Titelgegevens / Bibliographic Description Titel Auteur(s) In
Willem Teellinck in het licht zijner geschriften, (45) / W.J. op 't Hof. Hof, W.J. op 't Documentatieblad Nadere Reformatie, 24 (2000), no. 2 (Najaar), p. 88-95.
Copyright
2006 / W.J. op 't Hof | SSNR | Claves pietatis.
Producent
Claves pietatis / 2007.08.08; versie 1.0
Bron / Source Annotatie(s) Website Nummer
Onderzoeksarchief / Research Archive Nadere Reformatie Over: Tydt-winninghe. Sleutel tot de Nadere Reformatie B01001997
De digitale tekst is vrij beschikbaar voor
The digital text is free for personal use,
persoonlijk gebruik, voor onderzoek en
for research and education. Each user
onderwijs. Respecteer de rechten van de
has to respect the rights of the copyright
rechthebbenden. Commercieel gebruik
holders. Commercial use is prohibited.
is niet toegestaan.
Het 'Onderzoeksarchief Nadere
The 'Research Archive Nadere
Reformatie' bevat digitale documenten
Reformatie' contains digital documents
over het gereformeerd Piëtisme en de
about reformed Pietism and the Nadere
Nadere Reformatie in Nederland tot
Reformatie in the Netherlands until
1800. Het is doorzoekbaar met de
1800. These can be retrieved by
'Bibliografie van het gereformeerd
searching the 'Bibliography of the
Piëtisme in Nederland (BPN)' op de
reformed Pietism in the Netherlands
website 'Sleutel tot de Nadere
(BPN)' database at the 'Sleutel tot de
Reformatie'.
Nadere Reformatie' website.
Willem Teelinck in het licht zijner geschriften (45) TYDT-WINNINGHE WJ. op 't Hof Het laatste geschrift dat tijdens het leven van Willem Teellinck het licht zag, Tijdtwinninghe, kwam in drie delen in 1629 uit1. De eerste twee nog tijdens het leven van Teellinck, de derde kort na zijn overlijden. Omdat ze als trio bij elkaar horen, zullen ze alle drie in één keer in het kader van deze aflevering besproken worden. In het volgende artikel hoop ik dan een tussenbalans op te maken van al de werken die Teellinck tijdens de tweede helft van zijn produktieperiode (1619-1629) heeft doen uitkomen. De eerste tussenbalans betrof de geschriften die hij van 1608 tot 1618 op de drukpers had doen leggen. Het is mijn voornemen om na de tweede tussenbalans Teellincks postume werken een voor een te bespreken en tenslotte een eindbalans op te maken. Voorredes In de voorrede van het eerste deel, gedateerd 6 februari, neemt de auteur zijn uitgangspunt in het gezegde dat er niets kostelijker is dan de tijd. Wij krijgen de levenstijd van de Heere om die te besteden tot eer van Hem en tot zaligheid van onze eigen ziel. Dit moeten wij des te meer betrachten met het oog op de kortheid en de onzekerheid des levens. Hierna volgt een persoonlijk getoonzet gedeelte, dat ik integraal laat volgen: lek ben oyt seer sparich geweest van mijn tijt, och of ick die altijts besteet hadde, in de beste dinghen! wat een voorgangh mochte ick, by desen, ghedaen hebben in het geestelijcke leven. Wel, de Heere heeft my den 4. Ianuarij deses loopenden Iaers 1629. laten vervullen een Iubilé van laren; dit heeft my opgeweckt (overdenckende hoe vele daghen, in den loop mijns levens, my onnuttelijc zijn doorgeloopen) om voortaen, dien dach voor verloren te tellen, daer in ick niet wat geobserveert en hadde, dat my mochte vorderen in het gheestelijcke leven; dienvolgende, hebbe ick soo eenige dinghen, die my (sonder eenige moeyte of soeckinge) voor-gevallen zijn, over my selve, ende andere, in de dagen deses voorleden Maents, ordentlijck, soo my die elcken dach zijn te binne gecomen, daertoe neer gaen stellen; ende geve die nu (met weynich veranderinge) soo uyt: of ick misschien eenige daer door conde verwecken tot navolginghe; ende oock, op dat ick die gene, onder dewelcke ick leve, occasie gave, om my te vermanen, waer sy mochten sien, dat mijne betrachtingen, met mijn voornemen, niet over een quame; dat ick so mochte, mijne salicheyt uyt-wercken (oock door hare hulpe) met vreese ende beven. Ende meyne over dese loopende Maendt, oock rekeninge te doen, van wat my, daer van oock te binne sal gecomen zijn, so my de Heere, die laet vol leven.
Uit wat Teellinck over 4 januari 1629 opmerkt, mag geconcludeerd worden dat hij op die datum zijn vijftigste verjaardag mocht vieren. Of dit dan inhoudt dat hij op 4 januari 1579 het levenslicht had aanschouwd, acht ik wel waarschijnlijk, maar durf ik niet met zekerheid te stellen. De overgang van de oude naar de nieuwe stijl van jaarrekening vond namelijk in Zeeland tijdens zijn vroege jeugd plaats: eind 1582. Het ligt er nu aan of hij het verschil van twaalf dagen verdisconteerd heeft of niet. 1
Zie voor de bibliografische gegevens: W.J. op 't Hof, Bibliografische lijst van de geschriften van Willem Teellinck, Rotterdam 1993, 111-115.
88 DNR XXIV (2000)
WILLEM TEELLINCK IN HET LICHT ZIJNER GESCHRIFTEN (45)
Dat jubileum was voor Teellinck aanleiding om tot God in te keren, waarbij hij inzag dat hij veel dagen had doorgebracht zonder dat het tot profijt van zijn geestelijk leven was geweest. Hij nam zich toen voor dat in de toekomst beter te doen. Als een geschikt middel ter bevordering daarvan zag hij het bijhouden van een geestelijk dagboek. Omdat wat voor hem goed was, ook voor anderen profijtelijk was, liet hij dat boekstaven. Hiermee had hij twee dingen voor. In de eerste plaats hoopte hij dat anderen zijn voorbeeld zouden volgen. In de tweede plaats wilde hij hen die met hem verkeerden, in de gelegenheid stellen hem te vermanen wanneer zij bemerkten dat zijn levensuitingen niet overeenstemden met zijn overdenkingen. De laatste zin uit het citaat is erg betekenisvol. Hij geeft daarin allereerst te kennen dat hij de geestelijke overdenkingen die hij in de lopende maand (februari) heeft, eveneens uit wil geven. Dat is ook gebeurd. Hij eindigt met de opmerking dat hij dat zal doen indien de Heere hem zal sparen. Heeft hij bij het schrijven van deze woorden al wat gevoeld van zijn naderende einde? Het is in elk geval een feit dat hij ruim anderhalve maand later de laatste adem uitblies. In het licht van dit gegeven krijgt Tydt-winninghe de betekenis van een zwanenzang. In de summiere voorrede van het deel over de maand februari merkt de auteur op dat het eerste deel een gunstig onthaal heeft gekregen en wekt hij de lezers op zijn voorbeeld te volgen. Het derde deel over de maand maart zet in met een opdracht van drukker Hans van de Hellen2 aan de gereformeerde gemeente te Middelburg. Daarin geeft hij te kennen dat de trouwe arbeid van de Middelburgse predikanten er enige jaren tevoren toe geleid heeft dat de ijver onder gemeenteleden zeer groeide en dat veel goede werkzaamheden door hen ter hand werden genomen: Vergaderingen, soo van Mans als van Vrous-persoonen (doch elc apart) wierdender gehouden, om haer te oeffenen inde dingen Godts. Het verhalen van predicatien, wierdt oock neerstelijck betracht, men lieper met groote menichte naer het ghehoor van Gods woort, soo dat de Kercken vervult waren, langhe eer de ure vande vergaderinghe verschenen was: Iae het ghetal wies soo aen, datmen ghenoodtsaect was, noch een Kercke te openen.
De satan opende de aanval tegen deze ijveraars en liet hun alle smaad aandoen door hen uit te laten schelden voor "gheveynsde, voor pylaer-byters; Bybeldraghers, ende wat dier helscher naemen meer zijn.", met als gevolg dat de ijver verflauwd is en de geestelijke werkzaamheden zo goed als verdwenen zijn. In de plaats daarvan zijn gekomen overdaad in kleding en maaltijden, "ende zyn vermaeck te gaen nemen in reyen en rotsen, selfs op den dach des Heeren". Als straf daarop heeft de Heere Zijn dienstknechten weggenomen, de een naar een andere gemeente waar zijn woord meer geacht zou worden, de ander naar de hemel. Zo zijn reeds vijf dienaren des Woords weggehaald en er is bijna niemand die daar acht op slaat. Het sterven van de auteur van dit werkje is de volgende roepstem in de rij. Van der Hellen geeft van Teellinck het getuigenis dat deze ijverig en zeer vurig is geweest in zijn catechisaties, pastoraat en preken. Tegen het einde van zijn leven leken die ijver en vurigheid nog sterker te worden dan ze al waren. Dat bleek uit zijn preken, waarvan de laatste handelde over de opstanding der doden, en uit zijn medi2
Wellicht heeft hij gegevens verwerkt die hij van Teellincks oudste zoon Maximiliaan ontvangen had: W.J. op 't Hof/C.A. de Niet/H. Uil, Eeuwout Teellinck in handschriften, Kampen 1989, 37 en 51. DNR XXIV (2000) 89
WJ. op 't Hof
taties, waarvan de drie delen van Tydt-winninghe getuigenis afleggen. Teellincks gesprekken waren altijd hemelsgezind. Hij hield ook veel particuliere vastendagen, minimaal een per negen weken. Door dit alles verbruikte hij zijn krachten zozeer, dat hij ieder jaar wel een keer zwaar ziek was. Vier keer leed hij aan spruw, een ontstekingsziekte van de slijmvliezen. Hoewel hij nog niet oud was toen hij overleed, was hij toen al wel opgebrand en afgeleefd in de dienst des Heeren. Teellinck had de bedoeling om Tydt-winninghe over een heel jaar uit te geven, maar hij is niet verder dan twee maanden gekomen. Onder zijn nagelaten papieren werd ook de - incomplete - tekst over de derde maand gevonden, die nu uitgegeven wordt. Vanaf de zestiende maart was hij aangetast door de ziekte die hem het leven zou benemen. Na de twintigste was hij niet meer in staat de pen te hanteren en verlangde hij alleen nog maar naar de hemel. Zelf zei hij dat zijn lichaam zo uitgeteerd was dat hij naar alle waarschijnlijkheid daarmee Gods kerk slechts weinig nut meer zou kunnen doen, terwijl de Heere hem, die toch maar een geringe dienstknecht was, ook helemaal niet nodig had. De grote toeloop ter gelegenheid van zijn begrafenis heeft getoond hoezeer Teellinck geliefd was.
90 DNR XXIV (2000)
WILLEM TEELLINCK IN HET LICHT ZIJNER GESCHRIFTEN (45)
Van der Hellen eindigt met de wens dat de droefheid over het heengaan van Teellinck een droefheid naar God mag zijn. Daartoe is nodig dat men zijn voorgaande traagheid om naar de stem van deze dienstknecht van God te luisteren, beweent, dat men voortaan beter naar de preken zal luisteren, dat men de door Teellinck nagelaten geschriften naarstig zal onderzoeken en dat men er bij de Heere op aan zal houden dat Hij in Teellincks plaats een getrouwe dienstknecht wil zenden, die in leven en leer zijn voorganger zal navolgen. Indien dit werkje goed ontvangen zal worden, stelt de drukker in het vooruitzicht: soo willen wy noch meer ende meer tijdt uyt-coopen, om telckens nu dit dan dat aen den dach te brengen, vande dinghen die wy onder zijn schriften, (welcke ongeloovelijck veel zyn, boven alle de gene die hy voor desen uyt-ghegheven heeft) souden moghen vinden.
Hij is slechts ten dele in zijn opzet geslaagd. De eerste twee werken van Teellinck die na Tydt-winninghe het licht zagen, werden te Vlissingen gedrukt en uitgegeven. De twee geschriften die daarop volgden, waren wel produkt van Van der Hellens vlijt. Zij waren Cana Galileae, Middelburg 1633 en Het Nieuwe Ierusalem, Middelburg 1635. Hoewel Van der Hellen tot en met 1661 als drukker te Middelburg werkzaam is gebleven3, is vanaf 1635 niet één eerste Teellinck-druk meer van zijn pers verschenen4. Impliceert dit dat de kinderen van Teellinck niet zo goed met Van der Hellen konden opschieten, of valt het geringe aandeel dat de laatstgenoemde had in de produktie van nieuwe werken van Teellinck te verklaren uit de geografische afstand tussen beide partijen? De uitspraak van H. van der Hellen dat Teellinck ongelooflijk veel geschriften heeft nagelaten, mag op het eerste gezicht overdreven lijken, maar wordt door een ander gegeven geverifieerd. Teellincks oudste zoon Maximiliaan bericht in zijn dedicatie van zijn vaders De worstelinghe eenes bekeerden sondaers, Vlissingen 1631, dat zijn vader zowel in druk als in handschrift niet minder dan 127 boeken heeft nagelaten! Inhoud De inhoud van de dagelijkse overdenkingen is zo gevarieerd dat het ondoenlijk is die - hoe beknopt ook - precies weer te geven. Het aantal inhoudelijke gedachten waarover de overdenking gaat, verschilt per dag. Er zijn dagen bij waarop maar één motief centraal staat, dat dan gewoonlijk één pagina tekst beslaat. Men treft echter ook dagen met zeven onderwerpen aan, die in totaal tien pagina's tekst vertegenwoordigen. Het is opmerkelijk dat het derde deel, dat slechts tweederde van de maand behandelt, anderhalf keer zo lang is als de eerste twee delen, die op volledige maanden betrekking hebben. In de laatste overdenking van het eerste deeltje komt de schrijver terug op het jubileum dat hij al in de voorrede ter sprake gebracht heeft. Omdat de inhoud van die meditatie typerend is voor het hele geschriftje, laat ik die in haar geheel volgen: LXXX. Och Heere! hoe groot is dijne genade over my gheweest tot nu toe; ick hebbe nu vijftich jaren langh (dat ick geleeft hebbe) de middelen der salicheyt ghenoten; want ick geboren zijnde onder den
3 4
J.A. Gruys/C. de Wolf, Thesaurus 1473-1800. Nederlandse boekdrukkers en boekverkopers. Met plaatsen en jaren van werkzaamheid, Nieuwkoop 1989, 84. Op 't Hof, Bibliografische lijst, 141. DNR XXIV (2000) 91
W.J. op 't Hof Christenen/ soo ben ick van 's moeders lijve aen, op dy gheworpen gheweest, Psal.22.11. de ghebeden der heyligen/ zijn over my ghegaaen/ soo haest als ick gheboren ben gheweest, dijnen naem is over my aengheroepen gheweest/ Jac.2.7. al van doen af; ende Heere onder alle dien/ hoe weynich hebbe ick noch toe-ghenomen in kennisse ende in genade? Och Heere, doe my toch voortaen mynen tyt bet uytcoopen, den aenghenamen tijt, ende dach der salicheyt bet waernemen/ dyne beweginghen over my beter aenleggen/ ende mijne salicheyt bet uytwercken met vreese ende beven; Op dat ick hier naemaels sonder alle vreese, in heerlijckheyt ende onuytsprekelijcke vreughden/ met dy leven mochte eeuwelijck/ Amen.5.
Narede Het derde deeltje kent een narede, waarin gesteld wordt dat het voorgaande het laatste is dat Teellinck, die getypeerd wordt als "dien grooten yveraer ende Reformateur in Israël", geschreven heeft. Teellinck mag nu de volle genieting van zijn God smaken, met Wie hij op aarde een gedurige ruggespraak heeft gehouden. Voor dit laatste wordt verwezen naar Solüoqvivm en Tydt-winninghe. De - onbekende6 - schrijver van de narede licht ons erover in dat Teellinck wel tot het laatste toe zijn verstand heeft behouden, maar dat hij enige dagen voor zijn overlijden door de benauwdheid van zijn ziekte niet meer in staat was te praten. Volgens hem overtreffen de meditaties uit het derde deeltje die uit de voorafgaande twee zeer en heeft de overledene op twee dingen in het bijzonder de nadruk gelegd. In de eerste plaats dat de heiliging onlosmakelijk met de rechtvaardiging verbonden is, waardoor men op deze wijze verzekerd kan worden van zijn zaligheid, zonder daarvoor in te blikken in het eeuwig besluit Gods. In de tweede plaats dat men zijn geestelijke staat niet moet afmeten aan het doen op zichzelf, maar aan de wijze waarop men het doet. Met deze accenten beoogde de overledene de "herstellinge van de gereformeerde Christenheyt". De auteur van de narede uit de wens dat in plaats dat in de kerk geredeneerd en geredetwist wordt, de mensen beter en grondiger bericht worden over de plichten van de godzaligheid en van het christelijke leven. Als dit zou gebeuren, zou dit het einde inluiden van alle gruwelijke laster die over de leer van de Gereformeerde Kerk wordt uitgegoten. Uit wat hij vervolgens schrijft, blijkt dat hij de remonstrantse twisten op het oog heeft, waarvan hij stelt dat de remonstrantse dwalingen gegrondvest zijn in het hart van elk onherboren mens. Alleen een kracht van Boven kan ze verdrijven. Onderwerp De overdenkingen zijn qua onderwerpskeuze behoorlijk breed. Uiteraard komen zaken uit het bevindelijke geloofsleven aan de orde, maar evengoed schenkt Teellinck aandacht aan de onderwerpelijke zijden van dogmatische onderwerpen, terwijl hij ook reflecteert over allerlei aangelegenheden die hij in zijn ambtelijk functioneren tegengekomen is, zowel in het pastoraat als in andere facetten van het gemeenteleven. Op het eerste gezicht kan het wat bevreemden dat hij weinig ingaat op zijn eigen geestelijk leven en dat, als hij het doet, hij het op een enigszins objectief aandoende wijze doet. In het licht van zijn bedoeling met deze dagboekjes is deze handelwijze evenwel zeer verklaarbaar. Openbaring van de intiemste geestelijke gevoelens past niet goed bij het exemplarisch oogmerk dat hij met deze publicaties heeft en met zijn 5 6
1,60-61. Het zal of Van der Hellen of Maximiliaan Teellinck zijn geweest; vgl. noot 2.
92 DNR XXIV (2000)
WILLEM TEELLINCK IN HET LICHT ZIJNER GESCHRIFTEN (45)
vraag om gecorrigeerd te worden in geval zijn levenswandel niet correspondeert met zijn overdenkingen. Kenmerkende thema's, die als rode draden door al de drie deeltjes heenlopen, zijn de ijdelheid van het aardse, tijdelijke en zienlijke, de nietigheid en zondigheid van de mens, de zelfverloochening, het zich voegen naar en onder de wil des Heeren, het onderscheid tussen waar en vals, de nadruk op zelfonderzoek, de noodzakelijkheid en de waarde van het ware geloof, dat met Christus verenigt. Er zijn onderwerpen die bijzondere aandacht trekken. Zo geeft Teellinck in het derde deeltje te kennen dat men grote voorzichtigheid moet betrachten bij het interpreteren en evalueren van buitengewone en gevoelige geestelijke belevenissen. Deze mogen nooit naast of in de plaats van de heilige Schrift komen. Een tweede kenmerk van goede belevenissen is dat ze niet hoogmoedig, maar juist nederig maken7. Van zichzelf zegt hij dat hij zich "van sulcken stereken gevoelige en overloopende soeticheyt niet en can roemen"8. Over de voorwaarden van het geloof in de beloften schrijft de Middelburgse predikant: maer hier hapert het strackx aen veel Godt-soeckende zielen/ welcke alle het voorgemelde toestaende; verclaren niet te connen/ noch te mogen so de beloften Gods aennemen/ dewijle sy de conditien in haer niet vinden/ welcke die behoorden te hebben/ die sulcke beloften mochten geacht worden toe te comen: maer nu hier licht hare misgrepe; dat sy willen die conditien al voren in haer vinden eer sy de beloften Gods aennemen/ welcke sy door het aennemen der beloften eerst in haer crijgen connen/ 2 Petr. 1.4. door het aennemen van de groote en heerlijcke beloften met den dierbaren gheloove worden wy eerst der Goddelijcke natuere deelachtich9.
Het is opmerkelijk dat in het laatste deeltje de ervaringen die de auteur in zijn ambtelijke werkzaamheden heeft opgedaan, veel meer naar voren komen dan in de voorafgaande twee deeltjes. In tegenstelling tot wat men verwachten zou, zijn de meditaties van de laatste dagen van zijn leven daarmee grotendeels vervuld. Zo gaat hij daarin in tegen een geloof dat gepaard gaat met een losbandig leven en merkt hij op dat hij het meest door mensen tegengewerkt is wanneer hij het meest de eer des Heeren bedoelde. Ook hier ziet men Teellinck meer in zijn ambtelijk hart dan in zijn eigen zieleleven. Van een gerichtheid op de toekomst is ook in de meditaties op Teellincks ziekbed, dat zijn sterfbed zou worden, zo goed als geen sprake. Eigenlijk is slechts één hele kleine zinsnede aan te wijzen: daerom bidde ock dy Heere/ laet my altijts wesen in een gheduerige verloocheninghe mijns selfs/ in een beweginge der liefde/ tot dy/ ende in een verwachtinge mijns Heeren Jesu Christ.10.
Aard De drie deeltjes van Tijdt-winninghe vormen het geestelijk dagboek over de laatste drie maanden van Teellincks leven. Hoewel ze hier en daar wel iets uit het persoonlijke zieleleven van de Middelburger openbaren, zijn ze toch voorwerpelijker dan men zou verwachten. Ongetwijfeld is dit een gevolg van het feit dat de auteur anderen een voorbeeld wilde geven. Ook in zijn laatste publicaties die tijdens zijn leven 7 8 9 10
111,31-36. 111,41. 111,43. II, 10. DNR XXIV (2000) 93
W.J. op 't Hof
het licht zagen, was hij in de eerste en allervoornaamste plaats herder en leraar. De mens Teellinck gaat grotendeels schuil achter de predikant Teellinck. Deze constatering, die ook voor zijn laatste - zieke - levensdagen geldt, typeert de vader van de Nadere Reformatie volledig. Het dagboek bestaat uit genummerde overdenkingen. De nummering wijst op de systematiserende trek die de auteur in bijna al zijn geschriften ten toon spreidt. Uiteraard gaan de meditaties veelal over het innerlijke ziele- en geloofsleven. Toch blijven ze daarin niet steken. De wijze waarop roerselen van het spirituele leven behandeld worden, is vaak niet zozeer mystiek als wel pastoraal te noemen. Met andere woorden: Teellinck beschrijft de zaken soms vanuit zijn eigen hart en beleving, maar veelvuldiger brengt hij zé als een zieleherder ter sprake. Bovendien brengt hij ook allerlei ervaringen uit het niet-pastorale ambtelijke leven van een predikant ter sprake. Herkomst van het spirituele dagboekgenre Teellinck was de eerste binnen het Nederlands gereformeerd Protestantisme die een geestelijk dagboek bijhield en publiceerde. Na hem zou het lang duren voordat opnieuw van dat genre gebruik werd gemaakt11. Hoe kwam Teellinck ertoe een geestelijk dagboek bij te gaan houden? Was dat een origineel idee van hemzelf, zoals bijvoorbeeld dat van de geestelijke krant, of volgde hij bepaalde voorbeelden na en voegde hij zich in een bestaande traditie? Uit het internationale Protestantisme van vóór 1629 zijn alleen uit het Engelse piëtistische Puritanisme voorbeelden van vergelijkbare geestelijke dagboeken bekend. Het is daar een lange traditie geweest12, waarvan de oudst bekende exempelen stammen uit het vierde kwart van de zeventiende eeuw: dat van Richard Rogers beslaat de jaren 1587-1590 en dat van Samuel Ward de periode 1595-163013. Gezien Teellincks levensgang en de bepalende invloed van het Engelse piëtistische Puritanisme op hem behoeft het geen enkele twijfel te lijden dat de Middelburger aan het eind van zijn leven het onderdeel van de puriteinse leefwijze dat bestond in het bijhouden van een geestelijk dagboek, tot het zijne heeft gemaakt. Zo vormen de laatste drie geschriften uit het leven van Teellinck een bewijs te meer van het stempel dat het Puritanisme op hem heeft gedrukt. Conclusies Op grond van Tydt-winninghe zijn de volgende conclusies te trekken: 1. aan het eind van zijn leven heeft Teellinck zich beziggehouden met het bijhouden van een geestelijk dagboek, dat persoonlijk gekleurde meditaties behelsde, waarbij overigens meer de predikant Teellinck dan de persoon Teellinck naar voren treedt; 11 Bij mijn weten is de eerste die na Teellinck een geestelijk dagboek schreef dat in diverse opzichten te vergelijken is met Tydt-winninghe, Jodocus van Lodensteyn. Het verschil met Teellincks dagboek is echter dat het tot 1991 geduurd heeft voordat het onder de titel Overdenkingen op de boekenmarkt werd gebracht, nadat in 1869 een gedeelte daarvan uitgegeven was onder de titel Meditatien over het Lijden Jesu Christi: J. van Lodenstein, Overdenkingen. Dagelijkse meditaties over het gehele jaar 1659, J.H. van de Bank, Houten 1991; J. van Lodensteyn, Meditatien over het Lijden van Jesu Christi, 's-Gravenhage 1869. 12 O.C. Watkins, The Puritan Experience. Studies in Spiritual Autobiography, New York 1972, i.h.b. 18-24. 13 M.M. Knappen, Two Elizabetan Puritan Diaries by Richard Rogers and Samuel Ward, Gloucester 1966. 94 DNR XXIV (2000)
WILLEM TEELLINCK IN HET LICHT ZIJNER GESCHRIFTEN (45)
2. Teellinck voegde zich met dit dagboek in een lange puriteinse traditie, waarvan de oudst bekende voortbrengselen teruggaan tot het laatste kwart van de zestiende eeuw; 3. hij had met Tydt-winninghe een exemplarisch doel. Met de stimulering van het genre van het geestelijk dagboek bracht hij een nieuw element in de puriteinse beïnvloeding van het geestelijke klimaat van de gereformeerde Nederlanden; 4. kenmerkende thema's zijn: de ijdelheid van het aardse, tijdelijke en zienlijke, de nietigheid en zondigheid van de mens, de zelfverloochening, het zich voegen naar en onder de wil des Heeren, het onderscheid tussen waar en vals, de nadruk op zelfonderzoek, de noodzakelijkheid en de waarde van het ware geloof, dat met Christus verenigt; 5. een bijzonder onderwerp is de interpretatie en evaluatie van buitengewone en gevoelige geestelijke belevenissen. De nadruk wordt hierbij erop gelegd dat die nooit naast of in de plaats van de heilige Schrift mogen komen; 6. een gerichtheid op de toekomst is zo goed als afwezig.
DNR XXIV (2000) 95