In dit boek wordt ingegaan op de meest voorkomende kleine en minder kleine ongelukken in een (kraam) gezin. Niet alleen bij kinderen, maar ook bij de ouders of grootouders. Verder wordt er aandacht besteed aan specifiek tijdens de kraamtijd voorkomende noodsituaties, als GBS en fluxus. Omdat je tot slot ook te maken kunt krijgen met acute situaties bij partusassistentie, is het laatste hoofdstuk hier volledig aan gewijd. De compleetheid van onderwerpen, de logische opbouw van het boek en de praktijkvoorbeelden vanuit de branche, maken dit boek uitermate geschikt als lesboek of naslagwerk op het gebied van EHBO binnen de kraamzorg.
Theorie boek EHBO voor de kraamverzorgende
Als kraamverzorgende ben je in je uniform aan het werk in het gezin. Niet vreemd dat jij om hulp gevraagd wordt als bijvoorbeeld een ouder broertje van de trap valt. Maar weet je dan wat je moet doen?
Theorie boek inclusief ”Acute situaties tijdens partus”
EHBO voor de kraamverzorgende Auteurs: Wilma Borst Trainer EHBO Lid van het college van deskundigen van NIKTA
Annette van Krimpen Hoofd opleidingen in de kraamzorg Kinderverpleegkundige (niet praktiserend)
Gebaseerd op NIKTA eindtermen, Acute zorg voor de kraamzorg
Theorie boek EHBO voor de Kraamverzorgende, inclusief “Acute situaties tijdens partus”.
Wilma Borst & Annette van Krimpen
EHBO VOOR DE KRAAMVERZORGENDE In dit boek combineren we de theorie van de training Acute Zorg voor de kraamzorg volgens de eindtermen van NIKTA en “handelen in acute situaties tijdens de partus” zoals beschreven wordt onder andere in de richtlijnen voor verloskundige.
Auteurs, Wilma Borst en Annette van Krimpen Illustraties en vormgeving, Annette van Krimpen Titel boek: EHBO voor de kraamverzorgende © 2013, Eerste druk, eerste oplage. Uitgegeven in eigen beheer. (www.ehbovoordekraamzorg.nl)
Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteurs. De inhoud is samengesteld naar beste kunnen. Aan de actualiteit, juistheid en volledigheid kunnen dan ook geen rechten worden ontleend. De auteurs aanvaarden geen aansprakelijkheid voor schade, van welke aard dan ook, die het directe of indirecte gevolg is van handelingen en of beslissingen die gebaseerd zijn op basis van informatie uit dit boek.
2
Woord vooraf Als je betrokken raakt bij een noodsituatie waarbij snel handelen noodzakelijk is, dan wil je toch weten wat je moet doen? Als je als kraamverzorgende bij een bevalling aan het assisteren bent en er ontstaat een acute situatie, dan wil je toch ook weten hoe je het best de verloskundige kan assisteren? Vanaf 2010 zijn kraamverzorgenden verplicht zich te scholen in levensreddende handelingen. Een kraamverzorgende moet immers kunnen handelen wanneer er tijdens de kraamzorgperiode bij de barende, kraamvrouw en/of kraamgezin onvoorziene noodsituaties zich voordoen. Ook kunnen er tijdens de kraamperiode bij andere leden van het gezin acute noodsituaties optreden. Van een kraamverzorgende mag dan verwacht worden dat zij adequaat handelt en eerste hulp kan verlenen. Niet alleen als zorgverlener maar ook als burger in het kader van de burgerplicht, als lekenhulpverlener. De training ”Acute Zorg voor de kraamzorg” zal tijdens de druk van dit boek bij de diverse EHBO organisaties aangeboden worden. Zij zal bestaan uit een theorie-en praktijk examen met de daarbij behorende manier om de theorie te leren en te bestuderen. Vanwege ontwikkelingen in het onderwijs zal de theorie veelal aangeboden worden in een E-learning. Als opleider in de kraamzorg en EHBO trainer hebben we de handen ineen geslagen en samen een naslagwerk voor de kraamverzorgende ontwikkeld. Dit boek kan gebruikt worden als studieboek en als naslagwerk. Toetsing van de theorie zal voorgeschreven worden door de certificerende EHBO organisatie. Overal waar “hij”, “hem” of “zijn” staat kan ook “zij” of “haar” gelezen worden.
3
Inhoudsopgave Woord vooraf ......................................................................................... 3 1 HET HOE EN WAT VAN EHBO ..................................................... 7 1.1 Wat is EHBO of acute zorg ........................................................... 7 1.2 Waarom is het zo belangrijk om te helpen .................................... 7 1.3 De keten van overleven ................................................................. 7 1.4 Ben je verplicht te helpen .............................................................. 9 1.5 Aansprakelijkheid ....................................................................... 10 1.6 Niet-reanimeren verklaring......................................................... 10 2 PREVENTIE ..................................................................................... 13 2.1 Hoe veilig is jouw omgeving ....................................................... 13 2.2 Preventie in de kraamomgeving .................................................. 15 3 HET MENSELIJK LICHAAM ....................................................... 18 3.1 Het bewustzijn ............................................................................. 18 3.2 De ademhaling ............................................................................ 19 3.3 De bloedsomloop ........................................................................ 22 3.4 Interactie ..................................................................................... 24 4 EIGEN VEILIGHEID EERST ........................................................ 26 4.1 Verplaatsen slachtoffer ............................................................... 27 4.2 Rautek vanaf een stoel of andere verhoging ............................... 28 5 VERZAMEL INFORMATIE .......................................................... 29 5.1 Contact maken met het slachtoffer .............................................. 29 5.2 Vragen om toestemming .............................................................. 30 5.3 Inventariseer de toestand van je slachtoffer ............................... 30 5.4 Handel op basis van je bevindingen............................................ 35 6 BEWUSTELOOS SLACHTOFFER MET ADEMHALING ....... 36
4
7 BEWUSTELOOS SLACHTOFFER ZONDER ADEMHALING 40 8 VERSLIKKEN / STIKKEN ............................................................ 48 9 LEVENSBEDREIGENDE UITWENDIGE VERWONDINGEN .............................................................................................................. 52 10 SHOCK ........................................................................................... 57 11 NIET LEVENSBEDREIGENDE UITWENDIGE VERWONDINGEN ............................................................................ 59 12 BRANDWONDEN ......................................................................... 63 13 BOTBREUKEN, KNEUZINGEN E.D. ........................................ 67 13.1 Botbreuken ............................................................................... 67 13.2 Kneuzingen ............................................................................... 68 13.3 Verstuikingen / verzwikking...................................................... 69 13.4 Ontwrichtingen ......................................................................... 70 13.5 Zondags armpje ........................................................................ 71 13.6 Erbse parese ............................................................................. 71 14 VERGIFTIGING ........................................................................... 74 15 OOGLETSEL ................................................................................. 78 16 KLEINE VERWONDINGEN ....................................................... 82 16.1 Een vreemd voorwerp in de neus.............................................. 82 16.2 Een vreemd voorwerp in het oor .............................................. 83 16.3 Tekenbeet.................................................................................. 83 16.4 Steek van wesp of bij ................................................................ 86 16.5 Tandletsel ................................................................................. 87 17 Kinderziektes .................................................................................. 90 17.1 Allergie ..................................................................................... 90
5
17.2 Astma ........................................................................................ 91 17.3 Blauw zien (Tetralogie van fallot)............................................. 93 17.4 Buikpijn ..................................................................................... 94 17.5 Dauwworm ................................................................................ 94 17.6 Diarree ...................................................................................... 95 17.7 Epilepsie.................................................................................... 96 17.8 GBS – infectie ........................................................................... 97 17.9 Hersenschudding..................................................................... 100 17.10 Koorts.................................................................................... 102 17.11 Koortslip ............................................................................... 103 17.12 Koortsstuipen ........................................................................ 105 17.13 Meningitis ............................................................................. 105 17.15 Misselijkheid en braken ........................................................ 109 17.16 Pseudokroep .......................................................................... 110 17.17 Respiratoir Syncitieel-virus of RS-virus ................................ 111 17.18 Waterpokken ......................................................................... 112 18 Meldcode huiselijke geweld en kindermishandeling .................. 115 19 Crisissituaties tijdens de partus (bevalling) ................................ 118 19.1 Reanimatie van de pasgeborene postpartum .......................... 119 19.2 Schouderdystocie .................................................................... 121 19.3 Fluxus, post partum ................................................................ 126 19.4 Uitgezakte navelstreng ............................................................ 128 19.5 Stuitbevalling in een onverwachte situatie .............................. 129 19.6 Eclamptisch insult ................................................................... 130
6
1 HET HOE EN WAT VAN EHBO 1.1 Wat is EHBO of acute zorg Er bestaan veel verschillende termen voor hetzelfde begrip. EHBO, lekenhulpverlening, acute zorg, allemaal bedoelen ze hetzelfde; een niet-medisch getraind professional (of leek) die hulp verleent direct na een ongeval. Hierbij kan je denken aan grote gebeurtenissen als een verkeersongeval, maar ook kleine ongevallen zoals iemand die thuis bij het schillen van de aardappels met het mes in de vingers snijdt. In beide voorbeelden zal niet meteen een arts of ambulance aanwezig zijn. Iemand met kennis van EHBO kan op dat moment hulp bieden, totdat de medische professionals arriveren. 1.2 Waarom is het zo belangrijk om te helpen Zeker bij ernstige situaties, denk aan een hartaanval of een ernstige bloeding, telt iedere minuut. Binnen één tot vijf minuten kan er onomkeerbare schade aan de hersenen ontstaan. Hoe eerder de betreffende persoon hulp krijgt, hoe groter de kans is dat hij volledig herstelt. Dat de hulp die je kunt bieden als EHBO-er niet gelijk staat aan die van een arts of ziekenhuis, is niet relevant. Je leert tijdens een EHBO-cursus precies die vaardigheden die van belang zijn in de eerste paar minuten na een noodgeval. Soms betekent helpen alleen 112 bellen, maar ook dat is belangrijke hulp. 1.3 De keten van overleven Als EHBO-er kan je, wanneer iemand in nood verkeert, een belangrijke bijdrage leveren aan de eerste drie schakels van de keten van overleven.
7
Vroegtijdig herkennen en alarmeren De meeste ongelukken gebeuren buiten het ziekenhuis en niet in de buurt van een ambulance of arts. Een EHBO-er die in de buurt is, kan snel herkennen dat iemand in nood verkeert en medische hulpdiensten alarmeren. Hiermee wordt de tijd verkort tussen het noodgeval en het beschikbaar zijn van medische hulp voor het slachtoffer. Vroegtijdig reanimeren Bij een hartstilstand is tijd de belangrijkste factor. Omdat de ademhaling en dus de zuurstoftoevoer naar de hersenen stil ligt, kan het slachtoffer binnen enkele minuten hersendood zijn. Om deze reden is het belangrijk dat de reanimatie zo snel mogelijk wordt gestart. Ben je getraind in reanimatie, dan kan je beginnen met reanimeren op het moment dat je een hartstilstand vermoed. Hiermee kan je helpen mogelijke hersenschade te voorkomen of te beperken. Reanimatie app De gratis reanimatie app van de Hartstichting is een handig hulpmiddel om je kennis op te frissen. Deze app geeft in beeld en geluid aan wat je moet doen bij een hartstilstand. Alle reanimatiestappen tot en met de inzet van een AED komen aan bod. www.hartstichting.nl/hartstichting/apps
8
3 HET T MENSELIJK LICHAAM Als kraamverzorgen k nde heb je door jje opleiding al meer m dan gem middelde kennis van v de werking van het menseliijk licha aam. Om te begrijpen hoe je in e een noodgeval moet m hand delen, is het ech hter van belang dat je goed inzic cht hebt in de e belangrijkste functies van het menselijk lichaa am. Welke zijn dat, hoe werken ze en w wat is de consequ uentie als één é of meerdere e van deze functties uitvallen? We W bestteden in dit hooffdstuk aandacht aan de drie bela angrijkste functie es van het menselijk lichaam, na amelijk bew wustzijn, ademha aling en bloedsomloop. Het licha aam kan blijven functioneren, doordat deze d drie processen continu c plaa atsvinden.
even Le
3.1 Het H bewustzijn Het bewustzijn is de e mate waarin w wij reageren op onze o omg geving. We neme en signalen waa ar in onze omgev ving (horren, zien en voellen). Deze signa alen worden via de zenu uwen doorgegev ven aan onze he ersenen. Die herrsenen zend den weer berichten uit naar ons lichaam, hoe we w op deze e signalen moeten reageren. Om m te kunnen waa arnemen en om o signalen te kunnen verwerke en, moeten we bij b kennis (bew wustzijn) zijn.
18
4 EIGEN VEILIGHEID EERST Een noodgeval kan heel overweldigend zijn, zeker als het gaat om een ernstige situatie. Het kan dan lastig zijn om te bepalen wat je als eerste moet doen. Gelukkig zijn hier richtlijnen en ezelsbruggetjes voor, sommige hiervan worden zelfs door de professionele hulpverleners gebruikt. Als je deze richtlijnen aanhoudt, weet je zeker dat je geen belangrijke stappen overslaat. In de volgende hoofdstukken nemen we je stap voor stap mee in hoe te handelen tijdens een noodgeval. De eerste regel binnen de EHBO is dat jouw eigen veiligheid het allerbelangrijkste is. Breng jezelf niet onnodig in gevaar tijdens het verlenen van hulp. Jij bent immers de EHBO-er, als jou iets overkomt, kan je niets meer betekenen voor het slachtoffer.
Eigen veiligheid eerst! Kijk goed rond op de plaats van het noodgeval en beoordeel snel of je veilig kunt handelen. Is het een gevaarlijke situatie, maar kan je het eenvoudig minder gevaarlijk maken, doe dit dan eerst. Voorbeelden hiervan zijn: • Het aantrekken van een fluorescerend hesje als je gaat helpen bij een verkeersongeval. • Het openen van ramen en deuren op het moment dat er sprake is van rook, koolmonoxide of een ander schadelijk gas. • Het gebruik van handschoenen als sprake is van bloed of andere lichaamseigen vloeistoffen van het slachtoffer. Het heeft de voorkeur om het slachtoffer op de plaats waar en de positie waarin je hem hebt gevonden, te helpen. Dit omdat je mogelijk verwondingen kunt verergeren door de persoon te verplaatsen, denk aan rugletsel of botbreuken.
26
7 BEWUSTELOOS SLACHTOFFER ZONDER ADEMHALING Eerder in dit boek heb je kunnen lezen dat als er geen ademhaling en geen bewustzijn is, je er van uit mag gaan dat er ook geen hartslag is. In het geval van het ontbreken van hartslag, ook wel circulatiestilstand of hartstilstand genoemd, is het belangrijk dat je zo snel mogelijk start met reanimeren. In tegenstelling tot wat veel mensen denken, is het niet zo dat er bij een hartstilstand of circulatiestilstand helemaal geen hartslag is. Vaak is er nog wel iets van een hartslag, maar deze is zo zwak dat het geen effect meer heeft. Een voorbeeld hiervan is ventrikelfbibrilleren, een hartritmestoornis, waardoor het hart niet meer effectief bloed door het lichaam pompt. Hierdoor krijgt het lichaam niet de zuurstof die het nodig heeft om goed te functioneren, wat tot gevolg heeft dat alles uitschakelt. De oorzaak van een hartstilstand verschilt tussen volwassenen en kinderen. De kans dat een kind een spontane hartstilstand krijgt, is heel klein. Over het algemeen komt een hartstilstand bij kinderen niet door het hart zelf, maar door een probleem met de luchtwegen. Door bijvoorbeeld een astma-aanval of verstikking is het kind is gestikt, waardoor het zuurstofniveau in het bloed te laag is om het hart te laten werken. Een volwassene daarentegen heeft een leven achter de rug met mogelijk stress, roken, vet eten en/of middelen die hij gebruikt heeft die misschien niet zo goed voor het hart waren. Bij een volwassene is de kans dat bij een hartstilstand het hart daadwerkelijk het probleem is, veel groter. Om deze reden is er bij kinderen en zuigelingen een andere handelwijze bij het vermoeden van een hartstilstand dan bij volwassenen.
40
7.1 Hoe herken je het Bij een hartstilstand zal een slachtoffer zonder aankondiging bewusteloos neervallen. Het slachtoffer reageert niet op aanspreken of prikkels, er is geen bewustzijn en er is geen normale ademhaling. 7.2 Wat kan je doen In het geval van een hartstilstand is het van het grootste belang zo snel mogelijk te beginnen met reanimeren. Door een combinatie van borstcompressies en beademingen neem je een deel van de werking van het hart en de longen over. Je zorgt dat er genoeg zuurstof in het bloed komt en bloed rondgepompt wordt om afsterven van weefsels, met name de hersenen, te beperken of te voorkomen. Omdat er een verschil is in mogelijke oorzaak tussen kinderen en volwassenen, is de volgorde van handelen ook anders. Bij kinderen, pasgeborenen en zuigelingen begin je met vijf beademingen vooraf, om weer zuurstof toe te voegen aan het bloed. Daarna ga je pas borstcompressies geven. Bij volwassenen begin je meteen met borstcompressies. 7.2.1 Reanimeren van een pasgeborene Er zijn twee manieren voor het reanimeren van een pasgeborene. Welke manier gebruikt wordt, is afhankelijk van of je met twee personen (de tweede persoon is dan de verloskundige) of in je eentje bent. Ben je in je eentje, dan gebruik je dezelfde manier van reanimeren als voor een zuigeling. Je houdt dan de ratio borstcompressies en beademingen aan die hierin genoemd staan. Dit is 5 beademingen vooraf, dan 15 borstcompressies, 2 beademingen enzovoorts. Ben je echter met zijn tweeën, dan zal een andere manier van reanimeren gebruikt worden. Is dit het geval, vraag dan aan de verloskundige welke ratio’s je moet hanteren.
41
De ratio's r zoals hierronder benoemd d, zijn in overreenstemming met m de richtlijnen n (2010) van de Euro opean Rescusita ation Council en de Nederlandse e Rea animatie Raad vo oor het reanimerren van een pasg geborene. • Leg L de pasgeborrene op de rug, b bijvoorbeeld op een aankleedkussen, a , met het hoofdje e over de rand. Op O deze manier m zijn en bliijven de luchtwe egen de hele tijd open. • Eén E persoon staa at aan het hoofd deind en beadem mt de pasgeborene. p Als s de verloskundige nog aanwez zig is, zal zij z waarschijnlijk deze rol oppakkken. Omdat zij da an haar zuurstofkoffer z bij zich zal hebben n, wordt de bead deming gedaan g met behu ulp van een masskertje of een beademingsballo b on en zuurstof. • De D andere perso oon (zeer waarscchijnlijk jij als kraamverzorgend k de) staat bij de vvoeten van de pasgeborene. p • Geef G vijf beadem mingen vooraf. • Plaats P de handen n om de borstka as van de pasgeborene met m de duimen aan a de voorkant, net onder het midden m van v de tepellijn.
• Geef G 3 borstcompressies met be eide duimen, waa arbij je een e derde van de e diameter van d de borstkas indrrukt, ongeveer o 3 centimeter. • Dan D volgt 1 bead deming. • Geef G weer 3 bors stcompressies.
42
Samenvatting Reanimeren pasgeborene Een redder Twee redders
• • • •
Reanimeren zuigeling (jonger dan 1 jaar)
Reanimeren kind
Reanimeren volwassene
• • • • • • • • • • • • • • •
zoals beschreven bij zuigeling verloskundige geeft 5 beademingen vooraf kraamverzorgende geeft 3 borstcompressies met de duimen verloskundige geeft 1 beademing (eventueel met zuurstof) blijf dit herhalen, 3 om 1 geef 5 beademingen vooraf geef 15 borstcompressies met de toppen van je wijs- en middelvinger open de luchtwegen geef 2 beademingen blijf dit herhalen, 15 om 2 geef 5 beademingen vooraf geef 15 borstcompressies met één hand open de luchtwegen geef 2 beademingen blijf dit herhalen, 15 om 2 geef 30 borstcompressies met twee handen open de luchtwegen geef 2 beademingen blijf dit herhalen, 30 om 2
47
13 BOTBREUKEN, KNEUZINGEN E.D. Het skelet van ons lichaam is opgebouwd uit botten. In bewegende delen, denk aan armen en benen, worden losse botten met elkaar verbonden door middel van gewrichtsbanden die bestaan uit zeer stug bindweefsel. Dit maakt beweging mogelijk, maar is ook kwetsbaar voor overbelasting door bijvoorbeeld een onnatuurlijke beweging. In dit hoofdstuk behandelen we die zaken die mis kunnen gaan met botten en gewrichten. Omdat de symptomen van botbreuken, kneuzingen, ontwrichtingen en verstuikingen vaak erg op elkaar lijken, is het van belang in geval van twijfel altijd een arts te raadplegen. 13.1 Botbreuken Onze botten ontwikkelen zich in de loop van ons leven. Bij kleine kinderen zijn de botten flexibeler dan bij volwassenen, waardoor ze over het algemeen minder snel iets zullen breken. Toch is het geen uitzondering dat een kind iets breekt. Meestal ontstaan botbreuken als gevolg van een harde val of klap. Het bot van kinderen is veel elastischer dan dat van een volwassene en is omgeven door een taai en dik beenvlies. Je kunt het vergelijken met een jonge tak. Hierdoor kan een botbreuk bij kinderen zich beperken tot alleen het bot. Dit wordt een twijgbreuk genoemd.
67
19 Acute situaties tijdens de partus (bevalling) Als kraamverzorgende kan je bij partusassistentie onverwachts betrokken worden bij een crisissituatie. Je speelt hier dan een cruciale rol als assistent van de verloskundige. Er is bewezen dat, door een goede samenwerking, de kans op blijvend letsel of overlijden aanzienlijk vermindert. Als kraamverzorgende word je op deze situaties geschoold tijdens de initiële opleiding. Tevens vinden er bij de meeste kraamzorgorganisaties regelmatig (bij)scholingen plaats in samenwerking met een verloskundige. Hieronder een overzicht hoe vaak een crisissituatie voorkomt tijdens een partus: Reanimatie van de pasgeborene (2011) Schouderdystocie (2011) Fluxus (2006) Uitgezakte navelstreng (2011) Stuitbevalling in een onverwachte situatie (2011) Eclamptisch insult (2011)
1% 1% 5% 0.2% 0.8% 0.06%
In 2012 zijn er in totaal 175.457 kinderen geboren waarvan ongeveer 100.0000 thuis onder begeleiding van een verloskundige en kraamverzorgende. De kans dat je zelf in een situatie partusassistentie verleent en één van bovenstaande situaties zich voordoet, is dus maar erg klein. Toch moet je er als kraamverzorgende altijd op voorbereid zijn.
118
De verloskundige en de kraamverzorgende zullen bij een partus moeten samenwerken als een team, ieder vanuit haar eigen deskundigheid. Overleg goed hoe je de samenwerking ziet als de situatie rondom de partus nog rustig is. Wat wil de verloskundige waar hebben liggen en zet alles klaar. Vraag in de thuissituatie altijd naar de zuurstofkoffer, zet deze bij de hand en kijk er zelf even in. Spreek met elkaar af waar je eventueel handelen in de acute situatie bij het kind gaat doen (in welke ruimte of waar in de partuskamer). Laat dit niet aankomen op het moment dat het noodzakelijk is. In de thuissituatie wordt vaak gekozen voor een kastje, strijkplank, of het bed waarbij er wel een harde ondergrond voor de baby gecreëerd wordt, bijvoorbeeld een snijplank die onder de rug ligt. Ontstaat er een crisissituatie, dan is je rol als kraamverzorgende altijd: • Blijf kalm. • Noteer indien mogelijk de tijd, tijd van persen, tijd van geboorte kind, tijd van ingrijpen welke ingreep dan ook. • Denk aan extra hulp, 112- noodbel in ziekenhuissituatie. • Communiceer duidelijk en koppel terug (vraag als je de aanwijzing niet snapt, geef aan de verloskundige door dat je 112 gebeld hebt en wat ze hebben gezegd). Hieronder worden in het kort de crisissituaties uitgelegd, met daarbij het handelen van de verloskundige en het handelen van de kraamverzorgende in één overzicht. 19.1 Reanimatie van de pasgeborene postpartum De ademhaling van een pasgeborene komt in ongeveer 1 op de 100 geboortes niet spontaan op gang. Een baby die “flauw” is gevallen tijdens de geboorte, zal bleek en slap geboren worden. Een verloskundige doorloopt bij een slappe, witte of grauwe pasgeborene een aantal stappen.
119
Stap 1 De verloskundige zal extra prikkeling geven. Dit kan bestaan uit stevig afdrogen, keelholte, mondje uitzuigen en afnavelen Het is altijd van belang, ook deze pasgeborene, zo snel mogelijk warm toe te dekken en een mutsje op te zetten. Ook dit kind is nat en komt net uit een warme omgeving. Deze rol kan je als kraamverzorgende op je nemen. Stap 2 Als de pasgeborene niet bijkleurt en gaat ademen, zal de verloskundige gaan beademen met omgevingslucht en later met zuurstof. Ze controleert of de beademing goed uitgevoerd wordt en of de baby bijkleurt en zelfstandig gaat ademen. Dit merk je doordat de pasgeborene protesteert tijdens de beademing. Tevens wordt vanaf de geboorte tenminste iedere minuut de hartslag gecontroleerd. Stap 3 De verloskundige gaat over op beademen met zuurstof en start, afhankelijk van de hartfrequentie, met het geven van hartmassage. Dit reanimeren kan ook met z’n tweeën plaatsvinden. Meestal is de verloskundige degene die de pasgeborene beademt met zuurstof via een kapje. Jij als kraamverzorgende kan dan de hartmassage uitvoeren. Reanimeren kan je samen doen, maar iemand moet de leiding hebben, meestal zal dit de verloskundige zijn. Indien er gereanimeerd wordt, zal er altijd een ambulance gebeld moeten worden. Bedenk dat er twee ambulances moeten komen: één voor moeder en één voor het kind. Benoem dit ook aan de telefoon! Vergeet de moeder niet: de placenta moet nog geboren worden en houd de hoeveelheid bloedverlies in de gaten.
120