Observatorium voor krediet aan niet-financiële vennootschappen de Berlaimontlaan 14 – BE-1000 Brussel Tel. +32 2 221 26 99 – Fax +32 2 221 31 97 BTW BE 0203.201.340 – RPM Brussel
Links:
2014- 05 -28
kredietobservatorium
Executive summary In het eerste kwartaal van 2014 is de kredietverlening aan de ondernemingen door de ingezeten banken in België gedaald. Het jaarlijkse veranderingspercentage bedroeg -1,1 % in maart, tegen -0,1 % aan het einde van het voorgaande kwartaal. De verslechtering is zowel toe te schrijven aan een sterkere achteruitgang van de kortlopende kredieten (-3,5 %, tegen -1,3 % eind december), als aan de stagnatie van de langlopende kredieten (-0,1 %, tegen 0,4 % aan het einde van het vierde kwartaal van 2013). Dit gebrek aan dynamiek kenmerkt de groei van de kredieten aan ondernemingen al sinds de tweede helft van 2012. De rentes op nieuwe bankkredieten vertoonden tijdens het eerste kwartaal van 2014 uiteenlopende ontwikkelingen. De kortetermijnrentes op kredieten aan ondernemingen zijn weinig veranderd. De rentetarieven op langetermijnkredieten liepen terug, in lijn met de sinds het begin van het jaar merkbare daling van de rendementen op de kapitaalmarkten, terwijl de rentes op middellangetermijnkredieten stegen. De Belgische banken gaven te kennen dat ze in het eerste kwartaal van 2014 hun kredietvoorwaarden al met al ongewijzigd hebben gelaten. Ze zouden die voorwaarden echter licht hebben versoepeld voor de grote ondernemingen. De banken rechtvaardigden die versoepeling door te wijzen op een verbetering van hun liquiditeitspositie en een toename van de concurrentiedruk van de andere bankinstellingen. De marges op standaardkredieten zouden eveneens zijn gedaald, terwijl die op de meest risicovolle leningen stabiel zouden zijn gebleven. Wat de niet-monetaire voorwaarden betreft, zouden de niet-rentegebonden kosten zijn gestegen. Tegelijkertijd meldden de banken een verdere daling van de kredietvraag, die evenwel bescheidener was dan in het voorgaande kwartaal. Deze zou zich enkel hebben voorgedaan in de grote ondernemingen, terwijl de vraag van de kmo’s stabiel zou zijn gebleven. De algemene inzinking van de vraag wordt toegeschreven aan het geringe aantal fusies en overnames en aan de aanwending van alternatieve financieringsbronnen, voornamelijk van interne financiering. Voor het tweede kwartaal van 2014 rekenen de banken opnieuw op een lichte versoepeling van hun voorwaarden voor bedrijfskredieten en op een stijging van de vraag naar leningen. De ondernemingen, van hun kant, beschouwden de algemene kredietvoorwaarden als neutraal. Dit standpunt is in lijn met de resultaten van de SAFE-enquête, die om de zes maanden de kmo’s ondervraagt over hun toegangsmogelijkheden tot de verschillende externe financieringsvormen (zie het Kader). In het eurogebied bleef het jaarlijkse veranderingspercentage van het bankkrediet aan ondernemingen in het eerste kwartaal van het jaar negatief; het bereikte een historisch laag niveau van -3,1 %. De heterogeniteit in kredietontwikkelingen tussen de landen van het eurogebied houdt echter aan. Voorts maakten de banken van het eurogebied gewag van een relatieve stabiliteit van hun voorwaarden voor bedrijfskredieten en van de kredietvraag tijdens deze periode. Voor het tweede kwartaal van 2014 verwachten ze een lichte versoepeling van hun kredietvoorwaarden en een stijging van de kredietvraag.
VERLOOP VAN HET KREDIET AAN DE VENNOOTSCHAPPEN GEDURENDE HET EERSTE KWARTAAL VAN 2014 _________________________ 1. Kredietvolume Het veranderingspercentage van de kredietverlening door de ingezeten banken aan de ondernemingen in België bleef gedurende het hele eerste kwartaal van 2014 negatief. Gecorrigeerd voor het effect van de wisselkoersschommelingen, daalde de kredietverlening op jaarbasis eind maart 2014 met -1,1 %, tegen -0,1 % aan het einde van het vierde kwartaal van 2013. Dit cijfer bevestigt de weinig dynamische kredietverlening die werd opgetekend sedert de tweede helft van 2012. De omslag in het vertrouwen van de economische agenten sinds april 2013, zoals blijkt uit de conjunctuurindicator, heeft zich derhalve nog niet vertaald in een herstel van de kredietverlening aan ondernemingen. Parallel met die ontwikkeling was de nettokredietstroom over de laatste vier kwartalen negatief. In het eerste kwartaal van 2014 was de toekenning van nieuwe kredieten seizoengezuiverd even hoog als de terugbetalingen. BANCAIRE KREDIETEN1 AAN ONDERNEMINGEN IN BELGIË Netto trimestriële stromen2 (in € miljard)
Bancaire kredieten en conjuncturele evolutie 16
20
6
10
4
0
2
-10
0
-20
-2
-30
-4
-40
-6
14 12 10 8 6 4 2 0 -2
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
-6
2005
-4
Totaal van de kredieten (jaarlijkse veranderingspercentages) (linkerschaal) Synthetische conjunctuurcurve (afgevlakte indicator) (rechterschaal)
Bron: NBB (schema A en conjunctuurenquête). ¹ Toegekend door de ingezeten banken. 2 Gezuiverd voor seizoeninvloeden.
Een uitsplitsing naar looptijd brengt gelijklopende ontwikkelingen volgens het krediettype aan het licht. Het jaar-op-jaar groeitempo van de langlopende kredieten (met een looptijd van meer dan een jaar), dat in het laatste kwartaal van 2013 nog positief was, werd negatief aan het einde van het 2
eerste kwartaal van 2014. Tegelijkertijd is het volume van de kortlopende kredieten (met een looptijd van minder dan een jaar) opnieuw afgenomen. In maart bedroeg het jaarlijkse veranderingspercentage van kredieten met een looptijd van minder dan een jaar -3,5 % (tegen -1,3 % tijdens het voorgaande kwartaal), terwijl die van de langlopende kredieten terugliep tot -0,1 % (tegen 0,4 % in het laatste kwartaal van 2013). De vertraging van de totale kredietverlening ten opzichte van het voorgaande kwartaal (van een verandering van -0,1 % tot -1,1 % in het eerste kwartaal van 2014) wordt dus zowel verklaard door de stagnatie van de langetermijnkredieten als door de sterke afname van de kortlopende kredieten.
BANCAIRE KREDIETEN¹ AAN ONDERNEMINGEN IN BELGIË (jaarlijkse veranderingspercentages) 20
Opsplitsing naar looptijd van het krediet 15 10 5 0 -5 -10 -15
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
-20
Kortetermijnkredieten2 Langetermijnkredieten3 Bron: NBB (schema A). 1
Toegestaan door de ingezeten banken. Voor ten hoogste een jaar. 3 Voor meer dan een jaar. 2
Om zich te financieren, kunnen de Belgische ondernemingen tevens een beroep doen op buitenlandse banken1. De financiële rekeningen die door de Bank worden opgesteld op basis van, onder meer, de betalingsbalansstatistieken2, geven een beeld van de kredietstromen die afkomstig zijn van de niet-ingezeten banken. Ten opzichte van het jaar voordien daalde de kredietverlening door buitenlandse banken, zij het in verschillende mate afhankelijk van de geografische origine van de kredietverstrekker: jaar-op-jaar bedroegen de transacties door de banken van het eurogebied 1
2
Het begrip buitenlandse (of niet-ingezeten) bank berust op het territorialiteitsbeginsel. De dochterondernemingen en bijbanken van buitenlandse banken die in België een stabiele vestiging bezitten, zijn in het begrip ingezeten bank vervat. De kredietverlening door buitenlandse banken bestaat dus enkel uit de kredietverstrekking door in het buitenland gevestigde instellingen. Deze gegevens zijn later beschikbaar dan die betreffende de door de ingezeten banken verleende kredieten: ze zijn momenteel beschikbaar tot het vierde kwartaal van 2013.
3
(ongerekend België) € -4,1 miljard, terwijl de nettostromen van de door de overige buitenlandse banken verstrekte kredieten tijdens dezelfde periode met € 0,6 miljard terugliepen. Als gevolg van deze ontwikkelingen was het jaarlijkse veranderingspercentage van het bankkrediet, waarin alle aan de Belgische ondernemingen toegekende bankkredieten zijn meegerekend, in het vierde kwartaal van 2013 negatief (-3,1 %). In het eurogebied bleef de kredietverlening in het eerste kwartaal van 2014 verder slinken. Het jaarlijkse veranderingspercentage van de bancaire kredieten bleef er onder het in België opgetekende percentage. In maart bedroeg het jaarlijkse veranderingspercentage -3,1 %, tegen -2,8 % aan het einde van het voorgaande kwartaal. Het groeitempo van de bancaire kredietverlening in het eurogebied bereikt aldus een nieuw historisch minimum. Het gemiddelde voor het eurogebied verhult echter nog steeds een grote heterogeniteit en een sterke fragmentatie van de kredietmarkten: terwijl het jaarlijkse veranderingspercentage van het bankkrediet aan de bedrijven in slechts een beperkt aantal landen, waaronder Finland (6,2 %) en Frankrijk (0,6 %), positief blijft, is het - soms sterk - negatief in de meeste andere landen. Dat is onder meer het geval in Spanje (-10,2 %), Griekenland (-5,5 %), Ierland (-5,1 %), Italië (-4,5 %) en Nederland (-1,0 %). BANCAIRE KREDIETEN AAN ONDERNEMINGEN IN BELGIË: GEOGRAFISCHE OPSPLITSING VAN DE VERSTREKKERS (bijdrage aan de jaarlijkse groei, procentpunten; tenzij anders vermeld) 25 20
BANCAIRE KREDIETEN AAN NIET-FINANCIELE 1
ONDERNEMINGEN (veranderingspercentages op jaarbasis) 20
20
15
15
10
10
5
5
0
0
-5
-5
-10
-10
15 10 5
Belgische banken
België
Banken van het eurogebied
Eurogebied
Banken buiten het eurogebied Jaarlijkse groei (%) Bron: NBB (financiële rekeningen en schema A).
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
-10
2005
-5
2005
0
Bronnen: ECB, NBB. ¹ Toegestaan door ingezeten banken, inclusief geëffectiseerde kredieten. (enkel vanaf januari 2010 voor het eurogebied).
De statistieken van de Kredietcentrale3, die zowel betrekking hebben op de kredietopeningen als op de opgenomen kredieten bij de ingezeten banken, geven een beeld van het verloop van het krediet op basis van de grootte van de kredietnemende ondernemingen, maar ook van de bedrijfstak en het gewest waartoe ze behoren. Als gevolg van de in april 2012 ingevoerde methodologische 3
De deelnemende instellingen leveren op continue wijze data aan de Centrale voor kredieten aan ondernemingen. De reeksen zijn onderhevig aan herzieningen en dat over de periode van een jaar. In de grafieken in de toelichting worden de gegevens vóór december 2012 als definitief beschouwd.
4
aanpassingen vertonen de nieuwe reeksen tussen het eerste en het tweede kwartaal van 2012 een breuk in de uitstaande bedragen en in de aanwendingsgraad van de kredieten, zowel voor de geaggregeerde cijfers als voor de opsplitsingen naar ondernemingsgrootte, naar bedrijfstak of naar gewest. KREDIETEN VAN DE INGEZETEN BANKEN AAN ONDERNEMINGEN IN BELGIË: OPSPLITSING NAAR GROOTTE VAN DE ONDERNEMINGEN ¹ ² (uitstaande bedragen, in € miljard) Toegestane kredieten
Kleine
Middelgrote
2014
2013
2012
2011
2010
0
2009
0
2008
10
2007
10
2006
20
2014
20
2013
30
2012
30
2011
40
2010
40
2009
50
2008
50
2007
60
2006
60
2005
70
2005
Opgenomen kredieten
70
Grote
Bron: NBB (centrale voor kredieten aan ondernemingen). 1 In april 2012 werden methodologische aanpassingen ingevoerd voor het verzamelen van de gegevens van de Kredietcentrale. De gegevens van vóór die datum werden op basis van die nieuwe concepten geretropoleerd. Er blijft evenwel een reeksbreuk bestaan tussen het eerste en het tweede kwartaal van 2012 doordat rekening is gehouden met het geheel van de kredieten aan de niet-financiële vennootschappen vanaf april 2012, terwijl voorheen de kredieten van minder dan € 25 000 niet moesten worden gerapporteerd. 2 Bedrijven die een verkort schema van de jaarrekeningen hebben neergelegd worden als kleine ondernemingen beschouwd. Bedrijven die een volledig schema hebben neergelegd, worden als groot of middelgroot beschouwd, al naar gelang de omzet van twee opeenvolgende jaren meer dan wel minder dan € 37,2 miljoen bedroeg.
In totaal bereikten de door de kredietinstellingen aan niet-financiële vennootschappen toegestane kredietlijnen eind maart 2014 een bedrag van € 171,5 miljard. Het daadwerkelijk door de ondernemingen aangewende kredietvolume beliep, volgens de statistieken van de Kredietcentrale, € 120,8 miljard. Die leningen werden grotendeels verstrekt aan kleine ondernemingen die, eind maart, € 66 miljard toegestane kredieten en € 55,8 miljard opgenomen kredieten voor hun rekening namen. Grote ondernemingen hadden voor € 51,7 miljard toegestane kredieten en voor € 26,7 miljard opgenomen kredieten uitstaan. Ten slotte werd aan de middelgrote ondernemingen een kredietbedrag van € 41,8 miljard toegestaan waarvan ze € 28,6 miljard opnamen4. Het gemiddelde bedrag van de opgenomen kredieten - berekend voor de bedrijven die effectief leningen aangingen - bedroeg € 13,7 miljoen voor de grote ondernemingen, € 2,5 miljoen voor de middelgrote ondernemingen en € 0,2 miljoen voor de kleine ondernemingen. Op jaarbasis, tussen eind maart 2013 en eind maart 2014 liep het uitstaande bedrag van de toegestane kredieten fors terug; dat van de aangewende kredieten nam ook af, zij het minder sterk. Voor het geheel van de niet-financiële vennootschappen beloopt de daling € 5,1 miljard voor de 4
De som van de aan de kleine, middelgrote en grote ondernemingen verstrekte leningen is kleiner dan het totaal van de opgetekende toegestane of aangewende kredieten. Een bepaald aantal ervan wordt immers verleend aan ondernemingen waarvoor geen informatie over de grootte beschikbaar is (omdat ze hun balans nog niet hebben neergelegd). De aan deze ondernemingen verstrekte kredieten bedroegen in maart 2014 in totaal € 12 miljard voor de toegekende kredieten en € 9,8 miljard voor de opgenomen kredieten.
5
toekenningen van kredieten en € 0,4 miljard voor de aanwendingen. Deze tendens wordt vastgesteld voor alle ondernemingscategorieën; de daling is evenwel aanzienlijker voor de grote ondernemingen. De vermindering van het kredietvolume, respectievelijk voor de toegestane en de aangewende kredieten, bedraagt € 5,9 en € 2,4 miljard voor de grote bedrijven (wat overeenstemt met een afname ten belope van, respectievelijk, 10,2 % en 8,4 % ten opzichte van het volume van maart 2013), € 0,9 en € 0,5 miljard voor de kleine ondernemingen (-1,3 % en -0,9 %), en € 0,9 en € 0,1 miljard voor de middelgrote ondernemingen (-2,1 % en -0,3 %). Op kwartaalbasis (eind maart 2014 ten opzichte van eind december 2013), daalde het volume van zowel de toegestane als de aangewende kredieten voor alle ondernemingscategorieën, met uitzondering van de aangewende kredieten voor de middelgrote ondernemingen, die matig toenamen (€ 0,2 miljard). Deze ontwikkelingen wijzen op een aanhoudend neerwaartse tendens van de kredietverlening in het begin van het jaar. De aanwendingsgraad van de kredieten, die het bedrag van de opgenomen kredieten relateert aan dat van de toegestane kredieten, geeft weer hoe intens de ondernemingen van hun kredietlijnen gebruikmaken. Algemeen beschouwd is de aanwendingsgraad omgekeerd evenredig met de bedrijfsgrootte. Dit valt mogelijk te verklaren doordat er, voor kleine ondernemingen, nauwelijks alternatieve financieringsvormen bestaan, maar het kan ook wijzen op een negatief verband tussen de omvang van het kredietnemende bedrijf en de beoordeling van het risico door de kredietinstellingen. AANWENDINGSGRAAD VAN DE TOEGESTANE KREDIETEN DOOR DE INGEZETEN BANKEN¹ (in %) Opsplitsing naar grootte van de ondernemingen²
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
40 2006
50
30 2014
40 2013
60
2012
50
2011
70
2010
60
2009
80
2008
70
2007
90
2006
80
2005
100
2005
Opsplitsing naar bedrijfstak³
90
Klein
Verwerkende industrie
Horeca
Middelgroot
Bouwnijverheid
Diensten i.v.m. vastgoed
Groot
Handel
Bron: NBB (centrale voor kredieten aan ondernemingen). 1
2
3
In april 2012 werden methodologische aanpassingen ingevoerd voor het verzamelen van de gegevens van de Kredietcentrale. De gegevens van vóór die datum werden op basis van die nieuwe concepten geretropoleerd. Er blijft evenwel een reeksbreuk bestaan tussen het eerste en het tweede kwartaal van 2012 doordat rekening is gehouden met het geheel van de kredieten aan de niet-financiële vennootschappen vanaf april 2012, terwijl voorheen de kredieten van minder dan € 25 000 niet moesten worden gerapporteerd. Bedrijven die een verkort schema van de jaarrekeningen hebben neergelegd worden als kleine ondernemingen beschouwd. Bedrijven die een volledig schema hebben neergelegd worden als groot of middelgroot beschouwd, al naar gelang de omzet van twee opeenvolgende jaren meer dan wel minder dan € 37,2 miljoen bedroeg. De selectie van sectoren is niet-exhaustief.
Eind maart 2014 beliep de aanwendingsgraad van de kredieten 84,5 % voor de kleine ondernemingen, 68,4 % voor de middelgrote en 51,6 % voor de grote. In vergelijking met eind maart 2013 is de aanwendingsgraad dus voor alle ondernemingscategorieën gestegen, namelijk met 1,2 procentpunt voor zowel de grote als de middelgrote bedrijven en met 0,4 procentpunt voor de 6
kleine. Uit het kortetermijnverloop (kwartaal op kwartaal) blijkt dat de aanwendingsgraad opnieuw aantrok voor de middelgrote en grote ondernemingen (met respectievelijk 1,9 en 1,1 procentpunt tussen december 2013 en maart 2014), terwijl hij gematigd afnam voor de kleine ondernemingen (-0,3 procentpunt). De aanwendingsgraad varieert ook aanzienlijk volgens de bedrijfstak. Zo beschikken de ondernemingen uit de verwerkende nijverheid over de grootste marges inzake 'niet-aangewend' krediet, zoals de structureel lage aanwendingsgraad doet vermoeden. De ondernemingen uit de horeca of de vastgoedsector - vaak kmo's - wenden daarentegen meestal een groter gedeelte van de hun ter beschikking gestelde kredietlijnen aan. Eind maart 2014 bedroeg de aanwendingsgraad van de kredieten 90,3 % voor de ondernemingen uit de horeca en 87,5 % voor die uit de vastgoedsector. Hij had een middelgrote waarde voor de ondernemingen uit de handel (72 %) en was het laagst in de bouwnijverheid en in de industrie (respectievelijk 61,1 % en 57,7 %). Ten opzichte van eind maart 2013 steeg de aanwendingsgraad relatief sterk in de bouwnijverheid (3,1 procentpunt). Hij nam eveneens toe in de vastgoedsector (1 procentpunt), de handel (0,6 procentpunt) en de horeca (0,2 procentpunt), terwijl hij vrijwel stabiel bleef in de verwerkende nijverheid (-0,1 procentpunt). Wat de gewesten betreft, ligt de aanwendingsgraad in Wallonië en in Vlaanderen gemiddeld beschouwd hoger dan in Brussel, voornamelijk omdat heel wat hoofdzetels van grote ondernemingen op het grondgebied van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest gevestigd zijn. Eind maart 2014 bedroeg de aanwendingsgraad 75,7 % in het zuiden van het land en 73,7 % in het noorden. In Brussel beliep hij 56,2 %.
2. Rentetarieven De rentetarieven die de Belgische banken en de banken van het eurogebied op de nieuwe bedrijfskredieten toepassen, behoren tot de voornaamste indicatoren van de kredietkosten die de ondernemingen worden aangerekend. Ze worden verzameld via de MIR-enquête (zie http://www.mfiir.be). De referentietarieven op korte en lange termijn lieten gedurende het eerste kwartaal van 2014 een uiteenlopend verloop optekenen. Op de geldmarkt bleven de beleidsrente van de ECB en de driemaands Euribor stabiel: de beleidsrente, die op 13 november was verlaagd tot 0,25 %, bleef onveranderd, terwijl de driemaands Euribor zeer licht steeg van 0,29 % eind december 2013 tot 0,31 % in maart 2014. Wat de lange termijn betreft, namen de rendementen op de kapitaalmarkten, vooral op de markten voor overheidsobligaties, gedurende het hele kwartaal verder af. Eind maart 2014 bedroeg het rendement op de Belgische vijfjaars overheidsobligaties 1,04 % (tegen 1,37 % eind december van het voorgaande jaar), wat historisch gezien een zeer laag niveau is. Voor de overheidsleningen op tien jaar bedroeg dat rendement eind maart 2,18 %, tegen 2,55 % eind 2013.
7
RENTEVOETEN OP DE GELD- EN KAPITAALMARKTEN EN TARIEVEN OP BANCAIRE KREDIETEN (in %) Rentevoeten op nieuwe kredieten België
OLO 5 jaar
Kredieten variabel < 1 jaar, < € 1 miljoen
Leidinggevende basisrentevoet van de ECB
Kredieten variabel < 1 jaar, > € 1 miljoen
Euribor 3 maanden
2013
2014
2012
2011
0 2010
0
2009
0
2008
1
2007
1
2013
1
2014
2
2012
2
2011
2
2010
3
2009
3
2008
3
2007
4
2006
4
2005
4
2014
5
2012 2013
5
2011
5
2010
6
2007
6
2008 2009
6
2005
7
2006
7
2006
Eurogebied
7
2005
Rentevoeten op de geld- en kapitaalmarkten
Kredieten vast 1-5 jaar, < € 1 miljoen Kredieten vast > 5 jaar, < € 1 miljoen
Bronnen: ECB, NBB (MIR-enquête).
In overeenstemming met de ontwikkelingen op de geld- en kapitaalmarkten, vertoonden ook de rentetarieven voor nieuwe bankkredieten uiteenlopende ontwikkelingen. De rentetarieven op korte termijn in België bewogen nauwelijks tijdens het eerste kwartaal van het jaar. Ten opzichte van het voorgaande kwartaal stegen ze gemiddeld met respectievelijk 2 en 4 basispunten, naargelang de waarde van de kredieten minder of meer dan € 1 miljoen bedroeg. In maart beliepen ze 2,28 % voor de lage bedragen en 1,94 % voor de hogere bedragen. De kosten voor kredieten op middellange termijn (kredieten met een rentevaste periode van 1 tot 5 jaar en een waarde van minder dan € 1 miljoen) stegen daarentegen met 51 basispunten tot 3,18 %, terwijl die voor leningen op lange termijn (kredieten met een rentevaste periode van meer dan 5 jaar en een waarde van minder dan € 1 miljoen) met 26 basispunten afnamen. In maart beliep de rente op langlopende kredieten 3,43 %. In het eurogebied zijn de tarieven voor bankkredieten al met al weinig veranderd. De rente op kortlopende kleine leningen (minder dan € 1 miljoen) bleef stabiel op 3,79 %. Die op grotere kredieten (meer dan € 1 miljoen) daalde met 3 basispunten tot 2,26 % in maart 2014. Het bancaire tarief voor kredieten met een rentevaste periode tussen een en vijf jaar en een waarde van minder dan € 1 miljoen steeg met 3 basispunten (tot 3,88 %). Ten slotte bleef de rente op kredieten met een rentevaste periode van meer dan vijf jaar en een waarde van minder dan € 1 miljoen vrijwel onveranderd op 3,28 % (+1 basispunt ten opzichte van het voorgaande kwartaal). Derhalve bleef de rente op de kortlopende kredieten (met een looptijd van ten hoogste een jaar) in België voordeliger dan gemiddeld in het eurogebied: in maart 2014 waren de kredieten van minder of meer dan € 1 miljoen respectievelijk 151 en 32 basispunten goedkoper. De tarieven op kortlopende kleinere kredieten zijn in het eurogebied immers, gemiddeld beschouwd, relatief hoog wegens de bijzonder hoge rentetarieven die voor dat type kredieten gelden in verschillende landen (onder meer in Griekenland, Portugal, Spanje, Ierland en Italië). De langlopende leningen (met een vaste rente en een looptijd van meer dan vijf jaar) bleven in België echter duurder dan gemiddeld in 8
het eurogebied; de spread verminderde in maart echter tot 15 basispunten (tegen 42 basispunten in december 2013). Ook voor dit type van kredieten blijven de tarieven zeer heterogeen.
3. Enquêtes naar de kredietvoorwaarden De enquête van het Eurosysteem naar de bancaire kredietverlening (zie http://www.nbb.be/doc/DQ/BLS/nl/BLS_home.htm) verschaft kwalitatieve informatie over het verloop van de toekenningsvoorwaarden en de vraag naar bankkredieten, evenals over de verklarende factoren die aan deze ontwikkelingen ten grondslag liggen. KREDIETVOORWAARDEN VAN EN VRAAG NAAR BEDRIJFSKREDIETEN: GLOBALE BEOORDELING DOOR DE BANKEN (netto gewogen percentages1)
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
-75 2014
-75 2013
-50
2012
-50
2011
-25
2010
-25
2009
0
2008
0
2007
25
2006
25
2005
50
2005
Eurogebied
België 50
Toekenningscriteria door de banken Door de respondenten opgetekende evolutie Door de respondenten verwachte evolutie Kredietaanvragen uitgaande van de ondernemingen Door de respondenten opgetekende evolutie Door de respondenten verwachte evolutie Bronnen: ECB, NBB (enquête van het Eurosysteem naar de bancaire kredietverlening). Een positief (negatief) percentage komt overeen met een versoepeling (verstrakking) van de kredietvoorwaarden of met een toename (afname) van de kredietvraag.
1
In het eerste kwartaal van 2014 deelden de vier Belgische grootbanken die bij deze enquête werden ondervraagd, mee dat de kredietvoorwaarden voor ondernemingen al met al onveranderd bleven, zowel voor langlopende als voor kortlopende kredieten. Ze zouden echter licht zijn versoepeld voor de grote ondernemingen. De kredietinstellingen van het eurogebied maakten melding van vrij gelijklopende ontwikkelingen in het eerste kwartaal van 2014, met eveneens een lichte versoepeling voor de kredieten aan grote ondernemingen, alsook voor de kortlopende leningen. Het gemiddelde verhult echter een zekere heterogeniteit tussen de verschillende lidstaten van het eurogebied. In een klein aantal landen, met name in Italië en Oostenrijk, hebben de banken hun kredietvoorwaarden verder aangescherpt, terwijl sommige andere lidstaten, zoals Nederland en Portugal, ze versoepelden. De voorwaarden bleven echter grotendeels ongewijzigd in de meeste andere landen van het eurogebied. Wat de determinanten van die ontwikkelingen in België betreft, bestempelen de ondervraagde banken hun financieringskosten en balansbeperkingen (voornamelijk hun liquiditeitspositie), alsook 9
de concurrentiedruk (voornamelijk de druk van de andere bankinstellingen) als factoren die zouden hebben bijgedragen tot een lichte versoepeling van de kredietvoorwaarden aan de ondernemingen. De risicoperceptie zou daarentegen geen invloed hebben gehad op de verandering van die voorwaarden. De banken beschikken over verschillende instrumenten om hun kredietaanbod aan ondernemingen aan te passen. Ze kunnen dat aanbod bijvoorbeeld verhogen (inperken) door de marges te verkleinen (vergroten), maar ook door de niet-monetaire voorwaarden te versoepelen (aan te scherpen), met name de diverse kosten die verbonden zijn aan de kredietopname, de waarborgvereisten of de contractuele clausules. KREDIETVOORWAARDEN VAN BEDRIJFSKREDIETEN IN BELGIË: VOORNAAMSTE VERKLARENDE FACTOREN EN AANGEWENDE TOEKENNINGSCRITERIA (netto gewogen percentages1) Voornaamste toekenningscriteria
Voornaamste verklarende factoren 150
150
100
100
50
50
0 0 -50 -50 -100
Financieringskosten en balansbeperkingen
Marges op de standaardkredieten
Concurrentiedruk
Marges op de meest risicovolle kredieten
Risicoperceptie
Andere toekenningscriteria
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
-200 2007
-250 2006
-150
2005
-200
2005
-100
-150
Bronnen: ECB, NBB (enquête van het Eurosysteem naar de bancaire kredietverlening). Een positief (negatief) percentage komt overeen met een factor die heeft bijgedragen tot een versoepeling (verstrakking) van de kredietvoorwaarden of met een criterium waarin die versoepeling (verstrakking) tot uiting is gekomen.
1
De stabiliteit van de kredietvoorwaarden in het eerste kwartaal van 2014 kwam tot uiting in tegengestelde ontwikkelingen van de monetaire en niet-monetaire voorwaarden. De rapporterende banken meldden immers een nieuwe daling van de marges op de standaardkredieten aan ondernemingen; dit gold zowel voor kmo’s als voor grote ondernemingen, maar voor deze laatste was de daling het meest uitgesproken. Ook de marges op de meest risicovolle kredieten aan grote ondernemingen werden licht verminderd, terwijl die marges ongewijzigd bleven voor de kmo's. Daarentegen verhoogden de banken over het geheel genomen de bijkomende kosten op de kredieten aan kmo's, terwijl ze zich minder strikt opstelden voor het volume, de waarborgen en de looptijd van de kredieten aan grote ondernemingen, alsook voor de clausules van de kredietovereenkomsten met deze laatste categorie van ondernemingen. Voor het tweede kwartaal van 2014 verwachten de Belgische banken een versoepeling van hun kredietvoorwaarden, zowel voor de kmo's als voor de grote ondernemingen. In het eurogebied zijn de banken van mening dat hun voorwaarden voor de kredietverstrekking iets gunstiger zullen zijn.
10
Daarnaast meldden de Belgische banken dat de kredietvraag van de ondernemingen in het eerste kwartaal van 2014 verder is afgenomen. Deze nieuwe afname zou zich hebben voorgedaan in de grote ondernemingen maar niet in de kmo's. Volgens de ondervraagde kredietinstellingen is de vermindering van de financieringsbehoeften voornamelijk toe te schrijven aan het lagere aantal fusies en overnames alsook aan het beroep van de bedrijven op alternatieve financieringsbronnen (hoofdzakelijk interne financiering). Het voorraadbeheer en het beheer van het bedrijfskapitaal zouden daarentegen de kredietvraag vanwege de bedrijven in de hand hebben gewerkt. De herstructurering van de schulden en de investeringen zouden een neutrale invloed hebben gehad op de vraag. Voor het tweede kwartaal van 2014 verwachten de Belgische banken een stijging van de vraag naar leningen voor alle categorieën (zowel door de kmo’s als de grote ondernemingen en zowel naar korte- als langetermijnleningen). VRAAG NAAR BEDRIJFSKREDIETEN IN BELGIË: VOORNAAMSTE VERKLARENDE FACTOREN (netto gewogen percentages1)
100 50 0 -50 -100 -150 2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bruto-investeringen in vaste activa Voorraden en bedrijfskapitaal Fusies/overnames en herstructurering van de onderneming Herstructurering van schulden Alternatieve financieringsbronnen Bronnen: ECB, NBB (enquête van het Eurosysteem naar de bancaire kredietverlening). 1 Een positief (negatief) percentage komt overeen met een factor die heeft bijgedragen tot een toename (afname) van de vraag naar kredieten.
De banken uit het eurogebied meldden voor het eerste kwartaal van 2014 een stagnatie van de kredietvraag, doordat de toename van de behoeften bij de kmo’s werd gecompenseerd door een daling bij de grote ondernemingen. Het beroep op andere vormen van financiering en de daling van de financieringsbehoeften die verband houden met investeringen zouden hebben opgewogen tegen de gestegen behoeften verbonden aan het beheer van de voorraden en het bedrijfskapitaal, aan de herstructurering van de schulden en aan de hervatting van de fusies en overnames. Net als de Belgische banken verwachten de kredietinstellingen uit het eurogebied een stijgende kredietvraag in het tweede kwartaal van 2014.
11
Resultaten van de SAFE-enquête (survey on the access to finance of small and medium-sized enterprises in the euro area) In haar halfjaarlijkse SAFE-enquête ondervraagt de ECB ondernemers - voornamelijk kmo's - over de mate waarin ze problemen ondervinden in hun zoektocht naar financiering en, meer bepaald, over veranderingen in hun financieringsbehoeften, enerzijds, en in de beschikbaarheid van verschillende (externe) financieringsbronnen, anderzijds. In dit Kader worden voor de Belgische kmo’s een aantal specifieke resultaten besproken, met name de mate waarin ze de toegang tot externe financiering ervaren als een rem op de expansie van hun onderneming en, meer specifiek, de belemmeringen die ze ondervinden om een bankkrediet te verkrijgen. Uit de resultaten van de meest recente enquête, die betrekking hebben op de periode gaande van oktober 2013 tot maart 2014 (2013-H2), blijkt dat de Belgische kmo's de afgelopen maanden in alle beschouwde domeinen ietwat meer problemen hebben ondervonden. Precies zoals tijdens vorige rapporteringsperiodes werd de toegang tot financiering, algemeen beschouwd, niet als het grootste probleem ervaren. Belgische kmo’s beschouwen blijkbaar vooral de productie- of loonkosten als problematisch, met een score van 6,7 op een schaal van 1 tot 10. Toegang tot financiering krijgt een score van 4,9 en is aldus, gemiddeld beschouwd, het minst ernstige probleem. Ernst van een aantal problemen die de expansiemogelijkheden van Belgische kmo's beperken (gemiddelde score1)
Toegang tot financiering Het vinden van klanten Concurrentie Beschikbaarheid van geschoolde werkkrachten en ervaren managers Regulering Productie- of loonkosten
2012-H1
2012-H2
2013-H1
2013-H2
4,4 5,4
4,9 6,0
4,5 5,7
4,9 6,1
5,7
5,8
5,7
6,1
5,9
5,8
5,9
6,0
6,0
6,1
5,9
6,1
6,5
6,7
6,2
6,7
Bron: ECB. 1 Op basis van individuele scores op een schaal van 1 (geen ernstig probleem) tot 10 (uitermate groot probleem).
12
Toch beschouwt 31 % van de Belgische kmo's toegang tot financiering als een groot probleem (i.e. een score van 7 of hoger), terwijl 11 % van de kmo's aangeeft dat het vinden van financiering voor hen de belangrijkste belemmering vormt voor de expansie van hun onderneming. Voor het eurogebied als geheel blijkt de situatie van de kmo's inzake toegang tot financiering ietwat problematischer: 14 % van de kmo's ziet die toegang als het grootste probleem en 39 % kent er een score van 7 of hoger aan toe. Vooral Italiaanse en Spaanse kmo’s ondervinden ter zake kennelijk grote problemen. Volgens de Belgische kmo's heeft het probleem van toegang tot financiering vooral te maken met het feit dat de beschikbaarheid van externe financiering verder verslechtert (zij het duidelijk minder sterk dan tijdens de vorige rapporteringsperiodes) en minder met een toename van de financieringsbehoeften.
PROBLEEM VAN TOEGANG TOT FINANCIERING (in % en gemiddelde score) België Eurogebied 100
7,5
80
6,5
60
5,5
40
4,5
20
3,5
0
2,5 2012
2013
2012
2013
Score van 1 tot 3 Score van 4 tot 6 (linkerschaal) Score van 7 tot 10 Geen antwoord Gemiddelde score (rechterschaal) Bron: ECB.
De beschikbaarheid van externe financiering ging er vooral voor kas- en bankkredieten in beperkte mate verder op achteruit (resp. -6 % en -2 % in nettotermen), terwijl de situatie voor handelskredieten, aandelen en bedrijfsobligaties onveranderd bleef. De beschikbaarheid van externe financiering wordt beïnvloed door verschillende factoren, die grosso modo in drie categorieën kunnen worden uitgesplitst, namelijk de economische omgeving, de bedrijfsspecifieke kenmerken en de financieringsbereidheid van de verschillende kredietverstrekkers. Vergeleken met de vorige rapporteringsperiode vonden in 2013-H2 meer kmo's dat de beschikbaarheid van financiering verbeterd was als gevolg van gunstiger bedrijfsspecifieke vooruitzichten en een steviger kapitaalpositie. Daarnaast maakten aanzienlijk minder kmo's melding van een afgenomen bereidheid van de banken om kredieten te verstrekken. De relatieve verbetering uitte zich ook op het niveau van de specifieke kredietvoorwaarden. Niet alleen blijkt de kredietrente gemiddeld beschouwd verder te zijn gedaald; tevens maakten, in nettotermen, minder Belgische kmo's gewag van een stijging van de niet-rentekosten en de eisen inzake onderpand. Dit is in overeenstemming met het feit dat minder kmo’s te kennen gaven geen bankkrediet te hebben gevraagd omdat ze vermoedden toch niet in aanmerking te zullen komen (4 % tegen 6 % in 2013-H1). Dat heeft echter niet geleid tot een stijging van het aantal kmo’s dat een bankkrediet heeft aangevraagd, opnieuw ongeveer een kwart van de ondervraagde kmo's, aangezien er meer kmo’s rapporteerden over voldoende eigen middelen te beschikken (59 % tegen 52 % in 2013-H1). Van de 25 % die wél een bankkrediet heeft aangevraagd, ontving 70 % het totale bedrag en 6 % meer dan driekwart van het gevraagde bedrag, dat zijn iets lagere percentages dan in 2013-H1. Daartegenover staat dat 18 % van de aanvragen door de banken werd geweigerd, het hoogste percentage sinds de enquête in 2009 van start ging. Ter vergelijking, in het eurogebied werd ‘slechts’ 11 % van de kredietaanvragen door de banken geweigerd. 13
In België wordt de hoge weigeringsgraad evenwel voor een deel gecompenseerd door het feit dat minder kmo's slechts een beperkt deel van het gevraagde kredietbedrag hebben ontvangen en ook minder kmo's de uitkomst niet kenden. De banken lijken dus snellere en duidelijker keuzes te hebben gemaakt bij het beoordelen van de BELEMMERINGEN TEN AANZIEN VAN kredietdossiers. Beschouwt men een ruime BANKLENINGEN (in %) maatstaf van mogelijke belemmeringen voor 12 het verkrijgen van een bankkrediet - namelijk een weigering door de bank, een toekenning 10 van minder dan 75 % van het gevraagde krediet, 8 een weigering door de kmo zelf vanwege een te 6 hoge kostprijs en het niet-aanvragen van een bankkrediet vanuit de overtuiging toch niet te 4 zullen worden aanvaard (de zogeheten 2 ontmoedigde kmo's) -, dan werd in totaal 9 % van de Belgische kmo's tijdens de periode 0 2010 2012 2013 2011 gaande van oktober 2013 tot maart 2014 getroffen, een lichte daling ten opzichte van de Geweigerd voorgaande rapporteringsperiode. In het Minder dan 75% eurogebied als geheel gaf 12 % van de kmo's Te hoge kostprijs aan op een of andere belemmering te zijn Ontmoedigd gestoten, wat eveneens een lichte verbetering Bron: ECB. is ten opzichte van de maanden voordien.
Uit de in april 2014 door de Bank uitgevoerde enquête5 blijkt dat de bedrijfsleiders, net als in januari, een vrijwel neutrale perceptie hadden van de algemene toekenningsvoorwaarden voor bankkrediet; 18,4 % van de bedrijven uit de verwerkende nijverheid, de bouwnijverheid en de diensten aan ondernemingen beoordeelde de toegangsvoorwaarden voor nieuwe bankkredieten als ongunstig. Het aandeel van de ondernemingen dat de voorwaarden gunstig achtte, beliep 17,5 %. Al met al kwam het nettosaldo van de antwoorden van de bedrijfsleiders op -1 % uit (tegen -2 % in het voorgaande kwartaal). Dit saldo is het minst negatieve dat de afgelopen drie jaar werd opgetekend. Dit neutrale sentiment van de bedrijfsleiders is het resultaat van een lichte verbetering, of een minder sterke verslechtering, van het oordeel over het verloop van de kredietvoorwaarden 5
In deze enquête wordt de ondernemingen verzocht twee vragen te beantwoorden. De eerste vraag heeft betrekking op de kredietvoorwaarden op het ogenblik van de enquête ('Lijken de voorwaarden om bij de banken krediet op te nemen u momenteel: gunstig, neutraal of ongunstig?'). In de toelichting worden de antwoorden op die vragen behandeld onder de titel 'Algemene voorwaarden'. De tweede vraag gaat over de tijdens het kwartaal vóór de enquête vastgestelde ontwikkelingen (verbetering, stabilisatie of verslechtering van de voorwaarden) en de antwoorden worden uitgesplitst volgens specifieke criteria (rentetarieven, andere bankkosten, kredietvolume, gevraagde waarborgen). De antwoorden op die vraag worden criterium per criterium toegelicht.
14
gedurende de drie maanden vóór de enquête. Hoewel de beoordeling van het renteverloop over het geheel genomen nog steeds negatief is, en dit sinds het tweede kwartaal van 2013, verbeterde ze nog ietwat ten opzichte van de voorgaande periode (-2 % tegen -4 %). Met betrekking tot de nietmonetaire kredietvoorwaarden (kosten, kredietvolume en gevraagde waarborgen) maakten de ondernemers melding van een nieuwe verslechtering die evenwel minder omvangrijk was dan in de vorige maanden. BEOORDELING VAN DE KREDIETVOORWAARDEN DOOR DE ONDERNEMINGEN: ALGEMENE RESULTATEN Op het moment van de enquête waren de voorwaarden: Neutraal
Ongunstig
%
Gedurende het kwartaal vóór de enquête is de specifieke voorwaarde:
Gunstig
Verbeterd
Onveranderd
Verslechterd
100
80
60
40
20
Kosten
2014-I
2013-III
2013-IV
2013-II
2013-I
2014-I
2013-III
2013-IV
2013-I
2013-II
2014-I
2013-III
2013-IV
2013-I
Rentevoet
Algemene voorwaarden
2013-II
2014-I
2013-IV
2013-II
2013-III
2013-I
2014-I
2013-IV
2013-II
2013-III
2013-I
2012-IV
2012-II
2012-III
2012-I
0
Gevraagde waarborgen
Kredietvolume
Saldo1
% 40
20
0
Rentevoet
Kosten
Kredietvolume
2014-I
2013-IV
2013-III
2013-II
2013-I
2014-I
2013-IV
2013-III
2013-II
2013-I
2014-I
2013-IV
2013-II
2013-III
2013-I
2014-I
2013-IV
2013-III
2013-II
2013-I
2014-I
2013-III
Algemene voorwaarden
2013-IV
2013-II
2013-I
2012-III
2012-II
2012-I
-40
2012-IV
-20
Gevraagde waarborgen
Bron: NBB (trimestriële enquête naar de kredietvoorwaarden). 1
Saldo van de antwoordpercentages gunstig/verbeterd (+) en ongunstig/verslechterd (-).
De resultaten naar bedrijfstak wijzen voor april 2014 op een nog altijd ongunstige perceptie van de kredietvoorwaarden in de bouwnijverheid en de diensten aan ondernemingen; die negatieve indruk was evenwel minder sterk dan tijdens de voorgaande kwartalen. Daarentegen is de perceptie van de verwerkende nijverheid opnieuw licht gunstig. Het saldo van de antwoorden bedroeg respectievelijk -5 % en -4 % voor de twee eerstgenoemde sectoren, tegen 1 % in de industrie.
15
In het eerste kwartaal van 2014 waren die ontwikkelingen het resultaat van een minder sterke verslechtering van de meningen van de bedrijfsleiders over het kredietvolume en de gevraagde waarborgen, en dit in de drie bedrijfstakken. Bovendien was de door de ondernemingen uit de dienstensector en de industrie meegedeelde verslechtering van de voorwaarden inzake de bijkomende kosten minder uitgesproken dan in het voorgaande kwartaal. Ten slotte wezen de ondernemers uit de dienstensector eveneens op een verbetering van de rentevoorwaarden. BEOORDELING VAN DE KREDIETVOORWAARDEN DOOR DE ONDERNEMINGEN: OPSPLITSING NAAR BEDRIJFSTAK (netto percentages¹) 40
20
0
-20
-40
-60
Industrie
Kosten
Kredietvolume
2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II 2013-III 2013-IV 2014-I
Rentevoet
2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II 2013-III 2013-IV 2014-I
2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II 2013-III 2013-IV 2014-I
Algemene voorwaarden op het moment van de enquête
2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II 2013-III 2013-IV 2014-I
2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II 2013-III 2013-IV 2014-I
-80
Gevraagde waarborgen
Ontwikkeling gedurende het kwartaal vóór de enquête Bouwnijverheid
Diensten aan ondernemingen
Bron: NBB (trimestriële enquête naar de kredietvoorwaarden). ¹ Saldi van de antwoordpercentages gunstig/verbeterd (+) en ongunstig/verslechterd (-).
Wat de verschillen naar bedrijfsgrootte betreft, werden de algemene kredietvoorwaarden in april 2014, net als in het voorgaande kwartaal, door de kleine bedrijven (1 tot 49 werknemers) en de grote ondernemingen (250 tot 499 werknemers) nog steeds als ongunstig beoordeeld: het saldo van de antwoorden bedroeg respectievelijk -4 % en -6 % voor die twee categorieën. Daarentegen beschouwden de bedrijfsleiders van de middelgrote (50 tot 249 werknemers) en de zeer grote ondernemingen (500 werknemers of meer) die voorwaarden als veeleer gunstig, aangezien het saldo van de antwoorden 2 % bedroeg voor de eerste groep en 11 % voor de tweede. Hoewel de rentevoorwaarden over het geheel genomen nog steeds als ongunstig werden beoordeeld, verslechterden ze volgens de kleine en de zeer grote ondernemingen minder sterk dan in het voorgaande kwartaal. De voorwaarden inzake de bijkomende kosten zijn eveneens in mindere mate verslechterd, behalve voor de grote ondernemingen. Ten slotte is de tendens, bij de kleine en middelgrote ondernemingen, opwaarts gericht voor de clausules betreffende het kredietvolume en de gevraagde waarborgen, hoewel deze twee criteria nog steeds negatief worden beoordeeld.
16
BEOORDELING VAN DE KREDIETVOORWAARDEN DOOR DE ONDERNEMINGEN: OPSPLITSING NAAR GROOTTE VAN DE ONDERNEMING¹ (netto percentages²) 40
20
0
-20
-40
-60
Algemene voorwaarden op het moment van de enquête
Rentevoet
2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II 2013-III 2013-IV 2014-I
2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II 2013-III 2013-IV 2014-I
2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II 2013-III 2013-IV 2014-I
2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II 2013-III 2013-IV 2014-I
2012-II 2012-III 2012-IV 2013-I 2013-II 2013-III 2013-IV 2014-I
-80
Kosten Kredietvolume Gevraagde waarborgen Ontwikkeling gedurende het kwartaal vóór de enquête
Klein
Groot
Middelgroot
Zeer groot
Bron: NBB (trimestriële enquête naar de kredietvoorwaarden). ¹ Klein = 1-49 werknemers; middelgroot = 50-249 werknemers; groot = 250-499 werknemers; zeer groot = 500 werknemers of meer. ² Saldi van de antwoordpercentages gunstig/verbeterd (+) en ongunstig/verslechterd (-).
17