Een bijdrage aan het jeugdwerk en jeugdbeleid Verslagboek van het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd 01/07/2010 - 31/12/2010
Inhoudsopgave Voorwoord·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · 2 Wegwijs door het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · 3 Jeugdwerk op de Europese beleidsagenda· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · 5 De tijd was rijp·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · 6 1ste Europese conferentie over de geschiedenis van jeugdwerk en jeugdbeleid Belang voor het huidig jeugdwerkbeleid·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · 7 1ste Europese jeugdwerkconventie ·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · 14 Resolutie over jeugdwerk ·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · 24
Een gestructureerde dialoog over jongeren en werkgelegenheid·· · · · · · · 31 Implementatie van de gestructureerde dialoog·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · 32 Een EU-jeugdconferentie in Leuven·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · 33 Gemeenschappelijke aanbevelingen van de EU-jeugdconferentie over jongeren en werkgelegenheid onder Belgisch Voorzitterschap·· · · · · · · · · · · · · · · 35
De Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · 43 Een overzicht krijgen van de verschillende beleidsagenda’s·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · 44 Expertenbijeenkomst en -conferentie “Europe de l’Enfance”·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · 45 Conclusies van de Raad van 19 november 2010 betreffende de Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten·· · · · · · · · 52
Een vruchtbare bodem voor jongeren: het bestrijken van een breed spectrum aan jeugd(werk)zaken· · · · · · · · · · 55 Internationale Jeugddag: jongeren in de kijker·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · Vergadering van de Directeurs-generaal voor Jeugdzaken·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · Business meeting van de Nationale Agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’-programma·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · Jongeren in grootstedelijke context en Europa·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · Jongeren en mobiliteit, een luxe? Mobiliteitsprojecten, een recht voor alle jongeren·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · ·
56 57 58 60 63
Alle wegen leiden naar de Raad·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · 69 De Raad van de Europese Unie in een notendop·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · De toegang van jongeren tot cultuur·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · ‘Jeugd in Beweging’, een initiatief dat een echt paradepaardje vormt van de ‘Europa 2020’-strategie·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · Een gedachtewisseling met betrekking tot jongeren in grootstedelijke context en Europa·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · Persmededeling: 3046e vergadering van de Raad voor Onderwijs, Cultuur en Sport·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · ·
70 72 76 81 82
Wat is de volgende stap?· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · 90 Dit Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd zou niet mogelijk zijn geweest zonder u·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · 91 Colofon·· · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · · 93
1
Voorwoord Alle EU-lidstaten hebben unaniem het succes van het Belgisch voorzitterschap van de Europese Unie erkend. Ook op het vlak van jeugdbeleid werd een spannend en uitdagend parcours afgelegd. België mag er trots op zijn dat het ervoor zorgde dat de eerste Europese resolutie over jeugdwerk in onze Unie goedgekeurd werd. Deze resolutie is het meest zichtbare onderdeel van mijn voorzitterschap, de kroon op het werk als het ware.
2
Door de juiste strategieën te kiezen, gaven we nauwkeurig aan welke richting we uit wilden met de resolutie en wat we ermee wilden bereiken. Als je maar zes maanden hebt om het parcours af te leggen, moet je niet alle onderwerpen tegelijk willen behandelen. De verschillende etappes die we in het traject aflegden, maken duidelijk wat dit voorzitterschap belangrijk vindt in het Europese jeugdbeleid. Ik herhaal even de belangrijkste en meest waardevolle momenten. -- De 1ste Europese conferentie over de geschiedenis van het jeugdwerk en jeugdbeleid bracht een brede consensus tot stand in Europa over de historische plaats van het jeugdwerk in Europa en zijn toekomstige rol. -- De 1ste Europese jeugdwerkconventie benadrukte het belang van het jeugdwerk en resulteerde in de Verklaring van de 1ste Europese jeugdwerkconventie, wat een belangrijke stap was in de totstandkoming van de resolutie en het startpunt van een nieuw beleidsproces rond jeugdwerk in de Europese Unie. -- De gestructureerde dialoog over jongeren en werkgelegenheid richt de schijnwerpers op de prangende problematiek ervan en wijst op de aandacht die de Unie er vandaag aan besteedt. Dat de stem van jongeren in het debat over de toegang tot arbeid niet mag ontbreken is de verdienste van het Europese jeugdwerk. Onder dit voorzitterschap kreeg deze stelling een krachtige impuls en illustratie. -- Het document dat België afleverde over de afstemming van de Europese en internationale agenda voor de rechten van het kind kreeg brede weerklank. Dit is in feite het allereerste document dat de initiatieven opsomt die in de Europese Unie bestaan en weergeeft hoe deze georganiseerd zijn. Het betekent een belangrijke stap op weg naar de toekomstige afstemming van de verschillende visies en beleidskeuzes in de lidstaten.
Daarnaast zijn er een aantal gedenkwaardige momenten die ik graag zou toelichten. Het feit dat - voor het eerst in de geschiedenis van de Unie - twee vertegenwoordigers van het jeugdwerk het woord mochten voeren op de vergadering van de Raad Jeugdzaken zal diep in mijn geheugen en, zonder twijfel, in dat van alle aanwezigen gegrift blijven. Ik hoop ten stelligste dat hiermee een trend gezet is naar meer participatie van de jongeren zelf in het Europese project. Ook de aandacht die uitgaat naar jongeren in grootstedelijke gebieden sluit aan bij de vraag naar meer participatie. Europa vergrijst, maar onze steden vergroenen… De jongeren in deze grootstedelijke gebieden zijn net de minst daadkrachtige, de minst participatieve, de minst actieve in onze Unie. Als we de aanbevelingen van dit Voorzitterschap voor meer economische, culturele en sociale emancipatie werkelijkheid willen zien worden, moeten deze jongeren ook, en zij misschien in de eerste plaats, deel uitmaken van ons toekomstige Europa. Pascal Smet Vlaams minister van Onderwijs, Jeugd, Gelijke Kansen en Brussel
Wegwijs door het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd 2010 was een belangrijk jaar voor de ontwikkeling van het jeugdbeleid in Europa. Vele onderwerpen vroegen onze aandacht en lopende processen creëerden nieuwe mogelijkheden. De volgende ontwikkelingen vormden vooral voor het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd een bron van inspiratie: -- het ‘Nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken’ -- de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon -- de Mededeling over ‘Europa 2020’ en het kerninitiatief ‘Jeugd in beweging’ -- het Europees Jaar van de Strijd tegen Armoede en Sociale Uitsluiting (2010) en het komende Europees Jaar van de Vrijwilliger (2011) Het Belgisch voorzitterschap Jeugd nam het initiatief om een rol te spelen in de verdere uitvoering van deze Europese ontwikkelingen en nam de gelegenheid te baat om 3 prioritaire thema’s naar voor te schuiven: -- jeugdwerk -- jongeren en werkgelegenheid -- Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten De resultaten van de verschillende gesprekken, activiteiten en conferenties werden in dit verslagboek gebundeld. Het toont hoe het Belgische EU-voorzitterschap Jeugd de verschillende prioriteiten aanpakte zonder daarbij de andere activiteiten in het kader van het voorzitterschap te vergeten. Alle activiteiten in verband met het voorzitterschap Jeugd werden welbewust gekoppeld aan de Raad Jeugdzaken. Daarom is het hoofdstuk dat de voorbereiding en de verwezenlijkingen van de Raad Jeugdzaken behandelt de hoeksteen van dit verslagboek en van het Belgisch voorzitterschap Jeugd. Wij hopen dat dit verslagboek u een idee geeft van de intensiteit, het plezier en het jeugdig enthousiasme waardoor dit zes maanden durende Belgische voorzitterschap gekenmerkt werd.
Jeugdwerk ontwikkelen en ondersteunen Jeugdwerk levert een grotere bijdrage aan de samenleving dan vaak wordt aangenomen. Daarom is het de moeite waard om over jeugdwerk na te denken en om erin te investeren. De eerste Europese conferentie over de geschiedenis van jeugdwerk en jeugdbeleid (p. 7) had tot doel een gedeelde identiteit en opdracht van het jeugdwerk te vinden door het concept ‘jeugdwerk’ vanuit verschillende invalshoeken te analyseren. De eerste Europese jeugdwerkconventie (p. 14) belichtte de diversiteit van het jeugdwerk in Europa en stelde de vraag: “Hoe kunnen we de juiste voorwaarden scheppen om jeugdwerk te laten groeien en zich voor te bereiden op de toekomst?” Vertegenwoordigers uit heel Europa stelden de Verklaring van Gent (p. 15) op waarin een negental onderwerpen aan bod komen en die tevens een insteek vormde voor de uitwerking van een Resolutie over jeugdwerk van de Raad Jeugdzaken (p. 24). Deze resolutie stelt de beleidsagenda op voor de komende jaren om jeugdwerk in Europa te erkennen en verder te ontwikkelen.
Gestructureerde dialoog over jongeren en werkgelegenheid Niets over hen zonder hen. Met dit doel voor ogen, organiseerden de EU-lidstaten en de Europese Commissie een ‘gestructureerde dialoog’ waarbij vertegenwoordigers van jongeren de kans kregen om belangrijke vraagstukken te bespreken met beleidsmakers. Het Triovoorzitterschap Spanje-België-Hongarije opteerde voor een debat over jongeren en werkgelegenheid. De EU-jeugdconferentie in Leuven (p. 33) gaf jongeren en beleidsmakers de gelegenheid om te reflecteren over acht belangrijke thema’s in verband met jongeren en werkgelegenheid, en kwam met een lijst met aanbevelingen hierover (p. 35).
Veel leesgenot! De Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten Diverse beleidsinitiatieven inzake kinderen, jongeren en kinderrechten werden al genomen, maar deze overlappen elkaar soms of missen samenhang. Tijdens de Expertenbijeenkomst en -conferentie “Europe de l’Enfance” (p. 45) kwam dit probleem aan bod. Door de “Europe
3
de l’Enfance”-bijeenkomst te integreren in de jeugdactiviteiten van het voorzitterschap, sloeg het Belgisch voorzitterschap bruggen tussen de vaak afgescheiden werelden van kinderen en kinderrechten enerzijds en de jeugdsector anderzijds. De nota van het voorzitterschap over dit thema droeg bij tot Conclusies van de Raad van 19 november 2010 over de Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten (p. 52).
Een breed spectrum van jeugd(werk)zaken behandelen
4
Het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd ontfermde zich ook over een breed scala van jeugdgerelateerde vraagstukken en bijeenkomsten. Een sneak preview: -- Jonge mensen op een positieve manier in de schijnwerpers zetten op de Internationale Jeugddag (p. 56). -- De Directeurs-generaal voor Jeugdzaken vestigden tijdens hun vergadering de aandacht op de gestructureerde dialoog en kennis gebaseerd jeugdbeleid (p. 57). -- De hoofden van de Nationale Agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’programma gaven hun mening over het toekomstige ‘Jeugd in Actie 2.0’-progamma (p. 58). -- Jongeren in grootstedelijke context op de Europese agenda zetten door middel van het organiseren van een ‘Urban Youth and Europe’-dag (p. 60). -- Een seminarie maakte duidelijk dat mobiliteit geen luxe is, maar een recht voor alle jongeren, ook voor maatschappelijk kwetsbare jongeren (p. 63)
Alle wegen leiden naar de Raad Het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd ging de uitdaging aan om de werkzaamheden van de Europese Raad van Ministers te enten op de aanbevelingen en boodschappen van de verschillende conferenties. Vele resultaten van conferenties en seminaries vormden een springplank voor de volgende conclusies en resoluties van de Raad: -- Resolutie over jeugdwerk (p. 24) -- Conclusies van de Raad over de toegang van jongeren tot cultuur (p. 74) -- Conclusies van de Raad over de Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten (p. 52) -- Bijdrage aan de Conclusies van de Raad over het initiatief ‘Jeugd in beweging’ (p. 78)
Achter de schermen In België is Jeugd als gedecentraliseerde bevoegdheid overgedragen aan de gemeenschappen. Daardoor kreeg Vlaanderen de opdracht om een leidende rol te spelen in de voorbereidingen van het onderdeel Jeugd van het Belgisch EU-voorzitterschap en om de Europese Raad Jeugdzaken voor te zitten, terwijl de Duitstalige Gemeenschap de opdracht kreeg om als woordvoerder voor België op te treden. De voorbereidingen startten al eind 2007, in nauwe samenwerking met de drie gemeenschappen van België. Van bij de start werden de bevoegde overheden, de Nationale Agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’-programma en de jeugdraden van de drie Gemeenschappen in België hier actief bij betrokken. Dat was ook het geval voor de Europese Commissie (EC), het Secretariaat-generaal van de Raad, het Partnerschap tussen de Europese Commissie en de Raad van Europa inzake Jeugd en het Europees Jeugdforum. Een belangrijke rol was ook weggelegd voor jeugdonderzoekers voor wat betreft de inhoudelijke voorbereidingen. Aangezien het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd geen Europa tegen twee snelheden wilde, werd de Raad van Europa (RvE) ook uitgenodigd. Het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd had het genoegen om honderden jeugdwerkers, jongerenvertegenwoordigers, medewerkers van de Nationale Agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’-programma en jeugdadministraties tijdens de verschillende conferenties en evenementen te ontvangen. Het team van het Belgisch EUvoorzitterschap werkte hard samen met de collega’s van de Raadswerkgroep Jeugdzaken tijdens de voorbereidende vergaderingen van de Raad Jeugdzaken en met het Triovoorzitterschap Spanje-België-Hongarije. U kunt de resultaten van deze vruchtbare samenwerking lezen op de volgende pagina’s.
Jeugdwerk op de Europese beleidsagenda
5
De tijd was rijp Volgende gebeurtenissen leidden tot een momentum voor het jeugdwerk en jeugdbeleid: -- In november 2009 benadrukte het ‘Nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken1’ de noodzaak om het ‘jeugdwerk te ondersteunen en te ontwikkelen’. Voor het eerst besteedde een officieel document van de Raad heel wat aandacht aan jeugdwerk aangezien het werd omschreven als “een brede term, waaronder een uitgebreid scala van activiteiten van sociale, culturele, educatieve of politieke aard valt, zowel door, met en voor jongeren” en een initiële agenda werd vermeld. Het ‘Nieuw kader’ daagt de lidstaten en de Europese Commissie ook uit om over de rol van jeugdwerk in de 8 actiegebieden te reflecteren. -- Tegelijkertijd wilde de Europese Commissie een conferentie organiseren voor jeugdwerkers2 als onderdeel van haar ‘Jeugd in Actie’-werkplan. -- De Raad van Europa had in 20083 de ‘Agenda 2020’ over ‘De toekomst van het jeugdbeleid van de Raad van Europa’ goedgekeurd.
6
Daarbij komt nog dat de 3 gemeenschappen van België een lange traditie in jeugdwerk en jeugdwerkbeleid hebben, dit hoog op de politieke agenda houden en altijd gretig zijn om hun ervaring te delen op Europees niveau.
1
Resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (2009/C 311/01).
2
In Europese beleidsteksten wordt gewoonlijk de omschrijving ‘jeugdwerkers en jeugdleiders’ gebruikt.
3
Resolutie CM/Res(2008)23 inzake jeugdbeleid van de Raad van Europa (Aangenomen door het Comité van Ministers op 25 november 2008 op de 1042ste vergadering van Afgevaardigden van de Ministers) en de 8ste Raad van Europa Conferentie van Ministers verantwoordelijk voor Jeugd (Kiev, Oekraïne, 10-11 oktober 2008) “De toekomst van het jeugdbeleid van de Raad van Europa: AGENDA 2020”.
Deze gunstige omstandigheden leidden ertoe dat het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd deze kans benutte om ‘jeugdwerk’ tot prioriteit van zijn voorzitterschapsactiviteiten te maken. Dat resulteerde in de organisatie van twee conferenties en een resolutievoorstel. Toch besloot het Belgisch voorzitterschap om niet alles tegelijk aan te pakken maar om op de essentie te focussen: het jeugdwerk zelf, met het ‘Nieuw kader’ als leidraad. De bedoeling was uit het verleden te leren, voor het heden relevante onderwerpen te bespreken en de diversiteit van het jeugdwerk te tonen. Dit om een gemeenschappelijke basis in de diversiteit te vinden en nieuwe (beleids)processen in Europa op te starten. Op die manier werden de gesprekken over de rol van het jeugdwerk in de 8 actiegebieden aan de toekomstige EUvoorzitterschappen overgelaten. En omdat een Europees beleid tegen twee snelheden geen optie was, koos het voorzitterschap ook voor een pan-Europese aanpak en werden de 50 landen die de Europese Culturele Conventie ondertekenden uitgenodigd voor twee jeugdwerkevenementen georganiseerd in Gent.
1ste Europese conferentie over de geschiedenis van jeugdwerk en jeugdbeleid - Belang voor het huidig jeugdwerkbeleid Fact sheet Kunstencentrum Vooruit, Gent, 5-7 juli 2010 250 vertegenwoordigers van jeugdministeries, jeugdonderzoek en jeugdwerk Historische inzichten inspireren de huidige debatten over jeugdwerk. Zij slaan bruggen tussen verleden en heden, beleid en praktijk, tussen het oosten en het westen en het noorden en het zuiden. Key note speeches, 3 talkshow debatten en 20 workshops Sleutelboodschappen en conclusies van de workshops
Jeugdwerk in tijden van verandering Recentelijk staan in veel Europese landen de definitie, de positie en de maatschappelijke erkenning van jeugdwerk ter discussie. Deze debatten moeten gezien worden tegen een achtergrond van fundamentele maatschappelijke, culturele en politieke veranderingen. Door de transitie van onze samenlevingen naar een wereldwijde ‘risicosamenleving’ is de nadruk steeds sterker komen te liggen op de morele en opvoedkundige rol van jeugdwerk. Veel jeugdwerkers hebben hierop wantrouwig en afwijzend gereageerd. Jeugdwerkers willen zich niet zomaar inschrijven in beleidsagenda’s die zich richten op een vlotte integratie van jonge mensen in een competitieve arbeidsmarkt. In de voormalige socialistische landen lijkt het jeugdwerkvraagstuk sterk te verschillen van dat in de westerse welvaartstaten, terwijl het jeugdwerkvraagstuk daar in feite erg lijkt op dat in de andere delen van Europa. In alle landen moeten jeugdwerkers hun functie en positie in de maatschappelijke, culturele, economische en politieke integratie van jonge mensen opnieuw in vraag stellen. In Zuid-Europese landen is de situatie nog anders, hoewel zij uiteindelijk toch weer erg gelijkaardig is. Een aparte, professionele jeugdwerkpraktijk heeft zich in die landen nooit ontwikkeld. Er bestaat niettemin een brede vrijwilligerssector maar die wordt niet noodzakelijk erkend als ‘jeugdwerk’. In andere
landen zoals het Verenigd Koninkrijk en de Scandinavische landen, groeit de kloof tussen de beroepskrachten en jonge vrijwilligers in het jeugdwerk. Al die verschillen verbergen niet dat, ondanks hun enorme diversiteit, jeugdwerkpraktijken tussen en in de landen een duidelijk aantal gemeenschappelijke waarden en principes hebben. Als gevolg van de veranderende maatschappelijke en politieke context moet jeugdwerk zich bezinnen over zijn identiteit en zijn relatie met de staat en andere socialiserende instellingen en omgevingen. Deze fundamentele discussiepunten hebben geleid tot de herwaardering van het historisch bewustzijn in de jeugdwerkpraktijk, het jeugdwerkbeleid en -onderzoek. De geschiedenis kan ons niet de enige juiste weg tonen om de identiteit van jeugdwerk vorm te geven en te hervormen. Toch moeten we ons ervan bewust zijn dat de weg die het jeugdwerk opgegaan is, niet onvermijdelijk was. Het volgde een eigen interne logica. Evoluties in het jeugdwerk maken deel uit van het maatschappelijke, culturele en politieke debat. Het is belangrijk om de onderliggende concepten van dit debat te identificeren omdat deze concepten het jeugdwerkdebat structureerden en dat zeer vaak nog steeds doen. Hoewel deze tegenwoordig vaak onzichtbaar zijn en niet langer ter discussie staan, definiëren ze toch wat mogelijk is en wat onmogelijk lijkt (Lorenz 2007).
Investeringen en empowerment Deze nieuwe uitdagingen worden duidelijk omschreven in de nieuwe EU-strategie voor jongeren: Investeringen en Empowerment. De nieuwe strategie werd positief onthaald door het Belgisch EU-voorzitterschap en het hele jeugdveld. Tegelijk vroegen vele jeugdwerkers erkenning voor de enorme diversiteit van de jeugdwerkpraktijk en spraken zij zich uit tegen een eenzijdige benadering die het jeugdwerk ondergeschikt maakt aan arbeidsmarktstrategieën. In een context van snelle maatschappelijke, politieke en economische veranderingen lijken beleidsmakers zelfs vragende partij te zijn voor een nog flexibeler jeugdwerk. Zij vinden dat jeugdwerk nog meer de weg van de professionalisering moet bewandelen en ‘nieuwe uitda-
7
8
gingen’ moet aangaan. Zij proberen jeugdwerk aan het onderwijssysteem, de arbeidsmarkt, het maatschappelijk werk te koppelen… Dit betekent dat jeugdwerk de discussie aan moet gaan – zoals Howard Williamson het formuleerde – over welke heilige koeien naar de slachtbank moeten en welke gekoesterde waarden met vuur moeten worden verdedigd.
de tweede dag werden de drie luiken ontrold tijdens de verschillende werkgroepen. Elke werkgroep werd ingeleid door een onderzoeker, een praktijkbeoefenaar of een beleidsmaker. De deelnemers kwamen uit heel Europa en vormden een mix van beleidsmakers, onderzoekers, ambtenaren en praktijkbeoefenaars.
Het Belgisch EU-voorzitterschap besliste om jeugdwerk tot één van zijn prioriteiten uit te roepen en een 1ste Europese jeugdwerkconventie te organiseren die de diversiteit en de maatschappelijke waarde van het jeugdwerk in de verf zou zetten. Historisch bewustzijn werd erkend als een onmisbaar aspect van de eigenlijke debatten over jeugdwerk. Daarom werd besloten om een 1ste Europese conferentie over de geschiedenis van jeugdwerk en -beleid te organiseren. Deze conferentie vond plaats van 5 tot 7 juli 2010 en vormde de ideale aanloop voor de 1ste Europese jeugdwerkconventie later die week (7 tot 10 juli 2010).
Een regionale invalshoek
Drie invalshoeken voor de geschiedenis van jeugdwerk De groeiende belangstelling voor de geschiedenis van het jeugdwerk, werd onlangs opgenomen door het Partnerschap tussen de Europese Commissie en de Raad van Europa inzake Jeugd. Het Partnerschap had zijn weg naar België al in 2008 gevonden toen een expertenseminarie over ‘de geschiedenis van het jeugdwerk en het belang ervan voor het huidig jeugdwerk’ in Blankenberge werd gehouden (Verschelden et al., 2009). Deelnemers uit heel Europa en uit verschillende geledingen van het jeugdveld genoten van dit seminarie en het verslagboek werd warm onthaald door de verschillende actoren. In 2009 vond een tweede expertenseminarie plaats, opnieuw in Blankenberge, (Coussée et al., 2010) en men was de mening toegedaan dat het Belgisch EU-voorzitterschap deze activiteiten moest voortzetten en bekrachtigen. Dit leidde uiteindelijk tot de organisatie van een 1ste Europese conferentie over de geschiedenis van jeugdwerk en -beleid als opener voor de ‘Europese jeugdwerkweek’. Met deze conferentie wilde het Belgisch EUvoorzitterschap de schijnwerpers richten op de diversiteit in het jeugdwerk. Tegelijk stimuleerde het Voorzitterschap de zoektocht naar elementen die een bindmiddel zouden kunnen vormen voor al deze praktijken. Om de diversiteit zeker in beeld te brengen, benaderde de conferentie de geschiedenis van het jeugdwerk vanuit verschillende invalshoeken: een regionale, een thematische en een methodische invalshoek. De drie invalshoeken werden op de eerste avond aan de deelnemers voorgelegd tijdens drie gelijklopende ‘talkshow debatten’. Op
Zoals prof. dr. em. Hugh Cunningham (UK) toelichtte in zijn inleidende key note speech moet de geschiedenis van het jeugdwerk gezien worden tegen de achtergrond van hoe de samenleving omgaat zijn jongeren. Inzichten in maatschappelijke, politieke en culturele situaties stellen jeugdwerkers in staat om hun specifieke rol te definiëren in de belangenbemiddeling van verschillende partners, en niet het minst van kinderen en jongeren zelf. Tijdens de twee vorige expertenseminaries in Blankenberge, gaven de sprekers een overzicht van de verschillende ‘jeugdwerkgeschiedenissen’ in Europa (Frankrijk, Duitsland, Engeland, Wales, Ierland, de drie gemeenschappen van België, Nederland, Malta, Finland, Hongarije, Polen, Rusland, …). Het regionale luik van de werkgroepen tijdens deze conferentie was een vervolg op vorige seminaries. Er werd een werkgroep gewijd aan Servië en Oostenrijk, een andere aan Griekenland en Portugal. Belangrijke vragen voor de werkgroepen en de inleidende paneldiscussie waren: -- het ontstaan van jeugdwerk (wanneer, waarom en hoe?); -- de aard van jeugdwerk (gestuurd, maatschappelijke beweging, staatsonderwijs?); -- het doel van jeugdwerk (burgerschapseducatie, preventie, organisatie van de vrije tijd, …?); -- de methodes van jeugdwerk (dienstverlening, centrum gebonden, sport, open jeugdwerk,…); -- en de beginselen van jeugdwerk (vrijwillige organisatie, groepswerk, leren door te doen…). De in de werkgroepen aangehaalde gesprekken behandelden de (gewenste) relatie tussen jeugdwerk en de staat (die dingen mogelijk maakt, controleert, ondersteunt, autonomie toelaat, laat betijen, oplegt, …) en de gevolgen voor de relatie tussen de jeugdwerkers en de jongeren. De IARD-studie die een onderscheid maakt tussen de verschillende welzijnssystemen (liberaal, sociaal democratisch, corporatistisch, …) fungeerde als uitgangspunt voor de discussie. Jeugdwerkers, onderzoekers en beleidsmakers gaven ook hun mening over wat zij dachten dat de kernvragen in het jeugdwerk zijn: toegankelijkheid, effecten, autonomie, budget en erkenning.
Een thematische invalshoek Voor dit luik werd de discussie door een ‘buitenstaander’ ingeleid. Prof. dr. David Hansen (VS) vertelde ‘zijn geschiedenis’ van een positieve ontwikkeling van de jeugd in de Verenigde Staten. Hij wees op de terugkeer van vele thema’s van het jeugdwerk doorheen de geschiedenis ervan. Soms worden zij als gloednieuw voorgesteld en op andere tijdstippen vallen we met opzet terug op dingen de tand des tijds hebben doorstaan. Vanzelfsprekendheden in het jeugdwerk hebben een lange geschiedenis. Zij worden gedragen door beleidsmakers, onderzoekers, jeugdwerkers en andere maatschappelijke professionals, en natuurlijk door de jongeren zelf en hun ouders. Vanzelfsprekendheden in het jeugdwerk geven eerder op een impliciete manier structuur aan onze praktijken en daarom staan ze niet altijd ter discussie. In dit deel belichtten we het ‘levensverhaal’ van de centrale thema’s in de nieuwe EU-strategie voor jongeren maar ook in de verschillende nationale strategieën inzake jeugd (zie Williamson, 2002; 2008). De inleidende sprekers behandelden thema’s zoals inclusie en uitsluiting, professionalisme en professionalisering, en de relatie tussen jeugdwerk, jeugdbewegingen en jeugdcultuur. Er bestaat een tendens in de huidige beleidsvormen om het complexe ‘maatschappelijke karakter’ van het jeugdwerk te veronachtzamen en een meer gestructureerd, geïndividualiseerd, geprofessionaliseerd en resultaatgericht jeugdwerk op te leggen, in het bijzonder voor jongeren uit kansengroepen. Daarom werden tijdens vele discussies de thema’s toegankelijkheid, vrijwillige participatie en resultaten van het jeugdwerk aangepakt. Een methodische invalshoek Vele professionals, onderzoekers en andere beleidsmakers zijn het erover eens dat de behoeften van kinderen en jongeren op verschillende manieren tot uiting komen, afhankelijk van hun geslacht, etniciteit, maatschappelijke klasse, regio, … Daarom is methodische differentiatie van belang voor al deze verschillende jongeren in al hun diverse contexten en leefsituaties. Toch is diversiteit in het jeugdwerk ook een zwakte of een bedreiging. Jeugdwerk is daarom ook altijd een omstreden en tegelijk krachtige praktijk geweest. Het lijkt een zeer polyvalente en dus ambivalente praktijk. Jeugdwerk als een vorm van informeel leren lijkt vele meesters te dienen: -- Veel volwassenen, jeugdbeleidmakers in het bijzonder, zien jeugdwerk door een bril van ‘socialisatie’. Het levert een bijdrage aan de individuele ontwikkeling van kinderen en jongeren en speelt een grote rol in de ‘vorming van goede burgers’. In die zin
draagt jeugdwerk bij tot de opvoedkundige interventies waarvan aangenomen wordt dat zij uitgaan van het gezin en de school. -- Veel jonge mensen, deelnemers aan jeugdwerk in het bijzonder, zien jeugdwerk als een ‘socialiserende’ praktijk, van samen jong te zijn. Het ondersteunt hun emancipatie en in die zin bevrijdt het jongeren uit de greep van het gezin en de school. -- Door een brug te slaan tussen deze twee – ogenschijnlijk tegenstrijdige – invalshoeken, definiëren vele jeugdwerkactoren het jeugdwerk als een ‘maatschappelijke’ praktijk: het ondersteunt de integratie van jongeren in de samenleving en het versterkt tegelijkertijd hun kijk op en hun stem in de omstandigheden waarin deze integratie moet plaatsvinden. Jeugdwerk moet dus aansluiting vinden bij het beleid en onderzoek, maar het heeft ook een welomschreven identiteit nodig die tezelfdertijd ruimte laat voor de nodige flexibiliteit en veelzijdigheid. Indien dat niet het geval is, kan de zogenoemde magische driehoek tussen beleid, onderzoek en praktijk wel eens een beperkende driehoek worden die het jeugdwerk in een ondergeschikte positie dwingt. In dit opzicht hebben de workshops erg verschillende types van jeugdwerk met een lange gevestigde traditie onderworpen aan onderzoek: clubjes van kinderen uit de arbeidersklasse, studentenbewegingen, geüniformeerde jeugdorganisaties, open jeugdwerk, jeugdinformatiewerk en onafhankelijk jeugdwerk. In de workshops werden de raakpunten van de verschillende methodes besproken. Wat onderscheidt ons van elkaar, maar bovenal: wat verbindt ons?
Conclusies Historische inzichten hielpen ons bij onze gesprekken over de identiteit van het jeugdwerk waarvoor we vertrokken van een gedeelde opdracht en positie voor alle jeugdwerkvormen, met respect voor de dialectische spanning tussen diversiteit en universaliteit. Op die manier hoopt het Belgisch EU-voorzitterschap inspiratie te bieden voor de huidige jeugdwerkdebatten en een brug te slaan tussen verleden en heden, beleid en praktijk, tussen het oosten en het westen en het noorden en het zuiden. Een van de sleutelboodschappen was dat jeugdwerk verschillende functies vervult die niet losgekoppeld kunnen worden van elkaar: -- Opvoedkundige: Jeugdwerk draagt bij tot de individuele ontwikkeling van jonge mensen. Zij verwerven competenties die broodnodig zijn in onze marktgeoriënteerde maatschappijen waarin risico en keuze
9
10
een voorname rol spelen. Jeugdwerk biedt biografische en institutionele competenties aan jongeren. Maar laten we niet vergeten wat vaak vergeten wordt in meer formele leerinstellingen: je kunt geen jongeren opvoeden zonder van hen te leren! -- Maatschappelijke: Dat is een onderliggend principe in jeugdwerk. Jeugdwerk draagt bij tot een meer rechtvaardige samenleving door in het vormgeven van onze democratie de stem van jongeren, en in het bijzonder de stem van de meest gemarginaliseerde jongeren, te versterken. -- Economische: Jeugdwerk is gedeeltelijk geprofessionaliseerd en geeft vele jongeren de kans om als beroepskracht in het jeugdwerk te werken. Maar er zijn ook andere economische aspecten: -- De impact van de vrijwilligers in het jeugdwerk is sterk; zij leveren immers een grote bijdrage aan onze samenleving omdat zij functies vervullen die anders een enorme investering van onze welvaartsstaat zouden vragen. -- Jeugdwerk is eveneens een plek waar jongeren competenties verwerven die zij nodig hebben om hun plaats te vinden op de arbeidsmarkt. Met bovengenoemde functies zijn ook ontegensprekelijk de recreatieve en beleidsmatige aard van het jeugdwerk verweven: -- Recreatieve: Spelen en plezier maken werden een ‘koninklijk vehikel’ voor alle andere jeugdwerkfuncties genoemd. Jongeren leren door te spelen, zij ontmoeten vrienden, zij verkennen de samenleving en de verschillende rollen , en wat belangrijker is: zij krijgen toegang tot activiteiten en doen ervaringen op die zij thuis of op school niet zouden aantreffen. -- Beleidsmatige: Jeugdwerk is een instrument voor de zelforganisatie van jongeren, maar tegelijk is het een instrument voor een vlotte integratie van jongeren. Dit plaatst jeugdwerk tussen systeem en leefwereld: een ambivalente positie die van jeugdwerk onvermijdelijk een toevallige en variabele praktijk maakt. Tegelijkertijd vormt deze positie de kern van zijn identiteit. Deze complexe maatschappelijke identiteit van het jeugdwerk heeft als gevolg dat jeugdwerk een zeer diverse praktijk is geworden. Deze diversiteit zou gekoesterd moeten worden en de basis moeten leggen voor de maatschappelijke erkenning van het jeugdwerk. Deze boodschap werd duidelijk uitgedragen door de Geschiedenisconferentie en de Jeugdwerkconventie. Het team van rapporteurs bestaande uit Griet Verschelden, Tineke Van de Walle en Filip Coussée, maakte onder leiding van Howard Williamson een samenvatting van de gesprekken en
verzamelde enkele sleutelboodschappen van de verschillende workshops. Op de derde dag van de conferentie werd de volgende slotboodschap meegegeven: Jeugdwerk is een reflectie van de samenleving waarin het georganiseerd wordt. Een ideale samenleving bestaat echter niet. Een samenleving is een oneindige zoektocht naar een antwoord op de vraag ‘hoe samen te leven’, in de wetenschap dat hier geen snel en afdoend antwoord op bestaat. Jeugdwerk maakt deel uit van dat proces. Doorheen de geschiedenis zien we herhaaldelijk verschuivingen in de relatie tussen de bestaande maatschappij en jongeren. De geschiedenis leert ons dat jeugdwerk zelf een fantasierijk en duurzaam antwoord biedt op sommige dilemma’s die een dergelijke relatie oproept. Bijgevolg zien we dat jeugdwerk altijd een positie ingenomen heeft met betrekking tot persoonlijke ontdekking en maatschappelijk engagement, formeel leren en informele vrije tijd. Door voortdurend pogingen te ondernemen om te voldoen aan de uiteenlopende behoeften van een heterogene groep jongeren in uiteenlopende leefomstandigheden, ontwikkelde jeugdwerk zich tot een gediversifieerde praktijk. De geschiedenis toont dat het veronachtzamen of zelfs vernietigen van deze diversiteit onvermijdelijk leidt tot het versterken van de processen van marginalisering en uitsluiting. Er was steeds een sterke behoefte aan het voeren van een ondersteunend beleid om het al bestaande jeugdwerk te bestendigen en experimentele kaders te creëren om een nieuwe dynamiek in jeugdwerk te brengen, nieuwe culturele en ‘peer group’-praktijken inzake jeugd te erkennen en een nieuwe dynamiek van sociale uitsluiting te identificeren. De geschiedenis toont aan dat we verder moeten denken dan onze heilige jeugdwerkterreinen en -structuren. We moeten met andere actoren in zee gaan. Bijvoorbeeld: samenwerken met gemeenten over het ontwerpen van de openbare ruimte en plekken voor de jeugd. Vooral in tijden van crisis is dit een noodzakelijk maar moeilijk engagement. Niet alleen vanwege beleidsmakers maar ook vanwege jeugdwerkers. Organisatorische professionalisering leek en lijkt soms beroepsmatig professionalisme te ondermijnen. Vooral voor ‘moeilijk te bereiken’ jongeren wordt de inzet van beroepskrachten als een hoeksteen voor een sterkere praktijk omschreven. De impact van vrijwilligers is desondanks niet te verwaarlozen. Zij en de jongeren zelf vormen de sleutel tot een levendig en aantrekkelijk jeugdwerk, vermijden dat jeugdwerk een geïnstitutionaliseerd, geformaliseerd en minder aantrekkelijke plaats voor jongeren wordt. In die zin wordt een sterk
f
pleidooi gevoerd voor een professionalisering die hand in hand gaat met professionalisme. En laten we ernstig zijn: het aspect ‘plezier’ van het jeugdwerk houdt de spanningen en dilemma’s in de jeugdwerkpraktijk draaglijk en buigt deze zelfs om in een productieve kracht. Daarom is het zeker belangrijk om onze geschiedenis niet te vergeten. Het team van rapporteurs, het team van het Belgische EU-voorzitterschap en het Partnerschap tussen de Europese Commissie en de Raad van Europa inzake Jeugd zal een uitgebreider verslag publiceren in 2011.
Referenties
•• Coussée, F., Verschelden, G., Van de Walle, T., Medlinska, M. en Williamson, H. (eds.) (2010). The history of youth work in Europe and its relevance for youth work policy today. (De geschiedenis van jeugdwerk in Europa en de relevantie ervan voor jeugdwerkbeleid vandaag) Vol. 2. Straatsburg: Raad van Europa Publishing. •• Lorenz, W. (2007). Practicing History. Memory and contemporary professional practice. (Geschiedenis beoefenen. De professionele praktijk van vroeger en nu) Internationaal Sociaal Werk, 50 (5): 597-612. •• Verschelden, G., Coussée, F., Van de Walle, T. en Williamson, H. (eds.) (2009). The history of youth work in Europe and its relevance for youth work policy today. (De geschiedenis van jeugdwerk in Europa en de relevantie ervan voor jeugdwerkbeleid vandaag) Straatsburg: Raad van Europa Publishing. •• Williamson, H. (2002). Supporting young people in Europe. Principles, policy and practice. (Jongeren steunen in Europa. Beginselen, beleid en praktijk) Straatsburg: Raad van Europa Publishing. •• Williamson, H. (2008). Supporting young people in Europe. (Jongeren steunen in Europa) Vol. 2. Straatsburg: Raad van Europa Publishing.
11
12
13
1ste Europese jeugdwerkconventie -- de verschillende types en vormen van jeugdwerk -- de verschillen in methode en aanpak met betrekking tot jeugdwerk -- de verschillende doelgroepen die jeugdwerk tracht te bereiken
Fact sheet Kunstencentrum Vooruit, Gent, 7-10 juli 2010 400 jeugdwerkers, onderzoekers, beleidsmakers, ambtenaren, nationale jeugdraden
14
De diversiteit van jeugdwerk in Europa aantonen, nieuwe gemeenschappelijke gronden vinden binnen de diversiteit en nieuwe (beleids) processen opstarten in Europa, jeugdwerk voor de toekomst voorbereiden
Deze beginselen werden toegepast op elke niveau van de conventie: in de inhoud, in de samenstelling van de deelnemende delegaties, in de organisatie van de workshops, etc. En zoals dat het geval is bij jeugdwerk zelf, werden alle vijf de zintuigen gestimuleerd door middel van boeiende en speelse methodes.
Plenaire vergaderingen, 25 discussiegroepen over 9 thema’s, 28 workshops over goede praktijken, 18 bezoeken aan lokale projecten
Van voorbereiding tot uitvoering
Verklaring van de 1ste Europese jeugdwerkconventie
Een focus op jeugdwerk
Om de deelnemers aan de conventie voor te bereiden, werd een extra editie van het magazine “Coyote” 4 gepubliceerd. Dit jeugdwerkmagazine moest de lezers vertrouwd maken met de discussieonderwerpen en de achtergrond van de Conventie. Speciaal voor de gelegenheid werd “Coyote” in een volledig nieuw ‘jeugdwerkjasje’ gestopt, bedoeld om de vijf zintuigen te prikkelen…
De 1ste Europese jeugdwerkconventie wilde de diversiteit van jeugdwerk aantonen, maar wilde ook de voorwaarden scheppen opdat jeugdwerk zou kunnen groeien, sterker zou worden en zichzelf kon voorbereiden op de toekomst. Hiervoor was het belangrijk om gemeenschappelijke gronden te vinden binnen die diversiteit, om politieke, maatschappelijke en professionele erkenning te verkrijgen voor jeugdwerk en de impact ervan op andere beleidsvelden. Hetzelfde gold voor het opstarten van nieuwe (beleids) processen met betrekking tot jeugdwerk op het Europese niveau, rekening houdende met de bestaande processen.
-- De Jeugdwerkconventie zelf ging van start met een interactieve ontdekking van het gebouw, de deelnemers en het onderwerp. Verschillende sferen en activiteiten kregen de deelnemers in de stemming en zorgden er al gauw voor dat ze van de ene ruimte in het gebouw naar de andere liepen. -- Jeugdwerkers, onderzoekers en beleidsmakers namen het woord tijdens verschillende plenaire sessies. Zij gaven een stand van zaken met betrekking tot de verschillende jeugdwerkonderwerpen of bekeken ze vanuit een verschillende invalshoek om het lopende debat te inspireren. -- Vijfentwintig thematische discussieworkshops nodigden de deelnemers uit om na te denken over, te debatteren over en aanbevelingen te doen met betrekking tot negen jeugdwerk gerelateerde onderwerpen. -- In zevenentwintig ‘Jeugdwerk in Actie’workshops kwamen heel verschillende praktijkmensen en experts uit heel Europa aan het woord om aan te tonen hoe verscheiden jeugdwerk wel niet is en om te leren van elkaars dagelijkse ervaringen. -- Voortbouwend op die gedachte konden deelnemers ook een bezoek brengen aan achttien lokale jeugdwerkpraktijken in Gent.
Een programma dat jeugdwerk waardig is Het Belgisch Voorzitterschap had niet de ambitie om ‘het warm water opnieuw uit te vinden’ (zoals het Nederlandse spreekwoord luidt). Het wilde voortbouwen op bestaande processen, kennis en netwerken, zowel op nationaal als op Europees niveau. Europese en nationale experts identificeerden een aantal transversale jeugdwerkthema’s om te bespreken gedurende de conventie. Het programma van de jeugdwerkconventie baseerde zich op een aantal beginselen. De conventie moest zich toespitsen op en ruimte bieden voor: -- de verschillende nationale realiteiten in Europa
4
Coyote is het magazine van het Partnerschap tussen de Europese Commissie en de Raad van Europa inzake Jeugd. Het is beschikbaar op www.youth-partnership.net.
Europa(‘s) verbinden De 1ste Europese jeugdwerkconventie bracht officiële delegaties samen uit alle 50 landen die het Europees Cultureel Verdrag ondertekenden. Ongeveer 400 personen namen deel aan de Conventie, onder wie talrijke jeugdwerkers, naast onderzoekers, beleidsmakers, ambtenaren, leden van nationale jeugdraden, etc. Het was de eerste keer ooit dat een zo verscheiden aantal delegaties van over heel Europa samenkwam om jeugdwerk en de toekomst ervan in Europa te bespreken. Zowel de Europese Unie als de Raad van Europa sloegen de handen in elkaar met het Belgisch voorzitterschap voor de Europese jeugdwerkconventie. Door op te treden als partners voor dit evenement erkenden beide Europese instellingen het belang van jeugdwerk en gaven ze uitdrukking aan hun intentie om de ontwikkeling ervan te stimuleren. De conventie was in elk geval een gebeuren dat verschillende belanghebbenden met betrekking tot jeugdwerk in Europa bijeenbracht.
Het opstellen van een verklaring Het Belgisch voorzitterschap vatte de Europese jeugdwerkconventie op als de start van een nieuw proces om jeugdwerk op de politieke agenda te plaatsen in Europa en het thema er ook op te houden. Parallel met de conventie, legde het voorzitterschapsteam ook de basis voor een resolutie over jeugdwerk van de Europese Raad Jeugdzaken.
discussieworkshops en geïnspireerd door de ‘Jeugdwerk in Actie’-workshops en de plenaire sessies. De stem van het volk Bij het opstellen van de verklaring werd de rapporteurs gevraagd rekening te houden met wat de deelnemers als belangrijk hadden aangeduid (de sleutelboodschappen en conclusies van de thematische discussiegroepen). De algemene rapporteurs ontvingen de verslagen van de verschillende werkgroepen en legden zich samen toe op hun taak om alle materiaal door te nemen. Ze discussieerden, herschikten het beschikbare materiaal en sleutelden aan hun eigen proces om tot een verklaring te komen. Hun werk liep door tot ver na middernacht om uiteindelijk te komen tot de definitieve versie van de verklaring, terwijl de deelnemers genoten van een stevige fuif in de Vooruit. Op de laatste dag van het evenement stelden de algemene rapporteurs de resultaten van de Europese jeugdwerkconventie voor aan de afgevaardigden, die de resultaten konden meenemen naar hun eigen land. Het team van het Voorzitterschap van zijn kant zou de verklaring doorgeven aan de Raadswerkgroep Jeugdzaken van de Europese Raad Jeugdzaken, en de lidstaten uitnodigen om de elementen naar voor te brengen die zij belangrijk achten om tot een resolutie over jeugdwerk van de Raad Jeugdzaken te komen.
Verklaring van de 1ste Europese jeugdwerkconventie
Terugkoppelen en vooruit koppelen Wie deelnam aan de conventie kreeg de mogelijkheid om zijn mening kenbaar te maken over de thema’s die naar voren werden geschoven voor de toekomstige resolutie. In totaal werden ongeveer dertig facilitatoren en rapporteurs ter plekke opgeleid in Gent om de ideeën van de thematische discussieworkshops naar boven te brengen en te vatten. De facilitatoren hadden als opdracht om zoveel mogelijk feedback van de deelnemers te verkrijgen. De rapporteurs namen aantekeningen van de conclusies en sleutelboodschappen, met inbegrip van een klassering naargelang de prioriteit die eraan werd gegeven door de groep. Elk verslag werd naar het team van algemene rapporteurs gestuurd, een groep personen met ruime ervaring als jeugdwerker, onderzoeker of lid van het Nationaal Agentschap voor het ‘Jeugd in Actie’-programma. Het voorzitterschapsteam had gevraagd aan Julie Godfroid, Danijela Juric, Hans-Georg Wicke en Howard Williamson om een verklaring op te stellen, gebaseerd op de resultaten van de thematische
Inleiding De 1ste Europese jeugdwerkconventie vond plaats onder het Belgisch EU-voorzitterschap in juli 2010. Negen jaar nadat de Europese Unie het Witboek over Jeugd voorstelde onder het vorige Belgisch Voorzitterschap, keerde de jeugdwerk- en de jeugdbeleidsgemeenschap terug naar Gent. Voor de eerste keer lag de klemtoon exclusief op het aspect jeugdwerk. De conventie trachtte het denken over en de praktijk van jeugdwerk uit verleden, heden en toekomst te verbinden. Meer dan 400 deelnemers uit 50 landen namen deel aan een intensief en stevig debat – via plenaire sessies, ‘Jeugdwerk in Actie’-workshops, bezoeken aan lokale jeugdprojecten en thematische discussiegroepen, gespreid over drie dagen. De conventie werd voorafgegaan door een conferentie waarin de geschiedenis van jeugdwerk in Europa uit de doeken werd gedaan, een derde evenement van die aard, na twee eerdere seminaries in Blankenberge, België. Deze verklaring richt zich tot de ministers voor Jeugd van de 50 lidstaten van de Europese Unie en van de Raad van Europa,
15
tot de Europese instellingen, tot de politieke structuren met betrekking tot jeugd op nationaal, regionaal en lokaal niveau, en uiteraard tot het jeugdwerkveld en tot de jongeren zelf. Geschiedenis
16
Wat jeugdwerk in Europa betreft zijn er vele geschiedenissen, naast een recentere geschiedenis van jeugdwerk op Europees niveau. De geschiedenis van jeugdwerk wordt gekenmerkt door diversiteit, spanning en ontwikkeling. Jeugdwerk werd op veel verschillende manieren geïnspireerd en uitgevoerd: in de vorm van maatschappelijke bewegingen, jeugdorganisaties of -verenigingen, geleid door godsdienstige groepen, door de niet-gouvernementele sector of als deel van een nationaal, regionaal of lokaal jeugdbeleid. Jeugdwerk ging in zee met verschillende groepen van jongeren, vaak onderscheiden door hun sociale klasse, geloofsovertuiging, politieke band of culturele interesses. Het werd op verschillende manieren georganiseerd, soms geleid door volwassenen, in andere gevallen in samenspraak met of door jongeren zelf. Jeugdwerk vandaag Jeugdwerk wordt vaak verkeerd begrepen doordat het complex is. Nochtans doet het twee eenvoudige zaken: enerzijds voorziet jeugdwerk in een plaats om samen te zijn, in activiteiten, dialoog en actie. En anderzijds voorziet het in steun, mogelijkheden en ervaring voor jongeren terwijl ze opgroeien van kinderen tot volwassenen. In het Europa van vandaag wordt jeugdwerk geleid en beheerst door de beginselen van participatie en empowerment, door de waarden van mensenrechten en democratie en door antidiscriminatie en verdraagzaamheid. Een hele waaier aan beleidsbeslissingen en onderzoekskennis zorgt voor een kader. Jeugdwerk wordt zowel door vrijwilligers gedaan als door betaalde werknemers. Het komt tot stand door een vrijwillige band met jongeren. Het wordt gefinancierd en geleid op verschillende manieren. Jeugdwerk is in essentie een maatschappelijke praktijk, die plaatsvindt tussen jongeren en de maatschappijen waarin ze leven. Jeugdwerk moet omgaan met een aantal spanningen dat wordt veroorzaakt door deze sociale dynamiek. Het moet bijvoorbeeld onderzoek, beleid en de praktijk met betrekking tot jongeren verzoenen, het moet wijs geraken uit verschillende beleidsagenda’s met betrekking tot jongeren (op Europees, nationaal, regionaal en lokaal niveau), het moet zich openstellen voor samenwerking over de sectoren heen, het moet problemen oplossen zoals opleiding, competenties en erkenning, maar ook de pedagogische, relationele en methodologische aanpak met betrekking tot de praktijk van jeugdwerk voort ontwikkelen.
‘Jeugdwerk’ wordt in de Resolutie van de Raad over een ‘Nieuw Kader voor Europese Samenwerking in Jeugdzaken (2010-2018)’ gedefinieerd als: een brede term, waaronder een breed scala van activiteiten van sociale, culturele, educatieve of politieke aard valt, zowel van, voor als met jongeren. Dergelijke activiteiten omvatten ook steeds vaker sport en diensten voor jongeren. Jeugdwerk behoort tot het ‘buitenschoolse’ onderwijs, evenals de specifieke vrijetijdsactiviteiten die door professionele of vrijwillige jeugdwerkers en jeugdleiders worden georganiseerd, en is gebaseerd op niet-formele leerprocessen en op vrijwillige deelname. Tijdens de conventie werd ‘jeugdwerk’ korter gedefinieerd als het voorzien van ‘ruimte en mogelijkheden voor jongeren om vorm te geven aan hun eigen toekomst’. Wat het debat over de definitie ook moge zijn, mensen zijn het erover eens dat verschillende vormen van jeugdwerk zich beter lenen tot verschillende jongeren, dat ze een verschillende methodologie gebruiken, verschillende problemen aanpakken en in verschillende contexten werkzaam zijn. Binnen dit kader van groepen, methodes, problemen en contexten past de praktijk van het jeugdwerk zich aan, het evolueert en ontwikkelt zich op termijn. De klemtoon van de conventie lag op jeugdwerk vandaag en op jeugdwerk in de toekomst – op het trekken van de nodige lessen uit het verleden. Binnen de context van het veranderde leven en de veranderende levensomstandigheden van jongeren, werden vele vragen opgeworpen over het feit of jeugdwerk al dan niet diende te veranderen, over de relatie tussen jeugdwerk en jeugdbeleid en over de bijdrage van jeugdwerk tot de bredere levensomstandigheden van jongeren. Het debat bracht enkele specifieke uitdagingen naar voren, zoals de rol van jeugdwerk in het aanpakken van werkloosheid bij jongeren, problemen met betrekking tot kwaliteit en kwalificaties binnen jeugdwerk en het type jeugdwerk dat vereist is voor het samenleven in verschillende maatschappijen. Deelnemers investeerden heel wat energie in kwesties zoals de toegankelijkheid van jeugdwerk, standaarden voor jeugdwerk, de erkenning van jeugdwerk, de middelen die ervoor nodig zijn en de impact van jeugdwerk. Jeugdwerk en beleidsprioriteiten Er blijft relatief gesproken een beperkt begrip en engagement bestaan tussen jeugdwerk enerzijds en de politiek en het (jeugd)beleid anderzijds. Politici moeten jeugdwerk beter leren kennen, maar jeugdwerkers moeten ook een beter inzicht verwerven in hoe een beleid tot stand komt.
Overheden hebben de neiging gehad om hun eigen prioriteiten en agenda’s te volgen bij de ontwikkeling van een nieuw beleid, eerder dan die van jeugdwerk en van jongeren. Meer verbondenheid tussen ‘top-down’- en ‘bottom-up’prioriteiten zijn een vereiste. Jeugdwerkers zouden betrokken moeten worden bij het beleidsmakende debat in bredere beleidsvelden die een invloed hebben op het leven van jongeren. Ze zouden ook moeten worden geraadpleegd met betrekking tot beleid dat eerder indirecte gevolgen zou kunnen hebben op jongeren. Het is belangrijk dat beleidsmakers in het beleidsveld jeugd, maar ook in andere beleidsvelden, zowel in dialoog treden met georganiseerde als met minder georganiseerde jongeren. Jeugdorganisaties spelen een belangrijke rol in deze processen. Jeugdwerkers en jongeren zouden moeten worden betrokken bij de ontwikkeling, uitvoering en evaluatie van jeugdbeleid. Specifieke initiatieven in het beleidsveld jeugd zouden moeten worden genomen, steunend op de beginselen en waarden van jeugdwerk: gebaseerd op rechten, gericht op mogelijkheden, positief georiënteerd en vertrekkend van een gelijke toegankelijkheid en betrokkenheid. De ‘gestructureerde dialoog’ en de dialoog binnen nationale, regionale en lokale jeugdraden, maar ook binnen het Europese Jeugdforum en de Adviesraad van de Raad van Europa, zijn beiden voorbeelden van de vooruitgang die is geboekt in de voorbije jaren. Dergelijke processen dienen echter te worden versterkt in de toekomst, door een bredere basis voor deze dialoog en een verhoogde toepassing van de praktijk van co-management. Positie en sector overschrijdende samenwerking In het verleden blijkt jeugdwerk geïsoleerd te hebben gewerkt. Nu wordt steeds meer verwacht dat het in een professionelere samenwerking stapt binnen een breder kader van sector overschrijdende beleidsontwikkeling in het beleidsveld jeugd. Sector overschrijdende samenwerking neemt verschillende vormen aan: tussen onderwijssectoren, tussen verschillende instanties en beleidsdomeinen die een invloed hebben op jongeren (zoals gezondheid, tewerkstelling of justitie), tussen financieringsbronnen en op verschillende bestuursniveaus. Velen zijn van oordeel dat meer communicatie, coördinatie en samenwerking aan de orde is. Jeugdwerk zou terughoudend kunnen zijn om in zulke processen te stappen, omdat het zijn identiteit in vraag stelt en ervoor zou kunnen zorgen dat jeugdwerk wordt geïnstrumentaliseerd. Jeugdwerk is bezorgd over de uitholling van zijn kenmerkende bijdrage tot het leven van jongeren. Dergelijke beleidssamenwerking zet echter de deur open voor het delen van goede praktijken
en de ontwikkeling van een meer samenwerkende praktijk. Jeugdwerk is, uiteraard, goed geplaatst om een brug te slaan met jongeren en met hen om te gaan. Het kan echter aanvoelen alsof de geprivilegieerde relatie met jongeren wordt aangetast door samen te werken met instanties zoals de politie of aanbieders van een beroepsopleiding, zelfs wanneer de instanties en de jongeren uiteindelijk dezelfde doelen nastreven. Het vertrouwen en de geloofwaardigheid die jeugdwerkers bij jongeren genieten kan snel worden ondermijnd, tenzij nauwkeurig wordt onderhandeld over de ‘engagementsafspraken’, op voet van gelijkheid en uitgaande van wederzijds respect. Informatie, impact en effect Precies omwille van de verscheidenheid van het jeugdwerk moet er een even verscheiden aanpak bestaan om de bijdrage te identificeren die jeugdwerk kan leveren, zowel ten opzichte van jongeren als ten opzichte van de maatschappij. De klassieke instrumenten ter evaluatie moeten worden aangevuld met de verspreiding van goede praktijken die anderen die werkzaam zijn op het veld kunnen inspireren. De kennisbasis met betrekking tot jeugdwerk is relatief gesproken vrij mager. Behalve de ontwikkeling van het Europees Kenniscentrum over Jeugdbeleid zijn er ook andere vormen vereist om informatie over de jeugdwerkbeginselen, het beleid en de praktijk te verzamelen, te verspreiden en te vertalen. Niet alle jeugdwerkers beheersen het Engels. Er bestaan wel informatiebronnen op Europees niveau, maar er is behoefte aan een betere leidraad om te weten waar die zich bevinden en hoe men er toegang toe kan krijgen: www.youthwork.eu vormt alvast een veelbelovende start. De impact van jeugdwerk kan slechts beter worden begrepen, verspreid en geëvalueerd wanneer er ook betere informatie en kennis over jeugdwerk beschikbaar is. Zowel kwantitatief als kwalitatief ‘bewijsmateriaal’ moet worden verzameld, geverifieerd en geordend en geanalyseerd. De doelstellingen van het verzamelen van dergelijke informatie zijn het promoten van de zichtbaarheid van jeugdwerk, het aanmoedigen van kwaliteit in de praktijk en daardoor ook het verhogen van de geloofwaardigheid van het jeugdwerk. Op een ander niveau is het belangrijk om informatie te verzamelen die steunt op bewijsmateriaal over de levensomstandigheden van jongeren die dan later als basis kan dienen voor strategisch en operationeel denken over jeugdwerk- en jeugdbeleid. Zowel jeugdonderzoeken als jeugdmonitoring zijn hiervoor relevant. Via deze en andere mechanismen kan jeugdwerk echt ‘vertrekken van waar jongeren mee bezig zijn’.
17
Met betrekking tot de uitkomst en impact van jeugdwerk dient de zogenoemde ‘driehoek’ van onderzoek, beleid en praktijk met betrekking tot jeugd te worden uitgebreid tot een vierkant waarin ook jeugdorganisaties en jongeren worden ingepast. Er moet rekening worden gehouden met hoe alle partijen de zaken zien wanneer men de impact wil meten. Een oefening die de types en omvang van het jeugdwerk in de lidstaten in kaart brengt of inventariseert is dringend nodig, zowel om huidige voorbeelden van goede praktijken te begrijpen en te verspreiden als om de strategische richting vast te leggen die voor jeugdwerk in de toekomst moet worden ingeslagen. Jeugdwerk voor iedereen en in diversiteit 18
Diversiteit in jeugdwerk houdt verband met toegankelijkheid voor iedereen. De conventie benadrukte het belang van de praktijk van ‘laagdrempelig’ jeugdwerk waarbij de deur openstaat voor alle jongeren. Jeugdwerkers hebben echter nood aan voortgezette opleiding en een sterk engagement met betrekking tot universele waarden om een antwoord te kunnen bieden aan de snel veranderende eisen van de diverse groepen jongeren uit verschillende bevolkingsgroepen. De opleiding die hen wordt aangeboden moet verder reiken dan louter begrijpen dat er nood is aan verdraagzaamheid, maar moet hen in staat stellen kennis en vaardigheden te verwerven met betrekking tot culturele diversiteit. Bovendien zou diversiteit binnen jeugdwerkorganisaties en jeugdwerkbesturen ook moeten worden versterkt, zodat zij kunnen optreden als rolmodel. Jeugdwerk moet trachten te vermijden dat om het even welke groep jongeren louter wordt gezien als een doel voor inclusie en participatie, maar moet hen eerder beschouwen als partners in hun acties om diversiteit in de maatschappij te promoten. Binnen de context van nieuwe interreligieuze en interculturele omstandigheden in Europa moet worden nagedacht over sommige oudere vormen van jeugdwerk, zoals de ontwikkeling van gemeenschapsontwikkeling en gemeenschapswerk, en of en hoe deze kunnen aangepast worden aan deze nieuwe tijden. De kwaliteit van de praktijk Jeugdwerk is een ongebruikelijke vorm van professionele praktijk in die zin dat het zowel door vrijwilligers als door betaalde werknemers wordt uitgevoerd. Er bestaat geen duidelijk onderscheid in taken met betrekking tot de rol die elk van hen speelt. Beiden kunnen ze immers in zo goed als elk terrein van de diverse activiteiten die jeugdwerk behelst worden ingezet. Hun onderlinge relatie is vaak aanvullend en wederzijds ondersteunend. Net omwille van hun verschillen waren er echter ook bijzondere uitdagingen met betrekking tot bepaalde knelpunten zoals kwali-
teit, competenties en erkenning. Dit leidde vaak tot een confrontatie tussen professionalisering en professionalisme. Het debat is complex en er wordt een nadrukkelijke bezorgdheid geuit over exclusiviteit als een bepaald kwalificatieniveau de enige drempel van professionalisme wordt. Het lijdt geen twijfel dat men dient te beschikken over een toenemend geheel van kennis, vaardigheden en houdingen om de vele aspecten van jeugdwerk te vervullen, bijvoorbeeld met betrekking tot beleid, ethiek, risico, beheer, begroting en praktisch engagement ten opzichte van jongeren. Maar tegelijk werden deze competenties vaak verworven door personen die kunnen terugkijken op heel wat praktijkervaring als vrijwilliger. De verschillende wegen naar individuele waardering door middel van de erkenning van wat men eerder al heeft geleerd moet daarom worden vastgelegd en gerespecteerd. Dit kan worden bereikt door bepaalde kwaliteitsnormen in te voeren en generische competenties te identificeren. Een dergelijk kader zou kunnen worden ontwikkeld op Europees niveau en vervolgens worden toegepast in de nationale structuren, aangebracht door middel van flexibele systemen voor opleiding en vorming, maar ook op een zelfregulerende manier door middel van een professionele ethische code die het gedrag van jeugdwerkers bepaalt in hun contacten met jongeren. Competenties, vorming en erkenning Hoewel er op dit ogenblik geen nood bestaat aan een homogeen vormingssysteem voor jeugdwerkers, bestaat er toch een nood aan een kader dat toelaat bepaalde competenties te verwerven. Dit kader zou kunnen worden gebaseerd op verschillende manieren om leren aan te pakken zoals de ontwikkeling van theoretisch begrip, praktijktoezicht (en co-toezicht), coaching, e-leren, intercollegiaal leren (leren onder elkaar), observatie en beoordeling. Deze methodes moeten op termijn beschikbaar worden gesteld en er moet het nodige denkwerk aan voorafgaan, net zoals de opvolging achteraf eveneens erg belangrijk is. Net als de jongeren zelf moeten ook de jeugdwerkers zich toeleggen op voortdurend leren om zo efficiënt om te kunnen gaan met de veranderende omstandigheden waarin ze werken. De praktijk van het jeugdwerk wordt steeds meer uitgeoefend in andere sectoren ten gevolge van sector overschrijdende ontwikkelingen. Om het begrip van deze praktijken te verhogen, bestaat de nood voor jeugdwerkers om meer te leren over andere omgevingen die verband houden met onderzoek, beleid en praktijk met betrekking tot jeugd. Kortom, de vorming moet flexibel zijn, gepast en tot een steeds toenemende kennis leiden. Waar mogelijk zou de Europese dimensie van de vorming intercultureel, transnationaal en gekoppeld aan een Europees programma moeten zijn, zowel fysiek als methodologisch.
Voor een dergelijke maatregel moeten niet alleen de nodige middelen worden voorzien, jeugdwerk moet ook meer erkenning krijgen, zowel binnen als buiten de jeugdbeleidsstructuren. Dit zal leiden tot een heilzame cirkel die leidt tot kwaliteit, competentie en verbeterde praktijk. Er wordt gepleit voor strategieën ter erkenning en waardering van jeugdwerk op Europees, nationaal en lokaal niveau, en soms ook op organisatieniveau. Doch, welke middelen en instrumenten ter accreditatie, certificatie en erkenning er ook worden ontwikkeld, belangrijke vragen over hun gebruik, onderdelen en geloofwaardigheid blijven nog te regelen. Zij dienen te worden onderzocht en de zwakheden ervan moeten worden onderkend en aangepakt waar nodig. Het is waarschijnlijk dat een dergelijk proces dialoog vereist met personen uit andere sectoren dan het openbaar bestuur, met verschillende niveaus van jeugdbeleid en -praktijk en met de privésector. Mobiliteit en netwerken Uitwisseling tussen jeugdwerkers en jongeren van verschillende culturen, achtergronden en ervaringen op het vlak van jeugdwerk, is belangrijk voor een verdere kwaliteitsontwikkeling, om te leren en te ondersteunen, voor de kennisoverdracht en om de mogelijkheden uit te breiden om jeugdwerk op internationaal niveau te ontwikkelen en aan te wenden. Hoewel de uitwisselingsmogelijkheden de laatste jaren sterk zijn toegenomen, blijven er obstakels bestaan zoals de financiering, de taal en de persoonlijke en professionele status. Er werd een oproep tot mobiliteit gelanceerd als een recht voor iedereen. Hiervoor dienen mechanismen te worden ontwikkeld, om de verschillende obstakels aan te pakken. Om het netwerken en de uitwisseling te verbeteren, zouden praktijkmensen van over heel Europa in alle sectoren van jeugdwerk moeten kunnen beschikken over de middelen en mogelijkheden om tot een dialoog, contact en samenwerking met elkaar te komen. Voor zij die actief zijn in specifieke gebieden van jeugdwerk zouden er meer specifieke mogelijkheden moeten zijn om elkaar te ontmoeten of samen te werken. Er werd ook een oproep gedaan voor meer mogelijkheden voor internationale mobiliteit voor jeugdwerkers. Het ‘Jeugd in Actie’-programma komt hier tot op bepaalde hoogte aan tegemoet, maar dit moet nog een stap verder gaan. Hiervoor zou er meer discussie moeten zijn over de waarde van persoonlijk contact door middel van internationale mobiliteit, hoewel er op dit ogenblik al een grote consensus bestaat over het feit dat zulke ervaringen een belangrijke impact hebben op jeugdwerk. Duurzame ondersteuning en financiering Er bestaat een grote nood aan de ontwikkeling van een wettelijk kader voor jeugdwerk,
dat een kernbudget vastlegt. Dit budget zou de duurzaamheid moeten garanderen van de infrastructuur, de projecten en de ontwikkeling van jeugdwerk. Dit wettelijk kader zou de ontwikkeling van lokale jeugdwerkactieplannen kunnen vereisen, die identificeren welke middelen nodig zijn van de verschillende financieringsniveaus om de activiteiten tot een goed einde te kunnen brengen. Verschillende financieringsbronnen zouden moeten worden voorzien voor verschillende niveaus van jeugdwerk en zouden niet tegen elkaar uitgespeeld mogen worden. Er zouden klare en duidelijke criteria moeten bestaan voor de financiering van jeugdwerk. Zowel de gevestigde als de nieuwe jeugdwerkinitiatieven en -organisaties zouden gelijke kansen moeten krijgen om deze financiering binnen te halen. In eerste instantie werden nationale regeringen verantwoordelijk geacht voor het financieren van jeugdwerk. Europese fondsen spelen een drievoudige rol in de ontwikkeling en uitvoering van jeugdwerk. Allereerst vertegenwoordigen jeugdprogramma’s op Europees niveau - zoals het ‘Jeugd in Actie’-programma - een aanbod dat steeds meer van cruciaal belang wordt voor sociale inclusie, jeugdmobiliteit en actief burgerschap. Ten tweede is hun kenmerkende bijdrage tot de levens van jongeren en jeugdwerkers en tot de conceptualisering van jeugdwerk zelf belangrijk in het kaderen, vormgeven en ondersteunen van nieuwe vormen van praktijk. Als derde punt blijven de programma’s van onschatbare waarde voor het ‘op gang brengen’ van steun voor jeugdwerkactiviteiten en voor het aantonen van de waarde ervan in gebieden waar weinig traditie of inzicht bestaat over dergelijke praktijken. De financiering garanderen voor de jongeren in Europa is essentieel om tegen 2020 de doelstellingen te bereiken van de Europese strategieën binnen en buiten het beleidsveld jeugd. Jeugdwerk zal echter ook bredere financieringsbronnen moeten aanspreken en jeugdwerkers zullen moeten beschikken over verbeterde competenties op het vlak van inkomensverwerving. Volgende stappen De Europese jeugdwerkconventie erkende de verantwoordelijkheid van jeugdwerkers om zelf waar mogelijk bij te dragen tot de agenda’s die hierboven werden uiteengezet, maar zij moeten daar ook politiek en financieel de mogelijkheid toe krijgen. Op Europees niveau zal een waaier aan politieke initiatieven en acties in het beleidsveld jeugd (en daarbuiten, maar nog steeds met een invloed op jongeren, jeugdwerk en jeugdbeleid) plaatsvinden in de loop van het komende jaar. Daarom zou er rekening moeten worden gehouden met de inhoud van deze Verklaring in die debatten. De Verklaring is erop gericht te bevorderen dat er rekening wordt gehouden met jeugdwerk en jongeren binnen deze beleidsdebatten. Zij omvatten:
19
20
-- De ‘Europa 2020’-strategie en het project dat daar het paradepaardje van vormt: ‘Jeugd in Beweging’ -- De voorziene Aanbeveling van de Raad met betrekking tot de Promotie van Mobiliteit -- De voorziene Aanbeveling van de Raad met betrekking tot de Erkenning van NietFormeel Leren -- De nieuwe generatie van programma’s die zullen volgen op het ‘Jeugd in Actie’programma in 2013. -- Het lopende debat dat het ontwerp van het toekomstige EU-programma ‘jeugd’ zal informeren -- De verdere ontwikkeling van het aspect niet-formeel leren van “Europass” -- Het nieuwe “Pathways 2.0” betreffende de validatie en erkenning van niet-formeel leren -- De nieuwe vormingsstrategie betreffende jeugdwerk in Europa binnen het ‘Jeugd in Actie’-programma De 1ste Europese jeugdwerkconventie, waaruit deze verklaring is voortgekomen, heeft het debat over jeugdwerk in Europa geopend. De conventie vraagt dat de volgende aanbevelingen worden meegenomen binnen de bestaande jeugdbeleidskaders van zowel de Europese Unie als van de Raad van Europa: -- Het nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken -- De Resolutie betreffende het jeugdbeleid van de Raad van Europa De conventie vraagt dat, op basis van deze verklaring, de Europese Unie, de Raad van Europa, de lidstaten en het huidige en volgende triovoorzitterschap van de EU een agenda, een actieplan en de nodige middelen voorzien om dit in de praktijk om te zetten. Het hoogtepunt van deze agenda zou een 2de Europese jeugdwerkconventie moeten zijn. Tot slot kijkt deze conventie ook uit naar de inhoud en daaropvolgende beraadslagingen betreffende de resolutie over jeugdwerk van de Raad Jeugdzaken onder het Belgisch voorzitterschap.
21
22
l
23
Resolutie over jeugdwerk
jeugdwerk vormen de twee pijlers van de inhoud van de resolutie. In het kader van het Europees Jaar van de Strijd tegen Armoede en Sociale Uitsluiting is een alinea gewijd aan de toegang tot jeugdwerk voor de armste kinderen en jongeren. Er wordt een koppeling gemaakt naar de rol die jeugdwerk kan spelen in de 8 actievelden van het nieuw kader.
a Met deze resolutie probeert het Belgisch voorzitterschap vorm te geven aan het nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018), zoals aangenomen door de Raad van 27 november 2009. Deze resolutie probeert meer specifiek een lijn te bepalen voor de Europese agenda van de komende 9 jaar met betrekking tot jeugdwerk. De erkenning van jeugdwerk en de verdere ontwikkeling van
24
5 Council resolution on youth work (2010/C 327/01)
5
NL
4.12.2010
Publicatieblad van de Europese Unie
C 327/1
I (Resoluties, aanbevelingen en adviezen)
RESOLUTIES
RAAD Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over jeugdwerk (2010/C 327/01) DE RAAD EN DE VERTEGENWOORDIGERS VAN DE REGERINGEN DER LIDSTATEN, IN HET KADER VAN DE RAAD BIJEEN,
HERINNEREND AAN DE POLITIEKE ACHTERGROND VAN DIT VRAAGSTUK, ALS UITEENGEZET IN DE BIJLAGE, EN MET NAME DAT:
(1) Het Verdrag bepaalt dat het EU-optreden erop gericht is de ontwikkeling van uitwisselingsprogramma's voor jongeren en jongerenwerkers (hierna „jeugdwerkers en jeugdleiders”) en de participatie van jongeren aan het democratisch bestel te bevorderen.
(2) Het Europees Parlement en de Raad hebben bij Besluit nr. 1719/2006/EG (1) het „Jeugd in actie”-programma goedge keurd. Dit programma kent een groeiend succes in alle lidstaten en is voor een belangrijk deel gewijd aan de ver betering van de voorzieningen voor jongerenactiviteiten en het potentieel van de maatschappelijke jeugdorganisaties.
(3) De Raad heeft op 29 november 2009 een resolutie aange nomen over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018). In dat kader worden het steu nen en het opbouwen van jeugdwerk als sectoroverschrij dende thema's gezien.
(4) De Europese Raad heeft op 17 juni 2010 conclusies aange nomen waarin hij uitziet naar de indiening van de andere vlaggenschipinitiatieven vóór het eind van het jaar (2);
IN HET LICHT VAN:
De eerste Europese Jeugdwerkconventie van 7-10 juli 2010 in Gent (België), waar het belang van jeugdwerk werd onderstreept; (1) PB L 327 van 24.11.2006, blz. 30. (2) Doc. EUCO 13/10.
EN IN HET BESEF VAN HETGEEN VOLGT:
— Volgens het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (hierna het „nieuwe kader”) zijn de doelstellingen op dat gebied als volgt:
— het creëren van meer gelijke kansen in onderwijs en werkgelegenheid, en
— actief burgerschap en sociale inclusie van en solidariteit onder alle jongeren bevorderen.
— Het nieuwe kader omvat acht actiegebieden (3) waarop sec toroverschrijdende initiatieven inzake jeugdbeleid genomen moeten worden, waaraan het jeugdwerk een bijdrage kan leveren. Andere belangrijke actiegebieden zijn mensenrech ten en democratie, culturele diversiteit en mobiliteit.
— De Raad was van oordeel dat binnen dit nieuwe kader „jeugdwerk” een brede term is, waaronder een breed scala van activiteiten van sociale, culturele, educatieve of politieke aard valt, zowel van en voor als met jongeren. Dergelijke activiteiten omvatten ook steeds vaker sport en diensten voor jongeren.
— Een aantal grondbeginselen moet in acht genomen worden in alle beleidsmaatregelen en activiteiten in verband met jeugdwerk, namelijk het belang van de bevordering van gendergelijkheid en de bestrijding van alle vormen van dis criminatie, onder eerbiediging van de rechten en de begin selen die onder meer in de artikelen 21 en 23 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn vastgelegd, de inachtneming van mogelijke, aan diverse fac toren toe te schrijven verschillen in levensomstandigheden, (3) De acht actiegebieden zijn: onderwijs en opleiding, werkgelegenheid en ondernemerschap, gezondheid en welzijn, participatie, vrijwilli gerswerk, sociale inclusie, jeugd en wereld, creativiteit en cultuur.
25
C 327/2
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
behoeften, aspiraties, interesses en attitudes van jongeren, en het beschouwen van alle jongeren als een hulpbron voor de samenleving. — De bestrijding van armoede en sociale uitsluiting is een van de kerndoelstellingen van de Europese Unie en haar lidsta ten. Sociale uitsluiting schaadt het welzijn van burgers en beperkt hun capaciteit zich uit te drukken en aan het maat schappelijk leven deel te nemen. Armoede en sociale uitslui ting moeten zowel intern, binnen de Europese Unie, worden bestreden als extern, overeenkomstig de millenniumdoelstel lingen voor ontwikkeling van de VN;
4.12.2010
OORDELEN HET VOLGENDE:
— Jongeren maken deel uit van een steeds complexer wor dende samenleving. Zij worden gevormd door een verschei denheid aan invloeden en milieus, het gezin, de school, het werk, leeftijdgenoten en de media. In dat verband kan het jeugdwerk een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van jongeren. — Jeugdwerk — dat een aanvulling vormt op formeel onder wijs — kan kinderen en jongeren aanzienlijke voordelen bieden in de vorm van vele uiteenlopende vormen van niet-formeel en informeel leren en passende, gerichte bena deringen.
ONDERSCHRIJVEN HET VOLGENDE:
— In alle lidstaten zijn er talloze kinderen en jongeren, jeugd werkers en jeugdleiders van diverse achtergronden die deel nemen aan, voordeel hebben bij of actief zijn in rijkgescha keerde jeugdwerkactiviteiten. Deze activiteiten vinden plaats in vele contexten en hebben betrekking op verschillende thema's die hun leven en dagelijkse realiteit betreffen. — Jeugdwerk heeft betrekking op buitenschoolse activiteiten en op specifieke vrijetijdsactiviteiten, en is gebaseerd op nietformele en informele leerprocessen en op vrijwillige deel name. Deze activiteiten en processen worden uitgevoerd in zelfbeheer of in gezamenlijk beheer, of worden beheerd onder educatieve of pedagogische begeleiding van professi onele of vrijwillige jeugdwerkers en jeugdleiders, en kunnen onder invloed van verschillende factoren ontwikkeld en ge wijzigd worden. — Jeugdwerk wordt op verschillende manieren georganiseerd en uitgevoerd (door organisaties die door jongeren zelf wor den geleid, organisaties voor de jeugd en informele groepen, of door jeugddiensten en overheden) en wordt vormgegeven op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau, op grond van bijvoorbeeld de volgende elementen: — de gemeenschap en de historische, sociale en politieke context waarin het jeugdwerk plaatsvindt, — het streven om alle kinderen en jongeren, vooral de kansarme, in te sluiten en hun de kans te geven om te groeien,
— Jeugdwerk zet jongeren aan tot het nemen van verantwoor delijkheid en aansprakelijkheid voor hun acties door hun een actieve rol te geven bij de ontwikkeling en uitvoering ervan. Jeugdwerk kan zorgen voor een aangename, veilige, inspirerende en plezierige omgeving waarin alle kinderen en jongeren, individueel of als lid van een groep, zich kunnen uiten, van elkaar kunnen leren, elkaar kunnen ontmoeten, en kunnen spelen, onderzoeken en experimenteren. — Daarnaast moet het jeugdwerk jongeren de mogelijkheid bieden om een brede waaier van persoonlijke en professio nele vaardigheden te ontwikkelen, zonder stereotypering, alsmede sleutelcompetenties die van waarde kunnen zijn voor de moderne samenleving. Het kan derhalve een belang rijke rol spelen in de ontwikkeling van de autonomie, de eigen verantwoordelijkheid en de ondernemingsgeest van jongeren. — Door het overdragen van universele waarden als mensen rechten, democratie, vrede, antiracisme, culturele diversiteit, solidariteit, gelijkheid en duurzame ontwikkeling kan het jeugdwerk ook een sociale meerwaarde hebben omdat het: — maatschappelijke participatie en verantwoordelijkheid, vrijwillige betrokkenheid en actief burgerschap kan be vorderen; — het maatschappelijk middenveld op alle niveaus (bijvoor beeld intergenerationele en interculturele dialoog) kan versterken;
— de betrokkenheid van jeugdwerkers en jeugdleiders,
— kan bijdragen tot de ontwikkeling van de creativiteit, het cultureel en sociaal bewustzijn, het ondernemerschap en de innovatie van jongeren;
— de organisaties, diensten of aanbieders, al dan niet van de overheid of geleid door jongeren,
— mogelijkheden kan bieden voor de sociale insluiting van alle kinderen en jongeren;
— de gebruikte benadering of methode om rekening te houden met de behoeften van jongeren. — In veel lidstaten spelen ook lokale en regionale autoriteiten een belangrijke rol bij het steunen en opbouwen van lokaal en regionaal jeugdwerk;
— dankzij een veelheid aan flexibele, snel aanpasbare me thoden, kansarme jongeren kan bereiken. — Het jeugdwerk speelt zo meerdere rollen in de samenleving, en kan een bijdrage leveren aan met jongeren verband hou dende beleidsgebieden, zoals een leven lang leren, sociale insluiting en werkgelegenheid.
4.12.2010
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
— Jeugdwerk heeft, ongeacht of het op vrijwillige dan wel op professionele basis gebeurt, een aanzienlijk sociaaleco nomisch potentieel, omdat het economische activiteit kan generen, infrastructuur en economische voordelen genereert en de (jeugd)werkgelegenheid stimuleert. De arbeidsmarkt kan baat hebben bij de persoonlijke en professionele vaar digheden en competenties die in het kader van jeugdwerk door zowel deelnemers als jeugdwerkers en jeugdleiders zijn verworven. Die vaardigheden en competenties moeten vol doende op hun waarde worden geschat.
C 327/3
— de rol van het jeugdwerk bij de uitvoering van het nieuwe kader te steunen en te ontwikkelen, met name de bijdrage van jeugdwerk aan de doelstellingen op de verschillende actiegebieden;
— lokale en regionale autoriteiten en actoren, waar passend, een belangrijke rol te laten spelen in de ontwikkeling, de ondersteuning en de uitvoering van het jeugdwerk;
VERZOEKEN DE COMMISSIE:
— Het programma Jeugd in actie levert een belangrijke bijdrage aan de kwaliteit van jeugdwerk op alle niveaus, het ontwik kelen van competenties bij jeugdwerkers en jeugdleiders en de erkenning van het niet-formeel leren in jeugdwerk door middel van mobiliteitservaring voor lerenden en netwerken voor jeugdwerkers en jeugdleiders;
— een studie uit te voeren om de verscheidenheid, de reik wijdte en de impact van het jeugdwerk in de EU in kaart te brengen, en in het EU-jeugdverslag een follow-up van het jeugdwerk in de EU op te nemen;
KOMEN DERHALVE HET VOLGENDE OVEREEN:
— steun te verlenen aan Europese jeugd-ngo's en aan kleinere initiatieven om een sterk Europees maatschappelijk midden veld te stimuleren en de participatie van jongeren aan het democratisch bestel te bevorderen;
De volgende beginselen moeten bij de uitvoering van deze re solutie in acht genomen worden:
— jongeren, jeugdorganisaties, jeugdwerkers en jeugdleiders, jeugdonderzoekers, beleidsmakers en andere deskundigen op jeugdgebied moeten betrokken worden bij de ontwikke ling, uitvoering en evaluatie van specifieke jeugdwerkinitia tieven op alle niveaus;
— er moet rekening worden gehouden met de rollen en ver antwoordelijkheden van alle betrokken actoren, binnen hun respectieve bevoegdheden;
— er moet meer kennis van en inzicht in het jeugdwerk wor den vergaard en gedeeld;
— de in het nieuwe kader genoemde instrumenten moeten optimaal worden benut om integratie van een jeugdwerk perspectief en uitvoering van specifieke jeugdwerkinitiatie ven te bewerkstelligen;
— het jeugdwerk moet bijzondere aandacht schenken aan kin deren en jongeren die in armoede leven of het risico van sociale uitsluiting lopen;
EN VERZOEKEN DE LIDSTATEN DERHALVE OM:
— werk te maken van verschillende vormen van blijvende on dersteuning van het jeugdwerk, bijvoorbeeld toereikende fi nanciële middelen, personele middelen of infrastructuur. Dat houdt ook in dat belemmeringen voor jeugdwerk uit de weg worden geruimd en dat er, waar passend, jeugdwerkstrate gieën worden uitgestippeld;
— de kwaliteit van het jeugdwerk, de capaciteitsopbouw en de ontwikkeling van vaardigheden van jeugdwerkers en jeugd leiders, en de erkenning van niet-formeel leren in jeugdwerk te verbeteren door jeugdwerkers en jeugdleiders de moge lijkheid te bieden ervaring op te doen met onderwijsmobi liteit;
— gebruiksvriendelijke Europese instrumenten (bijvoorbeeld Youthpass) voor onafhankelijke beoordeling en zelfbeoor deling te ontwikkelen en te helpen ontwikkelen, alsmede instrumenten voor het documenteren van vaardigheden van jeugdwerkers en jeugdleiders die kunnen helpen de kwa liteit van het jeugdwerk in Europa aan te tonen en te eva lueren;
— voldoende geschikte Europese platforms te creëren, zoals gegevensbanken, activiteiten om van elkaar te leren en con ferenties voor de permanente uitwisseling van innovatieve onderzoeken, beleidsmaatregelen, benaderingen, praktijken en methoden;
VERZOEKT DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE IN HET KADER VAN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:
— betere voorwaarden en meer kansen te creëren voor de ontwikkeling, ondersteuning en uitvoering van het jeugd werk op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau;
— de rol van het jeugdwerk in de maatschappij ten volle te onderkennen, onder de aandacht te brengen en te ver sterken;
— het jeugdwerk de kans te geven zich kwalitatief te ver beteren;
C 327/4
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
— het uitstippelen van nieuwe strategieën en het versterken van de bestaande strategieën voor de opbouw van capaciteit van jeugdwerkers en jeugdleiders te steunen, en het maat schappelijk middenveld te helpen bij de uitvoering van ge schikte opleidingsmodules voor jeugdwerkers en jeugd leiders; — verschillende vormen van jeugdwerk, competenties en me thoden die jeugdwerkers en jeugdleiders delen, in kaart te brengen met het oog op de ontwikkeling van strategieën om de kwaliteit en de erkenning van het jeugdwerk te ver beteren;
SPOREN HET IN JEUGDZAKEN MIDDENVELD AAN:
4.12.2010
ACTIEVE
MAATSCHAPPELIJK
— om jeugdwerk voor alle kinderen en jongeren, vooral de kansarme, beter toegankelijk te maken;
— om werk te maken van diverse vormen van opleiding voor jeugdwerkers en jeugdleiders die in het maatschappelijk mid denveld actief zijn op het gebied van jeugdzaken, teneinde de kwaliteit van het jeugdwerk veilig te stellen;
— de inzetbaarheid en de mobiliteit van jeugdwerkers en jeugd leiders te vergroten door een betere kennis van hun kwali ficaties en de erkenning van de vaardigheden die zij in de praktijk hebben verworven;
— om de bestaande benaderingen, praktijken en methoden inzake jeugdwerk te evalueren, en voortdurend te investeren in de innovatieve ontwikkeling ervan door nieuwe initiatie ven en activiteiten, die gebaseerd zijn op concrete ervaringen van kinderen, jongeren en jeugdwerkers en jeugdleiders;
— onderzoek naar jeugdwerk en jongerenbeleid, met inbegrip van de historische dimensie ervan en de relevantie daarvan voor het hedendaagse jeugdwerkbeleid, te bevorderen en te steunen;
— om informatie en goede praktijken uit te wisselen, samen te werken en te netwerken op lokaal, regionaal, nationaal en Europees niveau;
— voldoende informatie over jeugdwerk beschikbaar te stellen en toegankelijk te maken via mechanismen als Europese en nationale campagnes over jeugdwerk, en de synergieën en complementariteit tussen de initiatieven van de Europese Unie, de Raad van Europa en andere lokale, regionale, na tionale en Europese actoren te verbeteren; — meer mogelijkheden te bieden voor uitwisseling, samenwer king en netwerken tussen jeugdwerkers en jeugdleiders, be leidsmakers en onderzoekers op lokaal, regionaal, nationaal, Europees en internationaal niveau; — in het kader van het jeugdwerk, waar mogelijk, de ontwik keling te bevorderen van een systematische beoordeling van de vaardigheden en competenties die vereist zijn voor op kennisverwerking of verbetering van vaardigheden gerichte opleidingen;
BEKLEMTONEN DAT HET BELANGRIJK IS:
om bij de uitvoering van een concurrentiële, inclusieve en duur zame Europa 2020-strategie:
— te erkennen dat het jeugdwerk voor alle jongeren een cru ciale rol speelt als aanbieder van vormen van niet-formeel leren;
— ervoor te zorgen dat jeugdwerk volledig geïntegreerd wordt in het Jeugd in beweging-initiatief en andere pro gramma’s/beleidsmaatregelen die, vooral kansarme, jongeren zullen wapenen met de vaardigheden en sleutelcompetenties die nodig zijn in de samenleving en de economie van 2020 en daarna.
NL
4.12.2010
Publicatieblad van de Europese Unie
BIJLAGE Politieke voorgeschiedenis Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 14 december 2000, inzake de sociale integratie van jongeren (1) Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 14 februari 2002, betreffende de meerwaarde van jongerenvrijwilligerswerk in het kader van de ontwikkeling van de actie van de Gemeenschap inzake jeugd (2) Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 28 mei 2004, over sociale integratie van jongeren (3) Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over de erkenning van de waarde van niet-formeel en informeel leren in de jeugdsector in Europa (4) Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, van 22 mei 2008, over de participatie van kansarme jongeren Aanbeveling van de Raad van 20 november 2008 over mobiliteit van jonge vrijwilligers in de Europese Unie (5) Besluit nr. 1098/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2008 inzake het Europees Jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting (2010) (6) Beschikking 2010/37/EG van de Raad van 27 november 2009 over het Europees Jaar van het vrijwilligerswerk ter bevordering van actief burgerschap (2011) (7) Resolutie van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen, over actieve insluiting van jongeren: bestrijding van werkloosheid en armoede (8) Conclusies van de Raad van 11 mei 2010 over competenties ten behoeve van een leven lang leren en het initiatief „nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen” (9) Mededeling van de Commissie over „Europa 2020 — Een strategie voor slimme, duurzame en inclusieve groei” (10) Resolutie over het jongerenbeleid van de Raad van Europa (11)
(1) (2) (3) (4) (5) (6) (7) (8) (9) 10 ( ) (11)
PB C 374 van 28.12.2000, blz. 5. PB C 50 van 23.2.2002, blz. 3. Doc. 9601/04. PB C 168 van 20.7.2006, blz. 1. PB C 319 van 13.12.2008, blz. 8. PB L 298 van 7.11.2008, blz. 20. PB L 17 van 22.1.2010, blz. 43. PB C 137 van 27.5.2010, blz. 1. PB C 135 van 26.5.2010, blz. 8. COM(2010) 2020 definitief. Resolutie CM/Res (2008)23. Op 25 november 2008 aangenomen door het Comité van ministers in de 1042e vergadering van de afgevaardigden van de ministers.
C 327/5
30
u
Een gestructureerde dialoog over jongeren en werkgelegenheid
31
Implementatie van de gestructureerde dialoog Raadpleging van en gestructureerde dialoog met jongeren en jeugdorganisaties: de gestructureerde dialoog met jongeren en jeugdorganisaties, die een forum biedt voor een permanent gezamenlijk beraad over de prioriteiten, de uitvoering en de evaluatie van de Europese samenwerking in jeugdzaken, moet worden voortgezet en uitgebreid.
32
De thema’s van de dialoog moeten afgestemd zijn op de algemene doelstellingen van de Europese samenwerking in jeugdzaken en de prioriteiten voor iedere werkcyclus. Er moeten voor iedere dialoogcyclus duidelijke doelstellingen en realistische procedures worden vastgesteld teneinde de continuïteit en de follow-up te garanderen. De dialoog moet zo inclusief mogelijk zijn en moet op lokaal, regionaal, nationaal en EU-niveau worden ontwikkeld, waarbij ook jeugdonderzoekers en personen die actief zijn in het jeugdwerk moeten worden betrokken. Daarnaast moet de gestructureerde dialoog met jongeren en jongerenorganisaties op andere beleidsterreinen worden gesteund. De uitvoering van de gestructureerde dialoog wordt bijlage III verder toegelicht.6
Nieuwe EU-jeugdconferenties voor een nieuw kader voor samenwerking Het ‘Nieuw kader voor Europese samenwerking in Jeugdzaken (2010-2018)’ vermeldt de gestructureerde dialoog als één van de instrumenten om de doelstellingen van deze Resolutie van de Raad Jeugdzaken te verwezenlijken. De EU-jeugdconferenties vormen een essentieel onderdeel van het proces van de gestructureerde dialoog. Is dit oude wijn in nieuwe zakken? Per slot van rekening maakten EU-jeugdconferenties en de EU-jeugdevenementen daarvoor toch al lang deel uit van een jeugdagenda van een voorzitterschap. Het is een moment tijdens een voorzitterschap waarop jongeren de kans krijgen om aan beleidsmakers hun mening te laten horen over bepaalde zaken. In de loop van de jaren vonden talrijke jeugdevenementen plaats, met elk hun verdiensten en resultaten. Maar vaak waren er ook punten van kritiek: de deelnemers werden willekeurig gekozen, of ze waren niet goed voorbereid. Jeugdevenementen waren 6
Resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (2009/C 311/01)
goed voor de zichtbaarheid, maar er vond geen echte dialoog plaats. De Spaanse, Belgische en Hongaarse Voorzitterschappen leverden samen het pionierswerk voor het zogenaamde Triovoorzitterschap. Deze nieuwe aanpak vormde een uitstekende gelegenheid om de zaken anders aan te pakken en om meteen de juiste toon te zetten. Vertegenwoordigers van ministeries, nationale agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’programma en jeugdraden van de Triovoorzitterschapslanden begonnen het voorbereidend werk al begin 2009, samen met het Europese Jeugdforum en de Europese Commissie. Het vormde de beginfase van de Europese stuurgroep, die officieel samenkwam in januari 2010. De leden van de Europese stuurgroep bereikten een akkoord over de praktische uitvoering van de gestructureerde dialoog: bijvoorbeeld richtsnoeren, taakverdeling en een tijdsbestek voor de 18 maanden van het Triovoorzitterschap. De algemene thematische prioriteit voor de periode van 1 januari 2010 tot 30 juni 2011 was ‘jongeren en werkgelegenheid’ (zie Bijlage I van de Resolutie van de Raad Jeugdzaken over een Nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken). Het Belgische Voorzitterschap legde de klemtoon op jeugdwerk als specifieke bijdrage tot de algemene prioriteit ‘jongeren en werkgelegenheid’.
Een lange termijn proces voor een politieke impact op lange termijn Spanje bracht de bal aan het rollen met een eerste ronde van nationale consultaties en een EU-jeugdconferentie in Jerez de la Frontera. In verschillende werkgroepen identificeerden de deelnemers de prioritaire uitdagingen met betrekking tot jongeren en werkgelegenheid. Het Belgisch Voorzitterschap nam de fakkel over van Spanje en zette het proces van de gestructureerde dialoog over jongeren en werkgelegenheid voort op kwalitatieve wijze. Op deze manier wilde het Belgisch Voorzitterschap het politieke bewustzijn vergroten over de gestructureerde dialoog. Dankzij de EU-jeugdconferentie in Leuven konden gemeenschappelijke aanbevelingen over ‘jongeren en tewerkstelling’ worden vastgelegd. Andere strategische doelen die naar voren werden gebracht waren:
-- De resultaten van de verschillende (nationale) consultaties afronden tot één geheel -- Een stevige basis voorzien voor sterke en heldere conclusies die leiden tot politieke actie -- Onderzoeken hoe jeugdwerk kan bijdragen tot het oplossen van de problemen die werden aangekaart tijdens het proces van de gestructureerde dialoog
De derde fase van de gestructureerde dialoog streeft na om deze resultaten om te zetten in politieke gevolgen, gebaseerd op een nieuwe ronde van nationale consultaties en op de discussies die zullen plaatsvinden tijdens de Hongaarse EU-jeugdconferentie in Boedapest.
Een EU-jeugdconferentie in Leuven Fact sheet Universiteitshal, Leuven & Louvain-laNeuve, 2-4 oktober 2010 250 jongerenvertegenwoordigers, nationale agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’programma en vertegenwoordigers van de ministeries verantwoordelijk voor Jeugdzaken Sterke en heldere aanbevelingen ontwikkelen voor politieke actie rond ‘jongeren en werkgelegenheid’ en onderzoeken hoe jeugdwerk kan bijdragen tot een oplossing van de problemen rond ‘jongeren en werkgelegenheid’ Thematische workshops, een vergadering van de Directeurs-generaal voor Jeugdzaken, een plenaire sessie met voorstelling van de resultaten Gemeenschappelijke aanbevelingen van de EU-jeugdconferentie over ‘jongeren en werkgelegenheid’:
Naar sterke conclusies toewerken Leuven werd niet toevallig gekozen als locatie voor de EU-jeugdconferentie. Leuven is een studentenstad waar veel jongeren worden geconfronteerd met het thema van deze conferentie: de overgang van een opleiding naar de arbeidsmarkt, een eerste (studenten)baan, erkenning van competenties, deelname aan de (sociale) dialoog… Van 2 tot 4 oktober brachten ongeveer 250 deelnemers de Europese discussie hierover naar Leuven. De delegaties waren samengesteld uit vertegenwoordigers van jongeren die bijdroegen tot de nationale consultaties,
ambtenaren van de ministeries en medewerkers van de nationale agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’-programma uit de verschillende EU-lidstaten en van landen met een ‘Jeugd in Actie’-programma. De EU-jeugdconferentie ging van start met een plenaire verwelkoming, waarna de Directeursgeneraal, de jongerenvertegenwoordigers en de medewerkers van de nationale agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’-programma werden opgesplitst in verschillende workshops. De facilitatoren gaven hen de ruimte om hun rol en verwachtingen ten aanzien van de conferentie te bespreken en ze legden het proces en de gewenste resultaten uit. De volgende dag brachten de deelnemers de hele dag samen door in thematische workshops waarin ze probeerden om tot een gemeenschappelijk resultaat te komen, met respect voor de verschillende rollen die ze elk vervulden. Een team van ervaren facilitatoren, key note sprekers en rapporteurs werkte hard om tot sterke conclusies te komen. Elke workshop werd ondersteund door een internationale facilitator, afkomstig van de ondersteunende structuur van facilitatoren, en een Belgische facilitator. Deze ondersteunende structuur werd opgericht als een pool van 9 facilitatoren die de kerngroep vormen gedurende de volledige 18 maanden en die gedurende de drie EU-jeugdconferenties werden aangevuld met facilitatoren van elk land dat het voorzitterschap waarneemt. Het is hun taak om methodologische steun te verlenen en de continuïteit te garanderen in de organisatie van de gestructureerde dialoog op EU-niveau. Het is ook hun taak om de methodologie te communiceren aan de andere facilitatoren van de EUjeugdconferentie en technische en praktische ondersteuning te bieden aan de organisatie van het programma. De resultaten van de workshop werden door de algemene rapporteur op de laatste dag voorgesteld in de afsluitende plenaire sessie.
33
Acht belangrijke onderwerpen betreffende jongeren en werkgelegenheid In de meeste EU-lidstaten werden nationale consultaties georganiseerd over het thema ‘jongeren en werkgelegenheid’, voorafgaand aan de EU-jeugdconferentie in Leuven. De resultaten van deze nationale consultaties werden samengebracht tot achtergronddocumenten voor de acht verschillende workshops en dienden als vertrekpunt voor de discussies in de workshops. De acht onderwerpen waren:
34
1. Informatie, begeleiding en ondersteuning voor jongeren Hoe kan de informatie, begeleiding en ondersteuning voor jongeren worden verbeterd, om hen de toegang tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken als werknemers of als ondernemer? 2. Erkenning van competenties Hoe kan men de erkenning van competenties, die werden verworven via niet-formeel leren en ervaringen uit internationale mobiliteit, garanderen? 3. Sociale bescherming Hoe kan men voorkomen dat jongeren in onzekere situaties terechtkomen en hoe kan men garanderen dat ze toegang krijgen tot sociale beschermingsmaatregelen? 4. De overgang van een opleiding naar de arbeidsmarkt Welke maatregelen zou men moeten nemen om te garanderen dat de overgang van een opleiding naar de arbeidsmarkt vlot verloopt, met inbegrip van kwaliteitsvolle stages? 5. Discriminatiebestrijding Hoe kan men discriminatie op het vlak van toegang tot kwaliteitsvolle banen, ondersteuningsprogramma’s en informatie bestrijden? 6. De deelname van jongeren aan de sociale dialoog Hoe kan men garanderen dat jongeren kunnen deelnemen aan processen van sociale dialoog? 7. De verzoening tussen privéleven en werk Welke maatregelen zouden er moeten worden genomen om bij te dragen tot de verzoening van privéleven en werk? 8. De rol van jeugdwerk Hoe kan jeugdwerk bijdragen tot de uitvoering van de maatregelen op het vlak van ‘jongeren en werkgelegenheid’?
Politieke weerklank vinden Het Belgisch voorzitterschap had de ambitie om een duidelijke koppeling te maken tussen het werk dat in Leuven werd geleverd en de politieke vertaling van de conclusies in de vergadering van de Europese Raad. Hiervoor werden de aanbevelingen van de EU-jeugdconferentie zo geformuleerd dat ze als een heldere basis kunnen dienen voor het verdere werk in de Europese Raad. Om tot dit ambitieuze en tastbare resultaat te komen, moest een helder en duidelijk verslaggevingssysteem worden ontwikkeld. De organisatoren ontwikkelden een systeem dat zowel de meningen als de beslissingen van de werkgroepen weergeeft, zonder (over-)interpretatie vanwege de verslaggever. Een terugkoppelingsronde halverwege de dag met thematische workshops, waar de deelnemers kennis konden nemen van het werk dat werd verricht in de andere workshops, trachtte ervoor te zorgen dat eventuele tegenstrijdigheden en inconsistenties uit de definitieve verzameling van aanbevelingen werden gehaald. De uiteindelijke verantwoordelijkheid voor de definitieve uitkomst berustte in de handen van een redactieteam. Dit team was samengesteld uit de twee facilitatoren die het terugkoppelingsronde in goede banen leidden, het Europees Jeugdforum, de Belgische Jeugdraden en Dr. Howard Williamson als algemeen rapporteur. Zij hadden de taak om de aanbevelingen te redigeren en ervoor te zorgen dat de definitieve tekst een samenhangend geheel vormde. De algemeen rapporteur stelde het resultaat voor tijdens een afsluitende plenaire sessie van de EU-jeugdconferentie, bijgestaan door deelnemers van elke workshop. De afsluitende plenaire sessie werd bijgewoond door de Commissaris voor Jeugdzaken Androulla Vassiliou, de Commissaris voor Werkgelegenheid Laszlo Andor en Pascal Smet, de Vlaamse minister voor Jeugd en voorzitter van de Europese Raad Jeugdzaken gedurende het Belgisch voorzitterschap. Talrijke andere vips en beleidsmakers woonden deze sessie bij en luisterden aandachtig naar de aanbevelingen. Beide commissarissen en de minister gaven feedback op het proces en de resultaten van de gestructureerde dialoog en de EU-jeugdconferentie. Zij gaven blijk van respect door een vertegenwoordiger van de deelnemers uit te nodigen voor de vergadering van de Europese Raad Jeugdzaken om de resultaten rechtstreeks aan hun collega’s van alle EU-lidstaten over te maken. De kiemen voor een betere werkgelegenheid voor jongeren waren gezaaid.
Gemeenschappelijke aanbevelingen van de EU-jeugdconferentie over jongeren en werkgelegenheid onder Belgisch Voorzitterschap Het Triovoorzitterschap Spanje-België-Hongarije ging samen met de Europese Commissie en het Europees Jeugdforum de uitdaging aan om een gestructureerde dialoog te ontwikkelen over jongeren en werkgelegenheid tussen jongeren en beleidsmakers, gedurende de periode januari 2010 - juni 2011. Binnen het kader van de gestructureerde dialoog organiseerde het Belgisch EU-voorzitterschap een EU-jeugdconferentie in Leuven van 2 tot 4 oktober 2010. Deze EU-jeugdconferentie is de tweede van zijn soort in een reeks van drie jeugdconferenties op Europees niveau. Voorafgaand aan de jeugdconferenties richtten de lidstaten nationale werkgroepen op om van gedachten te wisselen met jongeren en jeugdorganisaties op lokaal, regionaal en nationaal niveau. De resultaten van de nationale consultaties worden gebundeld in de EU-jeugdconferenties, die om de beurt worden georganiseerd door de drie EU-voorzitters, waar de volgende stappen in het proces worden voorbereid. De EU-jeugdconferentie in Leuven bouwde voort op dat proces en op de resultaten die eerder werden geboekt onder Spaans voorzitterschap. Tijdens de Spaanse EU-jeugdconferentie legden jongerenvertegenwoordigers en politieke vertegenwoordigers samen de prioriteiten vast over jongeren en werkgelegenheid. Deze prioriteiten werden aangevoerd in het proces van de gestructureerde dialoog tussen de jongeren en de instellingen onder Belgisch en Hongaars voorzitterschap. Voor de EU-jeugdconferentie in Leuven werd een nieuwe ronde van nationale consultaties gehouden in de 27 EU-lidstaten om de concrete aanbevelingen te identificeren met betrekking tot jongeren en werkgelegenheid. De resultaten van die consultaties werden gebundeld voor de conferentie in Leuven en dienden als vertrekpunt voor de discussies in de workshops. De conferentie in Leuven bracht jongeren, (vertegenwoordigers van de) Directeurs-generaal voor Jeugdzaken, vertegenwoordigers van de Nationale Agentschappen voor het ‘Jeugd in Actie’-programma van de verschillende lidstaten en vertegenwoordigers van de Europese instellingen samen. Alle deelnemers werkten samen in thematische workshops met als doelstelling de aanbevelingen van de nationale consultaties af te stemmen en ze te richten aan het juiste niveau of de
juiste instelling (EU, lidstaten, jongeren en hun organisaties…) en te onderzoeken wat hierbij de bijdrage van jeugdbeleid kan zijn. Tijdens zijn EU-voorzitterschap zal België de tussentijdse resultaten van het proces van de gestructureerde dialoog overmaken aan de Raad Jeugdzaken, wat de weg moet vrijmaken om politieke resultaten te boeken tijdens het Hongaarse EU-voorzitterschap in het eerste semester van 2011. Deze gemeenschappelijke aanbevelingen die in Leuven werden geïdentificeerd door jongeren en beleidsmakers zijn de volgende:
Informatie, begeleiding en ondersteuning voor jongeren 1. Formele opleidingsinstellingen zouden samenwerking met de privésector en werkgelegenheidsinstanties moeten promoten om te garanderen dat het aanbod een weergave is van de huidige trends op de arbeidsmarkt. 2. Bestaande EU-instrumenten voor de verspreiding van informatie (bijvoorbeeld Eurodesk, Eures, Eryica, Euroguidance…) zouden hun werk moeten coördineren op Europees en nationaal niveau zodat ze uitgebreide informatie over tewerkstelling kunnen voorzien voor jongeren. 3. Jeugdwerkers en loopbaanadviseurs zouden een belangrijkere begeleidende rol moeten krijgen in het informeren en ondersteunen van jongeren in verband met problemen op de arbeidsmarkt door gebruik te maken van niet-formeel leren en met behulp van nieuwe stimulerende instrumenten, informatie en ondersteuningsstructuren. 4. De EU en de lidstaten zouden de formele opleidingscurricula zo moeten opstellen dat ze creatief denken en ondernemersvaardigheden bij jongeren promoten en ondersteunen. 5. De EU en de lidstaten zouden de financiële middelen beter moeten aanwenden om de toegang van jongeren tot de arbeidsmarkt te vergemakkelijken, in het bijzonder voor langdurig werklozen, personen op zoek naar een eerste werkervaring en jongeren uit kansengroepen.
35
Erkenning van competenties
36
1. De EU en de lidstaten zouden de oprichting van nationale taakgroepen moeten promoten om de erkenning op nationaal niveau van competenties verworven door niet-formeel leren en mobiliteitservaringen te garanderen. 2. Lidstaten zouden, in samenwerking met ngo’s voor jongeren en anderen actief in de jeugdsector, een informatiestrategie moeten ontwikkelen in het formele opleidingssysteem om het bewustzijn te vergroten bij jongeren met betrekking tot de voordelen van niet-formeel leren. 3. Als voornaamste aanbieders van niet-formeel leren, moet er een concrete focus zijn op de duurzame financiële ondersteuning van jeugdorganisaties op lange termijn, met een verhoogde samenwerking tussen de EU en de lidstaten. 4. De EU en de lidstaten zouden een wettelijk kader moeten voorzien voor vrijwilligers en vrijwillige aanbieders van diensten, van kracht in alle EU-lidstaten, met inbegrip van sociale zekerheid, gezondheidsverzekering, plichten, rechten en verantwoordelijkheden. 5. De EU, lidstaten en jeugdorganisaties zouden de toegang tot de mobiliteitsmogelijkheden moeten vereenvoudigen door obstakels weg te nemen van sociale, culturele en politieke aard (bijvoorbeeld een gebrek aan informatie, visumproblemen…) en in het bijzonder door maatschappelijk kwetsbare jongeren te ondersteunen.
Sociale bescherming 1. De EU en lidstaten zouden controlemechanismen moeten opdrijven en verbeteren om de schending van arbeidsrechten te voorkomen en eventueel door vormingsprogramma’s in scholen verzekeren dat jongeren zich bewust zijn van deze rechten. 2. De EU en lidstaten zouden fiscale invloed moeten uitoefenen om onzekere werkafspraken duurder te maken en incentives moeten verlenen voor het aannemen van jongeren onder kwalitatieve en stabiele voorwaarden. 3. De EU en lidstaten zouden een Europees kader moeten oprichten voor arbeidscontracten, in volledige overeenkomst met de sociale partners. 4. Lidstaten zouden een aanpak met betrekking tot sociale bescherming moeten garanderen, gebaseerd op rechten, om autonomie te verkrijgen voor jongeren, zoals voor zij die aan vrijwilligerswerk doen, met contracten op korte termijn en die zelfstandig zijn of (al een lange termijn) werkloos. 5. De EU zou een kwaliteitsvol kader moeten opstellen voor stagiairs om hun leerervaringen te versterken.
De overgang van opleiding naar de arbeidsmarkt 1. Lidstaten en onderwijsinstellingen zouden moeten garanderen dat loopbaangeoriënteerde vorming en begeleiding worden geïntegreerd op alle onderwijsniveaus ter voorbereiding op de zoektocht naar een loopbaan, zowel wat tewerkstelling als wat ondernemerschap betreft voor alle jongeren. 2. Het recht van jongeren om toegang te krijgen tot voordelen van de sociale zekerheid (bijvoorbeeld 6 maanden) wanneer ze een opleiding verlaten om stage te lopen zou moeten worden erkend. 3. Stages zouden moeten worden gebaseerd op een overeengekomen contract waarin de rechten en verantwoordelijkheden duidelijk worden gesteld, de doelen van de stage, het belang ervan en hoe die de stagiair ten goede zal komen. 4. Lidstaten en onderwijsinstellingen zouden moeten overleggen met de sociale partners om curricula te garanderen die zorgen voor de zelfontwikkeling van jongeren en hen voorzien van relevante kennis en overdraagbare vaardigheden die inter alia werden verworven door middel van praktische ervaring in diverse velden. 5. Lidstaten zouden moeten samenwerken met de EU om een ‘kader voor sociale garantie’ op te stellen dat mogelijkheden biedt voor alle werkloze jongeren die willen werken om aan de slag te gaan, om verdere kwalificaties te verwerven of – voor zij die zelfstandig willen worden – om de nodige financiële en technische steun te krijgen.
Bestrijding van discriminatie 1. De bestaande instrumenten zouden moeten worden gebruikt en versterkt om competentiegerichte mobiliteitservaringen voor maatschappelijk kwetsbare en werkloze jongeren te promoten door middel van de programma’s ‘Een leven lang leren’ en ‘Jeugd in Actie’ en via het Europees Sociaal Fonds. 2. Om collectieve discriminatie te vermijden moet van de openbare sector worden vereist dat ze tewerkstelling voorziet voor maatschappelijk kwetsbaren (bijvoorbeeld werk, stageplaatsen) en om individuele discriminatie te bestrijden moeten individuele rechten worden versterkt (bijvoorbeeld het gebruik van een heldere en aangepaste taal, rekening houdende met de specifieke noden van jongeren, en met mentorschap om jongeren uit kansengroepen te begeleiden en te steunen). 3. Garanderen, toezicht houden en beoordelen van de uitvoering van antidiscrimina-
tiewetten in de lidstaten om tot gelijkheid te komen voor alle groepen en de beste praktijken te identificeren. 4. Mensenrechteneducatie zou moeten worden uitgevoerd in zowel de formele als de niet-formele onderwijssystemen door alle bestaande instrumenten aan te wenden op nationaal en Europees niveau en een methodologische aanpak (bijvoorbeeld de programma’s van ‘Een leven lang leren’ en ‘Jeugd in Actie’) om tot meer zichtbaarheid te komen en een daling van discriminatie te bereiken op de lange termijn. 5. Doeltreffend beleid dat discriminatie bestrijdt op het vlak van onderwijs en vorming, zowel formeel als niet-formeel, in het bijzonder voor wat betreft discriminatie op basis van geslacht en meervoudige discriminatie, moet op een duurzame en gepaste manier worden gefinancierd om een volledige waaier aan rechten te vrijwaren, met de klemtoon op jongeren, jeugdwerk en jeugdbeleid en beheerd door jongeren en beleidsmakers.
De deelname van jongeren aan de sociale dialoog 1. De EU en de lidstaten moeten garanderen dat jongeren evenveel ruimte krijgen, door hen mogelijkheden te bieden om deel te nemen aan publieke debatten en bestaande communicatiekanalen die verband houden met tewerkstelling en sociaal beleid. 2. De EU en de lidstaten zouden ervoor moeten zorgen dat nationale jeugdraden en andere jeugdorganisaties en jongeren deel kunnen nemen aan de sociale dialoog door middel van een versterkte en duurzame gestructureerde dialoog (via bijvoorbeeld de oprichting van jeugdadviesraden) op alle niveaus en in alle processen die verband houden met tewerkstelling en sociaal beleid. 3. De EU, de lidstaten en het middenveld zouden bijzondere aandacht moeten besteden aan de inclusie van niet-georganiseerde jeugd en maatschappelijk kwetsbare jongeren in de sociale dialoog door middel van een bredere verspreiding van informatie in hun eigen omgeving, door verschillende methodes te gebruiken (bijvoorbeeld nietformeel leren en focusgroepen in structuren voor jeugdvertegenwoordiging). 4. Een brede en actieve deelname van jongeren in de sociale dialoog kan worden bereikt door middel van omvattend onderwijs en het bevorderen van de maatschappelijke weerbaarheid, het doen groeien van het besef via programma’s en campagnes, een wettelijk kader dat de gelijke toegang garandeert van jongeren tot formele democratische processen en door de stem-
gerechtigde leeftijd te verlagen voor alle verkiezingen. 5. Lidstaten zouden de voorwaarden moeten garanderen opdat jongeren de sociale dialoog, het openbare debat en de beleidsuitkomst kunnen beïnvloeden door middel van onderwijs voor een algemeen burgerschap en actieve studentendemocratie in de instellingen voor formeel onderwijs.
De verzoening tussen privéleven en werk 1. De EU en de lidstaten zouden voor voldoende kinderopvangfaciliteiten van goede kwaliteit moeten zorgen die beschikbaar zijn, aangepast aan de noden van kinderen en ouders (bijvoorbeeld diensten die beschikbaar zijn waar men werkt en studeert, gelijklopende werkuren). 2. De EU en de lidstaten zouden de goede praktijken op het vlak van de verzoening tussen privéleven en werk moeten identificeren en bekendmaken om werkgevers en vakbonden te stimuleren om ze in te voeren. 3. Lidstaten moeten zorgen voor een betere toegang tot informatie en advies, in het bijzonder met betrekking tot sociale steun, gezinsvoordelen, opties voor gezondheidszorg en arbeidsrecht (bijvoorbeeld door een unieke dienst voor informatie en begeleiding). 4. De EU en de lidstaten zouden flexibiliteit en veiligheid (flexicurity) in arbeidsvoorwaarden moeten aanmoedigen (bijvoorbeeld werken in verschillende teams, werken in een duobaan, thuiswerk, (internationale) mobiliteit op het werk, parttime werk, educatief verlof, sabbatverlof, de combinatie tussen werk en vrijwilligerswerk). 5. De EU en de lidstaten zouden normen moeten ontwikkelen met betrekking tot vaderschapsverlof en het gebruik van ouderschapsverlof moeten promoten bij vaders (om ervoor te zorgen dat de vader echt het niet-overdraagbare gedeelte van zijn ouderschapsverlof opneemt).
De rol van jeugdwerk 1. Lidstaten zouden jeugdwerkers en jeugdorganisaties moeten betrekken bij de ontwikkeling en uitvoering van alle maatregelen met betrekking tot jeugdtewerkstelling. 2. Om de belangen van jongeren beter te vertegenwoordigen en om creatieve oplossingen te bieden voor maatschappelijke problemen zoals werkloosheid bij jongeren, moeten de kwaliteit van jeugdwerk en de mogelijkheden tot participatie omhoog door de ontwikkeling van en de steun aan opleidingsmogelijkheden en collegiaal leren.
37
38
3. De onderwijsinstellingen zouden de toegevoegde waarde van jeugdwerk moeten erkennen door middel van het toekennen van studiepunten en accreditaties en door een flexibel tijdsbestek toe te laten met betrekking tot de structuren om te studeren (bijvoorbeeld door een tijd afwezig te mogen zijn om jeugdwerk te verrichten). 4. Jeugdwerk moet jongeren sociaal weerbaar maken zodat ze gehoor kunnen vinden voor hun competenties en hen de instrumenten aanbieden om erkend te worden, met een duidelijke structuur en inhoud, die past binnen de terminologie van de arbeidsmarkt. 5. De lidstaten zouden moeten samenwerken met alle belanghebbenden, met inbegrip van zij die betrokken zijn bij het begeleiden van jongeren en werkgevers, om de zichtbaarheid te vergroten, het bewustzijn te versterken en op de arbeidsmarkt te erkennen dat zij vaardigheden en competenties hebben verworven door jeugdwerk.
39
40
41
42
q
De Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten
43
Een overzicht krijgen van de verschillende beleidsagenda’s Gedurende de afgelopen jaren werden in verschillende internationale fora een aantal beleidsinitiatieven ontwikkeld met betrekking tot kinderen, jongeren en kinderrechten. Het Belgisch voorzitterschap Jeugd voelde aan dat het belangrijk was om het bewustzijn te vergroten betreffende deze verschillende beleidsagenda’s, zelfs al zijn dit zaken die niet altijd worden behandeld door ministers voor Jeugd.
44
De rechten van jongeren en kinderen hebben aan kracht gewonnen, aangezien ze worden genoemd in het recente ‘Verdrag betreffende de Europese Unie’ en het ‘Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie’. Alle EUlidstaten hebben ook het ‘VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind’ geratificeerd. Bovendien stelt de resolutie van de Raad Jeugdzaken over een ‘Nieuw kader voor Europese samenwerking in Jeugdzaken’ dat de dimensie van een kinderbeleid moet worden overwogen in alle gepaste actiedomeinen: “met inaanmerkingneming van het feit dat het leven en de toekomstperspectieven van jongeren in aanzienlijke mate worden bepaald door de mogelijkheden, de steun en de bescherming die zij als kind hebben gekregen.”7
Daarenboven is het belangrijk dat de EUlidstaten nota nemen van de afdwingbaarheid van de nieuwe bepalingen inzake kinderrechten in het Verdrag betreffende de Europese Unie8 en van de specifieke bepaling betreffende kinderrechten die ligt vervat in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie9. Beiden werden van kracht op 1 december 2009, 20 jaar na het aannemen van het VN-verdrag inzake de Rechten van het Kind10, dat door alle EUlidstaten werd geratificeerd en door bijna alle VN-lidstaten. Om die reden mag het belang van deze bepalingen voor de EU-wetgeving en voor het acquis communautaire niet worden onderschat. Tot op heden was het voornaamste EU-beleidsdocument inzake kinderrechten de Communicatie van de Europese Commissie van 4 juli 2006 met als titel ‘Naar een EU-strategie inzake de Rechten van het Kind’, maar er werd voorzien dat een nieuwe Communicatie zou worden aangenomen door de Europese Commissie tegen eind 2010. Dit is uitgesteld, wellicht tot maart 2011.
Er is nood aan een overzicht en aan inzicht betreffende de verschillende beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten. Daarom bezorgde het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd aan de Raad Jeugdzaken een document over de stand van zaken op dit gebied. Dit document laat toe de mogelijkheden te verkennen voor een grotere samenhang en synergie tussen de verschillende beleidsdomeinen. Om deze reden plaatste het Belgisch EU-voorzitterschap “Europe de l’Enfance” op de agenda van de Europese Raad Jeugdzaken.
7
Resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een Nieuw kader voor Europese samenwerking in Jeugdzaken (2010-2018) (2009/C 311/01)
8
Geconsolideerde versie van 2008, Art. 3.3 (2)
9
Art. 2
10 New York, 20 november 1989
Expertenbijeenkomst en -conferentie “Europe de l’Enfance” Fact sheet Het Paleis, Antwerpen, 8-10 september 2010 “Europe de l’Enfance”-experts van 23 EUlidstaten en 110 bijkomende gouvernementele en niet-gouvernementele experts inzake jongeren- en kinderrechten (9 september) Overzicht en coherentie van de verschillende Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten Een mix van gesloten vergaderingen tussen experts en een open conferentie voor alle experts in het vakgebied die kunnen bijdragen tot sleutelboodschappen en conclusies betreffende de Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten Sleutelboodschappen van het Belgisch EU-voorzitterschap van de expertenconferentie “Europe de l’Enfance”
Een debat over drie onderwerpen Twee keer per jaar vindt een informele ontmoeting plaats tussen ministers en/of hooggeplaatste ambtenaren verantwoordelijk voor jeugdbeleid, op initiatief van het EU-voorzitterschap in de permanente intergouvernementele groep, “Europe de l’Enfance” genaamd’. Het Belgisch voorzitterschap Jeugd organiseerde een expertenbijeenkomst en –conferentie “Europe de l’Enfance” over de Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten van 8 tot 10 september in Antwerpen. Op 8 en 10 september vond een gesloten bijeenkomst van de “Europe de l’Enfance”-groep plaats. Bijna alle EU-lidstaten waren vertegenwoordigd - 23 van de 27 - wat erg uitzonderlijk is voor deze informele groep. Behalve de vertegenwoordigers van de EU-lidstaten en het secretariaat van ChildONEurope, waren ook enkele andere organisaties als waarnemers aanwezig: de Raad van Europa, het Europees Jeugdforum, UNICEF, het Europees Netwerk van Ombudspersonen voor Kinderen, het VNComité voor Kinderrechten, het Secretariaat van de EVA-landen en Noorwegen als EVA-land. De Europese Commissie was verontschuldigd.
Op 8 september stelde het Belgisch EU-voorzitterschap een ontwerp voor van een voorzittersnota met betrekking tot de Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten. De verschillende aanwezige belanghebbenden werden uitgenodigd om hun bemerkingen hierover kenbaar te maken. Op 9 september verruimde de “Europe de l’Enfance”-vergadering van ambtenaren voor jeugdbeleid, de ombudspersonen voor kinderen en de andere experts inzake problemen met betrekking tot jongeren en kinderen uit tot een (open) conferentie met een debat over drie prioriteiten: 1. De conferentie gaf een overzicht van de verschillende Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten. Er werd ruimte voorzien om te debatteren over de analyses en vergelijkingen inzake de vooropgezette agenda’s in deze beleidsdomeinen. 2. Experts debatteerden over de voorbereiding van de komende Mededeling van de Europese Commissie betreffende een EUstrategie inzake kinderrechten. 3. De deelnemers aan de conferentie wisselden van gedachten over de criteria voor voor- en vroegschoolse educatie en zorg binnen het kader van de Europese samenwerking op her gebied van onderwijs en vorming (‘OV 2020’). Tegelijk besteedde de conferentie ook bijzondere aandacht aan kinderarmoede. De hierboven vermelde prioriteiten werden aangekaart in plenaire sessies en uitgediept in werkgroepen. Elke werkgroep kwam tot een reeks sleutelboodschappen. Op 10 september werd aan de expertenbijeenkomst “Europe de l’Enfance” het volgende voorgelegd: -- De feedback op het ontwerp van een voorzitterschapsnota betreffende de Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten. De resultaten van deze denkoefeningen werden overgemaakt aan de Raadswerkgroep Jeugdzaken. -- De sleutelboodschappen van het Belgisch EU-voorzitterschap, gebaseerd op de output van de werkgroepsessies die plaatsvonden tijdens de expertenconferentie “Europe de l’Enfance” op 9 september 2010.
45
In opvolging van de bijeenkomst in Antwerpen leverde het Belgisch Voorzitterschap van de permanente intergouvernementele groep “Europe de l’Enfance” een bijdrage aan de Europese Commissie betreffende de ontwikkeling van een nieuwe Mededeling over een ‘EU-strategie inzake de Rechten van het Kind’. Dat gebeurde ter gelegenheid van het Europees Forum over de Rechten van het Kind, dat werd gehouden op 14 oktober 2010.
46
Tezelfdertijd dienden de sleutelboodschappen van de expertenbijeenkomst en -conferentie in Antwerpen als input voor de Verklaring11 van de ‘Permanente Intergouvernementele “Europe de l’Enfance”-Groep’, die op 16 november 2010 in Brussel samenkwam. Ten gevolge hiervan legde deze verklaring de klemtoon op dezelfde prioriteiten als de conferentie in Antwerpen. De “Europe de l’Enfance”-groep juichte toe dat de expertenbijeenkomst en -conferentie in Antwerpen de eerste echte mogelijkheid had geboden om van gedachten te wisselen over vergelijkingen en mogelijke synergieën tussen de Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten. De groep stelde de informatie op prijs die werd aangeboden in het document “The European and international policy agendas on children, youth and children’s rights, a Belgian EU Presidency Youth Note” (“De Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten, een nota van het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd”). Het werd beschouwd als een erg nuttig referentiedocument voor verdere beleidsontwikkeling. De “Europe de l’Enfance”-groep besliste om de EU-beslissingen en wetgevende instrumenten over onderwijs, cultuur en jeugd expliciet te vermelden in hun referentiekader. Andere aanbevelingen moedigen de lidstaten, de EU en andere internationale instellingen aan om het volgende uit te voeren: -- Goede praktijken te onderzoeken en uit te wisselen en synergieën te verbeteren over de verschillende beleidsdomeinen en organisaties heen. -- Activiteiten te bevorderen die de kennis en actie versterken betreffende kindgerelateerde zaken. -- De samenwerking te verstevigen binnen de jeugdsector, voortbouwend op gedeelde thematische prioriteiten van participatie, armoede en sociale uitsluiting op nationaal, Europees en internationaal niveau.
11 Het referentiekader van de Permanente Intergouvernementele Groep “Europe de l’Enfance” stelt: “De groep kan geen bindende verklaringen goedkeuren, aangezien “Europe de l’Enfance”geen officiële status heeft.”
-- Maatregelen te blijven steunen om armoede te bestrijden. -- De ontwikkeling van indicatoren voor kinderwelzijn te ondersteunen. -- Rekening te houden met de slotbeschouwingen en de algemene commentaar van het VN-Comité voor de Rechten van het Kind ten aanzien van de lidstaten in het kader van de uitvoering van de Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten. Betreffende de komende Mededeling van de Europese Commissie over de ‘EU-strategie over de Rechten van het Kind’, steunt de “Europe de l’Enfance”-groep in haar verklaring de bijdrage van het Belgisch voorzitterschap aan de Europese Commissie. Tot slot werden ook verschillende aanbevelingen betreffende voor- en vroegschoolse educatie en zorg aangenomen.
Sleutelboodschappen van het Belgisch EU-voorzitterschap van de expertenconferentie “Europe de l’Enfance” Inleiding De expertenconferentie “Europe de l’Enfance” juicht toe dat experts op de gebieden van kinderrechten en jongeren een eerste echte kans hadden om elkaar te ontmoeten en van gedachten te wisselen. Een interessante mix van beleidsmakers, praktijkwerkers en onderzoekers verrijkte de conferentie. De volgende sleutelboodschappen vormen de uitkomst van zowel de plenaire sessies als de werkgroepen over de drie prioritaire thema’s die werden geïdentificeerd door het Belgisch EUvoorzitterschap: -- de Europese en internationale beleidsagenda’s met betrekking tot kinderen, jongeren en kinderrechten -- de komende EU-strategie inzake de Rechten van het Kind -- voor- en vroegschoolse educatie en zorg (VVSEZ) De Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten: vergelijking en mogelijke synergieën De expertenconferentie juichte het ontwerpdocument van het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd “The European and international policy agendas on children, youth and children’s rights: State of Play” (“De Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jonge-
ren- en kinderrechten: Stand van Zaken”) toe, alsook de studie van het Vlaams Kenniscentrum voor Kinderrechten: “The European and international policy agendas on children, youth and children’s rights: comparison and possible synergies” (“De Europese en internationale beleidsagenda’s met betrekking tot kinderen, jongeren en kinderrechten: vergelijking en mogelijke synergieën”). 1. De deconstructie van het beeld van kinderen en jongeren De deelnemers identificeerden een breuk tussen de sociale constructies van ‘kinderen’ en ‘jongeren’. We moeten beseffen dat kinderen vaak worden afgebeeld als afhankelijke wezens, terwijl jongeren in het algemeen als zelfstandig handelende personen worden gezien, verantwoordelijk voor hun eigen daden. Dit tweeledige beeld wordt in bepaalde mate ook weerspiegeld in de beleidsagenda’s van de Europese Unie: de beleidsagenda’s met betrekking tot kinderrechten hebben de neiging om te veel het protectionistische perspectief te benadrukken, terwijl de beleidsagenda’s voor jongeren focussen op de participatie van jongeren. Deze eenzijdige zienswijze zou moeten worden genuanceerd en zou tegengewicht moeten krijgen, in het bijzonder gezien het feit dat deze breuk soms leidt tot een problematische overgang wanneer men 18 wordt, de wettelijke leeftijdsgrens waar de jeugd stopt. 2. Welke kennis hebben we nodig? De grotere klemtoon die wordt gelegd op een kennis gebaseerd beleid wordt positief onthaald, maar tegelijk werpt het de vraag op wat voor kennis eigenlijk wordt verzameld en nodig is. Het nastreven van een kennis gebaseerd beleid verhoogt de wil om de ideale ontwikkeling van de levens van kinderen en jongeren te meten, er toezicht op te houden, ze te voorspellen en te controleren. Dit verklaart de gretigheid om ons beleid af te stemmen op een set van indicatoren. Het probleem is echter dat er een tendens blijkt te bestaan om informatie te verzamelen over kinderen en jongeren die het niet goed stellen, in plaats van over het welzijn van kinderen en jongeren. Een meer evenwichtige combinatie van bewijsmateriaal dringt zich op. Dit houdt in dat het nodig is om indicatoren te identificeren die aan de basis liggen van de werkelijkheid zoals kinderen en jongeren die in al hun diversiteit beleven. Een beleid zou niet mogen vertrekken vanuit het abstracte volwassen perspectief over de ideale uitkomst. 3. De nood aan uitwisseling en samenwerking De studie van het Vlaams Kenniscentrum
voor Kinderrechten toont aan dat de beleidsdomeinen met betrekking tot kinderen, jongeren en kinderrechten een aantal gemeenschappelijke thematische prioriteiten en middelen ter implementatie van beleid hebben. Er zijn ook gemeenschappelijke kenmerken tussen de beleidsniveaus van de Europese Unie, de Raad van Europa en de Verenigde Naties. De deelnemers gaven blijk van groot enthousiasme om voort na te denken over de mogelijkheden om ervaringen uit te wisselen en de samenwerking te vergroten over de verschillende beleidsdomeinen en organisaties heen. Daarbovenop benadrukte de conferentie de nood om meer coherentie te garanderen tussen alle beleid in de verschillende domeinen, ook binnen één intergouvernementele organisatie. De conferentie legde de nadruk op de goede praktijken zoals het Partnerschap tussen de Europese Commissie en de Raad van Europa inzake Jeugd en de ‘ad hoc werkgroep inzake kinder- en jongerenparticipatie’ van de Raad van Europa. 4. De strijd tegen kinderarmoede: steun aan de ouders of maatschappelijke verandering? Armoede is een gemeenschappelijk prioritair thema van de Europese en internationale agenda’s met betrekking tot zowel kinderrechten als jeugdbeleid. Armoedebestrijding wordt al te vaak verward met zorgen voor kinderen die in armoede leven. Armoede is in wezen immers een structureel en economisch probleem dat moet worden aangepakt door maatschappelijke verandering. Armoede betekent een gebrek aan middelen om op behoorlijke wijze te kunnen leven, terwijl de aandacht lijkt te verschuiven naar het bevatten van armoede als een gebrek aan ouderlijke zorg. Meer steun aan de ouders zal het armoedeprobleem niet oplossen. 5. Participatie begint waar kinderen en jongeren zijn De conferentie drukte de nood uit aan een meer omvattende blik op de participatie van kinderen en jongeren. Er werd benadrukt dat participatie niet hetzelfde betekent als consultatie. Er werd gezegd dat fundamentele aspecten van een betekenisvolle participatie onder meer kindvriendelijke informatie voor, tijdens en na het participatieproces omvatten. Er moet een verscheidenheid aan participatiemethodes worden aangewend, die op hun beurt moeten worden aangepast aan de specifieke context, leeftijd en leefomstandigheden van de betrokken kinderen en jongeren. Participatie in de bredere zin van het woord verwijst ook naar de alertheid van beleidsmakers om zichzelf de vraag te stellen of kinderen en jongeren
47
zich kunnen vinden in het gevoerde beleid. Tot slot werd tijdens het debat onderkend dat kinderrechten niet hetzelfde zijn als kinderbeleid. Kinderrechten vormen een referentiekader waartegen elk beleid dat een invloed heeft op kinderen (de aanpak gebaseerd op rechten) moet worden geëvalueerd. Mededeling van de Europese Commissie over de Rechten van het Kind (2011-2014) 1. De conferentie verwelkomde het initiatief van de Europese Commissie om een nieuwe Mededeling over de Rechten van het Kind op te stellen.
48
2. De Europese Commissie gaf een overzicht van de stand van zaken van het ontwerpproces van de nieuwe strategie. 3. Een panel met vertegenwoordigers van ngo’s haalde verschillende kritische en nuttige bedenkingen aan. In tegenstelling tot de hoge verwachtingen, drukten de panelleden hun teleurstelling uit over de methodologie van het consultatieproces. Er werd gezegd dat de timing ongelukkig was, dat de vragen moeilijk waren, de voorbereiding onbestaande was en er geen kindvriendelijke versie van het consultatiedocument bestond. Wat de inhoud betreft, werd de nadruk gelegd op het belang van mainstreaming, maar ook op de behoefte om de klemtoon te verleggen van een beschermend perspectief naar een meer omvattende zienswijze die ook rekening houdt met voorzorgsmaatregelen en participatie. Bovendien werd ook nog de nadruk gelegd op de behoefte aan het leren van en samenwerken met de jeugdsector. Er werd verwezen naar de gestructureerde dialoog op het gebied van jeugd, de nieuwe open coördinatiemethode, het ‘Partnerschap tussen de Europese Commissie en de Raad van Europa inzake Jeugd’, het co-managementsysteem op het gebied van jeugd binnen de Raad van Europa. Tot slot werd duidelijk gesteld dat de studie van het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd om de verschillende aspecten in kaart te brengen een erg nuttig referentiedocument kan zijn voor verdere beleidsontwikkeling. 4. Bovendien wil de conferentie benadrukken dat het nodig is een duidelijk onderscheid te maken in de Mededeling tussen vier beleidsniveaus op het gebied van kinderrechten op EU-niveau: -- beleid om te worden uitgevoerd door de Europese Commissie met betrekking tot de interne werking (mainstreaming, coördinatie en samenwerking tussen de verschillende DG’s)
-- beleid om te worden uitgevoerd door de Europese Commissie met de steun van de lidstaten -- beleid om intern door de lidstaten te worden uitgevoerd -- extern EU-beleid Tot slot zouden zeker ook de processen van effectenbeoordeling moeten worden versterkt. Voor- en vroegschoolse educatie en zorg De vrijheid van de ouders om te kiezen is erg belangrijk. De creatie van voor- en vroegschoolse educatie en zorg (VVSEZ) maakt deel uit van een breder geïntegreerd beleid dat ouderverlof combineert met algemeen gezinsbeleid. Er moeten maatregelen worden genomen om VVSEZ echt toegankelijk te maken, waardoor ouders de vrijheid krijgen om te kiezen of ze er gebruik van willen maken of niet. Er zouden uitzonderingen moeten zijn voor situaties waarbij de bevoegde overheden, in overeenstemming met de geldende wetten en regels, anders beslissen in het belang van het kind. De volgende sleutelboodschappen betreffen politieke maatregelen en inspanningen om ervoor te zorgen dat voor- en vroegschoolse educatie en zorg (VVSEZ) de voor- en vroegschoolse ontwikkeling van alle kinderen ondersteunen en aanmoedigen van het moment dat ze worden geboren. Dergelijke VVSEZ zijn gericht op kinderen en hun gezin, zonder onderscheid in zowel hun gezinsomgeving als de diensten die zorgen voor de voor- en vroegschoolse educatie en de zorg voor jonge kinderen en hun gezin. VVSEZ verwijst naar formele en gereglementeerde kinderopvang in groep en in een gezinsomgeving. Het beleid gaat over de periode van 2010 tot 2020. Het beleid neemt het perspectief van het kind en zijn gezin als uitgangspunt. 1. Recht op kinderopvang Alle kinderen zouden toegang moeten hebben tot kwaliteitsvol, gediversifieerd en geïntegreerde VVSEZ. 2. Aantal plaatsen in kinderopvang De deelnemers aan de werkgroep kwamen het volgende overeen: -- Beleid zou moeten worden gericht op het welzijn van kinderen en zou moeten worden beschouwd als een investering voor de toekomst. Daarom moeten ze beogen om zich ertoe te verbinden 1.0% van het bbp (bruto binnenlands product) te besteden aan VVSEZ voor kinderen jonger dan drie jaar oud. -- Beleidsmakers zouden zich ertoe moeten verbinden voldoende kwaliteitsvolle educatie- en zorgdiensten te voorzien, voldoende rekening houdende met de werkelijke situatie in alle EU-lidstaten.
-- Het beleid zou voldoende VVSEZ-plaatsen moeten voorzien binnen een door de staat geregeld kader, gebaseerd op een ontwikkelingsplan over meerdere jaren met vooruitgangsindicatoren. 3. Kwaliteit van de VVSEZ De deelnemers waren het erover eens dat kwantiteit onlosmakelijk verbonden moet zijn met kwaliteit. De deelnemers bereikten een akkoord: -- over de nood aan een waaier van onderling verbonden initiatieven en een geïntegreerd beleid dat de educatieve, maatschappelijke en economische functies van VVSEZ garandeert -- om kwaliteitsvolle VVSEZ te ontwikkelen, geregeld, gecontroleerd en zelfs gefinancierd door de overheid, om vereisten met betrekking tot infrastructuur, het aantal volwassenen per kind, de kwalificaties van het personeel en de grootte van de groepen op te leggen -- om de kwaliteit te garanderen van alle faciliteiten betrokken bij het verlenen van VVSEZ door middel van een meerjarenplan waarin vooruitgangsindicatoren vervat zouden moeten zijn. -- om kwalificatiecriteria te ontwikkelen, onderwijssystemen en andere leerkaders met het oog op aanbevelingen met betrekking tot professionalisering. -- om door middel van deze maatregelen bij te dragen tot meer maatschappelijke promotie van VVSEZ en tot een meer evenwichtige mix van geslachten
4. Toegankelijkheid De deelnemers aan de werkgroep kwamen overeen om maatregelen te nemen die culturele en financiële toegankelijkheid tot VVSEZ moeten garanderen voor alle kinderen en hun gezinnen, en in het bijzonder voor kinderen met bijzondere noden en kinderen van gezinnen in kwetsbare situaties of levend in armoede. Openbare fondsen investeren in VVSEZ moet gepaard gaan met het verzekeren van toegankelijkheid. 5. Toezicht en evaluatie om de 5 jaar, minstens op EU-niveau en in elke lidstaat De deelnemers kwamen overeen: -- om de noodzakelijke voorwaarden te definiëren voor kwaliteitsvolle VVSEZ en om data te verzamelen -- om onderzoek te ontwikkelen en om netwerken te ondersteunen -- om evaluatieprocessen te ondersteunen met betrekking tot de kwaliteit van de diensten, met inbegrip van openbaar debat
49
50
51
Conclusies van de Raad van 19 november 2010 betreffende de Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten 12
Om een uitgebreid overzicht te kunnen geven, bereidde het Belgisch voorzitterschap een voorzitterschapsnota voor over de Europese en internationale beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren en kinderrechten. De nota houdt rekening met de vier volgende belangrijkste punten: 52
1. Het spitst zich toe op de beleidsagenda’s die in de eerste plaats op kinderen, jongeren en/of kinderrechten gericht zijn. 2. De analyse beperkt zich tot beleidsagenda’s die erop gericht zijn het regeringsbeleid te beïnvloeden. 3. De beleidsagenda’s die onder de loep worden genomen zijn die van de Europese Unie, de Raad van Europa en de Verenigde Naties. 4. De nota betreft het beleid dat verband houdt met het interne beleid van de EU-lidstaten, en sluit zodoende beleid van buiten de EU uit.
12 Conclusies van de Raad van 19 november 2010 betreffende de Europese en internationale beleidsagenda’s met betrekking tot kinderen, jongeren en kinderrechten (2010/C 326/01)
Hierbij dient te worden opgemerkt dat de Europese en internationale agenda’s over beleid inzake kinderen, jongeren en kinderrechten niet altijd volledig duidelijk zijn voor de Raad Jeugdzaken. Om die reden dienen deze (Europese en internationale) agenda’s te worden verduidelijkt. Met zijn voorzitterschapsnota doet het Belgisch EU-voorzitterschap al een bijdrage in deze richting. Bij verschillende gelegenheden werd aan de lidstaten gevraagd om deze informatie aan te vullen. Van de definitieve versie is een publicatie verschenen13. Op de vergadering van de Raad Jeugdzaken werden korte conclusies getrokken tegen deze achtergrond. Zij zijn erop gericht de lidstaten aan te moedigen om zich toe te leggen op het lopende intergouvernementele werk in dit domein.
13 De Europese en internationale beleidsagenda’s met betrekking tot kinderen, jongeren en kinderrechten, een Nota van het Belgisch EU-Voorzitterschap Jeugd. Brussel, 2010.
NL
3.12.2010
Publicatieblad van de Europese Unie
C 326/1
IV (Informatie)
INFORMATIE AFKOMSTIG VAN DE INSTELLINGEN, ORGANEN EN INSTANTIES VAN DE EUROPESE UNIE
RAAD 53 Conclusies van de Raad van 19 november 2010 over de Europese en internationale beleidsagenda's betreffende kinderen, jeugdzaken en de rechten van kinderen (2010/C 326/01) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
1. MEMOREERT: — artikel 3, lid 3, van het Verdrag betreffende de Europese Unie; — de Resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugd zaken (2010-2018), waarin staat dat, in voorkomend geval, een dimensie kinderbeleid moet worden overwo gen, gelet op de rechten en bescherming van kinderen, met inachtneming van het feit dat het leven en de toe komstperspectieven van jongeren in aanzienlijke mate worden bepaald door de mogelijkheden, de steun en de bescherming die zij als kind hebben gekregen; — de mededeling van de Europese Commissie van 4 juli 2006 „Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind” (1). 2. NEEMT NOTA VAN: — de informatie van het voorzitterschap over de Europese en internationale beleidsagenda's betreffende kinderen, jeugdzaken en de rechten van kinderen (2);
(1) COM(2006) 367 definitief. (2) Doc. 14855/10.
— de maatregelen die op het gebied van de jeugd zijn ge nomen ter bevordering van het recht van kinderen en jongeren om deel te nemen aan de besluitvormingpro cessen die hun leven beïnvloeden.
3. ONDERSTREEPT: — het essentiële belang van de werkzaamheden op het ge bied van kinderen, jeugdzaken en de rechten van het kind.
4. IS INGENOMEN MET: — het voornemen van de Europese Commissie hierover een nieuwe mededeling aan te nemen waarin de aanzet wordt gegeven tot een strategie voor de EU betreffende de rechten van het kind.
5. ROEPT DE LIDSTATEN OP: — samen te werken en een actieve rol te spelen op dit terrein, ook in toekomstige internationale bijeenkomsten op deskundigen- en ministerieel niveau waar de rechten van het kind aan bod komen.
n
54
Een vruchtbare bodem voor jongeren: het bestrijken van een breed spectrum aan jeugd(werk)zaken
55
Internationale Jeugddag: jongeren in de kijker De VN en het Belgisch EUvoorzitterschap Jeugd: globale uitdagingen aanpakken op het gebied van jeugd
56
Op 18 december 2009 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie aan die het jaar, dat begon op 12 augustus 2010 uitriep tot ‘Internationaal Jaar van de Jeugd: Dialoog en Wederzijds Begrip’. Dit ‘jeugdjaar’ viel niet alleen samen met de 25e verjaardag van het eerste internationale jeugdjaar in 1985 over het thema participatie, ontwikkeling en vrede, maar ook met het Belgisch Voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie. “Youth should be given a chance to take an active part in the decision-making of local, national and global levels” (De jeugd moet een kans krijgen om een actieve rol te spelen in het maken van beslissingen op plaatselijk, nationaal en globaal niveau). Met deze quote benadrukte Ban Ki-moon, de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, enkele kernambities die het EU-triovoorzitterschap Spanje-België-Hongarije ook naar voren schoof. Hij vervolgde zijn toespraak op 12 augustus 2010 en zei dat de recente economische crisis de jongeren tot in de kern had getroffen: “The global economic crisis has had a disproportionate impact on young people; they have lost jobs, struggled to find even low-wage employment and seen access to education curtailed” (De globale economische crisis heeft een disproportionele impact gehad op jongeren; zij hebben hun baan verloren, hebben het moeilijk gehad om zelfs werk te vinden tegen een laag loon en hebben moeten vaststellen hoe de toegang tot onderwijs werd ingeperkt). Het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd heeft gewezen op zowel het belang van deelnemers aan jeugdwerk als ook op de erkenning ervan door twee conferenties te organiseren en een resolutie van de Raad Jeugdzaken over jeugdwerk voor te stellen. Het Belgisch voorzitterschap benadrukte ook de nood aan structurele oplossingen op het gebied van jongeren en werkgelegenheid. Samen met de collega’s van het EU-triovoorzitterschap werd een gestructureerde dialoog opgestart met een voortschrijdende agenda gedurende de 18 maanden van het EU-triovoorzitterschap. Deze gestructureerde dialoog was erop gericht de problemen van jongeren en werkgelegenheid aan te pakken. Opnieuw wees België op de rol van jeugdwerk en de mogelijke bijdrage ervan.
Picnic Eurostatic Fact sheet Koninklijk Park van Brussel, 12 augustus 2010 (Internationale Jeugddag) 250 jongeren en jeugdwerkers verzamelen in het park, een gemeenschappelijke inspanning van de drie Belgische jeugdraden, samen met het Europees Jeugdforum en het Vlaams Steunpunt Jeugd Om de Internationale Jeugddag binnen het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd te vieren, om te tonen hoe positief geëngageerd en enthousiast jongeren zijn Picknick, muziek en fotoproject in het park Beelden en boodschappen van de picknick werden getoond op de EU-jeugdconferentie
Met zowel de agenda van de EU als van de VN die de strijd aanbinden met de globale uitdagingen op het gebied van jeugd, wilde het Belgisch EU-voorzitterschap graag het Internationaal Jaar van de Jeugd laten starten in de hoofdstad van Europa: Brussel. “De stem en de publieke perceptie van jongeren in Europa zijn een belangrijke prioriteit voor de Europese Unie. 12 augustus is dan ook de ideale dag om het Internationaal Jaar van de Jeugd te beginnen op een feestelijke manier,” zei Jan Vanhee, coördinator van het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd. De drie Belgische jeugdraden werd de mogelijkheid geboden om een evenement te organiseren om de Internationale Jeugddag te vieren binnen het officiële programma van het Belgisch Voorzitterschap Jeugd. De drie Belgische jeugdraden (Vlaamse Jeugdraad, Conseil de la Jeunesse, Rat der deutschsprachigen Jugend) werkten samen om de ‘Picnic Eurotastic’ te organiseren. Het Vlaams Steunpunt Jeugd en het Europees Jeugdforum namen ook deel en ondersteunden in feite de Belgische Jeugdraden bij het vieren van de Internationale Jeugddag. Jongeren en jeugdwerkers uit België en heel Europa verzamelden in het Koninklijk Park van Brussel voor een picknick met eerlijke producten. Tijdens deze ‘Picnic Eurotastic’ lesten ongeveer 250 jongeren en jeugdwerkers hun dorst met drankjes uit de eerlijke handel en genoten ze van de muziek die werd voorzien door DJ
Sonar en andere artiesten. Met dit evenement wilden de Belgische jeugdraden het positieve engagement en enthousiasme van jongeren onder de aandacht brengen. Tijdens de ‘Picnic Eurotastic’ werden foto’s van jongeren genomen en werden hun positieve boodschappen opgenomen om later te worden getoond tijdens de EU-jeugdconferentie in Leuven.
Zoals de organisatoren het stelden: “We hopen dat ‘Picnic Eurotastic’ de start betekent van een internationale traditie om picknicks voor, door en met jongeren te organiseren op de jaarlijkse Internationale Jeugddag.”
Vergadering van de Directeurs-generaal voor Jeugdzaken 57 Fact sheet Vergadering van de Directeurs-generaal voor Jeugdzaken, 2 en 4 oktober 2010 Directeurs-generaal voor Jeugdzaken of hun vertegenwoordigers van de 27 EU-lidstaten Uitgenodigde gasten: de Raad van Europa, het Partnerschap tussen de EU en de RvE inzake Jeugd en EVA-landen Informeren over de gestructureerde dialoog. Bijdragen tot een kennis gebaseerd jeugdbeleid. Overzicht van de laatste ontwikkelingen op het gebied van jeugdbeleid in een Europese context Twee sessies, parallel met de EU-jeugdconferentie, sprekers die jeugdbeleidsthema’s inleiden en wisselen van gedachten Bijdragen tot een kennis gebaseerd jeugdbeleid
De Directeurs-generaal (DG’s) voor Jeugdzaken (of hun vertegenwoordigers) van de 27 lidstaten van de Europese Unie hielden hun traditionele vergadering tijdens de EU-jeugdconferentie in Leuven. Ook de Raad van Europa, het Jeugdpartnerschap en de landen van de Europese Vrijhandelsassociatie waren uitgenodigd voor deze gelegenheid.
Leven brengen in de gestructureerde dialoog
-- het uitvoeringsproces van de gestructureerde dialoog en de kritische punten ervan -- de resultaten van de nationale consultaties in deze tweede fase -- de volgende stappen in het proces -- de rol van de DG’s voor Jeugdzaken tijdens de EU-jeugdconferentie Het Belgisch EU-voorzitterschap nodigde de vertegenwoordigers van de DG’s hartelijk uit om deel te nemen aan de gemeenschappelijke debatten met de vertegenwoordigers van de jongeren tijdens de EU-jeugdconferentie.
Jeugdbeleid vestigen op kennis Een ander deel van de vergadering spitste zich toe op de instrumenten en mechanismen voor de ontwikkeling van een kennis gebaseerd jeugdbeleid. Kennis gebaseerd jeugdbeleid wint aan belang. Het ‘Nieuw Kader voor Europese samenwerking in Jeugdzaken’ stelt dat een doeltreffende beleidsuitvoering afhangt van instrumenten die een tweeledige aanpak ondersteunen. Enerzijds is er de nood om specifieke initiatieven op het gebied van jeugd te implementeren. Anderzijds zou jeugdbeleid ook een sector overschrijdende aanpak na moeten streven en de mainstreaming moeten ondersteunen van een jeugdperspectief in andere verwante beleidsdomeinen. Kennis gebaseerd jeugdbeleid is één van de instrumenten van een doeltreffende beleidsuitvoering, maar kan ook aanvullend zijn en verbonden met andere vormen van aanpak zoals wederzijds leren, het opstellen van voortgangsrapporten, de verspreiding van resultaten en toezicht op het proces.14
Het eerste belangrijke punt op de agenda was de ‘gestructureerde dialoog’. De DG’s werd een aantal problemen met betrekking tot de gestructureerde dialoog voorgesteld: 14 Resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (2010-2018) (2009/C 311/01)
Vier sprekers behandelden verschillende aspecten van het onderwerp.
58
-- Een inleiding werd gegeven door Dr. Howard Williamson, professor Europees Jeugdbeleid aan de Universiteit van Glamorgan (UK). Hij gaf een overzicht van jeugdonderzoek en de plaats ervan in de hedendaagse Europese context van jeugdbeleid. -- Hans-Joachim Schild deelde zijn ervaringen met betrekking tot de ontwikkeling van jeugdbeleid als coördinator van het Partnerschap op het gebied van Jeugd tussen de Europese Unie en de Raad van Europa. -- De Europese Commissie gaf een stand van zaken over de ontwikkeling van EU-indicatoren op het gebied van jeugd. -- Tot slot werd de rol van de SALTO-JEUGD Expertisecentra en van de Nationale Agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’-programma met betrekking tot jeugdbeleid onder de aandacht gebracht.
Het was de ambitie van het Belgisch EU-voorzitterschap om het debat uit te diepen en over te gaan tot het cruciale probleem van jeugdbeleid in Europa met kennis en bewijsmateriaal als basis. Traditioneel vormt de vergadering van de DG’s voor Jeugdzaken de plaats om een overzicht te geven en te krijgen van de laatste ontwikkelingen op het gebied van jeugdbeleid in een Europese context. De afgevaardigden van de vergadering van de DG’s voor Jeugdzaken dragen bij tot het bepalen van de agenda op het gebied van jeugdzaken en wisselen van gedachten over deze zaken. De Directeur-generaal voor Onderwijs en Cultuur van de Europese Commissie, Jan Truszczynski, stelde enkele belangrijke initiatieven voor die gelden als Europese paradepaardjes zoals ‘Jeugd in Beweging’. Het komende Hongaarse voorzitterschap van de EU kreeg uiteraard ook de ruimte om de beoogde prioriteiten en geplande activiteiten voor de volgende zes maanden voor te stellen.
Business meeting van de Nationale Agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’-programma Fact sheet Business meeting van de Nationale Agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’programma, Bütchenbach, 19-22 oktober 2010 50 vertegenwoordigers van de Nationale Agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’programma Een gemeenschappelijke visie ontwikkelen voor de opvolger van het ‘Jeugd in Actie’programma (2014 en later) en erover communiceren Debatten over de doelstellingen van het toekomstige jeugdprogramma en tegelijk ook de start van het (her)uittekenen van de acties van de nieuwe programma’s en de benodigde beheerskenmerken Concrete voorstellen en ideeën (zie hieronder) van het netwerk van Nationale Agentschappen voor het toekomstige EUjeugdprogramma
De hoofden van de Nationale Agentschappen (NA’s) van het ‘Jeugd in Actie’-programma ontmoeten elkaar twee keer per jaar, één keer onder elk voorzitterschap van de EU-Raad Jeugdzaken. Deze zakenvergaderingen laten het netwerk van NA’s toe om samen te werken aan bepaalde ontwikkelingen van het ‘Jeugd in Actie’-programma. Van 19 tot 22 oktober, onder het Belgisch EU-voorzitterschap, nodigden de drie Belgische NA’s (Jugendbüro, BIJ en JINT) hun collega’s uit van 33 Nationale Agentschappen in het gezellige Bütgenbach, dat deel uitmaakt van de Duitstalige Gemeenschap van België.
Concrete aanbevelingen van de NA’s voor een toekomstig EU-jeugdprogramma Het huidige ‘Jeugd in Actie’-programma loopt van 2007 tot eind 2013 en is dus halfweg in 2010. Dat betekent dat het nu tijd is om na te denken over het volgende EU-jeugdprogramma, dat het ‘Jeugd in Actie’-programma kan opvolgen in 2014. Verschillende voorstellen betreffende de doelstellingen van dit toekomstige
EU-jeugdprogramma werden op voorhand gebundeld. De zakenvergadering in Bütchenbach vatte de debatten aan met deze voorstellen als basis om te komen tot gemeenschappelijke aanbevelingen van het netwerk van Nationale Agentschappen voor een dergelijk ‘Jeugd in Actie 2.0’-programma. Eén belangrijk resultaat van de business meeting van de Nationale Agentschappen is het voorstel hieronder betreffende de ‘Doelstellingen van Jeugd in Actie 2.0’. De debatten reikten verder dan louter de ‘doelstellingen’ te behandelen’: er werden suggesties gedaan voor nieuwe of gewijzigde acties binnen het ‘Jeugd in Actie 2.0’-programma, alsook voor bepaalde instrumenten om deze acties te ondersteunen. De vergadering kaartte ook transversale waarden aan van het toekomstige jeugdprogramma, maar deze debatten zullen moeten worden voortgezet tijdens het Hongaarse voorzitterschap begin 2011.
Doelstellingen van ‘Jeugd in Actie 2.0’: een voorstel van het netwerk van de Nationale Agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’-programma Fundamentele kenmerken van het Programma Het ‘Jeugd in Actie 2.0’-programma bouwt voort op de ervaringen van vorige programma’s op het gebied van jeugd die mobiliteit en niet-formeel leren ondersteunen. Het ondersteunt de fundamentele waarden en rechten van alle jongeren in Europa door wederzijds begrip te promoten en door te erkennen dat alle personen in Europa verantwoordelijk zijn voor de toekomst ervan. Het programma draagt bij tot de inspanningen om het Europese bewustzijn te doen groeien, vooral bij jongeren in Europa. Tegelijk biedt Jeugd in Actie 2.0 mogelijkheden om samen te werken met andere delen van de wereld om globale solidariteit na te streven en de gepaste ontwikkeling van jeugdbeleid in een interdependente geglobaliseerde wereld. Het programma tracht een praktische ondersteunende aanpak na te streven. Daartoe is een netwerk van Nationale Agentschappen dat dicht bij jongeren en jeugdorganisaties staat essentieel. Streefdoelen van het Programma Het ‘Jeugd in Actie 2.0’-programma beoogt:
-- de competenties van jongeren te ontwikkelen en te verbeteren; -- bij te dragen tot specifiek en transversaal jeugdbeleid dat jongeren ondersteunt in alle aspecten van hun leven; -- actief burgerschap, de interculturele dialoog, sociale inclusie en solidariteit tussen
jongeren te promoten, en tegelijk ook gelijke kansen te scheppen voor hen allen. Het ‘Jeugd in Actie 2.0’-programma doet dit door: -- niet-formeel leren, leermobiliteit en vrijwillige activiteiten van jongeren te ondersteunen en te erkennen; -- jeugdwerk en de ontwikkeling van de kwaliteit ervan te ondersteunen en te erkennen; -- Europese samenwerking op het vlak van beleid en onderzoek op het gebied van jeugd te ontwikkelen. Doelstellingen van het programma voor jongeren in Europa -- de ontwikkeling bevorderen van kerncompetenties voor jongeren, van hun persoonlijke, sociale en professionele vaardigheden, van hun sociaal kapitaal; -- de ontwikkeling ondersteunen van jongeren hun Europees bewustzijn en van een Europese identiteit; hun kennis van Europa vergroten alsook hun capaciteit om als Europese burgers te handelen en mee te bouwen aan een middenveld in Europa; -- het interculturele leren van jongeren bevorderen, hun zin voor solidariteit en verdraagzaamheid en hun begrip van culturele diversiteit; -- de participatie van jongeren ondersteunen in de politiek en in de maatschappij; hen toelaten te leren hoe ze deel kunnen nemen en hen de mogelijkheid en ruimte bieden om zelfgeorganiseerd en zelf opgestart burgerengagement aan te gaan, ook buiten jeugdorganisaties; -- de sociale inclusie bevorderen van jongeren met minder mogelijkheden; -- een houding creëren van actief burgerschap voor jongeren, hen motiveren om zich te engageren in organisaties van het middenveld en om bij te dragen aan de maatschappij, ook na te hebben deelgenomen aan een project; -- een zin voor globale solidariteit ontwikkelen en besef door middel van projecten met partnerlanden in Europa en daarbuiten; -- de inzetbaarheid van jongeren ondersteunen; hun creativiteit en innovatie inspireren; hun zin voor ondernemerschap ontwikkelen en hun vaardigheden en competenties ontdekken in hun eigen initiatieven, die kunnen helpen bij ondernemersactiviteiten. voor jeugdbeleid in Europa -- bijdragen tot de uitvoering van de verschillende streefdoelen en doelstellingen van de EU-strategie inzake Jeugd en een impuls geven aan een sector overschrijdende aanpak ten aanzien van jeugdbeleid op alle niveaus; -- bijdragen tot actief burgerschap en beleidsinitiatieven op alle niveaus door middel van
59
eigen acties van jongeren; -- het concept van niet-formeel leren voort ontwikkelen in Europa en in de EU-lidstaten, waarbij de jongere centraal staat in de niet-formele leeractiviteit; -- instrumenten en strategieën ontwikkelen voor de erkenning van leerresultaten in nietformele leeractiviteiten; -- een samenwerkingsdriehoek opbouwen tussen jeugdwerk, jeugdbeleid en onderzoek en bijdragen tot de opbouw van een jeugdbeleid dat steunt op bewijs; -- de gestructureerde dialoog mogelijk maken als een model voor participatie van jongeren en jeugdwerk, om een Europees jeugdbeleid op te bouwen door middel van een ‘bottom-up’-aanpak. 60
voor jeugdwerk in Europa -- bijdragen tot de ontwikkeling van jeugdwerk (met inbegrip van vrijwillig jeugdwerk) op plaatselijk, regionaal en Europees niveau; -- bijdragen tot de maatschappelijke en politieke erkenning van jeugdwerk en van nietformeel leren;
-- de internationalisering van jeugdorganisaties en van jeugdwerkorganisaties ondersteunen en partnerschappen en internationale netwerken tussen organisaties, jongeren en jeugdwerkers helpen opbouwen of helpen behouden; -- een betere perceptie van jeugdwerk, de uitwisseling van ervaring en goede praktijken in jeugdwerk, de samenwerking tussen jeugdwerkers in verschillende domeinen, de verspreiding en benutting van resultaten verzorgen; nieuwe methodes en instrumenten aanleren; -- de professionele ontwikkeling van jeugdwerkers ondersteunen, door jeugdwerkers mogelijkheden te bieden om capaciteiten en competenties op te bouwen door middel van transnationale leermobiliteitservaringen en verschillende soorten opleidingsactiviteiten, seminaries en conferenties; -- de ontwikkeling van verschillende soorten jeugdstructuren opbouwen en ertoe bijdragen om jeugdwerk in Europa en in de EU-lidstaten te ondersteunen, uit te voeren of voort te ontwikkelen.
Jongeren in grootstedelijke context en Europa Spanningen en uitdagingen Voortijdige schoolverlaters, armoede, sociale uitsluiting en etnische spanningen vormen slechts enkele van de uitdagingen waar de huidige (stedelijke) maatschappij in Europa mee wordt geconfronteerd. Veranderingen worden in de eerste plaats aangestuurd door het antwoord van de arbeids- en woningmarkt op de uitgebreide economische herstructurering. Veel nieuwe dienstenbanen die de traditionele banen in de nijverheid en ambachten vervangen zijn laagbetaald en onzeker. Nu steeds meer delen van Europa worden omgevormd tot stedelijke gemeenschappen, blijkt dat grote Europese steden een uitdaging vormen voor plaatselijke, nationale en Europese beleidsmakers. Terwijl de maatschappij algemeen genomen immers steeds ouder wordt, blijken de steden echter net een jongere generatie aan te trekken. Zo wonen er bijvoorbeeld 1.712.255 jongeren tussen de 15 en 34 jaar alleen al in de stadskernen van Madrid, Brussel en Boedapest, enkele van de grote steden van dit Triovoorzitterschap.
Dit aantal werd berekend op basis van gegevens van Eurostat voor de periode 2003-2006. Wanneer we kijken naar de berekeningen van de voorgaande jaren kunnen we alleen concluderen dat het aandeel stedelijke jeugd in Europa snel toeneemt.15 Afgaande op dezelfde gegevens, berekenen we dat ruw geschat 30% van de bevolking in de Europese hoofdsteden tussen de 15 en 34 jaar oud is. Economische ontwikkelingen produceren een wervelwind aan maatschappelijke en culturele veranderingen die leiden tot een verlies van persoonlijke en collectieve identiteit, stukgelopen gezinnen, afhankelijkheid van openbare bijstand en, onvermijdelijk, de sociale uitsluiting van bepaalde groepen en personen. Jongeren komen daarbij soms aan de verkeerde kant van de kloof te staan. Deze kloof overbruggen vereist dat maatschappelijke en culturele fundamenten opnieuw worden opgebouwd om we15 Brussel: 122.143; Madrid: 348.355; Boedapest: 197.446 tussen de leeftijd van 15-24 jaar en Brussel: 172.524; Boedapest: 303.954; Madrid: 567.833 tussen de leeftijd van 25-34 jaar; http://appsso.eurostat.ec.europa.eu/nui/setupModifyTableLayout.do, 19.01.2011
derzijds vertrouwen in te boezemen, alsook dat er haalbare economische alternatieven worden aangeboden en daar voldoende tijd en middelen aan worden besteed.16 De Europese jeugdbeleidmakers moeten zich bewust worden van hun steeds belangrijker wordende rol in deze zaken.
‘Urban Youth and Europe Day’ (‘Jongeren in grootstedelijke context in Europa vandaag’ – studiedag) Fact sheet Brussel, 27 november 2010
Strategische lijnen van het Belgisch Voorzitterschap Het Belgisch voorzitterschap greep de mogelijkheid aan om als voorzitter van de Raad van de Europese Unie de aandacht te vestigen op deze kwestie en het onderwerp stedelijke jeugd op de Europese jeugdbeleidsagenda te plaatsen. Het Belgisch voorzitterschap wil een verbintenis op lange termijn lanceren met de Europese stedelijke jeugd. Het heeft de ambitie te tonen dat jongeren uit kansarme stedelijke gebieden tot de meest creatieve behoren in de maatschappij van vandaag. Het voorzitterschap wil hen de kans geven zich uit te drukken en Europa een positief beeld tonen van het leven in een metropool. De algemene strategie is om jongeren vanuit de context van een metropool een eigen stem te geven in de Europese jeugdbeleidsagenda en om hun bijdrage te erkennen die ze leveren met betrekking tot de acht thema’s van het ‘nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken’: ---------
opleiding en vorming tewerkstelling en ondernemerschap gezondheid en welzijn participatie vrijwilligerswerk sociale inclusie jongeren en de wereld creativiteit en cultuur
Het Belgisch EU-voorzitterschap wil dit project opstarten en wil beleidsmakers, Europese instellingen, academici en ngo’s stimuleren om de mogelijkheid te onderzoeken om een strategie op lange termijn uit te dokteren.
16 Nota 15093/10, Raad van de Europese Unie, JEUN 45 SOC 678, 25 oktober 2010
150 jongeren, jeugdwerkers, pers, academici, Europese en nationale beleidsmakers Start van een verbintenis op lange termijn om bij te dragen tot een oplossing voor de uitdagingen van de jongeren in grootstedelijke context in Europa Workshops en debatten over thema’s met betrekking tot jongeren in grootstedelijke context De Vlaamse minister van Jeugd, Pascal Smet, plaatste de kwestie van jongeren in grootstedelijke context op de agenda van de EU-Raad Jeugdzaken en verbond zich ertoe een internationale conferentie te organiseren over het onderwerp in 2013
De twee Belgische gemeenschappen - Vlaanderen en de Franse Gemeenschap - die worden geconfronteerd met een grootstedelijke (jeugd-) bevolking in de grote steden werkten samen binnen het kader van het Belgisch EU-voorzitterschap om de ‘Urban Youth and Europe’-dag te organiseren in Brussel op 27 november 2010. De Vlaamse minister Pascal smet, voorzitter van de EU-Raad Jeugdzaken en Evelyne Huytebroeck, minister voor Jeugd in de Franse Gemeenschap, verleenden beiden hun volledige steun aan deze dag. Lokale jeugd-ngo’s uit Brussel, Vlaanderen en de Franse Gemeenschap werkten samen met de twee nationale agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’-programma om de theorie om te zetten in de praktijk. De doelstellingen van deze dag waren: -- De jongeren die in een metropool leven in een positief daglicht stellen en de uitdagingen waarvoor zij staan bespreekbaar maken. -- Voor een platform zorgen waar jongeren van verschillende wijken en buurten de mogelijkheid krijgen om hun creativiteit uit te drukken en te onthullen hoe ‘Europa’ jongeren toont vanuit de context van een metropool in een positief en artistiek daglicht. -- Jongeren vanuit de context van een metropool een stem geven in de Europese jeugdbeleidsagenda en hun bijdrage erkennen met betrekking tot de acht thema’s van het nieuw kader voor Europese samenwerking inzake jeugd (opleiding en vorming, tewerkstelling en ondernemerschap, gezondheid en welzijn, participatie, vrijwilligerswerk, sociale inclusie,
61
jongeren en de wereld, en creativiteit en cultuur).
62
Zoals Paul Soto Hardiman en Frédéric Lapeyre stellen in hun artikel17: “One of their [urban young people’s] first demands is for respect, to be listened to, for the right to be different […]” (Eén van hun [stedelijke jongeren] eerste eisen is die om gerespecteerd te worden, om gehoord te worden, om het recht te hebben anders te zijn […]). Leren over elkaar is één van de eerste stappen naar respect. Jeugdwerkers, pers, academici, Europese en nationale beleidsmakers kwamen samen in workshops om te luisteren, te debatteren en te leren over ‘de erkenning van niet-formeel leren in jeugdwerk’, ‘participatie van jongeren in stedelijke openbare ruimten’, ‘leiderschapsvorming’, ‘de Afrikaanse gemeenschap in Brussel’ en ‘Brusselse jeugdorganisaties’. Hardiman en Lapeyre voegen daaraan toe: “For many the prospects are of a lifetime of insecurity, humiliation and drudgery. In contrast, there is the immediate gratification and kudos they can get from their peers on the street or the informal economy” (Velen wacht het vooruitzicht van een leven vol onzekerheid, vernedering en geestdodend werk. In tegenstelling tot dat perspectief staat de onmiddellijke voldoening en goedkeuring die ze kunnen krijgen van hun gelijken of de informele economie). De kernvragen zijn zowel ‘hoe kunnen we een omgeving bouwen van wederzijds respect?’ als ‘hoe kunnen we hen een tastbare uitweg bieden om hun problemen achter zich te laten?’. Deze vragen vormden de onderwerpen van twee debatten bij de afsluiting van de ‘Urban Youth and Europe’-dag. Hoe moet een toekomstig beleid voor Brusselse jeugd eruitzien om hun mogelijkheden qua ontwikkeling en participatie te vergroten? Hoe kunnen Brusselse beleidsmakers bruggen slaan tussen verschillende beleidsdomeinen en stedelijke praktijken? Brussel vormde het toneel en de focus van deze ‘Urban Youth and Europe’-dag, maar dezelfde vragen stellen zich ook in de Europese steden in het algemeen. Bovendien benadrukte het debat dat het belangrijk is internationale bruggen te slaan en te focussen op de Europese dimensie. Welke rol moet Europa spelen in het aanpakken en oplossen van deze gemeenschappelijke stedelijke kwesties en uitdagingen waar jongeren in heel Europa mee worden geconfronteerd? Hoe kunnen lidstaten mee vorm geven aan een Europees stedelijk jeugdbeleid op een structurele manier?
17 Gebaseerd op Paul Soto Hardiman & Frédéric Lapeyre (2004). Youth and exclusion in disadvantaged urban areas: policy approaches in six European cities. Trends in social cohesion No. 9. Straatsburg: Raad van Europa Publishing. http://www.coe.int/t/dg3/socialpolicies/socialcohesiondev/source/Trends/Trends-09_en.pdf
2010- 2013- …-2020 Minister Smet bood een antwoord op deze uitdagingen door zichzelf en zijn administratie ertoe te verbinden een internationale conferentie te organiseren over stedelijke jeugdkwesties in 2013. Als voorzitter van de EU-Raad Jeugdzaken nam hij het initiatief om dit onderwerp op de agenda van de Raad Jeugdzaken te plaatsen op 19 november 2010, binnen het kader van het Belgisch EU-voorzitterschap. Er kunnen mogelijkheden worden gevonden in het ‘Jeugd in Actie’-programma van de Europese Commissie. Een rockband uit Madrid, een hiphop/breakdancecollectief uit Warschau en een groep jonge artiesten en regisseurs uit Boedapest toonden Europa op 27 november 2010 in Brussel dat jongeren uit kansarme stedelijke gemeenschappen grote zaken kunnen verwezenlijken met een klein beetje Europese steun. Met dit initiatief wil het Belgisch voorzitterschap de aandacht vestigen op zijn vastberadenheid en zijn verbintenis op lange termijn om bij te dragen tot een structurele oplossing voor de uitdagingen waar jongeren die in een metropool leven in Europa mee worden geconfronteerd. Met de ‘Urban Youth and Europe’-dag, wilde het Belgisch voorzitterschap de aanzet geven voor een engagement op lange termijn om bij te dragen tot een socialer Europa tegen 2020.
Jongeren en mobiliteit, een luxe? Mobiliteitsprojecten, een recht voor alle jongeren Fact sheet Perron de l’Ilon & Hotel Leonardo, Namen, 9-12 december 2010 80 jongeren & jeugdwerkers en 60 institutionele vertegenwoordigers Mobiliteitsprojecten: een recht voor alle jongeren Plenaire vergaderingen, interactieve workshops over 7 thema’s, videopresentaties Bekijk de videoresultaten van de workshops en de slotfilm van het seminarie op http://www. youthmobility.sitew.com
Bewegen… Jongeren uit kansengroepen zijn vaak erg afhankelijk van hun familie of sociale context. Een heel aantal van die jongeren loopt echter thuis weg, verhuist om op straat te leven of zoekt zelfs zijn toevlucht in geweld. Het zou dus kunnen dat jongeren de context waarin ze leven achter zich willen laten en ‘vooruit willen komen’. Een heel aantal jongeren wil zijn leven veranderen en de ‘nieuwe dingen in de buitenwereld’ ontdekken. ‘De buitenwereld’ kan net om de hoek zijn of iets verderop. ‘Nieuwe dingen’ kunnen nieuwe mogelijkheden zijn, een andere blik op de zaken, een andere manier van leven, verschillende symbolen en gewoonten of nieuwe plaatsen zien. Daarom zijn er verschillende types van mobiliteiten: in jongeren hun hoofd, in de maatschappij, op de arbeidsmarkt of over de grenzen heen.
vreté’ (Waals netwerk voor armoedebestrijding) en andere actoren in het veld. Jongeren besluiten amper om zomaar ineens ‘de stap te zetten’. Integendeel, gewoonlijk is het een lang proces vooraleer jongeren zich klaar voelen om de stap te zetten (wat die stap dan ook mag inhouden). Een gelijkaardig lang voorbereidingsproces (met de rondetafelgesprekken en een voorbereidend symposium) vond plaats naar aanleiding van dit seminarie tijdens het Belgisch voorzitterschap: “Jongeren en mobiliteit, een luxe?”
Het mobiliteitsseminarie Eén van de prioriteiten van het Belgisch EUvoorzitterschap is jeugdwerk. Mobiliteit (in al zijn vormen) vormt een kernelement van jeugdwerk. Jeugdwerk helpt om ‘jongeren in beweging te krijgen’: in hun gedachten, in hun plaatselijke wijken, in hun steden en ook in het buitenland. De meeste jeugdwerkers en maatschappelijke werkers zijn ervan overtuigd dat mobiliteitsprojecten bevorderlijk zijn voor jongeren. Mobiliteitsprogramma’s en –projecten lijken echter niet erg afgestemd op jongeren uit kansengroepen of jongeren die leven in moeilijke situaties. Dit leidde tot de centrale vraag van dit seminarie tijdens het voorzitterschap: welke soorten van tussenkomsten kunnen mobiliteit bij jongeren ondersteunen?
Mobiliteit is geen eenvoudige keuze. De stap zetten. Grenzen overschrijden…
Het seminarie verkende verschillende manieren om mobiliteitsprojecten op te zetten, op lokaal of internationaal niveau, om de minder bevoorrechte situatie die door veel jongeren wordt ervaren tegen te gaan. De bedoeling was niet om louter te praten over ‘transportmiddelen’ (geografische mobiliteit) maar over ‘echte projecten’ die een impact hebben op de levens van jongeren met minder mogelijkheden. Het driedaagse programma liet ruimte voor uitwisseling en beschouwingen in de volgende gebieden:
Dit zijn de stappen van mobiliteit die werden geïdentificeerd door jongeren, jeugdwerkers en institutionele partners tijdens een voorbereidend symposium voor dit evenement in juni 2010. Het symposium bracht de beschouwingen samen van verschillende rondetafelgesprekken over mobiliteit, georganiseerd door het ‘Bureau International Jeunesse’ (internationaal jeugdbureau) van de Franse Gemeenschap in België, in partnerschap met het ‘Réseau wallon de Lutte contre la Pau-
-- Jongeren en jeugdwerkers maakten hun visie duidelijk met betrekking tot obstakels voor mobiliteitsprojecten en bedachten verschillende positieve en innovatieve oplossingen om deze obstakels weg te werken. -- De deelnemers aan het seminarie deelden verschillende praktijken en manieren van aanpak met elkaar met betrekking tot uiteenlopende mobiliteitsprojecten, op plaatselijk of internationaal niveau.
Jeugdmobiliteit, een stapsgewijze aanpak?
63
-- Vertegenwoordigers van de instellingen en de Nationale Agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’-programma wisselden goede praktijken uit van verschillende landen met betrekking tot mobiliteitsprojecten en niet-formeel onderwijs voor jongeren met minder mogelijkheden. -- Deze discussies leidden tot suggesties om zowel de bestaande jeugdprogramma’s als de nieuwe generatie programma’s te verbeteren. Niets over ons zonder ons
64
Een belangrijk kenmerk van dit seminarie was dat de jongeren en de jeugdwerkers over wie het seminarie plaatsvond er ook actief bij werden betrokken. Hierdoor werd vermeden dat institutionele vertegenwoordigers over hen praatten zonder dat ze erbij waren. Behalve de 80 jongeren en jeugdwerkers namen 60 vertegenwoordigers van de lidstaten van de Europese Unie, de Raad van Europa, de Nationale Agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’-programma, het Europese Jeugdforum en andere internationale instellingen en ngo’s deel aan het seminarie. De delegaties waren afkomstig uit 33 Europese landen, maar ook uit Canada (Québec) en China. De deelnemers werden ingedeeld in workshops over zeven verschillende thema’s. De debatten en discussies in die workshops werden waardevoller gemaakt met korte filmpjes en getuigenissen van jongeren en door middel van de bijdragen van geïnspireerde sprekers en experts. Elke workshop werd in goede banen geleid door een team bestaande uit een Belgische en een internationale coach. Aangezien het thema van het seminarie jeugdwerk was, gebruikten de facilitatoren ook creatieve en niet-formele leermethodes om toe te werken naar verklaringen en suggesties voor de verschillende instellingen (lidstaten, Europese Commissie, Raad van Europa, jeugdwerk…). Zeven workshops over zeven thema’s 1. Mobiliteit – geen eenvoudige keuze 2. De stap zetten 3. Grenzen overschrijden 4. Leren en teruggeven 5. Nieuwe praktijken ontdekken 6. Autonomie en jeugdtewerkstelling: innovatieve partnerschappen 7. Beweeglijkheid: netwerken van de openbare diensten en structuren De ideeën vatten De voornaamste suggesties en verklaringen uit elke workshop werden met de hulp van jonge filmmakers omgevormd tot een korte videoclip. Dit maakte de slotpresentatie van de resultaten
creatief, dynamisch en gemakkelijk toegankelijk voor iedereen (ook voor zij die verbaal of op het vlak van Engels minder sterk staan). Het algemene verslag van het seminarie werd opgesteld door Howard Williamson en Camelia Nistor. Hun taak bestond erin om van de ene workshop naar de andere te trekken en telkens de essentiële woorden en ideeën te vatten die door de deelnemers naar voren werden gebracht om ze dan in een algemeen verslag te gieten dat kort werd voorgesteld tijdens de afsluitende sessie. Beschouwingen van het seminarie Mobiliteit heeft veel verschillende dimensies: een psychologische, een culturele, een maatschappelijke, een beroepsmatige, een geografische, een digitale… Mensen ‘bewegen’ op veel verschillende manieren. Mobiliteit is ook: een ontsnappingsmiddel, een uitdaging, leuk, verrijkend, schitterend, cool, rondzwervend, magisch… Boodschappen van de videoclips -- We hebben iets in onze hoofden. -- Netwerken tussen organisaties, op lokaal of internationaal niveau, is cruciaal. -- Je moet leren sociaal te zijn en te netwerken (op persoonlijk niveau, maar ook op een politiek niveau). -- Of we dat nu leuk vinden of niet: sommigen mensen zijn actief en anderen zijn dat niet. In een mobiliteitsproject focussen we vaak op activiteiten. Maar wat gebeurt er dan met wie die niet graag dingen doet? -- Communicatie is erg belangrijk, voor maar ook tijdens een mobiliteitsproject. -- Mobiliteit maakt van vrije tijd actie in plaats van louter consumptie. -- Mobiliteit heeft steun nodig: informatie, ondersteuning en coachen zijn cruciaal. -- Mobiliteit leidt tot vertrouwen (in onszelf, in anderen, in de jeugdwerker, in de instellingen) en persoonlijke groei, en ook tot nieuwe sociale vaardigheden. -- Mobiliteit brengt vrije wil tot stand en helpt om gemotiveerd te blijven en een positieve houding aan te nemen op langere termijn. -- Mobiliteit inspireert! Daarom: -- Mobiliteit helpt om over te gaan van persoonlijk belang naar maatschappelijke verandering en engagement voor de gemeenschap, maar ook naar persoonlijke groei en autonomie. -- Maatschappelijke waarde komt voort uit persoonlijke betrokkenheid en motivatie. Gedenkwaardige verklaringen in Namen -- “De allereerste voorwaarde om te bewegen is verlangen” -- “Wees niet bang, waag de stap”
-- “Je moet het vuur brandende houden” -- “Als je niet beweegt, heeft op dezelfde plaats blijven geen enkele zin” -- “Er steekt geen creativiteit in gemakkelijkheid” -- “Als mobiliteit toch een ‘koopje’ is, waarom doet iedereen het dan niet?” -- “Hoeveel geluk kun je verdragen (mobiliteit als plezier of als last)?” -- “De verandering vindt plaats wanneer je terugkeert naar huis” -- “Ik was geneigd te geloven dat ik alles wist – maar toen ik begon te reizen, leerde ik hoe de zaken anders kunnen zijn en hoe belangrijk het is vragen te stellen” -- “Wanneer het project voorbij is, is het niet afgelopen! Het is een voortdurend proces” Ideeën van de institutionele workshops De discussies in de workshops voor institutionele vertegenwoordigers benadrukten de volgende belangrijke elementen: -- Partnerschappen tussen scholen, werkgevers en overheden zouden moeten worden aangemoedigd -- Er zou een evenwicht moeten bestaan tussen harde (formele) en zachte (niet-formele of informele) vaardigheden -- De vaardigheden die worden verworven door middel van mobiliteitservaringen zouden beter moeten worden erkend -- Verder dan of binnen Erasmus, EVS en Jeugd in Actie: een mobiliteitsprogramma dat zich toespitst op jongeren uit kansengroepen? -- Intercollegiaal leren (leren van elkaar), informatie en ondersteuning zijn cruciaal -- Een geïndividualiseerde aanpak ten aanzien van jongeren met minder mogelijkheden is noodzakelijk -- Er moet worden overwogen om ngo’s en families te betrekken bij de voorbereiding en opvolging wanneer dat gepast en/of mogelijk lijkt -- Meer lokale programma’s, bilaterale samenwerking en maatregelen in de onmiddellijke nabijheid zouden moeten worden aangemoedigd Duidelijk geïdentificeerde spanningen en uitdagingen -- Jongeren in staat stellen om hun mobiliteitsproject te realiseren (geef hen autonomie) of verzekeren dat een mobiliteitsproject wordt gerealiseerd door te veel ondersteuning te bieden (“omdat het goed voor je is”)? -- De barrières afzwakken en de bruggen versterken tussen verschillende actoren die zichzelf soms in een concurrentiepositie plaatsen (plaatselijk versus internationaal, openbaar versus ngo, of in de ngo-sector zelf) -- Kun je reizen zonder wortels te hebben? Plaatselijke projecten zouden zich hierop moeten toeleggen.
“When the mind has been expanded by new experiences, it can never return to its former dimensions” (Kurt Hahn) (Wanneer de geest is verruimd door nieuwe ervaringen, kan hij nooit meer terugkeren naar zijn oude afmetingen)
65
66
67
68
m
Alle wegen leiden naar de Raad
69
De Raad van de Europese Unie in een notendop Eén enkele instelling in verschillende configuraties
70
De regeringen van de 27 lidstaten van de Europese Unie zijn vertegenwoordigd in de ‘Raad van de Europese Unie’, ook de ‘Raad van ministers’ of eenvoudigweg ‘de Raad’ genoemd. De Raad is verantwoordelijk voor de besluitvorming en coördinatie. De Raad voert, samen met het Europees Parlement, wetgevende taken en begrotingstaken uit. Dit betekent concreet dat de Raad alle wetgeving moet goedkeuren die wordt voorgesteld door de Europese Commissie en dat ze groen licht moet geven aan elke voorgestelde EU-begroting. Het is via de Raad dat nationale regeringen een invloed uit kunnen oefenen op de Europese Unie. De Raad is één enkele instelling, maar om redenen die verband houden met de organisatie van het werk ervan vinden de ontmoetingen plaats – afhankelijk van het onderwerp dat ter discussie voorligt – in verschillende “configuraties”, die worden bijgewoond door de ministers van de lidstaten en de Europese Commissarissen die verantwoordelijk zijn voor de betreffende materie. Alle conclusies worden geregistreerd als ‘Conclusies van de Raad van de Europese Unie’. In de praktijk zijn er tien verschillende Raden, afhankelijk van hun samenstelling. De Europese Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport is er daar één van. Behalve de Raden over de tien verschillende beleidsdomeinen, is er ook een Europese Raad die is samengesteld uit de staatshoofden en regering. Deze Europese Raad heeft geen wetgevende taak, maar stippelt de algemene richting uit van het beleid van de Europese Unie. De drie opeenvolgende EU-voorzitterschappen van Spanje-België-Hongarije werken samen als een ‘Triovoorzitterschap’. Zij hebben een gemeenschappelijk beleidsprogramma ontwikkeld dat ze uit zullen voeren wanneer ze voorzitter zijn van de Raad van de Europese Unie. Spanje was EU-voorzitter van 1 januari tot 30 juni 2010, België van 1 juli tot 31 december 2010 en Hongarije zal het EU-voorzitterschap overnemen van 1 januari tot 30 juni 2011.
De Europese Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport Deze vergadering van de Raad zal plaatsvinden gedurende twee opeenvolgende werkdagen. Het werk van de Raden gebeurt in overeenstemming met strikte regels en overeenkomsten
en de formele vergaderingen van de Raad volgen een strikt patroon. Het Raadssecretariaat vormt een belangrijke speler om de best mogelijke resultaten te boeken. Vooraleer een dossier wordt goedgekeurd door de Raad heeft het al een lange weg doorlopen. Op basis van de voorbereidingen heeft het Belgisch EUvoorzitterschap een aantal ontwerpvoorstellen voor een resolutie en conclusies opgesteld. Dit is “zachte” wetgeving op Europees niveau waarbinnen de 27 lidstaten tot een consensus komen over een tekst en verklaren zich te zullen engageren en daarom op geen enkele manier bindend. De ontwerpvoorstellen werden dan besproken in verschillende vergaderingen van de Raadswerkgroep Jeugdzaken. Dit is een vergadering waar hoge ambtenaren van de 27 lidstaten het werk voorbereiden voor de Raad Jeugdzaken. Op 5 november 2010 besprak het COREPER (Comité van Permanente Vertegenwoordigers) de ontwerpvoorstellen over jeugdzaken. De permanente vertegenwoordigers van de 27 lidstaten van de Europese Unie zijn leden van het COREPER. Zij zijn als ambassadeurs die de politieke belangen van hun land verdedigen. Het COREPER keurde de documenten goed zonder wijzigingen. Daarom konden ze op de agenda verschijnen van de Raad van de Europese Unie. Gedurende het Belgisch EU-voorzitterschap vond de vergadering van de Raad plaats op 18 en 19 november 2010. De ministers verantwoordelijk voor Jeugd werkten hun deel van de agenda van de vergadering van de Raad af op 19 november in de namiddag. Voor hun vergadering kwamen ze bij elkaar tijdens een informele lunch om de aanbevelingen te bespreken van de EU-jeugdconferentie. Deze informele lunch is een vergadering op hoog niveau tussen ministers en de commissaris en biedt een ideale gelegenheid om bepaalde thema’s te bespreken op het hoogst mogelijke niveau. Behalve het Triovoorzitterschap was ook Polen uitgenodigd, als deel van het volgende Triovoorzitterschap. Behalve de ministers voor Jeugd namen ook jeugdafgevaardigden van de EU-jeugdconferentie deel, alsook het Europees Jeugdforum, de Europese Commissaris en Prof. Howard Williamson, de algemeen rapporteur van de EU-jeugdconferentie. De agenda van de formele Raad Jeugdzaken op 19 november 2010 bevatte verschillende punten. Alle punten werden gevoed door de resultaten van de vorige Europese conferenties georganiseerd door het Belgisch EU-voorzitterschap.
Bijvoorbeeld: -- Feedback over de tussentijdse resultaten van de gestructureerde dialoog en de 40 aanbevelingen van de EU-jeugdconferentie werden voorgesteld en toegelicht tijdens de vergadering van de Raad door een vertegenwoordiger van het Europees Jeugdforum samen met een vertegenwoordiger aangeduid door de drie Belgische jeugdraden. -- De resolutie over jeugdwerk werd ingeleid met een documentaire over jeugdwerk: een productie die mogelijk werd gemaakt door financiering van de Europese Commissie. Het doel van de documentaire is om zoveel mogelijk mensen een duidelijk idee te geven over wat jeugdwerk nu precies is en hoe belangrijk het is voor duizenden jongeren en jeugdwerkers in Europa. -- Er was de aanneming van de conclusies van de Raad over de toegang van jongeren tot cultuur, gebaseerd op een studie van de Europese Commissie. -- En tot slot, maar zeker niet onbelangrijk, was er de aanneming van de conclusies van de Raad over de internationale en Europese beleidsagenda’s over kinderen, jongeren- en kinderrechten. Nieuw in deze aanpak was het feit dat zowel de resolutie als de conclusies gebaseerd waren op Europese conferenties georganiseerd door het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd. Dit creëerde eigenlijk eigenaarschap en actieve participatie in het beleidswerk door zowel lidstaten als relevante Europese spelers, zoals jeugd-ngo’s en de jongeren zelf. Traditiegetrouw gebruiken de ministers de vergaderingen van de Raad om van gedachten te wisselen over bepaalde actuele beleidsthema’s of hete hangijzers. Deze uitwisseling van gedachten spitste zich toe op de situatie van jongeren in (groot-)stedelijke gebieden. Voor de eerste keer in de Europese beleidsontwikkeling richtte de aandacht van de ministers zich zo expliciet op deze jongeren: Wie zijn ze? Wat zijn hun vragen, behoeften en verlangens? Op welke manier doet het Europese beleid hier wat aan? Door middel van dit debat werd de situatie van stedelijke jeugd op de Europese agenda geplaatst en werden de ministers uitgenodigd om rekening te houden met deze jongeren bij de toekomstige beleidsontwikkeling.
71
u
De toegang van jongeren tot cultuur ‘De toegang van jongeren tot cultuur’ is een veelzijdige kwestie. Het probleem duikt niet alleen op lokaal of regionaal niveau op, maar het staat ook op de agenda van de Europese Unie. De Afdeling Jeugd van het Directoraat-generaal Onderwijs en Cultuur van de Europese Commissie vroeg om een onderzoek over het thema18. Aangezien de toegang van jongeren tot cultuur een belangrijke zaak is in België, heeft het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd enthousiast de mogelijkheid aangegrepen om op dit onderzoek te reageren. Dit resulteerde in conclusies van de Raad, aangenomen op 19 november 2010. 72
Een nadere blik op de toegang van jongeren tot cultuur De onderzoekers die de studie van de Commissie uitvoeren, baseerden hun definitie van ‘toegang tot cultuur’ op een aanbeveling van de UNESCO uit 197619. Ze beschreven het als volgt: “Toegang tot cultuur betekent dat concrete mogelijkheden beschikbaar zijn voor iedereen, in het bijzonder door de creatie van de gepaste socio-economische omstandigheden, om vrij toegang te hebben tot informatie, opleiding, kennis en begrip en om te genieten van culturele waarden en culturele eigendom.” In de studie van de Commissie wordt ‘toegang tot cultuur’ begrepen als het fundamentele recht van jongeren om deel te nemen aan de maatschappij, als leden met volle rechten en verantwoordelijkheden. Het concept van ‘cultuur’ omvat alle types van culturele en artistieke activiteiten: podiumkunsten, visuele en plastische kunsten, cultureel erfgoed en architectuur, literatuur… Jongeren tussen 15 en 24 jaar oud vormen de doelgroep van het onderzoek door de Commissie. ‘De toegang van jongeren tot cultuur’ kan op twee manieren worden bekeken: -- jongeren als gebruikers, kopers, consumenten, publiek -- jongeren als actieve deelnemers en makers van kunsten
De essentie van de zaak De hoofdconclusies die werden getrokken uit de studie van de Commissie over de toegang van jongeren tot cultuur zijn de volgende: -- Jongeren zijn geen homogene groep en hebben behoefte aan een gedifferentieerde aanpak. -- De toegang van jongeren tot cultuur krijgt steeds meer aandacht op alle beleidsniveaus. -- Geld, geografische beperkingen en tijd blijven de voornaamste obstakels. -- Familie en maatschappelijke omgeving zijn fundamentele elementen om culturele participatie aan te moedigen. -- Digitalisering kan worden gebruikt als drijvende kracht achter culturele participatie. -- Er zou een betere kennis over jeugdparticipatie en toegang tot cultuur moeten worden ontwikkeld. -- Het is nodig te evalueren wat jongeren zelf belangrijk vinden en wat hun toekomstverwachtingen zijn. -- Het beeld van jongeren dat door de media wordt geschetst zou moeten worden verbeterd. -- Toegang tot informatie zou voort moeten worden onderzocht. -- Vrijwilligerswerk is een belangrijke vorm van cultuurparticipatie.
Aanbevelingen om actie te ondernemen Op basis van deze conclusies werden aanbevelingen gedaan, gericht aan de Europese instellingen, de EU-lidstaten en het middenveld. De Europese instellingen zouden initiatieven moeten nemen in de volgende gebieden: -- de uitwisseling van informatie met betrekking tot de toegang van jongeren tot cultuur -- de betrokkenheid van EU-belanghebbenden in initiatieven op dit gebied -- de toegang tot andere culturen verbeteren -- een betere kennis over jongeren en over hun toegang tot cultuur De lidstaten worden uitgenodigd om de volgende acties te ondernemen:
18 Interarts. De toegang van jongeren tot cultuur, eindverslag. EACEA/2008/01 (OJ 2008/S 91122802) 19 UNESCO Aanbeveling over de Participatie van het Grote Publiek aan het Culturele Leven en Hun Bijdrage ertoe (1976)
-- ‘toegang tot cultuur’ opnemen als één van de prioriteiten in elk beleid met betrekking tot jongeren -- normatieve en wetgevende instrumenten ontwikkelen met betrekking tot de toegang van jongeren tot cultuur -- duurzaam beleid en beleid op lange termijn
-----
--
--
ontwikkelen met betrekking tot de toegang van jongeren tot cultuur het wegwerken van obstakels voor jongeren om toegang te hebben tot cultuur stimuleren onderwijs, vorming en capaciteitsopbouw aanmoedigen en ondersteunen zichtbaarheid en kennis van jeugdculturen promoten de toegang tot cultuur promoten als onderdeel van de strategieën met betrekking tot sociale inclusie, antidiscriminatie en gelijkheid het gebruik van ICT en nieuwe technologieën voor culturele doeleinden bij alle jongeren promoten onderzoek, de opbouw van kennis en de uitwisseling van informatie ondersteunen
Het middenveld zou van zijn kant de volgende uitdagingen aan moeten pakken: -- Culturele instellingen zouden omgevingen moeten scheppen die het mogelijk maken voor en ondersteuning bieden aan jongeren om toegang te krijgen tot cultuur en creatieve uitdrukkingen. -- Jongerenorganisaties en iedereen die met jongeren werkt zouden een actieve rol moeten spelen in het promoten van de toegang van jongeren tot cultuur.
Het Belgisch voorzitterschap schuift de zaak naar voren Het Belgisch EU-voorzitterschap stelde zijn ontwerpconclusies voor met betrekking tot de toegang van jongeren tot cultuur. Deze conclusies hielden rekening met de conclusies van de EU-Raad van 27 november 200920 en waren tegelijk een reactie op de studie van de Europese Commissie inzake deze materie. De conclusies werden voorbereid in de Raadswerkgroep Jeugd, in nauwe samenwerking met de collega’s van het Comité Culturele Zaken. De samenwerking was redelijk uniek. De slottekst legt een bijzondere nadruk op belangrijke kwesties vanuit het perspectief van jongeren en jeugdbeleid. De conclusies speelden een grote rol om ‘de toegang van jongeren tot cultuur’ duidelijker op de Europese agenda’s voor jeugd en cultuur te plaatsen. De conclusies vermelden, in overeenstemming met de studie van de Europese Commissie, de twee belangrijke oogpunten inzake de toegang van jongeren tot cultuur: jongeren als cultuurconsumenten, maar ook als makers van cultuur. Door deze twee elementen te specificeren wordt duidelijk voor de beleidsmakers dat de toegang 20 Conclusies van de Europese Raad van 27 november 2009 over het promoten van een creatieve generatie: de creativiteit en innovatieve kracht van kinderen en jongeren ontwikkelen dor middel van culturele expressie en toegang tot cultuur (2009/C 301/08)
van jongeren tot cultuur meer omvat dan louter toegangstickets uit te delen of ergens een verborgen deur te openen van een of ander museum. Beide oogpunten van de toegang van jongeren tot cultuur zijn essentiële eerste voorwaarden opdat zij volwaardig deel zouden nemen aan de maatschappij omdat toegang tot cultuur jongeren een verhoogd bewustzijn bezorgt van ons gemeenschappelijk cultureel erfgoed en bijdraagt tot hun actief burgerschap en hun openheid ten opzichte van de wereld. Wanneer jongeren worden betrokken bij culturele activiteiten kunnen ze hun creatieve energie op iets richten, hun persoonlijke ontwikkeling bevorderen en hun gemeenschapsgevoel verhogen. De Europese Commissie en de EU-lidstaten worden uitgenodigd om met deze belangrijke aanbevelingen rekening te houden en relevante acties te ondernemen. Eén van de aanbevelingen is het bevorderen van de capaciteitsopbouw van jeugdwerkers en jeugdleiders, van artiesten en anderen die werken in het domein van de kunsten, van docenten en andere belanghebbenden met betrekking tot de toegang van jongeren tot cultuur. De Europese Commissie en de lidstaten worden uitgenodigd om het volle potentieel te benutten van de bestaande programma’s, instrumenten en netwerken om de voornoemde aanbevelingen uit te voeren.
De kiemen voor een betere toekomst Het mag duidelijk zijn dat ‘de toegang van jongeren tot cultuur’ op dit ogenblik hoog op de Europese agenda staat. Zowel de Europese Commissie als de 27 EU-lidstaten moeten nu aangeven welke maatregelen ze zullen nemen, vandaag en in de toekomst. Maar opdat dit ook tot wasdom zou komen in de dagelijkse realiteit van de jeugdwerkers, in de culturele sector, het onderwijs en het beleidsveld zullen verschillende belanghebbenden de vruchtbare grond moeten bewerken. Daarom worden alle partijen warm uitgenodigd om de kiemen van de ‘toegang tot cultuur’ te besproeien en te voeden met de geproduceerde documenten, ideeën en uitkomsten opdat de ‘toegang van jongeren tot cultuur’ kan uitgroeien tot een mooie en sterke plant.
73
C 326/2
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
3.12.2010
Conclusies van de Raad van 19 november 2010 over de toegang van jongeren tot cultuur (2010/C 326/02) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
1. HERINNEREND AAN: — de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 inzake sleutelcompetenties voor een leven lang leren, mede door cultuur in alle leeracti viteiten op scholen, jongerenorganisaties en opleidings instellingen te integreren;
74
— de resolutie van de Raad van 16 november 2007 over een Europese agenda voor cultuur (1) en de bijbehorende strategische doelstellingen, en aan de conclusies van de Raad over het Werkplan voor cultuur 2011-2014 (2);
— de resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugd zaken (2010-2018), waarin gesteld wordt dat de creati viteit en het innovatievermogen van jongeren moeten worden ondersteund door hen van jongs af aan een betere kwaliteit te bieden wat betreft de toegang tot en de participatie in cultuur en cultuuruitingen en aldus bij te dragen tot persoonlijke ontwikkeling, een beter leer vermogen, interculturele vaardigheden, begrip en eerbied voor culturele diversiteit en ontwikkeling van nieuwe en flexibele vaardigheden voor toekomstige mogelijkheden op de arbeidsmarkt;
— de conclusies van de Raad van 27 november 2009 over het stimuleren van een creatieve generatie: de creativiteit en het innovatievermogen van kinderen en jongeren ont wikkelen door middel van culturele expressie en toegang tot cultuur, waarin 6 prioriteiten worden genoemd.
2. VERWELKOMT: — meer kennis over jeugd en cultuur, zoals de studie over toegang van jongeren tot cultuur (3) die door de Europese Commissie is besteld.
3. BENADRUKT: — dat toegang van jongeren tot cultuur twee belangrijke aspecten omvat: jongeren als gebruikers, kopers, con sumenten en publiek; en jongeren als actief betrokken deelnemers aan en scheppers van kunst en cultuur;
— het belang hiervan voor een goede samenwerking tussen de terreinen jeugd en cultuur; (1) PB C 287 van 29.11.2007, blz. 1. (2) Aan te nemen op 18 november 2010. (3) Interarts EACEA/2008/01 (PB 2008/S 91-122802).
— het belang van kennis, promotie en zichtbaarheid en van het gebruik van nieuwe informatie- en communicatie technologie, onder meer digitalisering van culturele in houd, ten behoeve van het vergroten van de toegang van jongeren tot cultuur;
— dat toegang van jongeren tot cultuur voorts gaat over een ervaring van zelfexpressie, persoonlijke ontwikkeling en vertrouwen, innovatie en creativiteit, genieten, en openstaan voor andere culturen, met inbegrip van het culturele erfgoed van Europa;
— het belang van de levenslange ontwikkeling van culturele vaardigheden van jongeren en alle betrokken partijen omdat deze nauw verbonden zijn met andere kerncom petenties;
— het belang van cultuur als middel ter bevordering van sociale inclusie, gelijkheid en actieve participatie van jon geren, en ter bestrijding van discriminatie en armoede.
4. VERZOEKT EN MOEDIGT DE COMMISSIE EN DE LIDSTATEN DERHALVE AAN BINNEN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEIDS GEBIEDEN:
— alle aanbevelingen van bovengenoemde studie in aanmer king te nemen;
— de toegang van alle jongeren tot cultuur te vergemakke lijken door de in de studie genoemde drempels hiervoor (bv. financiële, taal-, tijds- en geografische restricties) te verlagen, met achtneming van de rol van kunst- en cul tuuronderwijs en -opleidingen voor alle jongeren van jongs af aan, in het perspectief van een leven lang leren, en door gebruik te maken van gerichte programma’s;
— een gecoördineerd langetermijnbeleid inzake toegang van jongeren tot cultuur op alle niveaus te bevorderen, met een duidelijk jongerenperspectief, bijvoorbeeld door het stimuleren van partnerschappen en contacten tussen de creatieve sector en belanghebbenden op het gebied van jeugd, onderwijs en daarmee verband houdende gebieden;
— de kennis over de toegang van jongeren tot cultuur te verdiepen (bijvoorbeeld via de Eurobarometer in het EUjeugdverslag) en onderzoek op het gebied van jeugdcul tuur, creativiteit en cultureel burgerschap te ondersteu nen; in dit verband is het van belang de behoeften van jongeren omtrent toegang tot cultuur te omschrijven en de evolutie van de culturele gewoonten van jongeren in kaart te brengen;
3.12.2010
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
— het uitwisselen van ervaringen, praktijken en informatie tussen alle belanghebbenden op alle niveaus met betrek king tot toegang van jongeren tot cultuur te bevorderen, bijvoorbeeld door het stimuleren van leermobiliteit voor alle jongeren en jeugdwerkers en jeugdleiders, en door het gebruik van ICT en de media;
— steun te geven aan onderwijs en opleiding van goede kwaliteit en aan capaciteitsopbouw van jeugdwerkers en jeugdleiders, kunstenaars en andere cultuurwerkers, lera ren en alle andere belanghebbenden die bij de toegang van jongeren tot cultuur betrokken zijn;
C 326/3
— de toegang van jongeren tot cultuur te stimuleren als middel ter bevordering van hun sociale inclusie, gelijk heid en actieve participatie, en ter bestrijding van discri minatie en armoede; — de 6 prioriteiten in de conclusies van de Raad van 27 november 2009 over het stimuleren van een creatieve generatie te propageren; — de bestaande toepasselijke programma’s, instrumenten en Europese netwerken (bv. de European Youth Card Asso ciation (Europese jongerenkaartvereniging) daaronder be grepen de Europese structuurfondsen, maximaal te benut ten, teneinde bovengenoemde doelstellingen te bevorderen.
75
‘Jeugd in Beweging’, een initiatief dat een echt paradepaardje vormt van de ‘Europa 2020’-strategie Achtergrond
76
Vijf miljoen jonge Europeanen zoeken een baan. Velen van hen vinden geen baan, omdat ze niet de juiste kwalificaties of ervaring hebben. De Europese Commissie heeft ‘Jeugd in Beweging’ gelanceerd, een nieuw paradepaardje dat erop gericht is deze jongeren de kennis, vaardigheden en ervaring te helpen verwerven die nodig zijn om hun eerste baan werkelijkheid te doen worden. Als deel van de nieuwe ‘Europa 2020’-strategie van de EU stelt ‘Jeugd in Beweging’ 28 kernacties voor die erop gericht zijn onderwijs en vorming relevanter te maken voor de behoeften van jongeren en om meer jongeren aan te moedigen om gebruik te maken van de EU-beurzen om in een ander land te studeren of er een opleiding te volgen. Dit zal de inzetbaarheid van jongeren en hun toegang tot de arbeidsmarkt verbeteren. Mevrouw Androulla Vassiliou, Europees Commissaris voor Onderwijs, Cultuur, Meertaligheid en Jeugdzaken, zei het volgende over deze kwestie: “De maatregelen die we vandaag voorstellen zijn erop gericht de kwaliteit van onderwijs en vorming in Europa te verhogen zodat onze jongeren op behoorlijke wijze voorbereid zijn voor de arbeidsmarkt van vandaag. We willen het aantal voortijdige schoolverlaters terugdringen en het aandeel jongeren in tertiair onderwijs doen toenemen zodat zij hun volle potentieel benutten. Als de EU in de toekomst succes wil hebben, heeft ze nog meer jongeren nodig die hooggeschoold zijn, goed geïnformeerd en innovatief.” De heer László Andor, de Europese Commissaris voor Tewerkstelling, Sociale Zaken en Inclusie, voegde daar het volgende aan toe: “Een baan vinden is waar miljoenen jonge Europeanen het meest bezorgd over zijn. ‘Jeugd in Beweging’ zal een nieuw elan geven op EU en op nationaal niveau om de ondersteuning voor jongeren te verbeteren zodat zij een baan kunnen vinden, hun brood kunnen verdienen en hun eigen plannen na kunnen streven.” Het is tijd om te handelen… Vandaag zijn er te veel jongeren die voortijdig de school verlaten en te weinig jongeren die een hogere opleiding volgen, wat het toekomstige draagvlak aan geschoolde mensen van Europa in gevaar brengt. ‘Jeugd in Beweging’ zal een grote rol spelen in het bereiken van de hoofddoelen van de ‘Europa 2020’-strategie die beogen het aandeel
voortijdige schoolverlaters terug te brengen van 15% tot 10% en het aandeel jongeren met een tertiaire opleiding of evenwaardig te doen stijgen van 31% tot minstens 40% in 2020. De acties van ‘Jeugd in Beweging’ zullen de lidstaten ook helpen om de EU-hoofddoelstelling te bereiken die een tewerkstelling van 75% beoogt in de loop van de volgende tien jaar door te helpen garanderen dat de jongeren over de juiste vaardigheden beschikken voor de banen van morgen. Studies van de Commissie tonen aan dat 35% van de nieuwe banen hooggeschoolde kwalificaties vereisen tegen 2020 en dat 50% kwalificaties van gemiddeld niveau zullen vereisen. De economische en financiële crisis hebben het voor jonge Europeanen moeilijker gemaakt om hun intrede te doen op de arbeidsmarkt. Het aantal jongeren op zoek naar een baan is gestegen van 4 tot 5 miljoen sinds het begin van de financiële opschudding, waarbij de werkloosheid bij jongeren in de EU vandaag oploopt tot bijna 21%. Deze uitdagingen vragen om gezamenlijke actie en een krachtige coördinatie van het beleid om de actie op EU-niveau en in de lidstaten te identificeren. De Commissie zal de lidstaten ondersteunen bij het ontwerpen van beleidsvormen om de personen te ondersteunen die het meeste risico lopen op werkloosheid, om meer te doen voor jonge ondernemers en om wettelijke en administratieve obstakels aan te pakken met betrekking tot leer- en werkmobiliteit. Onafhankelijke studies tonen aan dat 40% van de werkgevers belang hecht aan de ervaring die is verworven door in het buitenland te studeren en te werken, wat jongeren niet alleen in staat stelt om hun taalvaardigheid te verbeteren, maar ook om andere vaardigheden te verwerven die erg op prijs worden gesteld. De Commissie heeft al een lange traditie opgebouwd in het ondersteunen van mobiliteit door het toekennen van beurzen die het ter beschikking stelt voor Erasmus, Leonardo da Vinci, Grundtvig en Marie Curie. ‘Jeugd in Beweging’ is erop gericht de mogelijkheden voor leermobiliteit tegen 2020 uit te breiden tot alle jongeren in Europa. Top 10 van acties ‘Jeugd in Beweging’ is als initiatief een echt paradepaardje dat het potentieel van jongeren wil ontketenen om te komen tot slimme, duurzame
en inclusieve groei in de Europese Unie, waarbij jongeren centraal staan binnen een kaderagenda voor de EU. De ‘Jeugd in Beweging’-strategie omvat de volgende gerichte acties: -- De lancering van een website gewijd aan ‘Jeugd in Beweging’, die functie zal doen als uniek toegangspunt tot informatie over de mogelijkheden om in het buitenland te studeren of er werkervaring op te doen, met inbegrip van advies over EU-beurzen en individuele rechten. Deze actie zal voortbouwen op bestaande initiatieven zoals het ‘Portal on Learning Opportunities throughout the European Space’ (Portaal voor Leermogelijkheden binnen de Europese Ruimte - PLOTEUS). -- Een pilootproject “Jouw eerste EURES-baan” zal advies bieden, een zoekfunctie naar een baan en financiële ondersteuning voor jonge werkzoekenden die in het buitenland willen werken en voor bedrijven – in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen. Het project zal worden beheerd door EURES, het Europees netwerk van openbare diensten voor arbeidsvoorziening, en zal operationeel zijn in 2011. -- Een scorekaart inzake mobiliteit zal referentiepunten vastleggen en de vooruitgang meten inzake het wegwerken van wettelijke en technische obstakels inzake leermobiliteit. -- De Commissie onderzoekt, in samenwerking met de Europese Investeringsbank, of een voorziening kan worden opgericht die Europese studenten leningen toestaat om studenten te ondersteunen die in het buitenland willen werken of er een opleiding willen volgen. -- Het zal de bevindingen publiceren van een studie om de haalbaarheid te testen van een multidimensionaal wereldwijd rangschikkingsysteem van alle universiteiten, om een completer en realistischer beeld te scheppen van het succes van hoger onderwijs dan de bestaande rangschikkingen. -- Het heeft ook plannen om een ‘Jeugd in Beweging’-kaart te ontwikkelen, die voordelen en kortingen zou bieden voor jongeren. -- Een nieuwe Europese Vacature Monitor zal een informatiesysteem bieden met inlichtingen over de vraag op de arbeidsmarkt in heel Europa voor werkzoekenden en arbeidsconsulenten. -- De nieuwe Europese Progress-microfinancieringsfaciliteit van de Commissie zal financiële ondersteuning bieden om jonge ondernemers te helpen om hun bedrijven op te starten of te ontwikkelen. -- Het zal lidstaten aanmoedigen om een jongerengarantie te introduceren die garandeert dat alle jongeren een baan, opleiding of stage hebben binnen de vier maanden nadat ze de school hebben verlaten. -- De Commissie zal een Europees vaardigheidspaspoort voorstellen, gebaseerd op
Europass (het Europese online cv), waarmee het mogelijk wordt vaardigheden te registreren op een transparante en vergelijkbare manier. Lancering: in de herfst van 2011. Hoe kunnen we, als actoren betrokken bij jeugdzaken, hier in de grootste mate op anticiperen? De vraagt stelt zich ook om na te denken over de manier waarop de gestructureerde dialoog over jongeren en werkgelegenheid – die werd opgericht door Spanje, België en Hongarije – hiertoe kan bijdragen. Bovendien bevatten de conclusies van de Raad twee alinea’s die van vitaal belang zijn voor ons om, als actoren betrokken bij jeugdzaken, deze bijdrage te kunnen realiseren: -- De Geïntegreerde Richtlijnen van ‘Europa 2020’ bieden een kader voor gecoördineerde beleidsacties, waarvan de meeste onder de verantwoordelijkheid vallen van de lidstaten. Door een gepast toezicht, collegiaal leren en de voorbereiding van de input voor de Europese Raad zou de Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport (EYCS) een sleutelrol moeten spelen in de uitvoering van het ‘Jeugd in Beweging’-initiatief en de bredere ‘Europa 2020’-strategie, met inbegrip van de specifieke taak om de EU-hoofddoelstelling te halen op het gebied van onderwijs en vorming. -- Garanderen dat de EYCS-Raad en andere relevante formaties van de Raad ten volle hun rol kunnen spelen in de ‘Europa 2020’-strategie, voornamelijk door regelmatig input te verschaffen aan de Europese Raad over de geboekte vooruitgang met het oog op de EU-hoofddoelstellingen.
Conclusies van de Raad van 19 november 2010 over het ‘Jeugd in Beweging’-initiatief – een geïntegreerde aanpak als antwoord op de uitdagingen waarmee jongeren worden geconfronteerd Deze conclusies werden voorgesteld tijdens het gedeelte Onderwijs van de Raadssamenstelling. Jeugd leverde een bijdrage met de hierboven vernoemde alinea’s. Dit was belangrijk, gezien de sector overschrijdende aanpak van het ‘Jeugd in Beweging’-initiatief.
77
3.12.2010
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
C 326/9
Conclusies van de Raad van 19 november 2010 over het initiatief „Jeugd in beweging” — een geïntegreerde aanpak als reactie op de uitdagingen waarmee jongeren geconfronteerd worden (2010/C 326/05) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
GEZIEN HET VOLGENDE:
78
1. de Europa 2020-strategie, die ambitieuze doelstellingen in zake slimme, duurzame en inclusieve groei voor het ko mende decennium uiteenzet, met een welbepaalde nadruk op maatregelen om het opleidingsniveau te verbeteren, de arbeidsparticipatie te verhogen en de sociale insluiting te vergroten, en die een specifiek EU-kerndoel inzake onder wijs (1) aanduidt, evenals andere kerndoelen met betrekking tot werkgelegenheid (2), sociale insluiting (3), en onderzoek en innovatie (4).
2. de conclusies van de Raad over een strategisch kader voor Europese samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding („ET 2020”) (5), dat de basis blijft vormen voor die samenwerking en dat de Europa 2020-strategie comple menteert door nadruk te leggen op de cruciale bijdrage die onderwijs en opleiding moeten leveren aan het aangaan van de vele sociaaleconomische, demografische, ecologische en technologische uitdagingen waaraan Europa tegenwoordig wordt blootgesteld, en waarin vier strategische doelstellin gen (6) worden vastgesteld die gericht zijn op het verzekeren van duurzame economische welvaart en inzetbaarheid, als mede op de ontplooiing van alle burgers in hun privéleven, in sociaal opzicht en in hun beroep.
3. de resolutie van de Raad van 27 november 2009 over een nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (7), waarin wordt erkend dat, naast het bevorderen van persoon lijke ontplooiing, sociale cohesie en actief burgerschap, het bevorderen van de sociale en beroepsmatige integratie van jonge vrouwen en mannen een essentieel element is om de doelstellingen van de Europese strategie voor groei en werk gelegenheid te bereiken. Het is van wezenlijk belang dat alle jonge vrouwen en mannen in staat worden gesteld om hun (1) Het kerndoel is tweeledig: de schooluitval onder 10 % brengen en het aandeel van de 30-34-jarigen die tertiair of gelijkwaardig onder wijs hebben voltooid, optrekken tot ten minste 40 %. 2 ( ) De arbeidsparticipatie voor vrouwen en mannen in de leeftijdsgroep 20-64 jaar op 75 % brengen, onder meer door middel van een grotere participatie van jongeren, ouderen en laaggeschoolden en een betere integratie van legale migranten. 3 ( ) Ten minste 20 miljoen mensen een uitweg uit het risico op armoede en uitsluiting bieden. (4) De voorwaarden voor onderzoek en ontwikkeling verbeteren, meer bepaald met het doel de gecombineerde publieke en private inves teringen in deze sector op 3 % van het bbp te brengen. (5) PB C 119 van 28.5.2009. (6) Doelstelling 1: van een leven lang leren en mobiliteit een realiteit maken; doelstelling 2: de kwaliteit en de efficiëntie van onderwijs en opleiding verbeteren; doelstelling 3: kansengelijkheid, sociale cohesie en actief burgerschap bevorderen; doelstelling 4: innovatie en crea tiviteit (inclusief ondernemerschap) op alle onderwijs- en opleidings niveaus bevorderen. (7) PB C 311 van 19.12.2009.
mogelijkheden optimaal te ontplooien. De resolutie roept derhalve op tot het ontplooien van specifieke initiatieven op jeugdgebied, d.w.z. specifiek op jongeren gerichte beleids maatregelen en acties op gebieden als niet-formeel leren, participatie, vrijwilligerswerk, jeugdwerk, mobiliteit en voor lichting, sociale insluiting, cultuur en gezondheid. Ook wordt aangedrongen op mainstreamingsinitiatieven, d.w.z. initiatie ven ter bevordering van een sectordoorsnijdende aanpak van jeugdbeleid en andere relevante beleidsgebieden.
4. Binnen de Europa 2020-strategie dienen de lidstaten en de Europese Unie hervormingen door te voeren die gericht zijn op slimme en inclusieve groei, dat wil zeggen groei die door kennis en innovatie wordt aangedreven, waardoor maximale participatie mogelijk is. Die hervormingen moeten erop ge richt zijn de kwaliteit van onderwijs en opleiding te verbete ren, onderzoek te versterken en de overdracht van innovatie en kennis in de gehele EU te bevorderen. De hervormingen dienen het ondernemerschap te bevorderen en creatieve ideeën te helpen omzetten in innovatieve producten, dien sten en processen die groei, duurzame kwaliteitsbanen, en territoriale, economische en sociale cohesie opleveren en die Europese en mondiale maatschappelijke problemen doeltref fender en effectiever oplossen.
IS INGENOMEN MET:
de mededeling van de Commissie „Jeugd in beweging: Een ini tiatief om jongeren ten volle te betrekken bij het realiseren van slimme, duurzame en inclusieve groei in de Europese Unie” (8), die jongeren centraal stelt in een kaderagenda voor de EU.
ZIET UIT NAAR:
de bespreking van de voorstellen in het initiatief, dat bestaat uit belangrijke nieuwe acties en de versterking van bestaande acti viteiten omvat, zowel in de lidstaten als op Europees niveau, teneinde jongeren te helpen om de vele sociaaleconomische uitdagingen het hoofd te bieden en in de kennismaatschappij te slagen.
ONDERKENT HET VOLGENDE:
1. De welvaart van Europa hangt grotendeels van zijn jeugd af, maar nog te veel jongeren worden bij het ontplooien van hun potentieel en het leveren van een bijdrage aan de maat schappij met aanzienlijke problemen geconfronteerd; te veel jongeren verlaten de school zonder kwalificaties of vol doende vaardigheden, kunnen geen baan vinden en lopen het risico op sociale uitsluiting, wat vervolgens hoge kosten voor de jongere en voor de gehele samenleving met zich (8) Doc. 13726/10.
C 326/10
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
meebrengt. Een beter geïntegreerde, sectordoorsnijdende aan pak van het beleid inzake onderwijs en opleiding, jeugd, werkgelegenheid en sociale aangelegenheden, die voortbouwt op bestaande sterke punten en doeltreffende nieuwe maat regelen ontwikkelt, is nodig om deze situatie te verbeteren.
2. Het blijft voor veel lidstaten een uitdaging om met betrek king tot een leven lang leren uitvoering te geven aan een nationale strategie en instrumenten, die van cruciaal belang zijn om niet alleen jongeren, maar ook volwassen, in staat te stellen gedurende hun loopbaan kennis, vaardigheden en competenties te verwerven, te onderhouden en te ontwikke len. Vooral flexibelre scholingstrajecten zijn nodig om man nen en vrouwen in verschillende levensfasen tussen verschil lende onderwijs- en opleidingsstelsels, en tussen formele, niet-formele en informele leeromgevingen, te laten bewegen, en om mensen aan te trekken die niet tot een klassiek leer publiek behoren.
3. De komende jaren zullen voor steeds meer banen hoge kwalificaties nodig zijn (1), terwijl de EU op dit moment in vergelijking met haar mededingers een lager percentage men sen met een tertiaire of gelijkwaardige kwalificatie (2), alsook minder onderzoekers kent. Wil Europa bovendien blijven innoveren, dan heeft het behoefte aan kennispartnerschappen en nauwere banden tussen onderwijs en opleiding, onder zoek en bedrijfsleven, om de kennisdriehoek te versterken. Aldus kan er ook voor worden gezorgd dat mensen met laaggekwalificeerd werk zich beter aan de veranderende ver eisten op de arbeidsmarkt kunnen aanpassen.
4. Naast het realiseren van persoonlijke en sociaaleconomische doelstellingen kan leermobiliteit een nuttige manier zijn om de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt te versterken en om beroepsmatige, pedagogische, taal-, intermenselijke en inter culturele competenties te verwerven of uit te bouwen. Leer mobiliteit kan ook de kwaliteit van, en de samenwerking tussen, de onderwijsinstellingen helpen verbeteren. Hoewel de EU-programma's en -beleidsinstrumenten een aanzienlijke bijdrage hebben geleverd op dit terrein, is er nog steeds veel onbenut potentieel voor leermobiliteit, die nog te vaak een uitzondering blijft. Mogelijkheden voor leermobiliteit binnen een formele leeromgeving moeten actief worden aangemoe digd voor groepen als jonge lerende volwassenen, leerkrach ten, opleiders en ander onderwijzend personeel. Jonge vol wassenen moeten tevens in staat zijn om gebruik te maken van dergelijke mogelijkheden binnen een niet-formele of in formele leeromgeving. Daarnaast moeten nieuwe, vernieu wende vormen van leermobiliteit, waaronder virtuele mobi liteit, in kaart worden gebracht en breder toegankelijk ge maakt, met bijzondere aandacht voor kansarme groepen en gendervraagstukken. (1) Het aandeel van de banen waarvoor hoge kwalificaties vereist zijn, zal stijgen van 29 % in 2010 tot ongeveer 35 % in 2020 (raming van Cedefop). (2) Het aandeel van de mensen in de EU met een tertiaire of gelijk waardige kwalificatie bedroeg in 2009 32,3 % (Eurostat).
3.12.2010
BESLUIT DERHALVE HET VOLGENDE:
1. De Europese Commissie en de lidstaten moeten bij het na streven van de doelstellingen van het initiatief „Jeugd in beweging” samenwerken binnen de algemene context van de Europa 2020-strategie, en voor samenhang zorgen met bestaande regelingen, in het bijzonder die welke zijn vast gesteld binnen het „ET 2020”-strategisch kader voor Euro pese samenwerking op het gebied van onderwijs en oplei ding, de Europese werkgelegenheidsstrat en het nieuwe kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken. De uitvoering van acties, de monitoring en de verslagprocedures moeten allemaal binnen deze kaders en in overeenstemming met de respectieve algemene beginselen en doelstellingen ervan plaatsvinden. De acties moeten nauwgezet worden gecoördi neerd, waarbij de stakeholders op elk niveau worden betrok ken en moeten samenwerken, mede in het kader van de gestructureerde dialoog.
2. De geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020 (3) verschaf fen een kader voor gecoördineerde beleidsmaatregelen, waar van de meerderheid onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt. Via de juiste monitoring, collegiaal leren en de voorbereiding van input voor de bijeenkomst van de Euro pese Raad moet de Raad Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport een sleutelrol spelen bij de uitvoering van het initiatief „Jeugd in beweging” en de algemenere Europa 2020-strategie, inclusief de specifieke taak het EU-kerndoel op het gebied van onderwijs en opleiding te realiseren.
3. Bijkomende inspanningen zijn nodig om jongeren te helpen met de vele sociaaleconomische problemen om te gaan. In tijden van budgettaire terughoudendheid echter moeten zulke inspanningen zich richten op het optimaliseren en rationaliseren van beleidsdoelstellingen en investeringen door deze beter af te stemmen op de doelstellingen van Europa 2020 en de prioriteiten van het „ET 2020”-strate gisch kader.
4. Hoewel zij verder reiken dan het initiatief „Jeugd in bewe ging”, is het evident dat de bestaande EU-programma's zoals „Een leven lang leren”, „Erasmus Mundus” en „Jeugd in actie” in belangrijke mate moeten bijdragen aan het realiseren van de doelstellingen van dit initiatief, alsmede aan die van de Europa 2020-strategie in het algemeen. Zowel het brede toepassingsgebied van de programma's als de bijdrage die zij leveren aan het initiatief, moeten in aanmerking worden genomen bij het ontwerpen van de volgende generatie pro gramma’s.
5. Een grotere mobiliteit, ook met derde landen en kandidaatlidstaten, moet actief worden aangemoedigd door gebruik te maken van de desbetreffende programma's en mechanismen. Leermobiliteit moet ook een kwalitatieve dimensie hebben, en gebaseerd zijn op een goed uitgewerkte samenwerking tussen onderwijs- en opleidingsinstellingen. Om de kwaliteit (3) Voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten: Deel II van de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020.
79
3.12.2010
NL
Publicatieblad van de Europese Unie
en de diversiteit van mobiliteit te vergroten, moet het poten tieel van andere bestaande vormen van samenwerking wor den onderzocht. Toch moet mobiliteit niet worden be schouwd als een doel op zichzelf, maar eerder als een middel om meer kennis, vaardigheden en competenties te verwerven en persoonlijke en sociale uitdagingen aan te gaan. KOMT VOORTS HET VOLGENDE OVEREEN:
Teneinde de geschetste problemen aan te pakken, moeten zowel binnen de lidstaten als op Europees niveau maatregelen worden getroffen die, onder eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, zullen bijdragen tot het realiseren van de ruimere doelstellingen en kerndoelen van de Europa 2020-strategie, evenals de bij behorende vlaggenschipinitiatieven.
80 In het kader van het vlaggenschipinitiatief „Jeugd in beweging” dienen de volgende actielijnen in overweging te worden geno men: Met betrekking tot onderwijs en opleiding: — bevordering van de volledige uitvoering van de geïntegreerde strategieën voor een leven lang leren; — verzekering van de verwerving van sleutelcompetenties die ieder mens, in het bijzonder mensen uit kansarme groepen, nodig heeft om te slagen in de kennisgedreven maatschappij; — vergroting van de participatie aan tertiair of gelijkwaardig onderwijs; — versterking van de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van het onderwijs op alle niveaus, met name in het hoger onderwijs en in beroepsonderwijs en -opleiding; — in de verf zetten van de voordelen van leermobiliteit wat betreft vergroting van kennis, vaardigheden en ervaring. Met betrekking tot jeugdzaken: — bevordering van een sectordoorsnijdende aanpak van jeugd beleid en andere relevante beleidsterreinen; — versterking van de kwaliteit en de kwantiteit van mobiliteit voor alle jongeren, in het bijzonder jongeren met minder kansen, in niet-formele en informele leeromgevingen; — bevordering van niet-formele en informele leerresultaten en verbetering van de erkenning ervan, zodat jongeren gemak kelijker toegang krijgen tot formeel onderwijs/formele oplei ding en tot de arbeidsmarkt;
C 326/11
— aanmoediging van de participatie van jongeren aan het de mocratisch leven. Met betrekking tot werkgelegenheid: — Het beleid op het gebied van onderwijs en opleiding, jeugd zaken en werkgelegenheid moet op een gecoördineerde ma nier de stappen aangeven die jongeren moeten zetten bij de overgang van onderwijs naar werk. Het werkgelegenheids beleid moet bijdragen tot het terugdringen van de jeugd werkloosheid en het verbeteren van de vooruitzichten van jongeren op een baan, als cruciale hefboom voor het berei ken van de doelstelling voor arbeidsparticipatie van 75 %, zoals opgenomen in de Europa 2020-strategie voor banen en groei. VERZOEKT DERHALVE DE LIDSTATEN EN DE COMMISSIE, BINNEN HUN RESPECTIEVE BEVOEGDHEDEN:
de bestaande acties volledig uit te voeren en toekomstige be leidsinitiatieven te ontwikkelen die gericht zijn op het realiseren van de algemene doelstellingen van het initiatief „Jeugd in be weging” in de bredere context van de Europa 2020-strategie, alsmede op het behalen van het EU-kerndoel dat specifiek be trekking heeft op onderwijs en opleiding. Daarbij moeten de lidstaten en de Commissie: 1. Zorgen voor nauwe samenwerking tussen alle betrokken beleidsterreinen, met name onderwijs, jeugdzaken, sociale zaken, werkgelegenheid, onderzoek en innovatie, om de mo gelijkheid van gemeenschappelijke doelstellingen te verken nen; 2. Ervoor zorgen dat de Raad Onderwijs, Jeugdzaken, Cultuur en Sport en andere relevante Raadsformaties hun rol in de Europa 2020-strategie optimaal kunnen vervullen, met name door de Europese Raad op gezette tijden te informeren over de vorderingen met de EU-kerndoelen; 3. De EU-programma's en -begrotingen rationaliseren en voor een optimaal en efficiënt gebruik ervan zorgen, onder meer door ze, waar passend, aan nationale en regionale middelen te koppelen, en door het gebruik van de Europese structuur fondsen en het Cohesiefonds en de Europese Investerings bank te overwegen; 4. Het potentieel van andere, en mogelijk nieuwe bronnen van financiering voor de bevordering van leer- en arbeidsmobili teit trachten te maximaliseren; 5. De implicaties van deze conclusies voor de volgende gene ratie EU-programma's en het volgend financieel kader van de EU in overweging nemen.
Een gedachtewisseling met betrekking tot jongeren in grootstedelijke context en Europa Met een achtergronddocument van het Belgisch voorzitterschap als basis, besprak de Raad van Ministers de sociale inclusie van jongeren afkomstig uit minder bevoorrechte stedelijke gebieden. De ministers werden vriendelijk uitgenodigd om na te denken over één van de volgende vragen: -- Hoe weerspiegelt het nieuw kader voor Europese samenwerking in Jeugdzaken (2010-2018) de problemen die van belang zijn voor jongeren in grootstedelijke context in Europa? Hoe kan ‘Jeugd in Beweging’ voor hen een toegevoegde waarde betekenen? -- Voor vele jongeren is opgroeien in minder bevoorrechte wijken een stigma dat hun kansen op sociale inclusie bepaalt. Welke goede praktijken in uw stedelijke gebieden en steden (jeugdinitiatieven of jeugdorganisaties/ ngo’s) worden ontwikkeld en blijken veelbelovende activiteiten voor deze jongeren? Beleidsmakers en andere belanghebbenden gingen in discussie met elkaar en streefden ernaar te komen tot de volgende resultaten: -- bestaande jeugdinitiatieven te ontdekken en erover te leren; -- te ontdekken hoe we jongeren in grootstedelijke context meer en beter kunnen betrekken bij de opbouw van een Europees jeugdbeleid; -- tot een beter begrip te komen van hun behoeften, vragen en verwachtingen; -- te stoppen om grote steden te zien als probleemgebieden maar om hen te beschou-
wen als experimentele zones voor nieuwe initiatieven op het gebied van huisvesting, tewerkstelling, jeugdwerk, gemeenschapsleven, etc.; -- verbanden te leggen met organisaties die actief zijn in (voor)stedelijke gebieden, zoals netwerken van afzonderlijke jeugdwerkers, straatwerkers, etc.; -- te bekijken hoe bestaande Europese initiatieven voor Europese jongeren kunnen worden verbeterd en gekopieerd. De ministers benadrukten dat ‘jongeren in grootstedelijke context’ bijzonder hard werd getroffen door de crisis die wordt gekenmerkt door een hoge werkloosheid van jongeren. Om deze jongeren te helpen moeten maatregelen genomen worden om voortijdig schoolverlaten tegen te gaan en om de overgang van onderwijs naar werk gemakkelijker te maken. Daarnaast vermeldden de ministers ook de positieve resultaten die werden geboekt door vrijetijdsbesteding- en sportprojecten en die deze jongeren ten goede kwamen! Kort samengevat was het de bedoeling om de Europese agenda voor de komende jaren op te stellen. Zo kondigde de Vlaamse minister voor Jeugd, Pascal Smet, bijvoorbeeld al aan dat een Europese conferentie over jongeren in (voor) stedelijke gebieden zal plaatsvinden in de tweede helft van 2013. Deze conferentie zal zich toespitsen op hoe jeugdwerk een betekenisvolle rol kan spelen voor deze jongeren. Tegelijk zal deze conferentie ook deel uitmaken van de inspanningen die worden geleverd om jeugdwerk te ondersteunen en te ontwikkelen.
81
Persmededeling: 3046e vergadering van de Raad voor Onderwijs, Cultuur en Sport Na de vergadering van de Raad worden de belangrijkste resultaten verspreid door middel van een persmededeling.
x 82
83
84
85
86
f
Ph o
togr
aph
ic se
Ph o
r vic
t
e of
ap ogr
the
hic
Cou
ser v
ncil
ice
87 of th
of t
e EU
ou he C
© Eu
ncil
rope
of t h
an U
e EU
nion
ur ©E
ope
an U
nion
88
89
Wat is de volgende stap? Er werd veel hard werk verricht gedurende de laatste maanden en jaren. Op dit ogenblik liggen een groot aantal referentiedocumenten op tafel. Zij kunnen de lidstaten en de Europese Commissie helpen bij de uitvoering van een Europees jeugdbeleid. Hierbij enkele van deze referentiedocumenten:
90
-- De ‘Agenda 2020’-resolutie over de toekomst van het jeugdbeleid van de Raad van Europa (november 2008) -- Het nieuw kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken (november 2009) -- De resolutie over Jeugdwerk (november 2010) -- De conclusies van de Raad over de toegang van jongeren tot cultuur (november 2010) -- De conclusies van de Raad over de internationale en Europese beleidsagenda’s inzake kinderen, jongeren- en kinderrechten (november 2009) De consensus die werd bereikt met betrekking tot deze gebieden legde normen vast en geeft aan in welke richting de EU-lidstaten hun beleid zouden moeten oriënteren en ontwikkelen. De lidstaten worden uitgenodigd om de nodige stappen te ondernemen om deze richting uit te gaan. Bovendien kunnen zij de mogelijkheid aangrijpen om goede praktijken te delen met andere lidstaten en te analyseren welke beleidsinitiatieven haalbaar en wenselijk zijn in hun landen. Deze acties zouden de kwaliteit van het jeugdbeleid moeten verhogen. Het Belgisch EUvoorzitterschap nodigt alle belanghebbenden
warm uit om het document in de praktijk om te zetten. De Europese Commissie werd gevraagd om het proces in goede banen te leiden en om een tijdsschema op te stellen van nu tot 2018. Dit kan helpen bij het formuleren van gemeenschappelijke doelen en om bijsturingen aan te brengen en suggesties te doen waar nodig. Het voordeel hiervan is ook dat we niet langer alleen zijn om deze taak uit te voeren. We moeten het wiel niet opnieuw uitvinden. Het Belgisch EU-voorzitterschap toonde de toegevoegde waarde aan van samenwerking met verschillende relevante belanghebbenden om te komen tot doordachte en sociaal relevante resultaten. Ondertussen is de gestructureerde dialoog een essentieel onderdeel geworden van de vergaderingen van de Europese Raad voor Onderwijs, Jeugd, Cultuur en Sport. Een informele vergadering of lunch met vertegenwoordigers van het Trio, de Europese Commissie, het Raadssecretariaat, het Europees Jeugdforum en jongerenvertegenwoordigers zou een standaard onderdeel moeten worden dat de Raad voorafgaat – zo stelde het Raadssecretariaat. Tijdens deze lunchvergadering denken alle deelnemers na over de resultaten van de EU-jeugdconferentie en over de volgende stappen die genomen moeten worden om jeugdbeleid en jeugdwerk in de toekomst nog beter te maken.
Dit Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd zou niet mogelijk zijn geweest zonder u Het projectteam Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd: Jan Vanhee, Lieve Caluwaerts, Karen Jacobs, Joachim Spyns, Jan Balliu, Josée Van Dyck, Armand Meys, Laurence Hermand, David Royaux, Koen Lambert, Leen Van Bockstal, Joost Van Haelst, Kurt Uyttersprot, David Wemel, Antoine Mertzeisen, Kris Snick, Françoise Cremer, Irene Engel, Ronald Keersmaekers, Thierry Dufour, Filip Coussée, Hans-Joachim Schild, Howard Williamson
Het programma van het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd is het resultaat van een nauwe samenwerking tussen het Voorzitterschap en... Europese instellingen en organisaties: De Europese Commissie (EC), het Raadssecretariaat, de Raad van Europa (RvE), het Partnerschap tussen de EC en de RvE, het Europees Jeugdforum, de Adviesraad inzake Jeugd van de RvE, de Europese jeugdonderzoekers, …
De collega’s van: Het Triovoorzitterschap Spanje-België-Hongarije, de Raadswerkgroep Jeugdzaken en de Permanente Vertegenwoordiging Een welgemeend dankjewel voor: De gaststeden van de verschillende evenementen, de algemene rapporteurs, de rapporteurs, de facilitatoren, de gastsprekers, de moderatoren, alle organisaties en medewerkers die een bijdrage leverden, het evenementenbureau, de fotografen en de technici, …
En in het bijzonder alle helpende handen van de hierboven genoemde partners! Tenslotte Dit voorzitterschap zou niet mogelijk zijn geweest zonder alle deelnemers aan onze evenementen en conferenties, de jongerenvertegenwoordigers, jeugdwerkers en ambtenaren van alle verschillende lidstaten.
Partners van het Belgisch voorzitterschap van de drie Belgische Gemeenschappen: De ministeries voor Jeugd van de Vlaamse, Franse en Duitstalige Gemeenschappen: hun administraties en kabinetten, de Nationale Agentschappen van het ‘Jeugd in Actie’-programma (Jint, BIJ, Jugendbüro), de nationale jeugdraden van de 3 Belgische Gemeenschappen, Belgische jeugdonderzoekers, …
Heel erg bedankt voor jullie aanwezigheid, enthousiasme en bijdragen! Het team van het Belgisch voorzitterschap heeft een lange voorbereidingperiode succesvol afgerond. Het voorzitterschap zelf was intens, maar we kijken er met voldoening op terug. We zijn tevreden dat we enkele bouwstenen hebben kunnen leveren om bij te dragen tot de verdere uitbouw van jeugd(werk)beleid in Europa. We geven de fakkel door aan de toekomstige voorzitterschappen en hebben er het volste vertrouwen in dat zij het werk op de best mogelijke manier voort zullen zetten. .
91
92
Colofon Deze publicatie is een initiatief als resultaat van het Belgisch EU-voorzitterschap Jeugd (01/07/2010 – 31/12/2010) Auteurs: Lieve Caluwaerts, Jan Vanhee, Karen Jacobs, Filip Coussée, Joost Van Haelst, Thierry Dufour, Joachim Spyns, Kris Snick, Thomas Leisgnering Eindredactie: Karen Jacobs, Lieve Caluwaerts, Joachim Spyns Foto’s: Eric Van Cauter, Wouter Van Espen, Tiny Bogaerts, Bence Bakker, Max Pinckers, Jeroen Lambertyn, Thomas Leisgnering, Klaudia Wojciechowska Lay-out: Holoncom - www.holoncom.eu en Rob Marcelis Uitgegeven door: Agentschap Sociaal-Cultureel Werk voor Jeugd en Volwassen, afdeling Jeugd
93