Observatorium voor krediet aan niet-financiële vennootschappen de Berlaimontlaan 14 – BE-1000 Brussel Tel. +32 2 221 26 99 – Fax +32 2 221 31 97 BTW BE 0203.201.340 – RPM Brussel
Links:
2013-0 8 -2 6
kredietobservatorium
Bijdrage van het departement Studiën aan het Observatorium voor krediet aan vennootschappen VOORNAAMSTE RECENTE ONTWIKKELINGEN (trimestriële bijwerking van 26 augustus 2013) _________________________
Executive summary In het tweede kwartaal van 2013 bleven in België de bedrijfskredieten, verleend door de ingezeten banken, toenemen. De bankkredieten groeiden jaar op jaar met 2,3 %, tegen 1,3 % in het eerste kwartaal van 2013. Zodoende kwam het groeitempo van de kredietverlening net boven het in 2012 opgetekende gemiddelde van 2,1 % uit, maar nog steeds onder dat van 2011 (4,2 %). Deze ontwikkeling bevestigt de sedert de tweede helft van 2012 weinig dynamische kredietgroei en strookt met het recente verloop van de economische conjunctuur. De groei wordt vooral ondersteund door de langlopende kredieten die in het tweede kwartaal van het jaar naar volume bleven toenemen, terwijl de kortlopende kredieten zich - eveneens naar volume - na vier kwartalen van negatieve groei, stabiliseerden. De rentes op nieuwe kredieten vertoonden uiteenlopende ontwikkelingen. Ofschoon de leidinggevende rente van de ECB daalde, lieten de kortetermijnrentes voor bankkredieten een lichte stijging optekenen. De rentes op lange- en middellangetermijnkredieten bleven daarentegen dalen, ondanks de toegenomen volatiliteit op de kapitaalmarkten en de recente stijgingen van de rendementen op OLO's. De Belgische banken hebben te kennen gegeven dat ze in het tweede kwartaal van 2013 hun kredietvoorwaarden hebben versoepeld, en dit zowel voor de grote ondernemingen als voor de kmo's. Deze maatregel volgde op drie eerdere verkrappingen in de loop van de voorgaande vier kwartalen. Als redenen voor deze versoepeling werden de verzwaarde concurrentiedruk alsook de verbeterde liquiditeitspositie van de banken en hun vlottere toegang tot marktfinanciering opgegeven. De versoepeling van de kredietvoorwaarden uitte zich in een vernauwing van de marges op zowel standaard- als risicovolle kredieten. De banken gaan ervan uit dat de kredietvoorwaarden aan de ondernemingen in het derde kwartaal van 2013 gehandhaafd zullen worden. De ondernemingen blijven de algemene kredietvoorwaarden evenwel als eerder ongunstig beschouwen. In het eurogebied bleef het groeitempo van het bancair krediet in het tweede kwartaal van het jaar negatief. In juni beliep de groei op jaarbasis -2,3 % (het laagste peil sinds januari 2010). De situatie tussen de lidstaten onderling blijft echter heterogeen. Voorts maakten de banken van het eurogebied tijdens deze periode gewag van een lichte aanscherping van hun voorwaarden voor bedrijfskredieten. Voor het derde kwartaal van 2013 verwachten ze dat de huidige kredietvoorwaarden zullen worden gehandhaafd.
Verloop van het krediet aan de vennootschappen gedurende het tweede kwartaal van 2013 _________________________ Kredietvolume De kredieten verleend door de ingezeten banken aan de ondernemingen in België bleven ook in het tweede kwartaal van 2013 toenemen. Ten opzichte van het voorgaande kwartaal werd er bovendien een versnelling in het groeitempo vastgesteld. Gecorrigeerd voor het effect van de wisselkoersschommelingen, groeide de kredietverlening op jaarbasis met 2,3 %, tegen 1,3 % in het eerste kwartaal van 2013. Zodoende lag de groei net boven het in 2012 opgetekende gemiddelde van 2,1 %, maar nog steeds onder dat van 2011 (4,2 %). Deze ontwikkeling bevestigt de sedert de tweede helft van 2012 opgetekende weinig dynamische kredietgroei en strookt met het recente verloop van de economische conjunctuur. De nettokredietstromen zijn vergelijkbaar met die van het vorige kwartaal: in het tweede kwartaal van 2013 kwam de seizoengezuiverde toekenning van nieuwe kredieten € 0,9 miljard hoger uit dan de terugbetalingen. BANCAIRE KREDIETEN1 AAN ONDERNEMINGEN IN BELGIË Netto trimestriële stromen (in € miljard)
Bancaire kredieten en conjuncturele evolutie
-40
-6 2013
-10
2012
-4
2011
-30
2010
-5
2009
-2
2008
-20
2007
0
2006
0
2005
-10
2004
5
2012
2
2010
0
2008
10
2006
4
2004
10
2002
15
2000
6
1998
20
1996
20
Totaal van de kredieten (jaarlijkse veranderingspercentages) (linkerschaal) Synthetische conjunctuurcurve (afgevlakte indicator) (rechterschaal)
Bron: NBB (Schema A en conjunctuurenquête). ¹ Toegekend door de ingezeten banken.
Een uitsplitsing naar looptijd toont aan dat de groei van de kredieten nog steeds wordt ondersteund door de langlopende kredieten (met een looptijd van meer dan een jaar) waarvan het jaar-op-jaar groeitempo positief is gebleven, terwijl het volume van de kortlopende kredieten (met een looptijd van minder dan een jaar), na een krimp gedurende vier kwartalen op rij, zich zogoed als gestabiliseerd heeft. Bij de kredieten voor meer dan een jaar is overigens alleen het groeitempo van die met een initiële looptijd van meer dan vijf jaar positief gebleven. In het tweede kwartaal van 2013 bedroeg het twaalfmaands groeitempo van kredieten met een looptijd van minder dan een jaar 2
0,1 % (tegen -2,4 % tijdens het voorgaande kwartaal), terwijl dat van de langlopende kredieten op 3,2 % uitkwam (tegen 3,0 % in het eerste kwartaal van 2013). De groeiversnelling van de totale kredietverlening ten opzichte van het voorgaande kwartaal (van 1,3 % tot 2,3% in het tweede kwartaal van 2013) heeft dus grotendeels te maken met de forse verbetering van de kredietverlening op korte termijn. De groei bij de langetermijnkredieten trok ten opzichte van het voorgaande kwartaal slechts licht aan. BANCAIRE KREDIETEN¹ AAN ONDERNEMINGEN IN BELGIË (jaarlijkse veranderingspercentages) Opsplitsing naar looptijd van het krediet 20 15 10 5 0 -5 -10 -15
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
-20
Kortetermijnkredieten2 Langetermijnkredieten3 Bron: NBB (Schema A). 1
Toegestaan door de ingezeten banken. Voor ten hoogste een jaar. 3 Voor meer dan een jaar. 2
In het eurogebied bleef de kredietverlening daarentegen slinken in het tweede kwartaal van 2013. De jaar-op-jaar groei van de bancaire kredieten bleef er dus onder die welke in België werd opgetekend. In juni bedroeg de groei op jaarbasis -2,3 %, een daling met 1 procentpunt ten opzichte van het groeipeil aan het einde van het voorgaande kwartaal. Deze groei van de bancaire kredietverlening is de laagste sedert januari 2010. Het gemiddelde voor het eurogebied verhult echter een grote heterogeniteit en een sterke fragmentatie van de kredietmarkten tussen de landen: terwijl de groei van het aan de bedrijven verstrekte bankkrediet in sommige landen nog steeds (licht) positief blijft (zoals in Nederland, Duitsland en Frankrijk), zij het in een trager - en dalend - tempo, is hij in andere landen negatief. Dat is het geval in onder meer Griekenland, Ierland, Italië, Portugal en Spanje.
3
BANCAIR KREDIET AAN NIET-FINANCIELE ONDERNEMINGEN
BANCAIR KREDIET AAN ONDERNEMINGEN IN BELGIË: GEOGRAFISCHE OPSPLITSING VAN DE VERSTREKKERS
1
(veranderingspercentages op jaarbasis) 20
20
15
15
10
10
(bijdrage aan de jaarlijkse groei, procentpunten; tenzij anders vermeld) 25 20 15
5
5
0
0
-5
-5
-10
-10
10 5
België Eurogebied
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
-10
2005
-5 2004
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
2003
2002
2001
0
Belgische banken Banken van het eurogebied Banken buiten het eurogebied
Bronnen: ECB, NBB. ¹ Toegestaan door ingezeten banken, inclusief geëffectiseerde kredieten. (enkel vanaf januari 2010 voor het eurogebied).
Jaarlijkse groei (%) Bron: NBB (Financiële rekeningen en Schema A).
Om zich te financieren, kunnen de Belgische ondernemingen tevens een beroep doen op buitenlandse banken1. Aan de hand van de financiële rekeningen die door de Bank worden opgesteld op basis van, onder meer de betalingsbalansstatistieken2, kunnen de kredietstromen afkomstig van niet-ingezeten banken in kaart worden gebracht. Tijdens het eerste kwartaal van 2013 liep het uitstaande bedrag van de door buitenlandse banken verstrekte kredieten terug ten opzichte van het einde van het voorgaande kwartaal, namelijk met € 2,3 miljard voor de banken van het eurogebied en met € 0,6 miljard voor de overige buitenlandse banken. Ten opzichte van het jaar voordien evolueerde het uitstaande bedrag van de door buitenlandse banken verstrekte kredieten verschillend afhankelijk van de geografische origine van de kredietverstrekker: jaar-op-jaar daalde het door de banken uit het eurogebied aangeboden kredietvolume met € 1,4 miljard, terwijl het uitstaande bedrag van de kredietverlening door de overige buitenlandse banken tijdens dezelfde periode met € 2,0 miljard opliep. Als gevolg hiervan bleef de jaar-op-jaar groei van het bancair krediet, waarin alle aan de Belgische ondernemingen toegekende kredieten zijn meegerekend, in het eerste kwartaal van 2013 positief (1,6 %) aangezien de geringere kredietverstrekking door de banken van het eurogebied ruimschoots werd gecompenseerd door het aanbod van de Belgische en de overige buitenlandse banken.
1
2
Het begrip buitenlandse (of niet-ingezeten) bank berust op het territorialiteitsbeginsel. De dochterondernemingen en bijbanken van buitenlandse banken die in België een stabiele vestiging bezitten, zijn in het begrip ingezeten bank vervat. De kredietverlening door buitenlandse banken bestaat dus enkel uit de kredietverstrekking door in het buitenland gevestigde instellingen. Deze gegevens zijn later beschikbaar dan die betreffende de door de ingezeten banken verleende kredieten: ze zijn momenteel beschikbaar tot het eerste kwartaal van 2013.
4
De statistieken van de Kredietcentrale, die zowel betrekking hebben op de kredietopeningen als op de opgenomen kredieten bij de ingezeten banken, geven een beeld van het verloop van het krediet op basis van de grootte van de kredietnemende ondernemingen, maar ook van de bedrijfstak en het gewest waartoe ze behoren. Volgens de nieuwe methodologie worden deze statistieken voortaan opgesteld op dezelfde basis als die voor de financiële rekeningen (voor meer details, zie de website van het Kredietobservatorium): een soortgelijke identificatie van de vennootschappen die behoren tot de niet-financiële sector en een betere coherentie met de gegevens uit het Schema A van de banken. Als gevolg van deze methodologische aanpassingen, ingevoerd in april 2012, vertonen de nieuwe gegevens tussen het eerste en het tweede kwartaal van 2012 evenwel een reeksbreuk in de uitstaande bedragen en in de aanwendingsgraad van de kredieten, zowel voor de geaggregeerde cijfers als voor de opsplitsingen naar ondernemingsgrootte, naar bedrijfstak of naar gewest. De onderstaande toelichting is bijgevolg toegespitst op de ontwikkelingen die tijdens de laatste vier kwartalen (van eind juni 2012 tot eind juni 2013) zijn vastgesteld. Achtereenvolgens worden de opsplitsingen naar ondernemingsgrootte, naar bedrijfstak en naar gewest onder de loep genomen. De grafieken met betrekking tot de Kredietcentrale bevatten echter gegevens betreffende de periode maart 2010 tot juni 2013. Voor de periode vanaf het tweede kwartaal van 2012 tot juni 2013 is de informatie conform met de nieuwe methodologie. Wat de periode vóór april 2012 betreft, werden geretropoleerde gegevens gebruikt door de nieuwe identificatiefilter toe te passen op de oude gegevensbank. In totaal bereikten de door de kredietinstellingen aan niet-financiële vennootschappen toegestane kredietlijnen eind juni 2013 een bedrag van € 175,3 miljard. Het daadwerkelijk door de ondernemingen aangewende kredietvolume beliep, volgens de statistieken van de Kredietcentrale, € 122 miljard. Die leningen worden grotendeels verstrekt aan kleine ondernemingen die, eind juni, samen € 66,4 miljard toegestane kredieten en € 55,9 miljard opgenomen kredieten lieten optekenen. In dezelfde periode namen grote ondernemingen € 54,6 miljard toegestane kredieten en € 28,5 miljard opgenomen kredieten voor hun rekening. Ten slotte werd aan de middelgrote ondernemingen een kredietbedrag van € 42,8 miljard toegestaan waarvan ze € 28,7 miljard opnamen3. Het gemiddeld bedrag van de opgenomen kredieten - berekend voor de bedrijven die effectief leningen aangingen - bedroeg € 14,5 miljoen voor de grote ondernemingen, € 2,5 miljoen voor de middelgrote ondernemingen en € 0,2 miljoen voor de kleine ondernemingen. Tussen eind juni 2012 en eind juni 2013 liep voor de grote ondernemingen zowel het uitstaande bedrag van de toegestane als dat van de aangewende kredieten terug (met respectievelijk € 4,4 en € 2,5 miljard). Het uitstaande bedrag van de aan kleine ondernemingen toegestane kredieten steeg met € 0,8 miljard ten opzichte van eind juni 2012; dat van de aangewende kredieten bleef onveranderd. Het volume van de aan middelgrote ondernemingen toegestane kredieten nam met € 1,2 miljard toe en dat van de aangewende kredieten met € 1,6 miljard.
3
De som van de aan de kleine, middelgrote en grote ondernemingen verstrekte leningen is kleiner dan het totaal van de opgetekende toegestane of aangewende kredieten. Een bepaald aantal ervan wordt immers verleend aan ondernemingen waarvoor geen informatie over de grootte beschikbaar is (omdat deze hun balans nog niet hebben neergelegd). De aan deze ondernemingen verstrekte kredieten bedroegen in juni 2013 in totaal € 11,5 miljard voor de toegekende kredieten en € 9 miljard voor de opgenomen kredieten.
5
KREDIETEN VAN DE INGEZETEN BANKEN AAN ONDERNEMINGEN IN BELGIË: OPSPLITSING NAAR GROOTTE VAN DE ONDERNEMINGEN ¹ (uitstaande bedragen, in € miljard) Toegestane kredieten
Opgenomen kredieten
70
70
60
60
50
50
40
40
30
30
20
20
10
10
0
0 2010
2011
2012
2013
Kleine
2010
Middelgrote
2011
2012
2013
Grote
Bron: NBB (Centrale voor kredieten aan ondernemingen). 1 Bedrijven die een verkort schema van de jaarrekeningen hebben neergelegd worden als kleine ondernemingen beschouwd. Bedrijven die een volledig schema hebben neergelegd, worden als groot of middelgroot beschouwd, al naar gelang de omzet van twee opeenvolgende jaren meer dan wel minder dan € 37,2 miljoen bedroeg.
De aanwendingsgraad van de kredieten, die het bedrag van de opgenomen kredieten relateert aan dat van de toegestane kredieten, geeft de intensiteit weer waarmee de ondernemingen hun kredietlijnen opnemen. Deze aanwendingsgraad stijgt wanneer het kredietaanbod wordt beperkt, aangezien het op dat ogenblik voor de ondernemingen moeilijker wordt om een nieuw krediet te verkrijgen of een kredietlijn te vernieuwen. De aanwendingsgraad kan daarentegen afnemen wanneer de financieringsbehoeften van de ondernemingen, verkleinen. Algemeen beschouwd is de aanwendingsgraad omgekeerd evenredig met de bedrijfsgrootte. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat er, voor kleine ondernemingen, geen of nagenoeg geen alternatieve financieringswijzen bestaan maar ze kan ook wijzen op een negatief verband tussen de omvang van het kredietnemende bedrijf en de beoordeling van het risico door de kredietinstellingen. Eind juni 2013 beliep de aanwendingsgraad van de kredieten 84,2 % voor de kleine, 67,1 % voor de middelgrote en 52,1 % voor de grote ondernemingen. In vergelijking met eind juni 2012 kwam dit neer op een daling met 0,4 procentpunt voor de grote ondernemingen en met 1,1 procentpunt voor de kleine ondernemingen; voor de middelgrote ondernemingen nam hij daarentegen toe, met 1,8 procentpunt.
6
AANWENDINGSGRAAD VAN DE TOEGESTANE KREDIETEN DOOR DE INGEZETEN BANKEN (in %) Opsplitsing naar grootte van de ondernemingen1 90
100
80
90
70
80
60
70
50
60
40
50
Opsplitsing naar bedrijfstak2
40
30 2010
2011
2012
2013
2010
2011
Klein
Verwerkende industrie
Middelgroot
Bouwnijverheid Handel
Groot
2012
2013
Horeca Diensten i.v.m. vastgoed Bron: NBB (Centrale voor kredieten aan ondernemingen). 1 Bedrijven die een verkort schema van de jaarrekeningen hebben neergelegd worden als kleine ondernemingen beschouwd. Bedrijven die een volledig schema hebben neergelegd worden als groot of middelgroot beschouwd, al naar gelang de omzet van twee opeenvolgende jaren meer dan wel minder dan € 37,2 miljoen bedroeg. 2 De selectie van sectoren is niet-exhaustief.
Ongeacht de bedrijfsgrootte varieert de aanwendingsgraad ook aanzienlijk volgens de bedrijfstak. Zo beschikken de ondernemingen uit de verwerkende nijverheid over de grootste marges inzake 'niet-aangewend' krediet, zoals de structureel lage aanwendingsgraad doet vermoeden. De ondernemingen uit de horeca of de vastgoedsector - zeer vaak kmo's - wenden daarentegen meestal een groter gedeelte van de hun ter beschikking gestelde kredietlijnen aan. Eind juni 2013 bedroeg de aanwendingsgraad van de kredieten 89,5 % voor de ondernemingen uit de horeca en 86,7 % voor die uit de vastgoedsector. Hij had een middelgrote waarde voor de ondernemingen uit de handel (72,0 %) en was het laagst in de bouwnijverheid en in de industrie (respectievelijk 59,3 en 57,6 %). Ten opzichte van eind juni 2012 liep de aanwendingsgraad terug in de horeca (-3,9 procentpunt). Hij steeg daarentegen in de bouwnijverheid (+0,9 procentpunt), in de vastgoedsector (+0,6 procentpunt) en in de industrie (+0,6 procentpunt); in de handel bleef hij stabiel. In de gewesten (zie ook het onderstaande Kader) ligt de aanwendingsgraad in Wallonië gemiddeld beschouwd hoger. Eind juni 2013 bedroeg hij er 75,8 %, wat evenwel dicht in de buurt komt van het peil in Vlaanderen (73,5 %). Hij ligt daarentegen lager in Brussel, waar hij eind juni 54,3 % beliep, voornamelijk als gevolg van de concentratie van hoofdzetels van grote ondernemingen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest.
7
De nieuwe gegevens van de Centrale voor kredieten aan ondernemingen: regionale uitsplitsing De door de Centrale voor kredieten aan ondernemingen verzamelde statistieken betreffende toegestane en opgenomen kredieten aan niet-financiële vennootschappen zijn niet alleen beschikbaar in een uitsplitsing naar ondernemingsgrootte en bedrijfstak, maar ook naar gewest. Bij deze laatste uitsplitsing worden de nationale gegevens geregionaliseerd en opgedeeld volgens gewest op basis van de ligging van de onderneming. Deze lokalisering kan echter een vertekend beeld geven voor de ondernemingen die in verschillende gewesten productie-eenheden hebben, aangezien de kredieten uitsluitend worden toegekend aan het gewest waarin zich de hoofdzetel bevindt. Net als op de andere statistieken van de CKO hadden de methodologische aanpassingen van 2012 ook een impact op de geregionaliseerde gegevens. Deze aanpassingen werden beschreven in de commentaar van het Observatorium voor krediet aan vennootschappen van het eerste kwartaal van 2013. Momenteel zijn de naar ondernemingsgrootte uitgesplitste regionale statistieken beschikbaar. Deze regionale statistieken zullen eerlang ook beschikbaar zijn in de uitsplitsing volgens bedrijfstak. Ze zullen een meer gedetailleerde analyse mogelijk maken. Dit Kader wil een eerste, voorlopige, analyse van de regionale statistieken van de CKO aanreiken, vooral van de aanwendingsgraad van kredieten van niet-financiële vennootschappen in Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Selectie van indicatoren volgens gewest (juni 2013)
Aandeel van de ondernemingen die een bancair krediet hebben (in %) Aandeel in het uitstaand bedrag van de aangewende kredieten (in %) Aanwendingsgraad van de kredieten (in %) Gemiddeld geleend bedrag (in € duizend)
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
België
61,5
25,7
12,8
100,0
62,8
19,7
17,5
100,0
73,5
75,8
54,3
69,6
388
291
518
380
Bron: NBB (Centrale voor kredieten aan ondernemingen). Uit de uitsplitsing naar gewest blijkt dat, in juni 2013, respectievelijk 62,8 %, 19,7 % en 17,5 % van de kredieten werd opgenomen door ondernemingen in Vlaanderen, Wallonië en Brussel. Het totaalbedrag van de opgenomen kredieten beloopt € 122 miljard: € 76,6 miljard in Vlaanderen, € 24,1 miljard in Wallonië, en € 21,3 miljard in Brussel. De Brusselse niet-financiële vennootschappen nemen in verhouding tot hun aandeel in het totaal van het aantal betrokken ondernemingen, een groter deel van de kredieten op; dit geldt ook, zij het in mindere mate, voor de vennootschappen in Vlaanderen. Dat elk gewest een verschillend aandeel heeft in de totale kredietopneming blijkt ook uit de verschillen in het gemiddeld uitstaand krediet per onderneming. Ondernemingen in Vlaanderen, Wallonië en Brussel hebben gemiddeld een uitstaand krediet van respectievelijk € 388 000, € 291 000 en € 518 000. Deze gegevens dienen evenwel omzichtig te worden geïnterpreteerd. Gelet op de 8
gehanteerde methodologie om de gegevens te regionaliseren, waarbij uitsluitend wordt gekeken naar de plaats van de hoofdzetel van de ondernemingen, is het in de praktijk immers mogelijk dat kredieten die in het ene gewest zijn toegekend, in een ander gewest worden aangewend. De aanwendingsgraad in Vlaanderen en die in Wallonië liggen blijkbaar niet zo ver uit elkaar, respectievelijk 73,5 % en 75,8 %, terwijl Brussel met 54,3 % veel lager uitkomt. Deze discrepantie kan worden toegeschreven aan met name de structurele verschillen in ondernemingsgrootte tussen de respectieve gewesten. Het aandeel van de kleine, middelgrote en grote ondernemingen in Wallonië (respectievelijk 48 %, 22 % en 23 %) verschilt nauwelijks van wat voor Vlaanderen wordt opgetekend (respectievelijk 48 %, 23 % en 21 %)1, terwijl Brussel een heel ander beeld te zien geeft, met een groter aandeel van de grotere ondernemingen (35 % kleine ondernemingen, 28 % middelgrote ondernemingen, en 32 % grote ondernemingen). De uitsplitsing van de aanwendingsgraad van de kredieten naar gewest en naar ondernemingsgrootte leert dat in de drie gewesten kleine ondernemingen intensief gebruik maken van hun kredietlijnen: de aanwendingsgraad varieert tussen 83,8 % in Vlaanderen en 85,2 % in Brussel. De middelgrote ondernemingen in Wallonië en in Vlaanderen laten vrijwel dezelfde aanwendingsgraad optekenen, met respectievelijk 69,7 % en 71,1 %; met 55,8 % ligt hij in Brussel niet zo hoog, wat erop wijst dat de ondernemingen in dat gewest hun kredietlijnen gemiddeld beschouwd minder opnemen. Bij de grote ondernemingen, ten slotte, is de aanwendingsgraad het hoogst in Wallonië (65,4 %); in Vlaanderen bedraagt hij 58,4 %, en in Brussel slechts 36,6 %. Aanwendingsgraad van de kredieten naar gewest en naar ondernemingsgrootte (in %, juni 2013)
Kleine ondernemingen Middelgrote ondernemingen Grote ondernemingen
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
België
83,8 71,1 58,4
84,9 69,7 65,4
85,2 55,8 36,6
84,2 67,1 52,1
Bron: NBB (Centrale voor kredieten aan ondernemingen). In België beliep het uitstaand krediet van kleine ondernemingen in juni 2013 gemiddeld € 214 000 per onderneming; voor middelgrote ondernemingen was dat € 2 485 000 en voor de grote nietfinanciële vennootschappen € 14 450 000. Ten opzichte van deze totale cijfers liggen de per onderneming geleende bedragen in Wallonië ietwat lager voor de kleine en middelgrote ondernemingen, terwijl ze in Brussel het hoogst zijn voor de middelgrote en grote ondernemingen.
_____________________ 1
De totalen kloppen niet helemaal; het verschil is toe te schrijven aan de ondernemingen waarvan de grootte niet bekend is.
9
Gemiddeld geleend bedrag naar gewest en naar ondernemingsgrootte (in € duizend, juni 2013)
Kleine ondernemingen Middelgrote ondernemingen Grote ondernemingen
Vlaanderen
Wallonië
Brussel
België
231 2 294 12 233
171 2 200 17 004
223 3 919 21 159
214 2 485 14 450
Bron: NBB (Centrale voor kredieten aan ondernemingen).
Rentetarieven en andere kredietvoorwaarden De rentetarieven die de Belgische banken en de banken van het eurogebied op de nieuwe bedrijfskredieten toepassen, behoren tot de voornaamste indicatoren van de kredietkosten die de ondernemingen worden aangerekend. Ze worden verzameld via de MIR-enquête (zie http://www.mfiir.be). Tijdens het tweede kwartaal van 2013 besloot de ECB de leidinggevende rente met 25 basispunten neerwaarts te herzien tot 0,50 %. Ondanks deze rentedaling bleef de impact op de geldmarkt vrij beperkt: de driemaands Euribor bleef relatief stabiel rond 0,21 %. Op de kapitaalmarkten en vooral op de markten voor overheidsobligaties lieten de voornaamste rentetarieven een stijging optekenen, mede als gevolg van een toegenomen onzekerheid over de mogelijke afbouw van de specifieke ondersteunende marktoperaties van de Amerikaanse centrale bank. Het rendement van de Belgische vijfjaars overheidsobligaties nam toe van 0,96 % eind maart 2013 tot 1,43 % eind juni 2013. Ondanks deze recente stijging blijven de rentes op Belgische overheidsobligaties historisch laag. Er zij opgemerkt dat in het tweede kwartaal noch de daling van de leidinggevende rente van de ECB, noch de stijging van de rente op overheidsobligaties een zware impact hebben gehad hebben op de rentes voor respectievelijk korte- en langetermijnkredieten aan Belgische ondernemingen.
10
RENTEVOETEN OP DE GELD- EN KAPITAALMARKTEN EN TARIEVEN OP BANCAIRE KREDIETEN (in %)
OLO 5 jaar
Kredieten variabel < 1 jaar, < € 1 miljoen
Leidinggevende basisrentevoet van de ECB
Kredieten variabel < 1 jaar, > € 1 miljoen
Euribor 3 maanden
2012
2013
2011
2010
0 2009
0
2008
0
2007
1
2006
1
2012
1
2013
2
2011
2
2010
2
2009
3
2008
3
2007
3
2006
4
2005
4
2004
4
2012
5
2013
5
2011
5
2010
6
2008 2009
6
2006 2007
6
2004 2005
7
2005
Eurogebied
7
2004
7
Rentevoeten op nieuwe kredieten België
Rentevoeten op de geld- en kapitaalmarkten
Kredieten vast 1-5 jaar, < € 1 miljoen Kredieten vast > 5 jaar, < € 1 miljoen
Bronnen: ECB, NBB (MIR-enquête).
In België lieten de rentetarieven die worden toegepast op de nieuwe bankkredieten in de loop van het tweede kwartaal van 2013 een verschillend verloop optekenen. Ten opzichte van het voorgaande kwartaal gingen de rentes van de kortlopende kredieten (met variabele rentevoet en met een initiële rentevaste periode van een jaar of minder), zowel voor leningen van minder dan € 1 miljoen als voor die van meer dan € 1 miljoen licht naar omhoog met respectievelijk 4 en 3 basispunten. Deze geringe stijging vond plaats ondanks een verlaging, met 25 basispunten, van de leidinggevende rente van de ECB in dezelfde periode. In juni beliep de rente 2,04 % voor de bedragen van minder dan € 1 miljoen en 1,74 % voor de grootste bedragen. De rentes van de kredieten op middellange termijn (kredieten met een rentevaste periode van een tot vijf jaar en een waarde van minder dan € 1 miljoen) daalden met 22 basispunten; ook die van de langlopende leningen (kredieten met een rentevaste periode van meer dan vijf jaar en een waarde van minder dan € 1 miljoen) liepen met 17 basispunten terug. In juni beliep de rente op kredieten met een middellange looptijd 2,97 % en die op langlopende kredieten 3,50 %. In het eurogebied veranderden de rentes op de kortlopende kredieten slechts weinig ten opzichte van het voorgaande kwartaal, terwijl die van de kredieten op middellange en lange termijn daalden. De rente op kortlopende kleine leningen (minder dan € 1 miljoen) daalde met 1 basispunt en kwam aldus uit op 3,74 %; die op grotere kredieten (meer dan € 1 miljoen) steeg met 4 basispunten, tot 2,16 %. De tarieven van de banken voor de kredieten met een rentevaste periode tussen een en vijf jaar en een waarde van minder dan € 1 miljoen zijn, van hun kant, met 8 basispunten gedaald (tot 3,93 %) en die op de kredieten met een rentevaste periode van meer dan vijf jaar en een waarde van minder dan € 1 miljoen met 20 basispunten (tot 3,29 %). Door deze ontwikkelingen bleef de rente op de kortlopende kredieten (met een looptijd van ten hoogste een jaar) in België relatief lager dan het gemiddelde van het eurogebied: in juni 2013 waren de kredieten van minder of meer dan € 1 miljoen respectievelijk 170 en 42 basispunten goedkoper. 11
Er zij opgemerkt dat de tarieven op kleinere kortlopende kredieten in het eurogebied, gemiddeld beschouwd, relatief hoog zijn onder invloed van de bijzonder hoge tarieven die voor dat type kredieten gelden in onder meer Spanje, Italië, Portugal, Griekenland en Ierland. De langlopende leningen (met een vaste rente en een looptijd van meer dan vijf jaar) bleven in België echter 21 basispunten duurder dan gemiddeld in het eurogebied. De enquête van het Eurosysteem naar de bancaire kredietverlening (zie http://www.nbb.be/doc/DQ/BLS/nl/BLS_home.htm) verschaft kwalitatieve informatie over het verloop van de toekenningsvoorwaarden, de vraag naar bankkredieten en de verklarende factoren die aan deze ontwikkelingen ten grondslag liggen. In het tweede kwartaal van 2013 rapporteerden de vier Belgische grootbanken die bij deze enquête werden bevraagd, dat in het algemeen de kredietvoorwaarden voor ondernemingen werden versoepeld. Deze maatregel volgde op drie eerdere verkrappingen die in de loop van de vorige vier kwartalen werden doorgevoerd. Volgens de banken werden de voorwaarden zowel voor grote bedrijven als voor kmo's versoepeld en zowel voor kortlopende als voor langlopende kredieten. De banken van het eurogebied, daarentegen, maakten voor het tweede kwartaal van 2013 opnieuw gewag van een lichte aanscherping van de toekenningscriteria, en dit in vergelijkbare mate voor de grote ondernemingen en de kmo’s. Het gemiddelde voor het eurogebied verhult echter nog steeds enige heterogeniteit tussen de lidstaten. In de grote landen lopen de ontwikkelingen uiteen: de Italiaanse en vooral de Nederlandse banken hebben hun kredietvoorwaarden in het tweede kwartaal van het jaar nog verscherpt, terwijl deze voorwaarden onveranderd bleven in Frankrijk, Duitsland en Spanje. Voor het derde kwartaal van 2013 verwachten de Belgische banken dat ze hun toekenningsvoorwaarden al met al zullen handhaven. De criteria voor de kredietverlening aan kmo’s zouden licht kunnen worden versoepeld. Ook in het eurogebied gaan de banken ervan uit dat hun kredietverleningsvoorwaarden zullen worden gehandhaafd.
12
KREDIETVOORWAARDEN VAN EN VRAAG NAAR BEDRIJFSKREDIETEN: GLOBALE BEOORDELING DOOR DE BANKEN (netto gewogen percentages1)
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
-75 2013
-75 2012
-50
2011
-50
2010
-25
2009
-25
2008
0
2007
0
2006
25
2005
25
2004
50
2004
Eurogebied
België 50
Toekenningscriteria door de banken Door de respondenten opgetekende evolutie Door de respondenten verwachte evolutie Kredietaanvragen uitgaande van de ondernemingen Door de respondenten opgetekende evolutie Door de respondenten verwachte evolutie Bronnen: ECB, NBB (Bank Lending Survey). 1 Een positief (negatief) percentage komt overeen met een versoepeling (verstrakking) van de kredietvoorwaarden of met een toename (afname) van de kredietvraag.
De banken beschikken over verschillende instrumenten om het kredietaanbod aan ondernemingen aan te passen. Ze kunnen dat aanbod bijvoorbeeld versoepelen door de marges te verlagen, maar ook door de niet-monetaire criteria te verkleinen, meer in het bijzonder de diverse kosten die eigen zijn aan de kredietopname, de waarborgvereisten of de andere contractuele clausules. In het tweede kwartaal van 2013 kwam de versoepeling van de kredietvoorwaarden vooral tot uiting in een vernauwing van de marges van de banken op de standaardkredieten en, in mindere mate, van de marges op de risicovolle kredieten. De niet-monetaire voorwaarden (zoals looptijd, bijkomende kosten, omvang van de lening of onderpandsvereisten) werden in het tweede kwartaal van 2013 doorgaans als ongewijzigd gerapporteerd. Wat de determinanten van deze ontwikkelingen betreft, blijkt dat een verhoogde concurrentiedruk alsook de verbeterde liquiditeitspositie en toegang tot marktfinanciering bijgedragen hebben tot de versoepeling van de banken hun toekenningscriteria. De risico-inschatting, door de banken, in het bijzonder de risico's die gerelateerd zijn aan het sectorof bedrijfsspecifieke conjunctuurklimaat, blijft op de kredietvoorwaarden wegen en zet de banken er eerder toe aan om hun voorwaarden te verscherpen.
13
KREDIETVOORWAARDEN VAN BEDRIJFSKREDIETEN IN BELGIË: VOORNAAMSTE VERKLARENDE FACTOREN EN AANGEWENDE TOEKENNINGSCRITERIA (netto gewogen percentages1)
Financieringskosten en balansbeperkingen
Marges op de standaardkredieten
Concurrentiedruk
Marges op de meest risicovolle kredieten
Risicoperceptie
Andere toekenningscriteria
2013
2012
2011
2010
2009
-200 2008
-250
2007
-150
2006
-200
2005
-100
2013
-150
2012
-50
2011
-100
2010
0
2009
-50
2008
50
2007
0
2006
100
2005
50
2004
150
2004
Voornaamste toekenningscriteria
Voornaamste verklarende factoren 100
Bronnen: ECB, NBB (Bank Lending Survey). Een positief (negatief) percentage komt overeen met een factor die heeft bijgedragen tot een versoepeling (verstrakking) van de kredietvoorwaarden of met een criterium waarin die versoepeling (verstrakking) tot uiting is gekomen.
1
Wat de vraag naar bankleningen betreft, meldden de Belgische banken dat de vraag van de ondernemingen naar krediet in het tweede kwartaal van 2013 algemeen is blijven vertragen. De ondervraagde kredietinstellingen maakten gewag van een afname van de vraag naar bancair krediet, zowel vanwege de grote bedrijven als vanwege de kmo's, en dit voornamelijk voor langlopende kredieten. De vermindering van de financieringsbehoeften zou voor een deel toe te schrijven zijn aan de teruglopende investeringsvraag. Ook de vermindering van de financieringsbehoeften voor voorraadbeheer en van het bedrijfskapitaal, en het beroep van de bedrijven op andere financieringsbronnen (interne financiering en uitgifte van schuldbewijzen) zouden daar hebben toe bijgedragen. Voor het derde kwartaal van 2013 verwachten de Belgische banken dat de vraag naar leningen van de kmo's verder zal dalen ten opzichte van de huidige periode. De banken uit het eurogebied meldden voor het tweede kwartaal van 2013 een verzwakking van de kredietvraag, die vergelijkbaar was voor de grote ondernemingen en de kmo’s, maar meer uitgesproken bleek voor langlopende kredieten. Net als de Belgische banken, wijten de banken in het eurogebied deze verzwakking deels aan de teruglopende investeringen. Ook het beroep dat wordt gedaan op andere vormen van financiering, voornamelijk via substitutie van bankkredieten naar schuldbewijzen en een ruimer beroep op interne financiering, heeft een rol gespeeld in de verzwakking van de vraag naar bancair krediet. De kredietinstellingen uit het eurogebied verwachten voor het derde kwartaal van 2013 een ongewijzigde kredietvraag.
14
VRAAG NAAR BEDRIJFSKREDIETEN IN BELGIË: VOORNAAMSTE VERKLARENDE FACTOREN (netto gewogen percentages 1)
100 50 0 -50 -100 -150 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Bruto-investeringen in vaste activa Voorraden en bedrijfskapitaal Fusies/overnames en herstructurering van de onderneming Herstructurering van schulden Alternatieve financieringsbronnen Bronnen: ECB, NBB (Bank Lending Survey). 1 Een positief (negatief) percentage komt overeen met een factor die heeft bijgedragen tot een toename (afname) van de vraag naar kredieten.
Uit de in juli 2013 door de Bank uitgevoerde enquête4 blijkt dat de bedrijfsleiders op dat ogenblik de algemene toekenningsvoorwaarden voor bankkrediet als ongunstig beschouwden. 25 % van de vennootschappen uit de verwerkende nijverheid, de bouwnijverheid en de diensten aan ondernemingen oordeelde dat de toegangsvoorwaarden voor nieuwe financieringen niet gunstig waren. Het aandeel van de ondernemingen dat de voorwaarden als gunstig inschatte, beliep dan weer 15 %. Al met al kwam het saldo van de antwoorden van de bedrijfsleiders op -10 % uit (tegen -6 % in het voorgaande kwartaal). Dit saldo ligt iets onder het gemiddelde van -5 % dat het afgelopen jaar werd opgetekend. Deze negatievere beoordeling van de algemene kredietvoorwaarden is het resultaat van een tijdens de drie maanden vóór de enquête gepercipieerde verslechtering van de toekenningsvoorwaarden voor bankkrediet (zoals die blijkt uit de antwoorden van de bedrijfsleiders). Voor het eerst na vijf opeenvolgende kwartalen van verbetering werd in het tweede kwartaal van 2013 een verslechtering van de rentevoorwaarden gemeld. De ondernemers rapporteerden voorts een verstrakking van de andere niet-monetaire kredietverleningsvoorwaarden.
4
In deze enquête wordt de ondernemingen verzocht twee vragen te beantwoorden. De eerste vraag heeft betrekking op de kredietvoorwaarden op het ogenblik van de enquête ('Lijken de voorwaarden om bij de banken krediet op te nemen u momenteel: gunstig, neutraal of ongunstig'). In de toelichting worden de antwoorden op die vragen behandeld onder de titel 'Algemene voorwaarden'. De tweede vraag gaat over de tijdens het kwartaal vóór de enquête vastgestelde ontwikkelingen (verbetering, stabilisatie of verslechtering van de voorwaarden) en de antwoorden worden uitgesplitst volgens specifieke criteria (rentetarieven, andere bankkosten, kredietvolume, gevraagde waarborgen). De antwoorden op die vraag worden criterium per criterium toegelicht.
15
BEOORDELING VAN DE KREDIETVOORWAARDEN DOOR DE ONDERNEMINGEN: ALGEMENE RESULTATEN Op het moment van de enquête waren de voorwaarden: Neutraal
Ongunstig
%
Gedurende het kwartaal vóór de enquête is de specifieke voorwaarde:
Gunstig
Verbeterd
Onveranderd
Verslechterd
100
80
60
40
20
Kosten
2013-I
2013-II
2012-III
2012-IV
2012-II
2013-II
2013-I
2012-III
2012-IV
2012-II
2013-II
2013-I
2012-IV
2012-II
Rentevoet
Algemene voorwaarden
2012-III
2013-I
2013-II
2012-IV
2012-III
2012-II
2013-I
2013-II
2012-III
2012-IV
2012-II
2012-I
2011-IV
2011-II
2011-III
0
Gevraagde waarborgen
Kredietvolume
Saldo1
% 40
20
0
-20
Algemene voorwaarden
Rentevoet
Kosten
Kredietvolume
2013-II
2013-I
2012-IV
2012-III
2012-II
2013-II
2013-I
2012-IV
2012-III
2012-II
2013-II
2013-I
2012-III
2012-IV
2012-II
2013-II
2013-I
2012-IV
2012-III
2012-II
2013-II
2013-I
2012-IV
2012-III
2012-II
2012-I
2011-III
2011-IV
2011-II
-40
Gevraagde waarborgen
Bron: NBB (Trimestriële enquête naar de kredietvoorwaarden). 1 Saldo van de antwoordpercentages gunstig/verbeterd (+) en ongunstig/verslechterd (-).
De resultaten naar bedrijfstak wijzen voor juli 2013 op een ongunstige beoordeling van de algemene kredietvoorwaarden in alle sectoren. Het saldo van de antwoorden bedroeg -13 % in de diensten aan ondernemingen, -10 % in de bouwnijverheid en -9 % in de industrie. Tijdens het tweede kwartaal van 2013 werd in alle sectoren een verslechtering van de rentevoorwaarden gerapporteerd. Bovendien blijven, volgens de ondernemers, de voorwaarden inzake de gevraagde waarborgen, het kredietvolume en de bijkomende kosten voor alle beschouwde sectoren (industrie, bouwnijverheid en diensten) ook verslechteren, zij het minder uitgesproken dan in het vorige kwartaal.
16
BEOORDELING VAN DE KREDIETVOORWAARDEN DOOR DE ONDERNEMINGEN: OPSPLITSING NAAR BEDRIJFSTAK (netto percentages¹) 40
20
0
-20
-40
-60
Algemene voorwaarden op het moment van de enquête Industrie
Rentevoet
Kosten
Kredietvolume
2011-III 2011-IV 2012-I 2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II
2011-III 2011-IV 2012-I 2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II
2011-III 2011-IV 2012-I 2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II
2011-III 2011-IV 2012-I 2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II
2011-III 2011-IV 2012-I 2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II
-80
Gevraagde waarborgen
ontwikkeling gedurende het kwartaal vóór de enquête Bouwnijverheid
Diensten aan ondernemingen
Bron: NBB (Trimestriële enquête naar de kredietvoorwaarden). ¹ Saldi van de antwoordpercentages gunstig/verbeterd (+) en ongunstig/verslechterd (-).
Wat de verschillen in de kredietvoorwaarden volgens bedrijfsgrootte betreft, werden de algemene kredietvoorwaarden in juli 2013 door zowel de kleine (1 tot 49 werknemers), de middelgrote (50 tot 249 werknemers) als de grote ondernemingen (250 tot 499 werknemers) als ongunstig beoordeeld: het nettosaldo van de antwoorden bedroeg -15 % voor de eerste groep, -6 % voor de tweede groep en -10 % voor de derde groep. De bedrijfsleiders van zeer grote ondernemingen (500 werknemers of meer) beschouwden de kredietvoorwaarden daarentegen als gematigd gunstig (7 %). Opgesplitst naar bedrijfsgrootte maakte elke categorie ook gewag van verslechterde toekenningscriteria. Bedrijfsleiders van grote en zeer grote ondernemingen rapporteerden, vergeleken met het eerste kwartaal van 2013, evenwel een minder uitgesproken verkrapping van het kredietvolume. Met uitzondering van de rentetarieven verslechterden alle andere kredietvoorwaarden ongeveer zoals in het voorgaande kwartaal.
17
BEOORDELING VAN DE KREDIETVOORWAARDEN DOOR DE ONDERNEMINGEN: OPSPLITSING NAAR GROOTTE VAN DE ONDERNEMING¹ (netto percentages²) 40
20
0
-20
-40
-60
Algemene voorwaarden op het moment van de enquête
Rentevoet
2011-III 2011-IV 2012-I 2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II
2011-III 2011-IV 2012-I 2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II
2011-III 2011-IV 2012-I 2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II
2011-III 2011-IV 2012-I 2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II
2011-III 2011-IV 2012-I 2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II
-80
Kosten Kredietvolume Gevraagde waarborgen ontwikkeling gedurende het kwartaal vóór de enquête
Klein
Groot
Middelgroot
Zeer groot
Bron: NBB (Trimestriële enquête naar de kredietvoorwaarden). ¹ Klein = 1-49 werknemers; middelgroot = 50-249 werknemers; groot = 250-499 werknemers; zeer groot = 500 werknemers of meer. ² Saldi van de antwoordpercentages gunstig/verbeterd (+) en ongunstig/verslechterd (-).
18