Titelgegevens / Bibliographic Description Titel Auteur(s) In
Zierikzee en de Walcherse zendingsactiviteiten rond 1620 en 1628 / L.J. Joosse. Joosse, L.J. Documentatieblad Nadere Reformatie, 17 (1993), no. 1 (Voorjaar), p. 33-46.
Copyright
2006 / L.J. Joosse | SSNR | Claves pietatis.
Producent
Claves pietatis / 2007.08.08; versie 1.0
Bron / Source Website Nummer
Onderzoeksarchief / Research Archive Nadere Reformatie Sleutel tot de Nadere Reformatie B99027726
De digitale tekst is vrij beschikbaar voor
The digital text is free for personal use,
persoonlijk gebruik, voor onderzoek en
for research and education. Each user
onderwijs. Respecteer de rechten van de
has to respect the rights of the copyright
rechthebbenden. Commercieel gebruik
holders. Commercial use is prohibited.
is niet toegestaan.
Het 'Onderzoeksarchief Nadere
The 'Research Archive Nadere
Reformatie' bevat digitale documenten
Reformatie' contains digital documents
over het gereformeerd Piëtisme en de
about reformed Pietism and the Nadere
Nadere Reformatie in Nederland tot
Reformatie in the Netherlands until
1800. Het is doorzoekbaar met de
1800. These can be retrieved by
'Bibliografie van het gereformeerd
searching the 'Bibliography of the
Piëtisme in Nederland (BPN)' op de
reformed Pietism in the Netherlands
website 'Sleutel tot de Nadere
(BPN)' database at the 'Sleutel tot de
Reformatie'.
Nadere Reformatie' website.
ZIERIKZEE EN DE WALCHERSE ZENDINGSACTIVITEITEN ROND 1620 EN 1628 L.J. Joosse Organisatorisch gezien waren de Zeeuwse VOC-activiteiten vooral een Walcherse, zelfs veeleer een Middelburgse aangelegenheid. Afgedacht van Veere en Vlissingen leverden Zeeuwse havensteden als Zierikzee, dat de tweede stem had in de Zeeuwse Staten, noch Brouwershaven enige bewindhebbers aan de Zeeuwse of Middelburgse Kamer van de VOC. Dit gold trouwens ook voor de WIC. In dit verband is het opvallend te noemen, dat de Zeeuwse bewindhebbers anders dan die in Holland niet door de burgemeesters van de steden maar door de Staten van Zeeland werden gekozen (na 1623 zelfs voor het leven) op voordracht van de Zeeuwse VOC-Kamer. Toch hadden de veelomvattende VOC-activiteiten een sterke uitstraling naar de andere havensteden1. Immers, ook de naam Zierikzee prijkte op diverse schepen die destijds naar de Indien voeren2. Deze naamgeving kan verband hebben gehouden met enige financiële betrokkenheid met en participatie van de bewoners van Schouwen en Duiveland in de zeevaart op de beide Indien. De Compagnie en de kerk Wat de kerkelijke betrokkenheid met de Indien betreft, moet gezegd worden dat de classis Walcheren in de zendingsactiviteiten die avant la lettre gedurende de zeventiende eeuw in de geünieerde provincies der Nederlanden werden georganiseerd, meer dan de kerkeraad en de classis van Amsterdam een beslissende rol speelde. Hier valt te denken aan het Walcherse initiatief-ontwerp voor de regeling van uitzendingsvoorwaarden ten bate van ziekentroosters en predikanten, aan de beantwoording van de door de overzeese predikanten voorgelegde vraagstukken zoals het dopen van inlandse heidenen, het beleid inzake de toegestane gewetens- of individuele godsdienstvrijheid voor Portugese joden en rooms-katholieken, als ook aan de oprichting van het Seminarium Indicum en de benoeming van deputaten voor de Indische kerkzaken. In de ontwikkeling van deze uitzendings-activiteiten profileerden zich enkele in de geschiedenis van het gereformeerde Protestantisme bekend geworden personen: de Middelburgse predikanten Herman Faukelius en Antonius Walaeus, de latere Leidse hoogleraar3.
1. D. Roos, Zeeuwen en de VOC, Middelburg 1987, 31-42. 2. W.S. Unger, De oudste reizen van de Zeeuwen naar Oost-Indië 1598-1604 (Werken uitgegeven door de Linschoten Vereeniging, LI), Den Haag 1948, L; vergelijk (= vgl.) Roos, Zeeuwen, 142. 3. L.J. Joosse, 'Scoone dingen zijn swaere dingen \ Een onderzoek naar de motieven en activiteiten in de Nederlanden tot verbreiding van de gereformeerde religie gedurende de eerste helft van de zeventiende eeuw, Leiden 1992, 581; vgl. A.Th. Boone, 'Zending en gereformeerd piëtisme in Nederland: een historisch overzicht', in Documentatieblad Nadere Reformatie, XIV (1990), 131. DNR XVII (1993)33
Verwacht mag worden dat er in Zierikzee een sterke affiniteit werd getoond met de Walcherse pogingen tot verbreiding van de gereformeerde religie overzee. De aanwezigheid van de predikanten Godefridus Udemans en Maximiliaen Teellinck wekt deze verwachting. Beiden worden gezien als belangrijke vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie. Op't Hof typeert heel de kerkelijke leiding in Zierikzee, zelfs heel de Zierikzeese gereformeerde gemeenschap, als een weerspiegeling van de nadere-reformatorische gezindheid aldaar. De zendingsinteresse vormt daarvan een van de exponenten4. J. Verkuyl zoekt in de kring van de Nadere Reformatie en van het 'oude piëtisme' zelfs het ontstaan van de gereformeerde zendingsbezinning zoals deze was gericht op de begeleiding en de stimulering van beginnende zendingsarbeid5. Als vanzelf doet zich dus de vraag voor, of de Walcherse activiteiten op andere kerken en classes in de omgeving van deze haard van missionaire ijver, aanstekelijk werkten. Anders gezegd, wat was de betrokkenheid van Zierikzee en de classis Schouwen (in belangrijkheid de tweede classis van Zeeland) bij het gereformeerde zendingsélan op Walcheren? Zoals bekend, richtte Udemans in zijn geschriften, met name in zijn Geestelick Compas (1617) en in zijn Geestelyck Roer (1638), de aandacht op de evangelieverkondiging overzee6. Maar onze kernvraag is dan: hoe verhoudt zich dat wat hij schreef tot datgene wat hij kerkelijk in dezen ondernam? Of meer algemeen: wat heeft men kerkelijk vanuit Zierikzee en Schouwen in de richting van de Indien ondernomen? Tegelijk dient de vraag gesteld te worden of, en zo ja in hoeverre, de Walcherse zendingsinteresse zich in de praktijk onderscheidde van de Zierikzeese zendingsuitingen. Vóór 1620 Zierikzee fungeerde voor de eilandbewoners van Schouwen en Duiveland als zetel van de classis en derhalve als een kerkelijk centrum7. In de praktijk van de jaarlijkse visitaties van de kerken in de diverse dorpen op beide eilanden, namen de Zierikzeese predikanten, zeker in het begin, een vooraanstaande plaats in8. Toch verliep de uitzending van kerkelijke personen naar de Indien niet steeds, zeker aanvankelijk niet, via Zierikzee of de classis Schouwen. Want op 2 november 1616 biedt Tobias Canisius, schoolmeester van Ouwerkerk op Duiveland, zich aan bij de Walcherse classis op vertoon van zijn attestatie van de Ouwerkerkse kerkeraad. Na examinatie wordt hij door deze classis be-
4. W.J. op 't Hof, 'De Nadere Reformatie in Zeeland. Een eerste schets', in: Rond de kerk in Zeeland, A. Wiggers/P.H.A.M. Abels/H. ten Boom/P.J. Bos/H. Uil, Delft 1991, 60 en vervolg (= e.v.). 5. J. Verkuyl, Inleiding in de zendingswetenschap, Kampen 1975, 34 en 36. 6. A.Th. Boone, 'Om een woesten hoop te brengen tot de kerck', in: A.Th. Boone/J. van Ekeris, Zending tussen Woord en daad. Twee hoofdstukken uit de geschiedenis van gereformeerd piëtisme en zending, Kampen 1991, 23 e.v. en 26-31; vgl. Joosse, 'Scoone dingen', 201-205 en 498 e.v. 7. W.A. Bachiene, Kerkelycke Geographie der Vereenigde Nederlanden, III, Amsterdam 1770, 36. 8. Volgens Bachiene, Kerkelijcke Geographie, III, 36 en 41, behoorde Sommelsdijk op Overflakkee ook bij de classis Schouwen en dus bij kerkelijk Zeeland. DNR XVII (1993) 34
kwaam genoeg bevonden om als ziekentrooster naar Oost-Indië te gaan. Als schoolmeester was hij in 1610 door de classis Schouwen aangenomen en opvolger geworden van Samuel de Racdt. De laatste was door de Zeeuwse VOC-Kamer op 15 oktober 1609 naar Oost-Indië uitgezonden. In 1610 was hij van deze reis juist teruggekeerd en vroeg toen overplaatsing van Ouwcrkerk naar Nieuwerkerk. Daarom verscheen hij op 28 juli 1610 op de vergadering van de classis Schouwen, die zijn verzoek inwilligde4. Ongetwijfeld zal Samuel de Racdt behalve de kerklidmaten ter plaatse ook zijn collega en opvolger verhaald hebben van zijn Oost-Indië-reis. Dit kan een stimulans voor Tobias Canisius zijn geweest om in 1616 ook naar Oost-Indië te gaan. Helaas is onze Tobias als assistent van de bekende Amsterdamse predikant Adriaen Jacobsz. Hulsebos, tijdens zijn reis van Batavia naar Amboina in 1622 samen met een andere ziekentrooster en met Hulsebos in de baai vlak voor Amboina verdronken'". De Walchersc classis trok vanaf het prille begin niet slechts schoolmeesters voor Oost-Indië aan, maar zocht vooral naar bekwame studenten of predikanten. Bij een poging om een academisch-gevormde student als predikant uit te zenden, was Duiveland betrokken. Toch gaan we hier voorbij aan de affaire-Slatius, zoon van de predikant te Oosterland op Duiveland en student van de Zicrikzccse predikant Henricus Brandt. Wel achten wc het opvallend, dat Udcmans in zijn persoonlijke notities waarin hij uitvoerig de moeilijkheden schetst die Slatius jegens zijn leermeester veroorzaakte, ons in dit verband niet veel wijzer maakt. Udemans vertelt ons wel precies op welke punten de classis Schouwen een schulderkentenis van Slatius eist, maar vervolgens volstaat hij met de opmerking dat de classis de VOC-Kamers van Delft, Amsterdam en Middelburg over
Stadssilhouet Zierikzec aan de zeezijde, eind 17c eeuw
(
). Aan c/.iswx Schouwen. 2* juli 1610. 10. Joossc. 'Scoonc dingen', 271. DNR XVII (1993) 35
Henricus Slatius zal informeren11. Deze student werd in 1610 door de Walcherse classis afgewezen, waardoor hij niet als predikant kon worden uitgezonden. De evangelieprediking aan de inlandse heidenen in Oost-Indië was voor alle betrokkenen blijkens de Walcherse acta vooropgezette bedoeling12. Het is daarom niet te gewaagd om te veronderstellen dat de kerklidmaten op Schouwen en Duiveland in deze vroege tijd kennis kregen aan wat er vanuit Walcheren voor de bevordering van de evangelieprediking overzee werd gedaan. Van een eigen Zierikzees initiatief of enige zelfstandige arbeid van de classis Schouwen was er evenwel (nog?) geen sprake. Veranderde dit, toen Udemans rond 1620 één van de vooraanstaande predikanten in Zierikzee werd, of later, rond 1638, toen Maximiliaen Teellinck naast Udemans zijn invloed kon uitoefenen? Rond 1620 De jaren 1618-1622 kunnen evenals de jaren dertig van de zeventiende eeuw worden gezien als van kardinaal belang voor het begin van de Nederlandse uitzendingsontwikkelingen. Terwijl het VOC-octrooi in 1623 werd vernieuwd, kwam reeds in deze tijd de bekering van joden en heidenen op de Zeeuwse synode aan de orde, toen werden er ook, zoals gezegd, classicale deputaten voor de behartiging van de Indische kerkzaken aangesteld en werd het Seminarium Indicum opgericht. Inmiddels had Udemans dan zijn eerste zeevademecum geschreven en was dit werk bijna aan een tweede druk toe13. Het was de Walcherse classis die de zaak van de bekering van joden en heidenen op de Zeeuwse synode van 1618 aanhangig maakte. Zierikzee noch de classis Schouwen hadden zich in hun voorbereiding op de synode met dit punt bezig gehouden. Wel zat deze classis met andere vragen. Door Dreischor werd gevraagd, hoe men goddeloze ouders of doopgetuigen zou afhouden van doopaanvragen voor hun kinderen. De classis zou deze vraag niet op de synode brengen, maar dit gold wel een ander vraagstuk door Sommelsdijk opgeworpen, namelijk welke orde er viel te stellen ten aanzien van degenen die niet gedoopt waren en toch wilden huwen14. Even later reageerde Schouwen op enkele zaken die vanuit de classes Goes en Tholen werden aangedragen, namelijk, hoe men zou handelen met degenen die gedoopt waren en geen weet wilden hebben van een christelijk geloof en christelijke levenswandel15. Met andere woorden, de classis Schouwen had de handen vol met het werk voor ongedoopten en gedoopte maar onwetende kerklidmaten in eigen omgeving. Voor de synode van 1618, gehouden te Zierikzee, waren Udemans en Tobias Damman en de ouderlingen Adriaan Hoffer en Yeman Leendertsen afgevaardigd. Als zodanig werden zij geconfronteerd met het Walcherse gravamen. De synode sprak zich over de
11. Correspondentie Udemans, fol. 57-69, 20 september 1608. Deze correspondentie bevindt zich in de VU-bibliotheek (afd. oude drukken). 12. Joosse, 'Scoone dingen', 265 e.v. en 276. 13. Boone, 'Om een woesten hoop te brengen tot de kerck', 23 en 44 noten 66-67. 14. Acta classis Schouwen, 3 oktober 1618. 15. Acta classis Schouwen, 3 juli 1619. DNR XVi: (1993) 36
bekering van joden duidelijk uit16. Breder ook, dan gevraagd. Het Walcherse gravamen was blijkens de formulering toegespitst op de bekering. De Zeeuwse synode oordeelde dat de nationale synode moest worden gevraagd orde te stellen betreffende ongelovige joden ten einde te voorkomen dat joden onwetende christenen nog langer zouden beïnvloeden. Blijkbaar waren er christenen overgegaan tot het joodse geloof; dit gebeurde namelijk, zo werd gezegd, sinds joden zich in deze provincies nestelden. De synode keek echter niet alleen naar de bestrijding maar ook naar de mogelijkheid van bekering. Zij was van oordeel dat aan de nationale synode moest worden voorgesteld geschikte middelen te bedenken voor de bekering van joden. Want de apostel Paulus had deze bekering immers beloofd! Merkwaardig genoeg werd hier gewezen op Romeinen 2 en niet op Romeinen 1117. Daarbij zal gedacht zijn (het staat in romeinse cijfers!) aan Romeinen 2:9-11. Maar behalve de zaak van de bekering van joden stelt Walcheren nog een ander concreet voorstel aan de orde, namelijk om de Zeeuwse Staten ertoe te bewegen de bewindhebbers van de Zeeuwse VOC-Kamer te verzoeken beurzen voor studenten in te stellen18. Deze Zeeuwse synode achtte de bekering van joden dus een nationale zaak, maar de opleiding van studenten werd beschouwd als een zaak voor de provinciale synode1Q. De Zeeuwse afgevaardigden brachten de zendingszaak op de Dordtse Synode toen de Noordhollandse afgevaardigden hierover begonnen20. In 1618 deed zich dus voor de Zierikzeese predikanten een duidelijke gelegenheid voor om zich actief en concreet in te zetten voor de evangelieprediking overzee. Maar als afgevaardigden stelden zij dat zij eerst van hun classis last moesten hebben om hierover te kunnen spreken. Zo schoof de Zeeuwse synode in 1618 het gravamen door naar de volgende synode en zond zij het Walcherse voorstel met betrekking tot toekenning van beurzen eerst naar alle vier classes van Zeeland met de vraag om advies21. De Walcherse classis stelde haar gravamen op 4 oktober 1618 op en de synodevergadering werd in Zierikzee gehouden van 9-18 oktober 161822. Kortom, de tijd van voorbereiding was kort, maar de vraag blijft of deze voor de Schouwse predikanten echt te kort was om zich daarmee zelfstandig bezig te houden. Ondanks de dreiging dat de Zeeuwse Staten in 1620 geen goedkeuring voor een volgende synodevergadering zouden geven, kon deze vergadering toch worden gehouden. Dit als gevolg van de bespreking van de Zierikzeese predikant
16. Joosse, 'Scoone dingen', 312-314. 17. Acta der Provinciale en Particuliere Synoden, gehouden in de Noordelijke Nederlanden gedurende de jaren 1572-1620, J. Reitsma/S.D. van Veen, V, Groningen 1896, 148 e.v. 18. Joosse, 'Scoone dingen', 312. 19. Acta der Provinciale en Particuliere Synoden, V, 152. 20. Joosse, 'Scoone dingen', 319-321. 21. Acta der Provinciale en Particuliere Synoden, V, 152. 22. Acta classis Walcheren, 4-25 oktober 1618. DNR XV11 (1993) 37
Laurens Boenaerd23 zoals hij deze samen met de Walcherse predikanten Herman Faukelius en Philippus Lansbergius jr. op last van de classes Schouwen en Walcheren had gevoerd met de Staten. Boenaerd bracht op 5 februari 1620 verslag uit van het gesprek met de hoge overheid24. De classis was blij dat haar de oude vrijheid van vergaderen niet werd afgenomen en daarom boog zij zich tegelijk op 10 februari 1620 over de gravamina. Dat was slechts één dag voordat de synode in Goes begon. Het is interessant om het Walcherse gravamen te leggen naast de weergave daarvan in de acta van de classis Schouwen. Opvallend is dat de classis Schouwen in deze weergave het woord Seminarium niet noemt, noch het leren van Maleis vermeldt; beide termen worden door Walcheren gebezigd. Schouwen spreekt slechts over een 'mercklyc getal van studenten' dat door de Zeeuwse VOC-Kamer moest worden onderhouden. Daartegenover werd in het Walcherse gravamen slechts in generale termen gesproken over de studenten en het leidinggevend scheepspersoneel en werd slechts gezegd dat dezen vroom en geschikt dienden te zijn, terwijl Schouwen deze voorwaarde preciezer verwoordde, namelijk dat studenten voor hun uitzending zich eerst zouden moeten oefenen in preken en zaken van kerkrechtelijke aard. Ten slotte werd in de Schouwse weergave nog aan de synode voorgesteld om enkele predikanten in aktieve dienst te belasten om zich voor de prediking in de Indien te laten gebruiken zolang er nog geen studenten beschikbaar waren. Kortom, de classis Schouwen stemde geheel in met het Walcherse voorstel25. Zijn hier accentverschillen waar te nemen? Dit lijkt enigszins het geval. Immers, de Walcherse bewoordingen ter zake van de opleiding van studenten voor Indië waren specifieker en concreter. Maar Schouwen onderschreef evenzeer de eis van bekwaamheid met betrekking tot het uitzenden van kerkelijke personen. Wel dacht Walcheren dus concreter, namelijk aan taalkennis, terwijl Schouwen niet
23. P.D. de Vos, De vroedschap van Zierikzee van de tweede helft der 16e eeuw tot 1795, Middelburg 1931, 381, meldt dat Laurens Boenaerd (geb. 1580 te Zierikzee) van 1606 tot 24 november 1620 predikant te Zierikzee was en op 28 oktober 1614 huwde met Helena Rollandt, dochter van Cornelis Bartelse Rollandt, schepen en burgemeester van Zierikzee, en van Anna Hoffer. Na het overlijden van Boenaerd huwde Helena met Abraham Happart, die toen inmiddels predikant was te Goes. 24. Acta classis Schouwen, 5 februari 1620. 25. Acta classis Schouwen, 10 februari 1620: 'Instructie op de gravamina by den Staten van Zeelant wtgeschreven sijn. 1. van de bekeeringe der heydenen in Oostindien. dient voor advijs, dat het beste middel op den Ed. Hog. Heeren Staten van de respective Provinciën te versoecken, dat sy den Gameren van de bewinthebberen der oostindische Compagnie willen belasten, een merclyck getal van studenten te onderhouden, om aldaer te dienen des Godtlycken woorts te syndertyt te employeren, ende om daer toe des te bequamer te syn, tware raetsaem dat sy eenig jaren te vooren die lieten oeffenen inde openbare predicatien ende regeringe in eenige kereken deeser landen; ende niet te min des synodu te belasten dat sy eenige bequame predicanten wilden arbeyden te verwilligen, om voor eenig jaer het Evangelium aldaer te gaen predicken, tot der tyt toe dat de voorsz. aengenomen studenten op den voorsz. voet mochten weerdig gemaeckt worden; doch met sulcken bedinge dat de voorsz. dienaers in behoorlycke authoriteyt te schepe ende te lande mochten gehouden worden'. DNR XVIT(1993)38
verder ging dan het benadrukken van de (onbetwiste) noodzaak van pastorale bekwaamheid. Het Walcherse gravamen werd na de opening van de synodevergadering op 11 februari 1620 direct aangesneden en breedvoerig behandeld. Laurentius Boenaerd en Lucas Spiringius, respectievelijk predikant te Zierikzee en Brouwershaven, vertegenwoordigden nu de classis Schouwen samen met Adriaan de Huijbert en Jan Marinissen, respectievelijk ouderling te Zierikzee en Oostduiveland (Bruinisse)26. Vanuit Walcheren waren de predikanten Willem Teellinck en Gerson Bucerus aanwezig27. Daar het VOC-octrooi moest worden vernieuwd, achtte ook de synode de tijd rijp om de bewindhebbers aan te sporen tot het verstrekken van de financiële middelen voor de opleiding van studenten en zij besloot voorts de respectievelijke classes te belasten bekwame predikanten voor dit werk overzee te leveren28. Zo was onder meer de classis Schouwen zelf aan zet. En inderdaad werd er vanuit Zierikzee aandrang uitgeoefend op de bewindhebbers. De Zierikzeese magistraten stelden terwille van de bekering van de heidenen overzee, de financiering van studenten als een voorwaarde voor goedkeuring van de vernieuwing van het VOC-octrooi29. Hier liet de invloed van Udemans zich gelden, al is het wel van belang te noteren dat Adriaan Hoffer die in 1618 schepen en raad van de stad Zierikzee was, als ouderling ook gezag uitoefende. Hij was in 1618 als afgevaardigde op de Zeeuwse synode aanwezig en in 1618 samen met Udemans naar de Nationale Synode van Dordrecht afgevaardigd. Maar het was Udemans die Walaeus' verzoek om twee studenten voor het pas opgerichte Seminarium Indicum te verkrijgen, op 27 april 1622 bij de classis neerlegde30. Bovendien werd er vanuit Zierikzee op aangedrongen dat de classis de predikanten van Walcheren zou aanschrijven om te bevorderen dat de bewindhebbers van de WIC op dezelfde manier als de VOC-bewindhebbers voor scholing van studenten gingen zorg dragen. Enige studenten moesten in de theologie worden opgeleid om 'de blinde Heydenen door dese middelen waert doenlick te bekeeren'31. Echter, toch klonk hier nog steeds geen eigen Zierikzees geluid. De aandrang tot het aanvaarden van de genoemde conditie inzake de VOC was uitvloeisel van een uitspraak van de Zeeuwse synode naar aanleiding van het Walcherse gravamen32. Belangrijker is daarom de vraag of Zierikzee en de classis dan wel de
26. 27. 28. 29.
Bachiene, Kerkelijcke Geographie, III, 41. Acta der Provinciale en Particuliere Synoden, V, 159. Joosse, 'Scoone dingen', 313. Resolutieboek, 2 augustus 1622: 'ende voor tlaetste dat de Compaignie gehouden sal sijn tot haeren costen op de studie te houden een goet getal studenten, om gebruyckt te werden inde Indien tot bekeeringhe van Indianen'. 30. Acta classis Schouwen, 27 april 1622: 'D. Godefricus heeft de Classis voorgelesen sekeren brieff onderteekent by Doctor Walaeus (...)'. 31. Acta classis Schouwen, 27 juli 1622. 32. Vgl. Op 't Hof, 'Nadere Reformatie in Zeeland', 61. DNR XVII (1993) 39
Zierikzeesc predikanten ook bekwame predikanten en ziekentroosters beschikbaar stelden dan wel in opleiding hadden voor Oost-Indië. Juist daarvan blijkt niet veel. Vermoedelijk waren er geen predikanten of studenten die zich konden of wilden laten gebruiken. Misschien aarzelde de classis ook zelf om proponenten of predikanten te laten gaan. In deze tijd informeerde de classis bij de Walcherse kerken of er studenten beschikbaar waren. Toen bleek dat er drie studenten waren die voor een beroep in aanmerking kwamen, werden deze ingezet voor de vacante plaatsen op Schouwen en Duiveland33. Voorts werd een brief van de Walcherse deputaten voorgelezen met het verzoek om te mogen vernemen 'oft in onse classis eenighe souden sijn alle qualiteijten hebbende die een predicant noodigh sijn om in oostindien het evangelium te vercondighen'34. Na enige bedenktijd en hoofdelijke 'omvraghe is bevonden' dat geen van de dienstdoende predikanten van de classis Schouwen bereid was om zijn dienst te verlaten en naar Oost-ïndië te trekken35. Het is daarom geen wonder dat de Walcherse deputaten in 1622 aan het adres van de broeders in Batavia op hun verzoek om meer bekwame predikanten te mogen ontvangen, verzuchtten: 'waar moeten wij ze in onze kleine provincie vandaan halen'?36 Voor een juiste beoordeling hiervan moet in rekening worden gebracht, dat er in deze tijd enige predikanten kwamen te overlijden, zoals Boenaerd. Bovendien vormden diverse kerken nog steeds een combinatie voor wat de predikantsplaats betreft. Haamstede en Burg zijn daar een voorbeeld van. Ook maakten sommige kerken getalsmatig een onstuimige groei door, waardoor er meer predikanten nodig waren. Zo werd in Middelburg het aantal van zowel ouderlingen als van diakenen in 1621 gesteld op twintig en in 1650 werd de vijfde kerk geopend (de Vismarkt-kerk) en de tiende predikantsplaats ingesteld37. Ook in Zierikzee bleek uitbreiding van het aantal predikantsplaatsen noodzakelijk. In 1650 was dit aantal gestegen tot vijf38. Deze ontwikkeling werpt ook licht op hetgeen Udemans in zijn eerste zeevademecum niet schrijft. Hij heeft het wel over vissers en zeelui die zich in vreemde havens zo moeten gedragen dat zij de bekering van anderen mogelijk maken en die het voorbeeld van Paulus dienen te volgen en door hun christelijke levenswandel de bekering van joden en de volheid der heidenen dichterbij moeten brengen. Maar hij rept dan nog met geen woord over het uitzenden van zieken-
33. Acta classis Schouwen, 17 maart 1621; deze studenten zijn Arnoidus Martinius uit Middelburg en Johannes van den Brande en Jacob van Laren uit Vlissingen. Even later blijken er nog twee studenten beschikbaar te zijn, te weten Tobias Damman en Philippus Messchemaker, maar ook dezen worden voor 'vacerende' plaatsen binnen de classis ingezet, zie respectievelijk Acta classis Schouwen, 28 juli 1621 en 6 september 1623. 34. Acta classis Schouwen, 28 juli 1621. 35. Acta classis Schouwen, 8 september 1621. 36. Joosse, 'Scoone dingen', 371. 37. Zie: Naamlijst van alle de predikanten der Nederduitsch Gereformeerde Kerk te Middelburg sedert de openbare invoering der Kerk-Hervorming, Middelburg 1815. 38. Bachiene, Kerkelijkcke Geographie, III, 37. DNR XVII (1993)40
troosters of predikanten39. Hij laat deze uitzending kennelijk geheel aan Walcheren over en leidt zelf geen studenten op. Overigens is het opvallend dat hij in dit vademecum indirekt ten aanzien van de joden verwijst naar Romeinen \\, terwijl de synode in haar uitspraak, zoals gezegd, het oog had op Romeinen 2. Kortom, de Zierikzeese inzet voor de uitzendingsontwikkelingen betekende gezien haar gravamenbehandeling rond 1620 niet meer dan een verbale ondersteuning van de Walcherse activiteiten. De oorzaak hiervan kan hebben gelegen in het feit dat men in het vaderland de gevestigde predikanten niet graag los of vrij liet. Het kostte de Middelburgse kerkeraad immers nogal wat moeite om de Zierikzeese predikant Enoch Sterthenius, die in 1623 naar Brazilië ging, in 1615 naar Middelburg te krijgen40. Deze moeite deed zich ook later voor. Rond 1638 Pas in 1638 gaf de Zeeuwse overheid opnieuw haar toestemming voor het houden van een synodevergadering. Naast Udemans treffen we dan Maximiliaen Teellinck als predikant van Zierikzee aan. Deze trok zich in 1636 het lot aan van een tot het christelijke geloof bekeerde jood die zich in Leiden ophield. Hij deed pogingen hem in dienst te krijgen van de Oost- of Westindische Compagnie terwille van de armoede van betrokkene. Intussen organiseerden de Zeeuwse kerken voor hem een collecte ten behoeve van zijn levensonderhoud41. Wat de vaart op de Indien betreft, de uitzending van predikanten werd opnieuw vanuit Walcheren ter sprake gebracht. De Veerse predikant Cornelis Beuckelaer42, Walchers deputaat voor de Westindische kerkzaken, diende zich op 24 maart 1638 bij de classis Schouwen aan en vroeg of er in de classis een bekwaam predikant of proponent was die naar Brazilië kon worden uitgezonden. De classis betuigde haar hartelijke instemming met deze activiteiten, maar zei tegelijk verbaasd te zijn dat men nog een predikant van deze kleine classis durfde te vragen. Herinnerd werd aan het feit dat de predikant van Haamstede en Burg, Jacobus Dapper, aan de kerken in Brazilië was afgestaan en fijntjes vroeg men Beuckelaer of Dapper al kon worden terugverwacht43.
39. Volgens Boone, 'Om een woesten hoop te brengen tot de kerck', 23 e.v., komt de zendingsgedachte in dit werk wel aan de orde. 40. Correspondentie Udemans, 29 juli 1615; Antonius Walaeus en Josias Vosbergen komen blijkens Udemans' notities op de Schouwse classis en vragen medewerking voor het ontslag van deze predikant, daar Middelburg hem nodig heeft en daar Stertenius krachtens een verbintenis (gegrond op bekostiging van zijn studie door de Middelburgse magistraat) verplicht was zich voor Middelburg beschikbaar te houden. 41. Acta classis Schouwen, 30 juli en 29 oktober 1636. 42. J.K. Cameron, 'Some students from the Netherlands at the University of St Andrews in the late sixteenth and early seventeenth centuries', in: Gericht verleden, Kerkhistorische opstellen aangeboden aan prof.dr. W. Nijenhuis ter gelegenheid van zijn vijfenzeventigste verjaardag, Chr.G.F. de Jong/J. van Sluis, Leiden 1991, 56 e.v. en 63, meldt dat Beuckelaer in het Schotse St. Andrews studeerde. 43. Acta classis Schouwen, 24 maart 1638: 'ende is verwondert dat daer D. Dapper wt deze classe daer aireede is welcke om haere cleijnheijt geen 2 predicanten en can ontberen, hier nochtans versocht wort noch eenen anderen, ende vraeght daerom naer de wedercomste van mr. Dapper'. DNR XVII (1993)41
Hoe kwam deze predikant in Brazilië terecht? Een zware delegatie, bestaande uit de Walcherse deputaten Cornelis Beuckelaer, Abraham Clockius en Jacob Hecke44 en de Middelburgse WIC-bewindhebbers Aleman, Bisschop en Van der Mert, had uit naam van de Walcherse classis en de Compagnie aan de Schouwse classis in 1637 gevraagd accoord te willen gaan met het ontslag van Jacobus Dapper45. Deze had toen reeds een achtjarig pastoraat in Haamstede en Burg achter de rug; hij was aldaar op 19 december 1627 door Cornelis Beuckelaer in zijn dienst bevestigd. Daarmee had Dapper zijn plaats te Elsdijck en Oudelande binnen de classis Goes verwisseld met die binnen de classis Schouwen46. Deze laatste classis bewilligde in 1637 in zijn vertrek naar Brazilië, maar de behandeling daarvan ging de classis achteraf wat te snel. Ook al bleef zij van de noodzaak van zijn uitzending en van zijn bekwaamheid overtuigd, Dapper moest wel verklaren dat hij voor de predikant die tijdens zijn afwezigheid zijn gemeente zou hebben te verzorgen, een bedrag van één vlaamse pond per week zou afstaan en voor huisvesting zou instaan. Dit werd aldus geregeld en opvallend genoeg verplichtte de classis zich om de pastorale verzorging van Dappers gemeente te regelen. Zo verbleef ds. Dapper tot midden 1639 in Brazilië (op 17 augustus 1639 bleek hij teruggekeerd te zijn en verscheen hij direct op de classis). Met moeite lieten de Braziliaanse kerken hem naderhand terug47
gaan . Geen andere predikant scheen derhalve in 1638 beschikbaar of bereid; één predikant beschouwde de Schouwse classis dus al als een aderlating. Toch klemt de vraag of er werkelijk geen andere predikanten beschikbaar en bekwaam waren om vanuit Schouwen en Duiveland naar de Indien te worden gezonden. Zij boden zich kennelijk niet aan, misschien omdat predikanten destijds slechts een beperkte of zeer gecontroleerde bewegingsvrijheid hadden. Zo moest Willem Teellinck in 1610, toen nog predikant op Haamstede en Burg, de classis Schouwen toestemming vragen om een reis naar Engeland te kunnen maken48. Maar de classis Schouwen werkte - zij het zeer zuinig - wel mee aan de uitzending van predikanten en zag het belang van de evangelieprediking overzee zeker in. Hoezeer de noodzaak zich juist weer in deze tijd aandiende om bekwame predikanten voor Indië te verkrijgen, kan worden verstaan uit de opheffing van het Seminarium in 1633. Hierin ligt ook de reden dat de classis Schouwen zich nu op eigen initiatief tot de synode van 1638 wendde. Zij constateerde dat de bewindhebbers erover klaagden dat zij zo moeizaam bekwame predikanten konden verkrijgen om, zo werd gezegd, het rijk van Christus in de overzeese gewesten te bevorderen. Er
44. 45. 46. 47. 48.
Joosse, 'Scoone dingen', 414. Acta classis Schouwen, 8 november 1636. Acta classis Schouwen, 23 februari 1628. Joosse, 'Scoone dingen', 471. Acta classis Schouwen, 28 juli 1610.
DNR XVTI (1993)42
was ook een Walchers gravamen op dit punt49. De beschrijving van het verzoek van de bewindhebbers vond plaats vlak voordat Beuckelaer verscheen met zijn verzoek om nog een predikant voor Brazilië. Dit zal wel bijgedragen hebben tot de verlevendiging van de aanwezige belangstelling voor wat er overzee kon worden verricht. Aan het Walcherse gravamen werd ook de nodige aandacht besteed. In een zesde artikel van haar gravamen greep de Walcherse classis terug op hetgeen de Goese synode in 1620 had uitgesproken en zij stelde voor dat het Seminarium weer werd opgericht. De classis Schouwen concludeerde verheugd dat het vierde punt van het Schouwse gravamen coïncideert met het zesde artikel van het Walcherse gravamen. Bij deze conclusie bleef het echter niet. De classis voegde eraan toe dat de Compagnie overeenkomstig het besluit van de Zierikzeese synode in 1618 verplicht was het Seminarium weer op te richten, zijnde 'een queeckhof der studenten op d' Academie'. In de tweede plaats zouden alle studenten die op 's lands beurzen hadden gestudeerd en in het vaderland geen plaats konden vinden, verplicht moeten worden zich een bepaalde tijd ter beschikking te stellen voor de evangelieprediking overzee. En in de derde plaats zou elke provinciale synode verplicht moeten worden elk jaar twee predikanten, en wel voor elke Compagnie één, af te staan50. Met de eerste toevoeging werd de Zierikzeese synode van 1618 echter teveel lof toegezwaaid, daar deze in dit opzicht juist geen besluit had genomen. De tweede toevoeging bevestigt de indruk dat er rond 1633 genoeg studenten en proponenten waren, reden waarom de bewindhebbers hadden besloten geen geld meer te steken in een Seminarium. Maar de classis ging niet na of er in haar midden, op Schouwen en Duiveland, studenten beschikbaar waren. De classis hield zichzelf kennelijk buiten schot gezien haar verbazing om behalve Jacobus Dapper nog een predikant te moeten afstaan. Het Schouwse gravamen coïncideerde met het Walcherse. Deze zelfstandige activiteit in het opstellen van haar gravamen en haar bespreking van het Walcherse artikel valt te verstaan tegen de achtergrond van wat Udemans in zijn Geestelyck Roer schrijft. Daarin wijst hij immers op het belang van het uitzenden van bekwame, dat zijn voor hem: academisch geschoolde, predikanten. De vakken waarin studenten zich moeten bekwamen, somt hij zorgvuldig op en hij komt tot een respectabele lijst. Hij dringt ook op de heroprichting van het Seminarium aan en verwacht dat deze wens spoedig zal worden vervuld. Taalkennis acht ook Udemans onontbeerlijk. Voorts maant hij de bewindhebbers ervoor zorg te dragen dat predikanten niet langer minachtend worden behandeld. Dan zullen predikanten niet meer worden afgeschrikt om zich voor de evangelieprediking overzee te laten gebruiken. Maar hoezeer Udemans in zijn Geestelyck Roer voorstellen deed voor het uitzenden van meer en van bekwame predikanten en proponenten, hij nam zelf evenmin als de classis studenten voor
49. Acta classis Schouwen, 24 februari 1638: 'Overmits bij de H. bewinthebberen van de Oost ende Westindische Compaignie wert geclaecht, datse qualijck bequame predicanten connen crijgen, om het rijcke Christi in die quartieren te bevorderen, hoe men hierin eerst sa] connen voorsien, om dat groote werck te continueeren ter eeren Gods ende salicheijt van die blinde heijdenen'. 50. Acta classis Schouwen, 31 maart 1638. DNR XVII (1993) 43
de Indien in opleiding. Hij deed wel iets anders. Want in deze tijd begonnen de onderhandelingen met Portugal. In opdracht van de vier classes van Zeeland wendde hij zich samen met de Vlissingse predikant Joost van Laren tot de hoge overheid over de bepalingen van dit verdrag. De Zeeuwse classes achtten het verdrag in strijd met de bevordering van het rijk van Christus. Blijkens hetgeen de Zeeuwse Staten door Udemans werd aangezegd en door Van Laren naderhand werd vastgelegd, richtten de classes zich daarbij onder andere op de positie van gereformeerden onder Portugees bewind. De bepalingen van het verdrag moesten garanderen, zo werd gezegd, dat gereformeerden en zij die zich onder Portugees bewind tot het christelijke, dat is het gereformeerde, geloof bekeerden, gewetensvrijheid behouden of verkregen. Want 'papisten' en andersgezinden verkregen dit in de Nederlandse gewesten en overzeese gebieden immers ook51! Ook Maximiliaen Teellinck hield zich met deze politieke zaak bezig en schreef zijn Vrijmoedighe Aenspraeck52. Wat deed nu voorts de Zeeuwse synode in 1638 met de gravamina van Schouwen en Walcheren? Vanuit Schouwen waren Tobias Damman en Maximiliaen Teellinck afgevaardigd. De relevante gravamina werden breedvoerig besproken en de vergadering kwam tot de overtuiging, dat de Heren XVII opnieuw gevraagd moest worden het Seminarium op te richten. Bovendien zou ook aan de Heren XIX van de WIC worden verzocht een eigen Seminarium voor de WICstudenten te bekostigen. Verder besloot zij de noodzaak te erkennen dat er in de Indien zelf scholae illustres ingesteld werden, zodat de 'Indianen' zichzelf konden voorzien in de vraag naar bekwame predikanten. Dit laatste was hèt ideaal van Justus Heurnius in Oost-Indië53. Het synodebesluit herinnert ons aan wat Udemans in zijn Geestelyck Roer schreef over Amboina en Brazilië, waar reeds schoolmeesters waren die voor het ambt van predikant konden worden bekwaamd. Verder beval de synode de kerken aan om studenten die op 's lands beurzen studeerden, over te halen zich voor de dienst overzee te laten gebruiken54. De betrokken gravamina van Walcheren en Zierikzee werden door de synode of de Zeeuwse kerken dus volledig gehonoreerd. Vanaf deze tijd verklaarde de classis Schouwen met nadruk op de hoogte van alle Indische kerkzaken te willen worden gesteld. Deze verklaring werd haar ingegeven door een rapport dat een predikant uit Oost-Indië, Marinus Gideonsz. in Zierikzee aangekomen, over de kerkzaken in Oost-Indië inbracht. Het rapport werd door Udemans in ontvangst genomen en bewaard55. Vermoedelijk heeft Udemans voor zijn Geestelyck Roer gebruik gemaakt van dit rapport en van hetgeen Dapper over Brazilië had gemeld. De classicale acta geven geen verslag van de inhoud van Gideonsz.' rapport. Op 27 juli 1639 deelde Maximiliaen Teellinck mee de Walcherse broeders en de bewindhebbers te hebben laten we-
51. 52. 53. 54.
Correspondentie Udemans, fol. 479-480, 16 mei 1641. Joosse, 'Scoone dingen', 193 e.v. Joosse, 'Scoone dingen', 495 e.v. Acta der Zeeuwsche Synode van 1638, caput V artikel I, gepubliceerd door L.W.A.M. Lasonder, Middelburg 1909, 20 e.v.; vgl. Joosse, 'Scoone dingen', 493. 55. Acta classis Schouwen, 26 oktober 1639. DNR XVII (1993)44
ten dat de classis graag alle recente informatie zou ontvangen. Na de ontmoeting met Gideonsz. wees de classis Dapper aan om zich met Walcheren te verstaan. En even later bleek deputaat Beuckelaer dit op de Walcherse classis te hebben gemeld. Hij kreeg ten antwoord dat er geen andere broeders op de vergadering of in de autoriteit van de deputaten konden treden. De classis Schouwen zou dan ook een missive moeten samenstellen om haar vraag om informatie over de Oost- en Wcstindische kerkzaken aan Walcheren voor te leggen""'. Walcheren werd kennelijk bevreesd voor teveel particulier optreden van Beuckelaer en Dapper. In ieder geval wendde de classis Schouwen zich formeel tot de Walcherse classis om informatie. Aan Martinus Bruynvisch en Jacobus Dapper werd deze correspondentietaak toegewezen, maar een jaar later werd afgesproken dat iedere predikant bij toerbeurt de correspondentie met Walcheren over de kerkelijke zaken in Oost- en West-Indië gedurende een jaar zou behartigen'7. Naderhand kreeg de classis Schouwen vooral te maken met de Wcstindische kerkzaken. De deputaten Guilielmus Appolonius en Beuckelaer vroegen de classis om instemming met de Walcherse bezwaren tegen het beleid van de kerken in Brazilië met betrekking tot joden en pausgezinden, de splitsing van de Braziliaanse classis en de toelating van politieke gecommitteerden op de Braziliaanse kerkvergaderingen58.
De Oude Haven van Zierikzee in de 18e eeuw
56. Acta classis Schouwen, 11 januari 1640. 57. Acta classis Schouwen, 13 maarl 1641. 58. Acta classis Schouwen. 9 juli 1942. DNR XVII (1993) 45
Terugblik en conclusies Overzien we het bovenstaande, dan kan duidelijk zijn geworden dat men zich destijds in Zierikzee en binnen de classis Schouwen bij de evangelieprediking in de ïndiën betrokken voelde. De doelstelling van de uitzending van predikanten en schoolmeesters werd onderschreven en de VOC-bewindhebbers werden onder druk gezet om de opleiding van studenten te bekostigen. Deze betrokkenheid werd echter niet in een bijzonder actieve en stimulerende rol omgezet. Noch de classis noch predikanten als Udemans en Dapper namen zelf de opleiding van studenten ter hand. Zij bewerkten proponenten en predikanten in de eigen omgeving ook niet zodanig dat dezen zich voor dit doel beschikbaar stelden. Deze opleidings- en uitzendingsarbeid werd aan de Walcherse classis en haar deputaten overgelaten. De wens om zelfstandig op de hoogte te worden gebracht van de Oost- en West-Indische kerkzaken fungeerde alleen om zo goed mogelijk met de ontplooide activiteiten mee te leven. Uit dit alles kunnen we nu enkele conclusies trekken. In de eerste plaats moet gezegd dat de geschriften van Udemans niet kunnen gelden als een begeleiding van het ontstaan van de protestantse zending, zoals Verkuyl wil, maar wel van de voortgaande zendingsactiviteiten in 1638. Mannen van de Nadere Reformatie in Zierikzee en op Schouwen als Udemans en Maximiliaen Teellinck ontplooiden geen zelfstandige zendingsactiviteiten, maar ondersteunden krachtig - zij het voornamelijk verbaal - de ontwikkelingen die vanuit Walcheren in gang waren gezet. Voorts, bij vertegenwoordigers van de Nadere Reformatie valt er rond 1620 en 1638 geen accentverschil in zendingsuitingen te constateren met hetgeen de classis Walcheren in deze tijd beoogde en praktiseerde. Vervolgens, voor de uitzending naar Indië zocht Zierikzee meer naar bekwame dienstdoende predikanten dan naar onervaren studenten. Als Zierikzees predikant speelde Udemans in dit opzicht wel een duidelijke maar geen prominente rol. De wens van Zierikzee en Walcheren dat er naast het Seminarium Indicum een seminarium zou komen voor WIC-studenten zag men niet in vervulling gaan. Ten slotte, één zaak kan zeker duidelijk zijn, namelijk dat men op Schouwen en Duiveland en in Zeeland de uitzending van studenten en predikanten naar de Indien in deze tachtigjarige-oorlogstijd niet ten koste wilde laten gaan van de voorziening van vacante plaatsen of de opbouw van het kerkelijke leven in eigen omgeving. Misschien valt daarin een zekere nuchterheid te proeven.
DNR XVII (1993) 46