Aan:
de Commissaris van de Koning Provincie Noord-Holland, de heer J.W. Remkes Postbus 3007 2001 DA Haarlem
CC: de heer H.W.M. Heijman
Van:
prof.dr.mr. Marcel Pheijffer RA Nyenrode Business Universiteit Straatweg 25 3621 BG Breukelen
Betreft: onderzoek Bussum
Breukelen, 24 juni 2015
Geachte heer Remkes,
Bijgaand treft U mijn rapportage aan inzake bovengemeld onderzoek. Indien nodig ben ik uiteraard tot verdere toelichting bereid.
Met vriendelijke groet,
Marcel Pheijffer 1
Leeswijzer De opbouw van onderhavig rapport is als volgt. Bij wijze van samenvatting vangt het rapport aan met de beantwoording van de onderzoeksvragen. In feite kan dat worden gezien als de korte versie van het rapport.
Aanvullend merk ik nadrukkelijk op dat voor een goed begrip, de context en de deugdelijke onderbouwing, die korte versie niet los kan en mag worden gezien van de hoofdtekst van het rapport in de hoofdstukken 1 tot en met 13. Het louter beoordelen van (deel)onderwerpen op basis van die korte tekst of van losse zinnen en citaten doet geen goed recht aan dat begrip, de context en de onderbouwing. Ik ben dan ook niet verantwoordelijk voor een gefragmenteerde en beperkte weergave van de inhoud van onderhavig rapport.
De lange versie van het rapport bestaat uit een dertiental hoofdstukken en wel de volgende:
1. Opdracht 2. Opzet onderzoek en proces 3. Beschikbare documentatie 4. Enige kanttekeningen vooraf 5. Ontheffing woonplaatsvereiste (medio 2013) 6. Toekenning onkostenvergoeding woonlasten/pensionkosten (oktober 2013) 7. ‘Verlenging ontheffing’ woonplaats na een jaar (medio 2014) 8. Voortzetting vergoedingen (tweede helft 2014) 9. Onderverhuur woning Oost-Gelre 10. Reiskostenvergoeding/pensionkostenvergoeding na onderverhuur en verhuizing 11. Terugbetaling door en aan de heer Heijman 12. Varia: gedragscodes, integriteit, publiciteit en commissievergaderingen 13. Tot slot 2
0. Beantwoording onderzoeksvragen en samenvatting Onderzoeksvragen In dit onderzoek staat een drietal onderzoeksvragen centraal, namelijk:
1.
Onderzoek de rechtmatigheid van alle declaraties of andere vergoedingen die de burgemeester van Bussum vanaf zijn benoeming in de gemeente Bussum heeft gedaan of ontvangen.
2.
Onderzoek tevens hoe alle besluitvorming is verlopen omtrent zijn huisvestingssituatie en betrek hierbij de wijze van besluitvorming, de rollen van en de communicatie binnen de betrokken gremia (presidium, seniorenconvent e.d.).
3.
Onderzoek de handelwijze en de wijze van communicatie (brieven, email en anderszins) van de bestuurlijk betrokkenen in de gemeente Bussum bij de besluitvorming en de uitvoering van de rechtspositieregelingen van de burgemeester in de relatie tot de regelgeving ter zake en de gedragscode van de gemeente Bussum.
Basisgegevens Indien we de casus terugbrengen tot de kern draait deze erom dat de burgemeester altijd open is geweest over de volgende drie feiten:
I. II. III.
Ik heb een huis in Oost-Gelre en ben daar woonachtig. Ik moet een woning verkopen om middelen beschikbaar te krijgen. Ik heb rekening te houden met mijn (ex-)partner.
Deze feiten kloppen en de heer Heijman heeft op dit punt dan ook zeker niet gelogen. De casus leert echter ook dat voor deze en gene in de loop der tijd ook nader gebleken feiten relevant blijken te zijn, namelijk:
IV. V. VI. VII.
Het huis in Oost-Gelre betreft een huurwoning. De te verkopen woning staat in Frankrijk. De ex-partner van de heer Heijman woont in het pand in Frankrijk. Bovendien is het huurhuis in Oost-Gelre op enig moment onderverhuurd.
3
Vier cruciale beslissingen en beslismomenten Eveneens tot de kern teruggebracht zijn er vier cruciale punten, namelijk:
A. B. C. D.
Ontheffing woonplaatsvereiste (medio 2013) Toekenning onkostenvergoedingen (oktober 2013) ‘Verlenging ontheffing’ woonplaatsvereiste (medio 2014) Voortzetting vergoedingen (tweede helft 2014)
Deze zal ik zo direct – nadat enige misverstanden zijn rechtgezet – nader bespreken.
Vooraf: drie belangrijke misverstanden rechtgezet Ten eerste is mede door de persaandacht de indruk ontstaan dat de heer Heijman een vergoeding heeft aangevraagd of heeft verkregen inzake dubbele woonlasten. Die indruk is volstrekt onjuist en dient van ieders netvlies te verdwijnen: de heer Heijman heeft namelijk nimmer een aanvraag ingediend voor een vergoeding van dubbele woonlasten, laat staan dat hij deze heeft ontvangen.
Ten tweede bestaat het misverstand dat er sprake zou zijn van verlening van een verlenging van de ontheffing woonplaatsvereiste door de Commissaris van de Koning en/of de Minister van Binnenlandse Koninkrijksrelaties. De wet kent de mogelijkheid tot een dergelijke ontheffing (nog) niet, de Commissaris van de Koning en de Minister hebben deze dan ook niet kunnen verlenen. Bovendien gaat het in het geval van artikel 71 van de Gemeentewet om een wettelijke bepaling zonder sanctiebepaling, een zogeheten ‘Lex imperfecta’. Waarvan wél sprake is, nadat de wettelijke ontheffingstermijn van een jaar is verstreken, is een gedoogsituatie. En wel eentje met instemming van het seniorenconvent, de Commissaris van de Koning en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Ten derde bestaat het misverstand over de pensionkostenvergoeding en de vraag wie deze moet goedkeuren. Van goedkeuren is echter geen sprake nu het gaat om een secundaire arbeidsvoorwaarde en er – onder omstandigheden - een recht bestaat op een dergelijke vergoeding. Uitvoering geven aan een aanspraak op dat recht is louter een uitvoeringskwestie.
A. Ontheffing woonplaatsvereiste (medio 2013) De conclusie kan op basis van het onderzoek niet anders zijn dan dat er formeel geen ontheffing door het daartoe bevoegde gezag – de Gemeenteraad - is verleend inzake het woonplaatsvereiste.
4
Materieel was er echter wel degelijk sprake van een dergelijke ontheffing en is er mijns inziens dan ook niets onrechtsmatigs op dit punt aan de hand. De besluitvorming inzake de ontheffing binnen de gemeente(raad) Bussum kenmerk ik als informeel en impliciet. Zoals – blijkens navraag bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – ook elders in het land vaak voorkomt.
Op basis van de afgenomen interviews, het antwoord van het Ministerie, het feit dat er medio 2013 geen indringende vragen zijn gesteld noch bezwaren zijn gemaakt terwijl het bekend en dus niet geheim was dat de heer Heijman toentertijd nog niet in Bussum woonde, de toenmalige bestuurscultuur en politieke verhoudingen, kom ik tot het oordeel dat er materieel sprake is van een verleende ontheffing, althans van een dusdanige situatie dat de heer Heijman ervanuit kon en mocht gaan dat de facto een ontheffing aan hem was verleend. Daar komt voorts bij dat een jaar later – juni 2014, het moment waarop de eenjaarstermijn verliep en een verlenging van de ontheffing aan de orde komt – evenmin is gesteld dat er in de zomer van 2013 geen (formele en/of materiële) ontheffing zou zijn verleend.
B. Toekenning onkostenvergoedingen (oktober 2015) Ten eerste de pensionkostenvergoeding. Dit betreft een vergoeding waarbij het niet van belang is of een burgemeester in diens oude gemeente over een koop of een huurwoning beschikt. Aan de hand van een memo is blijkens de besluitenlijst van het presidium van 15 oktober 2013 gesproken over de pensionkostenvergoeding. De aanwezige leden hebben toentertijd aangegeven zich in het memo en derhalve in de onkostenvergoeding te kunnen vinden. Dat laatste is mooi, maar juridisch niet echt relevant. Evenmin is juridisch relevant wat (een vertegenwoordiging van) de Gemeenteraad hiervan vindt. Wel relevant is dat het om een secundaire arbeidsvoorwaarde gaat, waarop – indien er aanspraak op wordt gemaakt – een recht bestaat. Daarmee is de toekenning en uitbetaling een uitvoeringskwestie voor de ambtelijke organisatie en niet meer dan dat. Derhalve is ook op dit punt niets onrechtmatigs gebeurd.
Dit laatste geldt ook voor de op reguliere wijze toegekende reiskostenvergoeding.
C. ‘Verlenging ontheffing’ woonplaatsvereiste (medio 2014) Er is in formeel-juridische zin geen sprake van een ‘ontheffing’, want daarvoor is zoals gezegd geen wettelijke grondslag. Er is wel sprake van een situatie waarin, bij monde van de fractievoorzitters, door de gemeente Bussum is aangegeven de burgemeester vanwege de bijzondere omstandigheid van de aanstaande fusie niet aan het woonplaatsvereiste te zullen houden. Deze lijn is in de 5
bestuurlijke kolom door de gemeente Bussum aan de Commissaris van de Koning en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd, hetgeen enerzijds formeel overbodig en anderzijds bestuurlijk zorgvuldig en transparant te noemen is.
Op basis hiervan kon en mocht de heer Heijman er naar mijn mening van uitgaan dat er in feite nog steeds materieel sprake was van een ontheffing woonplaats. Ook hier is naar mijn mening niets onrechtmatigs aan de hand. Ook niets ongrondwettelijks omdat het bij artikel 71 van de Gemeentewet gaat om een wettelijke bepaling zonder sanctiebepaling, een zogeheten ‘Lex imperfecta’. Wel is er, nadat de wettelijke ontheffingstermijn van een jaar is verstreken, sprake van een gedoogsituatie.
D. Voortzetting vergoedingen (tweede helft 2014) De volgende vraag is of er ook in het tweede jaar van de ambtstermijn door de heer Heijman weer aanspraak kon worden gemaakt op de pensionkostenvergoeding en de reiskostenvergoeding.
In eerste instantie dient het antwoord bevestigend te luiden en is er dus niets onrechtmatigs aan de hand als het gaat om het doorbetalen van de pensionkostenvergoeding en de reiskostenvergoeding; in ieder geval niet tot 1 december 2014. Hoewel ten aanzien van met name de pensionkostenvergoeding ook geldt dat deze formeel slechts gedurende een jaar kan worden toegekend, bestaat ook hier materieel instemming van het fractievoorzittersoverleg, met ruggensteun van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Kabinetschef van de Commissaris van de Koning. De logica hierachter is de koppeling tussen de gedoogsituatie inzake het woonplaatsvereiste en de verdere uitoefening van het recht op de pensionkosten- en reiskostenvergoeding.
In het fractievoorzittersoverleg van 19 november 2014 is voorts een maaltijdkostenvergoeding toegekend. Daarvoor is – althans blijkens ambtelijke stukken - geen juridische basis omdat een burgemeester wordt geacht dergelijke kosten vanuit diens ambtstoelage te betalen. Een dergelijke vergoeding is anders dan de heer Heijman toentertijd heeft gesteld dan ook niet ‘gebruikelijk’. Op dit punt overweeg ik dat de toekenning van de maaltijdvergoeding enerzijds weliswaar niet ‘gebruikelijk’ was (de mededeling van de heer Heijman is dat het wel gebruikelijk is), maar dat deze anderzijds wel een analogie kent met de regeling voor wethouders. Het gaat mij daarom te ver en te snel om zonder nader onderzoek tot een oordeel ‘(on)rechtmatig’ te komen ten aanzien van deze vergoeding. Aangezien de ontheffing woonplaatsvereiste en de pensionkostenvergoeding de hoofdmoot van het onderzoek vormden en de meeste tijd en aandacht vergden heb ik aan dit punt (nog) geen verdere aandacht kunnen schenken. Het thans eerst uitzoeken zou het ophouden van het rapport tot gevolg hebben.
6
Derhalve resteert de maaltijdvergoeding als een punt van aandacht in de verdere financiële afwikkeling met de heer Heijman na behandeling van dit rapport en het trekken van consequenties naar aanleiding daarvan. Daarbij dient ook in ogenschouw te worden genomen dat deze vergoeding geen voortzetting betekent van reeds eerder verleende vergoedingen: het is er vanaf 19 november 2014 als extra component bijgekomen.
Onderverhuur woning Oost-Gelre Per 1 december 2014 heeft de heer Heijman diens huurwoning in Oost-Gelre onderverhuurd. Formeel-juridisch is dat niet van belang voor de verdere voortzetting van de pensionkostenvergoeding en is deze vanaf 1 december 2014 derhalve in eerste instantie wederom niet onrechtmatig.
Wat betreft de reiskostenvergoeding heeft te gelden dat deze voor een deel – namelijk het reizen van en naar Oost-Gelre in de weekenden – na 1 december niet hadden mogen blijven doorlopen. Deze hadden verlaagd dienen te worden van 326,70 euro naar 189 euro. Voor het verschil bestond geen recht, hetgeen de heer Heijman ook erkent. Het teveel betaalde dient dan ook met de heer Heijman te worden verrekend.
Verhuizing naar Baarn Op enig moment in de eerste periode van 2015 gaat de heer Heijman vaker bij zijn vriendin in Baarn verblijven en vanaf eind april trekt hij bij haar in. In die periode dienen de reiskostenvergoedingen van 189 euro mogelijk nog iets verder te worden verlaagd. Het gaat om relatief kleine bedragen die ik niet verder heb uitgezocht en waarbij het ook meer voor de hand ligt dat dit ambtelijk met de heer Heijman wordt uitgezocht en vastgesteld.
Voorts kan de vraag aan de orde worden gesteld tot op welk moment in 2015 nu precies het recht op de pensionkostenvergoeding doorloopt. Bijvoorbeeld tot eind april 2014, het moment waarop de heer Heijman bij zijn vriendin intrekt (in hoofdstuk 10 worden ook nog enige andere opties genoemd). Zelf is de heer Heijman van mening dat het recht op de pensionkostenvergoeding thans nog doorloopt. Daar dit een item betreft dat pas in het laatste interview (18 juni 2015) is opgekomen, heeft op dit punt nog geen nader onderzoek plaatsgevonden. Maar ook dit kan ambtelijk worden vastgesteld en in overleg met de heer Heijman worden afgedaan.
Terugbetaling door en aan de heer Heijman De heer Heijman heeft diens gehele pensionkostenvergoeding inmiddels (begin mei 2015) aan de gemeente Bussum terugbetaald. 7
Deels ten onrechte, blijkens voorgaande gevolgtrekkingen. Derhalve dient er met verrekening van ten onrechte ontvangen reiskostenvergoedingen (na 1 december 2014) thans een bedrag aan de heer Heijman te worden terugbetaald. Dit eventueel ook nog te corrigeren – na nader onderzoek – voor genoten maaltijdkostenvergoeding en wellicht een deel van de pensionkostenvergoeding die over (een deel van) 2015 is uitbetaald.
Beantwoording eerste twee onderzoeksvragen Daarmee acht ik de eerste onderzoeksvraag inzake de rechtmatigheid van declaraties en vergoedingen afdoende beantwoord.
Voor wat betreft de tweede onderzoeksvraag geldt dat deze kernachtig is beantwoord door de bespreking van de punten A tot en met D hiervoor. Meer in detail wordt op de besluitvorming ingegaan in de hoofdstukken 5 tot en met 12 van het rapport, waarnaar ik kortheidshalve verwijs.
De derde onderzoeksvraag De beantwoording van de derde onderzoeksvraag inzake handelwijze en communicatie van de bestuurlijk betrokkenen in de gemeente Bussum mede in het licht van de rechtspositionele regelingen en de gedragscode, is het lastigste gebleken.
Met name door de relatief zeer verdeelde en daardoor moeilijke politiek-bestuurlijke verhoudingen binnen de gemeente Bussum. Maar ook door de publiciteit voorafgaande, tijdens en naar aanleiding van onderhavig onderzoek. In het rapport (hoofdstuk 12) beschrijf ik de consequenties daarvan onder meer als volgt:
‘Suggesties die in de casus opkomen dat gegevens door de burgemeester wel degelijk bewust achter zouden zijn gehouden, zijn voor en tijdens het onderzoek echter ook opgekomen; daarmee en daardoor komt de integriteit van de heer Heijman – bovendien: publiekelijk - ter discussie te staan alvorens een onafhankelijk onderzoek is ingesteld of afgerond. Vanaf dat moment gaan feiten, percepties, suggesties, mediaberichten door elkaar heen lopen. Bovendien is een deel daarvan vermoedelijk gebaseerd op informatie uit een circuit dat ook de basis vormt voor de anonieme brief van 3 juni 2013. Een brief waarover het Gerechtshof – voor wat betreft de feitelijke onderbouwing van hetgeen in die brief is gemeld – duidelijke taal spreekt. Al met al is hierdoor een kluwen ontstaan die nauwelijks deugdelijk te ontrafelen is, alhoewel ik daartoe diverse pogingen heb gedaan. Een kluwen ook die door mij binnen het tijdsbestek 8
en de mogelijkheden van het onderzoek niet puur feitelijk meer te ontrafelen was. Ik neem de suggesties dan ook voor kennisgeving aan en laat het bij de feitelijke constatering dat deze er zijn.’
Vorenstaande – en dan met name de referte aan de ‘kluwen’ – maakt dat onderzoeksvraag 3 niet kort en krachtig valt te beantwoorden. Behoudens enkele hierna te maken opmerkingen, verwijs ik daarvoor verder naar de inhoudelijke hoofdstukken 5 tot en met 12.
Naar aanleiding van het onderzoek en het rapport Voorgaande betreft – ingegeven door de (on)rechtmatigheidsvraag – vooral een juridische benadering van de casus. Deze heeft binnen de Bussumse politiek echter ook veel emoties losgemaakt. Die hangen samen het onderwerp communicatie dat zowel in de tweede als in de derde onderzoeksvraag wordt genoemd. Die hangen ook samen met het aspect vertrouwen/wantrouwen in relatie tot de burgemeester. Iedere betrokkene heeft daarbij zijn eigen waarheid, die niet altijd gestoeld bleek te zijn op juridische en relevante feiten. Niet zelden wijkt daardoor ‘de waarheid’ van anderen op onderdelen af van die van de heer Heijman. Dit is deels veroorzaakt door de – soms heftige – publiciteit, maar deels ook door hemzelf. De heer Heijman heeft dit zelf eerder onder meer als volgt verwoord:
‘Ik vind het vervelend dat er een verkeerd beeld is ontstaan over de aard (koop/huur) van mijn woning in Oost-Gelre. Dit is helaas een eigen leven gaan leiden en heeft een zwaarte en omvang gekregen, die ik niet heb bevroed. Voorzover dit beeld ontstaan is door mijn toedoen, wil ik hierover mijn spijt betuigen en mijn excuses aanbieden. Ik heb een inschattingsfout gemaakt over de relevantie van dit onderwerp en het verwachtingspatroon dat in de loop van de tijd is ontstaan en door mij niet werd gecorrigeerd.’
Door de verkeerde beelden die zijn ontstaan en die de heer Heijman heeft laten voortbestaan waar hij deze had kunnen corrigeren of beter had kunnen inkleuren, en door diverse in het rapport beschreven gebeurtenissen, is de heer Heijman in de loop der tijd op het niveau van wethouders, gemeenteraadsleden en ambtelijk, betrokkenen als het ware ‘kwijt geraakt’. Sommigen in het begin van het proces, sommigen later en bovendien niet zelden met wijsheid achteraf.
Een cruciaal punt blijkt – achteraf – 1 december 2014 te zijn, het moment waarop het huurhuis van de heer Heijman in Oost-Gelre wordt onderverhuurd. Maar er zijn er meerdere. Bijvoorbeeld als het gaat om het actief verstrekken van informatie aan de Gemeenteraad, althans ten minste aan de fractievoorzitters, met name inzake de brieven van de Commissaris van de Koning en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. 9
Daarnaast zijn in de interviews termen gevallen zoals als ‘staat niet boven de partijen’, ‘is manipulatief’, ‘achter houden van informatie’, ‘niet juist of onvolledig informeren’, ‘hij heeft me beduveld’, ‘ik voelde me onder druk gezet’ of woorden met gelijke strekking.
Per saldo is daardoor een beeld ontstaan dat niet had hoeven te ontstaan indien de heer Heijman – conform de gemeentelijke gedragscode – meer ‘openheid’ en transparantie had betracht. Door die openheid op – in ieder geval voor anderen – cruciale momenten na te laten, heeft de heer Heijman zichzelf tekort gedaan. Met meer openheid had het niet zover hoeven te komen dat hij tenslotte om hem moverende redenen een ontslagaanvraag heeft ingediend. De feiten bevestigen immers niet het beeld van op grote schaal onrechtmatig ontvangen vergoedingen. Wel is er op onderdelen sprake van slordigheden, bijvoorbeeld als het gaat om het niet tijdig stopzetten van (een deel) van de reiskostenvergoeding.
Ook is er sprake van een burgemeester die zijn rechten kende en daar maximaal aanspraak op heeft gemaakt. Waardoor hij zijn woonlasten, reiskosten en maaltijdkosten kon minimaliseren. Juridisch kon dat voor wat betreft de meeste onderdelen en voor een relatief lange periode. De heer Heijman is er – in ieder geval ambtelijk – echter ook voor gewaarschuwd dat een bestuurder onder het vergrootglas ligt. Dat het aanspraak maken op rechten kan maar niet hoeft. Dat het zich – indien je wel aanspraak maakt op alle rechten - ook tegen je kan gaan keren. En dat is precies wat er in de onderhavige casus – mede door de gekozen communicatiewijze – is gebeurd.
Publiciteit Er is een gedragscode op raadsleden van toepassing. Voorts zijn er in het kader van onderhavig onderzoek afspraken met de Commissaris van de Koning gemaakt. Die afspraken en de bepalingen in de gedragscode zijn niet altijd nageleefd. Met name niet als het gaat om publiciteit gedurende het onderzoek. Die publiciteit heeft de waarheidsvinding in het kader van dit onderzoek eerder moeilijker dan makkelijker gemaakt. Een voorbeeld van publiciteit die naar mijn mening in strijd is met de in het kader van onderhavig onderzoek door de fractievoorzitters met de Commissaris van de Koning gemaakte communicatieafspraken, betreft het interview dat door vertegenwoordigers van Hart voor Bussum op 18 juni 2015 bij GooiTv is gegeven. Zeker nu dat interview naast processuele zaken ook op inhoudelijke zaken zag. Ten tweede was de afspraak dat fractievoorzitters hun medewerking aan het onderzoek zouden verlenen. Op een punt heeft een aantal personen door hen aan anderen toegezegde vertrouwelijkheid echter zwaarder laten wegen dan het belang van het medewerken aan onderhavig onderzoek. Een onderzoek in het kader van waarheidsvinding dat zij zelf zeer belangrijk vonden. Door de gemaakte keuze inzake het op dit punt niet bijdragen aan het onderzoek is een blinde vlek in het onderzoek blijven bestaan.
10
Slotsom: recht én keuze Het onderzoek laat zich wat mij betreft als volgt samenvatten:
(1) Op bepaalde vergoedingen bestaat een recht. Daarvan gebruik maken is juridisch bezien dan ook niet onrechtmatig maar juist rechtmatig. (2) De vraag of je aanspraak wilt maken op een recht, betreft een geheel andere vraag en is bovendien een persoonlijke keuze: je mag je recht uitoefenen, het hoeft echter niet. (3) De vraag hoe de keuze om van een recht gebruik te maken exact moet worden gewaardeerd en gekwalificeerd, betreft eveneens een persoonlijke keuze en die is daarmee subjectief. (4) In de media en het (politieke) debat tot nog toe is het regelmatig meer over de keuze dan over het recht gegaan. Dit zonder daar altijd de juridisch relevante feiten bij te betrekken. Deze staan bij de beantwoording van de onderzoeksvragen echter wél centraal. Reactie heer Heijman De kern van de reactie van de heer Heijman in de fase van hoor en wederhoor is als volgt:
‘Alles bijeengenomen aanvaard ik de inhoud van het rapport.’
11
1. Opdracht De dato 21 mei 2015 ontving ondergetekende namens de Commissaris van de Koning (provincie Noord-Holland), de heer J.W. Remkes, de navolgende onderzoeksopdracht:
Inleiding De burgemeester van Bussum, de heer H. Heijman, heeft op maandag 18 mei 2015 de Commissaris van de Koning naar aanleiding van de aanhoudende berichtgeving omtrent zijn woonsituatie en hiermee verband houdende declaraties en onkostenvergoedingen gevraagd door een onafhankelijke externe deskundige onderzoek te laten verrichten. Aansluitend heeft de Commissaris van de Koning op 18 mei 2015 met de fractievoorzitters van de gemeenteraad van Bussum overleg gevoerd. Ook de fractievoorzitters hebben aangegeven het belangrijk te vinden dat een onafhankelijk onderzoek plaatsvindt en zullen hieraan hun medewerking verlenen. Zowel burgemeester als fractievoorzitters hebben ingestemd met het gegeven dat de Commissaris van de Koning opdrachtgever is. De fractievoorzitters hebben verder aangegeven dat alle reeds door hen ter zake gestelde vragen in het onderzoek meegenomen zouden moeten worden. De burgemeester heeft aangegeven voor de duur van het onderzoek zijn werkzaamheden op te zullen schorten, om zo ruimte voor het onderzoek te scheppen. Met de burgemeester en de fractievoorzitters is afgesproken dat het onderzoek zich op de volgende aspecten zal richten:
Onderzoeksvragen: 1. Onderzoek de rechtmatigheid van alle declaraties of andere vergoedingen die de burgemeester van Bussum vanaf zijn benoeming in de gemeente Bussum heeft gedaan of ontvangen. 2. Onderzoek tevens hoe alle besluitvorming is verlopen omtrent zijn huisvestingssituatie en betrek hierbij de wijze van besluitvorming, de rollen van en de communicatie binnen de betrokken gremia (presidium, seniorenconvent e.d.). 3. Onderzoek de handelwijze en de wijze van communicatie (brieven, email en anderszins) van de bestuurlijk betrokkenen in de gemeente Bussum bij de besluitvorming en de uitvoering van de rechtspositieregelingen van de burgemeester in de relatie tot de regelgeving ter zake en de gedragscode van de gemeente Bussum.
12
Proces De onafhankelijke onderzoeker streeft ernaar over ca. 4 weken na verstrekking van de opdracht te rapporteren over zijn of haar bevindingen. In het kader van hoor en wederhoor zal het conceptrapport aan de heer Heijman worden voorgelegd. Eventuele feitelijke onjuistheden kunnen op basis hiervan worden verbeterd. Inhoudelijk commentaar wordt niet in het rapport opgenomen, maar kan als bijlage worden toegevoegd. De definitieve rapportage wordt dan ter kennis van de opdrachtgever, de Commissaris van de Koning, en de burgemeester, de heer H. Heijman, gebracht. De Commissaris van de Koning zal de rapportage met de burgemeester, de heer H. Heijman, bespreken. Daarna zal de rapportage aan de fractievoorzitters van de gemeenteraad van Bussum worden aangeboden en door de Commissaris van de Koning met hen worden besproken. Daarna wordt de rapportage openbaar. De openbare rapportage en het volledige feitencomplex kan in de gemeenteraad van Bussum besproken worden.
Communicatie Met de burgemeester en met de fractievoorzitters is op 18 mei jl. afgesproken dat allen zich gedurende het onderzoek, totdat het onderzoek is afgerond, zullen onthouden van commentaar of uitlatingen over het onderzoek en alle zaken en vragen die onderwerp zijn van het onderzoek. Voor de woordvoering wordt verwezen naar de provincie Noord-Holland.
2. Opzet onderzoek en proces Ten behoeve van het onderzoek is door ondergetekende de nodige documentatie verkregen. Deze zal in hoofdstuk 3 nader worden geduid. Een belangrijk deel van het onderzoek betrof het – op basis van vrijwilligheid - afnemen van interviews.
Interviews De interviews zijn genotuleerd, waarna de gespreksverslagen ter correctie en accordering aan de geïnterviewden zijn aangeboden. Hen is de mogelijkheid geboden het gespreksverslag waar nodig aan te vullen, ook voor wat betreft die onderwerpen die naar hun mening in het interview onderbelicht zijn gebleven of een nadere uiteenzetting behoefden. Daarbij is voorts de mogelijkheid geboden om het verslag te voorzien van aanvullend feitenmateriaal door middel van het toevoegen van bijlagen. Van de mogelijkheden tot correctie, aanvulling en aanlevering van feitenmateriaal is dankbaar gebruik gemaakt.
13
Hoor en wederhoor geïnterviewden Ondergetekende meent dat de geïnterviewden op deze wijze voldoende mogelijkheid is geboden om het naar hun mening voor het onderzoek benodigde feitenmateriaal aan te dragen. In ieder geval is ondergetekende van mening dat hij over voldoende feitenmateriaal beschikt om de drie onderzoeksvragen adequaat te kunnen beantwoorden. Daar waar ‘open einden’ resteren is dat aangegeven.
Ondergetekende heeft dan ook – behoudens met de heer Heijman – zelf afgezien van een tweede ronde van interviews. Om dezelfde redenen – (1) voldoende mogelijkheid geboden tot inbreng van informatie, en (2) voldoende feitenmateriaal beschikbaar – is het concept-rapport niet voor hoor en wederhoor voorgehouden aan de diverse geïnterviewden, hoewel via fractievoorzitters daarom is verzocht via de Commissaris van de Koning. Geen der fractievoorzitters en/of andere geïnterviewden heeft zich naar aanleiding van de terugkoppeling van de interviews direct bij mij gemeld met een verzoek tot aanvullend hoor en wederhoor.
Additionele redenen om het hoor en wederhoor niet toe te passen betreffen de duidelijke procedure-afspraken die voorafgaand aan het onderzoek zijn gemaakt tussen de fractievoorzitters en de Commissaris van de Koning. Zie daarvoor de in hoofdstuk 1 weergegeven onderzoeksopdracht, met name onder het kopje proces.
Daarnaast is in het dossier-Bussum gebleken dat (vertrouwelijke) informatie vroegtijdig bij de pers terecht is gekomen. Het vroegtijdig openbaar worden van delen van het concept-rapport is onwenselijk en zou ongetwijfeld extra commotie en dynamiek teweeg hebben gebracht.
In dit verband verwijs ik voorts naar een door mevrouw Munneke Smeets en de heer Sweijen bij GooiTV op 18 juni afgegeven interview. Dat interview ging anders dan zij stelden niet louter om processuele zaken, omdat er bijvoorbeeld ook is gesproken over het woonplaatsvereiste en de (vermeende) rol van de Commissaris van de Koning daarbij. Het afgeven van het interview is naar mijn mening dan ook in strijd met de communicatieafspraken die in de opdracht zijn opgenomen en in hoofdstuk 1 van dit rapport zijn weergegeven. Bovendien bevat het door mevrouw Munneke Smeets en de heer Sweijen afgegeven interview enkele suggesties en stellingen die feitelijk onjuist zijn. Zo wordt gesteld dat er hoor en wederhoor door de onderzoeker ten aanzien van het concept-rapport is of zou worden toegepast in de richting van de Commissaris van de Koning. Hetgeen onjuist is, met name omdat die procedure alleen al niet is en kon worden gevolgd omdat dit niet is afgesproken tussen de Commissaris van de Koning en de fractievoorzitters (zie wederom de opdracht in hoofdstuk 1 van dit rapport) en ondergetekende zich juist wel aan de gemaakte afspraken heeft willen houden. De Commissaris van de Koning heeft het rapport gekregen nadat de onderzoeker daar diens handtekening onder heeft gezet en dus niet 14
eerder dan dat. Overige feitelijke onjuistheden in het door mevrouw Munneke Smeets en de heer Sweijen afgegeven interview laat ik hier verder onbesproken.
Verder kristalliseerde zich tijdens het onderzoek nadrukkelijk uit dat het er in casu niet zozeer om gaat om feitenmateriaal in de vorm van documenten boven water te krijgen – daarin heb ik als onderzoeker namelijk geen – behoudens één uitzondering betreffende een bijeenkomst op 22 april 2015 (ik kom daar later in hoofdstuk 12 nog op terug) - belemmeringen ondervonden. Ik meen dat er voldoende basis zit in het feitenmateriaal en de weergave daarvan in dit rapport, om te kunnen stellen dat de bevindingen en conclusies daardoor kunnen worden gedragen. Desondanks kan ik nooit geheel uitsluiten dat ook dit rapport feitelijke onjuistheden kan bevatten. Maar ik meen dat die niet zodanig kunnen zijn dat deze de hoofdbevindingen en –conclusies in dit rapport in de weg staan. In het debat in de Gemeenteraad over dit rapport zal ruimte zijn om feitelijke onjuistheden aan te tonen, waarbij ik mij op voorhand bereid toon desgevraagd en indien nodig te reflecteren of deze significante betekenis hebben voor het rapport.
Waar de discussies tijdens het onderzoek, vooral in de afgenomen interviews, om draaiden betrof de interpretatie en duiding van de feiten (dat is dus wezenlijk iets anders dan feitelijke onjuistheden). Bijvoorbeeld over de vraag of besluiten die niet via de formele route zijn genomen, materieel geacht kunnen worden wel tot stand te zijn gekomen. Of over de vraag of instemming van een fractievoorzitter tevens de instemming van diens fractieleden omvat. Dergelijke vragen beantwoorden en het geven van duiding en interpretatie betreft de verantwoordelijkheid van de onderzoeker. Gelijk in de procesafspraken is beschreven (zie hoofdstuk 1) ziet het hoor en wederhoor op verbetering van feitelijke onjuistheden en niet op het geven van inhoudelijk commentaar (op bijvoorbeeld de genoemde duiding en interpretatie van de feiten).
Overigens zou het uitvoeren van een tweede ronde van interviews en/of het volgen van een fase met hoor en wederhoor met de fractievoorzitters ten aanzien van het concept-rapport mogelijk hebben geleid tot vertraging van het proces. Dit terwijl er een stevige wens onder de fractievoorzitters – maar ook bij de wethouders en de Commissaris van de Koning – leefde om de rapportage spoedig af te ronden.
Hoor en wederhoor heer Heijman Conform de – zoals gezegd hiervoor in hoofdstuk 1 weergegeven – procesafspraken is wel hoor en wederhoor toegepast ten aanzien van de heer Heijman. Volledigheidshalve wordt aangegeven welke stappen procedureel in diens richting zijn uitgevoerd:
15
• •
• •
op 26 mei 2015 is de heer Heijman als eerste persoon in het onderzoek gehoord; op 8 juni 2015 is – op instigatie van ondergetekende – een gesprek gevoerd tussen de Commissaris van de Koning, diens Kabinetschef alsmede de heer Heijman en ondergetekende. Daarbij is door ondergetekende mondeling verslag gedaan van de tussenstand in het onderzoek; dit - uiteraard - onder het voorbehoud van eventueel afwijkende bevindingen en conclusies na afronding van het gehele onderzoek; op 18 juni 2015 is een tweede interview met de heer Heijman afgenomen; op 22 juni 2015 is het concept-rapport aan de heer Heijman aangeboden ter correctie van feitelijke onjuistheden. Diens reactie is als bijlage bij het (dit) eindrapport gevoegd.
De kern van de reactie van de heer Heijman in de fase van hoor en wederhoor is als volgt:
‘Alles bijeengenomen aanvaard ik de inhoud van het rapport.’
Ontslagaanvraag heer Heijman Op 11 juni heeft de heer Heijman schriftelijk diens ontslagaanvraag ingediend, door middel van een brief aan de gemeenteraad en het college van B&W van de gemeente Bussum. Daarin stelt hij onder meer:
• •
•
•
onderwerp te zijn geworden van een stroom aan negatieve publiciteit inzake bestuurlijke en privékwesties; dat de bestuurlijke kwesties worden onderzocht en dat hij tot de conclusie is gekomen dat – ongeacht de uitkomst van het onderzoek – de ontstane beeldvorming rond zijn persoon het hem onmogelijk maakt nog verder als burgemeester te functioneren; dat het zijn overtuiging is dat het belang van de gemeente Bussum en haar inwoners zwaarder weegt dan zijn persoonlijk belang en dat dit voor hem de belangrijkste reden is om tot zijn beslissing – de ontslagaanvraag – te komen; dat hij onder de huidige politieke omstandigheden niet langer (de Bussumse) burgemeester kan en wil zijn.
16
Afgenomen interviews Door ondergetekende zijn de volgende interviews afgenomen (in chronologische volgorde):
Naam De heer H.W.M. Heijman Mevrouw F.M.W.C. Clijsen De heer A.H.J.J. Luijten Wethouders (collectief), te weten: mevrouw A.C. van den Berg-van Bart, mevrouw G.N. van Ramshorst, mevrouw A.J.M. de Ridder, de heer G.H.F. Boekhoff Mevrouw D.E. Koree De heer A.J.M. Schmidt De heer J.C. Krabbendam Mevrouw B.I. van Wijhe en de heer B. van Leeuwen De heer B. Henzen De heer A. van Waveren De heer L.J.F. Zweers De heer G. Struik De heren J.A. Kwekkeboom en H. Visser Mevrouw M.C.G. Munneke Smeets en de heer R.M.M. Sweijen De heer D.J. van Huizen De heer L.A. Wieringa De heer J.H.J. Zegering Hadders De heer H.W.M. Heijman
Functie (voormalig) Burgemeester Bussum Fractievoorzitster GooiDuursaam Fractievoorzitter VVD Wethouders
Datum 26 mei 2015 27 mei 2015 27 mei 2015 27 mei 2015 en 29 mei 2015
Secretaresse Fractievoorzitter D66 Fractievoorzitter Krabbendam Extern arbeidsvoorwaardenjurist respectievelijk Hoofd Bestuur- en Managementondersteuning gemeente Bussum Fractievoorzitter Partij voor Bussum Fractievoorzitter PvdA Fractievoorzitter CDA Fractievoorzitter GroenLinks Fractielid respectievelijk fractievoorzitter van de Gooise Ouderenpartij (GOP) Fractievoorzitter respectievelijk fractielid van Hart voor Bussum Gemeentesecretaris gemeente Bussum (tot 1 mei 2015) en projectleider herindeling (na 1 mei 2015) Griffier gemeente Bussum Voorzitter vertrouwenscommissie en voormalig fractievoorzitter VVD (voormalig) Burgemeester Bussum
29 mei 2015 29 mei 2015 29 mei 2015 29 mei 2015
29 mei 2015 29 mei 2015 29 mei 2015 3 juni 2015 3 juni 2015 3 juni 2015 3 juni 2015 15 juni 2015 15 juni 2015 18 juni 2015
Ondergetekende meent daarmee de belangrijkste spelers in de onderhavige casus te hebben gesproken. Voor wat betreft de zaken die te relateren zijn aan de Commissaris van de Koning (de heer J.W Remkes), diens Kabinetschef (de heer R.A.P. Wortelboer) en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (de heer R.H.A. Plasterk) is volstaan met het doornemen van documenten. Die geven wat betreft ondergetekende een afdoende beeld van de gang van zaken.
Ik noem met name specifiek de heren Remkes en Plasterk omdat de vertegenwoordigers van Hart voor Bussum in het concept-verslag van hun gesprek met ondergetekende, de opdracht zelfstandig hebben uitgebreid (hetgeen overigens niet hun enige wijziging in de opdracht betrof) door daarin 17
expliciet het onderzoek naar de betrokkenheid van de heren Remkes en Plasterk bij de besluitvorming te noemen. Ik heb (logischerwijze) de zijdens Hart van Bussum aangegeven opdrachtwijzigingen niet overgenomen in de in hoofdstuk 1 weergegeven opdracht, zoals verstrekt door de Commissaris van de Koning. Laatstgenoemde is immers mijn opdrachtgever, niet Hart voor Bussum. Overigens meen ik in het onderzoek en de rapportage afdoende met de door Hart voor Bussum voorgestelde opdrachtwijzigingen rekening te hebben gehouden, in die zin dat ik de door hen genoemde aspecten in deze rapportage adresseer.
3. Beschikbare documentatie Onderstaande opsomming betreft een weergave op hoofdlijnen van de ontvangen en gebruikte documentatie. Daar waar documenten een belangrijke onderbouwing vormen voor hetgeen ten aanzien van een bepaald onderwerp in het rapport wordt besproken, zal het document in de tekst nader worden geduid.
Op hoofdlijnen gaat het om de volgende informatie:
• • • • • • • • •
gespreksverslagen met de in hoofdstuk 2 genoemde personen, alsmede door hen ter onderbouwing aangeleverd materiaal; het personeelsdossier van de heer Heijman; documentatie ten aanzien van de ontheffing woonplaatsvereiste alsmede de toekenning van onkostenvergoedingen; diverse toelichtende notities en verklaringen/verduidelijkingen afkomstig van de heer Heijman; diverse notities van de heer C.J.N. Versteden die de heer Heijman als adviseur heeft bijgestaan; declaraties van de heer Heijman; verslagen van onder meer de Commissie Bestuur, het presidium, de gemeenteraad, seniorenconvent en fractievoorzittersoverleg (medio 2013 tot heden); juridische documentatie zoals rechtspositionele regelingen, gedragscodes, reglementen van orde, circulaire Huisvestingsvoorzieningen burgemeesters en wethouders; diverse mediaberichten.
4. Enige kanttekeningen vooraf De onderhavige casus dient naar mijn mening te worden bezien in de context van de (op onderdelen sterk) verdeelde politiek in Bussum, de nakende fusie, de verwachtingen ten aanzien van de rol van
18
de heer Heijman in deze (verbinder) en de publiciteit rondom hem en het onderzoek. Daarom enige kanttekeningen voorafgaande aan de inhoudelijke bespreking van de casus.
Verdeelde politiek De interviews hebben ondergetekende geleerd dat het politieke klimaat in Bussum wordt ingekleurd door een tiental partijen. Ieder met eigen ambities, verwachtingen, wensen en werkwijzen. Deze lopen soms of op onderdelen synchroon met andere partijen, maar vaak ook niet. Wat daar ook van zij en zonder daarover een waardeoordeel te vellen, wordt de Bussumse politiek gekarakteriseerd door relatief grote verdeeldheid. Hetgeen in nagenoeg alle interviews is onderschreven.
Die verdeeldheid toont zich op inhoudelijke punten – bijvoorbeeld het fusiedossier – maar met name ook ten aanzien van (werk)processen, besluitvorming en informatievoorziening. Het is een rode draad die door onderhavig onderzoek heen loopt. De aan het einde van hoofdstuk 2 opgenomen opmerking inzake een opdrachtwijziging vormt daarvan een illustratie. Een ander voorbeeld en illustratie betreft de waarde die door deze en gene wordt gehecht aan procedures en procedure-afspraken. Uitersten zijn enerzijds de formalistische houding (waarin een besluit wordt geacht te zijn genomen indien de procedure conform het boekje is uitgevoerd en een besluit expliciet wordt genomen) en anderzijds de pragmatische houding (of materiële benadering, waarin besluiten ook stilzwijgend en impliciet worden geacht te zijn genomen omdat niemand er bezwaar tegen heeft gemaakt). Weer een ander voorbeeld betreft de verwachtingen ten aanzien van informatievoorziening: sommigen verwachten alles actief aangereikt te krijgen, een ander zegt ‘ik heb het niet gehad, maar ik heb er ook nooit naar gevraagd.’ Soms gaat het om de vraag of een onderwerp al dan niet geagendeerd dient te worden of dat deze al dan niet in beslotenheid of met uitsluiting van bepaalde functionarissen dient te worden behandeld.
Voor de diverse weergegeven opvattingen in de genoemde voorbeelden valt telkens iets te zeggen. Ik vel daar wederom geen waardeoordeel over n de zin van juist of onjuist: voor ondergetekende was het louter een gegeven. Het zijn echter punten die terugkeren bij de behandeling en beantwoording van de onderzoeksvragen.
Wat daar ook van zij: het onderhavig onderzoek leert dat de politieke verdeeldheid voor diverse bij de Bussumse politiek betrokkenen – burgemeester, wethouders, gemeenteraadsleden en ambtenaren – punten van aandacht maar ook van zorg geeft. De verdeeldheid is op onderdelen groot, partijen en/of personen staan soms lijnrecht tegenover elkaar, waarbij ook weleens de omgangsvormen in het gedrang komen. 19
Daarbij wordt aanvullend opgemerkt dat de verdeelde politiek niet alleen betrekking heeft op het handelen van de burgemeester. Het gaat op onderdelen namelijk ook over zaken zoals de agendering van commissies en de rol van de commissievoorzitter daarbij, de informatieverstrekking (snelheid en inhoud) vanuit de ambtelijke organisatie, de werking van het presidium en het seniorenconvent. Het zijn elementen die op diverse plekken in de inhoudelijke behandeling van de casus (hoofdstuk 5 en verder) terugkeren.
De fusie als heikel punt De gemeentelijke fusie met Naarden en Muiden vormt in de Gemeenteraad een punt van – soms stevige – discussie. Hetgeen overigens begrijpelijk is. Voor een deel vormt het een verklaring voor de tegenstelling tussen de lokale (oppositie)partijen en andere (deels: coalitie-)partijen.
De heer Heijman en de fusie In de profielschets voor de burgemeester (zie RV2012.125, met name de daarbij behorende bijlage 1) wordt niet expliciet gesproken over voornoemde fusie. Wel wordt er bijvoorbeeld in opgemerkt dat de regionale samenwerking toeneemt en dat de burgemeester een voortrekkersrol krijgt in de samenwerking met andere gemeenten.
In het (concept) persbericht dat ik aantrof in het personeelsdossier van de heer Heijman wordt expliciet genoemd dat de heer Heijman ‘veel ervaring heeft met regionale samenwerking en fusies’.
Verder komt de fusie – zij het wat impliciet en indirect – aan de orde bij de installatie van burgemeester Heijman (2 juli 2013). De Commissaris van de Koning zegt daar (blijkens de notulen van de raadsvergadering) onder meer het volgende:
‘De heer Remkes zegt dat er in de gemeente Bussum veel staat te gebeuren, zoals de heer Heijman zelf al aangaf, op het gebied van gemeentelijke samenwerking, de sociale paragraaf en de visie op het centrum. (…) De heer Remkes gaat in op de ervaring van de heer Heijman met herindelingsprocessen. Hij weet dat herindeling altijd van onderaf met voldoende draagvlak opgebouwd moet worden. Hij erkent de noodzaak voor gemeenten om voldoende schaalgrootte te hebben om hun taken goed uit te kunnen voeren. De heer Heijman zag als burgemeester dat Groenlo en Lichtenvoorde aanvankelijk ook niet samen wilden gaan maar nu, bijna acht jaar later, gaat het aanvankelijk onwillige fusiepaar met behoud van hun eigen lokale identiteit als gemeente Oost Gelre door het leven. 20
De heer Remkes meent dat deze bestuurlijke ervaring met reorganisatieprocessen een belangrijk onderdeel van het bestuurlijke ervaringspakket is dat de nieuwe burgemeester mee neemt.’
Uiteindelijk is het fusieproces sneller verlopen dan sommigen aanvankelijk hadden gedacht. Wat daar ook van zij, belangrijk feit is dat de burgemeester weliswaar voor een volle periode van zes jaar is benoemd, maar in het licht van een eventuele fusie geen absolute zekerheid had dat hij de gehele periode als burgemeester van Bussum kon dienen.
De heer Heijman als verbinder De notulen van de raadsvergadering van 2 juli 2013 laten ook zien dat de Commissaris van de Koning de heer Heijman schets als een verbinder en een netwerker. Het zijn van een ‘verbinder’ was ook een belangrijk element in de profielschets van de burgemeester. Hetgeen ook logisch is in de context van een nakende fusie, die verdeeldheid binnen de lokale politiek teweeg bracht.
Niet iedere geïnterviewde had en heeft een goede band met de heer Heijman. Daartegenover staan echter ook geïnterviewden die gedurende lange tijd wel degelijk een goede en constructieve band met de heer Heijman hadden.
Er zijn in de interviews termen gevallen als ‘staat niet boven de partijen’, ‘is manipulatief’, ‘achter houden van informatie’, ‘niet juist of onvolledig informeren’, ‘hij heeft me beduveld’, ‘ik voelde me onder druk gezet’ of woorden met gelijke strekking. Het zijn met name deze termen die ondergetekende ertoe brengen enige aandacht aan het onderwerp ‘verbinder’ te besteden. Ze vormen namelijk een deel een verklaring voor de vraag waarom betrokkenen het handelen van de heer Heijman op enig moment afwijzen. Dit niet zozeer in het licht van de eerste twee – meer juridisch getinte – onderzoeksvragen. Het speelt met name ook een rol bij de derde onderzoeksvraag waarin communicatie centraal staat.
Bij nagenoeg alle geïnterviewden zijn in de loop der tijd – met name in de tweede helft van 2014 en in de periode waarin de politieke en publicitaire bom is gebarsten (april/mei 2015), stevige barsten ontstaan in de vertrouwensrelatie met de heer Heijman. Daaruit kan niet anders volgen dan dat hij door ten minste een deel van de geïnterviewden per saldo niet wordt gezien als de verbinder die werd verwacht en die de gemeente Bussum nodig had.
Dat laatste betreft een feitelijke constatering die met betrekking tot het communicatie-aspect (onderzoeksvraag 3) nadrukkelijk naar voren is gebracht en waar ik het op deze plaats bij laat. Uit de 21
verdere inhoudelijke bespreking van de feiten (hoofdstuk 5 en verder) blijkt duidelijker wanneer en waarom bepaalde barsten in de (vertrouwens)relatie met de heer Heijman zijn ontstaan.
Publiciteit Het onderzoek heeft zich afgespeeld in de context van publiciteit. Die verscheen voorafgaande aan en tijdens het onderzoek. Publiciteit die – zie in dit verband ook hoofdstuk 2 van het rapport, onder het kopje ‘Ontslagaanvraag heer Heijman’ – zowel een persoonlijke als een bestuurlijke component kent. Uiteindelijk is die bestuurlijke component – ontheffing woonplaats, vergoedingen en declaraties – onderwerp van onderhavig onderzoek geworden.
De persoonlijke component maakt nadrukkelijk geen deel uit van onderhavig onderzoek. Maar de publicaties dienaangaande dragen wel bij aan de beeldvorming inzake de heer Heijman. Zo is een voormalig wethouder – blijkens mediaberichten (Telegraaf, 3 juni 2015) – uit Oost-Gelre, de plaats waar de heer Heijman voorheen als burgemeester heeft gefungeerd 1, naar de politie gestapt inzake bedreiging, smaad en laster. De bedreiging zou zijn gedaan door een vriend van de heer Heijman. Overigens heeft de voormalig wethouder, de heer Wolterink (in de berichtgeving wordt hij voluit genoemd, hetgeen ik thans overneem omdat het anders gekunsteld gaat overkomen), ondergetekende voorafgaande aan de publiciteit ingelicht over diens stap naar de politie. Nu deze gebeurtenis los staat van mijn onderzoek, was er geen noodzaak de heer Wolterink hier verder over te horen. In ons – korte – gesprek heb ik overigens wel aangegeven te overwegen hem te horen, waarvan ik om de hiervoor genoemde reden dus uiteindelijk heb afgezien.
In het eerste interview met de heer Heijman heeft deze de naam van de heer Wolterink ook al genoemd. De heer Heijman heeft beschreven dat en waarom, althans naar de mening van de heer Heijman, de heer Wolterink als wethouder moest opstappen in Oost-Gelre. Maar ook dat de heer Wolterink de voormalig partner van de heer Heijman adviseert inzake onder meer de boedelscheiding.
De heer Heijman heeft verder gewezen op een rechterlijke beschikking (die ik heb gelezen en vanwege het vertrouwelijke karakter daarvan – het betreft een beschikking van de familiekamer van het Gerechtshof - niet verder concreter qua vindplaats kan duiden) waarin het bevoegde Gerechtshof ingaat op uitlatingen van de voormalig partner van de heer Heijman en het handelen van de heer Wolterink. Het Gerechtshof stelt onder meer:
1
Ik hanteer zoveel mogelijk Oost-Gelre. Feitelijk worden in de interviews en stukken Oost-Gelre en Lievelde door elkaar heen gehanteerd.
22
•
•
•
•
dat ‘voldoende aannemelijk is geworden dat de vrouw heeft gepoogd door directe contacten met ex-wethouder Wolterink de man bij derden, onder wie de Commissaris van de Koningin, in diskrediet te brengen’; dat er sprake is van een anonieme brief die voor de installatie van de heer Heijman in Bussum bij de fractievoorzitters is bezorgd. Het Gerechtshof oordeelt over de inhoud van die brief in relatie tot emails die door de voormalig partner van de heer Heijman zijn geschreven en waarin gelijksoortige tekstdelen voorkomen als volgt: ‘Indien de vrouw met betrekking tot de bewuste brief niet heeft gesouffleerd, dan heeft de schrijver bij het concipiëren van die brief – gelet op de inhoud daarvan – in elk geval mede gesteund op van de vrouw afkomstige uitlatingen over de man die hem of haar hebben bereikt. Daarmee heeft het gedrag van de vrouw om aan haar negatieve gedachten over de man met grote regelmaat ruchtbaarheid te geven, zijn effect niet gemist’; dat het Gerechtshof het aannemelijk acht ‘dat de laakbare gedragingen van de vrouw voor de man uitermate grievend en kwetsend zijn geweest. Het gaat om gedragingen waarmee de vrouw de eer en goede naam van de man heeft aangetast, wetende in welke uiterst kwetsbare positie hij als burgemeester verkeerde. Naar de man aanvoert en het hof voldoende aannemelijk acht, hebben de kwetsende gedragingen een grote impact gehad op de wijze waarop de man zijn ambt kon uitoefenen en hebben deze gedragingen ook in zijn persoonlijke levenssfeer fors ingegrepen.’ dat het Gerechtshof verder als volgt oordeelt: ‘Gelet op de ernst van de hier aan de orde zijnde gedragingen, kunnen die gedragingen niet worden gerechtvaardigd met een beroep op de met een echtscheiding gepaard gaande gebruikelijke emoties. Het gedrag van de vrouw overschrijdt de grenzen van wat in omstandigheden van dit geval nog als begrijpelijk of verschoonbaar kan gelden. Daarbij komt dat de vrouw tot op heden geen enkel inzicht heeft getoond in de ernst van de haar verweten gedragingen.’
Ondergetekende heeft de beschikking van het Gerechtshof verder voor kennisgeving aangenomen. De voormalig partner is door ondergetekende niet gehoord, nu het een scheiding en daarmee vooral een privékwestie betreft.
Ten aanzien van de anonieme brief geeft de heer Heijman aan dat deze een mobiel telefoonnummer bevatte waarvan de heer Heijman is gebleken dat de heer Wolterink via dat nummer kon worden bereikt. De heer Heijman stelt dan ook dat de brief afkomstig is van de voormalig wethouder, met op de achtergrond de voormalig partner van de heer Heijman. Of die stelling juist is, heeft ondergetekende – gegeven diens onderzoeksopdracht – overigens niet verder onderzocht. Wel komt de inhoud van en het proces aangaande de anonieme brief hierna nog aan de orde.
Op het onderwerp publiciteit kom ik eveneens nog terug, met name als het gaat om de beantwoording van de derde onderzoeksvraag.
23
Tot slot: de rapportagevorm Vorenstaande kanttekeningen zijn telkenmale in de diverse interviews teruggekomen. Op verschillende manieren, waarbij feiten, meningen, interpretaties, suggesties, wensen en verdachtmakingen soms door elkaar heen lopen. Daarbij is het bovendien lastig om vast te stellen wat personen dachten en vonden op de momenten dat er beslissingen zijn genomen en welke zaken voortkomen uit wijsheid achteraf.
Daarom is onderhavig rapport opgebouwd in een chronologische tijdsvolgorde waarin met name de diverse beslismomenten worden genoemd en besproken. Waarbij getracht is zo dicht mogelijk bij de feiten te blijven die in documenten zijn vastgelegd.
Met name gegeven de politieke verdeeldheid en om geen verdere fricties tussen fracties en personen aan te brengen die polariserend werken, heeft ondergetekende ervoor gekozen om relatief weinig citaten met naam en toenaam te gebruiken. Veeleer worden er ‘rode draden’ of de uitersten qua opvattingen geschetst. Dat neemt niet weg dat op een aantal onderdelen zaken ook met naam en toenaam moeten worden benoemd.
5. Ontheffing woonplaatsvereiste (medio 2013) Eerste half jaar 2013: vertrouwenscommissie In de eerste helft van 2013 doet de vertrouwenscommissie haar werk ten aanzien van een selectie en voordracht van een nieuwe burgemeester. Gegeven de aard van de vertrouwenscommissie en de daarmee samenhangende geheimhouding heb ik weinig aandacht gegeven aan de vertrouwenscommissie. Leden daarvan mogen immers niet spreken over hetgeen daar is gewisseld, waardoor er in feite sprake is van een blinde vlek.
Het ‘verhaal’ begint voor ondergetekende (en in feite ook voor de lezer van onderhavig rapport) dan ook feitelijk pas op 22 april 2013, het moment waarop de vertrouwenscommissie (onder meer) het volgende openbaar maakt: ‘Unaniem advies van de vertrouwenscommissie De gemeenteraad heeft een vertrouwenscommissie benoemd, met de opdracht te komen tot een advies aan de gemeenteraad. De commissie heeft op maandag 22 april 2013 de gemeenteraad haar bevindingen meegedeeld. Op basis van die bevindingen beveelt de gemeenteraad Henk Heijman aan bij de minister.’
Van belang is te vermelden dat de heer Zegering Hadders, toentertijd voorzitter van de VVD-fractie binnen de gemeente Bussum, als voorzitter van de vertrouwenscommissie fungeerde en voorts dat 24
mevrouw Munneke Smeets, toentertijd van D66, lid was van de vertrouwenscommissie. Beiden zijn in het kader van onderhavig onderzoek gehoord.
Na de aanbeveling van de vertrouwenscommissie, overgenomen door de Gemeenteraad, volgde een voordracht van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan de Koning. Bij Koninklijk Besluit van 20 juni 2013 is de heer Heijman vervolgens per 2 juli 2013 tot burgemeester van Bussum benoemd en werd hij op 2 juli 2013 als zodanig geïnstalleerd.
Heer Heijman: inzake verhuizing (vermoedelijk eerste helft april 2013) De voorzitter van de vertrouwenscommissie kreeg van de heer Heijman, nadat deze had vernomen dat de keuze (unaniem) op hem was gevallen, te horen dat deze niet à la minute kon verhuizen. Dit zou ook zijn teruggekoppeld aan de vertrouwenscommissie.
Uit onderhavig onderzoek is niet gebleken dat van het niet direct verhuizen op dat moment en in de periode kort daarna vanuit enige fractie en/of anderszins een punt is gemaakt. Overigens is de situatie bijna altijd zo dat een inkomende burgemeester voorzieningen dient te treffen ter verhuizing. In die zin was de mededeling van de heer Heijman op dat moment dan ook niet uitzonderlijk.
Anonieme brief: 3 juni 2013 De in hoofdstuk 4 genoemde anonieme brief is gedateerd op 3 juni 2013. Deze brief zou bij de toenmalige fractievoorzitters zijn binnengekomen, waaronder de heer Zegering Hadders en mevrouw Munneke Smeets. De heer Zegering Hadders heeft, mede vanwege het feit dat hij voorzitter was geweest van de vertrouwenscommissie, contact opgenomen met het Kabinet van de Commissaris van de Koning en verzocht tot het beoordelen en onderzoeken van de brief.
In de brief wordt een aantal (integriteits)onderwerpen genoemd, alsmede wordt gerefereerd aan financiële problemen, het bestaan van een schuldenlast en loonbeslag. Desgevraagd zegt de heer Heijman met betrekking tot de vraag of er van een loonbeslag sprake is geweest: ‘Nee. Nooit.’. En op de vraag of hij financiële problemen of schulden heeft: ‘Tijdens de scheiding zat ik financieel moeilijk. Ik zat krap. Dat waren geen problemen maar het was krap. Dat is niet uitzonderlijk in een tijd van scheiding. Is dit relevant?’ Dat naar aanleiding van de anonieme brief en in de context van de financiële aspecten van onderhavige casus deze vragen – met een verifiërend karakter – zijn gesteld is mijns inziens relevant. De gegeven antwoorden zijn duidelijk en maken in de context van wat het Gerechtshof over de anonieme brief heeft gesteld, verder onderzoek door ondergetekende niet relevant. 25
Het komt mij voor dat het juist is dat bij binnenkomst van een dergelijke brief – zeker kort voor een beoogde benoeming – onderzoek en een feitelijke toetsing plaatsheeft. Navraag bij het Kabinet van de Provincie Noord-Holland leert het volgende:
• • •
• •
•
dat de screeningsstappen zijn gevolgd die staan beschreven in de circulaire inzake benoeming, functioneringsgesprekken en herbenoeming burgemeester; dit omvat mede het inwinnen van justitiële gegevens, waarbij in casu geen bijzonderheden zijn gebleken; dat met name referenties en inlichtingen zijn ingewonnen bij de Commissaris der Koning in de provincie Gelderland, onder wiens verantwoordelijkheid de burgemeester van Oost-Gelre valt; dat daarbij geen bezwaren naar voren zijn gekomen en dat de Commissaris der Koning in Gelderland positief adviseerde over het voornemen tot benoeming; dat na binnenkomst van de anonieme brief nogmaals contact is opgenomen met de Commissaris van de Koning in Gelderland, waarna nogmaals het positieve advies werd bevestigd en bovendien aldaar ook van geen feitelijke onderbouwing voor de in de anonieme brief genoemde aantijgingen is gebleken; dat voorts na de voordracht aan de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een screening volgt die bestaat uit een AIVD-onderzoek en een fiscaal onderzoek. Ook daaruit zijn geen ernstige bezwaren naar boven gekomen.
Het oordeel van de Commissaris van de Koning in de provincie Noord-Holland op basis van voorgaande was dat de installatie van de heer Heijman als burgemeester in de gemeente Bussum doorgang kon vinden.
Uit onderhavig onderzoek is niet gebleken dat fractievoorzitters en/of andere gemeenteraadsleden toentertijd naar aanleiding van de anonieme brief aanvullende actie hebben ondernomen en met name ook niet dat zij bezwaar hebben aangetekend tegen de benoeming van de heer Heijman tot burgemeester.
Een wetenswaardigheid die in de anonieme brief wordt genoemd betreft de volgende mededeling: ‘De echtgenote verblijft noodgedwongen in hun gezamenlijk appartement in Frankrijk’. Nu van andere punten – zie ook de opmerkingen over de uitspraak van het Gerechtshof in deze - in de brief niet is gebleken dat deze zonder meer juist zijn, is mijn stelling nadrukkelijk niet dat de lezer van de anonieme brief ervanuit had behoren te gaan dat het bestaan van een appartement in Frankrijk wel zonder meer feitelijk juist was.
26
Mijn stelling is wel dat de alerte lezer van een dergelijke brief er een aanleiding in zou hebben kunnen zien om er – vroeg of laat – nog eens vragen over te stellen, bijvoorbeeld toen het woonplaatsvereiste een bijzonder punt van aandacht werd en dienaangaande steeds meer feiten boven tafel kwamen.
Overigens stelt de heer Zegering Hadders dat de burgemeester er nooit – ook in de beginfase van de casus, de eerste helft van 2013, niet - een geheim van heeft gemaakt dat hij (mede)eigenaar was van een huis in Frankrijk.
Installatie burgemeester: 2 juli 2013 Zoals in hoofdstuk 4 van onderhavig rapport is weergegeven, wordt de heer Heijman op 2 juli 2013 als burgemeester van Bussum geïnstalleerd. Op dat moment is hij niet woonachtig in Bussum maar in Oost-Gelre.
Is er een formeel besluit genomen tot ontheffing in zake woonplaats Bussum? Uit artikel 71 lid 1 van de Gemeentewet volgt dat een burgemeester dient te wonen in de gemeente waarvan hij burgemeester is. Lid 2 van dat wetsartikel handelt over de (kortstondige) ontheffingsmogelijkheid:
‘De raad kan voor ten hoogste een jaar ontheffing verlenen van de verplichting om de werkelijke woonplaats in de gemeente te hebben.’
Deze bepaling is volstrekt helder: (1) er kan ontheffing worden verleend; (2) de raad is daartoe bevoegd; en (3) het gaat om ten hoogste een jaar.
Formeel bezien gaat het in de casus hier – reeds bij aanvang van de ambtstermijn van de heer Heijman – mis. Er is – door het College van B&W, de burgemeester, de gemeentesecretaris, de griffier, het presidium, het seniorenconvent, de raadsleden of wie dan ook – geen raadsvoorstel geagendeerd en ingediend met als strekking te besluiten aan de burgemeester ontheffing te verlenen inzake het woonplaatsvereiste. Geen raadsvoorstel, laat staan dat er expliciet een besluit is genomen.
De conclusie kan dan ook geen andere zijn dan dat er formeel geen besluit is genomen.
27
Is er materieel een besluit genomen tot ontheffing inzake woonplaats Bussum? Vervolgens is het de vraag wat er zich materieel heeft voorgedaan. Daarvoor acht ik onder meer de verklaring van de heer Zegering Hadders van belang. Hij stelt vanaf het begin af aan op de hoogte te zijn geweest van het feit dat de heer Heijman tijd nodig had om een woning in Bussum te vinden. De heer Zegering Hadders vond dat logisch en kende ook andere voorbeelden – zoals de burgemeester van Huizen – waarin tijd aan een burgemeester werd gegund. De heer Zegering Hadders stelt ook dat het ‘voltallige aantal fractievoorzitters’ toentertijd bekend was met het feit dat de heer Heijman uitstel kreeg om te verhuizen. Daaronder ook mevrouw Munneke Smeets, die bovendien in de vertrouwenscommissie had gezeten.
In een interview wordt verwezen naar een fractieoverleg in de zomer van 2013. Daar zou de heer Heijman zijn medegedeeld dat hij naar Bussum zou moeten verhuizen en deze heeft toegezegd iets te gaan regelen. Door sommigen wordt thans gesteld dat de ontheffing toentertijd niet is verleend omdat er geen raadsvoorstel is ingediend.
Andere geïnterviewden zijn ook gevraagd naar de vraag of er medio 2013 sprake is van een ontheffing. Eensluidend is het oordeel dat er geen sprake is van een formele ontheffing. Een ruime meerderheid van de geïnterviewden ziet dat vervolgens – gelijk de heer Zegering Hadders – niet als een probleem en acht de ontheffing – omdat eenieder wist dat de burgemeester nog niet in Bussum woonde en niemand daar vragen over stelde dan wel er blijk van gaf daar moeite mee te hebben – daarom in materiële zin aan de heer Heijman te zijn verleend. Ik neem die stelling als conclusie over omdat ik deze hiermee afdoende geobjectiveerd acht.
Ter verdere objectivering van die stellingname heb ik nader onderzoek gedaan naar de vraag hoe dit elders gaat. Op een – via de Kabinetschef van de Commissaris van de Koning – aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dienaangaand gestelde vraag volgde het volgende antwoord:
Vraag: moet de gemeente een besluit nemen tot ontheffing van de verhuisplicht voor het 1e jaar na benoeming als de burgemeester (nog) niet verhuist?
Antwoord: De burgemeester moet na zijn benoeming verhuizen naar zijn gemeente. De Gemeentewet zegt daarover het volgende:
28
•
Artikel 71 o 1. De burgemeester heeft zijn werkelijke woonplaats in de gemeente of, indien hij burgemeester is van meer dan een gemeente, in een van die gemeenten. o 2. De raad kan voor ten hoogste een jaar ontheffing verlenen van de verplichting om de werkelijke woonplaats in de gemeente te hebben.
Strikt genomen gaat de verplichting in artikel 71, eerste lid, Gemeentewet in op het moment dat een burgemeester in functie treedt en zou de gemeenteraad een besluit tot ontheffing moeten nemen als de burgemeester (nog) niet verhuist. De praktische toepassing van dit wetsartikel is de verantwoordelijkheid van de gemeente. Als BZK houden we niet bij of en welke besluiten gemeenten hierover nemen. We controleren daar ook niet op. Overigens is onze indruk dat: 1. de verhuisplicht binnen een jaar in het algemeen goed wordt nagekomen; 2. de praktijk divers is op het punt of er door een gemeenteraad een expliciet besluit tot ontheffing voor dat ene jaar wordt genomen. De indruk is dat de wet algemeen zo wordt geïnterpreteerd dat de burgemeester gehouden is zich binnen een jaar na benoeming te vestigen in de gemeente en dus een jaar de tijd krijgt om aan de verplichting te voldoen. 3. er ook vaak sprake zal zijn van impliciete besluitvorming in bijvoorbeeld een Presidium gekoppeld aan de toepassing van regelingen waar de burgemeester tussentijds gebruik van zal willen maken, zoals pensionkostenvergoeding of reiskostenvergoedingen.
De formele regeling keert hier dus terug – de gemeenteraad dient ontheffing te verlenen – maar de laatste (derde) opmerking laat zien dat er ook vaak ‘impliciete besluitvorming’ voorkomt.
Op basis van de afgenomen interviews, het antwoord van het Ministerie, het feit dat er medio 2013 geen indringende vragen zijn gesteld noch bezwaren zijn gemaakt terwijl het bekend en dus niet geheim was dat de heer Heijman toentertijd nog niet in Bussum woonde, de toenmalige bestuurscultuur en politieke verhoudingen, kom ik tot het oordeel dat er materieel sprake is van een verleende ontheffing, althans van een dusdanige situatie dat de heer Heijman ervanuit kon en mocht gaan dat de facto een ontheffing aan hem was verleend. Daar komt voorts bij dat een jaar later – juni 2014, het moment waarop de eenjaarstermijn verliep en een verlenging van de ontheffing aan de orde komt – evenmin is gesteld dat er in de zomer van 2013 geen (formele en/of materiële) ontheffing zou zijn verleend.
29
Woonsituatie al dan niet relevant in het kader van de ontheffing? Dat een nieuwe burgemeester enige tijd nodig heeft om te verhuizen wordt door iedereen wel begrepen en normaal geacht. Gegeven de woningmarkt medio 2013 zal ook eenieder begrijpen dat het uitmaakt of de verhuizende burgemeester in diens oude standplaats over een koop- of een huurwoning beschikt.
Achteraf is er commotie ontstaan omdat de heer Heijman over een huurwoning in Oost-Gelre bleek te beschikken. Weliswaar was er sprake van woningbezit, doch dat bleek – als eerder in dit rapport genoemd – in Frankrijk gelegen te zijn, met als bijkomstigheid dat de voormalig partner van de heer Heijman in die woning verbleef.
De vraag die in diverse interviews is opgekomen is of het voor het (materieel) verlenen van de ontheffing al dan niet relevant was dat de heer Heijman in Oost-Gelre over een huurwoning beschikte. Geparafraseerd en samengevat weergegeven is voor de beantwoording van die vraag het volgende van belang:
• •
•
•
• • • • • •
bij vrijwel eenieder – fractievoorzitters, wethouders, ambtelijk – bestond de indruk dat de heer Heijman over een koopwoning in Oost-Gelre beschikte; die indruk was ontstaan door de manier waarop de geïnterviewden met de heer Heijman over diens woonsituatie spraken. Daarbij werd onder meer gesproken over de moeilijke woningmarkt qua verkoopbaarheid en prijsdalingen; meerdere geïnterviewden stellen dat het de heer Heijman duidelijk had kunnen en/of behoren te zijn dat diens gesprekspartners uitgingen van een situatie met een koopwoning in Oost-Gelre; de heer Heijman heeft het beeld dat bij derden omtrent diens woonsituatie is ontstaan onvoldoende onderkend en hij heeft het beeld voor zover hij dat wel heeft onderkend nimmer weersproken; er zijn ook aanwijzingen dat de heer Heijman tegen derden heeft gezegd dat er in Oost-Gelre sprake was van een koopwoning; per saldo wordt er wisselend verklaard en is de rode draad dat het dus vooral ging om de indruk dat er van een koopwoning in Oost-Gelre sprake was; een enkeling was op de hoogte van het bestaan van de Franse (koop)woning en het feit dat de voormalig partner van de heer Heijman aldaar verbleef; diverse geïnterviewden geven aan dat ze van mening zijn dat de heer Heijman transparanter had behoren te zijn over diens woonsituatie; reden is vooral dat ze dan het hele plaatje hadden gekend en zorgvuldiger de situatie hadden kunnen wegen; hetgeen overigens niet voor iedereen de betekenis heeft dat zij dan bezwaar zouden hebben gemaakt tegen ontheffing voor de periode van een jaar. Voor hen had de uitkomst materieel hetzelfde kunnen zijn indien zij over dat totale plaatje hadden beschikt; 30
•
•
anderen die meer transparantie wensen, stellen dat het voor hen mogelijk wel had uitgemaakt. Zij zouden dan bijvoorbeeld niet zijn uitgegaan van ontheffing voor een periode van een jaar, maar hadden eventueel een kortere termijn gesteld. Dit vanuit de gedachte: van een huurwoning kan je relatief makkelijk af en een huurwoning in Bussum zou volgens hen niet moeilijk zijn te verkrijgen; een ander acht meer transparantie weliswaar wenselijk, maar is minder optimistisch over de vraag of het verkrijgen van een huurwoning in Bussum zo makkelijk zou zijn. Dit vanwege het bestaan van een wachtlijst en een beperkte vrije huursector, waarbij de huurprijzen in de vrije sector bovendien relatief hoog zijn.
Per saldo lopen (ook) hier de meningen uiteen. Centrale begrippen zijn ‘transparantie’ en ‘actieve informatieplicht’, met als kernvraag of je van een zorgvuldig handelend burgemeester mag verwachten dat hij in een casus als de onderhavige een volledig plaatje schetst en de gemeenteraad (danwel de fractievoorzitters) actief van voldoende informatie voorziet.
Gegeven de recentelijk ontstane commotie dient thans – en dus met wijsheid achteraf – te worden vastgesteld dat het verstandiger en ook logisch was geweest indien de heer Heijman proactiever zou zijn geweest door het totale plaatje aangaande zijn woonsituatie aan te reiken. Door dat niet te doen is uiteindelijk het beeld ontstaan van een burgemeester die feiten verborgen heeft gehouden. Dat beeld is schadelijk voor het aanzien van het burgemeestersambt en dat van het openbaar bestuur. Daarvan heeft de heer Heijman zich toentertijd – reeds medio 2013 – onvoldoende rekenschap gegeven. Zelf heeft hij dat – eveneens achteraf – erkend en op de volgende wijze verwoord (bron: antwoorden op vragen Hart voor Bussum, GOP en Partij voor Bussum):
‘Ik vind het vervelend dat er een verkeerd beeld is ontstaan over de aard (koop/huur) van mijn woning in Oost-Gelre. Dit is helaas een eigen leven gaan leiden en heeft een zwaarte en omvang gekregen, die ik niet heb bevroed. Voorzover dit beeld ontstaan is door mijn toedoen, wil ik hierover mijn spijt betuigen en mijn excuses aanbieden. Ik heb een inschattingsfout gemaakt over de relevantie van dit onderwerp en het verwachtingspatroon dat in de loop van de tijd is ontstaan en door mij niet werd gecorrigeerd.’
6. Toekenning onkostenvergoeding woonlasten/pensionkosten (oktober 2013) Onkostenvergoedingen De woonsituatie is in ieder geval relevant indien naast de ontheffing woonplaats aanspraak wordt gemaakt op onkostenvergoedingen. Dit omdat er sprake is van een tweetal relevante regelingen inzake onkostenvergoedingen, te weten:
31
• •
tegemoetkoming dubbele woonlasten; pensionkostenvergoeding.
Tegemoetkoming inzake dubbele woonlastenregeling: niet aan de orde! Over de eerste regeling is binnen de gemeente Bussum onduidelijkheid ontstaan. Maar ook in de pers verschenen berichten over de vergoeding voor dubbele woonlasten.
Feit is echter dat de heer Heijman nimmer een aanvraag heeft ingediend voor een vergoeding van dubbele woonlasten. Had hij dat wel gedaan dan had hij moeten aantonen dat hij een woning in Oost-Gelre in eigendom had en voorts moeten aantonen dat de woning zichtbaar te koop stond. Bovendien diende er daarnaast sprake te zijn van feitelijke huisvesting in Bussum.
De heer Heijman – zo stelt de ambtelijke organisatie – was zelf vooraf goed op de hoogte van de verschillende regelingen. Dat heeft hij zelf ook in het gesprek met ondergetekende bevestigd: hij had nimmer aanleiding om een beroep te doen op de regeling dubbele woonlasten en heeft dat ook nooit gedaan. Simpelweg omdat hij goed wist dat hij daar geen enkel recht op had en er dus geen aanspraak op kon maken.
Tegemoetkoming pensionkostenvergoeding De heer Heijman heeft wel aanspraak gemaakt op de pensionkostenvergoeding. De basis hiervoor treffen we aan in artikel 4 van de ‘Regeling rechtspositie burgemeesters’, een bepaling die weer is gebaseerd op artikel 31 tweede lid van het ‘Rechtspositiebesluit burgemeesters’. Per saldo is bepaald dat een burgemeester aanspraak kan maken op ‘per maand een bedrag van maximaal 90 procent van de gemaakte pensionkosten tot ten hoogste 50 procent van de bezoldiging.’ (artikel 4 lid 1 sub a, Regeling rechtspositie burgemeesters’). Voorts is van belang dat is bepaald dat ‘het recht op de vergoeding, bedoeld in het eerste en tweede lid, vervalt een jaar na de dag waarop de benoeming als burgemeester ingaat’.
Het personeelsdossier leert dat de discussie over de pensionkostenvergoeding en de hoogte daarvan vooral ambtelijk heeft plaatsgevonden. Het dossier toont dat de heer Heijman de mogelijkheid had gebruik te maken van (een deel van) de woning van zijn zus in Zeist/Huis ter Heide. Een mogelijkheid die hij ook heeft gesondeerd bij de heer Zegering Hadders en later ook bij meerdere fractievoorzitters.
Overigens is in een gesprek ook naar voren gekomen dat de hier Heijman gezegd zou hebben dat hij in Laren zou gaan wonen. Dat gegeven komt echter uit één bron. Bovendien wordt het door de heer 32
Heijman nadrukkelijk weersproken en als onjuist gekwalificeerd. Bij een dergelijk verschil van inzicht kan ik geen ‘scheidsrechter’ spelen.
Hoe het ook zij, er is uiteindelijk - door de heer Heijman, ambtelijk en mogelijk ook met (enkele van) de fractievoorzitters – besproken dat een alternatief voor de oplossing Zeist /Huis ter Heide, de intrek in hotel Jan Tabak zou zijn, met een significant hogere kostenpost (mogelijk rond de 2.000 euro per maand). Conform artikel 4 lid 3 van de ‘Regeling rechtspositie burgemeesters’ had de burgemeester in beginsel – namelijk indien die kosten daadwerkelijk zouden zijn gemaakt aanspraak kunnen maken op de hoge hotelkostenvergoeding.
De oplossing om in de woning van de zus van de heer Heijman in te trekken was een relatief goedkoop en daarmee aantrekkelijk alternatief. Omdat Zeist/Huis ter Heide echter niet heel ver weg van Bussum ligt, er kostentechnisch een aantrekkelijke oplossing lag en de heer Heijman bovendien toezegde in geval van calamiteiten zo snel mogelijk ter plekke te zijn, is gekozen voor een nietformele maar een pragmatische oplossing door in te trekken bij de zus van de heer Heijman. Bestuurlijk heeft hij dit met name besproken met casu quo voorgehouden aan de heer Zegering Hadders.
Ambtelijk kreeg dat een vervolg en wel in die vorm dat de heer Heijman en de personeelsfunctionarissen hebben gekeken naar de kosten en de bijpassende vergoeding. Op detailniveau is gekeken naar de kosten, waaronder de energiekosten, van de woning van de zus van de heer Heijman. Ook is er gekeken naar de redelijkheid van die kosten in relatie tot de NIBUDnormen.
Daaruit is een bedrag van 619 euro per maand als pensionkostenvergoeding naar voren gekomen en op dat bedrag is dan ook de vergoeding van de heer Heijman vastgeklonken.
Overigens is mij ook gebleken dat er in de periode dat dit speelde (zomer/najaar 2013) kritische vragen over een eventuele vergoeding zijn gesteld.
De hoogte van de pensionkostenvergoeding Ten aanzien van de hoogte van de pensionkostenvergoeding zijn nog twee aspecten relevant. Ten eerste de opmerking dat de heer Heijman daadwerkelijk een lager bedrag aan zijn zus betaalde dan de onkostenvergoding van 619 euro per maand. Het door hem aan zijn zus betaalde bedrag betrof namelijk 600 euro per maand.
33
Ondergetekende is overigens niet gebleken dat dit bewust is gegaan. De heer Heijman ontving van zijn zus facturen ten bedrage van 619 euro per maand (gespecificeerd naar hypotheek 322 euro, gas en stroom 287 euro en water 10 euro).
Ten tweede bepaalt artikel 4 lid 1 sub a van de ‘Regeling rechtspositie burgemeesters’ – als eerder in dit rapport geciteerd – dat de onkostenvergoeding maximaal 90 procent bedraagt van de gemaakte kosten. Derhalve bestond een recht op maximaal 90 % van 600 euro, ofwel 540 euro per maand. Ambtelijk is de 90 procent-norm wel gesignaleerd, maar er is verder geen inhoud aangegeven door het betaalde bedrag daarop te corrigeren.
Feitelijk heeft de heer Heijman daardoor per maand 79 euro teveel aan onkostenvergoeding ontvangen.
Reiskostenvergoeding Overigens is naast de pensionkostenvergoeding een reiskostenvergoeding ad 326,70 euro per maand berekend, overeengekomen en uitbetaald.
Besluitvorming toekenning pensionkosten: 15 oktober 2013 Ik heb geen raadsvoorstel aangetroffen waaruit blijkt dat de gemeenteraad expliciet heeft besloten over de toekenning van deze vergoeding. In een ambtelijke brief over de vastgestelde vergoeding staat wel dat ‘in overleg met de fractievoorzitters’ met de heer Heijman de vergoeding is afgesproken.
Uit de besluitenlijst van het presidium van 15 oktober 2013 – onder punt 4 mededelingen – blijkt dat daar over de pensionkostenvergoeding voor de burgemeester is gesproken. Dit naar aanleiding van een toegezonden memo. De aanwezige leden geven aan zich in de inhoud van het memo te kunnen vinden. In het ongedateerde memo wordt nog gesproken over een vergoeding van 700 euro per maand, terwijl het bedrag later lager wordt vastgesteld. Ook blijkt duidelijk dat de heer Heijman bij zijn zus in Huis ter Heide zal verblijven.
Voorts heb ik mij er in de diverse gesprekken van vergewist hoe de fractievoorzitters achteraf denken over de toekenning van de pensionkostenvergoeding. De uitkomst is dat de meesten begrip hebben voor de pragmatische insteek en oplossing. Met zowel de toekenning sec als de hoogte kunnen de meesten leven.
34
Dit overigens los van de vraag hoe lang een dergelijke vergoeding zou moeten hebben voortduren, hetgeen direct samenhangt met het oordeel over de huur-/koopwoningproblematiek en de vraag of een ontheffing (materieel) zou zijn verleend voor de periode van een jaar indien men wist dat de heer Heijman slechts over een huurwoning in Oost-Gelre beschikte. Dit met de kanttekening mijnerzijds dat het voor de vraag of een recht bestaat op de pensionkostenvergoeding, niet uitmaakt of er van een huur- of koopwoning sprake is.
Tevens is van belang dat de heer Heijman bij de ambtelijke voorbereiding van de vergadering van 15 oktober 2013 ten aanzien van de tekst (het memo) dat ter zake de pensionkostenvergoeding diende, het volgende (blijkens een email van 8 oktober 2013) heeft aangegeven: ‘(…) het stukje tekst dient wat mij betreft een informatief karakter te hebben. Het is goed dat ze het weten. Het betreft immers de uitvoering van de rechtspositieregeling burgemeesters. Instemming is niet aan de orde.’
Niet iedereen is het – achteraf - overigens eens met de toentertijd (oktober 2013) toegekende pensionkostenvergoeding. De redenatie achter het ‘oneens-zijn’, is in feite dat als er geen formele ontheffing inzake de woonplaats is er ook geen sprake van aanspraak en rechtmatige toekenning van de pensionkostenvergoeding kan zijn. Een deel van de oppositiepartijen, bijvoorbeeld Hart voor Bussum, is het (in ieder geval achteraf) oneens met de toekenning van de pensionkostenvergoeding, omdat die niet rechtmatig – althans niet via de bevoegde organen – tot stand zou zijn gekomen. Feit is dat mevrouw Munneke Smeets niet aanwezig was bij de vergadering van het presidium op 15 oktober 2013, alwaar – derhalve door anderen dan mevrouw Munneke Smeets – wel is ingestemd met de toekenning van de vergoeding. Zij heeft vermoedelijk (zij kreeg namelijk standaard de stukken) echter wel de uitnodiging voor de vergadering gehad met daarop de aankondiging dat over de pensionkosten is gesproken.
Mij is niet gebleken dat mevrouw Munneke Smeets toentertijd (oktober 2013 en/of de periode kort daarna) kritische vragen heeft gesteld of haar afkeuring met betrekking tot de toekenning van de vergoeding heeft laten blijken. Evenmin heb ik waargenomen dat zij toentertijd expliciet bezwaar heeft gemaakt tegen agendering in het presidium. Zij kreeg wel de agenda, stukken en notulen van de vergaderingen. Evenmin is mij gebleken dat mevrouw Munneke Smeets via de gemeenteraad heeft geprotesteerd tegen bespreking in het presidium dan wel toekenning van de vergoeding.
Mevrouw Munneke Smeets heeft mij wel expliciet haar bezwaren kenbaar gemaakt tegen besluitvorming in gremia als het presidium en het seniorenconvent. Daarbij baseert zij zich onder meer op vragen aan VNG en de daaropvolgende antwoorden. VNG geeft (in een ongedateerd stuk) aan dat het presidium en de agendacommissie procedurele overlegstructuren zijn, waarin geen
35
formele besluiten (kunnen) worden genomen. In de woorden van VNG: ‘het politieke spel wordt gespeeld in de raadsvergadering niet in het presidium of de agendacommissie’.
Hier geldt dat mevrouw Munneke Smeets (en VNG) in algemene zin in deze formeel gelijk heeft (hebben). Maar ook hier is het van belang oog te hebben hoe de materiële werkwijze in Bussum heeft uitgepakt. Feit is dat toentertijd materieel door de meeste fractievoorzitters accoord is gegeven. Ook achteraf zien de meeste fractievoorzitters dit niet als een probleem.
Overigens is mij ook niet gebleken dat de heer Heijman in deze en dus op dat moment een routing via het presidium heeft verkozen om de gemeenteraad te omzeilen. Van bewust handelen met kwade bedoelingen zijnerzijds is mij in deze niets gebleken.
Is de juiste route inzake de toekenning van de pensionkostenregeling op 15 oktober 2013 gevolgd? Hetgeen onder het voorgaande subkopje is opgenomen over de besluitvorming inzake de pensionkostenregeling heeft juridisch bezien echter nauwelijks betekenis: het College, noch de Gemeenteraad, noch het presidium noch een ander gremium gaat namelijk over de toekenning van de pensionkostenregeling.
Het gaat namelijk om de uitvoering van een rechtspositionele regeling waarin is beschreven waarop een burgemeester recht heeft. Het is daarmee een regeling die binnen de ambtelijke organisatie dient te worden opgevolgd indien er aanspraak op bepaalde rechten wordt gemaakt. Die aanspraak en de daarbij behorende aanvraag dient ambtelijk te worden getoetst en indien accoord bevonden te worden verwerkt.
Vorenstaande volgt uit een navraag die ondergetekende op dit punt heeft laten doen bij de specialisten in deze van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Hun antwoord is mede gebaseerd op de ‘Circulaire huisvestingsvoorzieningen’ (ingangsdatum 1 november 2011). Volledigheidshalve geef ik het antwoord ten aanzien van dit punt weer:
‘Uit artikel 4 van de regeling (regeling rechtspositie burgemeesters, zie hieronder) blijkt duidelijk waarop de burgemeester aanspraak kan maken. De term aanspraak impliceert dat er geen keuzeruimte of discretionaire bevoegdheid voor de werkgever, i.c. de gemeente is. De tekst in art. 4, lid 1 van de regeling gaat er van uit dat de burgemeester deze vergoeding krijgt, en de maximale hoogte ervan e.v. als hij daarvoor in aanmerking komt.
36
Als de burgemeester gebruik wil maken van zijn recht, dient hij een aanvraag/verzoek daartoe bij de gemeente in. Het is een uitvoeringskwestie, dus het dagelijkse bestuur van de gemeente behandelt de aanvraag. Het ambtelijke apparaat voert het uit.’
Het antwoord is klip en klaar: er is sprake van een recht op een pensionkostenvergoeding, er is geen discretionaire bevoegdheid, de Gemeenteraad heeft hierin geen rol. De wetgever heeft kennelijk beoogd de rechtspositie van politieke ambtsdragers, in casu de burgemeester, limitatief en duidelijk te regelen, om te voorkomen dat er willekeur ontstaat bij de uitvoering van de rechtspositie door deze geen onderwerp van politiek debat te maken. Er is dus ook geen ruimte om iets wel of niet toe te kennen of om meer of minder aan de burgemeester toe te kennen.
Hetgeen dan logischerwijze ook de betekenis heeft dat er niets onrechtmatigs is aan de toekenning van de pensionkostenvergoeding (in 2013) aan de heer Heijman.
Voor zover de vraag nog op zou komen of het ‘tijdelijk verblijf’ waarvan in de pensionkostenregeling sprake is in de standplaats van de burgemeester gelegen moet zijn, merk ik het volgende op. De heer Heijman heeft een tijdelijk verblijf gevonden in Zeist/Huis ter Heide en dus niet in Bussum. Ik heb geen regel of toelichting kunnen vinden noch aangereikt gekregen waarin is gesteld dat het om een tijdelijk verblijf in de standplaats moet gaan, hetgeen wellicht wel is bedoeld en/of voor de hand had gelegen. Daar ik het bestaan van een dergelijke regel of toelichting niet heb aangetroffen noch aangereikt heb gekregen, ga ik ervan uit dat die er niet is. In het geval deze er toch zou zijn, heeft naar mijn mening te gelden dat de vraag materieel niet ter zake doet vanwege het feit dat de vergoeding aan de heer Heijman is toegekend wetende dat het tijdelijk verblijf niet in Bussum was gevestigd. Ook langs die lijn geredeneerd is er alsdan geen sprake van een onrechtmatige vergoeding van pensionkosten.
7. ‘Verlenging ontheffing’ woonplaats na een jaar (medio 2014) 5 juni 2014: seniorenconvent Eerder is aangegeven dat een eventuele ontheffing woonplaats alsmede de pensionkostenvergoeding een maximale looptijd kennen van een jaar. Daarom komt het punt weer aan de orde medio 2014, een klein jaar na de aanstelling van de burgemeester.
Blijkens de notulen van het seniorenconvent van 5 juni 2014 is dan het volgende aan de orde:
37
‘Burgemeester Heijman geeft aan dat toen hij in juli 2014 in Bussum aan de slag ging de fusie nog niet zo speelde als nu. Hij is in feite voor 6 jaar benoemd maar na 2,5 jaar (in 2016) wordt het onzeker. Er zal waarschijnlijk een open benoemingsprocedure worden [sic] voor de nieuwe burgemeester. Nu naar Bussum verhuizen? In zo’n situatie geeft de provincie aan dat de normale verhuisverplichting niet geldt. De raad zou in een brief (middels de griffier) kunnen aangeven [sic]. Aldus wordt besloten.’
Het betreft een passage die wat slordig is genotuleerd. Maar de strekking van de passage is duidelijk: de burgemeester wil op dat moment gegeven de onzekerheden (nog) niet verhuizen.
Feit is dat er kort na de vergadering een brief met een dergelijke strekking door de griffier, namens de fractievoorzitters, aan de Commissaris van de Koning is gezonden. Ik kom daar later op terug.
In de diverse interviews met de tijdens dit seniorenconvent aanwezigen, is aan de orde geweest hoe het naar hun mening nu precies is verlopen op 5 juni 2014. Daaruit valt geen eensluidend beeld te destilleren. Wel (onder meer) de volgende opmerkingen:
• •
•
diverse aanwezigen hebben de woorden van de heer Heijman – waarvan de strekking in de notulen is weergegeven - als een mededeling ervaren; diverse aanwezigen betwisten de juistheid van de laatste twee zinnen in het citaat. Met name geven zij aan niet te weten wat in de brief zou komen noch dat er van een afspraak tot het opmaken daarvan sprake was; daarentegen wordt door anderen – de burgemeester en ambtelijk - gesteld dat de mededeling met instemmend geknik is ontvangen. En dat er bovendien wel degelijk ruimte was tot het stellen van vragen, waarvan geen gebruik is gemaakt.
De notulen tonen dat van de oppositie onder meer de heer Visser van GOP en de heer Sweijen van Hart voor Bussum bij de vergadering van het seniorenconvent aanwezig zijn geweest. Voorts blijkt dat in een volgende vergadering van het seniorenconvent – een kleine week later, op 11 juni 2014 – de notulen van 5 juni 2014 zijn goedgekeurd. Derhalve ook – althans het is niet anders dan dat genotuleerd – door de op dat moment wél aanwezige mevrouw Munneke Smeets en de heer Visser. Die gelegenheid had voor hen en/of de overige aanwezigen een gepast moment kunnen zijn om kritiek op de – onduidelijkheid en inhoud – van de notulen te uiten.
38
Brief van de griffier aan de Commissaris van de Koning: 13 juni 2014 Op 13 juni 2014 komt het vervolg op het seniorenconvent: de griffier schrijft een brief aan de Commissaris van de Koning. Het valt op dat deze brief een uitgebreidere motivering aangaande de casus bevat dan de notulen van het seniorenconvent van 5 juni 2014, namelijk:
‘Geachte heer Remkes,
In het fractievoorzittersoverleg van 5 juni 2014 hebben de fractievoorzitters gesproken over het verzoek van onze burgemeester de heer mr. drs. H.W.M. Heijman om zich niet in Bussum te hoeven vestigen in verband met de voorgenomen herindeling van de gemeente Bussum met de gemeente Muiden en Naarden per 1 januari 2016. De fractievoorzitters zijn van mening dat in de huidige situatie niet van de heer Heijman kan worden gevergd om naar de [sic] Bussum te verhuizen.
Daarbij hebben zij het volgende overwogen. Bij de benoeming van de heer Heijman als burgemeester van Bussum was er geen sprake van een mogelijke herindeling op korte termijn. Na zijn benoeming is het herindelingsadvies in gang gezet en in stroomversnelling gekomen. Op dit moment wordt een herindelingsadvies van de provincie voorbereid, waarin wordt uitgegaan van een herindeling van onze gemeente met Muiden en Naarden per 1 januari 2016. Dit herindelingsadvies wordt behandeld in de vergadering van Provinciale Staten van 23 juni 2014 en uiterlijk 1 juli 2014 door de provincie aangeleverd bij de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Vanwege deze voor de heer Heijman onverwachte ontwikkeling zijn de fractievoorzitters van mening dat het niet redelijk en niet noodzakelijk is hem aan het woonplaatsvereiste te houden.
Hoogachtend, Namens de fractievoorzitters in de gemeenteraad van Bussum,
mr. L.A. Wieringa, raadsgriffier 39
Allereerst merk ik op dat de brief is geconcipieerd door een andere ambtenaar dan de griffier, namelijk door de heer R.H.J. Voigt (die overigens niet door ondergetekende is gehoord, hetgeen mij gegeven de navolgende zin ook niet als noodzakelijk voorkwam). Desgevraagd geeft de griffier aan nog steeds achter de inhoud van de brief te staan, dit gezien het overleg van 5 juni 2014. De notulen daarvan waren een samenvatting.
Overigens kan ik mij voorstellen dat in een brief aan de Commissaris van de Koning – die wellicht minder in detail op de hoogte is van de lokale situatie, inclusief de privé(woon)situatie van de burgemeester – een wat uitgebreidere argumentatie wordt gegeven dan is genotuleerd in een seniorenconvent (alwaar men beter bekend is met de lokale situatie).
Voorts is het de vraag of de brief inhoudelijk onjuist is. Meerdere – doch niet alle – geïnterviewden herkennen zich in ieder geval in de inhoud van de brief. Weliswaar was bij de komst van de heer Heijman als nieuwe burgemeester al bekend dat er fusievoornemens waren. Uit het feit dat er geen waarnemer is benoemd, maar een volwaardige burgemeester die is benoemd voor een volle termijn, moge blijken dat er inderdaad sprake was van een stroomversnelling. Ook was er aanvankelijk discussie of het een fusie van de G4 of G3 (met of zonder Weesp) zou betreffen. En uit de brief blijkt dat provinciale en verdere behandeling van de fusie nog moest plaatsvinden.
Of de woordkeuze inzake ‘onverwachte ontwikkeling’ geheel gelukkig is – fusietrajecten vallen soms mee en soms tegen - valt wellicht te betwisten. Maar dat er sprake was van een – voor de heer Heijman althans – onzekere situatie is volstrekt helder. Dát is de essentie van de brief ( en overigens ook van de notulen ten aanzien van het seniorenconvent van 5 juni 2014) gevoegd bij de gevolgtrekking daaruit, namelijk dat het niet redelijk en noodzakelijk is om de heer Heijman aan het woonplaatsvereiste te houden.
Pregnanter – daar er discussie over de besluitvorming is ontstaan - dan de inhoud van de brief is het feit dat de brief wordt ondertekend namens de fractievoorzitters. De brief is hen niet vooraf voorgehouden noch achteraf tijdig verstrekt. Dat had – al was het louter ter kennisgeving – wel in de rede gelegen (geobjectiveerd middels de door ondergetekende afgenomen interviews) en had bovendien een deel van de discussie die thans loopt en die aanleiding is voor onderhavig onderzoek, kunnen voorkomen. Het had met name in de rede gelegen dat de heer Heijman erop had toegezien dat de brief de fractievoorzitters zou hebben bereikt. Niet alleen omdat deze namens hen is geschreven, maar vooral omdat: (1) het de eigen positie van de burgemeester betrof; (2) het ging om een uitzonderingssituatie, nu immers de strekking was om de wettelijke ontheffingstermijn te verlengen; (3) burgemeesters (en andere bestuurders) nu eenmaal onder het vergrootglas liggen als het gaat om gevoelige punten zoals declaraties en onkostenvergoedingen (hetgeen de onderhavige casus overigens weer eens aantoont). 40
Ik merk aanvullend en duidelijkheidshalve op dat de brief primair is gericht op verlenging van de ontheffing woonplaats en dus niet op verlenging van de pensionkostenvergoeding.
Stopzetten pensionkostenvergoeding: 17 juli 2014 Ambtelijk wordt correct gehandeld door de pensionkostenvergoeding medio juli 2014 stop te zetten. Immers, er bestaat slechts recht op die vergoeding voor een periode van maximaal een jaar.
In de brief waarin dit wordt medegedeeld aan de heer Heijman, wordt verder het volgende aangegeven: ‘Zoals afgesproken zult u zelf in overleg treden met de kabinetschef van de provincie om de mogelijkheden te laten onderzoeken of in uw specifieke situatie uitzondering hierop mogelijk is.’ In de brief wordt voorts gerefereerd aan de reiskostenvergoeding ad 326,70 euro per maand. Hoewel ook daarvoor slechts een recht bestaat voor een vergoeding van een periode van maximaal een jaar, wordt deze niet stopgezet. In de brief staat het volgende: ‘Indien u niet in Bussum woont vervalt het recht op vergoeding ook een jaar na uw benoeming. Deze kosten zullen voorlopig wel aan u blijven worden vergoed. Ook hierover zult u in overleg treden met de kabinetschef. Mocht blijken dat hierop toch geen uitzondering mogelijk is, dan is met u afgesproken dat u deze vergoeding zult terugbetalen.’
Brief Commissaris van de Koning aan de Minister van BZK: 11 augustus 2014 De brief van de griffier wordt een maand later opgevolgd door een brief van de Commissaris van de Koning aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
‘Geachte Minister,
Met verwijzing naar bijgaande brief van de fractievoorzitters van de gemeenteraad van Bussum, verzoek ik om te bewilligen in het verzoek om de heer mr. drs. H.W.M. Heijman niet aan het wettelijk woonplaatsvereiste te houden. Naar verwachting zal immers de gemeente Bussum in de huidige vorm – en daarmee de functie van burgemeester van Bussum – per 1-1-2016 ophouden te bestaan. De heer Heijman is inmiddels één jaar burgemeester van Bussum en zou daarmee nu in de gemeente Bussum moeten wonen.
41
Ik deel de mening van de fractievoorzitters dat het vasthouden aan het woonplaatsvereiste in alle redelijkheid niet noodzakelijk is en voor de heer Heijman mogelijk grote financiële risico’s zou kunnen inhouden. Wellicht ten overvloede wijs ik nog op een enigszins vergelijkbare situatie die zich enkele jaren geleden heeft voorgedaan in het geval van de toenmalig burgemeester van Naarden. Ook hier werd relatief kort na het aantreden van de burgemeester een fusietraject voorbereid op basis waarvan toentertijd besloten is een uitzondering toe te staan op het woonplaatsvereiste.’
Deze brief is in de gesprekken met de geïnterviewden aan de orde gekomen. Ik ben er daarbij nadrukkelijk op gewezen dat de inhoud van deze brief verder gaat dan de brief van de griffier (13 juni 2014). Nieuw is immers de toevoeging ‘mogelijk grote financiële risico’s’. Inhoudelijk is de toevoeging mijns inziens juist: verhuizen van het Oosten naar het midden van het land bracht gezien de woningmarkt dergelijke financiële risico’s – ook los van de vraag of er in OostGelre sprake is van een huur- of een koopwoning - met zich mee. Bovendien was er geen baanzekerheid voor de burgemeester.
Overigens is het zo dat in de brief van de Commissaris van de Koning aan de Minister wordt aangegeven dat de brief vanuit Bussum (13 juni 2014) is bijgevoegd. Met andere woorden: de Minister had het verschil kunnen zien en indien hij dat nodig zou hebben geacht kon hij daar vragen over stellen. De documentatie toont niet dat hij dat heeft gedaan.
Voorts benadruk ik – in het kader van de beoordeling van de (actieve) informatieverstrekking door de burgemeester aan derden – dat het hier gaat om een brief van de Commissaris aan de Koning. De heer Heijman heeft aan ondergetekende aangegeven medio 2014 niet over deze brief te hebben beschikt en dat hij deze dus ook niet aan de Gemeenteraad en of anderen heeft kunnen verstrekken.
In perspectief: wetsvoorstel De laatste alinea’s in de brief aan de Minister geven aan dat er geen sprake was van een unicum: er was eerder sprake geweest van een verlengde ontheffing.
Bovendien is van belang dat de problematiek – ontstaan door fusietrajecten – breder bekend was en heeft geleid tot een wetsvoorstel (33.691) dat op het moment van de briefwisseling en besluitvorming nog door de Eerste Kamer moest. De strekking daarvan betrof het invoeren van een wettelijke mogelijkheid om de ontheffing woonplaats – die conform artikel 71 lid Gemeentewet slechts voor de periode van maximaal een jaar kon worden gegeven – met tweemaal een periode 42
van een jaar zou kunnen worden verlengd. Dit door invoeging van een derde lid in artikel 71 Gemeentewet, namelijk:
‘De Commissaris van de Koning kan de ontheffing in bijzondere gevallen tweemaal, telkens voor de duur van maximaal een jaar, verlengen. Alvorens daartoe over te gaan, hoort hij de raad.’
Ondanks dat er nog geen sprake was van het formeel van kracht zijn van wetgeving is door de Commissaris van de Koning gehandeld in lijn met komende wetgeving. Gegeven de namens de fractievoorzitters geschreven brief (13 juni 2014) – waarvan voor hem niet kenbaar was en kon zijn of de fractievoorzitters die al dan niet gelezen en geaccordeerd hadden – is het niet onbegrijpelijk dat de Commissaris van de Koning ervan is uitgegaan dat hij daarmee had voldaan aan de eis – opgenomen in het wetsvoorstel - om de gemeenteraad te horen. Daarmee heeft hij gehandeld in de geest van het wetsvoorstel.
Daarnaast is van belang op te merken dat de Commissaris van de Koning geen eigenstandig besluit heeft genomen, maar in zijn voornemen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft gekend.
Brief Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelatie: 14 augustus 2014 Op de zojuist behandelde brief volgt snel een antwoord van de Minister van Binnenlandse Zaken, namelijk:
‘Geachte heer Remkes,
Ik stem in met uw voorstel (…) betreffende het verzoek om in het licht van de op handen zijnde herindeling de burgemeester van Bussum, de heer mr. drs. H.W.M. Heijman, niet aan het wettelijk verplichte woonplaatsvereiste te houden. Ik heb nadrukkelijk kennis genomen van de instemming van de gemeenteraad.’
Dat in de brief wordt gesproken over ‘gemeenteraad’ is overigens net iets anders dan hetgeen de Commissaris van de Koning stelde, namelijk: ‘fractievoorzitters van de gemeenteraad’.
43
Formeel gezien – ook daar ben ik in de gesprekken nadrukkelijk op gewezen - gaat het hier om twee ongelijksoortige grootheden. Het formalistische perspectief is dat alleen de gemeenteraad bevoegd is tot het nemen van besluiten; niet de fractievoorzitters, het seniorenconvent of het presidium. Het pragmatische perspectief is dat indien de fractievoorzitters accoord zijn, de fracties ook worden geacht accoord te zijn tenzij expliciet van het tegendeel wordt blijk gegeven.
Brief van de Commissaris van de Koning aan de fractievoorzitters: 3 september 2014 De Commissaris van de Koning stuurt op 3 september 2014 een brief aan de fractievoorzitters van de gemeenteraad van Bussum en brengt hen op de hoogte van de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
De handelwijze van de Commissaris van de Koning en de Minister van BZK Ondergetekende heeft feitelijk weergegeven hoe de besluitvorming door de Commissaris van de Koning en de Minister van Binnenlandse Zaken is verlopen.
Enkele partijen stellen vraagtekens bij de juistheid van de besluitvorming: is dat procedureel (formeel) juist verlopen?
Ik zie geen reden om die vraag negatief te beantwoorden. De gevolgde procedure is zorgvuldig, scherper nog dan het wetsvoorstel (waarin immers de Commissaris van de Koning de relevante autoriteit is en consultatie van de Minister van Binnenlandse Zaken overbodig is), terwijl – zoals hierna zal blijken – deze in feite en formeel overbodig was. Dat er in onderhavige casus per saldo is afgeweken van de Gemeentewet die slechts een ontheffing van een jaar mogelijk maakt, brengt mij niet tot een ander oordeel.
Voorgaande stelling zal ik als volgt en stapsgewijs nader onderbouwen: •
•
Betrokkenen in onderhavig dossier zijn er kennelijk van uitgegaan dat de Commissaris van de Koning en/of de Minister van Binnenlandse Zaken ontheffing zou(den) hebben verleend aan de burgemeester om langer dan één jaar na de benoeming niet in de gemeente Bussum te wonen. Dat is echter niet het geval en dat staat ook niet in de brieven. Dat kan ook niet, want hiertoe ontbreekt de wettelijke grondslag. In de wetgeving is – op dit moment - maar één bestuursorgaan bevoegd om de burgemeester ontheffing van het woonplaatsvereiste te verlenen voor maximaal één jaar: de betreffende Gemeenteraad. Weliswaar zal - naar verwachting - de Commissaris van de Koning een dergelijke ontheffingsbevoegdheid gaan krijgen, wetgeving daartoe ligt zoals bekend wordt verondersteld bij de Eerste Kamer, maar deze wetgeving is nog niet van 44
•
•
•
•
•
• •
•
kracht geworden. Het is dan ook aan de gemeenteraad om toe te zien op de handhaving van deze bepaling inzake het woonplaatsvereiste. De wet kent – ik merk dat nadrukkelijk op - geen sanctiebepaling als de burgemeester na één jaar nog niet in de gemeente woont. Met andere woorden: het niet voldoen aan het woonplaatsvereiste kent geen juridische consequenties. Dit wordt ook wel een ‘Lex Imperfecta’ genoemd (ofwel: rechtsregel zonder sanctie). De Gemeenteraad kan, als er bijvoorbeeld sprake is van bijzondere omstandigheden (dat is in de eerste plaats aan de Gemeenteraad zelf), ervoor kiezen niet handhavend op te treden en te accepteren dat de burgemeester na één jaar nog niet in de gemeente woont. In casu is het gevoelen van de Gemeenteraad – naar aanleiding van het seniorenconvent van 5 juni 2014 en middels de griffier – door middel van een brief van de fractievoorzitters aan de Commissaris van de Koning ter kennis gebracht. Zelfs indien de fractievoorzitters casu quo het seniorenconvent van mening zou zijn dat deze brief niet namens de fractievoorzitters geschreven had mogen worden, is het zo dat de ontvangers van de brief (de Commissaris van de Koning en na doorzending door hem de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) er wel vanuit mochten gaan dat deze namens hen is geschreven. Van genoemde functionarissen kan mijns inziens redelijkerwijs niet worden gevergd dat zij een dergelijke feit daadwerkelijk controleren. In deze brief geven de fractievoorzitters aan dat zij het in het licht van de aanstaande fusie het niet redelijk en niet noodzakelijk vinden de burgemeester aan het woonplaatsvereiste te houden. De Commissaris van de Koning heeft de redelijkheid van dit standpunt van de fractievoorzitters beoordeeld en heeft het standpunt van de fractievoorzitters aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd. De Minister heeft hiervan kennisgenomen en ook aangegeven in te stemmen met het voorstel zoals is verwoord in de brief van de gemeente Bussum om de burgemeester niet aan het woonplaatsvereiste te houden. Afweging daarbij is juist dat het verzoek vanuit de Gemeenteraad – namelijk via de fractievoorzitters - zelf afkomstig is. Er is in formeel-juridische zin derhalve geen sprake van een ‘ontheffing’, want daarvoor is zoals gezegd geen wettelijke grondslag. Er is per saldo dus sprake van een situatie waarin, bij monde van de fractievoorzitters, door de gemeente Bussum is aangegeven de burgemeester vanwege de bijzondere omstandigheid van de aanstaande fusie niet aan het woonplaatsvereiste te zullen houden. Deze lijn is in de bestuurlijke kolom door de gemeente Bussum aan de Commissaris van de Koning en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voorgelegd, hetgeen enerzijds formeel overbodig en anderzijds bestuurlijk zorgvuldig en transparant te noemen is.
Langs andere – en een naar mijn mening eveneens valide - weg kan tot een soortgelijk oordeel worden gekomen: •
indien, op initiatief van (alle) fractievoorzitters althans via het seniorenconvent van 5 juni 2014, per saldo blijkt dat betrokkenen – burgemeester, fractievoorzitters via het seniorenconvent, Commissaris van de Koning en de Minister van Binnenlandse Zaken en 45
•
• •
•
Koninkrijksrelaties – het er over eens zijn dat in deze situatie een burgemeester niet gehouden kan of hoeft te worden aan het woonplaatsvereiste; en dat er een nieuw wetgeving aan zit te komen die het in deze situatie mogelijk zou maken voor de Commissaris van de Koning om ontheffing te verlenen en die wet weliswaar nog niet van kracht is, maar juist mede is geïntroduceerd om dit soort situaties nader te regelen; en in de wetenschap dat er een precedent is en in een vergelijkbare situatie ook al eens overeenkomstig is gehandeld; dan is het de vraag of binnen de bestuurlijke praktijk in deze situatie gevergd kan worden een strikt formalistische redenering op te zetten en dan als Commissaris van de Koning en/of Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties tegen de fractie te zeggen: een jaar is een jaar; terwijl los daarvan er geen instrument bestaat om naleving in de richting van de Gemeenteraad af te kunnen dwingen (er is immers geen sanctie in de Gemeentewet – of elders - opgenomen).
Dat aldus is gehandeld door Commissaris van de Koning en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties komt mij niet als onredelijk, ongrondwettelijk en/of onrechtmatig voor. Ik heb dan ook geen noodzaak gezien hen in deze hierover te interviewen: formeel hadden zij namelijk geen enkele rol in de besluitvorming in deze.
Op basis hiervan kon en mocht de heer Heijman er naar mijn mening van uitgaan dat er in feite nog steeds materieel sprake was van een ontheffing woonplaats. De volgende stap – vanuit diens positie bezien – is de vraag of er ook weer aanspraak kon worden gemaakt op de pensionkostenvergoeding (die was stop gezet) en de reiskostenvergoeding (die niet was stop gezet). Alvorens naar dat thema over te gaan nog enige woorden over de informatieverstrekking inzake vorenbedoelde brieven.
Informatieverstrekking inzake vorenbedoelde brieven De brieven van de griffier (13 juni 2014), de Commissaris van de Koning (11 augustus 2014 en 3 september 2014) en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (14 augustus 2014) zijn niet actief aan de fractievoorzitters en/of Gemeenteraad verstrekt.
Uit de door ondergetekende gevoerde gesprekken blijkt dat een aantal betrokkenen de verwachting heeft van dergelijke brieven in kennis te worden gesteld. In ieder geval op actieve wijze door de burgemeester (eventueel via de griffier).
Allereerst herhaal ik de opmerking, er op neer komende dat de heer Heijman geen partij was in de brief van 11 augustus van de Commissaris van de Koning aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Een brief waar je niet over beschikt kan je niet verstrekken. 46
Dit ligt anders ten aanzien van de andere brieven. Nu de kwestie in het seniorenconvent van 5 juni door inbreng van de heer Heijman aan de orde is gesteld had het – ik heb dat hiervoor reeds aangegeven – in het verlengde daarvan in de rede gelegen indien de brief van de griffier aan de Commissaris van de Koning (13 juni 2014) aan het seniorenconvent was verstrekt. Ik heb daartoe reeds drie redenen genoemd, die ik op deze plaats herhaal: (1) omdat het de eigen positie van de burgemeester betrof; (2) het ging om een uitzonderingssituatie, nu immers de strekking was om de wettelijke ontheffingstermijn te verlengen; (3) burgemeesters (en andere bestuurders) nu eenmaal onder het vergrootglas liggen als het gaat om gevoelige punten zoals declaraties en onkostenvergoedingen (hetgeen de onderhavige casus overigens weer eens aantoont).
Verder had het naar mijn mening – die wordt geobjectiveerd door de afgenomen interviews - in de rede gelegen deze brief later alsnog te verstrekken aan het seniorenconvent tezamen met de brief van de Commissaris van de Koning van 3 september 2014 waarbij bovendien de brief van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 14 augustus 2014 was gevoegd. Verstrekking zo snel mogelijk na de binnenkomst van de brief van 3 september 2014, met name ook omdat deze brief gericht was aan de fractievoorzitters in de Gemeenteraad van Bussum. In de interviews met ondergetekende heeft de heer Heijman aangegeven dat hij zich deze redenering kan voorstellen. Achteraf bezien had hij ‘om de cirkel rond te maken’ de drie brieven (13 juni, 14 augustus en 3 september 2014) bij de eerste gelegenheid na 3 september aan het seniorenconvent – waar het in eerste instantie was besproken – dan wel aan het presidium moeten verstrekken.
Aanvullend merk ik op dat in deze ook artikel 74 van de Gemeentewet relevant is. In lid 2 is bepaald dat van de ontvangst van aan de Gemeenteraad gerichte stukken die niet terstond in de vergadering aan de orde worden gesteld, door de burgemeester in de eerstvolgende vergadering van de raad mededeling wordt gedaan. Dat geldt dus met name voor de brief van 3 september 2014 (met als bijlage de brief van 14 augustus 2014). Dan ligt het verder ook voor de hand de ‘veroorzakende’ brief van de griffier (13 juni 2014) ook bij te voegen om zo het beeld compleet te maken. Het ware nog zuiverder geweest de brieven integraal ter kennisgeving (dat gaat verder dan het doen van een mededeling) en/of ter bespreking aan de Gemeenteraad te verstrekken. Dat is immers het enige orgaan dat bevoegd was over de ontheffing woonplaats te beslissen. In hoofdstuk 12 wordt verder ingegaan op het moment dat de brieven de fracties wel (formeel) bereiken (namelijk op 13 april 2015).
Feit is echter dat geen der fractievoorzitters die aanwezig waren bij het seniorenconvent van 5 juni 2014 dan wel degenen die bij de daaropvolgende vergadering waarin de notulen van dat seniorenconvent zijn goedgekeurd aanwezig waren, om de brieven (met name die van de griffier van 47
13 juni 2014) heeft verzocht. Evenmin is een verzoek tot agendering van het thema ontheffing woonplaats aangetroffen noch heb ik kunnen vaststellen dat hierover toentertijd (kritische) vragen in de Gemeenteraad zijn gesteld.
8. Voortzetting vergoedingen (tweede helft 2014) Ambtelijk handelen inzake onkostenvergoedingen: 18 augustus en verder Op 18 augustus wordt door de gemeentesecretaris richting personeelszaken aangegeven dat (kort en zakelijk door mij weergegeven):
• •
•
er contact is geweest met de kabinetschef van de provincie inzake de vergoedingen voor de burgemeester; dat daarbij aan de orde is gesteld dat de burgemeester bij zeer hoge uitzondering en in afwijking van de wettelijke regels toestemming heeft om langer dan een jaar niet in Bussum te wonen, waardoor zijn positie materieel is te vergelijken met die van waarnemer; dat op basis daarvan een voorstel moet worden opgemaakt om de vergoedingen te continueren en om bovendien, analoog aan de regeling voor waarnemend burgemeesters een maaltijdvergoeding toe te kennen voor de avonden dat hij ‘noodgedwongen’ in een restaurant moet eten vanwege avondvergaderingen.
Hierop volgt een ambtelijk memo (gedateerd 12 september 2014) gericht aan de gemeentesecretaris en de burgemeester, met daarin het volgende advies:
‘Het rechtspositiebesluit Burgemeesters en de regeling rechtspositie Burgemeester zijn vrij dwingendrechtelijk van aard en bieden geen uitzonderingsmogelijkheden. Zo vervalt volgens artikel 4 van het rechtspositiebesluit Burgemeester de vergoeding van pensionkosten na een jaar en bestaat er geen mogelijkheid dit te verlengen. Nu heeft de kabinetschef van de provincie Noord Holland, de heer R. Wortelboer, geadviseerd in deze specifieke situatie van de heer Heijman, wel de vergoeding van de pensionkosten te continueren anticiperend op veranderende wetgeving op dit punt en vanwege de bijzondere situatie van de burgemeester in het kader van de gemeentelijke herindeling. Dit geldt hetzelfde voor de reiskosten woon werkverkeer. Er bestaat volgens het rechtspositiebesluit en regeling rechtspositie Burgemeester geen recht op een maaltijdvergoeding bij avondvergaderingen in de gemeente Bussum. Dit wordt geacht uit de ambtstoelage te worden voldaan. Wel bestaat er recht op een maaltijdvergoeding indien dit noodzakelijk is voor vergaderingen in een andere gemeente.
48
Er wordt geadviseerd deze memo met het raadspresidium te bespreken en dan de gemaakte afspraken via een brief te bevestigen aan de burgemeester.’
Gedateerd op 16 september is ambtelijk een besluitformulier alsmede een B&W-advies voorbereid. De geadviseerde beslissing luidt dan – verkort weergegeven - als volgt:
‘Er wordt dan ook geadviseerd om zo lang de burgemeester een ontheffing van het woonplaatsvereiste krijgt, conform hetgeen het ministerie van binnenlandse zaken en de kabinetschef van de provincie Noord Holland hebben geadviseerd, hem een vergoeding van woonlasten van 90 % van de kosten toe te kennen, zijnde 90 % van 619 euro, zijnde 557,10 euro per maand. Daarnaast zal de vergoeding van woon werkverkeer zolang de ontheffing van het woonplaats vereiste blijft gelden, kunnen worden gecontinueerd. Er wordt geadviseerd deze memo met het raadspresidium te bespreken en dan de gemaakte afspraken via een brief te bevestigen aan de burgemeester. Er bestaat volgens het rechtspositiebesluit en regeling rechtspositie Burgemeester geen recht op een maaltijdvergoeding bij avondvergaderingen in de gemeente Bussum. Dit wordt geacht uit de ambtstoelage te worden voldaan. Er wordt dan ook geadviseerd dit verzoek niet te honoreren.’
Het advies van het Ministerie Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – dat ervan uitgaat dat de gemeenteraad/fractievoorzitters geen probleem zouden maken van het wonen buiten Bussum – was inderdaad zodanig dat de pensionkostenvergoeding tijdelijk zou kunnen doorlopen. Voorts heb ik vastgesteld dat de Kabinetschef van de provincie Noord Holland in gelijke zin heeft geadviseerd.
Memo inzake vergoeding pension-, maaltijdkosten en woon-werkverkeer: 10 oktober 2014 Een nieuwe stap is dat, mede na intern overleg met de heer Heijman een volgende notitie wordt opgemaakt, een memo van 10 oktober 2014. Het is gericht aan het presidium en zou afkomstig zijn van het College. Dat laatste is echter niet zoals het is gegaan (zie ook het NB op het memo dat als bijlage 3 is verstrekt aan de Gemeenteraad bij de beantwoording van de eerste vragenlijst vanuit de fracties). Ambtelijk was de gedachte om de routing van het memo via het College te laten lopen. De heer Heijman vond – aldus een verklaring vanuit de ambtelijke organisatie - dat ‘geen goede route. Hij gaf aan dat niet het college maar de raad hierover gaat’.
49
Ambtelijk vond men die mededeling van de heer Heijman toen terecht waarna de heer Heijman werd geadviseerd om in overleg met het presidium/het seniorenconvent te gaan over de eventuele voortzetting van zijn vergoedingen pension- en reiskosten. De reactie van de heer Heijman was – aldus wederom de mededeling vanuit de ambtelijke organisatie - dat hij even over dit advies twijfelde: ‘Dit, vanwege de toen al zeer verslechterde/gepolariseerde verhoudingen binnen de raad. Hij maakte zich zorgen over het mogelijk politiseren van de discussie over zijn onkostenvergoedingen. Uiteindelijk was hij er ook zelf van overtuigd dat overleg met het presidium/seniorenconvent de meest geëigende weg was’. Dit heeft geleid tot het ambtelijk voorbereiden van het memo van 10 oktober 2014. Daarin wordt het volgende onder de noemer ‘Gewenste situatie’ geschetst
‘Gewenste situatie Gezien de uitzonderlijke situatie dat er een gemeentelijke herindeling per 1 januari 2016 zal plaatsvinden, hetgeen de heer Heijman bij zijn benoeming nog niet wist, is het onredelijk om van hem te verlangen om naar de gemeente Bussum te verhuizen. De fractievoorzitters hebben de redelijkheid hiervan ingezien en inmiddels een continuering van de ontheffing met betrekking tot het woonplaatsvereiste toegekend. De commissaris van de koning is hiervan op de hoogte gesteld. Gezien deze situatie is het passend om de vergoeding van zijn pensionkosten voort te zetten, om een maaltijdvergoeding bij avondvergaderingen in Bussum toe te kennen, vergelijkbaar met die van een wethouder die een ontheffing van het woonplaatsvereiste heeft gekregen, immers thuis eten is geen optie, en om de vergoeding van zijn reiskosten woonwerkverkeer te continueren.’
Ambtelijk wordt overeenkomstig die ‘gewenste situatie’ – ten opzichte van de voorgaande stukken zit daarin met name een verschil in de omgang met de maaltijdvergoeding (ik kom daar nog op terug)- geadviseerd en wordt voorts het advies aan de heer Heijman gegeven het memo door te sturen naar het presidium/seniorenconvent. Van dat advies is de heer Heijman afgeweken. Na de vergadering van 19 november 2014 van het fractievoorzittersoverleg, deelde hij zijn ambtenaren mede dat hij het presidium/seniorenconvent mondeling had geïnformeerd over de inhoud van het memo en dat men accoord was.
Fractievoorzittersoverleg: 19 november 2014 Onder het vorige kopje wordt – vanuit de ambtelijke stukken – gerefereerd aan het presidium/seniorenconvent van 19 november 2014. Die bijeenkomst is echter genotuleerd als een fractievoorzittersoverleg, waarbij overigens mevrouw Munneke Smeets (Hart voor Bussum) en de heer Henzen (Partij voor Bussum) afwezig waren.
50
Voorts was de griffier niet aanwezig omdat tijdens de bijeenkomst ook over een klacht jegens hem werd gesproken. Hij heeft de bijeenkomst wel genotuleerd, waarbij hij heeft weergegeven hetgeen de heer Heijman hem over de vergadering mededeelde. Deze notulen zijn – voor zover te achterhalen – pas eind december2014/begin januari 2015 opgemaakt. Door een (toegegeven) fout bij de griffie zijn de notulen vervolgens niet direct maar veel later pas naar de deelnemers aan het seniorenconvent verzonden.
Er is als gezegd vanuit de griffie toegegeven dat dit fout is gegaan. Er is geen enkele aanwijzing dat de heer Heijman daarop gestuurd heeft, instructies heeft gegeven of er anderszins voor heeft gezorgd dat verzending van de notulen is opgehouden.
De notulen vertellen ten aanzien van het woonplaatsvereiste het volgende verhaal:
‘Tijdens de vergadering van het fractievoorzittersoverleg deelt de burgemeester het volgende mede. Van de Commissaris van de Koning, de heer Remkes, is een brief ontvangen, waarbij een brief van de minister van BZK is gevoegd, waarin deze mededeelt dat hij de heer Heijman – gelet op de komende gemeentelijke herindeling – niet aan het wettelijk verplichte woonplaatsvereiste houdt. Dit brengt wat Bussum betreft met zich mee, dat de gebruikelijke vergoedingen (pensionkosten, woon-werkverkeer en maaltijdvergoeding) worden voortgezet tot 1 januari 2016.’
Dat het om ‘gebruikelijke vergoedingen’ gaat en daarbij de ‘maaltijdvergoeding’ ook wordt genoemd is conform de in het memo 10 oktober geschetste situatie en het daarbij passende advies. De stukken uit de periode daarvoor geven (zie hetgeen ik opmerk over het ambtelijk memo van 12 september 2014 en een voorbereid besluit van 16 september 2014) echter aan dat een dergelijke vergoeding voor een burgemeester juist geacht worden uit de ambtstoelage te zijn voldaan. De reden die in het memo van 10 oktober op dit punt wordt genoemd en dat uiteindelijk wordt gehanteerd om nu wel de maaltijdvergoeding toe te kennen, betreft de situatie van een wethouder die een ontheffing van het woonplaatsvereiste heeft verkregen. De suggestie om dit zo te doen staat ook in de eerder besproken mededeling van de gemeentesecretaris van 18 augustus 2014.
Nu de maaltijdvergoeding voor burgemeesters niet expliciet is geregeld kan mijns inziens niet worden gesteld dat de toekenning van een maaltijdvergoeding aan de burgemeester ‘gebruikelijk’ is. Daarom bestaat er normaliter geen (discretionaire) bevoegdheid om de regeling ten aanzien van een dergelijke vergoeding uit te breiden of in te perken.
51
In gelijke zin is de heer Heijman – later en wel op 11 mei 2015, dus achteraf – impliciet geadviseerd door de directeur van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters. In een memo zet hij de diverse vergoedingen uiteen, waarbij hij de maaltijdvergoedingen niet expliciet noemt. Wel stelt hij ten aanzien van de genoemde regelingen (pensionkosten, verhuiskosten, dubbele woonlasten, ambtswoning en reiskosten) dat: ‘Alle regelingen zijn onvervreemdbaar in de zin dat de gemeenteraad niet bevoegd is om de rechten (en hoogte van de vergoedingen) uit te breiden of in te perken’.
Op dit punt overweeg ik dat de toekenning van de maaltijdvergoeding enerzijds weliswaar niet ‘gebruikelijk’ was (zie met name de eerste ambtelijke adviezen), maar dat deze anderzijds wel een analogie kent met de regeling voor wethouders. Het gaat mij daarom te ver en te snel om zonder nader onderzoek tot een oordeel ‘(on)rechtmatig’ te komen ten aanzien van deze vergoeding. Aangezien de ontheffing woonplaatsvereiste en de pensionkostenvergoeding de hoofdmoot van het onderzoek vormden en de meeste tijd en aandacht vergden heb ik aan dit punt (nog) geen verdere aandacht kunnen schenken. Het thans eerst uitzoeken zou het ophouden van het rapport tot gevolg hebben.
Derhalve resteert de maaltijdvergoeding als een punt van aandacht in de verdere financiële afwikkeling met de heer Heijman na behandeling van dit rapport en het trekken van consequenties naar aanleiding daarvan. Daarbij dient ook in ogenschouw te worden genomen dat deze vergoeding geen voortzetting betekent van reeds eerder verleende vergoedingen: het is er vanaf 19 november 2014 als extra component bijgekomen.
9. Onderverhuur woning Oost-Gelre Onderverhuur woning Oost-Gelre: 1 december 2014 De door de heer Heijman in Oost-Gelre gehuurde woning (huursom: 400 euro per maand) is door hem per 1 december 2014 onderverhuurd (voor hetzelfde bedrag: 400 euro per maand). Dit feit heeft hij niet gemeld op het niveau van (een vertegenwoordiging van) de gemeenteraad, ambtelijk of aan de wethouders in het College. Kortom, het was in Bussum niet bekend tot aan het uitbreken van de commotie in het voorjaar van 2015.
Ambtelijk gezien had hij dit wel behoren te melden, gegeven het effect op de reiskostenvergoeding waarvoor (mede) werd uitgegaan van een woonplaats van de heer Heijman in Oost-Gelre. Ik kom later nog op die reiskostenvergoeding terug. In andere gremia of tegenover andere personen – zoals diens secretaresse – had hij het kunnen melden. Omdat hij met deze en gene eerder, soms zelfs intensief, over diens woonsituatie had gesproken. Formeel bestond er echter geen verplichting dit te melden. 52
Achteraf bezien ligt hier voor een aantal van de door mij geïnterviewden personen wel het knelpunt: juist omdat zij er pas achteraf van hoorden. Het gaat dan niet meer om de vraag over (on)rechtmatigheid van vergoedingen, maar om de vraag of de heer Heijman al dan niet bewust informatie heeft achtergehouden. Daarmee krijgt de casus een ander karakter: van een juridische kwestie wordt het (achteraf) een vertrouwenskwestie. Dat laatste – zo volgt uit de afgenomen interviews – moet met name worden bezien vanuit de financiële positie waarin de heer Heijman verkeerde voor de onderverhuur en de situatie daarna. Feit is dat er door onderverhuur voor hem 400 euro, althans een bedrag dat in die richting komt (een verhuurder kan wellicht nog met enige kosten voor diens rekening te maken krijgen), minder lasten per maand ontstaan. Door onderverhuur komt de heer Heijman daardoor in een financieel betere positie te verkeren. En volgens diverse geïnterviewden betreft dat een situatie die niet met de diverse regelingen is beoogd. Op het moment van onderverhuur ontstaat namelijk de situatie – afgezien van de woning in Frankrijk – dat de heer Heijman zelf geen woonlasten meer draagt: noch in Oost-Gelre noch in Zeist/Huis ter Heide.
Visie heer Heijman In de interviews met de heer Heijman is dit onderwerp ter sprake gekomen en is hem gevraagd op het onderwerp onderverhuur te reflecteren. Zoveel mogelijk in zijn woorden weergegeven, is onder meer het volgende van belang:
•
• •
•
‘de onderverhuur speelt al langer. Ook daarvoor [de data van 19 november (fractievoorzittersoverleg) en 28 november (datum ondertekening onderverhuurcontract) worden in het gesprek genoemd] speelde het al in mijn hoofd.’; ‘Ja, ik kan mij dat wel voorstellen.’ (naar aanleiding van de opmerking dat de fractievoorzitters dit wel eerder hadden willen horen); (onder verwijzing naar een notitie van diens adviseur de heer Versteden): ‘Daarin schrijft hij zolang de burgemeester niet beschikt over definitieve huisvesting kan er aanspraak worden gemaakt op de pensionkostenregeling zolang deze verblijft in een andere tijdelijke woonruimte. Ik heb me er nog eens in verdiept. Ik heb er zelfs nu nog recht op. Het gaat me om de regeling die van toepassing is. En dat heeft niets te maken met ergens beter of slechter van worden. Iedereen kan daarover vragen stellen. Zo zit het in elkaar. Heeft een burgemeester geen definitieve woonruimte; dan kom je in aanmerking.’; ‘Het gaat hier alleen over de toepassing van secundaire arbeidsvoorwaarden. Daarin zijn politieke afwegingen irrelevant. Het is rechtmatig of het is niet rechtmatig. Hier geldt een formeel-juridische lijn. Dit was anders bijvoorbeeld bij de omissie dat er geen formeel raadsbesluit is genomen ter zake de ontheffing van het woonplaatsvereiste. Daar kan je de materiële lijn volgen, omdat iedereen er van af wist en er geen onenigheid was over dit punt.’
53
Naar aanleiding van het laatste citaat kwam in het interview de volgende vraag aan de orde, namelijk of hier vroeg of laat niet iets gaat knellen. De heer Heijman werd voorgehouden dat hij de oppositie, althans een deel daarvan, in feite verwijt dat die zich ten aanzien van het begin van de kwestie (ten aanzien van de ontheffing woonplaats) ‘te formalistisch opstelt’ en waar de heer Heijman daarentegendan juist kijkt naar de wat er materieel is gebeurd. Terwijl hij degene is die dit in verband met de onderverhuur omdraait: dan is hij formalistisch en verwacht hij dat anderen niet kijken naar wat er materieel aan de orde is. Daarop gaf de heer Heijman het volgende antwoord:
‘Ik ben van mening dat de lieden die zich tekort gedaan voelen of althans dat gevoel hebben ik dat niet kan wegnemen. Zij hebben altijd de ruimte gehad om zich te uiten. Maar de manier van communiceren is meer in de trant van pseudo juridische onzin.’
Als het gaat om de (on)rechtmatigheidsvraag dan gaat het niet om vertrouwen of gevoelens, maar om het juridisch kader. De heer Heijman verwijst ernaar dat hij dit – in de tweede week van mei 2015 – heeft laten uitzoeken door de directeur van het Nederlands Genootschap van Burgemeesters en dat daaruit het volgende is gevolgd: ‘Er is niets geregeld over tijdelijke onderverhuur van de woning in Oost-Gelre. Er zijn geen voorwaarden hierover opgenomen in de regelgeving. De woning in de vorige gemeente is een privé-aangelegenheid voor u.’ De heer Heijman geeft voorts aan dat de provincie er ook naar heeft gekeken en dat deze zienswijze is onderschreven. Feitelijk ligt het iets genuanceerder omdat de Kabinetschef heeft gesteld: ‘Over hoe zich dit naar de specifieke uitvoering van e.e.a. in de Bussumse situatie laat vertalen kan ik natuurlijk niet inschatten.’
Onderwerp onderverhuur tijdens de interviews In de diverse interviews is het onderwerp onderverhuur ook aan de orde gesteld. Een bloemlezing uit de reacties, waarbij de vraag meestal in de volgende context is gesteld: ‘Had U dit willen weten?’
• • •
• • •
‘Ik denk het wel. Hoewel het voor de pensionkostenvergoeding niet uitmaakt.’; ‘De burgemeester had erover kunnen praten.’; ‘Ik vind het een kwestie van behoorlijk bestuur. Het gaat om transparantie! Hoewel ik me besef dat ik misschien een hoge norm heb daaromtrent.; voorts ‘Ik vind de informatieplicht essentieel.’; ‘Ik geef ronduit toe dat je anders gaat kijken naar iemand als je dit soort ervaringen met iemand meemaakt.’; ‘Dat had hij moeten melden.’; ‘Volgens mij moet je de regel uitleggen naar de geest en niet naar de letter.’; 54
• • • • •
•
‘Hadden we dat geweten dan had een aantal mensen gevraagd om een nieuwe regeling van de reiskostenvergoeding te treffen.’; ‘Je weet als bestuurder dat declaraties onder een vergrootglas liggen.’; ‘Maar de cumulatie van dingen is voor mij de bottleneck. De heer Heijman kwalificeer ik als een ritselaar.’; ‘Voor mij is de periode vóór 1 december een stuk zachter. Hoewel ik daar wel een mening over heb. De datum van 1 december 2014 is heel hard voor mij.’; ‘Dat was mij en ons niet bekend. Pas enkele weken geleden bleek dat de heer Heijman geen koopwoning maar een huurwoning had en dat hij deze huurwoning eind 2014 had onderverhuurd. Als ik dat eerder had geweten (toen) dan had ik ‘hem bij zijn lurven gepakt’. Ik zou hem direct geadviseerd hebben die huurwoning op te zeggen en zsm naar Bussum te verhuizen.’; ‘Dat had hij niet moeten doen. Dat kan niet. Hij had dat moeten zeggen.’
Voorts ben ik door een geïnterviewde gewezen op de toepassing van het indemniteitsbeginsel: ‘Er mag geen netto voordeel voortvloeien ten gunste van degene die wordt gecompenseerd. Dat is nu wel het geval bij de heer Heijman. (…) Vanaf het moment van onderverhuur. Toen was er geen nadeel meer ten laste van de burgemeester als gevolg van wonen in Huis ter Heide respectievelijk Baarn.’
Concluderend dient te worden vastgesteld dat de heer Heijman formeel-juridisch het gelijk aan zijn zijde heeft: de onderverhuur van zijn huurwoning in Oost-Gelre doet formeel niet ter zake voor de pensionkostenvergoeding. De diverse citaten – van meerdere personen afkomstig, waarin overigens geen citaten van de lokale oppositiepartijen zijn verwerkt – maken duidelijk dat de melding van de onderverhuurkwestie voor hen echter wel relevant was.
10. Reiskostenvergoeding/pensionkostenvergoeding na onderverhuur en verhuizing Reiskostenvergoeding: na 1 december 2014 Het hoeft geen betoog dat je geen aanspraak behoort te maken op een reiskostenvergoeding waar geen kosten tegenover staan. De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat de heer Heijman geen recht had op een reiskostenvergoeding van en naar Oost-Gelre op het moment dat hij daar geen woning meer had omdat hij deze onderverhuurde.
De heer Heijman denkt daar overigens hetzelfde over en is bereid de op dit punt genoten onkostenvergoeding te verrekenen. Hij stelt het te betreuren dat deze onkostenvergoeding is doorgelopen, maar zoekt de oorzaak in het feit dat hij niet elke maand op zijn loonstrook heeft gekeken. Letterlijk in diens woorden: ‘Wat mij ontgaan is, is het feit dat op de salarisstrook die
55
€300,- nog steeds stond. Dat wist ik niet en dat had ik misschien moeten zien. Ik ben daar ook verantwoordelijk voor. Voor wat er op stond en wat ik niet heb gezien.’
Derhalve dient de vergoeding van 326,70 euro per maand (zie voor de berekening bijlage 9 bij de beantwoording van de eerste set vragen van de fracties) per 1 december 2014 tot het moment dat de heer Heijman niet meer in Zeist/Huis ter Heide woonachtig is te worden verlaagd naar 189 euro per maand.
Verhuizing naar Baarn Die 189 euro per maand dient door te lopen tot enig moment in 2015. Welk moment precies is door mij niet exact aan te geven.
Van belang is namelijk dat de heer Heijman op enig moment is verhuisd naar zijn vriendin in Baarn. Het exacte moment heeft hij niet direct doorgegeven aan de personeelsadministratie.
Wel is tijdens de interviewsessies vanuit de ambtelijke organisatie verklaard dat hij ten aanzien van het invullen van zijn declaratie vertelde ‘dat hij vanaf half maart vanuit Baarn is gereisd. Dat was nog voordat alles ging spelen.’ Later zou hij ten behoeve van het invullen van diens declaraties hebben verteld ‘dat hij vanaf eind april ingeschreven was in Baarn.’
Desgevraagd zegt de heer Heijman daarover zelf het volgende: ‘Half maart heb ik zelf genoemd. Ik had een LAT-relatie. Ik ben feitelijk verhuisd op 25 of 26 april. . Ik zat daar in de weekends. Ik woonde niet in Baarn. Op 30 april heb ik me laten inschrijven.’, en: ‘Ik heb gezegd hoe doen we dat met de dienstreizen. Dat moeten we eens goed uitzoeken. Er liggen nog een aantal declaraties. Ik heb tot en met februari in Huis ter Heide gewoond en daarna wisselend in Baarn en Huis ter Heide. Ik heb gezegd goed op te letten wat we moeten declareren.’
Daar enkele declaraties nog dienen te worden uitbetaald (over de maanden maart tot en met juni 2015 zou het gaan om een bedrag van in totaal circa 800 euro) en de heer Heijman een deel (ruim 13.000 euro) van de ontvangen vergoedingen reeds heeft terug gestort en er om die reden ook nog verrekeningen moeten plaatsvinden, heb ik dit punt verder laten rusten. Het gaat om relatief kleine bedragen en het onderwerp kwam pas nadrukkelijk op in het laatste interview met de heer Heijman. Dit nu verder uitzoeken zou relatief veel tijd kosten en het uitbrengen van het rapport ophouden. Daarom heb ik besloten me niet verder in de reiskostendeclaraties te verdiepen.
56
Overigens merk ik nog wel op dat het er niet omgaat op welk moment iemand zich bij een andere gemeente laat inschrijven; het gaat om de vraag vanwaar de reizen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden.
Pensionkostenvergoeding na verhuizing naar Baarn Voorts kan de vraag opkomen tot op welk moment het recht op de pensionkostenvergoeding doorloopt. De heer Heijman is van mening dat dat recht nog steeds doorloopt.
Andere opties zijn in ieder geval: -
het eerder besproken moment (1 december 2014) waarop de onderverhuur in Oost-Gelre start; tot en met februari 2015, het moment dat de heer Heijman in Huis ter Heide verbleef; ook nog in de periode begin maart tot 25/26 april 2014 als er van een verhuizing naar Baarn sprake is; eind april 2014 als de heer Heijman zich inschrijft in Baarn; het moment waarop het burgemeesterschap van de heer Heijman eindigt.
Ook dit punt is in het laatste interview opgekomen en heb ik niet verder uitgezocht. De vraag of de pensionkostenvergoeding ook na eind april 2015 nog kan doorlopen, hangt mede af van het feit of er dan nog daadwerkelijk kosten door de heer Heijman worden gemaakt en betaald die passen binnen het regime van de pensionkostenregeling.
Wel merk ik op dat naast de vraag of er een ‘recht’ bestaat ook de vraag kan opkomen of je van dat recht gebruik moet maken. Ook dat is in meerdere gesprekken opgekomen. Zo wordt bijvoorbeeld vanuit de ambtelijke organisatie opgemerkt (in algemene zin en niet direct in relatie tot de pensionkosten in 2015):
‘We kijken ook naar het belang voor wat betreft beeldvorming. We hebben ook besproken met de heer Heijman of hij dit moet willen? Er is zoveel gedoe over declaraties. Er zijn al vaker WOB-verzoeken geweest. Ik heb gezegd ‘Dit kan zich tegen u keren. Het staat namelijk niet in de wet. Er is uitgevoerd conform de interpretatie van de wet.’
57
11. Terugbetaling door en aan de heer Heijman Reden terugbetaling De heer Heijman heeft over de reden van terugbetaling van de pensionkostenvergoeding onder meer verklaard dat – nadat de commotie in april/mei van dit jaar ontstond – hij heeft benadrukt geen cent te willen ontvangen van de gemeente wat hem niet toekomt.
Bedrag De heer Heijman heeft in twee tranches de totale door hem ontvangen pensionkostenvergoeding ten bedrage van 13.598,03 euro terugbetaald. En wel als volgt:
-
met valutadatum 4 mei 2015 is door de gemeente Bussum 3.095, - euro terugontvangen; met valutadatum 6 mei 2015 is door de gemeente Bussum 10.503,03 euro terugontvangen.
Adressering bankrekening heer Heijman Tijdens het onderzoek ben ik erop gewezen dat de bankrekening waarvanaf de heer Heijman het geld had overgemaakt naar de gemeente Bussum, een opmerkelijk adressering kende. Het op de afschriften genoemde adres betrof namelijk het adres van de eerder in dit rapport genoemde heer Wolterink.
De heer Heijman is hiernaar gevraagd. Hij was verbaasd en had daarvoor niet direct een verklaring. Nadien heeft hij ondergetekende daarover het volgende laten weten: ‘Ik heb contact met de bank gehad. Mijn ex-vrouw heeft haar NL-adres op hetzelfde adres als Wolterink. Zij heeft de bank bericht, dat zij is verhuisd naar [adres, dat ik om privacyredenen niet overneem]. De bank heeft aangenomen, dat wij nog gehuwd waren. Het is nu gecorrigeerd.’
Verrekenen Indien naar aanleiding van onderhavig rapport de conclusie wordt overgenomen dat er tot op enig moment – welk dan ook – recht bestond op de pensionkostenvergoeding, dan dient de heer Heijman een bedrag terug te ontvangen. Eerder is door mij aangegeven dat er dan nog diverse zaken dienen te worden uitgezocht (ambtelijk en in overleg met de heer Heijman) en vastgesteld, alvorens het definitieve bedrag kan worden bepaald.
58
12. Varia: gedragscodes, integriteit, publiciteit en commissievergaderingen Gedragscode voor burgemeester en wethouders van de gemeente Bussum In de gedragscode (versie september 2003) die op burgemeester en wethouders van toepassing is tot 28 april 2014, wordt onder meer het volgende vermeld: ‘Bestuurlijke integriteit houdt in dat de verantwoordelijkheid die met de functie samenhangt wordt aanvaard en dat er bereidheid is om daarover verantwoording af te leggen. Verantwoording wordt intern afgelegd aan het college en de gemeenteraad, maar ook extern aan organisaties en burgers voor wie bestuurders hun functie vervullen.’
De Heer Heijman heeft nadat er commotie is ontstaan uiteindelijk zelf aan de Commissaris van de Koning gevraagd om onderhavig onderzoek. Daarmee wordt beoogd inzicht te krijgen in de gang van zaken en wordt verantwoording afgelegd.
In de gedragscode worden als kernbegrippen genoemd: dienstbaarheid, functionaliteit, onafhankelijkheid, openheid, betrouwbaarheid en zorgvuldigheid. Gedragingen moeten aan deze kernbegrippen worden getoetst.
In de onderhavige casus speelt met name de definitie van ‘openheid’ een belangrijke rol: ‘Het handelen van een bestuurder is transparant, met het doel dat optimale verantwoording mogelijk is en de controlerende organen volledig inzicht hebben in het handelen van de bestuurder en zijn beweegredenen daarbij.’
Indien we de casus terugbrengen tot de kern draait deze erom dat de burgemeester altijd open is geweest over de volgende drie feiten:
(I) (II) (III)
Ik heb een huis in Oost-Gelre en ben daar woonachtig. Ik moet een woning verkopen om middelen beschikbaar te krijgen. k heb rekening te houden met mijn (ex-)partner.
Deze feiten kloppen en de heer Heijman heeft op dit punt dan ook zeker niet gelogen. De casus leert echter ook dat voor deze en gene in de loop der tijd ook nader gebleken feiten relevant blijken te zijn, namelijk:
59
(IV) (V) (VI) (VII)
Het huis in Oost-Gelre betreft een huurwoning. De te verkopen woning staat in Frankrijk. De ex-partner van de heer Heijman woont in het pand in Frankrijk. Bovendien is het huurhuis in Oost-Gelre op enig moment onderverhuurd.
De heer Heijman stelt per saldo deze feiten niet bewust te hebben achtergehouden. Indien we ervan uitgaan dat dat juist is, dan nog moet worden vastgesteld dat op dit punt meer openheid geboden had kunnen en moeten worden. Zeker in die gesprekken waarin het onderwerp van de te verkopen woning een rol speelde. Gesprekken met raadsleden, ambtenaren en wethouders, maar bijvoorbeeld ook in en/of naar aanleiding van een interview met GooiTV eind 2013 (waarin werd gesproken over een eventuele verhuizing naar Bussum en de verkoop van een woning). Nu zijn er misverstanden ontstaan, die als ze niet waren ontstaan veel gedoe en commotie hadden kunnen voorkomen. Zeker nu diverse personen hierover hebben verklaard en daarbij aangeven dat het de heer Heijman duidelijk had moeten zijn dat zij uitgingen van een koopwoning in Oost-Gelre. Feit is echter ook dat velen de perceptie hadden dat hij over een koopwoning in Oost-Gelre beschikte en dat betrokkenen die perceptie niet hebben getoetst door daar expliciete vragen over te stellen. Maar ook los van die misverstanden hadden fractievoorzitters en anderen dit willen weten om het in hun overwegingen mee te kunnen nemen. In hun visie had de heer Heijman kunnen bevroeden dat deze feiten in de besluitvorming een rol zouden kunnen spelen en had hij het hen daarom behoren te melden. Door dit niet te doen heeft hij hen niet de kans gegeven deze aspecten mee te wegen. Waarbij niet, althans niet voor eenieder, direct ook is gezegd dat zij indien ze deze feiten wel hadden geweten ook per definitie tot andere besluitvorming zouden zijn gekomen.
Integriteit heer Heijman Ik volsta met de conclusie dat ‘meer openheid geboden had kunnen en moeten worden’ en spreek derhalve geen oordeel uit over het al dan niet bewust achterhouden van informatie en daarmee vel ik ook geen oordeel over de betrouwbaarheid (kernbegrip in de gedragscode, echter niet beschreven in de context van informatieverstrekking) en integriteit van de heer Heijman.
Daar komt bij dat er per 28 april 2014 een nieuwe gedragscode van kracht is geworden, waarin het begrip bestuurlijke integriteit alsmede de daarmee samenhangende kernbegrippen niet langer zijn opgenomen. Daarbij ontbreekt dus een duidelijk gedefinieerde norm aangaande ‘integriteit’, zodat ondergetekende de casus op dat punt ook niet aan de gedragscode kan toetsen.
Suggesties die in de casus opkomen dat gegevens door de burgemeester wel degelijk bewust achter zouden zijn gehouden, zijn voor en tijdens het onderzoek echter ook opgekomen; daarmee en daardoor komt de integriteit van de heer Heijman – bovendien: publiekelijk - ter discussie te staan 60
alvorens een onafhankelijk onderzoek is ingesteld of afgerond. Vanaf dat moment gaan feiten, percepties, suggesties, mediaberichten door elkaar heen lopen. Bovendien is een deel daarvan vermoedelijk gebaseerd op informatie uit een circuit dat ook de basis vormt voor de anonieme brief van 3 juni 2013. Een brief waarover het Gerechtshof – voor wat betreft de feitelijke onderbouwing van hetgeen in die brief is gemeld – duidelijke taal spreekt. Al met al is hierdoor een kluwen ontstaan die nauwelijks deugdelijk te ontrafelen is, alhoewel ik daartoe diverse pogingen heb gedaan. Een kluwen ook die door mij binnen het tijdsbestek en de mogelijkheden van het onderzoek niet puur feitelijk meer te ontrafelen was. Ik neem de suggesties dan ook voor kennisgeving aan en laat het bij de feitelijke constatering dat deze er zijn. Met name omdat juridisch gezien de onder (IV) tot en met (VII) genoemde feiten niet relevant zijn voor de vraag of er een recht bestond op de pensionkostenvergoeding. Bovendien wordt ondergetekende in de opdrachtverstrekking verzocht om vragen aangaande bijvoorbeeld (on)rechtmatigheid, besluitvorming en communicatie te beantwoorden en is mij niet gevraagd om een integriteitsoordeel uit te spreken. Ik hou mij dan ook aan die onderzoeksopdracht, alhoewel het onderzoek mij inmiddels ook heeft geleerd dat sommige belanghebbenden bij de uitleg daarvan vermoedelijk andere wensen en gedachten hebben.
Daarmee laat ik de gedragscode voor zover betrekking hebbende op de burgemeester verder op een enkele opmerking na onbesproken.
Gedragscode voor raadsleden van de gemeente Bussum In de gedragscode (versie 11 september 2003, geldend tot 24 april 2014) wordt bepaald dat raadsleden bij hun handelen de kwaliteit van het openbaar bestuur centraal stellen. Ook daarbij past het begrip bestuurlijke integriteit en de hiervoor genoemde kernbegrippen. Daarvan zijn wat mij betreft in casu met name begrippen als dienstbaarheid, openheid, betrouwbaarheid en zorgvuldigheid van belang. De gedragscode die vanaf 24 april 2014 geldt, is beknopter en bevat niet de concrete kernbegrippen die zojuist zijn genoemd.
Publiciteit In het onderzoek is in diverse gesprekken door de geïnterviewden gewezen op het aspect publiciteit. Zo worden vraagtekens gezet bij het plotseling verschijnen van een Telegraaf-journalist bij een openbare vergadering op 30 april 2015. Ook worden vraagtekens gesteld bij de manier waarop informatie in of bij de Telegraaf terecht is gekomen. Bijvoorbeeld het feit dat kort nadat bij de fractievoorzitters bekend was gemaakt dat de heer Heijman bepaalde vergoedingen had terugbetaald, deze informatie zeer snel door de Telegraaf bekend is gemaakt. Ook worden er diverse opmerkingen gemaakt over informatieverstrekking aan een journalist van de Gooi- en Eemlander.
61
Begrijpelijkerwijs heb ik vragen en suggesties gekregen van wie of uit welke hoek dergelijke informatie afkomstig was. Maar ik heb geen directe bewijzen gekregen en laat het hier dan ook bij de constatering dat het raadsleden niet vrij staat zonder meer informatie te delen met de pers. Dat dit ook (naast het niet mogen verstrekken van vertrouwelijke informatie uit bijvoorbeeld raadsvergaderingen) heeft te gelden voor via derden verkregen informatie over mogelijke integriteitsschendingen van een bestuurder, volgt uit de gedragscode voor raadsleden (versie 24 april 2014). Bijvoorbeeld uit artikel 5 lid 3 aangaande het omgaan met informatie. Maar ook uit de toelichting op artikel 7, namelijk:
‘Er zijn verschillende fasen te onderscheiden die spelen bij het toezien op de naleving van de code, te weten: • • • •
Het bespreken van lastige integriteitskwesties; Het signaleren van vermoedens en schendingen van de code; Het eventueel onderzoeken van vermoedens van schendingen van de code; Het eventueel sanctioneren van schendingen van de code.
In iedere fase is het van belang om ‘onpartijdig’, ‘terughoudend met publiciteit’ en ‘zorgvuldig’ te zijn. Alleen dan kan een rechtvaardige manier van ‘handhaven van de gedragscode worden gegarandeerd.’
Een melding van overtreding van de gedragscode door een burgemeester dient te worden gemeld bij de griffier. In de onderhavige casus is mij het bestaan van een dergelijke melding echter niet gebleken.
Overigens bestaat er nog een BIOS-handreiking die een andere route – namelijk via de Commissaris van de Koning – noemt, maar de handreiking van BIOS is niet dwingendrechtelijk van aard en heeft een andere status dan de gedragscodes van de gemeente Bussum.
Interview GooiTV: 18 juni 2015 Als eerder gemeld (zie hoofdstuk 2 van onderhavig rapport) hebben mevrouw Munneke Smeets en de heer Sweijen (beiden van Hart voor Bussum) op 18 juni 2015 een interview afgegeven bij GooiTV. In dat interview brengen zij een onderscheid aan tussen het aldaar spreken over de inhoud van het onderzoek en het spreken over het proces en/of de procedure. Het is een onderscheid dat zij aanbrengen, maar dat niet volgt uit de procedureafspraak die volgt uit de opdrachtverstrekking met betrekking tot onderhavig onderzoek. Daar staat immers:
62
‘Communicatie Met de burgemeester en met de fractievoorzitters is op 18 mei jl. afgesproken dat allen zich gedurende het onderzoek, totdat het onderzoek is afgerond, zullen onthouden van commentaar of uitlatingen over het onderzoek en alle zaken en vragen die onderwerp zijn van het onderzoek. Voor de woordvoering wordt verwezen naar de provincie Noord-Holland.’
Door in het gesprek op GooiTV onder meer te spreken over het woonplaatsvereiste is vorenbedoelde communicatie-afspraak naar mijn mening geschonden. Uit het interview bij GooiTV volgt overigens dat mevrouw Munneke Smeets en de heer Sweijen die mening niet delen.
Medewerking aan onderhavig onderzoek Het onderzoek geeft voldoende bewijs om te kunnen stellen dat een deel van de in de casus betrokkenen en geïnterviewden actief op zoek is gegaan naar informatie over de heer Heijman, onder meer inzake zijn tijd in Oost-Gelre. Zo is ook gebleken dat er sterke aanwijzingen bestaan dat vanuit de genoemde kring ook is gesproken met de heer Wolterink en anderen die – al dan niet belastende – informatie over de heer Heijman zouden kunnen aandragen.
De uitkomsten van een deel van wat ik zal noemen dit ‘speurwerk’, is onder meer besproken tijdens een bijeenkomst op 22 april 2015 bij mevrouw Munneke Smeets thuis. Daarbij waren enkele gemeenteraadsleden aanwezig, aldus is mij medegedeeld. Enkele van de genoemden aanwezigen hebben wél inhoudelijk over deze bijeenkomst willen verklaren (bovendien betrof dit nuttige informatie waarbij door ondergetekende een beter zicht op de casus werd verkregen), anderen echter niet. Dit omdat er vertrouwelijkheid zou zijn afgesproken.
Ik zal en kan niemand dwingen afgesproken vertrouwelijkheid te doorbreken en daarom respecteer ik de afspraken in deze. In het kader van de waarheidsvinding heb ik dit echter als onderzoeker wel als een belemmering ervaren. Met name ook omdat een deel van de aanwezigen uit de oppositiehoek afkomstig is en dat juist vanuit deze hoek is aangedrongen op een feitenonderzoek waarvan zij wensen dat alle feiten boven tafel komen.
Bovendien is – ook door de fractievoorzitters die bij mevrouw Munneke Smeets thuis op 22 april 2015 aanwezig waren – met de Commissaris van de Koning afgesproken (zie hoofdstuk 1 van dit rapport inzake de opdracht aan ondergetekende) dat de fractievoorzitters, omdat zij het belangrijk vinden dat een onafhankelijk onderzoek plaatsvindt, aan het onderzoek hun medewerking zullen verlenen.
63
Die medewerking heb ik ten aanzien van de bijeenkomst op 22 april 2015 niet van eenieder ontvangen. Degenen die geen opening van zaken hebben gegeven hebben de vertrouwelijkheid zwaarder laten wegen dan anderen. De anderen die wel spraken hebben de afspraak met de Commissaris van de Koning alsmede het kernbegrip ‘openheid’ vanuit de gedragscode zwaarder laten wegen. Openheid die als volgt is omschreven: ‘Het handelen van een raadslid is transparant, met het doel dat optimale verantwoording mogelijk is en er volledig inzicht wordt geboden in het handelen van een raadslid en zijn beweegredenen daarbij.’
Publiciteit van de zijde van de Heer Heijman en anderen De heer Heijman heeft de afgelopen weken – ofwel gedurende het onderzoek - ook in de pers gereageerd op de ontstane publiciteit. Zo heeft hij gereageerd op het verhaal in de Telegraaf over de bedreiging van voormalig wethouder (Oost-Gelre) Wolterink. De heer Heijman stelt dat het Telegraaf-artikel en de bedreiging geen onderdeel uitmaken van onderhavig onderzoek en dat hij derhalve de afspraken met de Commissaris van de Koning inzake onderhavig onderzoek door zijn uitingen in de pers niet heeft geschonden. Anderen hebben bij ondergetekende aangegeven zich te hebben gestoord aan het feit dat de heer Heijman de pers hierover wel te woord heeft gestaan. Op zijn beurt werpt de heer Heijman de vraag op of gemeenteraadsleden die reageerden op de ontslagaanvraag zich wel aan de afspraken inzake onderhavig onderzoek hebben gehouden.
Wat daar ook van zij, ten minste twee zaken zijn van belang. Ten eerste dat alle publiciteit de waarheidsvinding in het kader van dit onderzoek eerder moeilijker dan makkelijker heeft gemaakt. Door alle publiciteit – overigens ook die voorafgaande aan dit onderzoek – is als eerder gezegd een kluwen ontstaan van feiten, percepties, suggesties en mediaberichten. Ten tweede illustreert het alhier beschrevene nogmaals de verdeeldheid en polarisatie binnen de Bussumse politiek en de moeilijke onderlinge verhoudingen en het onderlinge wantrouwen, althans een gebrek aan vertrouwen. Een belangrijk aandachtspunt voor allen om in de toekomst aan te werken.
Ten aanzien van het onderwerp publiciteit merk ik voorts nog op dat de heer Heijman van sommigen het verwijt krijgt zelf als eerste in de pers over het woonplaatsprobleem te hebben gesproken. Ook krijgt hij het verwijt de pers eerder dan de Gemeenteraad (of fractievoorzitters) ingelicht te hebben over de eerder uitgebreid besproken brieven van de Commissaris van de Koning en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.
Feit is dat de burgemeester met de pers heeft gesproken. Dat speelde in de tijd dat het onderwerp ‘woonplaatsvereiste en bijpassende vergoedingen’ buiten de openbaarheid reeds begon te spelen 64
binnen de Bussumse politiek. Hij kreeg over het feit dat dit begon te spelen van meerdere kanten en op meerdere manieren signalen. Onder meer vanuit gremia en overleggen waarbij hij niet aanwezig was. In dat licht bezien is het niet helemaal onlogisch en onvoorstelbaar dat de heer Heijman als het ware ‘de vlucht naar voren’ heeft gekozen en met een journalist heeft gesproken over het (nog) niet wonen in Bussum. De heer Heijman heeft naar zijn eigen zeggen – in tegenstelling tot wat andere geïnterviewden beweren – daarbij de brieven van de Commissaris van de Koning en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties niet aan de journalist (ter inzage) gegeven. Wel geeft hij aan daaruit enkele passages te hebben voorgelezen.
Naar eigen zeggen heeft de heer Heijman vermoedelijk medio maart met de journalist gesproken aan wie hij de passages uit de brieven heeft voorgelezen. Het betreft brieven die ik hiervoor reeds in het kader van het vraagstuk (actieve) informatieverstrekking in hoofdstuk 7 aan de orde heb gesteld. Die brieven zijn vermoedelijk pas op 13 april 2015 – op verzoek van de heer Kwekkeboom en ten behoeve van het seniorenconvent van 14 april 2015 –door de griffier en namens burgemeester Heijman aan de fractievoorzitters verstrekt. Die late verstrekking is door ondergetekende van enkele kanttekeningen voorzien (zie ook hoofdstuk 7). Die opmerkingen krijgen nog meer kracht nu op basis van voorgaande alinea geconstateerd dient te worden dat de heer Heijman informatie over en uit die brieven eerder aan de pers heeft verstrekt dan aan de Gemeenteraad of de fractievoorzitters. Temeer daar één van die brieven nu juist was gericht aan die fractievoorzitters. Al met al een handelwijze van de heer Heijman die niet past binnen het begrip ‘Openheid’ als opgenomen in de gedragscode waaraan hij als burgemeester was onderworpen.
Commissie bestuur: 15 januari 2015 en 26 maart 2015 Vorenstaande – de wijze van en de timing aangaande informatieverstrekking – steekt een deel van de oppositiepartijen des te meer nu zij op diverse momenten voor hen belangrijke zaken in de Commissie Bestuur hebben willen agenderen. Met name ook in de vergaderingen van die commissie op 15 januari en 26 maart 2015. Inhoudelijk gaat het om twee bespreekpunten: een functioneringsgesprek met de burgemeester en de woonplaatsontheffing. Voorafgaande aan de vergadering van de Commissie Bestuur de dato 15 januari 2015 mailt mevrouw Munneke Smeets de commissievoorzitter, de heer Luijten. Zij geeft bij de heer Luijten aan, twee punten in een besloten vergadering te willen agenderen. De heer Luijten reageert per mail als volgt, namelijk: (1) dat tot een functioneringsgesprek (dat er overigens nooit van is gekomen) al enige tijd geleden is besloten en dat de afspraak alleen nog nadere uitwerking behoeft; (2) ‘Wat betreft het woonplaatsvereiste is er een ontheffing, die door de minister is verlengd. Bussum voldoet dan ook keurig aan de wet op dit punt.’
65
Waarop mevrouw Munnike Smeets, wederom per mail, aangeeft het daarmee niet eens te zijn. Ten aanzien van het tweede punt, repliceert zij als volgt: ‘Wij zijn op de hoogte van het feit dat minister Remkes een woonplaatsontheffing heeft gegeven, echter hij gaat daar niet over. De woonplaatsontheffing kan alleen worden gegeven door de gemeenteraad, dus dit moeten we bespreken.’ Ik merk op dat ‘Minister Remkes’ overigens niet degene is die de brief over de woonplaatsontheffing heeft geschreven. Onduidelijk is dan ook of mevrouw Munneke Smeets hier doelt op ‘Minister Plasterk’ of ‘Commissaris van de Koning Remkes’. Vermoedelijk doelde zij op een van deze twee, maar mogelijk ook op beide. Ik heb dat niet bij haar nagevraagd. Die bespreking is er niet gekomen op 15 januari 2015 omdat men het niet met elkaar eens kon worden over het al dan niet besloten karakter van de commissievergadering. Blijkens de notulen van de vergadering van 26 maart 2015 wordt dan alleen nog over het functioneringsgesprek gesproken.
Vorenstaande leert ons onder meer dat op 15 januari 2015 zowel de heer Luijten als mevrouw Munneke Smeets op de hoogte was van de woonplaatsontheffing door de Minister en of de Commissaris van de Koning. Het feit dat zij dit weten toont aan dat de brieven of de inhoud van de brieven kennelijk al eerder in het Bussumse circuleerden dan op het moment dat deze officieel aan de fractievoorzitters zijn verstrekt, namelijk op 13 april 2015.
13. Tot slot In het kader van dit onderzoek zijn vele interviews afgenomen. Bovendien is een omvangrijke hoeveelheid documenten verstrekt en doorgenomen. Vele onderzoekswaardige elementen zijn genoemd en op tafel gelegd. Er stonden bij aanvang nog vragen open vanuit de diverse fracties. Via persuitingen en door afgegeven interviews (bijvoorbeeld door Hart voor Bussum bij GooiTV op 18 juni 2015) kwamen aanvullende wensen en vraagpunten tot mij.
Ondergetekende heeft niet alles even diepgaand en uitgebreid kunnen en behoeven te bespreken. Zo wordt in onderhavig rapport nauwelijks aandacht geschonken aan de periode eind april/begin mei 2015, het moment waarop de ‘bom’ is gebarsten en uiteindelijk is besloten tot onderhavig onderzoek. Gegeven de drie onderzoeksvragen is die periode voor de beantwoording daarvan ook minder relevant. In die periode gaat het immers niet meer over het verlenen van een woonplaatsontheffing of het verlenen van onkostenvergoedingen. De besluitvorming dienaangaande en daarmee de (on)rechtmatigheid van de vergoedingen heeft dan immers al lang plaatsgevonden. In de afgelopen periode gaat het wel over de vraag of een en ander volgens de spelregels is verlopen en rechtmatig is. Welke communicatie daarover heeft plaatsgevonden. Om daarover verder te oordelen dienen met name de samenvatting en conclusies alsmede de onderbouwende hoofdstukken 5 tot en met 12 te worden gelezen.
66
Evenmin heb ik mij bijvoorbeeld gebogen over de vraag hoe de opdracht tot onderhavig onderzoek nu precies tot stand is gekomen. Wel heb ik via het eerdergenoemde interview bij GooiTV op 18 juni 2015 vernomen dat de stelling van Hart voor Bussum is dat de Commissaris van de Koning het onderzoek naar zich toe heeft getrokken en de wijze van uitvoering heeft bepaald. Ik heb me afgevraagd of die opmerking betekenis moest hebben voor onderhavig onderzoek en daarbij vastgesteld dat in de onderzoeksopdracht staat dat zowel de burgemeester als fractievoorzitters hebben ingestemd met het gegeven dat de Commissaris van de Koning opdrachtgever is. Die instemming stelde mij gerust en noopte mij niet tot verdere actie op dit punt.
Wel hecht ik eraan te vermelden dat ik geen sturing op dit onderzoek heb ervaren van de zijde van de Commissaris van de Koning en /of diens ambtenaren op de inhoud en/of uitvoering van dit onderzoek. Evenmin heb ik enige sturing ondervonden ten aanzien van bijvoorbeeld de uitvoering van hoor en wederhoor (die procedure was blijkens de opdracht immers reeds met de fractievoorzitters overeengekomen). En evenmin heeft er enige sturing plaatsgevonden op het (concept-)rapport. Daarbij merk ik nogmaals op dat het concept-rapport vooraf louter aan de heer Heijman is aangeboden. Zijn reactie daarop alsmede de betekenis die ondergetekende daaraan ten aanzien van het rapport heeft gegeven, zijn via de bijlage bij dit rapport volledig openbaar.
Kortom: de selectie van onderwerpen is louter gemaakt door de onderzoeker. Daarbij heb ik telkens de relevantie van die onderwerpen voor de beantwoording van de drie onderzoeksvragen voor ogen proberen te houden.
Breukelen, 24 juni 2015
Prof.dr.mr. Marcel Pheijffer RA
67
Bijlage: reactie heer Heijman in het kader van hoor en wederhoor
Verantwoording (1) De hiernavolgende opmerkingen van de heer Heijman zijn in het definitieve rapport verwerkt. (2) Daarbij wordt opgemerkt dat de paginanummering in het conceptrapport afwijkt van die in het definitieve rapport. Dit omdat in het concept met een stevige ‘header’ was gewerkt waarin stond dat het om een concept-versie van 21 juni 2015 ging (feitelijk verzonden in de nacht van 21 op 22 juni 2015). (3) Aanvullend zijn door de onderzoeker nog enkele kleine wijzigingen aangebracht bij het definitief opmaken van de tekst. (4) Inhoudelijk is nog een tweetal aanvullingen toegevoegd. (5) Ten eerste een alinea in de leeswijzer op pagina. Dit betreft een opmerking over korte versie (hoofdstuk 0) in relatie tot de lange versie (hoofdstuk 1 tot en met 13). (6) Ten tweede is aan het eind van hoofdstuk 0 een ‘slotsom’ toegevoegd. (7) Tot slot heb ik enige wijzigingen in hoofdstuk 12 aangebracht omdat er gedragscodes van toepassing waren tot 24 april 2014 die daarna door nieuwe versies zijn vervangen.
68
Ontvangen per mail: ‘di 23-6-2015 18:25’
‘Geachte heer Pheijffer, bijgaand mail ik U mijn reactie op het concept-rapport.
met vriendelijke groet, Henk Heijman’
Reactie mr drs H.W.M. Heijman op concept-rapport prof. Pheijffer 23 juni 2015
Inhoudelijk commentaar
Alles bijeengenomen aanvaard ik de inhoud van het rapport.
Feitelijke onjuistheden c.q.aandachtspunten -pagina 8: “Terugbetaling door en aan de heer Heijman” In de inhoudsopgave wordt vermeld: “Terugbetaling door de heer Heijman” -pagina 25: er staat dat de Ministerraad instemde met de voordracht. De Ministerraad komt alleen in de procedure voor bij gemeenten met meer dan 50.000 inwoners. Bussum heeft ca 33.000 inwoners. Volgens mij moet ook gesproken worden over “aanbeveling” in plaats van “voordracht”. -op verschillende plaatsen in het rapport wordt gesproken over “ambtelijk apparaat”. Ik stel voor om hier “ambtelijke organisatie” van te maken. -pagina 35: 1e alinea; 15 oktober 2015 is onjuist. Dit moet zijn 15 oktober 2013. -pagina 57: laatste alinea; het bedrag dat ik nog tegoed heb van de gemeente Bussum voor gemaakte dienstreizen van maart 2015-juni 2015 is ca € 800,--. -tenslotte een paar kleine spelfouten: de naam van de heer Zegering Hadders wordt op meerdere plaatsen incorrect gespeld; er staat Zegering Haddes. Op pagina 60, 1e zin: “wethouder” moet zijn “wethouders”
69