Blz. 1
Bijlage 1: Competenties kraamverzorgende vroegtijdige partusondersteuning. Inleiding Iedere kraamverzorgende werkt vanuit drie kerntaken, dit zijn de hoofdtaken van haar beroep. (bron: Basiskwaliteitseisen kraamzorg, 1999 ) kerntaak 1 Bieden van zorg en ondersteuning op basis van het kraamzorgdossier. De kraamverzorgende biedt (basis)zorg en ondersteuning aan de kraamvrouw en biedt assistentie bij de bevalling. De kraamverzorgende assisteert de verloskundige tijdens de bevalling, bijvoorbeeld door middel van het organiseren en aanreiken van de juiste materialen en middelen en ondersteunt de barende, bijvoorbeeld bij het opvangen van weeën. Ze verzorgt de baby en geeft hulp bij borst- of flesvoeding en leert de ouders hoe ze de baby zelf moeten verzorgen/voeden. De kraamverzorgende signaleert of de kraamvrouw en de baby voldoende drinken en controleert regelmatig een aantal lichaamsfunctie en gedrag van het kind en de kraamvrouw. Zij zet vervolgstappen als er afwijkingen zijn, zoals het inschakelen van de verloskundige zorgverleners. Ze geeft informatie, advies en instructie aan de kraamvrouw en haar partner op het gebied van de verzorging van de baby en kraamvrouw. Zij rapporteert en evalueert deze zorg in het kraamzorgdossier. Kerntaak 2 Begeleiding van de kraamvrouw en het gezin. De kraamverzorgende begeleidt de kraamvrouw (en haar partner) op het gebied van zelfredzaamheid en op psycho-sociaal gebied. Ze biedt de gelegenheid te praten over gevoelens van onzekerheid ten aanzien van de verzorging van de pasgeborene en de nieuw ontstane gezinssituatie. Ze stimuleert hen zo spoedig en volledig mogelijk de verzorging zelf op te pakken. Kerntaak 3 Uitvoeren van organisatie- en professie gebonden taken. De kraamverzorgende heeft veel te maken met ketenzorg. Ze moet zowel binnen als buiten haar eigen organisatie samenwerken en afstemmen met andere disciplines. Vooral de samenwerking met de verloskundige en in mindere mate de consultatiebureauverpleegkundige is van belang.
Blz. 2
Nadere uitwerking competenties bij een vroegtijdige partusondersteuning 1. De kraamverzorgende is voldoende geïnformeerd. De kraamverzorgende: 1.1 Heeft voldoende informatie/ belinstructies vooraf ontvangen over de cliënt: a) Fase partus b) Vordering partus c) Hoeveelste kind d) Verloop i.v.m. draagkracht e) Urineren laatste keer f)
Indaling baby
g) Ligging baby (rug) ivm ondersteuningsadviezen h) Verloop vorige partus indien van belang i)
Overige belinstructies
1.2 neemt contact op met de verloskundige bij onvoldoende informatie 1.3 kent en begrijpt de termen uit het partogram voldoende 1.4 kan werken met een aanwezig geboorteplan i.v.m. afstemming op aanwezige wensen 2. Samenwerking met de verloskundige De kraamverzorgende: 2.1 Bewaakt haar professionele grenzen als kraamverzorgende (komt alleen in actie als de situatie daar om vraagt) 2.2 heeft duidelijkheid over bereikbaarheid en beschikbaarheid verloskundige 2.3 Kraamverzorgende en verloskundige spreken elkaar aan bij onduidelijkheden
Blz. 3
3. Kennis en vaardigheden bij de start van een vroegtijdige partusondersteuning De kraarmverzorgende: 3.1 Is zich bewust van haar houding bij binnenkomst. Biedt veiligheid en vertrouwen. Professionele houding. 3.2 Maakt kennis met de barende. Neemt kennis van de sfeer in huis, de houding van de partner, de instructies van de verloskundige 3.2 Kent de observatiepunten m.b.t. de barende tijdens de verschillende fases en sluit daarop aan 3.3 Sluit aan bij de situatie en specifieke wensen. Luister naar de vrouw en haar partner. Observeert beiden. Let op lichaamstaal en andere signalen. Leest de overdracht en een eventueel geboorteplan. Gaat altijd na of er de juiste inschatting is gemaakt over de situatie. 3.4 Weet hoe te handelen na belinstructies 3.5 Kent de instructies m.b.t. het klaarzetten materiaal e.d. 3.6 Betrekt de partner bij de informatie en de ondersteuning 3.7 Weet wanneer het proces goed verloopt en er geen actieve acties noodzakelijk zijn 3.8 Weet hoe te handelen wanneer er angst en onzekerheid optreedt bij de barende en haar partner 3.9 Weet dat er gebeld wordt met de verloskundige bij: - persdrang - heftige drang/onzekerheid - vruchtwaterverlies met een groene of bruine kleur of helder vruchtwaterverlies bij een multi - helder bloedverlies zonder slijm - bij signalen die de kraamverzorgende niet vertrouwt -bij een complicatie -op verzoek van de barende of haar partner
Blz. 4
4. Emotionele en praktische ondersteuning en zo mogelijk acties om de pijn te verminderen. De kraamverzorgende: 4.1 Verstoort een goed verlopend baringsproces niet dmv praten of teveel handelen 4.2 Maakt zonodig zorgen bespreekbaar en geeft informatie 4.3 Stimuleert (zo nodig) de partner om actief deel te nemen aan de ondersteuning 4.4 Beïnvloedt pijnbeleving door uitleg te geven en door het wegnemen van storende omgevingsfactoren Geeft praktische ondersteuning en zo mogelijk pijnvermindering. Daar waar mogelijk betrekt zij de partner. 4.5 Heeft aandacht voor verandering van houding en kent de voordelen van verschillende houdingen 4.6 Stimuleert zonodig baden of douchen ter ontspanning of voor pijnvermindering 4.7 Kan massage of tegendruk geven in geval van rug en/of beenweeën 4.8 Kent het gebruik van oefen/skippybal bij de opvang van de weeën 5. Voldoende kennis over geleerde technieken vanuit zwangerschapscursussen /begeleiding De kraamverzorgende heeft voldoende kennis van: 5.1 Algemene ademhalingstechnieken voor de opvang van de weeën 5.2 gebruikte Yogatechnieken 5.3 de principes van de cursus Samen bevallen 5.4. Haptonomie 6. Voldoende toegerust zijn om met verschillende cliëntengroepen te kunnen communiceren De kraamverzorgende : 6.1 Hanteert een werkbare communicatie met aanwezigen 6.2 Opbouwen van een vertrouwensrelatie met de vrouw en aanwezigen 6.3 De vrouw aansporen vragen te stellen en te zeggen wat ze wil 6.4 Kan een onvoldoende voorbereide thuissituatie hanteren 6.5 Reageert professioneel op onbekende gewoonten (bewaakt veiligheid)
Blz. 5
6.6 Weet rust te creëren. 6.7 Kan objectief blijven observeren