Bijlage 1. Een gemeenschappelijk woord In de naam van God, de erbarmer, de barmhartige. En vrede en zegeningen over de profeet Mohammed. Koran 16: 125 : “Roep op tot de weg van jouw Heer met wijsheid en goede aansporing en twist met hen op de beste manier. Jouw Heer kent wie van Zijn weg afdwaalt het best en Hij kent hen die het goede pad volgen het best” I Liefde tot God Liefde tot God in de islam De geloofsgetuigenissen De centrale geloofsbelijdenis van de islam bestaat uit twee geloofsgetuigenissen of shahada’s(1). Deze luiden: “Er is geen god behalve God, Mohammed is de boodschapper van God”. De islam kan niet zonder deze twee getuigenissen. Wie ze uitspreekt en aanvaardt, is moslim; wie ze ontkent is geen moslim. Bovendien zei de profeet Mohammed: Het beste dat je in je geheugen kunt prenten is: Er is geen andere god dan God.(2) Het beste dat alle profeten hebben gezegd Toen hij hierover uitwijdde zei de profeet Mohammed: “Het beste wat ik zelf heb gezegd en de profeten vóór mij, is: Er is geen andere god dan God. Hij alleen heeft geen partners, Hem komt de heerschappij toe en de lofzang. Hij heeft macht over alle dingen.” (3). Deze zinnen die op de eerste geloofsbelijdenis volgen, komen alle uit de Edele Koran. Ze beschrijven alle een wijze om God lief te hebben en Hem te dienen. De woorden 'Hij alleen' herinneren moslims eraan dat hun harten (4) aan God moeten zijn toegewijd. 'Alleen', want God zegt in de Edele Koran: 33: 4: “God heeft voor een man niet twee harten in zijn binnenste gemaakt”. God is Absoluut en daarom moet de toewijding aan Hem oprecht en volledig zijn. De woorden 'Hij heeft geen partners' herinneren moslims eraan dat zij God alleen moeten liefhebben, zonder gelijken in hun ziel want God zegt in de Edele Koran : 2: 165 : “ Er zijn mensen die aannemen dat er naast God nog gelijken zijn die zij even liefhebben als God maar zij die geloven hebben God meer lief”. K. 39: 23: “ … bij hen die hun Heer vrezen lopen de rillingen over hun huid”. De woorden 'Aan hem komt de heerschappij toe' herinneren moslims eraan dat hun verstand of geest geheel aan God toegewijd moet zijn want de heerschappij is precies alles in de schepping en alles wat de geest kan kennen. Alles is in Gods hand want Hij zegt in de Edele Koran: 67: 1: "Gezegend zij Hij in wiens hand de heerschappij is en Hij is almachtig.” De woorden 'Aan hem komt de lofzang toe' herinneren moslims eraan dat zij God dankbaar moeten zijn en hun vertrouwen moeten stellen in Hem bij al hun gevoelens en emoties. God zegt in de Edele Koran 29: 61-63 : “Maar als jij hun vraagt wie de hemelen en de aarde geschapen en de zon en de maan dienstbaar gemaakt heeft, dan zeggen zij: “God’. Hoe kunnen zij dan zo zijn afgekeerd? God voorziet ruimschoots in het levensonderhoud van wie Hij wil en ook met beperking voor wie Hij wil. God is alwetend.” En als je hun vraagt wie uit de hemel water laat neerdalen om daarmee de aarde te doen herleven nadat zij dood was dan zeggen zij: ‘God’. Zeg: “Lof en dank zij God”. Maar de meesten van hen begrijpen het niet”. (5) Voor al deze gaven en nog andere moeten mensen altijd dankbaar zijn in oprechte toewijding: K 14: 32-34 : “ God is het die de hemelen en de aarde geschapen 1
heeft en die uit de hemel water heeft laten neerdalen en die daarmee vruchten heeft voortgebracht voor jullie levensonderhoud. En Hij maakte voor jullie schepen dienstbaar om op Zijn bevel op zee te varen en Hij maakte voor jullie de rivieren dienstbaar. En Hij maakte voor jullie de zon en de maan dienstbaar in hun vaste loop en Hij maakte voor jullie de dag en de nacht dienstbaar. Hij heeft jullie van alles wat jullie Hem gevraagd hebben gegeven en als jullie Gods genade willen tellen, dan kunnen jullie het niet opsommen. De mens is werkelijk onrechtvaardig en ondankbaar”. (6) Inderdaad, de Fatiha K: 1 , 1–7, het meest verheven hoofdstuk in de Edele Koran (7), begint met de lofprijzing van God: "In de naam van God, de oneindig Goede, de Barmhartige, Lof zij God, de heer van de wereldbewoners, de oneindig Goede, de Barmhartige, de heerser op de oordeelsdag. U dienen wij en u vragen wij om hulp. Leid ons op het rechte pad. Het pad van hen aan wie u genade geschonken hebt, Niet van hen die uw toorn verdienen En die niet dwalen” De Fatiha, dagelijks minstens zeventien maal gereciteerd in de verplichte gebeden, brengt ons in herinnering dat we God moeten prijzen en danken voor Zijn ontelbare weldaden en zijn ruime barmhartigheid, die niet beperkt blijft tot dit leven maar ons uiteindelijk bijeenbrengt op de dag van de rekening (8), als het eropaan komt en wanneer we hopen dat onze zonden worden vergeven. De Fatiha eindigt dan ook met een gebed om genade en leiding zodat we met wat begint als lofzegging en dank kunnen eindigen met heil en liefde want God zegt in de Edele Koran 19: 96: “Zij die geloven en de goede daden verrichten, aan hen zal de Erbarmer liefde doen toekomen”. De woorden 'en Hij is almachtig' herinneren moslims eraan dat zij Gods almacht indachtig moeten zijn en God dus moeten vrezen (ittaqa) (9). God zegt in de Edele Koran 2: 194195 : “..en vreest God en weet dat God met de godvrezenden is. Geeft bijdragen op Gods weg en stort jullie niet eigenhandig in de ondergang, en doet goed. God bemint hen die goed doen”. K. 2: 196 “…vreest God en weet dat God streng is in de afstraffing”. Door de vrees voor God moeten de handelingen, de bekommernis en de kracht van moslims geheel gewijd zijn aan God. Hij zegt in de Edele Koran 9: 36: “ En weet dat God met de godvrezenden is”. K. 9: 38-39: "Julllie die geloven. Wat is er met jullie, wanneer tot jullie gezegd wordt: Rukt uit op Gods weg’ dat jullie dan bezwaard ter aarde zijgen? Bevalt het tegenwoordige leven jullie dan meer dan het hiernamaals? Maar het genot van het tegenwoordige leven is in verhouding tot het hiernamaals maar gering. Als jullie niet uitrukken, zal hij jullie bestraffen met een pijnlijke bestraffing en andere mensen in jullie plaats zetten; en jullie brengen Hem geen enkele schade toe. God is almachtig”. De woorden 'Hem komt de heerschappij toe en de lof' en 'Hij is almachtig' herinneren moslims eraan dat zoals alles in de schepping God looft, zo ook alles in hun ziel aan God toegewijd moet zijn: K 4: 1 “Wat er op de hemelen en op aarde is, prijst God. Hij heeft de heerschappij en Hem zij lof; Hij is almachtig”. Want inderdaad, alles wat in de ziel van mensen omgaat is bekend bij God en daarvan moet rekenschap worden afgelegd. K 64: 4; “Hij weet wat er in de hemelen en op aarde is en Hij weet wat jullie verhullen en wat jullie onthullen; God weet wat er binnen in de harten is”. 2
Zoals we kunnen zien in bovengenoemde citaten, worden aan zielen in de Edele Koran drie eigenschappen toebedeeld: de geest of het verstand, gemaakt om de waarheid te omvatten; de wil, gemaakt om vrij te kunnen kiezen en gevoelens, gemaakt om te houden van het goede en schone (10). Anders gezegd, de ziel van de mens begrijpt de waarheid door het verstand, grijpt het goede door de wil, en voelt de liefde voor God door deugdzame emoties. Verderop in hetzelfde hoofdstuk beveelt God mensen K. 64: 16: “Hem zo veel mogelijk te vrezen, naar Hem te luisteren [en zo de waarheid te begrijpen]; Hem te gehoorzamen [en zo het goede te willen] en geeft bijdragen; dat is beter voor jullie zelf. En wie voor de eigen hebzucht behoed worden dat zijn zij die succesvol zijn”. Kort samengevat: als we de hele zin 'Hij alleen heeft geen partners, Hem komt de heerschappij toe en de lof en Hij is almachtig' combineren met de geloofsgetuigenis 'Er is geen andere god dan God', dan herinnert dat de moslims eraan dat hun hart, hun ziel en al hun geestelijke vermogens (of eenvoudigweg hun hart en ziel) volledig toegewijd moeten zijn aan God en aan hem gehecht. Zo zegt God in de edele Koran aan Mohammed: K. 6: 162-164 “ Mijn gebed en mijn opoffering, mijn leven en mijn sterven behoren God toe, de heer van de wereldbewoners. Hij heeft geen metgezel. Dat is aan mij bevolen en ik ben de eerste van hen die zich (aan God) overgeven. Zeg : Zal ik een ander dan God als Heer begeren, terwijl Hij toch de Heer van alles is? Iedere ziel begaat (het slechte) slechts ten koste van zichzelf. Niemand is belast met de last van een ander". Deze verzen vatten de totale en diepe devotie samen van de profeet Mohammed voor God. De edele Koran gebiedt dan ook moslims die God waarlijk liefhebben zijn voorbeeld (11) te volgen zodat God hen op hun beurt liefheeft.(12). K 3: 31 : “Zeg (Mohammed, tegen de mensen), Als jullie God liefhebben, volgt mij dan en God zal jullie liefhebben en jullie je zonden vergeven. God is vergevend en barmhartig”. De liefde tot God maakt dus deel uit van de complete en totale toewijding aan God. Het is geen louter voorbijgaande gedeeltelijke emotie. Zoals we boven zagen, God gebiedt in de edele Koran : “Mijn gebed en mijn opoffering, mijn leven en mijn sterven behoren God toe, de Heer van de wereldbewoners. Hij heeft geen metgezel”. De oproep om met hart en ziel geheel aan God te zijn toegewijd en met Hem volledig te zijn verbonden, heeft niets te maken met een oproep tot louter emotie of gemoedstoestand, het is in werkelijkheid een opdracht die een alles omvattende constante en actieve liefde tot God vereist. Het vereist een liefde waaraan het diepst inwendige geestelijke hart en de gehele ziel – met verstand, wil en gevoel – deelnemen door toewijding. Niemand komt met iets beters We hebben gezien hoe de gezegende zinnen 'Er is geen andere god dan God, Alleen Hij heeft geen metgezel. Aan hem komt de heerschappij toe en de lof en Hij is almachtig' expliciet maken wat besloten ligt in de beste herinnering (Er is geen andere god dan God) en wat dit vereist en tot gevolg heeft in zake de toewijding aan Hem. Rest ons nog te zeggen dat deze formule alleen al een heilige aanroep is, als het ware een uitbreiding van het eerste deel van de geloofsgetuigenis (Er is geen andere god dan God). De rituele herhaling hiervan kan met Gods genade een bepaalde godsdienstige houding met zich meebrengen die nodig is, nl. God liefhebben en Hem toegewijd zijn met heel zijn hart, 3
heel zijn ziel, heel zijn geest, met heel zijn wil en kracht en zijn gevoel. Vandaar dat de profeet Mohammed aanraadde zich het volgende vaak voor de geest te halen: “ Wie honderd keer op een dag zegt: “Er is geen andere god dan God, Alleen Hij heeft geen metgezel. Aan hem komt de heerschappij toe en de lof en Hij is almachtig” is gelijk aan iemand die tien slaven bevrijdt. Honderd goede daden worden voor hem opgeschreven en honderd slechte daden uitgewist. Het beschermt hem op die dag tot aan de avond tegen de duivel. En niemand kan iets beters geven behalve degene die nog meer doet".(13) Met andere woorden, deze gezegende formule vereist en veronderstelt niet alleen dat moslims totaal aan God moeten zijn toegewijd en Hem moeten liefhebben uit heel hun hart, heel hun ziel met alles wat in hen is, het is tevens door de herhaling (14) het begin van het waarmaken van deze liefde met alles wat ze zijn. God zegt in de edele Koran K. 73: 8 : “Gedenk dus de naam van jouw Heer en wijd jezelf geheel aan hem toe (tabattala)”. De liefde tot God als het eerste en grootste gebod in de Bijbel. De shema’ Israel in Deuteronomium 6: 4-5, een centrale tekst in het Oude Testament en de joodse liturgie, luidt: "Luister, Israël, de Heer, onze God, is één. Heb daarom de Heer lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten”. (15). Op dezelfde manier antwoordt Jezus in het Nieuwe Testament, als men hem naar het grootste gebod vraagt, Matt. 22: 34-40 : “Nadat de Farizeeërs hadden vernomen dat hij de Sadduceeërs tot zwijgen had gebracht, kwamen ze bij elkaar. Om hem op de proef te stellen vroeg een van hen, een wetgeleerde: ‘Meester, wat is het grootste gebod in de wet?’ Hij antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand. Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf. Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat." En verder: Markus 12: 28-31: 'Een van de schriftgeleerden die naar hen geluisterd had terwijl ze discussieerden, en gemerkt had dat hij hun correct had geantwoord, kwam dichterbij en vroeg: ‘Wat is van alle geboden het belangrijkste gebod?’ Jezus antwoordde: ‘Het voornaamste is: “Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht.” En het andere is daaraan gelijk: “Heb uw naaste lief als uzelf.” Er zijn geen geboden belangrijker dan deze.’ Het gebod God volledig lief te hebben is dus het eerste en voornaamste gebod in de Bijbel. Men kan het inderdaad op een aantal plaatsen vinden dwars door de hele Bijbel. Bijvoorbeeld Deuteronomium 4: 29; 10: 12; 11: 13 (deel van de shema’); 13: 3; 26: 16; 30: 2; 30: 6; 30: 10; Joshua 22: 5; Markus 12: 32-33 en Lukas 10: 27-28. Maar op diverse plaatsen in de Bijbel komt het voor met lichte variaties. In Mattheus 22: 37 “Hij antwoordde: ‘Heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand,” is het Griekse woord voor ‘hart’ 'kardia', het woord voor ‘ziel’ 'psyche' en het woord voor 'verstand' 'dianoia'. In de versie van Markus 12: 30, “heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht,” wordt het woord 'kracht' toegevoegd, de vertaling van het Griekse ischus'. De woorden van de wetgeleerde in Lukas 10: 27 (die door Jezus Christus worden bevestigd in Lukas 10: 28) bevatten dezelfde vier termen als in Markus 12: 30. De woorden van de Schriftgeleerde in Markus 12: 32 (die door Jezus Christus worden goedgekeurd in Markus 12: 34) bevatten de drie 4
termen kardia (“hart”), dianoia (“geest”), and ischus (“kracht”). In de shema` van Deuteronomium 6 : 4-5 staat: " Luister, Israël, de Heer, onze God, is één. Heb daarom de Heer lief met hart en ziel en met inzet van al uw krachten”. In het Hebreeuws is het woord voor “hart” 'lev', voor “ziel” 'nefesh', en voor “kracht” 'me’od'. In Joshua 22: 5 wordt alzo de Israelieten door Joshua geboden God lief te hebben en aan Hem toegewijd te zijn : Alleen, volbrengt zeer nauwgezet het gebod en de wet, welke Mozes, de knecht des HEREN, u geboden heeft: dat gij de Here, uw God, zoudt liefhebben, in al zijn wegen wandelen, zijn geboden onderhouden, Hem aanhangen (dabaq), en Hem dienen (`abad) met geheel uw hart en met geheel uw ziel.(NBG). Wat al deze versies gemeenschappelijk hebben, ondanks de verschillen in taal tussen het Hebreeuwse Oud Testament, de oorspronkelijke woorden van Jezus Christus in het Aramees en het Griekse Nieuwe Testament, is het gebod God geheel lief te hebben met hart en ziel en volledig aan Hem te zijn toegewijd. Dit is het eerste en belangrijkste gebod voor alle mensen. We hebben gezien wat het gezegende woord van Mohammed noodzakelijk inhoudt en oproept : Het beste wat ik heb gezegd -, ik en de profeten die voor mij kwamen -, is: < Er is geen andere god dan God, Hij alleen, Hij heeft geen partner. Aan Hem komt de heerschappij toe en de lof en Hij is almachtig.> In dit licht kunnen we de woorden <‘het beste wat ik heb gezegd en de profeten die voor mij kwamen>’ verstaan als overeenkomend met de formule <“Er is geen andere god dan God, Hij Alleen, Hij heeft geen naamgenoot, aan Hem komt de heerschappij toe en de lof en Hij is almachtig”> en met het eerste en belangrijkste gebod om god lief te hebben met heel zijn hart en ziel zoals het op verschillende plaatsen in de Bijbel staat. Dat betekent, met andere woorden, dat de Profeet Mohammed, misschien onder inspiratie, naar het eerste gebod van de Bijbel verwees en erop zinspeelde. God mag het weten. Maar hoe dan ook, deze formules hebben ongetwijfeld dezelfde betekenis. Bovendien weten we ook, zoals men in de eindnoten kan zien, dat beide formules nog een andere opmerkelijke parallel kennen: ofschoon ze in een aantal versies voorkomen die nauwelijks van elkaar verschillen, benadrukken ze toch steeds de algehele liefde tot en toewijding aan God. (17) II Liefde tot de naaste Liefde tot de naaste in de islam Er zijn in de islam ontelbare bevelen over de noodzaak en het belang van de liefde tot en medelijden met de naaste. De liefde tot de naaste is een wezenlijk en onontbeerlijk deel van het geloof in God en van de liefde tot God want in de islam is er geen geloof in God en geen oprechtheid mogelijk zonder de liefde tot de naaste. De Profeet Mohammed zei: <“ Niemand van jullie heeft het geloof als je niet voor je broeder wilt wat je voor jezelf wilt”>(18). En :< “Niemand van jullie heeft het geloof als je niet voor je naaste wilt wat je voor jezelf wilt”>(19). Maar empathie en sympathie voor de naaste en zelf formele gebeden zijn niet genoeg. Ze moeten gepaard gaan met vrijgevigheid en zelfopoffering. God zegt in de Edele Koran 2: 177: “Vroomheid is niet dat jullie je gezichten (20) naar het oosten en het westen wendt, maar vroom is wie gelooft in God, in de laatste dag, in de engelen, in het boek, in de profeten, en wie zijn bezit, hoe lief hij dat ook heeft, geeft aan de verwanten, de wezen, de behoeftigen, aan hem die onderweg is, aan de bedelaars, en voor [de vrijkoop van] de slaven, en wie het gebed verricht en de [verplichte] aalmoes geeft. En wie hun verbintenis nakomen, als zij een verbintenis zijn aangegaan, en wie volhardend zijn in tegenspoed en rampspoed, en ten tijde van strijd. Zij zijn het die 5
oprecht zijn en dat zijn de godvrezenden.” En ook nog: K. 3: 92: “Jullie zullen de vroomheid niet bereiken totdat jullie van wat jullie liefhebben bijdragen geven. En wat jullie ook aan bijdragen geven, God weet ervan”. Als we de naaste niet geven waar we zelf van houden, houden we niet van God en niet van de naaste. De liefde tot de naaste in de Bijbel We hebben al de woorden de Messias, Jezus Christus, geciteerd over het onmiskenbare belang van de liefde tot de naaste, direct na de liefde tot God. Matteus 22: 38-40: “Dat is het grootste en eerste gebod. Het tweede is daaraan gelijk: heb uw naaste lief als uzelf." En Markus 12: 31: “Het op een na belangrijkste is dit: “Heb uw naaste lief als uzelf.” Er zijn geen geboden belangrijker dan deze.’" We hoeven slechts toe te voegen dat dit gebod ook in het Oude Testament te vinden is. Leviticus 19: 17-18: “Wees niet haatdragend. Als je iemand iets te verwijten hebt, roep hem dan ter verantwoording en laad niet omwille van een ander schuld op je door je te wreken of wrok te blijven koesteren. Heb je naaste lief als jezelf. Ik ben de HEER.” Zo vraagt het tweede gebod evenals het eerste vrijgevigheid en zelfopoffering en deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat. III Kom tot een gezamenlijke juiste uitspraak Een gedeeld woord Islam en christendom zijn duidelijk verschillende godsdiensten en we willen de formele verschillen zeker niet minimaliseren. Toch is het duidelijk dat de twee belangrijkste geboden een gemeenschappelijk terrein en een gemeenschappelijke band vormen tussen de Koran, de Tora en het Nieuwe Testament. Wat aan de twee geboden in de Tora en het Nieuwe Testament voorafgaat en waaruit deze twee geboden voortkomen is de eenheid van God, dat er slechts een God is. Want de Shema` in de Tora begint: Deut. 6: 4: “Luister, Israël: de HEER, onze God, de HEER is de enige!”. Jezus zei eveneens: Markus 12: 29: “Het voornaamste is: “Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer”. Zo zegt God op dezelfde wijze in de Koran 112: 1-2: “Zeg, Hij is God als enige. God de bestendige." Zo vormen dus de eenheid van God, de liefde tot God en tot de naaste een gemeenschappelijke grond waarop islam, christendom (en jodendom) zijn gegrond. Dit kon ook niet anders aangezien Jezus gezegd heeft: Mattheus 22: 40 : “ Deze twee geboden zijn de grondslag van alles wat er in de Wet en de Profeten staat.” Bovendien bevestigt God in de Edele Koran dat de Profeet niets wezenlijk nieuws bracht. K. 41: 43: “Aan jou wordt slechts gezegd wat al aan de gezanten voor jouw tijd gezegd was”. En K. 46: 9 : “ Zeg [Mohammed], ik vertegenwoordig niet iets ongehoords onder de gezanten. Ik weet ook niet wat er met mij of met jullie zal gebeuren. Ik volg slechts wat aan mij geopenbaard wordt en ik ben alleen maar een duidelijke waarschuwer”. Zo bevestigt God ook in de Edele Koran dat dezelfde eeuwige waarheden van eenheid van God, de noodzaak van algehele liefde en toewijding tot God (en dus het vermijden van valse goden), en de noodzaak van liefde voor de medemens (en dus rechtvaardigheid) de basis zijn van elke ware godsdienst: K. 16: 36 : “En Wij hebben toch in elke gemeenschap een gezant laten opstaan: “ Dient God en vermijdt de Taghoet”. Een gedeelte van hen heeft God op het goede pad geleid en voor een gedeelte is de dwaling waar geworden. Reist dus op aarde rond en kijkt hoe het einde was van de loochenaars”. K. 57: 25: “Wij hebben Onze gezanten met de duidelijke bewijzen gezonden en wij hebben het Boek en de weegschaal met hen neergezonden, opdat de mensen de rechtvaardigheid in stand houden…” 6
Komt tot een gezamenlijke uitspraak (Pickthal vertaalt: Come to an agreement between us and you Shakir: Come to an equitable proposition between us and you Ysuf Ali: Come to common terms as between us and you) In de Edele Koran K. 3: 64 zegt de Allerhoogste dat moslims de volgende oproep moeten doen aan christenen (en joden, de Mensen van het Boek): “Zeg: “Mensen van het Boek. Komt tot een uitspraak die voor jullie en voor ons gezamenlijk juist is. Kramers: Kom tot een woord dat gelijk is tussen ons en u.) Dat wij alleen God dienen, dat wij niets aan Hem als metgezel toevoegen en” Als zij zich echter afkeren, zeg dan: “Getuigt dat wij ons [aan God] overgeven.” Het is duidelijk dat de woorden 'dat wij niets aan hem als metgezel toevoegen’ slaan op de eenheid van God. Ook is duidelijk dat alleen God dienen slaat op geheel aan God toegewijd zijn en dus op het eerste en belangrijkste gebod. Volgens een van de oudste en meest gezaghebbende commentaren (tafsir) op de edele Koran – Jami’ Al-Bayan fi ta’wil al-Qur’an van Abu Ja’far Muhammad bin Jarir Al-Tabari (gestorven in 310 a.h./ 923 christ. jaartelling) betekent 'dat wij elkaar niet als heren naast god nemen ‘dat niemand van ons moet gehoorzamen als dit ongehoorzaamheid is aan wat God heeft geboden’. ‘Noch zouden we hen moeten eren door ons ter aarde te werpen op dezelfde manier zoals zij dat doen voor God’. Met andere woorden, moslims, christenen en joden zouden ieder vrij moeten zijn om op te volgen wat God hun geboden heeft en zich niet ter aarde werpen voor koningen en hun gelijken.(21). Want God zegt elders in de Edele Koran K.2: 256: “Er is geen dwang in de godsdienst”. Dit slaat duidelijk op het tweede gebod en de liefde tot de naaste, waarvan rechtvaardigheid (22) en vrijheid van godsdienst een wezenlijk onderdeel zijn. God zegt in de Edele Koran K.60: 8: “Maar God verbiedt niet dat jullie hen die niet wegens de godsdienst tegen jullie gestreden hebben en die jullie niet uit jullie woningen verdreven hebben, met respect en rechtvaardig te behandelen. God houdt van hen die rechtvaardig handelen”. Als moslims nodigen we dus christenen uit zich Jezus’ woorden te herinneren van het evangelie, Markus 12: 29-31: “‘Het voornaamste is: “Luister, Israël! De Heer, onze God, is de enige Heer; heb de Heer, uw God, lief met heel uw hart en met heel uw ziel en met heel uw verstand en met heel uw kracht” Het op een na belangrijkste is dit: “Heb uw naaste lief als uzelf.” Er zijn geen geboden belangrijker dan deze.’ Als moslims zeggen we tegen christenen dat wij niet tegen hen zijn en dat de islam niet tegen hen is, zolang ze geen oorlog voeren tegen moslims vanwege hun godsdienst, hen onderdrukken en hen uit hun huizen verdrijven (in overeenstemming met aangehaald vers). God zegt bovendien in de Edele Koran 3: 113-115: “Zij zijn niet [allen] gelijk. Onder de mensen van het boek is er een gemeenschap die standvastig Gods tekenen gedurende de nacht voorleest , terwijl zij zich eerbiedig neerbuigen. Zij geloven in God en de laatste dag, zij gebieden het behoorlijke, verbieden het verwerpelijke en wedijveren in goede daden. Zij zijn het die tot de rechtschapen behoren. Het goede dat zij doen, daarvoor zullen zij niet als ondankbaar worden behandeld. God kent de godvrezenden”. Is het Christendom per se tegen moslims? In het evangelie zegt Jezus Mattheus 12: 30 “Wie niet met mij is, is tegen mij, en wie niet met mij samenbrengt, drijft uiteen.” En markus 9: 40: “Wie niet tegen ons is, is voor ons”. En Lukas 9: 50: ‘Wie niet tegen jullie( ons) is, is voor jullie (ons)’. Volgens ‘De Uitleg van het Nieuwe Testament’ van zijne 7
heiligheid Theophylactus (23) spreken deze beweringen elkaar niet tegen want de eerste bewering (in de huidige Griekse tekst van het Nieuwe Testament) verwijst daar demonen, terwijl de tweede en derde bewering naar de mensen verwijzen die Jezus erkenden maar geen christenen waren. Moslims erkennen Jezus Christus als de Messias maar niet op dezelfde manier als christenen. (Christenen zelf zijn het trouwens nooit eens geworden over de natuur van Christus), Moslims erkennen Jezus op de volgende wijze: Koran.4: 171: “De masieh, Isa, de zoon van Maryam, is Gods gezant en Zijn woord dat Hij wierp naar Mariam en een geest bij Hem vandaan”. Daarom nodigen wij christenen uit moslims niet te beschouwen als tegen hen maar met hen, overeenkomstig de woorden van Jezus Christus hier. Tenslotte vragen wij, als moslims en gehoorzamend aan de edele Koran, christenen om samen vereenstemming te bereiken over de gemeenschappelijke wezenlijke zaken van onze twee godsdiensten. K.3 : 64 “…dat wij alleen God dienen, dat wij niets aan Hem als metgezel toevoegen en dat wij elkaar niet tot heren naast God nemen”. Moge dit gemeenschappelijk fundament de basis zijn van elke interreligieuze dialoog tussen ons want op dit gemeenschappelijk fundament is gebaseerd heel de wet en alle profeten (Matt. 22: 40). God zegt in de Edele Koran, K. 2: 136-137: “ Zeg, [moslims], ‘wij geloven in God, in wat naar ons is neergezonden en in wat naar Ibrahiem, Isma`iel, Ishaaq, Ja`koeb en de stammen is neergezonden en in wat aan Moesa en `Isa is gegeven en in wat aan de profeten door hun heer gegeven is. Wij maken geen verschil tussen één van hen en wij hebben ons aan Hem overgegeven. Als zij dan in hetzelfde geloven waarin jullie geloven dan hebben zij zich op het goede pad laten brengen. Maar als zij zich afkeren dan zijn zij het oneens. God zal voor jullie dan genoeg zijn tegen hen. Hij is de horende, de wetende”. 'Gemeenschappelijk' Een gemeenschappelijk fundament tussen moslims en christenen is niet enkel een zaak van een beleefde oecumenische dialoog tussen enkele geselecteerde religieuze leiders. Christendom en islam zijn respectievelijk de grootste en op een na grootste godsdiensten in de wereld en in de geschiedenis en vormen, naar men zegt, resp. een derde en een vijfde deel van de mensheid. Samen maken zij meer den 55% uit van de wereldbevolking. Dat maakt de betrekkingen tussen deze twee godsdienstige gemeenschappen tot de belangrijkste factor in de bijdrage aan een zinvolle vrede over de hele wereld. Als moslims en christenen geen vrede kennen, kan de wereld geen vrede kennen. Nu het wapenarsenaal in de moderne wereld afschrikwekkende vormen aanneemt en moslims en christenen overal door elkaar wonen als nooit te voren, kan geen van beide partijen unilateraal een conflict winnen dat zou gaan tussen meer dan de helft van de wereldbevolking. Onze gemeenschappelijke toekomst staat dus op het spel. Misschien staat zelfs het overleven van de hele wereld op het spel. En aan degenen die desalniettemin zich verheugen over onenigheid en vernietiging voor eigen baat of er uiteindelijk gewin uit hopen te halen zeggen wij dat onze eigen ziel ook op het spel staat als we falen om eerlijke pogingen te ondernemen om vrede te stichten en in harmonie samen te leven. God zegt in de Edele Koran, K.16: 90 “God gebiedt rechtvaardig te handelen, goed te doen, en aan de verwanten giften te geven en Hij verbiedt wat 8
gruwelijk, verwerpelijk en gewelddadig is. Hij spoort jullie aan,misschien laten jullie je vermanen”. En Jezus Christus zei: Matt. 5: 9: “Gelukkig de vredestichters..”, en Matt. 16: 26: “Wat heeft een mens er aan de hele wereld te winnen als hij er het leven bij inschiet?” Laat onze verschillen dus geen haat en onenigheid veroorzaken. Laten we met elkaar slechts wedijveren in oprechtheid en goede werken. Laten we elkaar respecteren, eerlijk, rechtvaardig en vriendelijk zijn voor elkaar en leven in oprechte vrede, harmonie en wederkerige welwillendheid. God zegt in de Edele Koran: K. 5: 48: “En wij hebben het boek met de waarheid naar jou neergezonden ter bevestiging van wat er van het boek voordien al was en om erover te waken. Oordeel dan tussen hen volgens wat God heeft neergezonden en volg hun neigingen niet in afwachting van wat van de waarheid tot jou is gekomen. Voor een ieder van jullie hebben wij een norm en een weg bepaald en als God het gewild had, zou Hij jullie tot één gemeenschap gemaakt hebben maar Hij heeft jullie in wat jullie gegeven is op de proef willen stellen. Wedijver dus in goede daden. Tot God keren jullie allen terug. Hij zal jullie dan meedelen waarover jullie het oneens waren". Vrede zij met U!
9
Bijlage 2: De verklaring van een wereldwijd ethos Paul van der Velde (vertaling) Door het Parlement van de Godsdiensten der Wereld, bijeen van 28 augustus tot 5 September 1993, te Chicago, Illinois, U.S.A. Introductie De wereld verkeert in doodsstrijd. Het leed doordringt alles zo diep en het is zo urgent dat we ons gedwongen zien de verschijningsvormen ervan met name te noemenopdat duidelijk wordt hoe diep dit leed eigenlijk gaat. De vrede ontglipt ons... de planeet wordt vernietigd... mensen die elkaar buren zijn leven in angst... mannen en vrouwen raken van elkaar vervreemd... kinderen sterven! Dit is afschuwelijk! Wij veroordelen het misbruiken van het ecosysteem van de aarde. Wij veroordelen de armoede die eventuele mogelijkheden in het leven verstikt; de honger die het lichaam van de mens verzwakt; de verschillende vormen van economische ongelijkheid die zovele families dreigen te gronde te richten. Wij veroordelen de sociale verwarring van de naties; het disrespect voor rechtvaardigheid waardoor mensen in de marge worden gedreven; de anarchie die onze gemeenschappen dreigt over te nemen en de onzinnige dood van kinderen door geweld. In het bijzonder veroordelen we agressie en haat in de naam van religie.Maar deze doodsstrijd hoeft er niet te zijn. Hij hoeft er niet te zijn omdat de basis voor een ethos al aanwezig is. Dit ethos schept de mogelijkheid voor een betere orde, zowel voor de wereld als voor het individu, en deze voert mensen weg van wanhoop, en de samenlevingen weg van chaos. Wij zijn vrouwen en mannen die de voorschriften en praktijken van de wereldreligies omarmd hebben: We bevestigen dat er een gezamenlijk aantal kernwaarden in de leringen van de religies te vinden is en dat deze de basis vormen van een wereldethos. We bevestigen dat deze waarheid al bekend is, maar hij moet nog nageleefd worden in hart en in daad. We bevestigen dat er een onherroepbare, onvoorwaardelijke norm bestaat voor ieder gebied van het leven, voor families en voor gemeenschappen, voor rassen, naties en religies. Er bestaan al oude richtlijnen voor het menselijk gedrag die te vinden zijn in de leringen van wereldreligies. Zij vormen de basis voor een duurzame wereldorde. Wij verklaren: We zijn van elkaar afhankelijk. Ieder van ons is afhankelijk van het welzijn van het geheel, en daarom hebben wij respect voor de gemeenschap van de levende wezens, voor mensen, dieren en planten, en voor het behoud van de aarde, de lucht, het water en de grond. We nemen individuele verantwoordelijkheid op ons voor alles war. we doen. Al onze beslissingen, daden en ons nalaten te handelen hebben gevolgen. Wij moeten anderen behandelen zoals wij willen dat anderen ons behandelen. 10
We verbinden ons ertoe leven, waardigheid, individualiteit en verschil te respecteren zodat iedereen, zonder uitzondering, menselijk wordt behandeld. We moeten geduld hebben en acceptatievermogen. We moeten kunnen vergeven, leren van het verleden, maar we mogen onszelf nooit toestaan onderworpen te raken aan onze eigen herinneringen aan haat. We moeten ons hart voor elkaar openstellen, we moeten onze kleine verschillen opgeven voor het belang van de wereldgemeenschap, waarbij we een cultuur van solidariteit en verwantschap in stand houden. Wij beschouwen de mensheid als onze familie. We moeten proberen vriendelijk en edelmoedig te zijn. We moeten niet voor onszelf alleen leven, maar we moeten ook anderen dienen, we mogen de kinderen nooit vergeten, de bejaarden, de armen, de mensen die lijden, de invaliden, de vluchtelingen en de eenzamen. Niemand mag ooit als een tweederangs burger beschouwd of behandeld worden of hoe dan ook uitgebuit worden. Er moet gelijk deelgenootschap zijn tussen man en vrouw. We mogen geen enkele seksuele immoraliteit begaan. We moeten iedere vorm van overheersing of misbruik achter ons laten. We moeten onszelf toewijden aan een cultuur van geweldloosheid, respect, rechtvaardigheid en vrede. We mogen andere mensen niet onderdrukken, verwonden, martelen of doden, omdat we geweld als middel om geschillen te beslechten afwijzen. Wij moeten streven naar een rechtvaardige sociale en economische orde, waarin iedereen een gelijke kans heeft ziet als mens ten volle te verwezenlijken. We moeten waarachtig en mededogend zijn in ons spreken en doen, we moeten eerlijk zijn in onze omgang met allen en we moeten vooroordelen en haat proberen te voorkomen. We mogen niet stelen. We moeten verder reiken dan de overheersing van het verlangen naar macht, prestige, geld en alles wat we kunnen verteren, willen we een rechtvaardige vredige wereld creëren. De aarde kan niet verbeterd worden als niet eerst het bewustzijn van het individu wordt veranderd. Wij verbinden ons ertoe dat we ons bewustzijn zullen vergroten door onze geest discipline bij te brengen door meditatie, door gebed en door positief denken. Zonder risico's en de bereidheid tot opoffering kan er geen fundamentele verandering zijn in onze situatie. Daarom moeten wij ons wijden aan dit wereldwijde ethos, aan onderling begrip en aan levenswijzen die de gemeenschap ten goede komen, vrede koesteren en goed zijn voor de natuur. Wij nodigen alle mensen, religieus of niet, uit hetzelfde te doen. De beginselen van een wereldwijd ethos Onze wereld maakt een fundamentele crisis door: een crisis in wereldeconomie, in wereldecologie en in wereldpolitiek. Overal zien we gebrek aan een weidse visie, de wirwar van niet opgeloste problemen, verlamming op politiek terrein, middelmatig politiek leiderschap met weinig inzicht of toekomstvisie en in zijn algemeenheid: te weinig zin voor het gemeenschappelijke. Te veel oude antwoorden op nieuwe uitdagingen. Honderden miljoenen mensen op onze planeet lijden in steeds sterkere mate door werkeloosheid, armoede, honger en de vernietiging van hun families. Hoop op een duurzame vrede tussen de naties verglijdt. Er zijn spanningen tussen de seksen en de generaties. Kinderen sterven, doden en worden gedood. Steeds meer landen worden geschokt door corruptie in politiek en in het zakenleven. Het wordt steeds moeilijker in vrede in onze steden samen te leven door sociale, raciale en etnische conflicten, drugsmisbruik, georganiseerde misdaad en zelfs anarchie. Zelfs buren leven vaak in angst voor elkaar. Onze planeet wordt nog steeds meedogenloos verder geplunderd. Een ineenstorting van het ecosysteem bedreigt ons. 11
Steeds opnieuw zien we leiders en aanhangers van religies aanzetten tot agressie, fanatisme, haat en vreemdelingenhaat - ze inspireren en legitimeren zelfs gewelddadige en bloedige conflicten. Religie wordt vaak misbruikt puur voor machtspolitieke doeleinden, zelfs voor oorlog. We zijn vervuld van afgrijzen. Wij veroordelen deze gruwelen en verklaren dat ze er niet hoeven te zijn. Er is al een ethos te vinden in de religieuze leringen van de wereld die de wereldcrisis kan tegengaan. Natuurlijk biedt dit ethos geen directe oplossing voor alle enorme Problemen van de wereld, maar het levert wel de morele grondslag voor een betere orde op individuele en wereldschaal: een visioen dat vrouwen en mannen kan wegleiden uit wanhoop en de samenleving uit chaos. Wij zijn mensen die ons hebben toegewijd aan de voorschriften en praktijken van de wereldreligies. Wij bevestigen dat er al een consensus bestaat tussen de religies die de basis kan vormen voor een wereldethos - een minimale, fundamentele consensus betreffende bindende waarden, onherroepelijke normen en fundamentele morele houdingen.
I. Geen nieuwe wereldorde zonder een nieuw wereldethos! Wij, vrouwen en mannen behorend tot verschillende religies en streken van de aarde, richten ons daarom tot alle mensen, zowel religieus als niet-religieus. Wij willen de volgende overtuigingen naar voren brengen die wij gemeenschappelijk hebben: - we hebben allen een verantwoordelijkheid om een betere wereldorde tot stand te brengen. - het is absoluut noodzakelijk dat wij betrokken raken in zaken als mensenrechten, vrijheid, rechtvaardigheid, vrede en het behoud van de aarde. - onze verschillende religieuze en culturele tradities mogen onze gemeenschappelijke betrokkenheid bij het tegengaan van alle vormen van onmenselijkheid en het werken aan een grotere menselijkheid niet in de weg staan. - de beginselen uitgedrukt in dit wereldwijde ethos kunnen worden bevestigd door alle mensen met ethische overtuigingen, of deze nu gegrondvest zijn in religie of niet. - als religieuze en spirituele mensen baseren wij ons leven op een Uiterste Werkelijkheid en we halen onze spirituele kracht en hoop daarvandaan, in vertrouwen, in gebed of meditatie, in woord of in stilte. Wij hebben een speciale verantwoordelijkheid voor het welzijn van de gehele mensheid en we hebben de zorg voor de planeet Aarde. We vinden niet dat we beter zijn dan andere vrouwen en mannen, maar we vertrouwen erop dat de oude wijsheid van onze religies de weg naar de toekomst kan aanwijzen. Na twee wereldoorlogen en het einde van de koude oorlog, de ineenstorting van fascisme en nazisme gaat de mensheid nu een nieuwe periode in de geschiedenis binnen. Tegenwoordig hebben we genoeg economische, culturele en geestelijke bronnen tot onze beschikking om een betere wereldorde te grondvesten. Oude en nieuwe etnische, nationale, sociale, economische en religieuze spanningen bedreigen het vreedzaam opbouwen van een betere wereld. We hebben juist nu een grotere technologische vooruitgang dan ooit tevoren gezien en toch zien we dat wereldwijd armoede, honger, kindersterfte, werkeloosheid, ellende en de vernietiging van de natuur niet minder maar juist meer zijn geworden. Veel volkeren worden bedreigd door 12
economische teloorgang, sociale wanorde, doordat ze politiek gemarginaliseerd raken, door ecologische catastrofes en nationale ineenstorting. In zo'n dramatische situatie in de hele wereld heeft de mensheid een visioen nodig van volkeren die vreedzaam samenleven, van etnische en ethische groeperingen en van religies die verantwoordelijkheid dragen voor de zorg voor de aarde. Een visioen berust op hoop, doelen, idealen en normen. Over de gehele wereld echter zijn deze ons juist uit handen gegleden. Toch zijn we ervan overtuigd dat het juist de geloofsgemeenschappen zijn die de verantwoordelijkheid dragen dit soort hoop, idealen en richtlijnen te bewaken, te grondvesten en ervoor te zorgen dat ernaar geleefd wordt, ondanks het feit dat er ook geregeld misbruik van is gemaakt en dat er ook wel sprake van mislukking is. Hiervan is bovenal sprake in de moderne Staat. Garanties voor gewetensvrijheid en godsdienstvrijheid zijn noodzakelijk, maar zij vervangen bindende waarden, overtuigingen en normen niet die geldig zijn voor alle mensen zonder te letten op hun sociale afkomst, sekse, huidskleur, taal of religie. Wij zijn ervan overtuigd dat de menselijke familie op aarde een fundamentele eenheid vormt. Wij brengen de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties van 1948 opnieuw in herinnering. Wat deze formeel verklaarde op het niveau van rechten willen wij bevestigen en verdiepen vanuit het perspectief van een ethos: de volledige verwerkelijking van de intrinsieke waardigheid van de mens, de onvervreemdbare vrijheid en principiële gelijkheid van alle mensen en de noodzakelijke solidariteit en onderlinge afhankelijkheid van elkaar van alle mensen. Op basis van onze persoonlijke ervaringen en de beladen geschiedenis van onze planeet hebben wij geleerd - dat een betere wereldorde niet gecreëerd of opgedrongen kan worden door wetten, voorschriften en conventies alleen; - dat de verwerkelijking van vrede, rechtvaardigheid en de bescherming van de aarde afhankelijk zijn van het inzicht en de bereidheid van mannen en vrouwen tot rechtvaardig handelen; - dat actie ten behoeve van rechten en vrijheden een bewustzijn veronderstelt van verantwoordelijkheid en plicht en dat daartoe de geesten en harten van vrouwen en mannen moeten worden aangesproken; - dat rechten zonder moraliteit niet lang standhouden en dat er geen betere wereldorde zal zijn zonder een wereldethos. Met een wereldethos bedoelen we niet een wereldwijde ideologie of een enkele eenheidsreligie die achter alle bestaande religies zou zitten en zeker niet de overheersing - van een religie over alle andere. Met een wereldethos bedoelen we een fundamentele consensus over bindende waarden, onveranderlijke richtlijnen en persoonlijke attitudes. Zonder zo'n fundamentele consensus over een ethos zal vroeger of later iedere gemeenschap bedreigd worden door chaos of dictatuur en individuele mensen zullen in vertwijfeling geraken.
II. Een fundamentele eis: ieder mens moet menswaardig behandeld worden Wij zijn mannen en vrouwen die niet onfeilbaar zijn, we zijn onvolmaakt, we kennen grenzen en fouten. We kennen de realiteit van het kwaad. Juist om die redenen voelen we ons genoodzaakt om reden van het welzijn van de wereld uitdrukking te geven aan de 13
fundamentele elementen van een wereldethos -voor zowel Individuen als ook voor gemeenschappen en organisaties, voor staten zowel als voor de religies zelf. We vertrouwen erop dat onze religieuze en ethische tradities die vaak duizenden jaren oud zijn ons een ethos verschaffen dat overtuigend is en uitvoerbaar voor alle vrouwen en mannen van goede wil, religieus en niet religieus. Tegelijkertijd weten we dat onze verschillende religieuze en ethische tradities vaak zeer verschillende uitgangspunten bieden omtrent wat nuttig is en wat niet voor mannen en vrouwen, wat rechtvaardig is en wat verkeerd, wat goed is en wat fout. We willen de ernstige verschillen tussen de afzonderlijke religies niet wegredeneren of ontkennen. Ze mogen ons echter ook niet verhinderen in het openbaar te verklaren wat we al gemeenschappelijk hebben en gezamenlijk onderschrijven, ieder op basis van onze eigen religieuze of ethische gronden. Wij weten dat religies de problemen met het milieu, de economische, politieke en sociale problemen voor de aarde niet kunnen oplossen. Ze kunnen echter wel voorzien in wat blijkbaar niet te bereiken is langs de weg van economische plannen, politieke programma's of wettelijke regelingen alleen: een verandering in innerlijke oriëntatie, de gehele mentaliteit, de 'harten' van de mensen, en een omkering van een verkeerde weg naar een nieuwe levensoriëntatie. De mensheid heeft dringend sociale en ecologische hervormingen nodig, maar ze heeft net zo goed geestelijke vernieuwing nodig. Als religieuze of spirituele mensen zetten wij ons aan deze taak. De geestelijke krachten van de religies kunnen ons een fundamenteel gevoel van vertrouwen bieden, een perspectief van zingeving, uiteindelijke richtlijnen en een geestelijk thuis. Natuurlijk zijn religies alleen dan geloofwaardig als ze de conflicten die uit de religies zelf voortspruiten elimineren, wanneer ze wederzijdse arrogantie, wantrouwen, vooroordelen en zelfs vijandbeelden uit de weg ruimen en zo respect tonen voor de tradities, heilige plaatsen, feesten en rituelen van andersgelovigen. Tegenwoordig worden net als in vroegere tijden vrouwen en mannen over de gehele wereld onmenselijk behandeld. Ze worden beroofd van hun mogelijkheden en van hun vrijheid; hun mensenrechten worden met voeten getreden; hun waardigheid wordt niet gerespecteerd. Macht echter creëert nog geen recht! Tegenover al deze onmenselijkheid eisen onze religieuze en ethische overtuigingen dat ieder mens menswaardig wordt behandeld! Dit betekent dat ieder mens zonder onderscheid op basis van leeftijd, sekse, ras, huidskleur, lichamelijke of geestelijke vermogens, taal, religie, politieke ideeën, nationale of sociale achtergrond een onvervreemdbare en onaantastbare waardigheid bezit. Iedereen is verplicht deze waardigheid in ere te houden en te beschermen, zowel het individu als de Staat. Mensen moeten altijd subject zijn van wetten, ze moeten het doel vormen en nooit slechts de middelen, mensen mogen nooit het voorwerp worden van commercialisering en industrialisatie in economie, politiek en media, in onderzoeksinstituten en in industriële corporaties. Niemand staat ‘boven goed en kwaad' - geen mens, geen sociale klasse, geen invloedrijke belangengroep, geen kartel, geen politiek apparaat, geen leger en geen Staat. Integendeel: ieder mens in het bezit van verstand en geweten is verplicht zich op werkelijk menselijke manier te gedragen, goed te doen en kwaad te vermijden! Het is de intentie van dit wereldwijd ethos 14
duidelijk te maken wat dit betekent. We willen hierin onherroepelijke en onvoorwaardelijke ethische normen in herinnering brengen. Deze mogen niet de vorm aannemen van boeien of ketenen, maar ze moetenhulp en steun zijn voor mensen om opnieuw te vinden en te verwerkelijken wat hun leven richting, waarden, oriënteringen en betekenis geeft. Er is een principe dat te vinden is in vele religies en ethische tradities van de mensheid sinds duizenden jaren en dat daar ook nog steeds aanwezig is: wat jij niet wilt dat jou geschiedt doe dat ook een ander niet! Of positief gesteld: wat jij wilt dat jou geschiedt doe dat ook aan de ander. Dit zou de onherroepbare, onvoorwaardelijke norm voor alle gebieden van het leven moeten zijn, voor families en gemeenschappen, voor rassen, naties en religies. Iedere vorm van egoïsme moet worden verworpen: alle eigenbelang, individueel of collectief, in de vorm van klassenbewustzijn, racisme, nationalisme of seksisme. We veroordelen deze omdat ze werkelijk menszijn van de mensen in de weg staan. Zelfbepaling en zelfverwezenlijking zijn volkomen legitiem zolang ze niet gescheiden worden van de eigen verantwoordelijkheid van de mens en de wereldwijde verantwoordelijkheid, hetgeen betekent, van de verantwoordelijkheid voor de medemensen en voor de planeet Aarde. Dit principe impliceert zeer concrete gedragslijnen waaraan wij, mensen, zouden moeten vasthouden. Vier algemene, oude richtlijnen voor menselijk gedrag komen er namelijk uit voort die in de meeste religies van de wereld te vinden zijn.
III. Vier onaantastbare richtlijnen 1. Verplichting tot een cultuur van geweldloosheid en eerbied voor het leven Talloze vrouwen en mannen uit alle windstreken en van alle religies proberen een leven te leiden dat niet wordt bepaald door egoïsme, maar door inzet voor hun medemensen en de wereld om hen heen. Desondanks vinden we over de hele wereld eindeloze haat, afgunst, jaloezie en geweld, niet alleen tussen Individuen maar ook tussen sociale en etnische groepen, tussen klassen, rassen, naties en religies. Het gebruik van geweld, drugstransporten en georganiseerde misdaad, vaak uitgerust met de nieuwste technische mogelijkheden hebben zich wereldwijd uitgestrekt. Vele plaatsen worden nog steeds geregeerd door terreur ‘van boven'; dictators onderdrukken hun eigen volk, en geïnstitutionaliseerd geweld is wijdverbreid. Zelfs in enkele landen waar wetten bestaan om individuele vrijheden te beschermen worden gevangenen gemarteld, mannen en vrouwen verminkt en gijzelaars gedood. A) In de grote oude religies en ethische tradities van de mensheid vinden we de richtlijn: Gij zult niet doden! Of in positieve termen: heb respect voor het leven! Laten we opnieuw nadenken over de gevolgen van deze oude richtlijn: alle mensen hebben het recht te leven, op veiligheid, en de vrije ontwikkeling van hun persoonlijkheid in zoverre ze de rechten van anderen niet schaden. Niemand heeft het recht een ander mens lichamelijk of geestelijk te martelen, te verwonden, laat staan te doden. Geen volk, geen land, geen ras, geen religie heeft het recht te haten, te discrimineren, te 'zuiveren', te verbannen, laat staan een ‘vreemde' minderheid die anders is in gedrag of er een andere geloofsovertuiging op na houdt, te liquideren.
15
B) Natuurlijk, waar mensen zijn daar zullen conflicten zijn. Zulke conflicten moeten echter worden opgelost zonder geweld binnen het raamwerk van de rechtspraak. Dit geldt zowel voor staten als ook voor individuen. Personen die politieke macht hebben moeten werken binnen het raamwerk van een rechtvaardige orde en zich inzetten voor de meest geweldloze en vredige oplossingen die mogelijk zijn. Ze moeten hieraan werken binnen een internationale orde van vrede die zelf bescherming en verdediging nodig heeft tegen mensen die geweld uitoefenen. Bewapening is een verkeerd pad; ontwapening is het gebod van deze tijd. Men vergisse zich niet: er is geen overleving mogelijk voor de mensheid zonder wereldvrede! C) Jonge mensen moeten thuis en op school leren dat geweld geen middel kan zijn om geschillen met anderen te beslechten. Alleen zo kan een cultuur van geweldloosheid geschapen worden. D) Een mens is onvoorstelbaar kostbaar en moet onvoorwaardelijk beschermd worden. Op dezelfde wijze echter verdienen de dieren en de planten die met ons deze planeet bewonen bescherming, behoud en zorg. Grenzeloze uitbuiting van de natuurlijke funderingen van het leven, meedogenloze vernietiging van de biosfeer en militarisering van de kosmos zijn alle schanddaden. Als menselijke wezens hebben wij een speciale verantwoordelijkheid - vooral met het oog op de toekomstige generaties - voor de aarde en de kosmos, voor de lucht, het water en de bodem. We zijn allen verweven in deze kosmos en we zijn allen afhankelijk van elkaar. Ieder van ons is afhankelijk van het welzijn van allen. Daarom moet de dominantie van de mensheid over de natuur en de kosmos niet aangemoedigd worden. In plaats daarvan moeten wij het leven in harmonie met de natuur en de kosmos cultiveren. E) Authentiek menszijn in de geest van onze grote religieuze en ethische tradities betekent dat we zowel in het openbare als ook in het privé-leven op anderen betrokken moeten zijn en tot helpen bereid. We mogen nooit meedogenloos en onmenselijk zijn. Ieder volk, ieder ras, iedere religie moet tolerantie en respect tonen – eigenlijk zelfs grote waardering - voor ieder ander. Minderheden, of het nu raciale, etnische of religieuze minderheden betreft, hebben bescherming en steun nodig. 2. Verplichting tot een cultuur van solidariteit en een rechtvaardige economische orde Talloze mannen en vrouwen van alle windstreken afkomstig en behorend tot alle religies streven ernaar te leven in solidariteit met anderen en te werken ten behoeve van een authentieke vervulling van hun roeping. Desondanks vinden we wereldwijd eindeloze honger, gebrek en nood. Niet alleen individuen maar bovenal onrechtvaardige instituties en structuren zijn verantwoordelijk voor deze tragedies. Miljoenen mensen hebben geen werk; miljoenen worden uitgebuit door slechte lonen, worden in de marge van de samenleving gedrongen, hun mogelijkheden voor de toekomst totaal vernietigd. In vele landen is de kloof tussen arm en rijk, tussen mensen met macht en machtelozen immens. We leven in een wereld waarin zowel het totalitaire staatssocialisme als het onbeteugelde kapitalisme veel ethische en geestelijke waarden hebben uitgehold en vernietigd. Een materialistische mentaliteit verwekt begeerte naar ongebreidelde winst en een graaien naar eindeloze uitbuiting. Deze eisen vergen steeds meer van de reserves van de gemeenschap zonder dat ze het individu ertoe dwingen meer bij te dragen. Het 16
sociale kwaad van de corruptie woekert als een gezwel net zo hard voort in de ontwikkelingslanden als in de ontwikkelde landen. A) In de grote oude religieuze en ethische tradities van de mensheid vinden we de richtlijn: Gij zult niet stelen! Of om het in positieve termen te zeggen: handel eerlijk en oprecht! Laten we opnieuw nadenken over de gevolgen van deze oude richtlijn: niemand heeft het recht een ander persoon of de gemeenschap te bestelen of te beroven op wat voor manier dan ook. Verder heeft niemand het recht zijn of haar bezit te gebruiken zonder zorg voor de noden van de samenleving en de aarde. B) Waar extreme armoede heerst daar verbreiden zich hulpeloosheid en wanhoop, daar vindt steeds weer diefstal plaats omwille van het overleven. Waar macht en rijkdom meedogenloos worden opeengehoopt, komen onvermijdelijk gevoelens van woede, wrok, dodelijke haat en opstand naar boven onder de achtergestelden en gemarginaliseerden. Dit leidt tot een vicieuze cirkel van geweld en tegengeweld. Men vergisse zich niet: er is geen wereldvrede zonder wereldwijde rechtvaardigheid! C) Jonge mensen moeten thuis en op school leren dat bezit, beperkt als het ook moge zijn een verplichting met zich meebrengt en dat het gebruik ervan tegelijkertijd het algemeen welzijn moet dienen. Alleen zo kan een rechtvaardige economische orde opgebouwd worden. D) Wil de benarde toestand van de armste miljarden mensen op deze planeet, vooral vrouwen en kinderen, verbeterd worden dan moet de wereldeconomie rechtvaardiger gestructureerd worden. Individuele goede daden en hulpprojecten zijn weliswaar onmisbaar, maar ze zijn niet voldoende. De deelname van alle staten en de autoriteit van internationale organisaties zijn nodig om rechtvaardige economische instellingen op te bouwen. Er moet een oplossing gezocht worden die van alle kanten kan worden geaccepteerd voor de schulden en de armoede van de uiteenvallende tweede wereld en sterker nog voor de derde wereld. Natuurlijk zijn conflicten van belangen onvermijdelijk. In de ontwikkelde landen moet een onderscheid gemaakt worden tussen noodzakelijke en grenzeloze consumptie, tussen sociaal nuttig en niet nuttig gebruik van bezit, tussen gerechtvaardigd en niet-gerechtvaardigd gebruik van natuurlijke bronnen, en tussen een markteconomie die slechts op winst is gericht of een markteconomie die gunstig is in sociaal opzicht en gericht op ecologie. Zelfs de ontwikkelingslanden moeten hun nationale geweten onderzoeken. Waar ook maar de heersers dreigen de overheersten te onderdrukken, waar ook maar instituties mensen bedreigen en waar ook maar macht recht verdrukt, daar zijn wij gedwongen tot verzet - indien mogelijk zonder geweld. E) Geheel en al menszijn in de geest van onze grote religieuze en ethische tradities betekent het volgende: • We moeten economische en politieke macht tot dienst voor de mensheid gebruiken in plaats van deze te misbruiken in gewetenloze oorlogen om overheersing. We moeten een geest van mededogen ontwikkelen met hen die lijden, met speciale zorg voor de kinderen, de ouderen, de armen, de gehandicapten, de vluchtelingen en de eenzamen. • We moeten wederzijds respect cultiveren en voorkomendheid, in plaats van alleen maar te denken aan onbegrensde macht en de onvermijdelijke concurrentiestrijd. • We moeten een zin voor matigheid en bescheidenheid waarderen in plaats van een onlesbare dorst naar geld, prestige en consumptie. In hun hebzucht verliezen mensen 17
hun 'ziel', hun vrijheid, hun rust, hun innerlijke vrede, en op deze manier dat wat hen tot mensen maakt. 3.Verplichting tot een cultuur van tolerantie en een leven van waarachtigheid Talloze mannen en vrouwen uit alle windstreken afkomstig en behorend tot alle religies proberen hun leven eerlijk en oprecht te leiden. Desondanks vinden we over de gehele wereld leugens zonder einde, bedrog, zwendel en hypocrisie, ideologie en demagogie: - Politici en zakenmensen die leugens gebruiken als een weg tot succes; - Massamedia die ideologische propaganda verspreiden in plaats van nauwkeurige verslaggeving, misinformatie in plaats van werkelijke gegevens, cynische commerciële belangen in plaats van een loyaliteit aan de waarheid; - Wetenschappers en onderzoekers die zichzelf overgeven aan moreel twijfelachtige ideologieën of politieke programma's of economische belangengroepen, of die onderzoek rechtvaardigen dat fundamentele ethische waarden geweld aandoet; - Vertegenwoordigers van religies die andere religies verwerpen als van weinig waarde, en fanatisme en intolerantie prediken in plaats van respect en begrip. A) In de grote oude religieuze en ethische tradities van de mensheid vinden we de aanwijzing: Gij zult niet liegen! of om het in positieve termen te zeggen: spreek en handel waarachtig! Laten we op nieuw nadenken over de gevolgen van deze oude aanwijzing: geen vrouw of man, geen instituut, geen staat, kerk of religieuze gemeenschap heeft het recht te liegen tegen andere mensen. B) Dit is vooral waar • voor hen die in de massamedia werkzaam zijn, aan wie we de vrijheid toevertrouwen te rapporteren in het belang van de waarheid en aan wie we zo de taak van bewaker geven. Zij staan niet boven de moraliteit maar hebben de plicht de menselijke waardigheid, de mensenrechten en fundamentele waarden te respecteren. Zij zijn het aan hun functie verplicht zich te houden aan objectiviteit, oprechtheid en het behoud van de menselijke waardigheid. Zij hebben niet het recht in de individuele privésfeer door te dringen, de publieke opinie te manipuleren of de werkelijkheid te verdraaien; - voor kunstenaars, schrijvers en wetenschappers aan wie we artistieke en academische vrijheid toevertrouwen. Zij zijn niet vrij van algemene ethische richtlijnen en moeten de waarheid dienen; - voor de leiders van de landen, politici en politieke partijen, aan wie we onze vrijheid toevertrouwen. Wanneer zij liegen tegen hun mensen, wanneer zij de waarheid manipuleren, of wanneer zij schuldig zijn aan omkoopbaarheid of meedogenloosheid in binnenlandse en buitenlandse zaken, dan verspelen zij hun geloofwaardigheid en ze verdienen het hun functies en stemmers te verliezen. Omgekeerd zou de publieke - opinie de politici moeten steunen die te allen tijde de waarheid tegen de mensen durven te spreken; - tenslotte, voor vertegenwoordigers van religie. Wanneer zij aanzetten tot vooroordelen, haat en vijandschap tegen aanhangers van een ander geloof, of zelfs godsdienstoorlogen aanmoedigen of legitimeren, dan verdienen zij de veroordeling van de mensheid en het verlies van hun aanhangers.Laat niemand 18
zich iets wijsmaken: er is geen wereldwijde rechtvaardigheid zonder waarachtigheid en menselijkheid! C) Jonge mensen moeten op school en thuis leren waarachtig te denken, te spreken en te handelen. Ze hebben het recht op informatie en onderwijs om in staat te zijn de beslissingen te nemen die hun leven zullen vormen. Zonder een ethische vorming zullen ze nauwelijks in staat zijn het belangrijke van het onbelangrijke te onderscheiden. In de dagelijkse overvloed aan informatie zullen ethische richtlijnen hen helpen te onderscheiden wanneer meningen voorgesteld worden als feiten, belangen versluierd, tendensen overdreven en wanneer feiten worden verdraaid. D) Authentiek menszijn in de geest van onze grote religies en ethische tradities betekent het volgende: - we moeten vrijheid niet verwarren met willekeur, of pluralisme met onverschilligheid tegenover de waarheid; - we moeten waarachtigheid cultiveren in al onze relaties in plaats van oneerlijkheid, huichelarij en opportunisme; - we moeten constant op zoek zijn naar de waarheid en onomkoopbare oprechtheid, in plaats van ideologische of partijdige halve waarheden te verbreiden; - we moeten dapper de waarheid dienen en we moeten volharden en geloofwaardig blijven in plaats van onszelf over te geven aan opportunistische aanpassing aan het leven. 4. Verplichting tot een cultuur van gelijke rechten en partnerschap tussen man en vrouw Talloze mannen en vrouwen van alle streken en van alle religies proberen een leven te leiden in een geest van partnerschap en verantwoord handelen op het gebied van liefde, seksualiteit en familie. Desondanks zijn er over de gehele wereld afkeurenswaardige praktijken van patriarchaat, dominantie van het ene geslacht over het andere, uitbuiting van vrouwen, seksueel misbruik van kinderen en gedwongen prostitutie. Maar al te vaak dwingen sociale ongelijkheden vrouwen en zelfs kinderen tot prostitutie als een manier om te overleven - vooral in de minder ontwikkelde landen. A) In de grote oude religies en ethische tradities van de mensheid vinden we de aanwijzing: Gij zult geen seksuele immoraliteit begaan! Of in positieve termen: respecteer elkaar en houd van elkaar! Laten we opnieuw de consequenties van deze oude aanwijzing overdenken: niemand heeft het recht anderen te degraderen tot louter seksobject, of hen in seksuele afhankelijkheid te brengen of te houden. B) We veroordelen seksuele uitbuiting en seksuele discriminatie als een van de ernstigste vormen van menselijke vernedering. We hebben de plicht tot verzet wanneer ook maar de overheersing van de ene sekse over de andere wordt verkondigd – zelfs in de naam van religieuze overtuiging; wanneer ook maar seksuele uitbuiting wordt getolereerd, wanneer ook maar prostitutie in stand wordt gehouden of kinderen worden misbruikt. Niemand late zich misleiden: er is geen authentieke menselijkheid zonder een samenleven in partnerschap! 19
C) Jonge mensen moeten thuis en op school leren dat seksualiteit geen negatieve, afbrekende, uitbuitende kracht is, maar creatief en bevestigend. Seksualiteit als een levensbevestigende kracht die de gemeenschap vormt kan alleen dan effectief zijn als de partners de verantwoordelijkheid aanvaarden voor elkaar geluk te zorgen. D) De relatie tussen vrouwen en mannen moet niet gekenmerkt worden door bevoogdend gedrag of misbruik, maar door liefde, partnerschap en betrouwbaarheid. Menselijke vervulling is niet hetzelfde als seksueel genoegen. Seksualiteit moet een liefdevolle relatie tussen gelijke partners tot uiting brengen en bevestigen. Sommige religieuze tradities kennen het ideaal van vrijwillig afzien van het volledige gebruik van seksualiteit. Vrijwillig afzien van seksualiteit kan ook een uiting zijn van identiteit en zinvolheid. E) Het sociale instituut van het huwelijk wordt, ondanks alle culturele en religieuze variaties, gekenmerkt door liefde, loyaliteit en standvastigheid. Het richt zich op veiligheid en wederzijdse steun aan man, vrouw en kind en moet deze ook garanderen. Het moet de rechten van alle familieleden verzekeren. Alle landen en culturen moeten economische en sociale relaties ontwikkelen die een huwelijk en een familieleven mogelijk maken, menselijke wezens waardig, vooral voor de ouderen. Kinderen hebben recht op toegang tot onderwijs. Ouders moeten hun kinderen niet uitbuiten, noch de kinderen de ouders. Hun relatie moet wederzijds respect, waardering en zorg uitdrukken. F) Werkelijk menszijn in de geest van onze grote religieuze en ethische tradities betekent het volgende: - We hebben wederzijds respect, partnerschap en begrip nodig in plaats van patriarchale overheersing en vernedering, die de uitdrukking zijn van geweld en tegengeweld oproepen. - We hebben wederzijdse zorg nodig, tolerantie, gereedheid tot verzoening en liefde in plaats van enige vorm van bezitterige lust of seksueel misbruik. Slechts wat ervaren is in persoonlijke en familierelaties kan ten uitvoer gebracht worden op het niveau van landen en religies.
IV. Een omvorming van bewustzijn! De ervaring uit het verleden toont het volgende aan: de aarde kan niet ten goede veranderd worden als we niet een omvorming in het bewustzijn van het individuele en gemeenschappelijke leven bewerkstelligen. De mogelijkheden tot omvorming zijn al vluchtig te zien geweest op gebieden als oorlog en vrede, economie en ecologie, waar in recente decennia fundamentele veranderingen hebben plaatsgevonden. Deze omvorming moet ook bereikt worden op het gebied van ethiek en waarden! Ieder individu heeft een onvervreemdbare waardigheid en onschendbare rechten en ieder heeft ook een onontkoombare verantwoordelijkheid voor wat hij of zij doet en niet doet. Al onze beslissingen en daden, zelfs onze omissies en ons nalaten te handelen, hebben gevolgen. Het levend houden van deze zin voor verantwoordelijkheid, het uit te diepen en door te geven aan volgende generaties is de speciale taak van religies. We zijn realistisch over hetgeen we in deze consensus hebben bereikt en daarom dringen wij erop aan dat het volgende in acht dient te worden genomen. 20
1. Een universele consensus over vele betwiste ethische kwesties (van biologische en seksuele ethiek via de massamedia en wetenschappelijke ethiek tot economische en politieke ethiek) zal moeilijk bereikbaar zijn. Desondanks moeten passende oplossingen bereikbaar zijn, zelfs voor vele controversiële vraagstukken, in de geest van de fundamentele principes die wij hier gezamenlijk ontwikkeld hebben. 2. In vele aspecten van het leven is al een nieuw bewustzijn van een ethische verantwoordelijkheid ontstaan. Daarom zouden we verheugd zijn als zo veel mogelijk beroepsmensen als artsen, wetenschappers, zakenmensen, journalisten en politici hedendaagse ethische codes zouden ontwikkelen die specifieke richtlijnen geven voor de moeilijke kwesties van deze specifieke beroepen. 3. Bovenal verzoeken wij de verschillende geloofsgemeenschappen dringend hun specifieke ethiek te formuleren: wat heeft iedere geloofstraditie te zeggen over bijvoorbeeld de betekenis van leven en dood, het verdragen van lijden en het vergeven van schuld, over onbaatzuchtige toewijding en de noodzaak van onthouding, over mededogen en vreugde. Deze zullen het al waarneembare wereldethos verdiepen en specificeren. Afsluitend doen wij een oproep aan alle bewoners van deze planeet. De aarde kan niet verbeterd worden tenzij het bewustzijn van de Individuen veranderd wordt. Wij beloven plechtig te werken aan zo'n transformatie in het individuele en collectieve bewustzijn, aan het ontwaken van onze geestelijke krachten door reflectie, meditatie, gebed en positief denken, aan een bekering van het hart. Samen kunnen we bergen verzetten! Zonder bereidheid risico's te nemen en een bereidheid tot opoffering kan er geen fundamentele verandering in onze situatie plaatsvinden! Daarom verplichten wij ons tot een gemeenschappelijk wereldwijd ethos, tot beter wederzijds begrip en tot manieren van leven die de gemeenschap bevorderen, vrede koesteren en de aarde toegewijd zijn. Wij nodigen alle mannen en vrouwen uit, religieus of niet, hetzelfde te doen.
21
Bijlage 3: In Search of Common Ground: The Role of a Global Ethic in Inter-Religious Dialogue - Bradley Shingleton July 1, 2008
"Interfaith," Design by vaXzine In October 2007, a group of 138 Muslim clerics and scholars issued a 29-page open letter to Christian leaders entitled "A Common Word Between Us". The letter asserts that Muslims and Christians together constitute a majority (58 percent) of the world's population; therefore, world peace requires peace between them. It further identifies moral and religious beliefs that the two traditions, and Judaism as well, have in common and invites Christians to join Muslims in a sustained dialogue with the goal of proclaiming a 'common word' between them. Many Christian leaders who received the letter greeted it warmly, though there have been some dissenting voices. Observers consider the open letter to represent a significant accomplishment since it was signed by representatives of virtually every segment of the Muslim world. The Common Word letter is not the first attempt to stake out common moral ground between religious traditions bedeviled by mutual animosity. But it was welcomed by its recipients for its recognition, in a climate of inter-religious friction, of the ethical commonalities Islam shares with the other Abrahamic religions. Of course, the letter is only an invitation to dialogue; actually achieving a productive dialogue is a different matter. How is dialogue of this kind done properly? And how, if at all, can such a dialogue contribute to international peace and stability? An obvious approach to dialogue between adversarial groups is to search for similarities. But in matters of religion, that can be an elusive, if not quixotic, undertaking. Without the means to distinguish between spurious and genuine parallels, dialogue can quickly go astray. Some claim that religious traditions are derived from a single primordial source, and that therefore they are fundamentally homogenous despite their distinctive symbolisms. Others hold that religious traditions are essentially resistant to comparison, given their cultural, linguistic and metaphysical differences. Yet others, 22
more modestly, suggest that religions are in essential agreement about basic ethical norms, even though they may conflict theologically and metaphysically. One of the most notable contemporary examples of this position is the Global Ethic project of Catholic theologian Hans Küng. Beginning in 1990, Küng has sought to identify the components of a common morality shared by world religious traditions. Described in this way, the Global Ethic may appear to be a blueprint for a global religion. But Küng's undertaking assumes the stubborn particularity of religious traditions and consequently aims at coexistence among religions, not their harmonization. Moreover, the Global Ethic is not an exclusively religious affair: Küng believes it can and should be embraced by secular people as well. It is, in the broadest sense, a political/ethical enterprise as well as a religious one. The Global Ethic is motivated by two convictions: first, that inter-religious understanding is a sine qua non for peace among nation-states. Religion exerts a powerful yet ambiguous influence on politics. It can consecrate selfishness, demonize adversaries, create or aggravate conflict. But it also contain resources for promoting understanding and tolerance. Second, Küng believes that common ethical standards are essential in an era of globalized economics. As an economic phenomenon, globalization is often dramatically disruptive for communities and local economies, and shared norms can help prevent human well-being from being wholly trumped by economic considerations. Küng launched the Global Ethic project in 1990 in a programmatic book, Global Responsibility. Shortly after it appeared, Küng served as the principal drafter of the Declaration of the World Parliament of Religions in Chicago in 1993. Consisting of four basic principles and four directives, the Declaration summarizes the core elements of the Global Ethic: respect for the 'humanity' of persons, non-violence, just economics, tolerance, truthfulness and gender and racial equality. In subsequent writings, Küng applied these principles to various spheres of activity. For example, in A Global Ethic for Global Politics and Economics (1998), he describes the implications of the Global Ethic for politics and business. He attacks realpolitik notions of national interest and theories of international relations that lack a normative dimension. In his view, economics and business are properly concerned with profitoriented self-interest, but they cannot and should not be exclusively concerned with those goals. In general, Küng advocates a middle way between moral rigorism and unprincipled self-concern; he also emphasizes the need for a balance between rights and responsibilities. Küng finds the elements of such an ethic deeply embedded in historical religious traditions. He claims that there is a remarkable ethical consistency among the major religions regarding respect for life, repudiation of violence, truthfulness and honesty in daily affairs. Those traditions manifest an abiding concern for human well-being and for what Küng terms "elementary humanness." Its basic imperatives consist of prohibitions 23
against killing, lying, stealing, sexual exploitation, and affirmatively, the obligation of children to respect parents, and for parents to love their children. Küng acknowledges that these are minimal, ground-floor principles; nonetheless, they reflect a broadly shared consensus about important areas of human life. Its minimalism is a reflection of its universalism. Given the pluralism of human culture, to expect a detailed moral code common to all would be unrealistic, to say the least. How does Küng arrive at the norms he holds up as universal? They are developed through engagement with what he describes as the three great river systems of religion: the Abrahamic group of religions with its prophetic emphasis, the Indian with its mystical orientation, and the Asian with its concern for the cultivation of wisdom. Engagement with each of these river systems means for Küng the in-depth study of the history and expressions of each religion—its scriptures, practices, symbols, doctrines and theologies, illuminated through personal interaction with the religion's own adherents. Küng likens this kind of engagement to diplomatic negotiations. It has nothing to do with the polite exchange of breezy platitudes. This may sound more rhetorical than realistic, but it is backed up by Küng's own work. Beginning with his comparison of Christianity and other major religious traditions, Christianity and World Religions (1987), and continuing through his studies of Judaism, Christianity and Islam, Küng demonstrates how religious boundaries can be crossed responsibly and profitably. Not that everyone must engage in such exhaustive investigative, analytical work on their own: Küng's publications, as well as those of others (such as Keith Ward, Huston Smith, and Masao Abe) provide windows into various traditions and thereby enable non-specialists also to enter, in some capacity or other, unfamiliar religious territory. Observers have leveled several criticisms at the Global Ethic project. Two recurrent ones are that it is abstract and minimalist. It is allegedly abstract in that its contents are so general that they essentially amount to hortatory injunctions without concrete applicability. While the Global Ethic indeed has its hortatory uses, its norms are no less useful than any other first-order ethical norms. Such norms are inescapably general in formulation, and their interpretation and application necessarily vary depending on specific circumstances—cultural, historical, factual—and on different kinds of moral reasoning. As for the complaint that the Global Ethic is inevitably minimalist and therefore of little utility, this equates comprehensiveness with worthiness. It overlooks the intrinsic value of consensus, limited though it may be. The fact that certain ethical issues—genetic experimentation and abortion, to name two—remain unaddressed by the Global Ethic hardly invalidates the effort as a whole. The endorsement of its principles by representatives from all major religions—obtained, no doubt, at the cost of generality and the avoidance of any mention of God—endows it with certain precedential significance.
24
Others have asked whether the contents of the Global Ethic are culturally relative. John Hick has expressed doubt whether there are, in fact, any 'global' ethics beyond very basic norms such as the principle of benevolence found in the Golden Rule and its analogues. He asks whether the host of second-order principles others have derived from the 1993 Declaration of the Parliament of World Religions—legal equality, democratic political rights, right to property and so forth—are not so inescapably tied to western presuppositions that they do not translate well (or at all) into other cultural settings. This criticism seems legitimate—to an extent. The principles of the Declaration, with their pronounced concern for individual rights and responsibilities, clearly reflect their provenance in western, liberal society. But the principles are not a closed set; they can and should be refined. Hick himself proposes the African notion of ubuthu (roughly, connectedness) as an additional principle. There are undoubtedly others. Serious though these questions are, they do not necessarily compel the conclusion that the articulation of a Global Ethic is futile. Inter-religious dialogue of some kind or other is a moral necessity, not simply an entertaining diversion for professional religionists. Küng declares: "No peace among the nations without peace among the religions; no peace among the religions without dialogue among the religions." This is not to say that Küng's version of the Global Ethic supplies the definitive recipe for inter-religious dialogue. But his belief in the value of informed engagement among religious traditions has much to recommend it. Some representatives of religions reject his approach as too westernized and rational. While it is undeniably western and rational in flavor, that need not be disqualifying. Küng is not attempting to distill the contents of religious traditions into alien concepts and force them into uncongenial categories; he is seeking to create basic conceptual terms for communication. There are certainly other ways to achieve that, but it needs to be done in one way or another. Some observers have registered more practical reservations about the Global Ethic. One is that the project lacks popular appeal and accessibility. This seems justified. Küng's institutional platform, the Global Ethic Foundation of Tuebingen, Germany, has little visibility in this country or elsewhere outside of Europe. Many if not most of its publications are in German. For example, the foundation has developed education materials on the Global Ethic for use in schools—but they are only available in German. This offering could easily be expanded with reasonable effort and expense. The activities of the foundation could also be expanded to include participants beyond the political and religious elites it has engaged so far. Alliances could be formed with like-minded organizations such as inter-faith councils and professional societies. The scope of the foundation's activities could be broadened to include more grass-roots activities, educational and otherwise, such as local inter-faith meetings. More substantively, the Global Ethic could also be further developed in connection with specific fields of knowledge and activity. For example, it could serve as a resource in law 25
and jurisprudence for the elaboration of norms of customary international law, and for the further development of cosmopolitan theories of law and citizenship. It could also be a reference point for voluntary codes of conduct and other compliance efforts being developed in connection with the expanding fields of business ethics and corporate governance. The Global Ethic could be useful as a platform, in addition to established governmental channels, for international dialogue. In 1950, Reinhold Niebuhr wrote: "It will be very important to achieve minimal common conviction on standards of justice and to establish degrees of tolerance between disparate cultures which do not now exist. It may perhaps be even more important simply to encourage every possible mode of communication between cultures in order that a common social and cultural tissue may slowly develop." Niebuhr's recommendation is as relevant today as it was then. Perhaps the Global Ethic could be one of the elements of the dialogue invited by the Common Word letter. That dialogue will not resolve the complex conflicts between the West and segments of the Muslim world. But, if honest, substantive and informed, it could help to dispel deep-rooted prejudices. It could demonstrate, in some modest way, to the ability of religion to connect, not only to divide.
26
Bijlage 4: ‘Een nieuwe Geest voor de Godsdienst’ Van oorlog om de waarheid naar de vrede van de humaniteit ds. Herman Koetsveld & ir. Enis Odaci We zijn aangeland op een zeer aangelegen moment in de menselijke geschiedenis wanneer het gaat over de plaats van de godsdienst in onze samenleving. Zal de godsdienst met bijbehorende culturele uitingsvormen in de toekomst een instrument van oorlog en afscheiding blijven? Uitmondend in een gewelddadige ‘Clash of Civilizations’? Of zal de godsdienst juist de voedingsbodem worden voor een toekomst die gegrondvest is op de beginselen van de humaniteit? Wie terugkijkt in de geschiedenis ziet dat onder de diverse vlaggen van de godsdienst de meest verschrikkelijke wandaden zijn gepleegd. Het bleek bij uitstek de aanjager van intolerantie, discriminatie, oorlog en genocide. Nog steeds zijn er de varianten van ‘Gott mit uns’, ‘God bless America’ en ‘Allahu Akbar’ die de oorlogsretoriek tot hemelse proporties opblazen om vervolgens de vijand in te delen bij de ‘As van het Kwaad’ of ‘de Grote Satan’. Godsdienstwaanzin in de meest expliciete vorm. Geen wonder dat seculieren zeggen dat ‘de godsdienst’ moet worden teruggedrongen tot in de privésfeer. Je mag geloven wat je wilt, als je de samenleving er maar niet mee lastig valt, zo is de gedachte. Godsdienst is en blijft echter voor de overgrote meerderheid van de wereldbevolking het leidende kader waarbinnen persoonlijke, ethische en politieke keuzes worden gemaakt. Hoe dan te reageren op de grote veranderingen van deze tijd, getekend door globale politieke, ecologische en economische crises? We zien grofweg twee reacties op de uitdagingen die deze nieuwe tijd op het bordje van de godsdiensten legt. Of men trekt zich terug op de theologische fundamenten van weleer met een beroep op de goddelijke autoriteit van het eigen heilige geschrift en de traditie. Of men zoekt naar een nieuwe synthese tussen de huidige tijd en het geloof. De eerste optie is simpel: men hoeft alleen maar te herhalen, luider dan ooit, wat men altijd al geloofde. De tweede optie betekent echter stevig huiswerk voor gelovigen van allerlei snit, joods, christelijk, islamitisch en wie zich maar aangesproken voelt. Het betekent een zoeken naar de verbindende lijnen tussen godsdiensten onderling. Een uitgesproken voorbeeld van die zoektocht is in 2007 gegeven: 138 geleerden en leiders uit alle islamitische geledingen stuurden de brief ‘A Common Word’ naar vertegenwoordigers van tal van christelijke kerken. Zij toonden zeer nauwkeurig en respectvol aan dat in de joodse Thora, in het christelijk Evangelie en de islamitische Koran ‘liefde’ dat gemeenschappelijke woord is. De liefde voor God is de liefde voor ieder mens naast je, als fundament voor een samenleving van recht, welzijn, vrede en compassie. De tijd is meer dan rijp om vanuit dit ‘gemeenschappelijke woord’ de godsdiensten grondig te hervormen. We noemen drie thema’s. Allereerst zullen wij moeten leren de religieuze claim op de waarheid los te laten. Het is eenvoudig vast te stellen dat er nu eenmaal talloze manieren zijn om God, of het goddelijke, te zoeken. Niet alleen als een fenomeen, maar ook als een geestelijke werkelijkheid. Dit vraagt om niets minder dan een ingrijpend intern proces van ‘verlichting’ in alle godsdiensten. Eén bepaalde interpretatie van Bijbel of Koran tot de laatste waarheid verklaren is aantoonbare onzin. Een cluster van dogma’s die in een 27
bepaalde vroegmiddeleeuwse context zijn gegroeid bindend verklaren voor alle gelovigen van nu, op straffe van excommunicatie of zelfs een eeuwig oordeel, is geestelijke dwang. Als joden op grond van de Bijbelse traditie zich het ‘uitverkoren volk’ weten, dan verstaan wij dit vooral als een heilige opdracht zichzelf als een wenkend voorbeeld van recht en barmhartigheid te laten zien. Als christenen Jezus citeren dat hij ‘de weg, de waarheid en het leven is’, dan horen wij daarin zijn unieke uitnodiging voor iedereen om hem in liefde en medemenselijkheid na te volgen. Als moslims van Mohammed zeggen dat hij de ultieme profeet van Allah is dan zien wij dat hij in een lange rij van mensen staat die doorgeven, traderen, wat zij van Godswege hebben verstaan. De Eeuwige, God, Allah: het zijn woorden voor een geheim dat niemand in zijn eindeloosheid kent. Niemand heeft er ‘patent’ op; de gedachte alleen al is absurd. Geen enkele godsdienst en levensovertuiging kan exclusitiviteit claimen en mag de ander buitensluiten. Ten tweede: de universele rechten van de mens worden onverkort ondersteund, gefundeerd en verder uitgewerkt vanuit de eigen religieuze traditie. Teruggrijpen naar het ideaalbeeld uit het verleden is een vruchteloze bezigheid. Universele waarden zijn immers tijdloze waarden die een evolutie en modernisering van godsdiensten mogelijk maken. Mét behoud van de eigen identiteit. Geweldloosheid, een rechtvaardige sociale en economische orde, erkenning van de individualiteit, gelijkberechtiging en zorg voor al wat leeft zijn daarbij de leidende uitgangspunten. Het zijn de kaders voor een praktische toepassing van de godsdienst. Zo wordt ‘afvalligheid’ een individuele keuze, kunnen vrouwen overal gelijkwaardige posities bekleden en worden gemengde huwelijken voortaan gezien als een manifestatie van Gods liefde. Ten derde, de strijd wordt aangebonden tegen de doorgeslagen vrije markt die binnen enkele decennia onze wereld in een diepe economische, ecologische en vooral ethische crisis heeft gebracht. Juist de godsdienst biedt de bouwstenen om het ‘geloof’ in de vrije markt te ontmaskeren als een systeem dat uiteindelijk moraliteit en ethiek uitholt. Tegenover de wanorde van de markt moet een nieuwe orde van humaniteit gevonden worden die iedereen met elkaar verbindt en die toekomst schept. Het spreekt voor zich dat een intensieve en kritische interreligieuze dialoog gevoerd moet worden. Een dialoog die in elke huiskamer of elke buurt kan beginnen. Een dialoog die uitgaat van mondiale ethische normen, en niet blijft steken in het herhalen van de eigen waarheid. De oecumenisch denkende Zwitserse theoloog Hans Küng vat dit als volgt samen: Geen vrede tussen de naties zonder de vrede tussen de godsdiensten! Geen vrede tussen de godsdiensten zonder dialoog tussen de godsdiensten! Geen dialoog tussen de godsdiensten zonder mondiale ethische normen! Geen overleven van onze globe zonder een globaal ethos, een wereldethos. Samen gedragen door religieuze en niet-religieuze mensen. Zolang God zich niet rechtstreeks openbaart aan de mensen, begeeft Hij zich nergens anders dan in en tussen de mensen. Het betekent niets anders dan dat we onszelf, en de ander, in ons mens-zijn leren begrijpen en leren waarderen. Dat is een basis voor een morele en existentiële verbondenheid die zijn weerga niet kent. Stichting Koetsveld & Odaci Zie ook: www.koetsveld-odaci.nl 28