NEDERLANDS JURISTENBLAD
KWALITEIT(S) BEOORDELING VAN RECHTSPRAAK EN WETGEVING • Bespreking van preadviezen voor de Jaarvergadering 2015 van de
Nederlandse Juristen-Vereniging
• De Raad voor de rechtspraak:
de regels van het recht of de geboden van het management
• Betekenis arrest Heringa gering P. 1462-1517 JAARGANG 90 5 JUNI 2015
10311905
22
Collectie Bedrijfsjurist Basis
MEER EFFICIËNTIE VOOR BEDRIJFSJURISTEN
PROBEER COLLECTIE BEDRIJFSJURIST BASIS NU 4 WEKEN GRATIS!
Onmisbare online basisinformatie Collectie Bedrijfsjurist Basis is een unieke online informatiebron die speciaal is afgestemd op de dagelijkse praktijk van bedrijfsjuristen. U vindt er niet alleen wet- en regelgeving, maar ook jurisprudentie en commentaren op voor u
GRATIS proefabonnement Overtuig uzelf van de voordelen en neem een
relevante onderwerpen - van arbeidsrecht en intellectueel
gratis proefabonnement op
eigendom tot pensioenrecht en bijvoorbeeld de WABO.
wolterskluwer.nl/bedrijfsjuristbasis*
Waarom Collectie Bedrijfsjurist Basis? Toegang tot Tekst & Commentaar-boeken, Lexplicatie wet- en regelgeving, Rechtspraak.nl en Bedrijfsjuridische berichten Snel en eenvoudig zoeken Toegespitst op het werkterrein van bedrijfsjuristen Eenvoudig uit te breiden voor verdieping en specialisatie
Meer informatie? wolterskluwer.nl/bedrijfsjuristbasis
* Uw proefabonnement stopt automatisch na 4 weken
Inhoud
1463
Mr. Y. Buruma De kwaliteit van gedetineerdenbegeleiding in het buitenland
Bespreking 1049
1464
Prof. mr. P.J. Wattel Ambachtelijkheid, Rechtvaardigheid, Effeciviteit Bespreking NJV-preadvies mr. dr. R.H. de Bock Grip op kwaliteit. Een model voor inhoudelijke kwaliteit van rechterlijke beslissingen
Bespreking 1050
1470
Mr. Y. Buruma Kwaliteit van wetgeving als keuze Bespreking NJV-preadvies mr. dr. P.J.P.M. van Lochem Kwaliteit van wetgeving als keuze
Vraagpunten 1051
1477
Vraagpunten bij de NJV-preadviezen 2015
Opinie 1052
1478
Prof. mr. M. Buijsen Betekenis van het arrest in de zaak Heringa is gering
Essay 1053
1479
Mr. P.C. Kop De Raad voor de rechtspraak De regels van het recht of de geboden van het management
Rubrieken 1054-1068 Rechtspraak 1069 Boeken 1070-1080 Tijdschriften 1081-1084 Wetgeving 1085-1086 Nieuws 1087 Universitair nieuws 1088 Personalia 1089 Agenda
1486 1500 1501 1508 1513 1514 1516 1516
Ik voel een zekere loyaliteit KWALITEIT(S) BEOORDELING VAN RECHTSPRAAK EN WETGEVING
BUITENLAND. Met het
• Bespreking van preadviezen voor de Jaarvergadering 2015 van de
nieuwe BELEID lijkt het
Nederlandse Juristen-Vereniging
• De Raad voor de rechtspraak:
de regels van het recht of de geboden van het management
• Betekenis arrest Heringa gering
alsof we hen niet langer
P. 1462-1517 JAARGANG 90 5 JUNI 2015
22
de KWALITEIT van de MENSELIJKE blik gunnen Pagina 1463
Duidelijk is dat De Bock in het vigerende KWALITEITsbeleid van de gerechtsbesturen vooral TOOLS voor het afleggen van VERANTWOORDING aan de Raad voor de rechtspraak ziet en (veel) te WEINIG poging tot INHOUDELIJKE kwaliteitsverbetering
Pagina 1465
Nu we zo hechten aan de COMMUNICATIEVE waarde van de WET, raakt het kenmerk van DUURZAAMHEID bij SLECHTE wetgeving geheel uit beeld
De RAAD en WESTENBERG zijn opeens antagonistische MEDEPLICHTIGEN, die alleen door samen- en tegenspel kunnen krijgen wat ze hebben willen. Zulks is NIET CHIC
Pagina 1485
Het oordeel van de EUROPESE HOVEN komt in een ruime meerderheid van de in het jaarbericht besproken zaken OVEREEN met het door NEDERLAND ingebrachte STANDPUNT
Pagina 1513
Pagina 1476
Kom VANDAAG DE DAG niet aan met het verhaal dat voor hulp bij ZELFDODING in geval van dergelijk lijden het vinden van een BEREIDWILLIGE arts ten enen male onmogelijk was!
Pagina 1478
Omslag: © Andrew Judd/Masterfile/Corbis
NEDERLANDS JURISTENBLAD
met onze BOEVEN in het
10311905
Vooraf 1048
De gemeente mag geen LEGES voor een BIBOB onderzoek heffen
Pagina 1513
NEDERLANDS JURISTENBLAD
Opgericht in 1925 Eerste redacteur J.C. van Oven
Citeerwijze NJB 2015/[publicatienr.], [afl.], [pag.]
abonnement automatisch met een jaar verlengd.
Redacteuren Tom Barkhuysen, Ybo Buruma, Coen Drion
Redactiebureau Bezoekadres: Lange Voorhout 84,
Gebruik persoonsgegevens Wolters Kluwer legt de gege-
(vz.), Ton Hartlief, Corien (J.E.J.) Prins, Taru Spronken,
Den Haag, postadres: Postbus 30104, 2500 GC Den Haag,
vens van abonnees vast voor de uitvoering van de (abonne-
Peter J. Wattel
tel. (0172) 466399, e-mail
[email protected]
ments-)overeenkomst. De gegevens kunnen door Wolters
Medewerkers Barend Barentsen, sociaal recht (sociale-
Internet www.njb.nl en www.wolterskluwer.nl
Kluwer, of zorgvuldig geselecteerde derden, worden gebruikt
zekerheidsrecht), Stefaan Van den Bogaert, Europees recht,
Secretaris, nieuws- en informatie-redacteur Else Lohman
om u te informeren over relevante producten en diensten.
Alex F.M. Brenninkmeijer, alternatieve geschillen-
Adjunct-secretaris Berber Goris
Indien u hier bezwaar tegen heeft, kunt u contact met ons
beslechting, Wibren van der Burg, rechtsfilosofie en
Vormgeving Colorscan bv, Den Haag, www.colorscan.nl.
opnemen.
rechtstheorie, G.J.M. Corstens, Europees strafrecht,
Uitgever Simon van der Linde
Media advies/advertentiedeelname Maarten Schuttél
Remy Chavannes, technologie en recht, Eric Daalder,
Uitgeverij Wolters Kluwer, Postbus 23, 7400 GA Deventer.
Capital Media Services
bestuursrecht, Caroline Forder, personen-, familie- en
Op alle uitgaven van Wolters Kluwer zijn de algemene
Staringstraat 11, 6521 AE Nijmegen
jeugdrecht, Janneke H. Gerards, rechten van de mens,
leveringsvoorwaarden van toepassing, zie www.woltersklu-
Tel. 024 - 360 77 10,
[email protected]
Ivo Giesen, burgerlijke rechtsvordering en rechtspleging,
wer.nl.
ISSN 0165-0483 NJB verschijnt iedere vrijdag, in juli en
Aart Hendriks, gezondheidsrecht, Marc Hertogh, rechts-
Abonnementenadministratie, productinformatie Wolters
augustus driewekelijks. Hoewel aan de totstandkoming van
sociologie, P.F. van der Heijden, internationaal arbeidsrecht,
Kluwer Afdeling Klantenservice, www.wolterskluwer.nl/
deze uitgave de uiterste zorg is besteed, aanvaarden de
C.J.H. Jansen, rechtsgeschiedenis, Piet Hein van Kempen,
klantenservice, tel. (0570) 673 555.
auteur(s), redacteur(en) en uitgever(s) geen aansprakelijk-
straf(proces)recht, Harm-Jan de Kluiver, ondernemings-
Abonnementsprijs (per jaar) Tijdschrift: € 322,51 (incl.
heid voor eventuele fouten en onvolkomenheden, noch
recht, Willemien den Ouden, bestuursrecht, Stefan Sagel,
btw.). NJB Online: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
voor gevolgen hiervan. Voor zover het maken van kopieën
arbeidsrecht, Nico J. Schrijver, volkenrecht en het recht der
(excl. btw), extra gebruiker € 87,50 (excl. btw). Combina-
uit deze uitgave is toegestaan op grond van art. 16h t/m
intern. organisaties, Ben Schueler, omgevingsrecht,
tieabonnement: Licentieprijs incl. eerste gebruiker € 350
16m Auteurswet jo. Besluit van 27 november 2002,
Thomas Spijkerboer, migratierecht, T.F.E. Tjong Tjin Tai,
(excl. btw). Prijs ieder volgende gebruiker € 84 (excl. btw).
Stb. 575, dient men de daarvoor wettelijk verschuldigde
verbintenissenrecht, F.M.J. Verstijlen, zakenrecht,
Bij dit abonnement ontvangt u 1 tijdschrift gratis en krijgt
vergoeding te voldoen aan de Stichting Reprorecht te
Dirk J.G. Visser, auteursrecht en intellectuele eigendom,
u toegang tot NJB Online. Zie voor details: www.njb.nl (bij
Hoofddorp (Postbus 3051, 2130 KB).
Inge C. van der Vlies, kunst en recht, Rein Wesseling,
abonneren). Studenten 50% korting. Losse nummers
mededingingsrecht, Reinout Wibier, financieel recht
€ 7,85. Abonnementen kunnen op elk gewenst moment worden aangegaan voor de duur van minimaal één jaar
Auteursaanwijzingen Zie www.njb.nl. Het al dan niet op
vanaf de eerste levering, vooraf gefactureerd voor de vol-
verzoek van de redactie aanbieden van artikelen impliceert
ledige periode. Abonnementen kunnen schriftelijk tot drie
toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging
maanden voor de aanvang van het nieuwe abonnements-
t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
jaar worden opgezegd; bij niet-tijdige opzegging wordt het
Wetgeving toezicht financiële Markten 2015 NU MET
GRATIS E-BOOK
& tis E-book Nu met gra zomer! ate na de gratis upd et en telefoon tabl -Actueel op
Onder redactie van: Prof. mr. drs. C.M. Grundmann-van de Krol Prof. mr. E.P.M. Joosen Mr. C.W.M. Lieverse
Bij dit boek ontvangt u gratis een code om de e-bookversie te downloaden. Als u het e-book heeft gedownload, ontvangt u bovendien een e-mail zodra de 1 juli- wijzigingen in de Wft en andere regelingen in de pocket verwerkt zijn. U kunt dan het volledig geactualiseerde e-book downloaden. Eenvoudiger kunt u niet bijblijven.
Ga voor meer informatie of bestellen naar www.wolterskluwer.nl/wtfm
In dit boek zijn wet- en regelgeving bijeengebracht die van belang zijn voor diegenen die zich in de praktijk of in hun studie bezighouden met het toezicht op de financiële markten. Wetgeving toezicht financiële markten bevat een zo compleet mogelijke verzameling van het per 1 januari 2015 geldende recht. In de pocket zijn onder andere opgenomen: Europese verordeningen, Europese toezichtregels, Wet op het financieel toezicht en de daar bij behorende uitvoeringsregelingen, toezichthouderregels en beleidsregels.
Inclusief: leeswijzer met toelichting op de Europese ontwikkelingen; schematisch overzicht van de hoofdstukken en afdelingen waaruit de Wft bestaat; alfabetisch overzicht van de daarbij behorende lagere regelgeving en beleidsregels.
Vooraf
1048
De kwaliteit van gedetineerdenbegeleiding in het buitenland
22
Soms ben ik nationalistischer dan ik van mezelf had gedacht. Loyaliteitsgevoelens aan eigen land en eigen landgenoten ervaar ik wel eens in het buitenland, bij de Dodenherdenking of als een Nederlander een heel bijzondere prestatie heeft verricht. Maar ik dacht dat het niet heel diep zat. Dat veranderde toen ik kort na elkaar las dat een 62jarige Nederlander wegens drugsmokkel was geëxecuteerd in Indonesië en dat een 42-jarige Nederlander in Mallorca al twaalf jaar in de cel zit, terwijl er kennelijk serieuze twijfel bestaat over zijn schuld. Mijn landgenoten moeten ze geen onrecht aandoen. Vervolgens dacht ik aan het lot van Nederlanders in vreemde gevangenissen. Sommigen van hen zijn slecht, de meesten stom. Misschien zijn het boeven, maar dan toch onze boeven. Op 1 april 2014 zaten 2242 Nederlanders en nietNederlanders die in aanmerking komen voor consulaire bijstand in buitenlandse detentie. De meesten hebben drugsdelicten gepleegd en twee op de drie zijn gedetineerd in Europa. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft vorig jaar een nieuw beleid ontvouwd.1 Hij zal consulaire bijstand blijven verlenen en middelen beschikbaar stellen aan derde partijen ‘die een meetbare toegevoegde waarde hebben in de rechtsgang, bij extra zorg tijdens de detentie en bij de resocialisatie in Nederland’. Nederlandse gedetineerden in EU-landen zullen sneller naar Nederland worden gehaald en we blijven tegen de doodstraf. Dat ziet er goed uit. Behalve die merkwaardige ‘meetbare toegevoegde waarde’. Bezien we evenwel de uitwerking van het nieuwe beleid dan is het minder fraai. Er wordt gewerkt met een lijst van veertig landen waar sprake is van behoorlijke detentieomstandigheden. Nederlanders die in een van die landen vastzitten komen slechts in aanmerking voor een basispakket van consulaire bijstand en door derde partijen geboden juridisch advies en resocialisatie. In andere landen wordt ondersteuning in de kosten van levensonderhoud en medische zorg geboden. Dat laatste is heel goed en nuttig. Lang geleden was ik in de San Pedrogevangenis in La Paz. Met genoeg geld kon je er een prostituee bestellen; maar een Duitse jongen zonder geld liep uit wanhoop keihard met zijn hoofd tegen de muur om in de ziekenboeg te worden opgenomen waar hij hoopte wat groente of fruit te krijgen. In die overige landen kan ook extra zorg worden geleverd die ‘maatschappelijk, sociaal dan wel geestelijk van aard kan zijn en niet per definitie geestelijk, zoals nu het geval is’. Dat is een zinnetje dat er in onze seculiere samenleving niet gek uitziet. Het is echter de opmaat voor de afwijzing van de subsidieaanvraag van de Stichting Epafras. In de praktijk zijn het nu vooral de ene betaalde dominee van die Stichting en de 46 vrijwilligers – van alle gezindten – die als geestelijk verzorgers gedetineerden in het buitenland bezoeken. Volgens de nieuwe regels moeten echter actieve, goedwillende expats volstaan die wonen in de buurt van een gevangenis en als vrijwilligers van Reclassering Nederland werken. Zij missen als ze er al zijn drie kenmerken.
Reageer op NJBlog.nl op het Vooraf
Geestelijke verzorgers kunnen in de eerste plaats onder de bescherming van hun gerespecteerde ambt vertrouwelijke gesprekken voeren met de gedetineerden en dingen regelen met derden. Zo organiseerde een van hen hulp van een in de bajes gezaghebbende gedetineerde voor een bij herhaling mishandelde Nederlandse jongen. Doordat ze meer gevangenissen bezoeken zijn ze voorts beter in staat een ‘signaal’-functie te vervullen ten aanzien van inhumane en onrechtvaardige behandeling door detinerende landen. En bovenal is er de onmeetbare kwaliteit van de professionele geestelijk verzorger die er gewoon voor jou is, zich bekommert en enige hoop biedt. Dat is natuurlijk geen ‘meetbare’ meerwaarde in vergelijking met andere vrijwilligers, maar dat een pastoraal werker een bijzondere deskundigheid heeft in het contact met mensen die in hopeloze omstandigheden verkeren, is onweerlegbaar. Het bestaan van de landenlijst die zo beslissend is in de mate van te leveren zorg is overigens misleidend. De detentieomstandigheden in Franse gevangenissen (169 Nederlanders) zijn niet behoorlijk. De meeste zelfmoorden van Europa (18,5 per 10.000 gedetineerden) vinden daar plaats en buitenlandse gedetineerden verkeren er in slechtere omstandigheden dan Franse.2 In het Verenigd Koninkrijk (131 Nederlanders) is in de gevangenissen sprake van een onrustbarende toename van geregistreerde vechtpartijen, seksuele aanvallen en zelfmoorden. Toegegeven, het is vermoedelijk nog erger in Peru (76 Nederlanders), de Dominicaanse Republiek (99) of de VS (87), maar de lijst is een bureaucratische leugen waar een burger zich moeilijk tegen kan verzetten. Ik voel een zekere loyaliteit met onze boeven in het buitenland. Met het nieuwe beleid lijkt het alsof we hen niet langer de kwaliteit van de menselijke blik gunnen. De subsidie aan Epafras is op grond van het nieuwe subsidiekader teruggeschroefd naar nul, hoewel de minister eerder sprak van ‘fantastisch werk’.3 Kwantitatief gaat het om een bezuiniging van zes ton ten koste van het niet meer doen plaatsvinden van 1600 bezoeken. Dergelijke cijfers zeggen niets over het kwalitatieve verlies dat erdoor wordt geleden. Dat verlies wordt niet opgelost door toepassing van een algemeen (landen)lijstje, want kwaliteit vergt minstens de ruimte voor een professionele beoordeling van de concrete omstandigheden van het geval. We kunnen niet meten welke schade iemand lijdt die alle hoop verliest, maar het beleid bepaalt dat hij door iedereen vergeten mag wegkwijnen als dat in het behoorlijke Japan gebeurt. Wat zegt het eigenlijk over de kwaliteit van de overheid als die zo weinig overheeft voor landgenoten in moeilijkheden? Dat is een vraag die me de trek beneemt in een harinkje op 3 oktober in een Nederlandse ambassade in het buitenland. Ybo Buruma 1. Kamerstukken II 2014/15, 30 010, nr. 21. Besluit Gedetineerdenbegeleiding 2015–2016 van 10 december 2014. 2. Le Monde 1 oktober 2014. Zie verder: http://www.prisonstudies.org/world-prison-brief. 3. Algemeen Overleg 12 november 2014, Kamerstukken II 2014/15, 32 734, nr. 27.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1463
1049
NJV-preadviezen
Ambachtelijkheid, Rechtvaardigheid, Effectiviteit Peter Wattel1
De Bock heeft een indrukwekkend gedocumenteerd en overzichtelijk gestructureerd preadvies geschreven dat vol verstandige observaties en evenwichtige en behartigenswaardige analyses staat en uitmondt in heldere en stellige conclusies. De (impliciete) stelling dat kwaliteitsbevordering óók gericht moet worden op rechtspraak als publieke zaak en de (expliciete) conclusie dat de rechtsstatelijke functie, met name bij grondrechtenbescherming, versterking behoeft, verdienen meteen follow up. De Bock is geslaagd in haar opzet de kwaliteitsdiscussie met beide benen op de grond te zetten, het Molière-effect te neutraliseren en een samenhangende visie te presenteren. Zij heeft een bewonderenswaardige poging ondernomen om inhoudelijke kwaliteit van rechtspraak te definiëren en op basis daarvan beoordelings- en bevorderingscriteria te ontwikkelen, maar: wat moeten de gerechtsbestuurders nu concreet doen?
Een bespreking van het preadvies van mw. mr. dr. R.H. de Bock ‘Grip op kwaliteit; een model voor inhoudelijke kwaliteit van rechterlijke beslissingen’ voor de Jaarvergadering van de Nederlandse Juristen-Vereniging, 12 juni 2015 te Zwolle, Handelingen NJV, 145e jaargang/2015-1, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 27-140
1. De mission statement van de preadviseur De Bock stelt zich ten doel ‘de discussie over kwaliteit van rechtspraak met beide benen op de grond te zetten en te ontdoen van haar mantra-achtige sfeer’ (§ 2). ‘Mantra’ verwijst in dit verband niet naar een met Goddelijke kracht geladen spreuk, maar naar een tot vervelens toe herhaalde boodschap die daardoor haar betekenis verliest en voor elk doel gebruikt kan worden; in hun gezamenlijke inleidende hoofdstuk noemen de preadviseurs dit ‘het Molière-effect’: kwaliteit is voor iedereen beschikbaar zolang iedereen er het zijne onder kan verstaan, waarbij het zelfs mogelijk is dat er niets onder verstaan wordt; dat het om een lege kreet gaat, zoals van de groenteboer die zijn ‘kwaliteitsaardappels eerste klasse’ probeert te slijten. De Bock wijst er in para 1 al op dat onderling onverenigbare adviezen en maatregelen met betrekking tot de rechtspraak allemaal met hetzelfde kwaliteitsargument werden onderbouwd.
1464
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
Na een inleiding bevat het preadvies een overzicht van bevindingen en resultaten van commissies, visitaties, agenda’s en projecten (hfdst. 2), een tussenbalans (hfdst. 3: ‘kwaliteit’ is tot nu toe vooral ingezet als niet-inhoudelijk management tool), een beschouwing over het doel en wezen van rechtspraak (hfdst. 4), als opmaat naar het pièce de résistance: de ontwikkeling van een ‘model voor kwaliteit van rechtspraak’ (hfdst. 5), gevolgd door een slotbeschouwing (hfdst. 6) en een zeer heldere en stellige samenvatting (hfdst. 7). De Bock constateert (§ 16-20) dat de laatste decennia de aandacht vooral uitging naar de organisatorische en bestuurlijke kwaliteit van de rechtspraak, die behalve tot onder meer bestuursprofessionalisering en vergroting van coördinatie, productiecijfers, klantgerichtheid, benchmarking, outputfinanciering, en transparantie, ook leidde tot een kloof tussen ‘Den Haag’ en de werkvloer, en dat de gerechtsbesturen hun wettelijke taak van juridische kwaliteitsbevordering hebben laten liggen ten gunste van, met name, de uitvoering van taakstellingen en verantwoording van doorlooptijden en productiecijfers. Juridische kwaliteitsbevordering beperkte zich veelal tot het stellen van voorwaardenscheppende eisen zoals bijvoorbeeld éducation permanente punten en normen voor meervoudige afdoening, die makkelijk te meten en te rapporteren zijn, maar die slechts veronderstellenderwijs verband houden met inhoudelijke kwaliteit (het vermoe-
den is dat, bijvoorbeeld, éducation permanente, intervisie en meervoudige afdoening tot inhoudelijk betere uitspraken leiden, maar dat wordt niet op evidence based) en die dus eerder management tools opleveren dan inhoudelijke kwaliteitsnormen. ‘De onontkoombare conclusie’ is volgens haar (§ 82) ‘dat er op het gebied van kwaliteit van rechtspraak een onbeheerd terrein van aanzienlijke omvang is’. De Bock stelt zich vervolgens dan ook meer concreet ten doel (§ 22) om ‘een aanzet te geven voor de ontwikkeling van een samenhangend model voor inhoudelijke kwaliteit van rechtspraak’ (cursief PJW), en wel (§ 36) op microniveau (het niveau van de individuele uitspraak en de individuele rechter). Daarmee bedoelt zij (§ 36) ontwikkeling van ‘kwaliteitseisen die aan de inhoud van een rechterlijke beslissing kunnen worden gesteld’, inclusief eisen aan de wijze van totstandkoming (‘procedurele rechtvaardigheid’). Enigszins verwarrend is dat niet steeds duidelijk is waar het betoog zich richt op de vraag wat ‘kwaliteit’ van rechtspraak is, dus op de omschrijving van goede rechtspraak, en waar het zich richt op de vraag naar min of meer objectiveerbare criteria voor inhoudelijke vonnisbeoordeling. Hoewel die twee nauw samenhangen omdat beoordelen niet goed mogelijk is als we niet weten wat we beoordelen, gaat het toch om twee verschillende vragen: 1. wat is inhoudelijke kwaliteit in de context van rechtspraak en 2. hoe meet je die op microniveau met het oog op verbetering van dat niveau? Vooral het antwoord op die tweede vraag is moeilijk, ook als iedereen het eens is over wat inhoudelijke kwaliteit is. Duidelijk is wel dat De Bock in het vigerende kwaliteitsbeleid van de gerechtsbesturen vooral tools voor het afleggen van verantwoording aan de Raad voor de rechtspraak ziet en (veel) te weinig poging tot inhoudelijke kwaliteitsverbetering. ‘Het is niet aanvaardbaar om alleen op output te sturen’ (punt 51 Samenvatting). Het door haar ingebrachte vraagpunt voor de NJV-vergadering is duidelijk: ‘In het dagelijkse werk ligt de verantwoordelijkheid voor kwaliteit van rechtspraak bij de individuele rechter, maar daarnaast zullen de gerechtsbesturen veel meer werk moeten maken van de zorg voor kwaliteit dan zij tot nu toe hebben gedaan.’
2. Publieke dienstverlening of publieke zaak Terecht gaat De Bock er van uit dat voor het stellen van zinvolle inhoudelijke kwaliteitseisen aan rechtspraak eerst enigszins duidelijk moet zijn waartoe rechtspraak op aarde is (§ 22). Als we het doel weten, kunnen we beoordelen of het ook bereikt wordt en zo niet, hoe dat dan wél moet. De Bock bespreekt (§ 23-35) rechtspraak als publieke dienstverlening en rechtspraak als wat ik zou willen samenvatten in de term ‘publieke zaak’. Rechtspraak als publieke dienstverlening past in het NPM-denken (new public management) dat ook in Nederland de laatste decennia overheerste: ook overheidsinstituties moeten op privaat-bedrijfsmatige manier georganiseerd worden. Rechtspraak is dan dienstverlening aan ‘klanten’ door openbaar aanbod van ‘producten’ op ‘de markt van geschilbeslechting’, die echter pas als last resort aan bod moet komen (de ruziemakers moeten er eerst zelf proberen uit te komen) omdat
rechtspraak publiek geld kost terwijl de ‘afnemers’ de hen geleverde publieke ‘diensten’ eigenlijk zelf zouden moeten betalen (vandaar het later weer ingetrokken wetsvoorstel kostendekkende griffierechten). De Bock signaleert als – mijns inziens op zichzelf positief te waarderen – resultaten van dit NPM-denken de kwaliteitseisen van snelheid, toegankelijkheid, informatieverstrekking, klantgerichtheid en bejegening (§ 23), maar ook dat aan die eisen nog niet erg hevig voldaan wordt (§ 24: nog steeds veel beren op een lange en bochtige weg) en dat de vergelijking met bedrijven op een markt mank gaat omdat vaak een van beide ‘klanten’ van de rechtspraak er helemaal niet om gevraagd heeft – zeker niet, zo voeg ik toe, in straf-, belasting- en vreemdelingenzaken – om in deze ‘dienstverlening’ betrokken te geraken. De NPM-benadering van rechtspraak wordt nog problematischer als geconstateerd moet worden (§ 31) dat in 60% van alle procedures de overheid partij is. De Bock trekt het gevolg dat de overheid in discussies over de rol en de kosten van rechtspraak een dubbele agenda heeft en dat op basis van dit percentage de rechterlijke controle op overheidshandelen misschien wel de eerste prioriteit van rechtspraak is.
Terecht gaat De Bock er van uit dat voor het stellen van zinvolle inhoudelijke kwaliteitseisen aan rechtspraak eerst enigszins duidelijk moet zijn waartoe rechtspraak op aarde is Rechtspraak als publieke zaak houdt in dat rechtspraak niet een product op een markt is, maar 1. een public good zoals ook gezondheidszorg, onderwijs en volkshuisvesting, en vooral 2. de derde staatsmacht, die op gelijke voet staat met de wetgever en de uitvoerder. De rechter is niet voor niets onafhankelijk. Dat, zo voeg ik toe, maakt hem ook zo moeilijk te managen; nog moeilijker dan een medische professional; dat maakt het zo moeilijk om vonnisinhoudelijk te beoordelen én er consequenties aan te verbinden. Hoe dan ook: rechtspraak is niet slechts geschillenbeslechting, al dan niet in last resort, maar heeft ook een cruciale rechtsstatelijke functie en is ook publieke normstelling (publiek feitenonderzoek, publiek debat over maatschappelijke kwesties zoals Zwar-
Auteur
leraar Europees belastingrecht aan de
1. Prof. mr. P.J. Wattel is advocaat-generaal
Universiteit van Amsterdam en redacteur
bij de Hoge Raad der Nederlanden, hoog-
van het NJB.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1465
NJV-preadviezen
Ruth de Bock
te Piet,2 voorkoming van eigenrichting en van geheime of klassenjustitie; bewaking van democratische waarden en grondrechten; bescherming tegen machtsmisbruik, bevordering van vertrouwen van de burger in zijn samenleving, legitimering van uitoefening van staatsdwang door titelverschaffing, enz.). De rechter is geen gewone probleemoplosser. Iedereen kan problemen oplossen (maar vraag soms niet hoe); het bijzondere aan rechtspraak is dat (soms grote maatschappelijke) problemen openbaar opgelost moeten worden volgens het geldende recht. De Bock concludeert onder meer op basis van onderzoeken van Barkhuysen e.a. en van Spijkerboer (§ 31) dat de rechtsstatelijke functie van rechtspraak, met name op het terrein van grondrechtenbescherming, versterking behoeft. Ik
1466
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
zou menen dat de rechter dat in eigen hand heeft. Hij hoeft alleen maar op dat punt de rug recht te houden.
3. Het model voor kwaliteit(sbeoordeling) van rechtspraak Men kan zich meer of minder tot de dienstverlenings- of de publieke-zaakbenadering aangetrokken voelen, inhoudelijke kwaliteitseisen voor rechtspraak zijn er nog niet mee geformuleerd, laat staan op microniveau. De Bock kiest niet uitdrukkelijk voor de ene of de andere benadering. Zij lijkt te volstaan met de ‘gedachte’ (§ 82) dat ‘rechtspraak méér is dan een vorm van publieke dienstverlening en dat de rechter méér is dan een probleemoplosser’ (nl. een ‘probleemoplosser-plus’ (§ 34). Die onbepaaldheid
De Bock acht het een illusie dat de kwaliteit bewaakt wordt door het cassatiesysteem en bevorderd zou worden door het RechtspraaQ-systeem, dat niet aangeeft wat goede rechtspraak is (‘meer’) is opmerkelijk, nu zij er terecht van uit ging (§ 22) dat eerst het doel of de doelen van rechtspraak helder moet(en) zijn voor we criteria kunnen aanwijzen op basis waarvan beoordeeld kan worden of en hoe de doelen bereikt worden. Zij lijkt voor beide doelen te kiezen, mede gezien haar samenvatting, immers: als rechtspraak ‘méér’ is dan probleemoplossing en publieke dienstverlening, dan is zij dus in elk geval óók probleemoplossing en publieke dienstverlening, en bovendien dus méér. Dat meerdere moet dan wel het rechtsstatelijke zijn; het dienen van het belang van de publieke zaak. (Ook) mij lijkt dat idealiter rechtspraak inderdaad aan zowel het rechtsstatelijke doel als het praktische geschillenbeheersdoel beantwoordt, maar beide doelen zijn nogal veelomvattend en niet vanzelf op elkaar afgestemd. Onuitgesproken blijft welke inhoudelijke kwaliteitscriteria specifiek uit die twee doelen voortvloeien. De op de doeldiscussie (hfdst. 4, § 23-35) volgende ontwikkeling van kwaliteitscriteria (hfdst. 5, § 36-81) wordt niet gekoppeld aan die doeldiscussie. De Bock stelt juist (§ 36) enigszins uit de blauwe lucht dat zij zich heeft laten inspireren door met name publicaties van J.B.J.M. ten Berge en G. de Groot, een opinie van de Consultative Council of European Judges en de mede door haar zelf ontwikkelde toetsingscriteria van het Project Toetsing kwaliteit civiele vonnissen, en dat zij ‘geen nieuwe kwaliteitseisen’ geeft, maar aanknoopt ‘bij bestaande en, naar ik meen, algemeen gedeelde opvattingen over kwaliteit van rechtspraak’ (§ 38). Methodologisch kan ik dat niet goed volgen. In de eerste plaats heeft zij dan al volstrekt duidelijk gemaakt dat niet iedereen beide doelen onderschrijft en dat het NPM-denken naar andere kwaliteitscriteria leidt dan het rechtspraak-als-publieke-zaakdenken, zodat de vraag rijst welke die algemeen gedeelde opvattingen dan zijn; logischerwijze zijn dat alleen de punten waar NPM-denken en rechtsstatelijk denken elkaar wél vinden (dat lijken met name de punten van tijdigheid en finaliteit van rechtspraak te zijn). In de tweede plaats: als de preadviseur zich (vooral) op de genoemde vier bronnen baseert voor de ontwikkeling van inhoudelijke kwaliteitscriteria voor rechtspraak, dan zou het voor de hand hebben gelegen te expliciteren van welke doel(en) van rechtspraak die vier bronnen uitgingen bij de formulering van hun criteria om dat doel te bereiken in plaats van het geven van een weliswaar heel verstandige en evenwichtige, maar qua kwaliteitscriteria vrij inconcludente beschouwing over ‘uitgangspunten voor een model’. De Bock heeft Ten Berge’s drie rechtspraakkwaliteitsmeetpunten (moreel gehalte, professioneel gehalte en praktisch gehalte) vertaald – in een andere volgorde, die daardoor een andere prioritering suggereert – in de beoordelingscriteria 1. ambachtelijkheid, 2. rechtvaardigheid en 3. effectiviteit, die zij vervolgens ontleedt: • Ambachtelijkheid wordt (§ 58-87) geconcretiseerd in de eisen van:
1) deugdelijk feitenonderzoek; 2) een volwaardige mondelinge behandeling; 3) deskundige toepassing van de rechtsregels; en 4) een begrijpelijke en overtuigende motivering. • Rechtvaardigheid ziet op de rechtvaardigheid van de uitkomst; niet op de procedurele rechtvaardigheid, die De Bock rubriceert onder de eis van deskundige toepassing van de rechtsregels als onderdeel van de ambachtelijkheidseis. Zie ik het goed, dan onderscheidt zij vijf aspecten van rechtvaardigheid, naast de gebruikelijke moeilijk grijpbare ‘Paul Scholten-gerechtigheid’: 1) evenredige belangenbehartiging en bescherming van de zwakkere, i.e. oog voor de morele beginselen onder de regels (§ 64); 2) morele waardering van de beslissing (§ 65); 3) het ‘beginsel van integriteit’ (waarmee coherentie wordt bedoeld) (§ 67); 4) ‘bekritiseerbaarheid’ (dat is niet: meer uitleggen, maar (echt) open staan voor kritiek; minder naar binnen gekeerde beslotenheid) (§ 68); en 5) humaniteit (‘recht doen aan de mens … dit is wel waar het uiteindelijk om gaat’) (§ 69) • Effectiviteit wordt in de § 70-81 geconcretiseerd in de eisen van: 1) tijdigheid; 2) probleemoplossend vermogen (niet alleen beslissen, maar ook het probleem tussen de partijen oplossen); en 3) finaliteit (voorkoming van nodeloos hoger beroep of van terugkeer van de zaak na terugsturen naar het bestuur). Over alle door haar aangelegde criteria schrijft De Bock verstandige dingen met veel voorbeelden van de werkvloer. Op basis van de aangelegde criteria legt zij de vinger op zere plekken, zoals bijvoorbeeld de niet-motivering van strafvonnissen waartegen geen hoger beroep wordt ingesteld (§ 62), het (vrijwel) ontbreken van een mondelinge behandeling in kantonzaken, hogere beroepen in civiele zaken en vreemdelingenzaken (§ 46), het verlies aan kennisopbouw en continuïteit, met name bij de rechtbanken, door veelvuldig wisselen van personele samenstelling, ook binnen één zaak bij langer lopende procedures (§ 54), het ontbreken van rechtseenheid in het steeds verder uitdijende bestuursstrafrecht (§ 57), de te beperkte belangstelling van de civiele rechter hoe er geschikt wordt als hij de partijen eenmaal tot een schikking heeft bewogen (§ 58), het leggen van de rekening van de verkorting van doorlooptijden en beperking van pro-
Noten
pelijke discussie; ik zou liever wijzen op de
2. Ik weet niet of de epineuze kwestie van
rol die de rechter heeft moeten spelen in
Zwarte Piet nou een schoolvoorbeeld is van
kwesties als stakingsrecht, euthanasie, kraak-
een bij de rechter thuis horende maatschap-
panden, ontslagvergoeding, en dergelijke.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1467
NJV-preadviezen
cesincidenten bij de rechtzoekenden (§ 75), het – mede door ontbreken van mondelinge behandeling of door tijdsdruk – beperkte zicht van de rechter op de gevolgen tussen de partijen van zijn beslissing c.q. de onmogelijkheid voor een rechter om het onder de procedure liggende probleem (bijvoorbeeld financieel onvermogen of een vechtscheiding) op te lossen (§ 77-78) en het mogelijke Pyrrhus-karakter van een overwinning van een justitiabele op het bestuur in een bestuursrechtelijke procedure als gevolg van het gegeven dat het bestuur met een andere motivering vaak gewoon opnieuw hetzelfde besluit kan nemen (§ 80).
De gerechtsbesturen en de Raad voor de rechtspraak zullen het preadvies met gemengde gevoelens lezen, want de boodschap aan hen is: wanneer gaan jullie échte kwaliteit bevorderen naast het turven van doorlooptijden en output? Maar we hebben de Hoge Raad toch nog? De Bock constateert terecht (§ 43, 52 en 60) dat de beperkte en afstandelijke cassatierol van de Hoge Raad en het relatief geringe aantal zaken dat in cassatie komt ertoe leidt dat hij weinig toezicht (kan) houd(t)(en) op de ambachtelijke kwaliteit van rechterlijke uitspraken, terwijl grote delen van het bestuursrecht niet onder zijn toezicht vallen en kwaliteitsbevordering trouwens niet zijn wettelijke taak is, maar die van de gerechtsbesturen. De Bock acht het een illusie dat de kwaliteit bewaakt wordt door het cassatiesysteem en bevorderd zou worden door het RechtspraaQ-systeem, dat niet aangeeft wat goede rechtspraak is (§ 82). Het ontwikkelen van professionele standaarden zou de nadelen van het meester-gezel-opleidingsmodel in de rechtspraak kunnen verkleinen en de (te) grote verschillen in de ambachtsuitoefening tussen gerechten, rechtsgebieden en individuele rechters (‘lokale rationaliteit’) kunnen verminderen (§ 39), maar de gezamenlijke preadviseurs signaleren ook (p. 13) het zich in de gezondheidszorg al manifesterende risico dat de vakman (slechts of vooral) beoordeeld wordt op de vraag in hoeverre hij bestaande protocollen in acht heeft genomen; het volgen van protocollen mag geen doel op zichzelf vormen. De Bock meent dat het meester-gezel-model door de ambachtelijkheid van het vak wellicht moeilijk te vermijden is, maar dat er onder rechters, die toch ook zélf een visie moeten hebben op wat goede rechtspraak is, ook weinig bereidheid bestaat om serieus over andere mogelijkheden of bijstellingen te denken.
1468
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
Rechtseenheid en uniforme rechtstoepassing zijn wenselijk vanuit de ambachtelijkheidseis van een juiste rechtstoepassing (§ 57), maar De Bock stelt vast dat er geen formele infrastructuur bestaat voor opstelling van rechters bindende beleidsregels; de bestaande informele infrastructuur (de landelijke overleggen (LOVs)) worden bovendien volgens haar wellicht te weinig gevoed vanuit inhoudelijke hoek, en kennen in elk geval geen inbreng van (vertegenwoordigers van) rechtszoekenden (§ 57). Ik merk op dat de Hoge Raad wellicht ook gemengde gevoelens heeft over rechtseenheidsafspraken. Mogelijk kan de prejudiciële vraag, die dan wel uitgebreid moet worden naar straf- en belastingzaken (en wellicht binnenkort sociale-verzekeringszaken) hier zegenrijk werken. In haar slotbeschouwing noteert de Bock dat het werken aan systematische en structurele zorg voor kwaliteit van rechterlijke beslissingen ‘inzet en moed vergt’ en dat ‘kwaliteit altijd weer maatwerk is’ (§ 84). De implicaties lijken te zijn dat het tot nu toe aan die inzet en moed heeft ontbroken en dat je geen maatwerk kunt verwachten van een productielijn die opgezet is voor confectie.
4. Evaluatie De Bock heeft een indrukwekkend gedocumenteerd en overzichtelijk gestructureerd preadvies geschreven dat vol verstandige observaties en evenwichtige en behartigenswaardige analyses staat en uitmondt in heldere en stellige conclusies. De (impliciete) stelling dat kwaliteitsbevordering óók gericht moet worden op rechtspraak als publieke zaak en de (expliciete) conclusie dat de rechtsstatelijke functie, met name bij grondrechtenbescherming, versterking behoeft, verdienen wat mij betreft – meteen – follow up. Ik onderschrijf (dus) ook De Bock’s impliciete verzet tegen hetgeen de rechtssocioloog John Griffiths in 1991 al noemde ‘de rechtbank als fietsenfabriek’.3 De gerechtsbesturen en de Raad voor de rechtspraak zullen het preadvies met gemengde gevoelens lezen, want de boodschap aan hen is: wanneer gaan jullie échte kwaliteit bevorderen naast het turven van doorlooptijden en output? Maar zij kunnen tegenwerpen dat ook De Bock er niet in slaagt inhoudelijk kwaliteitsbeleid op microniveau te operationaliseren. In haar slotwoord (§ 83) duidt zij haar drie hoofdcriteria voor inhoudelijke kwaliteit (ambachtelijkheid, rechtvaardigheid en effectiviteit) aan als ‘dimensies’ en concludeert zij dat de vraag ‘hoe deze dimensies zich tot elkaar verhouden en wat ze in de praktijk vragen van de rechter, (…) onderwerp (moet) zijn van doorlopende gedachtevorming.’ Dat is nogal vaag. Te vaag, lijkt mij, voor kwaliteitsbeoordeling per zaak of per rechter. Ik vrees dat we daarmee misschien nog steeds niet genoeg grip op kwaliteit(sbeoordeling) hebben om op microniveau af te geraken van de elephant test (of duck test)4 van kwaliteit (hard to describe, but you know it when you see it; en, zo voeg ik toe: je weet óók wanneer het juist ontbreekt). De Bock is zeker geslaagd in haar opzet de kwaliteitsdiscussie met beide benen op de grond te zetten, het Molière-effect te neutraliseren en een samenhangende visie te presenteren. Zij heeft een bewonderenswaardige en vrouwmoedige5 poging ondernomen om inhoudelijke kwaliteit van rechtspraak te definiëren en op basis daarvan beoordelings- en bevorderingscriteria te ontwikkelen, maar: wat moeten de gerechtsbestuurders nu concreet
doen? Wat zou De Bock zelf doen als zij het gerechtsbestuur (of Raad voor de rechtspraak) was dat zijn verantwoordelijkheid voor inhoudelijke kwaliteitsbevordering moet nemen? Hoe moeten zij – binnen de beperkte middelen – de inhoudelijke kwaliteit van vonnissen bevorderen? En op welke punten? De eerste toetsingsronde van het mede door De Bock ontwikkelde project Toetsing kwaliteit civiele vonnissen leverde op dat 81% van de getoetste civiele rechtbankvonnissen als voldoende of goed werd beoordeeld en 19% als onvoldoende of slecht. Is die 19% hoog (wat is de benchmark)? Kan het significant lager? Lag het aan de door De Bock met name gesignaleerde pijnpunten (steeds meer (maatschappelijke) behoefte aan waarheidsvinding, maar steeds minder mogelijkheden voor rechterlijk feitenonderzoek, en het ontbreken van een volwaardige mondelinge behandeling, of zelfs überhaupt van een zitting)? Want dan wordt de inhoudelijke kwaliteit eenvoudig bevorderd door meer tijd te alloceren aan zaken die daar om vragen. Lag die 19% onvoldoende niet (voornamelijk) aan tijdgebrek, maar aan gebrek aan inhoudelijke kwaliteit, kan dat percentage dan met rede-
lijke middelen verlaagd worden bij de desbetreffende individuele rechters of moeten we ook kijken naar de selectiecriteria voor nieuwe rechters? Moeten die strenger, althans anders? Ik sluit af met de observaties 1. dat de (belasting-, sociale verzekerings- en civiele) zaken die mij bereiken voor conclusie wellicht geen representatief beeld geven, maar dat ik met regelmaat onder de indruk ben van de inhoudelijke kwaliteit van de uitspraken, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep en 2. dat zaken soms vanzelf goed of beter gaan als het management zich er niet teveel mee bemoeit: ik weet niet of ik als individuele rechter zou zitten te wachten op … ja op wat precies?
3. J. Griffiths, ‘De Rechtbank als fietsenfa-
instituut steeds de vrouwelijke vorm (‘zij’ en
briek’, NJB 1991, afl. 4, p. 129-130.
‘haar’). Op basis van het aantal vrouwen in
4. If it looks like a duck, swims like a duck,
de rechterlijke macht is dat terecht, zozeer
and quacks like a duck, then it is probably
zelfs dat de Rechtbank Den Haag zich vorig
a duck.
jaar afvroeg of mannelijke sollicitanten niet
5. De Bock gebruikt voor de rechter als
voorrang zouden moeten krijgen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1469
1050
NJV-preadviezen
Kwaliteit van wetgeving als keuze Ybo Buruma1
Van Lochem heeft een fraai preadvies over kwaliteit van wetgeving geschreven dat goed aansluit bij de huidige tijdgeest. Onze tijd wordt gekenmerkt door een verlegenheid om een inhoudelijk debat over kwaliteit te voeren. Deze verlegenheid wordt gecompenseerd met grote aandacht voor het opstellen van kwaliteitscriteria ten aanzien van het proces waarmee producten tot stand komen. In het preadvies is die bijzondere aandacht voor het proces terug te vinden. Deze keuze is honorabel maar ze mag niet ertoe leiden dat de kwaliteit van juridische producten slechts wordt afgemeten aan de vraag of de regelen der kunst zijn gevolgd. De kwaliteit van een procedure of methode is misschien wel een voorwaarde voor goed werk, maar het garandeert die goede kwaliteit niet. De vraag of het resultaat van het totstandkomingsproces zelf een goede kwaliteit heeft, is een onderwerp waarover aan de hand van door professie gedeelde, belangeloze maatstaven of eisen gedebatteerd kan en moet worden.
Een bespreking van het preadvies van dhr. mr. dr. P.J.P.M. van Lochem ‘Kwaliteit van wetgeving als keuze’ voor de Jaarvergadering van de Nederlandse JuristenVereniging, 12 juni 2015 te Zwolle, Handelingen NJV, 145e jaargang/2015-1, Deventer: Wolters Kluwer 2015, p. 141-242.
1. Inleiding Peter van Lochem heeft een mooi en inspirerend preadvies geschreven. Het geeft een helder overzicht van de ontwikkeling van het denken over de kwaliteit van wetgeving en de aandacht die de auteur vraagt voor publieke inbreng is verfrissend en origineel. De concrete adviezen aan de wetgever van Van Lochem sluiten goed aan bij een deel van het gedachtegoed van de zo vreedzame, maar door een raketaanval om het leven gekomen senator en geleerde Willem Witteveen. Diens magnum opus, ‘De wet als kunstwerk’ is evenwel te laat verschenen om een volwaardige behandeling in het preadvies te krijgen.2 De bespreking van het preadvies is op klassieke wijze ingericht: eerst een samenvatting (2), dan een commentaar (3) waarbij ik ook de gezamenlijke inleiding van de preadviseurs betrek, en ten slotte enige discussie (4) mede in het licht van het boek van Witteveen. 2.1. Kwaliteit van wetgeving als product Het preadvies maakt onderscheid tussen kwaliteit van
1470
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
wetgeving als product en het proces van wetgeving als kwaliteit. De aandacht van het wetgevingsbeleid en de wetgevingswetenschap is overwegend productgericht, maar de voorstellen van Van Lochem betreffen vooral de wetgeving als proces. In de paragraaf over kwaliteit van wetgeving als product wijst de preadviseur erop dat zowel de grondwetgever als de politieke bestuurders tot aan de jaren tachtig van de vorige eeuw ervanuit gingen dat wetgevingskwaliteit geen keuze is maar een aanname. De vraag was toen of iets wettelijk moest worden geregeld. Het is pas een recent verschijnsel dat juristen vinden dat ‘wetgeving nu iets [is] wat je vaak niet moet willen’. Een mooie illustratie vormt dat in de NJV van 2014 niet alleen bezwaren bleken te bestaan tegen de reflex om na een calamiteit tot regelgeving over te gaan, maar dat de twee voorstellen om enige orde te scheppen in de als gevolg van die reflex ontstane brei aan bepalingen ook werden afgewezen. Deze omslag brengt de preadviseur in verband met de sinds de jaren tachtig erkende spanning tussen sturingsambitie en sturingsvermogen en de in dat perspectief door de Commissie Geelhoed gedane voorstellen tot deregulering. De juridische opbrengst daarvan zou zijn dat er een rem zou worden gezet op enerzijds de opzwelling van de rechtsorde die het gevolg is van al die regelgeving en anderzijds de gebrekkige handhaving ervan. Onder meer door de Commissies voor de toetsing van wetgevingsprojecten (1987-1994) verschuift de nadruk naar niet-juridische voordelen van deregulering, zoals het
voorkomen van lastenverzwaring en de opvatting dat sommige regulering beter in eigen kring kan plaatsvinden. In Zicht op wetgeving (1991), een nota van minister Hirsch Ballin, worden dan juridische en bestuurlijke kwaliteitsmaatstaven geformuleerd: – rechtmatigheid en verwerkelijking van rechtsbeginselen; – doeltreffendheid en doelmatigheid; subsidiariteit en evenredigheid; – uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid; onderlinge afstemming; – eenvoud, duidelijkheid en toegankelijkheid. Maar de ondertoon was steeds, evenals in nota’s daarna van de ministers Sorgdrager, Donner en opnieuw Hirsch Ballin dat de kwaliteit van wetgeving gediend is door zo weinig mogelijk regels. Met een iets andere achtergrond strekt volgens de preadviseur ook het Europese wetgevingsbeleid minder tot wetgeving dan tot zelfregulering en delegatie van regelgeving. De wetenschappelijke activiteiten op het terrein van wetgeving – de preadviseur suggereert de term ‘wetgevingswetenschap’– hebben onder meer inzicht gegeven in diverse opsommingen van wetgevingscriteria, zoals die van Lon Fuller en zoals die door Inge van der Vlies zijn opgewaardeerd tot algemene beginselen van behoorlijke regelgeving. Toetsing aan die beginselen door de rechter heeft echter – zacht gezegd – geen sterke ontwikkeling doorgemaakt, waarbij de Nederlandse gereserveerdheid ten aanzien van rechterlijk optreden tegen de wetgever ongetwijfeld een rol speelt. Op het Europese wetgevingstheater lijkt de invloed van de wetgevingswetenschap wat groter en worden ook zwaardere eisen gesteld aan de wetenschappelijke fundering (evidence based) van wetgeving respectievelijk aan de motivering waarom die niet kan worden geleverd. Naast de ontwikkeling van criteria e.d. is ook de evaluatie van wetgeving in termen van effectiviteit onderwerp van wetenschappelijk onderzoek. In het bijzonder rechtssociologisch onderzoek heeft de vanzelfsprekendheid dat de met de wet beoogde doelen worden bereikt, weggenomen en daarmee de noodzaak van een goede fundering van de met een wet te bereiken doelstellingen bevestigd. De boeiende analyses leiden tot een wat somber stemmende conclusie ten aanzien van het denken over de kwaliteit van wetgeving als product. Deregulering heeft een centrale plaats gekregen, maar dat begrip is allesbehalve eenduidig en concreet. Zowel in de wetenschap als in het beleid is veel gedaan aan de formulering van kwaliteitscriteria, maar ook die leveren niet veel meer op dan wat Tjeenk Willink ‘kwaliteit als saldobegrip’ noemde. De verschillende criteria zijn afwisselend optel- of aftrekpost en de preadviseur denkt daarom dat ‘de ontwikkelde criteria geen betekenis hebben voor de ontwikkeling van wetgevingskwaliteit’. Ook het onderzoek naar de werking van wetgeving heeft zijns inziens onvoldoende betekenis voor de kwaliteit van wetgeving. Deze tegenvallende resultaten van beleid en onderzoek wijt Van Lochem aan de weigering van politici om zich aan kwaliteitsnormen te binden, terwijl op ambtelijk niveau de wetgevingsjuristen worden ingezet voor beleidsvragen en beleidsjuristen voor wetgeving – en aldus een zekere vervaging van domeinen ontstaat. De preadviseur dicht (daarom) aan buiten de
overheid werkzame juristen een bijzondere verantwoordelijkheid toe. Rechters en advocaten hebben toch al de uitleg en toepassing van wetgeving tot taak en zouden zijns inziens hun terughoudendheid uit beduchtheid voor beperking van de rechterlijke vrijheid en de professionele autonomie van de advocaat moeten laten varen om zich kritischer ten aanzien van wetgeving op te stellen. 2.2. Kwaliteit van het wetgevingsproces In de moeilijkheden om zinnige conclusies te trekken over de kwaliteit van wetgeving als product, ziet de preadviseur aanleiding om wetgeving (ook) als proces te beoordelen. Hij lijkt daarmee het oordeel te verschuiven over wat de wet is naar het oordeel over hoe de wet tot stand komt. Maar het verband ligt ingewikkelder. Het gaat hem erom dat een wet beter zal zijn naarmate de wetgever er meer in slaagt bestaande meningen in zijn besluitvorming te betrekken.
De boeiende analyses leiden tot een wat somber stemmende conclusie ten aanzien van het denken over de kwaliteit van wetgeving als product Dat vergt een ‘overtuigende wetgever’, die werkt met een communicatieve stijl. De preadviseur doelt daarbij op de opinievorming over de in het geding zijnde morele normen. In het spoor van Jeremy Waldron stelt hij dat de kernkwaliteit van wetgeving ligt in de confrontatie van een diversiteit aan uiteenlopende opvattingen en zienswijzen. Dat is kenmerkend voor een democratische wetgeving en daarin ziet Waldron bij uitstek een argument om geen plaats te geven aan de rechter om besluiten die het resultaat zijn van democratisch debat te overrulen. Die benadering is uiteraard spannend in landen waar constitutionele toetsing bestaat (landen met een common lawsysteem zegt de preadviseur), maar is voor ons ook van belang omdat er een tendens bestaat – bijvoorbeeld blijkens publieke commentaren op rechterlijke uitspraken om ondanks de totaal andere constitutionele setting de rechtspraak een positie toe te dichten alsof we wel in een common law stelsel verkeren. Niettemin vallen de politieke interactie en dialoog over wetgevingsvraagstukken in de praktijk tegen. Zo zijn er diverse voorbeelden waaruit blijkt dat de regering nogal eens voorbijgaat aan inhoudelijke argumenten van de Raad van State in de voorbereidingsfase. Daarna wordt het niet beter. ‘De Kamer bevestigt de indruk dat zij het accent
Auteur
Noten
1. Mr. Y. Buruma is raadsheer in de Hoge
2. W. Witteveen, De wet als kunstwerk. Een
Raad der Nederlanden en redacteur van het
andere filosofie van het recht. Hoe de filo-
NJB.
sofen onze wetgevers de maat nemen, Amsterdam: Boom 2014.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1471
NJV-preadviezen
van haar werkzaamheden legt bij beleidscontrole, niet bij wetgeving’, zegt de preadviseur. De gedachte dat door de dialoog alle opvattingen, ook die van minderheden, in beeld komen wordt niet waargemaakt. Zo wordt de informatie van de zijde van de regering – zoals de memorie van toelichting – niet geschreven vanuit het perspectief van het bevorderen van het democratisch debat maar vanuit het perspectief dat de Kamer moet instemmen met het ontwerp. Contra-argumenten worden liefst niet genoemd en de inbreng van ontvangen reacties uit consultaties of informatie die weerstand kan oproepen blijft doorgaans achterwege. In de Eerste Kamer zien we volgens de preadviseur meer stellingname en uitnodiging tot debat, maar ook daar blijft de inhoudelijke dialoog beperkt. Daarom bepleit hij meer ambitie van het parlement op wetgevend terrein, bijvoorbeeld door als working legislator in commissieverband de parlementaire behandeling van wetgeving voor te bereiden, eventueel met eigen consultaties (zoals de Britse pre-legislative scrutiny).
Dat er een recht op publieke deelname aan het wetgevingsproces bestaat, is in Nederland geen gemeengoed Nu de kwaliteit van het proces van wetgeving niet door het politieke discours wordt bevorderd, stelt Van Lochem de vraag aan de orde of dat wel zou kunnen door de publieke inbreng te vergroten. Dat er een recht op publieke deelname aan het wetgevingsproces bestaat, is in Nederland geen gemeengoed. Maar dat publieke deelname de nodige informatie kan opleveren over nut en noodzaak van voorgenomen wetgeving, lijkt evident. Juist nu – blijkens recent onderzoek van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling – organisaties zich steeds meer op (slechts) een van hun belangen gaan richten (bijvoorbeeld financieel resultaat), is het nuttig tegenkrachten te organiseren bij voorkeur binnen het systeem waarin die organisaties functioneren. Volgens de preadviseur vindt er een ontwikkeling plaats waarbij in reactie op ‘per definitie’ gebrekkige overheidssturing de roep om een verschuiving naar zelfsturing steeds duidelijker wordt gehoord en in de praktijk gebracht. In verband met de wetgeving betekent dit dat juist tegen die achtergrond publieke deelname en het ontwikkelen van tegenkrachten een betere wetgeving tot stand kan brengen. Dat kan door beter gebruik te maken van wetgevingsconsultatie (wat in de praktijk nogal instrumenteel, als bevestiging van beleid, uitpakt) en van onderhandelende wetgeving (waarbij onderhandelende partijen onder ambtelijke regie compromissen sluiten zoals gebeurde bij de energiewetgeving). Een nog verdergaande stap is die van het bevorderen van burgerinitiatieven, wat dankzij internet nu een levensvatbaarder idee is dan vroeger, maar gelet op ervaringen in Finland daarmee nog geen appeltje-eitje. Niettemin begrijpt de
1472
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
preadviseur publieke wetgeving als een verandering die ‘in de lucht hangt’. Daarbij gaat het niet zozeer om de spanning tussen de instrumentele functie van de overheid en de waarborgfunctie voor de burger als wel om een instrumentele functie voor de burger: het gaat niet om wat de burger niet mag worden aangedaan, maar om wat de burger gedaan kan krijgen. Dit moet niet worden opgevat als een claim van directe democratie of meer inspraak, maar als uiting van de wens dat de overheid de ruimte geeft (en waar nodig meedoet) aan spontane initiatieven die soms ongevraagd op overheidsterrein komen of zelfs concurreren met overheidsinitiatieven. Overheidsparticipatie treedt dan in de plaats van burgerparticipatie. Er liggen bij wetgeving die in het verlengde daarvan tot stand gebracht zou kunnen worden fundamentele problemen op de loer: wat is precies de rol van het democratisch verkozen parlement als betrokkenen een grotere rol gaan spelen en zal er bij deze wetgeving voldoende aandacht zijn voor de juridische ‘productkwaliteit’ van de wetsvoorstellen? En er rijzen nieuwe vragen: hoe zit het met financiële en veiligheidsrisico’s die aan dit soort initiatieven verbonden zijn; in hoeverre moeten wetgevingsjuristen in dit soort gevallen tegenspraak bieden? Maar – zo relativeert de preadviseur deze tegenwerpingen – in de huidige praktijk worden ‘democratie, effectiviteit en rechtsstatelijkheid bepaald niet in volledigheid gerealiseerd’. ‘En ook al zullen bij veruit de meeste wetgevingsjuristen alle relativeringsmechanismen in werking treden bij de woorden participatiesamenleving en doe-democratie, juist zij zullen begrijpen dat de bedoelde ontwikkeling deel is van een grotere ontwikkeling waarin de democratische rechtsstaat van gedaante verandert’. 3.1. Over professionele kwaliteit Het is verrassend om in een preadvies over de kwaliteit van wetgeving te lezen dat de betekenis van een inhoudelijke productgerichte benadering van de kwaliteit van wetgeving onvoldoende is gebleken, maar dat deze kwaliteit wel is te vergroten door nieuwe paden bij de totstandkoming van wetten te bewandelen. Naar aanleiding van hetgeen Van Lochem schreef over de voor- en nadelen van dereguleren, over het ontwikkelen van kwaliteitscriteria met betrekking tot wetgeving en over de effectiviteit van wetgeving, kon ik me wel enige relativering van de betekenis ervan voor de kwaliteitsbeoordeling voorstellen. De beschrijving daarvan is interessant en ik had vooral over die effectiviteit nog best iets meer hebben willen lezen. Hoe zit het bijvoorbeeld met de wisselwerking tussen wetgever en rechter en wat zegt het over de effectiviteit van wetgeving dat in het fiscale domein eerder aanpassingen van de wet na rechterlijke uitspraken zijn waar te nemen dan in het strafrechtelijke domein? Toch overtuigde de conclusie die aan de scherpzinnige beschrijving van de wetgeving als product wordt verbonden me niet. In het bijzonder verbaas ik me over de uitspraak dat de criteria waaraan wetgeving kan worden getoetst ‘beter te typeren zijn als grabbelton dan als maatstaf’. Ik vroeg me in dat verband af of de auteur er hinder van had ondervonden dat hij geen scherpe definitie van kwaliteit tot zijn beschikking had. In het gemeenschappelijk voorwoord van de preadviseurs wordt er wel een en ander over kwaliteit gezegd.
Peter van Lochem © Sjoerd van der Hucht
Naar aanleiding van ‘de algemeen aanvaarde betekenis van “de eigenschappen van een product in relatie tot de gestelde eisen”’ – een betekenis die een autoverkoper meer zal aanspreken dan een operacriticus – merken de auteurs op ‘dat we in werkelijkheid te maken hebben met een veelheid van subjectieve keuzen’. Professionals leggen inderdaad andere maatstaven aan dan managers enz. Dat er verschil bestaat tussen kwaliteit als waarde of nut voor een gebruiker (of een verkoper) en kwaliteit als waarde vanuit het perspectief van vakgenoten in een bepaald cul-
Het kwaliteitsoordeel van een expert of van een gemeenschap van professionals heeft een extra betekenis tureel veld is evident. Er bestaat tegenwoordig aarzeling of de bron van waarde in een cultureel product zelf moet worden gevonden (zoals in een religieus voorwerp of misschien in een meesterwerk dat zelf als ijkpunt geldt) en velen benadrukken dat mensen het zelf zijn die waarde en kwaliteit toekennen. Maar zelfs het einde van de ‘intrinsieke kwaliteit’, betekent nog niet dat ieders kwaliteitsoordeel even zwaar weegt. Mij lijkt het oordeel van een
expert over de kwaliteit van een nieuwe tablet meer van belang dan dat van een willekeurige gebruiker, zoals ook het oordeel van de artsen in het ziekenhuis waar ik word behandeld me meer zeggen over de beste behandeling dan dat van de patiëntenvereniging. Het kwaliteitsoordeel van een expert of van een gemeenschap van professionals heeft een extra betekenis. Daar gaan de preadviseurs aan voorbij als ze de kwaliteitseisen van professionals, managers en externen op één lijn plaatsen. Het kwaliteitsoordeel van de professionals kan immers – directer, preciezer en effectiever dan dat van consument of manager – bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de kwaliteit van de in het geding zijnde producten of diensten. En dat is van belang – ook voor degene die als manager de productielijn moet organiseren of die als klant die de prijs van het product moet betalen. Zoals ook geldt voor anderen die toetreden tot een bepaald (cultureel) veld – of het nu schrijvers, schilders, rechters of wetenschappers zijn – geldt voor wetgevingsjuristen, dat zij een zekere autonomie moeten ontwikkelen om zich te bevrijden van externe dwang en externe vraag. Ambachtelijke, professionele kwaliteitsmaatstaven helpen wetgevingsjuristen die autonomie te ontwikkelen ten opzichte van politici en beleidsmakers. Hun producten – de wetten – verhouden zich immers niet alleen tot de wensen van deze ‘opdrachtgevers’, maar ook tot eerdere producten van wetgeving. Een wet neemt een zelfstandige plaats in ten opzichte van andere wetten en een bestaand corpus van interpretaties en schept tot op zekere hoogte een nieuwe wereld: ze schept niet alleen aanspraken voor justitiabelen en bevoegdheden voor autoriteiten, maar
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1473
NJV-preadviezen
wellicht ook nieuwe instituties (uitvoeringsorganen, toezichthouders enz.). Kwaliteitsmaatstaven maken het mogelijk om de wet als cultureel product te beoordelen buiten de voorwaarden van de totstandkomingsgeschiedenis ervan – al kan de geschiedenis van de totstandkoming ons helpen dat product beter te begrijpen.3 Om een simpel voorbeeld te nemen: een wet waarin geen rekening is gehouden met het feit dat de daarin gebruikte begrippen anders worden gebruikt dan in andere relevante wetten het geval is, is kwalitatief minder dan een wet die daar wel rekening mee houdt. Van Lochem maakt de keuze om het belang van de kwaliteit van het proces van totstandkoming van de wet zo zwaar aan te zetten, dat hij lijkt te veronachtzamen dat een goede procedure (of methode) misschien wel een voorwaarde voor een goed product is maar nog geen garantie daarvoor. In de slotparagraaf licht ik nader toe waarom naar mijn mening de ontwikkeling van oordelen over kwaliteit van wetgeving als product wel degelijk zinvol is. 3.2. Over publieke inbreng Het voorgaande doet niet af aan het belang van het voorstel van de preadviseur om te komen tot verbetering van de kwaliteit van het wetgevingsproces door een vergroting van de publieke inbreng. Ik heb enige zorgen dat ik als strafjurist niet de beste papieren heb deze boeiende gedachte te bespreken. Het voorstel van de auteur lijkt me namelijk bovenal aanlokkelijk met het oog op vraagstukken van bestuurswetgeving. In geval van wetgeving betreffende veiligheid(srisico’s), welvaart en gezondheid sluiten regelgeving en handhaving aan bij (soms wetenschappelijk geschraagde) feiten en bij de opvattingen van een keur aan professionals, stakeholders en andere betrokkenen. Op de achtergrond spelen fundamentele waarden een rol – denk maar eens aan de wereld van de gezondheidszorg. Maar de publieke inbreng zal bij dit soort wetgeving doorgaans eerder afkomstig zijn van een specifiek publiek – dat misschien ook wel beter op de hoogte is van inhoudelijke aspecten dan de bestuurders en zeker beter dan de politici – dan de inbreng die te verwachten is bij vooral door morele emoties geladen, strafrechtelijke aangelegenheden. Toch veroorloof ik me een voorzichtige kanttekening bij het vraagpunt – of eigenlijk de stelling – dat publieke inbreng de kwaliteit van wetgeving bevordert. De preadviseur voelt de tijdgeest denk ik goed aan door veel belang te hechten aan die inbreng, in het bijzonder met het oog op de kwaliteit van door praktijkervaring geschraagde regels. Op de achtergrond resoneert een vertrouwen in de wisdom of crowds, zeker zoals die blijkt uit de onzichtbare hand van Adam Smith en vorm kan krijgen via de algoritmes waarmee met behulp van Big Data binnen afzienbare tijd een data-gedreven samenleving tot stand zal komen. Maar enige zorg of dat mooie idee wel goed zal uitpakken – en niet zal verworden tot een ‘digitaal maoïsme’4 – heb ik wel. Per slot van rekening bracht wisdom of crowds ook Hitler aan de macht en verhinderde zij bepaald niet het uitbreken van de bankencrisis. In het bijzonder vraag ik me af of de preadviseur niet een te rozig beeld heeft van de invloed van dat publieke debat en de wijze waarop de dialoog tussen wetgevingsprofessionals en justitiabelen vorm zal krijgen.
1474
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
Ik geef een voorbeeld. Bij de betaling van huisartsen door zorgverzekeraars is recent een systeem van resultaatsbeloning geïntroduceerd. Dat betekent dat er een landelijke door een wetenschappelijk instituut opgestelde norm komt waar je als huisarts aan moet voldoen. Haal je de norm, dan word je daarvoor betaald. De huisartspraktijken krijgen bijvoorbeeld een betaling als ze – ter preventie van hartkwalen e.d. – een bepaald aantal anti-cholesterolmiddelen verstrekken. Dokters wijzen erop dat dit ertoe leidt dat deze middelen daardoor ook (onnodig) aan 80-plussers worden verstrekt (perverse prikkel), en dat voorts van iedereen moet worden bijgehouden of de middelen daadwerkelijk zijn aangeboden (waarbij die gegevens dan ook weer moeten worden doorgespeeld naar de verzekeraars). Nu het wetgevingsaspect. Stel bijvoorbeeld eens dat de verzekeraars vanwege het privacy-aspect of om kritiek op oneigenlijke kongsi’s tussen de verzekeraars en de farmaceutische industrie (die natuurlijk goed aan de middelen verdienen) tijdig af te troeven, deze kwestie wettelijk willen regelen. Ik vind het maar moeilijk te overzien of dergelijke door de verzekeringslobby geïnitieerde publieke wetgeving dan wel echt zo gunstig zal zijn voor de kwaliteit van de wetgeving – al was het maar omdat het met het oog op de kwaliteit van de zorg voor discussie vatbare systeem van resultaatsbeloningen dan en passant een officieel stempel krijgt, terwijl het wetgevingsdebat dan waarschijnlijk doorgaat op al ingegraven standpunten van stakeholders over uitvoeringskwesties, terwijl het algemeen belang (bijvoorbeeld van het tegengaan van perverse prikkels) buiten beeld raakt. Het voorgaande illustreert dat niet alleen overheidsregulering vragen oproept, maar ook dat een grotere invloed vanuit de samenleving op overheidsregulering zal betekenen dat maatschappelijke machtsverhoudingen (nog onomwondener dan onder de representatieve democratie) weerklank krijgen in het wetgevingsproces. Sterker nog, het zal die machtsverhoudingen versterken. In een internetdemocratie hebben niet alleen politici, maar ook pr-medewerkers en spindoctors de gelegenheid met behulp van oppervlakkige banaliteiten (‘beter voorkomen…’) de opinie van de burger te organiseren en te manipuleren. Het weinige dat we weten over de ontwikkeling van kennis binnen sociale netwerken – via knooppunten in die netwerken – wijst er niet op dat democratische of meritocratische verdiensten daarbij een grote rol spelen. Ik aarzel dan ook sterk of de publieke inbreng die via een soort (digitale) flessenhals in de inhoudelijke gedachtewisseling wordt binnengebracht niet meer kwaad dan goed zal doen aan de kwaliteit van wetgeving. Maar misschien zie ik het te somber, en ziet de preadviseur hier een afdoende corrigerende rol weggelegd voor de wetgevingsjuristen als – in de woorden van Witteveen (p. 431) ‘aristocratische adviseurs over de wet als kunstwerk’.
4. Hoe beoordeelt men een wet? Dat brengt me terug bij het belangrijke boek van Willem Witteveen. Hij schrijft met meer felheid dan we bij de preadviseur tegen komen dat ‘men in de huidige rechtscultuur zo vaak genoegen neemt met geringe wetskwaliteit, verblind als men is door de dubbele belofte van macht en doelbereiking’ (p. 103). Naast de heersende functionele benadering van de wet als beleidsinstrument
van (of waarborg tegen) de overheid zijn volgens hem ook andere benaderingen op hun plaats. In het spoor van Plato, Montesquieu en Bentham noemt hij er drie. 1. De wet als weerspiegeling van een reeds bestaande orde die door zijn bestaan een gemeenschap schept. 2. De wet die past bij (en dus openstaat voor behoeften vanwege) het bestuur, het klimaat en de bewoners van het land maar tevens bij de geest van de diverse regimes waaraan de inwoners van Nederland nu zijn onderworpen (naast de rechtsstaat de tv-democratie; naast de marktbureaucratie, het poldermodel en de Europese provincie). 3. En ja, ook de wet die een instrument is waarmee zelfstandige, wetsgetrouwe burgers hun collectieve oordeel vormgeven in een permanent proces van wetgeving. Al die benaderingen leveren tezamen een meergelaagd product op: een kunstwerk. ‘Te vaak wordt kritiekloos aangenomen dat wetten al onze problemen kunnen oplossen, omdat ze de willoze instrumenten zijn van onze politieke wil.’ (p. 14). De wet is een kunstwerk ‘dat aandacht, onderhoud en vakmanschap vergt’. Als ik het goed zie, begint men bij de beoordeling van een kunstwerk – afgezien van de toets of het de criticus raakte, welke in het debat over kwaliteit vergelijkbaar is met de politieke toets of het doel van de wet ons wel aanspreekt – normaliter met een oordeel over de vorm en de gebruikte techniek van wat men leest, ziet of hoort. Vervolgens vergelijkt de criticus het werk met andere werken, interpreteert het in het licht van de bedoeling van de kunstenaar, de traditie en de omstandigheden waaronder het werk tot stand is gekomen en beoordeelt hij tenslotte de mogelijke betekenis van het werk voor andere werken. Het is in dit licht opvallend dat in het preadvies de ambachtelijke techniek van het wetgeven (ik denk aan structuur, woordgebruik, de wijze waarop verschillende elementen zich tot elkaar verhouden enz.) niet uitdrukkelijk is behandeld. Witteveen doet dat ook niet, maar de door hem behandelde ‘tien geboden’ raken de techniek soms wel. In een hoofdstuk over de wet als uitdrukking van de algemene wil wijst hij bijvoorbeeld op het gevaar dat door de abstractie van de wet relevante verschillen kunnen wegvallen. Schrijvend over het gebod van openbaarheid pleit hij – net als Van Lochem – voor een communicatief wetsbegrip waarbij de philosophe en de burger de mogelijkheid hebben om de wetgeving actief te beïnvloeden. In verband met het gebod van vooruitzien wijst hij op het belang van een beginselvaste, algemene kern van de wet waardoor in bijzondere tijden er ruimte is te interpreteren, zonder dat het met de wet beoogde doel uit beeld raakt. Bij de behandeling van het gebod van begrijpelijkheid gaat het over de noodzaak om aan te sluiten bij in het veld bestaande praktijkkennis, maar tevens te streven naar eenvoud. Samenhang van wetgeving ontstaat in het consequente gebruik van bepaalde begrippen in verschillende wetten. Redelijke verwachtingen vergen dat de wetgever niet het onmogelijke verlangt en let op averechtse effecten van interventies. Duurzaamheid betekent dat wetten niet moeten worden opgevat als eenzijdig instrument, maar als ordeningen die vatbaar zijn voor kritiek en falsificatie. Dat wetten hanteerbaar moeten zijn, betekent dat ze bij voorkeur zijn vormgegeven als voorwaardenscheppend zodat deelnemers aan de samenleving hun
eigen doelen kunnen nastreven. De wetgever moet er met het oog op de autonomie van de burger aan denken dat regels voor actieve burgers zowel obstakels als instrumenten zijn. En de wetgever die regelgeleid gedrag wil bewerkstelligen moet voorkomen dat de regels een zodanig verstikkend systeem opleveren dat zij het handelen van de burger (en zelfs dat van de functionarissen die de wet toepassen) verstikken.
Het is opvallend dat in het preadvies de ambachtelijke techniek van het wetgeven niet uitdrukkelijk is behandeld Natuurlijk kan men twisten over de keuze van de tien geboden: het mogen er minder zijn of meer of een beetje anders. Het punt is dat deze geboden ons in staat stellen als gemeenschap van juristen – als professie – van gedachten te wisselen over de kwaliteit van de wet. Als min of meer gedeelde noties maken ze een oordeel mogelijk dat het debat over bijvoorbeeld de politieke wenselijkheid of de economische haalbaarheid van een wetsvoorstel op zinvolle wijze aanvult. In dat licht meen ik dat de benadering van de wet als kunstwerk een kernprobleem van het preadvies raakt. De wet verhoudt zich in zijn zelfstandigheid tot andere wetten, tot instituties, tot justitiabelen die opereren in een bepaald veld. Door die verschillende betrekkingen zijn ook verschillende – elkaar soms welhaast tegenstrevende – eisen die aan de wet als product worden gesteld aan de orde. Zo kan de eis van samenhang (door het vanwege de rechtseenheid nagestreefde consequente gebruik van begrippen) zich soms moeilijk verhouden tot de eis van begrijpelijkheid (omdat die begrippen in het relevante domein anders of minder specifiek worden gebruikt). Het is niet juist om met de preadviseur de conclusie te trekken dat de criteria die deze eisen weerspiegelen een grabbelton vormen. Bij een professioneel oordeel (of dat nu een kunstwerk, een wet of de gezondheidstoestand van een patiënt betreft) komt het namelijk net als bij een wetenschappelijke analyse zelden voor dat alle beoordelingscriteria (of alle data) dezelfde kant op wijzen. Criteria leveren een professionele taal op waarmee de kwaliteit van het onderwerp kan worden besproken, zodat de beoordelaar zich kan onttrekken aan politieke, economische, bestuurlijke of andere maatstaven. Die taal ontwikkelt zich. Toen wetgeving nog bovenal werd gekenmerkt door codificatie had het vereiste van duurzaamheid een andere betekenis dan toen deze werd
3. P. Bourdieu, De regels van de kunst,
Maoism. The Hazards of the New Online
Amsterdam: Van Gennep 1994.
Collectivism’, 2006, in: J. Brockman (ed.),
4. A. Pentland, Social Physics: How Good
Culture, New York: Harper/Edge Foundati-
Ideas Spread – The Lessons From a New
on 2011, p. 125-141.
Science, Penguin 2014; J. Larnier, ‘Digital
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1475
NJV-preadviezen
gekenmerkt door modificatie.5 En nu we, zoals het preadvies ook bevestigt, zo hechten aan de communicatieve waarde van de wet – omdat een wet zijn vanzelfsprekende, intrinsieke waarde lijkt te zijn verloren – raakt het kenmerk van duurzaamheid bij slechte wetgeving geheel uit beeld (tot ergernis van de rechter wanneer deze vaststelt dat de overgangsbepalingen zijn vergeten).
5. Slot Van Lochem heeft een fraai preadvies over kwaliteit van wetgeving geschreven dat goed aansluit bij de huidige tijdgeest. Enerzijds is niet alleen het grote publiek maar zijn ook deskundigen bereid de kwaliteit van boeken,
Als juristen niet meer te zeggen hebben dan dat zij aandacht vragen voor de input van het publiek, lopen ze het risico zichzelf als professionals overbodig te maken voorstellingen of restaurants een kwaliteitsoordeel van één tot vijf bolletjes te geven. Anderzijds zeggen we niet goed te weten wat een goede rechter, een goede wetenschapper of een goede wet kenmerkt. Zo wordt onze tijd gekenmerkt door een verlegenheid om een inhoudelijk debat over kwaliteit te voeren. Deze verlegenheid wordt gecompenseerd met grote aandacht voor het opstellen van kwaliteitscriteria ten aanzien van het proces waarmee producten tot stand komen. Die aandacht voor het proces is trouwens ook te begrijpen als een reactie op het doorgeschoten (gekwantificeerde) resultaatsdenken dat we in veel domeinen in de samenleving tegenkomen.
1476
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
In het preadvies is die bijzondere aandacht voor het proces terug te vinden. Deze keuze is honorabel niet alleen vanuit het oogpunt van openbaarheid, maar ook omdat de inhoudelijke kwaliteit van wetgeving vergroot kan worden door grotere invloed van het betrokken veld. Maar ze mag niet ertoe leiden dat de kwaliteit van juridische producten slechts wordt afgemeten aan de vraag of de regelen der kunst zijn gevolgd. De kwaliteit van een procedure of methode is misschien wel een voorwaarde voor goed werk, maar het garandeert die goede kwaliteit niet. Grotere betrokkenheid van het betrokken veld kan immers – zoals we in het voorbeeld uit de gezondheidzorg zagen – bijvoorbeeld gepaard gaan met twijfel of het algemeen belang wel voldoende met het betreffende wetgevingsproduct is gediend. De vraag of het resultaat van het totstandkomingsproces zelf een goede kwaliteit heeft, is een onderwerp waarover aan de hand van door professie gedeelde, belangeloze maatstaven of eisen gedebatteerd kan en moet worden. In dat licht ben ik het van harte eens met de opvatting van de preadviseur dat rechters en advocaten hun schroom dienen af te leggen om zich uit te laten over de kwaliteit van wetgeving. Zij zijn de professionals die – ongeacht het antwoord op de vraag of de wet (rechts)politiek aanspreekt – een ambachtelijk, juridisch kwaliteitsoordeel kunnen vellen. Het wil er bij mij dan ook niet in dat het aan de dialoog met de inhoudelijk betrokken justitiabelen gehechte belang zo zwaar weegt dat het het denken over andere criteria inzake de kwaliteit van de wetgeving aftroeft. Als juristen niet meer te zeggen hebben dan dat zij aandacht vragen voor de input van het publiek, lopen ze het risico zichzelf als professionals overbodig te maken. Dat is een benadering van kwaliteit die de juridische professie als zodanig geen goed zou doen. Ik weet zeker dat dat niet de bedoeling is van dit preadvies.
5. T. Koopmans, ‘De rol van de wetgever’, in: Honderd jaar rechtsleven: de Nederlandse Juristen-Vereniging 1870-1970, Zwolle, 1970, p. 221-235.
Vraagpunten
1051
Vraagpunten bij de NJV preadviezen 2015 Overkoepelend vraagpunt Verbetering van kwaliteit van rechtspraak, wetgeving en rechtswetenschappelijk onderzoek vereist een omslag in denken en organisatie. Toelichting: De hanteerbaarheid van kwaliteit vergt het maken van keuzen, de acceptatie van kwaliteit vergt het geven van een redenering en de tastbaarheid van kwaliteit vergt een beoordeling op basis van intuïtie, wetenschap of (beheers) pragmatiek. Kwaliteit vergt dus een actieve opstelling met daarbij de overtuiging dat het anders en beter kan.
Vraagpunt mevrouw mr. dr. R.H. de Bock In het dagelijkse werk ligt de verantwoordelijkheid voor kwaliteit van rechtspraak bij de individuele rechter, maar daarnaast zullen de gerechtsbesturen veel meer werk moeten maken van de zorg voor kwaliteit dan zij tot nu toe hebben gedaan. Toelichting: De individuele rechter moet ervoor zorgen dat zijn beslissing in alle opzichten (ambachtelijkheid, rechtvaardigheid en effectiviteit) voldoet aan de eisen van kwaliteit. Een systematisch en inhoudelijk kwaliteitsbeleid van de gerechtsbesturen moet de rechter hierbij ondersteunen. Op hen rust immers de wettelijke taak tot het bevorderen van juridische kwaliteit. Dit beleid dient veel méér in te houden dan de huidige sturing op doorlooptijden en productienormen.
Vraagpunt de heer mr. dr. P.J.P.M. van Lochem Publieke inbreng bevordert de kwaliteit van wetgeving. Toelichting: De aandacht voor ontwikkeling van kwaliteitscriteria, voor deregulering en voor anticipatie op de werking van de wet hebben de wetgevingskwaliteit niet bevorderd. Meer publieke inbreng bij de totstandkoming van wetgeving biedt daarop wel uitzicht. Deze inbreng verschaft meer kennis, verhoogt de acceptatie en verbetert de besluitvorming.
Vraagpunt de heer prof. dr. R.A.J. van Gestel De inhoudelijke kwaliteit van rechtswetenschappelijk onderzoek is niet meetbaar, maar slechts aanwijsbaar en beredeneerbaar. Toelichting: De opmars van rankings, prestatie-indicatoren en citatiemeting in de rechtswetenschap duidt erop dat wij de kwaliteit van ons onderzoek steeds minder op de hand durven wegen. De opkomst van peer review bij tijdschriften lijkt hiermee in tegenspraak, maar is dat niet, omdat het te vaak fungeert als een procedurele rechtvaardiging om publicaties bijvoorbeeld ‘wetenschappelijk’ te kunnen noemen zonder dat het daadwerkelijk leidt tot een debat tussen referenten, auteurs en redacties over inhoudelijke onderzoekskwaliteit. Een omslag in het denken over onderzoeksbeoordeling is nodig om te voorkomen dat inhoudelijke deliberatie over de toegevoegde waarde van juridische publicaties ingeruild wordt voor een beoordeling op basis van indicatoren en methoden die geen direct verband houden met het voortbrengen van nieuwe kennis.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1477
1052
Opinie
Betekenis van het arrest in de zaak Heringa is gering Martin Buijsen1 Voor- en tegenstanders van versoepeling van de euthanasiewetgeving zijn inmiddels met het arrest van de beroepsrechter in de zaak Heringa aan de haal gegaan. Voor wishful thinking of koudwatervrees biedt de uitspraak welbeschouwd echter weinig aanleiding.
O
nmiddellijk na de uitspraak van de beroepsrechter in de zaak van Albert Heringa,2 de man die in juni 2008 hulp bood bij de zelfdoding van zijn 99-jarige moeder en nu in hoger beroep ontslagen werd van rechtsvervolging, spraken diens advocaten van een baanbrekend arrest. Volgens Heringa zelf is de uitspraak een steun in de rug voor hen die de strafbaarheid van hulp bij zelfdoding afgeschaft willen zien. Naar het oordeel van het hof werd niet alleen uitgekeken door diegenen die menen dat hulp bij zelfdoding ook geboden moet kunnen worden door niet-medici. De Euthanasiewet maakt hulp bij zelfdoding straffeloos, maar die mogelijkheid bestaat alleen voor artsen en slechts indien zij daarbij de wettelijke zorgvuldigheidseisen in acht nemen. Anderen nemen met zorg waar dat door artsen binnen die bijzondere strafuitsluitingsgrond steeds meer ruimte ontdekt wordt. Het aantal meldingen van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding door artsen neemt al jarenlang sterk toe. Daarbij is onmiskenbaar sprake van een tendens naar verruiming van het wettelijke lijdensbegrip van het medische naar het existentiële. Deze mensen zouden graag zien dat de rechter een stevig piketpaaltje slaat, zodat euthanasie en hulp bij zelfdoding omwille van de zorgvuldigheid in ieder geval aan artsen voorbehouden blijven. Naar aanleiding van het arrest brak Mona Keizer, Tweede Kamerlid voor het CDA, zelfs al een lans voor aanscherping van de wetgeving. Zij vreest ondermijning van de Euthanasiewet. Zal deze vrees bewaarheid worden? Opent de uitspraak van het hof inderdaad de deur voor de gewone burger die bereid is hulp te bieden bij de zelfdoding van hem of haar die zegt klaar te zijn met leven? En meer nog, zou die nieuwe route dan weer niet artsen de gelegenheid bieden om moeilijke hulpvragen te ontlopen? Nauwelijks. Heringa heeft met succes een beroep op overmacht gedaan. Overmacht kan zich voordoen in gevallen waarin de dader geconfronteerd wordt met een conflict van plichten. Rechters hebben lang geleden uitgemaakt dat artsen in een noodtoestand kunnen komen te verkeren, wanneer zij zich gesteld weten voor de noodzaak te kiezen tussen de plicht tot behoud van leven en de plicht om als arts al het mogelijke te doen om ondraaglijk en uitzichtloos lijden van een aan zijn zorgen toevertrouwde patiënt te verlichten. De voorwaarden die in de rechtspraak zijn ontwikkeld hebben in 2002 als zorgvuldigheidseisen hun weg naar de Euthanasiewet gevonden.
1478
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
Maar als niet-medicus kon Heringa zich niet op de Euthanasiewet beroepen. In lijn met eerdere rechtspraak stelt het hof dat een beroep op overmacht daarmee niet zonder meer is uitgesloten, maar slechts bij hoge uitzondering zal kunnen worden aanvaard. Er zal sprake moeten zijn van zeer uitzonderlijke omstandigheden.3 In het geval van Heringa acht de beroepsrechter die inderdaad aanwezig. Biedt het arrest houvast voor niet-artsen? Kunnen dan aan de uitspraak zoiets als ‘zorgvuldigheidseisen voor nietartsen’ worden ontleend? Nee. Aan het feit dat het hof in zijn uitspraak de Euthanasiewet analogisch hanteert, mag beslist niet de conclusie worden verbonden dat deze rechter die wet op niet-artsen van toepassing acht. Dat de rechter hier toch naar grijpt, is niet zo vreemd: hij heeft niet veel anders om noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit vast te stellen. Wat naar het oordeel van het hof de zaak uiteindelijk zeer uitzonderlijk doet zijn, is de afwezigheid van een alternatief ten tijde van de feiten. Anders dan de rechtbank meent het hof dat voor Heringa het vinden van een bereidwillige arts in 2008 illusoir was. Op het punt van de subsidiariteit geeft de beroepsrechter een andere lezing van de feiten dan de rechtbank destijds in 2013.4 In 2015 kan voor beëindigen van het lijden als dat van de moeder van Heringa contact gezocht worden met bijvoorbeeld de Levenseindekliniek. Precedentwerking lijkt het hof zelf echter te willen uitsluiten door zijn overwegingen te beëindigen met de kanttekening dat het oordeel gezien moet worden in het licht van de euthanasiepraktijk zoals deze in 2008 was: ‘deze lijkt een striktere te zijn geweest dan die welke bestaat ten tijde van het wijzen van dit arrest’. Met andere woorden, kom vandaag de dag niet aan met het verhaal dat voor hulp bij zelfdoding in geval van dergelijk lijden het vinden van een bereidwillige arts ten enen male onmogelijk was! Voor- en tegenstanders van versoepeling van de euthanasiewetgeving zijn inmiddels met het arrest van de beroepsrechter in de zaak Heringa aan de haal gegaan. Voor wishful thinking of koudwatervrees biedt de uitspraak welbeschouwd weinig aanleiding.
Auteur
Noten
1. Prof. mr. M. Buijsen is als hoogleraar
2. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden,
Gezondheidsrecht verbonden aan de
13 mei 2015, ECLI:NL:GHARL:2015:3444
Erasmus School of Law (ESL) en het
3. Gerechtshof Arnhem, 17 februari 2012,
Instituut Beleid en Management Gezond-
ECLI:NL:GHARN:2012:BV6139
heidszorg (iBMG) van de Erasmus
(Mijn cursivering, MB)
Universiteit Rotterdam.
4. Rechtbank Gelderland, 22 oktober 2013, ECLI:NL:GHARL:2015:3444
Essay
1053
De Raad voor de rechtspraak De regels van het recht of de geboden van het management
Peter Kop1
Op het ontstaan van de Raad voor de rechtspraak is vanuit staatsrechtelijke hoek kritiek te horen vanwege strijd met grondwettelijke regels. Daarnaast bestaat onder meer de vrees dat bij de Raad niet de belangen van de rechtzoekende burger centraal staan maar de efficiency en de kostprijs van het bedrijf ‘rechterlijke macht’. Op het functioneren van de Raad is bovendien kritiek vanuit het professionele apparaat ten dienste waarvan hij is opgericht. De vrees voor de overheersing van bedrijfsmatig denken blijkt terecht, aldus het Leeuwardermanifest en het daarop volgend debat. Het bedrijfsmatig denken en handelen van de Raad lijkt z’n hoogtepunt – of wellicht beter: z’n dieptepunt – te hebben bereikt in de zaak Westenberg-Smit.
H
et openbaar bestuur en het bedrijfsleven zijn wat betreft management de laatste decennia steeds meer op elkaar gaan gelijken. De kritiek op de effectiviteit van het openbaar bestuur heeft geleid tot de introductie van management-concepten in dat bestuur, die eerder in het bedrijfsleven waren geïntroduceerd. Zo ook in de rechterlijke macht. Ook daar komt de nadruk te liggen op prestaties, op ‘output’ en op ‘outcome’.2 De accentverschuiving ten opzichte van de vroegere ‘inputsturing’, wordt verkocht – het is reclame-terminologie – als een inspanning tot vergroting van de relatieve autonomie van de rechter. Het management-concept leidt echter – helaas – ook tot meer inhoudelijke bemoeienis met het bestuurde systeem en met de professionele (rechters-)praktijk. Bedrijfsvoering heeft, hoe men het ook wendt of keert, invloed op die praktijk. Daarnaast vindt onder de titel van integraal management hiërarchisering in de rechterlijke macht plaats. De president van een gerecht, de manager, is uiteindelijk verantwoording schuldig aan het hogere gezag, de Raad voor de rechtspraak, en de Raad aan de minister. Die verschuldigdheid is onmiskenbaar, zij het toegedekt met en verhuld in vele fraaie termen. Tenslotte zij erop gewezen dat de huidige ontideologisering in het Nederlandse politieke bestel ertoe heeft geleid dat noties als de ‘trias politica’ verschralen en in mindere mate tot leidraad zijn bij wetgeving. In dit klimaat is de Raad voor de rechtspraak ontstaan, waarbij het woord ‘Raad’ niet op een hoog rechterlijk college noch op een adviescollege duidt, doch – meer in het algemeen – op een college dat door een regering of een gemeenschap
met bepaalde bevoegdheden is bekleed, wellicht te vergelijken – de lezer vergeve mij – met de Raad van elf, die een Prins Carnaval bijstaat. De vraag, hoe zelfstandig de Raad is (politiek en staatsrechtelijk), vindt zijn beantwoording in de geschiedenis van zijn totstandkoming en de toen daarop gegeven commentaren van naast betrokken juristen. Daaruit blijkt meteen ook de angst van critici voor ongewenste uitwassen ten gevolge van de introductie van management-concepten (§ 1). De vraag hoe het functioneren van de Raad binnen het corps van professionele rechters wordt beoordeeld, vond in de publiciteit voor een gedeelte beantwoording in het Leeuwarder manifest. De voorspelde feilen van het geïntroduceerde management-concept gaan tot de werkelijkheid behoren (§ 2). De vraag of de Raad zelf de professionele juridische/ ethische normen die hij van de rechters verwacht, in acht neemt wanneer het eigen (financiële) belang van de Raad speelt dan wel zich op zo’n moment als pure, alleen op het eigen financiële belang gerichte manager gaat gedragen zonder de professionele integriteit, die voor het rechterlijk
Auteur
formuleringen ontleend aan R.J. in ’t Veld,
1. Mr. P.C. Kop was raadsheer in de
‘Trias in gevaar of elites gedisciplineerd’, in
Hoge Raad der Nederlanden.
Schurende machten (red. E.A.G. van der Oudera), PrinsengrachtReeks, 1999/I, p. 33 e.v.
Noten 2. In deze en de volgende alinea zijn veel
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1479
Essay
Raad voor de Rechtspraak © Lex van Lieshout / ANP
apparaat naar buiten toe wordt uitgedragen, staat ter discussie in de zaak Westenberg-Smit (§ 3).
1. Het ontstaan van de Raad voor de rechtspraak In de memorie van toelichting op het wetsvoorstel betreffende de Raad voor de rechtspraak3 is in Haags jargon te lezen dat de Raad een centraal punt vormt van waaruit namens de rechtsprekende macht in beheersmatig opzicht aan de samenleving publieke verantwoording wordt afgelegd. De Nijmeegse staatsrechtsgeleerden Kortmann & Bovend’Eert schieten bij lezing van deze passage de tranen in de ogen: ‘Het is natuurlijk je reinste onzin. De rechtsprekende macht beheert niet, dat doen de gerechtsbesturen en de Raad zelf tot op zekere hoogte, de Raad treedt niet op “namens” de rechtsprekende macht en afleggen van publieke verantwoording aan de “samenleving” is nog nooit vertoond.’4 Dat roept de vraag op waartoe de Raad voor de rechtspraak behoort: de rechterlijke macht of de uitvoerende macht? De regering kwalificeert de Raad met nadruk als een orgaan van de rechterlijke organisatie, dat niet met rechtspraak is belast. Bovend’Eert & Kortmann noemen deze kwalificatie van de Raad, waaraan door de regering wordt toegevoegd dat de Raad als een ‘buffer’ tussen de minister en de gerechten kan functioneren en dat daardoor de onafhankelijkheid van de rechtsprekende macht beter is gewaarborgd,5 een misleidende voorstelling van zaken: ‘Wanneer men de positie van de Raad en zijn leden in relatie tot de minister beziet en daarbij de specifieke bevoegdheden van de Raad, te weten bevoegdheden van bestuurlijke en beheersmatige aard, betrekt, is de conclusie gerechtvaardigd dat de Raad
1480
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
voor de rechtspraak beschouwd moet worden als een nieuw orgaan van de uitvoerende macht, dat in nauwe samenwerking met en onder verantwoordelijkheid van de minister van justitie belast is met het beheer en deels ook het bestuur van de rechterlijke macht. De Raad is zelfs minder zelfstandig dan een zogeheten zelfstandig bestuursorgaan. Zo’n orgaan is immers niet onderworpen aan aanwijzingen van een minister. Anders zou het niet “zelfstandig” zijn.’6
Dat roept de vraag op waartoe de Raad voor de rechtspraak behoort: de rechterlijke macht of de uitvoerende macht? Kortmann & Bovend’Eert bekritiseren het wetsontwerp voor de invoering van de Raad voor de rechtspraak en noemen een aantal punten een gevaar voor de onafhankelijke positie van de rechter in Nederland. Zij betogen – bijvoorbeeld – dat het wettelijk begrip bedrijfsvoering in het kader van de rechterlijke organisatie als een ondeugdelijk begrip moet worden beschouwd, nu het onder omstandigheden direct of indirect de uitoefening van de rechterlijke functie kan betreffen: ‘Het toekennen van bevoegdheden aan de executieve op onderwerpen als
doelmatigheid van werkprocessen, kwaliteitsbeleid en kwaliteit van de bestuurlijke en organisatorische werkwijze is buitengewoon riskant en onaanvaardbaar, als men tegelijkertijd het begrip rechterlijke onafhankelijkheid in een ruime betekenis definieert in termen als “garantie tegen druk van buitenaf” of “rechterlijke oordeelsvorming zonder oneigenlijke beïnvloeding”.’7 Martens & Ten Kate betogen dat de Minister en de Staatssecretaris van Justitie zich bij de juridische vormgeving van de concept-wetsvoorstellen organisatie en bestuur gerechten alsmede Raad voor de rechtspraak te veel hebben laten leiden door de doctrine die het bestuurlijk organisatierecht allengs heeft ontwikkeld op het stuk van het zelfstandig maken van delen van de uitvoerende macht (ZBO’S). De bewindslieden hebben er niet genoeg oog voor dat de moderniseringsoperatie van de rechterlijke macht een principieel andere inzet heeft: de ontvoogding van de rechtsprekende macht, het – eindelijk – recht doen aan de zelfstandigheid waarop zij als een van de drie staatsmachten aanspraak heeft.8 Martens & Ten Kate benadrukken dat in de laatste halve eeuw het uitoefenen van een effectieve rechtmatigheidscontrole op het doen en laten van de beide andere staatsmachten tot de taak van de rechterlijke macht is gaan behoren. Daarmee is onverenigbaar een controlerecht van deze beide op het doen en laten van de rechtsprekende macht. De rechterlijke onafhankelijkheid komt niet enkel toe aan de individuele rechter, maar ook aan de gerechten en aan de rechtsprekende macht als geheel. Er is dus geen plaats voor ministeriële verantwoordelijkheid met betrekking tot de wijze waarop de bestuurlijke organen van de rechterlijke macht gebruik maken van hun bevoegdheden tot bestuur van hun eigen organisatie.9 In een tijd waarin de uitvoerende macht zich meer en meer laat leiden door markten managementdenken waarin efficiency en kostprijs doorslaggevend zijn, terwijl de rechter voorrang moet blijven geven aan de eisen van het recht, valt terdege rekening te houden met het risico van periodiek oplaaiend antagonisme tussen deze beide staatsmachten. Indirecte beïnvloeding van de rechtsprekende macht dient evenzo uitgesloten te worden.10 Ook het toezichtinstrument van planning en controle dient met groot argwaan te worden bezien. Daarin zit het vermaledijde rendementsdenken verscholen. De minister dient geen zeggenschap te krijgen in deze bureaucratische bevoogding. De minister wordt in het nieuwe stelsel weliswaar op grotere afstand gezet door invoering van het integraal management, gekoppeld aan een getrapte toezichtsbevoegdheid, maar dit laat onverlet dat zijn toezichthoudende bevoegdheden veel groter worden dan voorheen.11 De kritiek van alle bovengenoemde juristen op de wetsontwerpen heeft nauwelijks effect gehad. Dat de voor-
stellen een gevaar voor de onafhankelijke positie van de rechter in Nederland worden genoemd, wordt voor lief genomen. De nieuwe organisatie van de rechterlijke macht met de Raad voor de rechtspraak is ingevoerd. De tot hier toe weergegeven kritiek op de Raad voor de rechtspraak is onder meer gericht op het gebrek aan onafhankelijkheid van de Raad én van de president van een gerecht en van de leden van het gerechtsbestuur. De laatsten staan in een gezagsverhouding tot de Raad voor de rechtspraak terwijl de Raad weer in een gezagsverhouding
De rechterlijke onafhankelijkheid komt niet enkel toe aan de individuele rechter, maar ook aan de gerechten en aan de rechtsprekende macht als geheel staat tot de Minister van Veiligheid en Justitie. Dit een en ander spoort niet met de grondwettelijke onafhankelijkheidswaarborgen. Het ministerie heeft ook heden ten dage nog weinig blijk gegeven van doordacht inzicht in het wezen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Zo wordt door Paul Bovend’Eert met klem betoogd dat de nieuwe tuchtrechtregeling voor rechters ongrondwettig is.12 Een geestig element in dit geheel is een in 2012 gepubliceerde foto van de minister, bewonderend omringd door alle nieuwbenoemde presidenten van de gerechten en de leden van de Raad voor de rechtspraak. De scheiding der machten was even geheel afwezig. Het beeld bevestigt de nieuwe hiërarchie.13 Benadrukt zij dat de Hoge Raad buiten de in de wetten ontworpen bestuurlijke hiërarchie staat. De president van de Hoge Raad is gewoon een rechter-president gebleven, terwijl de presidenten van gerechten als zodanig geen rechterlijk ambtenaar meer zijn maar bestuurder.14
2. Het functioneren van de Raad Maar hoe staat het met functioneren van de Raad, nu deze bestaat, binnen de hem toegekende bevoegdheden? Daarop is ook kritiek en die kwam het meest pregnant naar buiten in het zogeheten Leeuwarder manifest uit het najaar van 2012.15 De opstellers van het manifest maken zich grote zorgen over de organisatie van de rechtspraak en de nadelige gevolgen daarvan voor de interne onafhan-
3. Kamerstukken II 1999/00, 27182.
8. NJB 2000, afl. 32, p. 1615.
sie’, NJB 2000, afl. 32, p. 1608. Zie ook
Zie hierover o.a. P. Ingelse & A. Broekhui-
4. P.P.T. Bovend’Eert & C.J.A.M. Kortmann,
9. A.w. noot 8, p. 1617.
H.F. van den Haak, De President-bestuur-
zen-Molenaar, in NRC Handelsblad 18
‘Het Court-Packing Plan van het kabinet
10. A.w. noot 8, p. 1618.
der; voor bepaalde tijd of voor het leven?,
oktober 2012.
Kok’, in NJB 2000/ , afl. 36, p. 1774.
11. W.E. Haak & Th.B. ten Kate, ‘De
NJB 2000, afl. 32, p. 1611 e.v.
14. A.w. noot 4, p. 1775.
5. Kamerstukken II 1999/00, 27182, nr. 3,
modernisering van de rechtsprekende
12. Zie P. Bovend’Eert, in http://njb.nl/
15. Zie Trema, jaargang 36/2 februari 2013.
p. 11-12.
macht. Brief d.d. 29 augustus 2000 van de
blog/wie-bewaakt-de-bewakers-de-nieu-
6. A.w. noot 4, p. 1772.
President van en de Procureur-Generaal bij
we.13619.lynkx.
7. A.w. noot 4, p. 1773.
de Hoge Raad aan de vaste kamercommis-
13. Foto van het ANP van 15 oktober 2012.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1481
Essay
kelijkheid van de rechters en de kwaliteit van de rechtspraak. Zij voelen zich niet vertegenwoordigd door de Raad voor de rechtspraak. De Raad heeft zich losgezongen van de praktijk op de werkvloer. Zij achten de benoemingsprocedure voor nieuwe gerechtsbestuurders uitermate gebrekkig. In feite bepaalt de Raad wie bestuurder wordt. Daarnaast is de klacht dat de rechtspraak steeds meer gaat lijken op een groot bedrijf, waarin produktiecijfers leidend zijn. Op deze klacht hebben Martens & Ten Kate al min of meer gepreludeerd in hun hiervoor gememoreerde kritiek. Het rendementsdenken en de uitwassen daarvan moeten derhalve niet verrassen. Het manifest houdt in: ‘De Raad fungeert als een “board” van een groot bedrijf; de gerechtsbesturen opereren als divisiedirecties, die op afstand staan van hun personeel. Steeds meer diensten – automatisering, p & o, financiën – worden gecentraliseerd en georganiseerd in een door de Raad aangestuurd dienstencentrum dat letterlijk op grote afstand staat van de gerechten. Rechtspraak wordt zo gemarginaliseerd tot een product dat op basis van productiecijfers gemanaged kan worden. Bovendien bestaat de vrees dat (...) het bestuur zover van de werkvloer komt te staan dat het nauwelijks nog oog heeft voor het primaire proces en de bedreigingen waaraan dat bloot staat.’ Dan volgt de klacht dat de afgelopen jaren productienormen en budgetten leidend zijn geworden: ‘Met de beschikbare mensen en middelen diende ieder jaar weer een hogere productie te worden gerealiseerd.’ Niet de kwaliteit van het werk van de rechters is doorslaggevend voor het oordeel over hun functioneren doch de kwantiteit.
De Raad voor de rechtspraak reageerde eerst afwerend op het Manifest en zette de daarin geuite kritiek vervolgens helemaal in het frame van de werkdruk Klaas Mollema, een van de iniatiefnemers van het Leeuwarder manifest, stelt dat de Raad voor de rechtspraak eerst afwerend reageerde op het Manifest en de daarin geuite kritiek vervolgens helemaal in het frame van de werkdruk zette. Maar daar ging het helemaal niet over, het ging vooral over de benoemingsproblematiek. Later, toen bleek hoe groot de kritiek binnen de rechterlijke macht was, koos de Raad een andere strategie en omarmde het manifest en langzamerhand is de kritiek doodgebloed. Maar de problematiek blijft: ‘De Raad en de presidenten zijn inmiddels één grote, op zichzelf gerichte club, benoemingen verlopen heel hiërarchisch: niet als je goed bent krijg je promotie, wel als je in het management gaat zitten. De rechtspraak is hard op weg een technocratische organisatie te worden, net als het OM, waar de angst regeert.’ En hij vervolgt: ‘Op sommige gerechten worden rechters onder druk gezet om minder tussenvon-
1482
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
nissen te wijzen of minder zaken aan te houden. Al die tussenstappen zijn leuk, maar ze leveren geen cent op. En daar gaat het om. Om streepjes op de balk. Daarop ligt de nadruk.’16
3. De zaak Westenberg-Smit Ondertussen heeft de Raad zichzelf nog een taak toebedeeld. In 2004 zijn tussen de Raad en de gerechten (met uitzondering van de Hoge Raad) afspraken gemaakt over de behandeling van claims die tegen de Staat aanhangig worden gemaakt wegens het optreden van (bestuurders, leden en personeel van) die gerechten. Deze afspraken kunnen op overeenkomstige wijze worden toegepast indien het instellen van een vordering dóór de Staat wordt overwogen. In uitzonderlijke gevallen kan het instellen van een vordering dóór een rechter op overeenkomstige wijze worden behandeld. Voor de laatstbedoelde gevallen is als extra procedurele waarborg vastgelegd dat dan een lid van het betrokken gerechtsbestuur, niet zijnde de direct betrokken persoon, het verloop van de zaak van zeer nabij volgt. Dit een en ander deelt de toenmalige voorzitter van de Raad voor de rechtspraak, A.H. van Delden, mee aan het lid van de Tweede-Kamerfractie van de SP J. de Wit naar aanleiding van door deze gestelde vragen.17 De aanleiding voor de brief is een procedure tegen een advocaat en procureur, die aantijgingen had geuit van ernstige aard die, aldus Van Delden, het aanzien van de rechter, het ambt en de rechterlijke macht schaadden. De Raad zegt uitdrukkelijk: ‘In de door U [sc. J. de Wit] genoemde procedure is het dus niet zo dat de Raad zich stelt achter het standpunt van de betrokken rechter. Het is veeleer zo dat de Raad en het betrokken gerechtsbestuur zélf zich op het standpunt stellen dat het handelen van de advocaat (...) niet door de beugel kan en schadelijk is voor het functioneren van de rechtspraak. Er is ook geen sprake van een vergoeding aan de betrokken rechter: in dit uitzonderlijke geval is, vanwege het belang van de rechtspraak en het betrokken gerecht, de procedure op één lijn gesteld met de situatie waarin een rechter of gerechtsbestuurder uit hoofde van de functie in rechte wordt aangesproken. In zulke gevallen geeft de Raad, na overleg met de president van het betrokken gerecht, aan de Landsadvocaat opdracht de betrokkene bij te staan. Dat de Raad als opdrachtgever de verschuldigde declaraties voldoet spreekt daarbij vanzelf.’18 Niets aan de hand, denk je, want de Raad zegt zelf dat als extra procedurele waarborg de zaak van zeer nabij wordt gevolgd door een lid van het betrokken gerechtsbestuur. De Raad is dan procespartij in een procedure voor het eigen apparaat. Dat is precair. Je verwacht een voorbeeldprocedure. Maar ook hier glijdt de Raad uit. Ik schets de zaak, zoals die zich tot op heden heeft ontwikkeld, in het kort. De in de brief van Van Delden bedoelde advocaat Hugo Smit is in 1994 de advocaat van Chipshol Forward, een gebiedsontwikkelaar in 1986 opgericht door Jan Poot. De bedoeling van Poot is om rond Schiphol een moderne woon- en werklocatie te ontwikkelen. Daartoe is in 1993 al een aanzienlijke hoeveelheid grond verworven. Er ontstaat echter ruzie tussen de aandeelhouders. Bij dit een en ander is ook het accountantskantoor Coopers & Lybrand betrokken. Het gaat om heel veel geld. Pleidooien in een van de vele processen in dit geschil worden onder meer
op 8 december 1994 gehouden. Het pleidooi van 8 december 1994 en met name een daaraan voorafgaand telefoongesprek leiden ongeveer tien jaren later nog tot grote ophef. Het daaruit voortvloeiende juridisch gevecht duurt tot op heden.
De Raad is dan procespartij in een procedure voor het eigen apparaat. Dat is precair Advocaat Smit verklaart in een in 2004 verschenen boek van de journalist Micha Kat het volgende: ‘Bij grote claims leert de ervaring dat Nederlandse rechters nerveus worden. Er gaan opeens gekke dingen gebeuren, zoals rechters die uitvoerig met advocaten gaan bellen over de zaak. In de Chipshol-zaak is dat ook gebeurd met mr. Westenberg van de Haagse rechtbank. Nederland lijkt wel te klein voor grote claims. Iedereen kent elkaar. Laten we dat een variant noemen van ons poldermodel.’19 Dit had Smit beter niet kunnen zeggen. Westenberg, vice-president van de Haagse rechtbank en leider van de Vliegende brigade (belast met het wegwerken van achterstanden bij rechtbanken), of eigenlijk de Raad voor de rechtspraak, die de opdracht geeft de betrokkene bij te staan én betaalt, dagvaardt meteen (19 april 2004) Smit en in zijn slipstream de journalist Kat en de uitgever en wel wegens aantasting van de eer en goede naam van Westenberg. Die stelt dat hij nimmer heeft gebeld met advocaten in verband met de Chipshol-procedures, dat eventueel telefonisch contact van de kant van de griffie van de rechtbank overleg aangaande (verhinder)data betrof, en argumenteert daarop als volgt: ‘De bestreden aantijgingen zijn naar formulering en strekking onjuist. Aan een Nederlandse rechter wordt op goede gronden de eis gesteld dat hij onpartijdig, onafhankelijk en bekwaam is. De aantijgingen en suggesties van Mr. Smit, opgeschreven en gepubliceerd door Micha Kat, in een door Memory Productions Publications B.V. uitgegeven boek, zijn geschikt schade toe te brengen aan Mr. Westenberg door aantasting van zijn reputatie.’20 In de dagvaarding wordt door (de advocaat van) Westenberg het aan Smit gemaakte verwijt nog wat uitgewerkt: de advocaat die, handelend in strijd met zijn advocateneed die hem verbindt tot respect jegens rechterlijke autoriteiten, een rechter partijdigheid, alsmede gebrek aan onafhankelijkheid, respectievelijk bekwaamheid, in door die rechter behandelde zaken verwijt, maakt inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van die rechter, respectievelijk diens eer en goede naam. Let wel: Smit heeft in het gewraakte citaat alleen gezegd dat Westenberg is gaan bellen met een advocaat in de Chipshol-zaak. De in de dagvaarding gemaakte verwijten hebben alle een zeer zware lading en kunnen ook worden omgekeerd. De rechter die een advocaat ten onrechte verwijt in strijd met zijn advocateneed te hebben gehandeld, maakt inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van die advocaat,
respectievelijk diens eer en goede naam. Maar zover zijn we nog lang niet. Alhoewel ... er bestaat een brief van Smit aan zijn procureur over onder meer een telefonisch contact tussen Smit en Westenberg. De procureur heeft deze bij brief van 12 december 1994 doorgestuurd naar de toenmalige president van de Haagse rechtbank A.H. van Delden. En in NRC Handelsblad van 19 april 1997 staat een brief van de toenmalige persrechter van de Haagse rechtbank, waaruit valt op te maken dat Westenberg telefonisch contact heeft gehad met de toenmalige raadsman van Chipshol. Merkwaardig is dat kennelijk noch een exemplaar van die krant noch een kopie van de brief aan de president van de Haagse rechtbank bij het uitbrengen van de dagvaarding van 19 april 2004 aan de advocaat van Westenberg dan wel de Raad bekend waren. Niet ongeestig is dat die laatste advocaat, plaatsvervangend landsadvocaat Boukema, de advocaat van Smit min of meer met een tuchtprocedure dreigt als deze de brief van 12 december 1994 in het geding zou brengen. Ik herinner eraan dat de Raad in dit soort procedures als extra procedurele waarborg had toegezegd dat de zaak van zeer nabij zou worden gevolgd door een lid van het betrokken gerechtsbestuur. Welnu, dat lid zat duidelijk te dommelen op dit moment. Wat gebeurt er vervolgens? Smit wordt er uitgegooid bij zijn kantoor, Simmons & Simmons. Je kunt het ook anders benoemen maar daar komt het op neer. Een advocaat die door een rechter wordt beschuldigd van leugens is bij zo’n groot kantoor met een goede reputatie niet te handhaven, is de redenering. De vonnissen van 24 december 2005 en 23 januari 2008 De rechtbank heeft bij vonnis van 24 december 2005 de procedures tussen Westenberg enerzijds en Micha Kat en Memory Productions and Publications BV anderzijds afgedaan. De rechtbank heeft in dat vonnis voorts overwogen – geheel in het door de advocaat van Westenberg opgezette frame – dat Smit toerekenbaar onrechtmatig jegens Westenberg heeft gehandeld, tenzij hij aantoont dat voor zijn uitlating in het boek van Micha Kat voldoende feitelijk juiste onderbouwing bestond, waarbij het moet gaan om de in de gewraakte uitlating bedoelde feiten waarin de suggestie van twijfel aan de onpartijdigheid van Westenberg besloten lag. Smit is toegelaten te bewijzen dat diens gewraakte uitlating op feitelijk juiste gronden berust. In het eindvonnis van 23 januari 2008 overweegt de rechtbank dat het beschikbare bewijsmateriaal duidelijke aanwijzingen inhoudt dat op 6 december 1994 telefonisch contact heeft plaatsgevonden tussen Smit en Westenberg en wel nadat Smit de Haagse rechtbank had gebeld om extra spreektijd te vragen voor het pleidooi op 8 december 1994. Maar, aldus de rechtbank, dit laat onverlet dat, ook indien ervan wordt uitgegaan dat dit telefonische contact heeft plaatsgevonden, onvoldoende feiten zijn komen vast te staan om de gewraakte uitlating van Smit over Westenberg te rechtvaardigen. Niet is immers bewezen dat Westenberg met Smit of met andere destijds
16. Mr. 12 2014, p. 32/34.
19. M. Kat, Topadvocatuur -- In de keuken
17. Brief van 2 mei 2006.
van de civiele rechtspraktijk, 2004.
18. Zie de in noot 17 vermelde brief.
20. Dagvaarding d.d. 19 april 2004.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1483
Essay
in de Chipshol-zaak betrokken advocaten telefonisch, dus buiten de behandeling ter (pleidooi)zitting om, inhoudelijk over de (merites van de) Chipshol-zaak heeft gesproken. De rechtbank is derhalve van oordeel dat Smit er niet in is geslaagd aan te tonen dat zijn bewering dat Westenberg als rechter in de Chipshol-zaak een voorbeeld is van rechters die bij grote claims nerveus worden en die dan uitvoerig met advocaten gaan bellen over de zaak, op voldoende feitelijk juiste gronden berust. Tja, dat nu is jammer. De stelling van Westenberg dat hij nooit in het kader van de Chipshol-procedures met advocaten heeft gebeld, is onwaar gebleken doch de rechtbank oordeelde, als hiervoor vermeld, dat uit het feit dat getelefoneerd is niet kan worden afgeleid dat inhoudelijk over de Chipshol-zaak is gesproken. Het arrest van 23 juni 2009 In hoger beroep wordt dit vonnis vakkundig onderuit gehaald.21 Het hof overweegt dat het zinsdeel ‘zoals rechters die uitvoerig met advocaten gaan bellen over de zaak’ weliswaar kritiek inhoudt op de professionaliteit van rechters en – als voorbeeld – op Westenberg maar niet inhoudt de door Westenberg gestelde aantasting van zijn eer en goede naam, althans een ander karakter heeft. Het hof voegt hieraan toe: ‘De positie van de rechter, en zeker van een individuele rechter, in het openbaar debat is een delicate. Die positie vrijwaart de rechter – noch in het algemeen noch in het individuele geval – echter niet van kritiek, ook niet waar het gaat om diens (objectieve) onpartijdigheid en/of onafhankelijkheid.’22 Hierop volgt dat het gegeven dat Westenberg zelf in het bewuste fragment van het boek twijfel over zijn onpartijdigheid en onafhankelijkheid leest, niet wil zeggen dat de lezer van het boek Topadvocatuur dat doet. Het hof acht derhalve bewezen dat Westenberg voorafgaand aan de pleidooien van 8 december 1994 in de zaak Chipshol een telefoongesprek met Smit heeft gevoerd en ook met de advocaat Gerritsen, na Smit optredend voor Chipshol. Westenberg wordt toegelaten tot het leveren van tegenbewijs doch maakt daarvan geen gebruik. Hij geeft er de voorkeur aan de procedure te royeren. Smit gaat daarin mee. De procedure wordt geroyeerd. Westenberg verlaat de rechtspraak om met vervroegd pensioen te gaan en wel ‘in het belang van de rechtspraak omdat zijn functioneren als rechter ter discussie kan worden gesteld.’23 De rechtbank laat weten dat hij vanwege zijn vervroegde pensionering een compensatie via een aanvullende pensioenregeling van € 75 000 krijgt. Het geheel leidt tot Kamervragen. Een volgend proces Niets zou logischer zijn op dit moment dan dat de Raad voor de rechtspraak zou besluiten een einde aan het drama te maken en in overleg zou treden met Smit over een schadevergoeding. Maar neen, de Raad biedt slechts aan de proceskosten van Smit te betalen. Kennelijk leidt het verscherpte toezicht van de Raad dan wel van een lid van het betrokken gerechtsbestuur bij deze procedure ertoe dat alleen de in het ongelijk gestelde, liegende rechter compensatie voor zijn schade krijgt en dat de in het gelijk gestelde advocaat het maar verder zelf moet uitzoeken. Smit zal moeten gaan procederen om zijn schadevergoeding te krijgen en dat doet hij bij dagvaarding van 23 april 2010. En de
1484
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
nieuwe, al weer door de Raad betaalde advocaat van Westenberg stelt opnieuw de vraag aan de orde of Westenberg heeft gebeld. Westenberg ontkent nog steeds en de rechtbank laat hem toe tot tegenbewijs van de voorshands door de rechtbank bewezen geachte stelling dat er een telefoongesprek tussen hem en Smit (in diens hoedanigheid van Chipshol-advocaat) heeft plaatsgevonden.24 De rechtbank overweegt voorts dat, indien komt vast te staan dat Westenberg en Smit wel een telefoongesprek hebben gevoerd, de belangen van Smit onevenredig zijn benadeeld en Westenberg misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt. En dan komt het carnaval eerst goed op gang. Westenberg laat 26 getuigen horen, waaronder een aantal waarvan vrijwel van te voren vaststond dat zij niets over het probandum zouden kunnen zeggen, doch wel over de moraliteit en de betrouwbaarheid van Smit. De Rechtbank Amsterdam moet derhalve bij vonnis van 24 september 2014 concluderen dat Westenberg er niet in is geslaagd tegenbewijs te leveren en dat daarmee vast staat dat Westenberg en Smit op 6 december 1994 een telefoongesprek hebben gevoerd. Westenberg heeft op het punt van het telefoneren bewust onwaarheid gesproken. Dit levert misbruik van bevoegdheid op, hetgeen onrechtmatig is jegens Smit. Dat Smit hierdoor (reputatie)schade heeft geleden is
In hoger beroep wordt dit vonnis vakkundig onderuit gehaald vooralsnog aannemelijk. De rechtbank overweegt ook dat het een rechter vrijstaat om te procederen tegen een advocaat over de vraag of uitlatingen van die advocaat in de media ten onrechte de reputatie en goede naam van de betreffende rechter aantasten, maar dat het onrechtmatig handelen in deze zaak bestaat uit het vermelden van feiten in de dagvaarding waarvan Westenberg wist dat die onjuist waren. Voor de schade die dientengevolge ontstaat, is Westenberg aansprakelijk. Waarom verder procederen? Wat zou er op tegen zijn nu toch eindelijk een einde aan het geding te maken door middel van een schikking, al dan niet bereikt met behulp van mediation, hetgeen al veel eerder in de rede zou hebben gelegen. Maar neen, Westenberg dan wel de Raad voor de rechtspraak procederen verder. Volgens de huidige, nog steeds door de Raad voor de rechtspraak betaalde advocaat van Westenberg worden alle advocaatkosten en de schadevergoeding betaald door de Raad voor de rechtspraak. Dat is afgesproken bij de pensionering van Westenberg.25 Smit acht inzage in deze afspraak van belang omdat de Raad bij brief van 4 november 2014 aan Smit bericht dat Westenberg door de Raad is gevrijwaard voor alle verdere aanspraken van hem voor zover deze aanspraken in rechtstreeks verband staan met de door Westenberg tegen hem (en Micha Kat) gevoerde procedures maar dat die vrijwaring niet van
toepassing is als onherroepelijk komt vast te staan dat de heer Westenberg willens en wetens schade heeft toegebracht.26 Smit voert daartoe een kort geding en vordert exhibitie op grond van artikel 843a Rv. De voorzieningenrechter wijst de eis af omdat artikel 843a Rv als doel heeft het dienen van een bewijsbelang en niet het dienen van een verhaalsbelang.27 De advocaat van Westenberg poneert nu evenzo dat de door de Staat aan Westenberg gegeven vrijwaring alleen de kosten van rechtsbijstand betreft. De vrijwaring is geen vrijbrief voor het spreken van onwaarheid (geen vrijwaring voor onrechtmatigheden). Hier heeft de door de Raad betaalde advocaat van Westenberg opeens een precaire dubbele pet op. Hij pleit in wezen ten gunste van de Raad en ten ongunste van Westenberg. Het faillissement van Westenberg behoort dankzij zijn advocaat tot de mogelijkheden. De Raad en Westenberg zijn opeens antagonistische medeplichtigen, die alleen door samen- en tegenspel kunnen krijgen wat ze hebben willen.28 Zulks is niet chic. Welnu, de positie van Westenberg is tamelijk duidelijk. Hij heeft een aantal van de in de NVvR-rechterscode neergelegde normen niet in acht genomen. Hij moest verdwijnen doch kreeg in ieder geval van de Raad nog een douceurtje, in de vorm van een aanvullende pensioenregeling, mee. Smit, die geheel ten onrechte door Westenberg en de Raad is afgebrand, is gedwongen langer dan een decennium te procederen om te trachten schadevergoeding te krijgen. Waarom weigert de Raad toch om te schikken of om via mediation tot een regeling te komen? Het argument, we liggen te veel uit elkaar, kan niet gehanteerd worden want dan zou mediation in vele zaken tot mislukken gedoemd zijn. Het lijkt erop dat de Raad niet tegen zijn verlies kan en de advocaat alsnog een lesje wil leren. Dat is, zoals gezegd, niet chic en overigens tegen de regels van fatsoen die de Raad zelf zo hoog in het vaandel zegt te hebben. Iemand in de houdgreep houden gedurende meer dan tien jaren kan en moet niet de bedoeling van de Raad zijn. Is dit nu een gevolg van het helaas voorspelde en niet-gewenste management-denken? In ieder geval is hier sprake van een loopgravenoorlog, waarvan de vorige voorzitter van de Raad voor de rechtspraak zegt dat de Raad zulks niet doet: ‘Ik krijg de laatste tijd het verwijt dat we te netjes zijn als Rechtspraak, maar dat heb ik dan maar liever dan dat we de loopgraven ingaan.’29 Het aanzien van de rechtspraak wordt door de loopgravenoorlog tegen Smit geschaad.
4. Conclusie Op het ontstaan van de Raad voor de rechtspraak is van-
uit staatsrechtelijke hoek kritiek vanwege strijd met grondwettelijke regels. Daarnaast bestaat onder meer de vrees dat bij de Raad niet de belangen van de rechtzoekende burger centraal staan maar de efficiency en de kostprijs van het bedrijf ‘rechterlijke macht’.
De Raad voor de rechtspraak moet niet uit het oog verliezen, welke belangen hij dient Op het functioneren van de Raad is kritiek vanuit het professionele apparaat ten dienste waarvan hij is opgericht. De vrees voor de overheersing van bedrijfsmatig denken blijkt terecht, aldus het Leeuwarder-manifest en het daarop volgend debat. Het bedrijfsmatig denken en handelen van de Raad lijkt z’n hoogtepunt – wellicht beter: z’n dieptepunt – te hebben bereikt in de zaak Westenberg-Smit. Niets zou logischer zijn dan dat de Raad de belangenbehartiging van de magistraten zou overlaten aan hun vakvereniging, de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, die onder meer rechtsbijstand aan magistraten verleent. Dan zou tenminste enige afstand zijn geschapen tussen degene wiens belangen moeten worden waargenomen en het rechterlijk apparaat. Maar in de zaak Westenberg-Smit schakelt de Raad zichzelf in en neemt het initiatief tot procederen. Dat is op z’n minst genomen precair. Daardoor zou de indruk kunnen worden gewekt dat de Raad het professionele apparaat ook ten dienste van zichzelf wil manipuleren. Eerste vereiste om zulks te vermijden is buitengewoon zorgvuldig en fatsoenlijk procederen. Maar thans gaat de Raad alleen bedrijfsmatig te werk en wel op een foute manier. De Raad procedeert en wil in de procedure van Westenberg tegen Smit koste wat het kost winnen. Dat zat er – jammer voor de Raad – niet in. Het aanzien van de rechterlijke macht werd door dit proces geschaad. In de procedure van Smit tegen Westenberg wil de Raad, alweer koste wat het kost, de schade zo beperkt mogelijk houden. Om dat doel te bereiken worden helaas een aantal de Raad onwaardige juridische trucs uit de kast gehaald. Bul Super zei al: ‘Recht is iets kroms dat verbogen is. En daar heb ik verstand van, als zakenman zijnde.’ De Raad voor de rechtspraak moet niet uit het oog verliezen, welke belangen hij dient.
21. Gerechtshof te ’s-Gravenhage,
Handelsblad 22/23 augustus 2009.
vonnis.
28. Zie D. Pels, Het volk bestaat niet, 2011,
23 juni 2009.
24. Vonnis Rb. ’s-Gravenhage (nevenzit-
27. Vonnis in kort geding van 3 december
p. 154.
22. R.o. 3.3.4. van het in noot 21 genoem-
tingsplaats Rb. Amsterdam), 9 maart 2011.
2014 van Rb. Amsterdam (zaaknummer/
29. E. van den Emster in Mr., 2011, nr. 6.
de arrest.
25. nrc.nl 24 september 2014, 18.00.
rolnummer: C/13/573790/KG ZA 14-1278
23. De Volkskrant 22 augustus 2009, NRC
26. R.o. 2.7 van het in noot 27 vermelde
MW/MV).
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1485
Rechtspraak
Aanbevolen citeerwijze:
grond en dat zij recht en belang heeft dat
den aangemerkt als een handeling waartoe
NJB 2015/ … (nummer uitspraak)
stuk grond in volle eigendom te verkrijgen
ingevolge art. 3:170 lid 3 BW uitsluitend de
teneinde te voldoen aan haar leveringsver-
deelgenoten tezamen bevoegd zijn. Dat is niet
Hoge Raad (civiele kamer)
1486
plichting jegens een koper van de villa. B
anders in het geval dat slechts één deelgenoot
Hoge Raad (strafkamer)
1489
heeft betwist dat A rechtsgeldig eigenaar is
op de voet van art. 3:175 lid 1 BW wenst te
Afd. bestuursrechtspraak RvS
1493
geworden van het tweederde aandeel in het
beschikken over zijn eigen onverdeeld aandeel
Centrale Raad van Beroep
1496
betwiste stuk grond, nu de overdracht (en
in een gedeelte van een gemeenschappelijk
eventuele afsplitsing) daarvan zonder toe-
stuk grond, nu een zodanige beschikkingshan-
stemming van B heeft plaatsgevonden. De
deling niet mogelijk is zonder dat dit gedeelte
Hoge Raad (civiele kamer)
rechtbank heeft de vordering afgewezen.
door aanwijzing wordt geïndividualiseerd. Het
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. G.C.C.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank
hof heeft, in cassatie onbestreden, tot uit-
Lewin, lid van het Gemeenschappelijk Hof
bekrachtigd. Het hof heeft daarbij overwo-
gangspunt genomen dat het gezamenlijke
van Justitie van het Caribische deel van het
gen dat vervreemding van een gedeelte van
perceel niet reeds bestond uit een samenstel
Koninkrijk. De uitspraken zijn integraal in te
een gemeenschappelijk stuk grond niet
van enkele afzonderlijke, geïndividualiseerde
zien op www.rechtspraak.nl.
mogelijk is zonder dat daaraan een fysieke
stukken grond (waaronder het betwiste stuk
of juridische splitsing in gedeelten van het
grond). Voorts ligt in het oordeel van het hof
stuk grond voorafgaat.
besloten dat B en de mede-eigenaren het
1054
betwiste stuk grond niet gezamenlijk – met
Hoge Raad
inachtneming van art. 3:170 lid 3 BW – heb-
22 mei 2015, nr. 12/05691
Het hof heeft, in cassatie onbestreden, geoor-
ben aangewezen als een tot de gemeenschap
(Mrs. F.B. Bakels, C.E. Drion, G. de Groot, M.V.
deeld dat de gemeenschap die tussen B en de
behorende afzonderlijke, te individualiseren
Polak, T.H. Tanja-van den Broek; A-G mr. E.B.
mede-eigenaren bestond, niet een bijzondere
zaak ten aanzien waarvan ieder van de deelge-
Rank-Berenschot)
gemeenschap was als bedoeld in art. 3:189
noten over zijn aandeel kan beschikken. Bij
ECLI:NL:HR:2015:1297
BW. Dit betekent dat in het onderhavige geval
die stand van zaken heeft het hof terecht
sprake is van een gemeenschap waarop
geoordeeld dat de mede-eigenaren niet
Gemeenschap. Onverdeeld aandeel. Twee
slechts de bepalingen van afdeling 3.7.1 (art.
bevoegd waren tot vervreemding van hun
van de drie mede-eigenaren van een
3:166-188) BW van toepassing zijn. Art. 3:170
onverdeeld tweederde aandeel in het betwiste
gemeenschappelijk stuk grond vervreem-
lid 3 BW bepaalt dat uitsluitend de deelgeno-
stuk grond.
den zonder medewerking van de derde
ten tezamen bevoegd zijn tot andere hande-
Volgt verwerping.
mede-eigenaar hun onverdeeld tweederde
lingen betreffende een gemeenschappelijk
De A-G concludeert tot vernietiging en verwij-
aandeel in een gedeelte van de grond. Zijn
goed dan de handelingen die worden vermeld
zing. Zij meent dat de mede-eigenaren wel
zij daartoe bevoegd? HR: Voor de vervreem-
in de leden 1 en 2 van deze bepaling. Blijkens
bevoegd waren tot vervreemding van hun
ding van een gedeelte van een gemeen-
de parlementaire geschiedenis ziet lid 3 van
onverdeeld tweederde aandeel in het betwiste
schappelijk stuk grond is noodzakelijk dat
deze bepaling op beschikkingshandelingen
stuk grond (2.5-2.19).
het gedeelte wordt aangewezen als afzon-
die geen beheersdaden zijn (vgl. Parl. Gesch.
derlijke, te individualiseren zaak. Tot een
Boek 3, p. 581 en 589). Art. 3:175 lid 1 BW
dergelijke aanwijzing zijn uitsluitend de
bepaalt dat ieder van de deelgenoten over zijn
deelgenoten tezamen bevoegd.
aandeel in een gemeenschappelijk goed kan
(BW art. 3:166 lid 1, 3:170, 3:175 lid 1) A, adv. mr. P. Quist, vs. B, niet verschenen.
1055
beschikken, tenzij uit de rechtsverhouding
22 mei 2015, nr. 14/00945
tussen de deelgenoten anders voortvloeit.
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-Spa-
Deze bepaling bestrijkt ingevolge art. 3:166 lid
pens, C.A. Streefkerk, A.H.T. Heisterkamp,
1 BW zowel het geval dat de gemeenschap
C.E. Drion; A-G mr. M.H. Wissink)
slechts één goed omvat, als het geval dat de
ECLI:NL:HR:2015:1272
Feiten en procesverloop
gemeenschap uit meer dan een goed bestaat.
B bezat samen met twee mede-eigenaren de
In laatstgenoemd geval kan iedere deelgenoot
Arbitrage. Vernietiging van een arbitraal
onverdeelde eigendom van een perceel grond
op de voet van art. 3:175 lid 1 BW onder het
vonnis. HR: Het middel klaagt dat het hof
(het gezamenlijke perceel). A heeft een villa
aldaar genoemde voorbehoud mede over zijn
heeft miskend dat het scheidsgerecht ten
gebouwd op een naastgelegen perceel. Deze
aandeel in elk goed afzonderlijk beschikken
onrechte gezag van gewijsde heeft toege-
villa is voor een klein deel gebouwd op een
(vgl. Parl. Gesch. Boek 3, p. 599). De vervreem-
kend aan een eerder oordeel van het
gedeelte van het gezamenlijke perceel (het
ding van een gedeelte van een gemeenschap-
scheidsgerecht. Deze klacht mist feitelijke
betwiste stuk grond).
pelijk stuk grond brengt mee dat het desbe-
grondslag. In de uitleg die het hof heeft
In 2002 hebben de mede-eigenaren van B hun
treffende gedeelte wordt afgesplitst van het
gegeven aan de overwegingen van het
onverdeeld tweederde aandeel in het betwiste
grotere geheel. Anders dan het hof heeft
scheidsgerecht was het gezag van gewijsde
stuk grond verkocht en geleverd aan A.
geoordeeld, is niet vereist dat aan een dergelij-
immers geen punt van debat meer tussen
In dit geding heeft A gevorderd dat de recht-
ke vervreemding een fysieke of juridische
partijen.
bank de wijze van verdeling vaststelt van
splitsing in gedeelten van het stuk grond
het onverdeelde eenderde aandeel van B in
voorafgaat. Wel is noodzakelijk dat het desbe-
het betwiste stuk grond door dit aandeel
treffende gedeelte ten behoeve van de ver-
aan A toe te delen tegen een door A aan B te
vreemding wordt aangewezen als afzonderlij-
BAe, adv. mr. M. Ynzonides, vs. Ministry of
betalen vergoeding. A heeft hieraan ten
ke, te individualiseren zaak. Een dergelijke
Defence and Support for Armed Forces of the
grondslag gelegd dat zij voor tweederde deel
aanwijzing betreft het gemeenschappelijke
Islamic Republic of Iran (Modsaf), adv. mr.
mede-eigenaar is van het betwiste stuk
stuk grond als geheel en dient daarom te wor-
M.W. Scheltema.
1486
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
(Rv art. 236, 419 lid 2, 1059, 1065 lid 1 sub c)
Rechtspraak
Feiten en procesverloop
gewijsde dat het scheidsgerecht heeft toege-
mentenadministratie (Stb. 2009, 252) gedeel-
In 1969-1978 hebben (rechtsvoorgangers van)
kend aan zijn oordeel in PFA2 ten aanzien
telijk in werking getreden. De wijzigingen in
partijen overeenkomsten gesloten met
van issue 4, immers geen punt van debat
de Paspoortwet betreffen onder meer het
betrekking tot de levering en het onderhoud
meer tussen partijen. Zij verlangden nog
voorschrift dat een reisdocument, naast een
van luchtafweergeschut, raketten en aanver-
(slechts) een verheldering van dit oordeel ten
gezichtsopname, is voorzien van twee vinger-
wante apparatuur. In 1979 zijn de overeen-
aanzien van de hiervoor, eerste gedachte-
afdrukken van de aanvrager (art. 3 lid 3 Pas-
komsten tussentijds beëindigd. In verband
streepje, vermelde kwestie, welke verhelde-
poortwet) en voorschriften voor de inrich-
daarmee zijn geschillen ontstaan over de
ring door het scheidsgerecht is gegeven.
ting van de reisdocumentenadministratie,
wederzijdse betalingsverplichtingen. In 1991
Volgt verwerping, overeenkomstig de conclu-
waaronder het bijhouden van een register
heeft Modsaf een arbitrageverzoek ingediend
sie van de A-G.
waarin alle (biometrische) gegevens met
bij het International Court of Arbitration van
De A-G doet onder 2.5-2.6 opgave van de
betrekking tot reisdocumenten worden opge-
de Internationale Kamer van Koophandel
opbouw van zijn conclusie.
slagen (art. 65 Paspoortwet). De Rijkswet van 11 juni 2009 voorzag voorts in de inrichting
(ICC) in Parijs. BAe heeft verweer gevoerd en een tegenvordering ingediend. Het scheidsgerecht heeft in 1991-2009 achtereenvolgens
1056
van een centraal reisdocumentenregister, waarin onder meer de gezichtsopnames en vier vingerafdrukken van iedere paspoort-
in totaal vijf arbitrale vonnissen gewezen. In dit geding heeft BAe vernietiging van het
22 mei 2015, nr. 14/02737
houder zouden worden opgeslagen. De hier-
vierde en het vijfde arbitrale vonnis gevor-
(Mrs. F.B. Bakels, A.M.J. van Buchem-
op betrekking hebbende bepalingen zijn nog
derd. De rechtbank heeft de vorderingen
Spapens, C.A. Streefkerk, G. Snijders, T.H.
niet in werking getreden op 28 juni 2009.
afgewezen. Het hof heeft het vonnis van de
Tanja-van den Broek; A-G mr. J. Spier)
Privacy First heeft ten doel het bevorderen en
rechtbank bekrachtigd.
ECLI:NL:HR:2015:1296
behouden van het recht op privacy. X c.s.
Hoge Raad
Taakverdeling bestuursrechter-burgerlijke
behoren ieder tot één van de volgende cate-
Het middel betoogt dat het hof heeft mis-
rechter. Belangenorganisatie. Eigen belang.
gorieën:
kend dat het scheidsgerecht ten onrechte
Een stichting en negentien individuele
a. zij die ervoor kiezen om gezien hun bezwa-
gezag van gewijsde heeft toegekend aan zijn
belanghebbenden komen bij de burgerlijke
ren tegen de nieuwe regels geen reisdocu-
oordeel in het tweede arbitrale vonnis (PFA2)
rechter op tegen wetgeving inzake reisdo-
ment aan te vragen;
ten aanzien van issue 4. De klachten van het
cumenten, die in hun ogen inbreuk maakt
b. zij die wel een reisdocument hebben aan-
middel kunnen niet tot cassatie leiden in
op hun privacy en daarom onrechtmatig
gevraagd, maar hebben geweigerd vingeraf-
verband met het navolgende. Het hof heeft
jegens hen is. HR: Met het oog op een
drukken af te staan en wier aanvraag daarom
– samengevat – het volgende overwogen:
behoorlijke taakverdeling tussen de
niet in behandeling is genomen;
het scheidsgerecht heeft te kennen gegeven
bestuursrechter en de burgerlijke rechter
c. zij die een paspoort hebben aangevraagd
dat het gezag van gewijsde heeft toegekend
kan in gevallen waarin de rechtsbescher-
en gekregen zonder vingerafdrukken af te
aan zijn oordeel over issue 4 in PFA2. Het
ming van individuele belanghebbenden is
staan, omdat de aanvraag is gedaan vóór
scheidsgerecht heeft voorts overwogen dat
opgedragen aan de bestuursrechter, de
inwerkingtreding van de nieuwe regels; en
het de (nadere) opdracht (issue 55) zo heeft
enkele bundeling van hun belangen door
d. zij die onder protest vingerafdrukken heb-
begrepen dat ook partijen dat hebben gedaan
een rechtspersoon niet ertoe leiden dat
ben afgestaan.
en (slechts) een verheldering wensten over
voor die rechtspersoon de weg naar de bur-
In dit geding hebben Privacy First en X c.s.
de vraag of het scheidsgerecht in PFA2 het
gerlijke rechter komt open te staan. Een
gevorderd dat voor recht wordt verklaard dat
beroep op verjaring dan wel het beroep op
belangenorganisatie is wel ontvankelijk bij
de nieuwe regels onrechtmatig jegens hen
verval heeft verworpen.
de burgerlijke rechter, voor zover zij
zijn (behoudens voor zover daarin verplich-
Vervolgens heeft het scheidsgerecht geoor-
opkomt voor een eigen belang waarvoor zij
tingen zijn opgenomen die voortvloeien uit
deeld dat het in PFA2 zowel het beroep op
geen rechtsingang heeft bij de bestuurs-
de Europese verordening betreffende nor-
verjaring als het beroep op verval heeft ver-
rechter, maar dan moet het gaan om een
men voor de veiligheidskenmerken van en
worpen. Het scheidsgerecht is dus ingegaan
belang dat zelfstandig wordt beschermd
biometrische gegevens in door de lidstaten
op hetgeen aan zijn oordeel werd onderwor-
door de norm(en) waarop haar vordering is
afgegeven paspoorten en reisdocumenten
pen en de motivering is niet zo onbegrijpe-
gebaseerd en dus niet om een belang dat
(Verordening EG nr. 2252/2004)), en dat deze
lijk of gebrekkig dat zij gelijk moet worden
enkel voortvloeit uit het opkomen voor de
regels buiten werking worden gesteld. De
gesteld aan een ontbrekende motivering.
gebundelde belangen, en dat uitsluitend
rechtbank heeft Privacy First en X c.s. niet-
Het hof heeft derhalve de overwegingen van
van die belangen is afgeleid.
ontvankelijk verklaard in hun vorderingen.
(negentien individuele belanghebbenden)
Daartoe heeft zij als volgt overwogen. Zowel
het scheidsgerecht aldus uitgelegd, dat partijen niet het oordeel in PFA2 over gezag van
(EVRM art. 8; BW art. 3:303, 3:305a; Paspoort-
de verstrekking van een reisdocument als de
gewijsde ter discussie wilden stellen, maar
wet art. 3 lid 3, art. 46, 65)
weigering om een reisdocument te verstrekken is een besluit waartegen de aanvrager op
slechts vroegen om een verduidelijking van het oordeel op het punt van verjaring en ver-
De Staat der Nederlanden, adv. mrs. J.W.H.
grond van de Awb in bezwaar kan gaan en
val, welke verduidelijking het scheidsgerecht
van Wijk en G.C. Nieuwland, vs. Stichting
vervolgens in beroep kan komen bij de
heeft gegeven. Gezien deze door het hof
Privacy First en X c.s., adv. mr. B.J. van Dorp.
bestuursrechter. X c.s. zijn daarom niet-ontvankelijk in hun vorderingen. Privacy First
gegeven uitleg van de overwegingen van het scheidsgerecht – die feitelijk en niet onbe-
Feiten en procesverloop
heeft geen eigen belang bij de vorderingen.
grijpelijk is en waartegen ook geen klacht is
Op 28 juni 2009 is de Rijkswet van 11 juni
Ook zij is daarom niet-ontvankelijk in haar
gericht –, missen de klachten feitelijke
2009 tot wijziging van de Paspoortwet in ver-
vorderingen.
grondslag. In die uitleg was het gezag van
band met het herinrichten van de reisdocu-
Hangende het hoger beroep heeft de rege-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1487
Rechtspraak
ring de volgende besluiten genomen:
ECLI:NL:RVS:2012:BX8644, AB 2013/183).
levenssfeer door de voorwaarde vingeraf-
a. de onderdelen van de Rijkswet van 11 juni
Hieruit volgt de niet-ontvankelijkheid van X
drukken af te staan bij de aanvraag van een
2009 die betrekking hebben op de opslag van
c.s. in hun onderhavige vorderingen. De door
reisdocument – is voorzien in rechtsbescher-
vingerafdrukken en die nog niet in werking
hen gestelde inbreuk op hun persoonlijke
ming voor de individuele belanghebbenden
waren getreden, zullen niet in werking tre-
levenssfeer, als gevolg van de voorwaarde om
bij de bestuursrechter. Een belangenorganisa-
den, maar uit de wet worden geschrapt;
vingerafdrukken af te staan, kon zich eerst
tie is onder meer wel ontvankelijk bij de bur-
b. de vingerafdrukken zullen door de uitge-
voordoen indien zij op grond van de Pas-
gerlijke rechter in vorderingen als de onder-
vende instanties nog slechts worden bewaard
poortwet een reisdocument aanvroegen.
havige, voor zover zij daarbij opkomt voor
met het oog op de aanvraag en uitgifte van
Tegen het stellen van die voorwaarde kon
belangen van personen die terzake geen
het document, dat wil zeggen vanaf het
dan door hen worden opgekomen bij de
rechtsingang hebben bij de bestuursrechter,
moment van aanvraag tot het moment van
bestuursrechter, die op grond van die
of voor zover zij opkomt voor een eigen
registratie van de uitgifte van het document:
inbreuk de verplichting om vingerafdrukken
belang waarvoor zij geen rechtsingang heeft
na dit laatste tijdstip kunnen de vingeraf-
af te staan onverbindend kon oordelen en
bij de bestuursrechter (zie het arrest Staat vs.
drukken niet meer worden geraadpleegd;
terzake een voorziening kon treffen, zo nodig
Vreemdelingenorganisaties, alsmede HR 3
c. alle reeds in de decentrale registers opge-
een voorlopige voorziening. Dat gold ook
september 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO7808, NJ
slagen vingerafdrukken worden daaruit ver-
voor zover die inbreuk in de toekomst dreig-
2006/28 (Staat vs. VAJN en NJCM)). Het hof
wijderd;
de te worden gemaakt door de centrale
heeft in dit geval een eigen belang van Priva-
d. de verplichting voor de aanvrager van een
opslag van vingerafdrukken en de verstrek-
cy First vastgesteld in de vorm van de tijd en
reisdocument om vier vingerafdrukken af te
king daarvan uit die opslag aan diverse
moeite en het financiële belang dat voor Pri-
geven wordt teruggebracht tot twee vingeraf-
instanties, welke maatregelen uiteindelijk
vacy First is gemoeid met het bijstaan van
drukken.
niet zijn ingevoerd, maar waarvan de uitvoe-
aanvragers van Nederlandse reisdocumenten.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank
ring wel al mogelijk was gemaakt door een
Onderdeel 1.2 klaagt dat dit slechts een
vernietigd en de vorderingen van Privacy
decentrale opslag van vingerafdrukken. In
belang is dat is afgeleid van dat van die aan-
First en X c.s. afgewezen. Daartoe heeft het
een geval zoals het onderhavige is een belan-
vragers en dat dit belang daarom niet kan
hof overwogen dat, gelet op de inmiddels
genorganisatie die opkomt voor de gebundel-
gelden als een eigen belang dat een uitzon-
door de regering genomen besluiten, Privacy
de belangen van personen zoals X c.s., even-
dering op de hiervoor genoemde regel kan
First en X c.s. geen belang meer hebben bij
eens niet-ontvankelijk in een vordering bij de
rechtvaardigen. Deze klacht is gegrond. Wil
toewijzing van hun vorderingen. In verband
burgerlijke rechter, als die vordering ertoe
sprake zijn van een eigen belang als hiervoor
met de beslissing over de proceskosten is het
strekt om ten behoeve van deze personen de
bedoeld, dan moet het gaan om een belang
hof inhoudelijk op de zaak ingegaan. Het hof
onverbindendheid van de aan de orde zijnde
dat zelfstandig wordt beschermd door de
heeft overwogen dat Privacy First ontvanke-
verplichting door de burgerlijke rechter te
norm(en) waarop de vordering van de belan-
lijk is in haar vorderingen, in het midden
laten vaststellen en terzake een voorziening
genorganisatie is gebaseerd in dit geval de
gelaten of X c.s. ontvankelijk zijn in hun vor-
te treffen. Met het oog op een behoorlijke
door Privacy First ingeroepen normen die
deringen en de Staat veroordeeld in de kos-
taakverdeling tussen de bestuursrechter en
strekken tot bescherming van de persoonlij-
ten van beide feitelijke instanties.
de burgerlijke rechter kan immers in geval-
ke levenssfeer -, en dus niet om een belang
len waarin de rechtsbescherming van indivi-
dat enkel voortvloeit uit het opkomen voor
Hoge Raad
duele belanghebbenden is opgedragen aan
de gebundelde belangen en dat uitsluitend
Onderdeel 1.1 keert zich tegen het oordeel
de bestuursrechter, de enkele bundeling van
van die belangen is afgeleid. Anders zou een
van het hof dat Privacy First ontvankelijk is
hun belangen door een rechtspersoon niet
belangenorganisatie immers vrijwel steeds
in haar vorderingen. Het onderdeel is
ertoe leiden dat voor die rechtspersoon de
bij de burgerlijke rechter ontvankelijk zijn in
gegrond. Naar volgt uit de vaststellingen van
weg naar de burgerlijke rechter komt open te
een vordering als de onderhavige, nu zij vrij-
het hof, keren de bezwaren die Privacy First
staan (HR 9 juli 2010,
wel steeds zal kunnen wijzen op een derge-
en X c.s. hadden tegen de nieuwe regels van
ECLI:NL:HR:2010:BM2314, NJ 2012/241 (Staat
lijk afgeleid belang, wat zou leiden tot een
de Paspoortwet zich tegen de verplichting
vs. Vreemdelingenorganisaties)). Het hiervoor
doorkruising van de hiervoor vermelde
om vingerafdrukken af te staan, omdat dit
overwogene geldt, anders dan het hof heeft
behoorlijke taakverdeling tussen bestuurs-
zou leiden tot een inbreuk op de persoonlijke
overwogen, ook als een belangenorganisatie
rechter en burgerlijke rechter. Het door het
levenssfeer door de centrale opslag van de
niet slechts opkomt voor de (gebundelde)
hof vastgestelde belang van Privacy First
vingerafdrukken en de verstrekking daarvan
belangen van een bepaald of bepaalbaar aan-
betreft onmiskenbaar een dergelijk afgeleid
uit die opslag aan diverse instanties. De ver-
tal individuele personen, maar tevens voor
belang en is daarom onvoldoende om haar in
plichting om vingerafdrukken af te staan is
het algemeen belang van de bescherming
haar onderhavige vorderingen ontvankelijk
een voorwaarde bij de aanvraag en afgifte
van de rechten van een veel grotere groep
te doen zijn bij de burgerlijke rechter. De ove-
van een reisdocument op grond van de Pas-
van personen, die diffuus en onbepaald is.
rige onderdelen behoeven geen behandeling.
poortwet. Tegen het stellen van een dergelij-
Ook in dat geval is sprake van een bundeling
De Hoge Raad kan zelf de zaak afdoen.
ke voorwaarde kan worden opgekomen door
van belangen in de zin van art. 3:305a lid 1
Volgt vernietiging van het arrest van het hof
bezwaar en beroep op grond van de Awb (vgl.
BW (vgl. Kamerstukken II 1991/92, 22486, 3,
en bekrachtiging van het vonnis van de
art. 46 Paspoortwet). Vaste rechtspraak van
p. 3-7 en 19-23) en heeft te gelden dat de
rechtbank, met veroordeling van Privacy First
de Afdeling bestuursrechtspraak is dan ook
belangenbehartiging door de organisatie niet
en X c.s. in de kosten van het hoger beroep
dat tegen die verplichting kan worden opge-
ertoe kan leiden dat voor haar de weg naar
en het beroep in cassatie.
komen in deze rechtsgang, zulks mede op
de burgerlijke rechter komt open te staan
De A-G concludeert tot vernietiging van het
grond van bezwaren zoals in dit geding door
indien ter zake van de (dreigende) aantasting
bestreden arrest, doch uitsluitend voor zover
Privacy First en X c.s. naar voren gebracht (zie
van de betrokken belangen – in dit geval
het de proceskostenveroordeling betreft, en
onder meer ABRvS 28 september 2012,
bestaande in een inbreuk op de persoonlijke
veroordeling van Privacy First en X c.s. in de
1488
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
Rechtspraak
kosten van alle instanties. Hij acht de onder-
gevorderd van € 11 072. Hieraan heeft zij ten
handelingen die erop zijn gericht de erflater
delen 1.1 en 1.2 niet gegrond (4.20-4.34),
grondslag gelegd dat de broer en de zus met
een passende uitvaart te bezorgen, kan een
maar wel onderdeel 2.4, dat klaagt dat het
de hiervoor omschreven besteding van € 119
overleg op de sterfdag als hier aan de orde
hof de grenzen van de rechterlijke taak bin-
de nalatenschap zuiver hebben aanvaard. De
worden gerekend. Het maken van redelijke
nen de triaspolitica heeft miskend (4.1-4.19).
broer en de zus hebben het verweer gevoerd
kosten daarvoor ten laste van de nalaten-
dat zij de nalatenschap beneficiair hebben
schap kan dan niet worden aangemerkt als
aanvaard. Zij hebben aangevoerd dat de
een daad van aanvaarding. De kosten van
besteding van € 119 geen daad van zuivere
een maaltijd als de onderhavige kunnen
aanvaarding is, aangezien die betrekking had
onder omstandigheden tot zodanige kosten
22 mei 2015, nr. 14/03601
op de uitvaart van de erflaatster. De kanton-
worden gerekend. De hiervoor genoemde
(Mrs. E.J. Numann, A.H.T. Heisterkamp, C.E.
rechter heeft de vordering afgewezen. Het
omstandigheden – van de juistheid waarvan
Drion, G. de Groot, T.H. Tanja-van den
hof heeft de vordering alsnog toegewezen.
in cassatie moet worden uitgegaan – recht-
1057
vaardigen zonder meer dat die kosten van de
Broek; wnd. A-G mr. A. Hammerstein)
Hoge Raad
onderhavige eenvoudige maaltijd worden
Onderdeel 1 klaagt dat het hof met zijn oor-
gerekend tot de kosten voor de uitvaart. In
Nalatenschap. Zuivere aanvaarding. Moet
deel dat de betaling ten laste van de nalaten-
het licht van die omstandigheden is het oor-
de betaling van de rekening van een maal-
schap van het gezamenlijke eten op de sterf-
deel van het hof dan ook onjuist. De Hoge
tijd met de pinpas van de erflaatster op
dag van erflaatster als een daad van zuivere
Raad kan zelf de zaak afdoen.
haar dag van overlijden als een daad van
aanvaarding in de zin van art. 4:192 lid 1 BW
Volgt vernietiging van het arrest van het hof
zuivere aanvaarding van de nalatenschap
moet worden aangemerkt, blijk heeft gege-
en bekrachtiging van het vonnis van de kan-
worden aangemerkt? HR: Uit handelingen
ven van een onjuiste rechtsopvatting, althans
tonrechter, overeenkomstig de conclusie van
die erop zijn gericht de erflater een passen-
zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd.
de wnd. A-G.
de uitvaart te bezorgen, mag geen stilzwij-
Bij de beoordeling van het middel wordt het
De wnd. A-G bespreekt de regels omtrent zui-
gende (zuivere) aanvaarding van de
volgende vooropgesteld. Art. 4:192 lid 1 BW
vere en beneficiaire aanvaarding van een
nalatenschap worden afgeleid. De omstan-
bepaalt dat een erfgenaam die zich ondub-
nalatenschap onder 2.1 en 3.1-3.4.
digheden van dit geval rechtvaardigen zon-
belzinnig en zonder voorbehoud als een zui-
der meer dat de kosten van de onderhavige
ver aanvaard hebbende erfgenaam gedraagt,
eenvoudige maaltijd worden gerekend tot
daardoor de nalatenschap zuiver aanvaardt,
Hoge Raad (strafkamer)
de kosten voor de uitvaart.
tenzij hij zijn keuze (voor beneficiaire aan-
Deze rubriek wordt verzorgd door prof. mr.
vaarding of verwerping) reeds eerder heeft
P.H.P.H.M.C. van Kempen, hoogleraar
gedaan. Het antwoord op de vraag of uit de
straf(proces)recht Radboud Universiteit
gedragingen van een erfgenaam de bedoe-
Nijmegen.
ECLI:NL:HR:2015:1284
(BW art. 4:192 lid 1; BW (oud) art. 1095) De broer en de zus, adv. mrs. A. van Staden
ling kan worden afgeleid de nalatenschap te
ten Brink en M.S. van der Keur, vs. de
aanvaarden, hangt af van de omstandighe-
schoonzus, adv. mr. R.F. Thunnissen.
den van het geval. Wanneer er twee of meer
1058
erfgenamen zijn, hangt het in beginsel van
Feiten en procesverloop
de gedragingen van iedere erfgenaam afzon-
19 mei 2015, nr. 13/02746
Op 9 maart 2008 is de moeder van eisers tot
derlijk af of hij de nalatenschap zuiver heeft
(Mrs. A.J.A. van Dorst, N. Jörg, V. van den
cassatie (de erflaatster) overleden. Zij had bij
aanvaard (HR 20 juni 2014,
Brink)
testament eisers tot cassatie (de broer en de
ECLI:NL:HR:2014:1489, NJ 2014/508 (D. vs.
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
zus) tot haar erfgenamen benoemd. Verweer-
VGZ)). Art. 1095 (oud) BW rekende tot de han-
kende tot vernietiging wat betreft de opge-
ster in cassatie (de schoonzus) is gehuwd
delingen waaruit geen stilzwijgende (zuivere)
legde straf, tot vermindering daarvan en tot
geweest met een in 2000 overleden zoon van
aanvaarding van de nalatenschap mag wor-
verwerping voor het overige; adv. mr. R.A.J.
de erflaatster. Uit dat huwelijk zijn twee kin-
den afgeleid ‘al hetgeen tot de begrafenis
Verploegh, ’s-Gravenhage)
deren geboren. Erflaatster heeft beide kinde-
betrekking heeft’. Het oordeel van het hof dat
ECLI:NL:HR:2015:1243
ren van de schoonzus als erfgenamen uitge-
deze regel onder het huidige art. 4:192 lid 1
sloten. De schoonzus heeft een vordering van
BW zijn gelding heeft behouden, is juist.
Een ‘noodzakelijke verdediging’ bij beroep
€ 11 072 op de boedel. Op de dag van overlij-
Immers, handelingen die erop zijn gericht de
op noodweer, art. 41 Sr: daarvan kan niet
den van de erflaatster hebben de broer en de
erflater een passende uitvaart te bezorgen,
worden gesproken indien degene die zich
zus en hun partners voor een bedrag van
strekken naar hun aard niet ertoe ten eigen
verdedigt zich aan de (dreigende) aanran-
€ 119 in een restaurant gegeten. De rekening
bate over nalatenschapsgoederen te beschik-
ding had kunnen en moeten onttrekken.
is door de broer betaald met de pinpas van
ken. Uit de omstandigheid dat een erfge-
Daarbij komt het aan op de omstandighe-
een bankrekening die (mede) op naam stond
naam tot dat doel in redelijkheid gemaakte
den van het geval. In casu ontoereikende
van de erflaatster. Op 8 april 2008 heeft de
kosten ten laste van de nalatenschap laat
verwerping van noodweer vanwege niet
griffier van de rechtbank een akte opge-
komen, kan dan ook niet diens bedoeling
begrijpelijkheid van ’s hofs oordeel dat
maakt waarin de broer en de zus de nalaten-
worden afgeleid de nalatenschap zuiver te
sprake was van een dreigende aanranding
schap beneficiair hebben aanvaard. De broer
aanvaarden. Het antwoord op de vraag of
waaraan de verdachte zich had moeten ont-
is bij testament benoemd tot executeur-tes-
sprake is van de hiervoor bedoelde handelin-
trekken, nu onder meer het eerdere conflict
tamentair van de nalatenschap. Hij heeft
gen, respectievelijk kosten, hangt af van de
met het slachtoffer was beëindigd, dat het
deze benoeming aanvaard. De nalatenschap
omstandigheden van het geval. Uitgaande
slachtoffer zelf – terwijl de verdachte zich
heeft een negatief saldo.
van het voorgaande klaagt onderdeel 1
eerst naar zijn auto en vervolgens naar de
In dit geding heeft de schoonzus betaling
terecht over het oordeel van het hof. Tot de
auto van een derde had begeven – in de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1489
Rechtspraak
richting van de verdachte is gelopen, en dat
vraag of aan de verdachte het zogenoemde
ECLI:NL:HR:2009:BM7508, NJ 2010/301).
uit ’s Hofs vaststellingen niet zonder meer
onttrekkingsvereiste kan worden tegenge-
2.6. Het Hof heeft het beroep op noodweer
volgt dat de verdachte reeds op het moment
worpen, komt het aan op de omstandigheden
verworpen, omdat naar zijn oordeel voor de
dat hij naar zijn auto liep, wist dat het
van het geval. Omstandigheden die daarbij
verdachte ‘de reële mogelijkheid [bestond]
slachtoffer een vuurwapen bij zich droeg.
een rol kunnen spelen, zijn onder meer het
om, nadat het eerdere conflict met [slachtof-
A-G: anders.
al dan niet plotselinge karakter van de aan-
fer] was beëindigd, weg te gaan en zich [te
randing, de plaats waar de aanranding plaats-
onttrekken] aan verdere agressief gedrag van
vond en het gedrag van de verdachte vooraf-
[slachtoffer]’ en ‘weggaan en aldus een nade-
gaand aan de aanranding. Het hof is van
re confrontatie voorkomen kon naar ’s hofs
Inleiding:
oordeel dat de verdachte geen beroep op
oordeel in de gegeven omstandigheden ook
Verdachte is veroordeeld omdat hij – kort
noodweer toekomt. Hoewel ook het hof er
van de verdachte worden gevergd’.
gezegd – ‘opzettelijk [slachtoffer] van het
van uitgaat dat [slachtoffer] op enig moment
Het Hof heeft omtrent de situatie vooraf-
leven heeft beroofd, immers heeft verdachte
met een vuurwapen schoten heeft gelost,
gaand aan het schietincident – waarbij zowel
met dat opzet met een vuurwapen kogels
bestond er naar het oordeel van het hof voor
door de verdachte als door het slachtoffer is
afgevuurd op het lichaam van [slachtoffer],
de verdachte de reële mogelijkheid om, nadat
geschoten – vastgesteld:
tengevolge waarvan voornoemde [slachtof-
het eerdere conflict met [slachtoffer] was
dat buiten het partycentrum sprake was van
fer] is overleden.’
beëindigd, weg te gaan en zich aan verdere
een ruzie waarbij onder meer de verdachte
De raadsman van de verdachte heeft een
agressief gedrag van [slachtoffer] te onttrek-
en het latere slachtoffer waren betrokken;
beroep gedaan op noodweer. Hij heeft daartoe
ken. Weggaan en aldus een nadere confronta-
dat de verdachte na afloop van die ruzie
betoogd dat het schieten van de verdachte
tie voorkomen kon naar ’s Hofs oordeel in de
samen met [betrokkene 1] naar zijn auto is
geboden was door de noodzakelijke verdedi-
gegeven omstandigheden ook van de ver-
gelopen;
ging van zijn lijf tegen een ogenblikkelijke
dachte worden gevergd. Immers, de agressie
dat de verdachte vervolgens is teruggelopen
wederrechtelijke aanranding van de zijde van
van [slachtoffer] was kennelijk gericht tegen
in de richting van het partycentrum en bij de
het slachtoffer. Het slachtoffer heeft zijn vuur-
de verdachte en niet tegen de andere aanwe-
auto van [betrokkene 4] is gaan staan;
wapen op de verdachte gericht en heeft scho-
zige personen. De verdachte wist dat ook. De
dat het slachtoffer vervolgens in de richting
ten in zijn richting gelost. Daartegen kon en
verdachte en [betrokkene 1] hebben op enig
van de verdachte is gelopen, daarbij verbaal
mocht de verdachte zich verdedigen. De raads-
moment eerder die nacht aan [betrokkene 3]
tekeer ging en een wapen bij zich had.
man is van mening dat de verdachte dient te
gevraagd om met [betrokkene 2] en [slachtof-
2.7. Gelet hierop is ’s Hofs verwerping van het
worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
fer] te praten. [betrokkene 3] heeft toen ook
beroep op noodweer ontoereikend gemoti-
Het hof overweegt hieromtrent onder meer
daadwerkelijk gesproken met [betrokkene 2]
veerd. Daarbij neemt de Hoge Raad in aan-
het volgende. ‘Op basis van de gebezigde
en [slachtoffer], maar zij wilden niet naar
merking dat het Hof heeft vastgesteld dat
bewijsmiddelen gaat het hof uit van de
hem luisteren. Toen had de verdachte, gelet
het eerdere conflict met het slachtoffer was
navolgende feiten en omstandigheden. Op 5
op de toestand van [slachtoffer], zich kunnen
beëindigd, dat het slachtoffer zelf – terwijl de
september 2010 zijn buiten partycentrum
en ook moeten realiseren dat de situatie kon
verdachte zich eerst naar zijn auto en vervol-
“Ons” te Zoetermeer met een vuurwapen
escaleren. Dit klemt te meer, nu het hof
gens naar de auto van een derde had bege-
schoten afgevuurd tengevole waarvan [slacht-
– anders dan de verdediging heeft betoogd –
ven – in de richting van de verdachte is gelo-
offer] is overleden. Die nacht vond in het par-
op grond van de verklaringen van de getui-
pen, en dat uit ’s Hofs vaststellingen niet
tycentrum een feest plaats. Na afloop van het
gen [betrokkene 5], [betrokkene 9] en
zonder meer volgt dat de verdachte reeds op
feest ontstond buiten het partycentrum een
[betrokkene 10] ervan uitgaat dat de verdach-
het moment dat hij naar zijn auto liep, wist
ruzie, waarbij [betrokkene 1] en [betrokkene
te op enig moment heeft gezien dat [slacht-
dat het slachtoffer een vuurwapen bij zich
2], het latere slachtoffer [slachtoffer] en de
offer] een vuurwapen bij zich had. De ver-
droeg. Tegen die achtergrond is niet begrijpe-
verdachte waren betrokken. [slachtoffer] en
dachte is desondanks naar zijn auto gelopen
lijk het oordeel van het Hof dat sprake was
[betrokkene 2] keerden zich tegen de ver-
en is daarna niet vertrokken hoewel hij daar-
van een dreigende aanranding in voornoem-
dachte en er werd geschreeuwd. [slachtoffer]
toe wel in de gelegenheid was, maar hij is
de zin waaraan de verdachte zich had moe-
was die avond heel boos en agressief. Na deze
terug gelopen in de richting van het party-
ten onttrekken.
ruzie is de verdachte, samen met [betrokkene
centrum waar [slachtoffer] zich bevond in
2.8. Het middel slaagt.
1], naar zijn auto gelopen. [betrokkene 1]
het bezit van een vuurwapen, wetende dat
Volgt vernietiging en terugwijzing.
heeft een vest uit die auto gepakt en hierna
[slachtoffer] het die avond op hem gemunt
is de verdachte terug gelopen en heeft hij bij
had, agressief was en ook een vuurwapen bij
de auto van [betrokkene 4] gestaan. Vervol-
zich droeg. Het verweer wordt verworpen.’
1059
dachte gelopen. [slachtoffer] ging verbaal
Hoge Raad, onder meer:
19 mei 2015, nr. 14/04508
tekeer tegen de verdachte en hij had een
2.5. Van een noodzakelijke verdediging tegen
(Mrs. A.J.A. van Dorst, J. de Hullu, V. van den
wapen bij zich. Vervolgens hebben zowel
een ogenblikkelijke wederrechtelijke aanran-
Brink)
[slachtoffer] als de verdachte op elkaar
ding kan niet worden gesproken, indien
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
geschoten, waarbij [slachtoffer] dodelijk is
degene die zich verdedigt zich aan de (drei-
kende tot niet-ontvankelijkverklaring met
geraakt. Van een noodzakelijke verdediging
gende) aanranding had kunnen en moeten
toepassing van art. 80a RO; adv. mr. H.M.W.
tegen een ogenblikkelijke wederrechtelijke
onttrekken. Bij beantwoording van de vraag
Daamen en mr. J.W.E. Luiten, te Maastricht)
aanranding kan niet worden gesproken,
of aan de verdachte het zogenoemde onttrek-
ECLI:NL:HR:2015:1251
indien degene die zich verdedigt zich aan de
kingsvereiste kan worden tegengeworpen,
(dreigende) aanranding had kunnen en moe-
komt het aan op de omstandigheden van het
Diefstal, art. 310 Sr: voor een veroordeling
ten onttrekken. Bij beantwoording van de
geval (vgl. HR 6 oktober 2009,
ter zake van diefstal is onder meer vereist
(Sr art. 41)
gens is [slachtoffer] in de richting van de ver-
1490
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
Rechtspraak
dat de dader zich de feitelijke heerschappij
in de zin van art. 310 Sr. Volgens de toelich-
om geen rechtens te respecteren belang bij
over dat goed heeft verschaft dan wel dit
ting op het middel is hier sprake van oplich-
vernietiging. A-G: anders.
aan de feitelijke heerschappij van de recht-
ting en niet van diefstal. (EVRM art. 6; Sr art. 36e)
hebbende heeft onttrokken. Daarvan in casu sprake nu de verdachte door middel
Hoge Raad, onder meer:
van het gebruik van een valse kopie van
2.3. Voor een veroordeling ter zake van dief-
Inleiding:
een ‘toestemming tot wegvoering’ de in de
stal van een aan een ander toebehorend
Het middel klaagt over de motivering van de
bewezenverklaring genoemde goederen uit
goed een en ander als bedoeld in art. 310 Sr
schatting van het wederrechtelijk verkregen
de macht van de rechthebbende heeft
is onder meer vereist dat de dader zich de
voordeel.
gehaald. Dat de verdachte mogelijkerwijs
feitelijke heerschappij over dat goed heeft
ook ter zake van oplichting had kunnen
verschaft dan wel dit aan de feitelijke heer-
Hoge Raad, onder meer:
worden vervolgd, maakt dit niet anders.
schappij van de rechthebbende heeft onttrok-
2.3.2. Het middel klaagt terecht dat de bere-
A-G: afdoen met 80a RO (geen inhoudelijke
ken. Of daarvan sprake is, is mede afhankelijk
kening van het aantal hennepplanten per
conclusie).
van waarderingen van feitelijke aard die in
vierkante meter en de daaraan te relateren
cassatie slechts in beperkte mate kunnen
opbrengst in zoverre onjuist is dat niet van
worden getoetst (vgl. HR 22 maart 2011,
een opbrengst per vierkante meter van 20
ECLI:NL:HR:2011:BP2627, NJ 2013/159).
hennepplanten moet worden uitgegaan
Inleiding:
2.4. Het Hof heeft vastgesteld dat de verdach-
maar van 22,4 planten (157:7= 22,4). Dat
Verdachte is veroordeeld wegens – kort
te door middel van het gebruik van een valse
behoeft echter niet tot cassatie te leiden.
gezegd – diefstal van vier zeecontainers met
kopie van een ‘toestemming tot wegvoering’
Indien wordt uitgegaan van de in het middel
daarin Ferronickel Granules.
de in de bewezenverklaring genoemde goede-
gepresenteerde berekening en van de door
Namens de verdachte is het verweer gevoerd
ren uit de macht van de rechthebbende heeft
het Hof vastgestelde kiloprijs en aftrekbare
dat geen sprake is van diefstal omdat de weg-
gehaald. Het Hof heeft klaarblijkelijk geoor-
kosten, had een zodanige oogst geleid tot
nemingshandeling ontbreekt. Het goed is
deeld dat de verdachte zich aldus een zodani-
een opbrengst van 3,8 kg (in plaats van 4 kg)
slechts afgegeven nadat medewerkers van de
ge feitelijke heerschappij over die goederen
en tot een geschat wederrechtelijk verkregen
Containerterminal daartoe waren bewogen,
heeft verschaft dat sprake is van wegneming
voordeel van € 11 415. In aanmerking geno-
aldus – zakelijk weergegeven – de raads-
in de zin van art. 310 Sr. Dat oordeel
men dat het Hof het bedrag ter ontneming
vrouw van de verdachte.
geeft gelet op de blijkens de hierboven weer-
van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Het hof heeft onder meer overwogen: ‘Dat
gegeven bewijsvoering vastgestelde gang van
– met inbegrip van een korting vanwege de
verweer wordt eveneens verworpen. Daartoe
zaken niet blijk van een onjuiste rechtsop-
overschrijding van de redelijke termijn als
wordt overwogen dat de verdachte telkens
vatting en is naar de eis der wet met redenen
bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM – heeft
gebruik heeft gemaakt van een valse kopie
omkleed. Dat de verdachte mogelijkerwijs
bepaald op € 10 000, heeft de verdachte geen
van een zogeheten “toestemming tot weg-
ook ter zake van oplichting had kunnen wor-
rechtens te respecteren belang bij vernieti-
voering” (...). Het valse document is door de
den vervolgd, maakt dit niet anders (vgl. HR
ging, waarbij geldt dat in dit bedrag ook bij
verdachte gebruikt om de containers uit de
2 juni 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH5232, NJ
de aangepaste berekening een korting van-
macht van de rechthebbende te halen. Door
2009/281).
wege de termijnoverschrijding begrepen zit.
het tonen van dat document heeft de ver-
2.5. Het middel is derhalve tevergeefs voorge-
2.4. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
dachte de vier containers bij de terminal
steld.
(Sr art. 310)
meegekregen. Dat daarvoor de medewerking van medewerkers van de Containerterminal nodig was die de containers (al dan niet
1060
geautomatiseerd) lieten plaatsen op de
1061 19 mei 2015, nr. 13/00587
vrachtwagen, doet er niet aan af dat sprake is
19 mei 2015, nr. 13/05833
(Mrs. W.A.M. van Schendel, H.A.G. Splinter-
van wegneming. Die medewerking is slechts
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
van Kan, Y. Buruma)
instrumenteel en in wezen niet anders dan
Lohman, Y. Buruma)
(Na conclusie van A-G mr. E.J. Hofstee, strek-
wanneer sprake is van een volledig geauto-
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
kende tot vernietiging en terugwijzing dan
matiseerd afgifteproces zoals bij een geldau-
strekkende tot vernietiging en terugwijzing
wel verwijzing; adv. mr. H.K. Jap-A-Joe,
tomaat. Een dergelijk afgifteproces van geld
dan wel verwijzing; adv. mr. A.R.
Utrecht)
met een valse pinpas is door de Hoge Raad
Kellermann, Amsterdam)
ECLI:NL:HR:2015:1255
aangemerkt als het wegnemen van geld met
ECLI:NL:HR:2015:1248
een valse sleutel (vergelijk: HR 8 december
Tenuitvoerlegging voordeelsontneming
1992, 92739, ECLI:NL:HR:1992:ZC8478 en HR
Berekening wederrechtelijke verkregen
voor feiten waarvan betrokkene is vrijge-
19 april 2005, 02337/04,
voordeel, art. 36e Sr: terechte klacht over de
sproken na terugwijzing van de zaak door
ECLI:NL:PHR:2005:AS9237). De feitelijke gang
berekening van het aantal hennepplanten
de Hoge Raad: ingevolge art. 557 lid 4 Sv
van zaken die uit de bewijsmiddelen blijkt,
en de daaraan te relateren opbrengst leidt
kan een uitspraak op een ontnemingsvor-
levert in dit geval daarom een diefstal op. Dat
in casu niet tot cassatie omdat het hof het
dering eerst worden tenuitvoergelegd nadat
de “valse sleutel” in de tenlastelegging niet
bedrag ter voordeelsontneming met inbe-
en voor zover de veroordeling als bedoeld
als strafverzwarende omstandigheid is opge-
grip van een korting vanwege de overschrij-
in art. 36e lid 1 Sr in kracht van gewijsde is
nomen, doet daar ook overigens niet aan af.’
ding van de redelijke termijn als bedoeld in
gegaan, terwijl ingevolge art. 511i Sv een
Het middel klaagt over het oordeel van het
art. 6 lid 1 EVRM heeft bepaald op een
uitspraak op een ontnemingsvordering van
hof dat de aan de verdachte verweten gedra-
bedrag lager dan het bedrag dat een juiste
rechtswege vervalt doordat en voor zover de
ging kan worden aangemerkt als ‘wegnemen’
berekening oplevert; verdachte heeft daar-
uitspraak als gevolg waarvan de veroorde-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1491
Rechtspraak
ling van de verdachte als bedoeld in art. 36e
1062
huizen blijven wonen niettegenstaande het beslag. Als je 73 jaar oud bent is voor een
lid 1 Sr achterwege blijft in kracht van gewijsde gaat. Gelet hierop en mede in aan-
19 mei 2015, nr. 14/03216
man met hartklachten de prognose een van
merking genomen dat ingevolge art. 577b
(Mrs. W.A.M. van Schendel, B.C. de Savornin
jaren eigenlijk gelijk aan die van de procedu-
lid 2 Sv de rechter die de ontnemingsmaat-
Lohman, H.A.G. Splinter-van Kan)
re tot aan cassatie. Ik streef een niet-ontvan-
regel heeft opgelegd, op schriftelijk en
(Na conclusie van A-G mr. A.E. Harteveld,
kelijkheid van het OM na, maar toch wel op
gemotiveerd verzoek van de betrokkene het
strekkende tot vernietiging en terugwijzing
een andere manier. De kort-geding procedure
door hem vastgestelde ontnemingsbedrag
dan wel verwijzing; adv. mr. R.J. Baumgardt,
is mede tegen deze achtergrond ingesteld.
kan kwijtschelden of verminderen, heeft de
Spijkenisse)
Alsdan is de proportionaliteit en subsidiari-
betrokkene geen belang bij het middel. A-G:
ECLI:NL:HR:2015:1252
teit in geen velde of wegen te bekennen. Kijk bijvoorbeeld naar de verschillende smeekbe-
anders. Beklag aangaande beslag, art. 552a Sv: de
des in de richting van de OvJ om toch vooral
toe te passen maatstaf vergt niet een
alstublieft een van de twee of beide auto’s te
(ambtshalve) onderzoek met betrekking tot
retourneren opdat hij zijn comateuze klein-
Inleiding:
de vraag of voortzetting (onder voorwaar-
dochter kan bezoeken. De OvJ had er voor
Het Gerechtshof heeft het wederrechtelijk
den) van het beslag in overeenstemming is
kunnen kiezen om de auto’s te retourneren,
verkregen voordeel geschat op € 203 915 en
met de eisen van proportionaliteit en subsi-
zelfs met het beslag erop, zoals men eigenlijk
de betrokkene de verplichting opgelegd tot
diariteit. De omstandigheden van het geval
gewoon is in civilibus te doen – bureaubeslag
betaling aan de Staat van € 101 000.
kunnen meebrengen dat in verband met
maar ik krijg überhaupt geen reactie: nul. (...)
Het middel klaagt dat het hof de schatting
hetgeen door of namens de klager is aange-
Overigens: ECLI:NL:HR:2014:38 “de toe te pas-
van het wederrechtelijk verkregen voordeel
voerd de rechter in de motivering van zijn
sen maatstaf sluit niet uit dat de Rb, indien
heeft gebaseerd op in de tenlastelegging in
beslissing ervan blijk dient te geven een
de omstandigheden van het geval dat mee-
de hoofdzaak impliciet cumulatief tenlaste-
dergelijk onderzoek te hebben verricht. In
brengen, bij de beoordeling van het klaag-
gelegde feiten waarvan het hof, na terugwij-
casu geen reden daartoe in het licht van
schrift tevens onderzoekt of voortzetting van
zing van de zaak door de Hoge Raad, de
hetgeen door en namens de klager is aange-
het beslag in overeenstemming is met de
betrokkene heeft vrijgesproken.
voerd. A-G: anders.
eisen van prop. en subs.”
Hoge Raad, onder meer:
(Sv art. 552a)
(Sr art. 36e; Sv art. 511i, 557, 577b)
Conclusie: voortduren van het beslag – in deze vorm – is niet subsidiair en proportioneel. Verzoek gegrond verklaren. […] Subsidi-
2.2. Ingevolge het vierde lid van art. 557 Sv kan een uitspraak op een vordering van het
Inleiding:
air deels gegrond[.] Mocht u met het OM van
Openbaar Ministerie, als bedoeld in art. 36e
De rechtbank heeft klager niet-ontvankelijk
oordeel blijven dat een verbeurdverklaring in
Sr, eerst worden tenuitvoergelegd nadat en
verklaard in het beklag, voor zover dat
de rede ligt, zou in ieder geval alles behalve
voor zover de veroordeling, als bedoeld in art.
betrekking heeft op de reeds teruggegeven
het geld geretourneerd kunnen worden. Het
36e, eerste lid, Sr, in kracht van gewijsde is
goederen, en het beklag ongegrond verklaard
is onnodig – disproportioneel – om meer
gegaan, terwijl ingevolge art. 511i Sv een uit-
ten aanzien van de overige inbeslaggenomen
zekerheid te bieden dan beslagen contanten.
spraak op een vordering van het Openbaar
goederen als in de beschikking vermeld.
Alsdan kunnen zaken als trouwringen! en
Ministerie als bedoeld in art. 36e Sr van
De raadsman van de klager heeft tijdens de
andere sieraden met emotionele waarde
rechtswege vervalt doordat en voor zover de
behandeling in raadkamer onder meer aan-
retour. De trouwringen zijn trouwens bij aan-
uitspraak als gevolg waarvan de veroordeling
gevoerd: ‘Proportioneel en subsidiair? De
houding van de vingers getrokken; nogal pre-
van de verdachte, als bedoeld in art. 36e, eer-
redelijkheid en billijkheid van het strafrecht.
matuur. Cl is bijna 50 jaar getrouwd; het kan
ste lid, Sr, achterwege blijft, in kracht van
In de eerder aangehaalde noot van Mevis heb
niet eens van een misdrijf afkomstig zijn;
gewijsde gaat (vgl. HR 14 april 1998,
ik daar al iets over gezegd. De proportionali-
financieel staat het gelijk aan de dagkoers
ECLI:NL:HR:1998:ZD1016, NJ 1999/75). Gelet
teit van het voortduren van het beslag is
goud; emotioneel betekent het veel meer.
hierop en mede in aanmerking genomen dat
tevens een factor bij het toepassen van de
Conclusie: alles retour m.u.v. contanten.’
ingevolge art. 577b, tweede lid, Sv de rechter
criteria als opgemeld. Interessant daarbij is
De bestreden beschikking van de rechtbank
die de in art. 36e Sr bedoelde maatregel heeft
dat vanuit het OM dan vaak wordt geroepen
houdt onder meer het volgende in: ‘De recht-
opgelegd, op schriftelijk en gemotiveerd ver-
dat niet op de hoofd- of ontnemingsprocedu-
bank constateert dat onder raadkamernum-
zoek van de betrokkene het door hem vastge-
re vooruit mag worden gelopen. Maar dat
mer 13/2258 door de echtgenote van klager
stelde ontnemingsbedrag kan kwijtschelden
doet het openbaar ministerie wel. Immers is
ten aanzien van eveneens inbeslaggenomen
of verminderen, heeft de betrokkene geen
mijn Cl 73 jaar oud. Zoals eerder aangetoond
goederen een klaagschrift is ingediend, welk
belang bij het middel (vgl. HR 24 mei 2011,
is de gezondheid van mijn Cl zeer broos; ern-
klaagschrift tegelijkertijd is behandeld met
ECLI:NL:HR:2011:BP4399, NJ 2011/317).
stige hartklachten. Alles wat hij gedurende
onderhavige. Dit klaagschrift betreft andere
2.3. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
zijn leven heeft opgebouwd is van hem afge-
goederen. De rechtbank zal klager ten aan-
pakt. Hij is voor ogen van zijn kinderen en
zien van de reeds teruggegeven goederen
kleinkinderen als een zware crimineel afge-
niet-ontvankelijk verklaren als na te melden.
voerd en in elkaar geslagen. Het OM trai-
De rechtbank is van oordeel dat het belang
neert de zaak opzettelijk; komt niet met
van strafvordering zich op dit moment nog
papieren over de brug. Met mij weet u uit
verzet tegen teruggave van de overige niet
ervaring dat een zaak als deze vele jaren gaat
aan zijn echtgenote teruggegeven goederen,
duren. Zie bijvoorbeeld de parallel met de
nu het naar haar oordeel niet hoogst onwaar-
zaak tegen een zigeunerfamilie in Rosmalen
schijnlijk is dat de rechtbank, later oordelend,
[228D110191]. Die mochten trouwens wel in
deze inbeslaggenomen goederen verbeurd
1492
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
Rechtspraak
zal verklaren. Derhalve zal de rechtbank het
Uitspraak op het hoger beroep van: [appel-
nis toegekend aan het feit dat [appellante]
klaagschrift ten aanzien van deze goederen
lante] vs. de uitspraak van Rechtbank Den
veel aandacht besteedt aan veilig werken. Zo
ongegrond verklaren.’
Haag van 11 april 2014 in zaak nr. 13/9257
heeft zij een Risico-Inventarisatieplan, waar-
Het middel klaagt over de ongegrondverkla-
in het geding tussen: [appellante] en de
onder een Veiligheids- en Gezondheidsplan,
ring van het beklag voor zover het namens
Minister van Sociale Zaken en Werkgelegen-
opgesteld en zijn er interne en externe
de klager ingediende klaagschrift strekt tot
heid.
audits gehouden. Voorts heeft zij aan haar werknemers door verstrekking van nieuws-
opheffing van het beslag en teruggave van (een van) de inbeslaggenomen auto’s aan de
(…)
brieven, zogenaamde […] en het […] en mon-
klager. In het bijzonder bevat het de klacht
1. (…)
deling tijdens voorlichtingsavonden instruc-
dat de rechtbank ten onrechte niet ervan
Volgens het vierde lid, aanhef en onder b,
ties gegeven over veilig werken en de te
blijk heeft gegeven te hebben onderzocht of
[van beleidsregel 33 van de Beleidsregels
treffen maatregelen bij het binden van
voortzetten van het beslag in overeenstem-
arbeidsomstandighedenwetgeving] kunnen
wapeningsstaven. [appellante] heeft in een
ming is met de eisen van proportionaliteit
bij de berekening van de op te leggen
werkinformatieplan voorgeschreven dat de
en subsidiariteit.
bestuurlijke boete één of meer van de vol-
voorman, alsook de onder zijn verantwoorde-
gende factoren aan de orde zijn die achter-
lijkheid werkende werknemers, dagelijks een
Hoge Raad, onder meer:
eenvolgens leiden tot verlaging van het al
zogenaamde last minute risico-inventarisatie
3.4. De Rechtbank heeft de juiste maatstaf
dan niet op bedrijfsgrootte gecorrigeerde
op de bouwplaats uitvoeren. Bij een dergelij-
aangelegd. De toe te passen maatstaf vergt
normbedrag:
ke inventarisatie dient onder meer te worden
niet een (ambtshalve) onderzoek met betrek-
1˚ indien de werkgever aantoont dat hij de
vastgesteld welke materialen die dag beno-
king tot de vraag of voortzetting (onder voor-
risico’s van de werkzaamheden waarbij de
digd zijn om de werkzaamheden veilig te
waarden) van het beslag in overeenstemming
overtreding waarvoor de bestuurlijke boete
verrichten. Ook heeft de voorman cursussen
is met de eisen van proportionaliteit en sub-
kan worden gegeven, zich heeft voorgedaan
gevolgd waarin geleerd is tijdig het voor de
sidiariteit. De omstandigheden van het geval
voldoende heeft geïnventariseerd en op
werkzaamheden benodigde materiaal te
kunnen meebrengen dat in verband met het-
grond daarvan de nodige maatregelen heeft
bestellen. Verder heeft [appellante] onweer-
geen door of namens de klager is aangevoerd
getroffen en deugdelijke, voor de arbeid
sproken gesteld dat regelmatig toezicht
de rechter in de motivering van zijn beslis-
geschikte, arbeidsmiddelen en persoonlijke
wordt gehouden. Redelijkerwijs kan van haar
sing ervan blijk dient te geven een dergelijk
beschermingsmiddelen ter beschikking heeft
niet worden verwacht dat [appellante] naast
onderzoek te hebben verricht (vgl. HR 1 okto-
gesteld, wordt de bestuurlijke boete met een-
een ervaren voorman zelf permanent toe-
ber 2013, ECLI:NL:HR:2013:833, NJ 2014/278).
derde gematigd;
zicht houdt.
3.5. De Rechtbank heeft kennelijk geoordeeld
2˚ indien de werkgever bovendien aantoont
[appellante] heeft aldus de risico’s die zich bij
dat zich in het onderhavige geval geen feiten
dat hij voldoende instructies heeft gegeven,
het binden van wapeningsstaven kunnen
en omstandigheden voordoen die een onder-
wordt de bestuurlijke boete met nog eender-
voordoen geïnventariseerd en voldoende
zoek vergen met betrekking tot de vraag of
de gematigd;
instructies gegeven. Voorts heeft [appellante]
voortzetting van het beslag in overeenstem-
3˚ indien de werkgever bovendien aantoont
in behoorlijke mate toezicht gehouden. Zij
ming is met de eisen van proportionaliteit
dat hij adequaat toezicht heeft gehouden,
heeft zich derhalve relevante inspanningen
en subsidiariteit. Dit oordeel is, in het licht
wordt geen bestuurlijke boete opgelegd.
getroost om overtreding van artikel 5.3, aan-
van hetgeen door en namens de klager is
2. Aan de boete van € 2160 heeft de minister
hef en onder a, van het Arbobesluit te voor-
aangevoerd, niet onbegrijpelijk.
een door een inspecteur van de Inspectie
komen.
3.6. Het middel faalt.
Sociale Zaken en Werkgelegenheid opgesteld
3.7. De Afdeling acht de in beleidsregel 33,
boeterapport van 12 december 2012 ten
vierde lid, aanhef en onder b, van de Beleids-
grondslag gelegd. In dat boeterapport is ver-
regels vermelde factoren op zichzelf geno-
Raad van State
meld dat de inspecteur op 7 november 2012
men relevant om te bepalen of grond bestaat
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. B.
heeft waargenomen dat twee medewerkers
voor matiging van een op te leggen boete. De
Klein Nulent, mr. drs. J. de Vries en mw. mr. D.
van [appellante] wapeningsstaven bonden
matigingsgronden, waarin die factoren zijn
van Leeuwen, allen werkzaam bij de directie
boven schouderhoogte. De ter beschikking
opgenomen, zijn evenwel cumulatief. Dit
bestuursrechtspraak van de Raad van State.
gestelde schragen en steigers waren onvol-
betekent dat eerst tot matiging kan worden
Volledige versies van deze uitspraken zijn te
doende hoog. De door de werknemers toege-
overgegaan indien geheel is voldaan aan de
vinden op www.raadvanstate.nl.
paste werkmethode beperkte derhalve niet
veelomvattende opsomming van factoren in
zoveel als redelijkerwijs mogelijk het gevaar
de eerste matigingsgrond en voorts dat toe-
van fysieke overbelasting, aldus de minister.
passing van de tweede en derde matigings-
(…)
grond afhankelijk is van de vraag of aan de
3.4. Gezien het vorenstaande heeft de recht-
voorafgaande matigingsgronden geheel is
6 mei 2015, nr. 201404361/1/A3
bank terecht overwogen dat niet geheel is
voldaan. Dit kan er met regelmaat toe leiden
(Mrs. Vlasblom, Sevenster, Hent)
voldaan aan de eerste matigingsgrond als
dat de boete voor werkgevers die weliswaar
ECLI:NL:RVS:2015:1421
bedoeld in beleidsregel 33, vierde lid, aanhef
niet hebben voldaan aan alle factoren van de
en onder b, van de Beleidsregels.
eerste matigingsgrond, maar wel aan een
Afdeling acht boetebeleidsregels Arbeids-
3.5. De Afdeling volgt haar evenwel niet in
belangrijk deel daarvan en bovendien geheel
omstandighedenwet onredelijk.
haar oordeel dat derhalve geen grond bestaat
of in belangrijke mate hebben voldaan aan
voor matiging van de opgelegde boete.
de tweede en/of derde matigingsgrond, in
(Awb art. 5:46 lid 2; Arbeidsomstandigheden-
(…)
het geheel niet wordt gematigd. Deze werkge-
wet)
3.6. Naar het oordeel van de Afdeling heeft
vers wordt dan dezelfde boete opgelegd als
de minister in dit geval onvoldoende beteke-
werkgevers die zich in het geheel geen
1063
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1493
Rechtspraak
inspanningen hebben getroost om de over-
gedeputeerde staten van Zuid-Holland tot
genoemde gietwatersysteem is wat dit
treding te voorkomen. Derhalve is de Afde-
ontheffingverlening van de Verordening
betreft onvoldoende, terwijl de aanleg daar-
ling, anders dan voorheen, van oordeel dat
Ruimte.
van bovendien niet in het bestemmingsplan
artikel 33, vierde lid, aanhef en onder b, van
Tegen deze besluiten hebben Lansingerland
is voorgeschreven. Voorts voorziet het
de Beleidsregels in zoverre onredelijk is. Ook
en andere en Prisma en de Vereniging
bestemmingsplan ten onrechte niet in een
in het geval van [appellante] leidt toepassing
beroep ingesteld.
minimale oppervlakte voor glastuinbouw.
van het beleid om de hiervoor aangegeven
(…)
Lansingerland en andere voeren verder aan dat het logistieke bedrijventerrein niet vol-
redenen tot een onevenredige boete. Hiertoe is van belang dat [appellante] met de onder
Overwegingen
doet aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
3.6 vermelde inspanningen grotendeels aan
(…)
Ten slotte stellen zij dat gedeputeerde staten
de tweede en derde matigingsgrond, maar
Strekking plan
rekening hadden moeten houden met de
tevens voor een belangrijk deel aan de eerste
2. Het plan voorziet in de herontwikkeling
gevolgen van de ontheffing voor de uitgifte
matigingsgrond, heeft voldaan.
van een hoofdzakelijk agrarisch gebied ten
van bedrijfskavels in de gemeente Lansinger-
Om deze reden is de Afdeling van oordeel dat
behoeve van glastuinbouw, logistiek, agri-
land.
de hoogte van de opgelegde boete niet in
business, kleinschalige bedrijvigheid, wonin-
Lansingerland en andere en Prisma en de
overeenstemming is met het evenredigheids-
gen en woonwerkkavels.
Vereniging betogen voorts dat, indien het
beginsel. Gegeven de hiervoor weergegeven
(…)
bestreden plandeel vanwege het voorgaande
omstandigheden doet zich in dit geval een
Ontheffing
wordt vernietigd, de rechtsgevolgen van het
verminderde mate van verwijtbaarheid voor
18. Lansingerland en andere en Prisma en de
bestreden besluit wat dit betreft niet in
die grond biedt voor matiging van de opge-
Vereniging voeren aan dat het plandeel met
stand kunnen worden gelaten. Lansingerland
legde boete met 75%.
de bestemming ‘Bedrijventerrein – 1’ in strijd
en andere stellen dat artikel 2.1.5, vierde lid,
(…)
met de Verordening Ruimte is vastgesteld.
van de Verordening Ruimte 2014 voor het
Dit plandeel voorziet in een logistiek bedrij-
plangebied weliswaar voorziet in de moge-
venterrein op gronden waar de Verordening
lijkheid niet aan glastuinbouw gerelateerde
Ruimte alleen aan glastuinbouw gerelateerde
ontwikkelingen mogelijk te maken, maar dit
bedrijvigheid toestaat. Weliswaar hebben
artikellid is volgens hen onverbindend,
6 mei 2015, nr. 201406629/1/R6
gedeputeerde staten hiervoor een ontheffing
omdat het plan wat het logistieke bedrijven-
(Mrs. Polak, Van den Broek, Pans)
verleend, maar deze is volgens Lansingerland
terrein betreft niet voldoet aan artikel 3.1.6,
ECLI:NL:RVS:2015:1424
en andere en Prisma en de Vereniging in
tweede lid, van het Bro. Prisma en de Vereni-
strijd met artikel 4.1a van de Wet ruimtelijke
ging stellen dat het plan niet voldoet aan de
Bijzondere omstandigheden als bedoeld in
ordening (hierna: Wro). Zij stellen hiertoe,
vereisten die in artikel 2.1.5, vierde lid, van
art. 4.1a Wet ruimtelijke ordening behoeven
onder verwijzing naar de memorie van toe-
de Verordening Ruimte 2014 zijn gesteld. Zij
niet onvoorzienbaar te zijn, maar moeten
lichting van het desbetreffende wetsvoorstel,
stellen in dit verband dat in het plangebied
wel zijn gelegen in de ruimtelijke kwaliteit
dat alleen ontheffing kan worden verleend in
geen sprake is van toepassing van efficiënt
van de ontwikkeling waarvoor de onthef-
omstandigheden die bij de vaststelling van
en meervoudig grondgebruik door een com-
fing is aangevraagd.
de verordening onvoorzienbaar waren. Vol-
binatie met glastuinbouw.
gens gedeputeerde staten zou bij de vaststel-
18.1. Ingevolge artikel 4.1 van de Wro kun-
ling van de Verordening Ruimte abusievelijk
nen, indien provinciale belangen dat met het
geen rekening zijn gehouden met eerder
oog op een goede ruimtelijke ordening nood-
Uitspraak in het geding tussen: 1. [appellant
gemaakte bestuurlijke afspraken over de ont-
zakelijk maken, bij of krachtens provinciale
sub 1A] en [appellant sub 1B], beide wonend
wikkeling van het logistieke bedrijventerrein
verordening regels worden gesteld omtrent
te Waddinxveen, (hierna in enkelvoud:
in het plangebied, maar dit is geen onvoor-
de inhoud van bestemmingsplannen.
[appellant sub 1]), 2. de gemeente Lansinger-
zienbare omstandigheid, aldus Lansingerland
Ingevolge artikel 4.1a, eerste lid, kan bij de
land, gevestigd te Berkel en Rodenrijs, en
en andere en Prisma en de Vereniging.
verordening, bedoeld in artikel 4.1, eerste lid,
andere (hierna: Lansingerland en andere), 3.
Lansingerland en andere voeren voorts aan
worden bepaald dat gedeputeerde staten op
de besloten vennootschap met beperkte aan-
dat de ontheffing in strijd is met de provinci-
aanvraag van het college van burgemeester
sprakelijkheid Prisma Bleiswijk Beheer B.V.,
ale structuurvisie ‘Visie Ruimte en Mobiliteit’
en wethouders ontheffing kunnen verlenen
de commanditaire vennootschap Prisma
die op 9 juli 2014 is vastgesteld, aangezien
van krachtens dat lid vast te stellen regels,
Bleiswijk, beide gevestigd te Bleiswijk,
daarin is bepaald dat nieuwe stedelijke ont-
voor zover de verwezenlijking van het
gemeente Lansingerland, en de vereniging
wikkelingen pas mogelijk worden gemaakt
gemeentelijk ruimtelijk beleid wegens bij-
Vereniging tot behoud van landelijk Wad-
als bestaand gebied niet beter kan worden
zondere omstandigheden onevenredig wordt
dinxveen, gevestigd te Waddinxveen, (hier-
benut of opgewaardeerd. Zij stellen ook dat
belemmerd in verhouding tot de met die
na: Prisma en de Vereniging), appellanten,
gedeputeerde staten onvoldoende zijn inge-
regels te dienen provinciale belangen. Aan de
en de raad van de gemeente Waddinxveen,
gaan op het vereiste van intensief ruimtege-
ontheffing kunnen voorschriften worden
verweerder.
bruik en het verbod op vermindering van
verbonden indien de betrokken provinciale
areaal voor glastuinbouw, die zijn opgeno-
belangen dat met het oog op een goede
Procesverloop
men in artikel 3, tweede lid, onder g, van de
ruimtelijke ordening noodzakelijk maken.
Bij besluit van 9 juli 2014, kenmerk
Verordening Ruimte. Zij stellen daarnaast
18.2. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de
RV/14/00305, heeft de raad het bestem-
dat, anders in de zienswijzennota staat, in
Verordening Ruimte sluiten bestemmings-
mingsplan ‘Glasparel+’ vastgesteld. Hieraan
het plangebied geen sprake is van intensief
plannen voor gronden buiten de bebou-
ligt ten grondslag het besluit van 1 april
en efficiënt grondgebruik en meervoudig
wingscontouren (zoals aangegeven op kaart
2014, kenmerk PZH-2014-461778130, van
ruimtegebruik. Het door gedeputeerde staten
1) bestemmingen uit die nieuwvestiging of
1064
(WRO art. 4.1 lid 1, art. 4.1a)
1494
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
Rechtspraak
uitbreiding van stedelijke functies mogelijk
neveneffect van de vertaling van het begrip
ning Ruimte is verleend, heeft de raad de ont-
maken.
‘glastuinbouwbedrijvenlandschap’ uit het
heffing niet aan het plan ten grondslag
Ingevolge het tweede lid kunnen in afwijking
Streekplan Zuid-Holland Oost, 2e herziening,
mogen leggen. Het plandeel met de bestem-
van het bepaalde in het eerste lid bestem-
in het kader van de vaststelling van de pro-
ming ‘Bedrijventerrein – 1’ is daarom in strijd
mingsplannen voor gronden buiten de
vinciale structuurvisie en Verordening Ruim-
met artikel 3, eerste en tweede lid, van de Ver-
bebouwingscontouren de volgende ontwikke-
te in 2010. Hierbij is de voorwaarde dat
ordening Ruimte vastgesteld.
lingen mogelijk maken:
bedrijven een directe binding hebben met de
(…)
(…)
glastuinbouw en noodzakelijk zijn voor het
21.1. Zoals hiervoor onder 18 is vermeld, kun-
g. Binnen de begrenzing van het ‘glastuin-
functioneren van de glastuinbouw voor het
nen volgens Lansingerland en andere en Pris-
bouwbedrijvengebied’, zoals aangegeven op
hele gebied Greenport Westland-Oostland,
ma en de Vereniging de rechtsgevolgen van
kaart 2, is naast glastuinbouw de vestiging of
inclusief het plangebied, komen te gelden.
het bestreden besluit wat betreft het plan-
uitbreiding mogelijk van bedrijven en andere
Deze eis kan echter niet aan het plangebied
deel met de bestemming ‘Bedrijventer-
functies die een directe binding hebben met
worden gesteld. De provincie heeft de heront-
rein – 1’ niet in stand worden gelaten. Zij
de glastuinbouw en noodzakelijk zijn voor
wikkeling van de Zuidplaspolder met tevens
stellen dat artikel 2.1.5, vierde lid, van de Ver-
het functioneren van de glastuinbouw, zoals
niet aan glastuinbouw gerelateerde bedrijvig-
ordening Ruimte 2014 voor het plangebied
transportbedrijven, verpakkings- en verwer-
heid in het verleden gesteund en doet dat
weliswaar voorziet in de mogelijkheid van
kingsbedrijven en kennisinstituten. De vesti-
nog steeds. Dit blijkt onder meer uit de
niet aan glastuinbouw gerelateerde ontwik-
ging is alleen mogelijk als sprake is van
instemming met het Ontwikkelingsstrategie-
kelingen, maar dit artikellid is volgens hen
intensief ruimtegebruik en het areaal voor
kader, de herijkingsstudie Zuidplaspolder en
onverbindend, omdat het plan wat het logis-
de glastuinbouw niet wordt verminderd. Dit
het bestemmingsplan ‘Knibbelweg Oost’. Aan
tieke bedrijventerrein betreft niet voldoet
kan bijvoorbeeld door de toepassing van dub-
het vereiste van intensief ruimtegebruik is
aan artikel 3.1.6, tweede lid, van het Bro.
bel grondgebruik van bedrijven in combina-
voldoende aandacht besteed, gelet op de toe-
Gelet op hetgeen hiervoor onder (…) is over-
tie met glas.
passing van een innovatief gietwatersysteem.
wogen, kan de Afdeling hen in deze stelling
(…).
Van een vermindering van het areaal voor
niet volgen. Daarom bestaat geen aanleiding
Ingevolge artikel 21, eerste lid, kunnen gede-
glastuinbouw is geen sprake. In het ontwerp
om artikel 2.1.5, vierde lid, van de Verorde-
puteerde staten ontheffing verlenen van de
van de Verordening Ruimte 2014 is voor het
ning Ruimte 2014 in dit geval wegens strijd
regels van deze verordening voor zover de
logistieke bedrijventerrein in het plangebied
met artikel 3.1.6, tweede lid, in samenhang
verwezenlijking van het gemeentelijk ruim-
in een passende regeling voorzien, aldus
bezien met het derde lid, van het Bro buiten
telijk beleid wegens bijzondere omstandighe-
gedeputeerde staten.
toepassing te laten. Dit betekent dat de
den onevenredig wordt belemmerd in ver-
18.4. Anders dan Lansingerland en andere en
rechtsgevolgen van het te vernietigen plan-
houding tot de met die regels te dienen
Prisma en de Vereniging betogen, hoeven de
deel met de bestemming ‘Bedrijventer-
provinciale belangen. Aan de ontheffing kun-
in artikel 4.1a, eerste lid, van de Wro bedoel-
rein – 1’ in stand kunnen worden gelaten, nu
nen voorschriften worden verbonden indien
de bijzondere omstandigheden niet onvoor-
de raad dat plandeel rechtens immers over-
de betrokken provinciale belangen dat met
zienbaar te zijn. Weliswaar heeft de memorie
eenkomstig de thans vigerende Verordening
het oog op een goede ruimtelijke ordening
van toelichting van het wetsvoorstel deze
Ruimte 2014 kan vaststellen.
noodzakelijk maken.
strekking (Kamerstukken II, 2011/12, 32 821,
(…)
Ingevolge artikel 2.1.5, eerste lid, van de
nr. 3, blz. 4), maar het wetsvoorstel is nadien
Verordening Ruimte 2014, die na het voorlig-
gewijzigd. Uit de geschiedenis van de tot-
Beslissing
gende plan is vastgesteld, laat een bestem-
standkoming van artikel 4.1a van na deze
(…)
mingsplan voor gronden binnen het glas-
wijziging volgt dat de wetgever uitdrukkelijk
II. vernietigt het besluit van de raad van de
tuinbouwgebied, waarvan de plaats
niet heeft beoogd de eis te stellen dat de ont-
gemeente Waddinxveen van 9 juli 2014, ken-
geometrisch is bepaald en verbeeld op kaart
wikkeling waarvoor ontheffing wordt ver-
merk RV/14/00305, tot vaststelling van het
3 alleen glastuinbouwbedrijven toe, alsmede
leend niet voorzien of niet voorzienbaar was
bestemmingsplan ‘Glasparel+’ voor zover
de daarbij behorende voorzieningen.
(Kamerstukken II 2011/12, 32821, nr. 8, blz. 4,
daarbij het plandeel met de bestemming
Ingevolge het vierde lid kan een bestem-
en nr. 13, blz. 20 en 22).
‘Bedrijventerrein – 1’ is vastgesteld;
mingsplan in afwijking van het eerste lid
18.5. Gelet op de geschiedenis van de tot-
III. vernietigt het besluit van gedeputeerde
nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen toelaten
standkoming van artikel 4.1a van de Wro
staten van Zuid-Holland van 1 april 2014,
die niet behoren tot de keten glastuinbouw,
(Kamerstukken II 2011/12, 32821, nr. 9, blz.
kenmerk PZH-2014-461778130;
voor zover:
2-3, nr. 13, blz. 20 en 22) moeten de bijzondere
IV. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het
a. het gronden betreft binnen de glastuin-
omstandigheden als bedoeld in het eerste lid
onder II vernietigde besluit in stand blijven;
bouwgebieden Glasparel en Knibbelweg Oost,
van artikel 4.1a zijn gelegen in de ruimtelijke
(…)
waarvan de plaats geometrisch is bepaald en
kwaliteit van de ontwikkeling waarvoor de
verbeeld op kaart 3, en
ontheffing is aangevraagd. Dit betekent dat
b. de ruimtelijke ontwikkeling plaatsvindt
een bestuurlijke omissie als waarvan volgens
met toepassing van efficiënt en meervoudig
gedeputeerde staten in dit geval sprake is op
grondgebruik door een combinatie met glas-
zichzelf genomen geen bijzondere omstandig-
20 mei 2015, nr. 201407654/1/V3
tuinbouw.
heid oplevert. Gedeputeerde staten hebben
(Mrs. Lubberdink, Steendijk en Van der
18.3. Aan het besluit tot ontheffingverlening
dan ook geen bijzondere omstandigheden
Wiel)
hebben gedeputeerde staten het volgende
gesteld die in dit geval het verlenen van ont-
ECLI:NL:RVS:2015:1677
ten grondslag gelegd. De strijdigheid van het
heffing van de Verordening Ruimte rechtvaar-
logistieke bedrijventerrein in het plangebied
digen. Het betoog slaagt. Nu de ontheffing in
Overdracht van vreemdeling met haar min-
met de Verordening Ruimte is een onbedoeld
strijd met artikel 21, eerste lid, van de Verorde-
derjarige kinderen aan Italië niet in strijd
1065
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1495
Rechtspraak
met art. 3 EVRM gelet op verkregen garan-
Italiaanse autoriteiten garanderen om
ties van de Italiaanse autoriteiten.
bepaalde, op een niet bijgevoegde lijst
(…)
genoemde, gezinnen met minderjarige kin-
Overwegingen
(Verordening (EU) 604/2013; Verdrag tot
deren na hun overdracht aan Italië op te van-
4. Het oordeel van de Raad over de aangeval-
bescherming van de rechten van de mens en
gen in overeenstemming met het arrest
len uitspraken.
de fundamentele vrijheden (hierna: het
Tarakhel. In de verklaring verzoeken de Itali-
Intrekking en niet ontstaan recht op WIA-uit-
EVRM) art. 3; Algemene wet bestuursrecht
aanse autoriteiten de staatssecretaris voorts
kering (13/2753)
(hierna: de Awb), art. 8:72 lid 3)
om hun minstens vijftien dagen van tevoren
4.1. Aan rapporten opgesteld door een verze-
op de hoogte te brengen van de feitelijke
keringsarts (bezwaar en beroep) komt, indien
Uitspraak op het hoger beroep van: de
overdracht van elk van die gezinnen, zodat
deze rapporten op zorgvuldige wijze tot
[vreemdeling], appellante, vs. de uitspraak
zij kunnen communiceren in welke specifie-
stand zijn gekomen, geen inconsistenties
van de voorzieningenrechter van Rechtbank
ke accommodatie het desbetreffende gezin
bevatten en concludent zijn, naar vaste recht-
Den Haag, zittingsplaats Groningen, van
zal worden opgevangen. Bij brief van 24 april
spraak van de Raad een bijzondere waarde
9 september 2014 in zaken nrs. 14/19119 en
2015 heeft de staatssecretaris voormelde lijst,
toe in die zin, dat het Uwv zijn besluiten over
14/19120 in het geding tussen: de [vreemde-
waarop de vreemdeling en haar minderjarige
de arbeidsongeschiktheid van een betrokke-
ling] en de [Staatssecretaris van Veiligheid
kinderen zijn genoemd, overgelegd. Ervan
ne op dit soort rapporten mag baseren. Dit
en Justitie].
uitgaande dat de staatssecretaris de Italiaan-
betekent echter niet dat deze rapporten en
se autoriteiten minstens vijftien dagen van
het daarop gebaseerde besluit in beroep of in
(…)
tevoren op de hoogte zal brengen van de fei-
hoger beroep niet aantastbaar zijn. Het is
3.2. Voor zover de vreemdeling betoogt dat
telijke overdracht van de vreemdeling en
echter aan de betrokkene om aan te voeren
de rechtbank heeft miskend dat uit de infor-
haar kinderen, dat de Italiaanse autoriteiten
en zo nodig aannemelijk te maken dat de
matie in voormeld document van Vluchtelin-
vervolgens zullen communiceren in welke
rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand
genwerk blijkt dat in de relatie tot Italië in
specifieke accommodatie de vreemdeling zal
zijn gekomen, inconsistenties bevatten, niet
het algemeen niet langer van het interstate-
worden opgevangen en dat de staatssecreta-
concludent zijn, dan wel dat de in de rappor-
lijk vertrouwensbeginsel kan worden uitge-
ris niet tot feitelijke overdracht zal overgaan
ten gegeven beoordeling onjuist is. Het aan-
gaan, faalt dit, gelet op de uitspraak van de
zolang die informatie niet is verkregen, ziet
nemelijk maken dat de rapporten niet op
Afdeling van 17 april 2015 in zaak nr.
de Afdeling thans geen grond voor het oor-
zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen,
201410601/1/V3 (www.raadvanstate.nl).
deel dat de staatssecretaris zich ten onrechte
inconsistenties bevatten, dan wel niet conclu-
Bovendien volgt uit het arrest Tarakhel, als-
op het standpunt heeft gesteld dat over-
dent zijn, kan geschieden door niet medisch
mede de beslissingen van het EHRM van 13
dracht van de vreemdeling en haar minderja-
geschoolden. Voor het aannemelijk maken
januari 2015 in de zaak A.M.E. vs. Nederland,
rige kinderen niet zal leiden tot een met arti-
dat de gegeven beoordeling onjuist is, is in
nr. 51428/10, en van 3 februari 2015 in de
kel 3 van het EVRM strijdige situatie.
beginsel een rapport van een regulier medi-
zaak M.O.S.H. vs. Nederland, nr. 63469/09
(…)
cus noodzakelijk (zie bijvoorbeeld de uit-
(www.echr.coe.int), dat de situatie in Italië
spraak van de Raad van 6 augustus 2014,
niet zodanig is dat overdracht aan dat land
ECLI:NL:CRVB:2014:2670).
zonder meer leidt tot een met artikel 3 van
Centrale Raad van Beroep
4.2. De rechtbank heeft met juistheid geoor-
het EVRM strijdige situatie.
Deze rubriek wordt verzorgd door mr. A.B.J.
deeld dat het verzekeringsgeneeskundig
Uit het arrest Tarakhel volgt wel dat over-
van der Ham, vice-president van de Centrale
onderzoek op een zorgvuldige wijze heeft
dracht van een gezin met minderjarige kin-
Raad van Beroep, en mr. J.E. Jansen, hoofd
plaatsgevonden. Terecht is de rechtbank tot
deren aan Italië leidt tot een met artikel 3
Wetenschappelijk bureau van de Centrale
het oordeel gekomen dat de bevindingen en
van het EVRM strijdige situatie, indien de
Raad van Beroep.
conclusies van de verzekeringsarts (bezwaar
staatssecretaris voorafgaand aan de overdracht geen garanties heeft verkregen van de Italiaanse autoriteiten dat de gezinsleden
en beroep) logisch en concludent zijn. De
1066
samen, en in voor hen geschikte voorzienin-
Raad onderschrijft volledig de overwegingen voor zover deze op het bestreden besluit 1 betrekking hebben in de aangevallen uit-
gen, zullen worden opgevangen. Nu de staats-
13 april 2015, nr. 13/2753 WIA
spraak.
secretaris dergelijke garanties van de Itali-
(Mrs. Hilhorst-Hagen, Goorden, Riphagen)
4.3. Voorts heeft de rechtbank terecht geoor-
aanse autoriteiten voor de opvang van de
ECLI:NL:CRVB:2015:1537
deeld dat de verzekeringsarts (bezwaar en
vreemdeling en haar minderjarige kinderen
beroep) voldoende heeft onderbouwd dat per
ten tijde van het besluit niet had verkregen,
Appellant had redelijkerwijs kunnen weten
einde wachttijd, 15 april 2008, geen reden
heeft de rechtbank ten onrechte overwogen
dat hij ernstig rekening diende te houden
bestaat psychische beperkingen aan te
dat hij zich terecht op het standpunt heeft
met een intrekking van zijn uitkering met
nemen. De rechtbank heeft met juistheid
gesteld dat bij overdracht geen schending
terugwerkende kracht. Daarbij neemt de
overwogen dat er voldoende aanwijzingen
van artikel 3 van het EVRM dreigt. (…)
Raad in aanmerking de bevindingen van de
zijn dat appellant nimmer heeft geleden aan
5. De Afdeling ziet echter, gelet op het navol-
psychiater zoals vermeld in het rapport van
een ernstige depressie met psychotische ken-
gende, aanleiding met toepassing van artikel
30 april 2011, onder meer inhoudende dat
merken en dat onmiskenbaar uit het fraude-
8:72, derde lid, van de Awb te bepalen dat de
het gedrag waarmee appellant zich destijds
onderzoek naar voren is gekomen dat appel-
rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in
heeft gepresenteerd volgens eigen zeggen
lant bij de verzekeringsgeneeskundige
stand blijven.
van appellant opzettelijk blijkt.
onderzoeken bewust een onjuist beeld heeft
6. Bij brief van 2 maart 2015 heeft de staatssecretaris desgevraagd een verklaring van de Italiaanse autoriteiten overgelegd, waarin de
1496
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
gegeven van zijn klachten, belemmeringen (Wet WIA art. 76)
en beperkingen. Daarbij heeft de rechtbank terecht verwezen naar de politieverhoren van
Rechtspraak
12, 13 en 14 april 2011 (in verband met het
het (politie)rapport van 16 april 2011 in haar
het opleidingsniveau van appellant. De Raad
Marque-onderzoek), in samenhang met het
overwegingen betrokken. Het standpunt van
onderschrijft deze motivering.
rapport van 30 april 2011 van de psychiater
appellant, dat de verklaringen die hij tegen-
4.7. Gelet op het vorenstaande is de mate van
H. Kondakçi en de rapporten van de verzeke-
over de politie heeft afgelegd, niet gebruikt
arbeidsongeschiktheid van appellant per 15
ringsarts van 11 en 12 mei 2011, alsmede
mogen worden omdat deze onsamenhan-
april 2008 terecht op minder dan 35% vast-
naar de rapporten van de verzekeringsarts
gend zijn en onder ontoelaatbare druk zijn
gesteld. Dit betekent dat aan appellant vanaf
bezwaar en beroep van 23 februari 2011 en
afgelegd, kan niet gevolgd worden. Volgens
die datum ten onrechte WIA-uitkeringen zijn
22 maart 2012. Hetgeen appellant in hoger
vaste rechtspraak van de Raad (uitspraak van
verstrekt.
beroep aanvoert, geeft geen aanleiding het
21 januari 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:92) mag
4.8. De Raad onderschrijft ook het oordeel
oordeel van de rechtbank over de medische
in het algemeen van de juiste weergave van
van de rechtbank dat, nu aan appellant ten
grondslag van het bestreden besluit voor
een tegenover een sociaal rechercheur of
onrechte een WIA-uitkering is verstrekt, het
onjuist te houden. De verzekeringsartsen
handhavingsspecialist afgelegde en onderte-
Uwv op grond van artikel 76 van de Wet WIA
hebben in eerdergenoemde rapporten na een
kende verklaring worden uitgegaan en komt
gehouden was de uitkering per 15 april 2008
zorgvuldig onderzoek inzichtelijk en overtui-
aan een latere intrekking of ontkenning van
in te trekken. Appellant had redelijkerwijs
gend gemotiveerd dat er bij appellant vanaf
die verklaring weinig betekenis toe. In het
kunnen weten dat hij ernstig rekening dien-
het einde van de wachttijd voor de Wet WIA,
geval van appellant bestaat geen aanleiding
de te houden met een dergelijke intrekking.
15 april 2008, geen sprake was van psychi-
hiervan af te wijken. Er is geen reden tot twij-
Daarbij neemt de Raad in aanmerking de
sche beperkingen. Daarbij hebben zij onder
fel aan de ambtsedig opgemaakte verklarin-
bevindingen van psychiater Kondakçi zoals
meer de brieven van psycholoog N. Debets
gen van 12, 13 en 14 april 2011. Appellant
vermeld in het rapport van 30 april 2011,
van 8 augustus 2006 en 26 oktober 2006, de
heeft niet aannemelijk gemaakt dat de ver-
onder meer inhoudende dat het gedrag waar-
brief van psychiater S. Gülsaçan van 3 juli
klaringen onjuist zijn en dat hij zijn verkla-
mee appellant zich destijds heeft gepresen-
2007, het radiologie-onderzoek van 27
ringen onder onaanvaardbare druk heeft
teerd volgens eigen zeggen van appellant
december 2006, de expertise van psychiater
afgelegd. Daarbij is tevens van belang dat in
opzettelijk blijkt. Uit de rechtspraak van de
J.J.D. Tilanus van 20 februari 2008, het psychi-
het rapport staat dat de verklaringen door
Raad, onder meer de uitspraak van 11
atrisch consult van psychiater Kondakçi van
appellant zijn ondertekend, appellant niet
november 2005, (ECLI:NL:CRVB:2005:AU6128)
30 april 2011, de brief van i-Psy van 29 juli
kort nadien van zijn verklaringen is terugge-
en 11 april 2014, (ECLI: NL:CRvB:2014: 1325)
2011, de brief van psychiater B. Roggenwall-
komen en de afgelegde verklaringen overeen-
volgt dat degene die een ziekte voorwendt
ner van 14 december 2011 en de brief van
stemmen met hetgeen appellant blijkens het
kan weten, althans zou moeten weten, dat hij
psycholoog Lenders en psychiater Ghavam
rapport van psychiater Kondakçi van 30 april
ten onrechte een arbeidsongeschiktheidsuit-
Zadeh van 20 januari 2012 in hun beoorde-
2011 tegenover hem heeft verklaard. Gelet
kering ontvangt en dus serieus rekening
ling betrokken. Dat appellant in november
daarop had het op de weg van appellant gele-
moet houden met intrekking van die uitke-
2011 is opgenomen in verband met zijn psy-
gen om concreet te benoemen welke onder-
ring. Dringende redenen als bedoeld in arti-
chische klachten, waarnaar Lenders en Gha-
delen van zijn verklaringen niet juist zijn.
kel 76, derde lid, van de Wet WIA om geheel
vam Zadeh verwijzen, is onvoldoende om
Hierin is appellant – ook ter zitting – niet
of gedeeltelijk van intrekking af te zien, zijn
voorbij te gaan aan het inzichtelijk gemoti-
geslaagd.
niet gebleken.
veerde standpunt van de verzekeringsartsen
4.5. Over de fysieke klachten heeft de recht-
dat de psychische problematiek ongewijzigd
bank met juistheid overwogen dat niet geble-
is. In dat verband acht de Raad van belang
ken is dat er onvoldoende beperkingen in de
dat de verzekeringsarts na zijn rapport van 3
FML van 12 mei 2011 zijn aangenomen.
mei 2012, dat naar aanleiding van de opna-
Appellant heeft geen medisch objectiveerba-
12 mei 2015, nr. 13/6525 WWB
me in 2011 van appellant is opgesteld, een
re informatie overgelegd waaruit zou volgen
(Mrs. Bel, Talman, Hink)
expertise heeft laten verrichten door psychi-
dat door het Uwv vanaf 15 april 2008 in
ECLI:NL:CRVB:2015:1542
ater Notten en vervolgens, na zijn rapport
onvoldoende mate met zijn lichamelijke
van 25 september 2012, een observatie-opna-
beperkingen rekening is gehouden.
Appellant kan niet aan de in het Neder-
me van appellant heeft laten verrichten door
4.6. Uitgaande van de juistheid van de FML
lands opgestelde en door hem onderteken-
psychiater Van Laarhoven. Deze laatste is in
van 12 mei 2011, heeft de rechtbank terecht
de, maar in het Engels afgelegde verklaring
zijn rapport van 1 december 2012 gemoti-
overwogen dat de voor appellant geselecteer-
worden gehouden.
veerd tot de conclusie gekomen dat geen
de functies geen overschrijding van de belast-
sprake is van geobjectiveerde psychische pro-
baarheid opleveren. Daarbij heeft de recht-
blematiek en dat de eerder opgestelde Func-
bank ook met juistheid verwezen naar het
tionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 12 mei
rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en
2011 nog steeds van toepassing is. De opna-
beroep van 29 maart 2012, waarin overtui-
me van appellant in 2011 leidt daarom niet
gend is gemotiveerd dat appellant, gelet op
Overwegingen
tot de conclusie dat per 15 april 2008 psychi-
de voor hem geldende fysieke beperkingen, in
4.2. Ingevolge artikel 3, derde lid, van de
sche beperkingen aanwezig waren. Appellant
staat wordt geacht deze functies te vervullen.
WWB is van een gezamenlijke huishouding
heeft in hoger beroep geen gegevens overge-
Tevens heeft de rechtbank terecht overwogen
sprake, indien twee personen hun hoofdver-
legd die zijn standpunt dat per 15 april 2008
dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep
blijf in dezelfde woning hebben en zij blijk
sprake was van (aanzienlijke) psychische
overtuigend uiteen heeft gezet dat het oplei-
geven zorg te dragen voor elkaar door middel
beperkingen onderbouwen.
dingsniveau van appellant 2 is. Daarbij wijst
van het leveren van een bijdrage in de kosten
4.4. Ook heeft de rechtbank met juistheid de
de Raad op het rapport van de arbeidsdeskun-
van de huishouding dan wel anderszins.
door appellant op 12, 13 en 14 april 2011
dige bezwaar en beroep van 13 februari 2013,
4.3. Niet in geschil is dat appellant en A
afgelegde verklaringen zoals weergegeven in
waarin een nadere toelichting is gegeven op
gedurende de te beoordelen periode hun
1067
(Awb art. 3:2) (…)
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1497
Rechtspraak
hoofdverblijf in dezelfde woning hadden,
om te twijfelen aan de verklaring van de
list in het Nederlands opgestelde schriftelijke
zodat aan het eerste criterium van een geza-
handhavingsspecialist.
verklaring en de antwoorden van appellant
menlijke huishouding is voldaan.
4.8. Ter zitting heeft de gemachtigde van het
in het Engels niet exact met elkaar overeen-
4.4. Het tweede criterium waaraan moet zijn
college toegelicht dat de handhavingsspecia-
komen. Juist bij de beoordeling van de vraag
voldaan, is dat van de wederzijdse zorg. Deze
list, gelet op de vereisten voor die functie,
of sprake is van een gezamenlijke huishou-
kan blijken uit een financiële verstrengeling
minimaal MBO-niveau heeft. Appellant wilde
ding luistert dit nauw, omdat de feitelijke
tussen de betrokkenen die verder gaat dan
het gesprek in het Engels voeren en de hand-
situatie in die beoordeling van doorslagge-
het uitsluitend delen van de woonlasten en
havingsspecialist is die taal machtig. Verder
vend belang is. Dit geldt temeer nu het colle-
hiermee samenhangende lasten. Indien van
blijkt uit de verklaring niet dat appellant op
ge in de situatie van appellant op grond van
een zodanige verstrengeling niet of slechts
enig moment tijdens en na het gesprek pro-
een beperkt aantal in de verklaring genoem-
in geringe mate sprake is, kunnen ook ande-
blemen met de communicatie in het Engels
de elementen van de woon- en leefsituatie
re feiten en omstandigheden voldoende zijn
ter sprake heeft gebracht. Hiermee is evenwel
van appellant en A heeft geconcludeerd tot
om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg
niet gezegd dat de handhavingsspecialist de
wederzijdse zorg tussen appellant en A. Ver-
voor elkaar voorzien. Een afweging van alle
Engelse taal tot in alle finesses machtig is.
der ontbreken handgeschreven aantekenin-
ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten
Ter zitting heeft het college meegedeeld niet
gen in het Engels van de handhavingsspecia-
en omstandigheden, die niet van subjectieve
te weten op welk niveau de handhavingsspe-
list aan de hand waarvan de opgestelde
aard zijn, zal bepalend zijn voor het ant-
cialist de Engelse taal beheerst.
verklaring van 12 juni 2013 kan worden geve-
woord op de vraag of aan het zorgcriterium
4.9. Voorts heeft de gemachtigde van het col-
rifieerd.
in een concreet geval is voldaan.
lege ter zitting toegelicht dat soms twee
4.12. Uit wat in 4.8, 4.9 en 4.11 is overwogen
4.5. Het college heeft op grond van de door
medewerkers bij een gesprek worden betrok-
volgt dat op grond van de specifieke omstan-
appellant op 12 juni 2013 tegenover de hand-
ken, een die de vragen stelt en een die de
digheden van dit geval aanleiding bestaat
havingsspecialist afgelegde verklaring het
aantekeningen maakt van de antwoorden. In
om appellant niet te houden aan zijn op 12
standpunt ingenomen dat ook aan het zorg-
het geval van appellant heeft de handha-
juni 2013 ondertekende verklaring. De hierop
criterium is voldaan. Daarbij heeft het colle-
vingsspecialist zowel de vragen gesteld als de
betrekking hebbende beroepsgrond slaagt.
ge gewezen op het met uitzondering van de
antwoorden genoteerd. Er zijn geen handge-
Bovendien wordt deze verklaring niet onder-
slaap- en woonkamer gezamenlijk schoon-
schreven aantekeningen in het Engels
steund door andere bewijsmiddelen. Zo heeft
maken van de woning, het altijd gezamenlijk
gemaakt, de verklaring van appellant is
geen huisbezoek op het adres van appellant
eten en voor elkaar koken, het opvangen van
direct in het Nederlands vertaald en opgete-
plaatsgevonden en is A niet gehoord over
elkaar in geval van ziekte, de omstandigheid
kend.
zijn woon- en leefsituatie op dit adres. De
dat appellant in geldnood altijd kan rekenen
4.10. Niet in geschil is dat appellant de
aangevallen uitspraak zal worden vernietigd.
op A en het gezamenlijk gebruiken van ver-
Nederlandse taal onvoldoende machtig is en
Doende wat de rechtbank zou behoren te
zorgingsspullen en boodschappen. Vaststaat
dat de inhoud van de in het Nederlands
doen, zal de Raad het beroep tegen het
dat dit gesprek op verzoek van appellant in
opgetekende verklaring voor hem zonder
bestreden besluit gegrond verklaren en het
de Engelse taal is gevoerd en door de hand-
taalhulp niet te begrijpen was. Appellant
bestreden besluit vernietigen wegens strijd
havingspecialist in het Nederlands is opgete-
heeft de in het Nederlands opgestelde verkla-
met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van
kend en vervolgens is ondertekend door
ring van 12 juni 2013 gedeeltelijk betwist en
de Algemene wet bestuursrecht.
appellant.
daartoe gewezen op de discrepantie die
4.6. Appellant heeft aangevoerd dat hij niet
bestaat tussen een aantal onderdelen van
aan de opgetekende verklaring kan worden
deze verklaring en wat hij daarover in de
gehouden. Het gesprek is in het Engels
Engelse taal daadwerkelijk heeft gezegd. Zo
gevoerd. Niet bekend is of de handhavings-
wordt vermeld ‘elk weekend maak ik samen
12 mei 2015, nr. 14/3749 WWB
specialist het Engels voldoende beheerst.
met [A] de hele woning schoon’, terwijl appel-
(Mrs. Roelofs, Bandringa, Claessens)
Voor zover de handhavingsspecialist de in
lant stelt dat dit nooit samen gebeurt. Boven-
ECLI:NL:CRVB:2015:1497
het Nederlands opgestelde verklaring in het
dien heeft hij gezegd dat ieder zijn eigen
Engels aan appellant heeft voorgelezen, wat
schoonmaakmiddelen koopt. Verder wordt
Het dagelijks bestuur had appellant een
wordt betwist, is niet bekend in welke
vermeld ‘Als ik kook dan mag [A] met mij
(nieuwe) hersteltermijn moeten bieden
bewoordingen zij dat heeft gedaan. Appellant
mee-eten en andersom is dat ook zo’ en ‘ik
voor het verstrekken van nog ontbrekende
heeft de verklaring ondertekend in de veron-
en [A] eten gezamenlijk’, terwijl appellant
gegevens of hem moeten oproepen voor
derstelling dat wat de handhavingsspecialist
stelt dat ieder voor zich kookt en dat ze nooit
een gesprek om uitleg te geven over zijn
hem had medegedeeld over de inhoud van
gezamenlijk eten. Wel gebeurt het af en toe
financiële situatie dan wel een inhoudelijk
de schriftelijke verklaring juist was en dat
dat A appellant wat van een door hem klaar-
besluit moeten nemen.
deze verklaring een juiste weergave vormde
gemaakt gerecht aanbiedt, maar ook dan
van wat hij mondeling had verklaard. Verder
eten ze niet samen. Over de verklaring ‘Als ik
heeft appellant aangevoerd dat hij deze ver-
ziek ben dan zorgt [A] wel voor mij en
klaring reeds in bezwaar gemotiveerd heeft
andersom is dat ook zo’ stelt appellant dat
betwist en erop gewezen dat hij de Neder-
deze situatie zich nooit heeft voorgedaan.
landse taal onvoldoende beheerst.
4.11. Gelet op de bij appellant gevolgde han-
Overwegingen
4.7. De handhavingsspecialist heeft in een
delswijze bij het opnemen van zijn verklaring
4.1. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c,
e-mailbericht van 14 augustus 2013 ver-
en de door appellant gestelde discrepantie
van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan
klaard dat de door appellant afgelegde ver-
tussen de schriftelijke verklaring en de door
kan besluiten de aanvraag niet te behande-
klaring in het Engels is voorgelezen. Evenals
hem gestelde feitelijke situatie, valt niet uit
len, indien de verstrekte gegevens en
de rechtbank ziet de Raad geen aanleiding
te sluiten dat de door de handhavingsspecia-
bescheiden onvoldoende zijn voor de beoor-
1498
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1068
(Awb art. 4:5) (…)
Rechtspraak
deling van de aanvraag of voor de voorberei-
situatie van appellant te kunnen beoordelen.
den vernietigd. Doende wat de rechtbank zou
ding van de beschikking, mits de aanvrager
Appellant heeft naar aanleiding van dat ver-
behoren te doen, zal de Raad het beroep
de gelegenheid heeft gehad de aanvraag bin-
zoek op 21 mei 2013 de in 1.4 genoemde
gegrond verklaren en het bestreden besluit
nen een door het bestuursorgaan gestelde
gegevens verstrekt. Uit de in 1.5 genoemde
vernietigen. Vervolgens moet worden bezien
termijn aan te vullen. Van een onvolledige of
rapportage van 31 mei 2013 blijkt dat deze
welk vervolg hieraan moet worden gegeven.
ongenoegzame aanvraag is onder andere
gegevens onvoldoende werden bevonden
De rechtsgevolgen van het bestreden besluit
sprake indien onvoldoende gegevens of
voor de beoordeling van de aanvraag, aange-
kunnen in dit geval niet in stand worden
bescheiden worden verstrekt om een goede
zien ook met die gegevens onduidelijkheid
gelaten en de Raad beschikt over onvoldoen-
beoordeling van de aanvraag mogelijk te
bleef bestaan over de financiële situatie van
de gegevens om zelf in de zaak te voorzien.
maken. Gelet op artikel 4:2, tweede lid, van
appellant in het algemeen en over de wijze
Daarbij betrekt de Raad dat ter zitting van de
de Awb gaat het daarbij om gegevens die
waarop hij in zijn levensonderhoud had voor-
rechtbank naar voren is gekomen dat het
voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn
zien in het bijzonder. Onder die omstandig-
dagelijks bestuur appellant op een nieuwe
en waarover de aanvrager redelijkerwijs de
heden had het dagelijks bestuur appellant
aanvraag bijstand heeft verleend vanaf 25
beschikking kan krijgen.
een (nieuwe) hersteltermijn moeten bieden
juni 2013. Toepassing van een zogeheten
4.2. Uit 1.2 en 1.3 komt naar voren dat het
voor het verstrekken van nog ontbrekende
bestuurlijke lus acht de Raad niet aangewe-
dagelijks bestuur appellant bij de brief van
gegevens of hem moeten oproepen voor een
zen aangezien het dagelijks bestuur nog niet
14 mei 2013 niet een hersteltermijn heeft
gesprek om uitleg te geven over zijn financië-
inhoudelijk op de aanvraag heeft beslist. De
geboden voor het alsnog overleggen van ont-
le situatie dan wel een inhoudelijk besluit
Raad zal het dagelijks bestuur daarom
brekende gegevens en bescheiden die al bij
moeten nemen.
opdracht geven om een nieuwe inhoudelijke
de brief van 1 mei 2013 waren opgevraagd,
4.3. Uit 4.2 volgt dat het dagelijks bestuur in
beslissing te nemen op de bezwaren van
maar in hoofdzaak heeft verzocht nieuwe,
dit geval ten onrechte toepassing heeft gege-
appellant tegen het besluit van 4 juni 2013
nog niet eerder gevraagde gegevens en
ven aan artikel 4:5, eerste lid, van de Awb. De
en wel binnen een termijn van acht weken.
bescheiden over te leggen om de financiële
aangevallen uitspraak dient daarom te wor-
AANWIJZINGEN VOOR AUTEURS Het verdient aanbeveling vóór het inzenden van artikelen contact
• Bijdragen voor de rubriek O&M omvatten maximaal 1200 woorden.
op te nemen met het redactiebureau; dit kan dubbel of vergeefs werk
• Bijdragen voor de rubriek Reacties blijven binnen de 600 woorden
voorkomen. Het NJB kent verschillende soorten hoofdartikelen. Voor alle artikelen geldt dat de auteur in de eerste alinea’s duidelijk maakt aan de NJBlezers waarom dit artikel interessant is om verder te lezen.
en een naschrift binnen de 300 woorden. - Noten kunnen alleen bij artikelen worden geplaatst; daarin geen meningen, toelichtingen of andere uitweidingen, maar alleen vindplaatsen. - Meestal ontvangt de auteur binnen 1 maand bericht of de inzen-
• Wetenschappelijke artikelen: omvang inclusief notenapparaat 3 000 tot maximaal 5 000 woorden. Uitgebreidere versies kunnen
ding zal worden geplaatst. - Artikelen of andere bijdragen die elders in dezelfde of vrijwel dezelf-
op de NJB-site worden geplaatst. Deze artikelen voldoen aan de
de vorm zijn of worden gepubliceerd worden niet aanvaard.
maatstaven van het wetenschappelijk forum. Zij vermeerderen de
Bij inzending dient vermeld te worden of en waar het artikel of de
bestaande kennis met relevante nieuwe inzichten die methodisch worden verantwoord. • Lessen voor de praktijk: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2 500 woorden. Dit is een analyse van een expert met als doel de praktijk te informeren over ‘best practices’. • Focus: indicatie van de omvang inclusief notenapparaat 2500 woorden. Deze artikelen geven een schets en ordening van interessante
andere bijdrage eveneens ter plaatsing is aangeboden. - Auteurs die bij een zaak of onderwerp waarover zij in het NJB willen schrijven, betrokken zijn of zijn geweest, dienen dat in een voetnoot te vermelden met een korte uitleg van de aard van hun betrokkenheid. - Het al dan niet op verzoek van de redactie aanbieden van artikelen aan het NJB impliceert toestemming voor openbaarmaking en verveelvoudiging t.b.v. de elektronische ontsluiting van het NJB.
actuele ontwikkelingen in een deelgebied. • Essays: indicatie van de omvang 3 000 woorden. Dit is een prikke-
Een uitgebreide toelichting op het bovenstaande is te lezen in de
lende beschouwing over een breder onderwerp. Verwijzingen staan
brochure Schrijven voor het NJB, te vinden op www.njb.nl onder de
bij voorkeur in de tekst zelf.
knop ‘Magazine’.
• Opinies zijn in beginsel gebonden aan de omvang van één pagina. Dit is 800 woorden.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1499
1069
Boeken
Vier jaar Code Banken Ontwikkelingen in regelgeving en praktijk In dit boek worden de resultaten gepresenteerd van een onderzoek uitgevoerd door prof. dr. Auke de Bos RA, mr. dr. Annika Galle en mr. Marlène Jans, met medewerking van mr. drs. El Toorn. Het onderzoek omvat een studie naar de aard en de werking van de initiatieven die zijn genomen door onder andere de bancaire sector, de overheid en de financiële toezichthouders om het vertrouwen in de bankensector te herstellen. Een van die initiatieven was de instelling van de Code Banken. De naleving van de Code Banken diende te zorgen voor meer transparantie over het functioneren van banken, en zodoende te leiden tot meer vertrouwen in banken. De studie omvat ook het resultaat van het onderzoek naar de ‘comply or explain’-statements die banken in het jaarverslag over de boekjaren 2010 tot en met 2013 hebben opgenomen over de naleving van de principes van de Code Banken. A. de Bos, J.G.C.M. Galle en M.E.P.A.R. Jans (m.m.v. E. Toorn) IvO Center for Financial Law and Governance (ICFG) reeks, nr. 2 Boom Juridische uitgeverij 2015, 134 p., € 39 ISBN 978 94 6290 043 1
Economic Sanctions under International Law Unilateralism, Multilateralism, Legitimacy and Consequences Since the Second World War, States have increasingly relied upon economic sanctions programs, in lieu of military action, to exert pressure and generally to fill the awkward gap between verbal denunciation and action. Whether or not sanctions are effective remains a point of contention among policymakers. Frequently asked questions include whether any legal order constrains the use of sanctions, and, if so, what the limits on the use of sanctions are. This volume gathers contributions from experts in various relevant fields providing a seminal study on the limits of economic sanctions under international law, including accountability mechanisms when sanctioning
1500
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
States go too far. Where there are gaps in the law, the authors provide contributions as to how existing legal structures can be used to ensure that economic sanctions remain within an accepted legal order. Ali Z. Marossi and Marisa R. Bassett (eds.) T.M.C. Asser Press 2015, XIII + 186 p., € 105,99 ISBN 978 94 6265 050 3
Vereniging Jaarrekeningenrecht Bundel 2014-2015 De auteurs van dit boek zijn afkomstig uit de advocatuur, accountantsen rechtspraktijk en wetenschap. Zij benaderen ieder vanuit hun invalshoek de (internationale) actuele ontwikkelingen binnen het jaarrekeningenrecht. Het eerste deel van het boek bevat bijdragen over toezicht. Hierin komen onderwerpen aan de orde als normering en handhaving van jaarrekeningvoorschriften, Europees toezicht en rechtsbescherming. In het tweede deel komen onder meer het enqueterecht in jaarrekeningenverband aan de orde, het tuchtrecht, de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector, het beginsel van de continuïteitsveronderstelling, de betekenis van de jaarrekening bij de uitbetaling aan aandeelhouders, jaarrekeningperikelen in de zorgsector, het kapitaalbeschermingsrecht en de toetsing door de tuchtrechter voor accountants. Prof. dr. mr. P.M. van der Zanden RA, mr. drs. C.M Harmsen, mr. A.C. van Campen, mr. C.J.A. van Geffen en prof. mr. J.B.S. Hijink Boom Juridische uitgeverij 2015, 246 p., € 46,50 ISBN 978 94 6290 042 4
Introduction to International Commercial and European Law A practical guide This book aims to cover the most important legal issues when conducting business abroad. It takes a practical approach and contains examples and exercises. The first part covers European law with a focus on the institutions of the European Union, the four freedoms and competition law.
The second part focuses on individual international contracts. This part starts with the legal environment of the business transaction. The political and policy risks of doing business abroad are explained, as well as how they should be addressed. It continues with entry strategies in foreign markets and then goes on to focus on the individual contract of sale. A wide range of subjects are covered, including general conditions of sale, retention of title, the CISG, product safety and product liability, Incoterms, contract of carriage, jurisdiction, choice of law and arbitration, standard contract clauses and payment conditions. Mr. M.W. Mosselman Uitgeverij Paris 2015, 524 p., € 59 ISBN 978 94 6251 065 4
Politieke partijen als anomalie van het Nederlandse staatsrecht In 1954 merkte de commissie-Van Schaik met een zekere felheid op dat politieke partijen volledig afwezig waren in de Nederlandse Grondwet. Gezien de belangrijke plaats die politieke partijen in ons staatsbestel innemen vond de commissie het een anomalie dat ‘de Grondwet thans in geen enkele bepaling gewag maakt van deze partijen’. Nu, meer dan zestig jaar en vele voorstellen later, lijkt deze conclusie nauwelijks aan kracht ingeboet te hebben. De Grondwet bevat nog steeds geen directe verwijzing naar politieke partijen. Binnen het Nederlandse recht worden zij als civielrechtelijke organisaties beschouwd. De wetgever heeft hiermee op staatsrechtelijk vlak voor een non-interventionistische benadering van politieke partijen gekozen. In dit boek staat de vraag centraal hoe deze benadering zich verhoudt tot de eigenlijke status en functie die partijen in onze politieke werkelijkheid hebben. Naast historische en conceptuele beschouwingen komt in dit boek een aantal prangende constitutionele problemen aan bod - zoals subsidiëring, de vaststelling van kandidatenlijsten en het vrije mandaat - en wordt een rechtsvergelijking gemaakt met België, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. Mr. J.L.W. Broeksteeg en dr. R.B.J. Tinnevelt Staat en Recht, nummer 21 Wolters Kluwer 2015, 320 p., € 69 ISBN 978 90 1313 154 3
Tijdschriften
1070 Burgerlijk (proces)recht Tijdschrift voor Privaatrecht 51e jrg., nr. 3, juli-september 2014 J. Waelkens De interpretatieregel in het voordeel van de consument – (België) Om de zwakkere contractspartij te beschermen, bestaan er regels van uitlegging die het interpretatierisico bij de partij leggen waarvan men uitgaat dat die de sterkste is. Deze regels van voorkeursinterpretatie, gevat onder de verzamelnaam contra proferentem sensu lato, zijn talrijk en omvatten onder andere de gemene contra stipulatorem-regel van artikel 1162 BW, de regel in favorem consumentis van artikel VI. 37 WER, de contra venditorem-regel van artikel 1602 BW die speelt in koopcontracten en de jurisprudentiële contra proferentem-regel sensu stricto, toepasselijk bij toetredingscontracten. In deze bijdrage staat de rol centraal van de regel in het voordeel van de consument. M. Knigge De toelaatbaarheid van procesovereenkomsten naar Nederlands en Belgisch recht – Kunnen partijen bij overeenkomst het recht op hoger beroep uitsluiten? Kunnen zij afspreken dat in hun procedure geen mondelinge behandeling zal plaatsvinden, maar dat de procedure geheel schriftelijk zal verlopen? Dergelijke afspraken zijn voorbeelden van procesovereenkomsten: overeenkomsten waarbij partijen afwijken van het procesrecht. In dit artikel zal nader worden ingegaan op de vraag naar de toelaatbaarheid van dergelijke overeenkomsten. Ten eerste wordt in kaart gebracht welke procesovereenkomsten in Nederland en België in de wet of in de rechtspraak als geldig worden erkend. Daarnaast wordt onderzocht in hoeverre partijen kunnen afwijken van het procesrecht indien de geldigheid van de procesovereenkomst niet uitdrukkelijk in de wet is erkend. daartoe wordt ingegaan op de verschillende opvattingen die bestaan over de toelaatbaarheid van procesover-
eenkomsten, aan de hand waarvan vervolgens een beoordelingskader wordt ontwikkeld. S. Sobrie User pays? Burgerlijke geschillenbeslechting in tijden van budgettaire nood – In het recente regeerakkoord is een bepaling opgenomen volgens dewelke justitie zichzelf meer moet kunnen bedruipen. Daartoe zullen de griffierechten, waaronder de rolrechten, worden hervormd. Deze bijdrage gaat dieper in op enkele vragen die daarbij rijzen, zowel op het vlak van legaliteit – wat zijn de uiterste juridische grenzen van een dergelijke hervorming – als op het vlak van beleid en opportuniteit.
WPNR 146e jrg., nr. 146, 23 mei 2015 Themanummer: Bewind J.H.M. ter Haar Exit testamentair Boek 1-bewind – In deze bijdrage richt de auteur zich op de vraag of het mogelijk is het testamentair Boek 1-bewind af te schaffen, zonder afbreuk te doen aan de voordelen die deze bewindsvorm biedt. Hij komt tot de conclusie dat dit inderdaad kan. De regeling van testamentair bewind in Boek 4 BW moet dan op enkele punten worden aangepast. J.H. Lieber De verhouding tussen curatele, mentorschap en meerderjarigenbewind en de invloed van alternatieve beschermingsmaatregelen – Het beroep op de rechter om toepassing van de klassieke wettelijke maatregelen ter bescherming van meerderjarigen die zichzelf niet kunnen redden is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Een verklaring voor de toename is ongetwijfeld de vergrijzing. Het is volgens de auteur sterk aan te bevelen ervoor te zorgen dat de kantonrechters de tijd en de middelen hebben hun taak ook bij de sterke toename van het aantal maatregelen naar behoren te vervullen. Een andere voorzichtige conclusie kan zijn dat op den duur andere regelingen, zoals bijvoorbeeld het levenstestament, een waardevol alternatief kunnen bieden voor de wettelijke beschermingsmaatregelen en kunnen leiden tot een ontlasting van de rechterlijke macht. R.E. Brinkman, J.M. van Anken
Levenstestament versus bewind en mentorschap – In deze bijdrage geven de auteurs eerst een korte karakterschets van bewind, mentorschap en het levenstestament en de verschillen daartussen. Daarna gaan zij in op de verhouding tussen het bewind en het levenstestament. Ook wordt de invloed van het levenstestament op de instelling en de invulling van het mentorschap behandeld. P.C. van Es Inschrijfbaarheid van meerderjarigenbewind en derdenbescherming – De inschrijfbaarheid van het meerderjarigenbewind heeft de positie van de rechthebbende aanmerkelijk versterkt. Inschrijving bewerkstelligt dat derden het bewind hadden behoren te kennen en ontneemt hen daardoor de goede trouw, vereist voor een beroep op de derdenbeschermingsbepaling van art. 1:439 lid 1 BW. Het al dan niet ontbreken van goede trouw is ook van belang voor de verhaalsmogelijkheden van een schuldeiser van de rechthebbende (art. 1:44 lid 1 BW). Versterking van de positie van de rechthebbende was hard nodig omdat het meerderjarigenbewind voorheen – door uitgebreide derdenbescherming – een weinig effectieve bescherming bood van het onder bewind gestelde vermogen. W.D. Kolkman, J.M. van Anken De goede bewindvoerder – Vanwege het belang voor de praktijk richten de auteurs zich in deze bijdrage hoofdzakelijk op het beschermingsbewind uit Boek 1 BW. Wat geldt voor de ‘goede bewindvoerder’ van art. 1:431 BW, laat zich echter dikwijls op de andere bewindsvormen transponeren. Hoe hoort de goede bewindvoerder bij aanvang, tijdens en aan het einde van het bewind te handelen? K. Blankman Toezicht op de bewindvoerder; de rol van de rechter en van de notaris – Het toezicht op de wijze waarop de bewindvoerder zijn taak uitoefent, berust in belangrijke mate bij de kantonrechter. De mogelijkheden voor rechterlijk toezicht en ingrijpen zijn sinds de inwerkingtreding op 1 januari 2014 van de Wet wijziging curatele, beschermingsbewind en mentorschap, Stb. 2013, 414 uitgebreid. Op verschillende momenten kan de
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1501
Tijdschriften
bewindvoerder te maken krijgen met rechterlijk toezicht. De notaris kan op verschillende momenten te maken krijgen met het in titel 19 Boek 1 BW geregelde bewind dat in regelgeving en literatuur wisselend wordt aangeduid als meerderjarigenbewind of beschermingsbewind. J.W.A. Biemans Bewind en insolventie – In deze bijdrage wordt de samenloop tussen testamentair bewind enerzijds en faillissement en vereffening anderzijds besproken. De belangrijkste conclusie is dat de onduidelijkheid en de (eventuele) onwenselijkheid van art. 4:175 lid 2 en lid 3 en 4:176 BW zich ook doen gelden in het faillissement van de erfgenaam wiens goederen onder bewind zijn gesteld en in de vereffening van nalatenschap van de erflater die het testamentair bewind heeft ingesteld. De wetgever zou bij voorkeur de wet dienen te wijzigen om onduidelijkheden en/of onwenselijke uitkomsten (waaronder misbruik) te voorkomen. B.M.E.M. Schols Van boedelberedderaar tot afwikkelingsbewindvoerder – In deze bijdrage zijn nadere overpeinzingen over de synthese van de erfrechtelijke rechtsfiguren executele en testamentair bewind opgenomen. De gedachte dat executeur en afwikkelingsbewindvoerder zoveel mogelijk dezelfde persoon zou moeten zijn, is met name van belang bij een synthese in de breedte. L.C.A. Verstappen, W. Burgerhart Afwikkelingsbewind of afwikkelingsstichting. Om het even, of niet? – In deze bijdrage worden twee rechtsfiguren behandeld die gebruikt kunnen worden om de afwikkeling van voorzienbaar lastige nalatenschappen in goede banen te leiden: het afwikkelingsbewind en de afwikkelingsstichting. Gedoeld wordt op nalatenschappen waarvan de afwikkeling zeer waarschijnlijk problematisch kan gaan verlopen wegens bijvoorbeeld de omvang of samenstelling daarvan, het grote aantal erfgenamen of gecompliceerde familieverhoudingen. De executele wordt hierna buiten beschouwing gelaten omdat die rechtsfiguur niet echt geschikt is voor dergelijke nalatenschappen vanwege de beperkingen
1502
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
in haar wettelijke regeling.
WSNP 6e jrg., nr. 2, mei 2015 P.F. Lock Devolutieve werking en grievenstelsel in hoger beroep in wettelijke schuldsaneringszaken – Deze bijdrage spitst zich toe op het hoger beroep tegen beslissingen van de rechtbank waarbij een toelatingsverzoek is afgewezen en hoger beroep tegen beslissingen over (tussentijdse) beëindiging van de sanering. De auteur schrijft over de zogenoemde devolutieve werking van het hoger beroep en het ‘grievenstelsel’. M. Verhoeven, C. Koppelman Buitengerechtelijke schuldregeling in geval van verzoek omzetting op grond van artikel 15b Fw? – Deze bijdrage richt zich op het arrest van 13 maart 2015, ECLI:HR:2015:589 waarin de HR prejudiciële vragen beantwoordt over de omzetting van een faillissement in de toepassing van de schuldsaneringsregeling. Hof Arnhem-Leeuwarden vroeg aan de HR of voorafgaand aan een omzettingsverzoek een buitengerechtelijke schuldregeling (een minnelijk traject) moet worden beproefd en of voor omzetting ook een zogenoemde 285-verklaring is vereist. De auteurs concluderen dat een verklaring van de curator, dat hem gebleken is dat een akkoord niet tot de mogelijkheden behoort, volstaat. T. Pouw Toch verlenging van de schuldsaneringsregeling na afloop van de termijn van artikel 349a Fw! (II) – De auteur van deze bijdrage schreef in een vorige aflevering van het WP over het arrest van 10 oktober 2014 ECLI:NL:HR:2014:2935, waarin de HR antwoord geeft op prejudiciële vragen van Hof ‘s-Hertogenbosch. In dat Deel I draaide het om het antwoord van de HR dat verlenging van de toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling mogelijk is ná het verstrijken van de termijn van art. 349a Fw. In dit tweede deel bespreekt de auteur de beantwoording van de tweede vraag of de verplichtingen van de schuldenaar ook gelden in de periode gelegen tus-
sen het verstrijken van de termijn en de beslissing van de rechter die termijn te verlengen. Nee, antwoordde de HR, die verplichtingen gelden niet tijdens die tussenperiode. Maar de HR voegde daar nog aan toe dat de rechter bij zijn verlengingsbeslissing wel acht moet slaan op hetgeen in die tussenperiode is voorgevallen. In het licht van deze overweging analyseert de auteur wat de betekenis van de HR-uitspraak is voor de informatieverplichting, de inspanningsverplichting, de verplichting om geen bovenmatige schulden te laten ontstaan en de afdrachtverplichting tijdens het vacuüm. B. Engberts Afkoop van een levensverzekering in faillissement en schuldsanering in de jurisprudentie (II) – In dit tweede deel van deze bijdrage is specifieke aandacht voor de Wsnp-jurisprudentie over het fiscale afkoopverbod en de vraag of de afkoop onredelijk benadelend is voor de schuldenaar (art. 22a Fw). Een lastig vraagstuk voor o.a. de bewindvoerder maar, gezien de gemoeide bedragen, voor de boedel bepaald niet onbelangrijk.
1071 Fiscaal recht Weekblad fiscaal recht 144e jrg., nr. 7097, 13 mei 2015 Th.J.M. van Schendel De RVU-strafheffing bij bedrijfsreorganisaties, deel II – De auteur heeft eerder zijn mening kenbaar gemaakt dat het beleid dat de Staatssecretaris van Financiën voert inzake vrijwillige vertrekregelingen en de verschuldigdheid van de RVU-strafheffing van 52% van art. 32ba Wet LB 1964, op onderdelen in strijd is met de wet. De auteur toetst zijn mening aan twee recente uitspraken van de Rechtbank ZeelandWest Brabant en ziet daarin een bevestiging. Hij constateert ‘maatschappelijke krachten’ – een publicatie van VNO-NCW en gestelde Kamervragen – die (ook) vraagtekens zetten bij het gevoerde beleid. De auteur pleit voor afschaffing van de instrumentalistische strafheffingen van afdeling 2 hoofdstuk V Wet LB 1964.
Tijdschriften
M.M.W.D. Merkx, M.H.T. Verstappen Italmoda: wat past klopt niet – In navolging van eerdere rechtspraak blijkt uit het arrest Italmoda dat het Hof van Justitie EI waar mogelijk lidstaten wil voorzien van middelen in de strijd tegen BTW-fraude. Hoewel de uitkomst in Italmoda passend lijkt voor een ondernemer die betrokken is bij BTW-fraude, klopt de redenering van het Hof van Justitie EU op bepaalde punten volgens de auteurs niet. Zij leggen in dit artikel de vinger op de zere plekken.
Weekblad fiscaal recht 144e jrg., nr. 7098, 21 mei 2015 N.M. Ligthart, H.K. Nijkamp De ongebruikelijke terbeschikkingstelling: ongebruikelijke wetgeving? – In de jurisprudentie is de ongebruikelijke terbeschikkingstelling regelmatig onderwerp van geschil. De invoering van de regeling voor de ongebruikelijke terbeschikkingstelling ging met de nodige kritiek gepaard en deze kritiek is tot op heden nog niet verstomd. De auteurs onderwerpen deze regeling aan een kritische beschouwing. Zij menen dat de wijze waarop aan de ongebruikelijkheidstoets in de beleidsmatige sfeer en jurisprudentie invulling is gegeven zijn doel voorbijschiet. De regeling heeft vooral een aanzuigende werking met betrekking tot vermogensbestanddelen met nagenoeg alleen een neerwaarts risico.
1072 Handels- & economisch recht Ondernemingsrecht nr. 6, mei 2015 M.E.C. Lok, B. Kemp Scheiding als gevolg van een gefaalde liefde. Het doorbreken van impasses en aandelenoverdracht bij een onoverkomelijke vertrouwensbreuk tussen joint venture-partners – Joint ventures worden veelal vormgegeven op basis van gelijkheid. bestaat er een niet-oplosbaar geschil tussen de partners, dan ontstaat vaak een impasse en moeten of willen partijen uit elkaar. Regelmatig is een beroep op de rechter onvermijdelijk. De auteurs inventariseren de mogelijkheden tot het doorbreken van een
dergelijke impasse en het bewerkstelligen van een definitieve scheiding, onder meer aan de hand van recente ontwikkelingen in de jurisprudentie. B. Wessels, R. de Weijs Proposed recommendations for the reform of Chapter 11 U.S. Bankruptcy code – In dit artikel worden recente voorstellen besproken voor revisie van de US Chapter 11 procedure. Aandacht wordt besteed aan de voorstellen die ook interessant zijn voor Nederland. Achtereenvolgens komen aan de orde: de voorstellen voor introductie van de estate neutral als nieuwe actor, beperkingen ten aanzien van een verkoop van alle activa, de introductie van een redemption option en het invoeren van een equity retention plan.
Tijdschrift voor Privaatrecht 51e jrg., nr. 3, juli-september 2014 S. De pourcq De aansprakelijkheid van bookingsites voor onrechtmatige reviews – (België) Verschillende bookingsites bieden reizigers de mogelijkhied om, al dan niet anoniem, hotels te beoordelen. Een hoteluitbater die geconfronteerd wordt met een onrechtmatige review, zal mogelijk de uitbater van de bookingsite hiervoor aansprakelijk willen stellen. In dat geval rijst de vraag of de aansprakelijkheidsvrijstelling voor hostproviders uit de Richtlijn Elektronische Handel op de uitbaters van bookingsites van toepassing is. De Richtlijn creëert echter behoorlijk wat rechtsonzekerheid. Ten eerste levert de kwalificatie als hostprovider moeilijkheden op en is het niet zeker dat uitbaters van bookingsites als zodanig kunnen worden beschouwd. Daarnaast zijn de voorwaarden om deze aansprakelijkheid te kunnen genieten voor interpretatie vatbaar en is het onduidelijk welke maatregelen een rechter kan opleggen aan een hostprovider die de aansprakelijkheidsvrijstelling geniet.
1073 Intellectuele eigendom, mediarecht & informatierecht BMM Bulletin 41e jrg., nr. 140, 2015 Themanummer: slaafse nabootsing F. Verhoestraete, H. Abraham Wanneer is slaafs nabootsen onrechtmatig naar Belgisch recht? – In dit themanummer staat de vraag centraal of en op welke wijze houders van tekens en modellen die niet door het IE-recht worden beschermd kunnen optreden tegen ‘look-alikes’. Auteurs onderzoeken of naar Belgisch recht slaafse nabootsing een oneerlijke handelspraktijk is. Alvorens deze vraag te beantwoorden wordt het theoretisch kader geschetst met aandacht voor de vrijheid van kopie (artikel 11.3 Wetboek economisch recht (WER)) en de uitspraak van het Hof van Cassatie van 29 mei 2009 waarin de grenzen aan de vrijheid van kopie zijn gegeven. Het WER onderscheidt oneerlijke handelspraktijken jegens consumenten en jegens niet consumenten. Vervolgens wordt een analyse gegeven van de Belgische rechtspraak van de afgelopen vijf jaar. De conclusie is dat de rechter slaafse nabootsing beoordeelt in de context van een promotie/verkoop aan consumenten door slaafse nabootsing te verbieden op grond van artikel VI.104 WER. Volgens auteurs is het maar de vraag of verwijzing naar dit artikel kan volstaan omdat naar hun mening deze beslissing in beginsel moet steunen op de artikelen VI.93-103 WER. J. Hofhuis, A. van Hattum Het onderscheidend vermogen van de slaafse nabootsing – Deze bijdrage bespreekt de toegevoegde waarde van slaafse nabootsing ten opzichte van IE-rechten naar Nederlands recht. Vervolgens worden achtereenvolgens aan de hand onder verwijzing naar jurisprudentie besproken slaafse nabootsing, modellenrecht, auteursrecht en merkenrecht waarbij voor alle beschermingsregimes onderscheid wordt gemaakt tussen vereisten voor bescherming, beschermingsomvang, uitzonderingen op bescherming en duur van bescherming. De conclusie is dat in vrijwel alle gevallen de IE-rechten
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1503
Tijdschriften
een ten minste zo ruime bescherming bieden dan slaafse nabootsingsleer. Uitzonderingen onder IE-rechten zijn ook altijd uitzonderingen onder slaafse nabootsing. Dit betekent volgens auteurs dat indien een geldig IE-recht is ingeroepen slaafse nabootsing eigenlijk bijna nooit een aanvullende werking heeft. Slaafse nabootsing heeft wel een aanvullende werking als een IE-recht géén bescherming biedt. De grootste meerwaarde heeft dit leerstuk ten aanzien van het modellenrecht maar biedt ook bescherming in enkele categorieën die buiten het auteursrecht vallen. V. Wellens La protection contre des look-alikes en droit Luxembourgeois – Dit artikel bespreekt onder welke voorwaarden naar Luxemburgs recht bescherming tegen slaafse nabootsing mogelijk is. De conclusie is dat slaafse nabootsing bescherming kan bieden in gevallen waarin het gaat om look-alike producten op de markt gebracht door concurrenten waarbij het risico bestaat op verwarringstichting of oneerlijk parasitair gedrag. Met name wanneer look-alike producten aan consumenten worden aangeboden zijn de beschermingsvoorwaarden meer geharmoniseerd dan gedacht. In dergelijke gevallen regelt de richtlijn oneerlijke Handelspraktijken (2005/29/EG) voor alle EU-lidstaten de voorwaarden voor bescherming. De Luxemburgse rechtbanken hanteren volgens auteur voor bescherming tegen look-alikes ongeveer dezelfde voorwaarden. A. Hallemans De onwettigheid van het principe ‘geen bescherming zonder merkinschrijving’ uit artikel 2.19.1. BVIE – Deze bijdrage behandelt in dit kader het principe ‘geen bescherming zonder merkinschrijving’ van artikel 2.19.1 BVIE. Auteur betoogt dat dit principe, dat het behoud van het merkenrecht beoogt, op gespannen voet staat met andere rechtsregels en geeft een overzicht van wettelijke verbodsbepalingen die het optreden tegen het kopiëren van tekens wel degelijk mogelijk maken ook als het merk niet is ingeschreven. De conclusie is dat het inschrijven als merk de grootste bescherming biedt. Bescherming op andere rechtsgronden brengt meer onzeker-
1504
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
heden met zich omdat hierbij de concrete omstandigheden een grotere rol spelen en bovendien de bewijslast hoger ligt. Artikel 2.19.1 BVIE is naar de mening van auteur wegens strijd met onder meer Richtlijn 2005/29/ EG auteur onwettig en biedt geen meerwaarde voor het behoud van het merkenrecht.
1074 Jeugd-, relatie- & erfrecht Tijdschrift voor familie- en jeugdrecht 37e jrg., nr. 5, mei 2015 M.J. Vonk Nieuws uit het westen: meerouderschap en draagmoederschap in British Columbia – In 2013 is de Canadese provincie British Columbia nieuwe familierechtwetgeving in werking getreden: de Family Law Act, met daarin een regeling voor draagmoederschap, meerouderschap en meeroudergezag. Gezien de discussie in Nederland over deze onderwerpen en de instelling van de Staatscommissie Herijking Ouderschap in april 2014, is het interessant om deze wetgeving nader kritisch te bestuderen om te bezien of de Nederlandse wetgever hier inspiratie uit kan putten. H.A.M. Weyers Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting: administratieve helderheid gekoppeld aan een vaag doel – Kunstmatige inseminatie met donorzaad is een praktijk die in Europa (en de rest van de wereld) twee verschillende reguleringsregimes kent. Er zijn landen die inseminatie met zaad van een anonieme donor toestaan en landen die dat niet doen. Nederland behoort tot die laatste groep. Het probleem dat wetgevers met het verbod op anonieme zaaddonatie trachten op te lossen, is dat van kinderen die informatie willen hebben over de man met behulp van wiens zaad zij zijn verwekt. Dit artikel behandelt de Wet donorgegevens kunstmatige bevruchting (WDKB) door middel van een rechtsvergelij-
king. Het doel van deze rechtsvergelijking is meer zicht te krijgen op de wet, op haar karakter en haar eventuele tekortkomingen. M. Chébti Ambtshalve rechterlijke beoordeling van de rechten van het kind voortvloeiend uit artikel 8 EVRM? – Bij elke rechterlijke beslissing die een kind raakt dient het belang van het kind de eerste overweging te zijn. Kinderen zullen echter niet in elke rechterlijke procedure die hun artikel 8 EVRM rechten raakt over een onafhankelijke procesvertegenwoordiger beschikken terwijl het belang van kinderen bij de bescherming van hun recht op een ongestoord gezinsleven niet altijd gelijk is aan het belang van hun ouders of wettelijke vertegenwoordigers. Wie behoort in dat geval voor de rechten van het kind op te komen in een rechterlijke procedure? Is het een taak van de rechter om deze rechten ambtshalve te betrekken in zijn beoordeling terwijl daar geen beroep op is gedaan? In deze bijdrage wordt ingegaan op deze vraag en wordt bekeken of de rechter hiertoe bevoegd is.
WPNR 146e jrg., nr. 146, 23 mei 2015 – Themanummer Bewind: zie onder Burgerlijk (proces)recht.
1075 Onderwijsrecht De Gemeentestem 165e jrg., nr. 7420, 18 mei 2015 J. Sperling, A.M.T. Wigger ‘One size fits all’ Leerplichtwet niet meer van deze tijd – Niet alle kinderen zijn in staat om onderwijs te volgen op de school waar zij staan ingeschreven. De Leerplichtwet en de onderwijswetten bieden echter onvoldoende mogelijkheden om het recht op onderwijs van deze kinderen te verzekeren. Daardoor komen veel van hen thuis te zitten, vaak zonder vervangend onderwijs. In dit artikel wordt onderzocht hoe de wetgeving of de toepassing daarvan kan worden verbeterd om ervoor te zorgen dat deze kinderen onderwijs op maat krijgen.
Tijdschriften
1076 Rechten van de mens Nederlands Tijdschrift voor de mensenrechten 40e jrg., nr. 1 2015 S. Kulk, F.J. Zuiderveen Borgesius De implicaties van het Google Spain arrest voor de vrijheid van meningsuiting – In deze bijdrage wordt het Google Spain-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie besproken, evenals de ontwikkelingen na het arrest. Centraal staat de vraag naar de gevolgen van het arrest voor de vrijheid van meningsuiting. De auteurs betogen dat het Hof onvoldoende aandacht schenkt aan de vrijheid van meningsuiting. A. Nieuwenhuis Appreciatiemarge en botsing van grondrechten – In geval van botsing van grondrechten moeten er vaak heikele keuzes gemaakt worden: mag een krant wel of niet privacygevoelige informatie publiceren; mag een instelling op godsdienstige grondslag wel of niet een personeelslid ontslaan omdat hij zich bekeert tot een ander geloof? De afweging die de nationale rechter in dergelijke zaken maakt, kan door het EHRM worden gecontroleerd. Het EHRM heeft daarbij het uitgangspunt geformuleerd dat de nationale autoriteiten in gevallen van botsende grondrechten een relatief grote appreciatiemarge toekomt. Dat uitgangspunt en meer in het bijzonder de mogelijke redenen voor die marge worden in deze bijdrage nader onderzocht. J. van den Brink, E. Jurjens Bescherming van klokkenluiders onder artikel 1o EVRM. Een blik op de Straatsburgse en Nederlandse jurisprudentie en een beoordeling van de voorgestelde wetgeving – De bescherming van klokkenluiders is op dit moment grotendeels gebaseerd op de rechtspraak van het EHRM over de vrijheid van meningsuiting. Het EHRM hanteert voor de beoordeling van dergelijke zaken een zestal factoren. Klokkenluiders kunnen verder bescherming ontlenen aan de journalistieke bronbescherming onder artikel 10 EVRM. De bescherming door het EVRM, werkt
door in de Nederlandse rechtspraak. Daarnaast ligt in Nederland momenteel een aantal wetsvoorstellen voor die hun effect zullen hebben op de bescherming van klokkenluiders. Het gaat daarbij om het wetsvoorstel Huis voor klokkenluiders en de wetsvoorstellen om het brongeheim wettelijk te verankeren in het Wetboek van Strafvordering en de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2002. De auteurs concluderen dat klokkenluiders beter af zijn onder de rechtspraak van het EHRM dan onder het regime van de Nederlandse wetsvoorstellen. A. Swarte Het verbod van discriminatie vanwege een handicap of chronische ziekte wint aan terrein – Sinds de inwerkingtreding van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte zijn verschillende terreinen aan de wet toegevoegd. In deze bijdrage worden deze wetswijzigingen en de oordelen hierover van het College voor de Rechten van de Mens besproken. Ook wordt aandacht besteed aan de invoering van de Wet passend onderwijs per 1 augustus 2014. Eén en ander wordt tevens bezien in het licht van de verplichtingen voor Nederland die voortvloeien uit het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, waarvan de goedkeuring momenteel aanhangig is bij de Tweede Kamer.
1077 Rechtsgeschiedenis Tijdschrift voor Privaatrecht 51e jrg., nr. 3, juli-september 2014 A. Keirse Ubuntu. Voor een verbinnentissenrecht met ruggengraat. Over lessen van het Afrikaanse wereldbeeld en Grieks- en Romeinsrechtelijke grondbeginselen voor het hedendaagse verbintenissenrecht – (België) Dit onderzoek illustreert de betekenis van eeuwenoude grondbeginselen en kernwaarden voor de ontwikkeling van het verbintenissenrecht van morgen. Daartoe worden allereerst de grondbeginselen die het verbintenissenrecht in Zuid-Afrika, Nederland en België dragen, in kaart
gebracht. Kort gezegd schrijven deze pijlers voor eerbaar leven, de medemens niet te benadelen en ieder het zijne te doen toekomen. In Zuid-Afrika wordt dit, sinds het einde van de apartheid in 1993, ook met het begrip ubuntu uitgedrukt. Ubuntu is de bron van Afrikaanse waarden. Het betekent dat ik ben omdat wij zijn. Gejuridiseerd ziet het op een concept van herstellende rechtvaardigheid, houdt het redelijkheid en billijkheid in, roept het op tot harmonie, het voorkomen of helen van breuken, tot wederzijds begrip en zorg. Aan de hand van actuele jurisprudentie wordt aanschouwelijk gemaakt op welke wijze de (hoogste) rechters in Zuid-Afrika zich bij de verdere ontwikkeling van het verbintenissenrecht laten leiden door het beginsel van ubuntu. Daar ubuntu historische uitgangspunten van ethiek en recht echoot, die universeel als richtsnoeren voor het rechtswezen dienen, kan deze Zuid-Afrikaanse rechtspraak ook de rechtsontwikkeling in andere landen inspireren. Het leidt tot een relativering van de betekenis van het individuele recht, tot een uitdrukkelijke vraag naar de inzet van rechtsherstellende remedies, tot een benadrukking van wederzijdse verantwoordelijkheid, alsook tot een adequatere handhaving van het verbintenissenrecht. W. Decock De strijd om de juridische kwalificatie van de advocaat-cliëntverhouding. Rechtshistorische kanttekeningen – Deze bijdrage stelt enkele krachtlijnen voor uit de historische discussie over de kwalificatie van de diensten die de adocaat aan zijn cliënt verleent. Daarbij wordt eerst ingegaan op juristen uit de negentiende en twintigste eeuw, omdat zij de grondslagen voor het huidige debat gelegd hebben door een aantal typische, maar tegenstrijdige standpunten te verdedigen. Terwijl sommigen stelden dat de diensten van de advocaat niet eens in contractuele termen gevat konden worden, pleitten anderen voor een eenduidige kwalificatie als aanneming. De traditonele opvatting bestond erin om de relatie tussen de advocaat en zijn cliënt als een nobel mandaat voor te stellen. Omdat zeker deze laatste opinie sterk aan de Romeinsrechtelijke tra-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1505
Tijdschriften
ditie schatplichtig was, gaat deze bijdrage vervolgens in op de debatten over het statuut van de dienstverlening van de advocaat als aanneming (locatio-conductio) of als lastgeving (mandatum) in de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. Zodoende wordt het vraagstuk over de verhouding tussen de advocaat en zijn client niet alleen in een breed historisch kader geplaatst, maar kan het retorische gebruik van het Romeinse recht tot diep in de negentiende eeuw doorprikt worden.
1078 Sociaal Recht Tijdschrift voor Recht en Arbeid 7e jrg., nr. 5, mei 2015 S.F. Sagel, TRA 2015/45 Het ontslag op staande voet en de WWZ (I) – Het ontslag op staande voet blijft onder de WWZ bestaan. De wettelijke regeling ervan, als verankerd in art. 7:677 lid 1 BW jo. art. 7:678 BW en art. 7:679 BW, ondergaat per 1 juli 2015 zelf maar een kleine aanpassing die ziet op de zogeheten mededelingseis. Maar de radicale wijzigingen die de WWZ meebrengt in het ontslagrechtelijke landschap dat het ontslag op staande voet omgeeft, laten die rechtsfiguur niet onberoerd. In deze bijdrage, die in twee delen uiteen valt, wordt een aantal van de effecten die het WWZ-ontslagrecht op het ontslag op staande voet heeft, in kaart gebracht. In dit eerste deel wordt ingegaan op de mededelingseis, de eis van onverwijld ontslag in verhouding tot de door de WWZ geïntroduceerde bedenktermijn voor beëindigingsovereenkomsten en op de relatie tussen de transitievergoeding en het ontslag op staande voet. In het tweede deel wordt de korte vervaltermijn besproken waarbinnen vanaf 1 juli 2015 in rechte tegen een ontslag op staande voet moet worden opgekomen en wordt, tot slot, uitvoerig stilgestaan bij de billijke vergoeding van het nieuwe art. 7:681
1506
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
BW waarvoor de ontslagen werknemer, als alternatief voor vernietiging van het ontslag, kan opteren. K. van Belle, TRA 2015/46 De reikwijdte van art. 6 lid 4 ESH – Met het op 31 oktober 2014 gewezen Enerco-arrest heeft de Hoge Raad niet alleen uitsluitsel gegeven over de toelaatbaarheid van secundaire collectieve acties maar ook definitief de weg vrij gemaakt voor afwijkende actievormen en de vakbonden een ruimere margin of appreciation gegund ten aanzien van de te kiezen actievorm. In deze bijdrage wordt ingegaan op de diverse soorten collectieve acties en de situatie vóór het Enerco-arrest en de gevolgen van dit arrest voor het Nederlandse collectieve actierecht. H.J.M. Richters, TRA 2015/47 Hoe de transitievergoeding productiever zou kunnen worden ingericht bij het vinden van nieuw werk – Het kabinet vindt dat de huidige ontslagvergoedingen onvoldoende productief worden ingezet voor het vinden van nieuw werk. Om daaraan iets te doen introduceert de Wet werk en zekerheid een nieuwe ontslagvergoeding: de transitievergoeding. Bij dreigend ontslag beoogt deze nieuwe forfaitaire vergoeding onder andere de transitie naar een andere baan te vergemakkelijken. Naar de overtuiging van de auteur schiet de transitievergoeding daarin om een aantal redenen tekort. In deze bijdrage gaat hij in op die redenen en doet hij een paar suggesties waarmee de transitievergoeding haar naam meer eer aan kan doen.
1079 Staats- & bestuursrecht Nieuw Juridisch Weekblad 14e jrg., nr. 322, 13 mei 2015 W. Verheyen Onbemande luchtvaartuigen. Vogelvrij of (nu al) gekooid? – (België) Verschillende kernvragen over het gebruik van onbemande luchtvaartuigen of drones zijn onderworpen aan internationale, Europese of nationale regelgeving. In deze bijdrage wordt onderzocht welke beperkingen deze bestaande regels opwerpen voor het professioneel gebruik
van drones en of die regels ook de regelgevende ruimte voor het aankomende koninklijke besluit kunnen beïnvloeden.
1080 Straf (proces)recht, penitentiair recht & criminologie Panopticon 36e jrg., nr. 3, mei-juni 2015 Themanummer: Recidiveonderzoek in België T.F.C. Fischer Erkende gedragsinterventies voor volwassen justitiabelen in Nederland – (België) In deze bijdrage komt de uitrol van het Nederlandse beleidsprogramma Terugdringen Recidive aan bod. Er wordt in gegaan op de organisatie van gedragsinterventies voor volwassenen in Nederland, sinds een tiental jaren sterk gebaseerd op de What Works traditie. Meer bepaald wordt de erkenning van gedragsinterventies in de justitiele sfeer en de verschillende stappen die bij het mobiliseren van interventies moeten plaatsvinden besproken. De Erkenningscommissie Gedragsinterventies hanteert een lijst met kwaliteitscriteria waaraan interventies dienen te voldoen om erkend te worden. De auteur bekijkt ook resultaten van de huidige aanpak, ziet enkele positieve ontwikkelingen, waaronder de daling in recidive die deels gelinkt is aan de betere inzet van interventies, maar plaatst eveneens kanttekeningen bij de huidige situatie. Ze besluit dat België ook gebaat kan zijn bij een dergelijke benadering van justitiële interventies. L. Robert, B. Mine, E. Maes Recidive na een rechterlijke beslissing. De eerste nationale cijfers over recidiveprevalentie op basis van het Centraal Strafregister – Deze bijdrage bevat nationale prevalentiecijfers over recidive in België. Op basis van een studie van het Centraal Strafregister is voor de personen die in 1995 een maatregel of veroordeling opgelegd kregen, nagegaan of ze gedurende bijna twee decennia (tot eind 2013) nog opnieuw een maatregel of veroordeling opgelegd
Tijdschriften
hebben gekregen. De auteurs bespreken eerst de door hen gehanteerde definitie van recidive en merken op dat het Centraal Strafregister qua registraties problemen bevat. Vervolgens beschrijven ze de cohorte van 1995 en de recidive die voor deze cohorte kan worden vastgesteld. Ze zien dit onderzoek als een belangrijke stap in het opzetten van verder grootschalig recidiveonderzoek in België. W. de Bondt, G. Vermeulen Strafregisterinformatie als onderdeel van een EU recidivebeleid. Nog steeds weinig reden tot juichen – Met de toenemende Europeanisering en de mobiliteit van personen binnen de EU reist het probleem van criminaliteit mee overheen de grenzen. Ook op het vlak van bestraffing en strafuitvoering spelen ontwikkelingen ter zake. De auteurs gaan in op de keuze die in de EU is genomen om niet over te gaan tot een Europees strafregister met een centrale indexfuncite, maar om in de uitwisseling van gegevens tussen lidstaten te voorzien. Ze identificeren meerdere gevolgen op het vlak van preventie, opsporing en repressie en plaatsen vraagtekens bij de gemaakte keuzes. Problemen zoals bij de zaak Fourniret zijn door de gemaakte keuze niet uit te sluiten. S. De Keulenaer, S. Thomaes, C. Wittouck, F. Vander Laenen De impact van de Genste Drugbehandelingskamer op recidive – In deze bijdrage worden de resultaten op recidive nagegaan van de Gentse Drugbehandelingskamer. Dit evaluatieonderzoek vergelijkt de recidive van een groep personen met een DBK-traject met personen die de klassieke rechtspleging hebben ondergaan en een groep probanten. Omdat het onderzoek werd uitgevoerd kort na de opstart van de DBK, blijft de groep met een DBK-traject in het onderzoek qua aantal beperkt. De auteurs belichten de uitkomsten voor de groepen en concluderen met de nodige voorzichtigheid dat een traject voor de Drugbehandelingskamer leidt tot minder recidive in vergelijking met de controlegroepen. I. Jeandarme, C. Pouls, C. Wittouck, F. Vander Laenen, M. Ampe, R. Verelst. S. Degrauwe, T.I. Oei, S. Bogaerts
Forensische pilootprojecten ‘medium security’. Herval in delictgedrag na behandeling van geïnterneerden ressorterend onder CBM Gent – Deze evaluatiestudie heeft betrekking op recidive van geïnterneerden die een behandeling in een medium security afdeling ondergaan hebben. De auteurs onderzoeken het delinquent gedrag van in totaal 192 geïnterneerden die in Zelzate, Bierbeek of Rekem een behandeling hebben ondergaan en onder de Commissie ter Bescherming van de Maatschappij in Gent stonden. Aan de hand van meerdere informatiebronnen brengt dit onderzoek in beeld hoeveel geïnterneerde personen na behandeling opnieuw feiten gepleegd hebben. A. Nuytiens, Y. Jaspers, J. Christiaens Trajecten van uit handen gegeven jongeren in de volwassenheid – In deze bijdrage worden de resultaten gepresenteerd van een onderzoek over een groep jongeren die in de periode 1999-2001 uit handen gegeven zijn en waarover tijdens vervolgstudies bijkomende gegevens zijn verzameld. Eén van de belangrijke vragen die op basis van de studie wordt opgeworpen, betreft of de beslissing tot uithandengeving correct anticipeerde op een ontluikende verdere criminele carrière of eerder het verder delinquent gedrag heeft omgebogen, hetzij in de richting van minder, hetzij in de richting van meer criminaliteit. V. van der Geest, A. Blokland, J. Verbruggen Criminaliteit en werk. Wat is de rol van werk in veranderingen in crimineel gedrag over de levensloop? – In deze bijdrage presenteren de auteurs resultaten over de invloed van het hebben van werk op de criminele carrière van een groep jongeren die begin jaren 90 in een Justitiële jeugdinrichting verbleef en eind jaren 90 uitstroomde. Deze Nederlandse bijdrage illustreert de meerwaarde van criminele carrièreonderzoek. De fucus ligt op een analyse vanaf het ogenblik dat deze jongeren de leeftijd van 18 jaar hebben bereikt, gaande tot gemiddeld 32 jaar. Naast de invloed van werk op verder delinquent gedrag is eveneens gekeken of trouwen en ouderschap daarbij een rol spelen. Uit het onder-
zoek blijkt onder andere dat werk hebben voor zowel vrouwen als mannen bijdraagt tot het verminderen van delinquentie.
ANWB Verkeersrecht 63e jrg., nr. 5, 2015 M. Otte De innige relatie tussen strafbaarstelling en strafmaxima in het verkeer en bij doodslag – Aanrijdingen met dodelijke afloop worden regelmatig met grote heftigheid bejegend, denk in het verleden aan de Porschezaak of die van de Zeeuwse motorrijder in Souburg. Vrijdag 21 november 2014 ontstond een vechtpartij in een Limburgse rechtszaal over een volgens het publiek te lichte straf die was opgelegd aan de veroorzaker van een dodelijke aanrijding met drie te betreuren familieleden. Zijn die emoties verklaarbaar en kan het anders? In deze bijdrage wordt stilgestaan bij de mogelijkheden om de strafoplegging meer in overeenstemming te brengen met het publieke verwachtingspatroon. A.H. Sas Schadefonds geweldsmisdrijven: een nieuwe werkwijze ingevoerd en wijziging van de wet op komst – Het Schadefonds Geweldsmisdrijven heeft zijn werkwijze ingrijpend veranderd. Slachtoffers krijgen, afhankelijk van de omstandigheden van het geval, voortaan één vast bedrag als tegemoetkoming voor al hun schade. Zij hoeven hun materiële schade niet meer apart op te geven of te onderbouwen. Hierdoor wordt het aanvragen eenvoudiger, de afhandeling sneller en de uitkomst beter voorspelbaar. In dit artikel wordt ingegaan op dit nieuwe beleid en wordt voorzien van enkele kanttekeningen. Tevens zal aandacht worden geschonken aan een wetsvoorstel waardoor het Schadefonds Geweldsmisdrijven ook van belang zal worden bij verkeersongevallen. Dit wetsvoorstel beoogt het onder meer mogelijk te maken voor nabestaanden van een culpoos misdrijf een uitkering uit het fonds te krijgen.
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1507
Wetgeving
Een overzicht van aanhangige wetsvoorstellen en gepubliceerde staatsbladen met links naar de integrale Kamerstukken is opgenomen op de NJB-site www.njb.nl
Nieuwe wetsvoorstellen Taken van Zorginstituut naar CAK 1081 - Westvoorstel (15-05-2015) tot wijziging van de Zorgverzekeringswet en andere wetten in verband met de overgang van een aantal taken van het Zorginstituut Nederland naar het CAK – Het Zorginstituut kent een verscheidenheid van taken gericht op het vaststellen van goede zorg (kwaliteit), advisering over het verzekerde pakket, beheer van het Fonds langdurige zorg (Flz) en het Zorgverzekeringsfonds (Zvf) en de uitvoering van regelingen voor specifieke groepen burgers: verzekeringsplichtige onverzekerden, gemoedsbezwaarden missionarissen, wanbetalers en de verdragsgerechtigden; de zogenoemde burgerregelingen. Sinds 1 april 2014 heeft het Zorginstituut er een aantal nieuwe taken op het gebied van kwaliteit, innovatie en zorgberoepen en opleidingen bij gekregen. De aandacht is daardoor primair gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de gezondheidszorg. Daarnaast voert het Zorginstituut ook regelingen uit die gerelateerd zijn aan de vorengenoemde burgerregelingen. Het betreft de verstrekking van bijdragen aan zorgverzekeraars voor verzekerden die een bestuursrechtelijke premie aan dat instituut en geen premie aan hun zorgverzekeraar betalen. De uitvoering van de genoemde burgerregelingen en de extra bijdrage voor zorgverzekeraars voor verzekerden die een bestuursrechtelijke premie betalen, sluiten niet meer aan bij de overige (nieuwe) werkzaamheden van het Zorginstituut. Het CAK heeft als organisatie veel ervaring met de uitvoering van regelingen
1508
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
voor burgers. VWS heeft met het Zorginstituut en het CAK overleg gevoerd om een andere ordening aan te brengen in de diffuse taakverdeling bij die zelfstandige bestuursorganen. Dit heeft geleid tot een voorstel om de eerdergenoemde burgerregelingen en de twee daaraan gerelateerde regelingen onder te brengen bij het CAK. Dit wetsvoorstel zorgt voor de benodigde wijzigingen van formele wetten om de voorgenomen taakherschikking te realiseren. De van het Zorginstituut naar het CAK over te hevelen taken zijn de volgende: 1. Maatregelen gericht op verzekering van onverzekerde verzekeringsplichtigen; 2. Maatregelen gericht op wanbetalers; 3. Verdragsbijdrage van de verdragsgerechtigden; 4. Regeling voor gemoedsbezwaarden; 5. Overgangsregelingen: Missionarissenregeling en Overgangsregeling bij de opheffing vrijwillige AWBZ.
effectenafwikkelingssystemen exploiteren in een geheel van gemeenschappelijke eisen te voorzien. Ter uitvoering van de verordening worden in de Wft de bevoegdheden tot het kunnen opleggen van sancties aangepast aan de verordening en wordt een aantal aanvullende eisen aan effectenbewaarinstellingen opgelegd. Voorts worden in de Wet bekostiging financieel toezicht de bedragen vastgesteld die aan een effectenbewaarinstelling in rekening worden gebracht voor de vergunningverlening en de toetsing van de geschiktheid van een lid van het leidinggevend orgaan. Kamerstukken II 2014/15, 34 204, nrs. 1-4
1083
Vervolgstukken
Kamerstukken II 2014/15, 34 203, nrs. 1-4
Effectenbewaarinstellingen 1082 - Wetsvoorstel (15-05-2015) tot wijziging van de Wet op het financieel toezicht ter uitvoering van verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PbEU 2014, L 257) (Wet uitvoering verordening centrale effectenbewaarinstellingen) – Het voorstel brengt de Wet op het financieel toezicht (Wft) in overeenstemming met verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (hierna: de verordening). De verordening strekt ertoe aan de marktdeelnemers uniforme verplichtingen op te leggen betreffende de afwikkelingscyclus en afwikkelingsdiscipline bij effectentransacties en voor effectenbewaarinstellingen die
Opheffen strafrechtelijke immuniteit publiekrechtelijke rechtspersonen Brief (20-05-2015) en eindverslag (2605-2015) over het initiatiefwetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met het opheffen van de strafrechtelijke immuniteit van publiekrechtelijke rechtspersonen. – Brief waarin enkele vragen uit de D66-fractie, gesteld in het voorlopig verslag, worden beantwoord. Kamerstukken I 2014/15, 30 538, D en E
Elektronische patiëntgegevens Brief (22-05-2015), nota van verbetering (22-05-2015) en een verslag van een gesprek met deskundigen (vastgesteld 26-05-2015) bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet cliëntenrechten zorg, de Wet gebruik burgerservicenummer in de zorg, de Wet marktordening gezondheidszorg en de Zorgverzekeringswet (cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens). – Brief inzake uitstel beantwoording nader voorlopig verslag en een verslag van een op maandag 13-04-2015 gehouden gesprek met deskundigen over Cliëntenrechten en stand van zaken zorginfrastructuur. Kamerstukken I 2014/15, 33 509, G, H en I
Wetgeving
Doorberekenen kosten veiligheidsonderzoeken
nr. 7) en schriftelijk overleg n.a.v. die reactie.
Ontvreemde cultuurgoederen
Brief (21-05-2015) van de Minister van BZK bij het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet veiligheidsonderzoeken in verband met het opnemen van een grondslag voor het doorberekenen van kosten verbonden aan het uitvoeren van veiligheidsonderzoeken alsmede enkele andere wijzigingen. – Brief met het verzoek van de minister om het wetsvoorstel in stemming te brengen.
Kamerstukken II 2014/15, 34 023, nrs. 9 en 10
Eindverslag (vastgesteld 26-05-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek en enige andere wetten ter implementatie van Richtlijn 2014/60/EU betreffende teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht en houdende wijziging van Verordening (EU) nr. 1024/2012 (herschikking) (PbEU 2014, L 159).
Kamerstukken I 2014/15, 33 673, F
Nota naar aanleiding van het verslag (herdruk, 09-04-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en de Algemene wet bestuursrecht in verband met vereenvoudiging en digitalisering van het procesrecht. – Herdruk i.v.m. invoeging verwijziging naar twee meegezonden rapporten: Nederlanders over de kwaliteit en innovatie van de rechtspraak (Ipsos Public Affairs) en Kwaliteit en Innovatie Rechtspraak. Impactanalyse ketenpartners (Significant).
Aanscherping Voetbalwet Eindverslag (26-05-2015) over het wetsvoorstel tot Wijziging van de Gemeentewet en het Wetboek van Strafrecht ter aanscherping van de maatregelen ter bestrijding van voetbalvandalisme en ernstige overlast. Kamerstukken I 2014/15, 33 882, D
Kiesrecht niet-Nederlandse ingezetenen BES-eilanden Verslag van een algemeen overleg (vastgesteld op 08-04-2015) over het wetsvoorstel tot Wijziging van de Kieswet en de Wet openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba, houdende aanpassing van de regeling met betrekking tot het kiesrecht van niet-Nederlanders bij eilandsraadsverkiezingen. – Algemeen overleg gehouden op 17-03-2015 over de opportuniteit van een Kiescollege. Kamerstukken II 2014/15, 33 900, nr. 12
Goedkeuring Eigen Middelenbesluit EU Brief van de Ministers van BuZa en BZK (10-04-2015) en verslag van een schriftelijk overleg (vastgesteld 19-05-2015) over het wetsvoorstel tot goedkeuring van het op 26 mei 2014 te Brussel tot stand gekomen Besluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie (Trb. 2014, 157). – Brief met een reactie op een motie van het lid Omtzigt waarin het kabinet wordt verzocht de correspondentie tussen Nederland en de Europese Unie over de naheffing in 2014 openbaar te maken en voorts de Europese Commissie mee te delen dat het kabinet de bezwaren tegen openbaarmaking intrekt (Kamerstuk 34 023,
Jeugdverblijven Nota van wijziging (18-05-2015) bij het wetsvoorstel tot vaststelling van bepalingen op het gebied van jeugdverblijven (Wet op de jeugdverblijven). Kamerstukken II 2014/15, 34 053, nr. 7
Vereenvoudiging en digitalisering procesrecht
Kamerstukken II 2014/15, 34 059, nr. 6 (herdruk)
Eigen bijdrage veroordeling / Eigen bijdrage opsluiting Brief van de Minister en Staatssecretaris van VenJ (22-05-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering in verband met de eigen bijdrage van veroordeelden aan de kosten van de strafvordering en de slachtofferzorg en het wetsvoorstel tot wijziging van de Penitentiaire beginselenwet, de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden, de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen en enige andere wetten in verband met de eigen bijdrage voor verblijf in een justitiële inrichting. – Brief met nadere informatie over de wetsvoorstellen bijdrage strafvordering en slachtofferzorg en bijdrage kosten verblijf. Kamerstukken II 2014/15, 34 067, nr. 9, en 34 068, nr. 9
Verduidelijking koopregels Eindverslag (vastgesteld 26-05-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Boeken 6 en 7 van het Burgerlijk Wetboek, in verband met verduidelijking van het toepassingsbereik van de koopregels van titel 7.1 BW. Kamerstukken I 2014/15, 34 071, B
Kamerstukken I 2014/15, 34 097, A
Algemeen pensioenfonds Nader verslag (vastgesteld 26-052015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Pensioenwet en enige andere wetten in verband met de invoering van een algemeen pensioenfonds (Wet algemeen pensioenfonds). Kamerstukken II 2014/15, 34 117, nr. 11
Elektronisch berichtenverkeer belastingdienst Verslag (vastgesteld 22-05-2015) over het wetsvoorstel tot wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en enige andere wetten in verband met een regeling voor het elektronische berichtenverkeer (Wet elektronisch berichtenverkeer belastingdienst). Kamerstukken II 2014/15, 34 196, nr. 6
1084
Nota’s, rapporten & verslagen Vreemdelingenketen Brief van de Minister van VenJ (0605-2015) over de stand van zaken van de verbetermaatregelen vreemdelingenketen. – Tot en met december 2014 heeft de Inspectie VenJ onderzoek gedaan. De monitor geeft antwoord op de vraag: zijn de door de Staatssecretaris van VenJ aan de Tweede Kamer toegezegde maatregelen, die betrekking hebben op de vreemdelingenketen, binnen de gestelde termijnen geïm-
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1509
Wetgeving
plementeerd. De Inspectie VenJ onderscheidt in de tweede monitor drie thema’s: • Informatieoverdracht; • Bewaring en detentie;• Ketenbrede professionalisering. De Inspectie constateert dat de vreemdelingenketen sinds de eerste monitor zichtbaar voortuitgang heeft geboekt en verder is gegaan met het doorvoeren van verbeteringen. Tegelijkertijd signaleert de Inspectie dat op enkele terreinen nog verder vooruitgang kan worden geboekt. Dat ziet op de problematiek rondom de informatieuitwisseling van medische gegevens en de ketenbrede opleidingen. De Inspectie VenJ heeft aangegeven dat zij structureel toezicht zal houden op de vreemdelingenketen en daarin de monitorpunten meeneemt. Kamerstukken II 2014/15, 19 637, nr. 2007
Handleiding Combinatieovereenkomsten Brief van de Minister van EZ (04-052015) over de Handleiding Combinatieovereenkomsten. – De handleiding verschaft meer duidelijkheid over de toelaatbaarheid onder het mededingingsrecht van combinatieovereenkomsten bij aanbestedingen. Combinatieovereenkomsten zijn overeenkomsten tussen twee of meer ondernemingen om gezamenlijk in te schrijven op een aanbesteding en vervolgens gezamenlijk uitvoering te geven aan de desbetreffende opdracht. In bepaalde omstandigheden kan een combinatieovereenkomst op gespannen voet staan met het kartelverbod (artikel 6 van de Mededingingswet), omdat de overeenkomst de concurrentie kan beperken. Het uitgangspunt bij het vaststellen van de handleiding was het scheppen van zoveel mogelijk duidelijkheid richting het bedrijfsleven, binnen het kader van de Mededingingswet. Dit betekent voor het bedrijfsleven een handleiding waarbij op één pagina wordt uitgelegd wanneer het vormen van een combinatieovereenkomst is toegestaan. Aan deze wens van het bedrijfsleven is tegemoet gekomen door het creëren van een duidelijk overzicht, in de vorm van een stappenplan dat op één pagina past. Daarnaast zijn in de handleiding veel voorbeelden opgenomen, deels theoretisch en deels voorbeelden uit de praktijk, om inzichtelijk te maken wat wel en wat
1510
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
niet mag binnen de kaders van de Mededingingswet. In de handleiding wordt via een stappenplan bekeken of er mogelijk strijd met het kartelverbod is. Indien ondernemingen bijvoorbeeld zonder de combinatieovereenkomst de opdracht niet zelfstandig kunnen uitvoeren dan is geen sprake van strijd met het kartelverbod en hoeft het stappenplan niet verder te worden doorlopen. De combinatieovereenkomst is dan geoorloofd. Hetzelfde geldt als bijvoorbeeld sprake is van de bagatelvrijstelling, waarbij kleine ondernemingen met een beperkt marktaandeel of zeer geringe omzet samenwerken. Wanneer ondernemingen met een meer dan gering marktaandeel concurrenten van elkaar zijn en zelfstandig de opdracht kunnen uitvoeren, dan moet worden gekeken naar het effect op de mededinging en kan sprake zijn van een ongeoorloofde afspraak die in strijd is met het kartelverbod. De handleiding komt in de vorm van een interactief pdf-document beschikbaar op http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/mededinging/kartel. De opzet van de interactieve versie is het doorlopen van het stappenplan. Elke stap bevat begrippen die voor nadere uitleg kunnen worden aangeklikt. De bewindsman verwacht bedrijven hiermee de gevraagde duidelijkheid te kunnen bieden. Kamerstukken II 2014/15, 24 036, nr. 410
Rechtshulp Marokko Brief van de Staatssecretaris van VenJ (18-05-2015) over de betekenis van het rechtshulpverdrag in strafzaken met Marokko in relatie tot het internationaal gewoonterecht inzake terugname van eigen onderdanen. – Het Verdrag betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Kamerstuk 32 816 (R1955)) is op 1 december 2012 inwerking getreden en bevat bepalingen over internationale strafrechtelijke samenwerking. Het internationaal gewoonterecht ziet op de verplichting van staten om hun onderdanen terug te nemen. In dit geval betreft het dus de terugname van Marokkaanse onderdanen die niet of niet langer rechtmatig verblijf hebben in Nederland. Dit gewoonterecht ziet niet op internationale
strafrechtelijke samenwerking, anders dan in de media gesuggereerd en Kamervragen doen vermoeden. Kamerstukken II 2014/15, 29 344, nr. 126
Doelgroep banenafspraak Brief van de Staatssecretaris van SZW (08-05-2015) over afspraken over wijzigingen in de werkprocessen van de beoordeling voor de doelgroep banenafspraak. – De Werkkamer, overlegorgaan van gemeenten en sociale partners, heeft op basis van de eerste maanden van 2015 vastgesteld dat het aantal verzoeken van gemeenten voor een beoordeling doelgroep banenafspraak achterblijft bij de verwachtingen. Alhoewel de oorzaken hiervan niet met zekerheid zijn vast te stellen, zijn aandachtspunten: • de wijze waarop gemeenten hun werkproces inrichten (een deel gaat eerst matchen bij een werkgever, dan de beoordeling uitvoeren, een deel doet het omgekeerd), • de wijze van beoordeling door UWV (combinatie van medische en arbeidskundige beoordeling, vergelijking met drempelfunctie, etc.), • de financieringswijze van de doelgroepbeoordelingen (gemeenten betalen UWV per beoordeling) en • de wijziging die de Participatiewet betekent voor VSO/PrO en ROC entree-leerlingen. De Werkkamer heeft naar aanleiding hiervan een aantal aanbevelingen gedaan om de werkprocessen anders in te richten, die samen met een aantal afspraken worden beschreven. Het is de overtuiging van partners dat deze afspraken zullen bijdragen aan het optimaal in beeld houden van mensen met beperkingen en een goede vulling van het doelgroepregister. Kamerstukken II 2014/15, 29 544, nr. 614
Preventie radicalisering Brief van de Minister van VenJ (0605-2015) over het beleid ten aanzien van de preventie van radicalisering. – In deze brief komt achtereenvolgens aan bod het preventiebeleid ten aanzien van meerderjarigen, vervolgens minderjarigen en tenslotte de (on)mogelijkheden van het nemen van preventieve maatregelen ten aanzien van radicalisering op basis van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Wet bopz). Radicalisering is geen geestes-
Wetgeving
stoornis zoals deze staan beschreven in de Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders, het classificatie-systeem dat wordt gebruikt in de psychiatrie. Bij een gedwongen opname op basis van de Wet bopz moet worden voldaan aan bepaalde criteria die door de rechter worden getoetst. Voor iemand die radicaliseert en op basis daarvan plannen voor een uitreis heeft, biedt de Wet bopz geen handvaten om deze persoon tegen te houden. Iemand die radicaliseert kan natuurlijk wel een bijkomende geestesstoornis hebben. De behandeling die iemand dan kan krijgen is alleen op deze geestesstoornis gericht, niet op de radicalisering. Kamerstukken II 2014/15, 29 754, nr. 309
Nationale veiligheid Brief van de Minister van VenJ (1205-2015) over de voortgang van de strategie nationale veiligheid. – Het Kabinet heeft verschillende strategieën tot zijn beschikking om, in samenwerking met publieke en private crisispartners, de veiligheid te kunnen waarborgen, zoals de Strategie Nationale Veiligheid, de Contraterrorisme-Strategie en de Cyber Security Strategie. De aandacht voor de bescherming van de vitale infrastructuur verbindt deze drie strategieën. Deze brief behandelt de ontwikkelingen die samenhangen met de Strategie Nationale Veiligheid. Daarbij wordt ingegaan op de volgende, onderling verbonden onderwerpen: 1. herziening Strategie Nationale Veiligheid; 2. herijking vitale infrastructuur; 3. verbetering crisisbeheersing. Verdere aanpassingen op vorenstaande thema’s zijn voorzien om de nationale veiligheid nog adequater te kunnen beschermen. De huidige jaarlijkse Nationale Risicobeoordelingen zullen worden vervangen door een Nationale Veiligheidsprofiel, dat iedere vier jaar zal worden uitgebracht. Dit Nationale Veiligheidsprofiel zal een overkoepelende analyse bieden van de belangrijkste (all hazard) risico’s en dreigingen voor de nationale veiligheid, alsmede een overzicht van relevante technologische en maatschappelijke ontwikkelingen. Op basis van het Nationale Veiligheidsprofiel moet, middels een separate capaciteitenanalyse, kunnen worden bepaald of en in hoeverre Nederland
voldoende is voorbereid op verschillende dreigingen voor de nationale veiligheid. Het proces om risico’s te identificeren en te beoordelen is een doorlopende activiteit waarover middels tussenproducten kan worden gecommuniceerd en waarover het vierjaarlijkse Nationale Veiligheidsprofiel een overkoepelende analyse biedt. Het Nationale Veiligheidsprofiel en de regionale risicoprofielen zullen, daar waar relevant, op elkaar gaan aansluiten. Veiligheidsregio’s en crisispartners worden betrokken bij het totstandkomingsproces van het Nationale Veiligheidsprofiel. Bevindingen uit dit profiel kunnen veiligheidsregio’s aanleiding geven om hun regionale risicoprofiel te actualiseren of aan te scherpen. Het eerste Nationale Veiligheidsprofiel zal in 2016 worden opgeleverd. Kamerstukken II 2014/15, 30 821, nr. 23
BIBOB Brief van de Minister van VenJ (0705-2015) bij de aanbieding van de jaarverslagen van het Landelijk Bureau Bibob en de kwaliteitscommissie Bibob over het jaar 2014. – De verslagen worden weliswaar gezamenlijk aangeboden, maar staan los van elkaar. Het kalenderjaar 2014 heeft bij het Bureau in het teken gestaan van doorontwikkeling. Met de totstandkoming van de Evaluatie- en Uitbreidingswet Bibob op 1 juli 2013 is een aantal nieuwe sectoren onder het bereik van de wet Bibob gebracht zijn. Ook hebben de bestuursorganen, met ondersteuning van de Regionale informatie- en expertisecentra (RIEC’s), meer mogelijkheden gekregen om informatie over de betrokkene op te vragen in het kader van het eigen onderzoek. De effecten hiervan zijn voor het Bureau merkbaar: er is veel belangstelling voor de nieuwe toepassingsterreinen ‘overheidsvastgoedtransacties’ en ‘huisjesmelkerij’. Er kwam bij het Bureau een groot aantal verzoeken tot informatie binnen en duidelijk werd dat er nog veel vragen leefden bij de bestuursorganen inzake de toepassing van de wet Bibob in de genoemde nieuwe toepassingsgebieden. Om die reden is het Bureau het project ‘Vastgoed en Huisjesmelkerij’ gestart, waarbij bestuursorganen werden voorzien van handreikingen en antwoorden
op de complexe vraagstukken die specifiek spelen op deze terreinen. In 2014 zijn 270 adviezen uitgebracht, waarvan 49 aanvullende adviezen. Dit is een vergelijkbaar aantal als voorgaande jaren. De meeste adviezen hebben betrekking op de horecabranche, op afstand gevolgd door onder meer coffeeshops, de seksbranche, milieu en bouwsector. Inzake de nieuwe sectoren die per 1 juli 2013 zijn toegevoegd, zijn 4 adviezen uitgebracht. Deze betroffen allen de vastgoedsector. Het Bureau verwacht in 2015 een verdere toename te zien in adviesaanvragen over deze en andere nieuwe sectoren die onder het bereik van de wet Bibob zijn gaan vallen, zoals specifieke vergunningen uit de Woningwet, subsidies die verstrekt worden zonder toestemming van de Minister van VenJ en vuurwerkimportvergunningen. De kwaliteitscommissie Bibob is ingesteld om een onafhankelijk oordeel te vellen over de kwaliteit van de adviezen van het Bureau en de zorgvuldigheid waarmee deze tot stand komen. Dit doet zij door steekproefsgewijs adviezen te toetsen. De kwaliteitscommissie beoordeelt de opbouw van het advies, de wijze waarop de informatie is geselecteerd, weergegeven en geanalyseerd en de vraag of de gebruikte informatie de conclusie van het advies kan dragen. In het jaarverslag is de kwaliteitscommissie van oordeel dat in de meeste van de door haar beoordeelde adviezen de conclusies goed zijn onderbouwd. Over het algemeen zijn de adviezen juridisch houdbaar en bruikbaar voor het bestuursorgaan. Kamerstukken II 2014/15, 31 109, nr. 17
Witwassen Lijst van vragen en antwoorden (vastgesteld 18-05-2015) van en aan de vaste cie. voor VenJ en de Minister van VenJ over het rapport van Algemene Rekenkamer ‘Bestrijden witwassen: stand van zaken 2013’ (Kamerstuk 31 477, nr. 6). – Er zijn zo’n 126 vragen gesteld en beantwoordt. Kamerstukken II 2014/15, 31 477, nr. 8
Geldstromen tussen onderen bovenwereld binnen het Koninkrijk Brief van de Minister van BZK (13-052015) met een reactie op het verzoek
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1511
Wetgeving
in het kader van het Koninkrijk een onderzoek mogelijk te maken naar de (illegale) geldstromen tussen onder- en bovenwereld op Curaçao en Sint Maarten, tussen deze landen en met landen buiten het Koninkrijk en hierbij in het bijzonder aandacht te besteden aan de invloed en het optreden van de gokindustrie. – Het Justitieel Vierpartijenoverleg (JVO) heeft al in januari 2015 besloten dat de vier landen in het Koninkrijk gezamenlijk werken aan een ketenbrede aanpak voor een structurele versterking van de rechtshandhaving. Deze gezamenlijke aanpak zal zich in het bijzonder richten op de financieel-economische en ondermijnende criminaliteit, met o.a. onderzoek naar geldstromen tussen onder- en bovenwereld. Kamerstukken II 2014/15, 31 568, nr. 161
Beleidsdoorlichting VenJ Brief van de Minister van VenJ (0705-2015) over de opzet en vraagstelling van de beleidsdoorlichting 2015. – Ingaande de begrotingen 2016 zal de regering een toelichting opnemen over de onderzoeksopzet van de beleidsdoorlichtingen die in het betreffende begrotingsjaar aan de Kamer worden toegestuurd. Onderhavige brief behandelt de aanpak van de doorlichting van het begrotingsartikel 32: Rechtspleging. Er is recentelijk een commissie ingesteld die onderzoek zal doen naar de oorzaken van de kostenstijging van gesubsidieerde rechtsbijstand en aanbevelingen zal doen voor vernieuwing van het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand met het oog op een betere budgettaire beheersbaarheid van het stelsel waarbij de toegang tot het recht voor minen onvermogenden gegarandeerd blijft. Gelet op de overlap die het onderzoek van de commissie heeft met een beleidsdoorlichting is besloten het onderdeel gesubsidieerde rechtsbijstand niet mee te nemen in de beleidsdoorlichting artikel 32. De verwachting is dat in het onderzoek van de commissie de evaluatievragen die normaal gesproken in een beleidsdoorlichting voorkomen, aan de orde zullen komen. De beleidsdoorlichting van het onderdeel 32.3 inzake de rechtspraak voert het departement zelf uit (zie ook bijlage 1 bij onderhavige brief). Kamerstukken II 2014/15, 33 199, nr. 8
1512
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
Test internetstemmen Brief van de Minister van BZK (19-052015) over een test met internetstemmen voor kiezers die vanuit het buitenland stemmen. – Het kabinet heeft in 2014 geconcludeerd dat de tijd (nog) niet rijp is voor het stemmen per internet voor de kiezers in het buitenland. De reden daarvoor is dat er teveel risico’s kleven aan deze vorm van stemmen en dat het kostbaar is. Omdat de techniek zich verder ontwikkelt en het kabinet het stemmen voor de kiezers in het buitenland makkelijker wil maken zal er nu toch een test komen met internetstemmen voor kiezers vanuit het buitenland. De test heeft betrekking op de beveiliging en richt zich op de volgende vraagstukken: • Wat vergt internetstemmen aan de kant van de kiezer? Hoe kan de kiezer in voldoende mate vertrouwen hebben in een stemdienst waarmee hij/zij een stem uitbrengt en wat is er nodig aan de kant van de kiezer om een zo optimaal mogelijke betrouwbaarheid te kunnen realiseren?; • Hoe betrouwbaar zijn ontwikkelde internetstemdiensten die gebruikt zijn/worden voor verkiezingen van vertegenwoordigende organen? Als blijkt dat er leveranciers zijn die bereid zijn én financiële middelen beschikbaar dan zal in het voorjaar van 2016 het plan van aanpak worden gemaakt voor organisatie en uitvoering van de test. De test kan dan eind 2016 plaatsvinden en zal de vorm hebben van een gesimuleerde verkiezing die enkele dagen zal duren. Tijdens die gesimuleerde verkiezing zullen de beveiligingstesten plaatsvinden. Een verkenning naar de technische mogelijkheden om de risico’s aan de kant van de kiezer te beperken én een enquête onder Nederlanders die vanuit het buitenland mogen stemmen zullen eveneens worden uitgevoerd. De enquête zal zich richten op de vraag hoe de kiezers in het buitenland oordelen over het stemmen per internet en welke mate van beveiliging deze kiezers nodig vinden om gebruik te kunnen maken van deze optie.
05-2015) met de kabinetsvisie voor een coherente en toekomstgerichte Nederlandse beleidsinzet ten aanzien van Rusland. – In deze brief wordt eerst ingegaan op recente binnenlandse en economische ontwikkelingen in Rusland. Dit bouwt op naar een analyse van het Russische optreden in het buitenland van de laatste jaren. Het is dit optreden van Rusland in het buitenland, en specifiek de schending van internationaal recht met de illegale annexatie van de Krim en de schending van de soevereiniteit van Oekraïne, dat aanleiding geeft tot het benoemen van een ‘waterscheiding’ en heroverweging van de wijze waarop Nederland Rusland benadert. Aansluitend volgt een samenvatting van de Nederlandse belangen in de relatie met Rusland – deze zijn immers leidend voor de beleidsinzet. Ten slotte wordt de visie van het kabinet voor een coherente en toekomstgerichte Nederlandse beleidsinzet ten aanzien van Rusland geschetst. In de visie van het kabinet moet Nederland, samen met partners en bondgenoten, ernaar streven om op termijn een nieuw evenwicht in de betrekkingen met Rusland te bereiken. De ambitie van partnerschap en convergentie tussen Rusland en het Westen zal de komende tijd bijgesteld moeten worden naar een meer realistische inzet gericht op de-escalatie van het Russische beleid t.a.v. bijvoorbeeld Oekraïne, en waar mogelijk/noodzakelijk op dialoog en functionele samenwerking. Kamerstukken II 2014/15, 34 000 V, nr. 69
Verantwoordingsbrief 2014
Beleidsinzet Rusland
Verantwoordingsbrief van de Minister President, Minister van AZ (20-052015) over het jaar 2014. – Met deze brief wordt verantwoording afgelegd over de resultaten van het regeringsbeleid in 2014. De verschillende departementale jaarverslagen bieden inzicht in de specifieke beleidsresultaten per departement en deze resultaten zijn daar zo goed mogelijk kwantitatief, en waar dit niet mogelijk is zo goed mogelijk kwalitatief, onderbouwd. Deze Verantwoordingsbrief begint met een beschouwing over het politieke jaar 2014 met specifieke aandacht voor twee focusonderwerpen, te weten decentralisatie en fraude.
Brief van de Minister van BuZa (13-
Kamerstukken II 2014/15, 34 206, nr. 1
Kamerstukken II 2014/15, 33 829, nr. 9
Nieuws
1085
EU-rechter en Nederland In 2014 heeft de Nederlandse regering in 66 procedures haar visie op de uitleg en toepassing van het EUrecht aan de EU-rechters voorgelegd. Het oordeel van de Europese rechter komt in een ruime meerderheid van deze zaken overeen met het Nederlandse standpunt. Dat blijkt uit het jaarbericht 2014 van de Nederlandse procesvertegenwoordiging bij het EU-Hof en het EU-Gerecht.
H
et jaarbericht biedt inzicht in de werkzaamheden van de Nederlandse procesvertegenwoordiging en informatie over de inbreng van de Nederlandse regering in zaken die het afgelopen jaar door deze Europese hoven zijn gewezen.
Ontwikkeling Unierecht Ook in 2014 hebben de Europese hoven belangrijke bijdragen geleverd aan de ontwikkeling van het Unierecht. Zo heeft het Hof in de zaken Association de médiation sociale, Pfleger en Siragusa het toepassingsbereik
van het EU-Handvest van de grondrechten voor de lidstaten nader verduidelijkt. Ook oordeelde het Hof in het advies 2/13 dat het conceptakkoord om de toetreding van de EU tot het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens te realiseren, onverenigbaar is met het Unierecht. In de zaken Bero, Ly Pham, Mukarubega en Boudjlida heeft het Hof de rechten en plichten uit de terugkeerrichtlijn verduidelijkt. Belangrijk voor Nederland was verder de prejudiciële zaak A., B., en C., waarin het Hof uitspraak heeft gedaan over de verenigbaarheid met het Unierecht van de beoordeling van een gestelde homoseksuele gerichtheid in de context van asielaanvragen. In de zaken X. en Q. oordeelde het Hof dat het Unierecht in beginsel niet belet dat Nederlandse belastingvoordelen enkel worden toegekend aan landgoederen en monumenten die in Nederland zijn gelegen. Een bespreking van deze en andere zaken is in hoofdstuk 2 van het jaarbericht te vinden.
In 2014 hebben de Europese hoven 66 zaken afgedaan waaraan Nederland een bijdrage of inbreng heeft geleverd. Van de in totaal 54 prejudiciële zaken zijn 29 zaken gewezen naar aanleiding van verwijzingen van Nederlandse rechters en 25 naar aanleiding van verwijzingen uit andere lidstaten. Daarnaast was Nederland betrokken bij 11 zogeheten rechtstreekse zaken. Het oordeel van de Europese hoven komt in een ruime meerderheid van de in dit jaarbericht besproken zaken overeen met het door Nederland ingebrachte standpunt. Het jaarbericht is ingedeeld in twee hoofdstukken. Hoofdstuk 1 geeft een overzicht van de werkzaamheden van de Nederlandse procesvertegenwoordiging in Luxemburg. Hoofdstuk 2 bevat de samenvattingen van alle uitspraken uit 2014 in zaken waaraan Nederland partij was of anderszins heeft deelgenomen. Het jaarbericht is te vinden via www. minbuza.nl/ecer/nieuws/2015/05/
1086
Geen leges voor BIBOB-onderzoek Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft op 28 mei jl. geoordeeld dat de gemeente geen leges voor een BIBOB-onderzoek mag heffen. Leges mogen alleen worden geheven voor diensten die de gemeente verstrekt.
De zaak In 2012 heeft belanghebbende een drank- en horecavergunning aangevraagd omdat hij een café wilde beginnen. Naar aanleiding van deze aanvraag heeft de gemeente een BIBOB-onderzoek laten uitvoeren. De kosten van dit onderzoek, ruim 1200 euro, zijn door middel van leges op belanghebbende verhaald.
Dienst In de Gemeentewet staat dat leges alleen geheven mogen worden bij een door de gemeente verstrekte dienst. Van zo’n dienst is sprake als deze in overheersende mate het individuele belang van de burger dient. Wanneer het algemeen belang op de voorgrond staat, dan is dat geen dienst. Dit laatste is volgens het hof het geval in deze zaak. Bij een BIBOB-onderzoek staat de publieke taakuitoefening van de gemeente voorop, waaronder de leefbaarheid en veiligheid van de stad en de handhaving van de rechtsorde. In zo’n geval kan dus geen leges in rekening
worden gebracht. Voor de uitleg van begrippen als legesheffing en dienstverlening moet volgens het hof worden geput uit de ontstaansgeschiedenis van artikel 229 van de Gemeentewet. Het Hof slaat geen acht op de door de wetgever in de toelichting bij latere wetgeving, in casu de Wet BIBOB, gegeven inkleuring van deze begrippen. Dat voor het uitvoeren van een BIBOB-onderzoek wordt aangesloten bij de behandeling van een vergunningaanvraag maakt niet dat sprake is van een individualiseerbaar belang. ECLI:NL:GHSHE:2015:1854
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1513
1087
Universitair Nieuws
Wilt u dat uw (juridische) proefschrift of dat van iemand die u kent aangekondigd wordt in deze rubriek dan kunt u het proefschrift en een samenvatting sturen naar het redactiebureau; zie colofon.
Oraties Op 11 juni 2015 houdt prof. dr. E.P.M. (Bart) Joosen, hoogleraar Prudentieel Toezichtrecht aan de Universiteit van Amsterdam, om 16.00 uur zijn oratie, met de titel: Bankwetgeving na de financiële crisis: is het genoeg? De financiële crisis van 2007 en de crisis in de Eurozone van 2011 hebben geleid tot een nieuwe golf van regelgeving voor de bankensector. Toepassing van alle nieuwe regels voor de bankensector in de dagelijkse praktijk is zeer gecompliceerd, betoogt Joosen in zijn oratie. Regelgeving voor de bankensector is na de financiële crisis gedetailleerder en dwingender geworden. Deze regelgeving geeft minder ruimte voor instellingsspecifieke en flexibele toepassing. Voor politici, toezichthouders en wetgevers gaat de regelgeving nog niet ver genoeg; de sector en instellingen vinden het al meer dan genoeg. Dreigt er een wetgevingsinfarct? Principles based-regelgeving, waar ondernemingen zelf verantwoordelijk zijn voor de inrichting van de compliance-omgeving die is afgestemd op de aard, omvang en complexiteit van de onderneming, wordt tegenwoordig niet meer verdedigbaar geacht. De heersende opvatting is dat strenge en gedetailleerde rules based-regels een nieuwe crisis in de bankensector beter kunnen voorkomen. Plaats: Aula - Oude Lutherse kerk, Singel 411 te Amsterdam
On 12 June 2015 prof. Christopher Hodges and prof. Astrid Stadler will hold their valedictory lectures at Erasmus University Rotterdam. Both were appointed professor in 2011. The title of the valedictory lecture of prof. Hodges (Professor of Fundamentals of Private Law) is: Law and Corporate Behaviour: Integrating Regulation, Enforcement, Compliance,
1514
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
Culture and Ethics. The title of the valedictory lecture of prof. Stadler (Professor of Comparative Mass Litigation on behalf of Stichting OCA) is: What’s wrong about the pooling of claims to fight against cartels? The lectures will take place from 14.45 to 17.00 and will be preceded by an opening speech of the dean of the Erasmus School of Law Suzan Stoter, and followed by a reception. Plaats: Q1-01 (room Sartre in the Q-building) at Erasmus University Rotterdam. Registration is required, pease send an e-mail to Rosalie Dieleman (
[email protected]).
Op 16 juni 2015 houdt prof. dr. A.C. (Antoine) Buyse, hoogleraar Rechten van de mens in multidisciplinair perspectief aan de Universiteit Utrecht, om 16.15 uur zijn inaugurele rede, getiteld: Human Rights for Foxes and Hedgehogs. Plaats: Auditorium, Academiegebouw Universiteit Utrecht (RSVP voor 1 juni:
[email protected])
Promoties Verzekering verzekerd? Dit proefschrift van Noortje Lavrijssen is een studie naar de wettelijke saneringsregelingen die beschikbaar zijn om het faillissement van schade- en levensverzekeringsondernemingen te voorkomen en naar de gevolgen die deze regelingen – in vergelijking met het faillissement – hebben voor verzekerden met betrekking tot de dekking en de voortzetting van de verzekeringsovereenkomst. Wordt de faillietverklaring uitgesproken, kan worden geprobeerd om de verzekeringsportefeuille over te dragen aan een financieel gezonde verzekeraar. Het is niet aannemelijk dat zo’n overdracht kan worden gerealiseerd; in de meeste gevallen zal de curator overgaan tot liquidatie van het verzekeringsbedrijf en daarmee tot liquidatie van de verzekeringsportefeuille. Gelet op de hoge verzekeringsdichtheid in Nederland en de (financiële) afhankelijkheid van verzekerden ten opzichte van verzekeraars, is het belang van saneringsregelingen ter voorkoming van het faillissement van een verzekeraar daarom groot. In Nederland kennen we vier sane-
ringsregelingen: de onteigeningsregeling, de overdrachtsregeling, de opvangregeling en de noodregeling. De onteigeningsregeling is de meest vergaande regeling. Bij onteigening op grond van art. 6:2 lid 1 Wft gaat het eigendom van vermogensbestanddelen van de financiële onderneming of de door de financiële onderneming uitgegeven effecten over op de Staat (nationalisatie dus). Bij de overdrachtsregeling ex art. 3:159c lid 1 Wft gaat het om een door DNB geregisseerde overdracht van aandelen uitgegeven door de financiële onderneming of van vermogensbestanddelen van de financiele onderneming aan een derde private partij, al dan niet door tussenkomst van een overbruggingsinstelling. Voor levensverzekeraars kan door DNB ook gebruik worden gemaakt van de opvangregeling, geregeld in de artt. 3:149-158 Wft. Het gaat hierbij om verplichte herverzekering door of verplichte portefeuilleoverdracht aan de opvanginstelling ter voorkoming dat moet worden gekort op de rechten van verzekerden. Het laatste redmiddel om een faillissement te voorkomen is de noodregeling, geregeld in de artt. 3:160-201 Wft. De Rechtbank Amsterdam kan aan de bewindvoerders een machtiging verlenen die strekt tot (gehele of gedeeltelijke) overdracht van de verzekeringsportefeuille (ook wel ‘machtiging tot sanering’ genoemd), of tot (gehele of gedeeltelijke) liquidatie van de verzekeringsportefeuille (ook wel ‘machtiging tot liquidatie’ genoemd), of een combinatie van beide. De kern van de noodregeling wordt gevormd door de bijzondere machtigingsmogelijkheid van art. 3:195 Wft, op grond waarvan kan worden gekort op de rechten van verzekerden. De bijzondere machtiging kan betrekking hebben op het wijzigen van de voorwaarden of op het verkorten van de duur van de verzekeringsovereenkomsten. Zowel de onteigeningsregeling als de overdrachtsregeling en de opvangregeling zorgen er – ieder op hun eigen manier – voor dat de uitkeringen en de verzekeringsovereenkomst veilig gesteld worden; de gevolgen voor verzekerden binnen die regelingen zijn nihil. De verzekering is in die gevallen ook echt verzekerd. De noodregeling en het faillissement hebben
Universitair Nieuws
daarentegen wel gevolgen voor verzekerden ten aanzien van de voortzetting van de verzekeringsovereenkomst en de dekking. Ook al zijn verzekerden preferente faillissementsschuldeisers, de boedel is veelal ontoereikend om alle (preferente) faillissementsschuldeisers te voldoen. Enkel wanneer het Waarborgfonds Motorverkeer ten aanzien van WAM-verzekeringen of het Zorginstituut Nederland ten aanzien van zorgverzekeringen tot uitkering komt, hebben de noodregeling en het faillissement geen gevolgen voor verzekerden ten aanzien van de dekking. In het verlengde van deze conclusies worden ook nog enkele aanbevelingen gedaan. De belangrijkste twee zijn dat de instrumenten van de overdrachtsregeling, opvangregeling en noodregeling als saneringsprocedure elkaar aanvullen en daarom gehandhaafd moeten blijven en dat de saneringsregelingen sanering behoeven. Op welke wijze deze sanering in de ogen van de auteur zou moeten worden gerealiseerd, wordt beschreven in het laatste hoofdstuk van het proefschrift. Lavrijssen promoveerde op 17 april 2015 aan Tilburg University. Haar promotoren waren prof. mr. J.B.M. Vranken en prof. mr. R.M. Wibier. N. Lavrijssen Verzekering verzekerd? Serie Recht en Praktijk Financieel Recht FR13 Wolters Kluwer 2015, 184 p., € 49,50 ISBN 978 90 1313 024 9
Voorkomen van witwassen Het verhullen van illegaal verkregen vermogen, beter bekend als witwassen, is in vrijwel de hele wereld strafbaar gesteld en is sinds het begin van de jaren negentig een handhavingsprioriteit. Het internationale karakter van witwassen, in combinatie met schattingen over de omvang en de verstorende effecten die ermee gepaard gaan, maakt witwassen een grote bedreiging voor nationale en
internationale financiële markten. Witwassen wordt bovendien als een gevaar voor de samenleving beschouwd omdat het sterk samenhangt met georganiseerde drugs- en witteboordencriminaliteit. De afgelopen jaren is er een zogenoemd tweesporenbeleid ontwikkeld dat zich enerzijds richt op de preventie van witwassen door middel van identificatie- en meldplichten voor aangewezen instellingen en anderzijds op het pakken en bestraffen van witwassers. Binnen het preventieve anti-witwasbeleid speelt toezicht een belangrijke rol. Omdat de Europese richtlijn 2005/60/EG tot voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld en de financiering van terrorisme (‘Derde richtlijn’) wat betreft de vormgeving van het toezicht veel aan de lidstaten heeft overgelaten, zijn hun keuzes beïnvloed door factoren als nationale politiek, cultuur, het rechtssysteem, de economie en financiën. Door deze verschillende invloeden bestaat er nu een lappendeken (patchwork) van anti-witwastoezicht systemen in de Europese Unie. Dit onderzoek van Melissa van den Broek toont aan dat er vier toezichtmodellen in de Europese Unie bestaan, te weten: het FIU model, het externe model, het interne model en het hybride model. Het hoofdkenmerk van het FIU model is dat de financiële inlichtingeneenheid de nationale autoriteit is met de eindverantwoordelijkheid voor het antiwitwastoezicht. Financiële inlichtingeneenheden (financial intelligence units) zijn (onderdeel van) nationale autoriteiten die primair belast zijn met het ontvangen, opvragen, analyseren en het verspreiden onder bevoegde autoriteiten van meldingen van verdachte transacties die zijn gedaan door instellingen vallen onder de werking van de anti-witwasregelgeving. In het externe model wordt het anti-witwastoezicht formeel uitgevoerd door bestuursorganen of overheidsorganen die geen directe relatie of beroepsrelatie hebben met onder toezichtstaande instellingen of professionals. Het lei-
dende beginsel van het interne model is dat waar anti-witwastoezicht kán worden uitgevoerd door interne toezichthouders (beroepsorganisaties), zij deze taak ook zullen uitvoeren. Het laatste model is het hybride model, die in verschillende gradaties de verschillende elementen van de drie eerdergenoemde modellen combineert. De toezichtmodellen hebben als grondslag voor de landenselectie in dit onderzoek gefungeerd. De landen die verder zijn onderzocht zijn Nederland, Spanje, het Verenigd Koninkrijk en Zweden. Elk land vertegenwoordigt een van de vier bovengenoemde modellen. De effectiviteit van het anti-witwastoezicht op banken, makelaars en accountants in deze landen is vervolgens geanalyseerd vanuit het perspectief van effectief toezicht. Dit toetsingskader is ontwikkeld vanuit het effectiviteitsbeginsel als beginsel van good governance en EU-beginsel, de minimum vereisten die voortvloeien uit Derde richtlijn en een literatuurstudie. Deze vereisten voor effectief toezicht worden in dit onderzoek onderscheiden in drie categorieen: juridische vereisten, institutionele vereisten en vereisten met betrekking tot bevoegdheden van de toezichthouders en de feitelijke toepassing daarvan. Op basis van een uitgebreide analyse wordt in dit onderzoek geconcludeerd dat het meest effectieve anti-witwastoezicht in het Verenigd Koninkrijk te vinden is. Ter versterking van de effectiviteit van het anti-witwastoezicht sluit dit onderzoek af met aanbevelingen aan de EU-wetgever en de wetgevende instanties van de vier onderzochte landen. Van den Broek verdedigt haar proefschrift op 5 juni 2015. Haar promotoren zijn prof. dr. G.H. Addink en prof. dr. B. Unger. Melissa van den Broek Preventing money laundering: a legal study on the effectiveness of supervision in the European Union Eleven International Publishing 2015, 564 p., ±€ 62,50 ISBN 978 94 6236 577 3
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1515
1088
Personalia
Adviesraad Internationale Vraagstukken In mei 2015 heeft de ministerraad er, op voorstel van minister Koenders van Buitenlandse Zaken, mee ingestemd om prof. dr. C.P.M. (Tineke) Cleiren, hoogleraar Straf- en Strafprocesrecht bij het Instituut voor Strafrecht & Criminologie van de Universiteit Leiden, voor te dragen voor benoeming tot lid van de Adviesraad Internationale Vraagstukken (AIV). De benoeming geldt voor een periode van vier jaar (20152019). Tineke Cleiren volgt in de AIV mevrouw Verrijn Stuart op, en wordt tevens vice-voorzitter van de permanente commissie Mensenrechten, waarvan zij van 2000 tot 2006 lid was.
1089
Advocatuur Per 1 juni 2015 treedt Jan Broekhuizen als partner aan bij Kennedy Van der Laan. Broekhuizen is 18 jaar werkzaam als advocaat. In deze jaren heeft hij zich gespecialiseerd in financieel recht (Wet op het financieel toezicht en aanverwante Nederlandse en Europese regelgeving) en adviseerde hij toezichthouders, financiële ondernemingen en private marktpartijen. Naast zijn werk als advocaat is Broekhuizen verbonden aan de Rijksuniversiteit Groningen en het Groningen Centre for European Financial Services Law, waar hij werkt aan een proefschrift over ontwikkelingen binnen ‘regulatory private law’. Voor zijn overstap naar Kennedy Van der Laan was hij partner bij Boekel.
Voor het plaatsen van berichten in deze rubriek kunt u uw tips en informatie sturen naar
[email protected].
jaar ‘Charitas, erven en schenken in de 21e eeuw’. Er is steeds meer vermogen in handen van particulieren en het is niet langer vanzelfsprekend dat dit vermogen integraal vererft naar jongere generaties. Meer mensen willen een stempel op de wereld nalaten en niet alleen ‘geld’. Adviseurs kunnen hun cliënten op een zinvolle wijze helpen om de noodzakelijke keuzes te maken in dit proces; daarbij gaat het niet alleen om de fiscale voordelen, die verbonden zijn aan schenken of nalaten aan charitatieve instellingen, maar ook om de processuele en inhoudelijke keuzes. Voorts professionaliseert de charitatieve sector snel, al dan niet gedwongen door het gewijzigde overheidsbeleid en komen allerlei nieuwe, vaak innovatieve geef- en maatschappelijke investeringsmoge-
lijkheden tot stand. Ook op dit terrein wordt wetgeving ingekleurd door de maatschappelijke ontwikkelingen, maar verdient op onderdelen ook aanpassing. Tijdens deze dag wordt interdisciplinair de stand van zaken gepresenteerd waar het betreft charitas, erven en schenken en wordt praktische informatie gedeeld met de verschillende disciplines die zich bezighouden met schenkingen en nalatenschappen.
Met ingang van 1 mei 2015 is Bob van der Kamp als partner toegetreden tot LEXSIGMA Advocaten in Amsterdam. Hij was voorheen werkzaam bij Boot Advocaten en zal bij zijn nieuwe kantoor het label LEXSIGMA Healthcare verder gaan uitbouwen. Van der Kamp heeft ruim tien jaar ervaring op het gebied van ondernemingsrecht, corporate litigation en gezondheidsrecht. Hij is veel betrokken bij inkooptrajecten, fusies en overnames, vergoedingenkwesties en markttoegangsvraagstukken.
Agenda 12 06 2015 VMC Studiemiddag De voorjaarsstudiemiddag van de VMC zal zijn gewijd aan de vrijheid van meningsuiting. De bedoeling is na de gebeurtenissen en discussies van de eerste helft van dit jaar tot aan de dag van vandaag een beeld te krijgen van de juridische en maatschappelijke betekenis van de uitingsvrijheid en de beperkingen, die daarop kunnen worden aangebracht. Van belang daarbij is te zien hoe die vrijheid zich in de nabije toekomst zou kunnen of moeten ontwikkelen. Tijd: vrijdag 12 juni vanaf 13:30 Plaats: Trippenhuis, Kloveniersbrugwal 29 te Amsterdam
23 06 2015 Erfenisvakdag Het thema van de Erfenisvakdag is dit
1516
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
Tijd: dinsdag 23 juni van 10:00 tot 17:00 uur Plaats: Kasteel De Vanenburg, Vanenburgerallee 13 te Putten Inlichtingen en aanmelding: via: http://www.meetings. maklu.nl/nl/erfenisvakdagen/erfenisvakdag-vj-2015/. De deelnamekosten bedragen € 275 (ex btw). Bij verscheidene beroepsorganisatie zijn PE-punten aangevraagd. Hiernaast krijgen alle deelnemers krijgen een deelnamecertificaat voor 5 opleidingsuren.
Agenda kort
16 01 t/m 19 06 2015 Fraude, Compliance & Onderneming bijeenkomsten
11 06 2015 Fourth European Conference on Symptom Validity Assessment (SVA)
15 06 2015 Afscheidssymposium prof. Giard
NJB 2014/2205, afl. 42, p. 3044
NJB 2015/203, afl. 3, p. 238
NJB 2015/998, afl. 20, p. 1401
02 02 t/m 18 06 2015 Duurzaamheidsdenken in het Recht
11 06 2015 Cursus Lesbisch Ouderschap
NJB 2015/144, afl. 2, p. 165
NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
17 06 2015 Cursus het kind en het familie en jeugdrecht
09 06 2015 Studiemiddag: ins-and-outs van het Bouwbesluit 2012
11 06 2015 Ondernemingsrechtdiner
NJB 2015/857, afl. 17, p. 1206
NJB 2015/998, afl. 20, p. 1401
NJB 2015/911, afl. 18, p. 1276
09 06 2015 Bijeenkomst Werkgroep Rechtsbijstand in Vreemdelingenzaken (WRV)
12 06 2015 De toepassing van het IVRK in de Nederlandse rechtspraak Deel II NJB 2015/729, afl. 14, p. 934
17 06 2015 Taalbegrip van consumenten en contractenrecht NJB 2015/1047, afl. 21, p. 1460
18 06 2015 Reporting, controle en toezicht: ZIFO congres 2015
NJB 2015/998, afl. 20, p. 1401
12 06 2015 NJV Jaarvergadering
NJB 2015/811, afl. 16, p. 1139
10 06 2015 Actualiteitenlunch MerkenModellen-Auteursrecht
NJB 2015/1047, afl. 21, p. 1460
18 06 2015 Dag van de ondernemende advocaat
12 06 2015 VMC Studiemiddag
NJB 2015/958, afl. 19, p. 1332
NJB 2015/911, afl. 18, p. 1276
NJB 2015/1089, afl. 22, p. 1516
Een uitgebreide versie van deze agenda is te raadplegen op www.njb.nl.
Nederlandse Mediation
Het nieuwe tijdschrift dat methodiek en uitkomsten van mediations inzichtelijk maakt!
25%
KENNISMAKINGSKORTING
A Abonneer u nu en kkrijg 25% korting op het eerste jaar van h u uw abonnement
Nederlandse Mediation online: € 100,- (excl. btw) per jaar. U betaalt het eerste jaar slechts € 75,-
GRATIS DOWNLOAD 1E AFLEVERING IN PDF!
Nederlandse Mediation online + tijdschrift: € 126,- (excl. btw) per jaar. U betaalt het eerste jaar slechts € 94,50
Nederlandse Mediation (NM) behandelt mediations op diverse aandachtsgebieden, zoals: familiemediation (scheiding en nalatenschap) zakelijke mediation overheidsmediation arbeidsmediation
Online én op papier Nederlandse Mediation verschijnt 4 x per jaar. Online én op papier. Redactie: Fred Schonewille (hoofdredacteur) Dirk-Jan Bender Annet Draaijer
Eva Schutte Marieke Zon Paula Boshouwers (redactiesecretaris)
Meer informatie en bestellen? Ga naar www.wolterskluwer.nl/mediation
NEDERLANDS JURISTENBLAD – 05-06-2015 – AFL. 22
1517
De HAN vraagt een gepromoveerd jurist, deskundig op het gebied van geprivatiseerde overheidstaken, met onderwijs- en leidinggevende ervaring en een uitgebreid netwerk. U publiceert op het vakgebied van het lectoraatsonderwerp in gezaghebbende tijdschriften en hebt ruime ervaring met de acquisitie van onderzoeksopdrachten. We bieden een interessante en uitdagende functie in een dynamische en inspirerende werkomgeving.
www.han.nl/ vacatures
Lector Juridische Consequenties Privatisering Overheidstaken 0,8 fte | Arnhem
KOM OOK WERKEN BIJ DE HAN!
HAN GEEFT JE DE RUIMTE. MAAK ER GEBRUIK VAN!
Werken bij Universiteit Leiden Innovatief, intercultureel, internationaal. Universiteit Leiden speelt een leidende rol in het wetenschappelijk onderzoek en onderwijs. Sinds 1575 levert zij een prominente bijdrage aan een veilige, gezonde, duurzame, welvarende en rechtvaardige wereld. Universiteit Leiden streeft naar excellentie in een open, kleinschalig en persoonlijk (werk) klimaat. Ontdek de hechte academische gemeenschap en vrijheid van geest, dagelijks uitgedragen door studenten en medewerkers. Universiteit Leiden – een inspirerende werkomgeving!
Hoogleraar Europees Strafrecht (0.2-0.4 fte) Als hoogleraar verzorgt en coördineert u Europeesrechtelijk georiënteerde vakken binnen de afstudeerrichting straf- en strafprocesrecht van de Master Rechtsgeleerdheid en binnen de Engelstalige Master Criminal Justice bij het Instituut Strafrecht & Criminologie. U begeleidt scripties, verzorgt postacademisch onderwijs en verricht wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot actuele ontwikkelingen binnen het Europees strafen strafprocesrecht. Het (inter)nationale onderzoek is voor een belangrijk deel ingebed in het facultaire
Bij ons leer je de wereld kennen
onderzoeksprogramma ‘Criminal Justice: Legitimacy, Accountabiltiy and Effectivity’ en sluit aan op het universitaire profileringsgebied ‘Interaction between Legal Systems’. Voor inhoudelijk informatie kunt u contact opnemen met prof. mr. Crijns, tel. 071-527 75 21, of per e-mail via de managementassistente:
[email protected]. Een uitgebreide functieomschrijving is te vinden op www.werkenbij.leidenuniv.nl.