POSTADRES TEL
Postbus 93374, 2509 AJ Den Haag
070 - 88 88 500
AAN
FAX
070 - 88 88 501
BEZOEKADRES
E-MAIL
Juliana van Stolberglaan 4 -10
[email protected]
INTERNET
DATUM ONS KENMERK
www.cbpweb.nl
23 april 2008 z2007-01281
CONTACTPERSOON
070-8888500 UW BRIEF VAN UW KENMERK
ONDERWERP
Bevindingen onderzoek
Op 20 augustus 2007 heeft X de gegevensverwerking in het kader van het Innovatieprogramma Werk en Bijstand project ‘Beter presteren met bijzondere bijstand’ (hierna het IPW-project) bij het College bescherming persoonsgegevens (CBP) gemeld. Omdat dit een nieuwe en complexe vorm van verwerking van persoonsgegevens betreft, heeft het CBP de verwerking onderworpen aan een onderzoek. Op grond van zijn onderzoek komt het CBP tot deze bevindingen. De beoordeling in het licht van de wet en het gehanteerde juridisch kader vindt u in de bijlagen. Samenvatting De bestrijding van armoede en sociale uitsluiting is een speerpunt van het kabinetsbeleid. Daarbij streeft de overheid naar een efficiënte en effectieve dienstverlening aan de burger. Hergebruik van bij de overheid bekende gegevens en proactieve dienstverlening vormen hier concrete onderdelen van. Bij het IPW-project worden beide ingezet om burgers met een minimum inkomen op hun recht op voor hen bedoelde gemeentelijke voorzieningen te wijzen. Door gerichte aanschrijving van de doelgroep wil de lokale overheid het niet-gebruik van dergelijke voorzieningen terugdringen. Daarmee wordt een bijdrage aan armoedebestrijding en het voorkomen van sociale uitsluiting geleverd. Met inachtneming van het eenmalige karakter van de verwerking, de ontheffing voor het gebruik van de gegevens van de Belastingdienst en de wijze waarop de verwerking is ingericht, acht het CBP de gegevensverwerking in het kader van het IPW-project ‘Beter presteren met bijzondere bijstand’ in overeenstemming met de regels omtrent de bescherming van persoonsgegevens. Voor een rechtmatige uitvoering dienen de volgende aanwijzingen in acht te worden genomen: • Alle alternatieve mogelijkheden om burgers op de bijzondere bijstand te wijzen moeten zijn benut voordat tot koppeling van bestanden kan worden overgegaan; • Bestandskoppeling mag alleen worden ingezet om burgers te wijzen op bijzondere bijstandsproducten die een substantiële bijdrage leveren aan de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting; • Burgers worden geïnformeerd over het gebruik van hun gegevens bij de bestandskoppeling; • De door koppeling verkregen gegevens worden niet langer dan 1 jaar bewaard; • De bestanden die worden gekoppeld zijn van goede kwalitateit; • De door koppeling verkregen gegevens worden niet voor andere doeleinden gebruikt; BIJLAGEN BLAD
2 1
DATUM ONS KENMERK
• • • •
23 april 2008 z2007-01281
Burgers worden actief gewezen op het recht van verzet; Burgers hebben zelf de keuze om al dan niet te reageren op de aanschrijving en het niet reageren heeft geen consequenties voor de burger; Het beoogde doel van de gegevensverwerking wordt helder en specifiek omschreven; Met het Inlichtingenbureau wordt een bewerkersovereenkomst gesloten.
Bescherming persoonsgegevens Bescherming van persoonsgegevens zorgt ervoor dat het vertrouwen dat de burger in de overheid heeft, wordt behouden. Zonder dat vertrouwen zal de weerstand tegen een efficiënte en persoonsgerichte dienstverlening toenemen en zal die dienstverlening met achterdocht worden bekeken. Daarom is het van belang iedere vorm van nieuwe dienstverlening, waarbij de verwerking van persoonsgegevens een rol speelt, vooraf te toetsen aan de wet- en regelgeving. Afsluiting Met het oog op toetsing van nieuwe projecten en de ontwikkeling van een kader voor proactieve dienstverlening en bestandskoppeling ziet het CBP de evaluatie van het IPW-project met belangstelling tegemoet. Hoogachtend,
Het College bescherming persoonsgegevens, Voor het College,
mr. J. Kohnstamm voorzitter
Bijlage 1
Beoordeling gegevensverwerking
BLAD
2
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
Verloop onderzoek Op 20 augustus 2008 heeft X de gegevensverwerking “IPW-project Beter presteren met bijzondere bijstand” bij het CBP gemeld. Op 22 augustus 2007 heeft het CBP een vooronderzoek gestart. Op 17 september 2007 heeft het CBP een nader onderzoek ingesteld. Op 16 oktober 2007 heeft het CBP het voorafgaand onderzoek gestaakt en een ambtshalve onderzoek op grond van artikel 60, eerste lid, Wbp ingesteld. In het kader van zijn onderzoek heeft het CBP X een aantal vragen gesteld. Bij brief van 1 november 2007 zijn deze vragen beantwoord. Op 8 april 2008 heeft het CBP u zijn voorlopige bevindingen gestuurd. Achtergrond verwerking Een thema van het Innovatieprogramma Werk en Bijstand april – december 2006 is proactieve dienstverlening in het kader van het lokale armoedebeleid. Het IPW-project “Beter presteren met bijzondere bijstand” is gebaseerd op dit thema. De voorgenomen gegevensverwerking bij dit project heeft het terugdringen van niet-gebruik van bijzondere bijstandsproducten tot doel. Drieëntwintig gemeenten willen de doelgroep van het bijzondere bijstandsbeleid actief benaderen om hen te bewegen gebruik te maken van hun producten. Om de doelgroep in beeld te brengen en vervolgens te benaderen wil men een bestandskoppeling tussen bij de gemeente bekende gegevens en inkomens- en vermogensgegevens van de Belastingdienst tot stand brengen. De koppeling wordt met behulp van het Burgerservicenummer door het Inlichtingenbureau uitgevoerd. De deelnemende gemeenten krijgen de gegevens van burgers met een inkomen van minder dan 125% van het minimumloon aangeleverd en een indicatie omtrent hun vermogen. Op deze wijze komen burgers die geen uitkering ontvangen, maar gezien hun inkomen en vermogen wel in aanmerking komen voor bijzondere bijstandsproducten, in beeld bij de gemeente. Aangenomen wordt dat onder deze groep het nietgebruik van lokale bijzondere bijstandsvoorzieningen hoog is. Risico’s koppeling gegevens Het koppelen van bestanden met persoonsgegevens vormt een risico voor de persoonlijke levenssfeer van burgers. Zonder dat men daarvan op de hoogte is en daar prijs op stelt, kan met behulp van bestandskoppeling eenvoudig een profiel worden opgesteld aan de hand waarvan burgers worden beoordeeld. Deze beoordeling kan positief maar ook negatief uitvallen. Wanneer bestanden die door verschillende organisaties voor verschillende doelen zijn aangelegd, worden gekoppeld om een nieuw doel te realiseren, raakt de burger het zicht op het gebruik van zijn gegevens makkelijk kwijt. Is één van de gegevens in de gebruikte bronbestanden onjuist of verouderd dan levert de bestandskoppeling foutieve informatie op en ontstaat een beeld van de burger dat niet strookt met de werkelijkheid. Dit kan leiden tot een verkeerde beoordeling met mogelijk negatieve consequenties voor de burger. Wanneer bij de bestandsvergelijking in het kader van het IPW-project een onjuist adres wordt gekoppeld aan inkomens- en vermogensgegevens en het resultaat wordt gebruikt voor aanschrijving dan krijgt een derde ten onrechte inzicht in de financiële situatie van een medeburger. Wanneer anderzijds de gebruikte inkomens- en vermogensgegevens onjuist of
BLAD
3
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
verouderd zijn, wordt ten onrechte de indruk gewekt dat de aangeschreven burger in aanmerking komt voor bijzondere bijstandsproducten. Een aanvraag daartoe draait dan uit op een teleurstelling. Beide scenario’s zijn onwenselijk en dienen zoveel mogelijk te worden voorkomen. Juridisch kader De gegevensverwerking van de voorgenomen bestandskoppeling dient aan verschillende wetten te worden getoetst. Voor de bestandskoppeling in het kader van het IPW-project zijn de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), Wet werk en bijstand (WWB), de Wet Algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb), de Algemene wet Inzake Rijksbelastingen (AWR) en de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (WGBA) van belang. De volledige tekst van de artikelen waaraan is getoetst, vindt u in bijlage 2. Wettelijke grondslag Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien daarvoor een wettelijke grondslag is. Artikel 8 Wbp bevat een limitatieve opsomming van de gronden die een verwerking van persoonsgegevens rechtvaardigen. De verwerking van persoonsgegevens in het kader van het IPW-project kan op artikel 8 e Wbp worden gebaseerd. Dit artikel biedt een grondslag indien de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt. Artikel 8 e Wbp bevat twee elementen waarvan per geval moet worden getoetst of daar sprake van is. Er dient sprake te zijn van een publiekrechtelijke taak en de gegevensverwerking dient noodzakelijk te zijn voor de goede vervulling van deze taak. Het noodzakelijkheidsvereiste omvat toetsing aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Wettelijke verplichting of publiekrechtelijke taak De bestrijding van armoede is een taak van de overheid. Deze taak wordt op verschillende overheidsniveaus door verschillende organisaties uitgevoerd. Zo verlenen de gemeenten op grond van de Wet werk en bijstand (WWB) financiële ondersteuning aan burgers die onvoldoende bestaansmiddelen hebben. De uitvoering van de WWB is een wettelijke verplichting voor de gemeenten. Wanneer persoonsgegevens worden verwerkt voor de uitvoering van de WWB zijn de specifieke informatiebepalingen uit deze wet van toepassing. Er is bij de uitvoering van de WWB sprake van een rechtsverhouding tussen de gemeente en de burger. In artikel 35 WWB is de verstrekking van bijzondere bijstand geregeld. Het gaat daarbij om individuele verstrekking op aanvraag voor noodzakelijke bestaanskosten die de aanwezige financiële draagkracht van de aanvrager te boven gaan. Omdat het bij de gemeentelijke voorzieningen in het kader van het IPW-project niet gaat om noodzakelijke bestaanskosten en de burger bovendien geen aanvraag daartoe heeft gedaan, kan de gegevensverwerking niet op artikel 35 WWB worden gebaseerd. Daarnaast is er sprake van verwerking van persoonsgegevens van burgers die niet bekend zijn bij de sociale dienst. De bestrijding van armoede door gemeenten houdt echter meer in dan louter het verstrekken van een inkomen op het bestaansminimum. Verstrekking van bijzondere bijstand aan nietuitkeringsgerechtigden in het kader van bestrijding van armoede en sociale uitsluiting behoort eveneens tot de taak van de gemeenten. Daarbij is, zoals gesteld, niet altijd sprake van verstrekking als gevolg van een wettelijke verplichting maar van aanvullend lokaal beleid. De
BLAD
4
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
uitvoering van dit beleid kan worden geschaard onder de goede uitvoering van een publiekrechtelijke taak, namelijk armoedebestrijding. Daarmee voldoet de gegevensverwerking ten behoeve van het IPW-project aan dit element uit artikel 8 e Wbp. Noodzaak koppeling Artikel 8 e Wbp bevat als tweede toetsingselement het noodzakelijkheidsvereiste. Aan het noodzakelijkheidseiste wordt voldaan wanneer het in te zetten middel, in casu de bestandskoppeling, in verhouding staat tot het doel (proportionaliteitsvereiste) en dit doel niet op een minder op de persoonlijke levenssfeer ingrijpende wijze kan worden bereikt (subsidiariteitsvereiste). De proportionaliteitstoets houdt in dat de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkenen niet onevenredig mag zijn in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel. Het doel van de bestandskoppeling bij het IPW-project is het in beeld brengen en benaderen van een groep nu nog onbekende burgers die, gelet op hun inkomen en vermogen, aanspraak kan maken op bijzondere bijstandsproducten. Wanneer een aanzienlijk deel van deze groep inderdaad wordt bereikt en wanneer zij vervolgens gebruik gaan maken van de bijzondere bijstandsproducten is het doel van de bestandskoppeling bereikt. De inkomens- en sociale positie van deze groep burgers is dan verbeterd en daarmee zijn armoede en de gevolgen daarvan afgenomen. Het CBP merkt op dat de koppeling en aanschrijving zullen moeten plaatsvinden en vervolgens de toename van het aantal aanvragen voor bijzondere bijstand moet worden gemeten om te beoordelen in hoeverre het gebruik als gevolg van de activiteiten is toegenomen. Uit de evaluatie van het project moet blijken in hoeverre de koppeling van gegevens heeft bijdragen aan de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting door de lokale overheid. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer bestaat hieruit dat enkele functionarissen van de gemeente inzicht krijgen in de financiële situatie van een groep burgers. In de huidige situatie wordt de bijzondere bijstand onderbenut. Onbekendheid van de regelingen bij een deel van de doelgroep lijkt hiervan een oorzaak te zijn. Deze onbekendheid kan worden teruggedrongen door de bijzondere bijstand gericht onder de aandacht van de doelgroep te brengen. De gegevensverwerking zal verder geen negatieve consequenties voor de burger hebben. Het CBP is van oordeel dat de inbreuk die op de persoonlijke levenssfeer wordt gemaakt in evenredige verhouding staat tot het doel van de verwerking. Dit betekent dat een zorgvuldig voorbereid en uitgevoerd proefproject om de bijzondere bijstand gericht onder de aandacht van de doelgroep te brengen, kan plaatsvinden. Wanneer de respons naar aanleiding van de aanschrijving teleurstellend is, ligt de uitvoering van nieuwe projecten minder voor de hand. De proportionaliteitsafweging houdt tevens in dat bestandskoppeling alleen mag worden ingezet voor het onder de aandacht brengen van bijzondere bijstandsproducten die een substantiële bijdrage leveren aan de bestrijding van armoede bij de doelgroep. In concreto gaat het dan om financiële tegemoetkomingen, zoals kwijtschelding van gemeentelijke belastingen of materiële zaken, zoals een computer voor gezinnen met schoolgaande kinderen. Van disproportionaliteit is sprake wanneer bestandskoppeling wordt ingezet om burgers te benaderen voor bijzondere
BLAD
5
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
bijstandsproducten die een geringe financiële waarde vertegenwoordigen. Bij de proportionaliteitsafweging hoort tenslotte ook dat koppelingen met mate plaatsvinden. Het subsidiariteitsvereiste houdt in dat wanneer het doel langs een minder op de persoonlijke levenssfeer ingrijpende wijze kan worden bereikt, dit middel dient te worden ingezet. Bij het onder de aandacht brengen van bijzondere bijstandsproducten kan dan gedacht worden aan algemene voorlichting. Dit kan bijvoorbeeld door advertenties in huis aan huis bladen of door bij de aanslag voor gemeentelijke belastingen een folder mee te sturen over de criteria voor kwijtschelding. Ook kunnen burgers die reeds eerder gebruik maakten van bijzondere bijstandsproducten of kwijtschelding aanvroegen actief worden gewezen op andere producten. Gelet op de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer en het gegeven dat er altijd burgers zijn die het niet op prijs stellen, moet bestandskoppeling als laatste middel om burgers te bereiken, worden ingezet. Dit betekent dat alle minder ingrijpende methoden moeten zijn benut voordat tot koppeling van gegevensbestanden kan worden overgegaan. De algemene veronderstelling of een op het verleden gebaseerde ervaring dat een subsidiaire methode onvoldoende respons oplevert, maakt niet dat meteen tot het koppelen van bestanden kan worden overgegaan. Naast bestandskoppeling en algemene voorlichting dient er ook steeds aandacht te worden besteed aan zaken die het indienen van een aanvraag voor bijzondere bijstand belemmeren, zoals de vereenvoudiging van ingewikkelde aanvraagformulieren en beperking van het aantal bewijsstukken die een aanvrager moet overleggen. Verenigbaar gebruik Door de bestandskoppeling worden gegevens uit de bronbestanden verwerkt voor andere doelen dan waarvoor de gegevens oorspronkelijk werden verkregen. Naast een wettelijke grondslag voor de bestandskoppeling dient de gegevensverwerking de verenigbaarheidstoets uit artikel 9, tweede lid, Wbp te kunnen doorstaan. De verenigbaarheidstoets bevat vijf aspecten waaraan in ieder geval moet worden getoetst. Daarbij richt het CBP zich in het bijzonder op het gebruik van de gegevens van de Belastingdienst. Verwantschap De gegevens betreffende inkomen en vermogen zijn door de Belastingdienst primair verkregen met het oog op de heffing en invordering van belasting. Daarnaast worden de gegevens door de Belastingdienst ook gebruikt voor andere doeleinden, zoals de verstrekking van zorg- en huurtoeslag. De bijzondere bijstandsproducten waar het bij het IPW-project om gaat zijn niet bedoeld voor het bedrijven van inkomenspolitiek. Veelal zal het gaan om verstrekkingen in natura, zoals abonnementen. Het CBP constateert derhalve dat de gegevens van de Belastingdienst welliswaar relevant zijn voor het bepalen van het recht op bijzondere bijstand , maar dat er geen verwantschap is tussen het doel waarvoor de gegevens door de Belastingdienst werden verkregen namelijk de heffing van belasting en het verlenen van bijzondere bijstand door de lokale overheid. Het ontbreken van verwantschap weegt op negatieve wijze mee bij de verenigbaarheidstoets.
Aard gegevens
BLAD
6
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
Financiële gegevens zijn geen bijzondere gegevens in de zin van hoofdstuk 2, paragraaf 2 Wbp. In de praktijk hechten burgers grote waarde aan de bescherming van gegevens die over inkomen en vermogen gaan. In dit licht dient terughoudend met het koppelen van inkomens- en vermogensgegevens te worden omgegaan. De gevoeligheid van financiële gegevens in het maatschappelijk verkeer weegt op negatieve wijze mee bij de verenigbaarheidstoets. Gevolgen voor betrokkenen Door de bestandskoppeling worden burgers benaderd en gewezen op het recht op bijzondere bijstand. De burger is vervolgens vrij om te reageren. Indien de burger niet reageert, heeft dit geen gevolgen. De gemeente zal de door bestandskoppeling verkregen gegevens niet voor andere doeleinden gebruiken. Indien de bestandskoppeling wordt uitgevoerd met inachtneming van alle voorwaarden die de wet daaraan stelt, zal deze geen negatieve gevolgen voor betrokkenen hebben. Dit weegt op positieve wijze mee bij de verenigbaarheidstoets. Wijze waarop gegevens zijn verkregen De burger is verplicht om zich in te schrijven in de GBA. De burger is eveneens verplicht om zijn gegevens aan de Belastingdienst te verstrekken. Het feit dat de burger zich niet aan verwerking van zijn gegevens in de bronbestanden kan onttrekken, weegt op negatieve wijze mee bij de verenigbaarheidstoets. Waarborgen Bij de uitvoering van het IPW-project worden een aantal waarborgen in acht genomen. Zo wordt er bij de bestandskoppeling gebruik gemaakt van Privacy Enhancing Technologies (hierop zal later worden ingegaan) en worden burgers voorafgaand aan de koppeling actief gewezen op het recht van verzet. Daarnaast worden de gegevens in een ‘stand alone’ omgeving bij de gemeente verwerkt en zijn zij alleen voor speciaal daartoe gemachtigde medewerkers toegankelijk. Het treffen van dergelijke waarborgen weegt op positieve wijze mee bij de verenigbaarheidstoets. Ontheffing geheimhoudingsplicht Zoals eerder is aangegeven dient bij de beoordeling of een verwerking verenigbaar is in ieder geval rekening te worden gehouden met de hiervoor benoemde aspecten. De zinsnede ‘in elk geval’ uit artikel 9, tweede lid, Wbp maakt duidelijk dat het in dit lid om een niet-limitatieve opsomming gaat. Ook andere factoren kunnen gewicht in de schaal liggen bij de beantwoording van de vraag of de verdere verwerking van persoonsgegevens verenigbaar is met de oorspronkelijke doelen waarvoor de gegevens werden verzameld. Voor het CBP weegt het feit dat de staatssecretaris van Financiën voor het IPW-project éénmalig een ontheffing op de fiscale geheimhoudingsplicht heeft gegeven op positieve wijze mee bij de verenigbaarheidstoets. Conclusie Met inachtneming van het voorafgaande acht het CBP de verdere verwerking van gegevens ten behoeve van het IPW-project verenigbaar met de doeleinden waarvoor de gegevens oorspronkelijk zijn verkregen.
Doelbinding verkregen gegevens
BLAD
7
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
Artikel 7 Wbp bepaalt dat gegevens voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden worden verzameld. Uit de melding en de door u verstrekte achtergrondinformatie blijkt dat het doel van de voorgenomen verwerking het gericht benaderen van de doelgroep van het lokale bijzondere bijstandsbeleid is. Het uiteindelijke doel is het terugdringen van het niet-gebruik van de bijzondere bijstand. Het doelbindingsprincipe vereist dat de door de bestandskoppeling verkregen gegevens alleen voor dit doel worden gebruikt. Het niet reageren op een aanschrijving door burgers mag bijvoorbeeld niet als fraudesignaal worden gebruikt. Ook mogen de indicaties over inkomen en vermogen van niet-uitkeringsgerechtigden niet voor andere lokale doeleinden worden gebruikt. Artikel 7 Wbp vereist dat het doel van de verwerking welbepaald, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd moet zijn. Dit betekent dat bij projecten vooraf duidelijk het beoogde resultaat gedefiniëerd moet worden. Ook zal uitdrukkelijk omschreven moeten worden wat de bijzondere bijstandsproducten precies inhouden en of koppeling om deze producten gericht onder de aandacht te brengen een gerechtvaardigd doeleinde is. Kwaliteit gegevens Artikel 11 Wbp handelt over de kwaliteit van gegevens. De verantwoordelijke moet de nodige maatregelen treffen opdat persoonsgegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn. Voor bestandskoppeling betekent dit dat de verantwoordelijke zorgt voor een hoge kwaliteit van de bronbestanden. Onbetrouwbare gegevens in de bronbestanden leveren een onjuist beeld van de doelgroep op. In het voorafgaande is reeds aangegeven wat daarvan de risico’s zijn. Uit de correspondentie blijkt dat er gewerkt wordt met inkomensgegevens uit 2005. Het CBP wijst u op het risico dat deze gegevens van onvoldoende kwaliteit zijn door veroudering. Het CBP adviseert u de koppeling niet eerder uit te voeren dan dat meer recente inkomens- en vermogensgegevens bij de Belastingdienst voorhanden zijn. Wellicht heeft de Belastingdienst inmiddels gegevens van 2006 beschikbaar. Toegang, beveiliging en vernietiging van gegevens De artikelen 10, 12 en 13 Wbp stellen eisen aan de bewaartermijn, de toegang en de beveiliging van de gegevens. Het van het Inlichtingenbureau verkregen bestand met gegevens wordt door daartoe gemachtigden van het bedrijfsbureau sociale zaken verwerkt. De verwerking vindt plaats in een ‘stand alone’ omgeving. De gegevens zullen binnen de gemeente maximaal één jaar worden bewaard en gebruikt. Ten aanzien van het laatste punt merkt het CBP op dat dit, met het oog op de vereiste kwaliteit van de gegevens, de maximale bewaartermijn is. Op grond van artikel 13 Wbp moet de verantwoordelijke technische en organisatorische maatregelen treffen om onnodige verzameling en verwerking van persoonsgegevens te voorkomen. Artikel 13 Wbp vormt daarmee de grondslag voor toepassing van Privacy Enhanching Technologies (PET). Bij de voorgenomen bestandskoppeling wordt een vorm van PET toegepast. Uit de beantwoording van de door het CBP gestelde vragen blijkt dat de gemeenten het totale bestand van burgerservicenummers ontvangt met uitsluitend een indicatie inkomen hoger of lager dan het toetsbedrag (125% van het geldende minimum loon) en een indicatie rond het vermogen. De
BLAD
8
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
gemeenten krijgen dus niet de beschikking over de werkelijke inkomens- en vermogensgegevens van betrokken burgers. Het CBP wijst u erop dat verwerking van persoonsgegevens van burgers die een inkomen hoger dan het toetsbedrag hebben, voor de uitvoering van het project niet noodzakelijk is en daarom achterwege dient te blijven. Het door het Inlichtingenbureau terug te leveren bestand dient dus uitsluitend gegevens te bevatten van burgers die een inkomen onder de grenswaarde hebben en een indicatie omtrent hun vermogen. Bewerker Artikel 14 Wbp regelt de relatie tussen bewerker en verantwoordelijke. De gemeenten en de Minister van Financiën zijn verantwoordelijken in de zin van de Wbp. De bestandsvergelijking vindt plaats bij het Inlichtingenbureau dat als bewerker fungeert. Met het Inlichtingenbureau wordt een bewerkersovereenkomst afgesloten. Met recente wetswijzigingen is beoogd het Inlichtingenbureau meer ruimte te geven voor de ondersteuning van gemeenten. Het CBP beschouwt ondersteuning bij de uitvoering van het IPW-project als een voorbeeld daarvan. Informatieplicht In de artikelen 33 en 34 Wbp is de informatieplicht geregeld. Artikel 34 Wbp behandelt de verstrekking van informatie aan betrokkene indien gegevens buiten de betrokkene om zijn verkregen. Bij de voorgenomen bestandskoppeling is dit aan de orde. De informatievoorziening bij bestandskoppeling houdt het volgende in: - De burger moet op de hoogte gesteld worden van het feit dat gegevens zijn verkregen door een koppeling van bestanden; - Burgers krijgen een omschrijving van de bestanden die zijn gekoppeld; - Burgers wordt gewezen op hun recht op toegang en verbetering van gegevens. Uit de beantwoording van de vragen maakt het CBP op dat de gemeenten in de informatievoorziening via de krant en in de persoonlijke schriftelijke benadering iedere keer zullen aangeven op welke wijze de gemeente aan de gegevens is gekomen en met welk doel de bestandskoppeling is opgezet. De voornoemde punten dienen in de informatievoorziening te worden opgenomen. Recht van verzet Op grond van artikel 40 Wbp heeft de burger het recht van verzet tegen een verwerking van persoonsgegevens die op artikel 8 e of 8 f Wbp is gebaseerd. De bestandsvergelijking is gebaseerd op artikel 8 e Wbp zodat het recht van verzet van toepassing is. Voorafgaand aan de bestandsvergelijking en bij het gericht en persoonlijk benaderen van burgers worden zij gewezen op het recht van verzet. Burgers die voorafgaand aan de bestandskoppeling van het recht tot verzet gebruik maken, worden buiten gegevensverwerking gehouden. Van burgers die na de bestandskoppeling of naar aanleiding van een persoonlijke aanschrijving gebruik maken van het recht van verzet worden de aanwezige gegevens verwijderd. Zij zullen ook buiten toekomstige vormen van persoonlijke proactieve dienstverlening moeten worden gehouden.
Wet algemene bepalingen burgerservicenummer
BLAD
9
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
De bestandskoppeling zal bij het Inlichtingenbureau plaatsvinden met behulp van het Burgerservicenummer (BSN). Het BSN wordt als koppelingssleutel gebruikt. In zijn brief van 16 oktober 2007 heeft het CBP aangegeven dat er op dat moment geen wettelijk vereiste grondslag voor het gebruik van het BSN bestond. Inmiddels is op 26 november 2007 de Wet algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) in werking getreden. Artikel 10 Wabb bepaalt dat overheidsorganen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak, met inachtneming van hoofdstuk 4 van deze wet, gebruik kunnen maken van het BSN. Het wetsvoorstel regelt dat alle overheidsorganen het nummer mogen gebruiken bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van hun publieke taak, zonder dat daarvoor nadere regelgeving vereist is. Voor het gebruik buiten de kring van overheidsorganen blijft een specifieke wettelijke grondslag nodig. Het wetsvoorstel reguleert niet de gegevensverwerking in het kader waarvan het burgerservicenummer als hulpmiddel wordt gebruikt. Die gegevensverwerkingt dient aan de daarop betrekking hebbende eisen, zoals onder meer vastgelegd in de Wbp, te voldoen. De Wabb geeft voor wat betreft het gebruik van het burgerservicenummer slechts de grondslag voor overheidsorganen om het burgerservicenummer bij zo’n elders gereguleerde gegevensverwerking te gebruiken. (Tweede Kamer, vergaderjaar 2005-2006, 30312, nr. 3, p. 3) De gemeenten en de Belastingdienst zijn publiekrechtelijke organen. Omdat de bestrijding van armoede een publieke taak van de gemeenten is en de gegevensverwerking in overeenstemming met de wetgeving is, kan het gebruik van het BSN bij het IPW-project op arikel 10 Wabb worden gebaseerd. Gegevens Belastingdienst Een van de bronnen van de bestandskoppeling betreft de bij de Belastingdienst bekende inkomens- en vermogensgegevens. Op de gegevens van de Belastingdienst is de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (Awr) van toepassing. In artikel 67, eerste lid, Awr is de geheimhoudingsplicht die er op de bij de Belastingdienst bekende gegevens rust, beschreven. De gegevens mogen alleen gebruikt worden voor de uitvoering van de belastingwet of voor de heffing of de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990. In beginsel mogen bij de Belastingdienst berustende gegevens niet gebruikt worden om bepaalde groep burgers te attenderen op bijzondere bijstandsproducten. Gelet op de ruime wettelijke bevoegdheden die de Belastingdienst heeft om, soms privacygevoelige, informatie over belastingplichtigen te verzamelen, is de betekenis van de geheimhoudingsplicht groot. Naast het algemene belang van bescherming van persoonsgegevens gaat het om het belang dat personen niet van het verstrekken van gegevens aan de Belastingdienst moeten worden weerhouden door de vrees dat die gegevens voor andere doeleinden worden gebruikt dan voor een juiste en doelmatige uitvoering van de belastingwet. Tot 1 januari 2008 kon de Minister van Financiën op grond van artikel 67, tweede lid, Awr een ontheffing van de geheimhoudingsplicht verlenen. Het Voorschrift informatieverstrekking 1993 (VIV) regelde de ontheffingen krachtens artikel 67, tweede lid, Awr. Uit de door u toegezonden correspondentie blijkt dat de staatssecretaris van Financiën bij brief van 19 juli 2007 een ontheffing
BLAD
10
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
voor het IPW-project heeft verleend. Daarmee werd het gebruik van de inkomens- en vermogensgegevens ten behoeve van de door de gemeenten voorgenomen bestandskoppeling mogelijk. De Awr is per 1 januari 2008 gewijzigd. Het VIV 1993 is met ingang van deze datum ingetrokken. De onder het VIV 1993 verleende ontheffingen die geen structureel karakter hebben en dus niet opgenomen zijn in artikel 43 c van de Uitvoeringsregeling AWR, blijven geldig zij het met artikel 67, derde lid, AWR als juridische basis. De wetswijziging heeft derhalve geen invloed op de rechtmatigheid van het gebruik van de gegevens voor het IPW-project. Uit uw brief blijkt dat het voornemen bestaat om bij de Belastingdienst bekende gegevens vaker te gebruiken voor proactieve dienstverlening. Het aangepaste artikel 67, tweede lid, Awr regelt de structurele gegevensverstrekking door de Belastingdienst aan bestuursorganen. Naast specifieke wettelijke verplichtingen (als bedoeld in artikel 67, tweede lid, onder a, Awr) is in de Uitvoeringsregeling AWR 1994 (op grond van artikel 67, tweede lid, onder b, Awr) opgenomen aan welke bestuursorganen en voor welke doelen gegevens kunnen worden verstrekt. Het CBP wijst u erop dat de verstrekking van gegevens ten behoeve van proactieve dienstverlening momenteel geen specifieke wettelijke basis heeft en dat de Uitvoeringsregeling AWR 1994 evenmin in verstrekking voor dit doeleinde voorziet. Een ontheffing op de geheimhoudingsplicht (artikel 67, derde lid, Awr) kan alleen nog in zeer bijzondere gevallen worden verleend, zodat voor een nieuwe gegevensverstrekking ten behoeve van proactieve dienstverlening een aanpassing van de Uitvoeringsregeling AWR 1994 noodzakelijk zal zijn. Een eventueel voorstel tot aanpassing van de Uitvoeringsregeling AWR 1994 dient te worden onderbouwd. De evaluatie van het IPW-project kan hier een rol in spelen. Uit de evaluatie moet blijken ik hoeverre de gegevensverwerking heeft bijgedragen aan de terugdringing van het nietgebruik van de bijzondere bijstand. Daarnaast spelen ook zaken zoals de kwaliteit van het door koppeling verkregen gegevensbestand, het gebruik van het recht van verzet, klachten over de gegevensverwerking en het verwachtingspatroon van de burger een rol bij de beoordeling door het CBP van een voorstel tot aanpassing van de Uitvoeringsregeling AWR 1994. Gegevens Gemeentelijke basisadministratie Om de doelgroep te kunnen benaderen worden de van de Belastingdienst verkregen gegevens bij het Inlichtingenbureau gekoppeld aan de gegevens uit de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Concreet gaat het om BSN-nummers uitgesplitst naar de leefvormen alleenstaanden, alleenstaande ouders en gezinnen. Op de gegevens uit de GBA is de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (WGBA) van toepassing. In artikel 88 WGBA is de verstrekking aan afnemers geregeld. Dit zijn zowel buitengemeentelijke als de binnengemeentelijke afnemers, zoals de afdeling sociale zaken. Op verzoek van de afdeling sociale zaken kunnen de algemene gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van het IPW-project op grond van dit artikel uit de GBA worden verstrekt. Op grond van artikel 96 WGBA is er een gemeentelijke verordening vereist voor systematische verstrekking van gegevens aan binnengemeentelijke afnemers. Omdat het bij het IPW-project om een incidentele verstrekking gaat, is een gemeentelijke verordening niet noodzakelijk. Met het oog op de controleerbaarheid van verstrekkingen uit de GBA dient van incidentele aanlevering van
BLAD
11
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
gegevens op grond van artikel 88 WGBA een aantekening bij de afdeling burgerzaken te worden gemaakt. Proactieve dienstverlening versus fraudebestrijding Bestandskoppeling kan voor verschillende doeleinden worden ingezet. De afgelopen jaren heeft het CBP een aantal koppelingsprojecten ten behoeve van fraudebestrijding onderzocht en kritisch beschouwd. Daarbij speelde het noodzakelijkheidsvraagstuk een belangrijke rol. Bij fraudebestrijding in de sociale zekerheid deed de vraag zich voor in welke mate en op welke wijze de overheid een groep uitkeringsontvangers, jegens wie geen concrete verdenking bestaat, mag controleren. De overheid dient evenwichtig met haar macht om burgers te controleren om te gaan. Dit betekent dat de overheid haar macht niet ongebreideld kan inzetten om te bezien of dit iets oplevert. Fraudebestrijding door bestandskoppeling dient daarom te zijn gebaseerd op een risicoanalyse. Wanneer er op basis van een risicoanalyse wordt gekoppeld, is er sprake van een evenredige verhouding tussen het doel van de gegevensverwerking en de inbreuk die door de gegevensverwerking op de persoonlijke levenssfeer van betrokkenen wordt gemaakt. Daarmee is er sprake van een evenwichtig overheidsoptreden jegens een groep onverdachte burgers. De bestandskoppeling ten behoeve van proactieve dienstverlening is van een andere orde dan die bij fraudebestrijding. Het gaat bij proactieve dienstverlening niet om de inzet van een controlemiddel jegens burgers. Bestandskoppeling wordt ingezet om een specifieke groep burgers in beeld te brengen en te benaderen om hen te wijzen op voor hen bedoelde voorzieningen. De gegevensverwerking heeft geen negatieve consequenties voor de burger en de burger is vrij om te kiezen of hij al dan niet gebruik maakt van de aangeboden voorzieningen. Bestandskoppeling ten behoeve van fraudebestrijding heeft een meer dwingend karakter dan die voor proactieve dienstverlening. Bij een bestandskoppeling in het kader van fraudebestrijding kan een burger, zonder dat hij dit weet, onderwerp worden van een fraudeonderzoek. De inbreuk op de persoonlijke levenssfeer bij fraudebestrijding door bestandskoppeling is dan ook ingrijpender dan bij bestandskoppeling ten behoeve van proactieve dienstverlening, waar enkele overheidsfunctionarissen inzicht krijgen in de financiële situatie van een beperkte groep burgers. Dit betekent niet dat bestandskoppeling ten behoeve van proactieve dienstverlening zondermeer is toegestaan. De verantwoordelijke die tot koppeling wil overgaan zal zich iedere keer rekenschap moeten kunnen geven van zijn afwegingen. In het voorafgaande heeft het CBP de betekenis van het wettelijk kader voor bestandskoppeling en proactieve dienstverlening geschetst. Nu de norm is uitgewerkt, zal het CBP zich, evenals bij fraudebestrijding, richten op de handhaving daarvan.
Bijlage 2
Wettelijk kader
BLAD
12
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) Artikel 7 Persoonsgegevens worden voor welbepaalde, uitdrukkelijk omschreven en gerechtvaardigde doeleinden verzameld. Artikel 8 Persoonsgegevens mogen slechts worden verwerkt indien: a. de betrokkene voor de verwerking zijn ondubbelzinnige toestemming heeft verleend; b. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de uitvoering van een overeenkomst waarbij de betrokkene partij is, of voor het nemen van precontractuele maatregelen naar aanleiding van een verzoek van de betrokkene en die noodzakelijk zijn voor het sluiten van een overeenkomst; c. de gegevensverwerking noodzakelijk is om een wettelijke verplichting na te komen waaraan de verantwoordelijke onderworpen is; d. de gegevensverwerking noodzakelijk is ter vrijwaring van een vitaal belang van de betrokkene; e. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak door het desbetreffende bestuursorgaan dan wel het bestuursorgaan waaraan de gegevens worden verstrekt, of f. de gegevensverwerking noodzakelijk is voor de behartiging van het gerecht vaardigde belang van de verantwoordelijke of van een derde aan wie de gegevens worden verstrekt, tenzij het belang of de fundamentele rechten en vrijheden van de betrokkene, in het bijzonder het recht op bescherming van de persoonlijke levenssfeer, prevaleert. Artikel 9 1. Persoonsgegevens worden niet verder verwerkt op een wijze die onverenigbaar is met de doeleinden waarvoor ze zijn verkregen. 2. Bij de beoordeling of een verwerking onverenigbaar is als bedoeld in het eerste lid, houdt de verantwoordelijke in elk geval rekening met: a. de verwantschap tussen het doel van de beoogde verwerking en het doel waarvoor de gegevens zijn verkregen; b. de aard van de betreffende gegevens; c. de gevolgen van de beoogde verwerking voor de betrokkene; d. de wijze waarop de gegevens zijn verkregen en e. de mate waarin jegens de betrokkene wordt voorzien in passende waarborgen. 3. Verdere verwerking van de gegevens voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden, wordt niet als onverenigbaar beschouwd, indien de verantwoordelijke de nodige voorzieningen heeft getroffen ten einde te verzekeren dat de verdere verwerking uitsluitend geschiedt ten behoeve van deze specifieke doeleinden. 4. De verwerking van persoonsgegevens blijft achterwege voor zover een geheimhoudingsplicht uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift daaraan in de weg staat. Artikel 10 1. Persoonsgegevens worden niet langer bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkene te identificeren, dan noodzakelijk is voor de verwerkelijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt.
BLAD
13
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
2. Persoonsgegevens mogen langer worden bewaard dan bepaald in het eerste lid voor zover ze voor historische, statistische of wetenschappelijke doeleinden worden bewaard, en de verantwoordelijke de nodige voorzieningen heeft getroffen ten einde te verzekeren dat de desbetreffende gegevens uitsluitend voor deze specifieke doeleinden worden gebruikt. Artikel 11 1. Persoonsgegevens worden slechts verwerkt voor zover zij, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, toereikend, ter zake dienend en niet bovenmatig zijn. 2. De verantwoordelijke treft de nodige maatregelen opdat persoonsgegevens, gelet op de doeleinden waarvoor zij worden ve rzameld of vervolgens worden verwerkt, juist en nauwkeurig zijn. Artikel 12 1. Een ieder die handelt onder het gezag van de verantwoordelijke of van de bewerker, alsmede de bewerker zelf, voor zover deze toegang hebben tot persoonsgegevens, verwerkt deze slechts in opdracht van de verantwoordelijke, behoudens afwijkende wettelijke verplichtingen. 2. De personen, bedoeld in het eerste lid, voor wie niet reeds uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift een geheimhoudingsplicht geldt, zijn verplicht tot geheimhouding van de persoonsgegevens waarvan zij kennis nemen, behoudens voor zover enig wettelijk voorschrift hen tot mededeling verplicht of uit hun taak de noodzaak tot mededeling voortvloeit. Artikel 272, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is niet van toepassing. Artikel 13 De verantwoordelijke legt passende technische en organisatorische maatregelen ten uitvoer om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking. Deze maatregelen garanderen, rekening houdend met de stand van de techniek en de kosten van de tenuitvoerlegging, een passend beveiligingsniveau gelet op de risico's die de verwerking en de aard van te beschermen gegevens met zich meebrengen. De maatregelen zijn er mede op gericht onnodige verzameling en verdere verwerking van persoonsgegevens te voorkomen. Artikel 14 1. Ind ien de verantwoordelijke persoonsgegevens te zijnen behoeve laat verwerken door een bewerker, draagt hij zorg dat deze voldoende waarborgen biedt ten aanzien van de technische en organisatorische beveiligingsmaatregelen met betrekking tot de te verrichten verwerkingen. De verantwoordelijke ziet toe op de naleving van die maatregelen. 2. De uitvoering van verwerkingen door een bewerker wordt geregeld in een overeenkomst of krachtens een andere rechtshandeling waardoor een verbintenis ontstaat tussen de bewerker en de verantwoordelijke. 3. De verantwoordelijke draagt zorg dat de bewerker a. de persoonsgegevens verwerkt in overeenstemming met artikel 12, eerste lid en b. de verplichtingen nakomt die op de verantwoordelijke rusten ingevolge artikel 13. 4. Is de bewerker gevestigd in een ander land van de Europese Unie, dan draagt de verantwoordelijke zorg dat de bewerker het recht van dat andere land nakomt, in afwijking van het derde lid, onder b. 5. Met het oog op het bewaren van het bewijs worden de onderdelen van de overeenkomst of de
BLAD
14
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
rechtshandeling die betrekking hebben op de bescherming van persoonsgegevens, alsmede de beveiligingsmaatregelen als bedoeld in artikel 13 schriftelijk of in een andere, gelijkwaardige vorm vastgelegd. Artikel 33 1. Indien persoonsgegevens worden verkregen bij de betrokkene, deelt de verantwoordelijke vóór het moment van de verkrijging de betrokkene de informatie mede, bedoeld in het tweede en derde lid, tenzij de betrokkene daarvan reeds op de hoogte is. 2. De verantwoordelijke deelt de betrokkene zijn identiteit en de doeleinden van de verwerking waarvoor de gegevens zijn bestemd, mede. 3. De verantwoordelijke verstrekt nadere informatie voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder zij worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt, nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen. Artikel 34 1. Indien persoonsgegevens worden verkregen op een andere wijze dan bedoeld in artikel 33, deelt de verantwoordelijke de betrokkene de informatie mede, bedoeld in het tweede en derde lid, tenzij deze reeds daarvan op de hoogte is: a. op het moment van vastlegging van hem betreffende gegevens, of b. wanneer de gegevens bestemd zijn om te worden verstrekt aan een derde, uiterlijk op het moment van de eerste verstrekking. 2. De verantwoordelijke deelt de betrokkene zijn identiteit en de doeleinden van de verwerking mede. 3. De verantwoordelijke verstrekt nadere informatie voor zover dat gelet op de aard van de gegevens, de omstandigheden waaronder zij worden verkregen of het gebruik dat ervan wordt gemaakt, nodig is om tegenover de betrokkene een behoorlijke en zorgvuldige verwerking te waarborgen. 4. Het eerste lid is niet van toepassing indien mededeling van de informatie aan de betrokkene onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. In dat geval legt de verantwoordelijke de herkomst van de gegevens vast. 5. Het eerste lid is evenmin van toepassing indien de vastlegging of de verstrekking bij of krachtens de wet is voorgeschreven. In dat geval dient de verantwoordelijke de betrokkene op diens verzoek te informeren over het wettelijk voorschrift dat tot de vastlegging of verstrekking van de hem betreffende gegevens heeft geleid. Artikel 40 1. Indien gegevens het voorwerp zijn van verwerking op grond van artikel 8, onder e en f, kan de betrokkene daartegen bij de verantwoordelijke te allen tijde verzet aantekenen in verband met zijn bijzondere persoonlijke omstandigheden. 2. De verantwoordelijke beoordeelt binnen vier weken na ontvangst van het verzet of het verzet gerechtvaardigd is. Indien het verzet gerechtvaardigd is beëindigt hij terstond de verwerking. 3. De verantwoordelijke kan voor het in behandeling nemen van een verzet een vergoeding van kosten verlangen, die niet hoger mag zijn dan een bij of krachtens algemene maatregel van bestuur vast te stellen bedrag. De vergoeding wordt teruggegeven in geval het verzet gegrond wordt bevonden. 4. Dit artikel is niet van toepassing op openbare registers die bij de wet zijn ingesteld.
BLAD
15
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
Wet werk en bijstand (WWB) Artikel 35 Bijzondere bijstand 1. Onverminderd paragraaf 2.2 heeft de alleenstaande of het gezin recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de langdurigheidstoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm, waarbij artikel 31, tweede lid, en artikel 34, tweede lid, niet van toepassing zijn. Het college bepaalt het begin en de duur van de periode waarover het vermogen en het inkomen in aanmerking wordt genomen. 2. Het college kan bijzondere bijstand weigeren indien de in het eerste lid bedoelde kosten binnen twaalf maanden een bedrag van €|117,00 niet te boven gaan. 3. In afwijking van het eerste lid kan bijzondere bijstand ook aan een persoon van 65 jaar of ouder, behorend tot een bepaalde categorie, worden verleend, zonder dat wordt nagegaan of ten aanzien van die persoon de hierna bedoelde kosten ook daadwerkelijk noodzakelijk zijn of gemaakt zijn, indien ten aanzien van de categorie waartoe hij behoort aannemelijk is dat die zich in bijzondere omstandigheden bevindt die leiden tot bepaalde noodzakelijke kosten van bestaan waarin de algemene bijstand niet voorziet en die de aanwezige draagkracht te boven gaan. 4. voor zover de gemeente krachtens de Wet op de loonbelasting 1964 inhoudingsplichtige is, wordt de bijzondere bijstand verhoogd met de loonbelasting en premies volksverzekeringen, alsmede met de vergoeding, bedoeld in artikel 46 van de Zorgverzekeringswet. Wet Algemene bepalingen burgerservicenummer (Wabb) Hoofdstuk 4. Algemene bepalingen betreffende het gebruik van het burgerservicenummer en de beheervoorziening Paragraaf 1. Het gebruik van het burgerservicenummer Artikel 10 Overheidsorganen kunnen bij het verwerken van persoonsgegevens in het kader van de uitvoering van hun taak gebruik maken van het burgerservicenummer, met inachtneming van hetgeen bij of krachtens dit hoofdstuk is bepaald. Artikel 11 1. Bij het uitwisselen van persoonsgegevens tussen gebruikers onderling, waarbij een persoonsnummer wordt gebruikt als middel om persoonsgegevens in verband te brengen met een persoon aan wie een burgerservicenummer is toegekend, wordt het burgerservicenummer van die persoon vermeld. 2. Het eerste lid is niet van toepassing voor zover: a. ten behoeve van de desbetreffende gegevensverwerking bij of krachtens wet het gebruik van een ander persoonsnummer dan het burgerservicenummer is voorgeschreven; b. sprake is van bijzondere omstandigheden waarin het gebruik van het burgerservicenummer in een individueel geval onwenselijk is met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene, de opsporing of vervolging van strafbare feiten dan wel de veiligheid van de staat.
BLAD
16
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
Artikel 12 Indien bij het verwerken van persoonsgegevens een burgerservicenummer wordt gebruikt, vergewist de gebruiker zich ervan dat het burgerservicenummer betrekking heeft op de persoon wiens persoonsgegevens hij verwerkt. Artikel 13 Degene aan wie een burgerservicenummer is toegekend, dan wel diens wettelijk vertegenwoordiger, kan niet worden verplicht bij het verstrekken van persoonsgegevens aan een gebruiker een ander persoonsnummer te verstrekken dan het burgerservicenummer dat aan hem, onderscheidenlijk aan degene die hij vertegenwoordigt, is toegekend. Paragraaf 2. Het verstrekken van inlichtingen aan gebruikers Artikel 14 Aan een gebruiker worden op zijn verzoek uit het nummerregister de inlichtingen verstrekt, die hij nodig heeft in verband met het gebruik van een burgerservicenummer. Artikel 15 1. Aan een overheidsorgaan worden in verband met de uitvoering van artikel 12 op zijn verzoek uit de registraties, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d, de gegevens verstrekt, die hij nodig heeft teneinde na te gaan: a. of aan een bepaalde persoon reeds een burgerservicenummer is toegekend en zo ja, welk burgerservicenummer; b. aan welke persoon een bepaald burgerservicenummer is toegekend; c. of het Nederlandse document, met behulp waarvan een persoon zich identificeert, een document is als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1°, 2° of 4°, van de Wet op de identificatieplicht. 2. Met betrekking tot een gebruiker, niet zijnde een overheidsorgaan, is het eerste lid, aanhef en onder c, van overeenkomstige toepassing. 3. Bij of krachtens de wet kunnen gevallen worden geregeld, waarin een gebruiker, niet zijnde een overheidsorgaan, in verband met de uitvoering van artikel 12 bevoegd dan wel gehouden is een registratie als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d, te raadplegen teneinde na te gaan: a. of aan een bepaalde persoon reeds een burgerservicenummer is toegekend en zo ja, welk burgerservicenummer; b. aan welke persoon een bepaald burgerservicenummer is toegekend. 4. In de gevallen, bedoeld in het derde lid, is het eerste lid van overeenkomstige toepassing. Artikel 16 1. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden nadere regels gesteld betreffende de voorwaarden waaronder en de wijze waarop gebruikers in verband met de uitvoering van deze paragraaf gebruik kunnen maken van: a. het nummerregister; b. de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d. 2. Bij of krachtens de maatregel, bedoeld in het eerste lid, worden regels gesteld omtrent de verplichtingen van overheidsorganen om gegevens te verstrekken die voor de uitvoering van deze paragraaf noodzakelijk zijn. De maatregel bepaalt in ieder geval welke gegevens in verband met de uitvoering van deze paragraaf aan een gebruiker worden verstrekt.
BLAD
17
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
3. Bij of krachtens de maatregel, bedoeld in het eerste lid, worden in ieder geval regels gesteld betreffende de beveiliging van de technische voorzieningen, waarmee de gebruikers kunnen aansluiten op de beheervoorziening. Paragraaf 3. Sectorale berichtenvoorzieningen Artikel 17 1. Bij algemene maatregel van bestuur, op voordracht van Onze Minister die het aangaat, kan worden bepaald dat bij of krachtens de maatregel aangewezen gebruikers of categorieën van gebruikers uitsluitend door tussenkomst van een bij de algemene maatregel van bestuur ingestelde sectorale berichtenvoorziening gebruik kunnen maken van de voorzieningen, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c en d. De maatregel bepaalt wie met betrekking tot de sectorale berichtenvoorziening de verantwoordelijke is. 2. Bij de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, kan tevens worden bepaald dat voor bij of krachtens de maatregel aangewezen gebruikers of categorieën van gebruikers een bevoegdheid of een verplichting geldt als bedoeld in artikel 15, derde lid. 3. De verantwoordelijke, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, levert de inlichtingen, bedoeld in artikel 14, alsmede de gegevens, bedoeld in artikel 15, eerste lid, door aan de gebruiker die door tussenkomst van de sectorale beheervoorziening de inlichtingen, onderscheidenlijk de gegevens, verzocht. 4. De artikelen 14 en 15, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de verantwoordelijke, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin. 5. De verantwoordelijke, bedoeld in het eerste lid, tweede volzin, gaat na of degene die door tussenkomst van de sectorale berichtenvoorziening toegang tot een voorziening als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c of d, verlangt een krachtens het eerste lid aangewezen gebruiker is dan wel behoort tot een daartoe krachtens het eerste lid aangewezen categorie van gebruikers. 6. Bij of krachtens de algemene maatregel van bestuur, bedoeld in het eerste lid, worden nadere regels gesteld met betrekking tot de inrichting, de instandhouding, de werking en de beveiliging van de sectorale berichtenvoorziening. Algemene wet Inzake Rijksbelastingen (AWR) Artikel 67 1. Het is een ieder verboden hetgeen hem uit of in verband met enige werkzaamheid bij de uitvoering van de belastingwet over de persoon of zaken van een ander blijkt of wordt meegedeeld, verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet of voor de invordering van enige rijksbelasting als bedoeld in de Invorderingswet 1990 (geheimhoudingsplicht). 2. De geheimhoudingsplicht geldt niet indien: a. enig wettelijk voorschrift tot de bekendmaking verplicht; b. bij regeling van Onze Minister is bepaald dat bekendmaking noodzakelijk is voor de goede vervulling van een publiekrechtelijke taak van een bestuursorgaan; c. bekendmaking plaatsvindt aan degene op wie de gegevens betrekking hebben voorzover deze gegevens door of namens hem zijn verstrekt. 3. In andere gevallen dan bedoeld in het tweede lid kan Onze Minister ontheffing verlenen van de geheimhoudingsplicht.
BLAD
18
DATUM ONS KENMERK
23 april 2008 z2007-01281
Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (WGBA) Artikel 88 1. Aan een afnemer worden op zijn verzoek de algemene gegevens en de verwijsgegevens verstrekt die noodzakelijk zijn voor de vervulling van zijn taak. Het verzoek behelst de gronden voor de verstrekking. 2. Voor zover krachtens het bepaalde in deze afdeling een algemeen gegeven wordt verstrekt waarbij een aantekening is geplaatst als bedoeld in artikel 54, wordt dat gegeven uitsluitend verstrekt onder mededeling van die aantekening. 3. Voor zover krachtens het bepaalde in deze afdeling algemene gegevens of verwijsgegevens aan een afnemer kunnen worden verstrekt, wordt hem op zijn verzoek slechts mededeling gedaan van daarop betrekking hebbende administratieve gegevens, voor zover de verzoeker aantoont dat deze gegevens noodzakelijk zijn voor de vervulling van zijn taak. Geen gegevens worden verstrekt, waaruit de verstrekking van gegevens uit de basisadministratie aan een afnemer kan worden afgeleid, voor zover dit noodzakelijk is in het belang van de veiligheid van de staat of de voorkoming, opsporing en vervolging van strafbare feiten. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan een nadere regeling worden getroffen welke afnemers het betreft en in verband met welke aan deze afnemers opgedragen wettelijke taken het niet vermelden van het gegeven over de verstrekking noodzakelijk is. 4. Voor zover krachtens het bepaalde in deze afdeling gegevens aan een afnemer kunnen worden verstrekt, wordt hem op zijn verzoek een gewaarmerkt afschrift van de in het verzoek aangewezen gegevens verstrekt. Artikel 96 1. Bij of krachtens gemeentelijke verordening worden de systematische verstrekking van gegevens aan binnengemeentelijke afnemers, de toegang van die afnemers tot de basisadministratie alsmede de verbanden tussen de basisadministratie en andere gegevensverzamelingen van de gemeente geregeld. 2. Aan het regionale politiekorps worden door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente die behoort tot de regio van het desbetreffende korps, op verzoek op dezelfde voet als aan de binnengemeentelijke afnemers gegevens verstrekt.
BLAD
19