Expertmeeting over psychische problematiek bij Marokkaans-Nederlandse jongeren
Betere zorg? Ga zelf de jongeren opzoeken! Marokkaans-Nederlandse kinderen en jongeren hebben meer gedragsstoornissen en meer kans op psychoses als (jong)volwassene dan autochtone kinderen. Toch krijgen ze verhoudingsgewijs minder vaak hulp bij ggz-instellingen. Op een expertmeeting op 7 december bespraken hulpverleners, beleidsmakers en onderzoekers hoe zij deze jongeren ‘at risk’ eerder kunnen bereiken. Dr. Ir. Afke van Rijn van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties vraagt zich in haar welkomstwoord af wat er te doen is aan de huidige situatie dat bijna de helft van de arbeidsongeschikten een uitkering heeft vanwege psychische problemen. Tijdige signalering van psychische problemen is van groot belang, concludeert de directeur Inburgering en Samenleving van BZK. Zij bepleitte hulp aan de ‘voorkant’: door en aan ouders, peuterleidsters, leerkrachten en anderen die bij de jongeren betrokken zijn. Ondanks alles wat er al gebeurt, schiet de signalering vooral bij migrantenjongeren tekort en sluiten vraag en aanbod in de hulpverlening nog onvoldoende op elkaar aan. Verbetering vergt aandacht voor deze migrantengroepen en vraagt om culturele sensitiviteit. Van Rijn is daarom blij met het gedegen onderzoek van het VUMC dat op de expertmeeting werd gepresenteerd. De resultaten daarvan zijn ook bruikbaar voor beleid, aldus Van Rijn. Presentatie onderzoek VUMC/De Bascule De expertmeeting op 7 december 2011 in Den Haag was georganiseerd door Mikado, Kenniscentrum Interculturele Zorg, samen met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK). Aanleiding was de presentatie van de eindrapportage over een onderzoek naar aard en omvang van emotionele, gedrags- en andere problemen en stoornissen en naar risico- en beschermende factoren bij Marokkaans-Nederlandse kinderen en jongeren. Dit onderzoek, uitgevoerd door drs. Marcia Adriaanse van de afdeling kinder- en jeugdpsychiatrie van het VU medisch centrum, is in 2009 gestart in opdracht van het voormalige ministerie van VROM, directie Inburgering en Integratie, onder supervisie van professor dr. Theo Doreleijers. De afronding vond plaats in overleg met het ministerie van BZK. Bij het onderzoek waren ook dr. Wim Veling en mr. dr. Lieke van Domburgh betrokken. Het rapport heeft de titel Psychische problemen en stoornissen bij Marokkaans-Nederlandse jongeren en kinderen (verschenen bij VUMC, Duivendrecht in oktober 2011).
1
Nog veel onbekend Het VUMC doet onderzoek naar kinderen met psychiatrische stoornissen die extra kwetsbaar zijn, vertelt Theo Doreleijers in zijn inleiding. Zoals naar meisjes die contact hebben met jeugdzorg en justitie, jeugdige zedendelinquenten, en kinderen beneden 12 jaar die in aanraking zijn geweest met justitie. Dankzij dit onderzoek weten we nu dat veel jeugdige zedendelinquenten problemen hebben in het autismespectrum, dat meisjes die in justitiële jeugdinrichtingen hebben gezeten vier jaar later nog slecht functioneren op verschillende gebieden, en dat screening bij ’12-minners’ die met justitie te maken hebben gehad al ernstige psychiatrische problematiek aan het licht zou kunnen brengen. Volgens de cijfers zijn de schooluitval en de criminaliteit hoger bij Marokkaans-Nederlandse kinderen en jongeren. Maar er is nog altijd veel onbekend over psychische problematiek en stoornissen bij deze jongeren. Mogelijk heeft de verhoogde maatschappelijke problematiek psychische problematiek als achtergrond. Zeker is dat de Marokkaans-Nederlandse jongeren een grotere kans lopen om als (jong)volwassene een psychotische stoornis te krijgen. Toch komen Marokkaanse kinderen en jongeren verhoudingsgewijs minder in de reguliere hulpverlening terecht, terwijl ze in de forensische psychiatrie juist oververtegenwoordigd zijn. Het onderzoek wordt nu herhaald onder jongeren in Marokko zelf, om meer inzicht te verkrijgen in oorzaken en achtergronden van de gevonden verschillen in psychische gezondheid.. De oorspronkelijke opdracht sprak over gedragsproblemen, vertelt Doreleijers. Maar in de kinder- en jeugdpsychiatrie zijn gedragsproblemen per definitie psychische problemen. Vandaar dat het onderzoek over psychische problemen en – stoornissen spreekt. Daarbij is het zaak ‘problemen’ en ‘stoornissen’ goed te onderscheiden. ‘Problemen hebben we allemaal wel,’ aldus Doreleijers. Van psychische stoornissen is sprake als de problemen zo groot zijn dat ze het dagelijks functioneren belemmeren en als de klachten binnen de criteria van het handboek voor diagnoses DSM-IV vallen. Tijdig opsporen en behandelen Binnen psychische stoornissen zijn emotionele- en gedragsstoornissen te onderscheiden, licht onderzoeker en medicus Marcia Adriaanse toe. Van emotionele stoornissen is sprake bij depressies, angststoornissen en posttraumatische stress, van gedragsstoornissen onder meer bij ADHD. In de eerste onderzoeksfase vulden 1563 kinderen en jongeren en hun leerkrachten vragenlijsten. Bij deze screening rapporteerden zowel de leerkrachten als de in totaal 408 Marokkaanse leerlingen zelf bij deze groep meer gedragsproblemen dan de Nederlandse kinderen. Op basis van de antwoorden op de vragenlijsten over psychische problemen zijn een Marokkaans-Nederlandse groep met een hoog en met een laag risico op psychische stoornissen onderscheiden. Bij 152 van deze kinderen zijn diagnostische psychiatrische interviews afgenomen door artsen. Van de hoogrisicogroep bleek 27,5% een psychische stoornis te hebben, tegen 1,2% van de jongeren uit de laagrisicogroep. Vooral gedragsstoornissen en depressies kwamen voor. Terwijl psychische klachten de helft van de jongeren uit de hoogrisicogroep in het dagelijks functioneren belemmerden. Desondanks krijgen de Marokkaanse jongeren relatief weinig hulp van de ggz. Ze zijn echter wel buitenproportioneel vaak in de forensische psychiatrie te vinden. Daarom stelden de onderzoekers van het VUMC de hypothese op dat deze jongeren pas hulp krijgen als hun problemen zijn geëscaleerd tot crimineel gedrag. Met eenvoudige screening in het basisonderwijs en op de middelbare school zou je de hoogrisicokinderen eenvoudig kunnen opsporen, aldus Marcia Adriaanse. Door tijdig een effectieve behandeling aan te bieden kun je dan voorkomen dat hun problemen zo groot worden dat ze tot ernstige maatschappelijke problemen of psychotische stoornissen leiden. Alleen, die behandelingen moeten wel bij hun belevingswereld aansluiten, dus cultuursensitief zijn, en de hulpverlening moet voldoende capaciteit hebben. Het onderzoek laat ook zien dat de risicofactoren bij Marokkaans-Nederlandse kinderen groter zijn. Tegelijkertijd zijn de beschermende factoren voor het ontwikkelen van psychische stoornissen in hun leven minder sterk, terwijl deze factoren eenzelfde invloed blijken te hebben als bij Nederlandse kinderen. Daarom moet er volgens de onderzoekers meer aandacht komen voor vermindering van de risicofactoren voor psychische problemen en versterking van de beschermende factoren bij het kind,
2
in het gezin en de omgeving en op ‘minderheidsspecifiek’ niveau. Denk aan versterking van opvoedvaardigheden van de ouders, of vermindering van uitsluiting door de maatschappij. Het veronderstelde verband tussen gebrek aan tijdige psychische hulp en opname in de forensische psychiatrie is met deze gegevens niet hard te maken, merkt Karien Stronks, hoogleraar bij het AMC, op in de discussie. Anderen brachten de beeldvorming over Marokkaanse jongeren ter sprake en suggereerden dat de emotionele problemen die ze hierdoor kunnen krijgen, kunnen bijdragen aan het ontwikkelen van gedragsstoornissen. (Geen) buitenbeentje Met die beeldvorming komt Mark, in Nederland geboren jongeman met Surinaamse ouders en een van de jongeren op de expertmeeting, dagelijks in aanraking. ‘Ik ben altijd een buitenbeetje en ik ben me altijd bewust van mijn huidskleur,’ vertelt hij in gesprek met middagvoorzitter en Mikadodirecteur Indra Boedjarath. Als gymnasiast is hij te ‘wit’ voor zwarte mensen in Nederland, maar zijn witte vrienden maken regelmatig grappen met hem vanuit stereotiepe beelden over mensen met zijn huidskleur. Hij wordt er niet altijd vrolijk van. Bij zijn eerste bezoek aan Suriname had hij zich meteen ‘thuis’ gevoeld. Zijn conclusie: ik ben Surinamer. Zijn gespreksgenoten Yacine en Tarah respectievelijk met Marokkaanse en Hindostaanse ouders – hebben minder last van zo’n buitenbeentjesgevoel, meldden ze. ‘Hagenees’ Yacine spreekt met een Haags accent, legt hij uit, en Tarah – naar eigen zeggen ‘Nederlandse van Hindostaanse afkomst’ – voelt zich helemaal opgenomen in haar vriendinnenclub. ‘Praat over wat je dwars zit, met je ouders, je vrienden, je mentor,’adviseert zij Mark. ‘Dus vrienden zijn een belangrijke weg naar hulp,’ concludeert Boedjarath uit haar woorden. Discussie geopend De migrantenjeugd verzuimt de kansen te pakken die de Nederlandse maatschappij biedt. Over deze en twee andere stellingen gaan de aanwezigen in discussie in een ‘Lagerhuis’-setting. ‘Volgens mijn vader was ik als ik op een zwarte basisschool had gezeten naar het VMBO gestuurd,’ reageert Mark als eerste op de stelling. ‘De maatschappij biedt niet genoeg kansen.’ Heeft de migrantenjeugd wel altijd voldoende informatie om de bestaande kansen te grijpen? Neem nou de techniek, werk genoeg in die branche, maar geen migrantenjongere die zo’n opleiding kiest. Dat heeft ook te maken met hun beeld over technisch werk, meent kinderpsychiater Glenn Helberg. Karien Stronks verzet zich tegen de formulering van de stelling: met zijn nadruk op migranten drukt deze de gedachten in een bepaald frame en schept daarmee mede een bepaalde werkelijkheid ‘Daar moeten we mee ophouden.’ Waarna de discussie zich concentreert op de wisselwerking tussen persoonlijke en maatschappelijke factoren. Migrantenjongeren krijgen bijvoorbeeld eerder dan autochtone jongeren het advies naar het VMBO te gaan en lopen daarmee kansen mis, zegt de een. Maar ze maken vaak ook zelf verkeerde, soms irreële beroepskeuzes, vindt een ander. Werken in de zorg, nog zo’n sector met veel vraag naar arbeidskrachten, scoort bijvoorbeeld ook slecht. Komt het er niet op aan te zorgen dat de jongeren de kansen die ze krijgen ook echt pakken? Door ze te aan te moedigen, te bemoedigen en te empoweren? Wil Velema: ‘Bij Marokkaanse jongeren zie ik soms dat ze ertoe neigen de strijd op te geven, ze vinden dat ze al zo hun best hebben gedaan.’ De overheid vindt dat migranten moeten meedoen in de samenleving, merkt Glenn Helberg op. Maar meedoen begint met meetellen. Er spelen nog zo veel uitsluitingsmechanismen. Neem het Sinterklaasfeest. ‘Het doet pijn als allochtoon om voor Zwarte Piet uitgemaakt te worden. Ik was blij met de opmerking van Sinterklaas dat niemand pijn mag hebben van zijn feest.’ Goede hulp? Over de tweede stelling - beleid en hulpverlening zijn niet in staat even goede zorg en hulp te bieden aan migrantenjeugd met psychische problemen als aan autochtone jongeren – hoeven de aanwezigen niet lang na te denken. Twee derde van de aanwezigen is het er mee eens. ‘We werken nog onvoldoende cultureel sensitief, ’ vindt Hans Attema, die bij Altrecht afdelingsmanager jeugd is. Jan van Driel, directeur van hulpverleningsinstelling Oase, noemt het een kwestie van keuzes. ‘Ons personeelsbeleid is een afspiegeling van onze doelgroep. Daardoor bieden we onze cliënten 3
herkenning.’ Mark bevestigt het nut van deze aanpak door te poneren dat autochtone Nederlanders, de meeste hulpverleners, nooit kunnen voelen wat het betekent om als allochtoon in Nederland te leven. ‘Witte hulpverleners zullen mijn problemen nooit kunnen begrijpen.’ Waarna de discussie overgaat op de vraagt hoe universeel psychische stoornissen zijn. En waarom zou je altijd door iemand met eenzelfde achtergrond geholpen moet worden? ‘Ik ben een vrouw, maar ik help ook mannen.’ ‘Die universaliteit van psychische stoornissen is nog niet bewezen,’ aldus Victor Kouratovsky, psycholoog bij Riagg Rijnmond. ‘Die goede zorg kunnen we wel leveren, mits we investeren in interculturaliseren van opleiding en behandelmogelijkheden. Systematische aandacht voor culturele aspecten is essentieel! Alleen, de verzekeraar wil niet betalen en daardoor staat alles wat al is bereikt onder grote druk.’ Hij signaleert nog een ander gevaar: de overheveling van de financiering van de jeugd-ggz naar de gemeenten. Daardoor wordt de lijn met de algemene ggz verbroken. ‘Dat is een miskenning van de zware stoornissen die kinderen kunnen hebben. In de toekomst gaat dat beleid een zware tol eisen.’ Geld speelt (g)een rol Kouratovsky’s waarschuwing is een opstap naar stelling 3: verantwoordelijkheid nemen is pas mogelijk als er geld is. Daarmee zijn slechts drie aanwezigen het eens, al komen de standpunten in de discussie dicht bij elkaar. Geld maakt ontwikkelingen mogelijk die anders niet van de grond komen, betoogt onderzoeker Sander Kramer. Getuige de projecten voor hulp aan vluchtelingen en asielzoekers, die dankzij een aparte regeling van de grond konden komen. Oogst: 40 nieuwe methodieken in drie jaar tijd. Hij krijgt bijval van iemand die het eerst oneens was met de stelling. ‘Een euroton extra was voor mijn afdeling een enorme stimulans geweest voor de hulp aan allochtone kinderen.’ Maar ligt er niet een probleem bij ggz-bestuurders, die onvoldoende verantwoordelijkheid nemen? Ineke de Bruin, directeur van Lucertis, is ervan overtuigd dat het geld er komt zodra de ambitie en de bevlogenheid er zijn. Helberg brengt vanuit het cliëntenperspectief in dat mensen wel hulp willen, maar soms niet eens het geld hebben om de tram te betalen om naar de ggz toe te komen. Indra Boedjarath wijst op de aanbeveling van het gepresenteerde VUMConderzoek om naar scholen te gaan voor vroegsignalering en vroeginterventies. ‘Wij werden door de zorgverzekeraar op de vingers getikt omdat we iets dergelijks op scholen deden. Dat mocht niet,’ zegt Ineke de Bruin. Het helpt als docenten goed kunnen signaleren, aldus Marion Ferber van SuNa uit Den Haag. ‘Wij hebben op een zwarte school mensen van jeugdhulpverleningsorganisatie De Jutters laten komen. Die namen zo nodig jongeren mee naar de hulpverlening. Dat werkte goed, een jaar lang. Toen stopte het project.’ De discussie gaat nu over signalering. Naar de mensen toegaan in plaats van wachten tot je ze tegenkomt is daarvoor essentieel. ‘We zouden eigenlijk blotevoetendokters moeten hebben,’ vindt Helberg. ‘Getrainde krachten die in de wijken rondlopen en letten op psychische en lichamelijke ziekten. Ze kunnen mensen naar zorg en welzijn begeleiden en ook voorlichting geven.’ Bij Altrecht hebben ze goede ervaringen met allochtone zorgconsulenten die mensen thuis gaan opzoeken, vertelt Hans Attema. De ggz zou mensen ook kunnen opzoeken in bijvoorbeeld buurthuizen. ‘Wat houdt jullie tegen om als ggz naar scholen toe te gaan?’ vraagt Boedjarath. ‘Dat komt toch voort uit jullie maatschappelijke opdracht!’ Ook nauwere samenwerking tussen organisaties van ggz en jeugdzorg zijn voorwaarden voor effectievere en tijdige hulp. Reflectie Erik Ruland, programmaleider experiment gezonde wijk van de gemeente Den Haag, beschouwt de uitkomsten en aanbevelingen van het onderzoek als een bevestiging van de werkwijze die in Den Haag ontwikkeld wordt. Daar lopen proefprojecten, waarbij onder meer medewerkers van De Jutters een nieuw programma ontwikkelen voor de VMBO in de krachtwijken. ‘Laagdrempelig, met stepped care.’ In Rotterdam zijn er ervaringen opgedaan met intensieve thuisinterventies, met videohometraining. De ouders zijn er blij en tevreden mee, vertelt Ineke de Bruin. Leerkrachten kunnen er bovendien ondersteuning krijgen in de vorm van modules en consulten via internet. ‘Je hoeft niet altijd fysiek aanwezig te zijn om je expertise in te zetten. Ontwikkel slimme manieren voor 4
verbeteringen. Daar zijn wel middelen voor nodig. Overleg met de zorgverzekeraars en beleidsmedewerkers van de gemeente. Die hebben daar ook een verantwoordelijkheid in.’ Er bestaat nog een grote kloof tussen de ggz, de GGD en de gemeente, signaleert Erik Ruland van de gemeente Den Haag tot slot. ‘De GGD staat dichter bij de gemeente en via de schoolarts ook dichter bij de doelgroep. Door meer samen te werken is daar op korte termijn winst te halen.’ Karien Stronks onderstreept de noodzaak van nader onderzoek. Want nog altijd is er maar beperkt empirisch materiaal voorhanden. ‘De ontwikkeling van jongeren met onderzoek volgen is hard nodig voor verbeteringen.’ Zij wijst er ook op dat het begrip sociaaleconomische status (SES) nauwelijks is gebruikt in de discussie. Maar mogelijk hangen allerlei problemen eerder samen met een lage SES dan met een allochtone achtergrond. ‘Alleen al door de woordkeus focus je op een bepaald probleem!’Haar advies: discussieer zakelijk, op basis van feitelijkheden, niet met meningen. Theo Doreleijers: ‘Bij de colleges die ik geef zie ik steeds meer goed gemotiveerde, ongecompliceerde allochtone studenten. Het gaat dus ook heel goed. Laten we dat niet vergeten!’ Beleidsmedewerker Egidio Memeo van de directie Curatieve Zorg van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Cultuur heeft de discussie met aandacht gevolgd. Hij laat weten de opgedane inzichten en aanbevelingen mee te zullen nemen naar zijn ministerie. Waarna Erica Faber van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties de bijeenkomst afsluit. Zij is blij met de grote opkomst van zoveel deskundigen vanuit de verschillende ‘bloedgroepen’. In de discussie heeft men elkaar scherp gehouden en de inzichten die dat heeft opgeleverd zullen in samenwerking met collega’s van VWS worden benut voor het beleid. ‘Dank! Het was een nuttige bijeenkomst.’
5