Titelgegevens / Bibliographic Description Titel Auteur(s) In
Het begrip 'Nadere Reformatie' / F.G.M. Broeyer. Broeyer, F.G.M. Documentatieblad Nadere Reformatie, 12 (1988), no. 2, p. 51-57.
Copyright
2007 / F.G.M. Broeyer | SSNR | Claves pietatis.
Producent
Claves pietatis / 2007.07.17; versie 1.0
Bron / Source Website Nummer
Onderzoeksarchief / Research Archive Nadere Reformatie Sleutel tot de Nadere Reformatie B97005894
De digitale tekst is vrij beschikbaar voor
The digital text is free for personal use,
persoonlijk gebruik, voor onderzoek en
for research and education. Each user
onderwijs. Respecteer de rechten van de
has to respect the rights of the copyright
rechthebbenden. Commercieel gebruik
holders. Commercial use is prohibited.
is niet toegestaan.
Het 'Onderzoeksarchief Nadere
The 'Research Archive Nadere
Reformatie' bevat digitale documenten
Reformatie' contains digital documents
over het gereformeerd Piëtisme en de
about reformed Pietism and the Nadere
Nadere Reformatie in Nederland tot
Reformatie in the Netherlands until
1800. Het is doorzoekbaar met de
1800. These can be retrieved by
'Bibliografie van het gereformeerd
searching the 'Bibliography of the
Piëtisme in Nederland (BPN)' op de
reformed Pietism in the Netherlands
website 'Sleutel tot de Nadere
(BPN)' database at the 'Sleutel tot de
Reformatie'.
Nadere Reformatie' website.
XII-51
HET BEGRIP "NADERE REFORMATIE" Naar tot nog toe bekend was, zou in het jaar 1665 voor het eerst de uitdrukking "Nadere Reformatie" zijn gebruikt. In zijn proefschrift over de visie van Petrus Wittewrongel op het gezin vestigde L.F. Groenendijk hier de aandacht op, toen hij in het eerste hoofdstuk een inleiding op het door hem behandelde onderwerp schreef1. Hij ontleende het gegeven aan een boek uit 1888, de Geschiedenis der Vaderlandsche Kerk van GJ. Vos Az.2. In een later artikel "De oorsprong van de uitdrukking Nadere Reformatie" wist Groenendijk nog een paar andere details rond het vroegste gebruik van de term "Nadere Reformatie" te verschaffen. De woordcombinatie kwam voor in de acta van de Utrechtse kerkeraad van 28 juni 1665, waar een aantal "Middelen tot nader reformatie der seden in dese gemeente ontstelt" werd opgesomd3. Groenendijk liet duidelijk merken, dat er verder onderzoek nodig is. In aansluiting op zijn wens heeft het dan ook zin er op te wijzen, dat de uitdrukking al eerder in de acta van de Utrechtse kerkeraad viel. Op 28 mei 1660 werd zij gebezigd in één van de vele stukken van de kerkeraad, die opgesteld werden in de turbulente periode welke aan de uitwijzing van de predikanten Abraham van der Velde en Johannes Teellinck voorafging4. Uit ergernis over de heftige kritiek van de kerk op het gebruik van de kerkelijke goederen voor andere doeleinden dan waarvoor ze oorspronkelijk bestemd waren had de Utrechtse Vroedschap op 29 maart 1660 besloten, dat er voortaan twee commissarissen namens de overheid op de kerkeraadsvergaderingen aanwezig moesten zijn. De stedelijke regering beriep zich voor de geldigheid van deze beslissing op artikel 37 van de in het gewest Utrecht fungerende Dordtse kerkorde. De kerkeraad verzette zich met hand en tand tegen deze vorm van overheidsbemoeienis. Want de kerkordelijke bepaling over de politieke commissarissen was tot dan een dode letter geweest. In een proteststuk, dat door de hoogleraar Andreas Essenius en de predikant Johannes Theodorius was opgesteld, werd verontwaardigd naar voren gebracht, dat de aanwezigheid van gedeputeerden namens de vroedschap sinds de naerder Reformatie en Verlossinge der kercken uijt de Remonstrantsche dwaelingen en troublen, noijt in practijcke
gebracht was5. De woorden "naerder Reformatie" doelden hier dus op een bepaalde historische gebeurtenis. Het behoeft nauwelijks betoog, dat de inhoud van de term "Nadere Reformatie", zoals deze in de Utrechtse kerkeraadsacta van 1665 aangewend werd, beter aansluit bij het huidige spraakgebruik. Het Groot Woordenboek der Nederlandse Taal van Van Dale verklaart de uitdrukking met op versterking van het godsdienstig leven gerichte stroming in de gereformeerde Kerk na de synode van Dordrecht6.
XII-52 Allerwegen denkt men thans bij "Nadere Reformatie" aan de zeventiende-eeuwse beweging, die uit bezorgdheid over het geestelijk leven toentertijd streefde naar een verdergaand, dieper in bestaan en samenleving doorwerken van de beginselen van de Hervorming. Bij dat stuk uit 1665 van de kerkeraad van Gisbertus Voetius en Jodocus van Lodenstein gaan criteria voor het begrip op, dat er van loyaliteit tegenover de kerk, getrouwheid in de leer, samenwerking tussen de woordvoerders, een profetisch geladen kritiek op kerk en samenleving, verlangen naar heiliging op alle levensterreinen en vooral van existentiële ernst in de verhouding tot God sprake moet zijn7. Toch zou het fout zijn om vanwege de op maatschappelijke en individuele verbetering gerichte inhoud van het stuk van 1665 het afwijkende gebruik van de term in 1660 te bagatelliseren. Groenendijks gevolgtrekking, dat de uitdrukking "Nadere Reformatie" kennelijk al bekend was bij "Van Lodenstein en zijn Utrechtse confraters" klemt zelfs des te meer, als ook op de achtergrond daarvan in 1660 gelet wordt8. En dan kan het theocratische aspect nog buiten beschouwing worden gelaten, dat de woorden toen in een stuk stonden hetwelk als kerkelijk protest tegen het optreden van de overheid bedoeld was. Het interessante van het gebruik van de term door Essenius en Theodorius in 1660 is vooral, dat het criterium van de gereformeerde leer voor de Nadere Reformatie zoveel reliëf krijgt. Want de beide auteurs zinspeelden op de ingrijpende gebeurtenissen te Utrecht in 1618 en 1619, die in de spanning van het jaar 1660 vergelijkingsmateriaal leken te bieden. Utrecht was in 1618 een remonstrantse stad. Op de 31ste juli van dat jaar dankte prins Maurits daar de waardgelders af bij zijn pogen om de politieke macht achter de remonstrantse predikanten in de Republiek te breken. Een week later, op 7 augustus, bezochten Maurits en zijn gevolg in de Buurkerk de eerste kerkdienst van de contra-remonstranten te Utrecht, een dienst die volgens een officieel verslag uit die tijd door 3000 è 4000 personen bijgewoond werd9. Reeds in het begin van september kregen de contra-remonstranten het belangrijkste kerkgebouw van de Republiek, de Domkerk in handen10. In 1619 werden de remonstrantse predikanten afgezet, die nog niet uit zichzelf ontslag hadden genomen. Vooral de contra-remonstrants denkende gereformeerden, die jarenlang in de openbare uiting van hun religieuze gevoelens gefnuikt waren, hebben de veranderingen van 1618 en 1619 zich zonder twijfel als onvergetelijke voorvallen in het geheugen geprent. Hun ervaring was er één van een tweede reformatie, volgend op de eerste tijdens Willem van Oranje. De beschrijving in 1660 als "naerder Reformatie" is vanuit dit gezichtspunt zeer begrijpelijk. "Nader" was in de zeventiende eeuw een gewoon woord. In dezelfde periode van 1660, waarin Essenius en Theodorius dat "naerder Refor-
XII-53 matie" neerschreven, wordt er in de resoluties van de vroedschap gesproken van een verzoek doen "bij naerder geschrifte" en een geven "in naerder bedenckinge"11. In het uit 1619 daterende formulier, waarmee de predikanten van de classis Utrecht hun instemming met de drie Formulieren van Enigheid betuigden, werd over de mogelijkheid gerept, dat naar een "naerder gevoelen ende verclaringe" over een artikel van Geloofsbelijdenis, Catechismus of Leerregels gevraagd zou worden12. In het verlengde van een dergelijk gebruik ligt Nadere Reformatie. Groenendijk heeft er overigens terecht op gewezen, dat het begrip "Nadere Reformatie" als algemeen aanvaarde vakterm voor de op vroomheid gerichte stroming in de gereformeerde kerk in de zeventiende eeuw pas twintigste-eeuws is13. Maar gelijk vaktermen als middeleeuwen, renaissance en radicale reformatie, welke later ontstonden, toch niet daarom afgewezen worden, heeft die van Nadere Reformatie een nog sterker bestaansrecht vanwege het reeds zeventiende-eeuwse ontstaan. Dat gebruik in de zeventiende eeuw brengt voor kerkhistorici ook de verplichting mee, dat zij met de toenmalige betekenis rekening houden. Het Utrechtse hanteren ervan in het adres aan de overheid van 1660 getuigt van het diepe respect voor de leer, die tengevolge van de Dordtse synode officiële gelding gekregen had. In 1618 en 1619 kon de kerk van Utrecht op grond van die leer van "de Remonstrantsche dwaelingen" gezuiverd worden. Het sindsdien verplichte ondertekenen van de drie Formulieren van Enigheid was geen loze handeling. Het tekenen impliceerde de bereidheid om eigen opvattingen in volledige overeenstemming met het standpunt van de kerk te brengen. In zijn dissertatie Engelse Piëtistische Geschriften in het Nederlands wijdde W.J. op 't Hof aandacht aan het feit, dat er op de synode van Dordrecht geen eenstemmig standpunt bereikt kon worden over het sabbatsgebod14. Het gaat dan ook stellig te ver om de Nadere Reformatie in haar gerichtheid op het vrome leven als een directe uitloper van Dordt voor te stellen. M.J.A. de Vrijer beschouwde het zogenaamde Libellus Supplex, dat na afloop van de synode aangeboden werd aan de Staten Generaal, ten onrechte als een Nadere Reformatie-programma15. Het merkwaardige ontstaan van dit verzoekschrift, waarop H.H. Kuyper in zijn uitgave van de post-acta gewezen heeft, leert wel anders16. Toch gaf Dordrecht de geestelijke oriëntatiepunten aan waarop de aanhangers van de Nadere Reformatie zich richtten. De leer van de verkiezing en de verwerping heeft de praxis pietatis in diepgaande mate beïnvloed. Groenendijk toonde de onmiskenbare relatie aan tussen de termen "Nadere Reformatie" en het verwante begrip "vorder reformatie" bij Willem Teellinck, die dat ongetwijfeld ontleend had aan de puriteinse oproep tot "further reformation"17. Men hoeft Op 't Hofs proefschrift
XII-54 maar door te bladeren om te beseffen, hoeveel lijnen er naar Engeland lopen. Toch moet 1608 volgens de laatste gezien worden als het jaar, waarin de Nadere Reformatie begon, aangezien Teellinck toen zijn eerste zelfstandige geschrift publiceerde en hij en Godefridus Udemans samen met de classis Zierikzee voor de zondagsheiliging opkwamen18. Het is inderdaad nodig om ondanks de onmiskenbare puriteinse invloed ook op het eigene en typisch Nederlandse van de Nadere Reformatie acht te geven. Dat eigene en typisch Nederlandse manifesteerde zich niet alleen in de zelfstandige geschriften van de auteurs van de Nadere Reformatie, maar vooral in de inspiratie, die van de synode van Dordrecht uitging. In samenhang met deze synode beleefde Utrecht het historische gebeuren van een "naerder Reformatie" in 1618 en 1619. Dankzij die tweede hervorming ontwikkelde Utrecht zich allengs tot het centrum van de op de praktijk der godzaligheid georiënteerde geestesstroming. Vooral door het systematische vermogen van Gisbertus Voetius en met deze verbonden theologen als Johannes Hoornbeek en Andreas Essenius is de Nadere Reformatie een hecht met de gereformeerde leer verbonden kerkelijke vroomheidsbeweging geworden. Ook bij het gebruik van de term in 1665 bestond er een duidelijke relatie met de kerk als geheel. Het initiatief tot het stuk van de Utrechtse kerkeraad van 28 juni 1665 "Middelen van nader Reformatie der seden in dese Gemeinte ontstelt" werd op 5 juni genomen19. De classis Utrecht hield zich op 8 en 9 juni met een soortgelijk project bezig20. Bij een bezoek van classicale afgevaardigden op 26 juni 1665 aan de Utrechtse kerkeraad duidden de acta hun oproep tot grotere ernst in het kerkelijk en persoonlijk leven aan als betoog "tot nader Reformatie"21. Volgens velen maakte de Nadere Reformatie in het laatste kwart van de zeventiende eeuw plaats voor het gereformeerd piëtisme. De aandacht voor de verbetering van kerk en volk verschoof naar een exclusief bezig zijn met het eigen innerlijk22. Die bij W. van 't Spijker en andere kerkhistorici te vinden waardering van de Nadere Reformatie als een nog voluitkerkelijkéöQweging is in het licht van het eigentijds gebruik van de term correct23. F.G.M. Broeyer
XII-55 Noten 1. L.F. Groenendijk, De Nadere Reformatie van het Gezin. De visie van Petrus Wittewrongel op de christelijke huishouding, Dordrecht 1984,18,25. 2. A.w., 25: GJ. Vos, Geschiedenis der Vaderlandsche Kerk, Dordrecht 18882, 45. Vos gebruikte het gegeven overigens ook al in de eerste drukvan dat werk, zie: ld.,Geschiedenis der Vaderlandsche Kerk, dl 2, Dordrecht 1882,60. In beide uitgaven nam hij de term over voor de titel van het hoofdstuk: Togingen tot "Nadere Reformatie"', vgl. a.w., resp. 242, 57. 3. L.F. Groenendijk, T>e oorsprong van de uitdrukking "Nadere Reformatie" ', in: DNR, IX (1985), 129,130. 4. Gemeentelijke Archiefdienst Utrecht (verder. GAU), Archief van de Kerkeraad der Ned. Herv. Gemeente, Acta 28 mei 1660. 5. T.a.p. Wat het auteurschap van Essenius en Theodorius (toen scriba) betreft, zie: ta.p., 26 mei 1660. 6. Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, dl 2, J-R, Utrecht, Antwerpen 198411, s.v.nader. Andere formulering s.v. reformatie. 7. Ik probeer hier'in eigen woorden de inhoud weer te geven van het vaak aangehaalde artikel T. Brienen, L.F. Groenendijk, W.J. op 't Hof, CJ. Meeuse, "Nadere Reformatie, een poging tot begripsbepaling", in: DNR VII (1983), 109-116. 8. L.F. Groenendijk, ta.p. 130. 9. Verslag d.d. 16 aug. 1618 voor de Staten-Generaal, gedrukt in: Tijdschrift voor Geschiedenis, Oudheden en Statistiek van Utrecht, VIII (1842), 37-60, 73-95,109-123, 31 juli, 7 aug. 1618. 10. GAU, Resolutiën van de Vroedschap, 31 aug., 3 sept. 1618. 11. GAU, t.a.p., 7 mei, 8 juni 1660. 12. Rijksarchief Utrecht (verden RAU), Archief Hervormde Classis Utrecht etc., nr. 165, Formulier van onderteyckeninge voor die Predicanten. 13. L.F. Groenendijk, De Nadere Reformatie van het Gezin, 26. 14. WJ. op 't Hof, Engelse piëtistische geschriften in het Nederlands, 1598-1622, Rotterdam 1987,597. 15. M.J.A. de Vrijer, Schortingfruis en zijn Analogieën, Amsterdam 1942,7-9; ld., Ds. Bernardus Smytegelt en zijn "gekrookte riet", Amsterdam 1947,75,76. 16. H.H. Kuyper, De Post-Acta of Nahandelingen van de Nationale Synode van Dordrecht, Amsterdam, Pretoria (1899), 204,261-270,278-281,290,291,303-305,469-471. 17. L.F. Groenendijk, T>e oorsprong van de uitdrukking "Nadere Reformatie" ', in: DNR, IX (1985), 132. Ikzelf legde het verband tussen "further reformation" en Nadere Reformatie ook: F.G.M. Broeyer, William Whitaker, Utrecht 1982,16, ,17,257, 272. Op grond van het vroegste gebruik van de woorden "further reformation" in Engeland kwam ik tot een soortgelijke conclusie als in dit artikel. Met "further reformation" bedoelden de puriteinen aanvankelijk vooral hervormingen in hun kerk op het gebied van kerkorde en liturgie, niet zo zeer nog de bevordering van de vroomheid. 18. WJ. op 't Hof, a.w., 619,620,623. 19. GAU, Kerkeraad Herv. Gemeente, Acta 5,28 juni 1665. 20. RAU, Herv. Classis Utrecht etc, Acta Classis Utrecht 8,9 juni 1665. 21. GAU, ta.p., 26 juni 1665. 22. C. Graafland, "Het eigene van het Gereformeerd Piëtisme in de 18e eeuw in onderscheid van de 17e eeuw", in: DNR, XI (1987), 37-40. Graafland spreekt overigens genuanceerd over het verschil. 23. W. van 't Spijker, "De Nadere Reformatie", in: T. Brienen, K. Exalto, e.a. De Nadere Reformatie, 's-Gravenhage 1986,9,10,15.
XII-56
XII-57 De hiernaast afgebeelde bladzijde met handtekeningen is afkomstig uit de officiële bundel van de classis Utrecht met de Nederlandse Geloofsbelijdenis, de Heidelbergse Catechismus en de Dordtse Leerregels (RAU, Hervormde Classis Utrecht etc, nr. 165). Na deze geschriften volgen pagina's, waarop de predikanten van de classis een speciaal daarvoor opgesteld formulier ondertekenden om hun instemming te betuigen. Het formulier, dat dateert van 10 augustus 1619, begint aldus: "Wy ondergeschreven Dienaren des Godlycken Woordts resorterende onder den Classe van Utrecht, verclaren oprechtelyck in goeder conscientie voor den Here met dese onse onderteyckeninge, dat wy van herten gevoelen ende geloven, dat alle die Articulen ende stucken der Lere in dese Confessie ende Catechismo der Nederlandtscher Gereformeerder Kercken begrepen, mitsgaders de verclaringe over enige poincten der voorsz lere in den Nationalen Synodo anno 1619 tot Dordrecht gestelt, in alles met Godes Woordt overeencomen". N.B. In dit zeer belangrijke formulier werd "Here" met één " e " in de eerste lettergreep gespeld, Het stuk wijkt in de spelling sterk af van de oorspronkelijke, door de Synode van Dordrecht goedgekeurde versie, waarmee het verder identiek is. Op de afgedrukte pagina staat de naam van Van Lodenstein bovenaan. Dat er toen nog geen algemeen geldige spellingsregels bestonden blijkt het duidelijkst uit de omstandigheid, dat de mensen hun eigen naam vaak niet consequent hetzelfde spelden. Van Lodenstein tekende hier: D. ( = Dominus) Judocus a Lodenstein (Ecclesiastes Traiecti: predikant van Utrecht). Het "a" is Latijn voor 'Van", vgl. Wilhelmus a Brakel = van Brakel. Als handtekeningen van beroemde predikanten moeten verder gesignaleerd worden de vijfde van boven: Justus vanden Bogaert, de achtste, negende en tiende: Cornelis Gentman, Johannes Teellinck en Johannes Theodorius. De vijfde handtekening van onderen werd door Jacobus Coelman geplaatst. Koelman voegde toe: "Gezonden als Predikant bij den Heer Quartiermeester Lobrecht en zijn E. Regiment in Denmarken". Het verdient opmerkzaamheid, dat het feit dat Koelman als legerpredikant werd uitgezonden ontsnapt is aan A.F. Krull, die een monografie aan hem wijdde, en anderen, die over zijn leven geschreven hebben.