BIJLAGE BIJ AGENDAPUNT 11 MEDEDELINGENMAP
Algemene Vergadering 12.03.16
KIESREGISTER N.P.O. Ledental per 01.02.2016
Afdeling
Aantal
Aantal
Kies-
verenigingen
leden
mannen
1
Zeeland ‘96
33
902
1
2
Brabant 2000
55
1.627
2
3
Oost-Brabant
54
1.667
2
4
Limburg
77
1.695
2
5
5 Zuid-Holland
96
2.603
3
6
Noord-Holland
51
1.219
1
7
Midden-Nederland No. 7
53
1.457
1
8
Gelders Overijsselse Unie
85
2.376
2
9
Oost Nederland
87
2.003
2
10
Noord Oost Nederland
68
1.580
2
11
Friesland ‘96
58
1.477
1
Totaal
717
18.606
19
Buitenlandse leden Er is de laatste tijd veel reuring ontstaan omtrent het lid worden door postduivenhouders die buiten onze landsgrenzen wonen. (Dit probleem speelt vooral tussen Nederland en België. Tussen Nederland en Duitsland zijn er nagenoeg geen problemen). De vraag werd gesteld of wij konden verbieden dat er buitenlanders in Nederland lid worden en aan de wedstrijden deelnemen. Wij hebben deze vraag laten toetsen aan het Europese Recht. De uitkomst hiervan is dat: 1. Het weigeren van leden die buiten de landsgrenzen wonen in strijd is met het Europese Recht. Er ontstaat namelijk een vorm van discriminatie op nationaliteit en dit is niet toegestaan. 2. Leden die aangenomen worden bij een vereniging kunnen dus deelnemen aan wedstrijden op alle niveaus. Ze mogen ook op alle niveaus aan de kampioenschappen deelnemen. 3. Bij deelname van landenteams aan WK’s, EK’s en Olympiades mag wel onderscheid gemaakt worden naar land. Dit is zo omdat de wedstrijd dan gaat tussen de verschillende landenteams en dit is inherent aan de sport. 4. Om het minder aantrekkelijk te maken voor buiten Nederland wonende postduivenliefhebbers zou het een optie kunnen zijn, dat wij geen duiven van de leden afvaardigen naar de Olympiade. Verenigingen zijn vrij om leden aan te nemen of te weigeren. Misschien is het een optie om met verenigingen in het grensgebied, daar waar problemen zijn, af te spreken dat deze verenigingen geen leden aannemen die buiten de landsgrenzen wonen. Er ontstaat dan wel een probleem, als de vereniging dit buiten de afspraak om toch doet, omdat het lid dan in één keer alle rechten en plichten ontvangt, die ook aan een lid dat in Nederland woont zijn toegewezen. Bovenstaande wordt ook nog ondersteund door een uitspraak van het Tucht- en Geschillencollege NPO van enkele jaren geleden.
Bestuur NPO
POSITIEFLIJST DIEREN Al decennia wordt er in Nederland gewerkt aan een ’Positieflijst dieren’. Dit is een lijst van dieren die, al dan niet met houderijvoorschriften, gehouden mogen worden. Dieren die niet op deze lijst staan mogen niet gehouden worden. Het voert te ver om hier op deze bewogen geschiedenis in te gaan daarom de beperk in mij hier tot de ‘hoogtepunten’. Bij de actuele stand van zaken, de komende ontwikkelingen en hoe de postduif in het plaatje van de overheid past zal ik langer stilstaan. POGING 1 In 1992 werd de Gezondheids- en Welzijnswet Dieren (GWWD) van kracht. In artikel 33 van die wet werd gesteld dat nog slechts diersoorten mochten worden gehouden die daartoe door de minister waren aangewezen. Dat was het startpunt voor een langdurig tijdrovend proces dat tot op de dag van vandaag voortduurt. Om invulling te geven aan dit wetsartikel gingen de vertegenwoordigers van alle betrokken partijen in de sector onder leiding van de Raad voor Dierenaangelegenheden (RDA) aan de slag om diersoorten te beoordelen en lijsten op te stellen. Dat resulteerde in 2006 in een breed-gedragen voorstel voor Positiefen Negatieflijsten van de RDA dat werd aangeboden aan de minister. Deze legde het voorstel naast zich neer, onder andere omdat er grote problemen met de handhaving van deze regelgeving werden verwacht. In juni 2008 sprak het Europese Hof zich in het zogenaamde Andibel-arrest uit over de regels waaraan een nationale overheid moet voldoen, wil zij de houderij van een diersoort mogen verbieden. Een houderijverbod is een handelsbelemmering en is dus strijdig met het vrijhandelsverdrag van de EU waar Nederland zich aan verbonden heeft. Vandaar die (strenge) regels om een houderijverbod te mogen instellen. POGING 2 In diezelfde periode, bij de voorbereiding van de nieuwe ‘Wet dieren’, pakte het ministerie het thema opnieuw op. In een samenspraak tussen het ministerie, medewerkers van de Wageningen UR, Livestock Research (WUR) en de antidierhouderij-lobby (met name stichting AAP) werd er een methode bedacht (WUR-rapport 345) die het mogelijk moest maken om de houderij van vrijwel alle ‘bijzondere’ diersoorten te verbieden. De sectororganisaties (de dierhouders) werden volledig buiten het overleg gehouden, hun kennis en ervaring werd als ‘niet relevant’ terzijde geschoven. Ze werden hierover pas drie jaar later (medio 2011) geïnformeerd, toen de methodiek ‘klaar voor implementatie’ was. Bij die eerste evaluatie van de WUR-methode bleek dat de voorgestelde methodiek, behalve wetenschappelijk, ook juridisch niet aan de maat was. Het PVH en de
aangesloten organisaties, samen met Dibevo, hebben van meet af aan gemotiveerd verzet aangetekend tegen deze methode en tegen de wijze waarop getracht werd meer dan een half miljoen dierhouders van hun liefhebberij en passie te beroven. Dat heeft, na drie jaar van verzet en eerste weer ingetrokken lijst van 90 beoordeelde soorten in juni 2013, er uiteindelijk toe geleid dat de staatssecretaris (in juli 2014) besloot om de methode op essentiële punten aan te gaan passen. Niet alleen voor wat betreft de juridische aspecten, in de aangepaste methode zou ook de kennis en kunde die in de sector voorhanden is, deel uit maken van de beoordeling. POGING 3 fase 1 Er werd een nieuwe start gemaakt. De sector gaat deelnemen in het overleg om tot een afweging over dierenwelzijn te komen, die recht doet aan zowel de gehouden dieren als aan de dierhouders. We blijven het oneens met het ministerie en de antidierhouderij over het feit dat het ministerie voorbij gaat aan de Europese wetgeving. We hebben dat ook nadrukkelijk diverse malen schriftelijk en mondeling aangegeven en gemeld dat we op dit punt via juridische procedures duidelijkheid zullen gaan verkrijgen. Er werd een ‘Positieflijst Expert Commissie’ (PEC) samengesteld. De PEC bestaat uit experts aangedragen door de Dierenbescherming, Dibevo, Faculteit Diergeneeskunde, Platform Verantwoord Huisdierenbezit, Stichting AAP en de WUR. Deze commissie maakt een technische inschatting van het risico op aantasting van het welzijn van het dier en het gevaar op letsel bij de mens. De resultaten worden doorgezonden naar de Positieflijst Advies Commissie (PAC) voor het opstellen van het definitieve plaatsingsadvies. De PAC bestaat uit prof. dr. Hellebrekers, voorzitter (Faculteit Diergeneeskunde), prof. dr. van Knapen (Veterinaire Volksgezondheid), mr. dr. Staman (voormalig directeur Rathenau instituut) en prof. dr. Koolhaas (gedragsfysiologie Rijksuniversiteit Groningen). Aan de hand van de haar voorgelegde documentatie stelt de PAC een definitief plaatsingsadvies op waarbij zij de keuze heeft tussen: 1. Door iedereen vrij te houden 2. Slechts onder randvoorwaarden te houden 3. Absoluut verboden In februari 2015 verscheen de tweede lijst van beoordeelde zoogdiersoorten die gehouden mogen worden. Ruim 100 zoogdiersoorten waren er op dat moment beoordeeld. Een klein groepje dieren mag zonder houderijvoorschriften gehouden worden, een zeer grote groep met houderijvoorschriften en enkele soorten halen de eindstreep niet en komen niet op de lijst en zijn dus verboden soorten. Dit resultaat was voor ons niet helemaal bevredigend, maar bij de antidierhouderijlobby sloeg het in als een bom. Dit kon men niet aan hun achterban verkopen. Het PVH stelde drie juridische acties in om duidelijkheid over het niet naleven van de Europese wetgeving afdwingbaar te maken. Deze procedures lopen nog en binnenkort zal daar in eerste aanleg duidelijkheid over komen.
POGING 3 fase 2 In het voorjaar 2015 waren er twee zaken die op zijn minst als opmerkelijk mogen worden gezien. Het PVH drong bij het ministerie aan om overleg over de toepassing van de Europese wet- en regelgeving. Dit werd afgehouden wegen gebrek aan tijd, maar achteraf bleek dat er wel tijd was om met de anti-dierhouderijlobby te praten. Na dit overleg werd er door het ministerie wijzigingen aangebracht aan zowel de beoordelingen als het juridisch kader waarbinnen de beoordelingen moeten plaatsvinden. Plotseling kwam daar als criterium voor beoordeling het zogenaamde voorzorgsbeginsel weer in beeld. Als je iets niet zeker weet van een diersoort mag je het voorzorgsbeginsel toepassen en de diersoort dus verbieden (niet op de positieflijst plaatsen). Het Andibelarrest van het Europese Hof geeft stellig aan dat indien niets of te weinig bekend is van een dier de overheid gehouden is om onderzoek te verrichten en pas op basis daarvan een besluit te nemen. Tevens had men aan de landsadvocaat een nieuw juridisch kader voorgelegd en die had dit getoetst en kwam tot de conclusie dat dit correct was. Volgens de juriste van het PVH, gespecialiseerd in dierenrecht en Europees recht, was dat onmogelijk. Met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur hebben de het advies van de landsadvocaat opgevraagd. Dit advies bleek er helemaal niet te zijn. Het zou een mondeling advies zijn geweest volgens een brief van het ministerie! Het voornemen van het ministerie nu is om alle reeds beoordeelde soorten weer naast de nieuw ontwikkelende meetlat te houden en alle nog niet beoordeelde zoogdiersoorten in totaliteit te onderzoeken. Daarna komen de vogels en reptielen en amfibieën aan de beurt. Het is niet onwaarschijnlijk dat op grond van de lopende rechtszaken die door de PVH zijn aangespannen, het ministerie toch weer (en misschien juist veel meer) zal moeten gaan inbinden in de drift om zoveel mogelijk diersoorten te verbieden en alsnog alleen maar redelijke eisen kan stellen bij de houderijvoorschriften.
POSTDUIVEN EN DE POSITIEFLIJST Na de zoogdieren komen de vogels en de reptielen en amfibieën aan de beurt en dus ook de postduif. De ambitie van het ministerie is dat de zoogdieren voor de zomervakantie te laten beoordelen. Dit lijkt bijna een onmogelijke opgave. Dit zal naar verwachting niet eerder afgerond kunnen zijn dan in 2017. Gezien de systematiek is het zelfs bij de anti-dierhouderijlobby niet mogelijk om postduiven te verbieden. Het zal daar vooral gaan om de houderijvoorschriften. Die voorschriften zijn voor de duivensport essentieel. Als je duiven niet verder mag laten vliegen dan 100 of 200 kilometer, of wanneer je duiven niet op weduwschap mag houden en noem maar op, dan wordt de bijl aan de wortel aan de duivensport gelegd.
Voor een belangrijk deel wordt de kritiek op de duivensport ook veroorzaakt door de leden zelf. Als iets minder goed past wordt er al heel snel gegrepen naar argumenten om iets duifonvriendelijk te noemen. Deze argumenten zijn nooit onderbouwd met wetenschappelijke argumenten. Op diverse internetsites is heel veel van niet onderbouwde argumenten terug te vinden. Ook op afdelingsvergaderingen zien we dat in voorstellen terug. Ik neem maar een actueel voorbeeldje uit mijn eigen afdeling. Het zou duif-onvriendelijk zijn om met de op donderdagavond ingekorfde duiven eerst op de vrijdag te gaan rijden. Het zou aanleiding kunnen zijn voor ‘kritische vragen door dierenwelzijnsorganisaties’. Als overstaan al een welzijnsprobleem zou zijn dan kunnen we beter stoppen met de duivensport. Overstaan is geen probleem. Overnachtduiven staan soms een week over en komen vervolgens prima naar huis. Maar door niet welgevallige zaken te definiëren als zijnde een welzijnsprobleem, roept de duivensport de problemen over zichzelf af. Externe instanties zoals de anti-dierhouderij en het ministerie nemen dit maar al te graag over. Als er al welzijnsproblemen zijn in onze sport moeten we leren dit over te laten aan de WOWD. Deze commissie kan met gezag praten over welzijn. Leden of verenigingen die menen een probleem op het gebied van welzijn te zien moeten zich tot de WOWD wenden en niet hun eigen opvattingen over welzijn naar buiten te brengen. Dit richt veel schade aan en maakt de discussie met het ministerie en de anti-dierhouderij onnodig moeilijk. In 2010 verscheen het rapport ‘Ongerief bij gezelschapsdieren’ van Wageningen UR Livestock Research en de Faculteit Diergeneeskunde, Universiteit Utrecht. Ook de postduif was daarin onderwerp van onderzoek. In dit rapport staat veel onzin en ook nog eens slechte onzin over postduiven. De WOWD heeft in een schrijven hier een gedegen kritiek op gegeven evenals vele andere organisaties. Deze kritieken zijn echter nooit verwerkt en dus ook niet terug te vinden. De inhoud van het rapport is nog sinds 2010 nog steeds ongewijzigd. Het rapport is op internet gewoon te vinden. Ik volsta daarom om de meest inspringende zaken te vermelden. Deze rapportage kan de basis vormen bij de beoordeling van de postduif op de positieflijst. De postduif zal zeker niet verboden worden, maar de vraag is welke voorwaarden daaraan verbonden worden, het zogenaamde houderijvoorschrift. Deze houderijvoorschriften kunnen de duivensport ernstig belemmeren. Denk aan en maximaal aantal vluchten, afstandsbeperking, enzovoort. Denk niet te snel dat dit allemaal onzin is. Er zijn nu ook verboden soorten bijvoorbeeld de Muntjaks, die verboden zijn vanwege allerlei gevaren voor het welzijn voor het dier. Van deze soort zijn alleen onderzoeken bekend vanuit Engeland waar de soort bejaagd wordt. In Nederland wordt deze soort ook gehouden en wel zonder problemen. Deze soort laat zich door de verzorger gewoon aaien en bij een rustige benadering zelfs ook door vreemden. Dit soort verboden of beperkingen moeten we voorkomen en dat is volgens mij ook goed mogelijk door de vertegenwoordiger van het PVH met inhoudelijke ondersteuning door de WOWD in de Positieflijs Expert Commissie een duidelijk deskundig geluid te laten horen. In onderstaande bijlage een verkorte samenvatting hoe de schrijvers van het rapport ‘Ongerief bij gezelschapsdieren’ naar de postduif kijken. Na de analyse zijn de aanbevelingen opgenomen. Op de PVH-website www.huisdieren.nu kunt u alles lezen over de gang van zaken rond de positieflijsten. Alle belangrijke rapportages kunt u hier terugvinden, ook de
stellingnames van het PVH en de vele briefwisselingen met het ministerie. Ook de laatste stand van zaken kunt u hier steeds terugvinden. Duidelijk is dat het PVH zich niet wenst te laten ringeloren door de anti-huisdierenlobby en ook niet door het ministerie of de politiek. Alle houders van dieren die hun dieren verantwoord houden kunnen rekenen op de steun van het PVH en de organisaties de het PVH steunen zijn bovendien verzekerd op gratis juridische bijstand van het PVH daar waar het gaat over de bedreiging van hun hobby. Alleen door als houders van dieren in Nederland solidair te zijn kunnen we de anti-dierhouderij succesvol op afstand houden. Deze gemeenschappelijkheid is van belang omdat organisaties als de Dierenbescherming, stichting AAP en de Dierencoalitie zeer veel geld ontvangen van het ministerie en de goede doelen dat ze daarmee niet alleen een grote deskundige staf hebben, maar zelfs lobbyisten in Nederland en Europa kunnen betalen. Vandaag de muntjaks, morgen andere zoogdieren en overmorgen de vogels en de postduif, dat moeten we voorkomen!
Ton Ebben, Voorzitter Platform Verantwoord Huisdierenbezit
BIJLAGE
Rapport 374
ONGERIEF BIJ GEZELSCHAPSDIEREN, DUIVEN Hoe worden duiven gehouden en wat zijn bronnen van ongerief? Bevindingen van de onderzoekers. De grootte van het hok en de ventilatie moeten in overeenstemming zijn met het aantal duiven. Overbevolking veroorzaakt ziekten, agressief gedrag, etc. Wanneer jongen gekweekt worden, moet het duivenhok minstens twee afdelingen hebben, omdat zelfstandige jongen door de oude duiven worden nagejaagd en gepikt. Elk hok moet een uit- en invliegklep hebben, vaak zo geconstrueerd, dat uitvliegen geblokkeerd kan worden. Als bodembedekking wordt roosters, houten vloeren of stro gebruikt. Ook rivierzand, grint of grotere stenen worden gebruikt. Badwater moet frequent verschoond worden. Vrijwel alle duivenhouders verduisteren de hokken vanaf maart tot 21 juni om te voorkomen dat de jonge duiven gaan ruien. Ruiende duiven kunnen niet snel vliegen tijdens wedstrijden. Het omgekeerde gebeurt ook: bijlichten om de rui te vervroegen. Duiven worden vrijwel altijd in groepen gehouden. Bij de thuisblijvende duiven bestaat naast het gemis van de partner het risico op verveling en/of stress wanneer zij niet mogen vliegen. Zowel bij thuisblijvende als bij individueel gehouden duiven kan apathie en stereotiep gedrag optreden.
Duiven worden, vanaf een leeftijd van 14 dagen, 1 tot 3 x per week ter hand genomen. Daarnaast ‘stoeit’ de postduivenhouder met de duiven, dat wil zeggen dat hij ze uitdaagt in het verdedigen van hun schap. De duif slaat daarbij met de vleugels en pikt naar de hand van de postduivenhouder. In hoeverre dat belastend is voor de duiven is niet bekend. Vanaf 3 á 4 maanden trekken de jonge postduiven zelf weg tijdens het vliegen. Er wordt begonnen met een vlucht van enkele kilometers. Het africhten gebeurt tot afstanden van ongeveer 70 á 80 km. Als de jonge duiven een half jaar oud zijn mogen ze deelnemen aan wedvluchten. Onvoldoende conditie en toch moeten vliegen komt voor en veroorzaakt ongerief. In de vliegduivensport worden de duiven hongerig gehouden en in het donker getraind met bouwlampen om de vliegduur te kunnen verlengen. Ongeveer 10% van de duivenhouders laat de duiven op een aangepikt ei, of jong van enkele dagen oud vliegen (‘nestspel’). Duivinnen vliegen beter op een aangepikt ei of klein jong terwijl doffers beter op een wat groter jong vliegen. Wanneer met de doffer gevlogen wordt, wordt een paar dagen voor de wedvlucht de duivin bij het jong weggehaald, zodat de doffer alleen voor het jong zorgt en de drang om naar huis te vliegen erg groot is. Ongeveer 90% van de duivenhouders speelt op weduwschap en ca. 80% van hen vliegt met de doffers. Duiven worden gekoppeld en van elkaar gescheiden. Voor de wedvlucht mogen ze elkaar even zien. Daarna wordt de doffer (of duivin) weggebracht voor de vlucht. Bij thuiskomst krijgt de doffer de duivin te zien en mogen ze afhankelijk van de vlucht kortere of langere tijd met elkaar doorbrengen. Zowel het nestspel als weduwschapsspel veroorzaakt ernstig ongerief. De spelvormen blijken niet nodig te zijn. Duiven vliegen gemotiveerd op een goed hok en verzorging en band met de duivenhouder. Gedwongen baden en massage: de postduif wordt na vlucht door de duivenhouder gemasseerd in een bad van lauw warm water om de pootjes schoon te maken en het herstel te bevorderen. Of dat daadwerkelijk het geval is, is niet bekend. Er is relatief veel, deels anekdotische en deels ervaringskennis over het in de juiste conditie brengen van sportduiven. Door het bijeenbrengen van duiven van verschillende herkomst en de vlucht lopen postduiven aanzienlijke risico’s op infectieziekten. Eén keer per jaar worden de postduiven verplicht preventief geënt tegen paramyxovirus en pokken. Duiven zijn gevoelig voor diverse virusinfecties (circovirus, herpesvirus en adenovirus), die vooral bij jonge duiven problemen geven. Het adenovirus komt daarbij vaak in combinatie met E. coli voor en veroorzaakt anorexie, regurgiteren, ernstige diarree, uitdroging en sterfte. Duiven waarmee aan tentoonstellingen of wedvluchten wordt deelgenomen moeten tegen NewCastle Disease gevaccineerd zijn. Veel postduivenhouders enten tegen paratyfus. ’t Geel is een parasitaire infectie die veel voorkomt bij duiven. Vaak wordt
preventief gemedicineerd bij thuiskomst van de postduiven. Hexamitiasis komt veel voor bij jonge duiven, en is eveneens een parasitaire infectie (flagellaat). De jonge duiven hebben hierbij last van diarree. Luizen (lange veerluis en stuitluis) en veer- of schachtmijten veroorzaken jeuk. De conditie van de duiven gaat achteruit. Luizen kunnen bestreden worden met antiparasitaire poeders. Bloedluis (Dermanyssus gallinae) veroorzaakt ook bloedarmoede, waardoor de conditie van de duiven achteruit gaat. Voor jonge duiven kan dit de dood tot gevolg hebben. Ornithose is een complexziekte waarbij meerdere ziekteverwekkers een rol spelen. Verwekkers zijn o.a. Chlamydophila psittaci, het herpes virus en Trichomonas gallinae. Preventief wordt geregeld super ornithosemix gebruikt waarin naast vitaminen ook middelen zitten die de ziekteverwekkers bestrijden. Er zijn veel medicijnen beschikbaar en in te zetten in de duivensport. Daarbij worden zowel middelen op natuurlijke als op chemische basis gebruikt, en zowel geregistreerde als off label medicijnen. Door de vaak ruime inzet van medicatie dreigt resistentieproblematiek. Selectie speelt een belangrijke rol bij de weerstand van de koppel. Uitval tijdens wedvluchten door uitputting, oververhitting, uitdroging, etc. is afhankelijk van de voorbereiding van de duiven, de transportcondities en de (weers)condities tijdens de vlucht. Vermoeidheid zou een slechtere navigatie tot gevolg kunnen hebben. Duiven kunnen zichtbare kramp in hun poten hebben en aanzienlijk gewicht (water en vet) zijn verloren na een lange tijd vliegen. Bij hoge omgevingstemperaturen moet de duif op tijd de watervoorraad op peil kunnen brengen. Op midfond- en fondvluchten moet de duif onderweg drinken om uitdroging te voorkomen. Lange afstanden in combinatie met hoge temperaturen veroorzaken ernstig ongerief bij duiven. Sommige duiven vallen ten prooi aan roofvogels als de sperwer en havik. Andere duiven verongelukken door hoogspanningskabels en verkeer. Predatie en verongelukken kunnen ook voorkomen bij het vrij laten vliegen vanuit het thuishok. Onvoldoende conditie, in de rui zijn, verkeerd gevoerd worden, weersomstandigheden en te lange vluchten (bijv. vluchten > 400km voor jonge duiven) maken dat de duiven uitgeput raken en uitvallen tijdens wedvluchten. Duiven worden geringd voor identificatie en registratie. De ring moet voor ca 8 dagen leeftijd aangebracht zijn, omdat anders het risico op breken en kneuzen van de tenen groot is. Duivenhouder hechten wonden of spalken breuken vaak zelf. Dergelijke ingrepen veroorzaken ongerief en behoren (verdoofd of onder narcose) door een dierenarts uitgevoerd te worden.
Postduivenhouders hebben vaak eigen ‘voersystemen’. Duivenhouders gebruiken om de duiven ‘gezond te houden’, in topconditie te brengen, de rui te stimuleren of te remmen allerlei middelen en methoden, die doorgaans op anekdotische en/of ervaringskennis zijn gebaseerd. Om duiven na de vlucht snel weer in conditie te brengen, krijgen ze bij thuiskomst elektrolyten en glucose in het drinkwater en wordt voer met veel (96%) dierlijke eiwitten verstrekt. Soms krijgen duiven bij binnenkomst na de laatste wedstrijdvlucht in september niets te eten om ze in één keer in de rui te vallen. Vaak wordt alleen drinkwater met toevoegmiddelen verstrekt en geen schoon drinkwater. Om het vliegseizoen voor duiven te verlengen, moet de rui geremd worden. Daarvoor worden corticosteroïden in het oog gedruppeld. De corticosteroïden veroorzaken schimmelinfecties (Aspergillose) die de dood tot gevolg kunnen hebben. Het gebruik van doping (corticosteroïden) is sinds 1997 verboden. Tijdens wedvluchten wordt de mest daarom gecontroleerd op het gebruik van doping. Wanneer doping gebruikt is, wordt de duivenhouder voor 5 tot 10 jaar geschorst. Na de rui, in de winterperiode, worden postduiven tentoongesteld. Postduiven worden niet geconditioneerd voor de tentoonstelling. Tijdens de tentoonstelling zit iedere duif in een individueel kooitje, zonder schuilmogelijkheid. Bij een tentoonstelling worden de duiven ’s morgens gebracht en ’s avonds weer opgehaald. Postduiven worden in de hand gekeurd. De keurmeester houdt de duif 1- 1½ minuut in de hand en mag maximaal 150 duiven per dag keuren. Tussen 1 oktober en 1 maart worden in Nederland jaarlijks ongeveer 275 grote, maar ook lokale tentoonstellingen gehouden, waarbij het aantal ingezonden dieren varieert van 100 tot ca 10000. Een postduif wordt gemiddeld tussen de 10 en 12 jaar oud. Er zijn echter postduiven die ouder dan 20 jaar worden. Een sierduif wordt gemiddeld tussen de 18 en 20 jaar, waarbij ze zich tot een leeftijd van 12 tot 15 jaar kunnen voortplanten. Uit een enquête, gehouden in 1998, bleek dat meer dan 40% van de geboren duiven niet volwassen wordt. Hoe hoog de sterfte nu is, is niet bekend. Overtollige duiven worden in veel gevallen door de duivenhouder zelf gedood of geslacht. Dode dieren gaan onder andere naar valkeniers en geslachte dieren naar poeliers. Een deel van de duiven gaat naar handelaren, die de duiven vervolgens verhandelen via internet of de markt in Barneveld. Een ander deel van de duiven gaat naar asielen of vogelopvangcentra. Verdwaalde postduiven kunnen zelfstandig overleven en verwilderen. Postduivenhouders kweken hun eigen duiven. Overcomplete dieren gaan naar de markt in Barneveld en worden daar verhandeld of via verzamellocaties naar poeliers. Ook via internet worden duiven verhandeld. Postduiven gekweekt uit ‘beroemde’ lijnen en met goede resultaten worden voor veel geld verkocht via veilingen. De duiven gaan na de veiling uiteindelijk naar kwekers over de hele wereld (o.a. China, Japan, Amerika, Groot-Brittannië, Saoudie Arabië). De huisvesting bij kwekerij en opvang komt overeen met die bij de ‘gewone’ duivenhouder.
Tijdens veilingen zitten de postduiven in kleine kooitjes en kunnen ze door alle bezoekers bekeken en in de hand genomen worden. Dit levert waarschijnlijk veel stress op bij de duif. Postduiven worden vaak en over lange afstanden getransporteerd. Er is veel onderzoek naar transportcondities gedaan. De duiven worden thuis door de duivenhouder ingekorfd in een (rieten) mand (waar ongeveer 10 duiven in passen) en naar het duivenlokaal gebracht. Daar worden de duiven in groepen in aluminium verzendmanden gedaan. Het transport wordt vanuit de verenigingen georganiseerd in speciale transportwagens met airco, drinkwater- en voergoot. Ruw laden veroorzaakt verstoringen bij de duiven. Jonge duiven zijn waarschijnlijk kwetsbaarder voor watertekorten, doordat zij de drinkgoten in de vrachtwagens niet altijd weten te vinden. Grootste probleem is echter het grote aantal duiven dat onvoldoende in conditie is, maar toch ingekorfd wordt.
Aandachtspunten voor vermindering van ongerief bij postduiven volgens het rapport ‘ongerief bij gezelschapsdieren’. Onderstaand een greep uit de conclusies met de daarbij gegeven oplossingsrichting. Uitputting, verdwalen, verhongeren, stress bij sportuitoefening De onderzoekers menen dat de 10% van de duiven op de wedvlucht dit kan overkomen. In geval van slechte omstandigheden schat men dat 70% van de deelnemende duiven dit overkomt. Het aantal duiven dat niet terugkomt, schat men op 10%. De oplossing is dat alleen bij goede weersomstandigheden gevlogen mag worden. Sociale isolatie, frustratie ten gevolge van weduwschapspel Deze situatie doet zich manifesteert zich voor, tijdens en na elke vlucht. De spelvorm zou door 90% van de postduivenhouders bedreven worden en wel door 80 met doffers. Hier is de oplossing volgens de onderzoekers dat er kortere vliegafstanden moeten komen, groepshuisvesting van de thuisblijvers en op termijn een verbod op deze spelvorm. Uitputting ten gevolge van leeftijd en conditionele aspecten Dit komt regelmatig voor volgens de onderzoekers en wel door wedstijdsystemen en wedvluchten. De onderzoekers menen dat 20 tot 25% van de postduiven hier het slachtoffer van kunnen worden. Er moet selectief worden ingekorfd rekening houden met leeftijd en conditie. De vluchten moeten korter worden en er moet een maximale vliegduur komen. Agressie, angst, frustratie bij sportbeoefening. Vliegen op territoriumdrift. Bedoeld is hier waarschijnlijk het vliegen op de deur bij jonge duiven. Zo’n 10% van de jonge duiven zouden hieraan worden onderworpen. De jonge duiven zouden korter moeten vliegen dan nu het geval is.
Sociale isolatie, uitputting, frustratie ten gevolge van huisvesting en management bij sportbeoefening bij nestspel voor zowel jonge als oude duiven. Hier zien de onderzoekers als probleem dat de jonge duiven geen bescherming krijgen van de eigen ouderdieren en voor de ouderdieren de drang om bij het jong te zijn waardoor de doffer uitgeput kan raken. Deze spelvorm zou moeten worden verboden. Milde angst, stress, verminderde bewegingsruimte ten gevolge van transport bij vervoer van duiven. Volgens de onderzoekers komt dit bij alle duiven voor en is dit inherent aan de wedvluchten. Als oplossing wordt gezien selectief inkorven en een maximaal aantal vluchten vaststellen. Te weinig drinken door drinkwateradditieven. Volgens de onderzoekers krijgen 75% van de postduiven toevoegingen door het drinkwater waardoor ze te weinig vocht zouden opnemen. Bovendien komt dan daardoor ook multiresistentie voor. Intoxicatie komt volgens de onderzoekers niet voor. Ingrepen, pijn, angstig ten gevolge van zelf toepassen veterinaire handelingen. De ingrepen die hier bedoeld zijn bestaan uit verwondingen (krop dichtnaaien, gebroken poot spalken, enzovoort door de duivenhouder. Volgens de onderzoekers moet dit verboden worden. Uitputting, uitdroging, angst bij training. Dit zou optreden bij 95% van de duiven bij de trainingsvluchten voor jonge duiven. Selectief inkorven zou hier de oplossing zijn. Te lange donkerperiode. Door te lang te verduisteren zouden 80% van de jonge duiven te weinig voedsel op kunnen nemen. De daglengte zou meer dan 8 uur moeten bedragen. Bewegingsbeperking, stress bij tentoonstellen en keuringen. De zorgen zijn hier het verblijf in kleine kooi tijdens tentoonstelling en veiling. De oplossing moet gezocht worden in het creëren van privacy en geen doffers op een rij plaatsen.