Bijeenkomst Kwaliteit en innovatie Rechtspraak 12 februari 2013 Pauline van der Meer Mohr
Dames en heren, Dank voor de eervolle uitnodiging om vandaag een inleiding te verzorgen op de voorliggende KEI agenda. De uitnodiging is eervol maar niet minder raadselachtig, want wat precies mijn geloofsbrieven zijn om vandaag voor u te mogen spreken blijft duister. Het feit dat ik de eerste 10 jaar van mijn loopbaan een eerzame boterham verdiende als jurist – eerst als advocaat, vervolgens bij Shell – kan het niet geweest zijn. Wie niet heeft “gezeten”, mag zich immers geen oordeel aanmatigen over de staat van de rechterlijke macht. Het feit dat ik sinds 2010 het College van Bestuur van de Erasmus Universiteit mag voorzitten geldt evenmin als een bewijs van deskundigheid. Wie de wetenschap niet zelf bedrijft, houde zich verre van een oordeel over het onderwerp Rechtspraak en Wetenschap. Wellicht bieden de tussenliggende jaren van mijn loopbaan dan een aanknopingspunt, waarin ik onder andere in het oog van de storm stond rond de ABN AMRO overname in 2007. Als directeur generaal moest ik toezien hoe voor mijn ogen het wereldwijde personeelsbeleid overboord gezet werd door het consortium van drie overnemende partijen onder het motto: all is fair in love and war. Zoals u allen weet, was een spectaculaire organisatieverandering het gevolg, met desastreuze uitkomsten. Ik weet dus nu hoe het niet moet. Misschien stemt dat hoopvol. De parallellen tussen mijn huidige wereld, die van de universiteit, en de uwe, zijn in elk geval opmerkelijk. En verder hoop ik dat u mijn bijdrage vooral zult interpreteren als die van een hedendaagse vrouw Holle, die de kussens van de gevestigde ideeën en belangen een beetje opschudt en als de veren zijn neergedaald misschien een paar vergeten argumentjes opveegt.
Het concept programmaplan Kwaliteit en Innovatie Rechtspraak dat ik ter voorbereiding kreeg toegezonden stelt dat: “KEI biedt, waar burgers, bedrijven en overheden om vragen: begrijpelijke, snelle, doeltreffende en (digitaal) toegankelijke rechtspraak die bovendien goedkoper is. KEI stelt rechters en andere medewerkers in staat hun werk gemakkelijker te doen.” Het programma zou drie doelen van de Agenda van de Rechtspraak moeten bereiken: 1. aansluiten bij behoeften in de samenleving, en dan vooral de behoefte aan snelle en toch zorgvuldige afhandeling van zaken; 2. de wens om door middel van digitalisering van de rechtspraak te innoveren en 3. de organisatie en de bedrijfsvoering te professionaliseren.
Dit alles zal moeten leiden tot – ik vat het even samen - kostenbesparing, grotere efficiëntie en “een vergroting van de tevredenheid over rechtspraak onder rechtzoekenden, ketenpartijen en medewerkers.” Tot zover niets nieuws onder de zon. “Alles moet beter, beter en goedkoper” zongen Erik van Muijswinkel c.s. in hun
oudejaarscabaret 2011. In het bedrijfsleven is er nooit een tijd geweest zonder efficiencyslagen en ook de universiteit moet al jaren meer doen met minder middelen.Het is misschien irritant als je er midden in zit, maar even onvermijdelijk. Zo beschouwd is de KEI agenda gewoon een hygiëne factor.
In werkelijkheid is de taak die voor u ligt natuurlijk veel ingewikkelder. Ik noem hier drie aspecten van complexiteit waar u onherroepelijk tegen aan zult lopen en die de uitvoering van een ogenschijnlijk simpele ‘beter en goedkoper’ agenda toch weerbarstig zullen maken:‘Existentieel gedoe’, omgevingsfactoren, en de menselijke conditie. Het zijn niet toevallig drie thema’s die ook in de wereld van de universiteit herkenbaar zijn, zij het dat wij ieder onze eigen specifieke problemen kennen binnen deze thematiek. 1. “Existentieel gedoe” Er lijkt nogal wat te rommelen in de rechtsstaat. En dan denk ik niet alleen aan de gure wind die uit het Noorden des lands waait en die te maken heeft met zorgen over hoge werkdruk, kwaliteit en aanverwante zaken. Het rommelt ook over onderwerpen alsverminderd vertrouwen, legitimiteit en erosie van de rechtsstaat. Grote woorden, die afleiden van een goedbedoelde kwaliteits- en innovatie agenda. Eerst moeten we onszelf terugvinden. Waar deden we het ook alweer voor? De rechterlijke macht weet zich overigens in goed gezelschap van wetenschappers, bankiers, politici, universiteitsbestuurders, kerkelijken en alle andere ambts- en gezagsdragers in dit land. Niets en niemand wordt prima facie meer vertrouwd of competent beschouwd en navelstaren is een nationale sport geworden. En natuurlijk hééft u ook aansprekende anekdotes voor de borreltafel. De ruis en relletjes over grote namen in uw vak, de integriteitsschendingen, ze zijn genoegzaam bekend. Ik zou haast zeggen “I feel your pain.” In zijn Rechtspraaklezing 2012 gaf Paul Frissen een fraaie reflectie op onderzoek dat de NSOB op verzoek van de Raad voor de Rechtspraak heeft verricht naar beelden over de rechtspraak bij beslissers en publieke opinieleiders. Ik was een van de 32 geïnterviewden in dat onderzoek. De uitkomsten waren (toch nog) vrij kritisch, maar ik beloof u, aan mij heeft het niet gelegen. Mijn vertrouwen in u is rotsvast en onwankelbaar. En van mij persoonlijk mag u ook gewoon mens zijn, met al uw idiosyncrasietjes. Alleen heeft u daar niet zoveel aan. Frissen vindt: “wie anderen beroepshalve voortdurend de maat neemt, moet zelf altijd en in alle opzichten aan de maat zijn – al was het maar om die anderen geen zwaard in handen te geven”. Tsja. Daarmee wordt de lat wel erg hoog gelegd. Voor zover ik weet kan geen enkele beroepsgroep met droge ogen een claim leggen op perfectie en onfeilbaarheid. En misschien wringt daar juist de schoen. Wie dat van de rechtspraak verlangt kan wachten op ongelukken. Bananenschillen zijn van alle tijden, alleen hadden we vroeger een doofpot en vandaag Twitter. Vroeger hadden we ontzag voor macht en hiërarchie, tegenwoordig kan iedereen hossen met de Prins van Oranje en staan de onderhoudsbonnetjes van de Groene Draeck op internet. En wee ons gebeente als bestuurders een kroket declareren. Zakkenvullers zijn we, zonder uitzondering. We horen het aan, en lijken te bevriezen als konijntjes in de koplampen bij het horen van zoveel ongenuanceerde volkswoede.Maar existentieel gedoe is van alle tijden. Alleen ligt alles en iedereen nu genadeloos onder het vergrootglas. Met de toegenomen roep om transparantie krijgt u te maken met het dilemma benaderbaarheid versus afstand houden. Frissen kiest voor het laatste: “zichtbaarheid vraagt om afstand, en minder om nabijheid.” Hij vraagt u om mysterieus en ondoorgrondelijk te blijven. Frissen houdt van strenge gerechtsgebouwen en wil wat vaker de woorden van WF Hermans van de rechter horen: “ik heb altijd gelijk”. Ik zou u een ander perspectief willen voorleggen. Het
recente WRR rapport “Speelruimte voor transparantere rechtspraak” onderzoekt de grenzen aan de transparantie van de rechtspraak en concludeert dat rechters meer ‘bekritiseerbaar’ zouden moeten zijn. Een prachtig begrip, dat mutatis mutandis zou kunnen gelden voor de gehele bestuurlijke en intellectuele elite. Wij allen worden door vele ogen bekeken en beoordeeld tegen verschillende, soms conflicterende, meetlatten. De mate waarin wij geloofwaardig bekritiseerbaar zijn zal naar mijn overtuiging medebepalend zijn voor het vertrouwen dat wij als gezagsdragers in de samenleving genieten of terugwinnen. Onder geloofwaardig bekritiseerbaar zijn versta ik niet “terugslaan” wanneer de maatschappij met rotte tomaten gooit. Ook niet vanuit een ivoren toren “het geduldig nog één keer uitleggen”. En zeker niet het andere uiteinde van het spectrum, waarin rechters in de arena van de mediacratie verworden tot onderhoudend schouwspel voor de massa. Na de rijdende rechter volgt ‘The voice of the High Court’, inclusief draaiende stoelen op vrijdagavond. Zelf zie ik liever een dienende rechter dan een rijdende. Ik versta onder bekritiseerbaarheid dat wij – u en ik - de legitieme wens om kritiek te mogen leveren op onze feilbaarheid horen, dat wij onze dilemma’s delen met hen aan wie wij verantwoording afleggen, dat wij de luiken en ramen naar buiten openzetten. Dat wij de samenleving uitnodigen om in ons hoofd en in ons hart te kijken, en indien gewenst mee te denken over hoe wij de toekomst van ons instituut vormgeven. Misschien is dat wel griezelig, want het toont onze kwetsbaarheid. En misschien is dit wel onze grootste opdracht: leren om anders in de samenleving te staan, werkelijk te dienen, opdat het instituut dat wij vertegenwoordigen op volle waarde kan worden geschat. Met institutioneel zelfbewustzijn, dat wel, en daar vind ik Paul Frissen weer terug. Een goed functionerende rechterlijke macht maakt het verschil tussen een rechtsstaat en een bananenrepubliek. Dat discours gaat zeker ook over kwaliteit en procesinnovaties, maar misschien meer nog over hoe rechters zich verhouden tot de samenleving. 2.“Omgevingsfactoren” Onder omgevingsfactoren noem ik allereerst de evident grote gevolgen van technologische ontwikkelingen waaraan de juridische professie in de afgelopen halve eeuw zijn blootgesteld. Toen ik in de advocatuur begon in de jaren 80 – grootmoeder vertelt - was de pc net ingevoerd, maar alleen als tekst verwerker voor secretaresses. Mijn oudere kantoorgenoten haalden hun neus op voor dat modernistische geval: zij verhaalden nostalgisch aan de bibliotheektafel over de tijd dat cassatiestukken nog in tienvoud met carbonpapier moesten worden uitgewerkt: iederetypefout betekende dat de hele pagina over moest. Waar vroeger de deurwaarder vele fietskilometers aflegde, zal in de toekomst wellicht een enkele email volstaan om een zaak eenvoudig aan te brengen. Binnen een generatie is de samenleving geëvolueerd tot netwerkmaatschappij, maar het nobile officium worstelt nog met de consequenties. Als journalist JBC per Twitter oproept om een SNS bankiereens flink met mails te bombarderen om hem ertoe te bewegen zijn bonus in te leveren, en als die actie uit de hand loopt, met dank aan de Telegraaf die er een foto-drone tegenaan gooit, wat betekent dat dan voor de moderne rechtspraak? Eigenrichting, heksenjachten, ‘Waar is het feestje?’. Excessen, mede mogelijk gemaakt door sociale media waar volgens mij noch het OM, nog de zittende magistratuur al een eigentijds antwoord op heeft. Het escalatiepotentieel van conflicten is door sociale media exponentieel vergroot. Is de rechtspraak goed voorbereid op een twitterrevolutie? Welke aanknopingspunten biedt de KEI agenda om een antwoord te formuleren op plausibele, maar ook problematische scenarios als deze?
Ten tweede vraag ik me af in hoeverre uw KEI agenda rekening houdt met de vraag naar geschillenbeslechting, en de segmentatie (met excuses voor het management jargon)
tussen de verschillende beschikbare vormen van geschillenbeslechting. Ik snap dat de access to justice vraag vooral een politieke is, en het antwoord wellicht niet in eerste instantie uit uw gelederen verwacht mag worden. Maar als uw streven er op gericht is om de toevloed aan zaken op een efficiënte manier af te handelen, zou een onderdeel van de KEI agenda dan niet ook moeten gaan over de vraag welk volume op een kwalitatief hoogwaardige manier kan worden afgehandeld, en wat er zou moeten gebeuren met het overschot, zo dat er is? Een soort triage van zaken, een wachter aan elke rechterlijke poort? De analogie met de wereld van de zorg of de universiteit is duidelijk. 100 jaar geleden waren er 3000 studenten die aan Nederlandse universiteiten studeerden. In de jaren ‘60 waren dat er 50.000, vandaag zo’n 250.000. Nu hebben we in Nederland 3000 hoogleraren. Maar de kostprijs per student is in de afgelopen 20 jaar alleen maar gedaald. Er is een grens aan hetgeen universiteiten aan ‘meer voor minder’ kunnen leveren. Volgens sommigen is die grens al lang overschreden. Numerus fixus is een bot instrument, en selectie aan de poort is een middel om te voorkomen dat studenten een foute keuze maken, waardoor talent en belastinggeld verspild wordt. Beide instrumenten beheersen het instroomvolume. Het lijkt me dat de dialoog over toegang tot rechtspleging en alternatieve geschillenbeslechting, in samenhang met de vraag of zaken enkelvoudig of meervoudig kunnen worden afgedaan ook thuishoort in een kwaliteits- en innovatiediscussie. 3.
“De menselijke conditie”
Mensen maken de rechterlijke macht. Onafhankelijke, autonome geesten, van nature geneigd tot - en professioneel getraind in - afgewogen oordeelsvorming. Gewend om in een onafhankelijke en toch zwaar gereguleerde omgeving te werken volgens strikte procedures en termijnen. Zich voor het leven benoemd wetend in een omgeving zonder institutionele concurrentie. Dat is niet het soort volkje dat je spontaan meeneemt op een Poolexpeditie. Althans niet over een nacht ijs. En toch is dat zo ongeveer de omvang van de uitdaging die het KEI programma omschrijft. Want het harmoniseren en digitaliseren van werkprocessen in een zojuist ingrijpend hervormde rechterlijke kaart is voorwaar geen simpel programmaatje. Er is een serieus risico dat deze exercitie zal worden ervaren als de gevreesde ‘opschaling van het bedrijf’ dat in het recente rechtersmanifest wordt geproblematiseerd. KEI ziet nauwelijks op sociale innovatie, en is voornamelijk technologie-gedreven, om schaal voordelen en efficiëntie te bevorderen. Er gaat een indrukwekkende hoeveelheid procesbeschrijvingen aan vooraf om zeker te stellen dat standaardisatie geschiedt waar het kan, en specifiek maatwerk waar het moet. Het vergt andere manieren van werken en denken. Dit zal leiden tot weerstanden: we zijn geen koekjesfabriek! Die weerstanden zullenals ik het goed begrijp ondervangen moeten worden door het binnenkort te lanceren programmaplan KEI Rechtspraak O&O. Maar hier zit ‘m wel de crux: technologie factoren - hoe complex ook - zijn eenvoudiger te hanteren dan de onvoorspelbare mens. Wat doen de meeste organisaties dus? Veel tijd, geld en aandacht investeren in ICT en procesbeschrijvingen, terwijl de menselijke energie van de inhoudsgedreven professionals met liters tegelijk weglekt. Het feit dat nog moet worden begonnen aan het hoofdstuk cultuur, leiderschap, verandering en communicatie doet mij vrezen dat de rechtspraak in de klassieke valkuil dreigt te vallen van te weinig en te laat aandacht besteden aan de menselijke factor. Zeker in het huidige tijdsgewricht waarin een deel van de rechterlijke macht zich niet of slechts ten dele vertegenwoordigd voelt door de instantie die de verandering moet leiden voelt het dan gauw als wat de Engelsen noemen : pushing porridge uphill. Vorige week, bij de dies natalis van de Universiteit Leiden zei de pas aangetreden rector magnificus Carel Stolker: Changing a university is like moving a graveyard, you don’t get much help from the people inside. (een uitspraak toegeschreven aan Geoffrey Bolton maar bekend in diverse varianten).Ik heb geen redenen om aan te nemen dat dat voor uw situatie anders is.
Dames en heren, Ik geef het u te doen. Existentieel gedoe, ingewikkelde omgevingsfactoren en eigenzinnige professionals die zich over van alles zorgen maken. En die elkaar en passant op een weinig fijnzinnige manier publiekelijk de maat nemen.En er ligt een forse ambitie om “toonaangevend te zijn op het gebied van digitale procedures, werkprocessen en kennissystemen.” Het helpt om alvorens deze Poolexpeditie te ondernemen eerst alle husky’s te trainen en in te spannen. Temmen zal wel niet lukken, maar als iedereen ongeveer even hard een andere kant op trekt dan glijdt uw slede hopelijk wel vooruit. Ik heb helaas geen recept voor instant succes. Wel kan ik u aanbevelen u te richten op de verwachte positieve opbrengsten van het KEI programma, en vroegtijdig onder woorden te brengen wat men van KEI mag verwachten. Omschrijf die opbrengsten in termen van uitkomsten (de kwaliteit van het primaire proces) en niet te veel in termen van output (de meetbare, concrete handelingen). Outputsturing leidt al gauw tot indicatorenfetisjisme waardoor irritaties toenemen (koekjesfabriek!) en het zicht op het einddoel vertroebelt. Bedenk hoe iedereen bij de uitvoering kan worden betrokken en zorg voor gedeelde verantwoordelijkheden. Draagvlak is essentieel. Verzamel een half dozijn gangmakers, change agents zo u wilt, collega’s met gezag en gevoel voor wat er moet veranderen. Hun taak is aanjagen, uitleggen, instigeren, ter discussie stellen, luisteren en doorzetten. Zoek ook naar manieren om het leervermogen van de mensen en de organisatie als geheel te vergroten. Het heeft mij altijd verbaasd hoe weinig geld er bij overheidsinstellingen wordt besteed aan goede leiderschapsontwikkelingsprogramma’s. Wie heeft er nog vragen? Meestal wordt die vraag gesteld aan het einde van lange stoffige vergaderingen of hoorcolleges, wanneer de spanningsboog van het gehoor al maximaal getest is. De enige vraag die op dat moment resteert is: waar kan ik koffie krijgen? Het gehoor gaat onrustig schuifelen in de stoel en komt tot leven, in de hoop dat niemand het waagt een vraag te stellen. Toen ik het concept KEI programma las, viel mij de volgende passage op: ”Nieuw wetenschappelijk onderzoek lijkt vooralsnog niet nodig: het gaat erom bestaande inzichten in de praktijk te brengen.” Even had ik een déjà vu: ooit kreeg de Erasmus universiteit een aardige som geld van een groepje ondernemers, op voorwaarde dat het aan onderwijs werd besteed, want onderzoek was volgens hen niet meer nodig: ‘we weten wel genoeg zo langzamerhand.’ Hebben we alles al onderzocht? Zijn er echt geen vragen meer? Ik kan het me nauwelijks voorstellen. Ik zal de verleiding weerstaan om hier suggesties te doen voor uw onderzoeksagenda. Dat kunt u uitstekend zelf. Ik zei het al: mijn vertrouwen in u is rotsvast en onwankelbaar.
Dank u voor uw aandacht.