Titelgegevens / Bibliographic Description Titel
Uit de geschiedenis van het exempel, met speciale aandacht voor de tweede Spira / L.F. Groenendijk.
Auteur(s) In
Groenendijk, L.F. Documentatieblad Nadere Reformatie, 13 (1989), no. 2 (Najaar), p. 88-97.
Copyright
2006 / L.F. Groenendijk | SSNR | Claves pietatis.
Producent
Claves pietatis / 2007.08.08; versie 1.0
Bron / Source Website Nummer
Onderzoeksarchief / Research Archive Nadere Reformatie Sleutel tot de Nadere Reformatie B99027704
De digitale tekst is vrij beschikbaar voor
The digital text is free for personal use,
persoonlijk gebruik, voor onderzoek en
for research and education. Each user
onderwijs. Respecteer de rechten van de
has to respect the rights of the copyright
rechthebbenden. Commercieel gebruik
holders. Commercial use is prohibited.
is niet toegestaan.
Het 'Onderzoeksarchief Nadere
The 'Research Archive Nadere
Reformatie' bevat digitale documenten
Reformatie' contains digital documents
over het gereformeerd Piëtisme en de
about reformed Pietism and the Nadere
Nadere Reformatie in Nederland tot
Reformatie in the Netherlands until
1800. Het is doorzoekbaar met de
1800. These can be retrieved by
'Bibliografie van het gereformeerd
searching the 'Bibliography of the
Piëtisme in Nederland (BPN)' op de
reformed Pietism in the Netherlands
website 'Sleutel tot de Nadere
(BPN)' database at the 'Sleutel tot de
Reformatie'.
Nadere Reformatie' website.
XIII-88
UIT DE GESCHIEDENIS VAN HET EXEMPEL, MET SPECIALE AANDACHT VOOR DE TWEEDE SPIRA L. F. Groenendijk Het exempel heeft altijd in aanzien gestaan bij politici, predikers en pedagogen. Sedert oude tijden hebben zij van het voorbeeld gebruik gemaakt om hun medemensen van een bepaalde waarheid te overtuigen of hen te helpen zich een bepaalde deugd eigen te maken. In de klassieke retorica (redekunst of leer der welsprekendheid) nam het exempel een belangrijke plaats in. Aristoteles vond de bewijsvoering met behulp van het exempel (de inductieve weg) duidelijker en van meer overtuigende kracht dan de bewijsvoering door middel van het syllogisme (de deductieve weg). Door de Griekse en Romeinse retoren werd grote waarde gehecht aan het historische voorbeeld; het diende als argument tot bewijsvoering maar strekte ook tot lering. In de klassieke retorica kende men het exempel in de betekenis van „Vorbild" en in die van „Beispiel". Het is een „Vorbild" wanneer men er zijn hele handelen aan wil conformeren, het kan ook een illustratie van een bepaalde regel zijn, dan is het een „Beispiel". Een samenkomen van beide betekenissen treft men aan in de zogenaamde exempla virtutis: bepaalde karaktertrekken van vooraanstaande (met name: historische) figuren werden opgevat als typische manifestatie van een deugd. Zo gold Lucretia als het voorbeeld van kuisheid1. Met name via het invloedrijke oeuvre van Quintilianus werkte de klassieke exempeltheorie door in de gekerstende wereld. Uit de talloze overgeleverde preken kan men een goede indruk opdoen van de betekenis die het exempel heeft gehad in de christelijke traditie: het diende ter verduidelijking van de waarheid, ter inscherping van een plicht, ter waarschuwing tegen het kwaad en ter vertroosting van het bedroefd gemoed. In de oude christelijke kerk waren het vooral Chrysostomus (overl. in 407) en Gregorius de Grote (overl. in 604) die het exempel populair maakten. De laatste was ervan overtuigd dat de mens eerder en beter aangewakkerd wordt tot deugdzaamheid en geloofsvertrouwen door heiligenexempelen en miraculeuze voorbeelden dan door verstandelijke redeneringen. Op de latere middeleeuwse moraalprediking is Gregorius' invloed groot geweest; niet in de laatste plaats door de uitgebreide collectie exempelen die hij in omloop heeft gebracht. Tijdens de middeleeuwen genoot het exempel enorme populariteit. De prediking was overwegend exempelprediking. Ook de bekende volksprediker Johannes Brugman maakte in zijn sermoenen gebruik van exempelen. Ten behoeve van de prediking verschenen er ettelijke exempel-verzamelingen. Grote populariteit genoot het door een Windesheimer monnik samengestelde Speculum Exemplorum dat herhaaldelijk is herdrukt, zelfs nog in 1747. Niet weinige van de uit de middeleeuwen overgeleverde
XIII-89 stichtelijke exempelen behoren tot het terrein van de hagiografie: de heiligenlevens en Marialegenden2. De Reformatie tijdens de zestiende eeuw kon de exempeltraditie uiteraard niet zonder meer voortzetten. Met name Calvijn was er beducht voor dat men menselijke verdichtsels zou prefereren (en vereren) boven het objectieve Woord van God. Toch brak de Reformatie niet radicaal met de exempeltraditie; men zorgde voor remplaganten voor de roomse heiligenlegenden en wonderverhalen: de verhalen over protestantse martelaar^. De aan deze martelaars gewijde pamfletten en boeken documenteerden de geloofsmoed van hen die hun leven over hadden voor de „evangelische Waarheid" en zij spoorden de lezers aan in hun moeilijke omstandigheden evenmin te versagen. De protestantse heiligenlevens bevatten ook mirakelen (wat zo kenmerkend was voor de roomse legenden): uit hetgeen rechters en beulen overkwam, bleek zonneklaar dat God aan de kant der martelaren - en dus van de kerk der Reformatie - staat...4. De verhalen over martelaars werden door volwassenen en door kinderen geconsumeerd. Het Engelse Book of Martyrs (1563) van John Foxe werd zoweltijdensdekerkelijkealsdehuiselijke godsdienstoefeningen (voor-)gelezen. De talrijke goedkope uittreksels van dit (omvangrijke en kostbare) werk zijn door vele generaties kinderen thuis en op school gelezen5. In Nederland maakte de gereformeerde jeugd kennis met de protestantse „bloedgetuigen" via de Historiën der vromer Martelaren (1559), terwijl voor hun doopsgezinde leeftijdgenoten het Offer des Heeren en, later, de Martelaars-spiegel (1660) beschikbaar waren6. De gereformeerde pedagoog Jacobus Koelman achtte het martelaarsboek het belangrijkste boek na de Bijbel dat ouders hun kinderen moesten laten lezen7. Voor ouders waren de protestantse martelaren voorbeelden van ultieme pedagogische zorg. De Middelburgse schoolmeester Joannes de Swaef haalt in zijn pedagogisch traktaat De Geestelycke Queeckerye (1621) diverse martelaars uit de Historiën der vromer Martelaren aan, die de tijd die hen scheidde van de dood benutten om hun kinderen een geestelijk testament na te laten8. Men was ervan overtuigd dat de vermaningen die ouders voor hun sterven geven nooit vergeten worden. Na de martelaren gingen de protestanten de levens en sterfbedden van hun eminente godzaligen beschrijven. Deze tegenhangers van de roomse heiligenlevens werden aanvankelijk vooral door de Engelse puriteinen geproduceerd. De biografie van een puriteinse saint verscheen niet zelden in combinatie met de preek die ter gelegenheid van zijn of haar overlijden gehouden was9. Onder Engelse invloed is dit type hagiografie ook onder de gereformeerden in ons land populair geworden. De vertaalarbeid van Jacobus Koelman is hierbij van grote betekenis geweest. Ik noem in dit verband met name de door hem uitgegeven collecties exempelen die gevoegd zijn achter Guthry's Groot Interest™. In een deel van Koelmans exempelen is vooral aandacht geschonken aan de bekering en het bevindelijke leven. Die concentratie zou typerend worden voor de piëtistische
XIII-90 biografie in ons land11. Gezien de centrale plaats die het geestelijke leven in dergelijke levensbeschrijvingen inneemt, is de benaming spirituele biografie alleszins adequaat te achten. Behalve over en voor volwassenen was er ook spiritueel-biografische literatuur over en voor kinderen. Over de door Koelman in 1679 uitgegeven kinderexempelen heb ik eerder in dit blad bericht12. Ik wees daar ook op Koelmans afhankelijkheid van Engelse voorbeelden, zoals A Token for Children van Janeway. In Engeland werden in de tweede helft van de zeventiende eeuw biografieën over jong gestorven bekeerde kinderen en jeugdigen een uiterst populair type kinder- en jeugdlectuur. Verhalen over het goede leven en sterven van kinderen en jonge mensen werden vooral geproduceerd door diegenen die buiten de Staatskerk waren geraakt en van overheidswege vervolgd werden: nonconformisten, baptisten en Quakers. De kinderexempelen demonstreerden de spirituele superioriteit van de outcasts: bij hen vond men de heiligen al onder de kinderen! Met deze voorbeelden wilde men uiteraard ook de (jeugdige) lezers een spiegel voorhouden en hen stimuleren zo jong mogelijk te beginnen met het leiden van een godgewijd leven13. De „vroege godzaligheid" is een thema dat door menig predikant en pedagoog in de zeventiende en achttiende eeuw aan de orde is gesteld. Men geloofde dat door vroege instructie in de geloofsleer en door jonge gewenning aan de goede religieuze en morele praktijken een „voorsprong op de duivel" kon opgebouwd worden. Men moest er voorts alles aan doen om die voorsprong ook te behouden. De groep van de „jongh-mans en jonge-dochters", dat wil zeggen: de jeugd vanaf zo'n jaar of veertien, vormde immers een risicogroep. Ook al was men in zijn kinderjaren vroom: een jongere die de vrije teugel werd gelaten, liep gevaar van het ware geloof af te vallen en zich aan dans, drank en andere wereldse geneugten over te geven14. Er zijn talrijke preken en geschriften uitgegeven die uitdrukkelijk bedoeld waren om de jongeren bij het overgeleverde geloof en de ascetische moraal te houden. Veel gebruikte bijbelteksten waren Prediker 11:9 en 12:1. Tijdens de laatste decennia van de zeventiende eeuw raakten de geloofshoeders vooral bevreesd voor de invloed van deïsme, religieus relativisme en pedagogisch empirisme15. Onze opvattingen betreffende God, geweten, hel en hemel zouden produkten van traditie en opvoeding zijn... Degenen die de geopenbaarde Waarheid voor dergelijke - aan John Locke c.s. ontleende - denkbeelden inruilden, waren volgens de verontrusten „atheïsten". Uiteindelijk diende hun „atheïsme" om de weg vrij te hebben voor zedelijke bandeloosheid, geloofden zij. In Engeland werd een offensief ontketend om de jeugd voor afval te bewaren; dit wordt weerspiegeld in de fors toegenomen hoeveelheid tokens en warnings voor de jeugd tijdens de laatste decennia van de zeventiende eeuw. Men sla er Sloane's catalogus van zeventiende-eeuwse Engelse kinderboeken maar op na16.
XIII-91 Een werkje uit het genoemde genre dat ik niet bij Sloane vond, is THE SECOND SPIRA: being a fearful example of an atheïst, who had apostatized from the Christian religion, and dyed in despair at Westminster, Decemb. 8. 1692. Dit exempel verscheen in 1693 bij de bekende Londense uitgever John Dunton17. Als schrijver van de tekst èn het voorwoord wordt ene J. S. vermeld. Het boekje bevat het verhaal over een jongeman van adellijke afkomst die in zijn kinderjaren vroom was, maar als rechtenstudent te Londen, onder invloed van „atheïstische" vrienden, het geloof waarin hij was opgevoed verloochende. Door onmatigheid in zijn levenswijze tastte hij zijn gezondheid aan en hij liep dan ook een ziekte op waaraan hij na korte tijd zou overlijden. Het boekje is grotendeels een verslag van zijn ziek- en sterfbed, met name van de angst van de jongeman voor de hel en van zijn besef dat er voor hem, een apostaat (afvallige), geen redding bestond. Hij was „de tweede Spira". Ongetwijfeld wist het lezerspubliek waarom juist deze benaming gekozen was. Men kende maar al te goed het uit de zestiende eeuw stammende en sedertdien steeds weer herdrukte exempel van de Italiaanse advocaat Franciscus Spira, hèt anti-type van de martelaar, hèt prototype van de apostaat18. Spira was aanhanger geworden van de ideeën der Reformatie, maar uit angst voor represailles waarmee van Roomse zijde gedreigd werd, zwoer hij het ketterse geloof af. Spoedig daarna werd hij ziek en stierf ontroostbaar en desperaat19. - Aldus verging het ook de Engelse student. Een vriend die hem schreef dat hij de dood niet moest vrezen omdat er na de dood niets is, liet hij weten dat zijn geweten hem wel anders leerde. Pagina's lang worden we getrakteerd op de getuigenissen van zijn „ontwaakte consciëntie". Zijn laatste woorden waren: „O, de onverdraaglijke angsten van de hel en verdoemenis". Het boekje was na verschijning onmiddellijk een sensatie. In zes weken werden er maar liefst 30.000 exemplaren van verkocht!20 Van The second Spira verscheen ook een Nederlandse vertaling, met een aanbevelend voorwoord, gedateerd 1 september 1693, van de Utrechtse hoogleraar Herman Witsius: „Gave de Goddelijke genade dat dese droevige vertooninge der getergde Godheit een heilsame vrugt der geregtigheyt voort brachte in de gemoederen dergener die se beschouwen sullen". De oudste uitgave van de vertaling die mij onder ogen kwam, stamt overigens uit 1714: Een Tweede FR. SPIRA, Zijnde een vreesselijck Exempel van een ATHEÏST, Welcke Verloochent hadde de Christelijcke Religie, en sterft in Wanhoop, in Westmunster, den 8 December, 169221. Grote bekendheid heeft dit exempel in ons land gekregen dankzij het gebruik dat de Rotterdamse predikant Jacobus Fruytier ervan maakte. In 1718 publiceerde hij het als het Verhaal van het droevig einde van een Godtverzaker in De Versche Wonderen van den Allerhoogsten, een werk waarmee hij de „atheïsten" of „godtverzakers" van zijn dagen van hun dwaasheid trachtte te overtuigen22. Een beknopte versie van het exempel verscheen in 1724, in Salomons Raad aan de Jeugt, een - uitgewerkte -
XIII-92 jeugdpreek naar aanleiding van Prediker 12:l23. In de bijlage heb ik deze versie integraal weergegeven24. Naar aanleiding van dit en een ander voorbeeld richtte Fruytier zich tot een deel van zijn jeugdig publiek met de nu volgende woorden25: Ziet daar jongelingen/ die het voordeel genoten hebt van een goede opvoedinge/ en die/ buiten banden zynde/ u toegeeft in alle godloosheit/ na dat gylieden het verderf in u eerste Jeugt scheen ontvloden te zyn/ spiegelt u aan deze twee voorbeelden/ en wagt u/ dat in u niet waar worde het spreekwoord/ een jongen Engel, een ouden duyvel
Salomons Raad aan de Jeugt - inclusief het exempel van de jeugdige „godtverzaker" - is tijdens de achttiende eeuw vele malen herdrukt; in 1790 verscheen de tiende druk26. Het was een van de prijsboekjes die men goede scholieren gaf. Ook in de negentiende 27en de twintigste eeuw is Fruytiers opvoedkundige pennevrucht herdrukt . In onze eeuw kon men niet alleen via dit werk kennis nemen van het treurige sterfbedverhaal van de Engelse student; het was ook in een afzonderlijke uitgave - met de titel Verhaal van het droevig einde van een godverzaker - beschikbaar. Aan die voor de Tweede Wereldoorlog verschenen en nog in 1969 herdrukte uitgave lag, naar ik vermoed, de tekst ten grondslag die we in Fruytiers boek uit 1718 aantreffen28. Aan de autenticiteit van het exempel van de „tweede Spira" is, voor zover mij bekend, in ons land nooit getwijfeld, niet door Witsius, noch door andere traditiegetrouwe gereformeerden na hem. Het was en is voor hen een waar gebeurd verhaal! Tot voor kort heeft schijver dezes evenmin aan de waar(achtig)heid ervan getwijfeld. In 1988 attendeerde collega dr J. B. H. Alblas, verbonden aan de vakgroep Engels van de Vrije Universiteit, mij echter op een gedeelte in een boek over uitgever John Dunton, waarin te lezen staat dat Duntons The Second Spira een verdichtsel is29. Dunton was bedrogen. Dat bleek nadat een jaloerse collega van Dunton twijfels over de autenticiteit van de „tweede Spira" was gaan rondstrooien. Dunton moest met de auteur - J. S. - voor de dag komen. De aanbrenger van het manuscript, Richard Sault, verklaarde dat ene dominee J. Sanders de auteur was; waar die nu woonde wist hij echter niet. Sanders zelf kwam de geloofwaardigheid van zijn tekst niet bevestigen. Volgens Dunton, die zijn eigen onschuld in de affaire altijd heeft volgehouden, lag het voor de hand Sault voor de schrijver te houden. Ook al was het exempel gefingeerd: in 1719 verscheen de dertiende druk, met „A Key to the Second Spira" van de hand van Dunton30. Blijkbaar is deze onthullende uitgave in ons land niet bekend geworden. Tenslotte wil ik nog kort nagaan welke constateerbare gegevens mogelijk een rol gespeeld hebben bij de vervaardiging van The Second Spira. De persoonlijke overwegingen van Sault ken ik niet, wel weet ik dat hij handig inspeelde op de angst voor de invloed van Hobbes, Spinoza en Locke en op de bezorgdheid om de jeugd, op de belangstelling voor warning-literatuur en op de bekendheid met het exempel van de Italiaanse apostaat Franciscus Spira. Bekendheid met dat exempel was niet in de laatste plaats te danken aan de passage die John Bunyan in zijn veelgelezen spiri-
XIII-93 tuele autobiografie Grace Abounding had gewijd aan de - door hem herkende - zieleangsten van Spira31. Het verhaal van Spira was uiteraard het belangrijkste voorbeeld van Sault; ik meen evenwel dat er nog een belangrijke inspiratiebron kan worden aangewezen: An Exhortation to Youth to prepare for Judgment. A Sermon occasion 'd by the Late Repentance and Funeral of a Young-man. Deze „raadt en vermaning aan de jeugdt" (aldus de titel van de Nederlandse vertaling) is een lijkpredikatie van John Shower (1658-1715)32. Die preek was in 1681 gehouden naar aanleiding van het overlijden van een niet nader genoemde jongeman die berucht was om zijn spotten met de godsdienst. In de preek doet Shower (beknopt) verslag van zijn verschrikkelijke sterfbed; van zijn vrees door God verdoemd te zullen worden, omdat hij wetens en willens de stem van zijn geweten had gesmoord. Het gemoed van deze jongeman kwam even voor zijn overlijden tot rust. Hij was net geen „tweede Spira". Daarin transformeerde Richard Sault hem. Dat Sault de preek van Shower onder ogen gehad moet hebben, lijkt mij niet alleen aannemelijk vanwege de inhoudelijke overeenkomst met zijn eigen verhaal. Een aanwijzing vormt ook het opmerkelijke feit dat hij het, zoals eerder opgemerkt, toeschreef aan J. S.: de initialen van John Shower; initialen die deze populaire tijd- en lijkredenaar zelf gebruikte bij de ondertekening van het voorwoord bij An Exhortation to Youth. Zolang Sault de identiteit van de auteur van The Second Spira niet hoefde te openbaren, kon van de suggestie van een mogelijk auteurschap van John Shower geprofiteerd worden. Toen hij genoopt werd de naam van de werkelijke auteur te noemen, meende hij er wijs aan te doen een onvindbare J. Sanders op te voeren. Noten 1. De notities over het exempel in de klassieke oudheid zijn ontleend aan Ph. J. Huijser, Het exempel in de prediking, Groningen 1952. 2. Voor de opmerkingen over het exempel in (de prediking van) de oude kerk en de Middeleeuwen is gebruik gemaakt van het hiervoor genoemde boek van Huijser en van C. G. N. de Vooys, Middelnederlandse legenden en exempelen. Bijdrage tot de kennis van de prozalitteratuur en het volksgeloof der Middeleeuwen, Groningen 1926. 3. Vgl. A. J. Jelsma, Adriaan van Haemstede en zijn martelaarsboek, 's-Gravenhage 1970, 245246. 4. A.w., 246-250. 5. Zie de studie van W. W. Wooden over „John Foxe's Book ofMartyrs and the Child Reader" in diens ChUdren's Literature of the English Renaissance (edited, with an introduction by Jeanie Watson), Lexington, Kentucky 1986,73-87, en B. Rosen, „John Foxe's Book ofMartyrs and its Value as a Book for Children" in: Triumphs of the Spirit in Children 's Literature, F. Butler en R. Rotert, Hamden, Conn. 1986, 223-229. Ik ben op deze boeken geattendeerd door collega dr J. B. H. Alblas. 6. Over de geschriften van en over de martelaren en hun invloed onder het volk las ik o.a. I. M. J. Hoog, De martelaren der hervorming in Nederland tot 1566, Schiedam 1885,197-232. Over werken van en over martelaren als kinderlectuur tijdens de zeventiende eeuw zie men het hoofdstuk betreffende deze periode in De hele Bibelebontse berg De geschiedenis van het kinderboek in Nederland & Vlaanderen van de Middeleeuwen tot heden, N. Heimeriks en W. van Toorn, Amsterdam 1989.
XIII-94 7. Dat leid ik af uit hetgeen ik las bij J. Koelman, De Pligten der Ouders, In Kinderen voor Godt op te voeden, Amsterdam 1679,26. 8. J. de Swaef, De Geestelycke Queeckerye Van de Jonge Planten des Heeren, tweede dr., Middelburg 1740, 204-208. 9. Samuel Clarke heeft later vele biografieën in verzamelwerken uitgegeven. Hij presenteerde „modern divines" zoals Hildersam en Dod als opvolgers van de martelaren; ook zij waren great sufferers in the Cause ofChrist TXe in dit verband zijn A Generall Martyrologie, London 1651. 10. Zie daarover mijn „Guthrie's vademecum en de door Koelman toegevoegde illustraties" achter W. Guthrie, Des Christens Groot Interest, Utrecht 1981,475-512. 11. Vgl. F. A. van Lieburg, „Piëtistische egodocumenten in de achttiende eeuw", in 1990 te verschijnen in Spiegel Historiael 12. L. F. Groenendijk, „Piëtistische en puriteinse kinderlectuur" in: Documentatieblad Nadere Reformatie ( = DNR) 1 (1977), 81-89. 13. Zie over de Engelse spiritueel-biografische kinderliteratuur mijn „Een puriteins kinderboek uit de 17e eeuw" in Theologia Reformata 21 (1978), 36-55, aan te vullen door C. J. Sommerville, „English Puritans and Children: A Social-Cultural Explanation" in: The Journal of Psychohistory 6 (1978), 113-137 en diens „Breaking the Icon: The First Real Children in English Books" in: History ofEducation Quarterly 21 (1981), 51-75. 14. Vgl. S. R. Smith, „Religion and the Conception of Youth in Seventeenth-Century England", in History ofChildliood Quarterly 2 (1975), 493-516. 15. Over de ingrijpende veranderingen in het denkklimaat sedert de laatste decennia van de zeventiende eeuw zie men G. R. Cragg, The Church & the Age ofReason 1648-1789, Harmondsworth 1974. 16. W. Sloane, Children s Books in England & America in the Seventeenth Century, New York 1955; zie ook de eerder genoemde artikelen van Smith en Sommerville. 17. S. Parks, John Dunton and the English Book Trade. A Study ofHis Career with a Checklist of His Publications, New York & London 1976,289 (no. 197 van de bibliografie). 18. Van dit exempel bestonden naast Engelse ook Latijnse, Duitse en Nederlandse uitgaven. Op aandringen van Voetius verscheen er eind jaren zestig van de zeventiende eeuw een nieuwe Nederlandse vertaling uit het Latijn (ter vervanging van de nogal gebrekkige vertaling waarvan in 1666 de zesde druk was verschenen). Van deze nieuwe vertaling, voorzien van een voorwoord van Voetius, raadpleeg ik een heruitgave uit ca. 1868. 19. Was er bij Spira sprake van „/wö/edesperatie"? Voetius rekende zich met Perkins tot een minderheid van theologen „die wat beters van Fr. Spira willen hopen"; zie De verschrickelijckeHistorie van Franciscus Spira, Rotterdam z.j. (ca. 1868), xiv-xvi. I.v.m. Perkins' oordeel over Spira: W. J. op 't Hof, Engelse piëtistische geschriften in het Nederlands, 1598-1622, Rotterdam 1987,364. 20. S. Parks, A.w., 58. 21. Deze uitgave (verschenen te Goes bij Johannis Meyer), waarvan zich een (incompleet) exemplaar bevindt in de KB., wordt vermeld door J. van Genderen, Herman Witsius. Bijdrage tot de kennis der gereformeerde theologie, 's-Gravenhage 1953, 251 (lijst van geschriften van Witsius, no. 28). Het citaat uit het voorwoord van Witsius is aan deze uitgave ontleend. 22. J. D. W. ( = J. Fniytier), De Versche Wonderen van den Allerhoogsten, Rotterdam 1718 (SGT, F184). Fruytier geeft in dit werk op pp. 31-65 „het geheel Verhaal" en op pp. 65-67 de voorrede van Witsius. Ik raadpleegde het exemplaar van de U.B.V.U. 23. J. Fruytier, Salomons Raad aan de Jeugt, Om te ontgaan de smerten van de booze dagen en lustelooze jaren des ouderdoms, zoo als die voorkomt Ecclesiastes 12:1. Ende gedenkt aan uwen Schepper in de dagen uwer jongelingschap &c, Rotterdam (Nicolaas Topyn) 1724,154162. 24. Ontleend aan J. Fruytier, Salomons Raad aan de Jeugt, Rotterdam 1728,161-169. N.B.: dit is de vierde druk, „van Drukfouten gezuivert". 25. J. Fruytier, Salomons Raad aan de Jeugt, Rotterdam 1724,162. 26. Zie voor de achttiende-eeuwse drukken de SGT. Naar mijn mening is de hiervoor in noot 23 genoemde uitgave van 1724 de eerste druk. 27. SGT F166,167,168. 28. De (in mijn bezit zijnde) druk van voor W.O. II wordt niet vermeld in de SGT, die van 1969
XIII-95
29. 30. 31. 32.
wel; zie SGT, W 248. Ik wijs erop dat deze uitgave het volledige verhaal bevat; van de beknopteversie uit Salomons Raadvtrschccn omstreeks het eind van de negentiende eeuw een heruitgave in Halmen gemaaid op het geestelijk korenveld, Leiden z.j., 79-84: „Verschrikkelijk voorbeeld van een Engelsch edelman". Bedoeld wordt S. Parks, A.w., 58-59. A.w., 385 ( = no. 460 van de bibliografie). A.w., 57; vgl. J. Bunyan, Overvloedige genade voor de grootste van alle zondaren, vertaald door J. B. H. Alblas, Houten 1989. Ik raadpleegde de „Fourth Edition" uit 1693; het werkje bevindt zich (met eigen titelpagina en paginering) achter de derde druk uit 1693 van Shower's Serious Reflections on Time and Eternity. Beide werkjes zijn ook samen (met doorgaande paginering) uitgegeven in Nederlandsevertaling: J. Shower, Godvruchtige Gedachten van een ongeveinst Christen, overdeTyd van 's Menschen Leven en over de Eeuwigheid... Benevens... eene Lykpredikatie over Prediker XI:vs 9. Ter gelegenheit van het Late Berouw en Overlyden van eenen Jongeling Delft (Reinier Boitet) 1739.
Bijlage Uit: J. Fruytier, Salomons Raad aan de Jeugt, vierde dr., Rotterdam 1728,161-169: „...een verschrikkelyk exempel van een Engels Edelman, wiens naam/ om de voortreffelykheit van zyn Familie verzwegen is/ die gestorven is/ den 8 December 1691 De Historie/ vertaalt in 't Nederduits/ met een Voorreden van den Zaligen Heer Professor Witzius, is gedrukt binnen Uitregt/ den 1 September 1693. Zy wort geheel verhaalt/ in de Versche Wonderen van den Alderhoogsten, doorJ.D.W. Dezen Edelman hadt in zyn Jeugt het voordeel van een Godsdienstige en deugdelyke opvoedinge. Was in zyn jonkheit zeer yverig in alle Godsdienstige oeffeningen. Op zyn sestiende jaar was hy in de Latynsche en Grieksche Tale zoo verre gevordert/ dat hy na de Academie bevordert wierd/ daar hy hem vyf jaar ophield/ en zig zeer wel gedroeg. Een en twintig jaar oud zynde/ quam hy te Londen ontrent het Hof/ met oogmerk om verder in de Regten te Studeren/ en zig daar in te oeffenen/ om dat hy/ veel goeds hebbende/ zyn eigen goederen zoude konnen bestieren. Ontrent het Hof komende wierd hy bespot van zyn nieuwe kennisse. Om niet van alle bespot te worden/ speelde hy met hen voor een tyd den geveinsden/ en nam de gedaante van een godlooze aan/ schoon met schroom van zyn hert. Sprekende met zyn nieuwe vrienden voor de Religie/ wierden hem zulke redenen te gemoete gevoert/ dat zyne ziele door het vergift van de Atheisterie besmet wierd. Hier op begaf hy zig om met zyn makkers alle godloosheit te bedryven/ wierd een lidt van die Kabale, die gedurig byeen quamen/ om alle godloosheit te konnen bepleiten, en de wetten, die daar tegen waren, kragteloos te maken. Eenige jaren leefde hy dus bedekt zeer godloos en verkorte dus zyn dagen. Óp den 30 November 1692 overviel hem een doodelyke ziekte/ die duurde tot den 8 December toe. De vreeze des doods maakte hem terstont/ zoo dra hy het gevaar zag/ zeer benaut. Hy kon de gedagte van een leven na dit leven niet verzetten. Hy viel te bedt/ redeneerde dus: Houd ik staande dat 'er geen hel is, en voel ik ze egter in myn boesem? Ben ik verzekert dat 'er namaals geen vergeldinge wezen zal, daar ik reeds een oordeel in my gewaar worde? Zeg ik dat myn ziel zoo sterffelyk is als myn lichaam, daar myn lichaam verzwakt, en myn ziel so vigoureus en sterk blyft als oit? Och kon ik tot myn voorige onstraffefyke staat weder herstelt werden/ Maar dat is te laat, &c. Een van zyn oude Makkers quam hem bezoeken/ zogt hem te diverteren/ en in zyn goddelooze gronden te styven. Hy antwoorde: Gy; en de rest van u makkers hebt in my gronden gelegt, die my begeven, nu ik ze van nooden hebbe, die my in wanhoop en verwerringe laten steken &c. Hy met deze zyn Makker in gesprek zynde/ quam de Godsgeleerde, die de Historie heeft uitgegeven/ in de kamer. De zieke verzogt hem/ Dat hy zyn Makker, die voor zyn bedt zat, wilde overtuigen, dat de ziele niet iets lichamelyks, nogstoffelyks is. Dit dede die Godsgeleerde met zulke redenen/ dat de zieke daar op niets kon antwoorden/ maar alleen voortbragt zulke nare zugtingen als of zyn hert brak: en daar op ging zyn vriend/ schielyk sonder spreken/ uit het vertrek. Na de reden hier van gevraagt zynde? antwoorde hy: Helaas! myn Heer, gy hebt my uit myn bedrog geholpen, nu het te laat is... nu gy my van de Onsterffefykheit van myn ziele verzekert hebt, hebt gy
XIII-96 myn verdoemenis verzegelt &c. Dien Heer wende alle devoir aan om hem te onderrigten en te vertroosten. Dog hy beantwoorde alles met zulke verschrikkelyke uitdrukkingen/ dat dien Heer ten uitersten ontstelt was/ en wenste/ dat de Godversakers die hadden mogen hooren/ om verschrikt te worden. Onder andere woorden zeide hy ook dit. Gy hebt, door het bewyzen van de Onsterffelykheit myner ziele, my een gevoelige schrik wegens myn zonden aangejogen, ik zou anders in myne oude verdoemelyke gevoelens regt uit na de Hel gaande, maar een Hel hebben uitgestaan, nu gevoel ik 'er twee: Een onuitdrukkelyke pyn, die ik nu in myn herte hebbe, en een Verwagtinge van ik en weet niet hoedanigen veranderinge. O dat ik in de Hel ware, op dat ik het ergste gevoelen mogff En egter ik schrik en vreeze voor het sterven, om dat dit ergste noit een einde hebben zal Dien Heer verzogt/ dat hy God voor hem/ in zyn tegenwoordigheit/ mogt bidden. Na veel tegenstant stont hy het toe. Onder het bidden gaf hy zware zugten/ en teikenen van een doodsbenautheit. Het gebedt geeindigt zijnde/ wierd hem gevraagt/ hoe hy ziggevoelde?'Hy antwoorde. Wanneer ik, die by my zelven van verhardinge bewust ben, hoor de gebeden der Heilige, daar de ooren van den Ahnagtigen altyd voor open staan, dat vermeerdert myne smerten, als ik gedenke, dat ik van zulken voorregt uitgesloten ben, en voor my niet anders overgebleven is, als lasteringen, huilen, weenen en knerssingen der tanden voor eeuwig en altoos. Hem wierd te gemoete gevoert/ dat God den dood van een zondaar niet begeert, maar dat hy zig zou bekeeren en leven, en dat Christus voor zondaren gestorven is. Hy antwoorde. Christus is voor zulke zondaren gestorven, die zig bekeeren en geloven: maar al wilde ik, Ik kan geen van beide doen. Ik heb myn dag van genade gehadt, maar heb my daar tegen verhart, en ben een verworpeling geworden. God wilt de dood niet van die zig bekeeren, maar zyn regtveerdigheit wilt zig wreken aan zulke, aan zulke hartnekkige als ik ben, die, met myn woorden en werken, zyn magt en voorzienigheit gelochent hebbe, daarom heeft God zig tegens my gekant, en ö hoe vreesselyk is 't te vallen in de handen van den levendigen God! &c. Deze woorden deden de omstanders weenen. Hy dat ziende/ zeide: Hoef kunt hy weenen op de verbeeldinge van 't bloot verhaal van de uitwerkinge van Gods toorn? Wat dunkt u dat ik te fyden hebbe, die dagelyks onder hetgewigte van zyn verwoetheit legge. Bedwingt u tranen voor my, die zyn te vergeefs en ydel Medelyden is geen pligt die gy aan my behoeft te doen. Daar is niets dat voor my overig is, als nog een kleinen tyd om myn elende te vervullen, en my te bevryden van de smerten dezer verwagtinge. Hier op volgden deze vreesselyke woorden/ zoo als hy was ziende na een vuur dat in 't vertrek was. Och dat ik op dat vuur te branden lag honden duizent jaren, om de gunst van God te winnen, en met hem weer verzoent te zyn! Maar dat is een vrugteloozen en ydelen wens. Millioenen van millioenen jaren zullen my niet nader aan het einde van mynpynen brengen, dan een arm uur. O Eeuwigheit! Eeuwigfielt! Wie kan ontdekken den afgront van de Eeuwigheit! Wie kan bequamelyk uitleggen de woorden, Tot in alle Eeuwigheit! Op een anderen dag wierd hem voorgestelt het exempel van Petrus, die zyn Meester ook verlochent hadt Hy antwoorde. Petrus verlochende zyn Meester: maar wat dan ? Zyn Meester hadt voor hem gebeden dat zyn geloof niet zoude ophouden. Hy zag op hem tot bekeeringe, en quam hem te hulpe door zyn H. Geest Maar hy heeft myn zyn voorbiddinge onttrokken. Ik hebbe zyn H Geest zoo meenigmaal bedroeft, dat God dezelve van my genomen heeft, en in deszelfsplaats my overgelaten heeft aan den geest van onbekeerfykheit en verwerringe, die my verzekert van een vreeslyke erffenis in 't andere leven. Dan badt hy eens/ Dat God hem maar eeuwig wilde vernietigen, en voor eeuwig zyn naam ultdelgen. Maar voegde daar terstont weer by. O wat vrugtelooze en vergeefse verzoeken zyn dit! Want ik twiste met een God, die zyn ooren voor my gesloten heeft, die myn gebedt voor altoos heeft ultgestooten, die my maar een weinig laat blyven, om anderen tot een exempel te verstrekken. Een van zyn godlooze Vrienden schreef hem een brief/ waar door hy hem zogt te doen wederkeeren tot zyn Godverzakende gronden. Maar als dien brief hem was voorgelezen/ borste hy uit in deze droevige vloekwoorden. Vervloekt zy de dag daar in ik zulken ongelukkigen vrientschap begonnen hebbe! Ach rampzalige tydt, wanneer ik deze Atheïstische gronden ingedronken hebbe! Wanneer ik het Christefyke geloof voor dat van Spinoza en den Leviathan verwisselt hebbe. Hy dicteerde een antwoorde op dezen brief/ die geheel weerdig is gelezen te worden/ om voor zulke Atheïstische gronden te schrikken. Deze uitdrukkingen komen daar in. Wy hebben voor een tydt malkanderen bedrogen, en met God en de gelukzaligheit gespot: dog God, die zig van zyn schep-
XIII-97 sel niet altydt wil laten bespotten, heeft my afgezonden tot een exempel voor u alle, en tot een waarschouwinge voor de histelooze en onverschillige Christenen. Maar helaas! wie kan zyn eigen Tragedye beschryven zonder tranen? Of zyn verzegelde verdoemenis uitteekenen zonder de uiterste schrik? Dat 'er een god is, weet ik, om dat ik gedurig de uitwerkinge van zyn gramschap voel: dat 'er een Hel is, ben ik niet min verzekert, als hebbende een verzekeringe van myn erffenis in dezelve in myn boesem ontfangen, daar myn smerten zoo groot zyn, dat myn uitdrukkingen daar ontrent oneindig te kort komen. Dat 'er een natuurlyke Conscientie is, die niet een gevolg is van een door vooroordeelen bezette opvoedinge, voel ik nu met schrik en verbaastheit, door dien zy my gedurig al myn godloosheden verwyt, en al myn zonden in verse geheugenis brengt &c. Eenige van zyn vrienden hadden gehoort dat hy een soort van uitzinnigheit hadde/ deze sprak hy dus aan. Gy moogt meenen dat ik melancholyk of uitzinnig ben. Ik wensche dat ik een van beide was: maar het is een gedeelte van myn oordeel, dat ik zoodanig niet ben. Myn bevattinge van zaken en kennisse van menschen is eer sterker en levendiger, als doe ik in volkomen gezontheit was, en dat is myn vloek, om dat ik daar door gevoeliger ben van myn ongelukkigen staat, daar ik tegenwoordig in ben. Wilt gy weten waarom ik in drie a vier dagen zoo een geraamte geworden ben ? Weet dat ik heb gezondigd tegen den H. Geest, en den Geest der genade hebbe ik smaatheit aangedaan, om dat ik van van de Christelyke Religie ben afgevallen, en my by de Atheïsten en godlooze gevoegt hebbe, &c. Zyn dood naderende/ en eenige tyd sprakeloos gelegt hebbende/ wiert in 't vertrek nog eens voor hem gebeden. Hy dat hoorende/ maakte zoo veel geluit als hy kon om dat niet te hooren: en weer tot zyn sprake gekomen zynde/ zeide hy/ Tygers en Monsters, zyt gylieden ook Duyvelen geworden om my te pynigen? Geeft gylieden my een gezichte van den Hemel om myn helle onverdragelyk te maken? Hem wiert geantwoord/ dat zy maar beoogden zyn verzoeninge met God/ en dat zy daarom haar tot hem/ by wien alleen hulpe was/ hadden gewent. Hier op antwoorde hy nog dit volgende. Regtzoo, dat is myn wonde. God is myn vyand geworden, en daar is niemantzoo sterk aühy, om my uit zyne handen te redden: hy geeft my over aan zynen eeuwigen toorn en wrake, en daar is niemant die my verlossen kan. Was 'er een andere God, die zoo magtig was als hy, die myne zake wilde voorstaan, of was ik boven God, of hing ik van God niet af, dan zou ik met my zelven doen, en over myn zelven disponeren, zoo als 'tmygoetdagt, dan zou 'er een einde zyn van myn schrik, en de verwagtinge en het oogmerk van myn vreeselyke vyand zou bedrogen uitkomen, maar dit kan niet zyn. En dus begaf hem de sprake: hy begon te doodbraken en na den adem te snakken/ die hy nog eens weer kreeg/ en voor het laatste riep hy uit met zoo een vervaarlyke en luiden zugt/ als of het van geen mensen was/ O de onlydelyke angsten van de hel en verdoemenis.1'en zoo stierf hy."