meeneemt wordt het principe “de verstoorder betaalt” gehanteerd. Dit houdt in dat de verstoorder van archeologische waarden de kosten van archeologisch onderzoek en eventuele mitigatie draagt. Monumentenwet 1988 De monumentenwet 1988 is het wettelijk kader voor aanwijzing en bescherming van archeologische monumenten. Belangrijk onderdeel van de wet is dat niets aan een monument mag worden veranderd zonder voorafgaande vergunning. Ook het opgraven van archeologische resten is aan regels gebonden. In de Monumentenwet 1988 staan voorschriften met betrekking tot de opgravingsvergunning en de melding van archeologische vondsten. De zorg voor archeologische monumenten is in handen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. Wet op de archeologische monumentenzorg De werking van de Monumentenwet 1988 is veranderd op het moment dat de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) in september 2007 in werking trad. Deze wet is het eindresultaat van de implementatie van het Verdrag van Malta. Voorheen werd al “in de geest van Malta” gewerkt, maar met de inwerkingtreding in 2007 is dit ook wettelijk vastgelegd. Tevens wordt de verantwoordelijkheid voor archeologische monumentenzorg bij de gemeente gelegd. Dit betekent dat gemeenten bij de vaststelling van bestemmingsplannen rekening dienen te houden met archeologie. Daarnaast is het “de verstoorder betaalt”-
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 108 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
principe in de wet verankerd. In verband met dit principe regelt de wet ook de te volgen procedures en de financiering van archeologisch (voor)onderzoek en het eigendom en beheer van archeologische vondsten. 6.2.2 Provinciaal beleid Omgevingsvisie De provincie Drenthe heeft in haar nieuwe Omgevingsvisie ook de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) opgenomen, die in de nota “Het Cultuurhistorisch Kompas Drenthe” (vast te stellen in december 2010) nadere uitwerking krijgt. Hiermee is het provinciaal belang voor de cultuurhistorie en archeologie vastgelegd. De provinciale doelstellingen voor archeologie zijn: •
• • •
Het in de bodem bewaren (behoud ‘in situ’) van waardevol Drents archeologische erfgoed of – als dat niet mogelijk is – het opgraven en duurzaam veilig stellen (behoud ‘ex situ’) van het erfgoed in het Noordelijk Archeologisch Depot in Nuis; Het op goede wijze uitvoeren van archeologisch onderzoek in het kader van ruimtelijke plannen; Het vergroten van het draagvlak voor het archeologisch erfgoed; Het ontsluiten van het ‘archeologische verhaal van Drenthe’.
6.2.3 Gemeentelijk beleid
6.3
Huidige situatie In het kader van het MER is een bureauonderzoek en inventariserend veldonderzoek uitgevoerd om de mogelijke verstoring van archeologische waarden als gevolg van het Aardgas+ project te bepalen. De beschrijving van de huidige situatie voor archeologie is gebaseerd op het bijbehorende archeologierapport (bijlagenrapport, Oranjewoud, 2010). Het uitgevoerde inventariserend veldonderzoek is verwerkt in de effectbeschrijving (paragraaf 6.6). 6.3.1 Historische situatie en mogelijke verstoringen Het onderzoeksgebied kent een lange bewoningsgeschiedenis. In het Laat-Paleolithicum (35.000 - 8800 v. Chr.) en het Mesolithicum (8800 - 4900 v. Chr.) vormde het dekzandgebied een geliefde woonplaats voor de mobiele jager-verzamelaars. Men koos in het bijzonder voor de flanken van de dekzandruggen in de nabijheid van vochtige gronden en leefde van de jacht en visserij in een open bosgebied met veel meren en plassen. Voor de omstreken van het plangebied is deze situatie ook van toepassing. Door de steeds voortschrijdende veengroei nam na circa 5000 v. Chr. de bevolking af. Vanaf het Neolithicum (4.000-2.000 voor Chr.) vestigt de mens zich geleidelijk op de hoger gelegen dekzandgronden. De eerste landbouwers verschijnen in Drenthe en zij namen kleine oppervlakten op droge gronden als landbouwgrond in gebruik nadat ze deze hadden ontbost. De bekendste cultuursporen uit deze periode zijn de hunebedden. Dit waren collectieve graven waarin de doden in zittende houding werden bijgezet, voorzien van aardewerk met spijzen en vuurstenen wapens.
September 2010
- 109 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
In de IJzertijd treden er zandverstuivingen op door de toenemende droogte. De bevolking in het gebied nam af en zocht elders vruchtbare gronden op. Pas enkele eeuwen na de jaartelling werd het klimaat vochtiger en kwam er een einde aan de verstuivingen. De vegetatie kon zich weer herstellen en ook de bevolking nam weer toe. IJzertijdbewoning kan aangetroffen worden binnen het plangebied In de Middeleeuwen concentreerde de bewoning zich in kleine nederzettingen aan de rand van een brink, die als nachtverblijf voor het vee diende. Uit een aantal van deze nederzettingen zijn de latere esdorpen ontstaan. Het bouwland van deze dorpen lag bijeen in één of enkele complexen: de es. De bewoning concentreerde zich in losse boerderijen langs de rand van de es. Het vee weidde langs de randen van de stroomdalen. De meeste essen dateren in aanzet uit de Vroege Middeleeuwen en zijn in de Late Middeleeuwen verder ontwikkeld. Door eeuwenlang bemesten met potstalmest en door grondbewerking is er op de essen een dikke humeuze bovengrond ontstaan. De toename van de bevolking maakte de behoefte aan akkergrond en daarmee vooral mest steeds groter. Om aan deze behoefte te voldoen werd geregeld een stuk bos gekapt. De grootste ontbossing heeft in het onderzoeksgebied waarschijnlijk in de Late Middeleeuwen plaatsgevonden. De schapenteelt nam toe en daarmee de behoefte aan heidevelden. Ook hiervoor werden bossen gekapt. De akkerbouw breidde zich uit en de roggebouw deed zijn intrede. De heide werd een waardevol bezit voor de boerengemeenschap. Het werd daarom nodig regelingen te treffen voor het gebruik van gemeenschappelijke gronden. Zo werd in de Late Middeleeuwen de marke-organisatie ingevoerd. Met de komst van de kunstmest aan het begin van de 20e eeuw start men ook met de ontginning van de heidevelden en worden grote gebieden omgezet in landbouwgronden. Na 1950 zijn door vele ruilverkavelingen talrijke, zeer smalle percelen met sterk verspreid grondbezit, teruggebracht tot een kleiner aantal grotere, veelal blokvormige en aan één eigenaar toebehorende percelen. Door deze schaalvergroting ontstond specialisatie en werd veel akkergrond omgezet in grasland. Door het toepassen van diepploegen in de landbouw bestaat de mogelijkheid dat de E- en de B-horizont van de besproken podzolprofielen zijn omgewoeld. Historisch kaartmateriaal De verschillende delen van het plangebied hebben in het verleden veelal een landschappelijk gebruik gekend. Op basis van historisch kaartmateriaal kan die conclusie getrokken worden. Bij het naslaan van topografisch militaire kaarten uit het verleden van het plangebied werd voornamelijk op bouwland/weiland gestuit. Ter plaatse van zoekgebied De Wijk-100 is de es te zien, die tevens op de bodemkaart werd aangegeven. Op de topografisch militaire kaarten van het plangebied is vooral de ontwikkeling van de landschapsverkaveling goed te zien.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 110 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Figuur 6.1 Uitsneden uit historisch kaartmateriaal ter plaatse van zoekgebied De Wijk-100 uit 1851 (links) en 1967 (rechts). De Zuidesch ter plaatse is afgebeeld, evenals de landbouwpercelen ten zuidoosten daarvan. (Bron: Bijlagenrapport Archeologie).
Van grootschalige verstoringen is voor zover bekend geen sprake geweest binnen het plangebied. Evenwel bevinden zich bebouwde percelen binnen de verschillende delen van het plangebied; bij de aanleg van deze woningen zal de bodem ter plaatse (deels) verstoord zijn. 6.3.2 Archeologische verwachtingswaarde De Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) is een door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed opgestelde kaart waarop aan de hand van geregistreerde archeologische waarnemingen en bodemkundige gegevens is aangegeven wat de kans is in een bepaald gebied archeologie aan te treffen: laag, middelhoog of hoog. Zoals de naam al aangeeft gaat het hier - vanwege schaal en extrapolatie - slechts om een ruwe indicatie. Voor het plangebied gelden wisselende verwachtingswaarden: er is sprake van zones met een lage trefkans, zones met een middelhoge trefkans en zones met een hoge trefkans (zie figuur 6.2). De ingeschatte trefkans hangt deels samen met de geomorfologische en bodemkundige eenheden binnen het plangebied. Zo hangt de hoge verwachtingswaarde binnen het zoekgebied voor de locatie De Wijk-100 samen met de enkeerdgrond en hangt de lage verwachtingswaarde tussen de NAM-locaties De Wijk-15 en De Wijk-20 samen met de relatief lager gelegen vlakte van verspoelde dekzanden. Daarnaast geldt dat de hoger gelegen gebiedsdelen over het algemeen een hogere verwachtingswaarde hebben voor wat betreft archeologie. 6.3.3 Bekende archeologische waarden Archeologische terreinen In de omgeving van het plangebied is in het verleden archeologisch onderzoek uitgevoerd. Op een gemiddelde afstand van circa 1 km van het plangebied bevinden zich 5 archeologische terreinen. Binnen de gebieden waar leidingen en locaties zijn gepland zijn geen archeologische terreinen geregistreerd.
September 2010
- 111 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Het gaat hierbij om havezathe De Pol (AMK-nummer 13280), welke al in 1368 werd genoemd en waarvan de grachten nog in het bos zichtbaar zijn; de kerk van Koekange (AMK-nummer 14515) en de stadskernen van Echten, De Stapel en Veeningen (AMKterreinen 4493, 14516 en 15299). Onder deze kernen of in de buurt hiervan kunnen zich mogelijk resten van oudere bewoning bevinden. Archeologische waarnemingen Binnen de gebieden waar leidingen en locaties zijn gepland zijn geen archeologische waarnemingen geregistreerd; in de directe nabijheid van het plangebied zijn drie archeologische waarnemingen bekend. Van de 27 vermeende grafheuvels die onder waarnemingsnummer 33736 bekend staan is weinig bekend. De waarneming is een kleine 600 m ten noordwesten van zoekgebied De Wijk-100 geregistreerd. Circa 200 m ten noordoosten van de bestaande NAM-locatie De Wijk-16 is een Neolithische dwarsbijl aangetroffen. Het gaat hierbij om een oppervlaktevondst op het perceel naast de woning van de vinder. De zogenaamde schoenleestbijl is van een vrij zwaar verweerd grijs gesteente en bezit slijpvlakken. Bij de aanleg van een gaspijpleiding, ongeveer 200 m ten noorden van De Wijk-20, is op circa 2 m diepte in schoon zand een vrijwel compleet houten spaakwiel aangetroffen. Het betreft hoogstwaarschijnlijk een object uit de Late Middeleeuwen of de Nieuwe tijd. Dergelijke archeologische vondsten kunnen een indicatie vormen voor de eventueel aan te treffen archeologische waarden binnen het plangebied.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 112 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
Figuur
6.2
Uitsnede
MER Aardgas+ De Wijk
uit
de
IKAW
met
de
in
de
omgeving
geregistreerde
monumenten
en
waarnemingen.
(Bron: Bijlagenrapport Archeologie).
6.3.4 Gespecificeerde archeologische verwachting Datering Binnen het plangebied kunnen resten worden aangetroffen uit alle perioden tussen het Paleolithicum en de Nieuwe Tijd. Afgaande op de bekende waarnemingen en monumenten in de omgeving, ligt de nadruk op de Middeleeuwen. In de iets wijdere omgeving van het plangebied zijn waarnemingen vanaf het Paleolithicum geregistreerd. Complextype Uit het Paleolithicum tot en met het Laat-Neolithicum kunnen resten worden aangetroffen die samenhangen met de mobiele levenswijze van de mens, zoals kleine kampementen die slechts tijdelijk werden bewoond. Deze vindplaatsen zijn te herkennen aan vuursteenconcentraties. Vanaf het Laat-Neolithicum tot en met de Romeinse tijd kunnen resten van huizen en/of nederzettingen worden aangetroffen (paalgaten, haardplaatsen, greppels) alsmede schuren, spiekers en opstallen. Verder kunnen sporen van agrarische activiteit worden aangetroffen, zoals erfafscheidingen. Daarnaast kunnen ook menselijke begravingen/crematies worden aangetroffen, afhankelijk van de datering variërend van vlakgraven tot (resten van) grafheuvels en crematiegraven (urnenvelden).
September 2010
- 113 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Uit de Middeleeuwen kunnen nederzettingen en resten van agrarische activiteit worden aangetroffen, vaak op dezelfde locaties als de bewoning in de voorgaande perioden. Voor de Nieuwe tijd kunnen voornamelijk resten worden aangetroffen die samenhangen met landbouwactiviteiten. Omvang De omvang van de mogelijk aanwezige archeologische vindplaatsen/resten varieert sterk. Tijdelijke kampementen uit het Paleolithicum en Mesolithicum zijn vaak van geringe omvang, te denken valt aan een straal van 10 tot 40 meter. Nederzettingen vanaf het Neolithicum bestaan vaak uit één of meerdere huizen, met een oppervlakte variërend tussen 75 en 100 m² (Neolithicum en IJzertijd) en 175 en 200 m² (Midden-Bronstijd). Opstallen en spiekers hebben meestal een oppervlakte van ongeveer 5 tot 10 m². In het geval van menselijke begravingen gaat het om puntlocaties met een klein oppervlak. Diepteligging Over de diepteligging van eventuele archeologische resten valt vooralsnog weinig te zeggen. Vondsten uit de Middeleeuwen en de Nieuwe tijd zullen in veel gevallen direct onder het maaiveld liggen. Daar waar binnen het plangebied een esdek aanwezig is, zullen archeologische resten op een grotere diepte liggen. Waarneming 300404 werd aangetroffen op een diepte van 2 m -mv, wat een indicatie kan zijn voor de omgeving. Locatie De archeologische resten kunnen over het gehele plangebied worden aangetroffen, met name onder het agrarische bouwland. Uiterlijke kenmerken Paleolithicum tot Laat-Neolithicum: vuursteenverspreiding, indicaties van bewerking van vuursteen, halffabrikaten, productieafval, productiegereedschap (o.a. geweiknoppen en klopstenen). Indicaties van een kortdurende nederzetting/kamp: haardkuilen, verbrand vuursteen. Indicaties van jacht/voedselverzameling en -bereiding: werktuigen, spitsen, bijlen, schrabbers, stekers. Laat-Neolithicum tot en met Nieuwe tijd: resten en structuren die wijzen op een sedentair, agrarisch bestaan. Nederzettingen: paalgaten (huizen, spiekers, opstallen, schuren), greppels, waterputten met houten beschoeiingen, afvalkuilen. Tussen het LaatNeolithicum en de IJzertijd: specifieke wijze van het begraven en/of cremeren van de doden: individueel in vlakgraf met grafgiften, dan wel onder of in een grafheuvel of in een urnenveld. Mogelijke verstoringen Door (moderne) bouwwerkzaamheden en landbouwactiviteiten kunnen archeologische resten binnen het plangebied verstoord zijn. 6.3.5 Conclusies naar aanleiding van het bureauonderzoek Het bureauonderzoek geeft aanleiding om vervolgonderzoek uit te voeren voor de verschillende locaties en leidingtracés die in beeld zijn voor het Aardgas+ project. Aan de hand van een verkennend booronderzoek kan bepaald worden waar de bodem (deels) intact is.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 114 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Indien op basis van het booronderzoek aanwijzingen zijn aangetroffen voor de aanwezigheid van een vindplaats of een (deels) intacte bodemprofiel, moet rekening worden gehouden met vervolgonderzoek in de vorm van een inventariserend veldonderzoek (karterende fase) in de vorm van aanvullend booronderzoek en/of proefsleuven. De resultaten van het booronderzoek zijn verwerkt in de effectbeschrijving (paragraaf 6.6).
6.4
Autonome ontwikkelingen Diverse ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van het plangebied voor het Aardgas+ project kunnen leiden tot het aantasten of blootleggen van archeologische waarden. Het gaat hier om de zandwinning ten noorden van de Hoogeveensche Vaart, met als noord- en oostgrens de Oshaarseweg en de Traandijk, om aanlegwerkzaamheden in het kader van de Robuuste verbindingszone Sallandse Heuvelrug – Drentsch Plateau en om aanlegwerkzaamheden in het kader van de waterbergingsgebieden Echten-Traandijk en Panjerd-Veeningen.
6.5
Beoordelingskader Toetsingscriteria Voor het milieuaspect archeologie is als toetsingscriterium vastgesteld: de verstoring van archeologische waarden. Archeologische waarden kunnen verstoord worden door werkzaamheden in de aanlegfase. Daarnaast kan verstoring plaatsvinden als gevolg van calamiteiten. Inventarisatie Ten aanzien van het milieuaspect archeologie heeft Oranjewoud in het kader van dit MER het volgende een archeologisch onderzoek uitgevoerd: •
Oranjewoud (2010) Bureauonderzoek & inventariserend veldonderzoek NAM De Wijk, gemeente De Wolden, Drenthe, Archeologische Rapporten Oranjewoud 2010/37, projectnr. 21784, revisie 00, mei 2010
Dit onderzoek is als bijlagenrapport 4: Archeologie bij het MER gevoegd. De resultaten van het bureauonderzoek zijn weergegeven in de beschrijving van de huidige situatie (paragraaf 6.3). AMZ-cyclus Archeologisch onderzoek wordt in de meeste gevallen uitgevoerd binnen het kader van de zogenaamde Archeologische Monumentenzorg (AMZ). Het gehele traject van de AMZ omvat een aantal stappen die elkaar kunnen opvolgen. Wanneer een plangebied in een zone ligt met een archeologische verwachting, dan zal een onderzoek moeten worden uitgevoerd om te bepalen of archeologische resten aanwezig zijn. De eerste fase van de AMZ-cyclus bestaat uit een bureauonderzoek. Op basis hiervan wordt bepaald of een veldonderzoek noodzakelijk is.
September 2010
- 115 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Het inventariserend veldonderzoek is de tweede fase van de cyclus. Deze fase kan in drieën worden gedeeld: het verkennend, het karterend en het waarderend onderzoek. Met het verkennend onderzoek kunnen de uitkomsten van het bureauonderzoek worden getoetst. Met het karterend wordt de omvang van vindplaatsen bepaald. Indien geen archeologische vindplaatsen worden aangetroffen of wanneer blijkt dat deze geheel zijn verstoord of van geen waarde zijn, is dat meestal het eindpunt van de AMZ-cyclus. Als wel archeologische vindplaatsen worden aangetroffen of blijkt dat deze met grote zekerheid kunnen worden verwacht, dan dient een waarderend onderzoek te worden uitgevoerd. Voor een waardestelling is informatie nodig over de aard van de vindplaats, de exacte begrenzing in omvang en diepteligging, de datering en de mate van conservering en intactheid. Deze informatie kan verkregen worden door middel van boringen of proefsleuven. De derde fase van de AMZ-cyclus betreft het selectiebesluit. Op basis van het waarderend onderzoek wordt besloten of de plannen doorgang kunnen vinden, onder begeleiding van archeologen moeten worden uitgevoerd, moeten worden aangepast of dat de archeologische resten dienen te worden opgegraven.
Figuur 6.3 De AMZ-cyclus. (Bron: Bijlagenrapport Archeologie).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 116 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Van de AMZ-cyclus zijn ten behoeve van voorliggend MER het bureauonderzoek en fase 1 van het inventariserend onderzoek uitgevoerd. Voor een aantal onderdelen zal een karterend onderzoek worden uitgevoerd. Vervolgens is de verwachting dat het bevoegd gezag voldoende informatie heeft om een selectiebesluit te nemen. De inhoud van het selectiebesluit is naar verwachting dat voor een deel van het gebied archeologische begeleiding nodig is. Voor de rest is er geen of geringe kans is op aanwezigheid van archeologie, waarmee de onderzoeksfase ten einde komt. Effectbepaling Voor de effectbepaling van verstoring van archeologische waarden is het uitgevoerde bureauonderzoek van belang met betrekking tot de archeologische verwachting. Daarnaast wordt gekeken naar verstoring van bestaande vindplaatsen. Voor de classificatie van effecten wordt gebruik gemaakt van het standaard 7-punts classificatiemodel voor dit MER. Omdat een positieve score voor archeologie niet kan worden verwacht, zijn de positieve scores voor archeologie achterwege gelaten. De specifieke toepassing van dit model voor het aspect Archeologie is onderstaand weergegeven. Tabel 6.1 Effectclassificatie archeologie Effect Verstoring van archeologische waarden ---0
6.6
Bewezen aanwezigheid van archeologie, doorkruising van beschermde archeologische terreinen van zeer hoge waarde. Hoge kans op aanwezigheid van archeologie, doorkruising van bekende archeologische terreinen Kans op aanwezigheid van archeologie, nader veldonderzoek (karterend en/of waarderend) uitvoeren. Geen of geringe kans op aanwezigheid van archeologie.
Effectbeschrijving: verstoring van archeologische waarden 6.6.1 Voorkeursalternatief Algemeen Uit de bodemprofielen blijkt dat zich in het plangebied naast (sub)recente verstoringen door licht agrarisch landgebruik alleen natuurlijke processen hebben voltrokken tijdens de vorming van het landschap. De tracés bevinden zich voornamelijk in lager gelegen vlakten van ten dele verspoelde dekzanden. Hier en daar wordt een kleine zandkop of keileemrug doorsneden, waarin zich alleen natuurlijke stenen en grind bevinden en waar podzolprofielen wel zijn gevormd maar grotendeels zijn verstoord (opgenomen in de bouwvoor). Gezien deze verstoring is besloten geen karterende boringen tussen de verkennende boringen te zetten. Het gebied lijkt voor het grootste deel te nat te zijn (geweest) voor bewoning, behalve op de hogere en drogere delen (keileemruggen). Aanlegfase – LSI, Leiding De Wijk-20 – De Wijk-15, (-) De zone van het tracé tussen de locatie De Wijk-20 en De Wijk-15 bestaan over het algemeen uit een gemiddeld 0,3 m dikke bouwvoor op een circa 0,2 meter verstoorde laag op een moerig tot venige laag op een verspoelde dekzandbodem. Het tracé lijkt over het geheel in vrij nat gebied te liggen. Dit komt overeen met de ligging van het tracé in een beekdal.
September 2010
- 117 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
In de uitgevoerde boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Ook zijn er geen cultuurlagen of duidelijke vegetatieniveaus aangetroffen welke een indicatie zouden kunnen zijn voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen in de directe omgeving. Eveneens zijn geen dekzandopduikingen of (deels) intacte podzolbodems aangetroffen. Hier worden dan ook geen kampementen van de jager/verzamelaar uit het PaleolithicumMesolithicum verwacht. Wel kunnen nog afvaldumpen, rituele deposities, voorden ,bruggen, losse steigers en gegraven waterwerken worden verwacht. Op deze op te sporen is een booronderzoek niet toereikend. Er wordt dan ook geadviseerd de werkzaamheden onder archeologische begeleiding plaats te laten vinden. De kans op de aanwezigheid van archeologie waarvoor nader veldonderzoek benodigd is (in de vorm van archeologische begeleiding), leidt tot een licht negatieve beoordeling (-). Aanlegfase – Locaties De Wijk-24, De Wijk-200, Leiding De Wijk-17 – De Wijk-24, (0) In de zone van het tracé tussen de locaties De Wijk-17 en De Wijk-24 en De Wijk-200 is voornamelijk verspoeld dekzand aangetroffen. De bodem bestaat over het algemeen uit een humeuze donkergrijze bouwvoor van gemiddeld 0,3 m dikte op siltig zand met hout/plantenresten en leemlagen op keileem. Het gebied is vrij nat geweest. In de uitgevoerde boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Ook zijn er geen cultuurlagen of duidelijke vegetatieniveaus aangetroffen welke een indicatie zouden kunnen zijn voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen in de directe omgeving. In de hogere (en drogere) delen zijn podzolprofielen aangetroffen die over het algemeen verstoord zijn. De geringe kans op de aanwezigheid van archeologie leidt tot een neutrale beoordeling (0). Aanlegfase – Leiding De Wijk-24 – De Wijk-200, (-) In de zone van het tracé tussen de locaties De Wijk-17 en De Wijk-24 en De Wijk-200 is voornamelijk verspoeld dekzand aangetroffen. De bodem bestaat over het algemeen uit een humeuze donkergrijze bouwvoor van gemiddeld 0,3 m dikte op siltig zand met hout/plantenresten en leemlagen op keileem. Het gebied is vrij nat geweest. In de uitgevoerde boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. In de hogere (en drogere) delen zijn podzolprofielen aangetroffen die over het algemeen verstoord zijn, echter op een aantal delen van het leidingtracé is de podzolbodem nog (deels) intact. Dit zijn kansrijke locaties voor vindplaatsen uit het Paleolithicum of Mesolithicum. Voordat de werkzaamheden voor de aanleg van de leiding van De Wijk-24 naar De Wijk-200 van start gaan, dient karterend onderzoek te worden verricht. De kans op de aanwezigheid van archeologie waarvoor nader veldonderzoek benodigd is (in de vorm van karterend onderzoek), leidt tot een licht negatieve beoordeling (-). Aanlegfase – Locatie De Wijk-100 en Tie-in De Wijk-100, (-) De bodem van de locatie De Wijk-100 (B-optie) en de bijbehorende tie-in voor de afvoer van aardgas bestaat uit bouwvoor, met daaronder dekzand. Onder het dekzand ligt keileem. In de uitgevoerde boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Wel zijn op de locatie podzolprofielen aangetroffen die nog (deels) intact zijn. Dit zijn kansrijke locaties voor vindplaatsen uit het Paleolithicum of Mesolithicum. Voordat de werkzaamheden voor de aanleg van de locatie De Wijk-100 van start gaan, dient karterend onderzoek te worden verricht. Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 118 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De kans op de aanwezigheid van archeologie waarvoor nader veldonderzoek benodigd is (in de vorm van karterend onderzoek), leidt tot een licht negatieve beoordeling (-). Operationele fase, abandonneringsfase en lange termijn, (0) Na de aanlegfase vinden geen bodemwerkzaamheden plaats die invloed kunnen hebben op archeologische waarden. Er wordt in de operationele fase, abandonneringsfase en in de lange termijn geen verstoring van archeologische waarden verwacht. Calamiteiten, (0) In het geval van lekkage van de leidingen zal reparatie moeten plaatsvinden. De werkzaamheden die hiervoor zullen moeten worden uitgevoerd zullen dan plaatsvinden het gebied waarvoor een geringe kans op de aanwezigheid van archeologie bestaat. Er zullen naar verwachting dan ook geen archeologische resten verloren gaan bij repareren van eventuele lekkage in het leidingtracé (score 0). Losse sporen en vondsten Ook voor vrijgegeven (delen van) plangebieden bestaat altijd de mogelijkheid dat er tijdens graafwerkzaamheden toch losse sporen en vondsten worden aangetroffen. Het betreft dan vaak kleine sporen of resten die niet door middel van een booronderzoek kunnen worden opgespoord. Een vondstmelding kan gedaan worden bij de provinciaal archeoloog. 6.6.2 Basisalternatief Voor wat betreft archeologie, verschillen de effecten van het Basisalternatief niet significant van de effecten van het Voorkeursalternatief. 6.6.3 Diepere compressie alternatief Algemeen Bij uitvoering van het DCA wordt de bodem minder geroerd dan in het voorkeursalternatief. De belangrijkste reden hiervoor is dat in het DCA geen stikstofinjectie plaatsvindt en dus geen LSI gebouwd hoeft te worden, geen stikstofleiding hoeft te worden aangelegd en geen injectieputten hoeven te worden geboord waardoor de locatie De Wijk-24 niet hoeft te worden aangelegd. Aanlegfase – Locatie De Wijk-100, (-) De nieuw aan te leggen locatie De Wijk-100 ligt in het DCA op dezelfde plaats als in het voorkeursalternatief. De constatering zoals gedaan in het voorkeursalternatief, dat er een kans is op de aanwezigheid van archeologie waarvoor nader veldonderzoek benodigd is (in de vorm van karterend onderzoek), geldt ook voor de bodemverstoring in het DCA. De effectbeoordeling is dan ook licht negatief (-). Aanlegfase – Locatie De Wijk-200, (0) De nieuw aan te leggen locatie De Wijk-200 ligt in het DCA op dezelfde plaats als in het voorkeursalternatief. De constatering zoals gedaan in het voorkeursalternatief, dat er een geringe kans is op de aanwezigheid van archeologie, geldt ook voor de bodemverstoring in het DCA. De effectbeoordeling is dan ook neutraal (0).
September 2010
- 119 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
6.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 Aanlegfase – Locatie De Wijk-100 optie A, C en D, (0) De bodem van varianten voor de locatie De Wijk-100 (A, C en D) bestaat uit bouwvoor, met daaronder dekzand. Onder het dekzand ligt keileem. In de uitgevoerde boringen zijn geen archeologische indicatoren aangetroffen. Ook zijn er geen cultuurlagen of duidelijke vegetatieniveaus aangetroffen welke een indicatie zouden kunnen zijn voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen in de directe omgeving. De geringe kans op de aanwezigheid van archeologie leidt tot een neutrale beoordeling (0). 6.6.5 Overige varianten Ligging leiding De Wijk-20 – De Wijk-15 Een andere ligging van de leiding van De Wijk-20 naar De Wijk-15 leidt niet tot een andere effectbeoordeling dan in het voorkeursalternatief. De verstoring vindt immers plaats in een gebied waarvoor is geconstateerd dat er een geringe kans is op de aanwezigheid van archeologie. LSI nabij De Wijk-15 Het plaatsen van de LSI nabij de locatie De Wijk-15 betekent dat de LSI op een andere plaats staat dan in het voorkeursalternatief en daarnaast zal een extra stikstofleiding moeten worden aangelegd tussen de locatie De Wijk-15 en de Wijk-20. De verstoring van de bodem vindt plaats in het gebied waarvoor in het voorkeursalternatief is geconstateerd dat er een geringe kans is op de aanwezigheid van archeologie. De effectbeoordeling verschilt dan ook niet van het voorkeursalternatief. Overige varianten Voor wat betreft archeologie, verschillen de effecten van de overige varianten niet significant van de effecten van het Voorkeursalternatief. 6.6.6 Mitigatie Gezien de geringe effecten op archeologie, worden voor uitvoering van het Aardgas+ project geen mitigerende maatregelen voorgesteld.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 120 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
6.6.7 Samenvattende tabel Tabel 6.2 Effectbeschrijving Archeologie Fase Projectonderdeel VA
Aanlegfase
Operationele fase Abandonneringsfase Lange termijn
6.7
LSI, Leiding De Wijk-20 – De Wijk15 Locatie De Wijk-24, Leiding De Wijk-17 naar De Wijk-24 Leiding De Wijk-24 naar De Wijk-200 Locatie De Wijk200 Locatie De Wijk100B Algemeen Algemeen Algemeen
-
BA
DCA
Idem VA
Nvt
0
Nvt
-
Nvt
-
-
-
0
0 0 0
0 0 0
Varianten De Wijk100
Overige varianten Ligging leiding: -
Optie A: 0 Optie C: 0 Optie D: 0
Effectvergelijking Effecten met betrekking tot archeologie doen zich voor in de aanlegfase. De belangrijkste constatering vanuit het archeologisch onderzoek is dat in het gehele te verstoren gebied geen archeologische indicatoren zijn aangetroffen. Ook zijn er in grote delen van het gebied geen cultuurlagen of duidelijke vegetatieniveaus aangetroffen welke een indicatie zouden kunnen zijn voor de aanwezigheid van archeologische vindplaatsen in de directe omgeving. Voor de leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15 geldt dat afvaldumpen, rituele deposities, voorden, bruggen, losse steigers en gegraven waterwerken worden verwacht. Er wordt geadviseerd de werkzaamheden onder archeologische begeleiding plaats te laten vinden. Vanwege de aanwezigheid van (deels) intacte podzolprofielen op het leidingtracé tussen de locaties De Wijk-24 en De Wijk-200 en op de locatie De Wijk-100 (B-optie), dient hier nader karterend onderzoek te worden uitgevoerd. Voor de varianten voor de inpassing van de locatie De Wijk-100 geldt dat sprake is van een geringe kans op de aanwezigheid van archeologie.
September 2010
- 121 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 6.3 Overzicht effecten archeologie Archeologie LSI Leidingen Aanlegfase
Basisalternatief Diepere compressie alternatief
Varianten De WijkOptie 100 A/C/D Variant leiding De Wijk-20 – De Wijk-15 Variant LSI nabij De Wijk-15 Overige varianten
6.8
0
De Wijk-20 naar De Wijk-15 De Wijk-24 naar De Wijk-200 Overig
Locaties -
De Wijk-100 Overig
0
0
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Minder potentiële verstoring van archeologische vindplaatsen omdat de leidingen van De Wijk-20 naar De Wijk-15 en van De Wijk-24 naar De Wijk-200 niet worden aangelegd. Geen indicatie voor aanwezigheid van archeologische vindplaatsen (effect 0). Geen verschil met het voorkeursalternatief. Geen verschil met het voorkeursalternatief. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Leemten in kennis Archeologische verwachting Op basis van het archeologisch bureauonderzoek is een verwachting opgesteld die is getoetst met een verkennend veldonderzoek. Op basis van het archeologisch onderzoek is geconstateerd dat er slechts een geringe kans op verstoring van archeologische waarden is. Het is echter niet uitgesloten dat toch archeologische waarden worden verstoord; het archeologisch onderzoek geeft immers een verwachting.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 122 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
7
GELUID
7.1
Inleiding
MER Aardgas+ De Wijk
In dit hoofdstuk worden de effecten met betrekking tot het milieuaspect ‘Geluid’ beschreven. Het gaat hier met name om geluidseffecten van de luchtscheidingsinstallatie nabij de locatie DeWijk-20 en van de putten op de verschillende locaties. Aandachtspunten Binnen het hoofdstuk geluid worden de volgende aspecten in beeld gebracht: • • • •
Geluidhinder als gevolg van het boren van nieuwe winputten en injectieputten; Geluidhinder als gevolg van constructiewerkzaamheden; Geluidhinder als gevolg van de luchtscheidingsinstallatie; Geluidhinder als gevolg van de win- en injectieapparatuur op de locaties.
De gevolgen van geluidhinder voor natuur zijn in het hoofdstuk 4 Ecologie beschreven. Richtlijnen In de richtlijnen voor het MER zijn ten aanzien van geluid geen specifieke zaken opgenomen. Volstaan kan worden met een uitwerking zoals in de startnotitie is beschreven. Opzet van het hoofdstuk In de eerstvolgende paragraaf (7.2) wordt het beleidskader voor geluid omschreven. In respectievelijk de paragrafen 7.3, 7.4 en 7.5 worden de huidige situatie, de autonome ontwikkeling en het beoordelingskader voor dit geluid geschetst. In paragraaf 7.6 is de omvang van de geluidseffecten beschreven, gevolgd door een samenvatting (7.7) en een opsomming van de leemten in kennis (7.8).
7.2
Beleid 7.2.1 Nationaal beleid Algemeen Voor de beoordeling van industrielawaai in het kader van de verlening van een vergunning Wet milieubeheer wordt in de ‘Handreiking industrielawaai en vergunningverlening’ uit 1998 (in het vervolg kortweg de Handreiking) toegepast. De systematiek, die hierin beschreven wordt, geldt voor de meest voorkomende inrichtingen. Slechts voor een kleine groep inrichtingen, de zogenaamde grote lawaaimakers, is een ander beoordelingskader van toepassing. Het kader voor dergelijke inrichtingen wordt bepaald door de eisen volgend uit de Wet geluidhinder. De bedrijven, die tot de laatste groep behoren, zijn aangewezen in het Besluit omgevingsrecht Dit besluit is per 1 oktober 2010 van kracht, tot die tijd geldt het Inrichtingen en vergunningenbesluit. Aardgasbehandelingsinstallaties en gasverzamelstations worden bijvoorbeeld als zodanig aangemerkt, wanneer deze een capaciteit hebben van meer dan 10 miljoen m3 per dag. Ook luchtscheidingsbedrijven met een benodigde hoeveelheid lucht ten behoeve van het eindproduct van 10 ton per uur of meer behoren tot de categorie grote lawaaimakers. Grote lawaaimakers dienen vervolgens gevestigd te zijn op een gezoneerd industrieterrein.
September 2010
- 123 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Handreiking industrielawaai en vergunningverlening De Handreiking industrielawaai en vergunningverlening (van oktober 1998) regelt het beleid ten aanzien van de op te nemen geluidsgrenswaarden in een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer. Op basis van de Handreiking kan een gemeente, in afweging van ondermeer het gemeentelijk milieu-, ruimtelijke ordeningsbeleid en economisch beleid, een beleid vaststellen met betrekking tot industrielawaai en vergunningverlening. Dit zou kunnen plaatsvinden door middel van een op te stellen beleidsnota industrielawaai. Zolang een gemeente nog geen beleid ten aanzien van industrielawaai heeft vastgesteld, kan nog niet van de in de Handreiking opgenomen richtlijnen voor te stellen grenswaarden gebruik worden gemaakt. In deze overgangssituatie moet dan nog gebruik gemaakt worden van de normstellingsystematiek zoals die in de Circulaire industrielawaai (VROM 1979) (verder de Circulaire genoemd) is opgenomen. In hoofdstuk 4 van de Handreiking wordt deze systematiek eveneens beschreven. Equivalente geluidsniveaus / Langtijdgemiddelde beoordelingsniveaus De Circulaire industrielawaai maakt een onderscheid tussen nieuwe en bestaande situaties. Voor de activiteiten voor de verschillende locaties met betrekking tot het Aardgas+ project, is veelal sprake van een nieuwe situatie. Voor de beoordeling van de equivalente geluidsniveaus geldt dan de volgende systematiek: 1.
2.
3.
Bij het verlenen van een nieuwe vergunning wordt getoetst aan de richtwaarden voor woonomgevingen: landelijke omgeving, rustige woonwijk met weinig verkeer, woonwijk in de stad; Overschrijding van de richtwaarde is mogelijk op grond van een bestuurlijk afwegingsproces, waarbij het referentieniveau van het omgevingsgeluid een belangrijke rol speelt; Als maximum geldt 50 dB(A) op de gevel van de dichtstbijzijnde woningen of het referentieniveau van het omgevingsgeluid.
Wet geluidhinder Rondom een industrieterrein dient een zone te worden vastgesteld waarbuiten geen geluidsniveaus hoger dan 50 dB(A) mogen optreden ten gevolge van de activiteiten op het terrein. Deze eis geldt voor alle bedrijven samen op een dergelijk industrieterrein. Voor het vaststellen van een geluidszone is een officieel zonebesluit nodig en op dit besluit is de normale bezwaar- en beroepsprocedure van toepassing. Voor woningen binnen deze zone worden Maximaal Toelaatbare Grenswaarden (MTG's) vastgesteld. Deze waarden mogen voor bestaande en in aanbouw zijnde woningen niet hoger zijn dan 60 dB(A) en mogen evenmin worden overschreden. Besluit algemene regels milieu mijnbouw Om de bestaande winputten in De Wijk gereed te maken voor injectie van stikstof wordt er tijdelijk met een mobiele installatie werkzaamheden verricht in die put (de zogeheten ‘workover’). De geluidbelasting door die work-over is een onderdeel van het besluit algemene regels milieu mijnbouw (Stb. 2008, 125).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 124 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
7.2.2 Gemeentelijk beleid De gemeente De Wolden heeft geen concreet beleid ten aanzien van industrielawaai vastgesteld (MIG). Voor wat betreft de grenswaarden voor de geluidsnormering bij de vergunningverlening moet gebruik worden gemaakt van de normstellingssystematiek opgenomen in hoofdstuk 4 van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening van oktober 1998.
7.3
Huidige situatie Geluidsbelasting bestaande locaties In de huidige situatie wordt op de verschillende locaties in De Wijk aardgas gewonnen. Hiervoor staan op de locaties installaties ten behoeve van de winning van aardgas, die een bepaalde geluidsemissie hebben. Voor de bestaande locaties in De Wijk is in 1999 een akoestisch onderzoek uitgevoerd, die de laatst berekende situatie weergeeft. Gezien de afname van de druk in het gasveld en daarmee de verlaagde stroomsnelheid van het aardgas in de putten, zijn de resultaten van het onderzoek uit 1999 niet meer representatief voor de huidige situatie. De huidige geluidsemissie van de locaties is lager dan het akoestisch onderzoek uit 1999 aangeeft. Op de kaarten 7C tot en met 7H en 7J zijn contouren uit 1999 van de bestaande locaties weergegeven. De locaties zijn in het algemeen gelegen en gepland in een gebied waarvoor de gebiedstypering ‘landelijke omgeving’ het meest voor de hand ligt. Voor deze gebiedstypering geldt een richtwaarde van 40 dB(A) geluidsbelasting (etmaalwaarden van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau) ter plaatse van woonbebouwing. Voor de locaties De Wijk-13 en De Wijk-26 is de in 1999 berekende geluidsbelasting bij de dichtstbijzijnde woning hoger dan de richtwaarde van 40 dB(A), respectievelijk 41,9 en 44,5 dB(A). Voor de overige locaties worden op basis van de berekeningen uit 1999 geen richtwaarden overschreden. Verhoogde richtwaarde De Wijk-15 De locatie De Wijk-15 bevindt zich nabij de snelweg A28 en valt daarmee, inclusief de dichtstbijzijnde woning, binnen de geluidszone die langs deze weg is vastgesteld. Het referentieniveau voor de richtwaarde voor de dichtstbijzijnde woning is vanwege de nabijheid van de snelweg A28 50 dB(A) in plaats van de richtwaarde voor het landelijk gebied van 40 dB(A).
7.4
Autonome ontwikkelingen De Wijk-6 Op locatie De Wijk-6 bevinden zich drie putten, waarvan put De Wijk-34 een aantal jaren geleden is geboord. Deze put is nog niet opgenomen in de huidige vergunde geluidscontouren. De autonome ontwikkeling is dat alle drie de putten op de locatie De Wijk6 in gebruik blijven voor aardgaswinning, totdat de winning stopt in circa 2020.
September 2010
- 125 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
7.5
Beoordelingskader Toetsingscriteria Voor het milieuaspect geluid is getoetst op geluidhinder naar de omgeving. De bevindingen met betrekking tot geluidhinder worden in dit hoofdstuk vastgesteld. De mogelijke gevolgen voor ecologie worden in hoofdstuk 4 Ecologie beschreven. Inventarisatie De gegevens voor de effectbeschrijving voor geluidhinder gevelbelasting zijn ontleend aan de volgende geluidsrapportage: •
NAA (2010) Geluidsprognose ten behoeve van Aardgas+ “De Wijk” project, 4008/NAA/jv/fw/2, Noordelijk Akoestisch Adviesbureau BV, Assen.
Deze geluidsrapportage is opgenomen in het bijlagenrapport 5: Geluid. Methodiek Etmaalwaarden De geluidsniveaus veroorzaakt door activiteiten op de inrichting naar de omgeving zijn beoordeeld in drie beoordelingsperioden: • • •
De dagperiode van 07:00 tot 19:00 uur; De avondperiode van 19:00 tot 23:00 uur; De nachtperiode van 23:00 tot 07:00 uur.
Binnen geluidsberekeningen is de etmaalwaarde van het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau maatgevend. De geluidsbelasting of etmaalwaarde wordt berekend door de maximale waarde te nemen van de geluidsbelasting in de dagperiode, de geluidsbelasting in de avondperiode + 5 dB(A) en de geluidsbelasting in de nachtperiode + 10 dB(A). Voor geluidsbelasting zijn in de “Handreiking industrielawaai en vergunningverlening” richtwaarden geformuleerd waaraan zoveel mogelijk voldaan moet worden. De gemeente De Wolden heeft geen concreet beleid ten aanzien van industrielawaai vastgesteld (MIG). Voor wat betreft de grenswaarden voor de geluidsnormering bij de vergunningverlening moet gebruik worden gemaakt van de normstellingssystematiek opgenomen in hoofdstuk 4 van de voornoemde handreiking. De te hanteren richtwaarden voor geluidsbelasting zijn afhankelijk van de aard van de woonomgeving. Hiervoor worden gebiedstyperingen onderscheiden met daaraan gekoppeld de richtwaarden voor de geluidsbelasting, zoals weergegeven in tabel 7.1.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 126 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 7.1 Richtwaarden voor woonomgevingen Aard van de Aanbevolen richtwaarden in de woonomgeving in dB(A) woonomgeving dagperiode avondperiode nachtperiode etmaalwaarde Landelijke omgeving. Rustige woonwijk, weinig verkeer. Woonwijk in de stad.
40 45
35 40
30 35
40 45
50
45
40
50
Overschrijding van de richtwaarden kan toelaatbaar zijn op grond van een bestuurlijk afwegingsproces. Een belangrijke rol daarbij speelt het bestaande referentieniveau van het omgevingsgeluid. Het referentieniveau van het omgevingsgeluid is de hoogste waarde van: •
•
het L95 van het omgevingsgeluid (globaal het niveau dat steeds minimaal op een bepaalde plaats heerst) exclusief de bijdrage van de “niet-omgevingseigen bronnen” (bronnen die naar de mening van de bevoegde overheid niet in het gebied thuishoren, niet geaccepteerd worden of slechts tijdelijk aanwezig zijn); het LAeq van zoneringsplichtige wegverkeersbronnen minus 10 dB. Voor de nachtelijke periode worden alleen wegen in rekening gebracht met een intensiteit van meer dan 500 motorvoertuigen gedurende de nachtperiode.
In de berekeningen is er vanuit gegaan dat de installaties op de verschillende locaties 24 uur per dag in bedrijf zijn. De nachtperiode is derhalve maatgevend voor de geluidbelasting. Luchtscheidingsinstallatie (nabij De Wijk-20) De luchtscheidingsinstallatie behoort tot de inrichtingen zoals opgenomen in artikel 2.4 van het “Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer”. De inrichtingen mogen alleen worden gevestigd op terreinen waarvoor op grond van de Wet geluidhinder een geluidszone is/wordt vastgesteld. Op grond van de Wet geluidhinder geldt ter plaatse van woningen, voor een nieuwe situatie buiten de geluidszone, een voorkeursgrenswaarde van 50 dB(A) geluidsbelasting. Deze grenswaarde heeft betrekking op de door alle bedrijven op het industrieterrein veroorzaakte gezamenlijke geluidsbelasting op de woningen. Productie- en/of injectielocaties (overige locaties) Bij de aanvraag van een vergunning in het kader van de Wet milieubeheer dient conform de Handreiking een afweging te worden gemaakt ten aanzien van de geluidsvoorschriften. Voor de vergunningverlening is voor de productie/injectie locaties het Ministerie van Economische Zaken het bevoegde gezag, waarbij de gemeente een adviserende rol heeft. Een verhoging van de richtwaarden kan alleen worden toegestaan na toepassing van het ALARA/Best Beschikbare Technieken (BBT) principe. Een rigide toepassing van de richtwaarden moet worden voorkomen. Als maximum geldt de etmaalwaarde (geluidsbelasting) van 50 dB(A) op de gevel van de meest nabijgelegen woningen of het referentieniveau van het omgevingsgeluid.
September 2010
- 127 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De locaties zijn over het algemeen gepland in een gebied waarvoor de gebiedstypering “landelijke omgeving” het meest voor de hand ligt. Voor deze gebiedstypering is een richtwaarde gesteld van 40 dB(A) geluidsbelasting (etmaalwaarde van het Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau) ter plaatse van woonbebouwing. Aan deze richtwaarde zal in dit onderzoek worden getoetst. Maximale geluidsniveau Op grond van de Handreiking moet gestreefd worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die het aanwezige equivalente geluidsniveau over de betreffende periode (etmaalwaarde) meer dan 10 dB(A) overschrijden. Dit worden grenswaarden genoemd. Effectbepaling Bij de kwalitatieve classificatie van effecten wordt gebruik gemaakt van de 7-punts schaal voor dit MER, van ‘- - -‘ tot ‘+ + +’. Tabel 7.2 Effectclassificatie geluid Effect Geluid ---0 + ++ +++
Berekend geluidsniveau hoger dan huidige situatie, tot boven grenswaarde (10 dB(A) boven de richtwaarde).* Berekend geluidsniveau hoger dan huidige situatie, tot boven richtwaarde 40 dB(A).* Berekend geluidsniveau hoger dan huidige situatie, maar beneden richtwaarde 40 dB(A).* Berekend geluidsniveau blijft gelijk aan de huidige situatie / geen effect. Berekend geluidsniveau lager dan huidige situatie, maar overschrijding richtwaarde 40 dB(A).* Berekend geluidsniveau lager dan huidige situatie, richtwaarde 40 dB(A)* wordt niet meer overschreden. Wegnemen bestaande geluidsbronnen die tot een overschrijding van de richtwaarde 40 dB(A)* leiden.
* De richtwaarde van 40 dB(A) geldt voor het landelijk gebied, waar alle De Wijk-locaties liggen. Alleen bij De Wijk-15 geldt een verhoogde richtwaarde van 50 dB(A), vanwege de nabijheid van de snelweg A28.
7.6
Effectbeschrijving: geluidhinder 7.6.1 Voorkeursalternatief Aanlegfase – LSI, leidingen, locaties (constructiewerkzaamheden), niet gekwantificeerd, (-) De werkzaamheden in de aanlegfase zullen geluidhinder opleveren. Daarbij wordt gedacht aan werkzaamheden voor de aanleg van leidingtracés en de aanleg van nieuwe locaties, maar ook het transport en het heien van heipalen als fundering voor de LSI. Vanwege de tijdelijkheid van dit negatieve effect, wordt dit als licht negatief (‘-‘) beoordeeld. Aanlegfase – Locaties (boren nieuwe putten), (-) Op verschillende locaties worden nieuwe putten geboord. Het gaat hier om de locaties De Wijk-13, 16, 17, 24, 26, 100 en 200. Voor het boren wordt een boorinstallatie gebruikt, die een bepaalde geluidsemissie heeft. De geluidsemissie is tijdelijk (gedurende twee weken per put) en vindt 24 uur per dag plaats. Op dit moment is nog geen keuze gemaakt voor het type te gebruiken boortoren. Als uitgangssituatie voor wat betreft geluid, wordt de een boorinstallatie gebruikt, waarvoor de 50 dB(A) contour op circa 240 meter van de installatie ligt. Indien nodig kan een geluidscherm worden geplaatst waardoor de 50 dB(A) contour op 170 meter afstand ligt.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 128 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Voor alle locaties geldt dat de dichtstbijzijnde woning op meer dan 170 meter afstand van de locatie ligt. Het tijdelijke geluidseffect wordt beoordeeld als licht negatief (-). Operationele fase – LSI (inclusief cumulatief effect locatie De Wijk-20, (- -) Toelichting geluidsprognose LSI De bouw en het opereren van de LSI wordt uitbesteed aan een daarin gespecialiseerd bedrijf. Dit bedrijf zal een LSI ontwerpen die voldoet aan de randvoorwaarden die door de NAM worden gesteld. Deze randvoorwaarden worden mede op basis van de milieu-invloed en wetgeving opgesteld. Daarbij wordt ook geluid betrokken. Omdat het detailontwerp voor de LSI nog niet bekend is, is voor het bepalen van de geluidsbelasting uitgegaan van een tweetal vergelijkbare LSI’s, die als referentie dienen voor de LSI voor het Aardgas+ project (NAA, 2010). De geluidsemissie van de Aardgas+ LSI is ingeschat door de referentie LSI’s te corrigeren voor de capaciteit van de installatie en door een optimale lay-out van de onderdelen van de installatie te kiezen. De geluidsemissie van referentie LSI’s leiden tot vergelijkbare geluidscontouren wanneer deze gecorrigeerd worden voor de Aardgas+ LSI, met een geluidsbelasting op basis ter plaatse van de dichtstbijzijnde woningen van maximaal 45,6 dB(A). Oordeel geluid LSI Op basis van de referentie LSI’s is de inschatting dat de grenswaarde van 50 dB(A) op de woningen niet wordt overschreden (zie kaart 7A). De richtwaarde van 40 dB(A) wordt in beginsel wel overschreden. Oordeel geluid LSI cumulatief met locatie De Wijk-20 Naast de LSI wordt op de bestaande locatie De Wijk-20 geluid geproduceerd (zie onderstaand onder Operationele fase – Locatie De Wijk-20). Beide geluidsbronnen leiden tot een berekende cumulatieve geluidsbelasting van 48 dB(A) op de dichtstbijzijnde woning. Daarmee is de inschatting dat de grenswaarde van 50 dB(A) op de woningen niet wordt overschreden (zie kaart 7B). De richtwaarde van 40 dB(A) wordt in beginsel wel overschreden. De effectscore van de geluidsemissie van de LSI wordt daarom beoordeeld als negatief (- -). Doorwerking bestemmingsplan Omdat de LSI onder de categorie ‘grote lawaaimakers’ vanuit de Wet geluidhinder valt, dient deze op een gezoneerd industrieterrein te worden gebouwd. Om een dergelijk terrein wordt een geluidszone gelegd met voorkeursgrenswaarde voor de buitencontour van maximaal 50 dB(A). Deze contour mag niet worden overschreden door geluidsemissie vanaf het industrieterrein. Voor de LSI wordt een zonering aangevraagd waarvan de 50 dB(A) contour ter hoogte ligt van de dichtstbijzijnde woning. Tijdens het ontwerp van de LSI worden redelijkerwijs mogelijke maatregelen bestudeerd en waar nodig getroffen om de geluidsbelasting te minimaliseren, bij voorkeur beneden de 40 dB(A).
September 2010
- 129 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Operationele fase – Leidingen, (0) Voor de leidingen worden geen geluidseffecten verwacht in de operationele fase. De leidingen liggen ondergronds, eventuele ruisachtige geluiden als gevolg van het stikstof- en aardgastransport worden door de bodem gedempt. Het effect van geluidsemissie van het leidingtracé in de operationele fase wordt beoordeeld als nihil (0). Toelichting geluidsprognose locaties De geluidsemissie op de locaties is afkomstig van de installaties voor de injectie van stikstof en de winning van aardgas. Voor een belangrijk deel is de geluidsemissie afkomstig van de klep in de MIPS, waarmee het volume van de injectie of de winning kan worden geregeld. De berekende geluidscontouren van de locaties zijn weergegeven op de kaarten 7C tot en met 7L. Op de kaarten die betrekking hebben op de bestaande locaties zijn tevens de vergunde geluidscontouren weergegeven. Deze contouren zijn veelal groter dan de contouren in de huidige situatie (referentiesituatie). De reden hiervoor is dat in de loop van de jaren vanaf het verlenen van de vergunning de druk in de putten is afgenomen door de voortgaande aardgaswinning, waardoor de installaties op de locaties minder geluid zijn gaan maken. Daarnaast zijn op diverse locaties putten buiten gebruik genomen. De nieuwe situatie wordt vergeleken met de huidige situatie (dus niet met de vergunde situatie). Operationele fase – Locatie De Wijk-6, (-) Voor de locatie De Wijk-6 is in de operationele fase de berekende geluidsbelasting bij de dichtstbijzijnde woning 34,1 dB(A). Deze is hoger dan in de huidige situatie, maar de richtwaarde van 40 dB(A) wordt niet overschreden. Daarom wordt het effect beoordeeld als licht negatief (-). Operationele fase – Locatie De Wijk-13, (-) Voor de locatie De Wijk-13 is in de operationele fase de berekende geluidsbelasting bij de dichtstbijzijnde woning 40 dB(A). Deze is hoger dan in de huidige situatie, waarin geen aardgas wordt geproduceerd op de locatie maar waar de vloeistofscheidingsfaciliteiten in werking zijn. Omdat in de operationele fase de geluidsbelasting toeneemt maar de richtwaarde van 40 dB(A) niet wordt overschreden, wordt dit effect wordt beoordeeld als licht negatief (-). Operationele fase – Locatie De Wijk-15, (-) Het referentieniveau voor de richtwaarde voor de dichtstbijzijnde woning is vanwege de nabijheid van de snelweg A28 50 dB(A) in plaats van 40 dB(A). Voor de locatie De Wijk-15 is in de operationele fase de berekende geluidsbelasting bij de dichtstbijzijnde woning 34 dB(A). Deze is hoger dan in de huidige situatie, maar de richtwaarde van 50 dB(A) wordt niet overschreden. Daarom wordt het effect beoordeeld als licht negatief (-). Operationele fase – Locatie De Wijk-16, (-) Voor de locatie De Wijk-16 is in de operationele fase de berekende geluidsbelasting bij de dichtstbijzijnde woning 32 dB(A). Deze is hoger dan in de huidige situatie, maar de richtwaarde van 40 dB(A) wordt niet overschreden. Daarom wordt het effect beoordeeld als licht negatief (-).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 130 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Operationele fase – Locatie De Wijk-17, (-) Voor de locatie De Wijk-17 is in de operationele fase de berekende geluidsbelasting bij de dichtstbijzijnde woning 39,2 dB(A). Om deze waarde beneden de richtwaarde van 40 dB(A) te bereiken, zijn geluidsdempende maatregelen nodig. De geluidsbelasting in de operationele fase is hoger dan in de huidige situatie, maar de richtwaarde van 40 dB(A) wordt niet overschreden. Daarom wordt het effect beoordeeld als licht negatief (-). Operationele fase – Locatie De Wijk-20 (zonder LSI), (-) Voor de locatie De Wijk-20 is in de operationele fase de berekende geluidsbelasting bij de dichtstbijzijnde woning 37,6 dB(A). Deze is hoger dan in de huidige situatie, maar de richtwaarde van 40 dB(A) wordt niet overschreden. Daarom wordt het effect beoordeeld als licht negatief (-). Operationele fase – Locatie De Wijk-24, (-) Voor de locatie De Wijk-24 is in de operationele fase de berekende geluidsbelasting bij de dichtstbijzijnde woning 32 dB(A). Deze is hoger dan in de huidige situatie (geen geluidsbelasting), maar de richtwaarde van 40 dB(A) wordt niet overschreden. Daarom wordt het effect beoordeeld als licht negatief (-). Operationele fase – Locatie De Wijk-26 (-) Voor de locatie De Wijk-26 is in de operationele fase de berekende geluidsbelasting bij de dichtstbijzijnde woning 40 dB(A). Deze is hoger dan in de huidige situatie waarin op de locatie geen productie meer plaatsvindt. Omdat in de operationele fase de geluidsbelasting toeneemt maar de richtwaarde van 40 dB(A) niet wordt overschreden, wordt dit effect wordt beoordeeld als licht negatief (-). Operationele fase – Locatie De Wijk-100, (-) Voor de locatie De Wijk-100 is in de operationele fase de berekende geluidsbelasting bij de dichtstbijzijnde woning 34,4 dB(A) en op de camping 32 dB(A). Deze is hoger dan in de huidige situatie (geen geluidsbelasting), maar de richtwaarde van 40 dB(A) wordt niet overschreden. Daarom wordt het effect beoordeeld als licht negatief (-). Operationele fase – Locatie De Wijk-200, (-) Voor de locatie De Wijk-200 is in de operationele fase de berekende geluidsbelasting bij de dichtstbijzijnde woning 40 dB(A). Om deze waarde beneden de richtwaarde van 40 dB(A) te bereiken, zijn geluidsdempende maatregelen nodig. De geluidsbelasting in de operationele fase is hoger dan in de huidige situatie (geen geluidsbelasting), maar de richtwaarde van 40 dB(A) wordt niet overschreden. Daarom wordt het effect beoordeeld als licht negatief (-). Abandonneringsfase – niet gekwantificeerd, (-) In de beëindigingsfase vinden op de diverse locaties werkzaamheden plaats. Gezien de tijdelijkheid van dit effect, wordt dit als licht negatief (-) beoordeeld. Lange termijn, (0) De inschatting is dat de monitoringswerkzaamheden in de lange termijn gepaard gaan met een zeer geringe geluidsbelasting. Dit effect wordt als nihil (0) beoordeeld.
September 2010
- 131 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Calamiteiten, (-) Bij eventuele calamiteiten kan het voorkomen dat maatregelen getroffen dienen te worden als gevolg waarvan geluidhinder ontstaat. Dit wordt gezien als negatief. Vanwege de tijdelijkheid wordt het effect echter als licht negatief (-) beoordeeld. 7.6.2 Basisalternatief De effecten in het basisalternatief verschillen niet significant van de effecten in het voorkeursalternatief. 7.6.3 Diepere compressie alternatief De effecten met betrekking tot geluid zijn in het DCA gunstiger dan in het voorkeursalternatief. Ten opzichte van het voorkeursalternatief zijn er de volgende verschillen: •
•
•
•
•
In het DCA zijn in de aanlegfase minder constructiewerkzaamheden benodigd omdat de LSI, de stikstofleidingen en de locatie De Wijk-24 niet worden aangelegd. De effectbeoordeling voor het DCA zal op dit punt echter niet afwijken van de effectbeoordeling in het voorkeursalternatief; In het DCA worden geen injectieputten en worden minder nieuwe winputten geboord. Ten opzichte van het voorkeursalternatief zal hierdoor de duur van de geluidsbelasting in de aanlegfase korter zijn. In de operationele fase zal de geluidsbelasting naar verwachting enigszins minder zijn dan in het voorkeursalternatief. Voor de locatie De Wijk-24 is er in de operationele fase geen geluidsbelasting. Voor de overige locaties zal de effectbeoordeling in het DCA naar verwachting niet afwijken van de effectbeoordeling in het voorkeursalternatief; De LSI wordt in het DCA niet aangelegd. De toename van geluid bij de geprojecteerde locatie in de operationele fase in het voorkeursalternatief zal dan ook niet plaatsvinden in het DCA; In het DCA wordt er een extra compressor op de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo geplaatst die de geluidsproductie van deze locatie zal doen toenemen. De vergunde 50 dB(A) contour zit met name aan de noordzijde (zijde huidige compressor K-170/K270) vol. Bij de meest nabijgelegen woning in oostelijke richting wordt in de huidige situatie een geluidsbelasting berekend van 48 dB(A). In zuidwestelijke richting is nog wel enige ruimte binnen de vergunde contour maar ook deze is beperkt. Bij het toepassen van een identieke compressor zoals reeds aanwezig zal niet worden voldaan aan de vergunde contour. Gedacht dient dan te worden aan een low noise compressor op het zuidwestelijke deel van het terrein (zover mogelijk bij de omliggende woningen vandaan); Voor het aanvragen van een eventuele nieuwe vergunningscontour zal opnieuw een afweging moeten worden gemaakt naar het type gebied/referentieniveau ter plaatse. De verwachting is niet dat zomaar een hoger geluidsniveau bij de woningen wordt toegestaan dan de voorkeursrichtwaarde (effect - -).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 132 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
7.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 Aanlegfase – Opties A en D (- -) De optie A voor inpassing van de locatie De Wijk-100 ligt op minder dan 170 meter afstand van de nabijgelegen camping en valt daarmee binnen de geluidscontour van de boorinstallatie. Optie D ligt op minder dan 170 meter afstand van de dichtstbijzijnde woning. Indien één van deze locaties wordt gekozen, dan zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk om de geluidsbelasting tijdens het boren van de putten te verminderen. Het effect wordt beoordeeld als negatief (- -). Aanlegfase – Optie C (-) Voor optie C voor inpassing van de locatie De Wijk-100 geldt dat de dichtstbijzijnde woning op meer dan 170 meter afstand ligt. Het effect voor geluid in tijdens het boren wordt beoordeeld als licht negatief (-). Operationele fase – Opties A, C en D, (-) Voor de verschillende opties voor de locatie De Wijk-100 is in de operationele fase de geluidsemissie vanaf de locatie vergelijkbaar met het voorkeursalternatief (optie B). Mogelijk dat bij de opties A, C en D de overschrijding van de richtwaarden plaatsvindt omdat deze dichter bij woningen en/of de camping liggen. Indien dit leidt tot overschrijding van de richtwaarde van 40 dB(A), maken geluidsdempende maatregelen deel uit van de variant, waarmee de richtwaarde niet wordt overschreden. Uiteindelijk is voor alle opties de geluidsbelasting hoger dan in de huidige situatie (geen geluidsbelasting), maar de richtwaarde van 40 dB(A) wordt niet overschreden. Daarom wordt het effect voor alle opties beoordeeld als licht negatief (-). 7.6.5 Overige varianten LSI nabij locatie De Wijk-15, (-) De geluidsemissie van de LSI is, indien deze nabij de locatie De Wijk-15 wordt geplaatst, vergelijkbaar met een situering nabij de locatie De Wijk-20. De dichtstbijzijnde woning bij de locatie De Wijk-15 ligt op een vergelijkbare afstand van de locatie als bij de locatie De Wijk-20. De geluidsbelasting op de dichtstbijzijnde woning van een LSI cumulatief met de locatie De Wijk-15, zal gezien deze overeenkomstige omstandigheden die gelden bij De Wijk-20, naar verwachting beneden de 50 dB(A) blijven. Het referentieniveau voor de richtwaarde voor de dichtstbijzijnde woning is vanwege de nabijheid van de snelweg A28 50 dB(A) bij de locatie De Wijk-15 in plaats van 40 dB(A) bij de locatie De Wijk-20. Daarmee is de inschatting dat de richtwaarde van 50 dB(A) op de woning niet wordt overschreden. De toename van de geluidsbelasting tot beneden de richtwaarde wordt beoordeeld als een licht negatief effect (-). Overige varianten Voor wat betreft geluid, verschillend e effecten van de overige varianten niet significant van de effecten van het voorkeursalternatief
September 2010
- 133 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
7.6.6 Mitigatie LSI Ten aanzien van geluidsemissie van de LSI zullen indien nodig door de leverancier maatregelen worden bestudeerd en eventueel getroffen worden om deze zoveel mogelijk te mitigeren. De belangrijkste geluidsbronnen van de LSI zijn de compressoren voor het transport van stikstof, voor de luchtinlaat en de faciliteit voor de emissie van zuurstof verrijkte lucht en stikstof. Potentieel te nemen maatregelen zijn (niet beperkt tot): • • • •
Toepassen van geluidarme apparatuur (compressor, pompen, koelers en ventilatoren); Gebruik van akoestische omkasting, bijvoorbeeld door onderdelen (zoals de compressor) in een geluid geïsoleerde container of gebouw te plaatsen; Toepassen van geluidschermen; Het optimaliseren van de lay-out van de verschillende onderdelen van de installatie, zodat de geluiduitstraling richting de dichtstbijzijnde woning minimaal is.
Locaties Effecten met betrekking tot geluid kunnen worden gemitigeerd door het toepassen van geluidsisolatie en geluiddemping. Voor de installaties voor de injectie van stikstof en de winning van gas op de locaties kunnen indien nodig de volgende maatregelen worden getroffen: Voor de installatie voor injectie en de winning (MIPS) kullen geluidarme regelkleppen gebruikt worden. Verder kullen de steunen van het leidingwerk voorzien worden van rubber manchetten om geluidsuitstraling naar het skid te voorkomen; • De diameter van het leidingwerk is zodanig gekozen (10 cm) dat in alle situaties de gas snelheid laag blijft (<20 m/s), waardoor akoestische vibraties en stromingsgeluid voorkomen wordt; • Indien geluidsniveau niet acceptabel is, kan de choke en het aansluitende leidingwerk tot aan de pijpleiding voorzien worden van geluidsisolatie. Voor de berekeningen die zijn uitgevoerd voor de locaties is uitgegaan van het isoleren van het leidingwerk met geluidsisolatie type B. Voor het toepassen van deze isolatie is uitgegaan bij de locaties De Wijk-17, 26 en 200, op basis van de huidige berekeningen. Het effect van geluidsisolatie wordt vaak beperkt door onderdelen die op of aan de leiding zijn gemonteerd, en uit de isolatie steken (thermometers e.d., kabelgoten en ondersteuningen). Normaal gesproken is met isolatie altijd een reductie van circa 10 dB(A) te realiseren. Aanlegfase boren van putten Geluidsemissie in de aanlegfase ten gevolge van het boren van putten kan worden gemitigeerd door geluidsschermen te plaatsen. Daarnaast zijn er verschillende mogelijkheden voor het gebruik van boorinstallaties. In de effectbeschrijving is in beginsel het gebruik van de Synergy installatie als uitgangspunt genomen, waarvoor de 50 dB(A) contour op circa 240 meter van de installatie ligt. Indien een geluidscherm wordt geplaatst ligt de 50 dB(A) contour op 170 meter afstand. Door een andere installatie met minder geluidsuitstraling te gebruiken, kunnen de negatieve effecten worden gemitigeerd.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 134 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
7.6.7 Samenvattende tabel
7.7
Tabel 7.3 Effectbeschrijving Geluid Fase Projectonderdeel
VA
BA
DCA
Aanlegfase
-
Idem VA
-
LSI, leidingen, locaties (constructie) Locaties (putten)
-
-
Operationele fase
LSI
--
Nvt
Abandonneringsfase Lange termijn
Leidingen Locatie De Locatie De Locatie De Locatie De Locatie De Locatie De Locatie De Locatie De Locatie De Ten Arlo Algemeen Algemeen
0 0 0
0 Nvt -0
Wijk-6 Wijk-13 Wijk-15 Wijk-17 Wijk-20 Wijk-24 Wijk-26 Wijk-100 Wijk-200
Varianten
De Wijk-100 Optie A: - Optie C: Optie D: - LSI nabij De Wijk-15: -
Effectvergelijking Geluidhinder Met behulp van geluidsberekeningen is de geluidsbelasting van het Aardgas+ project bepaald. De belangrijkste effecten zijn: •
•
•
September 2010
Ter hoogte van de dichtstbijzijnde woningen nabij de LSI wordt de richtwaarde van 40 dB(A) in de operationele fase overschreden. De geluidsbelasting blijft binnen de grenswaarde van 50 dB(A); Voor alle locaties zal de geluidsbelasting op de dichtstbijzijnde woningen in de operationele fase toenemen. De richtwaarde van 40 dB(A) wordt echter niet overschreden; In de aanlegfase en de abandonneringsfase zullen constructiewerkzaamheden, waaronder het boren van putten, en afbouwwerkzaamheden tot enige geluidhinder leiden.
- 135 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Alternatieven en varianten De belangrijkste verschillen ten opzichte van het voorkeursalternatief zijn: • •
•
Het voorkeursalternatief verschilt niet van het basisalternatief met betrekking tot geluid; De geluidsbelasting in het diepere compressie alternatief is geringer dan in het voorkeursalternatief. Dit geldt met name voor de LSI en de locatie De Wijk-24, die niet worden gebouwd. Daar tegenover staat dat in het DCA een extra compressor geplaatst wordt op de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo, waarvoor inpassingsmaatregelen nodig zijn om niet tot een overschrijding van de wettelijke norm te komen; Bij situering van de LSI nabij de locatie De Wijk-15 zal de geluidsbelasting van de installaties op de dichtstbijzijnde woning vergelijkbaar zijn als in het voorkeursalternatief. Omdat echter vanwege de korte afstand tot de snelweg A28 een hoger referentieniveau voor de richtwaarde voor de dichtstbijzijnde woning geldt (50 dB(A) in plaats van 40 dB(A)), zal naar verwachting de richtwaarde niet worden overschreden. Tabel 7.4 Overzicht effecten geluid Geluid LSI
Leidingen
Locaties
Aanlegfase Operationele fase
--
0
De De De De De De De De De De
Basisalternatief Diepere compressie alternatief
Geen verschil met het voorkeursalternatief Minder geluidsbelasting omdat de LSI en de locatie De Wijk-24 niet worden aangelegd en tevens minder putten worden geboord. De benodigde extra compressor op de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo leidt tot een toename van de geluidsbelasting (effect - -). In de aanlegfase zijn aanvullende maatregelen noodzakelijk om de geluidsbelasting tijdens het boren van de putten te verminderen (effect - -). Geen verschil met het voorkeursalternatief. Vergelijkbare geluidsbelasting maar naar verwachting geen overschrijding richtwaarde vanwege hoger referentieniveau door nabijheid snelweg A28 (effect -). Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Varianten De Wijk100
Optie A/D
C LSI nabij De Wijk-15
Overige varianten
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 136 -
Wijk-6 Wijk-13 Wijk-15 Wijk-16 Wijk-17 Wijk-20 Wijk-24 Wijk-26 Wijk-100 Wijk-200
-
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
7.8
MER Aardgas+ De Wijk
Leemten in kennis De effecten van geluidshinder zijn gebaseerd op berekeningen. Deze vormen een vereenvoudiging van de werkelijkheid, met aannames van de bronniveaus en omgevingsfactoren. Voor de LSI geldt dat de geluidsbelasting is bepaald aan de hand van een tweetal andere LSI’s, die als referentie dienen voor de LSI voor het Aardgas+ project. De geluidsemissie van de Aardgas+ LSI is ingeschat door de referentie LSI’s te corrigeren voor de capaciteit van de installatie en door een optimale lay-out van de onderdelen van de installatie te kiezen. Het detailontwerp voor de LSI wordt overgelaten aan de leverancier. Op het moment dat het detailontwerp beschikbaar is, kan de geluidsbelasting ervan preciezer worden berekend.
September 2010
- 137 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 138 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
8
EMISSIES
8.1
Inleiding
MER Aardgas+ De Wijk
In dit hoofdstuk worden de met het Aardgas+ project samenhangende effecten voor het milieuaspect emissies beschreven. Het gaat hier om de mogelijke effecten op luchtkwaliteit en om geureffecten. De indirecte CO2-emissies als gevolg van het energieverbruik van de LSI en de injectie- en winningsapparatuur worden in hoofdstuk 13 Energie- en CO2-balans beschreven. De emissies van water worden beschreven in hoofdstuk 3 Water. Aandachtspunten Binnen het hoofdstuk emissies worden de volgende aspecten in beeld gebracht: •
•
Procesemissies vanuit de luchtscheidingsinstallatie: o zuurstof met nog een deel overige gassen die in de lucht voorkomen; o stikstof, wanneer niet de volledige geproduceerde hoeveelheid stikstof wordt geïnjecteerd. Beïnvloeding van de luchtkwaliteit ten gevolge van overige emissies, inclusief mogelijke geureffecten.
Richtlijnen In de richtlijnen voor het MER zijn ten aanzien van emissies geen specifieke zaken opgenomen. Volstaan kan worden met een uitwerking zoals in de startnotitie is beschreven. Opzet van het hoofdstuk In de eerstvolgende paragraaf (8.2) wordt het beleidskader met betrekking tot emissies geschetst. In respectievelijk de paragrafen 8.3, 8.4 en 8.5 worden de huidige situatie met betrekking tot luchtkwaliteit, de autonome ontwikkeling en het beoordelingskader voor dit hoofdstuk geschetst. In de daarop volgende paragrafen (8.6 t/m 8.8) worden de milieueffecten beschreven, gevolgd door een samenvatting (8.9) en een opsomming van de leemten in kennis (8.10).
8.2
Beleid 8.2.1 Europees beleid Europese Kaderrichtlijn en dochterrichtlijnen luchtkwaliteit Officieel de ‘Richtlijn 96/62/EG inzake de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit’ van 27 september 1996. In deze kaderrichtlijn staan de grondbeginselen van het Europese luchtkwaliteitsbeleid. In enkele dochterrichtlijnen zijn verder grenswaarden uitgewerkt voor verschillende stoffen. Met name de eerste en tweede dochterrichtlijnen geven grenswaarden aan voor stoffen die relevant zijn voor de voorgenomen activiteit.
September 2010
- 139 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
In de eerste dochterrichtlijn luchtkwaliteit (1999/30/EG) zijn grenswaarden en alarmdrempels opgenomen voor zwaveldioxide, stikstofdioxide en stikstofoxiden, zwevende deeltjes en lood in de lucht. De tweede dochterrichtlijn luchtkwaliteit (2000/69/EG) vult de Europese Kaderrichtlijn luchtkwaliteit aan met specifieke grenswaarden voor benzeen en koolmonoxide. Volgens deze richtlijn moeten de lidstaten het publiek ook systematisch informeren over de concentraties van beide stoffen in de lucht. Ontwikkelingen in Europa In september 2005 is door de Europese Commissie de ‘Mededeling over de thematische strategie voor luchtkwaliteit’ en het voorstel voor de richtlijn over ’Ambient air quality and cleaner air for Europe’ gepresenteerd. Beide ontwikkelingen van wet- en regelgeving doorlopen momenteel het besluitvormingstraject in het Europese Parlement en de Raad. De EU heeft 14 april 2008 een besluit genomen over het invoeren van een nieuwe richtlijn voor luchtkwaliteit met onder andere een norm voor PM2,5: • •
Een grenswaarde voor PM2,5: jaarnorm van 25 μg/m3 voor 2015; Een grenswaarde voor PM2,5: ECO-norm van 20 μg/m3 voor 2015.
8.2.2 Nationaal beleid Nationaal Milieubeleidsplan 4 (NMP-4) Het Nationale Milieubeleidsplan 4 (Ministerie van VROM, juni 2001) is een beleidsnota waarin het kabinet het gevoerde of te voeren beleid schetst op het gebied van o.a. duurzaamheid, energie, externe veiligheid, geluid en lucht. Via de diverse milieuthema’s werkt deze nota door. Het NMP-4 heeft het verzuringsbeleid uit de eerdere NMP’s vertaald naar een richtinggevende reductiedoelstelling op de lange termijn (2030) van 80 tot 90% ten opzichte van 1990. Dit geldt voor zowel NOx (70-120 kton) als SO2 (25-40 kton). Met betrekking tot zure depositie bedraagt de doelstelling 1.400 mol/ha/jaar in 2010. Nederlandse emissierichtlijn Lucht (NeR) In de NeR staan algemene eisen aan emissieconcentraties en geuremissies, die overeenkomen met de stand van de techniek van emissiebeperking. De NeR is op de inrichting van toepassing als gevolg van de installaties (compressoren) waarbij emissie naar de lucht plaatsvindt. Wet luchtkwaliteit (WLK) Het toetsingskader in relatie tot luchtkwaliteit is de Wet Milieubeheer, hoofdstuk 5 luchtkwaliteitseisen, ook wel de Wet Luchtkwaliteit (WLK) genoemd. Deze wet is de Nederlandse implementatie van de Europese richtlijnen met betrekking tot Luchtkwaliteit en vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De wet geeft voor een aantal stoffen de normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. Per 15 november 2007 is het hoofdstuk luchtkwaliteitseisen van de Wet milieubeheer van kracht geworden. Daarbij zijn tevens een aantal nieuwe besluiten/regelingen van kracht geworden: • De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 13 november 2007, nr. 220); • De Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 (Staatscourant 9 november 2007, nr. 218); • Het Besluit niet in betekende mate bijdragen (Staatsblad 2007, nr. 440); Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 140 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
•
MER Aardgas+ De Wijk
De Regeling niet in betekende mate bijdragen (Staatscourant 9 november 2007, nr. 218).
Bij ruimtelijke ontwikkelingsprojecten dient de Wet Luchtkwaliteit in acht te worden genomen. De wet geeft voor een aantal stoffen de normen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen. De eisen in het hoofdstuk luchtkwaliteitseisen waaraan de luchtkwaliteit moet voldoen, richten zich op stikstofoxiden (NOx), stikstofdioxiden (NO2), zwaveldioxide (SO2), koolmonoxide (CO), fijn stof (PM10), benzeen, lood, arseen, cadmium, nikkel en PAK (benzo(a)pyreen). Vooral de wettelijk bepaalde grenswaarden zijn voor deze stoffen van belang. De grenswaarden geven aan welk niveau van buitenluchtkwaliteit bereikt moet zijn in een bepaald jaar. Voor PM10 geldt bijvoorbeeld het jaar 2005, voor NO2 (stikstofdioxide) geldt het jaar 2010. Tabel 8.1 geeft een overzicht van de normen die gelden op het gebied van luchtkwaliteit. Tabel 8.1 Normen Wet milieubeheer, hoofdstuk luchtkwaliteitseisen Stof Norm Niveau NO2
NOx
Fijn stof (PM10) SO2
40 μg/m3
Uurgemiddelde; overschrijding is toegestaan op niet meer dan 18 uur per jaar
200 μg/m3
Uurgemiddelde waargenomen gedurende 3 opeenvolgende uren in een gebied van meer dan 100 km2 Jaargemiddelde
400 μg/m3
Jaargemiddelde Daggemiddelde; overschrijding is toegestaan op niet meer dan 35 dagen per jaar Daggemiddelde; overschrijding is toegestaan op niet meer dan 3 dagen per jaar Uurgemiddelde overschrijding is toegestaan op niet meer dan 24 uur per jaar Uurgemiddelde waargenomen gedurende 3 opeenvolgende uren in een gebied van minimaal 100 km2 Jaargemiddelde en wintergemiddelde (van 1 oktober tot en met 31 maart)
40 μg/m3 50 μg/m3
Grenswaarde voor grootschalige ecosystemen Grenswaarde Grenswaarde
125 μg/m3
Grenswaarde
350 μg/m3
Grenswaarde
500 μg/m3
Alarmdrempel
20 μg/m3
Grenswaarde voor grootschalige ecosystemen Grenswaarde Grenswaarde vanaf 2010 Grenswaarde geldig vanaf 2005
30 μg/m3
Lood Benzeen
Jaargemiddelde Jaargemiddelde
0,5 μg/m3 5 μg/m3
CO
99,9-percentiel van uurgemiddelden
40.000 μg/m3
Hoogste overschrijdend 8-uurgemiddelde Hoogste overschrijdend 8-uurgemiddelde per dag; overschrijding is toegestaan op niet meer dan 25 dagen per jaar
10.000 μg/m3 120 μg/m3
Ozon
September 2010
Status
Jaargemiddelde
- 141 -
Grenswaarde geldig vanaf 2010 Grenswaarde geldig vanaf 2010 Alarmdrempel
Streefwaarde
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 8.1 Normen Wet milieubeheer, hoofdstuk luchtkwaliteitseisen Stof Norm Niveau
Status
Uurgemiddelde Uurgemiddelde waargenomen gedurende 3 opeenvolgende uren in een gebied van minimaal 100 km2 Jaargemiddelde concentratie, gedefinieerd als totaal gehalte in de PM10 fractie
180 μg/m3 240 μg/m3
Informatiedrempel alarmdrempel
6 ng/m3
Cadmium
Jaargemiddelde concentratie, gedefinieerd als totaal gehalte in de PM10 fractie
5 ng/m3
Nikkel
Jaargemiddelde concentratie, gedefinieerd als totaal gehalte in de PM10 fractie
20 ng/m3
Benzo(a)p yreen
Jaargemiddelde concentratie, gedefinieerd als totaal gehalte in de PM10 fractie
1 ng/m3
Kwik
-
-
Richtwaarde die op 1 januari 2013 zoveel mogelijk is bereikt Richtwaarde die op 1 januari 2013 zoveel mogelijk is bereikt Richtwaarde die op 1 januari 2013 zoveel mogelijk is bereikt Richtwaarde die op 1 januari 2013 zoveel mogelijk is bereikt Geen richtwaarde of grenswaarde aangegeven
Arseen
Regeling beoordeling luchtkwaliteit Met de Regeling beoordeling luchtkwaliteit wordt beoogd de uniformiteit en nauwkeurigheid te bevorderen ten aanzien van het meten en rekenen aan de huidige en toekomstige luchtkwaliteit. Het gaat daarbij om het uniformeren van: • • •
De invoergegevens (concentratiegegevens, emissiefactoren, meteorologie, ruwheid); De rekenmethoden voor het bepalen van luchtkwaliteit bij wegen en inrichtingen; De resultaten (afstand tot de weg, nauwkeurigheidseisen).
Projectsaldering en NIBM De Wet luchtkwaliteit biedt de mogelijkheid om nieuwe ontwikkelingen mogelijk te maken in gebieden waar de normen van de wet reeds worden overschreden. Die ontwikkelingen kunnen doorgaan als de concentratie niet verder verslechtert of mogelijk zelfs verbetert. Het kan ook zijn dat er sprake is van een beperkte toename van de concentratie. De ontwikkeling kan dan doorgang vinden als de situatie door extra maatregelen, of door een rechtstreeks optredend gunstig effect van de ontwikkeling elders, per saldo verbetert. Dit wordt de saldobenadering of saldering genoemd. Saldering is alleen mogelijk binnen overschrijdingsgebieden (het is bijvoorbeeld niet mogelijk om een verslechtering op een overschrijdingslocatie te compenseren met een verbetering op een situatie zonder overschrijdingen). Bij saldering is het, met het oog op het waarborgen van de volksgezondheid, onder meer van belang een idee te krijgen van het aantal blootgestelde personen dat zich in een overschrijdingsgebied bevindt. De regels hiervoor zijn nader uitgewerkt in de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 142 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Daarnaast is in de Wet luchtkwaliteit de bepaling geïntroduceerd dat het voor projecten die niet 'in betekenende mate' bijdragen aan de concentraties in de lucht, geen toetsing plaats hoeft te vinden aan de grenswaarden. Dit is uitgewerkt in het Besluit en de Regeling “niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” (NIBM). Geurbeleid Het landelijke geurbeleid is gericht op het voorkomen van nieuwe geurhinder dan wel het verminderen van bestaande geurhinder. In een brief van de minister van VROM van 30 juni 1995 [VROM, 1995] wordt dit beleid nader toegelicht. Het bepalen van een acceptabel hinderniveau bestaat enerzijds uit een onderzoek naar de geursituatie en het hinderniveau. Anderzijds bestaat het uit een overweging wat acceptabel is. Samengevat wordt de volgende beleidslijn gevolgd: • •
•
•
Als er geen hinder is, zijn maatregelen niet nodig; Als er wel hinder is, worden maatregelen op basis van het BBT principe (best beschikbare techniek) afgeleid. Bij het bestrijden van geurhinder wordt aangesloten bij het begrip “hoog beschermingsniveau” uit de IPPC richtlijn. Het begrip hoog beschermingsniveau is in 2005 opgenomen in de Wm, waarbij een hoog beschermingsniveau in de NeR gelijkgesteld wordt aan het acceptabel hinderniveau; De mate van hinder kan onder andere worden bepaald via een belevingsonderzoek. Hinderenquête, klachtenregistratie etc. Onderzoek zal bij nieuwe situaties in de meeste gevallen beperkt blijven tot indicatieve methoden; De mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd bestuursorgaan. De overwegingen die op lokaal niveau kunnen spelen om te komen tot een afgewogen beslissing zijn wegens het specifieke karakter hiervan niet in de hindersystematiek uitgewerkt, de van belang zijnde aspecten wel.
Algemeen kan gesteld worden dat geen geurhinder optreedt indien de jaargemiddelde geuremissie de 1 ge/m3 (98 percentiel) niet overschrijdt bij geurgevoelige objecten, zoals aaneengesloten woonbebouwing. Dit is ook het strengste toetsingskader zoals verwoord in de Bijzondere Regelingen voor diverse geurrelevante bedrijfstakken uit de NeR. Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit In Nederland is de belangrijkste ontwikkeling, de ruimere mogelijkheden tot saldering, uitgedrukt in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Dit NSL wordt opgesteld op grond van de Wet luchtkwaliteit. In de overschrijdingsgebieden werken overheden gezamenlijk aan dit programma waarin zowel maatregelen (algemeen en lokaal) als grote projecten zijn opgenomen. De positieve effecten van de maatregelen moeten niet alleen de negatieve effecten van de projecten overtreffen, maar zullen er ook toe moeten leiden dat de van toepassing zijn de grenswaarden worden gehaald. Er worden afrekenbare resultaten afgesproken zodat de overschrijdingsgebieden kleiner worden.
September 2010
- 143 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
8.2.3 Provinciaal beleid Omgevingsvisie In de Omgevingsvisie van de provincie Drenthe is aangegeven dat momenteel nergens in de provincie de wettelijke grenswaarden voor luchtkwaliteit worden overschreden. De provincie wil de huidige luchtkwaliteit behouden en waar mogelijk verbeteren. Daartoe is het Provinciaal Actieplan Luchtkwaliteit Drenthe 2009-2012 opgesteld. Jaarlijks rapporteert de provincie over de luchtkwaliteit aan het Rijk. Eens in de drie jaar moet de actuele luchtkwaliteit met een onderzoek in kaart worden gebracht. De belangrijkste veroorzakers van geur zijn de landbouw en de industrie. Het beheersen van de geurhinder van de landbouw is geregeld in de Wet geurhinder en veehouderij, en valt onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid. De geuroverlast van bedrijven wordt gereguleerd met de milieuvergunning. Omdat bedrijven en woningen steeds dichter bij elkaar komen, vraagt het aspect geur steeds meer om een beleidskader. Daarom stelt de provincie in 2010 een eigen geurbeleid vast voor de provinciale vergunningverlening.
8.3
Huidige situatie 8.3.1 Luchtkwaliteit Luchtkwaliteit in Nederland Op verzoek van het ministerie van VROM levert het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) jaarlijks kaarten met grootschalige concentratie- en depositieniveau's voor Nederland van diverse luchtverontreinigende stoffen waarvoor Europese regelgeving bestaat. Deze kaarten zijn te raadplegen via internet (http://www.pbl.nl/nl/themasites/gcn/concentratiekaarten/ index.html). De grootschalige concentratiekaarten (GCN-kaarten genoemd) zijn gebaseerd op een combinatie van modelberekeningen en metingen en zijn bedoeld voor het geven van een grootschalig beeld van de luchtkwaliteit in Nederland zowel voor jaren in het verleden als in de toekomst. De met modellen berekende concentraties worden gekalibreerd op meetresultaten. De concentraties in verkeersrijke omgevingen, zoals drukke straten en snelwegen, worden vervolgens vastgesteld door de concentratie in de (stedelijke) achtergrond (uit de GCN-kaarten) te verhogen met de extra bijdrage door het wegverkeer berekend met bijvoorbeeld verspreidingsmodellen voor stadswegen en snelwegen. De GCN-kaarten (2010) geven informatie over NO2, PM10, PM2,5, ozon, SO2, CO en benzeen voor de jaren 2009, 2010, 2015 en 2020 inclusief emissiefactoren voor wegverkeer en zijn gebaseerd op vaststaand en voorgenomen Nederlands en Europees beleid. Dat wil zeggen dat er van uit wordt gegaan dat de nationale emissieplafonds (National Emissions Ceilings, NEC; EU, 2001) voor 2010 en de plafonds behorende bij de ambitie van de Thematische Strategie van de Europese Commissie voor 2020 door alle landen in Europa worden gehaald.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 144 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Luchtkwaliteit omgeving De Wijk De luchtkwaliteit in het plangebied voldoet in de huidige situatie aan de normen zoals vastgelegd inde Wet Luchtkwaliteit (WLK). Voor de verschillende stoffen geldt dat de achtergrondconcentraties zo laag zijn dat een mogelijke overschrijding van grenswaarden niet in het geding is. Voor de beschrijving van de algemene luchtkwaliteit wordt gebruik gemaakt van de gegevens afkomstig van de historische en geprognosticeerde Grootschalige Concentraties Nederland (‘achtergrondconcentraties’) zoals bepaald door het PBL. De jaargemiddelde achtergrondconcentraties voor de relevante locaties van de voorgenomen activiteit voor de relevante componenten zijn opgenomen in tabel 8.2. Tabel 8.2 Jaargemiddelde grootschalige achtergrondconcentratie voor NOX, fijnstof, SO2, CO, en benzeen ter hoogte van het plangebied voor het Aardgas+ project. Component Type norm GrensJaargemiddelde achtergrond concentratie1) waarde
2009 NOx (als NO2) Fijnstof (PM10)3) Fijnstof (PM2,5)3 SO2 CO Benzeen
Jaargemiddelde [μg/m3] Jaargemiddelde [μg/m3] Jaargemiddelde [μg/m3] Jaargemiddelde [μg/m3] 98-percentiel van 8-uurgemiddelden Jaargemiddelde [μg/m3]
2010
2015
2020
2030
13-20
11-16
9-12
8-11
25
21-22 13-14
20-21 12-13
19-20 11-12
19-20 11-12
20
1,3
1,1-1,2
0,9
0,9
40 40
3.6004) 102)
500-600 (2009) 0,6 (2009)
1) Jaargemiddelde concentraties zijn ontleend aan GCN-kaarten van PBL 2010. 2) De grenswaarde voor benzeen wordt in 2010 aangescherpt tot 5 μg/m3; 3) De berekende waarde voor fijn stof zijn reeds gecorrigeerd voor de bijdrage van zeezout: 4) 98-percentiel van de 8 uurgemiddelde van 3.600 μg/m3 als equivalent van de feitelijke CO grenswaarde (10.000 μg/m3 als 8 uurgemiddelde concentratie).
8.3.2 Geur In de huidige situatie bevinden zich op de NAM-locaties in het plangebied geen geur relevante emissiebronnen.
8.4
Autonome ontwikkelingen Luchtkwaliteit De verwachting van autonome ontwikkeling ten aanzien van de luchtkwaliteit is dat de relevante achtergrondconcentraties langzaam lager zullen worden (zie tabel 8.2). Dit wordt veroorzaakt door het Europese en Nederlandse beleid ten aanzien van luchtemissies. Het verkeer is een grote bron voor de NOX en PM10-emissies.
September 2010
- 145 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Auto’s en vrachtwagens zullen door verdergaande reducerende maatregelen steeds minder NOX en PM10 uitstoten. Voorts wordt de NOX en PM10-emissie van de industrie steeds verder beperkt. Ten aanzien van de overige componenten zoals opgenomen in het WLK, zoals SO2, CO en benzeen, is de achtergrondconcentratie al laag. Overschrijding van de grenswaarden vindt niet plaats. Voor verdere actuele details wordt verwezen naar de website van het PBL (www.pbl.nl). Geur In de autonome ontwikkeling bevinden zich op de NAM-locaties in het plangebied geen geur relevante emissiebronnen.
8.5
Beoordelingskader Toetsingscriteria Voor het milieuaspect emissies, wordt getoetst op basis van de volgende criteria: • •
CO2-emissies, als gevolg van de uitvoering van de werkzaamheden; Overige emissies, emissies van verschillende stoffen in relatie tot de wettelijke normen voor luchtkwaliteit, inclusief geur.
Inventarisatie De toetsing van de normen bij het onderzoek naar de luchtkwaliteit zijn de stoffen NO2 en fijn stof, de belangrijkste probleemstoffen (meest kritische componenten in Nederland). Voor de overige stoffen worden de normen in Nederland nergens (meer) overschreden. Voor de bepaling van de huidige en toekomstige (autonome ontwikkeling) luchtkwaliteit is gebruik gemaakt van de jaarlijks door het Planbureau voor de Leefomgeving gepubliceerde Grootschalige Concentratiekaarten Nederland. Effectbepaling De kwantitatieve effectbepaling wordt omgezet in een kwalitatieve classificatie van effecten. Bij de kwalitatieve classificatie van effecten wordt gebruik gemaakt van de 7-punts schaal voor dit MER, van ‘- - -‘ tot ‘+ + +’. In onderstaande tabel 8.3 wordt de specifieke invulling van deze schaal voor het milieuaspect emissies nader toegelicht. Tabel 8.3 Effectclassificatie Emissies Effect Emissies ---0 + ++ +++
Overschrijding van normen voor luchtkwaliteit. Verslechtering van de luchtkwaliteit. Beperkte hoeveelheid emissies. Geen of verwaarloosbare hoeveelheid emissies. Nvt Nvt Nvt
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 146 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
8.6
MER Aardgas+ De Wijk
Effectbeschrijving: procesemissies luchtscheidingsinstallatie 8.6.1 Voorkeursalternatief Algemeen De LSI scheidt stikstof van overige gassen (voornamelijk zuurstof). De stikstof wordt geleverd aan de NAM, de overige gassen worden lokaal naar de lucht geëmitteerd. De LSI produceert 0,6 m3 stikstof per verbruikte m3 lucht. De LSI neemt lucht in vanuit de omgeving. De geproduceerde stikstof, afkomstig uit de buitenlucht, wordt geïnjecteerd danwel deels geëmitteerd indien minder injectie nodig is. De LSI heeft hiermee twee emissiestromen naar de lucht: • •
Zuurstof verrijkte lucht; Niet geïnjecteerd puur stikstof (N2).
Operationele fase – Zuurstof verrijkte lucht, (0) De samenstelling en de omvang van de te emitteren stroom zuurstof verrijkte lucht vanuit de LSI is opgenomen in onderstaande tabel 8.4. Tabel 8.4 Samenstelling emissie LSI, zuurstof verrijkte lucht Stof Samenstelling Samenstelling Hoogst te verwachten buitenlucht emissie emissie zuurstof (droge lucht) zuurstof verrijkte lucht, bij verrijkte lucht productie per dag van: • 0,65 mln m3 N2 • 0,43 mln m3 met O2 verrijkte lucht Stikstof (N2) Zuurstof (O2) Overig bestaande uit: Argon (Ar) Koolstofdioxide (CO2) Neon (Ne) Helium (He) Methaan (CH4) Krypton (Kr) Lachgas (N2O) Waterstof (H2) Xenon (Xe) Overige
78,09% 20,94% 0,97%
45% 52% 2%
0,19 mln m3/dag 0,23 mln m3/dag 0,01 mln m3/dag
Laagst te verwachten emissie zuurstof verrijkte lucht, bij productie per dag van: • 0,45 mln m3 N2 • 0,30 mln m3 met O2 verrijkte lucht 0,14 mln m3/dag 0,16 mln m3/dag 0,01 mln m3/dag
0,93% 0,04% 0,0018% 0,00052% 0,00022% 0,0001% 0,0005% 0,00005% 0,000008% 0,001%
De emissiestroom zuurstof verrijkte lucht bevat geen stoffen die normaal niet in de lucht voorkomen, omdat de ingaande LSI stroom omgevingslucht is. Het effect van deze emissiestroom voor het milieuaspect emissies wordt daarom als neutraal (0) beoordeeld.
September 2010
- 147 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Operationele fase – Niet geïnjecteerd stikstof, (0) De hoeveelheid te injecteren stikstof is naar verwachting niet continu, en zal regelmatig lager zijn dan de productie. Op de momenten dat de te injecteren stroom lager is, wordt de teveel geproduceerde stikstof geëmitteerd naar de lucht. Voor de LSI geldt dat de installatie operationeel niet eenvoudig kan fluctueren in productiehoeveelheid. De hoeveelheid niet geïnjecteerd stikstof fluctueert naar verwachting tussen de 0 en 0,33 mln m3/dag (zie tabel 8.5). Tabel 8.5 Emissie LSI, niet geïnjecteerd stikstof Stof Hoogst te verwachten emissie niet geïnjecteerd stikstof, bij productie per dag van: • 0,65 mln m3 N2 • 0,43 mln m3 met O2 verrijkte lucht Stikstof (N2)
0,33 mln m3/dag
Laagst te verwachten emissie niet geïnjecteerd stikstof
0 mln m3/dag
De emissiestroom stikstof bevat geen stoffen die normaal niet in de lucht voorkomen. Het effect van deze emissiestroom voor het milieuaspect emissies wordt daarom als neutraal (0) beoordeeld. Veiligheidsaspecten concentraties zuurstof en stikstof → Hoofdstuk 11 Externe veiligheid De emissiestroom zuurstof verrijkte lucht bevat een percentage van circa 52% zuurstof. Een zuurstofconcentratie in de lucht hoger dan 23% creëert brandgevaar maar geen verstikkingsgevaar. Zuurstof is op zich zelf niet brandbaar maar het bevordert erg snelle verbranding van brandbare materialen en zelfs van materialen die normaal gesproken relatief niet brandbaar zijn. Hoewel een ontstekingsbron altijd aanwezig moet zijn in combinatie met brandbare materialen en zuurstof moeten er voorzorgsmaatregelen genomen worden om brandgevaarlijke middelen te elimineren. De emissiestroom niet geïnjecteerd stikstof betreft 100% stikstof. Hoge concentraties stikstof betekenen lage concentraties zuurstof. Bij een zuurstofconcentratie van beneden de 17% treedt verstikkingsgevaar op. De stikstof zal in de lucht moeten worden gebracht op een manier waarop snel menging met de buitenlucht plaatsvindt. Bij het ontwerp van de LSI is het uitgangspunt dat de zuurstofconcentratie in de buitenlucht op normaal bereikbare plaatsen rondom de LSI zich bevindt tussen de 17 en de 25%.Het veiligheidsaspect van de verspreiding van zuurstof in de lucht wordt verder behandeld in hoofdstuk 11 Externe veiligheid. 8.6.2 Basisalternatief Voor wat betreft emissies, verschillen de effecten van het Basisalternatief niet significant van de effecten van het Voorkeursalternatief. 8.6.3 Diepere compressie alternatief In relatie tot het VA heeft het DCA geen effect omdat in het DCA de LSI niet gebouwd wordt. Er vindt in het DCA dan ook geen emissie van zuurstof (met overige in de lucht voorkomende gassen) en stikstof plaats. Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 148 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
8.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 De verschillende varianten voor inpassing van de locatie De Wijk-100 zijn niet onderscheidend voor de emissies van de LSI. 8.6.5 Overige varianten Scheiding in één kolom In het voorkeursalternatief vindt scheiding van de lucht in de LSI plaats in twee kolommen. Hierbij wordt circa 0,6 m3 stikstof geproduceerd per verbruikte m3 lucht. Indien scheiding in één kolom plaatsvindt, is de efficiëntie van de LSI groter en wordt mogelijk iets meer stikstof geproduceerd per verbruikte m3 lucht. Overige varianten De verschillende overige varianten voor uitvoering van het Aardgas+ project zijn niet onderscheidend voor de emissies van de LSI. 8.6.6 Mitigatie Gezien de geringe effecten op archeologie, worden voor uitvoering van het Aardgas+ project geen mitigerende maatregelen voorgesteld. 8.6.7 Samenvattende tabel Tabel 8.6 Effectbeschrijving Procesemissies LSI Fase Projectonderdeel VA Aanlegfase Operationele fase (zuurstof) Operationele fase (stikstof) Abandonneringsfase Lange termijn
8.7
BA
DCA
Varianten
Idem VA
Nvt Nvt
Idem VA
Algemeen Algemeen
Nvt 0
Algemeen
0
Nvt
Algemeen Algemeen
Nvt Nvt
Nvt Nvt
Effectbeschrijving: luchtkwaliteit 8.7.1 Voorkeursalternatief Aanlegfase – Verkeer, (-) In de aanlegfase zullen emissies plaatsvinden als gevolg van bouwverkeer en dergelijke. Het gaat hier met name om NOx en PM10 emissies. De hoeveelheid verkeersbewegingen (gemiddeld 35 – 40 auto’s per dag en 15 tot 20 vrachtwagens per dag) en bouwmaterieel is ten opzichte van het verkeer in de omgeving beperkt.
September 2010
- 149 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De emissies van voertuigen en materieel zullen ‘niet in betekende mate’ (bepaald met de NIBM-tool (www.infomil.nl)) bijdragen (jaargemiddelde NO2 en PM10 bijdrage <0,4 μg/m3) aan de luchtverontreinigingen. Daarom kan gesteld worden dat conform het Besluit ‘niet in betekende mate’ niet getoetst hoeft te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Hoewel sprake is van een niet significante bijdrage ten opzichte van de luchtkwaliteit, is er sprake van een beperkte hoeveelheid emissies. Dit betekent dat het effect als licht negatief (‘’) kan worden beschouwd. Zie ook Verkeer en vervoer paragraaf 10.6.1. Operationele fase – Verkeer, (0) In de operationele fase zullen overige emissies plaatsvinden als gevolg van verkeer. Ten opzichte van de referentiesituatie gaat het om een dermate geringe toename van emissies. De emissies ten gevolge van een toename van enkele verkeersbewegingen per dag zal ‘niet in betekende mate’ (bepaald met de NIBM-tool (www.infomil.nl)) bijdragen (jaargemiddelde NO2 en PM10 bijdrage < 0,4 μg/m3) aan de luchtverontreinigingen. Daarom kan gesteld worden dat conform de Besluit ‘niet in betekende mate’ niet getoetst hoeft te worden aan de wettelijke luchtkwaliteitsnormen. Er is sprake van een niet significante bijdrage ten opzichte van de luchtkwaliteit. De hoeveelheid emissies is echter dermate gering, dat het effect hiervan als nihil (‘0’) kan worden beschouwd. Zie ook Verkeer en vervoer paragraaf 10.6.1. Operationele fase – Locaties, (-) Op het moment dat de injectie- en winningsapparatuur (bestaand of MIPS) of leidingen van druk worden afgelaten (bijvoorbeeld bij onderhoud), wordt voor bestaande installaties een vaste afblaaspijp gebruikt. Voor nieuwe MIPS installaties wordt een mobiele fakkel gebruikt voor het verbranden van vrijkomende gassen en vloeistoffen. Deze situatie komt incidenteel voor. De fakkel is hooguit enkele uren in gebruik. Naast het incidenteel gebruiken van mobiele fakkels, zal op De Wijk-13 de hoeveelheid afgas dat wordt afgefakkeld iets toenemen als gevolg van de hogere aardgas en waterproductie. Het afgas betreft dan in feite damp dat van het meegeproduceerde productiewater afkomstig is. De fakkel is in de huidige situatie continu in gebruik en dat zal zo blijven, met tijdelijk (gedurende de 1 á 2 jaar dat wordt geproduceerd in deelproject 2) een lichte toename van de emissies. De toename van de aardgasdoorzet op de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo leidt niet tot een toename van de afgasemissies. Bij de verlading van productiewater op de locatie De Wijk-13 kunnen emissies (damp) vrijkomen, ondanks de aanwezigheid van een damp-retoursysteem. Daarnaast kunnen incidenteel vloeistoffen lekken; deze zullen opgevangen worden in een opvangbak. Doordat er tijdelijk meer verladingsactiviteiten zijn (gedurende 1 á 2 jaar), zullen deze emissies ook toenemen. Het (al dan niet incidenteel) vrijkomen van emissies op de locaties wordt beoordeeld als een licht negatief effect (-).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 150 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Operationele fase – Oliedamp compressor bij LSI, (-) De compressor bij de LSI emitteert oliedamp, als onderdeel van de normale werking ervan (emissies van overige componenten treden niet op). Naar verwachting wordt per compressor maximaal 50 kg/jaar geëmitteerd. De oliedampemissie is daarmee circa 0,006 kg/uur. In de NeR zijn emissie-eisen opgenomen voor organische stoffen (oliedamp wordt beschouwd als een organische stof). In de NeR (Nederlandse emissie Richtlijn) is 0,10 kg/uur voor organische stoffen de laagste emissievracht waarvoor een emissie-eis geldt. De oliedamp emissie van de compressoren valt niet in de klassen zoals opgenomen in de NeR en hebben een dermate kleine emissievracht dat het lager is dan de laagste emissievracht voor organische stoffen waarvoor een emissie-eis geldt. Naast de oliedamp kunnen enige pakkingbusverliezen optreden. De emissie van de compressoren wordt als licht negatief beschouwd (-). Operationele fase – Calamiteiten, (- -) Wanneer sprake is van een calamiteit (zoals brand) op de LSI, de locaties of op het leidingtracé, dan bestaat de kans dat een grote hoeveelheid schadelijke stoffen naar de lucht wordt geëmitteerd. Het effect hiervan wordt als negatief (’- -‘) beoordeeld. Aanlegfase en operationele fase – Geur, (0) In de voorgenomen activiteit treden er geen significante emissies op en/of zijn er geen geur relevante emissiebronnen aanwezig. Daarom kan gesteld worden dat als gevolg van de voorgenomen activiteit geen geurhinder zal optreden bij geurgevoelige objecten in de omgeving (score ‘0’). Abandonneringsfase, (0) In de beëindigingfase zullen emissies naar de lucht voorkomen als gevolg van verkeer. Gelijk als in de aanlegfase kan de tijdelijke toename van verkeersbewegingen leiden tot een lokale verslechtering van de luchtkwaliteit. Het effect wordt, vergelijkbaar met de aanlegfase, als niet significant (0) beoordeeld. Lange termijn, (0) Op de lange termijn zullen emissies naar de lucht voorkomen als gevolg van verkeer in verband met monitoringswerkzaamheden. Het effect wordt, vergelijkbaar met de aanlegfase, als nihil (0) beoordeeld. 8.7.2 Basisalternatief Voor wat betreft emissies, verschillen de effecten van het Basisalternatief niet significant van de effecten van het Voorkeursalternatief. 8.7.3 Diepere compressie alternatief Algemeen De effecten voor luchtkwaliteit bij uitvoering van het DCA zijn grotendeels gelijk aan de effecten in het voorkeursalternatief. Verschillen zijn dat in de aanlegfase en abandonneringsfase minder verkeersbewegingen nodig zijn, omdat de LSI niet hoeft te worden gebouwd. Er worden namelijk minder putten geboord en de locatie De Wijk-24 en de stikstofleidingen worden niet aangelegd. September 2010
- 151 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De verschillen met het voorkeursalternatief zijn van dien aard dat deze niet leiden tot een andere effectbeoordeling dan in het voorkeursalternatief. Een ander verschil heeft te maken met de oliedampemissie van compressoren. De compressor bij de LSI in het voorkeursalternatief wordt niet gebouwd in het DCA; in het DCA wordt echter een extra compressor bij Ten Arlo gebruikt. Het effect wordt onderstaand beschreven. Operationele fase – oliedamp compressor Ten Arlo, (-) De nieuwe compressor op Ten Arlo emitteert oliedamp, als onderdeel van de normale werking ervan (emissies van overige componenten treden niet op). Naar verwachting wordt per compressor maximaal 50 kg/jaar geëmitteerd. De oliedampemissie is daarmee circa 0,006 kg/uur. In de NeR zijn emissie-eisen opgenomen voor organische stoffen (oliedamp wordt beschouwd als een organische stof). In de NeR is 0,10 kg/uur voor organische stoffen de laagste emissievracht waarvoor een emissie-eis geldt. De oliedamp emissie van de compressoren valt niet in de klassen zoals opgenomen in de NeR en hebben een dermate kleine emissievracht dat het lager is dan de laagste emissievracht voor organische stoffen waarvoor een emissie-eis geldt. Naast de oliedamp kunnen enige pakkingbusverliezen optreden. De emissies van de compressoren wordt als licht negatief beschouwd (-). 8.7.4 Varianten inpassing De Wijk-100 De verschillende varianten voor inpassing van de locatie De Wijk-100 zijn niet onderscheidend voor de emissies van de LSI. 8.7.5 Overige varianten LSI nabij De Wijk-15 Indien de LSI nabij de locatie De Wijk-15 wordt geplaatst, is een extra stikstofleiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-15 nodig, wat leidt tot een groter aantal verkeersbewegingen in de aanlegfase. Dit leidt tot meer emissies. De totale hoeveelheid is weliswaar groter dan in het voorkeursalternatief, echter is het verschil niet dusdanig dat het effect anders beoordeeld wordt. Overige varianten De verschillende varianten voor uitvoering van het Aardgas+ project zijn niet onderscheidend voor de emissies van de LSI. 8.7.6 Mitigatie Gezien de geringe effecten qua emissies, worden voor de uitvoering van het Aardgas+ project geen mitigerende maatregelen voorgesteld.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 152 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
8.7.7 Samenvattende tabel Tabel 8.7 Effectbeschrijving Luchtkwaliteit Fase Projectonderdeel Aanlegfase Operationele fase
Aanlegfase en operationele fase Abandonneringsfase Lange termijn
8.8
VA
BA
DCA
Varianten
Verkeersbewegingen Verkeersbewegingen Locaties Oliedamp compressor LSI Oliedamp compressor Ten Arlo Calamiteiten Geur
0 -
Idem VA
0 Nvt
Idem VA
Algemeen Algemeen
Nvt
-
-0
-0
0 0
0 0
Effectvergelijking Procesemissies LSI Vanuit het luchtscheidingsproces in de LSI worden met zuurstof verrijkte lucht en niet geïnjecteerd stikstof naar de lucht geëmitteerd. Omdat het hier gaat om stoffen die normaal in de lucht voorkomen, wordt dit niet als een belangrijk effect voor het aspect emissies gezien. De veiligheidsaspecten van deze emissies komen aan bod in hoofdstuk 11, externe veiligheid. Luchtkwaliteit Overige effecten qua emissies hebben te maken met het effect op luchtkwaliteit. Dit effect wordt veroorzaakt door verkeersbewegingen in de aanlegfase, door het (incidenteel) aflaten van aardgas en door oliedamp van compressoren. De effecten hiervan zijn beperkt. De emissiehoeveelheid is gering en de duur ervan is tijdelijk. In geval van calamiteiten kan het effect groter zijn. Alternatieven en varianten Verschillen tussen het voorkeursalternatief en het DCA en varianten komen met betrekking tot het aantal verkeersbewegingen in met name de aanlegfase voor. De verschillen in aantallen verkeersbewegingen zijn van dien aard dat deze niet tot een andere effectbeoordeling leiden.
September 2010
- 153 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 8.8 Overzicht effecten emissies Emissies LSI
Locaties Nvt
0 -
Basisalternatief Diepere compressie alternatief Varianten De WijkOptie 100 A/D/C Variant LSI scheiding in één kolom
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Geen procesemissies LSI. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Overige varianten
8.9
Leidingen Nvt
Procesemissies LSI Luchtkwaliteit – overige emissies
Mogelijk iets minder emissie van met zuurstof verrijkte lucht, maar met een hogere concentratie zuurstof vanwege een iets hogere efficiëntie. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Leemten in kennis De procesemissies van de LSI zijn gebaseerd op een inschatting van de technische uitvoering van de LSI. Het detailontwerp van de LSI is nog niet uitgewerkt. De in het MER aangegeven waarden geven een benadering van de uiteindelijke situatie. De emissies met een effect voor de luchtkwaliteit zijn gebaseerd op een inschatting van het aantal verkeersbewegingen dat nodig is en op basis van ervaringen. Van de hoeveelheid vrijkomende overige emissies bij calamiteiten, zijn geen getallen beschikbaar. Gezien de onvoorspelbaarheid van de omvang van een calamiteit, bijvoorbeeld brand, is de effectbeoordeling een inschatting.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 154 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
9
LICHT
9.1
Inleiding
MER Aardgas+ De Wijk
In dit hoofdstuk worden de met het Aardgas+ project samenhangende effecten voor het milieuaspect ‘licht’ beschreven. Aandachtspunten Binnen het hoofdstuk licht worden de effecten ten gevolge van verlichting van de locaties (het gebruik van licht kan als hinderlijk worden opgevat) in beeld gebracht. Richtlijnen Voor licht zijn in de richtlijnen voor het MER zijn geen specifieke zaken opgenomen. Volstaan kan worden met een uitwerking zoals in de startnotitie is beschreven. Opzet van het hoofdstuk In de eerstvolgende paragraaf (9.2) wordt het beleidskader met betrekking tot emissies geschetst. Hierbij wordt met name ingegaan op de ‘overige emissies’, naast CO2-emissies. Het beleidskader voor CO2-emissies wordt behandeld van deelrapport 1 van het MER. In respectievelijk de paragrafen 9.3, 9.4 en 9.5 worden de huidige situatie met betrekking tot licht, de autonome ontwikkeling en het beoordelingskader voor dit hoofdstuk geschetst. In de daarop volgende paragraaf (9.6) worden de milieueffecten beschreven, gevolgd door een samenvatting (9.7) en een opsomming van de leemten in kennis (9.8).
9.2
Beleid 9.2.1 Nationaal beleid Besluit algemene regels milieu mijnbouw Lichthinder tijdens boringen voor injectie van stikstof of winning van aardgas is onderdeel van het Besluit algemene regels milieu mijnbouw. 9.2.2 Provinciaal beleid Omgevingsvisie Ten aanzien van licht heeft de provincie Drenthe stilte- en duisternisgebieden aangewezen. In de nationale parken Dwingelderveld, Drents-Friese Wold, het Nationaal beek- en esdorpenlandschap Drentsche Aa en in de Natura2000-gebieden zet de provincie Drenthe in op het behouden van duisternis. We nemen dit op in de beheerplannen voor deze gebieden. Deze gebieden komen niet voor in het plangebeid voor Aardgas+.
9.3
Huidige situatie In de huidige situatie wordt het beeld voor wat betreft lichtuitstraling bepaald door de openbare verlichting in de omgeving van De Wijk en de reeds aanwezige locaties.
September 2010
- 155 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
9.4
Autonome ontwikkelingen In de autonome ontwikkeling kan de lichtuitstraling in de omgeving toenemen door woningbouw. Door de technische ontwikkelingen met betrekking tot openbare verlichting, kan daarentegen de lichtuitstraling van verlichting naar de omgeving afnemen. Over de concrete toepassing van dit soort verlichting in de omgeving van De Wijk zijn geen gegevens bekend.
9.5
Beoordelingskader Toetsingscriteria Voor het milieuaspect licht, wordt getoetst op basis van de volgende criteria: • Licht, het effect op duisternis als gevolg van lichtemissies. Inventarisatie Verlichting wordt toegepast om visuele waarneming in het donker mogelijk te maken, groei van gewassen te stimuleren en/of aandacht te vestigen op objecten. In het eerste geval kan gedacht worden aan het verlichten van industrieterreinen en bijvoorbeeld wegen. Een voorbeeld van het tweede is assimilatiebelichting in kassen. Elke verlichtingsinstallatie heeft effect op de omgeving rondom het object of het terrein dat wordt verlicht. Ten gevolge van een verlichtingsinstallatie kunnen visuele neveneffecten ontstaan bij personen en bij flora en fauna. In dat geval spreken we van lichthinder. Voor lichthinder zijn in het kader van dit MER de doelgroepen omwonenden en mogelijk natuur van belang. Voor deze doelgroepen kunnen verschillende visuele effecten mogelijk hinder veroorzaken. Ten behoeve van het MER zijn de volgende twee effecten van belang, vanwege mogelijk onderscheidende waarde: • •
Lichtinval: vooral daar waar het normaal gesproken donker (= lage achtergrond lichtsterkte) is (slaapkamers, natuurgebieden); Zichtbaarheid: Het hebben van zicht op een lichtwaas die ontstaat door verstrooiing van het licht direct van de lichtbron en van het door de grond naar boven gereflecteerde licht.
Voor vier andere visuele effecten die tot lichthinder kunnen leiden, wordt niet verwacht dat deze tot onderscheid tussen varianten en alternatieven zullen leiden. Deze effecten worden daarom hier niet verder beschouwd. Het gaat hierbij om: •
• • •
Direct zicht op: o (te) heldere verlichtingsarmaturen; o heldere objecten met een zekere oppervlakte (reclameborden, verlichte etalages, etc.); een veelheid aan lichtbronnen met verschillende kleuren en intensiteiten; bewegend of knipperend licht; Het effect van het gebruik van een bepaalde kleurstelling of spectrale energieverdeling van het licht.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 156 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
In de directe omgeving van de voorgenomen activiteit zijn woningen aanwezig. Een mogelijk effect kan dan ook enerzijds betrekking hebben op de potentieel verminderde beleving van het verschil tussen licht en duisternis en anderzijds mogelijk op slaapverstoring. Alterra heeft onderzoek1 gedaan naar de beleving van licht en duisternis. Nachtelijke duisternis is, gezien dit onderzoek, vooral een gevoelskwestie: veiligheid versus de schoonheid van de nachtelijke sterrenhemel. In woongebieden is vooral veiligheid belangrijk. Duisternis vinden Nederlandse burgers vooral belangrijk in het buitengebied. Positieve associaties met duisternis hebben vooral betrekking op natuur en natuurbeleving. Effectbepaling De kwantitatieve effectbepaling wordt omgezet in een kwalitatieve classificatie van effecten. Bij de kwalitatieve classificatie van effecten wordt gebruik gemaakt van de 7-punts schaal voor dit MER, van ‘- - -‘ tot ‘+ + +’. In onderstaande tabel 9.1 wordt de specifieke invulling van deze schaal voor het milieuaspect emissies nader toegelicht. Tabel 9.1 Effectclassificatie Emissies Effect Emissies ---0 + ++ +++
9.6
Overschrijding van normen voor lichthinder. Substantiële lichthinder. Beperkte lichthinder. Geen of verwaarloosbare hoeveelheid emissies. Nvt Nvt Nvt
Effectbeschrijving: lichthinder 9.6.1 Voorkeursalternatief Aanlegfase – LSI, (0) De werkzaamheden met betrekking tot de bouw van de LSI vinden alleen overdag plaats. Van lichtuitstraling bij deze werkzaamheden zal alleen sprake zijn in de winterperiode in de eerste uren van de dag. Het effect hiervan wordt als nihil ingeschat (0). Aanlegfase – Bestaande locaties met nieuwe putten, (-) Voor de aanlegfase zal op de locaties 24 uur per dag gewerkt worden tijdens het boren van nieuwe putten (circa 2 weken per put). Tijdens deze werkzaamheden zal uitstraling van licht naar de omgeving plaatsvinden. Op een groot deel van de locaties zal de verstoring die hier van uit gaat beperkt zijn, vanwege de afscherming door bomen en struiken rondom deze locaties. Dit wordt beoordeeld als een beperkt negatief effect (‘-‘) voor de bestaande locaties De Wijk-13, 16, 17 en 26. Aanlegfase – Nieuwe locaties met nieuwe putten, (- -) Voor de nieuwe locaties geldt dat licht vanaf deze locaties niet of beperkt wordt afgeschermd door bomen en struiken. Dit wordt beoordeeld als een negatief effect (- -) voor de locaties De Wijk-24, 100 en 200. 1
Alterra (2005) Donkere nachten; de beleving van nachtelijke duisternis door burgers; Alterra-rapport / Reeks Belevingsonderzoek 1137 / 13, Alterra, Wageningen September 2010
- 157 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Aanlegfase – Bestaande locaties zonder nieuwe putten, (0) Op de locaties De Wijk-6, 15 en 20 worden geen putten geboord en wordt dus niet 24 uur per dag gewerkt. Van lichtuitstraling bij deze werkzaamheden zal alleen sprake zijn in de winterperiode in de eerste uren van de dag. Het effect hiervan wordt als nihil ingeschat (0). Aanlegfase – Leidingen, (0) De werkzaamheden met betrekking tot de aanleg van de leidingen vinden alleen overdag plaats. Van lichtuitstraling bij deze werkzaamheden zal alleen sprake zijn in de winterperiode in de eerste uren van de dag. Het effect hiervan wordt als nihil ingeschat (0). Operationele fase – LSI, (0) Gedurende de operationele fase zal onder normale operationele omstandigheden geen verlichting branden. Slechts bij onderhoudswerkzaamheden en storingen kan handmatig de terreinverlichting worden ingeschakeld. Eventuele lichteffecten zijn hooguit tijdelijk en worden onder normale omstandigheden niet verwacht. Dit wordt beoordeeld als een neutraal effect (0). Operationele fase – Locaties, (0) Voor de bestaande locaties is in het project Aardgas+ geen extra verlichting voorzien ten opzichte van de huidige situatie. Voor de nieuwe locaties geldt dat onder normale omstandigheden de verlichting uit is en deze kan worden ingeschakeld vanaf de inrit. Eventuele lichteffecten zijn hooguit tijdelijk en worden onder normale omstandigheden niet verwacht. Dit wordt beoordeeld als een neutraal effect (0). Abandonneringsfase, (0) Na beëindiging van de operationele fase, zullen de locaties opgeruimd worden. De werkzaamheden die hiermee gepaard gaan, vinden naar verwachting alleen overdag plaats. Van lichtuitstraling bij deze werkzaamheden zal alleen sprake zijn in de winterperiode in de eerste uren van de dag. Het effect hiervan wordt als nihil ingeschat (0). In de abandonneringsfase wordt de verlichting op de bestaande locaties verwijderd. Omdat deze verlichting onder normale operationele omstandigheden niet in gebruik was, zal de verwijdering ervan ook niet leiden tot een positief effect. 9.6.2 Basisalternatief Voor wat betreft licht, verschillen de effecten van het Basisalternatief niet significant van de effecten van het Voorkeursalternatief. 9.6.3 Diepere compressie alternatief Algemeen In het DCA zal geen stikstofinjectie plaatsvinden en zal de LSI niet worden gebouwd. De stikstofleidingen worden niet aangelegd en de nieuwe injectieputten op de locaties De Wijk24 en De Wijk-200 worden niet geboord. Op de locaties De Wijk-16, 17, 26 en 100 wordt per locatie één nieuwe winput geboord, in plaats van respectievelijk 2, 1, 3 en 2 putten. Dit betekent dat er in totaal minder lichtuitstraling zal plaatsvinden in de aanlegfase. Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 158 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Aanlegfase – Bestaande locaties met nieuwe putten, (-) Voor de aanlegfase zal op de locaties 24 uur per dag gewerkt worden tijdens het boren van nieuwe putten. Tijdens deze werkzaamheden zal uitstraling van licht naar de omgeving plaatsvinden. Op een groot deel van de locaties zal de verstoring die hier van uit gaat beperkt zijn, vanwege de afscherming door bomen en struiken rondom deze locaties. Dit wordt beoordeeld als een beperkt negatief effect (‘-‘) voor de bestaande locaties De Wijk-13, 16, 17 en 26. Aanlegfase – Nieuwe locaties met nieuwe putten, (- -) Voor de nieuwe locaties geldt dat licht vanaf deze locaties niet of beperkt wordt afgeschermd door bomen en struiken. Dit wordt beoordeeld als een negatief effect (- -) voor de locaties De Wijk-100 en 200. 9.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 De verschillende varianten voor inpassing van de locatie De Wijk-100 zijn niet onderscheidend voor het milieuaspect licht. 9.6.5 Overige varianten Periode werkzaamheden Indien werkzaamheden in de aanlegfase in de winterperiode plaatsvinden, zal er met name in de ochtend meer sprake zijn van lichtuitstraling. Voor de beoordeling ten opzichte van het VA is dit effect echter niet onderscheidend. Overige varianten De verschillende overige varianten voor uitvoering van het Aardgas+ project zijn niet onderscheidend voor het milieuaspect licht. 9.6.6 Mitigatie Door toepassing van aangepaste armaturen, het doelmatig gebruik van verlichting en het inzetten van milieuvriendelijke “groene” verlichting kan de lichtuitstraling worden gereduceerd.
September 2010
- 159 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
9.6.7 Samenvattende tabel Tabel 9.2 Samenvattende tabel emissies Fase Projectonderdeel Aanlegfase
Operationele fase Abandonneringsfase Lange termijn
9.7
LSI Bestaande locaties met nieuwe putten Nieuwe locaties met nieuwe putten Bestaande locaties zonder nieuwe putten Leidingen LSI Locaties Algemeen Algemeen
VA
BA
DCA
Varianten
0 -
Idem VA
Nvt -
Idem VA
--
--
0
0
0 0 0 0 Nvt
0 Nvt 0 0 Nvt
Effectvergelijking De belangrijkste effecten met betrekking tot licht zijn dat in de aanlegfase bij het boren van nieuwe putten 24 uur per dag wordt gewerkt, waarbij sprake is van lichtuitstraling naar de omgeving. Dit komt met name voor op de nieuwe locaties, waar weinig beschutting is en het bij de werkzaamheden benodigde licht in de omgeving zichtbaar is. Overige effecten als gevolg van lichtuitstraling op de verschillende locaties zijn niet significant. Tabel 9.3 Overzicht effecten licht Licht
LSI
Leidingen
Locaties
Aanlegfase
0
0
Operationele fase
0
0
De De De De De De De De De De 0
Basisalternatief Diepere compressie alternatief
Geen verschil met het voorkeursalternatief Minder lichthinder in de aanlegfase omdat minder putten worden geboord Geen verschil met het voorkeursalternatief
Varianten De WijkOptie 100 A/D/C Periode werkzaamheden Overige varianten
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
Wijk-6 Wijk-13 Wijk-15 Wijk-16 Wijk-17 Wijk-20 Wijk-24 Wijk-26 Wijk-100 Wijk-200
0 0 0 ----
Bij aanlegwerkzaamheden in de winterperiode meer lichtuitstraling in met name de ochtend Geen verschil met het voorkeursalternatief
- 160 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
9.8
MER Aardgas+ De Wijk
Leemten in kennis Voor het milieuaspect licht zijn geen leemten in kennis in beeld.
September 2010
- 161 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 162 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
10
VERKEER EN VERVOER
10.1
Inleiding
MER Aardgas+ De Wijk
In dit hoofdstuk worden de met de voorgenomen activiteit samenhangende milieueffecten met betrekking tot verkeer en vervoer beschreven. Verkeer- en vervoersbewegingen vinden met name plaats in de aanlegfase van het project. Tijdens de operationele fase zal voor afvoer van meegeproduceerd productiewater en voor onderhoud op de locaties en inspectie nog transport plaatsvinden. Aandachtspunten Op het gebied van verkeer en vervoer is aan de volgende onderdelen aandacht besteed: • •
Verkeersbewegingen, waarbij het aantal verkeersbewegingen bepalend is; Afgeleide effecten: verkeersveiligheid, geluid- en trillingshinder, als gevolg van verkeersbewegingen die tot hinder in de omgeving kunnen leiden.
Richtlijnen Voor verkeer en vervoer zijn in de richtlijnen voor het MER geen specifieke zaken opgenomen. Volstaan kan worden met een uitwerking zoals in de startnotitie is beschreven. Opzet van het hoofdstuk In de eerstvolgende paragraaf (10.2) wordt het beleidskader voor verkeer en vervoer behandeld. In respectievelijk de paragrafen 10.3, 10.4 en 10.5 worden de huidige situatie, de autonome ontwikkeling en het beoordelingskader geschetst. In de daarop volgende paragrafen zijn de toename van het aantal verkeersbewegingen (9.6) en afgeleide effecten daarvan (10.7) beschreven. Deze effectbeschrijving wordt gevolgd door een samenvattende effectvergelijking (10.8) en een opsomming van de leemten in kennis (10.9).
10.2
Beleid 10.2.1 Nationaal beleid Nota Mobiliteit Op 8 september 2005 is de Nota Mobiliteit deel 3 gepresenteerd, inclusief het uitvoeringsprogramma. Het doel van de Nota Mobiliteit is dat 95% van de reizigers in 2020 op tijd op zijn of haar plaats van bestemming aankomt, zonder dat de lokale luchtkwaliteit vermindert, deze moet zelfs verbeteren. Uitgangspunten zijn: • De economie krijgt voorrang; • Het kabinet kiest ervoor, gezien de maatschappelijke betekenis, de mobiliteitsgroei in goede banen te leiden; • Er wordt niet gekozen voor ‘modal shift’ beleid (verschuiving in vervoerwijzen). Elke vervoerwijze heeft zijn eigen markt en doelgroep, de uitwisselbaarheid tussen typen vervoer is gering. Overigens wordt voor het personenvervoer de fiets wel expliciet benoemd als de schoonste modaliteit en een goed alternatief voor vele korte autoritten; • Bewuste keuze voor meer verantwoordelijkheid voor de regio’s; • Handhaving uitgangspunt van betrouwbare en voorspelbare reistijden; • Reis van deur tot deur staat centraal.
September 2010
- 163 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Veel nadruk ligt op het uitgangspunt dat mobiliteit een kwestie is van samenwerken. Via publiekprivate samenwerking en decentralisatie krijgen bedrijven en andere overheden een grotere rol bij de verbetering van de mobiliteit, verkeersveiligheid en leefomgeving. Verder wordt verschillende keren gerefereerd aan het begrip netwerkanalyse, waarbij verschillende infrastructuurnetten en vervoerwijzen in samenhang moeten worden bekeken. Duurzaam Veilig Duurzaam Veilig – of eigenlijk Duurzaam Veilig Verkeer – is een initiatief van de verschillende Nederlandse overheden (1997) om de verkeersveiligheid van het wegverkeer te vergroten. Binnen Duurzaam Veilig Verkeer draait het om het voorkomen van ongelukken, oftewel preventie. Voor de introductie van Duurzaam Veilig werd voornamelijk geprobeerd om de gevolgen van verkeersonveiligheid te beperken. Dat wil zeggen dat veelal achteraf maatregelen werden getroffen om onveilige situaties aan te pakken. Dit wordt ook wel een curatieve benadering genoemd. Natuurlijk is dat nog steeds nodig, maar het curatieve beleid wordt nu gecombineerd met preventief beleid: Duurzaam Veilig. In 2005 is de Duurzaam Veilig visie geactualiseerd vanwege voortschrijdend inzicht en nieuwe ontwikkelingen (“Door met Duurzaam Veilig”). Waar in de 1e fase van DuurzaamVeilig met name infrastructuur (‘de weg’) centraal stond, worden in deze fase ook andere elementen van het verkeerssysteem betrokken: ‘het voertuig’ en ‘de mens’. Voertuigtechnologie en mensgerelateerde maatregelen staan centraler. 10.2.2 Provinciaal beleid Omgevingsvisie Drenthe De nieuwe Omgevingsvisie Drenthe bevat het wettelijk voorgeschreven provinciaal verkeersen vervoersplan op grond van de Planwet Verkeer en Vervoer. De Omgevingsvisie is het strategische kader voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe. Het provinciale beleid voor verkeer en vervoer wordt als onderdeel van de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe beschreven. Voor de ruimtelijk-economische ontwikkeling van Drenthe is het van belang gunstige vestigingsvoorwaarden te creëren waarmee Drenthe kan concurreren met andere regio’s. Dit vraagt om een goede bereikbaarheid. Mobiliteit heeft ook een belangrijke sociale functie: een goede bereikbaarheid van sociale voorzieningen, zorgvoorzieningen, onderwijsvoorzieningen en recreatieve voorzieningen draagt bij aan de ontplooiingsmogelijkheden van de inwoners van Drenthe. De provincie streeft naar een optimale en veilige bereikbaarheid. In het verkeers- en vervoersbeleid zijn normen voor reistijd en veiligheid opgenomen voor de verschillende schaalniveaus van infrastructuur (internationaal, regionaal en lokaal). De samenhang en de betrouwbaarheid van de netwerken voor auto, openbaar vervoer, fiets en goederen zijn van provinciaal belang, evenals de verknoping van het regionale netwerk met het (inter)nationale netwerk. Het beleid zoals vastgelegd in het Provinciaal Verkeers- en Vervoersplan (PVVP, 2007) blijft onveranderd van kracht.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 164 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De provincie voert de regie op de duurzame verbetering van de regionale mobiliteit door met de partners afspraken te maken over investeringen. De provincie geeft prioriteit aan: •
• •
Het verbeteren van verbindingen, locaties of voorzieningen in het regionale netwerk (weg, spoor en water) die niet voldoen aan de normen voor bereikbaarheid en/of veiligheid; Het verbeteren van het openbaar vervoer per spoor en/of over de weg; Het vervolmaken van het fietsnetwerk voor woon-werkverkeer.
Met het Rijk probeert de provincie tot afspraken te komen over maatregelen voor het (inter)nationale netwerk (weg, spoor en water). Met de gemeenten willen de provincie komen tot een samenhangend pakket van maatregelen om de bereikbaarheid met de auto, openbaar vervoer en fiets te verbeteren. Ook worden de gemeenten gestimuleerd om de infrastructuur veiliger te maken en het verkeersgedrag te verbeteren. Bereikbaarheid landelijk gebied Het uitgangspunt is dat het landelijk gebied hoofdzakelijk aangewezen blijft op de auto. Door geringe groei van de landelijke woonkernen hoeft dat geen problemen voor de bereikbaarheid op te leveren. Het openbaar vervoer zal vergaand kleinschalig en als ‘vervoer op maat’ worden uitgevoerd. Door de langere reisafstanden en de minder hoogwaardig uitgeruste wegen blijft de verkeersveiligheid een belangrijk aandachtspunt. Duurzame mobiliteit De provincie streeft naar een meer duurzaam karakter van de mobiliteit in Drenthe. Eén van de lijnen waarlangs de provincie dat wil bereiken, is het laten groeien van het aandeel openbaar vervoer en fiets in de Drentse mobiliteit. Daarnaast wil de provincie, binnen haar verantwoordelijkheid, stimuleren dat milieuvriendelijke vervoerwijzen en technologieën meer worden toegepast. De provincie ziet mogelijkheden in de infrastructuur (bijvoorbeeld vulpunten voor biogas of elektriciteit) en materieel (bijvoorbeeld ‘groene’ bussen). 10.2.3 Gemeentelijk beleid Gemeentelijk verkeers- en vervoersplan De Wolden 2010-2019 In maart 2010 heeft de gemeente De Wolden het gemeentelijk verkeers- en vervoersplan vastgesteld. De hoofdlijn van het gemeentelijk verkeers- en vervoersbeleid wordt gevormd door het programma Duurzaam Veilig. Het hoofddoel van het verkeers- en vervoersbeleid van de gemeente De Wolden is het realiseren van een duurzaam verkeers- en vervoerssysteem. Afgeleide doelstellingen zijn: 1. 2. 3. 4. 5.
September 2010
Vergroten van de verkeersveiligheid; Bevorderen van fietsverkeer en gebruik van openbaar vervoer; Zo veel mogelijk faciliteren van autogebruik; Leveren van een bijdrage aan economische en ruimtelijke ontwikkelingen; Verhogen van de kwaliteit van de leefomgeving (beperken schade aan natuur, landschap, milieu).
- 165 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Doelstelling 1: Vergroten verkeersveiligheid De Provinciale verkeersveiligheiddoelstelling is: • •
De verkeersonveiligheid is in 2010 t.o.v. 2002 teruggedrongen met 30% van de dodelijke slachtoffers en 7,5% van het aantal ziekenhuisgewonden; De verkeersonveiligheid is in 2020 t.o.v. 2002 teruggedrongen met 45% van de dodelijke slachtoffers en 34% van het aantal ziekenhuisgewonden.
Deze ambitieuze doelstelling wordt door De Wolden onderschreven. Het aantal dodelijke ongevallen in deze gemeente is echter zo laag, dat daar nauwelijks een trend in te ontdekken is. De Wolden werkt actief mee aan het verbeteren van de verkeersveiligheid door infrastructurele maatregelen te treffen en door gedragsbeïnvloedende maatregelen te realiseren. De infrastructurele maatregelen hebben betrekking op de aanleg, inrichting en het onderhoud van de wegen. Gedragsbeïnvloeding wordt vormgegeven door verkeerseducatie voor alle leeftijden. Achterliggende gedachte is dat de mens de grootste falende factor in het verkeerssysteem is. Verkeerseducatie is gericht op gedrag, vaardigheden, kennis en kunde van de verkeersdeelnemers. Doelstelling 2: Bevorderen fietsverkeer en gebruik van openbaar vervoer De gemeente zet in op duurzaamheid. Hierbij hoort het stimuleren van fietsen en gebruik van openbaar vervoer. Hiertoe heeft de gemeenteraad, vooruitlopend op dit GVVP, in 2008 al een ambitieus fietsplan vastgesteld. Niet alleen nieuwe fietspaden, maar ook doorsteken/oversteken, comfort en goede verlichting zijn van belang bij het bevorderen van fietsverkeer. Wat het openbaar vervoer betreft streeft de gemeente er naar dat iedere inwoner van De Wolden gebruik kan maken van het openbaar vervoer. Daarnaast biedt de gemeente goede haltevoorzieningen aan. Doelstelling 3: Autoverkeer mogelijk maken In een plattelandsgemeente als De Wolden neemt de auto een belangrijke plaats in. De Wolden is in Drenthe de gemeente met het hoogste autobezit (1 auto per 2 inwoners; ca 12.000 auto’s). Dit is onder andere te verklaren door de uitgestrektheid van De Wolden, in combinatie met de beperkte vervoersalternatieven. Het landelijk/provinciaal beleid gaat ervan uit dat de auto een volwaardig onderdeel is van het verkeers- en vervoerssysteem en niet alleen beperkt hoeft te worden. Doelstelling 4: Bijdrage leveren aan economische en ruimtelijke ontwikkelingen Investeringen in economische en ruimtelijke ontwikkelingen hebben als randvoorwaarde dat een goede infrastructuur wordt aangeboden. Vooral in een economisch minder sterk gebied als Noord-Nederland. Bij nieuwe ontwikkelingen moeten de verschillende beleidsterreinen daarom nauw met elkaar samenwerken.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 166 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Doelstelling 5: Verhogen van de kwaliteit van de leefomgeving (beperken schade aan natuur, landschap, milieu) Bij het realiseren van een duurzaam verkeers- en vervoerssysteem wordt aandacht besteed aan het beperken van schade aan natuur, landschap en milieu en het bevorderen van de kwaliteit van de leefomgeving. De gemeente blijft zich daarom inzetten voor verplaatsingen die zo min mogelijk belastend zijn, zoals fietsen, openbaar vervoer en carpoolen (zie ook doelstelling 2).
10.3
Huidige situatie 10.3.1 Ontsluitingsstructuur De ontsluiting van het plangebied voor het Aardgas+ project verloopt in eerste instantie via lokale wegen. Het lokale wegennet is aangesloten op het hoofdwegennet bestaande uit de rijksweg A28 en de provinciale weg N375, die vanuit het gebied snel bereikt kunnen worden. Vanaf de rijksweg A28 is het plangebied te bereiken vanaf afrit 24 (De Wijk) aan de zuidwestkant en afrit 25 (Zuidwolde) aan de zuidoostkant van het plangebied: •
• •
Via afrit 24 kan het plangebied vanaf het westen worden benaderd door het dorp Rogat en voorts via de Broekhuizen richting het noordwesten of de Noorderkanaalweg richting het zuidwesten; Via afrit 25 kan het plangebied vanaf het oosten worden benaderd via de Echtenseweg en de Oshaarseweg; Vanaf zowel afrit 24 als 25 kan de Commissieweg/Veeningen ten zuiden van de A28 worden bereikt. Vanaf deze weg kan het plangebied vanuit het zuiden worden benaderd, via de Slenkenweg/Schoonveldweg en de Leijenweg/Koekangerweg.
Vanaf de provinciale weg N357 is het plangebied vanuit het noorden te bereiken via de Weerwilleweg/Prinsesseweg/Dorpsstraat/Eggeweg/Oshaarseweg en de Ruinerweg. Alle wegen in het gebied, de A28 en de N357 uitgezonderd, zijn gemeentelijke wegen. Deze wegen zijn veelal smal, worden door alle verkeersdeelnemers gebruikt en hebben voornamelijk een functie als gebiedsontsluitingswegen en erftoegangswegen. 10.3.2 Verkeersintensiteit Het verkeer op de gemeentelijke wegen in het gebied is voornamelijk bestemmingsverkeer. De afwikkeling van doorgaand verkeer verloopt via de A28 en de N357. De intensiteiten op de wegen in beheer van de gemeente zijn in het algemeen laag. Een aantal ontsluitingswegen (vanaf A28/N375) van/naar de grotere dorpen zoals Ruinerwold, Ruinen, Koekange, Zuidwolde en de Wijk heeft een gemiddeld hogere intensiteit. De intensiteiten op deze wegen liggen tussen 3.000 en 6.000 voertuigen per etmaal. Op de A28 tussen knooppunt Lankhorst en Zwolle is de doorstroming vooral in de ochtendspits problematisch. Incidenteel is het knooppunt Lankhorst (A28/A32) zodanig overbelast dat er filevorming op de A28 optreedt tot in De Wolden. September 2010
- 167 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Op de gemeentelijke wegen vormt de doorstroming geen knelpunt. Ter indicatie: op de drukste gemeentelijke weg (Hessenweg tussen A28 en de Wijk) is de intensiteit circa 6.000 voertuigen per dag. Pas bij een intensiteit van meer dan 20.000 voertuigen per dag treedt verstoring in de doorstroming op. Op dit moment zijn er ook geen kruispunten op gemeentelijke wegen, waar het zodanig druk is dat er vertraging en/of filevorming ontstaat.
10.4
Autonome ontwikkelingen Verbreding A28 In 2010 gaat Rijkswaterstaat de capaciteit van de A28 vergroten door de aanleg van een derde rijstrook, zodat er 2x3 rijstroken ontstaan. Hiermee zijn de files naar verwachting opgelost en is De Wolden van/naar Zwolle filevrij bereikbaar. Uitvoering maatregelen GVVP De komende jaren zullen verschillende maatregelen uit het GVVP gaat hier om diverse maatregelen om met name de bereikbaarheid te verbeteren. Voorbeelden van maatregelen zijn het aanpassen verder inrichten van 30 km- en 60 km-zones. De fasering van de uitgekristalliseerd.
10.5
worden uitgevoerd. Het en de verkeersveiligheid van kruispunten en het maatregelen is nog niet
Beoordelingskader Toetsingscriteria Voor het milieuaspect Verkeer en vervoer zijn vijf toetsingscriteria vastgesteld: • • • • •
Verkeersbewegingen (hoeveelheid verkeersbewegingen uitgedrukt in voertuigen over de dag in beide fasen, kwantitatief); Routes en alternatieve routes (routering, kwalitatief); Verkeersveiligheid (potentiële conflictpunten en –situaties, kwalitatief); Geluid- en trillingshinder door toename zwaar verkeer (verwachte overlast, kwalitatief); Luchtkwaliteit door toename zwaar verkeer (verwachte overlast, kwalitatief).
Inventarisatie Voor de beschrijving van de effecten op verkeer en vervoer is gebruik gemaakt van basisgegevens van de NAM en van openbaar toegankelijk kaartmateriaal. Daarnaast is gebruik gemaakt van ervaringsgegevens. Effectbepaling De voorgenomen activiteit zal vooral in de aanlegfase een hoeveelheid transport genereren. De beschrijving van de effecten richt zich met name op deze fase. In de aanlegfase gaat het om aan- en afvoer van bouwmaterialen en bouwpersoneel. De kwantitatieve effectbepaling wordt omgezet in een kwalitatieve classificatie van effecten. Hierbij worden scores toegekend aan de geconstateerde effecten. Hierbij wordt aangesloten bij de 7-punts schaal van ‘- - -‘ t/m ‘+ + +’. In tabel 10.1 wordt de specifieke invulling van deze schaal voor het milieuaspect verkeer en vervoer nader toegelicht.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 168 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 10.1 Effectclassificatie Verkeer en vervoer Effect Verkeer en vervoer ---0 x
10.6
Ontstaan van gevaarlijke verkeerssituaties Regionaal effect met gevolgen voor de doorstroming Lokaal effect Geen of verwaarloosbaar effect Nvt
Effectbeschrijving: verkeersbewegingen 10.6.1 Voorkeursalternatief Toelichting routes Uitgangspunten Met de bouw van de LSI, de aanleg van nieuwe locaties, de aanpassingen op bestaande locaties, het boren van putten en de aanleg van leidingen is een toename van het aantal verkeersbewegingen gemoeid. Om deze verkeersbewegingen in goede banen te leiden en om ongewenste en gevaarlijke situaties zoveel mogelijk te vermijden, is een transportplan opgesteld. Uitgangspunten voor het transport zijn: • •
Alleen wegen die berekend zijn op de toename van verkeer (licht en zwaar) worden gebruikt; De bebouwde kom wordt zoveel mogelijk vermeden.
Dit leidt volgende wegen waar het transport niet langs gaat (‘no go-areas’): • • • • •
Eggedijkje; Oshaarseweg tussen de Zuidesch van Echten en de camping tot aan de Traandijk; De bebouwde kom van Koekange; De bebouwde kom van Koekangerveld; De bebouwde kom van De Wijk.
Routes Bovenstaande uitgangspunten leiden ertoe dat alle verkeer wordt aan- en afgevoerd vanaf afrit 25 van de A28. Vanaf deze afrit wordt het verkeer verspreid over het gebied. Verkeer naar de locaties De Wijk-16 en De Wijk-100 gaat via de kortste route. Verkeer naar de overige locaties neemt een iets langere dan de kortste route om de gevoelige Oshaarseweg ten hoogte van de camping te vermijden. Dit verkeer gaat over de parallelweg langs de A28, kruist de A28 en gaat ten zuiden van de A28 richting De Wijk over de Veeningen/Commissieweg. Vanaf deze weg wordt het verkeer via de Leijenweg/Koekangerweg en de Slenkenweg/Schoonvelderweg naar het plangebied ten noorden van de A28 geleid. Zie voor een grafische weergave van de routes kaart 10A.
September 2010
- 169 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Aandachtspunten Vrijwel alle routes zijn geschikt voor zwaar verkeer. Er zijn echter de volgende aandachtspunten: • De Kruisweg op de route naar De Wijk-100 is een smalle weg. Daarom worden langs deze weg passeerstroken aangelegd om ruimte te creëren voor het makkelijk passeren van vrachtverkeer; • Dicht bij het kruispunt van de Koekangerdwarsdijk met de toegangsweg naar de locatie De Wijk-13 staat een boom waardoor de bocht voor de trucks voor afvoer van productiewater lastig is. Mogelijk dat het kruispunt wordt verruimd; • Veel van de te gebruiken wegen zijn smal en worden door zwaar verkeer, licht verkeer en fietsers gebruikt. Om de veiligheid te bevorderen wordt scholen voorlichting gegeven over zwaar transport. Daarnaast wordt een chauffeursinstructie opgesteld voor het project Aardgas+ in relatie tot de verkeersveiligheid. Bij de planning van de werkzaamheden in de aanlegfase wordt rekening gehouden met het recreatieseizoen, wanneer veel licht verkeer in de omgeving plaatsvindt. Daarnaast wordt bij de rijtijden van met name zwaar verkeer rekening gehouden met de tijden waarop scholen beginnen en eindigen. Eventueel kunnen verkeersregelaars worden ingezet. Aanlegfase, (-) Met de bouw van de LSI, de aanleg van nieuwe locaties, de aanpassingen op bestaande locaties, het boren van putten en de aanleg van leidingen is een toename van het aantal verkeersbewegingen gemoeid. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de geraamde hoeveelheden verkeersbewegingen. Er is onderscheid gemaakt tussen de verkeersbewegingen benodigd voor voornamelijk woon-werk verkeer (licht verkeer) en transporten om materiaal en materieel naar de locaties te transporteren (zwaar verkeer). Een heenreis en een terugreis wordt gezien als één verkeersbeweging. Het woon-werk verkeer (licht verkeer) zal doorgaans plaatsvinden voor 07.00 uur en na 16.00 uur. De transporten (zwaar verkeer) arriveren doorgaans tussen 07.00 uur en 16.00 uur op de locaties. Alleen de werkzaamheden ten behoeve van het boren van nieuwe putten vinden 24 uur per dag plaats. Dit betekent dat een deel van met name het woon-werk verkeer naar de locaties (De Wijk-20 uitgezonderd) tijdens deze werkzaamheden verspreid over de dag plaatsvindt. In de aanlegfase vindt geen gevaarlijk transport plaats. De werkzaamheden vinden verspreid in het plangebied plaats in een periode van circa 1,5 jaar. Daarbij verplaatsen de werkzaamheden zich van locatie naar locatie, waarbij niet alle werkzaamheden tegelijk op één locatie zijn gericht. Wanneer bijvoorbeeld de ene locatie wordt aangelegd, worden op een andere locatie putten geboord. Gedurende de aanlegfase vinden gemiddeld per dag circa 35-40 verkeersbewegingen plaats van licht verkeer. Maximaal vinden per dag circa 130 verkeersbewegingen plaats. In dat geval vinden de volgende werkzaamheden tegelijkertijd plaats: • • •
Boren van put – 245 personeel bewegingen p/wk (35 per dag); Plaatsen MIPS – 15 personeel bewegingen per dag; Aanleg locaties – 50 personeel bewegingen per dag;
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 170 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
•
MER Aardgas+ De Wijk
Aanleg ASU – 30 personeel bewegingen p/d gedurende 22 weken = 3.300 totaal.
Gedurende de aanlegfase vinden gemiddeld per dag circa 15-20 verkeersbewegingen plaats van zwaar verkeer. Maximaal vinden per dag 40 verkeersbewegingen van zwaar verkeer plaats. Tabel 10.2 Verkeersbewegingen aanlegfase (totaal) Projectonderdeel Licht verkeer Zwaar verkeer aanlegfase (aantal, circa) (aantal, circa) Luchtscheidingsinstallatie
3300
1040 (incl. location)
Leidingen Locaties De Wijk-6 De Wijk-13 De Wijk-15 De Wijk-16 De Wijk-17 De Wijk-20 De Wijk-24 De Wijk-26 De Wijk-100 De Wijk-200 Totaal
3000
533
1900 75 980 490 50 1770 1470 1280 1770 16085 (gemiddeld 3540 per dag)
700 30 338 244 15 1285 (incl. locatie) 492 1158 (incl. locatie) 1282 (incl. locatie) 7117 (gemiddeld 1520 per dag)
Transportroute Vanaf A28 afrit 25 / via port Meppel Vanaf A28 afrit 25
Vanaf Vanaf Vanaf Vanaf Vanaf Vanaf Vanaf Vanaf Vanaf
A28 A28 A28 A28 A28 A28 A28 A28 A28
afrit afrit afrit afrit afrit afrit afrit afrit afrit
25 25 25 25 25 25 25 25 25
De toename van het aantal verkeersbewegingen is lokaal merkbaar, op de wegen tussen afrit 25 van de A28 en de diverse locaties. Met name in perioden wanneer veel werkzaamheden tegelijkertijd plaatsvinden is er sprake van een duidelijke invloed. De wegen in het gebied zijn echter berekend op het verkeer en de toename van verkeersbewegingen zullen niet tot opstoppingen leiden. Er wordt een licht negatieve beoordeling toegekend (-). Operationele fase, (-) In de operationele fase vinden drie verkeersstromen plaats: •
• •
September 2010
Ten eerste vinden verkeersbewegingen plaats van licht verkeer, ten behoeve van inspectie op de verschillende winlocaties. Deze verkeersbewegingen vinden eens per week per locatie plaats. Alleen voor de nieuwe locaties De Wijk-24, 100 en 200 betreft dit een toename ten opzichte van de huidige situatie omdat ten behoeve van de bestaande locaties reeds verkeersbewegingen plaatsvinden; Ten tweede vinden verkeersbewegingen plaats van licht verkeer, ten behoeve van de normale werking van de LSI. Het gaat hier om 2 verkeersbewegingen per dag; Ten derde vinden vanaf de locatie De Wijk-13 gedurende 1-2 jaar per werkdag 6 afvoertransporten plaats van productiewater, dat meegeproduceerd wordt bij de gaswinning. Het betreft transport van zwaar verkeer met trucks met een inhoud van 30 m3. In vergelijking met de huidige situatie gaat het om een toename van 5 per week naar 30 per week. Het productiewater wordt in beginsel afgevoerd naar Delfzijl via de A28 en de N33. Mogelijk dat deze stroom in de toekomst via de A28 en A37 naar de Schoonebeek locatie S313 wordt afgevoerd.
- 171 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Belucht water dat vrijkomt op de locatie De Wijk-13 wordt circa 1 keer per week met een truck naar de Schoonebeek locatie S313 getransporteerd alwaar verdere behandeling plaatsvindt. Het transport van productiewater betreft transport van gevaarlijke stoffen. Tabel 10.3 Verkeersbewegingen operationele fase (per jaar) Projectonderdeel Licht verkeer Zwaar verkeer aanlegfase (aantal, circa) (aantal, circa) Luchtscheidingsinstallatie Leidingen Locaties De Wijk-6 De Wijk-13 De Wijk-15 De Wijk-16 De Wijk-17 De Wijk-20 De Wijk-24 De Wijk-26 De Wijk-100 De Wijk-200
700 Nvt 52 52 52 52 52 52 52 52 52 52
1600
De toename van het aantal verkeersbewegingen van licht verkeer in de operationele fase is verwaarloosbaar. Het aantal verkeersbewegingen van zwaar verkeer voor het afvoer van productiewater is lokaal merkbaar. De wegen zijn berekend op dit verkeer en als gevolg van de toename zullen geen opstoppingen ontstaan. Daarom wordt een licht negatief effect toegekend (-). Abandonneringsfase, (-) In de beëindigingsfase zal verkeer gegenereerd worden ten bate van de afbouw van de LSI en de locaties. Het aantal verkeersbewegingen is zodanig dat deze lokaal merkbaar zijn. Het effect hiervan wordt als beperkt negatief (-) beoordeeld. Lange termijn, (0) In de lange termijn vinden verkeersbewegingen plaats als gevolg van monitoringswerkzaamheden. De hoeveelheid verkeersbewegingen is dermate beperkt dat deze lokaal vrijwel niet merkbaar zijn. Het effect wordt dan ook als nihil (0) beschouwd. Calamiteiten, (-) Wanneer zich een calamiteit voordoet, zullen verkeersbewegingen gegenereerd worden teneinde de calamiteit te bestrijden. Het gaat hier om een kortdurende en in verhouding van het totale verkeersaanbod relatief kleine toename van het aantal verkeersbewegingen. Omdat lokaal wel een effect merkbaar zal zijn, wordt het effect als licht negatief beoordeeld (-). 10.6.2 Basisalternatief Voor wat betreft verkeersbewegingen, verschillen de effecten van het Basisalternatief niet significant van de effecten van het Voorkeursalternatief.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 172 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
10.6.3 Diepere compressie alternatief Aanlegfase, (-) Ten opzichte van het VA vinden minder verkeersbewegingen plaats van zowel licht als zwaar verkeer. Immers, de LSI wordt niet aangelegd en er worden geen injectieputten geboord. Daarnaast worden minder winputten geboord omdat niet vanuit het ondiepe reservoir wordt gewonnen. Dit leidt ertoe dat de locaties De Wijk-24 en De Wijk-100 niet worden aangelegd. De toename van verkeersbewegingen in de aanlegfase zullen wel lokaal merkbaar zijn (effect -). Operationele fase, (0) Ten opzichte van het VA vinden minder verkeersbewegingen van zwaar verkeer plaats in het DCA. De reden hiervoor is dat in het DCA het waterhoudende reservoir 2 niet wordt ontwikkeld, waardoor geen afvoer van productiewater vanaf de locatie De Wijk-13 nodig is. Daarnaast wordt de LSI niet gebouwd, waardoor geen licht verkeer ten behoeve van de werking van de LSI nodig is. Wel zijn verkeersbewegingen van licht verkeer nodig voor de inspectie van de locaties (eens per week per locatie) en voor operatie en onderhoud van de compressor op de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo. Dit aantal verkeersbewegingen is echter verwaarloosbaar, zodat het effect als nihil (0) wordt beoordeeld. 10.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 Aanlegfase, (-) Zoals uit onderstaande tabel blijkt, zijn de verschillende optie voor inpassing van De Wijk100 niet onderscheidend ten aanzien van het aantal verkeersbewegingen. Het effect voor de verschillende opties heeft dan ook geen invloed op het effect zoals beschreven in het VA. Tabel 10.4 Verkeersbewegingen aanlegfase varianten inpassing De Wijk-100 Projectonderdeel Licht verkeer Zwaar verkeer Transportroute aanlegfase (aantal, circa) (aantal, circa) Optie A, C en D Locatie De Wijk-100 Leiding De Wijk-16 – De Wijk100
1280 (gemiddeld 1520 per dag) 1000 (gemiddeld 1520 per dag)
1158 (gemiddeld 1520 per dag) 160 (gemiddeld 2-5 per dag)
Vanaf A28 afrit 25 Vanaf A28 afrit 25
10.6.5 Overige varianten Overige varianten De effecten van de overige varianten voor de uitvoering van de voorgenomen activiteit verschillen voor het aspect verkeersbewegingen niet van hetgeen beschreven is voor het Voorkeursalternatief. 10.6.6 Mitigatie Het aantal verkeersbewegingen in de aanlegfase kan in theorie worden verkleind door het slim plannen van vervoer van materiaal en materieel. Ook kan door carpoolen van werknemers op de bouwlocaties het aantal verkeersbewegingen worden teruggebracht.
September 2010
- 173 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
10.6.7 Samenvattende tabel In onderstaande tabel zijn de effecten ten aanzien van het aantal verkeersbewegingen voor de verschillende alternatieven weergegeven. Tabel 10.5 Effectbeschrijving: verkeersbewegingen Fase Projectonderdeel VA Aanlegfase Operationele fase
Abandonneringsfase Lange termijn Calamiteiten
10.7
Algemeen Transport productiewater Licht verkeer Algemeen Algemeen Algemeen
0 0 -
BA
DCA
Varianten
Idem VA
Nvt
Idem VA
0 0 -
Effectbeschrijving: afgeleide effecten (verkeersveiligheid, geluid- en trillingshinder) 10.7.1 Voorkeursalternatief Aanlegfase, (-) De verkeersbewegingen in de aanlegfase hebben lokaal een negatief effect voor verkeersveiligheid, geluid- en trillingshinder. Hoewel in het gebied niet hard wordt gereden en voorlichting wordt geven over de verkeersveiligheid, zijn afgeleide effecten beperkt. Daarom wordt het effect als licht negatief beoordeeld (-). Operationele fase, (-) De aantallen verkeersbewegingen in de operationele fase zijn over het algemeen beperkt. Wel vindt er een toename van het transport van productiewater plaats, wat een lokaal een aantal afgeleide effecten kan hebben. Dit effect wordt als beperkt negatief (-) beschouwd. Abandonneringsfase, (-) In de beëindigingsfase zal verkeer gegenereerd worden ten bate van de afbouw van de LSI en de locaties. Het aantal verkeersbewegingen is zodanig dat deze lokaal merkbaar zijn. De afgeleide effecten van verkeersbewegingen worden in de beëindigingsfase dan ook als beperkt negatief (-) beoordeeld. Lange termijn, (0) De aantallen verkeersbewegingen op de lange termijn zijn dermate beperkt, dat mogelijke effecten op verkeersveiligheid, geluid- en trillingshinder als nihil (0) worden beschouwd. Calamiteiten, (-) Wanneer zich een calamiteit voordoet, zullen verkeersbewegingen gegenereerd worden teneinde de calamiteit te bestrijden. Het gaat hier om kortdurende en in verhouding tot het totale verkeersaanbod relatief kleine toename van het aantal verkeersbewegingen. Het effect van calamiteiten zal voor verkeersveiligheid, geluid- en trillingshinder dan ook alleen lokaal en tijdelijk merkbaar zijn en wordt als licht negatief beoordeeld (-).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 174 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
10.7.2 Basisalternatief Voor wat betreft afgeleide effecten van verkeersbewegingen, verschillen de effecten van het Basisalternatief niet significant van de effecten van het Voorkeursalternatief. 10.7.3 Diepere compressie alternatief Voor wat betreft afgeleide effecten van verkeersbewegingen, verschillen de effecten van het DCA niet significant van de effecten van het Voorkeursalternatief. 10.7.4 Varianten inpassing De Wijk-100 De verschillende varianten voor inpassing van de locatie De Wijk-100 zijn niet significant onderscheidend voor de afgeleide effecten van verkeersbewegingen. 10.7.5 Overige varianten De overige varianten zijn niet significant onderscheidend voor de afgeleide effecten van verkeersbewegingen. 10.7.6 Mitigatie Met betrekking tot de afgeleide effecten van de toename van verkeer- en vervoersbewegingen, worden in het MER geen aanvullende mitigerende maatregelen voorgesteld. 10.7.7 Samenvattende tabel In onderstaande tabel zijn de effecten ten aanzien van afgeleide effecten van de verkeersbewegingen voor de verschillende alternatieven weergegeven. Tabel 10.6 Effectbeschrijving: afgeleide effecten (verkeersveiligheid, geluid- en trillingshinder) Fase Projectonderdeel VA BA DCA Varianten Aanlegfase Operationele fase
Abandonneringsfase Lange termijn Calamiteiten
10.8
Algemeen Transport productiewater Licht verkeer Algemeen Algemeen Algemeen
-
Idem VA
0 0 -
Nvt
Idem VA
0 0 -
Effectvergelijking De belangrijkste effecten ten aanzien van verkeer en vervoer zijn: •
September 2010
De toename van verkeer- en vervoersbewegingen in de aanlegfase is lokaal merkbaar, waardoor sprake is van een beperkt negatief effect zowel door de toename van het aantal verkeersbewegingen als de afgeleide effecten daarvan;
- 175 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
•
•
•
•
•
In de operationele fase wordt vanwege het transport van productiewater (gevaarlijke stof) gedurende 1-2 jaar een beperkt negatief effect verwacht. Dit geldt zowel voor de toename van verkeersbewegingen als voor de afgeleide effecten. Hoewel de hoeveelheid transporten beperkt is (30 per week), zijn deze lokaal merkbaar; In de abandonneringsfase is sprake van een toename van verkeersbewegingen, met bijbehorende afgeleide effecten. Deze effecten zijn lokaal merkbaar en worden als beperkt negatief (-) beoordeeld; Bij eventuele calamiteiten kunnen verkeersbewegingen gegenereerd worden die lokaal merkbaar zijn. Dit wordt beschouwd als een beperkt negatief effect (-) voor de toename van verkeersbewegingen en de afgeleide effecten daarvan; Het diepere compressie alternatief leidt tot minder effecten dan het VA, omdat de aantallen verkeersbewegingen in de verschillende fasen lager zijn. In het oog springt het transport van productiewater, dat in het DCA niet plaatsvindt. Verder zijn de effecten van de toename van de verkeersbewegingen lokaal wel merkbaar; De varianten voor inpassing van de locatie De Wijk-100 en de overige varianten zijn niet onderscheidend voor de verkeer- en vervoerseffecten. Tabel 10.7 Overzicht effecten verkeer en vervoer Verkeer en vervoer LSI Verkeersbewegingen aanlegfase en afgeleide effecten Transport productiewater operationele fase en afgeleide effecten Basisalternatief Diepere compressie alternatief
Varianten De Wijk100 LSI nabij De Wijk-15
Optie A/C/D
Nieuwe leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-17 Overige varianten
10.9
Leidingen
Locaties
-
Geen verschil met het voorkeursalternatief Minder verkeersbewegingen in de aanlegfase omdat de LSI, de locatie De Wijk-24 en de stikstofleidingen niet worden aangelegd en er minder putten worden geboord. Daarnaast vindt geen toename van het transport van productiewater plaats. Bij opties A, C en D hoeft een kleiner deel van de krappe Kruisweg gebruikt te worden. Meer verkeersbewegingen in de aanlegfase door extra stikstofleiding tussen De Wijk-15 en De Wijk-20. Meer verkeersbewegingen in de aanlegfase omdat bestaande leiding niet wordt gebruikt maar een nieuwe wordt aangelegd. Geen verschil met het voorkeursalternatief
Leemten in kennis De routes die vanuit het transportplan van de NAM zijn bepaald om de verschillende locaties in het plangebied te bereiken, zijn gebaseerd op de huidige wegenstructuur in het gebied. Daarbij is uitgegaan van een zo veilig mogelijke routering. Naar aanleiding van mogelijke wijzigingen in het wegennet en mogelijk nieuwe inzichten kan in de toekomst een andere routering worden bepaald.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 176 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
11
EXTERNE VEILIGHEID
11.1
Inleiding
MER Aardgas+ De Wijk
Het hoofdstuk externe veiligheid heeft betrekking op de veiligheid van de LSI, de locaties, stikstofleidingen en aardgasleidingen. De externe veiligheid is gekwantificeerd met behulp van modelberekeningen. Verschillende situaties zijn in de modellen doorgerekend, waardoor kan worden bepaald in hoeverre de externe risico’s binnen de wettelijk voorgeschreven normen blijven. Effecten diepe ondergrond worden beschreven in deelrapport 3 De berekeningen hebben geen betrekking op de gasreservoirs en de omringende diepe ondergrond. Voor de diepe ondergrond is een alternatieve aanpak toegepast, zoals beschreven in deelrapport 3. Richtlijnen MER In de richtlijnen voor het MER is met betrekking tot externe veiligheid het volgende opgenomen: Naast toetsing aan het vigerende beleid voor hogedruk aardgasleidingen dient in het kader van het Bevb een QRA (kwantitatieve risicoanalyse) uitgevoerd te worden. In de QRA moeten de uitgangspunten voor de berekeningen duidelijk beschreven zijn en onderbouwd worden. Opbouw van het hoofdstuk Het beleid met betrekking tot externe veiligheid wordt besproken in hoofdstuk 11.2. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in het huidige vigerende beleid en de ontwikkelingen. Het beleid geeft de randvoorwaarden, waaraan bij de modelberekeningen is getoetst. Hoofdstuk 11.3 geeft een overzicht van de huidige situatie met betrekking tot externe veiligheidsaspecten op en nabij de transportleiding en de locaties. Hoofdstuk 11.4 geeft een overzicht van de autonome ontwikkelingen. Vervolgens is in hoofdstuk 11.5 ingegaan op de berekeningsmethodiek en de beoordelingsmethodiek, zoals toegepast in dit MER. Daarbij wordt aandacht besteed aan mogelijke faaloorzaken van de installaties en de transportleidingen voor stikstof en aardgas. Met behulp van modelberekeningen zijn verschillende situaties in beeld gebracht. De berekeningen geven inzicht in de concentraties en de tijdsduur van hierbij mogelijk vrijkomend stikstof en zuurstof. Vanaf hoofdstuk 11.6 worden de berekende effecten beschreven van de verschillende onderdelen, met: • • • • •
September 2010
LSI in hoofdstuk 11.6; Locaties in hoofdstuk 11.7; Stikstofleidingen in hoofdstuk 11.8; Aardgasleidingen in hoofdstuk 11.9; Transport van productiewater per truck in hoofdstuk 11.10.
- 177 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De effecten worden samengebracht in hoofdstuk 11.11, met een analyse van de eventueel benodigde aanvullende maatregelen. In hoofdstuk 11.12 is een overzicht gegeven van de leemten in kennis. Bijlagenrapport externe veiligheid Zoals bovenstaand is aangegeven, is voor het bepalen van de externe veiligheid gebruik gemaakt van modelberekeningen. Dit zijn kwantitatieve risico analyses, veelal aangeduid met de engelse afkorting QRA (quantitative risk analysis). De rapportage, welke de basis vormt voor de hier gepresenteerde resultaten, is opgenomen als bijlage bij dit MER.
11.2
Beleid 11.2.1 Nationaal beleid Voor het beleid wordt onderscheid gemaakt tussen de installaties op de locaties (inrichting) en de transportleidingen (transportas). Onderstaand worden eerst de termen plaatsgebonden risico en groepsrisico toegelicht (11.2.1). Daarna wordt ingegaan op het beleid met betrekking tot de installaties (11.2.2), de transportleidingen (11.2.3) en het transport per truck. Algemeen Voor het aspect externe veiligheid is beleid geformuleerd op nationaal niveau. Bij externe veiligheid gaat het om de risico’s die samenhangen met het produceren, verwerken, opslaan en vervoeren van gevaarlijke stoffen. Deze risico’s doen zich voor zowel rondom risicovolle inrichtingen als transportassen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd. Plaatsgebonden risico (PR) en groepsrisico (GR) Voor externe veiligheid zijn twee maten opgesteld: het plaatsgebonden risico (PR) en het groepsrisico (GR). • PR: Bij het plaatsgebonden risico gaat het om de kans dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen, als deze persoon zich voortdurend en onbeschermd in de nabijheid van een risicovolle inrichting of transportas bevindt. Het plaatsgebonden risico wordt weergegeven als een contour rondom de risicovolle inrichting of de transportas; • GR: Het groepsrisico is de kans dat een groep personen van een bepaalde omvang overlijdt als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico wordt weergegeven als een grafiek met het aantal personen op de horizontale as en de kans op overlijden op de verticale as. 11.2.2 Beleid inrichtingen (locaties) Besluit externe veiligheid inrichtingen In Nederland is in 2004 het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Hiermee zijn de risiconormen voor externe veiligheid met betrekking tot bedrijven (stationaire inrichtingen) met gevaarlijke stoffen vastgelegd. Het besluit heeft als doel zowel individuele als groepen burgers een minimum beschermingsniveau te bieden tegen een ongeval met gevaarlijke stoffen. Om dit doel te bereiken verplicht het besluit de bevoegde gezagen Wet milieubeheer (Wm) en Wet op de ruimtelijke ordening (WRO) – in deze de gemeenten en
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 178 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
provincies – afstand te houden tussen gevoelige objecten en risicovolle bedrijven/transportroutes. Tevens beperkt het besluit het totale aantal aanwezige personen in de directe omgeving van een risicovol bedrijf en/of transportroute. Veiligheidsrisico’s met betrekking tot inrichtingen worden getoetst aan de richt- en grenswaarden (zie onderstaand) zoals opgenomen in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) uit 2004. De LSI is Bevi-plichtig, wat inhoudt dat de activiteiten op de locatie van de LSI dienen te voldoen aan Bevi. De mijnbouwinstallaties op de injectie- en productielocaties zullen waarschijnlijk onder het Bevi gaan vallen. Daarom houdt dit project zich voor de injectie- en productielocaties al wel aan de in het Bevi gestelde risiconormering. Richt- en grenswaarden voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten In het Bevi wordt onderscheid gemaakt tussen kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. •
Kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld woningen, ziekenhuizen en dergelijke. De norm voor kwetsbare objecten is een grenswaarde2 waar aan moet worden voldaan; Beperkt kwetsbare objecten zijn bijvoorbeeld kleinere kantoorgebouwen of bedrijfsgebouwen. De norm voor beperkt kwetsbare objecten is een richtwaarde3.
•
PR toetsen aan 10-6-contour Voor nieuwe situaties geldt voor kwetsbare objecten een grenswaarde voor het plaatsgebonden risico van 10-6 per jaar. Dit betekent dat er een kans van 10-6 per jaar is, dat een persoon overlijdt als gevolg van een ongeval. Voor beperkt kwetsbare objecten geldt een richtwaarde van eveneens 10-6 per jaar. Doordat beide waarden gelijk zijn, kan in dit MER worden volstaan met een toetsing aan de grenswaarde. GR toetsen aan oriëntatiewaarde Voor het groepsrisico is een oriëntatiewaarde vastgelegd. Dit houdt in dat hier gemotiveerd van kan worden afgeweken. Dit is gebonden aan een verantwoordingsplicht. De oriëntatiewaarde voor het groepsrisico voor inrichtingen is: De kans op een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers is ten hoogste 10-5 per jaar; De kans op een ongeval met 100 dodelijke slachtoffers is ten hoogste 10-7 per jaar; De kans op een ongeval met 1.000 dodelijke slachtoffers is ten hoogste 10-9 per jaar.
• • •
11.2.3 Beleid transport (leidingen) Vigerend beleid – Circulaire Zonering langs hoge druk aardgastransportleidingen In de Circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen uit 1984 wordt onder meer aangegeven op welke wijze een verantwoorde zonering toegepast kan worden langs nieuwe tracés van aardgastransportleidingen en bij ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving van bestaande aardgastransportleidingen. De circulaire schrijft voor dat voor nieuwe leidingen over de zogenaamde toetsingafstand vanaf de leiding de aard van de
2 3
Grenswaarde: hier moet aan worden voldaan. Richtwaarde: hier moet zoveel mogelijk aan worden voldaan.
September 2010
- 179 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
bebouwing wordt bepaald. Deze toetsingsafstand varieert van 20 meter voor kleine leidingen bij lage drukken tot 180 meter voor grotere leidingen bij hoge drukken. Toekomstig beleid – Besluit externe veiligheid buisleidingen Momenteel wordt gewerkt aan nieuw beleid en regelgeving voor buisleidingen, met een nieuw Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Hiermee moet onder andere duidelijkheid ontstaan over locaties en risicoafstanden voor ondergrondse buisleidingen met gevaarlijke stoffen. Het Bevb regelt onder andere welke veiligheidsafstanden moeten worden aangehouden rond buisleidingen met gevaarlijke stoffen. De normstelling is in lijn met het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi). De verwachting is dat het nieuwe besluit in 2011 in werking zal treden. Op 22 september 2009 stuurde minister Cramer een brief aan gemeenten en provincies, waarin zij adviseert om bij ruimtelijke plannen al zoveel mogelijk rekening te houden met de normen uit het ontwerp-Besluit. Dit past binnen 'een goede ruimtelijke ordening'. De oude circulaire Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen (1984) bevat de mogelijkheid om af te wijken van daarin vermelde afstanden. In bestaande situaties waar anticiperen op het ontwerp-Besluit tot knelpunten leidt, kunnen de oude circulaires nog worden gebruikt. Anticiperen op Bevb Bij het uitvoeren van de kwantitatieve risicoanalyse voor de aardgasleidingen in het kader van het Aardgas+ project, wordt zoveel mogelijk geanticipeerd op het toekomstige Bevb. Voor stikstofleidingen zijn de uitgangspunten vanuit het ontwerp Bevb niet toereikend. Voor stikstofleidingen wordt daarom aangesloten bij de Publicatiereeks Gevaarlijke stoffen (PGS) 3 en de Handleiding Risicoberekeningen (HARI). Dit betekent onder andere dat bij aanleg of vervanging van een buisleiding de 10-6 PR contour binnen de belemmerde strook moet liggen. 11.2.4 Beleid transport (vervoer gevaarlijke stoffen per truck) Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen De Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen betreft de veiligheidsbelangen die te maken hebben met het vervoer van gevaarlijke stoffen. In de circulaire wordt zoveel mogelijke aangesloten bij het Bevi, als het gaat om de uitwerking van normen voor het plaatsgebonden risico en het groepsrisico en de definiëring van kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten. De pijpleidingen die onder de circulaire 1984 vallen zijn expliciet uitgesloten. De oriënterende waarde voor het groepsrisico is in de circulaire iets anders geformuleerd dan in het Bevi. De oriënterende waarde voor het groepsrisico bij het vervoer van gevaarlijke stoffen is per transportsegment gemeten per kilometer en per jaar: • • • •
10-4 voor een ongeval met 10 dodelijke slachtoffers; 10-6 voor een ongeval met 100 slachtoffers; 10-8 voor een ongeval met 1000 slachtoffers; enz. (een lijn door deze punten bepaalt de oriënterende waarde).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 180 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
11.3
MER Aardgas+ De Wijk
Huidige situatie 11.3.1 Locaties In de huidige situatie gelden externe veiligheidscontouren voor de bestaande locaties die worden gebruikt in voor het Aardgas+ project. In onderstaande tabel 11.1 zijn deze locaties weergegeven, met daarbij een beschrijving van de reikwijdte van de 10-6 contour. Alle locaties voldoen aan de wettelijke norm. Tabel 11.1 Huidige situatie externe veiligheid locaties Locatie Omschrijving De Wijk-6 De Wijk-13 De Wijk-15 De Wijk-16 De Wijk-17 De Wijk-20 De Wijk-26
Huidige 10-6 contour valt buiten de inrichting. Er bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de contour. Huidige 10-6 contour valt buiten de inrichting. Er bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de contour. Huidige 10-6 contour valt binnen de inrichting. Er bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de contour. Huidige 10-6 contour valt buiten de inrichting. Er bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de contour. Huidige 10-6 contour valt binnen de inrichting. Er bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de contour. Huidige 10-6 contour valt buiten de inrichting. Er bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de contour. Huidige 10-6 contour valt op de inrichtingsgrens. Er bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de contour.
11.3.2 Leidingen In de huidige situatie gelden externe veiligheidscontouren voor de bestaande aardgasleidingen die worden gebruikt in voor het Aardgas+ project. Deze contouren zijn weergegeven op kaart 11M. Voor de bestaande aardgasleidingen waar geen contour van op de kaart zicht baar is, volgt uit berekeningen dat het plaatsgebonden risico nergens groter is dan 10-6 per jaar (zie bijlagenrapport Externe veiligheid, zie ook paragraaf 11.9 Effectbeschrijving aardgasleidingen). Binnen de contouren van de bestaande aardgasleidingen komen geen (beperkt) kwetsbare objecten voor.
11.4
Autonome ontwikkelingen Voor zover bekend zijn er geen ontwikkelingen op het gebied van externe veiligheid in het projectgebied. Wel dient rekening gehouden te worden met verandering in beleid, met betrekking tot de berekeningsmethoden.
11.5
Beoordelingskader en methodiek Toetsingscriteria Voor het milieuaspect externe veiligheid zijn twee toetsingscriteria: • Plaatsgebonden risico (PR), middels de PR-contouren rond de LSI, de locaties, de leidingen voor transport van aardgas en het transport van productiewater per truck;
September 2010
- 181 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
• •
Groepsrisico (GR) de LSI, de locaties, de leidingen voor transport van stikstof en aardgas en het transport van productiewater per truck; Voor de stikstofleidingen is geen PR-contour bepaald maar een effectafstand, op basis waarvan het risico is afgeleid.
Inventarisatie Als basis voor de effectbeschrijving voor externe veiligheid is gebruik gemaakt van de onderstaande rapporten: • Arcadis Vectra (2010) Kwantitatieve Risico Analyse NAM Aardgas+ - Safeti NL, Document Nummer 104-3307-01, Revisie 2; • KEMA (2010) Risicoberekening gastransportleidingen 000668, 000669, 000721 en 000741, 1 juli 2010. Deze rapporten zijn opgenomen in respectievelijk de bijlagenrapporten 6a en 6b: Externe veiligheid. Methodiek LSI, locaties, stikstofleidingen Voor de LSI, de injectie- en winlocaties en de stikstofleidingen is een kwantitatieve risicoanalyse (QRA) uitgevoerd. In de uitgevoerde QRA zijn de risico’s ten gevolge van het mogelijk vrijkomen van gevaarlijke stoffen door lekkages of het falen van de omhulling, zogenaamde Loss Of Containment (LOC) gebeurtenissen, zo realistisch mogelijk gekwantificeerd. Bij de bepaling van de risico’s is gebruik gemaakt van de door de Nederlandse overheid voorgeschreven regels voor risicoberekeningen, zoals beschreven in het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) versie 3.2. Daar is het uitvoeringsbesluit Regeling externe veiligheid inrichtingen (Revi) aan gekoppeld. Voor het bepalen van de effecten en de risico's is gebruikgemaakt van het softwarepakket Safeti-NL versie 6.54 en de daaraan gekoppelde Handleiding Risicoberekeningen Bevi (HRB), versie 3.1-B NOGEPA, 15-10-2009 met daarin de laatste inzichten met betrekking tot het uitvoeren van een QRA in het kader van externe veiligheid voor mijnbouwlocaties. Aardgasleidingen In verband met de voorgenomen aanleg van aardgastransportleidingen van de nieuwe locaties De Wijk-100 en De Wijk-200 die aansluiten op bestaande aardgastransportleidingen in de Wijk zijn plaatsgebonden risicoberekeningen (PR) en groepsrisicoberekeningen (GR) uitgevoerd. Tevens zijn PR-berekeningen en GRberekeningen uitgevoerd van de bestaande gastransportleidingen van de locatie De Wijk-13 naar de NAM Gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo en van de locatie De Wijk-20 naar de NAM Gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo. De risicoberekeningen zijn uitgevoerd met PIPESAFE, een door de overheid goedgekeurd softwarepakket voor het uitvoeren van risicoberekeningen aan aardgastransport. Voor de GR-berekeningen is gebruikgemaakt van de bevolkingsgegevens van het gebied die op 9 juni 2010 uit de Bridgis-database zijn opgevraagd.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 182 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De diepteligging van de twee toekomstige leidingen is nog niet vastgesteld. In bijlagenrapport 6b wordt weergegeven welke diepteligging nodig is om te bereiken dat het PR van deze leidingen op ieder punt kleiner zal zijn dan 10-6 per jaar. De GR-berekeningen zijn vervolgens uitgevoerd met de aanname dat de leiding aangelegd is op deze diepte. Transport productiewater Het risico van het transport van het productiewater van de locatie De Wijk-13 naar Delfzijl is beschouwd in relatie tot de externe veiligheid. De Risicostudie voor het transport van gevaarlijke stoffen worden uitgevoerd volgens de aanbevelingen van het Risico Berekening Methodiek (RBM II) zoals ontwikkeld voor het ministerie van Verkeer en Waterstaat. Daarbij is gebruik gemaakt van een dergelijke studie die door TNO is uitgevoerd voor het bepalen van de risico’s van het transport van productiewater van Gasselternijveen naar Delfzijl4 (zie bijlagenrapport 6a). Risiconormering PR BEVI Inrichtingen De risico’s worden uitgedrukt als de kans op dodelijk letsel per jaar. De berekende risico’s zijn genormaliseerde risico’s en geven niet het daadwerkelijke risico weer voor personen in de omgeving van de inrichting. Voor nieuwe situaties, en op termijn ook voor bestaande situaties, gelden de volgende grens- en richtwaarden. • •
(Geprojecteerd) kwetsbaar object: (Geprojecteerd) beperkt kwetsbaar object:
Grenswaarde PR 10-6 /jaar Richtwaarde PR 10-6 /jaar
Classificatie van effecten in het MER Voor de MER-scores wordt bij het aspect externe veiligheid gebruik gemaakt van de plaatsgebonden risicocontour van 10-6 per jaar en het bepaalde groepsrisico. De effecten worden geclassificeerd met behulp van ‘+’ en ‘-‘, volgens een 7-punts schaal. Tabel 11.2 Effectclassificatie plaatsgebonden risico nieuw leidingtracé en winlocatie Effect Plaatsgebonden risico ---0 + ++
+++
4
Overschrijding van wettelijke normen (kwetsbare objecten binnen 10-6 contour). 10-6 contour (of toename van bestaande contour) op afstand van pijpleiding of buiten de locatie, op openbaar gebied, maar geen (beperkt) kwetsbare objecten. 10-6 contour (of toename van bestaande contour) bovenop de pijpleiding of binnen de inrichting. Geen 10-6 contour. Opheffen van een bestaande 10-6 contour die bovenop de pijpleiding ligt of binnen de inrichting. Opheffen van een bestaande 10-6 contour die op afstand van de leiding ligt of buiten de inrichting, of verkleining een bestaande 10-6 contour tot bovenop de leiding of binnen de inrichting, waarbij in de huidige situatie geen (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour ligt. Opheffen van een bestaande 10-6 contour die op afstand van de leiding ligt of buiten de inrichting, of verkleining van een bestaande 10-6 contour tot bovenop de leiding of binnen de inrichting, waarbij in de huidige situatie (beperkt) kwetsbare objecten binnen de 10-6 contour liggen (overschrijding van de wettelijke normen).
TNO report 2007-A-R0198/B Risks of transport of natural gas condensate from Gasselternijveen to Delfzijl.
September 2010
- 183 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 11.2 Effectclassificatie plaatsgebonden risico nieuw leidingtracé en winlocatie Effect Groepsrisico ---0
Berekend groepsrisico geheel boven de oriëntatiewaarde Berekend groepsrisico gedeeltelijk boven de oriëntatiewaarde Berekend groepsrisico onder de oriëntatiewaarde Geen groepsrisico
11.5.1 Modellering van vrijkomend stikstof en zuurstof Algemeen Een breuk of lek in de LSI, in de stikstof transportleidingen of bij de injectieputten zal resulteren in de uitstroming van stikstof, mogelijk resulterend in letale effecten. Additioneel kan bij de LSI een zuurstofrijke stroom vrijkomen, dit resulteert mogelijk in een toename van het brandgevaar. Onderstaand wordt de modellering van stikstof en zuurstof toegelicht. Stikstof Stikstof is een kleurloos, reukloos en smaakloos gas, dat voor 78.09 vol% aanwezig is in de lucht. Stikstof heeft een molecuul gewicht van 28 gram/mol. Dit is marginaal lichter dan lucht (molecuul gewicht van 28.8 gram/mol). Stikstof is niet giftig. In het geval dat het de aanwezige zuurstof verdringt, is het verstikkend. Stikstofgas modellering in Safeti NL In Safeti NL worden de verstikkingsverschijnselen van stikstofgas niet standaard meegenomen in de eigenschappen van stikstof. Daarom zijn de materiaaleigenschappen aangepast door gebruik van een probitrelatie voor toxische stoffen (zie onderstaand). Bij (modellering van) een uitstroming van stikstof is de totale dosis (concentratie x tijdsduur) waaraan personen worden blootgesteld van belang. Dit in tegenstelling tot een brandbare stof, waar met name de initiële uitstroming een grote rol in het uiteindelijke effect speelt. Dit betekent dat voor het vrijkomen van stikstof eveneens de duur van de uitstroming relevant is. Probitrelatie Om in staat te zijn de risico contouren en het groepsrisico als gevolg van de eventuele stikstofuitstroom ten gevolge van een calamiteit te bepalen, kan een Probitrelatie worden bepaald. De Probitrelatie geeft de mate van letaliteit aan bij verschillende stikstofconcentraties. Een Probitrelatie geeft dus voor een gevaarlijke stof de relatie weer tussen blootstelling (concentratie toxische stof of intensiteit warmtestraling) en blootstellingsduur en de overlijdenskans). Voor een aantal gevaarlijke stoffen zijn de Probitrelaties vastgelegd door het bevoegd gezag. De probit waardes zijn door het RIVM voorgeschreven en aangeleverd als een voorbeeldstof. Deze voorbeeldstof is gebruikt voor de Safeti NL stikstof simulaties. Stikstof uitstromingen (verstikking) In onderstaande tabel is het effect van een lekkage van stikstof weergegeven, wanneer deze vanuit een lek wordt toegevoegd aan de lucht waardoor de zuurstofconcentratie afneemt. Additionele letaliteit limieten voor inerte gassen zijn weergegeven. Deze waarden zijn gebaseerd op Probit waarden voor inerte gassen.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 184 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 11.3 Effecten en symptomen stikstof uitstromingen N2 (vol%) Effecten en symptomen 0-14
71 - 100
Geen waarneembare symptomen kunnen bij een individu worden waargenomen. Een risico analyse moet worden uitgevoerd om de oorzaak te onderzoeken en te bepalen of het wel of niet veilig is om er continue te werken. Vermindering van lichamelijke en intellectuele prestaties zonder dat men het door heeft Mogelijkheid van flauwvallen voor een paar minuten zonder waarschuwing vooraf. Risico van doodgaan is boven de 47%. Flauwvallen gebeurt na een korte periode. Reanimeren is mogelijk indien er direct mee begonnen wordt. Bijna direct flauwvallen. Hersenletsel, zelf als men gered wordt.
27 76 30 86
1% letaliteit na 30 minuten blootstelling (gebaseerd op Probit) 100% letaliteit na 30 minuten blootstelling (gebaseerd op Probit) 1% letaliteit na 15 minuten blootstelling (gebaseerd op Probit) 100% letaliteit na 15 minuten blootstelling (gebaseerd op Probit)
14 - 47 47 -61 61 - 71
Met Safeti NL zijn dispersie en 1% letaliteit berekeningen uitgevoerd. In beide gevallen wordt de maximale effectafstand bepaald door de vloeibare stikstof opslag van de LSI. De berekeningen gedaan volgens dispersiemethodiek en 1% letaliteit geven een waarde van respectievelijk 36 en 23 meter. Voor de overige scenario’s ligt de afstand voor beide berekening methodieken veelal binnen het hek van de LSI. Voor de stikstofleidingen en de injectielocaties liggen de berekende effectafstanden binnen de zakelijk rechtstrook danwel de locatie. Deze effectafstanden van zijn dermate gering dat hiervoor geen berekeningen zijn gemaakt met betrekking tot het plaatsgebonden risico. Stikstof alleen meegenomen in de PR-berekeningen voor de LSI meegenomen. Zuurstof Zuurstofconcentraties in de lucht hoger dan 23% creëren brandgevaar, maar geen verstikkingsgevaar. Zuurstof is op zich zelf niet brandbaar maar het bevorderd erg snelle verbranding van brandbare materialen en zelfs materialen die normaal gesproken relatief niet brandbaar zijn. Hoewel een ontstekingsbron altijd aanwezig moet zijn in combinatie met brandbare materialen en zuurstof moeten er voorzorgsmaatregelen genomen worden om brandgevaarlijke middelen te elimineren. Smeerolie en andere koolwaterstoffen kunnen heftig reageren met zuivere zuurstof. Deze combinatie moet worden vermeden. Personeel moet niet worden blootgesteld aan zuurstofrijke atmosfeer vanwege toename van brandrisico. Indien het zuurstofgehalte hoger is dan 23 vol%, kan kleding makkelijker ontsteken. Indien ontstoken bij zelfs zwakke ontstekingsbron zoals een vonk van een sigaret, kan kleding gemakkelijk vlam vatten en snel branden. Boven een zuurstofconcentratie van 60% kunnen lichaamshaar en lichaamsoliën in een flits ontsteken en over het hele oppervlak verspreiden. Ontluchtingen dienen zo ontworpen te worden dat de maximale zuurstofconcentratie in de lucht bij normaal toegankelijke punten niet hoger is dan 25%. In het Bevi staan de volgende richtlijnen voor de zuurstof drempels, welke gebruikt kunnen worden om te bepalen of in grote hoeveelheden opgeslagen zuurstof een potentieel gevaar vormen buiten de grens van de locatie (zie bijlagenrapport 6a). Het
September 2010
- 185 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
risico is hoofdzakelijk bepaald door de toename van het risico van brand dan het risico van zuurstof zelf. Tabel 11.4 Effecten en symptomen zuurstof uitstromingen O2 (vol%) Effecten en symptomen > 40% 30 – 40 20 – 30
10% letaliteit 1% letaliteit Geen letaliteit
Er dient te worden opgemerkt dat door de achtergrondconcentratie zuurstof in de lucht in combinatie met het zuurstofpercentage in de bron een concentratie van respectievelijk 23, 25, 30 en 40 vol% correspondeert met respectievelijke zuurstof concentratie van 3.5, 6.6, 14.2 and 29.5 vol% uit een dispersiemodel indien de bron 60% zuurstof bevat. Voor de dispersieberekeningen wordt conservatief aangenomen dat het percentage zuurstof in de ASU 60% bedraagt. Daarnaast is er ook een mogelijkheid op zuurstofvergiftiging. Te veel (hyperoxie) blootstelling aan een verhoogde partiële zuurstof druk (ppO2) voor langere tijd veroorzaakt een aantal vergiftiging effecten. Vanaf een concentratie van 50 vol% zuurstof kan er een vergiftiging ontstaan bij de longen. Zuurstof uitstromingen Met Safeti NL zijn dispersieberekeningen uitgevoerd voor het vrijkomen van zuurstof vanuit de LSI. De berekeningen geven aan dat het gebied waar zuurstofverrijking plaatsvindt gelimiteerd is en de verwachting is dat deze niet tot de puttenlocatie van de Wijk-20 reikt. Verder is te zien dat de locatie vanuit het dispersie perspectief gezien niet kritisch is en is zuurstof in de QRA verder niet meegenomen. Additioneel wordt opgemerkt dat de zuurstofinhoud van de LSI zeer gering is. Stikstof en zuurstof in Safeti NL In paragraaf 2.2.2.4 van de Handleiding Risicoberekeningen (HARI module C) wordt gesteld dat over beschouwing van stoffen als stikstof en zuurstof afspraken dienen te worden gemaakt met het bevoegd gezag. Additioneel wordt in paragraaf 3.5.2 en 3.5.3 van de HARI (module B) gesteld dat alleen bij zeer grote hoeveelheden het zinvol is inerte stoffen en zuurstof mee te nemen in de risicoanalyse. In de verantwoording van de Handleiding Risicoberekeningen (Model B) wordt in paragraaf 5.2 een overzicht gegeven van de wijze waarop inerte gassen en zuurstof zijn verdisconteerd in de risicoberekeningen in 3 veiligheidsrapporten, n.l. Hoek Loos IJmuiden, Nederlandse Gasunie en Air Products. Deze installaties zijn vele malen groter zijn dan de ontwikkeling die voorzien is in het gasveld De Wijk. Hieruit blijkt dat alleen voor het veiligheidsrapport van de Gasunie de risico’s van zuurstof en stikstof in de risicoberekeningen zijn opgenomen. In de twee andere veiligheidsrapporten zijn zuurstof en stikstof niet in de risicoberekeningen opgenomen.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 186 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
11.6
MER Aardgas+ De Wijk
Effectbeschrijving: LSI 11.6.1 Voorkeursalternatief Operationele fase – Plaatsgebonden risico, (-) Voor de LSI valt de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens (zie kaart 11A) . Hiermee voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. Omdat de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens valt, wordt het effect als licht negatief beoordeeld (-). Operationele fase – Groepsrisico, (0) Er bevinden zich geen objecten binnen de effectafstanden van de LSI welke een groepsrisico veroorzaken. De effectscore is daarom neutraal (0). Calamiteiten – Interne ontbranding bij inname brandbare stoffen De LSI wordt dusdanig gebouwd, dat kan worden omgegaan met een bepaald niveau van onzuiverheden in de omgevingslucht. Accumulatie van deze onzuiverheden in de LSI wordt voorkomen door een continue stroom van zuurstofrijke lucht af te laten. Een potentieel risico is de inname van een hogere concentratie brandbare stoffen dan waar de LSI voor ontworpen is, waardoor ondanks de zuivering toch een explosief mengsel zich in de LSI kan opbouwen. Dit kan leiden tot ontbranding binnen de LSI, gevolgd door een ‘loss of containment’. Dit risico is niet gemodelleerd. Tijdens het ontwerpproces zal het risico tot een minimum gereduceerd worden. Dit kan door indien mogelijk een inherent veilig ontwerp te kiezen, of, als dat niet mogelijk is, te voorzien in gasdetectie in combinatie met een noodstop van voldoende betrouwbaarheid. 11.6.2 Basisalternatief Voor wat betreft externe veiligheid in relatie tot de locaties, verschillen de effecten van het Basisalternatief niet significant van de effecten van het Voorkeursalternatief. 11.6.3 Diepere compressie alternatief In het DCA wordt geen stikstof geïnjecteerd en wordt dus geen LSI gebouwd. Van een effect voor externe veiligheid met betrekking tot de LSI is in het DCA dan ook geen sprake. 11.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 De verschillende varianten voor inpassing van de locatie De Wijk-100 zijn niet van invloed op de risicocontouren van de LSI. 11.6.5 Overige varianten LSI nabij locatie De Wijk-15 – Plaatsgebonden risico, (-) Zoals geldt in het voorkeursalternatief, zal ook bij situering van de LSI nabij de locatie De Wijk-15 de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens vallen. Voor deze variant voldoet hiermee het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. Omdat de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens valt, wordt het effect als licht negatief beoordeeld (-).
September 2010
- 187 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Ontwerp LSI – scheiding in één kolom Indien de LSI op een dusdanige wijze wordt ontworpen dat scheiding niet in twee kolommen maar in één kolom plaatsvindt, zal dit geen effect hebben op de risicocontouren zoals berekend voor het voorkeursalternatief. Overige varianten De verschillende overige varianten zijn niet van invloed op de risicocontouren met betrekking tot de LSI. 11.6.6 Mitigatie Voor de effecten met betrekking tot de externe veiligheid in relatie tot de LSI worden geen mitigerende maatregelen voorgesteld. 11.6.7 Samenvattende tabel Tabel 11.5 Effectbeschrijving externe veiligheid LSI Fase Projectonderdeel VA
Aanlegfase Operationele fase (Plaatsgebonden Risico) Operationele fase (Groepsrisico) Abandonneringsfase Lange termijn
11.7
BA
DCA
Variant LSI nabij De Wijk-15
Idem VA
Nvt Nvt
Nvt -
Algemeen LSI
Nvt -
LSI
0
Nvt
0
Algemeen Algemeen
Nvt Nvt
Nvt Nvt
Nvt Nvt
Effectbeschrijving: locaties 11.7.1 Voorkeursalternatief Algemeen De berekende 10-6 contouren voor het plaatsgebonden risico van de locaties zijn weergegeven op de kaarten 11C tot en met 11L. Op de kaarten die betrekking hebben op de bestaande locaties zijn tevens de vergunde 10-6 contouren (van circa 11 jaar geleden) weergegeven. Deze contouren zijn veelal groter dan de contouren in de huidige situatie (referentiesituatie). De reden hiervoor is dat in de loop van de jaren vanaf het verlenen van de vergunning de druk in de putten is afgenomen door de voortgaande aardgaswinning, met een feitelijke afname van het plaatsgebonden risico tot gevolg. Daarnaast zijn op diverse locaties putten buiten gebruik genomen. Operationele fase – Plaatsgebonden risico – De Wijk-6, (0) Voor De Wijk-6 valt in de nieuwe situatie de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens. Hiermee voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. Ten opzichte van de huidige situatie is er sprake van een vergelijkbare situatie omdat de putten op de locatie op dezelfde wijze blijven doorproduceren. Daarom is wordt het effect voor De Wijk-6 voor externe veiligheid als neutraal beoordeeld (0).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 188 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Operationele fase – Plaatsgebonden risico – De Wijk-13, (0) Voor De Wijk-13 valt de 10-6 contour in de nieuwe situatie buiten de inrichtingsgrens. Binnen de 10-6 contour ligt geen (beperkt) kwetsbaar object of geprojecteerd (beperkt) kwetsbaar object. Hiermee voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. Ten opzichte van de huidige situatie is de contour in de nieuwe situatie weliswaar kleiner, er is echter sprake van een gelijkwaardige situatie. In beide gevallen ligt de10-6 contour buiten de inrichting zonder (beperkt) kwetsbare objecten daarbinnen. Daarom wordt het effect voor De Wijk-13 voor externe veiligheid als neutraal beoordeeld (0). Operationele fase – Plaatsgebonden risico – De Wijk-15, (0) Voor De Wijk-15 valt de 10-6 contour in de nieuwe situatie binnen de inrichtingsgrens. Hiermee voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. Ten opzichte van de huidige situatie is de contour in de nieuwe situatie weliswaar kleiner, er is echter sprake van een gelijkwaardige situatie. In beide gevallen ligt de10-6 contour binnen de inrichting. Daarom wordt het effect voor De Wijk-15 voor externe veiligheid als neutraal beoordeeld (0). Operationele fase – Plaatsgebonden risico – De Wijk-16, (0) Voor De Wijk-16 valt de 10-6 contour in de nieuwe situatie buiten de inrichtingsgrens. Binnen de 10-6 contour ligt geen (beperkt) kwetsbaar object of geprojecteerd (beperkt) kwetsbaar object. Hiermee voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. Ten opzichte van de huidige situatie is de contour in de nieuwe situatie weliswaar kleiner, er is echter sprake van een gelijkwaardige situatie. In beide gevallen ligt de10-6 contour buiten de inrichting zonder (beperkt) kwetsbare objecten daarbinnen. Daarom wordt het effect voor De Wijk-16 voor externe veiligheid als neutraal beoordeeld (0). Operationele fase – Plaatsgebonden risico – De Wijk-17, (0) Voor De Wijk-17 valt de 10-6 contour in de nieuwe situatie binnen de inrichtingsgrens. Hiermee voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. Ten opzichte van de huidige situatie is de contour in de nieuwe situatie weliswaar kleiner, er is echter sprake van een gelijkwaardige situatie. In beide gevallen ligt de10-6 contour binnen de inrichting. Daarom wordt het effect voor De Wijk-17 voor externe veiligheid als neutraal beoordeeld (0). Operationele fase – Plaatsgebonden risico – De Wijk-20, (+) Voor De Wijk-20 valt in de nieuwe situatie de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens. Hiermee voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. Ten opzichte van de huidige situatie is er sprake van een verbetering (één gasput wordt een stikstofinjectieput). De 10-6 contour verplaatst van buiten de inrichting (zonder (beperkt) kwetsbaar object of geprojecteerd (beperkt) kwetsbaar object daarbinnen) naar binnen de inrichting. Daarom wordt het effect voor De Wijk-20 voor externe veiligheid als licht positief beoordeeld (+). Operationele fase – Plaatsgebonden risico – De Wijk-24, (-) Voor de nieuwe locatie De Wijk-24 valt de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens. Hiermee voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. Omdat de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens valt, wordt het effect als licht negatief beoordeeld (-).
September 2010
- 189 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Operationele fase – Plaatsgebonden risico – De Wijk-26, (- -) Voor De Wijk-26 valt de 10-6 contour in de nieuwe situatie buiten de inrichtingsgrens. Binnen de contour liggen geen (beperkt) kwetsbaar objecten of geprojecteerd (beperkt) kwetsbaar objecten. Hiermee voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. Ten opzichte van de huidige situatie is sprake van een toename van de 10-6 contour, die in de huidige situatie binnen de inrichtingsgrens valt omdat de putten op de locatie in de huidige situatie niet in gebruik zijn. Omdat de nieuwe 10-6 contour groter is dan de huidige contour, deze buiten de locatie valt en daarbinnen geen (beperkt) kwetsbare objecten vallen, is het effect voor externe veiligheid als negatief beoordeeld (- -). Operationele fase – Plaatsgebonden risico – De Wijk-100, (-) Voor de nieuwe locatie De Wijk-100 valt de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens. Hiermee voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. Omdat de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens valt, wordt het effect als licht negatief beoordeeld (-). Operationele fase – Plaatsgebonden risico – De Wijk-200, (-) Voor de nieuwe locatie De Wijk-200 valt de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens. Hiermee voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. Omdat de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens valt, wordt het effect als licht negatief beoordeeld (-). Operationele fase – Groepsrisico – Alle locaties, (0) Er bevinden zich geen objecten binnen de effectafstanden van de verschillende locaties welke een groepsrisico veroorzaken. De effectscore is daarom neutraal (0). 11.7.2 Basisalternatief Voor wat betreft externe veiligheid in relatie tot de locaties, verschillen de effecten van het Basisalternatief niet significant van de effecten van het Voorkeursalternatief. 11.7.3 Diepere compressie alternatief Algemeen In het DCA vindt geen injectie van stikstof plaats en er zijn daarmee ook geen injectieputten nodig. De risicocontouren voor de verschillende locaties zoals berekend voor het voorkeursalternatief zijn voornamelijk het resultaat van de winputten. De risicocontouren behorende bij de injectieputten zijn namelijk kleiner dan de contouren van de winputten. De afwezigheid van de injectieputten zal dan ook nauwelijks een effect hebben op de berekende risicocontouren voor het voorkeursalternatief. Voorts wordt in het DCA voor gaswinning vanuit reservoir 1 een kleiner aantal putten gebruikt. Voor de locaties De Wijk-16, 17, 26 en 100 wordt in het DCA op iedere locatie één put voor gaswinning vanuit reservoir 1 geboord (in plaats van respectievelijk 2, 1, 3 en 2 putten in het voorkeursalternatief). Operationele fase – Plaatsgebonden risico – Bestaande locaties (0) Voor de bestaande locaties zullen de 10-6 contouren in het DCA grotendeels vergelijkbaar zijn met de huidige situatie. Dat betekent dat het effect als neutraal wordt beoordeeld (0).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 190 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Operationele fase – Plaatsgebonden risico – Nieuwe locaties, (-) Voor de nieuwe locaties De Wijk-100 en 200 zijn de 10-6 contouren in het DCA grotendeels vergelijkbaar zijn met de contouren in het voorkeursalternatief. Dit wordt beoordeeld als een licht negatief effect (-). Operationele fase – Groepsrisico – Alle locaties, (0) Er bevinden zich geen objecten binnen de effectafstanden van de verschillende locaties welke een groepsrisico veroorzaken. De effectscore is daarom neutraal (0). Operationele fase – NAM Gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo, (- -) Voor de uitvoering DCA is een extra compressor benodigd op de NAM Gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo. De huidige 10-6 contour van deze installatie is zodanig gesitueerd, dat een uitbreiding van de locatie met een compressor vermoedelijk zal leiden tot een overschrijding van de wettelijke normen. Door het toepassen van mitigerende maatregelen (zoals afscherming) en optimalisaties in het ontwerp, kunnen overschrijdingen van de wettelijke normen voorkomen worden. De effectscore is daarom negatief (- -). 11.7.4 Varianten inpassing De Wijk-100 Operationele fase – Plaatsgebonden risico – Opties A tot en met D, (-) Voor de verschillende opties A tot en met D voor inpassing van de nieuwe locatie De Wijk100 geldt dat de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens valt. Hiermee voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. Omdat de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens valt, wordt het effect voor alle opties als licht negatief beoordeeld (-). Operationele fase – Groepsrisico – Opties A tot en met D, (0) Er bevinden zich geen objecten binnen de effectafstanden van de verschillende opties welke een groepsrisico veroorzaken. De effectscore is daarom neutraal (0). 11.7.5 Overige varianten De verschillende overige varianten zijn niet van invloed op de risicocontouren met betrekking tot de locaties. 11.7.6 Mitigatie Voor de effecten met betrekking tot de externe veiligheid in relatie tot de locaties worden geen mitigerende maatregelen voorgesteld.
September 2010
- 191 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
11.7.7 Samenvattende tabel Tabel 11.6 Effectbeschrijving externe veiligheid Locaties Fase Projectonderdeel VA
Aanlegfase Operationele fase (Plaatsgebonden Risico)
Operationele fase (Groepsrisico) Abandonneringsfase Lange termijn
11.8
Algemeen Locatie De Locatie De Locatie De Locatie De Locatie De Locatie De Locatie De Locatie De Locatie De
BA
DCA
Varianten De Wijk100
Idem VA
Nvt 0 0 0 0 0 0 Nvt 0 -
Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Nvt Optie Optie Optie Nvt Nvt Optie Optie Optie Nvt Nvt
Wijk-6 Wijk-13 Wijk-15 Wijk-16 Wijk-17 Wijk-20 Wijk-24 Wijk-26 Wijk-100
Nvt 0 0 0 0 0 + --
Locatie De Wijk-200 Installatie Ten Arlo Alle locaties
Nvt 0
-0
Algemeen Algemeen
Nvt Nvt
Nvt Nvt
A: 0 C: 0 D: 0
A: 0 C: 0 D: 0
Effectbeschrijving: stikstofleidingen 11.8.1 Voorkeursalternatief Operationele fase – Plaatsgebonden risico stikstofleidingen, (-) Met Safeti NL zijn dispersie en 1% letaliteit berekeningen uitgevoerd (zie paragraaf 11.5.1 Modellering van vrijkomend stikstof en zuurstof). Uit deze berekeningen volgt dat de maximale 1% letaliteit effectafstand bij eventuele uitstroom van stikstof 2,5 meter bedraagt. Deze afstand valt binnen de zakelijk rechtstrook van de leidingen (5 meter aan beide kanten van de leiding). De effectafstand in relatie tot het plaatsgebonden risico, leidt tot de verwachting dat de 10-6 contour op de stikstofleiding ligt en in ieder geval kleiner is dan de 10-6 contour van de aardgasleidingen. Stikstof is in tegenstelling tot aardgas immers inert, waardoor de effecten van een stikstofleiding kleiner zijn dan van een aardgasleiding. De stikstofleidingen voldoen hiermee aan de wettelijke norm voor het plaatsgebonden risico. Omdat de 10-6 contour naar verwachting op de leiding ligt, wordt het effect beoordeeld als licht negatief (-). Operationele fase – Groepsgebonden risico stikstofleidingen, (0) De maximale effectafstand van de stikstofleidingen bevindt zich binnen de zakelijk rechtstrook van de leidingen. De bebouwing ((beperkt) kwetsbare objecten) zal zich op minimaal 5 meter van de stikstofleidingen bevinden. Omdat geen objecten binnen de effectafstanden van de stikstofleidingen voorkomen, wordt geen groepsrisico veroorzaakt. De effectscore is daarom neutraal (0).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 192 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
11.8.2 Basisalternatief Voor wat betreft externe veiligheid in relatie tot de stikstofleidingen, verschillen de effecten van het Basisalternatief niet van de effecten van het Voorkeursalternatief. 11.8.3 Diepere compressie alternatief In het DCA vindt geen injectie van stikstof plaats en zijn er dus ook geen stikstofleidingen nodig. Van risicocontouren met betrekking tot stikstofleidingen is in het DCA dan ook geen sprake. 11.8.4 Varianten inpassing De Wijk-100 De verschillende varianten voor inpassing van de locatie De Wijk-100 zijn niet van invloed op de risicocontouren met betrekking tot de stikstofleidingen. 11.8.5 Overige varianten Varianten tracé stikstofleiding van De Wijk-20 naar De Wijk-15 De variant voor het tracé voor de stikstofleiding van De Wijk-20 naar de Wijk 15 is niet van invloed op de effectafstand met betrekking tot de stikstofleidingen. Voor deze variant geldt dezelfde effectafstand als aangegeven in het voorkeursalternatief. Nieuwe stikstofleiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-17 De variant waarbij een nieuwe stikstofleiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-17 wordt aangelegd is niet van invloed op de effectafstand met betrekking tot de stikstofleidingen. Voor deze variant geldt dezelfde effectafstand als aangegeven in het voorkeursalternatief. Overige varianten De verschillende overige varianten zijn niet van invloed op de risicocontouren met betrekking tot de stikstofleidingen. 11.8.6 Mitigatie Voor de effecten met betrekking tot de externe veiligheid in relatie tot de stikstofleidingen worden geen mitigerende maatregelen voorgesteld.
September 2010
- 193 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
11.8.7 Samenvattende tabel Tabel 11.7 Effectbeschrijving externe veiligheid Stikstofleidingen Fase Projectonderdeel VA BA Aanlegfase Operationele fase – nieuwe leiding (Plaatsgebonden Risico)
Operationele fase – bestaande leiding (Plaatsgebonden Risico) Operationele fase (Groepsrisico) Abandonneringsfase Lange termijn
11.9
Algemeen De Wijk-20 Wijk-15 De Wijk-17 Wijk-24 De Wijk-24 Wijk-200 De Wijk-20 Wijk17
Idem VA
DCA
Varianten
Nvt Nvt
Idem VA
- De
Nvt -
– De
-
Nvt
– De
-
Nvt
– De
-
Nvt
Algemeen
0
Nvt
Algemeen Algemeen
Nvt Nvt
Nvt Nvt
Effectbeschrijving: aardgasleidingen 11.9.1 Voorkeursalternatief Operationele fase – Plaatsgebonden risico – Bestaande leidingen, (0) Bij de uitvoering van het Aardgas+ project zullen de bestaande aardgasleidingen grotendeels dezelfde functie behouden. De bestaande aardgasleiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-17 wordt een stikstofleiding (zie paragraaf 11.8 Effectbeschrijving: stikstofleidingen). Omdat de functie van de aardgasleidingen die niet van functie veranderen gelijk blijft, zullen ook de 10-6 contouren niet veranderen, wat beoordeeld wordt als een neutraal effect (0). Operationele fase – Plaatsgebonden risico – Nieuwe leiding (tie-in De Wijk-100), (-) De berekening voor het plaatsgebonden risico voor de tie-in bij De Wijk-100 wijst uit dat de leiding op een diepte van 1,855 meter dient te worden aangelegd om te bereiken dat het PR veroorzaakt door de leiding overal kleiner zal zijn dan 10-6 per jaar. De diepteligging voor de leiding die de NAM hanteert ligt tussen de 1,5 en 2 meter; de voorgestelde diepteligging van 1,855 meter vanuit het PR valt binnen deze range. De 10-6 contour ligt daarmee bovenop de leiding. Daarom wordt het effect van de tie-in voor externe veiligheid beoordeeld als een licht negatief effect (-). Operationele fase – Plaatsgebonden risico – Nieuwe leiding (tie-in De Wijk-200), (-) De berekening voor het plaatsgebonden risico voor de tie-in bij De Wijk-200 wijst uit dat de leiding op een diepte van 1,505 meter dient te worden aangelegd om te bereiken dat het PR veroorzaakt door de leiding overal kleiner zal zijn dan 10-6 per jaar.
5
De NAM voert op dit moment overleg met de overheid omtrent additionele risicoreductie. Dit leidt er waarschijnlijk toe dat een geringere gronddekking volstaat. De genoemde resultaten zijn derhalve conservatief.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 194 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De diepteligging voor de leiding die de NAM hanteert ligt tussen de 1,5 en 2 meter; de voorgestelde diepteligging van 1,505 meter vanuit het PR valt binnen deze range. De 10-6 contour ligt daarmee bovenop de leiding. Daarom wordt het effect van de tie-in voor externe veiligheid beoordeeld als een licht negatief effect (-). Operationele fase – Groepsrisico – Bestaande en nieuwe leidingen, (0) De berekeningen van het groepsrisico geven aan dat er geen groepsrisico is (de FN-curve ligt beneden de afkapwaarde of de overschrijdingsfactor is 0,00). Dit wordt beoordeeld als een neutraal effect (0). 11.9.2 Basisalternatief Voor wat betreft externe veiligheid in relatie tot de aardgasleidingen, verschillen de effecten van het Basisalternatief niet van de effecten van het Voorkeursalternatief. 11.9.3 Diepere compressie alternatief Voor wat betreft externe veiligheid in relatie tot de aardgasleidingen, verschillen de effecten van het DCA niet van de effecten van het Voorkeursalternatief. 11.9.4 Varianten inpassing De Wijk-100 Operationele fase – Plaatsgebonden risico – Nieuwe leiding De Wijk-100 naar De Wijk16, optie A, C en D, (-) De berekeningen voor het plaatsgebonden risico voor de aardgasleiding van De Wijk-100 naar De Wijk-16 (opties A, C en D), wijzen uit dat voor verschillende opties de leiding op een diepte van 1,85 tot 2 meter dient te worden aangelegd om te bereiken dat het PR veroorzaakt door de leiding overal kleiner zal zijn dan 10-6 per jaar. De diepteligging voor de leiding die de NAM hanteert ligt tussen de 1,5 en 2 meter; de voorgestelde diepteligging van 1,85 tot 2 meter vanuit het PR valt binnen deze range. De 10-6 contour ligt daarmee bij alle opties bovenop de leiding. Daarom wordt het effect van de tie-in voor externe veiligheid beoordeeld als een licht negatief effect voor alle opties (-). 11.9.5 Overige varianten De verschillende overige varianten zijn niet van invloed op de risicocontouren met betrekking tot de aardgasleidingen. 11.9.6 Mitigatie Voor de effecten met betrekking tot de externe veiligheid in relatie tot de aardgasleidingen worden geen mitigerende maatregelen voorgesteld.
September 2010
- 195 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
11.9.7 Samenvattende tabel Tabel 11.8 Effectbeschrijving externe veiligheid Aardgasleidingen Fase Projectonderdeel VA BA Aanlegfase Operationele fase – bestaande leiding (Plaatsgebonden Risico) Operationele fase – nieuwe leiding (Plaatsgebonden Risico) Operationele fase (Groepsrisico) Abandonneringsfase Lange termijn
11.10
Algemeen Algemeen
Nvt 0
Tie-in De Wijk-100 Tie-in De Wijk-200
-
Algemeen
0
Algemeen Algemeen
Nvt Nvt
Idem VA
DCA
Varianten
Idem VA
Idem VA
Effectbeschrijving: transport productiewater per truck 11.10.1 Voorkeursalternatief Operationele fase – Plaatsgebonden risico, (-) Het transport van productiewater neemt gedurende één à twee jaar toe. Om het plaatsgebonden risico van het transport van productiewater per truck te bepalen is aangenomen dat de externe risico’s van productiewater alleen worden bepaald door ‘plas’ branden en dat de gerelateerde oppervlak voor mogelijke ‘wolk’ branden (vertraagde ontsteking) vallen binnen het gerelateerde gebied van warmte straling van ‘plas’ branden. Voor het transport van productiewater geldt dat de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico over de gehele route binnen de randen van de weg blijft. Hiermee voldoet het plaatsgebonden risico aan de wettelijke norm. Omdat de 10-6 contour niet buiten de transportroute valt, wordt het effect van transport van productiewater per truck voor externe veiligheid beoordeeld als licht negatief (-). Operationele fase – Groepsrisico, (-) De evaluatie omtrent het groepsrisico voor het transport van productiewater is opgesplitst in twee gedeeltes: 1. Het gedeelte van de locatie De Wijk-13 tot Gieten; 2. Het gedeelte van Gieten tot Delfzijl. Ad 1. De Wijk-13 – Gieten Het meest kritische deel van de route ligt bij de Slenkenweg, waar het transport het dorp De Wijk passeert. Op dit deel van de route is de transportfrequentie beneden de drempelwaarde uit de PGS-3, waardoor zonder gedetailleerde analyse geconcludeerd kan worden dat wordt voldaan aan de acceptatiecriteria van het groepsrisico. Ad 2. Gieten – Delfzijl Dit tracé is als onderdeel van de TNO studie ‘Risk of transport of natural gas condensate from Gasselternijveen tot Delfzijl’ (TNO, 2007) in detail bestudeerd.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 196 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Er zijn in deze studie groepsrisicoberekeningen uitgevoerd voor vier locaties op de route. Er wordt geconcludeerd dat het groepsrisico maximaal 0,05% van de oriënterende waarde is en daarmee voldaan wordt aan de acceptatiecriteria. Omdat het groepsrisico voor de gehele transportroute beneden de oriënterende waarde blijft, wordt het effect beoordeeld als licht negatief (-). 11.10.2 Basisalternatief Voor wat betreft externe veiligheid in relatie tot het transport van productiewater per truck, verschillen de effecten van het Basisalternatief niet van de effecten van het Voorkeursalternatief. 11.10.3 Diepere compressie alternatief Operationele fase, (0) In het DCA wordt het waterhoudende reservoir 2 van het gasveld De Wijk niet ontwikkeld. Er zal daarom in het DCA geen toename van het aantal transporten van productiewater plaatsvinden (effect 0). 11.10.4 Varianten inpassing De Wijk-100 De verschillende varianten voor inpassing van de locatie De Wijk-100 zijn niet van invloed op de risicocontouren met betrekking tot het transport van productiewater. 11.10.5 Overige varianten De verschillende overige varianten zijn niet van invloed op de risicocontouren met betrekking tot het transport van aardgascondensaat. 11.10.6 Mitigatie Voor de effecten met betrekking tot de externe veiligheid in relatie tot het transport van aardgascondensaat worden geen mitigerende maatregelen voorgesteld. 11.10.7 Samenvattende tabel Tabel 11.9. Effectbeschrijving externe veiligheid Transport productiewater per truck Fase Projectonderdeel VA BA DCA Aanlegfase Operationele fase Abandonneringsfase Lange termijn
11.11
Algemeen Plaatsgebonden Risico Groepsrisico Algemeen Algemeen
Nvt Nvt Nvt
Idem VA
Nvt 0 0 Nvt Nvt
Varianten Idem VA
Effectvergelijking Met behulp van veiligheidsberekeningen zijn het Plaatsgebonden risico en het Groeprisico bepaald voor de verschillende onderdelen van het project.
September 2010
- 197 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Plaatsgebonden risico Voor het Plaatsgebonden risico is de 10-6 risicocontour bepalend. Er komen geen kwetsbare objecten dan wel beperkt kwetsbare objecten voor binnen de contouren voor de LSI, de locaties, de stikstofleidingen, de aardgasleidingen en het transport van productiewater per truck. Op basis van de resultaten van deze veiligheidsanalyse blijkt dat alle situaties voldoen aan de grenswaarde voor het Plaatsgebonden Risico (de wettelijke norm). Voorts kunnen de volgende conclusies getrokken worden: • • •
•
•
•
• •
Binnen het Aardgas+ project wordt voor alle onderdelen voldaan aan de wettelijke normen voor externe veiligheid; Voor de LSI valt de 10-6 contour binnen de inrichtingsgrens; Voor verschillende locaties zijn de 10-6 contouren in de huidige situatie (en ook in de berekende toekomstige situatie) kleiner dan de huidige vergunde contouren. De reden hiervoor is dat in de loop van de jaren vanaf het verlenen van de vergunning de druk in de putten is afgenomen door de voortgaande aardgaswinning, met een feitelijke afname van het plaatsgebonden risico tot gevolg; Voor zeven locaties valt de 10-6 contour tevens binnen de inrichtingsgrens. Het gaat hier om drie nieuwe locaties waar en om vier bestaande locaties. Voor één van de bestaande locaties (De Wijk-20) is de nieuwe 10-6 contour een verbetering ten opzichte van de huidige situatie waarin de 10-6 contour buiten de locatie lag; Voor drie locaties valt de 10-6 contour buiten de locatie. Voor twee van deze locaties (De Wijk-13 en De Wijk-16) is dit in de huidige situatie reeds het geval, voor de andere locatie (De Wijk-26) is sprake van een toename van de 10-6 contour van op de grens van de locatie naar buiten de locatie. Binnen de 10-6 contouren bevinden zich geen (beperkt) kwetsbare objecten; Voor de stikstofleidingen is het niet mogelijk gebleken een 10-6 contour te berekenen, maar is een effectafstand berekend op basis van een zogenaamde probitrelatie (zie 11.5.1, Modellering van vrijkomend stikstof en zuurstof). De berekende effectafstand is klein en ligt binnen de zakelijk rechtstrook van de leidingen (binnen 5 meter aan beide kanten van de leiding). De effecten van stikstofleidingen voor externe veiligheid zijn nog altijd kleiner dan de effecten van aardgasleidingen, omdat stikstof in tegenstelling tot aardgas niet brandbaar is; Voor de nieuwe aardgasleidingen geldt dat de 10-6 contour op de leiding ligt; Het transport van productiewater per truck neemt gedurende één à twee jaar toe. De 10-6 contour blijft over de gehele route binnen de randen van de weg.
Groepsrisico Voor zowel de LSI, de locaties, de stikstofleidingen en de aardgasleidingen geven de berekeningen aan dat er geen groepsrisico is. Voor het transport van productiewater blijft het groepsrisico voor de gehele route beneden de oriënterende waarde, ook op het meest kwetsbare gedeelte van de transportroute waar het transport de plaats De Wijk passeert. Alternatieven en varianten De belangrijkste verschillen met ten opzichte van het voorkeursalternatief zijn: •
Het voorkeursalternatief verschilt niet van het basisalternatief;
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 198 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
•
MER Aardgas+ De Wijk
Het Diepere compressie alternatief (DCA) heeft een betere score dan het voorkeursalternatief, omdat in het DCA geen LSI wordt aangelegd, de locatie De Wijk24 niet wordt aangelegd, geen stikstofleidingen worden aangelegd en het transport van productiewater niet toeneemt. Daar tegenover staat alleen dat in het DCA een extra compressor geplaatst wordt op de NAM gasbehandelingsinstallatie in Ten Arlo, waarvoor inpassingsmaatregelen nodig zijn om niet tot een overschrijding van de wettelijke norm te komen; De verschillende varianten zijn niet van invloed op de risicocontouren zoals weergegeven in het voorkeursalternatief.
•
Tabel 11.10 Overzicht effecten externe veiligheid Externe veiligheid LSI Leidingen Plaatsgebonden risico
-
Nieuwe stikstofleidingen Bestaande aardgasleidingen Nieuwe aardgasleidingen
Groepsrisico
0
0
Basisalternatief Diepere compressie alternatief
Varianten De Wijk100 LSI nabij De Wijk-15 Overige varianten
11.12
Optie A/C/D
Locaties 0 -
De De De De De De De De De De 0
Wijk-6 Wijk-13 Wijk-15 Wijk-16 Wijk-17 Wijk-20 Wijk-24 Wijk-26 Wijk-100 Wijk-200
Transport productiewater 0 0 0 0 0 + --
-
-
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Minder risico omdat de LSI, de locatie De Wijk-24 en de stikstofleidingen niet worden aangelegd en er minder putten worden geboord. Daarnaast vindt geen toename van het risico als gevolg van het transport van productiewater plaats. De benodigde extra compressor op de NAM Gasbehandelingsinstallatie op Ten Arlo leidt tot een extra risico (- -). Geen verschil met het voorkeursalternatief. Meer verkeersbewegingen in de aanlegfase door extra stikstofleiding tussen De Wijk-15 en De Wijk-20. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Leemten in kennis De QRA berekeningsmethodiek, waarmee de risicocontouren zijn bepaald, vormen een schematisatie van de werkelijkheid, waarmee zo goed mogelijk risico’s berekend worden.
September 2010
- 199 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 200 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
12
AFVALSTOFFEN EN HULPSTOFFEN
12.1
Inleiding In dit hoofdstuk wordt een beschrijving gegeven van de effecten op het aspect afvalstoffen, welke verband houden met het project Aardgas+. Tevens wordt vooruit gekeken op mogelijke effecten bij de beëindiging van het project. Aandachtspunten In dit hoofdstuk komt de nadruk te liggen op de afvalstoffen. Het milieuaspect voor de afvalstoffen heeft betrekking op: • •
De afvalstoffen die ontstaan als onderdeel van het project; De afhandeling van de afvalstromen.
Richtlijnen Voor afvalstoffen zijn in de richtlijnen voor het MER geen specifieke zaken opgenomen. Volstaan kan worden met een uitwerking, zoals in de startnotitie is beschreven. Opzet van het hoofdstuk In de eerstvolgende paragraaf (12.2) wordt het beleidskader voor afvalstoffen behandeld. In respectievelijk de paragrafen 12.3, 12.4 en 12.5 worden de huidige situatie, de autonome ontwikkeling en het beoordelingskader geschetst. In de daarop volgende paragrafen worden de effectbeschrijving voor het ontstaan en de verwerking van afvalstoffen gegeven (12.6). Deze effectbeschrijving wordt gevolgd door een samenvattende effectvergelijking (12.7) en een opsomming van de leemten in kennis (12.8).
12.2
Beleid 12.2.1 Nationaal beleid Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) De Wet milieubeheer en diverse internationale richtlijnen verplichten Nederland om periodiek een of meerdere afvalbeheerplannen op te stellen. In 2003 is het eerste Landelijk Afvalbeheerplan (LAP) in werking getreden. De geldigheidsduur van dat plan was van 2003 tot en met 2009. Het tweede LAP is op 24 december 2009 in werking getreden. De eerste wijziging daarop is op 25 maart 2010 in werking getreden. De geldigheidsduur van het actuele LAP is van 2009 tot en met 2015, met een doorkijk tot 2021. In het LAP wordt het algemene afvalbeheerbeleid aangegeven, met in een bijlage een uitwerking van dat beleid voor specifieke (categorieën van) afvalstoffen. De ‘traditionele’ activiteiten als afvalscheiding, inzamelen, nuttige toepassing, verbranden en storten komen aan de orde, maar ook overkoepelende onderwerpen als definities, scenario’s, monitoring en handhaving. Uiteraard worden ook de uitgangspunten en de doelstellingen gepresenteerd. Een belangrijk onderdeel van dit LAP is het ketengericht afvalbeleid. Daarmee wordt de reikwijdte van het plan verruimd van de afvalstoffase naar de gehele (materiaal)keten.
September 2010
- 201 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Milieubeleid heeft tot doel het scheppen van condities en het stellen van randvoorwaarden voor de instandhouding en verbetering van de milieukwaliteit, om op die manier een bijdrage te leveren aan duurzame ontwikkeling. Dit algemene milieudoel betekent dat het afvalstoffenbeleid zich richt op het beperken van het ontstaan van afvalstoffen, het beperken van de milieudruk van de activiteit ‘afvalbeheer’ en het vanuit ketengericht afvalbeleid beperken van de milieudruk van productketens. Het beleid uit het LAP is in sectorplannen uitgewerkt voor specifieke (categorieën van) afvalstoffen. Per sectorplan wordt onder meer een afbakening van de sector gegeven, is de minimumstandaard vastgesteld, wordt het beleid voor de betreffende afvalstoffen beschreven, komen de aspecten van vergunningverlening aan de orde en worden specifieke aandachtspunten van in- en uitvoer behandeld. De achtergrondinformatie bevat verder monitoring gegevens, wettelijke regelingen, jurisprudentie, nadere uitwerking van verwerkingstechnieken, enz. In het kader van de voorgenomen activiteit zijn de volgende sectorplannen relevant. Tabel 12.1 Relevante sectorplannen LAP Nummer sectorplan Categorie afvalstof 1 2 3 11 12 14 18 28 35 36 39 41 42 43 45 55 56 58 63 67 77
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
Huishoudelijk restafval (inclusief grof) Restafval van bedrijven Procesafhankelijk industrieel afval Kunststof Metalen Verpakkingsafval KCA/KGA Gemengd bouw- en sloopafval en gemengde fracties Straalgrit Hout Verontreinigde grond Verpakkingen algemeen Verpakkingen van verf, lijm, kit of hars Verpakkingen van overige gevaarlijke stoffen Brandblussers Oliefilters Afgewerkte olie Olie/water/slib mengsels en oliehoudende slibben Overig oliehoudend afval Halogeenarme oplosmiddelen en glycolen Waterig afval met specifieke verontreinigingen
- 202 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
12.2.2 Provinciaal beleid Omgevingsvisie De provincie is op grond van de Wet Milieubeheer verantwoordelijk voor het verlenen van milieuvergunningen aan grote industriële inrichtingen en bedrijven die afvalstoffen verwerken. Ook houdt de provincie toezicht op de naleving van de verleende vergunningen. Via vergunningvoorschriften streeft de provincie naar zo laag mogelijke emissies, een zuinig gebruik van energie, (grond)water en grondstoffen en de toepassing van de best beschikbare technieken. Daarnaast wordt samen met de bedrijven gezocht naar mogelijkheden voor ketenvorming en/of bundeling van productieprocessen. 12.2.3 NAM beleid Binnen de NAM is afvalbeheer als een separaat expertisegebied aangewezen. Hierdoor is voor afvalbeheer afzonderlijk beleid gevormd en zijn procedures en instructies inzake het verwijderen van afvalstoffen geschreven. Het beleid is erop gericht om de milieubelasting vanwege de verwijdering van afvalstoffen zoveel mogelijk te beperken. In de praktijk houdt dit in dat bij de keuze uit de aangeboden verwijderingmogelijkheden, de mate van hergebruik een belangrijke rol speelt. De procedures en instructies hebben onder andere betrekking op het scheiden van afvalstoffen, het kwalificeren van afvalstoffen, het verpakken en/of opslaan van afvalstoffen en het aanbieden van afstoffen ter verwijdering bij derden. Zowel het beleid als de procedures en instructies zijn integraal opgenomen in het bedrijfsvoeringsysteem van de NAM.
12.3
Huidige situatie In de huidige situatie wordt vanaf de locatie De Wijk-13 vijf keer per week productiewater afgevoerd, per truck. Vier van deze transporten gaan naar Delfzijl en één gaat naar Schoonebeek (NAM-locatie S313).
12.4
Autonome ontwikkelingen Naar verwachting zal het gasveld De Wijk in 2019 zijn uitgeproduceerd, wanneer op de huidige wijze het resterende aardgas wordt gewonnen. Volgens de autonome ontwikkeling worden de winlocaties na afloop van de gaswinning (terug)gebracht naar de originele of naar de lokaal gewenste staat. Hierbij komt met name sloopafval vrij. Het bij de sloop vrijkomende afval wordt afgevoerd en verwerkt volgens de daarvoor geldende richtlijnen.
12.5
Beoordelingskader Toetsingscriteria De toetsingscriteria voor het milieuaspect afvalstoffen zijn het ontstaan van afvalstoffen en de verwerking van afvalstoffen.
September 2010
- 203 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Inventarisatie De gegevens met betrekking tot het vrijkomen van afvalstoffen zijn afkomstig van de NAM en betreffen een inschatting op basis van eerdere projecten. De methode van verwerking is tevens op basis van ervaring ingeschat. Classificatie Op kwantitatieve wijze zal worden berekend hoeveel afval ontstaat door de activiteiten. Hiervoor wordt gebruik gemaakt van de standaard 7-punts schaal voor dit MER van ‘- - -‘ tot ‘+ + +’. In onderstaande tabel 12.2 wordt de specifieke invulling van deze schaal voor het milieuaspect afvalstoffen nader toegelicht. Tabel 12.2 Effectclassificatie Afvalstoffen Effect Ontstaan en afhandelen van afvalstromen ---0 + ++ +++
12.6
Relatief grote hoeveelheden gevaarlijk afval, die niet of moeilijk zijn af te voeren. Relatief grote hoeveelheden afval, op geëigende wijze af te voeren. Relatief kleine hoeveelheden afval, op geëigende wijze af te voeren of waarbij hergebruik mogelijk is. Nauwelijks tot geen afval, waarbij hergebruik mogelijk is. Nvt Nvt Nvt
Effectbeschrijving: ontstaan en verwerking van afvalstoffen 12.6.1 Voorkeursalternatief Aanlegfase – LSI, (-) Tijdens de aanleg van de LSI ontstaat een hoeveelheid afval die met name gerelateerd is aan het civiele bouwproces. In tabel 12.3 zijn verwachte typen en hoeveelheden vermeld van de afvalstoffen die ontstaan tijdens het civiele bouwproces, inclusief de methode van verwerking. Het betreft huishoudelijk afval, bouw en sloopafval, oliehoudend afval en chemicaliën. Dit zijn “normale” afvalstromen die bij een dergelijke activiteit worden gegenereerd. Tabel 12.3 Vrijkomende afvalstoffen in de aanlegfase (LSI) Afvalstoffen Hoeveelheid
Methode van verwerking
Huishoudelijk afval Bouw- en sloopafval Oliehoudend afval Chemicaliën
Afvoeren als restafval Afvoeren als bouwafval Afvoeren als gevaarlijk afval Afvoeren als gevaarlijk afval
15 ton 25 ton < 1 ton < 1 ton
De afvalstromen in de aanlegfase zijn relatief beperkt, en worden op een daarvoor geëigende wijze verwerkt. Het effect van de vrijkomende hoeveelheid afvalstoffen in de aanlegfase wordt als licht negatief (‘-’) beoordeeld. Aanlegfase – Locaties, (-) Tijdens de aanpassing en aanleg van de injectie- en productielocaties ontstaat enerzijds een afvalstroom gerelateerd aan het civiele bouwproces en anderzijds een afvalstroom gerelateerd aan het boren van nieuwe injectie- en/of productieputten. Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 204 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Bij het boren van de putten komt vergruisd bodemmateriaal vrij. Men gebruikt boorspoeling om dit gruis naar boven te pompen. Een tweede belangrijke functie van boorspoeling is het handhaven van voldoende (tegen)druk in het boorgat tegen vloeistof of gas uit de aangeboorde formaties. Tenslotte zorgt de boorspoeling voor koeling van de boorbeitel en vermindering van de wrijving tussen de boorstang en de wand van het boorgat. De samenstelling van de boorspoeling hangt onder meer af van de verwachte druk en de diepte van de boring. Deze factoren verschillen per boring. De boorspoeling bestaat initieel uit zoet water, sediment en verdikkingsmiddelen. De boorspoeling wordt door de holle boorpijp naar beneden gepompt en komt vervolgens met het boorgruis tussen de boorpijp en de boorwand weer omhoog. De vloeistof wordt bij terugkeer met schudzeven en centrifuges van het boorgruis ontdaan en vervolgens in een tank opgevangen. Vanuit deze tank wordt de vloeistof weer in de boorpijp gepompt. Het boorspoelingsysteem vormt daardoor een gesloten systeem. Het afgescheiden boorgruis en de afgewerkte boorspoeling worden naar een erkend verwerker afgevoerd. In onderstaande tabel 12.4 zijn de in de aanlegfase vrijkomende afvalstoffen bij de locaties weergegeven. Tabel 12.4 Vrijkomende afvalstoffen in de aanlegfase (locaties) Locatie / activiteit Afvalstoffen Hoeveelheid De Wijk-6 geen aanpassingen De Wijk-13 1 nieuwe diepe put
De Wijk-15 – aanpassen putten aanpassen 1 bestaande put voor stikstofinjectie
De Wijk-16 2 nieuwe putten
De Wijk-17 1 nieuwe put aanpassen 1 bestaande put voor stikstofinjectie
Methode van verwerking
Boorgruis (water based) Boorspoeling (water based) Vervuild hemelwater
650 ton 205 ton 400 m3
Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker
Huishoudelijk afval
5 ton
Afvoeren als restafval
Oliehoudend afval Vervuild hemelwater
20 ton 400 ton
Afvoeren als gevaarlijk afval Afvoeren naar erkend verwerker
Boorgruis (water based) Boorspoeling (water based) Vervuild hemelwater
278 ton 176 ton 400 m3
Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker
Boorgruis (water based) Boorspoeling (water based) Huishoudelijk afval
139 ton 88 ton 5 m3
Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren als restafval
Oliehoudend afval Sanitair afval Vervuild hemelwater
20 ton 10 m3 400 m3
Afvoeren als gevaarlijk afval Afvoeren als restafval Afvoeren naar erkend verwerker
De Wijk-20
September 2010
- 205 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 12.4 Vrijkomende afvalstoffen in de aanlegfase (locaties) Locatie / activiteit Afvalstoffen Hoeveelheid aanpassen 1 bestaande put voor stikstofinjectie
aanleg interfacegebied
De Wijk-24 aanleg locatie
3 nieuwe putten
De Wijk-26 3 nieuwe putten
De Wijk-100 aanleg locatie
2 nieuwe putten
De Wijk-200 aanleg locatie
3 nieuwe putten 2 nieuwe diepe putten
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
Methode van verwerking
Huishoudelijk afval
5 ton
Afvoeren als restafval
Oliehoudend afval Vervuild hemelwater Bouw- en sloopafval Huishoudelijk afval Oliehoudend afval Chemicaliën
20 ton 400 m3 4 ton 4 ton < 1 ton < 1 ton
Afvoeren Afvoeren Afvoeren Afvoeren Afvoeren Afvoeren
Bouw- en sloopafval Huishoudelijk afval Oliehoudend afval Chemicaliën Bronneringswater Boorgruis (water based) Boorspoeling (water based) Vervuild hemelwater
100 ton 20 ton < 1 ton < 1 ton 350 m3 417 ton 264 ton 400 m3
Afvoeren als bouwafval Afvoeren als restafval Afvoeren als gevaarlijk afval Afvoeren als gevaarlijk afval Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker
Boorgruis (water based) Boorspoeling (water based) Vervuild hemelwater
417 ton 264 ton 400 m3
Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker
Bouw- en sloopafval Huishoudelijk afval Oliehoudend afval Chemicaliën Bronneringswater Boorgruis (water based) Boorspoeling (water based) Vervuild hemelwater
100 ton 20 ton < 1 ton < 1 ton 350 m3 278 ton 176 ton 400 m3
Afvoeren als bouwafval Afvoeren als restafval Afvoeren als gevaarlijk afval Afvoeren als gevaarlijk afval Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker
Bouw- en sloopafval Huishoudelijk afval Oliehoudend afval Chemicaliën Bronneringswater Boorgruis (water based) Boorspoeling (water based) Boorgruis (water based) Boorspoeling (water based) Vervuild hemelwater
100 ton 20 ton < 1 ton < 1 ton 350 m3 417 ton 264 ton 1300 ton 410 ton 800 m3
Afvoeren als bouwafval Afvoeren als restafval Afvoeren als gevaarlijk afval Afvoeren als gevaarlijk afval Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker
- 206 -
als gevaarlijk afval naar erkend verwerker als bouwafval als restafval als gevaarlijk afval als gevaarlijk afval
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De afvalstromen met betrekking tot de civiele werkzaamheden in de aanlegfase zijn relatief beperkt, en worden op een daarvoor geëigende wijze verwerkt. De hoeveelheid afvalstoffen met betrekking tot het boren van de putten (boorspoeling en boorgruis) is vanwege de hoeveelheid te boren groot. Omdat deze stoffen op waterbasis zijn, zijn deze goed te verwerken en vervolgens her te gebruiken als tussenlagen op stortplaatsen en eventueel in de wegenbouw. Het effect van de vrijkomende hoeveelheid afvalstoffen in de aanlegfase met betrekking tot de locaties wordt daarom als licht negatief (-) beoordeeld. Aanlegfase – Leidingen, (-) Tijdens de aanleg van de leidingen zal afval vrijkomen. In onderstaande tabel is de hoeveelheid vrijkomend afval in de aanlegfase bij benadering weergegeven, inclusief de methode van verwerking. Tabel 12.5 Vrijkomende afvalstoffen in de aanlegfase (leidingen) Afvalstoffen Hoeveelheid Methode van verwerking Bouw- en sloopafval Huishoudelijk afval Oliehoudend afval Grit van het stralen Cuttings, zand bij de boringen / persingen en grond Overtollige buis (oud ijzer) Bronneringswater
140 m3 5 m3 < 1 m3 < 5 m3 5.000 m3
Afvoeren als Afvoeren als Afvoeren als Afvoeren als Hergebruik
enkele m3 500 m3
Hergebruik Afvoeren naar erkend verwerker
bouwafval restafval gevaarlijk afval gevaarlijk afval
De afvalstromen in de aanlegfase zijn relatief beperkt, en worden op een daarvoor geëigende wijze verwerkt. Het effect van de vrijkomende hoeveelheid afvalstoffen in de aanlegfase wordt als licht negatief (‘-’) beoordeeld. Operationele fase – Procesafhankelijke afvalstoffen (-) In de operationele fase komen voornamelijk procesafhankelijke afvalstoffen vrij. Het gaat hier om: •
•
• •
•
September 2010
Afgewerkte olie: eens per 3 of 4 jaar wordt de olie (circa 2.500 liter) in de compressor van de LSI gewisseld, afhankelijk van oliemonstertest. De olie wordt afgevoerd naar een erkend verwerker; Koelvloeistof (glycol): eens per circa 10 jaar wordt het glycol in de koelinstallatie voor de compressor van de LSI vervangen (circa 5 m3). De glycol wordt afgevoerd naar een erkend verwerker; Huishoudelijk afvalwater (afvoeren per riool of opvang in IBA); Inhoud adsorptiebedden: in het scheidingsproces worden af en toe zogenaamde adsorptiebedden vervangen. Hierbij komt uitgewerkt silica vrij. Dit wordt afgevoerd naar een erkend verwerker; Luchtfilters: de lucht bij de inlaat van de LSI wordt door een luchtfilter geleid. Deze worden vervangen indien nodig en afgevoerd naar een erkend verwerker.
- 207 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Overige afvalstoffen die vrijkomen op de verschillende locaties zijn: • • • •
Afgewerkte smeerolie (afvoeren als gevaarlijk afval); Huishoudelijk afval (afvoeren als restafval); Incidenteel vervuild hemelwater (opvangen in hoekbak op locaties, afvoeren als gevaarlijk afval); Mogelijk is voor de winning van aardgas in deelproject 2 (waterhoudend gasreservoir) tijdelijke injectie van methanol als mijnbouwhulpstof benodigd. Tijdelijke injectie van methanol kan hier nodig zijn om de vorming van hydraten te voorkomen bij het opstarten van de winning wanneer de put nog koud is. Hydraten zijn stabiele vaste water/koolwaterstof verbindingen die bij lage temperaturen ontstaan. Omdat de druk van het reservoir nog hoog is, zal bij de winning een drukval ontstaan wat de gasstroom zal afkoelen. Als de put koud is bij het opstarten, zal de gasstroom verder afkoelen naar een temperatuur waarbij hydraten worden gevormd. Deze hydraten kunnen zich ophopen en de pijp afsluiten, waardoor de productie stil komt te liggen. Toevoeging van methanol zorgt ervoor dat de vorming van hydraten wordt voorkomen. Na enkele uren productie is de put voldoende opgewarmd, waardoor hydraten niet meer worden gevormd en de injectie van methanol kan worden gestopt.
De procesafhankelijke afvalstromen in de operationele fase zijn relatief beperkt en worden op een daarvoor geëigende wijze verwerkt. Het effect van de vrijkomende hoeveelheid afvalstoffen in de operationele fase wordt daarom als licht negatief (‘-’) beoordeeld. Operationele fase – Locaties (productiewater), (-) In de operationele fase wordt gedurende 1-2 jaar (bij productie vanuit het waterhoudende reservoir 2) productiewater meegeproduceerd. Het gaat hier om circa 45.000 m3 per jaar. In de huidige situatie wordt circa 7.500 m3 per jaar aan productiewater geproduceerd vanuit het gasveld De Wijk. Het productiewater wordt afgevoerd naar Delfzijl, waar het in een leeg gasveld wordt geïnjecteerd. Injectie van meegeproduceerd waterscondensaat in de diepe ondergrond is een geëigende manier voor verwerking van dit soort afval. De injectie vindt plaats op de NAM-locatie Borgsweer. Op deze injectielocatie wordt meegeproduceerd productiewater van verschillende NAM-locaties in Noord-Nederland geïnjecteerd. De hoeveelheid vrijkomend productiewater in combinatie met de geëigende manier van verwerking leidt tot een als licht negatief beoordeeld effect (-) voor het milieuaspect afvalstoffen. Abandonneringsfase, (-) Na afronding van de operationele fase worden de installaties op de verschillende locaties afgebroken en worden de locaties opgeruimd en in de originele staat teruggebracht. De leidingen voor transport van stikstof en aardgas zullen in de bodem achterblijven. In de referentiesituatie worden de bestaande locaties ook opgeruimd, dus ten opzichte van de referentiesituatie is er voor de bestaande locaties geen verschil. Voor de nieuwe locaties geldt ten opzichte van de referentiesituatie dat er een hoeveelheid afvalstoffen vrijkomt. Het effect van de vrijkomende hoeveelheid afvalstoffen wordt beoordeeld als een licht negatief effect (-).
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 208 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Lange termijn, (0) Op de lange termijn komen naar verwachting geen afvalstoffen vrij die verband houden met het Aardgas+ project. Het effect voor het milieuaspect afvalstoffen wordt dan ook als neutraal (‘0’) beoordeeld. Calamiteiten, (-) Bij calamiteiten kunnen diverse afvalstoffen vrijkomen. Zoveel mogelijk van deze onverhoopt vrijkomende afvalstoffen zullen worden opgevangen en op erkende wijze worden verwerkt. Het effect hiervan voor het milieuaspect afvalstoffen wordt als licht negatief (‘-‘) beoordeeld. 12.6.2 Basisalternatief Voor wat betreft afvalstoffen, verschillen de effecten van het Basisalternatief niet significant van de effecten van het Voorkeursalternatief. 12.6.3 Diepere compressie alternatief Algemeen Bij uitvoering van het DCA komen minder afvalstoffen vrij dan in het voorkeursalternatief. De belangrijkste reden hiervoor is dat in het DCA geen stikstofinjectie plaatsvindt en dus geen LSI gebouwd hoeft te worden, geen stikstofleiding hoeft te worden aangelegd en geen injectieputten hoeven te worden geboord. Daarentegen zal wel een extra compressor gebouwd moeten worden op de NAM behandelingsinstallatie in Ten Arlo. Tevens vindt in het DCA geen productie van productiewater plaats, omdat in het DCA het waterhoudende reservoir 2 niet wordt ontwikkeld. Aanlegfase – locaties, (-) In onderstaande tabel 12.6 zijn de in de aanlegfase vrijkomende afvalstoffen bij de locaties weergegeven. Tabel 12.6 Vrijkomende afvalstoffen in de aanlegfase (leidingen) Locatie / activiteit Afvalstoffen Hoeveelheid
Methode van verwerking
De Wijk-6 geen aanpassingen De Wijk-13 1 nieuwe diepe put
Boorgruis (water based) Boorspoeling (water based) Vervuild hemelwater
650 ton 205 ton 400 m3
Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker
1 nieuwe put
Boorgruis (water based) Boorspoeling (water based) Vervuild hemelwater
139 ton 88 ton 400 m3
Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker
1 nieuwe put
Boorgruis (water based) Boorspoeling (water based) Vervuild hemelwater
139 ton 88 ton 400 m3
Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker
1 nieuwe put
Boorgruis (water based)
139 ton
Afvoeren naar erkend verwerker
De Wijk-16
De Wijk-17
De Wijk-26
September 2010
- 209 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 12.6 Vrijkomende afvalstoffen in de aanlegfase (leidingen) Locatie / activiteit Afvalstoffen Hoeveelheid
Methode van verwerking
Boorspoeling (water based) Vervuild hemelwater
88 ton 400 m3
Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker
Bouw- en sloopafval Huishoudelijk afval Oliehoudend afval Chemicaliën Bronneringswater Boorgruis (water based) Boorspoeling (water based) Vervuild hemelwater
100 ton 20 ton < 1 ton < 1 ton 350 m3 139 ton 88 ton 400 m3
Afvoeren als bouwafval Afvoeren als restafval Afvoeren als gevaarlijk afval Afvoeren als gevaarlijk afval Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker
Bouw- en sloopafval Huishoudelijk afval Oliehoudend afval Chemicaliën Bronneringswater Boorgruis (water based) Boorspoeling (water based) Vervuild hemelwater
100 ton 20 ton < 1 ton < 1 ton 350 m3 1300 ton 410 ton 400 m3
Afvoeren als bouwafval Afvoeren als restafval Afvoeren als gevaarlijk afval Afvoeren als gevaarlijk afval Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker Afvoeren naar erkend verwerker
De Wijk-100 aanleg locatie
1 nieuwe put
De Wijk-200 aanleg locatie
2 nieuwe diepe putten
De afvalstromen in de aanlegfase zijn relatief beperkt, en worden op een daarvoor geëigende wijze verwerkt. Het effect van de vrijkomende hoeveelheid afvalstoffen in de aanlegfase wordt als licht negatief (‘-’) beoordeeld. Aanlegfase – Leidingen, (0) In het DCA wordt een aantal korte aardgasleidingen aangelegd. Het gaat hier om aansluitingen van de nieuwe locaties De Wijk-100 en De Wijk-200 op het bestaande aardgastransportnet. Tijdens de aanleg van de leidingen zal afval vrijkomen. De hoeveelheid afval is vanwege de beperkte lengte van de leidingen dermate beperkt dat het effect ten opzichte van het voorkeursalternatief als neutraal (0) wordt beoordeeld. Aanlegfase – Compressor Ten Arlo, (-) In het DCA is een extra compressor benodigd op de locatie Ten Arlo, om de diepere compressie te kunnen bewerkstelligen. Tijdens de aanleg van de compressor ontstaat een hoeveelheid afval, te weten huishoudelijk afval, bouw en sloopafval, oliehoudend afval en chemicaliën. Deze afvalstromen zijn vergelijkbaar met de afvalstromen die vrijkomen bij de aanleg van de LSI in het voorkeursalternatief. De afvalstromen zijn naar verwachting wel minder. De afvalstromen in de aanlegfase zijn relatief beperkt, en worden op een daarvoor geëigende wijze verwerkt. Het effect van de vrijkomende hoeveelheid afvalstoffen in de aanlegfase wordt als licht negatief (‘-’) beoordeeld.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 210 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Operationele fase – Procesafhankelijke afvalstoffen (-) In de operationele fase komen voornamelijk procesafhankelijke afvalstoffen vrij. Het gaat hier om: •
•
•
Afgewerkte olie: eens per 3 of 4 jaar wordt de olie (2.500 liter) in de compressor op de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo gewisseld, afhankelijk van oliemonstertest. De olie wordt afgevoerd naar een erkend verwerker; Koelvloeistof (glycol): eens per circa 10 jaar wordt het glycol in de koelinstallatie voor de compressor op de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo vervangen (5 m3). De glycol wordt afgevoerd naar een erkend verwerker; Huishoudelijk afvalwater (afvoeren per riool of opvang in IBA).
Overige afvalstoffen die vrijkomen op de verschillende locaties zijn: • • • •
Afgewerkte smeerolie (afvoeren als gevaarlijk afval); Huishoudelijk afval (afvoeren als restafval); Incidenteel vervuild hemelwater (opvangen in hoekbak op locaties, afvoeren als gevaarlijk afval); Kleinere hoeveelheden generiek afval als hout, plastics en dergelijke, deze stromen worden afgevoerd naar erkende verwerkers.
De procesafhankelijke afvalstromen in de operationele fase zijn relatief beperkt, en worden op een daarvoor geëigende wijze verwerkt. Het effect van de vrijkomende hoeveelheid afvalstoffen in de operationele fase wordt daarom als licht negatief (‘-’) beoordeeld. 12.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 De verschillende varianten voor aanleg van de locatie De Wijk-100 zijn van invloed op de hoeveelheid te produceren afvalstoffen in de aanlegfase, vanwege de lengte van de aardgastransportleiding naar de locatie. Bij aanleg van de voorkeurslocatie B (zuidoptie) is de lengte van deze leiding enkele tientallen meters. Bij aanleg van de locaties A, C en D is de lengte 600 tot 1.000 meter. Ten opzichte van de totale afvalstroom bij aanleg van de leidingen in de aanlegfase leiden de varianten voor de locatie voor De Wijk-100 niet tot een andere effectbeoordeling. 12.6.5 Overige varianten LSI nabij De Wijk-15 Indien de LSI nabij de locatie De Wij-15 wordt geplaatst, dan zal een extra stikstofleiding moeten worden aangelegd tussen de locatie De Wijk-15 en de Wijk-20. De aanleg van deze leiding leidt tot meer afvalstoffen in de aanlegfase. Ten opzichte van de totale afvalstroom bij aanleg van de leidingen in de aanlegfase leidt deze extra leiding niet tot een andere effectbeoordeling. Overige varianten Voor wat betreft afvalstoffen, verschillen de effecten van de overige varianten niet significant van de effecten van het Voorkeursalternatief.
September 2010
- 211 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
12.6.6 Mitigatie Voor afvalstoffen worden geen mitigerende maatregelen voorgesteld. In het voorkeursalternatief worden de verschillende afvalstoffen op de daarvoor geëigende manier verwerkt of hergebruikt. 12.6.7 Samenvattende tabel Tabel 12.7 Effectbeschrijving Afvalstoffen en hulpstoffen Fase Projectonderdeel VA BA Aanlegfase
Operationele fase
Abandonneringsfase Lange termijn Calamiteiten
12.7
LSI Locaties Leidingen Compressor Ten Arlo LSI Locaties (productiewater) Locaties (smeermiddel etc.) Compressor Ten Arlo Algemeen Algemeen Algemeen
Nvt -
Idem VA
DCA
Varianten
Nvt 0 Nvt Nvt
Idem VA
-
-
Nvt 0 -
0 -
Effectvergelijking Uit bovenstaande beschrijving blijkt dat naar verwachting de afvalstromen beperkt zijn ofwel dat het afval dat vrijkomt op een daarvoor geschikte wijze kan worden verwerkt of hergebruikt. Er zal naar verwachting oliehoudend afval vrijkomen, wat wordt gezien als een gevaarlijke stof. Hergebruik van de afvalstromen vanuit het boren van de putten is in potentie mogelijk. In de samenvattende tabel zijn de classificaties voor afvalstoffen weergegeven. In de verschillende alternatieven komen afvalstoffen vrij, maar deze kunnen volgens bestaande methoden en zonder complicaties verwerkt worden. Bijzondere effecten doen zich niet voor. Voor het milieuaspect afvalstoffen worden kleine verschillen tussen de alternatieven onderscheiden. De score van het DCA is over het algemeen iets gunstiger dan de score van het voorkeursalternatief. De varianten zijn over het algemeen weinig onderscheidend.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 212 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 12.8 Overzicht effecten afvalstoffen en hulpstoffen Afvalstoffen en hulpstoffen LSI Leidingen
Locaties
Aanlegfase Operationele fase
-
-
Basisalternatief Diepere compressie alternatief
Geen verschil met het voorkeursalternatief. Minder afvalstoffen in de aanlegfase, met name omdat minder putten worden geboord. Daarnaast worden de LSI, de locatie De Wijk-24 en de stikstofleidingen niet aangelegd. In de operationele fase vindt geen toename van het transport van productiewater plaats. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Varianten De Wijk100 LSI nabij De Wijk-15
Optie A/D/C
Nieuwe leiding tussen De Wijk-20 en De Wijk-17 Overige varianten
12.8
0
Meer afvalstoffen vanwege aanleg extra stikstofleiding tussen De Wijk-15 en De Wijk-20. Meer afvalstoffen vanwege aanleg nieuwe leiding in plaats van gebruik bestaande leiding. Geen verschil met het voorkeursalternatief.
Leemten in kennis Voor het milieuaspect afvalstoffen is een globale inschatting gemaakt van hoeveelheden van de belangrijkste stoffen. Tijdens de uitvoering van werkzaamheden zal enigszins worden afgeweken, maar niet zodanig dat dit tot een ander beeld leidt. De hoeveelheden boorgruis en boorspoeling zijn gebaseerd op de huidige praktijk bij de herontwikkeling van het olieveld Schoonebeek. Deze aanname wordt gedaan vanwege het nog niet bekend zijn van de boormethode en het precieze ontwerp van de putten. Bij het bepalen van de hoeveelheden is de diepte van de putten van Schoonebeek verdisconteerd naar de diepte van de De Wijk-putten. De overige afvalstoffen zijn geschatte hoeveelheden, gebaseerd op aannames qua uit te voeren scope en soortgelijke projecten, welke in het verleden zijn uitgevoerd. De definitieve vrijkomende afvalstromen en hoeveelheden dienen te worden bepaald wanneer de complete scope duidelijk is. Indien zich calamiteiten voordoen, ontstaan vooraf niet voorziene hoeveelheden afvalstoffen. Hierbij kunnen slechts de benodigde maatregelen om een calamiteit te voorkomen worden genoemd en de maatregelen in het reactieplan om effecten in een dergelijke situatie zo klein mogelijk te houden.
September 2010
- 213 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 214 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
13
ENERGIE- EN CO2-BALANS
13.1
Inleiding
MER Aardgas+ De Wijk
In dit hoofdstuk worden effecten met betrekking tot energieverbruik en de CO2-emissies die daarbij ontstaan beschreven. Aandachtspunten Aspecten met betrekking tot de energie- en CO2-balans zijn: • • •
De benodigde energie voor de LSI, de installaties op de locaties het transport van stikstof en aardgas en het transport (per truck) van productiewater; De hoeveelheid gewonnen energie als gevolg van het Aardgas+ project; Met behulp van de benodigde energie en de hoeveelheid geproduceerde energie wordt de energiebalans inzichtelijk gemaakt.
Richtlijnen Voor de energiebalans zijn in de richtlijnen voor het MER geen specifieke zaken opgenomen. Volstaan kan worden met een uitwerking zoals in de startnotitie is beschreven. [citaat] In het MER wordt een energiebalans opgenomen, die inzicht geeft in het energieverbruik van de verschillende projectonderdelen. De belangrijkste energieverbruiker is de LSI. In de energiebalans wordt ook de afgeleide CO2-uitstoot weergegeven. Tegenover het energieverbruik staat de energieopbrengst in de vorm van gewonnen aardgas. Opzet van het hoofdstuk Het beleidskader voor klimaat en CO2 wordt behandeld van deelrapport 1 van het MER. In respectievelijk de paragrafen 9.3, 9.4 en 9.5 worden de huidige situatie, de autonome ontwikkeling en het beoordelingskader geschetst. In de daarop volgende paragraaf (9.6) wordt de berekening gegeven voor de energiebalans. Deze beschrijving wordt gevolgd door een samenvatting (9.7) en een opsomming van de leemten in kennis (9.8).
13.2
Beleid Het beleid met betrekking tot gaswinning staat beschreven in deelrapport 1, aangezien dit de aanleiding vormt voor het project.
13.3
Huidige situatie In de huidige situatie bestaat het energiegebruik met betrekking tot het gasveld De Wijk uit het energiegebruik van de installaties op de bestaande locaties, en specifiek van de vloeistoffenafvang op de locatie De Wijk-13, inclusief bijbehorende truckbewegingen. Daarnaast heeft de NAM gasbehandelingsinstallatie Ten Arlo (met name de compressor) een groot aandeel in het energiegebruik in de huidige situatie. Onderstaande tabel 13.1 geeft een overzicht van het jaarlijks energieverbruik in de huidige situatie voor de relevante locaties. Tevens is aangegeven wat de CO2-emissie is als gevolg van het energieverbruik.
September 2010
- 215 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 13.1 Jaarlijks energiegebruik en CO2-emissie locaties in huidige situatie Locatie Vermogen Jaarlijks CO2-emissie (kW) energie(ton)* verbruik (MWh) De Wijk-6
30
263
149
De Wijk-13
50
438
248
De Wijk-15
25
219
124
De Wijk-16
35
307
174
De Wijk-17
10
88
50
De Wijk-20
40
350
198
De Wijk-26
30
263
149
Totaal
220
1.927
1.091
Ten Arlo
3.000
26.000
15.000
*) op basis van Cijfers en Tabellen, SenterNovem (2007).
Daarnaast zijn er in de huidige situatie 5 truckbewegingen per week ten behoeve van de vloeistoffenafvang. Per jaar zijn dit 260 vervoersbewegingen van De Wijk naar Delfzijl (ca. 250 km retour). Er vinden ook vervoersbewegingen van licht verkeer plaats (personenauto’s) maar deze worden als niet significant beschouwd. Tabel 13.2 Jaarlijks energiegebruik en CO2-emissie zwaar transport in huidige situatie Totaal aantal km/jaar Energiegebruik (GJ)* CO2-emissie (ton)* 65.000
754
55
*) Op basis van: L.C. (Eelco) den Boer, F.P.E. (Femke) Brouwer, H.P. (Huib) van Essen STREAM Studie naar TRansport Emissies van Alle Modaliteiten. Delft, CE, 2008.
Het totale energieverbruik per jaar in de huidige situatie exclusief de NAM gasbehandelingsinstallatie in Ten Arlo komt daarmee op 7692 GJ. De CO2-emissie bedraagt 1146 ton per jaar. Wanneer Ten Arlo wordt meegerekend is het totale energieverbruik per jaar 101 TJ, met een CO2-emissie van 15 kton per jaar.
13.4
Autonome ontwikkelingen In de referentiesituatie wordt nog een paar jaar aardgas geproduceerd uit het gasveld De Wijk. De hoeveelheid nog te winnen aardgas in de autonome ontwikkeling is circa 400 miljoen Nm3. Aangenomen wordt dat de gaswinning in 2019 ten einde komt, waardoor het jaarlijkse energieverbruik in de huidige situatie met een factor 9 vermenigvuldigd kan worden. Hierdoor wordt een beeld verkregen van het energieverbruik en de CO2-emissies voor de periode 2010 – 2019 waarin de huidige gaswinning wordt voortgezet. In tabel 13.3 is hiervan een overzicht gegeven.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 216 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 13.3 Overzicht energieverbruik en CO2-emissies tot 2019 Jaarlijks Periode autonome ontwikkeling Energieverbruik
Energieverbruik
CO2-emissie
Locaties
1.927 MWh (6.937 GJ)
1.091 ton
17.345 MWh (62.435 GJ)
9.817 ton
Transport
754 GJ
55 ton
6.786 GJ
495 ton
7691 GJ
1.146 ton
69.227 GJ
10.313 ton
Totaal
13.5
CO2-emissie
Beoordelingskader Toetsingscriteria Voor het thema energie wordt inzicht gegeven in het energieverbruik. De effectbeoordeling vindt plaats aan de hand van een energiebalans. Daarbij wordt ook de CO2-balans weergegeven. Inventarisatie De energiegegevens en verbruiken zijn ontleend aan de opgaven uit diverse documenten van de NAM. Daarbij is voor de bepaling van de CO2-emissie als gevolg van het energieverbruik van de compressoren uitgegaan van de efficiëntie van een gemiddelde Nederlandse gasgestookte energiecentrale. De gepresenteerde hoeveelheden energieverbruik worden uitgedrukt in J, kJ, MJ, GJ en TJ. Daarbij geldt: Tera Joule = TJ = 1.000 GJ; Giga Joule = GJ = 1.000 MJ; Mega Joule = MJ = 1.000 kJ; Kilo Joule = kJ = 1.000 J. Effectbepaling De kwantitatieve effectbepaling wordt omgezet in een kwalitatieve classificatie van effecten. Voor de effectbepaling wordt aangesloten bij de voor dit MER geldende 7-punts schaal van ‘- - -‘ tot ‘+ + +’. In onderstaande tabel 13.4 wordt de specifieke invulling van deze schaal voor het milieuaspect energie- en CO2-balans nader toegelicht. Tabel 13.4 Effectclassificatie Energiebalans Effect Energiebalans ---0 + ++ +++
September 2010
Grote hoeveelheid energieverbruik met een lage efficiëntie. Substantieel energieverbruik. Beperkt energieverbruik. Zeer geringe hoeveelheid te winnen aardgas. Beperkte hoeveelheid te winnen aardgas. Substantiële hoeveelheid te winnen aardgas. Grote hoeveelheid te winnen aardgas met een goede efficiëntie.
- 217 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
13.6
Effectbeschrijving: energiebalans 13.6.1 Voorkeursalternatief Aanlegfase – Energieverbruik en CO2-emissie In de aanlegfase vindt een beperkte hoeveelheid CO2-emissies plaats als gevolg van de inzet van materieel bij de bouw en als gevolg van verkeersbewegingen In onderstaande tabel 13.5 is hiervan een inschatting weergegeven. Tabel 13.5 Overzicht verkeersbewegingen aanlegfase Projectonderdeel Licht verkeer Zwaar verkeer aanlegfase (aantal, circa) (aantal, circa) Luchtscheidingsinstallatie Leidingen Locaties De Wijk-6 De Wijk-13 De Wijk-15 De Wijk-16 De Wijk-17 De Wijk-20 De Wijk-24 De Wijk-26 De Wijk-100 De Wijk-200 Totaal
3.300 3.000
1.040 (incl. locatie) 533
Zie LSI 1.900 75 980 490 50 1.770 1.470 1.280 1.770 16.085
Zie LSI 700 30 338 244 15 1.285 (incl. locatie) 492 1.158 (incl. locatie) 1.282 (incl. locatie) 7.117
Voor licht verkeer is aangenomen dat een vervoersbeweging uit 100 km bestaat, met een energieverbruik van 2,60 MJ/km en 188 gram CO2/km [CE, 2008]. Voor zwaar verkeer geldt een afstand van 200 km per vervoersbeweging, met een energieverbruik van 11,6 MJ/km en 847 gram CO2/km [CE, 2008]. In tabel 13.6 is een overzicht gegeven van het energieverbruik en de CO2-emissies in de aanlegfase. Tabel 13.6 Inschatting energieverbruik en CO2-emissies aanlegfase Licht verkeer Zwaar verkeer Energieverbruik (GJ) CO2-emissie (ton) Energieverbruik (GJ) CO2-emissie (ton) LSI
858
62
2.413
176
Leidingen
780
56
1.237
90
Locaties
2.544
184
6.431
939
Totaal
4.182
302
10.080
1.206
In totaal bedraagt het energieverbruik van verkeersbewegingen in de aanlegfase 14.262 GJ, waarbij de totale CO2-uitstoot 1.508 ton bedraagt.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 218 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Operationele fase – Energieverbruik LSI De LSI heeft een vermogen van 10 MW. In tabel 13.7 is een inschatting gemaakt van het energieverbruik van de LSI gedurende de operationele fase. Tabel 13.7 Inschatting energieverbruik en CO2-emissies LSI Locatie Vermogen LSI Aantal jaar in Energieverbruik over gebruik gehele (aangenomen) gebruiksperiode
CO2-emissie over gehele gebruiksperiode
De Wijk-6
991.632 ton
10 MW
20
1752 GWh
Het vermogen van de LSI wordt grotendeels gebruikt ten behoeve van de compressoren voor de luchtinlaat en voor het comprimeren van de stikstof. Het gaat om circa 3,5-4 MW voor zowel de compressor bij de luchtinlaat en om als voor de compressoren voor de stikstofcompressie. Er zijn twee stikstofcompressoren; één voor de compressie naar medium druk en één voor de compressie van medium druk naar hoge druk (voor een deel van de stikstof). Het benodigde vermogen voor de compressor naar de hoge druk is relatief laag. Voor het luchtscheidingsproces zelf is circa 2-3 MW benodigd. Operationele fase – Energieverbruik locaties Tijdens de operationele fase is het energieverbruik van de locaties in totaal geschat op ruim 47 GWh met een CO2-emissie van bijna 27 kton. Tabel 13.8 geeft een overzicht per locatie. Tabel 13.8 Energieverbruik en CO2-emissie per locatie in de operationele fase Locatie Vermogen [kW] Aantal jaar in Energieverbruik over CO2-emissie over (bestaand + gebruik gehele gehele nieuw (aangenomen) gebruiksperiode gebruiksperiode vermogen) [MWh] (ton) De Wijk-6 De Wijk-13 De Wijk-15 De Wijk-16 De Wijk-17 De Wijk-20 De Wijk-24 De Wijk-26 De Wijk-100 De Wijk-200 Totaal
30 55 30 40 20 45 5 35 5 5 270
20 20 20 20 20 20 20 20 20 20 20
5.256 9.636 5.256 7.008 3.504 7.884 876 6.132 876 876 47.304
2.975 5.454 2.975 3.967 1.983 4.462 496 3.471 496 496 26.774
Operationele fase – Energieverbruik verwerking Ten Arlo Ten opzichte van de huidige situatie zal de toename in energieverbruik gering zijn. Er is een kleine hoeveelheid extra compressievermogen nodig als gevolg van de doorzetverhoging. De geringe toename in het energieverbruik wordt als niet significant beschouwd. Operationele fase – Energieverbruik transport Tijdens de operationele fase wordt geproduceerd water per truck afgevoerd naar Delfzijl. Dit betreft 5 vervoersbewegingen per week. Tijdens ontwikkeling van het tweede reservoir wordt extra waterproductie verwacht. Hierdoor stijgt het aantal truckbewegingen van 5 naar 30 per week, gedurende een periode van 2 jaar. September 2010
- 219 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Daarnaast is regulier onderhoud aan de locaties nodig, wat verkeersbewegingen van lichte voertuigen tot gevolg heeft. Dit betreft een wekelijks bezoek aan elke locatie en 700 vervoersbewegingen per jaar aan de LSI. Onderstaande tabel 13.9 geeft een overzicht van het aantal verwachte verkeersbewegingen, waarbij onderscheid is gemaakt tussen licht en zwaar vervoer. Tabel 13.9 Overzicht verkeersbewegingen tijdens gehele operationele fase Projectonderdeel aanlegfase Afvoer water regulier Afvoer water bij productie reservoir 2 Onderhoud LSI Onderhoud locaties De Wijk-6 De Wijk-13 De Wijk-15 De Wijk-16 De Wijk-17 De Wijk-20 De Wijk-24 De Wijk-26 De Wijk-100 De Wijk-200 Totaal
Licht verkeer (aantal, circa)
Zwaar verkeer (aantal, circa) 4.680 3.120
14.000 1.040 1.040 1.040 1.040 1.040 1.040 1.040 1.040 1.040 1.040 24.400
7.800
Voor licht verkeer is aangenomen dat een vervoersbeweging uit 50 km bestaat, met een energieverbruik van 2,60 MJ/km en 188 gram CO2/km [CE, 2008]. Voor zwaar verkeer (transport van water) geldt een afstand van 250 km per vervoersbeweging, met een energieverbruik van 11,6 MJ/km en 847 gram CO2/km [CE, 2008]. In tabel 13.10 is een overzicht gegeven van het energieverbruik en de CO2-emissies in de aanlegfase. Tabel 13.10 Inschatting energieverbruik en CO2-emissies verkeerbewegingen operationele fase Licht verkeer Energieverbruik CO2-emissie (ton) (GJ)
Zwaar verkeer Energieverbruik CO2-emissie (ton) (GJ)
Afvoer water regulier
13.572
991
Afvoer water bij productie reservoir 2 Onderhoud LSI
9.048
661
1.820
132
Onderhoud locaties
1.352
98
Totaal
3.172
229
22.620
1.652
In totaal bedraagt het energieverbruik van verkeersbewegingen in de operationele fase 25.792 GJ, waarbij de totale CO2-uitstoot 1.881 ton bedraagt.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 220 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Operationele fase – Energieopbrengst aardgas Zonder investeringen kan nog 400 miljoen Nm3 aardgas gewonnen worden uit De Wijk. Met het project Aardgas+ kan 2050 miljoen Nm3 aardgas extra worden gewonnen. Bovendien wordt met het project Aardgas+ de levensduur van Ten Arlo verlengd tot 2030, waardoor het Coevorden veld langer kan produceren. Uit het Coevorden veld kan nog 780 miljoen Nm3 aardgas worden gewonnen. Tabel 13.11 geeft hiervan een overzicht. Tabel 13.11 Overzicht gasproductie en energieopbrengsten Aardgas (mln Nm3) Huidige winning Investering in Aardgas+ Reservoir 1 Reservoir 2 Reservoir 3 Reservoir 4 Verlenging Coevorden veld Totaal opbrengst
200 200
1.000 50 600 400 780
Energieopbrengst* 31.650 TJ 1.583 TJ 18.990 TJ 12.660 TJ 24.687 TJ
2.830 + 400 = 89.570 TJ 3.230 *) Uitgaande van een energie inhoud van 31,65 MJ/m3 (Cijfers en Tabellen, SenterNovem (2007)).
Abandonnering en monitoring Wanneer de operationele fase ten einde is, wordt de gasproductie gestaakt. De locaties worden indien nodig afgebroken en weer in hun oorspronkelijke staat teruggebracht. Op de langere termijn is monitoring nodig. De verwachting is dat de buisleidingen blijven liggen. Het energieverbruik van deze activiteiten is relatief gering, en wordt daarom als niet significant beschouwd. Energiebalans – Energieverbruik (- -) – Energieopbrengst (+++) De totale hoeveelheid benodigde energie is 7% van de totale hoeveelheid geproduceerde energie. Gedurende het project Aardgas+ is de CO2-emissie als gevolg van het energieverbruik geschat op ruim 1 Mton (zie tabel 13.12).
September 2010
- 221 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 13.12 Energiebalans Aardgas+ project Aardgas (mln m3)
Totaal energie
1.000 50 800 600 780 3.230
31.650 TJ 1.583 TJ 18.990 TJ 12.660 TJ 24.687 TJ 89.570 TJ
Totaal CO2emissie
Energieopbrengsten Reservoir 1 Reservoir 2 Reservoir 3 Reservoir 4 Verlenging Coevorden veld Totaal opbrengst Energieverbruik LSI operationele fase Locaties operationele fase Verwerking Ten Arlo Transport operationele fase Aanlegfase Abandonnering en monitoring Totaal verbruik
6.307 TJ 170 TJ Niet significant 25 TJ 14 TJ Niet significant
992 kton 27 kton Niet significant 2 kton 2 kton Niet significant
6.518 TJ
1023 kton
Met betrekking tot het energieverbruik wordt een negatieve score toegekend aan het basisalternatief (score - -) omdat het energieverbruik ten opzichte van de energieopbrengst substantieel is. De hoeveelheid aardgas die kan gewonnen worden in het voorkeursalternatief is betrekkelijk groot, waardoor een positieve score is toegekend (score +++). 13.6.2 Basisalternatief De effecten in het basisalternatief verschillen niet significant van de effecten in het voorkeursalternatief. 13.6.3 Diepere compressie alternatief Aanlegfase – Energieverbruik In de aanlegfase van het diepere compressie alternatief worden 4 extra putten geboord. Ten opzichte van het totale energieverbruik zal de toename in energieverbruik gering zijn. De geringe toename in het energieverbruik wordt als niet significant beschouwd. Operationele fase – Energieverbruik locaties Tijdens de operationele fase is het energieverbruik van de locaties in totaal geschat op ruim 27 GWh met een CO2-emissie van ruim 15 kton. Tabel 13.13 geeft een overzicht per locatie.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 222 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 13.13 Overzicht energieverbruik locaties Locatie
Vermogen (kW)
Aantal jaar in gebruik (aangenomen)
Energieverbruik over gehele gebruiksperiode [MWh]
CO2-emissie (ton)
De Wijk-6
30
13
3416
1934
De Wijk-13
50
13
5694
3223
De Wijk-15
25
13
2847
1611
De Wijk-16
35
13
3986
2256
De Wijk-17
10
13
1139
645
De Wijk-20
40
13
4555
2578
De Wijk-26
30
13
3416
1934
Extra putten (4) Totaal
20
13
2278
1289
240
104
27331
15.469
Operationele fase – Energieverbruik verwerking Ten Arlo Ten opzichte van de huidige situatie wordt extra compressievermogen opgesteld. Het gaat om een vermogen tussen 1,3 en 1,8 MW. Voor het in beeld brengen van het energieverbruik van deze aanpassing aan Ten Arlo wordt een gemiddeld vermogen gehanteerd: 1,55 MW. Tabel 13.14 geeft een inschatting van het extra energieverbruik en de CO2-emissies van Ten Arlo, ten opzichte van de huidige situatie. Tabel 13.14 Inschatting energieverbruik en CO2-emissies Ten Arlo Vermogen LSI
Aantal jaar in gebruik (aangenomen)
Energieverbruik over gehele gebruiksperiode
CO2-emissie over gehele gebruiksperiode
1,55 MW
13
176.514 MWh
99.907 ton
Operationele fase – Energieverbruik transport productiewater In het diepere compressie alternatief wordt reservoir 2 niet ontwikkeld, waardoor geen extra watertransport vereist is. Wel wordt de reguliere waterafvoer doorgezet tot 2023. In tabel 13.15 wordt een overzicht gegeven van het energieverbruik en de CO2-emissie tot 2023. Tabel 13.15 Overzicht energieverbruik en CO2-emissies tot 2023 Jaarlijks Transport
Periode diepere compressie
Energieverbruik
CO2-emissie
Energieverbruik
CO2-emissie
754 GJ
55 ton
9.802
715
Operationele fase – Energieopbrengst aardgas Zonder investeringen kan nog 400 miljoen Nm3 aardgas gewonnen worden uit De Wijk. Door middel van diepere compressie kan 500 miljoen Nm3 aardgas extra worden gewonnen. Bovendien wordt in het diepere compressie alternatief de levensduur van Ten Arlo verlengd tot 2023, waardoor het Coevorden veld langer kan produceren. Uit het Coevorden veld kan nog 280 miljoen Nm3 aardgas worden gewonnen. Tabel 13.16 geeft hiervan een overzicht.
September 2010
- 223 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 13.16 Overzicht gasproductie en energieopbrengsten Aardgas (mln Nm3) Huidige winning Diepere compressie Reservoir 1 Reservoir 2 Reservoir 3 Reservoir 4 Verlenging Coevorden veld Totaal opbrengst
Energieopbrengst*
280
8862 TJ
200 200
120 100 280
10128 TJ 9495 TJ 8862 TJ
400
780
37347 TJ
*) Uitgaande van een energie inhoud van 31,65 MJ/m3 (Cijfers en Tabellen, SenterNovem (2007).
Abandonnering en monitoring Wanneer de operationele fase ten einde is, wordt de gasproductie gestaakt. De locaties worden indien nodig afgebroken en weer in hun oorspronkelijke staat teruggebracht. Op de langere termijn is monitoring nodig. Het energieverbruik van deze activiteiten is relatief gering, en wordt daarom als niet significant beschouwd. Energiebalans – Energieverbruik (-) – Energieopbrengst (+) De totale hoeveelheid benodigde energie is 2% van de totale hoeveelheid geproduceerde energie. Gedurende het diepere compressie alternatief is de CO2-emissie als gevolg van het energieverbruik geschat op 116 kton (zie tabel 13.17). Tabel 13.17 Energiebalans diepere compressie alternatief Projectonderdeel Energieopbrengsten Reservoir 1 Reservoir 2 Reservoir 3 Reservoir 4 Verlenging Coevorden veld Totaal opbrengst
3
Totaal (Joule)
CO2-uitstoot
Aardgas (mln m ) 280 0 320 300 280
8862 TJ 10128 TJ 9495 TJ 8862 TJ
780
37347 TJ
Energieverbruik Locaties Verwerking Ten Arlo Transport productiewater Aanlegfase en abandonneringsfase Totaal energieverbruik
98 TJ 635 TJ 10 TJ Niet significant
15 kton 100 kton 0,7 kton Niet significant
744 TJ
116 kton
Met betrekking tot het energieverbruik wordt een licht negatieve score toegekend aan het diepere compressie alternatief (score -) omdat het energieverbruik ten opzichte van de energieopbrengst beperkt is. Dit wordt ook bepaald door de kortere doorlooptijd (13 jaar) dan de doorlooptijd in het basisalternatief (20 jaar). Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 224 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De hoeveelheid aardgas die kan gewonnen worden in het diepere compressie alternatief is beperkt, waardoor een licht positieve score is toegekend (score +). 13.6.4 Varianten inpassing De Wijk-100 De verschillende varianten voor inpassing van de locatie De Wijk-100 leveren een verschillende aardgasopbrengst. De verschillen hiertussen zijn echter gering en leiden niet tot verschillen in de beoordeling voor energie. 13.6.5 Overige varianten Ontwerp LSI Met betrekking tot het ontwerp van de LSI is vooral het type koeling van belang. Een gesloten koelsysteem kost ongeveer 900 kW extra vermogen t.o.v. open koelsysteem. De scheiding in 1 of 2 kolommen is van minder groot belang voor het energieverbruik, omdat het verschil in energieverbruik tussen 1 of 2 kolommen relatief klein is. Een 900 kW kleiner vermogen betekent een afname van het energieverbruik met 158 GWh over de gehele operationele fase. De emissie van CO2 neemt af met bijna 90 kton. LSI nabij De Wijk-15 Bij situering van de LSI bij De Wijk-15 sprake van een groter energieverbruik vanwege langere transportafstanden voor stikstof. 13.6.6 Mitigatie Als mitigerende maatregel voor het energieverbruik kan gedacht worden aan het inkopen van groene stroom voor het Aardgas+ project. 13.6.7 Samenvattende tabel Tabel 13.18 Samenvattende tabel energie- en CO2-balans Energieverbruik Energieopbrengst
13.7
VA
BA
DCA
Varianten
-+++
-+++
+
-++
Effectvergelijking Een belangrijke component bij het vergelijken van de effecten is de doorlooptijd. Deze is voor het voorkeursalternatief circa 20 jaar en voor het diepere compressie alternatief circa 13 jaar. De autonome ontwikkeling zou nog circa 9 jaar door kunnen gaan.
September 2010
- 225 -
Deelrapport 2: Beschrijving milieueffecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
In het verlengde ligt de vraag welk alternatief het meest efficiënt is. Dit betekent dat de hoeveelheid energie die nodig om een bepaalde hoeveelheid aardgas te winnen in beeld moet worden gebracht: • • •
Voor de autonome ontwikkeling is dit 0,175 TJ/mln. m3. Voor het basisalternatief is dit 2,02 TJ/mln. m3. Voor diepere compressie alternatief 0,95 TJ/mln. m3.
Deze getallen laten zien dat de energieverbruik toeneemt, naarmate het gasveld De Wijk verder wordt ontwikkeld. In andere woorden: er moet steeds meer moeite worden gedaan, omdat het gasveld leegraakt. In alle gevallen geldt dat de totale efficiëntie van de winningsactiviteiten nog relatief hoog is. In het voorkeursalternatief is de efficiëntie nog circa 93%. Dit geeft aan dat het rendabel is om door middel van stikstof injectie het aardgas in De Wijk te winnen. Alternatieven en varianten De winning van aardgas in het Diepere compressie alternatief (DCA) is efficiënter dan in het voorkeursalternatief, respectievelijk 98% ten opzichte van 93%. In het voorkeursalternatief wordt daarentegen absoluut meer energie gewonnen dan in het DCA, respectievelijk circa 2 miljard m3 ten opzichte van circa 0,5 miljard m3. De netto opbrengst in het voorkeursalternatief is daarmee circa 1,84 miljard m3 en 0,49 miljard m3 in het DCA. Ondanks de in vergelijking met het DCA lagere efficiëntie van de aardgaswinning in het voorkeursalternatief op zich, is de absolute efficiëntie van de aardgaswinning in het voorkeursalternatief groter dan in het DCA. Tabel 13.19 Overzicht effecten energie- en CO2-balans. Energie- en CO2-balans
LSI
Leidingen
Locaties
Energieverbruik Energieopbrengst
-+++
0
0
Basisalternatief Diepere compressie alternatief
Geen verschil met het voorkeursalternatief Lagere netto aardgasopbrengst ondanks relatief efficiëntere aardgaswinning dan in het voorkeursalternatief. Geringe verschillen in aardgasopbrengst ten opzichte van het voorkeursalternatief Minder energieverbruik door hogere efficiëntie LSI
Varianten De WijkOptie 100 A/D/C Variant ontwerp LSI – scheiding in één kolom Overige varianten
13.8
Geen significant verschil met het voorkeursalternatief
Leemten in kennis Het overzicht in dit hoofdstuk geeft een indicatie van de werkelijke getallen op het gebied van energie en CO2. Hiermee wordt een gevoel gekregen voor de totale energiebalans van de aardgaswinning in De Wijk. Hiermee vormt dit hoofdstuk geen gedetailleerde naar de exacte energiebalans, maar is de energiebalans op hoofdlijnen in beeld gebracht.
Deelrapport 2: Beschrijving milieuaspecten
- 226 -
September 2010
bestemmingsplan Leidingtracés NAM
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)
429
bestemmingsplan Leidingtracés NAM
430
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)
bestemmingsplan Leidingtracés NAM
Bijlage 6 MER: Deelrapport 3
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)
431
bestemmingsplan Leidingtracés NAM
432
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)
MER Aardgas+ De Wijk Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Initiatiefnemer Nederlandse Aardolie Maatschappij BV www.nam.nl/aardgasplus
Correspondentieadres Nederlandse Aardolie Maatschappij BV t.a.v. MER Aardgas + De Wijk Postbus 28000 9400 HH Assen
Datum Assen, september 2010
Contactpersonen Projectleider Radboud Bisschop Telefoon: 0592-363482 E-mail :
[email protected]
Vergunningen Jeannet Hadderingh Telefoon: 0592- 36 40 30 E-mail:
[email protected]
Voor mediazaken Henk Heeringa Telefoon: 0592 - 36 27 65 E-mail:
[email protected]
In opdracht van de NAM opgesteld door: Haskoning Nederland B.V. Ingmar Hans Jan van Grootheest Evert Holleman
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
-2-
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
INHOUDSOPGAVE Blz. 1
INLEIDING
2
BESCHRIJVING VAN HET AARDGASVELD DE WIJK 2.1 Inleiding 2.2 Algemene beschrijving reservoirs De Wijk 2.2.1 Geologische opbouw omgeving De Wijk 2.2.2 Vier gasreservoirs 2.2.3 Aanwezigheid van breuken in de ondergrond 2.3 Reservoir 1 (Tuffiet) 2.3.1 Geologische karakteristieken 2.3.2 Bestaande locaties en putten 2.3.3 Huidige situatie gaswinning 2.4 Reservoir 2 (Waterhoudend gasreservoir of kortweg Waterlaag) 2.4.1 Geologische karakteristieken 2.4.2 Locaties en putten 2.4.3 Huidige situatie gaswinning 2.5 Reservoir 3 (De Wijk Zuid) 2.5.1 Geologische karakteristieken 2.5.2 Locaties en putten 2.5.3 Huidige situatie gaswinning 2.6 Reservoir 4 (De Wijk Oost) 2.6.1 Geologische karakteristieken 2.6.2 Locaties en putten 2.6.3 Huidige situatie gaswinning 2.7 Samenvattend overzicht De Wijk reservoirs
9 9 9 9 10 12 12 12 13 13 13 13 14 14 14 14 14 15 15 15 15 16 16
3
HET ‘VEGEN VAN GAS’ 3.1 Methodiek 3.2 Toepassing in De Wijk 3.2.1 Ervaringen met stikstofinjectie
19 19 22 22
4
ALTERNATIEVEN EN VARIANTEN 4.1 Referentiesituatie 4.2 Voorgenomen activiteit (voorkeursalternatief) 4.2.1 Configuratie locaties en putten 4.2.2 Gaswinning in voorkeursalternatief 4.3 Alternatief diepere compressie 4.3.1 Principe diepere compressie 4.3.2 Configuratie locaties en putten 4.3.3 Ervaringen met diepere compressie 4.3.4 Gaswinning in alternatief diepere compressie 4.4 Vergelijking alternatieven 4.5 Uitvoeringsvarianten
25 25 26 27 30 30 30 31 31 31 32 32
5
EFFECTEN IN DE ONDERGROND 5.1 Inleiding
33 33
September 2010
7
-3-
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
5.1.1 5.1.2 5.1.3
Benutting diepe ondergrond Geen normale milieuregels in diepe ondergrond Selectie effecten ondergrond
33 33 33
6
BODEMBEWEGING 6.1 Inleiding 6.2 Huidige situatie 6.3 Autonome ontwikkeling 6.4 Toetsingskader effectbepaling 6.5 Effectbeschrijving 6.5.1 Voorgenomen activiteit (voorkeursalternatief) 6.5.2 Diepere compressie alternatief 6.6 Effectvergelijking 6.7 Leemten in kennis
35 35 36 40 41 41 41 46 47 48
7
MOGELIJK RISICO OP LEKKAGE VAN STIKSTOF UIT HET RESERVOIR 7.1 Mogelijke routes van lekkage uit een reservoir 7.2 Huidige situatie 7.3 Autonome ontwikkeling 7.4 Beoordelingskader 7.5 Effectbeschrijving 7.5.1 Voorkeursalternatief 7.5.2 Alternatief diepere compressie 7.6 Effectvergelijking 7.7 Leemten in kennis
51 51 52 53 53 53 53 58 58 58
8
AFGELEIDE EFFECTEN 8.1 Inleiding 8.2 Veranderingen in het reservoir 8.2.1 Inleiding 8.2.2 Huidige situatie 8.2.3 Autonome ontwikkeling 8.2.4 Beoordelingskader 8.2.5 Effectbeschrijving 8.2.6 Effectvergelijking 8.2.7 Leemten in kennis 8.3 Capaciteit voor opslag andere stoffen 8.3.1 Inleiding 8.3.2 Huidige situatie 8.3.3 Autonome ontwikkeling 8.3.4 Beoordelingskader 8.3.5 Effectbeschrijving 8.3.6 Effectvergelijking 8.3.7 Leemten in kennis
61 61 62 62 63 63 63 64 65 65 65 65 66 66 66 67 67 68
9
SAMENVATTEND OVERZICHT ONDERGRONDSE EFFECTEN
69
10
MONITORING EN BEHEERSING VAN RISICO’S 10.1 Inleiding 10.2 Bodemdaling 10.2.1 Monitoring van bodemdaling
71 71 71 71
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
-4-
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
10.2.2 10.3 10.4
MER Aardgas+ De Wijk
Mitigatie van bodemdaling Samenstelling geproduceerd aardgas Lekkage via geabandonneerde putten
72 73 73
Bijlagen 1 2
September 2010
Achtergrondinformatie: Geologie in Drenthe Mogelijke risico’s van lekkage vanuit de ondergrond voor het Drentsche drinkwater
-5-
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
-6-
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
1
MER Aardgas+ De Wijk
INLEIDING Het MER Aardgas+ De Wijk is opgebouwd uit drie deelrapporten. Het eerste deelrapport geeft een overzicht van alle aspecten van de voorgenomen activiteit en de mogelijke varianten, met daarbij een samenvattende beschrijving van de mogelijke effecten. Het tweede deelrapport beschrijft per milieuaspect het huidige beleid, de huidige locale en regionale omstandigheden, de mogelijke effecten en een classificatie van de effecten. Het hier voorliggende rapport vormt het derde deelrapport van het MER. Het gaat in detail in op de gaswinning met behulp van stikstofinjectie, waarbij de diepe ondergrond uitgebreid in beeld wordt gebracht, met daarbij tevens de mogelijke gevolgen voor de bovengrond. In de huidige situatie vinden er bij De Wijk al activiteiten in de ondergrond plaats, in de vorm van de huidige situatie gaswinning. Gedurende het project Aardgas+ wordt er aanvullend stikstof in de ondergrond gebracht. Hierdoor vindt stuwing van het resterende aardgas plaats richting de winputten. De druk blijft vrijwel gelijk aan de huidige druk, doordat de hoeveelheid geïnjecteerd stikstof ongeveer overeenkomt met de hoeveelheid geproduceerd aardgas. Daarmee kunnen de veranderingen in de diepe ondergrond als beperkt gekenschetst worden. Aangezien het een nieuwe toepassing in Nederland betreft en deze techniek in de toekomst wellicht ook bij andere gasvelden kan worden toegepast, heeft de NAM er voor gekozen uitgebreid in te gaan op deze techniek in de vorm van dit MER. Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt een beschrijving gegeven van de bodemopbouw, gebaseerd op de geologische geschiedenis in deze omgeving. Daarbij wordt expliciet ingegaan op de ondergrondse structuren van het gebied, zoals de reservoirs, de afdekkende lagen en de breukzones. Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 beschreven hoe het stikstof in de reservoirs wordt gebracht en er toe leidt dat meer aardgas bij de winputten terecht komt. Hoofdstuk 4 beschrijft de verschillende keuzes die er zijn bij het optimaliseren van de aardgaswinning. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 nader ingegaan op de mogelijke effecten. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in de directe projectgerelateerde effecten, zoals mogelijke bodembeweging (hoofdstuk 6) en het risico van lekkage van stikstof uit het reservoir (hoofdstuk 7). Daarnaast wordt ingegaan op afgeleide aspecten (hoofdstuk 8), zoals de mogelijke veranderingen in de reservoirs en de gevolgen voor de resterende opslagcapaciteit in de velden. De bevindingen worden samengevat in hoofdstuk 9 en in hoofdstuk 10 wordt tot slot ingegaan op de monitoring.
September 2010
-7-
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
-8-
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
2
BESCHRIJVING VAN HET AARDGASVELD DE WIJK
2.1
Inleiding De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) produceert sinds de jaren vijftig aardgas uit het gasveld De Wijk. Dit gasveld is gelegen tussen Koekange en Echten in het zuidwesten van Drenthe, in de gemeente De Wolden. In het gasveld van De Wijk bevindt zich zogenaamd zoet gas, wat wil zeggen dat het gas geen zwavelwaterstof (H2S) bevat. Sinds het begin van de winning is circa 14,5 miljard m3 aardgas uit dit gasveld gewonnen, behandeld en afgeleverd aan het gasnet. In de loop van de jaren is de gasproductie afgenomen vanwege de daling van de druk in het veld. In de beginjaren van de winning werd per dag circa 3,5 miljoen m3 aardgas gewonnen. In de huidige situatie wordt nog circa 0,6 miljoen m3 per dag gewonnen. Door de lage druk raakt het gasveld, dat uit verschillende lagen (ook wel reservoirs genoemd) bestaat, in de komende jaren uitgeproduceerd. Een uitzondering hierop vormen het meest ondiepe reservoir en een waterhoudende laag van het veld, die nog relatief veel aardgas bevatten. Vanuit deze reservoirs vindt momenteel geen gasproductie plaats. De dieper gelegen reservoirs bevatten nog 15 tot 20% van de oorspronkelijke hoeveelheid aardgas. Opbouw van het hoofdstuk In paragraaf 2.2.1 wordt eerst een algemene beschrijving gegeven, waarin de geologische opbouw van de reservoirs wordt besproken. In de volgende paragrafen worden vervolgens de vier reservoirs die relevant zijn voor het project Aardgas+ apart besproken. Hierbij worden de volgende aspecten belicht: • • •
2.2
Geologische karakteristieken; Bestaande locaties en putten; Huidige situatie gaswinning.
Algemene beschrijving reservoirs De Wijk 2.2.1
Geologische opbouw omgeving De Wijk
De geologische opbouw in het gebied van het De Wijk veld bestaat uit meerdere min of meer horizontale lagen, waar onder zich oudere gekantelde lagen bevinden. Zowel in de horizontale lagen als in de gekantelde lagen komen aardgasreservoirs voor. In bijlage 1 bij dit deelrapport wordt de Drentse geologie nader toegelicht.
September 2010
-9-
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De hoofdreservoirs worden gevormd door onderstaande voorkomens: •
• • • •
Op een diepte tussen de 430 en 510 m vormen het Basale Tuffiet van Dongen Laagpakket en daaronder de Krijtkalk Formatie een anticline in het gebied, met daarin een gasvoorkomen; In de dieper gelegen Krijt en Trias formaties (ca.1140-1325 m) worden nog drie gasvoorkomens onderscheiden: Noord, Oost en Zuid; De Noord en Zuid voorkomens zijn opgebouwd uit Volpriehausen en Solling zandsteen, Rogenstein Laagpakket (Oölieten) en Hoofdkleisteen Laagpakket; Het Oostelijke voorkomen bestaat uit Vlieland Zandsteen (Krijt) en Onder Muschelkalk lagen (Trias); Onderliggend aan de reservoirs liggen Zechstein 2 and 3 carbonaten (Perm), Rotliegend conglomeraten en Tubbergen zandsteen (Carboon).
2.2.2
Vier gasreservoirs
Het De Wijk veld bestaat uit vier verschillende boven en naast elkaar liggende gashoudende lagen (ook wel als reservoirs aangeduid). Deze vier reservoirs kunnen worden benut voor de toepassing van de Enhanced Gas Recovery (EGR) methode, door middel van injectie van stikstof. Dit is in tabel 2.1 aangeduid als de deelprojecten van het project Aardgas+. Tabel 2.1 Deelprojecten Naam in MER
Formaties waarin reservoir voor komt
Voorkomen
Reservoir Reservoir Reservoir Reservoir
Tuffiet/Krijtkalk Solling/Volpriehausen en Boven Rogenstein Onder Rogenstein Vlieland Group en Muschelkalk laag
De Wijk Zuid/Oost De Wijk zuid De Wijk Zuid De Wijk Oost
1 2 3 4
Deelproject 1 2 3 4
Figuur 2.1 toont een dwarsprofiel van de ondergrond, met daarin de meest bepalende geologische formaties en de ligging van de gashoudende lagen. In figuur 2.1 is tevens een aantal boringen weergegeven.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 10 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Figuur 2.1 Doorsnede De Wijk-gasveld (west – oost)
In het kader van dit MER is een gedetailleerde beschrijving van de geologische opbouw van het De Wijk veld niet van directe toegevoegde waarde. Daarom is de beschrijving van de reservoirs vereenvoudigd en zijn vooral de buitencontouren van de vier relevante reservoirs van belang. Vanaf het maaiveldniveau gezien, bevinden de aardgasreservoirs zich onder elkaar en gedeeltelijk naast elkaar. Dit maakt het mogelijk om vanaf een enkele locatie een put te boren in verschillende reservoirs. Figuur 2.2 geeft een bovenaanzicht, waarin de ligging van de vier reservoirs ten opzichte van elkaar en van de omgeving van De Wijk schematisch is weergegeven.
September 2010
- 11 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
+
Figuur 2.2. Bovenaanzicht De Wijk-gasveld met de buitencontouren van de vier relevante reservoirs voor het Aardgas project. Het groene stuk geeft de buitencontour van alle De Wijk-reservoirs weer, inclusief de reservoirs die niet voor Aardgas+ in aanmerking komen.
2.2.3
Aanwezigheid van breuken in de ondergrond
Bij vrijwel alle gasvelden komen breukzones voor. Een natuurlijke breuk ontstaat door een verschuiving van geologische lagen. Hoewel recentelijk geen breuken in dit gebied zijn ontstaan, toont de geologische opbouw van de ondergrond aan, dat dit in het verleden wel heeft plaatsgevonden. Indien vele miljoenen jaren geleden een breuk is ontstaan, blijft deze zichtbaar in de diepere geologische lagen. Langs de breukzones wordt gesteente materiaal vaak verbrijzeld (bijvoorbeeld zandkorrels) of gesmeerd (bijvoorbeeld klei). Voor de reservoirs in het De Wijk veld geldt dat er geen grote breuken aanwezig zijn. In reservoir 1 bestaan mogelijk wel kleinere breuken. In Reservoir 2, 3 en 4 zijn geen of nauwelijks breuken aanwezig. Uit het feit dat het gas zich in de reservoirs heeft geaccumuleerd in de loop der miljoenen jaren, kan worden afgeleid dat eventueel aanwezige breuken niet doorlatend zijn.
2.3
Reservoir 1 (Tuffiet) 2.3.1
Geologische karakteristieken
Als onderdeel van de Tertiaire Onder-Noordzee Groep bevindt zich op circa 480 meter diepte het Basale Tuffiet van Dongen Laagpakket en daaronder de Krijtkalk formatie. Het Basale Tuffiet van Dongen Laagpakket in het De Wijk voorkomen is gevormd in het vroege Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 12 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
deel van het Tertiaire tijdperk. De gesteentelaag bestaat voornamelijk uit siltsteen en ongeconsolideerde klei met wat zandsteen en vulkanisch materiaal. Deze gesteentelaag vertoont een hoge porositeit. In het Tuffiet en in het bovenste deel van de Krijtkalk formatie bevindt zich ter plaatse van De Wijk en Wanneperveen aardgas. Het gas in het Tuffiet wordt ingesloten door een afdekkende laag van het Ieper Kleisteen. Gas dat zich in de Krijtkalk formatie bevindt wordt ingesloten door een afdekkende laag van de Landen Formatie. De dikte van het reservoirgesteente varieert van 20 tot 40 meter en de afdekkende laag is 25 tot 50 meter dik. Het gas is oorspronkelijk afkomstig uit de diepere Carboon formaties maar kon zich gedurende miljoenen jaren door een afsluitende laag van kleisteen uit de Dongen formatie ophopen in het Basale Tuffiet van Dongen Laagpakket. De initiële druk in het reservoir was 60 bar en de temperatuur in het reservoir is 28 °C. 2.3.2
Bestaande locaties en putten
Vanaf de jaren ’50 tot 1990 heeft gaswinning uit het Tuffiet reservoir plaatsgevonden. In het relatief ondiep gelegen Tuffiet/Krijtkalk reservoir zijn drie putten geboord vanaf twee locaties. Tabel 2.2 Bestaande locaties en putten in het Tuffiet Reservoir
Huidige winlocaties en putten Locatie Putten
Tuffiet /Krijtkalk
De Wijk-2 (a) De Wijk-6
WYK-3 (a) WYK-8 (a) + WYK-9 (a)
(a) = geabandonneerd (afgesloten)
2.3.3
Huidige situatie gaswinning
Productie uit het Basale Tuffiet van Dongen Laagpakket in het De Wijk begon in de jaren ’50 van de vorige eeuw. Al snel werd duidelijk dat de productie gevoelig was voor bodemdaling in het gebied. In april 1990 werd besloten de productie te stoppen, omdat berekeningen aantoonden dat de bodemdaling kon oplopen tot 25 centimeter wanneer het reservoir uitgeproduceerd zou zijn. Uit dit reservoir is derhalve tot nu toe in zeer beperkte mate aardgas gewonnen; naar verwachting bevindt zich echter nog circa 85% van de oorspronkelijke hoeveelheid aardgas in dit reservoir. De huidige druk in het reservoir is 51 bar.
2.4
Reservoir 2 (Waterhoudend gasreservoir of kortweg Waterlaag) 2.4.1
Geologische karakteristieken
De kalkafzettingen uit het Krijt komen tot circa 1.100 meter diepte voor. Op circa 1.200 meter diepte komt de Holland kleisteen voor, bovenop de afzettingen uit het Perm en Trias. De kleisteenafzettingen vormen afsluitende lagen voor de dieper gelegen gashoudende September 2010
- 13 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
lagen. Direct onder de kleiafzettingen bevindt zich een gashoudende laag, waarin veel water voorkomt. De afzettingen behoren tot de Formatie van Solling/Volpriehausen en van Boven Rogenstein. Het gas is oorspronkelijk afkomstig uit de diepere Carboon en Zechstein formaties maar kon zich door een afsluitende laag van kleisteen uit de Holland formatie ophopen in de Solling/Volpriehausen en Boven Rogenstein gesteentelaag. De initiële druk in het reservoir was 140 bar en de temperatuur in het reservoir is 49 °C. De dikte van het reservoirgesteente is circa 20 meter, en de afdekkende kleisteenlaag is tussen 25 en 50 meter dik. De huidige druk bedraagt circa 115 bar. 2.4.2
Locaties en putten
In dit reservoir zijn drie putten geboord vanaf twee locaties. Doordat gaswinning uit dit reservoir is gestaakt zijn de putten afgesloten (abandonned) of is de productie stilgezet (suspended). Tabel 2.3 Bestaande locaties en putten in de waterlaag Reservoir
Huidige winlocaties en putten Locatie Putten
Waterlaag Formatie van Solling/Volpriehausen en van Boven Rogenstein
De Wijk-15
WYK-15 (s) WYK-13 (s) WYK-14 (a)
De Wijk-13
(a) = geabandonneerd, (s)= gesuspendeerd (uit productie)
2.4.3
Huidige situatie gaswinning
Tussen 1976 en 1980 heeft gaswinning uit het Solling reservoir plaatsgevonden. De productie van dit reservoir is gestart in 1976. Echter, aan het eind van 1980 is dit reservoir in zijn geheel gevuld met water uit een actieve waterlaag (aquifer). Sindsdien is de winning gestaakt, omdat er geen technieken beschikbaar waren om de productie uit dit reservoir weer te hervatten.
2.5
Reservoir 3 (De Wijk Zuid) 2.5.1
Geologische karakteristieken
Een derde gashoudende laag bevindt zich voornamelijk in afzettingen uit het Onder Rogenstein en de Hoofdkleisteen, aangeduid als De Wijk Zuid. Het reservoir ligt op circa 1.200 meter diepte. De initiële druk in het reservoir was 140 bar en de temperatuur in het reservoir is 49 °C. De dikte van het reservoirgesteente is circa 100 meter, en de afdekkende kleisteenlaag is tussen 25 en 50 meter dik. 2.5.2
Locaties en putten
De gaswinning in dit reservoir vindt plaats vanaf de locaties De Wijk-15, De Wijk-26 en De Wijk-6. In dit reservoir zijn vijf putten geboord vanaf drie locaties. Deze putten zijn nog operationeel.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 14 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 2.4 Bestaande locaties en putten in het De Wijk Zuid reservoir Reservoir
Huidige winlocaties en putten Locatie Putten
De Wijk Zuid Onder Rogenstein en de Hoofdkleisteen
De Wijk-15 De Wijk-26 De Wijk-6
WYK-22 (p) WYK-26 (p) WYK-6 (p) WYK-11 (p) WYK-34 (p)
(p) = producerend
2.5.3
Huidige situatie gaswinning
De winning van gas uit dit reservoir is gestart in de jaren zestig van de vorige eeuw. De winning vindt momenteel plaats door middel van compressie vanuit Ten Arlo. Met dit productiesysteem nadert de productie uit het reservoir zijn einde. De huidige druk in het reservoir is circa 40 bar.
2.6
Reservoir 4 (De Wijk Oost) 2.6.1
Geologische karakteristieken
Een vierde gashoudende laag bevindt zich in afzettingen van de Vlieland Group en de Muschelkalk laag. Dit reservoir wordt aangeduid als De Wijk Oost. De initiële druk in het reservoir was 140 bar en de temperatuur in het reservoir is 49 °C. De dikte van het reservoirgesteente is circa 100 meter, en de afdekkende kleisteenlaag is ongeveer 120 meter dik. 2.6.2
Locaties en putten
In dit reservoir zijn negen putten geboord vanaf zeven locaties. De gaswinning in dit reservoir vindt momenteel plaats vanaf drie locaties. De overige vier locaties zijn afgesloten. Op de vier huidige winlocaties bevinden zich de vijf producerende putten. Tabel 2.5 Bestaande locaties en putten in het De Wijk Oost reservoir Reservoir
Huidige winlocaties en putten Locatie Putten
De Wijk Oost afzettingen van de Vlieland Group en de Muschelkalk laag
De Wijk-17 De Wijk-20
WYK-17 (p) WYK-20 (p) WYK-31 (p) WYK-16 (p) WYK-29 (p) WYK-5 (a) WYK-25 (a) WYK-21 (a) WYK-2 (a)
De Wijk-16 De De De De
Wijk-5 (a) Wijk-24 (a) Wijk-21 (a) Wijk-2 (a)
(a) = geabandonneerd, (p) = producerend
September 2010
- 15 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
2.6.3
Huidige situatie gaswinning
Het De Wijk Oost reservoir produceert feitelijk vanuit twee verschillende reservoirs; het Vlieland zandsteen en het mergelachtige kalksteen van het Onder Muschelkalk. Winning uit dit reservoir vindt plaats sinds 1989. De winning vindt momenteel plaats door middel van compressie vanuit Ten Arlo. Met het huidige productiesysteem nadert de productie uit het reservoir zijn einde. De huidige druk in het reservoir is circa 30 bar.
2.7
Samenvattend overzicht De Wijk reservoirs Onderstaande tabel 2.6 geeft een overzicht van de kenmerken van de vier reservoirs uit het De Wijk veld die relevant zijn voor dit MER. Tabel 2.6 Overzicht kenmerken reservoirs De Wijk veld in huidige situatie Reservoir 1 De Wijk Zuid/Oost Geologie Diepte
Reservoir 2 De Wijk Zuid
Reservoir 3 De Wijk Zuid
Reservoir 4 De Wijk Oost
480 m
1.200 m
1.200 m
1.200 m
Reservoirnaam
Tuffiet/Krijtkalk
Rogenstein
Reservoirgesteente
Zand/Kalksteen
Sollling/Volprieha usen Zandsteen
Zand/Kalksteen
Vlieland/Musch elkalk Zand/Kalksteen
20-40 m
20 m
~100 m
~100 m
Kleisteen 25-50 m 28 °C Niet aanwezig Wel kleinere breuken
Kleisteen 25-50 m 49 °C Niet aanwezig
Kleisteen 25-50 m 49 °C Niet aanwezig
Kleisteen ~120 m 49 °C Niet aanwezig
60 bar 51 bar
140 bar 115 bar
140 bar 40 bar
140 bar 30 bar
51 bar
115 bar
34 bar
20 bar
0
3
5
5
3
1
0
4
1.960 mln Nm3
4.050 mln Nm3
5.400 mln Nm3
320 mln Nm3
2.800 mln Nm3
4.300 mln Nm3
7.000 mln Nm3 5.850 mln Nm3
16% 0 Nm3
69% 0 Nm3
80% 200 mln Nm3
Dikte reservoir Gesteente afdeklaag Dikte afdeklaag Temperatuur in reservoir Afsluitende breuken
Drukken Oorspronkelijke druk Huidige druk (anno 2010) Verwachte einddruk huidige winning Putten Operationele putten aanwezig Afgesloten putten aanwezig Gas Totaal volume gas oorspronkelijk aanwezig Productie tot nu toe Percentage geproduceerd Verwachte resterende productie (regulier)
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 16 -
84% 200 mln Nm3
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Huidige putten en locaties Onderstaande tabel 2.7 geeft een overzicht van de putten locaties waaruit de winning plaatsvindt. Hierin zijn tevens de afgesloten putten opgenomen (abandonned) en de putten die buiten werking zijn, maar nog niet afgesloten (suspended). Tabel 2.7 Overzicht van de bestaande locaties en putten Locatie
Put
Status
Boring
De Wijk-2
WYK-2
Suspended
1951
WYK-3
Abandoned
1951
WYK-4
Producerend
1951
x
WYK-23
Suspended
1984
x
WYK-32
Producerend
1988
x
WYK-33
Producerend
1988
x
De Wijk-5
WYK-5
Abandoned
1951
x
De Wijk-6
WYK-1
Abandoned
1949
WYK-6
Producerend
1952
WYK-8
Abandoned
1960
1975
x
WYK-9
Abandoned
1960
1975
x
WYK-10
Abandoned
1960
1975
WYK-11
Producerend
1960
WYK-12
Abandoned
1960
De Wijk-4
Abandonnering
Reservoir 1 (NLFFT*)
Reservoir 2, 3 en 4 (RN*) x
1994
x
1949
x 1975
WYK-34
Producerend
2001
De Wijk-7
WYK-7
Abandoned
1953
De Wijk-13
WYK-13
Suspended
1973
WYK-14
TD reached
1974
x
De Wijk-15
WYK-15
Suspended
1977
x
WYK-22 De Wijk-16
WYK-16
x 1954 x
1982
x
Producerend
1978
WYK-17
Producerend
1978
WYK-18
Abandoned
1978
1993
De Wijk-19
WYK-19
Abandoned
1978
1999
De Wijk-20
WYK-20
WYK-29 De Wijk-17
1988
De Wijk-21
WYK-21
Suspended
1981
De Wijk-24
WYK-24
Abandoned
1985
WYK-25
De Wijk-30
x
x x
1981 Producerend
De Wijk-26
x
1985
WYK-31
x
x x
x x x
1993
1985
x
WYK-26
Producerend
1985
WYK-27
Abandoned
1985
1993
WYK-28
Abandoned
1985
1993
WYK-30
Abandoned
1988
1999
x x
x
*) In het vigerende winningsplan voor De Wijk / Wanneperveen worden binnen het De Wijk veld het NLFFT en RN reservoirs onderscheiden. Het NLFFT is het Tuffiet reservoir (reservoir 1), en de RN zijn de Trias-reservoirs (reservoir 2, 3 en 4). September 2010
- 17 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 18 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
3
HET ‘VEGEN VAN GAS’
3.1
Methodiek
MER Aardgas+ De Wijk
Normaal gesproken wordt de gaswinning gestaakt op het moment dat de gasproductie als gevolg van de dalende druk zodanig is afgenomen dat de winning niet meer economisch rendabel is. Door de toepassing van verbeterde winningstechnieken (enhanced gas recovery; EGR) kan de productie van een gasreservoir worden verlengd. Hoewel er verschillende vormen van EGR zijn, wordt in dit MER uitsluitend ingegaan op stikstofinjectie. Het principe van deze techniek kan worden vergeleken met het ‘vegen van gas’ (vaak wordt de Engelse term ‘sweeping’ gebruikt). Voor het project Aardgas+ in De Wijk geldt dat aan de rand van het gasreservoir stikstof wordt geïnjecteerd, die vervolgens door de poriën in het reservoirgesteente naar de winputten migreert. Daarbij drukt de stikstof het aardgas als het ware voor zich uit, als een soort bezem. Vervolgens kan dit vooruit gestuwde aardgas worden gewonnen aan de buitenste randen van het gasreservoir. Bij deze werkwijze wordt de stikstof dus ingezet als een mijnbouwhulpstof. De stikstof zal naar verwachting slechts beperkt mengen met het aanwezige aardgas, zodat bij de winput slechts geleidelijk een toename van stikstof is waar te nemen, totdat uiteindelijk grote hoeveelheden stikstof de winput bereiken. Wanneer dit ‘stikstoffront’ de winputten bereikt, wordt de injectie van stikstof beëindigd. Na het stoppen van de stikstofinjectie zal de aardgaswinning nog enige tijd door kunnen gaan totdat productie stopt (vergelijkbaar met een situatie bij winning zonder stikstofinjectie), of totdat het stikstofgehalte te hoog wordt. Wanneer deze situatie wordt bereikt, is het gasreservoir ‘geveegd’ en is de operationele fase van het project Aardgas+ ten einde gekomen. Voor het project Aardgas+ geldt dat door middel van het ‘vegen van gas’ ongeveer 2/3 deel van het nog resterende gas kan worden gewonnen. Dit betekent dat 1/3 van het resterende gas achter blijft in het reservoir. Ter illustratie is onderstaand een stappenschema opgenomen, waarin het principe van het project Aardgas+ is weergegeven.
September 2010
- 19 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De aardgashoudende gesteentelagen in De Wijk bevinden zich tussen circa 500 en 1200 m-mv.
Door een leiding wordt stikstof naar de injectieputten getransporteerd en via bestaande en nieuwe putten in het gasreservoir gepompt (1)*.
De stikstof verspreidt zich door het gesteente en duwt het aardgas als het ware uit de poriën van het zandsteen (2)*.
Stikstof mengt zich slecht met het aardgas in de poriën. Het duwt de resterende voorraad naar een winput (3)*.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 20 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Via de winput wordt het gestuwde aardgas gewonnen. De winning stopt als het stikstof de winput bereikt. De stikstof kan zonder problemen veilig in het veld blijven. Net zoals het aardgas er al honderden miljoenen jaren in gezeten heeft.
*) De stikstof wordt gevisualiseerd door de groene bolletjes, het aardgas door de paarse bolletjes.
Keuze voor stikstof als mijnbouwhulpstof Bij het project Aardgas+ is gekozen voor de injectie van stikstof. Gebruik van stikstof heeft een aantal voordelen ten opzichte van andere gassen (zoals lucht, CO2, of CO2houdende afgassen): • •
• •
Stikstof zit in de lucht en is hierdoor in ruime mate beschikbaar; Stikstof hoeft (tot op zekere hoogte) niet uit het geproduceerde aardgas verwijderd te worden. Immers, het door de Gasunie geleverde aardgas bevat een percentage stikstof om er voor te zorgen dat het, vanuit verschillende gasvelden geleverde aardgas, eenzelfde energiewaarde heeft; Stikstof is inert, wat betekent dat het niet kan reageren met andere stoffen, waaronder het reservoirgesteente; Stikstof is niet corrosief, waardoor geen maatregelen nodig zijn om corrosie in het productiesysteem te voorkomen.
Om bovenstaande redenen is het gebruik van stikstof het meest effectief. Vanwege de hoge concentratie in lucht (78%) is het volop beschikbaar. Daarnaast heeft stikstof gunstige eigenschappen: het is niet toxisch, niet corrosief en het is iets lichter dan lucht waardoor het snel met de lucht mengt. Deze eigenschappen maken ook dat de veiligheidsrisico’s van het gebruik van stikstof zeer beperkt zijn. Mengen stikstof en aardgas geen probleem Wanneer het geïnjecteerde stikstof mengt met aardgas, is niet direct sprake van een probleem. Stikstof komt altijd voor in aardgas in het aardgasnet van Gasunie, omdat hiermee de kwaliteit van het aardgas wordt gereguleerd. In het reservoir mengt stikstof in principe slecht met aardgas. In de poriën van het gesteente zal stikstof het aardgas voor zich uit duwen. Menging kan wel optreden in de winput. Bij een concentratie van 90% stikstof of meer wordt winning in de betreffende put gestaakt, omdat dit dicht bij het punt komt waar de energie die nodig is voor het injecteren van stikstof gelijk is aan de energie die wordt gewonnen (in de vorm van aardgas).
September 2010
- 21 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
3.2
Toepassing in De Wijk In hoofdstuk 2 zijn de vier reservoirs in De Wijk beschreven. Per reservoir wordt hieronder een korte beschrijving gegeven voor de toepassing van stikstofinjectie. Een meer gedetailleerde uitwerking is opgenomen in hoofdstuk 4 (alternatieven). Reservoir 1 (Tuffiet) Door toepassing van EGR kan dit reservoir herontwikkeld worden. Bij de ontwikkeling van dit reservoir is de bodemdaling een belangrijk aandachtspunt. Door injectie van stikstof worden verdere drukverlagingen in het reservoir geminimaliseerd. Daarmee wordt ook de bodemdaling verminderd. Door injectie van stikstof kan ongeveer 2/3 deel van het resterende aardgas worden gewonnen. Reservoir 2 Bij de gaswinning uit dit reservoir komt water mee. Het meeproduceren van water bij gaswinning valt binnen de operationele mogelijkheden, omdat bij te grote hoeveelheden de productie wordt verlaagd. Het bestaande bovengrondse productiesysteem is geschikt om het water af te vangen, te transporteren en te verwerken. De hoeveelheid water die tijdens de operationele fase wordt meegeproduceerd kan variëren. Tijdens de gaswinning zal de hoeveelheid meegeproduceerd water worden gemonitord, waarbij de productie kan worden aangepast. Door injectie van stikstof kan ongeveer 2/3 deel van het resterende aardgas worden gewonnen. Voor dit reservoir geldt dat het aanwezige gas zonder de enhanced gas recovery techniek niet mogelijk is. Reservoir 3 en 4 Voor reservoir 3 en 4 zijn er geen bijzonderheden. Momenteel vindt productie uit deze reservoirs plaats, maar de gaswinning met de huidige wintechnieken nadert zijn einde. Door injectie van stikstof kan ongeveer 2/3 deel van het resterende aardgas worden gewonnen. 3.2.1
Ervaringen met stikstofinjectie
Internationaal veel ervaring Stikstofinjectie wordt al decennia lang toegepast in olievelden, vooral in de Verenigde Staten. Uit de ervaringen met stikstofinjectie zijn geen incidenten met stikstof bekend. Stikstofinjectie in de olie- en gasindustrie gebeurt onder de term EOR (Enhanced Oil Recovery) of EGR (Enhanced Gas Recovery) met injectie van stikstof in de olielaag (om de efficiëntie van de olie winning te verbeteren) of in een gaslaag die boven een olielaag aanwezig is (de zogenaamde gascap). Stikstofinjectie in de gascap gebeurt om gas te winnen, maar tegelijkertijd ook de druk op de onderliggende olielaag gelijk te houden, wat de efficiëntie van oliewinning uit deze laag verbetert. Het project Aardgas+ in De Wijk is in feite vergelijkbaar met het winnen van aardgas in een gascap, waarbij in dit geval echter de onderliggende olielaag ontbreekt. Gasbuffering in gasreservoirs Naast toepassing voor verbeterde olie- en gaswinning wordt stikstofinjectie ook toegepast in gasopslagreservoirs. Hierbij dient de stikstof als kussen gas bij de buffering van aardgas in
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 22 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
aardgasreservoirs. Het kussen gas is het gedeelte dat het werk gas volume op druk houdt, maar niet geproduceerd wordt. Gasbuffering in gasreservoirs (ook wel UGS genoemd: underground gas storage) is op veel vlakken ook vergelijkbaar met het project Aardgas+. De NAM heeft jarenlange ervaring met het injecteren van aardgas in gasreservoirs bij Norg (Drenthe) en Grijpskerk (Groningen). Daarbij wordt geen gebruik gemaakt van stikstof, maar hierdoor is veel kennis op het gebied van injectie van gassen in gasreservoirs en hoe de gesteentelagen reageren op drukveranderingen. Ook wordt stikstof veelvuldig gebruikt om putten schoon en veilig te stellen, of pijpleiding en faciliteiten te conserveren, ook binnen NAM. Stikstof vormt hiervoor een ideaal medium, mede omdat stikstof niet schadelijk is voor het milieu en niet reactief of corrosief is. Stikstofbuffering in zoutcavernes Gasunie is gestart met de werkzaamheden om één van de zoutwinninglocaties van AkzoNobel nabij Heiligerlee een andere bestemming te geven en deze vanaf 2012 te gebruiken als stikstofbuffer. Deze buffer is noodzakelijk om ook in de toekomst de levering van aardgas op de juiste kwaliteit te kunnen blijven garanderen. Meer dan vijftig jaar geleden werd het grootste gasveld van West-Europa, het Groningenveld bij Slochteren ontdekt. Een unieke situatie waar de Nederlandse samenleving enorm van heeft kunnen profiteren. Maar de vondst was ook het begin van een nieuw energietijdperk voor een groot deel van Europa. Nederland heeft zich ontwikkeld tot een belangrijk knooppunt voor gastransport in Noordwest Europa. Het Nederlandse gasaanbod loopt terug, terwijl de vraag juist nog aan het toenemen is. Als gevolg daarvan zullen producenten en leveranciers meer gas uit het buitenland gaan importeren dan nu het geval is. Dit gas heeft een andere samenstelling dan het Nederlandse gas, maar dankzij toevoeging van stikstof kan het gas geschikt worden gemaakt voor de Nederlandse huishoudens (bron: www.gasunie.nl). Gevoeligheid bodemdaling bij winning uit de Tuffietlaag Bij de ontwikkeling van het Tuffiet reservoir is bodemdaling een belangrijk aspect. Door middel van stikstof EGR kan het aardgas in dit reservoir gewonnen worden, waarbij de bodemdaling geminimaliseerd kan worden. Bij de reguliere gaswinning daalt de druk in het reservoir steeds verder, waardoor compactie kan optreden, hetgeen kan resulteren in bodemdaling. Bij stikstof EGR wordt de druk in het reservoir op peil gehouden door stikstof, waardoor de kans op compactie afneemt. Een mogelijk risico van een (te) lage injectiviteit is dat de injectie onder te hoge druk plaatsvindt, waardoor scheurtjes kunnen ontstaan in het gesteente (dit wordt fracturing genoemd). Het optreden van fracturing is niet gewenst. Injectiviteitstest Tuffietlaag bij gasveld Wanneperveen geslaagd Ten behoeve van het project Aardgas+ is uitgerekend hoeveel stikstof per dag geïnjecteerd moet worden om het productiesysteem te optimaliseren. Of deze benodigde hoeveelheid
September 2010
- 23 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
daadwerkelijk geïnjecteerd kan worden, hangt af van de doorlatende eigenschappen van de Tuffietlaag. De mate waarin stikstof geïnjecteerd kan worden, wordt de injectiviteit genoemd. Een mogelijk risico van een (te) lage injectiviteit is dat er meer putten geboord zouden moeten worden. Het is niet gepland om injectiviteit te verhogen door middel van het forceren van de injectie, waardoor scheurtjes kunnen ontstaan in het gesteente (fracturing). Om de injectiviteit te onderzoeken is een injectiviteitstest gedaan in de Tuffietlaag, ter hoogte van Wanneperveen (put WAV-10). Hoewel deze put niet in het De Wijk veld ligt, is de put in exact dezelfde Tuffietlaag geboord als de Tuffietlaag in het De Wijk veld (zie figuur 3.1).
DeWijk & Wanneperveen reservoirs
Existing gas line
WAV-10
WYK-2
WYK-21* WYK-5 WYK-24*
5km
Tuffite reservoir
*optional: location re-instated or new location nearby
Figuur 3.1 Locatie van put WAV-10, waarin een leak-off test is uitgevoerd voor stikstofinjectie.
Uit de test blijkt dat de injectiviteit van de Tuffietlaag zeer goed is. De benodigde hoeveelheid stikstof (200.000 m3 stikstof per dag) kan zonder complicaties worden geïnjecteerd. Hierbij treedt geen fracturing op. De injectiviteit van het gesteente blijkt zelfs hoger te zijn dan verwacht, omdat de putten en het gesteente als het ware worden schoongeblazen door de stikstof, waardoor microscopisch kleine verstoppingen verdwijnen. Voor de overige drie reservoirs in het De Wijk veld is reeds bekend dat de injectiviteit voldoende geschikt is om zonder problemen stikstof te kunnen injecteren.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 24 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
4
MER Aardgas+ De Wijk
ALTERNATIEVEN EN VARIANTEN In het MER zijn de alternatieven en varianten afgezet tegen de referentiesituatie. De referentiesituatie bestaat uit de huidige situatie plus autonome ontwikkelingen. Dit is voor het project Aardgas+ de situatie waarbij de gaswinning van het gasveld De Wijk op de huidige wijze nog voor een periode van circa tien zal worden voortgezet, bij steeds lagere reservoirdrukken. In paragraaf 4.1 wordt de referentiesituatie verder uitgewerkt, waarbij voornamelijk wordt ingegaan op de aspecten die betrekking hebben op de ondergrond. Er blijft nog een hoeveelheid aardgas aanwezig in de reservoirs die met andere technieken gewonnen kan worden. Dit zijn de twee alternatieven die vervolgens beschreven worden. • •
4.1
Stikstofinjectie; het voorkeursalternatief (zie paragraaf 4.2); Diepere compressie; het diepere compressie alternatief (zie paragraaf 4.3).
Referentiesituatie De referentiesituatie komt wat betreft de winning overeen met de huidige situatie, zoals beschreven in hoofdstuk 2. Onderstaand zijn de belangrijkste aspecten voor de toetsing in het MER samengevat: • • •
Principe huidige winning; Configuratie van locaties en putten; Gaswinning in de referentiesituatie.
Principe huidige winning Normaal gesproken stroomt het aardgas bij winning vanzelf uit het gasveld naar de put, vanwege de hoge druk in het reservoir. Na verloop van tijd wordt de druk in het gasreservoir te laag en moet het gas actief uit het reservoir gezogen worden. Deze techniek wordt compressie genoemd. Door middel van compressie kan de druk in de winputten verlaagd worden, waardoor het aardgas alsnog de putten in stroomt. Deze techniek is de afgelopen 15 jaar al toegepast voor De Wijk met een centraal compressorstation op de NAM-locatie Ten Arlo en vindt momenteel ook nog plaats. De winning met compressie loopt tegen het einde van de productiefase. Gaswinning in de referentiesituatie Uit reservoir 1, de Tuffietlaag, is tot nu toe in zeer beperkte mate aardgas gewonnen; naar verwachting bevindt zich nog circa 85% van de oorspronkelijke hoeveelheid aardgas in dit reservoir. De huidige druk in het reservoir is 51 bar. In de referentiesituatie vindt geen winning plaats uit deze laag. De productie van reservoir 2 is gestart in 1976. Echter, aan het eind van 1980 is dit reservoir in zijn geheel uitgewaterd, door een nabij gelegen aquifer. Sindsdien is de winning gestaakt, omdat er geen conventionele technieken beschikbaar waren om de productie uit dit reservoir weer te hervatten. De druk in het reservoir is momenteel 115 bar. In de referentiesituatie vindt eveneens geen winning plaats uit reservoir 2.
September 2010
- 25 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
In reservoir 3 nadert de gaswinning het einde van de winningsfase, waardoor nu compressie wordt toegepast. Verwacht wordt de productie na circa 10 jaar zal stoppen, waarbij nog 200 miljoen Nm3 gas wordt geproduceerd (zie tabel 4.1). Voor reservoir 4 is de situatie vergelijkbaar met de situatie in reservoir 3, waarbij in een periode van circa 10 jaar nog circa 200 miljoen Nm3 gas gewonnen kan worden. De druk in reservoir 4 daalt hierbij tot 20 bar (zie tabel 4.1). Tabel 4.1 Verwachte hoeveelheid gasproductie en einddruk in de referentiesituatie Verwachte hoeveelheid gaswinning referentiesituatie (mln Nm3)
Begindruk (bar)
Huidige druk (bar)
Verwachte einddruk Referentiesituatie (bar)
Reservoir 1 Reservoir 2
0 0
60 140
51 115
51 115
Reservoir 3 Reservoir 4
200 200
140 140
40 30
34 20
Zoals uit tabel 4.1 blijkt vindt winning in de referentiesituatie plaats vanuit reservoir 3 en 4. Daarbij wordt gebruik gemaakt van de locaties: • • • •
De Wijk 4 (drie putten); De Wijk 15 (één put); De Wijk 17 (één put); De Wijk 20 (één put).
Tabel 4.2 geeft een overzicht van de winlocaties in de referentiesituatie met daarbij de producerende putten. Tabel 4.2 Winlocaties en aantal putten in de referentiesituatie Reservoir
Locatie
Aantal putten
1
Geen
Geen
2 3
Geen De Wijk-4, -15, -17, -20,
Geen
4
4.2
Voorgenomen activiteit (voorkeursalternatief) De voorgenomen activiteit omvat de ontwikkeling van Aardgas+, zoals beschreven in hoofdstuk 2. Hieronder wordt het voorkeursalternatief verder uitgewerkt, waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar de aspecten die betrekking hebben op de ondergrond.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 26 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Daarbij komen de volgende onderwerpen aan bod: • • •
Configuratie van locaties en putten; Ervaringen met stikstofinjectie; Gaswinning in het voorkeursalternatief.
4.2.1
Configuratie locaties en putten
Stikstofproductie en -injectie In het voorkeursalternatief wordt op een locatie naast de locatie De Wijk-20 stikstof geproduceerd en gecomprimeerd in een luchtscheidingsinstallatie (LSI). De stikstof wordt met deels nieuwe leidingen getransporteerd naar centraal gelegen injectielocaties. In totaal zijn er vijf injectielocaties, inclusief De Wijk-20. De LSI wordt op een aparte locatie naast De Wijk-20 geplaatst. Eén injectielocatie en een gecombineerde injectie- en winlocatie moeten nieuw worden aangelegd. De locatie De Wijk-24 is een al opgeruimde locatie. Deze zal opnieuw worden aangelegd. Voor de injectie van stikstof worden vier bestaande putten omgebouwd tot injectieputten en zes nieuwe putten geboord. Eén boring duurt circa 14 dagen tot een maand. Aardgaswinning Aan de uiteinden van het gasveld, ten westen en ten oosten van de injectielocaties, zal de gaswinning plaatsvinden. In totaal zijn er 7 winlocaties nodig. Naast vijf bestaande locaties, zijn twee nieuwe winlocaties nodig (De Wijk-100 en De Wijk-200) om het systeem te optimaliseren. Voor locatie De Wijk-100 is een nieuwe locatie in beeld. Het is niet mogelijk dit deel van het reservoir vanaf een bestaande NAM-locatie aan te boren. Vanwege de ondiepe ligging van het reservoir en technische beperkingen moet het reservoir vrijwel verticaal worden aangeboord. Twee van de winlocaties worden tevens als injectielocatie gebruikt, namelijk De Wijk-17 en De Wijk-200 en De Wijk-20, daar men voornemens is om deze put weer in bedrijf te gaan nemen in de toekomst. De overige winlocaties liggen ten westen en ten oosten van de injectielocaties. Een overzicht van de locaties en puttenconfiguratie wordt gegeven in figuur 4.1.
September 2010
- 27 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Figuur 4.1 Overzicht locaties en puttenconfiguratie (* winputten worden omgebouwd naar injectieputten)
Het geproduceerde aardgas wordt met hoofdzakelijk bestaande leidingen naar Ten Arlo getransporteerd. Het bij de gasproductie in deelproject 2 vrijkomende formatiewater wordt vanaf de bestaande locatie De Wijk-13 per truck afgevoerd naar Borgsweer (Groningen). Productiewater vanaf De Wijk-16 en De Wijk-20 wordt rechtstreeks afgevoerd naar Ten Arlo. Voor de winning van het aardgas worden in totaal 11 nieuwe putten geboord en worden 6 bestaande putten in gebruik genomen. De put WYK-26 op de locatie De Wijk 26 produceert uit zowel reservoir 2 als reservoir 3. In tabel 4.3 is een overzicht gegeven van het aantal te gebruiken bestaande en nieuwe putten per locatie. Tabel 4.3 Benodigde putten Locatie
Aantal putten Bestaand
Injectielocaties
Winlocaties
De De De De De De De De De
Wijk-15 Wijk-17 Wijk-20 Wijk-24 Wijk-200 Wijk-17 Wijk-6 Wijk-13 Wijk-16
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Nieuw
2* 1* 1* 3 3 1 3** 2**
- 28 -
1 2
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 4.3 Benodigde putten Locatie
Aantal putten
De Wijk-26 (in 2 en 3) De Wijk-100 De Wijk-200
Bestaand
Nieuw
1**
3 2 2
Toelichting: * Winputten worden omgebouwd naar injectieputten. ** Winputten blijven winputten.
Er zal ook e.a. moeten gebeuren om de putten gereed te maken voor injectie (perforeren/ formaties afsluiten, integriteitschecks, etc). Deelprojecten Het project Aardgas+ kan worden opgesplitst in verschillende deelprojecten, die gerelateerd zijn aan de reservoirs waaruit aardgas gewonnen wordt. Het gasveld De Wijk bestaat uit vier verschillende boven en naast elkaar liggende gashoudende reservoirs. Het project bestaat dan ook uit vier deelprojecten. In onderstaande tabel 4.4 zijn de verschillende deelprojecten en reservoirs weergegeven. Tabel 4.4 Deelprojecten Deelproject
Reservoir
Locaties Injectie
1
Tuffite/Chalk
De Wijk-24 (3 nieuwe putten) De Wijk-200 (3 nieuwe putten)
2
Sol/Volpr./U.Rn existing wells (NERG) Rogenstein
De Wijk-15 (1 bestaande put)
3
4
Vlieland/ M'kalk
Productie
De Wijk-15 (1 bestaande put)
De Wijk-17 (1 bestaande put)* De Wijk-20 (1 bestaande put)
De De De De De
Wijk-16 (2 nieuwe putten) Wijk-17 (1 nieuwe put) Wijk-26 (3 nieuwe putten) Wijk-100 (2 nieuwe putten) Wijk-26 (1 bestaande put)
De Wijk-6 (3 bestaande putten) De Wijk-26 (1 nieuwe put) De Wijk-13 (1 bestaande put) De Wijk-16 (2 bestaande putten) De Wijk-200 (2 nieuwe putten)**
* De bestaande put op locatie De Wijk-17 voor stikstofinjectie betreft een alternatief voor de injectieput op de locatie De Wijk20, in het geval de injectiviteit van deze injectieput onvoldoende blijkt. ** De definitieve beslissing over het boren van 2 nieuwe winputten op de locatie De Wijk-200 wordt gedurende de looptijd van het project Aardgas+ genomen.
De verschillende deelprojecten kunnen onafhankelijk van elkaar worden gerealiseerd. Deze volgorde, waarin de deelprojecten worden gerealiseerd, staat echter niet vast en kan worden aangepast.
September 2010
- 29 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
4.2.2
Gaswinning in voorkeursalternatief
De aardgaswinning uit het De Wijk veld kan door toepassing van het project Aardgas+ met 15 tot 20 jaar worden verlengd. In totaal kan er nog ruim 2 miljard m3 aardgas extra worden gewonnen, ten opzichte van de referentiesituatie. In het project worden vier reservoirs ontwikkeld. In onderstaande tabel is aangegeven hoeveel gas naar verwachting kan worden gewonnen door de toepassing van stikstof EGR. Tevens is aangegeven wat de verwachte einddruk in de reservoirs is na afronding van het project Aardgas+. Tabel 4.5 Verwachte hoeveelheid gasproductie en einddruk in het voorkeursalternatief Verwachte hoeveelheid gaswinning voorkeursalternatief (mln Nm3) Reservoir Reservoir Reservoir Reservoir
4.3
1 2 3 4
Begindruk (bar)
1.000 50 600 400
60 140 140 140
Huidige druk (bar)
51 115 40 30
Verwachte einddruk Voorkeursalternatief (bar)
45 115 40 30
Alternatief diepere compressie Als alternatief voor de gaswinning door stikstofinjectie, kan de gaswinning worden verlengd door het toepassen van zogenaamde diepere compressie. Hieronder wordt het alternatief diepere compressie verder uitgewerkt, waarbij nadrukkelijk wordt gekeken naar de aspecten die betrekking hebben op de ondergrond. Daarbij komen de volgende onderwerpen aan bod: • • • •
Principe diepere compressie; Configuratie van locaties en putten; Ervaringen met diepere compressie; Gaswinning in alternatief diepere compressie.
4.3.1
Principe diepere compressie
Normaal gesproken stroomt het aardgas bij winning vanzelf uit het gasveld naar de put, vanwege de hoge druk in het reservoir. Na verloop van tijd is de druk in het reservoir dusdanig laag, dat het niet meer vanzelf uit het reservoir stroomt vanuit het reservoir. Door middel van compressie kan de druk in de winputten verlaagd worden, waardoor het aardgas alsnog de putten in stroomt. Deze techniek is de afgelopen 15 jaar al toegepast voor De Wijk met een centraal compressorstation op de NAM-locatie Ten Arlo. Bij diepere compressie wordt de druk in de put verder verlaagd, waardoor ook bij een geleidelijke verdere verlaging van de druk in het reservoir nog aardgas kan worden gewonnen. Bij diepere compressie wordt in feite het aardgas met een nog lagere druk uit het reservoir gezogen. Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 30 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
In het diepere compressie alternatief wordt ook het Tuffiet reservoir geproduceerd. Uitgangspunt hierbij is dat bij de productie van dit reservoir niet meer bodemdaling op mag treden dan bij het voorkeursalternatief (stikstofinjectie). 4.3.2
Configuratie locaties en putten
Ten opzichte van het voorkeursalternatief hoeft in het diepere compressie alternatief geen luchtscheidingsinstallatie gebouwd te worden. De productie van reservoir 1 verloopt via vier putten. Deze putten worden geboord (één put per locatie) van locatie De Wijk-26, De Wijk17, De Wijk-16 en De Wijk-100. De Wijk-100 locatie is nodig om het Krijtkalk reservoir van reservoir 1 te produceren. Voor reservoir 3 en 4 zijn geen nieuwe putten nodig. Tevens zijn (aanvullende) compressoren op Ten Arlo nodig. 4.3.3
Ervaringen met diepere compressie
Compressie wordt veelvuldig toegepast in de aardgaswinning. De term ‘diepere compressie’ impliceert dat er al compressie wordt toegepast, maar dat de druk bij diepere compressie verder wordt verlaagd. In het De Wijk veld is dit het geval voor de reservoirs 3 en 4. Het ondiepe Tuffiet reservoir heeft nog voldoende reservoirdruk, waardoor compressie niet nodig is bij de productie van dit reservoir. 4.3.4
Gaswinning in alternatief diepere compressie
Het diepere compressie alternatief omvat productie uit reservoir 1, 3 en 4. In dit alternatief wordt reservoir 2 als onwinbaar beschouwd. Voor reservoir 1 geldt dat de productie beperkt zal zijn, omdat niet meer bodemdaling mag optreden dan bij het voorkeursalternatief. Tevens geldt dat voor reservoir 1 geen diepere compressie nodig is, omdat de reservoirdruk nog relatief hoog is: het gas stroomt vanzelf uit het reservoir. Naar verwachting kan met de investeringen in het diepere compressie alternatief nog 500 miljoen Nm3 aardgas extra worden gewonnen, ten opzichte van de referentiesituatie. Tijdens de gaswinning in het diepere compressie alternatief daalt de druk in de reservoirs 1, 3 en 4 verder dan in het voorkeursalternatief. De verwachte einddruk in de reservoirs is ook weergegeven in onderstaande tabel 4.6. Tabel 4.6 Verwachte hoeveelheid gas en einddruk in het diepere compressie alternatief Verwachte hoeveelheid gaswinning (mln Nm3) Reservoir Reservoir Reservoir Reservoir
1 2 3 4
280 0 120 100
Begindruk (bar)
60 140 140 140
Huidige druk (bar)
51 115 40 30
Verwachte einddruk (bar) 45 115 31 18
De levensduur van het Ten Arlo productie systeem zou door middel van diepere compressie kunnen worden verlengd tot circa 2022. September 2010
- 31 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
4.4
Vergelijking alternatieven In de voorgaande hoofdstukken is een overzicht gegeven van de referentiesituatie, het voorkeursalternatief en het diepere compressie alternatief. De nadruk lag hierbij op de aspecten die betrekking hebben op de diepe ondergrond. Onderstaande tabel laat de verschillen zien tussen de alternatieven en de referentiesituatie, met betrekking tot de hoeveelheid gas die kan worden gewonnen en de verwachte einddruk na beëindiging van de gaswinning. De hoeveelheden gaswinning bij de alternatieven geven de extra hoeveelheden aan, ten opzichte van de referentiesituatie. Dat betekent dat in totaal in de referentiesituatie in circa 10 jaar nog ongeveer 400 Nm3 aardgas wordt gewonnen. Bij toepassing van stikstofinjectie wordt aanvullend circa 2.050 Nm3 aardgas gewonnen. Inclusief de winning in de referentiesituatie bedraagt de totale gaswinning daarmee in circa 20 jaar ongeveer 2.450 Nm3 aardgas. Bij toepassing van diepe compressie kan aanvullend circa 500 Nm3 aardgas worden gewonnen. De totale hoeveelheid gaswinning komt bij dit alternatief daarmee in circa 20 jaar op ongeveer 900 Nm3 aardgas. Tabel 4.7 Overzicht verschillen tussen referentiesituatie en alternatieven In mln Nm3
Referentiesituatie Resterende Verwachte winning einddruk (miljoen (bar) m3)
Reservoir 1 Reservoir 2 Reservoir 3 Reservoir 4 Totaal alternatief Totale winning
4.5
0 0 200 200 400 400
51 115 34 20
Voorkeursalternatief Extra Verwachte winning einddruk (miljoen (bar) m3) 1.000 50 600 400 2.050 2.450
45 115 40 30
Diepere compressie Extra Verwachte winning einddruk (miljoen (bar) m3) 280 0 120 100 500 900
45 115 31 18
Uitvoeringsvarianten In het MER zal een aantal uitvoeringsvarianten worden opgenomen, waarin variaties ten aanzien van de voorgenomen activiteit zijn opgenomen. De uitvoeringsvarianten hebben uitsluitend betrekking op aanleg en ruimtelijke inpassing van locaties en leidingen en hebben daarmee geen effecten op de diepe ondergrond.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 32 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
5
EFFECTEN IN DE ONDERGROND
5.1
Inleiding 5.1.1
Benutting diepe ondergrond
De belangstelling voor de mogelijkheden die de diepe ondergrond biedt neemt de laatste jaren sterk toe. Naast de olie- en gasindustrie, komen steeds meer gebruiksfuncties voor de ondergrond in beeld, die kunnen bijdragen aan de leveringszekerheid van onze energievoorziening en aan klimaatdoelstellingen. Voorbeelden hiervan zijn de winning van aardwarmte (geothermie), benutting van leeggeproduceerde gasreservoirs voor opslag/buffering gassen (CO2, aardgas) of formatiewater en de benutting zoutcavernes voor buffering van gassen. Deze ontwikkelingen vragen ook meer regie op de ondergrond, wat is terug te zien in recente beleidsontwikkelingen van het Rijk en de provincies. Zo heeft de provincie Drenthe een structuurvisie opgesteld voor de diepe ondergrond (‘Met Drenthe de diepte in’). Vanwege de toenemende belangstelling voor functies in de diepe ondergrond en het innovatieve karakter van het Aardgas+ project, zijn de effecten met betrekking tot de diepe ondergrond expliciet onderdeel van dit MER. 5.1.2
Geen normale milieuregels in diepe ondergrond
Bij een reguliere MER hoort een standaard set aan toetsingsparameters, zoals bodem, water, ecologie, archeologie, landschap, geluid, externe veiligheid, luchtemissies, energie, transport, afvalstoffen. Deze milieuaspecten zijn waarneembaar op en rond maaiveld en worden daarom besproken in deelrapport 2 van dit MER. Op grotere diepte zijn de standaard toetsingsparameters echter minder of niet relevant. Als voorbeeld geldt dat olie in een oliereservoir wordt gezien als een delfstof en niet als een bodemverontreiniging, zoals in de ondiepere bodem. Doordat op grotere diepten geen normale milieuregels gelden, kan dus niet worden getoetst aan de standaard milieunormen in de diepe ondergrond. In feite geldt deze constatering voor alle activiteiten en gebruiksfuncties in de diepe ondergrond en daarmee ook voor het project Aardgas+ in De Wijk. 5.1.3
Selectie effecten ondergrond
De activiteiten uit het project Aardgas+ kunnen leiden tot effecten in de ondergrond, die mogelijk doorwerken tot aan maaiveld. Deze effecten worden getoetst in het voorliggende deel van het MER. Ook kunnen er implicaties zijn voor het toekomstige gebruik, welke tevens aan de orde komen. Voor gaswinning bij De Wijk speelt bodembeweging een belangrijke rol. Door de winning van gas en/of de injectie van stikstof verandert de dynamiek van de druk in het reservoir, waardoor een risico op bodembeweging ontstaat in de vorm van bodemdaling, -stijging of September 2010
- 33 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
trillingen. Vooral het relatief ondiep gelegen Tuffiet reservoir is gevoelig gebleken voor bodemdaling. Naast bodembeweging is voor het project Aardgas+ ook het risico op mogelijke lekkage van stikstof uit het reservoir van belang. Via verschillende routes zou het mogelijk kunnen zijn dat stikstof uit het reservoir ontsnapt en in de bovenliggende gesteentelagen terecht komt. Naast de zogenaamde projectgerelateerde effecten, zoals bodembeweging en lekkage van stikstof, is in dit MER ook gekeken naar afgeleide effecten. Deze effecten hebben betrekking op de mogelijkheden voor toekomstig hergebruik van de reservoirs. Ten eerste is gekeken naar de integriteit van het reservoir; veranderingen aan de structuur en de kwaliteit van het gesteente kunnen van invloed zijn op de integriteit van het reservoir. Ten tweede is de resterende opslagcapaciteit van belang. Wanneer gasreservoirs zijn ‘leeggeproduceerd’ kan worden besloten deze in te zetten voor andere doeleinden, zoals het bufferen van aardgas of het opslaan van productiewater of andere stoffen. In totaal worden vier aspecten getoetst in dit MER: •
•
Projectgerelateerde effecten; o Bodembeweging (hoofdstuk 6); o Lekkage van stikstof uit het reservoir (hoofdstuk 7). Afgeleide effecten (hoofdstuk 8). o Veranderingen in het reservoir (hoofdstuk 8.2); o Resterende opslagcapaciteit van het reservoir (hoofdstuk 8.3).
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 34 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
6
BODEMBEWEGING
6.1
Inleiding
MER Aardgas+ De Wijk
In dit hoofdstuk worden de met de ontwikkeling van het gasveld De Wijk samenhangende effecten voor bodembeweging beschreven. Daarbij worden alle verschillende mogelijke vormen van bodembeweging benoemd, om vervolgens vast te stellen welke vormen op kunnen treden in het project Aardgas+. Voor het aspect bodembeweging zijn de volgende mogelijke vormen van bodembeweging in beeld gebracht: • • •
Bodemdaling ten gevolge van drukafname in het gasreservoir; Bodemstijging ten gevolge van druktoename in het gasreservoir ; Bodemtrillingen in de vorm van kleine aardbevingen.
Bodemdaling Winning van gas kan leiden tot bodemdaling door compactie van het reservoirgesteente. Dit komt doordat de druk in de poriën in het diepe reservoir afneemt. Het gewicht van de lagen boven het reservoir blijft echter gelijk, waardoor de spanning op de gesteentekorrels zal toenemen, wat leidt tot compactie. Aan het aardoppervlak kan de compactie zich vertalen in een gelijkmatige, schotelvormige bodemdaling. Het diepste punt van de schotel ligt in het centrum. Naar de randen toe wordt de bodemdaling geleidelijk minder. Bodemdaling door zetting behandeld in deelrapport 2 Naast bodemdaling door compactie kan bodemdaling ook optreden door zetting van de bovenste laag van de bodem. Met name in veengebieden is sprake van ondiepe bodemdaling. Door het vergaan van oude plantenresten uit de veenbodem, transformeert de veenbodem langzaam naar een zandbodem. Daarbij treedt zetting van de bodem op. Bij verlaging van grondwaterstanden kan dit proces versneld worden. Het aspect bodemdaling door zetting wordt verder behandeld in deelrapport 2, hoofdstuk 3.7. Bodemstijging Wanneer in een gasreservoir gassen worden geïnjecteerd, bestaat de kans op bodemstijging. Dit kan vooral in de directe omgeving van de injectieputten plaatsvinden. Bodemtrilling Naast bodembeweging in de vorm van bodemdaling en -stijging, kan de winning van aardgas leiden tot bodemtrilling. Door veranderingen van de druk in de ondergrond kunnen spanningsveranderingen optreden. Dit kan leiden tot plotselinge bewegingen langs bestaande natuurlijke breuken, waardoor een lichte aardbeving plaatsvindt. Boven het De Wijk veld is overigens tijdens de gasproductie over de afgelopen 50 jaar geen trilling geregistreerd. Het aspect bodembeweging heeft in dit MER betrekking op de operationele fase, waarin de winning van aardgas en injectie van stikstof plaatsvinden. Compactie kan ook nog jaren na
September 2010
- 35 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
afronding van de winning doorgaan, zodat de eindverlaging boven een gasveld mogelijk pas vele jaren na de operationele fase wordt bereikt. Richtlijnen In de richtlijnen voor het MER is ten aanzien van het milieuaspect bodembeweging het volgende genoemd: De Commissie voor de m.e.r. (hierna ‘de Commissie’) beschouwt de volgende punten als essentiële informatie in het milieueffectrapport (MER). Dat wil zeggen dat voor het meewegen van het milieubelang in de besluitvorming het MER in ieder geval de volgende informatie moet bevatten. • De verwachte bodemdaling door de verlengde gaswinning en de gevolgen daarvan voor met name de waterhuishouding; • De wijze waarop de bodemdaling gemonitord en vergeleken wordt met de criteria hiervoor en, indien van toepassing, op welke wijze ingegrepen kan worden als de bodemdaling ontoelaatbaar dreigt te worden. Met betrekking tot het aspect Bodem en Water is in de Richtlijnen het volgende opgenomen: “Werk de gevolgen voor bodem en water conform de startnotitie uit. Kwantificeer de bodemdaling, de wijze waarop die verloopt (mogelijke bevingen, trillingen) en gevolgen voor de waterhuishouding.”
In deelrapport 3 wordt de mogelijke bodemdaling beschreven, waaraan in de Richtlijnen wordt gerefereerd. Deze bevindingen vormen het uitgangspunt om in deelrapport 2 vast te stellen welke invloed dit kan hebben op de waterhuishouding. Opzet van het hoofdstuk Eerst wordt de huidige situatie (6.2) en de autonome ontwikkelingen (6.3) ten aanzien van het milieuaspect bodembeweging beschreven. In paragraaf 6.4 komt het beoordelingskader aan bod. Hier wordt de onderzoeksmethodiek beschreven en de manier waarop effecten beoordeeld zijn. In de daarop volgende paragraaf (6.5) vindt de effectbeschrijving plaats. In paragraaf 6.6 worden de milieueffecten samengevat. Tot slot geeft paragraaf 6.7 de leemten in kennis weer.
6.2
Huidige situatie Bodemdaling In de huidige situatie is sprake van bodemdaling boven het gasveld De Wijk. Zoals in figuur 6.1 weergegeven bedroeg de in 2000 de gemeten daling (sinds de nulmeting in 1955) door gaswinning in dit gebied overal minder dan 8 cm.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 36 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Figuur 6.1 In 2000 gemeten bodemdaling in de omgeving van De Wijk. (bron: winningsplan De Wijk – Wanneperveen)
De meest recente bodemdalingsmeting in dit gebied heeft plaatsgevonden in het jaar 2005. Bij het meten van de bodemdaling wordt er van uit gegaan dat de gemeten bodemdaling wordt veroorzaakt door de gaswinning. In sommige gebieden kan ondiepe bodemdaling (de zetting van veengebieden) echter ook een rol spelen. De totale maximale bodemdaling in het De Wijk veld tot nu toe is ongeveer 10 cm. Hiervan is circa 7 cm veroorzaakt door depletie van reservoir 1 in het verleden, waarbij de druk daalde van 60 bar tot 51 bar. De overige 3 cm bodemdaling is veroorzaakt door depletie van reservoir 3 en 4, waarbij de druk daalde van 140 bar naar circa 30 tot 40 bar. Reservoir 2 is nauwelijks ontwikkeld (gedepleteerd), waardoor de compactie in dit reservoir minimaal is en bodemdaling niet kan worden toegewezen aan dit reservoir. Het verschil in bodemdaling per bar depletie tussen reservoir 1 en reservoir 2, 3 en 4 ligt aan het verschil in compactiegedrag van het reservoir. Reservoir 1 bestaat uit een relatief zwak “gesteente” en het zal per bar drukverandering meer compactie laten zien dan de andere drie reservoirs. Bodemstijging Tot nu toe is geen sprake geweest van bodemstijging, omdat geen gassen zijn geïnjecteerd in het De Wijk veld.
September 2010
- 37 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Bodemtrillingen De winning van aardgas gaat in het algemeen gepaard met een daling van de druk in de ondergrond. Dit soort spanningsverandering kan leiden tot plotselinge bewegingen langs bestaande breuken, waardoor een aardtrilling plaatsvindt. Sinds het begin van de jaren negentig hebben verschillende instanties, waaronder de overheid, kennisinstituten en mijnbouwmaatschappijen, zich gezamenlijk met deze problematiek bezig gehouden. Momenteel zijn bovengenoemde instanties verenigd in het Technisch Platform Aardbevingen (TPA). Hiermee is alle aanwezige kennis op het gebied van aardtrillingen gebundeld. Deze kan optimaal worden ingezet met gebruikmaking van de meest actuele stand der techniek. Het KNMI heeft geconcludeerd (Van Eck et al. 2004) dat eventuele door gaswinning geïnduceerde lichte aardbevingen niet zwaarder zullen zijn dan magnitude 3,9 op de schaal van Richter. Dat betekent (kwalitatief) dat in het ernstigste geval in de nabijheid van het voorkomen lichte, niet constructieve schade kan optreden aan veel gebouwen en matige schade aan enkele gebouwen. In Nederland is/wordt uit ruim 100 olie- en gasvelden op het vasteland geproduceerd. Boven een beperkt aantal velden (19) zijn trillingen geregistreerd. In het kader van de Seismisch Risico Analyse zijn de velden opgedeeld in drie categorieën: A. Groningen, Bergermeer en Roswinkel, waar magnitudes 3,0 en hoger zijn opgetreden; B. Andere velden waar aardtrillingen met magnitudes kleiner dan 3,0 zijn opgetreden; C. Velden waar geen trillingen zijn geregistreerd. Monitoring van seismische activiteit vindt continu plaats en wordt uitgevoerd door KNMI met behulp van een daartoe aangelegd netwerk van seismische registratieapparatuur. Registratie boven het gasveld De Wijk Boven het De Wijk veld is tijdens de gasproductie over de afgelopen 50 jaar, waarbij reeds 90% van de winbare hoeveelheid gas is geproduceerd, geen trilling geregistreerd (zie ook figuur 6.2). Dit is in overeenstemming met de ervaringen bij geologisch vergelijkbare velden elders in Nederland. Het gasveld De Wijk wordt dan ook gerekend tot categorie C. Hierbij dient opgemerkt te worden dat trillingen met een magnitude van 2,0 of kleiner niet tot slecht waarneembaar zijn, omdat het waarnemingsvermogen van het meetnet in de omgeving van De Wijk bewust beperkt is, vanwege het lage risico op bodemtrillingen. Trillingen in de omgeving van De Wijk die eventueel schade zouden kunnen veroorzaken worden dus wel gemeten.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 38 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Figuur 6.2 Overzicht van bodemtrillingen in Nederland (bron: KNMI)
Methodiek gekwantificeerde schatting van de kans op een beving Door het KNMI is aangegeven dat voor dergelijke velden met de huidige wetenschappelijke kennis nog geen algemeen seismisch ‘hazard’ model opgesteld kan worden, dat een betrouwbare seismische risico analyse mogelijk zou maken. Om het op basis van velden in de categorieën A en B opgestelde algemene hazard model te verfijnen en een gekwantificeerde schatting te kunnen geven van de kans op een geïnduceerde beving voor velden in categorie C, is op initiatief en onder begeleiding van het TPA door TNO-NITG een studie uitgevoerd naar de fysische en geologische parameters die de gevoeligheid van olie/gasvelden voor het optreden van aardbevingen bepalen. Hierbij zijn veel gegevens gebruikt die via de winningplannen beschikbaar zijn gekomen. Eén van de conclusies van deze studie is, dat er twee meetbare parameters aan te wijzen zijn die aantoonbaar gerelateerd kunnen worden aan de kans op het optreden van geïnduceerde bevingen. De eerste parameter (E) is de verhouding tussen de Young’s moduli (een maat voor de stijfheid danwel compressibiliteit) van de “overburden” en het reservoir. De tweede parameter (B) is de breukdichtheid (zie ook rapport TNO-NITG 04-171-C).
September 2010
- 39 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Seismisch risico nihil bij De Wijk Op basis van deze parameters is de kans op geïnduceerde bevingen in de huidige situatie bij De Wijk nihil. De belangrijkste reden hiervoor is dat de drukveranderingen in het reservoir relatief klein zijn, waardoor spanningsveranderingen op eventuele breukvlakken beperkt blijven. Daarbij is het aantal breukvlakken in het De Wijk gasveld gering.
6.3
Autonome ontwikkeling Bodemdaling Na het beëindigen van de winning in 2019 zal de bodemdaling door de huidige winning tezamen met de naburige voorkomens circa 10 cm bedragen (Figuur 6.3).
Figuur 6.3 Verwachte eindsituatie van de totale bodemdaling door huidige gaswinning in het De Wijk veld in combinatie met naburige voorkomens. De contourlijnen geven de bodemdaling in cm aan (bron: vigerende winningsplan).
De onzekerheid in de uiteindelijk verwachte bodemdaling wordt bepaald door de onzekerheden in de bij de berekeningen gebruikte invoergegevens en door de betrouwbaarheid van het gebruikte gesteentemechanische model. Het resultaat hiervan is dat de onzekerheid in de verwachte bodemdaling gemiddeld circa 20% bedraagt (bereik: - 20% tot + 20% van de berekende daling) met een minimum van 2 cm. In het meest negatieve geval zou de bodemdaling dus 12 cm kunnen zijn. Bodemstijging In de autonome situatie nadert de gaswinning in het De Wijk veld zijn einde. Er is geen sprake van bodemstijging.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 40 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Bodemtrillingen Op basis van de risico inschatting zoals opgenomen in het winningsplan voor de ontwikkeling van De Wijk – Wanneperveen en voorgaande beschrijving worden bodemtrillingen niet verwacht.
6.4
Toetsingskader effectbepaling Voor de effectbepaling heeft eerst een kwantitatieve effectbepaling plaatsgevonden door middel van het aantal centimeters daling (of stijging) per jaar en (het risico op) mogelijke trillingen. Aan de hand van deze kwantitatieve gegevens zijn de effecten (kwalitatief) geclassificeerd. De kwantitatieve effectbepaling is omgezet in een kwalitatieve classificatie van effecten. Hierbij worden scores toegekend aan de geconstateerde effecten. Hierbij wordt aangesloten bij de 7-puntsschaal van - - - t/m + + +. Voor bodembeweging is de ernst die de daling als gevolg heeft voor de omgeving, gebouwen, etc. maatgevend voor de score. Indien geen gevolgen van de bodemdaling worden verwacht omdat bodemdaling niet of in zeer geringe mate optreedt, zal de score neutraal (‘0’) zijn. De score is negatief (‘-‘) indien een meetbaar effect optreedt. Een dubbel negatieve score (‘- -‘) geeft aan dat de gevolgen voor de omgeving duidelijk merkbaar zijn (bijvoorbeeld schade aan gebouwen en wateroverlast). Mogelijke bodemstijging is eveneens een negatief effect, aangezien dit effect op de waterhuishouding kan hebben. Ook een risico op trillingen levert een negatieve score op. Deze benadering leidt tot het volgende overzicht (tabel 6.1). Tabel 6.1 Effectclassificatie Bodembeweging Effectscore
Bodembeweging
---0 +
Meer dan 10 centimeter bodemdaling / optreden van bodemtrillingen. Tussen 5 en 10 centimeter bodemdaling / reëel risico op bodemtrillingen. Minder dan 5 centimeter bodemdaling / (zeer) beperkt risico op bodemtrillingen. Geen of minder dan 1 centimeter bodemdaling / geen risico op bodemtrillingen. Tot stilstand brengen of (gedeeltelijk) opheffen van bodemdaling, vermindering kans op bodemtrilling. Nvt Nvt
++ +++
6.5
Effectbeschrijving 6.5.1
Voorgenomen activiteit (voorkeursalternatief)
Bodemdaling De reservoirdruk tijdens het project Aardgas+ zal niet verder dalen voor reservoir 2, 3 en 4, waardoor compactie (en dus bodemdaling) niet op zal treden in deze reservoirs. Dit geldt niet voor reservoir 1, waar de reservoirdruk iets afneemt tijdens het project. Dit is nodig om te helpen om de stikstof naar productie putten te zuigen. Hierdoor geldt dat de bodemdaling September 2010
- 41 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
die optreedt tijdens het project Aardgas+ uitsluitend wordt veroorzaakt door ontwikkeling van reservoir 1. De bodemdaling in De Wijk zal door de ontwikkeling van reservoir 1 middels stikstofinjectie en gasproductie met 5 tot 10 cm toenemen. Hieronder wordt geschetst hoe de bodemdaling verloopt tijdens en na het project Aardgas+. Verloop bodemdaling reservoir 1 tot 2030 In eerste instantie zal bodemdaling optreden rondom de winputten. Wanneer de injectie van stikstof wordt beëindigd, zal bodemdaling ook optreden rond de injectieputten. Dit wordt onderstaand nader uitgewerkt. De injectie van stikstof vindt plaats vanuit het centrale deel van het reservoir, terwijl het gas gewonnen wordt aan de buitenkant van het reservoir. De geïnjecteerde stikstof duwt het aanwezige aardgas dus naar buiten. Als gevolg van deze winningmethode is de reservoirdruk in het middengedeelte van het reservoir (rond de injectieputten) iets hoger dan de druk aan de buitenkant van het reservoir (rond de winputten). Specifiek geldt dat de druk rond de injectieputten 55-60 bar bedraagt tijdens de injectiefase, terwijl de druk in het westelijke en oostelijke gedeelte van het reservoir, rond de winputten, 35-40 bar bedraagt. Tijdens de injectiefase zal de bodemdaling optreden rond de winputten; vanwege de relatief lage druk treedt compactie in het reservoir op. Rond de injectieputten is de druk lokaal licht verhoogd waardoor bodemdaling hier niet opreedt. De verschillen in druk tijdens de injectiefase verklaren de typische vorm van de bodemdaling (zie figuur 6.4), die bestaat uit twee schotels rond de winputten. In het gebied, waar de injectieputten zich bevinden, treedt bodemdaling niet op.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 42 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
+
Figuur 6.4 Berekende additionele bodemdaling in 2030 ten gevolge van Aardgas
Uit figuur 6.4 blijkt dat er twee gebieden zijn met bodemdaling, die een typische schotelvorm vertonen. In het centrum van de schotels bedraagt de bodemdaling in 2030 maximaal 10 centimeter. Stabiele eindsituatie reservoir 1 in 2060 Na het beëindigen van de stikstofinjectie zal de druk rond de injectieputten afnemen. De drukverhoging rond de injectieputten wordt nu langzaam opgeheven, omdat gas van de gebieden met een hogere druk naar gebieden met een lagere druk migreert. Dit betekent dat in de fase na beëindiging van de stikstofinjectie ook bodemdaling op zal treden, ter hoogte van de winputten (de gaswinning gaat nog een bepaalde tijd door nadat de stikstofinjectie wordt beëindigd), maar ook ter hoogte van de injectieputten. Uiteindelijk zal een stabiele eindsituatie ontstaan, waarin alle drukverschillen zijn opgeheven en het project Aardgas+ volledig is afgerond. Deze situatie is weergegeven in figuur 6.5.
September 2010
- 43 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
+
Figuur 6.5 Berekende additionele bodemdaling in 2060 ten gevolge van Aardgas , wanneer een stabiele eindsituatie is bereikt.
Uit figuur 6.5 blijkt dat de bodemdaling in het centrum van de schotels uiteindelijk maximaal 12 centimeter bedraagt. Dit is twee centimeter meer ten opzichte van de situatie in 2030. In de stabiele eindsituatie is ook duidelijk zichtbaar dat de bodemdaling tussen de twee schotels is toegenomen van twee centimeter in 2030 tot 4-6 cm in 2060, veroorzaakt door de beëindiging van de stikstofinjectie. De bodemdaling die zichtbaar is in figuur 6.4 en 6.5 is de bodemdaling als gevolg van compactie in het Tuffiet reservoir in het project Aardgas+. Zoals in bovenstaande tekst is aangegeven treedt nauwelijks compactie (en dus geen bodemdaling) op in de overige drie reservoirs waarin stikstof wordt geïnjecteerd. De bestaande bodemdaling in het gebied (zie figuur 6.1) is dus niet meegenomen in deze figuren. Voor het berekenen van de bodemdaling is uitgegaan van het ‘base-case’ productie scenario. Dit is een scenario met een optimale balans tussen productie en bodemdaling. Omdat het project in fasen wordt uitgevoerd worden de leereffecten meegenomen in de volgende fase. Ook de effecten van bodemdaling zullen wellicht tot aanpassingen leiden, waarbij de aanpassing van het Winningsplan steeds de meest actuele stand van zaken zal beschrijven. Schade aan bebouwing door bodemdaling Bodemdaling door gaswinning manifesteert zich aan de oppervlakte in de vorm van een platte, zeer gelijkmatige schotel. Deze veroorzaakt een hellend vlak in het maaiveld, waarvan de gradiënt zeer gering is. De nog te verwachten bodemdaling door gaswinning Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 44 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
uit het gasveld De Wijk, gebaseerd op de verwachte aangenomen gasproductie, bedraagt volgens verwachting maximaal 12 centimeter. Omdat bodemdaling door gaswinning een geleidelijk en gelijkmatig verloop heeft en de resulterende vervorming (zoals scheefstand, kromming en horizontale rek) van de bovengrond zeer klein is, wordt geen directe schade aan bebouwing verwacht. Hierbij wordt verwezen naar ‘Studieresultaten betreffende ongelijkmatige zakkingen in verband met aardgaswinning in de provincie Groningen; een uitgave van de Commissie Bodemdaling door Aardgaswinning; maart 1987.’ Niet uitgesloten is echter dat de bodemdaling gevolgen kan hebben voor het normale beheer en het onderhoud van waterkeringen en waterlopen (zie deelrapport 2, hoofdstuk 3 Water). Voor zover dat beheer onvermijdelijk te maken meerkosten met zich meebrengt die voor vergoeding in aanmerking komen dan rust op NAM de verplichting die schade overeenkomstig de regels van het burgerlijk recht te vergoeden. Bodemstijging Bodemstijging door stikstofinjectie wordt niet verwacht voor het Tuffiet reservoir, omdat het waarschijnlijk is dat het reservoir zich meer ‘plastisch’ en minder ‘elastisch’ gedraagt. Het is daarom niet aannemelijk dat eerder opgetreden compactie ongedaan kan worden gemaakt. Voor de berekening van de bodemdaling voor reservoir 1 is dan ook aangenomen dat er geen de-compactie (of bodemstijging) optreedt door verhoging van de momentele druk rond de injectie putten. Dit betekent dat de werkelijke bodemdaling minder is, in het geval dat een gedeeltelijke bodemstijging in het Tuffiet reservoir wel optreedt. Voor de overige drie reservoirs geldt dat er een kleine kans is op een beperkte hoeveelheid bodemstijging. De injectie van stikstof in deze reservoirs zal ertoe leiden dat de gemiddelde reservoirdruk, tijdelijk en lokaal rond de injectieputten, met circa 10 bar wordt verhoogd. Op basis van de gemeten bodemdaling van 3 cm per 100 bar depletie resulteert dit in een bodemstijging van ca. 0,3 cm, als gevolg van de tijdelijke en lokale drukverhoging van circa 10 bar. Deze kans op bodemstijging is niet meegenomen in de berekeningen voor de bodemdaling, waardoor de bodemdalingberekening op dit gebied als conservatief kan worden beschouwd. Ook hier geldt, dat de aanpassingen van het winningsplan de meest recente inzichten zal bevatten. Bodemtrillingen Op basis van de risico inschatting zoals opgenomen in het vigerende winningsplan voor de ontwikkeling van De Wijk – Wanneperveen worden bodemtrillingen niet verwacht. Bodemtrillingen zijn nimmer waargenomen in dit veld en deze formatie en worden ook in de toekomst niet verwacht vanwege de beperkte drukverandering en het type lithologie. Overzicht en score bodembeweging per reservoir Per reservoir treden met betrekking tot het aspect bodembeweging de volgende effecten op (zie tabel 6.2):
September 2010
- 45 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 6.2 Overzicht van bodemdaling, bodemstijging en bodemtrillingen per reservoir voor het voorkeursalternatief Bodemdaling* Bodemstijging Bodemtrillingen
Reservoir 1
Reservoir 2
Reservoir 3
Reservoir 4
10 cm Niet aangenomen (beperkt mogelijk) Niet verwacht
0 cm <3 mm
0 cm <3 mm
0 cm <3 mm
Niet verwacht
Niet verwacht
Niet verwacht
*) De bestaande bodemdaling bedraagt maximaal 12 cm
Dit leidt tot de volgende score voor het aspect bodembeweging in het voorkeursalternatief (zie tabel 6.3). De score wordt geheel bepaald door de mogelijke bodemdaling. De overige aspecten hebben een score nihil. Tabel 6.3 Toekenning score voor het aspect bodembeweging in het voorkeursalternatief Bodemdaling Reservoir Reservoir Reservoir Reservoir
6.5.2
1 2 3 4
Bodemstijging
-0 0 0
0 0 0 0
Bodemtrilling 0 0 0 0
Diepere compressie alternatief
Tijdens de winning van gas met diepere compressie wordt de druk in het reservoir verder verlaagd, omdat meer gas wordt gewonnen. Het diepere compressie alternatief omvat productie uit reservoir 1, 3 en 4. In dit alternatief wordt reservoir 2 als onwinbaar beschouwd. Voor reservoir 1 geldt dat de productie beperkt zal zijn, omdat niet meer bodemdaling mag optreden dan bij het voorkeursalternatief. Bodemdaling door compactie in Tuffietlaag De bodemdaling die tijdens het diepere compressie alternatief zal optreden, wordt voornamelijk veroorzaakt door de ontwikkeling van het ondiepe Tuffiet reservoir. Het uitgangspunt is om in het diepere compressie alternatief niet meer bodemdaling te genereren dan in het voorkeursalternatief. Hiervoor geldt dus een limiet van 10 centimeter. Doordat in het diepere compressie alternatief een andere techniek wordt gebruikt dan in het voorkeursalternatief, is het mechanisme van bodemdaling ook anders. In het voorkeursalternatief zal de bodemdaling in eerste instantie lokaal optreden rondom de winputten. Wanneer de injectie van stikstof wordt beëindigd, zal ook een beperkte bodemdaling optreden rond de injectieputten. In het diepere compressie alternatief zal de bodemdaling gelijkmatiger plaatsvinden over het gehele Tuffiet reservoir. Er ontstaat een gelijkmatige schotel. Bodemdaling door compactie in overige reservoirs Voor reservoir 2 geldt dat bodemdaling geen rol speelt, omdat dit reservoir niet wordt ontwikkeld in het diepere compressie alternatief. Reservoir 3 en 4 worden onder dit alternatief wel ontwikkeld, waardoor de druk in dit reservoir licht zal dalen. Voor reservoir 3 geldt dat de druk daalt van 40 naar 31 bar; voor
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 46 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
reservoir 4 geldt dat de druk daalt van 30 naar 18 bar. Het diepere compressie alternatief in reservoir 3 en 4 levert dus circa 3-5 bar diepere depletie op dan in het voorkeursalternatief en de referentiesituatie. Op basis van de gemeten bodemdaling van 3 cm per 100 bar depletie resulteert dit in een bodemdaling van circa 1-2 mm voor het diepere compressie alternatief. Bodemstijging Voor het diepere compressie alternatief is bodemstijging niet aan de orde omdat geen stoffen worden geïnjecteerd. Bodemtrillingen Op basis van de risico inschatting zoals opgenomen in het vigerende winningsplan voor de ontwikkeling van De Wijk – Wanneperveen worden bodemtrillingen niet verwacht. Overzicht en score bodembeweging per reservoir Per reservoir treden met betrekking tot het aspect bodembeweging de volgende effecten op (zie tabel 6.4):
Tabel 6.4 Overzicht van bodemdaling, bodemstijging en bodemtrillingen per reservoir voor het diepere compressie alternatief Bodemdaling* Bodemstijging Bodemtrillingen
1
2
3
4
10 cm N.v.t. Niet verwacht
N.v.t. N.v.t. N.v.t.
1-2 mm N.v.t. Niet verwacht
1-2 mm N.v.t. Niet verwacht
*) De bestaande bodemdaling bedraagt maximaal 10 cm
Dit leidt tot de volgende score voor het aspect bodembeweging in het diepere compressie alternatief (zie tabel 6.5). Hierbij geldt eveneens dat de score geheel wordt bepaald door de mogelijke bodemdaling. Tabel 6.5 Toekenning score voor het aspect bodembeweging in het diepere compressie alternatief bodemdaling Reservoir Reservoir Reservoir Reservoir
6.6
1 2 3 4
bodemstijging
-0 0 0
0 0 0 0
bodemtrilling 0 0 0 0
Effectvergelijking In dit hoofdstuk is onderzocht in hoeverre bodembeweging zal optreden. Onderstaande tabel 6.6 geeft een overzicht van de bevindingen.
September 2010
- 47 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 6.6 Effectvergelijking bodembeweging Voorkeursalternatief (stikstofinjectie) Bodemdaling Reservoir Reservoir Reservoir Reservoir
1 2 3 4
-0 0 0
Alternatief diepere compressie Bodemdaling -0 0 0
Bodemdaling is het meest belangrijke aspect met betrekking tot bodembeweging. Dit geldt in principe uitsluitend voor het Tuffiet reservoir, dat vanwege de geologische eigenschappen gevoelig is voor compactie. Beide alternatieven scoren hierin gelijk, doordat bij het diepe compressie alternatief een gemaximeerde bodemdaling is aangehouden, gelijk aan de bodemdaling bij het voorkeursalternatief. Verder valt op dat het water reservoir (reservoir 2) niet kan worden ontwikkeld in het diepere compressie alternatief. Voor de reservoirs 3 en 4 geldt dat het alternatief diepere compressie leidt tot een lagere einddruk in vergelijking met het voorkeursalternatief. De verwachting is dat dit niet zal leiden tot aanvullende bodemdaling, zodat voor beide alternatieven het effect voor bodemdaling ten gevolge van winning uit reservoir 3 en 4 als nihil wordt beschouwd.
6.7
Leemten in kennis Voor de berekening van bodemdaling is de compactie coëfficiënt (Cm) nodig van het reservoirgesteente. Voor het Tuffiet reservoir is de Cm berekend uit de beschikbare gegevens die tijdens de productie van het De Wijk veld zijn verzameld (1959 – 1985). Hoewel het aannemelijk is dat de werkelijke Cm goed overeenkomt met de berekende Cm, zit er een onzekerheid in de berekende Cm. De onzekerheid in de voorspellingen van de bodemdaling is direct gerelateerd aan de onzekerheid in de Cm die wordt gebruikt bij het voorspellen van de bodemdaling. Dit is verwerkt in verschillende scenario’s waarbij de waarde van Cm tot bijna een factor twee varieert. Daarnaast spelen bij het bepalen van de huidige bodemdaling en het voorspellen van toekomstige bodemdaling een aantal andere zaken een rol. Bij het bepalen van de bodemdaling wordt niet gecorrigeerd voor ‘ondiepe compactie’ als gevolg van de lokale zetting van veen (dit is in feite natuurlijke bodemdaling, die geen relatie heeft met het winnen van gas). De historische bodemdaling wordt geheel ten laste gelegd van de gaswinning in het De Wijk veld, maar ondiepe bodemdaling kan hier ook een rol spelen. Deze onzekerheid kan ook van invloed zijn op het bepalen van de Cm, omdat bij de huidige Cm bepaling als uitgangspunt is genomen dat de gemeten bodemdaling geheel door de gaswinning is veroorzaakt. De berekende Cm is daarmee een conservatieve bepaling van de werkelijke Cm, dat wil zeggen relatief hoog, wat leidt tot een mogelijke overschatting in de berekening van de optredende bodemdaling. Om de Cm-waarde te kunnen bepalen is een in-situ compactie test in een Tuffiet put gepland, waar het zogenaamde RTCI tool gebruikt wordt. Dit maakt het mogelijk om de Cmwaarde te meten aan het begin van het project. In het geval dat een (iets) afwijkende Cm-
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 48 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
waarde wordt vastgesteld, kan de druk in de winputten worden aangepast om binnen de geplande bodemdaling van 10 cm te blijven. Als geschetst zal deze leemte in kennis een nadere invulling krijgen wanneer de meest actuele informatie over bodembeweging wordt opgenomen in de aanpassingen van het winningsplan.
September 2010
- 49 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 50 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
7
MOGELIJK RISICO OP LEKKAGE VAN STIKSTOF UIT HET RESERVOIR
7.1
Mogelijke routes van lekkage uit een reservoir Bij het opslaan van gas in de ondergrond is het van belang na te gaan dat het gas niet kan weglekken uit de reservoirs. In dit project blijft de druk in de reservoirs aanzienlijk lager dan de omgevingsdruk, aangezien de reservoirs niet worden opgevuld, maar op de huidige relatief lage druk worden gehouden. Hiermee kan op voorhand de kans op lekkage als gering worden beschouwd. Het is echter toch van belang de verschillende mogelijke lekkagemechanismen in beeld te brengen en na te gaan of het risico uiteindelijk inderdaad nihil is. Dit hoofdstuk gaat in op de mogelijke risico’s en beschrijft, los van de kans dat er lekkage ontstaat, wat de eventuele gevolgen zouden zijn, mocht stikstof uit de reservoirs in de bovenliggende lagen terechtkomen. In bijlage 2 wordt beschreven in welke mate het grondwater van Drenthe gevoelig is voor mogelijke lekkage van stikstof. De (bovengrondse en grondwater) effecten worden afgewogen in deelrapport 2. Er zijn een aantal mogelijke oorzaken denkbaar voor lekkage. Dit zijn: Scheurvorming in de afdeklaag (Fracturing) Ten eerste kan het zijn dat de druk in het reservoir tijdens de injectie te hoog wordt, waardoor een scheur in het reservoirgesteente of de afdeklaag geopend kan worden (fracturing). Een scheur kan bijvoorbeeld ook in een bestaande breukzone ontstaan. Indien injectie met een te hoge druk blijft doorgaan kan via deze scheuren een lekkagepad ontstaan. Het is echter wel zo dat deze scheur door de druk of spanning in het gesteente zich weer sluit als injectie met een te hoge druk stopt. Fracturing in de afdekkende gesteentelaag vormt met name een risico, omdat de afdekkende laag een natuurlijke barrière vormt die ervoor zorgt dat het gas niet verder omhoog kan migreren. Spill-point Daarnaast kan een lekkage ook optreden via het zogenaamde spill-point. Dit is het overstromingspunt van een reservoir; het laagste punt van de ondergrondse structuur waarin het gas gevangen zit. Wanneer teveel van een gas wordt geïnjecteerd, kan het reservoir als het ware over lopen, waarbij de stof weg kan lekken via het spill-point. Normaal gesproken ligt het spill-point aan de zijkant van een reservoir, waar een stof als het ware onder de afdekkende laag door kan weglekken als de druk in het reservoir te hoog wordt. Putten Een ander risico wordt gevormd door de aanwezigheid van bestaande of reeds verlaten putten. De putten zijn door de afdekkende laag geboord om het aardgas te kunnen bereiken. Hiermee vormen putten een directe verbinding tussen het reservoir en het maaiveld. Wanneer een put niet meer nodig is, wordt deze op basis van veiligheidsvoorschriften en -eisen afgesloten (geabandonneerd). Met betrekking tot het risico op lekkage van stikstof uit het reservoir zijn met name de putten van belang die reeds
September 2010
- 51 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
geabandonneerd zijn, omdat voor deze putten een minder actieve monitoring mogelijk is dan bij operationele putten. Reactivatie van breuken Aanwezige breuken in de afdeklaag zouden onder invloed van de injectie van een gas in een reservoir gereactiveerd kunnen worden. Hierdoor kan een bodemtrilling ontstaan. Een lekkage pad is mogelijk indien langdurig fracturing optreedt (zie boven). Van belang is in hoeverre de breuklijnen tot aan het maaiveld reiken. Chemische reacties Geïnjecteerde stoffen kunnen reageren met het gesteente van de afdeklaag of het reservoir, waardoor de integriteit van het reservoir en/of de afdekkende laag beïnvloedt kan worden. Tevens kunnen door chemische reacties de putten worden aangetast, waardoor de integriteit van de put (of put afsluiting) beïnvloed kan worden. Voor het project Aardgas+ is risico op lekkage van toepassing tijdens de operationele fase (tijdens de injectie van stikstof). Op de langere termijn kunnen mogelijke chemische reacties ook een risico vormen, omdat sommige chemische reacties zeer traag plaatsvinden. Richtlijnen In de richtlijnen voor het MER is ten aanzien van het risico op lekkage van stikstof het volgende genoemd: De Commissie voor de m.e.r. (hierna ‘de Commissie’) beschouwt de volgende punten als essentiële informatie in het milieueffectrapport (MER). Dat wil zeggen dat voor het meewegen van het milieubelang in de besluitvorming het MER in ieder geval de volgende informatie moet bevatten.
•
Een beschrijving van de risico’s van lekkage van stikstof zoals in de startnotitie voorgesteld, inclusief de wijze waarop de risico’s worden voorkomen en beheerst.
De nadruk ligt vooral op mogelijke lekkage van stikstof uit de installaties en de leidingen, dus bovengrondse lekkage. Dit hoofdstuk gaat in op mogelijke lekkage vanuit de ondergrond. Opzet van het hoofdstuk Eerst wordt de huidige situatie (7.2) en de autonome ontwikkelingen (7.3) ten aanzien van het risico op lekkage van stikstof uit het reservoir beschreven. In paragraaf 7.4 komt het beoordelingskader aan bod. Hier wordt de onderzoeksmethodiek beschreven en de manier waarop effecten beoordeeld zijn. In de daarop volgende paragraaf (7.5) vindt de effectbeschrijving plaats. In paragraaf 7.6 worden de milieueffecten samengevat. Tot slot geeft paragraaf 7.7 de leemten in kennis weer.
7.2
Huidige situatie In de huidige situatie speelt een risico op lekkage van stikstof uit het reservoir geen rol, omdat er geen pure stikstof aanwezig is in het reservoir. Reservoir 1 bevat echter van nature al 11% stikstof. Reservoir 2, 3 en 4 hebben een laag percentage stikstof van minder dan 2%.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 52 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
7.3
MER Aardgas+ De Wijk
Autonome ontwikkeling In de autonome ontwikkeling speelt een risico op lekkage van stikstof uit het reservoir geen rol, omdat er in de autonome ontwikkeling geen stikstofinjectie is in het reservoir zal plaatsvinden.
7.4
Beoordelingskader Voor de effectbepaling heeft eerst een kwantitatieve effectbepaling plaatsgevonden. Aan de hand van deze kwantitatieve gegevens zijn de effecten (kwalitatief) geclassificeerd. De kwantitatieve effectbepaling is omgezet in een kwalitatieve classificatie van effecten. Hierbij worden scores toegekend aan de geconstateerde effecten. Hierbij wordt aangesloten bij de 7-puntsschaal van - - - t/m + + +. Bij de beoordeling van het risico op lekkage of het optreden van lekkage van stikstof uit het reservoir is als uitgangspunt genomen dat een lekkage altijd ongewenst is (een negatieve score). Dit leidt tot de volgende effectclassificatie. Tabel 7.1 Effectclassificatie
7.5
Effectscore
Bodembeweging
---0 + ++ +++
Lekkage van stikstof uit het reservoir waarbij (milieu)schade ontstaat. Lekkage van stikstof uit het reservoir treedt zeker op Risico op lekkage van stikstof uit het reservoir Geen risico op lekkage van stikstof uit het reservoir Nvt Nvt Nvt
Effectbeschrijving 7.5.1
Voorkeursalternatief
In hoofdstuk 6 zijn kort de mogelijke risico’s op lekkage van stikstof uit het reservoir geschetst. Onderstaand wordt, specifiek voor het project Aardgas+, verder op de volgende risico’s ingegaan. • Lekkage door fracturing • Lekkage via het spill-point • Lekkage via geabandonneerde putten • Lekkage door reactivatie van breuken • Lekkage als gevolg van chemische reacties Lekkage door de afdeklaag (fracturing) Fracturing kan optreden wanneer de druk in een reservoir te hoog wordt. In het voorkeursalternatief is dit van toepassing bij de injectie van stikstof. Gezien de ondiepe ligging en de lage oorspronkelijke gasdruk in het Tuffiet reservoir, is het risico op fracturing in dit reservoir goed onderzocht.
September 2010
- 53 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De huidige druk in het Tuffiet reservoir is 51 bar en de oorspronkelijke druk was 60 bar. Modelstudies hebben aangetoond dat een injectiedruk van 63 bar als veilig kan worden beschouwd voor het Tuffiet reservoir. Deze injectiedruk is voldoende om de geplande injectiesnelheid van 200.000 m3 stikstof per dag veilig te kunnen bereiken met zes injectieputten. Met betrekking tot de verhoogde druk door injectie van stikstof in het Tuffiet reservoir geldt dat de verhoogde druk uitsluitend lokaal voorkomt, direct om de injectieputten. Wanneer de afstand tot de put toeneemt, zal de druk snel dalen. Dit komt door te zeer lage viscositeit van stikstof. Daardoor is het niet mogelijk om hoge drukken tot ver van de injectie put te creëren. Dit betekent dat een relatief klein deel van het reservoirgesteente wordt blootgesteld aan een druk hoger dan of gelijk aan 63 bar en dat de gemiddelde reservoirdruk niet of nauwelijks verhoogd wordt. Een stikstofinjectietest in een Tuffiet reservoir in het nabij gelegen Wanneperveen veld heeft aangetoond dat geen fracturing optreedt bij de geplande injectiedrukken. Deze injectie test wordt herhaald aan het begin van de injectiefase in De Wijk wanneer de injectieputten gereed zijn. De afdekkende laag boven het Tuffiet reservoir is de 25-50 meter dikke kleisteen formatie van Ieper. Met de huidige inzichten is het zeer onwaarschijnlijk dat een drukoverschrijding van minder dan 10 bar ervoor kan zorgen dat er scheuren ontstaan over de gehele dikte van de afdeklaag. Hoewel niet kan worden uitgesloten dat fracturing optreedt tijdens stikstof injectie in het Tuffiet reservoir, is de kans op lekkage van stikstof door fracturing verwaarloosbaar. De risico’s zijn in beeld en er zal worden gewerkt met drukken onder de kritische fracturing drukken. Bovendien zal het optreden van fracturing niet direct leiden tot lekkage door de afdekkende laag. Voor het tweede reservoir geldt dat de kans op lekkage van stikstof door fracturing in zowel het reservoirgesteente als de afdekkende laag verwaarloosbaar is, omdat de (maximale) injectiedruk ver beneden de fracturing druk ligt. Voor reservoir 3 en 4 geldt dat de maximale injectiedruk ruim onder de fracturing druk van de afdekkende laag ligt. Fracturing in de afdekkende laag zal daarom niet optreden, waardoor lekkage van stikstof door de afdekkende laag niet zal optreden. Voor het reservoirgesteente geldt echter dat de maximale injectiedruk hoger is dan de fracturing druk van het reservoirgesteente. Dit wordt veroorzaakt door de huidige lage druk in het reservoir, als gevolg van de gaswinning. De verwachting is dat fracturing van het reservoirgesteente niet leidt tot een verhoogd risico op lekkage van stikstof uit het reservoir; de integriteit van de afdekkende laag wordt immers niet aangetast. In het algemeen worden grootschalige fractures niet verwacht vanwege de zeer lage viscositeit van stikstof, waardoor dit makkelijk weglekt in het gesteente. Daardoor zal de druk van de stikstof snel afnemen.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 54 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 7.2. Injectiedruk per reservoir
Reservoir
Oorspronkelijke druk
Huidige druk (bar)
Injectieput
Injectiedruk (bar) Min / base / max
1
60
51
6 putten
~60 / 62 / ~65*
2
140
114
WYK-15
120 / 120/ 120
3
140
40
WYK-22
65 / 65 / 125
4
140
30
WYK-31/17
65 / 65 / 125
*) de maximale injectiedruk voor het Tuffiet reservoir is nog niet bepaald, aangezien deelproject 1 naar verwachting pas na het opstarten van deelprojecten 2, 3 en 4 wordt uitgevoerd. Nader onderzoek / testen moet de maximale injectiedruk uitwijzen.
Lekkage via het spill-point Lekkage via het spill-point wordt niet verwacht, omdat wordt gewerkt met reservoirdrukken die lager liggen dan de oorspronkelijke reservoirdrukken. Bij de productie uit het tuffiet reservoir vindt een tijdelijke verhoging van de druk plaats tijdens de injectie van stikstof, rond de injectieputten. Deze drukverhoging leidt niet tot een verhoogd risico op lekkage via het spill-point, omdat de drukverhoging zeer lokaal is (rond de injectieputten) en de afstand naar het spill-point relatief ver is. In alle gevallen zal de druk in de omgeving van het spillpoint ruim onder de oorspronkelijke reservoirdruk liggen. Wanneer stikstof toch via het spill-point zou weglekken, worden geen negatieve gevolgen voor het milieu verwacht. De gesteentelagen van de reservoirs in De Wijk zijn ingesloten lagen, die niet in verbinding staan met grondwater dat wordt gebruikt voor waterwinningen. Bij een lekkage via het spill-point zal het stikstof bovendien worden ingesloten door de aanwezige capillaire krachten. Lekkage via geabandonneerde putten Putten ten behoeve van de gaswinning of injectie van stikstof vormen een potentieel lekkagepad naar maaiveld, omdat zij direct in verbinding staan met het maaiveld. Lekkage kan optreden omdat de kwaliteit van het staal en cement van de putten kan worden verslechterd door activiteiten in de ondergrond. Ook kan een verhoogde druk ertoe leiden dat lekkage via de put optreedt. Er bestaan reguliere veiligheidsvoorschriften voor het afsluiten van putten. In het De Wijk veld zijn diverse afgesloten putten aanwezig, die allen onder de vigerende veiligheidsvoorschriften zijn afgesloten. Dit geldt ook voor de putten die voor het project Aardgas+ zullen worden gebruikt en vervolgens worden geabandonneerd. Abandonnering putten Elke put wordt volgens de regels van het Mijnbouwwet afgesloten (reservoirs worden geïsoleerd met cementpluggen en daarop getest). De laatste cementplug wordt tot het maaiveld geplaatst. Er wordt dan een "cap" met een manometer op gezet. Volgens de Wet moet dit voor minstens drie maanden worden geobserveerd en er mag geen druk opbouw zijn onder de cap. In de praktijk gaat deze observatieperiode meestal door totdat de hele locatie geabandonneerd wordt. De put wordt dan minstens tot drie meter onder het maaiveld afgesneden.
September 2010
- 55 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De geabandonneerde putten zijn volgens de veiligheidsnormen uitgevoerd. Voor de lange termijn geldt dat de druk nauwelijks of niet hoger is dan ten tijde van abandonnering en stikstof niet reactief is. Voor alle afgesloten putten geldt dat deze zijn afgesloten volgens de wettelijke veiligheidseisen. In geen van deze putten is tot nu toe een afwijking geconstateerd, die kan duiden op een mogelijke lekkage. Naast de reeds geabandonneerde putten moeten ook de toekomstig geabandonneerde putten in beschouwing worden genomen. Dit zijn de operationele putten in het Aardgas+ project, zie tabel 7.3. Tabel 7.3 Operationele putten in het project Aardgas+ Deelproject
Reservoir
Locaties Injectie
Productie
1
Tuffite/Chalk
De Wijk-24 (3 nieuwe putten) De Wijk-200 (3 nieuwe putten)
2
De Wijk-15 (1 bestaande put)
3
Sol/Volpr./U.Rn existing wells (NERG) Rogenstein
4
Vlieland/ M'kalk
De Wijk-17 (1 bestaande put) De Wijk-20 (1 bestaande put)
De Wijk-15 (1 bestaande put)
De De De De De
Wijk-16 (2 nieuwe putten) Wijk-17 (1 nieuwe put) Wijk-26 (3 nieuwe putten) Wijk-100 (2 nieuwe putten) Wijk-26 (1 bestaande put)
De Wijk-6 (3 bestaande putten) De Wijk-13 (1 nieuwe put) De Wijk-26 (1 bestaande put) De Wijk-16 (2 bestaande putten) De Wijk-200 (2 nieuwe putten)
In totaal zijn er tijdens het project Aardgas+ 10 injectieputten en 18 winputten operationeel. Na afloop van de injectie en productie zullen deze putten worden afgesloten volgens de normale procedure. Tijdens de injectie van stikstof in de reservoirs 2, 3 en 4 blijft de gemiddelde reservoirdruk ruim onder de initiële druk en zelfs onder de huidige druk. Met de huidige reservoirdruk is geen sprake van aantasting van de integriteit van de putten, waardoor ook geen problemen worden verwacht tijdens en na de injectie van stikstof. Tijdens de operationele fase in reservoir 1 vindt echter wel een drukoverschrijding plaats. Rond de injectieputten is de druk tijdelijk 1 – 5 bar hoger dan de initiële druk in het reservoir. Hoewel hiermee een risico wordt geïntroduceerd, zorgt het relatief kleine drukverschil ervoor dat dit risico als zeer laag wordt beschouwd. Een verslechtering van de kwaliteit van het cement en staal van de aanwezige putten, als gevolg van een verhoogde stikstof concentratie, wordt niet verwacht. Het stikstof dat wordt gebruikt in het project Aardgas+ is bijna 100% puur stikstof, met een zuurstof concentratie van <10 ppm (0,001%). Dergelijk lage concentraties van zuurstof vormen geen risico voor de integriteit van de putten (zie ook: ‘Lekkage door chemische reacties’) Lekkage door reactivatie van breuken Een breuk is een verschuiving van geologische lagen. Langs de verschuivingvlakken wordt geologisch materiaal vaak verbrijzeld (bijvoorbeeld zandkorrels) of gesmeerd (bijvoorbeeld Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 56 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
klei). Voor de reservoirs in het De Wijk veld geldt dat er geen grote breuken aanwezig zijn. In reservoir 1 bestaan mogelijk wel kleinere breuken. In Reservoir 2, 3 en 4 zijn geen of nauwelijks breuken aanwezig. Uit het feit dat de gasreservoirs zijn ontstaan in de loop der miljoenen jaren, kan worden afgeleid dat eventueel aanwezige breuken in de huidige situatie niet doorlatend zijn. Tijdens de activiteiten in het De Wijk veld tot nu toe, is geen reactivatie van breuken opgetreden. Reactivatie van breuken wordt dan ook niet verwacht tijdens de activiteiten in het voorkeursalternatief. Lekkage door chemische reacties Voor de injectie van stikstof in het reservoir is de mogelijkheid op chemische reacties onderzocht. Stikstof op zich is een inert gas; het reageert niet met andere stoffen. Het stikstof dat wordt geïnjecteerd is bijna 100% zuiver stikstof. Er kunnen wel enkele microverontreinigingen in het geïnjecteerde stikstof aanwezig zijn, die uit de lucht afkomstig zijn. Het gaat om de volgende verontreinigingen: • • •
<10 ppm (0,001%) zuurstof; Niet reactieve edelgassen; Mogelijk sporen van andere componenten van lucht.
Van deze verontreinigingen is zuurstof het meest belangrijk, omdat zuurstof kan reageren met het gesteente in de ondergrond, maar ook met het cement en staal van de putten. Zuurstof dat in het reservoir wordt geïnjecteerd, zal bijvoorbeeld reageren met aanwezig pyriet. Hierdoor ontstaan ijzeroxide en zwavel. De feitelijke hoeveelheden zwavel en ijzeroxide die kunnen ontstaan met het aanwezige gehalte aan zuurstof in het stikstof zijn echter zeer klein en vormen geen risico voor een lekkage van stikstof uit het reservoir. Overzicht en score lekkage van stikstof Het onderzoek geeft aan dat de kans dat geïnjecteerde stikstof zal weglekken uit de reservoirs van het De Wijk veld nihil is. Tijdens de injectie van stikstof in het Tuffiet reservoir wordt de initiële druk licht overschreden voor een klein gebied rondom de injectieput, waarbij het optreden van fracturing in de afdekkende laag wordt voorkomen. De gemiddelde reservoirdruk in het Tuffiet reservoir blijft wel onder de initiële druk. In de diepere reservoirs (reservoir 2, 3 en 4) wordt de initiële druk niet overschreden. Stikstof reageert niet met het gesteente in de ondergrond. Wel is een kleine hoeveelheid zuurstof (max. 10 ppm; 0,001%) in het stikstof aanwezig dat reageert met mineralen in het reservoirgesteente. Gezien de kleine hoeveelheid zuurstof, hebben de chemische reacties geen invloed op de integriteit van het reservoir. Voor het aspect risico op lekkage van stikstof uit het reservoir wordt daarom voor alle vier reservoirs een neutrale score (0) toegekend (zie tabel 7.4).
September 2010
- 57 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 7.4 Toekenning score voor het aspect lekkage van stikstof uit het reservoir in het voorkeursalternatief Reservoir
Fracturing
1 2 3 4
Spill-point
0 0 0 0
7.5.2
Putten
0 0 0 0
0 0 0 0
Breuken
Reacties
0 0 0 0
0 0 0 0
Alternatief diepere compressie
Het risico op lekkage van stikstof uit het reservoir is voor het alternatief diepere compressie niet van toepassing. In dit alternatief wordt niet gewerkt met stikstof.
7.6
Effectvergelijking In dit hoofdstuk is onderzocht wat het risico op lekkage van stikstof uit het reservoir is. Onderstaande tabel 7.5 geeft een overzicht van de bevindingen. Tabel 7.5 Effectvergelijking risico op lekkage van stikstof uit het reservoir Voorkeursalternatief (stikstofinjectie) Reservoir 1 Reservoir 2 Reservoir 3 Reservoir 4
0 0 0 0
Alternatief diepere compressie 0 0 0 0
Uit tabel 7.5 komt naar voren dat het risico op lekkage van stikstof uit het reservoir nihil is. Dit geldt voor elk van de vier reservoirs die relevant zijn voor het project Aardgas+. Voor het diepere compressie alternatief is het risico op lekkage van stikstof uit het reservoir niet van toepassing, omdat in dit alternatief geen stikstofinjectie plaatsvindt.
7.7
Leemten in kennis In deze fase van het project Aardgas+ moeten een aantal verwachtingen nog in detail worden onderzocht en vastgesteld. Dit geldt bijvoorbeeld voor de injectiviteit van het Tuffiet reservoir. Uit een test in dezelfde Tuffietlaag bij Wanneperveen is gebleken dat de injectiviteit zelfs beter is dan de verwachtingen. Het is echter mogelijk dat lokale verschillen in de eigenschappen van de Tuffietlaag ervoor zorgen dat het reservoirgesteente minder gunstig zijn voor de injectie van stikstof. In dit geval kan het zijn dat de injectiedruk verhoogd moet worden tot circa 65 bar, waardoor de oorspronkelijke reservoirdruk verder overschreden wordt. Voordat de winning begint, zal een test worden gedaan om de maximale veilige injectiedruk gedetailleerd te onderzoeken. Met betrekking tot de verhoogde druk door injectie van stikstof in het Tuffiet reservoir geldt dat de verhoogde druk uitsluitend lokaal voorkomt, direct om de injectieputten. Wanneer de afstand tot de put toeneemt, zal de druk snel dalen. Dit betekent dat een relatief klein deel
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 58 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
van het reservoirgesteente wordt blootgesteld aan een druk hoger dan of gelijk aan de injectiedruk en dat de gemiddelde reservoirdruk niet of nauwelijks verhoogd wordt. Voordat de winning begint, zal worden bepaald wat de exacte drukafname is rond de injectieputten. De afdekkende lag boven het Tuffiet reservoir tussen 20 en 40 meter dikke kleisteen formatie van Ieper. Met de huidige inzichten is het zeer onwaarschijnlijk dat een drukoverschrijding van minder dan 10 bar ervoor kan zorgen dat er scheuren ontstaan over de gehele dikte van de afdeklaag. De voornoemde detailstudies naar het Tuffiet reservoir zullen een nadere uitwerking krijgen in de actualisaties van het winningsplan.
September 2010
- 59 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 60 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
8
AFGELEIDE EFFECTEN
8.1
Inleiding
MER Aardgas+ De Wijk
Naast het optreden van bodemdaling en het risico op lekkage van stikstof uit het reservoir wordt in dit MER ook naar bredere aspecten gekeken, onder de noemer afgeleide effecten: • •
Mogelijke veranderingen in het reservoir (hoofdstuk 8.2); Resterende opslagcapaciteit van het reservoir (hoofdstuk 8.3).
Het in beeld brengen van deze aspecten komt voort uit de toenemende belangstelling naar de mogelijkheden die de ondergrond biedt. Keuzes met betrekking tot de benutting van de diepe ondergrond hebben vaak consequenties voor de lange termijn en dienen daarom zorgvuldig afgewogen te worden. Om regie te voeren op deze ontwikkelingen worden vanuit het Rijk en de provincies verschillende beleidsdocumenten opgesteld. Zo heeft de provincie Drenthe een structuurvisie voor de ondergrond opgesteld, getiteld ‘Met Drenthe de Diepte in’. Hierin wordt ook het De Wijk veld genoemd, waarbij vanuit de provinciale optiek geredeneerd injectie van formatiewater een gewenste gebruiksfunctie kan zijn. Uiteraard zal een detailstudie moeten wijzen of het De Wijk veld daadwerkelijk geschikt is voor deze of andere gebruiksfuncties.
Figuur 8.1 Voorkant van de structuurvisie “Met Drenthe de diepte in”.
September 2010
- 61 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Richtlijnen In de richtlijnen voor het MER zijn ten aanzien van de afgeleide duurzaamheideffecten geen expliciete voorwaarden gesteld. Afhankelijk van de interpretatie, kan het volgende citaat uit de richtlijnen van de Commissie voor de m.e.r. ook voor de ondergrond van toepassing zijn: Geef, indien van toepassing, ook inzicht in: • hoeverre het initiatief verenigbaar is met andere bestaande ruimtelijke plannen en voornemens, dan wel daarmee conflicteert;
Opbouw van het hoofdstuk In de volgende paragrafen worden de twee afgeleide duurzaamheideffecten voor het project Aardgas+ verkend. Hierbij zal een korte inleiding worden gegeven, gevolgd door een beschrijving van de huidige situatie en de autonome ontwikkelingen. Vervolgens wordt het beoordelingskader geschetst en worden de effecten beoordeeld. Uiteindelijk wordt een vergelijking van de effecten gegeven en worden de leemten in kennis benoemd.
8.2
Veranderingen in het reservoir 8.2.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden de met de ontwikkeling van het gasveld De Wijk samenhangende effecten, mogelijke veranderingen of aantasting van het gasveld beschreven. Met de integriteit van een reservoir wordt bedoeld in hoeverre er veranderingen optreden in het reservoir, waarmee de kwaliteit en de structuur van het reservoir mogelijk wordt beïnvloed. Het gaat hierbij om de volgende (mogelijke) veranderingen: • Chemische veranderingen; • Fysische veranderingen (druk); • Thermische veranderingen. Chemische veranderingen kunnen optreden doordat nieuwe stoffen in het reservoir worden geïnjecteerd. Deze stoffen kunnen tijdens de operationele fase of op de lange termijn reacties aangaan met aanwezige mineralen in het reservoir, waardoor bijvoorbeeld de integriteit van de afdekkende laag kan worden aangetast of de permeabiliteit van het reservoir kan afnemen. Ook de integriteit van de putten kan worden aangetast. Als gevolg van drukveranderingen in het reservoir kan de structuur van het gesteente veranderen. Bij verlaging van de druk kan compactie optreden, die in sommige gevallen onomkeerbaar is. Bij verhoging van de druk kunnen scheurtjes in het gesteente ontstaan (fracturing). Thermische veranderingen kunnen optreden wanneer stoffen in een reservoir worden geïnjecteerd. De temperaturen in gasreservoirs zijn relatief hoog (~30-50°C). Wanneer koudere of warmere stoffen worden geïnjecteerd kan dit tot plotselinge veranderingen leiden. Na verloop van tijd zullen de temperatuurverschillen zich opheffen.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 62 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
8.2.2
MER Aardgas+ De Wijk
Huidige situatie
In de gaswinning in het De Wijk veld tot nu toe, spelen fysische veranderingen een rol. Door de gaswinning (depletie) daalt de druk in het reservoir, waardoor het gewicht van het bovenliggende gesteente (de ‘overburden’) ervoor zorgt dat het reservoirgesteente in elkaar gedrukt wordt. Dit fenomeen wordt compactie genoemd. Compactie speelt vooral een rol in het ondiepe tuffiet reservoir. De productie uit dit reservoir is gestaakt vanwege het optreden van compactie. De eigenschappen van het tuffiet reservoir zorgen ervoor dat het reservoirgesteente zich waarschijnlijk plastisch gedraagt en niet elastisch. Dit betekent dat compactie onomkeerbare veranderingen in het reservoirgesteente met zich meebrengt. Reservoir 2 is tijdens de productie volgelopen met water uit een aansluitende aquifer, waardoor verdere productie niet meer mogelijk was. Dit betekent dat het reservoir is blootgesteld aan fysische en chemische veranderingen. De reservoirs 3 en 4 zijn door hun geologische structuur niet gevoelig voor compactie. Echter, de druk in het reservoir is wel gedaald door de productie van gas, waardoor sprake is van een fysische verandering. 8.2.3
Autonome ontwikkeling
De huidige gasproductie vindt plaats uit reservoir 3 en 4. Deze reservoirs zijn met de huidige productietechniek bijna uitgeproduceerd, waardoor de druk niet veel verder zal dalen. Verwacht wordt dat de situatie tot 2019, wanneer de huidige winning stopt, niet veel zal veranderen. De fysische veranderingen als gevolg van de huidige gaswinning tot 2019 zullen dus beperkt zijn. 8.2.4
Beoordelingskader
Vanuit de beschermingsgedachte is verandering aan het reservoirgesteente, de afdeklaag of de putten, een negatieve ontwikkeling met betrekking tot de integriteit van het reservoir. Voor het beoordelen van de integriteit van het reservoir wordt daarom gekeken naar de mate van het optreden van chemische, fysische en thermische veranderingen. Tabel 8.1 geeft het beoordelingskader weer. Tabel 8.1 Effectclassificatie veranderingen in het reservoir Effect
Integriteit van het reservoir
---0
Permanente verandering van de structuur en kwaliteit van het gesteente, waarbij onherstelbare schade optreedt. Permanente verandering van de structuur en kwaliteit van het gesteente Tijdelijke verandering van de structuur en kwaliteit van het gesteente Geen verandering van de structuur en kwaliteit van het gesteente
+ ++
Nvt Nvt
+++
Nvt
September 2010
- 63 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
8.2.5
Effectbeschrijving
Voorgenomen activiteit (voorkeursalternatief) Bij de injectie van stikstof verandert het drukregime in het veld tijdelijk. Dit geldt vooral voor het ondiepe Tuffiet reservoir. Tijdens de injectie van stikstof wordt de oorspronkelijke reservoirdruk tijdelijk overschreden in een klein gebied rondom de injectieputten in het Tuffiet reservoir. Tegelijkertijd wordt rondom de winputten de druk verlaagd, doordat gas wordt onttrokken. Na beëindiging van de stikstofinjectie zal de druk in het reservoir uitvlakken. Verhoogde druk kan leiden tot fracturing, welke na drukverlaging aanwezig blijven. Als effectscore is hiervoor een negatief effect gescoord (- - ). In de overige drie reservoirs spelen drukveranderingen geen rol, omdat de gemiddelde reservoirdruk niet verandert ten opzichte van de huidige druk en de oorspronkelijke reservoirdruk niet wordt overschreden. Voor alle vier reservoirs geldt dat chemische en thermische veranderingen geen invloed hebben op de integriteit van het reservoir. Stikstof is een inert gas en zal dus niet reageren met andere stoffen in het reservoir (zie hoofdstuk 8.2 over chemische reacties) en de temperatuurverschillen tussen het geïnjecteerde stikstof en het reservoirgesteente zijn klein. De temperatuur in het reservoir bedraagt circa 50 graden Celsius, het geïnjecteerde stikstof varieert tussen 5 en 50 graden Celsius. Tabel 8.2 Toekenning score voor het aspect veranderingen in het reservoir in het voorkeursalternatief Voorkeursalternatief (stikstofinjectie) Reservoir Reservoir Reservoir Reservoir
1 2 3 4
-0 0 0
Diepere compressie alternatief In het diepere compressie alternatief wordt de druk in reservoir 3 en 4 verder verlaagd, doordat meer gas wordt gewonnen. Dit leidt tot lichte fysische veranderingen, waardoor een licht negatieve score (-) is toegekend. Reservoir 1 wordt ontwikkeld, waarbij de druk daalt en compactie optreedt, vergelijkbaar met het Voorkeursalternatief. Reservoir 2 wordt niet verder ontwikkeld in dit alternatief, waardoor geen veranderingen optreden (score 0). Voor deze reservoirs geldt dat chemische en thermische veranderingen geen rol spelen, omdat geen sprake is van injectie van stikstof.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 64 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 8.3 Toekenning score voor het aspect veranderingen in het reservoir in het diepere compressie alternatief Alternatief diepere compressie Reservoir 1 Reservoir 2 Reservoir 3 Reservoir 4
8.2.6
-0 (niet ontwikkeld) -
Effectvergelijking
In dit hoofdstuk is onderzocht of de integriteit van de reservoirs in het De Wijk veld wordt aangetast. Onderstaande tabel 8.4 geeft een overzicht van de bevindingen. Tabel 8.4 Effectvergelijking aantasting integriteit reservoirs Voorkeursalternatief (stikstofinjectie) Reservoir Reservoir Reservoir Reservoir
1 2 3 4
-0 0 0
Alternatief diepere compressie -0 -
In dit hoofdstuk is naar voren gekomen dat vooral fysische veranderingen een rol spelen, voor zowel het voorkeursalternatief als het diepere compressie alternatief (zie tabel 8.4). Dit wordt veroorzaakt door het optreden van compactie in het tuffiet reservoir, en drukverlaging bij verdere depletie van reservoir 3 en 4 in het diepere compressie alternatief. Thermische veranderingen spelen in het voorkeursalternatief een zeer beperkte rol en zijn voor het diepere compressie alternatief niet van toepassing. Dit geldt ook voor chemische veranderingen. 8.2.7
Leemten in kennis
De bevindingen in dit hoofdstuk geven een beeld van de veranderingen in het reservoir die optreden bij de voorgenomen activiteiten. Hierbij is als uitgangspunt genomen dat veranderingen een negatieve invloed hebben op de integriteit van het reservoir, omdat vanuit de beschermingsgedachte wordt geredeneerd. Dit betekent niet dat het reservoir ongeschikt wordt voor toekomstig hergebruik. In het geval van hergebruik van het reservoir zal altijd een gedetailleerde studie worden uitgevoerd.
8.3
Capaciteit voor opslag andere stoffen 8.3.1
Inleiding
In Nederland, maar ook in andere delen van de wereld, raken gasreservoirs aan hun economisch winbare einde. Afhankelijk van hoeveel gas er nog aanwezig is en met welke techniek en kosteneffectiviteit dit resterende gas kan worden gewonnen, ontstaat de keuzemogelijkheid het reservoir voor andere doeleinden in te zetten, zoals: • September 2010
Strategische aardgasbuffering;
- 65 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
• •
Permanente opslag van formatiewater; Permanente opslag van CO2 of andere stoffen.
Uiteraard behoort het verlengen van de gaswinning (zoals het project Aardgas+) ook tot de mogelijkheden. Tevens is het zo dat de verschillende gebruiksfuncties elkaar (tijdelijk) uitsluiten. Beleidsmatig zijn er recentelijk door de overheid twee documenten opgesteld met betrekking tot de wenselijkheid van hergebruik van leeggeproduceerde gasreservoirs. De provincie Drenthe heeft in haar Structuurvisie Ondergrond aangegeven dat voor toekomstig hergebruik van de gasvelden in Zuidwest Drenthe vooral de mogelijkheden van de opslag van productiewater wordt voorzien. In opdracht van het Ministerie van Economische Zaken is door TNO en ECN een rapportage opgesteld waarin mogelijke opslagreservoirs voor CO2 zijn aangegeven. Hierin wordt het gasveld De Wijk niet gezien als een mogelijk CO2-opslag veld. 8.3.2
Huidige situatie
De gasproductie vindt momenteel plaats uit reservoir 3 en 4. Reservoir 1 bevat nog circa 85% van de oorspronkelijke hoeveelheid aardgas. Reservoir 2 is ook ontwikkeld, maar is tijdens de winning uitgewaterd. Er is nog ruim 30% van het oorspronkelijke aardgas aanwezig in dit reservoir. 8.3.3
Autonome ontwikkeling
Huidige gaswinning stopt op korte termijn, waarmee het veld beschikbaar kan komen voor andere gebruiksfuncties. De druk in reservoir 3 en 4 zal nog een geringe hoeveelheid dalen, als gevolg van de gaswinning. 8.3.4
Beoordelingskader
De capaciteit voor opslag van stoffen in een reservoir hangt samen met de druk in het reservoir. Hoe lager de druk, des te groter de opslagcapaciteit. Als uitgangspunt voor de beoordeling is daarom de verwachte einddruk in het reservoir genomen. Vergeleken met einddruk wanneer de huidige winning doorgaat. Tabel 8.5 Effectclassificatie Effect
Resterende opslagcapaciteit
---
Einddruk is hoger dan de initiële druk in het reservoir (voor de eerste gaswinning), waardoor geen opslagcapaciteit resteert en een overdruk in het reservoir ontstaat / reservoir is ‘overvol’ Einddruk is gelijk aan de initiële druk in het reservoir (voor de eerste gaswinning), waardoor geen opslagcapaciteit resteert / reservoir is ‘vol’ Einddruk is hoger dan de verwachte einddruk bij huidige gaswinning, waardoor minder opslagcapaciteit ontstaat / reservoir is ‘beperkt beschikbaar voor opslag’
-0 +
Einddruk is gelijk aan dan de verwachte einddruk bij huidige gaswinning / reservoir is ‘grotendeels beschikbaar voor opslag’ Einddruk is lager dan de verwachte einddruk bij huidige gaswinning, waardoor meer opslagcapaciteit
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 66 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Tabel 8.5 Effectclassificatie Effect
Resterende opslagcapaciteit
++ +++
ontstaat / reservoir is ‘geheel beschikbaar voor opslag’ Nvt Nvt
8.3.5
Effectbeschrijving
Vergelijking alternatieven Om tot een score te komen, wordt de verwachte einddruk in de autonome ontwikkeling (voortzetting van de huidige productie tot 2019) vergeleken met de verwachte einddruk in het voorkeursalternatief en het diepere compressie alternatief (zie tabel 8.6). Tabel 8.6 Overzicht verwachte einddrukken in de verschillende alternatieven
Reservoir Reservoir Reservoir Reservoir
1 2 3 4
Referentie situatie
Verwachte einddruk Voorkeursalternatief (stikstofinjectie)
51 bar 115 bar 34 bar 20 bar
45 bar 115 bar 40 bar 30 bar
Diepere compressie alternatief 45 bar 115 (niet ontwikkeld) 31 bar 18 bar
Uit tabel 8.6 blijkt dat de einddruk voor alle vier reservoirs in het voorkeursalternatief gelijk is aan of hoger dan de einddruk met de huidige winning. Voor de reservoirs met een hogere einddruk geldt een licht negatieve score (-). In het diepere compressie alternatief wordt reservoir 2 niet ontwikkeld (score 0). Wel worden reservoir 1, 3 en 4 verder ontwikkeld, waardoor de druk in deze reservoirs verder daalt. Hiermee neemt de potentiële opslagcapaciteit van deze reservoirs toe ten opzichte van de autonome situatie. Dit geeft een licht positieve score (+) voor reservoir 1, 3 en 4. 8.3.6
Effectvergelijking
Onderstaande tabel geeft een samenvattend overzicht van de scores die zijn toegekend voor het aspect ‘capaciteit voor opslag andere stoffen’. Tabel 8.7 Overzicht scores ‘capaciteit voor opslag andere stoffen’ Voorkeursalternatief (stikstofinjectie) Reservoir Reservoir Reservoir Reservoir
September 2010
1 2 3 4
+ 0 -
- 67 -
Alternatief diepere compressie + 0 + +
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Ten eerste valt op dat het project Aardgas+ geen extra opslagcapaciteit genereert. Dit wordt veroorzaakt doordat stikstof wordt geïnjecteerd en hiermee de gemiddelde reservoirdruk gelijk aan de huidige reservoirdruk blijft. Hierbij dient tevens te worden opgemerkt dat het Tuffiet reservoir nog voor 85% gevuld is met aardgas en dat het tweede reservoir volledig is uitgewaterd. De opslagcapaciteit van deze reservoirs wordt daarmee enigszins beperkt. In het diepere compressie zorgt verdere depletie (drukverlaging) voor een toename in de opslagcapaciteit, ten opzichte van de huidige situatie. Reservoir 2 wordt echter niet ontwikkeld in dit alternatief. 8.3.7
Leemten in kennis
In dit hoofdstuk is gekeken naar de potentiële capaciteit voor opslag van andere stoffen. Daarmee wordt niet ingegaan op de feitelijke geschiktheid van het reservoir voor toepassing van andere gebruiksfuncties. De geschiktheid is onder andere afhankelijk van de geologische eigenschappen van het reservoir. Een detailstudie zal moeten uitwijzen of het De Wijk veld in aanmerking kan komen voor toepassing van andere gebruiksfuncties. Tevens wordt in dit hoofdstuk geen onderscheid gemaakt tussen de capaciteit van de reservoirs onderling. Een vervolgstudie zal moeten uitwijzen in hoeverre de vier reservoirs geschikt zijn voor opslag van andere stoffen.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 68 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
9
MER Aardgas+ De Wijk
SAMENVATTEND OVERZICHT ONDERGRONDSE EFFECTEN In dit MER zijn vier aspecten met betrekking op de ondergrond getoetst: • Projectgerelateerde effecten; o Bodembeweging (hoofdstuk 6); o Lekkage van stikstof uit het reservoir (hoofdstuk 7). • Afgeleide duurzaamheideffecten (hoofdstuk 8). o Verandering in het reservoir (hoofdstuk 8.2); o Resterende opslagcapaciteit van het reservoir (hoofdstuk 8.3). De effecten die voor deze aspecten zijn toegekend zijn samengevat in tabel 9.1. Tabel 9.1 Overzicht toegekende scores ondergrondse effecten Reservoir
Voorkeursalternatief (stikstofinjectie) 1 2 3 4
Alternatief diepere compressie 1 2 3 4
Bodembeweging
--
0
0
0
--
0
0
0
Risico op lekkage stikstof Verandering reservoir Resterende opslagcapaciteit
0 -+
0 0 0
0 0 -
0 0 -
0 -+
0 0 0
0 +
0 +
Uit tabel 9.1 blijkt dat in de beide alternatieven de activiteiten in het tuffiet reservoir een negatieve score veroorzaken. Dit komt omdat in beide alternatieven compactie optreedt in het tuffiet reservoir. Daarnaast blijkt dat het risico op lekkage van stikstof uit het reservoir nihil is. Verder wordt duidelijk dat de aantasting van de integriteit van de reservoirs nauw samenhangt met het optreden van compactie. Ten slotte zorgt verdere depletie (drukverlaging) in het diepere compressie alternatief ervoor dat er meer opslagcapaciteit voor andere stoffen ontstaat.
September 2010
- 69 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 70 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
10
MONITORING EN BEHEERSING VAN RISICO’S
10.1
Inleiding Monitoring en beheersing van de risico’s vormt een belangrijk aspect van het project Aardgas+. In de verschillende fasen van het project worden verschillende technieken toegepast om huidige inzichten aan te scherpen, de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten te houden en om in te grijpen wanneer hier reden voor is. Voor het gehele project zijn de reguliere veiligheidsvoorschriften uit de gassector van toepassing. Tijdens de aanlegfase worden nieuwe putten geboord. Bij deze boringen kan waardevolle, additionele informatie worden ingewonnen over de geologische bodemopbouw en de eigenschappen van het reservoir. Het verkrijgen van informatie uit boringen wordt ‘logging’ genoemd en hiervoor zijn verschillende technieken beschikbaar. Voor de nieuwe putten worden diverse technieken ingezet om meer informatie te verkrijgen over eigenschappen van het betreffende reservoir, ten behoeve van het project Aardgas+. In sommige gevallen worden de metingen herhaald om eventuele veranderingen in beeld te brengen. Tijdens de operationele fase vindt continue monitoring plaats van de bodemdaling, samenstelling van het geproduceerde gas (inclusief waterproductie reservoir 2) en mogelijke lekkage via geabandonneerde putten. Wanneer de ontwikkelingen afwijken van de verwachte ontwikkelingen, kan worden besloten om mitigerende maatregelen te treffen. Na het beëindigen van de gasproductie wordt de monitoring doorgezet totdat een stabiele eindsituatie is bereikt. Onderstaand wordt verder ingegaan op monitoring en beheersing van risico’s (mitigatie). Daarbij worden de volgende aspecten behandeld: • Bodemdaling; • Samenstelling geproduceerd aardgas; • Lekkage via geabandonneerde putten.
10.2
Bodemdaling 10.2.1
Monitoring van bodemdaling
De NAM is wettelijk verplicht de bodemdaling te monitoren tijdens en tot 30 jaar na het beëindigen van de gaswinning. Wanneer kan worden aangetoond dat een stabiele eindsituatie is bereikt, kan de periode van 30 jaar worden ingekort. Voor het De Wijk veld bestaat de huidige monitoring van bodemdaling uit waterpassingen. Met behulp van deze waterpassingen wordt de bodemdaling nauwkeurig in kaart gebracht. De laatste meting is gedaan in 2005 en de eerstvolgende meting is gepland in de loop van 2010. Uit de geschiedenis van de winning in het De Wijk veld en de verschillende onderzoeken die zijn uitgevoerd is bekend dat met name het ondiep gelegen Tuffiet reservoir verantwoordelijk is voor de bodemdaling in het gebied. De geologische eigenschappen maken het reservoirgesteente van het Tuffiet reservoir gevoelig voor compactie, wat aan maaiveld September 2010
- 71 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
merkbaar is als bodemdaling. De overige drie reservoirs (reservoir 2, 3 en 4) uit het project Aardgas+ hebben andere geologische eigenschappen, waardoor compactie in deze reservoirs slechts in geringe mate zal optreden tijdens het project Aardgas+. Tijdens en na de operationele fase van het project wordt de bodembeweging nauwkeurig gevolgd met behulp van verschillende systemen: •
• • •
In-situ (ondergrondse, RTCI) meting (in een put op locatie De Wijk-100) om de hoeveelheid bodemdaling te bevestigen en om te onderzoeken of bodemstijging op zal treden; Satellietbeelden (InSAR) voor continue monitoring van het gehele veld; GPS-metingen op voorgeselecteerde calibratiepunten voor continue meting; Waterpassingen.
Indien de bodemdaling ontoelaatbaar dreigt te worden kunnen mitigerende maatregelen worden genomen. Het volgende hoofdstuk gaat hier verder op in. 10.2.2
Mitigatie van bodemdaling
De NAM heeft speciale ‘kick-off’ programma’s opgesteld voor de injectie en de productie. Hierin wordt, voordat de injectie start, voor de putten bepaald wat de injectiviteit is en waar het geïnjecteerde stikstof heen migreert. Voor de productie wordt bekeken wat de productiviteit is en waar het geproduceerde gas precies vandaan komt. Tenslotte worden instrumenten geïnstalleerd die de doorstroming in de putten meten in kunnen reguleren. Afstemming tussen de monitoring van bodemdaling, injectie en productie is nodig om het project Aardgas+ gebalanceerd en gecontroleerd te laten verlopen. Gecontroleerde productie Bij de start van de gaswinning wordt in eerste instantie een relatief hoge productiedruk in de winputten toegepast. Deze druk garandeert dat de productie van gas veilig en gecontroleerd verloopt. De keerzijde van de relatief hoge druk is dat dit ten koste gaat van gasproductie. Een in-situ meting naar de compactie in het Tuffiet reservoir vanaf de locatie De Wijk-100 moet uitwijzen of de druk in de winput op een veilige en gecontroleerde manier verder kan worden verlaagd. Hiermee wordt de gasproductie verhoogd. Door de druk in de winputten te reguleren kan de gaswinning dus gecontroleerd en veilig plaatsvinden. Tevens is het mogelijk om tijdens de operationele fase de winning te reduceren, waardoor minder bodemdaling op zal treden. Gecontroleerde beëindiging van de productie Tegen het einde van de operationele fase wordt de injectie van stikstof stop gezet. De gaswinning kan na het beëindigen van de stikstofinjectie nog enige tijd doorgaan. Op voorhand kan niet precies gezegd worden hoe lang de productie dan nog kan doorgaan, omdat dit onder meer afhangt van de hoeveelheid bodembeweging die tijdens de injectie is opgetreden.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 72 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
De hoeveelheid bodembeweging (ofwel de elasticiteit van de opgetreden compactie) wordt vastgesteld door een in-situ meting (door de put tijdelijk af te sluiten ) en door het meten van bodembeweging rond de injectieputten tijdens de injectiefase. De gaswinning na het beëindigen van de stikstofinjectie kan zodoende op een veilige en gecontroleerde manier plaatsvinden. In alle operationele putten vindt continue monitoring plaats van de reguliere parameters druk, temperatuur en injectiedebiet.
10.3
Samenstelling geproduceerd aardgas De samenstelling van het geproduceerde gas wordt continu gemeten in Ten Arlo, (samen met andere opgemengde productie) en periodiek in de winputten van alle vier reservoirs. Het gaat hier met name om het percentage stikstof dat in het gas aanwezig is. In het geval van onverwachte veranderingen in het stikstof percentage worden metingen verricht om de bijdrage van de verschillende putten te onderzoeken. Zo kunnen snel en gericht maatregelen worden genomen. Wanneer de concentratie hoger wordt dan 90% wordt de gaswinning uit de betreffende put gestaakt. Injectie van stikstof in reservoir 2 gebeurt via de put WYK-15. Deze put is volledig uitgewaterd, waardoor aan het begin van de injectie eerst de put moet worden ‘schoongeblazen’. Verwacht wordt dat na een aantal dagen de druk stabiliseert en de injectie van stikstof naar behoren functioneert. Hierbij is het water uit en rondom de put weggedrukt. Voor de put WYK-15 worden tijdens de operationele fase de druk, temperatuur en doorstroming continue gemeten. Productie van aardgas uit reservoir 2 vindt plaats via put WYK-26. Hoewel het reservoir geheel is uitgewaterd (volgestroomd met water uit naburige waterlagen), kan op voorhand niet precies gezegd worden hoeveel water wordt meegeproduceerd. Aanvankelijk zal worden getest hoeveel water wordt meegeproduceerd uit put WYK-26, alvorens de injectie van stikstof begint. Indien geen water wordt meegeproduceerd, zal de productie doorgaan totdat de put volstroomt met water, waarna de injectie van stikstof start. Productie van water Tijdens de productie wordt de hoeveelheid water nauwlettend in de gaten gehouden vanaf de puttenlocatie. Wanneer de hoeveelheid water onder de maximaal aanvaardbare hoeveelheid ligt, wordt de productie voortgezet. Wanneer teveel water wordt meegeproduceerd, wordt de productiesnelheid gereduceerd. De beperkingen in de maximaal aanvaardbare waterproductie ontstaan doordat per dag een maximale hoeveelheid water kan worden verwerkt.
10.4
Lekkage via geabandonneerde putten Het risico op lekkage van stikstof via de putten is erg klein en heeft vooral betrekking op reeds geabandonneerde putten (zie hoofdstuk 6). In reservoir 2, 3 en 4 wordt de
September 2010
- 73 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
reservoirdruk niet of nauwelijks verhoogd ten opzichte van de huidige druk in het reservoir. Tevens is stikstof een inert gas dat niet zal reageren met het staal en cement van de putten. Het risico op lekkage van stikstof via geabandonneerde putten is daarom niet verhoogd, waardoor er geen aanleiding is om aanvullende monitoringsmaatrgelen te nemen ten opzichte van de huidige situatie. In het Tuffiet reservoir wordt de initiële druk tijdens de injectie van stikstof echter wel (licht) overschreden in een klein gebied rondom de injectieputten. Hoewel er geen aanwijzingen zijn dat dit een probleem zal opleveren, moet extra gelet worden op de mogelijke risico’s van lekkage via putten. Met betrekking tot reeds geabandonneerde putten geldt dat deze putten zijn afgesloten volgens de vigerende veiligheidsnormen. Hierin is een monitoringsperiode opgenomen om te verifiëren dat de putten correct zijn afgesloten. Op dit moment zijn de putten afgesloten en is de monitoringsperiode beëindigd, waardoor geen standaard monitoring meer plaatsvindt. Dit is in lijn met de reguliere procedures voor het afsluiten van putten. Als gevolg hiervan, zijn de mogelijkheden voor monitoring van lekkage van stikstof via afgesloten putten beperkt. Visuele inspecties aan maaiveld kunnen eventuele sporen van lekkages identificeren. Wanneer er aanwijzingen zijn dat gas weglekt via reeds afgesloten putten, worden gasmonsters genomen om de oorsprong van het gas te achterhalen. Indien nodig kan de put weer worden aangeboord om de put opnieuw af te sluiten van het reservoir.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 74 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
Bijlage 1
MER Aardgas+ De Wijk
Achtergrondinformatie: geologie in Drenthe
Bron: http://www.encyclopediedrenthe.nl/Geologie Aan de oppervlakte wijst nog maar weinig op de geweldige gebeurtenissen die gedurende miljoenen jaren hebben plaats gevonden. De instabiliteit van de ondergrond, veroorzaakt door het op grote diepte voorkomen van zoutlagen en het eeuwige proces van het neerleggen en weer weghalen van zand-, grind- en kleilagen door rivieren en ijskappen, hebben de ondergrond van Drenthe tot een lappendeken gemaakt. De geologische gegevens bieden de mogelijkheid om hierin een patroon te ontdekken. De breuken in het Carboon (tot 290 miljoen jaar geleden) bepalen de verdere geschiedenis. Afzettingen van het Carboon zijn bekend door boringen bij Drouwen. Zij liggen daar op 4000 meter diepte. Het Carboonbekken was een moerasgebied aan de rand van een gebergte dat net ten zuiden van het huidige Nederland lag. Het bekken kende een weelderige plantengroei in een tropisch klimaat dat leidde tot langdurige veenvorming. Door inkoling van deze veenpakketten werden steenkool, aardgas en aardolie gevormd. De steenkoollagen zijn het moedergesteente van het aardgas dat zich verzamelde in erboven gelegen reservoirgesteenten. Juist het mogelijk voorkomen van deze delfstoffen maakt dat er veel kennis is vergaard van de afzettingen in en na het Carboon. Over oudere lagen is veel minder bekend. Aan het einde van de Carboontijd werd het bekken opgeheven en geërodeerd. Er was veel vulkanische activiteit langs de zogenaamde Emstrog, een slenk die van grote invloed is geweest op de vorming van de verdere ondergrond van Drenthe. De onder Gasselternijveen en Drouwenerveen aangetroffen vulkanische gesteenten (vulkanieten) zijn de enige van Nederland. In het Perm (tot 245 miljoen jaar geleden) was er opnieuw sprake van een bekken onder zeeniveau. Na doorbraak van de barrière - ergens tussen het huidige Schotland en Noorwegen- stroomde dit vol zout water. In het late Perm (de periode die Zechstein wordt genoemd) werden dikke lagen klei en zand afgezet en vormden zich meerdere kalksteen- en steenzoutlagen waaruit in de Triastijd (tot 208 miljoen jaar gelden) door druk van het erboven afgezette gesteente zoutkoepels ontstonden. Die zijn aangetroffen onder Gasselte, Drouwen, Hooghalen en Schoonloo. De afzettingen van het Perm zijn onder de Hondsrug 1250 m dik maar door latere erosie onder Fochteloo maar 250 m. In het Trias werden onder meer zandsteen en de zogenaamde Musschelkalk afgezet. Gedurende het midden van de Juratijd (tot 148 miljoen jaar gelden) lag Drenthe aan de rand van de zee. Er zijn in het oostelijk deel van de provincie tot 400 m dikke afzettingen bewaard gebleven in de vorm van donker gekleurde kleisteen overgaand in bitumineuze afzettingen. In de late Jura wordt Noord-Nederland opgeheven tot 1000 meter hoogte. Dit hoge deel werd door rivieren sterk geërodeerd. In de Krijtperiode (tot 65 miljoen jaar gelden) was het hoge deel weggeërodeerd en overspoeld. De bodembewegingen hingen samen met de grootschalige plaattektoniek waarin de vorming van de Atlantische Oceaan tussen Europa en Amerika plaats vond. Daardoor ontstond ook de Noordzeeslenk die verdere geologische vorming van Nederland in belangrijke mate zou bepalen. In het Krijt werden klei en zand afgezet en in de late periode de uit Zuid-Limburg bekende mergel, overgaand in krijtkalk. In heel Noordwest-Europa is de dikte van de afzettingen ca. 1200 m. In het Tertiair (tot 2 miljoen jaar geleden) maakt Drenthe weer deel uit van een zeebodem en worden er uit het alpiene achterland erosieproducten afgezet die een dikte bereiken van 200 tot 1000 m, afhankelijk van de mate van de bewegingen van het plastische steenzout uit het Perm (zoutvloei die zich gedurende het hele Tertiair voor heeft gedaan). Onder het Tertiair ligt als het ware het in eerdere perioden gevormde berglandschap met depressies tot 1000 m -NAP onder het Zuidlaardermeer tot een top van 200 m -NAP ten zuidoosten van Amen. Alleen bij de Emmerschans komen afzettingen uit het Tertiair aan de oppervlakte. Deze zogenaamde Pliocene September 2010
- 75 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
zanden zijn fijnkorrelig en door de zee afgezet. Vervolgens zijn ze in het Kwartair door ijsstuwing aan de oppervlakte gebracht. In het Tertiair wisselden mariene afzettingen van zand en klei zich af met grove heldergrijze zanden en fijn grind aangevoerd door rivieren uit het huidige Noord Duitland en de Baltische staten. Door de voortdurende daling van het Noordzeebekken worden dikke lagen sedimenten afgezet. Onder het IJsselmeer is die laag het dikst, tot 500 m. Op de lijn Groningen - Hoogeveen nog maar 150 m. Op de overgang van Tertiair naar Kwartair wordt in de zee vanuit het oosten een rivierdelta opgebouwd die zich uiteindelijk boven zee verheft. Op het Tertiair ligt een pakket van 150 tot 300 m uit het Kwartair (van 2 miljoen jaar geleden tot heden) opgebouwd en gevormd door rivieren en landijs. Kende het Tertiair een warm klimaat, het Kwartair wordt gekenmerkt door een afwisseling van tijden met een koud en een gematigd klimaat, de ijstijden en tussenijstijden. In het Cromerien (750.000 -350.000 jaar geleden) worden voor de in de buurt van Noord Nederland gelegen ijskap grove grindhoudende zanden als een puinwaaier afgezet, aanvankelijk alleen door rivieren uit het oosten. Voor het eerst gaat de Rijn een rol spelen in de opbouw van deze puinwaaier. In de zandgroeve De Boer bij Emmerschans dagzomen Rijnzanden, gekenmerkt door het mineraal augiet. Dit mineraal is afkomstig uit het Eifelgebied waar het door vulkaanuitbarstingen zo'n 400.000 jaar geleden aan de oppervlakte werd gebracht. In dezelfde groeve dagzoomt ook een kleipakket, de Groene Bank genoemd, eveneens uit het Cromerien. De samenstelling van de klei en de vondst van stuifmeel van diverse plantensoorten wijzen op kwelderachtige omstandigheden. Het Cromerien is dan ook een complex van koude en warmere perioden. Op de Groene Bank ligt een 10 meter dik pakket grove Rijnzanden. Ze dateren uit het begin van de volgende ijstijd, het Elsterien (tot 300.000 jaar geleden). Het pakket daar weer boven verwijst naar de overgang naar smeltwaterafzettingen uit het noorden. Ze behoren tot de Formatie van Peelo, eveneens uit het Elsterien. In de aansluitende tussenijstijd het Holsteinien (tot 250.000 jaar gelden) rees de zeespiegel aanzienlijk en de zee drong noord Nederland binnen. In zuidwest-Drenthe liggen Rijnafzettingen in de ondergrond. De Rijn stroomde toen via Midden-Friesland naar de Noordzee. Op enkele plaatsen in Noord-Drenthe worden in de ondergrond veenpakketten aangetroffen die ontstaan zijn in het veengebied dat toen de kust omzoomde. Dan volgt de Saaleijstijd (Saalien, 250.000-130.000 jaar geleden) waarin in de vorm van een grondmorene de keileemondergrond van het Drents plateau is ontstaan en er stuwwallen werden gevormd in onder meer OostGroningen en bij Steenwijk. In de Eemtijd (tot 100.000 jaar geleden) steeg de gemiddelde julitemperatuur tot boven de huidige van 16 graden Celcius. De stijgende zeespiegel veroorzaakte een hoge grondwaterstand. Door uittredende kwel vormde zich langs de Hondsrug en in de beekdalen veen. Een deel van het Hunzedal kreeg een Waddenzeeachtig uiterlijk en daar werden klei en zand afgezet. In de laatste ijstijd, het Weichselien, kende Drenthe geen ijsbedekking maar een toendraklimaat waarin op grote schaal dekzand werd afgezet. Tenslotte stijgt in het Holoceen (van 10.000 jaar geleden tot heden) de temperatuur opnieuw en worden in Drenthe in de beekdalen en aan de randen van het Drents plateau de grote venen gevormd.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 76 -
September 2010
Meer aardgas uit kleine velden
Bijlage 2
MER Aardgas+ De Wijk
Mogelijke risico’s van lekkage vanuit de ondergrond voor het Drentsche drinkwater
Grondwater is voor Drenthe een uniek en onmisbaar natuurproduct. De Drentse bodem zorgt voor de watervoorziening voor drinkwaterwinning, landbouw en natuur. De zoete grondwatervoorraad is daarom van groot belang voor de provincie Drenthe en haar inwoners. Binnen de contouren van het De Wijk veld bevindt zich het waterwingebied Ruinerwold, met daar omheen een grondwaterbeschermingsgebied. Het onderstaande figuur laat dit zien.
Figuur Bijlage 2.1 Het waterwingebied Ruinerwold, met daar omheen een grondwaterbeschermingsgebied (bron: Met Drenthe de diepte in, provincie Drenthe, 2010). Vanwege de overlap tussen het gasveld De Wijk en de waterwinning Ruinerwold, zijn de risico’s van het + Aardgas project op het grondwater in de omgeving van het gasveld in dit MER expliciet in beeld gebracht. Vanuit de ondergrond geredeneerd is het enige aanwezige risico ‘lekkage van stikstof uit het reservoir’. Weggelekt stikstof migreert omhoog en zou in de ondieper gelegen grondwaterlagen kunnen komen. De kans op lekkage van stikstof uit het reservoir is verwaarloosbaar, maar kan niet volledig worden uitgesloten. Wanneer stikstof zou weglekken uit het reservoir, zal het op de weg omhoog worden ingesloten door geologische structuren en dieper gelegen waterlagen, die geen onderdeel zijn van de waterkringloop. De kans dat stikstof het zoete grondwater bereikt is verwaarloosbaar, maar niet geheel uit te sluiten. De vraag is dus: is het schadelijk als stikstof in het zoete grondwater terecht komt? Het antwoord is ontkennend. De hoeveelheid stikstof die het water eventueel zou kunnen bereiken is klein, en stikstof is niet reactief. Het stikstof zal oplossen in water. Wanneer dit water wordt gewonnen ontgast het water vanzelf, waardoor de stikstof in de atmosfeer verdwijnt. +
Kortom: het effect van mogelijke lekkage van stikstof bij het project Aardgas op de zoete grondwatervoorraad van Drenthe is, vanuit de ondergrond geredeneerd, verwaarloosbaar. Zelfs in het geval van een calamiteit is het
September 2010
- 77 -
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
Meer aardgas uit kleine velden
MER Aardgas+ De Wijk
risico voor de zoete grondwatervoorraad nihil, omdat een stikstof verontreiniging geen schadelijke effecten op het grondwater heeft.
Deelrapport 3: Beschrijving ondergrondse aspecten
- 78 -
September 2010
bestemmingsplan Leidingtracés NAM
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)
511
bestemmingsplan Leidingtracés NAM
512
bestemmingsplan "Leidingtracés NAM" (vastgesteld)