Bijlage 1: jurisprudentie Aantonen bezit Rechtbank Rotterdam 19-3-2008, LJN: BC9701 X kocht een stuk grond. Direct na de koopovereenkomst omheinde en bestraatte X het stuk grond en plaatste hier een gemaal op. De akte van levering werd nooit gepasseerd. De Rechtbank concludeert dat deze handelingen evenals de betaling van de koopsom verricht werden vooruitlopend op de levering en dat op deze wijze het stuk grond in bezit werd genomen. Door het plaatsen van een omheining was het ook voor een ieder duidelijk dat X het stuk grond in bezit had genomen. Gerechtshof ’s-Gravenhage 17-1-2008, LJN: BC5682 Het Hof is van oordeel dat het plaatsen en vervangen van het hek in samenhang met het gedurende een termijn van 20 jaar permanent en onbetwist onderhouden van een strook grond zodanige daden van machtsuitoefening vormen dat sprake is van bezit. Rechtbank Arnhem 15-6-2005, LJN: AU1297 De Rechtbank had X bij tussenvonnis van 11 augustus 2004 (LJN-nr. AR2983) toegelaten te bewijzen dat hij de door hem zonder toestemming van de gemeente in gebruik genomen strook (bos)grond van de gemeente door middel van extinctieve verjaring ex art. 3:105 BW had verkregen, doordat hij de strook grond al meer dan twintig jaar in bezit had genomen. Daarbij had de Rechtbank o.a. overwogen dat voor inbezitneming van een strook grond vereist is dat de feiten en omstandigheden ondubbelzinnig wijzen op de pretentie van eigendom. Volgens de Rechtbank was daarvan sprake in de door X geschetste situatie, nu de strook grond één geheel met de tuin van X was gaan vormen en door o.m. het verhoogde terras niet meer vanaf elders bereikbaar was. Rechtbank Arnhem 11-8-2004, LJN: AR2977 Om te kunnen spreken van een inbezitneming door Y en Z is niet voldoende dat ' enkele op zichzelf staande machtsuitoefeningen' hebben plaatsgehad. Vereist is dat de feiten en omstandigheden ondubbelzinnig wijzen op hun pretentie van eigendom. Daarvan kan sprake zijn, als het terrein is afgesloten door middel van een ondoordringbare haag of een hekwerk. In dat geval is de strook grond feitelijk een geheel met de tuin gaan vormen en niet meer vanaf elders bereikbaar. Een dergelijke situatie doet zich hier voor. Houder wordt geen eigenaar Vznr. Rechtbank Maastricht 24-4-2008, LJN: BD0485 Een hondensportvereniging kreeg in 1935 een oefenterrein van de gemeente in gebruik. De Voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van houden voor een ander, te weten de gemeente, en er derhalve geen sprake is van bezit. Er kan dus geen sprake zijn van verkrijgende verjaring. Rechtbank Amsterdam 10-10-2007, LJN: BC7188
onderwerp
Actualiteiten verjaring en grondzaken datum 27 augustus 2008
07/12
De eigenaar van een perceel had een perceel aan de voorzijde van zijn woning van de gemeente in gebruik gekregen. Hij nam ook grond van de gemeente aan de achterzijde en linkerzijde van zijn woning in gebruik. Volgens de Rechtbank is niet gesteld of gebleken dat dit gebruik van een wezenlijke andere aard is dan het gebruik van het perceel aan de voorzijde van de woning. Daarom valt niet in te zien dat het gebruik van de percelen aan de achterzijde en linkerzijde van de woning aangemerkt zou moeten worden als bezit, terwijl dat niet geldt voor het gelijksoortige gebruik van het perceel aan de voorzijde van de woning. Er is dus sprake van houderschap en niet van bezit. Eigendomsverkrijging door verjaring is niet aan de orde. Rechtbank Amsterdam 14-2-2007, NJfeitenrechtspraak 2007, 205 Eigenaren van woonschepen gebruikten de walkant, waarlangs hun woonschepen waren afgemeerd, als tuinen en betaalden hiervoor geen vergoeding aan de gemeente Amsterdam. De Rechtbank overweegt dat bij de beantwoording van de vraag of de bewoners voor zichzelf dan wel voor de gemeente hielden, als uitgangspunt moet gelden dat ingevolge art. 3:109 BW degene die een goed houdt, vermoed wordt dit goed voor zichzelf te houden. Verder moet op grond van art. 3:108 BW naar verkeersopvatting worden beoordeeld of de bewoners de tuinen bij de woonboten voor zichzelf dan wel voor de gemeente hielden. De gemeente heeft terecht geoordeeld dat de aan de walkant langs de woonboten gelegen tuinen verband houden met de aan de bewoners van de woonboten afgegeven ligplaatsvergunningen. Het staat enerzijds vast dat het hebben van een ligplaatsvergunning voor een bepaalde woonboot het gebruik van die grond met zich brengt en met de vergunning is verbonden. Anderzijds is het niet goed denkbaar dat bij beëindiging van de vergunning - en beëindiging van de ligplaats - dat gebruik van de grond zou blijven voortbestaan. Onder deze omstandigheden moet ervan worden uitgegaan dat het gebruik van de gronden is begonnen op grond van houderschap met het doel om de woonboten te kunnen bereiken. Hieruit moet worden geconcludeerd dat de bewoners dan wel hun rechtvoorgangers bij de ingebruikneming van de tuinen deze zijn gaan houden in het kader van een gebruiksovereenkomst met de gemeente die daarmee stilzwijgend heeft ingestemd. Gerechtshof Amsterdam 8-5-2003, LJN: AO2388 Het Hof is van oordeel dat het gebruik van het stuk grond op de wallenkant langs de ligplaats van de woonboten verband houdt met de aan de woonschepenbewoners afgegeven ligplaatsvergunningen: een bewoner heeft logischerwijze via de grond langs de ligplaats toegang tot zijn woonboot. Op grond hiervan staat enerzijds vast dat het hebben van een ligplaatsvergunning voor een bepaalde woonboot het gebruik van die grond met zich brengt en met die vergunning is verbonden, terwijl het anderzijds niet goed denkbaar is dat bij beëindiging van die vergunning – en beëindiging van de ligplaats – dat gebruik van de grond zou blijven voortbestaan. Er moet aldus van uit worden gegaan dat de aanvang van het gebruik van de wallenkanten is begonnen als houderschap en dat naar verkeersmaatstaven de bewoners van de woonschepen geen bezitter zijn geworden van de omstreden wallenkanten, maar als houders (voor de gemeente) moeten worden beschouwd. Hieraan doet niet af dat de bewoners zelf het onderhoud van die wallenkanten op zich hebben genomen, omdat dit verband hield met het
onderwerp
Actualiteiten verjaring en grondzaken datum 27 augustus 2008
08/12
gebruik dat zij (om niet) van de strook grond maakten. Rechtbank Rotterdam 21-7-2004, niet gepubliceerd De vraag of D het stuk grond voor zichzelf dan wel voor de gemeente houdt, moet naar verkeersopvatting worden beoordeeld, met inachtneming van de wettelijke regels en overigens op grond van uiterlijke feiten. D wist bij het in gebruik nemen van de grond dat deze de gemeente in eigendom toebehoorde. Ingevolge art. 3:113, lid 2, BW is de enkele op zichzelf staande machtsuitoefening voor een inbezitneming van een dergelijk goed onvoldoende. Ter onderbouwing van zijn stelling dat hij in deze als bezitter moet worden beschouwd, heeft D enkel betoogd dat hij de grond al sinds 1975 in gebruik heeft (genomen) en daarover sindsdien de feitelijke macht uitoefent. Hij heeft daarmee onvoldoende feiten en/of omstandigheden gesteld, op grond waarvan naar verkeersopvatting en op grond van uiterlijke feiten moet worden geoordeeld dat er sprake is van een houden van de grond voor zichzelf. Ook uit een krantenartikel kan worden opgemaakt dat hij niet als bezitter maar als houder van de grond moet worden aangemerkt. Hij heeft nl. in dat artikel o.a. verklaard de grond te hebben willen huren van de gemeente, hetgeen niet duidt op een houden voor zichzelf. Hieraan doet niet af dat hij in al die jaren éénmaal de onroerende-zaakbelasting heeft voldaan en het terrein heeft onderhouden. Nu D niet kan worden gekwalificeerd als bezitter in de zin van art. 3:105 BW, is er geen sprake van verkrijgende verjaring in de zin van dat artikel. Gerechtshof Arnhem 10-6-2003, NJ 2004, 155 Vast staat dat K en S een koopovereenkomst hebben gesloten, maar dat de levering van het betrokken perceel via het opmaken van een notariële akte, gevolgd door inschrijving daarvan, niet is geschied. Dit betekent dat S eigenaar van het perceel is gebleven en dat het door hem feitelijk in gebruik geven van het perceel aan de koper (K) deze laatste - gezien de tussen partijen bestaande rechtsverhouding - naar verkeersopvatting niet tot bezitter, maar slechts tot houder voor S maakt. Hieruit volgt dat K geen bezitter te goeder of te kwader trouw van het perceel is geweest, zodat het in eerste aanleg door de erven van K gedane beroep op verkrijgende verjaring (op grond van art. 3:99 BW of art. 3:105 BW) moet worden verworpen. President Rechtbank Arnhem 16-10-2001, KG 2001, 285 Uit niets is gebleken dat de bewoners zich al voor 23 november 2000 gedroegen als eigenaren van het Katshuis en dat zij het eigendomsrecht van achtereenvolgens Kats Bouwgroep, A en B ontkennen. Integendeel, de bewoners hebben juist in de afgelopen jaren geprobeerd het gebruik van het Katshuis te legaliseren en het Katshuis in samenwerking met de Woningbouwvereniging Gelderland geschikt te maken voor sociale huisvesting. Nu het gebruik van de bewoners niet kan worden gekwalificeerd als bezit, brengt dat mee dat de bewoners ingevolge artikel 3:105 BW niet door verjaring eigenaren zijn geworden van het Katshuis.
onderwerp
Actualiteiten verjaring en grondzaken datum 27 augustus 2008
09/12
Goede trouw Rechtbank Utrecht 14-5-2008 X kocht van Y een woning waarvan de door Y aangelegde achtertuin doorliep tot aan de sloot. Y had het perceel in 1988 gekocht en geleverd gekregen van respectievelijk de aannemer en de gemeente en legde vervolgens zijn tuin aan tot aan de sloot. In de relevante akten was bepaald dat Y een onherroepelijke volmacht verleende aan de aannemer en de gemeente voor het aanwijzen van de perceelsgrenzen. In 1989 vond kadastrale opmeting plaats. Y was hier niet bij aanwezig. In 2004 en in 2006 zette het Kadaster de perceelsgrenzen uit zoals vastgesteld in 1989. Vastgesteld werd dat een gedeelte van de achtertuin van X over de gehele breedte van het perceel tot aan de sloot toebehoorde aan de gemeente. X beriep zich ten aanzien van deze strook op verkrijgende verjaring te goeder trouw. Y komt volgens de Rechtbank geen beroep toe op de onbekendheid met de overeenkomstig de akten vastgestelde grenzen, omdat de akten bepalen dat de perceelsgrenzen nog vastgesteld zouden worden en Y zijn volmacht hiervoor aan de aannemer en de gemeente heeft gegeven. Onder deze omstandigheden behoorde Y op grond van artikel 3:11 BW door raadpleging van het Kadaster te weten dat hij een strook grond van de gemeente in bezit had genomen, zodat hij de strook grond niet te goeder trouw in bezit heeft gehad in de zin van artikel 3:118 BW. Hoewel uit de akten niet de precieze perceelsgrenzen zijn af te leiden, kan volgens de Rechtbank ook X zich op grond van artikel 3:23 BW niet op onbekendheid beroepen met de bepaling in de akten dat de perceelgrenzen na de levering van het perceel aan Y zouden worden vastgesteld. Daarbij komt dat uit de situatieschets die aan de akten is gehecht, niet ondubbelzinnig is op te maken dat het de bedoeling van de gemeente is geweest dat het perceel tot aan de sloot zou doorlopen. Onder deze omstandigheden kon X zich niet zonder raadpleging van de kadastrale gegevens als rechthebbende van de strook grond beschouwen. X heeft de grond niet te goeder trouw in bezit gehad. Derhalve slaagt ook een zelfstandig beroep van X op verkrijgende verjaring niet. Gerechtshof Leeuwarden 22-8-2007, LJN:BB2285 Een strook grond sloot zonder onderbreking aan op de rest van het perceel dat de bezitter had gekocht. Het leek alsof de daar aanwezige spoorbiels en in het verlengde daarvan opgestelde piketpaaltjes met planken de kadastrale grens vormden. Uit de inrichting van het terrein had de bezitter niet behoeven af te leiden dat de strook tuin niet tot het gekochte behoorde. Het Hof overweegt dat de bezitter uit de overdrachtsakte niet had kunnen afleiden dat de strook tuin niet tot zijn eigendom behoorde. Op de aan een eerdere transportakte gehechte kaart was juist aan de kant waar de bewuste strook grond zich bevond een relatief brede strook grond aangegeven. Voor bezit te goeder trouw is niet vereist dat de bezitter ook de kadastrale kaarten, waaronder de kadastrale aanwijs had moeten raadplegen. De bezitter te goeder trouw blijft te goeder trouw ook al werd hij op enig moment na de aankoop van het perceel alsnog gewezen op de juiste kadastrale grens (artikel 3:118 lid 2 BW).
onderwerp
Actualiteiten verjaring en grondzaken datum 27 augustus 2008
10/12
Voorzieningenrechter Rechtbank Arnhem 27-11-2007, LJN: BB9650 Vooralsnog onvoldoende aannemelijk dat sprake is van bezit te goeder trouw. Verkrijgers troffen in de aktes van overdracht een omschrijving aan gebaseerd op een afpaling van kadastrale percelen en vooralsnog is daarmee onvoldoende gebleken dat die verkrijgers grond hadden erop te vertrouwen dat een grens van hun perceel in het midden van de sloot onderaan het talud van de snelweg lag. Ruilverkaveling Rechtbank Utrecht 22-10-2003, LJN AM2033 De titelzuiverende werking van de akte van toedeling brengt mee, dat de termijn voor bevrijdende verjaring opnieuw begint te lopen na de inschrijving van de akte van toedeling in de openbare registers. Met de akte van toedeling wordt een nieuw recht verkregen, zelfs in het geval de oude en de nieuwe eigenaar dezelfde zijn. De termijn voor het verlies van een recht moet opnieuw aanvangen bij het verkrijgen van een nieuw recht. Artikel 1 EP EVRM Rechtbank Roermond 23-1-2008, LJN BC3154 De gemeente kan als overheidsorgaan niet art. 1 EP EVRM inroepen. Dit volgt uit de artikelen 34 en 1 van het EVRM. Grondrechten zijn rechten van burgers en (in beginsel) privaatrechtelijke rechtspersonen tegen de overheid. II Handhaven Rechtbank Rotterdam 23-5-2007, LJN: BA7880 De gemeente vordert ontruiming van openbare gronden die door particulieren zijn toegevoegd aan hun achtertuinen. De particulieren vorderen dat de gemeente wordt bevolen de in gebruik zijnde grond aan hen te verkopen en te leveren. De Rechtbank beslist dat het handelen van de gemeente is gericht op de handhaving van haar eigendomsrecht, niet in strijd is met fungerend gemeentebeleid en overigens ook geen misbruik van recht vormt. Voorzieningenrechter Rechtbank ’s-Hertogenbosch 30-7-2008, LJN: BD9136 X stelde als gevolg van verjaring eigenaar te zijn geworden van een strook grond van Y en wenste inschrijving van de notariële akte van eigendomsverkrijging in de Kadastrale registers. Y weigerde zijn medewerking en de notaris verklaarde dat de aan hem voorgelegde bewijsstukken niet genoegzaam aantoonden dat de verjaring zich had voorgedaan. De bewaarder van het Kadaster schreef de verklaring van de notaris daarom in in het register van voorlopige aantekeningen. X vorderde een bevel tot inschrijving in de openbare registers. Volgens de Voorzieningenrechter is voorshands onvoldoende aannemelijk is dat X het bezit van de strook grond heeft verkregen. Voorshands is onvoldoende aannemelijk dat de bewaarder van het Kadaster ten onrechte heeft geweigerd de notariële akte van eigendomsverkrijging in de openbare registers in te schrijven. Voor het geven van een bevel daartoe bestaat derhalve geen grond.
onderwerp
Actualiteiten verjaring en grondzaken datum 27 augustus 2008
11/12
Voorzieningenrechter Rechtbank Dordrecht 19-7-2007, LJN: BB0209 De gemeente was overgegaan tot eigenmachtige ontruiming van een perceel grond waarvan het voorgezet gebruik aan X was verleend. De Voorzieningenrechter overweegt dat een bezitter in het algemeen gevrijwaard dient te zijn tegen eigenrichting, in die zin dat het de werkelijk gerechtigde niet is toegestaan de zaak eigenmachtig terug te nemen. Indien dat laatste niettemin heeft plaatsgevonden, dient een vordering tot herstel in de oude toestand te worden toegewezen, behoudens bijzondere omstandigheden.
onderwerp
Actualiteiten verjaring en grondzaken datum 27 augustus 2008
12/12