Beter begrijpen, beter benutten Maatschappelijke toepassingen van het hersen- en cognitieonderzoek in gezondheidszorg, onderwijs en veiligheid
Over NIHC Het Nationaal Initiatief Hersenen en Cognitie (NIHC) is een regieorgaan waarbinnen onder anderen taalwetenschappers, ICT-ers, psychiaters, neurologen, biologen, psychologen en pedagogen samen wetenschappelijk onderzoek doen naar de hersenen en hun invloed op menselijk gedrag en de maatschappij. Het NIHC streeft naar excellent onderzoek voor een beter begrip van hersenen en gedrag, maar ook naar toepassing van die onderzoeksresultaten binnen concrete maatschappelijke vraagstukken. Het Nationaal Initiatief wordt ondersteund en gecoördineerd door de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO).
4
Hersenen en cognitie: beter begrijpen, beter benutten Leon Kenemans, Nick Ramsey, Jelle Jolles, Frans Leeuw en Katy de Kogel
11
Gezondheid
12
Leren revalideren Caroline van Heugten en Rudolf Ponds
16
Verouderend brein vitaal houden Martin van Boxtel en Martie Wanders
20
Beginpunt dementie bepalen John van Swieten en Hendrik-Jan van der Waal
27
Leren
28
Hoe socialer de leerling, hoe beter de cijfers? Lydia Krabbendam en Joost van Rijn
32
Wetenschappelijk verantwoord woorden leren Ludo Verhoeven en Arda Huijbers
36
Leren in beweging Renate de Groot, Martin van Dijk en John Reumkens
43 44
Veiligheid Brein opvoeden voor beter gedrag Hanna Swaab en Rosaly Brandon
48
Psychopaten genezen Jack van Honk en Ronald Rijnders
52
Fouten en ziektes helpen voorkomen Mark Neerincx en Rico Bloemberg
56
Contact
3
Leon Kenemans Hoogleraar Biopsychologie en psychofarmacologie aan de Universiteit Utrecht en als wetenschappelijk directeur NIHC betrokken bij het onderzoeksprogramma HCMI.
Nick Ramsey Pijlercoördinator Gezondheid en als hoogleraar Neurochirurgie werkzaam bij het Universitair Medisch Centrum Utrecht.
Jelle Jolles Pijlercoördinator Leren en als hoogleraar 'Hersenen, gedrag & educatie' werkzaam bij de Vrije Universiteit Amsterdam.
Frans Leeuw Pijlercoördinator Veiligheid, als directeur verbonden aan het WODC en werkzaam als hoogleraar Recht, openbaar bestuur en sociale wetenschappen aan de Universiteit Maastricht.
Katy de Kogel Pijlercoördinator Veiligheid en als senior onderzoeker werkzaam bij het Wetenschappelijk Onderzoeken Documentatiecentrum (WODC).
Hersenen en cognitie: beter begrijpen, beter benutten ‘Het bevorderen van hersen- en cognitieonderzoek dat is gericht op maatschappelijke innovatie.’ Met dat doel ging in 2010 het grootschalige onderzoeksprogramma ‘Hersenen & Cognitie – maatschappelijke innovatie in gezondheidszorg, educatie en veiligheid’ (HCMI) van start. Binnenkort eindigt het programma, dat vaart onder de vlag van het Nationaal Initiatief Hersenen en Cognitie (NIHC). Dit boekje belicht enkele onderzoeksbevindingen en praktische toepassingen. Kennismakers en kennisafnemers komen aan het woord over vragen, antwoorden en maatschappelijk nut. De kiem voor het onderzoeksprogramma werd een kleine tien jaar geleden gelegd binnen een zogeheten Interdepartementale Klankbordgroep vanuit de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen; Volksgezondheid, Welzijn en Sport; Veiligheid en Justitie en Defensie. Binnen deze groep bestond een groeiende behoefte om recente inzichten vanuit de neurowetenschappen op een evidence-based manier te implementeren in de praktijk. Tegelijk waren er binnen het onderzoek enkele kopstukken bezig met het vormen van een consortium waarbinnen hersen- en cognitieonderzoekers meer gingen samenwerken. De wetenschappers achtten de tijd rijp
om inzichten uit het onderzoek dichter naar de maatschappij te brengen. In een aanvraag voor een bijdrage uit het Fonds Economische Structuurversterking kwamen deze ontwikkelingen samen.
Bruggen slaan De aanvraag werd gehonoreerd, en het onderzoeksprogramma Hersenen en Cognitie: Maatschappelijke Innovatie was een feit. Het programma bestaat uit drie pijlers: ‘Gezondheid’, ‘Leren’ en ‘Veiligheid’. Binnen deze thema’s slaan weten-
5
schappers samen met maatschappelijke partners de brug tussen de nieuwste inzichten uit het hersen- en cognitieonderzoek en de dagelijkse praktijk in de gezondheidszorg, het onderwijs en de sociale veiligheid. Om die brug succesvol te kunnen bouwen, moet je niet zozeer uitgaan van kennisvalorisatie of vraagarticulatie, maar van een dialoog tussen wetenschap en maatschappij, vinden pijlercoördinatoren Nick Ramsey van het Universitair Medisch Centrum Utrecht, Jelle Jolles van de Vrije Universiteit Amsterdam en Frans Leeuw en Katy de Kogel van het Wetenschappelijk Onderzoek en Documentatiecentrum verbonden aan het Ministerie van Veiligheid en Justitie eensgezind.
Letterlijk samen werken Dat die dialoog werkelijk tot stand is gebracht, blijkt alleen al uit de cijfers. Zo’n 50 maatschappelijke partners als ziekenhuizen, gevangenissen, tbs-klinieken, bedrijven, scholen en gemeenten dragen samen bijna de helft van het ongeveer 35 miljoen euro omvattende budget bij, veelal in de vorm van manuren van medewerkers. Denk aan docenten, die een aantal uren per week vrij zijn geroosterd om onderzoeken te begeleiden op scholen. Revalidatieverpleegkundigen, die tijd besteden aan het implementeren en evalueren van nieuwe behandelmethoden. Of tbs-klinieken en gevangenissen, die hun vroeger zo gesloten forten openstellen voor onderzoekers. ‘Binnen de pijler Leren hebben we succesvol een aantal academische werkplaatsen opgericht,’ illustreert Jelle Jolles. ‘Voor basisscholen hebben we bijvoorbeeld een BrainLab opgezet. De school heeft daarvoor een ruimte ter beschikking gesteld waar de kinderen aan de gang kunnen met “ruimtelijke puzzels”. Het lijkt voor de kinderen alsof ze spelen. Het gaat echter om de ontwikkeling van logisch redeneren, om ruimtelijk denken, om probleem oplossen en om verbale communicatie. Twee dagen per week gebruiken wij dat lab om te onderzoeken hoe kinderen leren. De school zet dan mensen in voor de begeleiding, en om ons feedback te geven, bijvoorbeeld over de duidelijkheid van de meegeleverde instructies. De rest van de week heeft de school alle materialen in gebruik en ontdekt nieuwe toepassingen.’
6
Voor iedereen Zulk tweerichtingsverkeer is nodig. Want het hersen- en cognitieonderzoek is allang geen zaak meer van wetenschappers alleen. Leraren, politieagenten, patiënten, lotgenoten, gedetineerden, ouders, baby’s, adolescenten of ouderen: iedereen kan en moet in zijn dagelijks leven kunnen profiteren van de kennis die het brein- en gedragsonderzoek de afgelopen decennia heeft opgeleverd. Bijvoorbeeld om te snappen waarom de ene leerling beter leert door groepswerk, en de ander juist door individuele opdrachten. Of om handvatten te krijgen hoe je om kunt gaan met beperkingen na een beroerte. Of om in te zien dat je op je zestigste precies dezelfde dingen vergeet als op je twintigste, en dat je dus niet begint te dementeren als je een keer een naam niet meer weet.
Breed scala aan toepassingen Binnen het onderzoeksprogramma is dan ook een breed palet aan toepassingen ontwikkeld. Dit boekje licht enkelen daarvan eruit. Zo valt te lezen over een interventie om agressieve jongeren op het rechte pad te houden. Over een game voor kinderen met dyslexie, die buiten schooltijd op een leuke manier sneller leren lezen. Of over behandelmethoden voor de revalidatie van mensen met dementie, die met enkele kleine aanpassingen ook bewezen effectief blijken voor mensen met hersenletsel na een beroerte. Daarnaast heeft het onderzoek bijgedragen aan de ontzenuwing van ‘neuromythen’; niet bewezen claims over de manier waarop menselijke hersenen werken, die aan de basis staan voor methoden die gebruikt werden in bijvoorbeeld onderwijs en criminologie. ‘Toen dit programma startte, bestond er een redelijke wildgroei aan interventies. Het Ministerie van Justitie heeft daarom een erkenningscommissie justitiële gedragsinterventies opgestart, die moest onderzoeken welk van de ruim 100 interventies op dat moment ook wetenschappelijk bewezen waren,’ vertelt Frans Leeuw. ‘Dat bleken er uiteindelijk niet heel veel te zijn.’
Basis gelegd In 2015 loopt het onderzoeksprogramma af. Op dit moment is NIHC onder andere samen met de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek aan het verkennen of, en zo ja hoe, de verschillende onderdelen van het programma een vervolg kunnen krijgen. Er ligt een goede basis om op verder te bouwen, zegt Leon Kenemans, die als wetenschappelijk directeur van het regieorgaan NIHC bij het programma betrokken was. ‘Het programma heeft op nationaal niveau als vliegwiel gefungeerd voor verdere samenwerking tussen onderzoeksgroepen.’ ‘Je ziet dat er veel meer gezamenlijke projecten worden ingediend door onderzoekers die binnen dit programma hun netwerk hebben uitgebouwd,’ voegt Nick Ramsey toe. ‘Zeker bij aanvragen voor Europese subsidies helpt het als je een bewezen gezamenlijk track record hebt.’ ‘Ook heeft het programma de opbouw van netwerken tussen wetenschappelijke en maatschappelijke partners bevorderd. Iets wat gezien het doel van het HCMI-programma buitengewoon belangrijk is’ zegt Katy de Kogel. ‘Zo meldt bijvoorbeeld Jack van Honk, een wetenschapper binnen de pijler Veiligheid die veel fundamenteel onderzoek op het gebied van hormonen doet, dat het HCMIprogramma voor hem deuren heeft geopend. Door de samenwerking met het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (NIFP) is er nu een zeer spannende lijn van praktijkgericht onderzoek naar innovatieve behandelingen ontstaan.’
waren over nut en noodzaak hiervan, vragen ons nu om een hoofdstuk aan te leveren voor een handboek methoden van de criminologie.’ Kenemans: ‘Hersen- en cognitieonderzoek is nu bij al deze instanties op de agenda gekomen. Er zijn netwerken van onderzoekers en maatschappelijke organisaties, die elkaar wederzijds weten te vinden met vragen en oplossingen. Dat is winst, voor de maatschappij als geheel.’
Bewustzijn ‘Dit programma is een van de pronkstukken van het Nationaal Initiatief Hersenen en Cognitie,’ zegt Kenemans. ‘We hebben op alle fronten bewustzijn gecreëerd bij belangrijke actoren: bij ministeries, penitentiaire inrichtingen, revalidatie-klinieken, politie, brandweer, in het onderwijs. Met name binnen de pijler Veiligheid leefde voor dit programma begon het idee nog totaal niet dat neurocognitie toegevoegde waarde zou kunnen hebben in de justitiële praktijk.’ ‘Inderdaad,’ beaamt Frans Leeuw. ‘Criminologen die in 2009 nog heel sceptisch
7
gezondheid 9
10
Gezondheid Hersenaandoeningen zoals de ziekte van Parkinson, depressie, ADHD, beroertes en dementie tasten het leven van honderdduizenden Nederlanders aan en leggen beslag op een derde van de kosten van onze gezondheidszorg. Hoog tijd voor manieren om hersenschade te voorkomen en de gevolgen ervan zoveel mogelijk te beperken.
‘Uiteindelijk proberen we de maatschappelijke consequenties van aandoeningen te beperken,’ zegt pijlercoördinator Nick Ramsey. Binnen de pijler Gezondheid zoeken wetenschappers naar manieren om in een vroeger stadium een juiste diagnose te stellen, en bewezen effectieve behandelingen beter en grootschaliger in te zetten.
Snel resultaat De pijler Gezondheid bestaat uit twee quick-result-projecten, en twee innovatieve programma’s. ‘Binnen de quick-resultprojecten gebruiken we wetenschappelijke kennis die al op de plank lag, en brengen die een stap verder,’ zegt Ramsey. Zo onderzocht Caroline van Heugten of bewezen effectieve behandelingen voor aandoening A met enige aanpassingen ook toe te passen zijn bij aandoening B. Martin van Boxtel verhaalt hoe hij op basis van recente kennis uit hersen- en cognitieonderzoek een training ontwikkelde voor mensen die hun brein vitaal willen houden.
Nieuwe wegen ‘De innovatieve programma’s zijn bedoeld om nieuwe kennis te ontwikkelen,’ legt Ramsey uit. ‘Voor toekomstige doorbraken in nieuwe behandelingen is het hard nodig om nieuwe technieken te ontwikkelen. Een project onderzoekt bijvoor-
beeld of je MRI-beelden kunt gebruiken om ziektebeelden als depressie of de ziekte van Alzheimer te herkennen en van elkaar te onderscheiden.’ Ook op een fundamenteler niveau worden er nieuwe wegen verkend. ‘We proberen een hersennetwerk dat de impulsbeheersing regelt te beïnvloeden met verschillende methoden. Denk aan elektrische of magnetische stimulatie, maar ook aan het opwekken van stressreacties via een computerspel, of het geven van feedback over iemands hersenactiviteit tijdens een bepaalde taak.’ Deze kennis kan wellicht nieuwe behandelroutes ontsluiten voor aandoeningen als ADHD, psychopathie, schizofrenie of verslavingen.
Vroege diagnose Daarnaast gaat de aandacht uit naar vroege diagnostiek. Hoe eerder een juiste diagnose kan worden gesteld, des te korter en hopelijk effectiever kan het behandeltraject zijn. Dat verbetert de kwaliteit van leven van de patiënt, versnelt de reintegratie in het arbeidsproces en verlaagt de zorgkosten. Zo zoekt John van Swieten naar biomarkers die aangeven wanneer het proces van frontotemporale dementie is begonnen, nog voordat een patiënt symptomen krijgt. Als er dan een medicijn op de markt komt, kun je het op het juiste moment voorschrijven om te voorkomen dat iemand zoveel hersencellen kwijtraakt dat hij niet meer normaal kan functioneren.
11
12
Leren revalideren
Caroline van Heugten Psycholoog aan de Universiteit Maastricht
Niet meer weten of je eerst je schoenen of eerst je sokken aan moet doen. In drukke omgevingen geen overzicht meer kunnen houden. Of geen idee hebben hoe je boodschappen doet. Dat zijn zomaar wat voorbeelden uit de dagelijkse praktijk van mensen met niet-aangeboren hersenletsel. Binnen het project Cognitieve revalidatie zoekt Caroline van Heugten van de Universiteit Maastricht samen met collega’s uit Utrecht, Groningen, Nijmegen en Rotterdam naar effectieve revalidatiebehandelingen.
werkt samen met collega’s uit Utrecht, Groningen, Nijmegen en Rotterdam aan effectieve revalidatiebehandelingen.
‘We volgen twee grote onderzoekslijnen,’ steekt Van Heugten meteen van wal in haar werkkamer, waar de boekenkast uitpuilt van de proefschriften. ‘Op de eerste plaats hebben we onderzocht of bestaande effectieve interventies voor patiënten met een bepaald type hersenletsel ook bruikbaar en effectief zijn bij andere groepen. Vaak vereisen zorgverzekeraars dat de werkzaamheid van een behandeling wetenschappelijk
13
bewezen is voor die specifieke aandoening waarvoor hij wordt voorgeschreven. Anders wordt hij niet vergoed. Daarnaast hebben we gezocht naar objectief meetbare persoonskenmerken die het succes of falen van een therapie voorspellen, zoals bijvoorbeeld motivatie voor behandeling. Dat is onder andere van belang om beargumenteerd te kunnen besluiten of een patiënt na een beroerte vanuit het ziekenhuis naar huis gaat, permanent naar een verpleeghuis, of naar een revalidatiecentrum.’
Interventies multi-inzetbaar
14
deze patiënt? En wordt dat minder als we volgens die ABCmethode te werk gaan?’
Aangepaste variant De ABC-trainingen werden al aangeboden voor verpleegkundigen op dementie-afdelingen. ‘Naar aanleiding van ons onderzoek komen wij met aanpassingen op deze training, zodat hij ook geschikt is voor mensen met hersentrauma’s. Waar mensen met dementie vaak apathisch zijn, laten patiënten die een ongeluk hebben gehad juist vaak teveel gedrag zien. Dat betekent dat je de interventie ook op sommige punten moet aanpassen.’
Op beide terreinen is veel voortgang geboekt, zegt Van Heugten. ‘Binnen de eerste onderzoekslijn hebben we vier verschillende interventies getest. Van drie van de vier staat inmiddels vast dat ze ook voor andere groepen patiënten bruikbaar zijn dan voor de groepen waarvoor ze zijn ontwikkeld.’ Het gaat bijvoorbeeld om een training voor mensen met hersenletsel als gevolg van een ongeluk, die strategieën krijgen aangeleerd om plannings- en organisatietaken – zoals het doen van boodschappen – opnieuw te leren uitvoeren. Deze training bleek ook van nut voor patiënten met de ziekte van Parkinson, die door deze executieve functiestoornissen vergelijkbare problemen ervaren.
In de tweede tak van het programma is er gezocht naar factoren die het succes van een interventie kunnen voorspellen. ‘Eerst hebben we clinici gevraagd welke factoren volgens hen van belang waren. Daar kwamen zaken uit als motivatie, coping stijl (hoe gaat de patiënt in het algemeen met problemen om?), ziekte-inzicht en leervermogen. Vervolgens hebben we voor al die factoren gezocht of er methoden bestonden om deze eigenschappen objectief te meten.’
Ongewenst gedrag voor zijn
Verschillende instrumenten
Een andere onderzochte interventie is gericht op het corrigeren van ongewenst gedrag. Patiënten met hersenletsel kunnen soms agressief gedrag vertonen. ‘We hebben aangetoond dat een methodiek om probleemgedrag bij dementiepatiënten te corrigeren, ook werkt voor mensen met hersenletsel veroorzaakt door een ongeluk. Deze zogeheten ABC-methode kijkt naar de keten actie-beweger-consequentie. Bij patiënten die ontspoord gedrag vertonen gaan we op zoek naar de factoren die dit gedrag in gang zetten. Als je die kent en herkent, kun je het ongewenste gedrag beter voorkomen.’ Dit type onderzoek vergt veel van de betrokken hulpverleners, zegt Van Heugten. ‘Je moet je voorstellen dat de verpleging letterlijk moet tellen: hoe vaak schopt, slaat, spuugt of scheldt
De zoektocht leidde naar verschillende bruikbare instrumenten. Voor motivatie bleek er een Amerikaanse methode te zijn die in Nederland met enige aanpassingen ook nuttig is. Om te meten of een patiënt inzicht heeft in zijn eigen functioneren is een instrument gevonden dat vooral voor beginnende clinici wel iets kan toevoegen. En leervermogen blijkt op een eenvoudige maar doeltreffende manier vast te stellen. ‘We laten mensen onvoorbereid een test maken. Vervolgens geven we ze instructie. En meteen daarna laten we ze diezelfde test nog een keer maken. De mensen die de tweede test substantieel beter maken dan de eerste, kunnen dus blijkbaar van instructies leren.’
Succesfactoren
Effectieve methoden Mede-onderzoeker en tevens eindgebruiker Rudolf Ponds, klinisch neuropsycholoog aan het Maastricht Universitair Medisch Centrum en werkzaam in revalidatiekliniek Adelante, ziet veel praktisch nut van het onderzoek binnen het programma Cognitieve revalidatie: ‘De ABCmethode heeft bijvoorbeeld in de revalidatiepraktijk veel voordelen,’ zegt hij. ‘Het is een ogenschijnlijk simpele methode, maar hij dwingt verplegenden wel om heel nauwkeurig te observeren en houdt het probleem waar het hoort: op de werkvloer.’ Ponds komt met een voorbeeld uit zijn eigen praktijk. ‘Meneer Jansen staat te boek als lastig. Hij is humeurig, en slaat. Een observatie volgens de ABC-methode levert een nauwkeurige beschrijving op van zijn gedrag, en hoe en wanneer dat ontspoort. Dan zie je dat hij eigenlijk alleen ’s ochtends zo moeilijk doet, en nog specifieker: alleen als hij uit bed wordt gehaald. Hij blijkt bang te zijn voor de tillift. Daardoor wordt hij beweeglijk, doet zich pijn, en begint uit frustratie om zich heen te slaan. Als je dit weet, kun je zijn ongewenst gedrag voorkomen door zijn angst voor die lift weg te nemen.’ Ook de door Van Heugten gezochte meetmethode voor de mate van ziekteinzicht is van groot belang, zegt Ponds. ‘We hebben de neiging mensen zo snel mogelijk te behandelen. Maar dat is lang niet altijd goed. Neem iemand met hersenletsel die zelf denkt dat hij nog prima functioneert. Als je die in een revalidatiesituatie zet, zal hij vooral gefrustreerd raken. Waarom moet hij elke dag zoveel oefeningen doen, er is toch niks aan de hand? Door op een objectieve manier te analyseren in welke mate iemand weet wat hij mankeert, en waardoor dat eigen ziekte-inzicht eventueel verstoord is, kun je iemand op een vriendelijke manier de realiteit laten inzien. Dat kan voor heel veel behandelingen de effectiviteit ervan substantieel vergroten.’
Leergierige sector Het project Cognitieve revalidatie heeft niet alleen in concrete zin veel resultaten opgeleverd, zegt Van Heugten. ‘Het heeft ook enorm bijgedragen in de consortiumvorming rondom cognitieve revalidatie in Nederland. We hebben vanaf het begin collega’s van buiten dit project uitgenodigd voor onze bijeenkomsten. Op die manier hebben we binnen het veld optimaal kennis gedeeld. Daarnaast sluiten we het onderzoek af met een landelijk congres waarin we de resultaten beschikbaar maken voor de klinische praktijk. De revalidatiesector is leergierig. Onze producten bij de gebruikers krijgen is nooit een probleem.’
Rudolf Ponds Klinisch neuropsycholoog en hoogleraar Medische Psychologie aan het Maastricht Universitair Medisch Centrum en werkzaam in revalidatiekliniek Adelante.
15
16
Verouderend brein vitaal houden
Martin van Boxtel Arts en universitair hoofddocent in de
Aan de Universiteit Maastricht ontwikkelt Martin van Boxtel een online training voor mensen die tot op hoge leeftijd cognitief gezond willen blijven. ‘Wij noemen het cognitieve hygiëne. Net zoals je je tanden moet poetsen om gaatjes te voorkomen, moet je een gezonde leefstijl handhaven om tot op hoge leeftijd gezonde hersenen te houden.’
vakgroep Psychiatrie en Neuropsychologie aan de Universiteit Maastricht doet onderzoek naar processen die van invloed zijn op de veroudering van de hersenen.
‘Doel van ons project was om wetenschappelijke kennis over cognitieve verouderingsprocessen op een laagdrempelige manier toegankelijk te maken voor de samenleving,’ vertelt Martin van Boxtel in zijn werkkamer op het terrein van de Universiteit Maastricht. ‘We hebben die kennis omgezet in een training, gericht op mensen van 40 tot 65 jaar.’
17
Investeren in sociaal netwerk ‘Het is eigenlijk een psychoeducatietool waarin we mensen zich bewust maken van wat ze zelf kunnen doen om hun hersenen in optimale conditie te houden.’ En die dingen zijn allemaal niet heel verrassend, zegt hij. ‘Gezond eten, voldoende bewegen, niet roken, niet teveel stress... en zorgen dat je een levendig sociaal netwerk hebt.’ Dat sociale netwerk zorgt voor prikkels, en ook voor de hersenen geldt dat rust roest.
Risicoprofiel In eerste instantie ontwikkelden Van Boxtel samen met zijn collega Jennifer Reijnders een twee-uur durende workshop, waaraan in de testfase 150 mensen hebben deelgenomen. Voorafgaand aan de workshop moesten de deelnemers vragenlijsten invullen. Op basis daarvan ontvingen ze een persoonlijk risicoprofiel. ‘Mensen kregen een lijst van de verschillende factoren, zoals mentale toestand, activiteitenpatroon, en slaapproblemen. Daarbij zagen ze hun eigen score, afgezet tegen die van andere mensen in Nederland. Zit je in het rode gebied, dan levert je huidige leefstijl een verhoogd risico op een teruggang in je cognitieve functies.’
Train je probleem De workshop bestond uit verschillende elementen. In een filmpje kwamen de belangrijkste factoren voorbij die je cognitief functioneren op latere leeftijd bepalen. Daarna werden strategieën besproken om dat functioneren te beïnvloeden: wat heeft wel en geen zin? Van Boxtel kan het kort samenvatten: ‘Je moet specifiek datgene trainen waar je problemen mee hebt. Als je beter telefoonnummers wilt onthouden, heeft het geen zin om meer te gaan puzzelen.’
Webtraining De feedback van de workshopdeelnemers is gebruikt om de training om te zetten in een webgebaseerde variant. ‘Die hebben we ook weer getest. 300 mensen hebben de eHealth interventie gevolgd, en we zijn hun opmerkingen nu aan het
18
verwerken in een nieuwe versie, die we vervolgens breed beschikbaar willen stellen.’ De eHealth applicatie is ontwikkeld samen met het Maastrichtse bedrijf Vision2Health. ‘Zij maken evidence based trainingen beschikbaar aan een breed publiek. Zij zorgen er ook voor dat de training zoveel mogelijk op maat gemaakt wordt, zodat deelnemers echt het gevoel krijgen dat ze een specifiek op hen toegesneden advies krijgen. Als ze de training helemaal doorlopen hebben, krijgen ze een persoonlijk logboek in pdf vorm, met de voor hen belangrijkste aanbevelingen.’
Breinweb De komende tijd gaan de onderzoekers de training actief onder de aandacht brengen van mogelijke afnemers. ‘Denk aan bedrijven die gezondheidstrainingen willen aanbieden aan hun werknemers, of zorgverzekeraars, maar ook gewoon aan particulieren.’ Er bestaat al een portaal waar men terecht kan. ‘Alle partners binnen ons project, hebben zich verenigd in Breinweb. Via die website kunnen mensen straks toegang krijgen tot de kennis die aan de Vrije Universiteit, de Universiteit van Amsterdam, de Radboud Universiteit Nijmegen en hier in Maastricht is ontwikkeld. Onze training zal daar ook worden aangeboden.’ Het idee is nu dat mensen via Breinweb een risicoprofiel kunnen maken, en op basis daarvan een op maat gemaakt advies kunnen krijgen welke stappen ze kunnen ondernemen. ‘Dat kan bijvoorbeeld het volgen van een wetenschappelijk bewezen effectieve breintraining zijn, zoals men nu bij Universiteit van Amsterdam aan het ontwikkelen is.’
Vergeten is voor jong en oud Misschien wel het belangrijkste doel van de eHealth interventie is geruststellen, sluit Van Boxtel af. ‘De angst voor pathologische veroudering is vaak ongegrond. Twintigers vergeten dezelfde dingen als zestigers. Een jongere denkt dan: “Ik heb gewoon te weinig geslapen, of teveel aan mijn hoofd.” Een oudere is meteen bang dat hij dement wordt. Het brein kan nog tot op hoge leeftijd nieuwe dingen leren, zolang je er al vanaf je jonge jaren maar goed voor zorgt.’
Houd uw brein vitaal! Martie Wanders Personeelsadviseur bij de Universiteit Maastricht
Martie Wanders, personeelsadviseur bij de Universiteit Maastricht, nam deel aan een van de eerste workshops. ‘Je hoort veel over veroudering van het brein. Ik wilde graag weten wat dat nu precies betekent in een gezond persoon. Wat kan ik verwachten? Wat is er normaal? En wat kan ik zelf doen om tot op hoge leeftijd nog cognitief vitaal te blijven?’
nam deel aan een van de eerste workshops 'Houd uw brein vitaal'.
De tips die ze kreeg waren niet heel anders dan ze had verwacht. ‘Veel bewegen, gezond eten, leren omgaan met stress... je weet wel dat dat allemaal belangrijk is, maar toch is het goed om dat allemaal weer eens te horen.’ De workshop sprak haar erg aan. ‘We zaten daar vooral met vijftigplussers, allemaal mensen die wel vaker niet op namen komen, of geen telefoonnummers kunnen onthouden. Je denkt dan toch al snel dat dat de leeftijd is.’ De belangrijkste les die Wanders leerde? ‘Dat je brein plastisch is. En dat je tot op hoge leeftijd nog nieuwe dingen kunt leren. Dat gaat soms wel iets trager dan bij jonge mensen, maar met voldoende tijd en oefening is dat zeker nog mogelijk.’ Wanders vindt dat niet alleen voor haar persoonlijk, maar ook voor haar werk als personeelsadviseur een waardevol inzicht. ‘Met name als je kijkt naar duurzame inzet van medewerkers. Iedereen moet langer werken. Op basis van dit soort kennis is duidelijk dat ook oudere werknemers zich kunnen blijven ontwikkelen binnen hun vakgebied en dat je hen daar als werkgever ook de mogelijkheden voor moet aanbieden. Het duurt hooguit iets langer voordat ze zich de kennis eigen hebben gemaakt en in praktijk kunnen brengen, maar ze zullen er net zo veel van opsteken als hun jongere collega’s.’
19
20
Beginpunt dementie bepalen
John van Swieten Neuroloog en hoogleraar genetica
Een meedogenloze ziekte. Zo omschrijft neuroloog John van Swieten frontotemporale dementie (FTD), na de ziekte van Alzheimer de meest voorkomende vorm van dementie bij mensen onder de 65 jaar. De arts-onderzoeker zoekt naar biomarkers die aangeven dat de ziekte begonnen is, nog voordat er klachten optreden.
dementie in het Erasmus MC zoekt naar biomarkers die aangeven dat de Frontotemporale Dementie begonnen is, nog voordat er klachten optreden.
Bij frontotemporale dementie verdwijnen hersencellen in de frontale en temporale hersenkwabben. Deze hersengebieden zijn onder andere verantwoordelijk voor emotionele reacties en taalvaardigheid. De gevolgen zijn dramatisch. Mensen veranderen van persoonlijkheid: ze verliezen hun inlevingsvermogen, worden apathisch of juist dwangmatig. Ze gaan ineens hele dure aankopen doen, of vertonen sociaal onaangepast gedrag. Ze krijgen problemen met lezen en spreken, en praten uiteindelijk meestal helemaal niet meer. Ze verliezen hun baan en kunnen geen ouder of partner meer zijn. Een
21
hard lot. Zeker als je nog maar 45 bent, een drukke baan hebt en jonge kinderen.
Slecht nieuws ‘Op dit moment is het enige wat we als artsen kunnen doen, de patiënt en met name zijn omgeving uitleggen wat er gaat gebeuren,’ vertelt John van Swieten in zijn werkkamer in het Erasmus Medisch Centrum. ‘Patiënten hebben zelf geen ziekte-inzicht, ze merken niet dat er iets mis is. Wij richten ons dus met name op de begeleiding van de omgeving, bijvoorbeeld de partners van patiënten.´
Klinische trial Frontotemporale dementie kan erfelijk bepaald zijn. ‘Dragers van een van de genen die de ziekte veroorzaken, hebben 95 procent kans om daadwerkelijk de ziekte te krijgen. Bij een bepaalde genetische afwijking is die kans zelfs honderd procent. Het is alleen de vraag wanneer.’ Er zijn verschillende mechanismen die de ziekte kunnen veroorzaken. ‘Bij een daarvan maakt het lichaam te weinig progranuline aan. Als er te weinig van dit eiwit in de hersencellen zit, gaan ze dood. Op dit moment loopt er in de Verenigde Staten een trial met een medicijn dat de aanmaak van dit eiwit moet stimuleren. Als wij nu een biomarker kunnen vinden die aangeeft wanneer de hersenen beginnen te verslechteren, kun je beginnen met zo’n behandeling nog voordat de patiënt symptomen ervaart.’
Witte stof Van Swietens onderzoek leverde al een belangrijke aanwijzing op. ‘In ons onderzoek volgen we 80 gezonde familieleden van patiënten met een erfelijke vorm van FTD. Aan de hand van een anonieme DNA-test hebben we die patiënten verdeeld in groepen die wel en geen drager zijn. Elke twee jaar maken we een aantal hersenscans en nemen we neuropsychologische tests af. We meten onder andere het hersenvolume, en de verbindingen in de witte stof. Ook zoeken we in hersenvocht naar eventuele markers.´
22
´Er zijn nu twee patiënten die twee jaar geleden nog geen symptomen hadden, maar die inmiddels ziek zijn. Bij die patiënten zagen we tijdens die eerste meting al significant minder verbindingen in de witte stof. De komende tijd gaan we kijken of we ook bij andere patiënten diezelfde afwijking vinden, en in hoeverre die afwijking daadwerkelijk klachten voorspelt.’
Traject Als de afwijkingen in de witte stof daadwerkelijk een marker voor de ziekte blijken te zijn, kunnen artsen mensen die risico lopen om de ziekte te krijgen, gaan volgen. ´Je kunt dan familieleden van patiënten genetisch screenen. Als zij drager blijken te zijn, maak je elk jaar even een hersenscan. Dat is geen belastend onderzoek, gewoon in een MRI.´
Vijf jaar Op dit moment is er nog geen medicijn om de afsterving van hersencellen te stoppen. Van Swieten is echter optimistisch gestemd. ‘Ik denk dat er binnen vijf jaar wel een medicijn is tegen minstens één van de verschijningsvormen. Wij moeten zorgen dat we voor die tijd kunnen aangeven wanneer je met die behandeling moet beginnen om de ziekteverschijnselen voor te zijn.’
Waarschuwingslampje Hendrik-Jan van der Waal ´Ik vergelijk het maar met een auto,´ zegt Hendrik-Jan van der Waal, voorzitter van de FTD-lotgenotenstichting. ´Je wil niet dat je waarschuwingslampje pas gaat branden als de benzine al op is. Je wil 70 kilometer van te voren alvast een waarschuwing krijgen.´ Zelf verloor Van der Waal zijn moeder aan de gedragsvariant van frontotemporale dementie, een ervaring die voor zijn familie de aanleiding vormde om een stichting voor lotgenoten op te richten. Vanuit het perspectief van lotgenoten en mogelijk toekomstige patiënten is Van Swietens onderzoek zeer nodig, zegt Van der Waal. ‘Het is erg lastig om een diagnose te stellen voor deze ziekte. Op een PET-scan zie je meestal nog niks terwijl iemand al wel hele rare dingen uithaalt. Wij horen schrijnende verhalen van mensen die soms tien jaar of langer aan het zoeken zijn voordat ze uitsluitsel krijgen wat er aan de hand is.’ Zeker bij de gedragsvariant van de ziekte gaan er ernstige dingen fout in de menselijke verhoudingen, vertelt hij. ‘Mensen gaan zich heel vreemd gedragen. Ze kunnen bijvoorbeeld hun eigen goedlopende artsenpraktijk ten gronde richten doordat ze heel brutaal worden tegen hun cliënten. Dat betekent niet alleen een verlies van inkomen nu, maar ook een gebrek aan pensioen voor de nabestaanden.’ Partners die hulp gaan zoeken, krijgen allerlei verklaringen te horen. ‘Patiënten worden een psychologisch traject in gestuurd om een niet-bestaande burn-out te behandelen, of hen wordt aangeraden in relatietherapie te gaan.’ De diagnose FTD komt dan wel als een schok, maar is voor veel mensen ook een opluchting. Veel dingen vallen ineens op hun plaats. Hun partners zijn ziek, ze kunnen er niks aan doen dat ze zo vervelend of ongeïnteresseerd reageren. ‘Dat is een enorme winst voor het sociale leven. Mensen durven weer met hun partner de straat op, omdat ze zijn gedrag kunnen verklaren vanuit een ziekte.’ De lotgenotenstichting onderhoudt intensieve contacten met de onderzoekers. Om de laatste wetenschappelijke inzichten te horen, om mee te doen aan onderzoeken, maar ook om verhalen vanuit de praktijk door te geven. ‘Wij horen waar mensen werkelijk mee worstelen.’ Een belangrijk gezamenlijk doel is het kweken van meer bekendheid van de ziekte. ‘Dementie wordt vaak geassocieerd met bejaarden, maar bij ons is de jongste patiënt pas 28.’
Voorzitter van de Stichting FTD Lotgenoten, een stichting die patiënten met Frontotemporale Dementie en hun directe omgeving ondersteunt tijdens het ziekte proces.
23
leren 25
26
Leren Inzichten uit de neuropsychologie, de cognitieve psychologie en de neurowetenschap kunnen leerprestatie en school- en studiemotivatie verbeteren. Daardoor ontstaan onderwijsvernieuwingen die zijn gebaseerd op wetenschappelijk bewezen methoden.
‘In de jaren negentig had je het “Decade of the brain”. Mensen raakten geïnteresseerd in de hersenen. Er zijn toen echter via het zogeheten brain-based learning veel neuromythen in de onderwijspraktijk terechtgekomen, vooral in de Verenigde Staten,’ vertelt pijlercoördinator Jelle Jolles. ‘Dat was voor de OESO de aanleiding om te inventariseren wat er wél echt bekend was. Het werk in de pijler is daarop gebaseerd. We onderzoeken hoe we juiste kennis en waardevolle wetenschappelijke inzichten kunnen implementeren in de praktijk.’
Van kind tot omgeving De pijler Leren bestudeert in samenhang alle factoren die van belang zijn voor leren. ‘We ontwikkelen nieuwe leermiddelen, kijken naar het lerende kind, het tienerbrein, de lerende leraar en de ouder, en naar voorwaarden voor leren, zoals voeding en slaap maar ook motivatie en zelfinzicht. We hebben nieuwe leermaterialen en lesprocedures ontwikkeld. Er is kennis vergaard over het belang van slaap, voeding en beweging voor cognitief functioneren en schoolse prestaties. Ook weten we nu meer over verschillen tussen jongens en meisjes, en over relevante ontwikkelingen in de adolescentie – die tot ver na het twintigste jaar doorloopt.’
Laagdrempelig Lydia Krabbendam vertelt over invloed van de sociaal-cognitieve ontwikkeling van tieners op schoolprestaties, en waarom meisjes meer profiteren van het huidige onderwijsklimaat dan jongens. Ludo Verhoeven onderzocht in de basisschoolpraktijk hoe kinderen taal leren, en hoe het onderwijs kan aansluiten op de hersenmechanismen die bij leren een rol spelen. En Renate de Groot bracht nauwgezet in kaart hoeveel pubers bewegen, en wat die mate van beweging doet met hun cognitieve prestaties. ‘Dit zijn allemaal voorbeelden van wetenschappelijke kennis en inzichten die niet ver af staan van de onderwijspraktijk. Ze worden dan ook nu al geïmplementeerd door scholen waarmee we intensief samenwerken,’ zegt Jolles. ‘En andersom laten deze voorbeelden ook zien hoe de onderwijspraktijk de wetenschap inspireert tot nieuwe vragen en antwoorden. We weten steeds meer over hoe de omgeving kan helpen om de scholier tot ontwikkeling te brengen: via de ervaringen en de neuropsychologische functies die zich sterk baseren op de rijpende hersenen. Dit programma heeft laten zien dat er zeer vruchtbare samenwerkingen kunnen ontstaan tussen de onderwijspraktijk en de wetenschap. Doordat meerdere wetenschappelijke disciplines samenwerken met elkaar en met de praktijk, creëer je een win-win situatie.’
27
28
Hoe socialer de leerling, hoe beter de cijfers?
Lydia Krabbendam Hoogleraar Educational Neuropsychology
Hoe ontwikkelen sociaal-cognitieve vaardigheden zoals empathie en vertrouwen zich tijdens de adolescentie? En wat is de samenhang tussen deze ontwikkeling en schoolprestaties? Deze vraag stond centraal in het onderzoek van Lydia Krabbendam van de Vrije Universiteit Amsterdam.
aan de Vrije Universiteit Amsterdam doet onderzoek naar de ontwikkeling van sociaal-cognitieve vaardigheden tijdens de adolescentie.
De onderzoeksvraag is geïnspireerd door de onderwijspraktijk, vertelt hoogleraar Educational Neuropsychology Lydia Krabbendam aan de telefoon. ‘Het onderzoeksprogramma Hersenen en Cognitie: Maatschappelijke Innovatie vormde voor mij de aanleiding om de samenwerking met het onderwijs op te zoeken. Tijdens een onderwijsdebat kwam ik Joost van Rijn tegen, schoolleider van de middelbare school Lek en Linge
29
in Culemborg. Die school staat erg open voor samenwerking met de wetenschap. Ik sprak op die conferentie over verschillen tussen jongens en meisjes op het terrein van sociale cognitie. Joost vertelde daar het verhaal vanuit de praktijk: op zijn school leefde het idee dat de huidige leermethoden in het middelbaar onderwijs voor jongens minder goed aansluiten bij hun leerstijl. Dat zou volgens hem deels verklaren waarom meisjes het op school over het algemeen beter doen dan jongens.’
Sociaal gedrag onderzoeken Van Rijn en Krabbendam vonden elkaar in een gezamenlijk onderzoeksproject. ‘Op Lek en Linge hebben we gekeken naar de samenhang tussen mindreading vaardigheden, de ontwikkeling van empathie en schoolprestaties.’ De onderzoekers beoordeelden in hoeverre een leerling de mentale toestand en emoties van een ander kon aflezen in de ogen van andere mensen. Daarnaast testten ze in welke mate de jongeren de wil hadden om prosociaal te zijn, dus gericht op het gezamenlijke belang. Ook namen ze de leerlingen vragenlijsten af, om te meten hoe het stond met de mate van empathie in het dagelijks gedrag. Op een andere school bestudeerden ze de sociale interacties die de jongeren aangingen tijdens een vertrouwensspel, waarbij ze geld moesten verdelen. Als ze andere mensen vertrouwden en meer deelden, konden ze uiteindelijk per persoon meer geld verdienen. Maar tegelijk liepen ze natuurlijk het risico dat er misbruik werd gemaakt van hun vertrouwen, voor het eigen gewin van de ander.
Gedrag voorspelt cijfers jaar vooruit De betreffende promovendus is nog druk bezig met het verwerken van de data, dus Krabbendam houdt graag nog een slag om de arm, maar ‘een eerste correlatieanalyse laat al wel opvallende resultaten zien,’ zegt ze. ‘Tot onze verbazing lijken sociale vaardigheden in positieve zin schoolcijfers te voorspellen.’ Met andere woorden: hoe socialer een leerling zich opstelt, hoe beter zij of hij het zal doen op school. ‘We zijn
30
begonnen met brugklassen, en hebben de onderzoeken enkele jaren later nog eens uitgevoerd bij diezelfde leerlingen. We hebben sterke aanwijzingen dat het gedrag in het ene jaar een positieve invloed heeft op het cijfer voor Nederlands en – in iets mindere mate – Engels in het volgende jaar.’
Proces samenwerking sturen Wat zou een school nu met deze kennis kunnen? ‘Leerkrachten moeten weten dat niet iedere adolescent al op hetzelfde sociale niveau functioneert. Als scholieren in groepen werken, moet de leerkracht niet alleen op de inhoud sturen, maar ook op het proces. Snapt iedereen wat een ander bedoelt? Hebben ze genoeg vertrouwen in hun groepsgenoten? En zijn ze zelf ook het vertrouwen waard?’ Uit ander onderzoek is al bekend dat groepen waarbinnen beter wordt samengewerkt, succesvoller zijn. Aandacht voor het proces geeft leerlingen de kans om niet alleen de stof te beheersen, maar ook te groeien in hun sociale vaardigheden.
Basis gelegd ‘Dit project heeft voor mij de basis gelegd voor andere samenwerkingsprojecten met scholen,’ zegt Krabbendam. Een vervolgproject met Lek en Linge is inmiddels gestart. ‘We kijken daar naar de mindset van kinderen. Hoe denken zij over hun eigen vaardigheden? Denken ze dat ze nog kunnen bijleren, of hebben ze sommige vaardigheden bij voorbaat afgeschreven?’ Die mindset is heel belangrijk, zegt Krabbendam. ‘Stel dat je denkt dat je niet kunt zingen en dat ook nooit kunt leren. Je zult dan nooit zangles nemen. En als je een keer zingt en het is een beetje vals, dan is dat meteen een bevestiging voor jezelf: “Zie je wel, dat is niet voor mij weggelegd.”’
Belang van mogelijkheden zien Eenzelfde mechanisme komt voor in de klas. ‘Als een leerkracht van een leerling denkt dat die bepaalde stof nooit onder de knie zal krijgen, heeft dat verregaande gevolgen. Hij zal zich voor die leerling minder inspannen, en hem aan-
Samen taalonderwijs versterken ‘Jongens doen het in het middelbaar onderwijs minder goed dan meisjes. Mijn hypothese is dat het huidige onderwijs te weinig appelleert aan abstract denken, “spannende” vormen van leren en positief gerichte, directe, stevige feedback. Het feminiene karakter van zowel de inhoud als de vorm van het onderwijs is toegenomen met een groot accent op taligheid, en op stap-voor-stap leren via werkboeken. Ook de vormen om reflectie te bevorderen met portfolio’s en vragen als “Wat vind je er zelf van?” sluiten niet erg aan bij hoe veel jongens leren. Het past allemaal meer bij een meisjesachtige leerstijl.’ Joost van Rijn, directeur van O.R.S. Lek en Linge, verdedigt deze uitgesproken mening al jaren. Zo ook op het onderwijsdebat waar hij Lydia Krabbendam trof. ‘Wij waren op school toen net begonnen met een innovatietraject. We dachten dat we onze didaktiek moesten aanpassen, en meer competitie en trial and error in onze lessen moesten brengen. Dat hebben we geïmplementeerd in onze “uitstel van keuzeklassen”: in het tweede leerjaar plaatsen we kinderen – met veelal jongensachtige leerstijlen – die in de brugklas een lager niveau halen dan hun schooladvies in speciale klassen met een aangepaste manier van leren. Twee onderzoekers vanuit de school begeleiden dat traject. Uit het onderzoek van deze onderzoekers en van Lydia’s promovendus Jeffrey Derks blijkt dat die aanpassing in didactische vormen niet het belangrijkste verschil maakt. We moeten het meer zoeken in de pedagogiek: de manier waarop we leerlingen benaderen. Jongens krijgen veel vaker negatieve aandacht, zoals: “Zit eens stil!”. We zijn nu in een vervolgproject aan het kijken hoe we ook leerlingen met een minder “brave” houding op groei gerichte feedback kunnen geven.’ Dat zijn docententeam zich er nu van bewust is dat er grote verschillen bestaan in leerstijlen, is een van de belangrijkste opbrengsten van het onderzoek, zegt de schoolleider. ‘Zo’n samenwerking kost tijd, maar wij hebben er heel concreet inzichten voor teruggekregen welke leerlingen welke leerstijlen hanteren. Daar kunnen wij ons onderwijs nu op toesnijden.’
raden een richting te kiezen waarvoor deze vaardigheid niet heel belangrijk is. En omdat zo’n leerling niet genoeg oefent, zal zijn niveau ook niet omhoog gaan. Het is een selffulfilling prophecy.’
Joost van Rijn Schoolleider van de middelbare school Lek en Linge in Culemborg vindt dat het huidige onderwijs te weinig appelleert aan abstract denken, “spannende” vormen van leren en positief gerichte, directe feedback.
31
32
Wetenschappelijk verantwoord woorden leren
Ludo Verhoeven Hoogleraar Pedagogische wetenschappen
De Nijmeegse hoogleraar Pedagogische wetenschappen Ludo Verhoeven wil dat leraren en leerlingen profiteren van zijn onderzoek. Dat is te zien in zijn werkkamer, waarin naast zijn wetenschappelijke publicaties ook tal van handboeken, lesmethoden en protocollen zijn te vinden waarin hij zijn wetenschappelijk onderzoek naar leren vertaalt naar de onderwijspraktijk.
aan de Radboud universiteit wil dat leraren en leerlingen profiteren van zijn onderzoek door onderwijsmethoden te ontwikkelen die evidence-based zijn.
Binnen het onderzoeksprogramma Hersenen en Cognitie: Maatschappelijke Innovatie leidt Verhoeven vier projecten. ‘Die tot op heden erg succesvol zijn,’ zegt Verhoeven niet zonder trots. ‘Het eerste project gaat over de leesrace, een aanpak die kinderen met dyslexie helpt om extra te oefenen buiten de klas. In een transparante taal zoals het Nederlands bestaat er een directe koppeling tussen geschreven en gesproken tekst. Kinderen met dyslexie kunnen woorden vaak
33
wel accuraat maar niet snel genoeg decoderen: ze leggen het verband tussen letters en klanken te langzaam. Wij hebben onderzocht hoe je die snelheid kunt beïnvloeden, en die kennis in een game verwerkt.’
Begrip toetsen Het team ontwikkelde een app waarin kinderen woorden moeten sorteren naar hun betekenis. ‘Ze moeten bijvoorbeeld aangeven of het woord iets aanduidt dat leeft of niet. Door het begrip van het woord te toetsen controleren we of het decoderen goed is gegaan.’ Op dit moment wordt de app uitgetest. De eerste resultaten zijn veelbelovend. ‘We zien nu al enorme verbeteringen in de leessnelheid.’
Traject van onderzoek tot toepassing Deze praktische toepassing is het sluitstuk van een heel traject, zegt hij. ‘Voor wij begonnen was er vrijwel geen kennis over het versnellen van het decoderen bij zwakke lezers. Wij hebben wetenschappelijk aangetoond wat er gebeurt tijdens het leesproces van jonge kinderen; we hebben gezien dat oefenen belangrijk is, en dat je snelheid moet trainen. We hebben onderzocht hoe vaak je woorden moet aanbieden voor ze in het geheugen worden opgeslagen, en hoe eenmaal opgeslagen woorden accuraat en snel kunnen worden opgehaald uit het geheugen. Al die kennis zit verwerkt in de app. Met hulp van NIHC gaan we die nu in de App store brengen, zodat kinderen thuis ermee kunnen oefenen.’
Woordenschat Een tweede onderzoeksproject richtte zich op woordenschat en het aanleren van betekenissen en de klankvorm van woorden. Er is gekeken naar tweetaligen, die Turks en Nederlands spreken. In het Turks bestaan de v en de w niet als afzonderlijke klank. Turkstaligen kennen echter wel een klank die daar precies tussenin zit. Van oorsprong Turkse kinderen vinden het daardoor moeilijker om Nederlandse woorden met een v of een w te leren, toonde het onderzoek aan. ‘Deze kennis
34
is van belang voor woordleerprogramma’s,’ maakt Verhoeven direct de koppeling naar de praktijk. ‘Je moet goed nadenken over de volgorde waarin je woorden aanbiedt. En je moet extra aandacht schenken aan woorden waarvan je kunt verwachten dat een leerling die moeilijk zal vinden. Deze inzichten zijn ook van belang voor de woorden die je gebruikt in de eerste leesboekjes voor beginnende lezers.’ Op dit moment wordt gekeken hoe deze kennis kan worden toegepast in het onderwijs.
Slimstampen Verhoevens onderzoek binnen het programma richtte zich vooral op het primaire onderwijs. Maar de opgedane kennis is vaak generiek, en daarom breder toepasbaar. Zo onderzocht zijn team in een derde project wat de meest effectieve strategie is om woordjes te leren. Met fMRI-studies bij volwassenen achterhaalden de onderzoekers hoe het brein nieuwe woorden leert, consolideert, opslaat en op aanvraag ophaalt. Het blijkt dat veelvuldig woorden ophalen de opslag verbetert. Je kunt dus beter jezelf een aantal keer overhoren dan een woordenlijst meerdere malen lezen. ‘Belangrijk daarbij is dat je de kennis zelf moet opdiepen uit je geheugen, en dat je niet steeds gaat terugkijken,’ zegt Verhoeven. ‘Door dat ophalen worden in de hersenen de opgeslagen woorden steeds beter ingesleten.’ Ook deze kennis is inmiddels samen met de Rijksuniversiteit Groningen vertaald in een toepassing. ‘Deze zijn we bij een aantal scholen aan het uitproberen. Je ziet de opslag verbeteren als je overhoort met contextrijke vragen: zo kun je bijvoorbeeld vragen wat je nodig hebt om te schrijven, zodat de leerling zelf het woord “pen” moet ophalen uit zijn geheugen.’
Samen taalonderwijs versterken ‘Het Expertisecentrum Nederlands in Nijmegen heeft de ambitie om samen met medewerkers van de onderwijspraktijk en wetenschappers het taalonderwijs in Nederland te optimaliseren,’ zegt directeur Arda Huijbers. ‘Onze focus is taalonderwijs in brede zin: vanaf de peuterleeftijd tot aan het beroepsonderwijs. Daarbij richten wij ons nadrukkelijk op de begeleider van de leerlingen, of dat nu een leraar, een onderbouwcoördinator of een leidster op een peuterspeelzaal is.’ Het Expertisecentrum is vaak al vanaf de start bij een onderzoek betrokken. ‘Wij komen op scholen, en informeren naar de problemen die men tegenkomt. Samen met die scholen formuleren wij onderzoeksvragen, waarmee we vervolgens de onderzoeksgroep van Ludo Verhoeven benaderen.’ Als het onderzoek aanknopingspunten oplevert voor een toepassing, gebruikt het Expertisecentrum haar banden met de onderwijspraktijk om de toepassing mede te ontwikkelen. ‘In geval van de leesraceapp, hebben wij de proefapp meegenomen naar basisscholen en naar lerarenopleidingen, en gevraagd deze eens uit te proberen. Zij komen dan met praktische bevindingen, zoals “de instructies zijn niet helder , en de leerstappen zijn te groot”. Wij rapporteren die bevindingen terug naar de wetenschappers, zodat het product, de methode of de dienst kan worden aangepast.’ Daarna kan het Expertisecentrum zelf nog als uitgever optreden. ‘Wij bieden producten en onderwijsmethodieken die gebaseerd zijn op wetenschappelijk aangetoonde principes, en die voldoen aan normen van de Inspectie van het Onderwijs. Voor de ontwikkeling van innovatief, evidence-based taalonderwijs zijn wij bij voorkeur in het hele traject betrokken: vanaf de vraagstelling tot aan de levering aan de eindgebruiker. Steeds meer opdrachtgevers weten ons te vinden, onder andere via www.samenonderzoeken.nl.’
Van taal naar rekenen In een laatste project trokken de Nijmeegse onderzoekers hun opgedane kennis breder, naar multimodale leermethoden. Zijn dezelfde strategieën effectief als je een taal leert in gesproken of geschreven vorm? En kun je resultaten voor het automatiseren van woorden ook vertalen naar het leren van getallen en het maken van eenvoudige sommen bij rekenen? Het onderzoek laat zien dat geschreven taal de langdurige opslag van woorden kan versterken en dat het automatiseren van eenvoudige sommen een beroep doet op dezelfde delen van de hersenen als het automatiseren van woorden. Ook deze inzichten worden vertaald naar een app voor het leren van jonge kinderen. Verhoeven sluit af door het belang van de koppeling met de praktijk te benadrukken: ‘Ons onderzoek is wetenschappelijk heel interessant. Maar het is ook meteen toepasbaar in de klas. Je kunt met deze aanpak onderwijsmethoden ontwikkelen die evidence-based zijn. En onze aio’s zien die directe toepassing in de klas echt als een meerwaarde van dit type onderzoek.’
Arda Huijbers Directeur van het Expertisecentrum Nederlands in Nijmegen heeft de ambitie om samen met medewerkers van de onderwijspraktijk en wetenschappers het taalonderwijs in Nederland te optimaliseren.
35
36
Leren in beweging Renate de Groot Universitair hoofddocent van de Open Universiteit onderzoekt met Martin van Dijk of er een relatie bestaat tussen
Kunnen scholieren beter leren als ze meer bewegen? Dat is de centrale vraag in het onderzoek van Renate de Groot en Martin van Dijk. Een eerste verband is ontdekt: door naar school te lopen of te fietsen, kunnen meisjes zich op school beter concentreren dan wanneer ze met de auto worden gebracht.
lichamelijke activiteit, schoolprestaties, cognitieve prestaties en mentaal welbevinden.
Martin van Dijk Promovendus aan de Open Universiteit.
Tussen de eerste en tweede klas van de middelbare school gaan kinderen minder bewegen. Dertig procent van de hoeveelheid beweging van jongeren tussen de 12 en 16 jaar bestaat uit het lopen of fietsen naar school, wat met name voor meisjes het concentratievermogen bevordert. En in het weekend bewegen de scholieren tot veertig procent minder dan door de week. Deze feiten hebben universitair hoofddocent Renate de Groot en promovendus Martin van Dijk van de Open Universiteit in Heerlen voor het eerst objectief vastgesteld.
37
Nieuwe meetmethode ‘We onderzoeken of er een relatie bestaat tussen lichamelijke activiteit, schoolprestaties, cognitieve prestaties en mentaal welbevinden,’ vertelt Renate de Groot. De onderzoekers deden objectief, observationeel onderzoek. ‘Voor zover wij weten, hebben wij voor het eerst proefpersonen 7 dagen lang, 24 uur per dag bewegingsmeters laten dragen op hun bovenbeen. Op die manier kun je ook niet-ambulante bewegingen registreren, zoals fietsen.’ Er is twee keer een serie metingen gedaan: Eén keer in de klassen 1 en 3 van HAVO en VWO, en een jaar later in diezelfde groepen nogmaals, toen de leerlingen in klas 2 en 4 zaten.
Juiste sensor Om de juiste bewegingssensor te selecteren, ging promovendus Martin van Dijk niet over één nacht ijs. ‘Samen met Hans Savelberg van de Universiteit Maastricht heb ik een uitgebreid vooronderzoek gedaan naar de bestaande bewegingsmeters. Wij zochten iets wat op een been bevestigd kan worden en 24 uur per dag kan blijven zitten. Dat betekent dat zo’n sensor robuust moet zijn, en bijvoorbeeld tegen water moet kunnen.’ Uiteindelijk viel de keus op de ActivPAL3TM sensor. ‘Die meet over drie assen en registreert niet alleen beweging, maar ook de positie van het been. Je kunt dus zien of iemand staat of zit.’
Uitgebreide data De proefpersonen hielden tijdens de meetweek hun bezigheden bij in een dagboekje. Daarnaast namen de onderzoekers enkele veel gebruikte testen bij hen af om cognitieve functies te meten zoals concentratie, snelheid van informatieverwerking en het vermogen storende factoren te onderdrukken. ‘We kregen ook hun schoolcijfers,’ vult Van Dijk aan, ‘en we hebben de leerlingen shuttle run tests laten doen om hun conditie te meten en lengte en gewicht gemeten om hun BMI te kunnen bepalen. Daarnaast hebben de leerlingen uitgebreide vragenlijsten ingevuld over de opleiding van hun
38
ouders, hun welbevinden en in hoeverre ze al dan niet in de puberteit zitten.’
Samenwerking school Proefpersonen vinden was niet moeilijk, zegt Van Dijk. ‘We hebben goede banden met scholen hier in de buurt. In totaal hebben 440 leerlingen meegedaan aan ons onderzoek, waarvan er 328 ook de volle week de bewegingsmeter hebben gedragen.’ De proefpersonen kwamen van het Bernadinus college in Heerlen, waar De Groot al langer nauwe banden mee heeft. ‘Ik werk al twaalf jaar samen met hen.’ De Groot vindt het belangrijk om de opgedane kennis zoveel mogelijk te delen met de school. ‘We verzorgen regelmatig voordrachten voor ouders en leerkrachten. Niet alleen specifiek over dit onderzoek, maar ook in het algemeen over de ontwikkeling van het puberbrein, en hoe je daar als omgeving mee om kunt gaan.’
Ingrijpen Het onderzoek is nog niet afgerond, de dataverwerking is nog in volle gang. Toch liggen de plannen voor vervolgonderzoek al klaar, zeggen De Groot en Van Dijk. ‘Dit onderzoek was puur observationeel ingericht. Hierna zouden we graag interventies gaan plegen. Het zou toch mooi zijn als je bijvoorbeeld leerprestaties van kinderen kunt verbeteren door ze meer gymlessen aan te bieden?’
Samen leerlingen vooruit helpen
John Reumkens Onderwijsdirecteur Atheneum van het
‘Als school boffen we dat we zo dicht bij een faculteit onderwijskunde staan,’ zegt John Reumkens, onderwijsdirecteur Atheneum van het Heerlense Bernadinuscollege. De samenwerking tussen het Bernardinus en de Open Universiteit levert voor beide partijen iets op, benadrukt hij. ‘Wij helpen de onderzoekers met het vergaren van data, en andersom kunnen wij bij hen terecht als we onderwijskundige vragen hebben.’ De onderzoekers presenteren hun bevindingen zowel aan het docententeam als aan aan de ouders, zodat nieuwe kennis meteen kan worden toegepast. ‘Neem bijvoorbeeld de opmerkelijke uitkomst dat meisjes zich beter kunnen concentreren als ze op de fiets naar school komen. Ouders moeten dit weten om het fietsen te stimuleren. Hopelijk komt dat vervolgens de schoolprestaties van de leerlingen ten goede.’
Heerlense Bernadinuscollege benadrukt dat de samenwerking tussen het Bernadinus en de Open Universiteit voor beide partijen iets oplevert.
Terwijl de data van de bewegingsmetingen nog worden uitgewerkt, loopt er alweer een ander gezamenlijk project. ‘Dat onderzoek draait om wat de beste strategie is om teksten te analyseren. Zo’n strategie is iets waar alle leerlingen meteen van kunnen profiteren.’ Leerlingen werken graag mee aan het onderzoek, zegt Reumkens. ‘Scholieren zijn heel nieuwsgierig. Ze vinden het bijzonder als ze aan echt wetenschappelijk onderzoek mogen meedoen, ook al is dat in hun vrije tijd. Het is voor hen ook een manier om zich te oriënteren op een toekomstige loopbaan. Ze zien de promovendi op onze school aan het werk, en krijgen zo een goed beeld van wat onderzoek doen inhoudt.’
39
veiligheid 41
42
Veiligheid Kennis over de biologische achtergronden van agressief gedrag kan helpen die agressie te beteugelen. Inzicht in de psychologische effecten van stress en emoties kan het functioneren van politieagenten, hulpverleners en militairen verbeteren. Op die manier dragen neuro- en cognitieve wetenschappen bij aan een veiligere samenleving. ‘Het primaire doel is om neurobiologische en biopsychologische variabelen op een medisch-ethisch verantwoorde manier een rol te laten spelen binnen de criminologie,’ vertellen pijlercoördinator Frans Leeuw en uitvoerend coördinator Katy de Kogel over de opzet van de veiligheidspijler binnen het programma. ‘We willen kunnen verklaren waarom de een met een werkeloze vader of afkomstig uit moeizame gezinssituatie in het criminele circuit belandt, en de ander niet. Naast maatschappelijke en psychologische factoren spelen hierbij ook biologische factoren een belangrijke rol. Daarbij zoeken we zoveel mogelijk naar een situatie waarin verschillende factoren onderzocht kunnen worden, pilotinterventies plaatsvinden en effectstudies worden uitgevoerd. De onderzoeken van Hanna Swaab en Jack van Honk illustreren dat idee uitstekend.’
Effectievere interventie Het onderzoek moet bijdragen aan de effectiviteit van de interventies, vertellen Leeuw en De Kogel. ‘Binnen justitie wordt veel gebruik gemaakt van gedragsinterventies, bijvoorbeeld agressie regulatie therapie of cognitieve vaardigheidstraining. Binnen de pijler Veiligheid onderzoeken we of we die gedragsinterventies kunnen verbeteren als we er neurobiologische factoren bij betrekken, bijvoorbeeld bij de vraag voor wie zo’n interventie geschikt is en vermoedelijk effectief zal zijn.’
Weerbaarheid verhogen Belangrijk is dat het programma zich niet alleen richt op agressie, maar ook op de weerbaarheid van de slachtoffers en de frontlinie van de hulpverlening. ‘Daar is het project van Mark Neerincx, die een interactieve tool ontwikkelt waarmee mensen leren omgaan met traumatische ervaringen, een prachtig voorbeeld van.’
Zelf aan het stuur ‘Dit veld is uiterst interessant,’ zegt Leeuw. ‘Stel je voor dat Jack van Honk gelijk krijgt, die stelt dat je met een combinatie van hormoon- en gedragstherapie psychopathisch gedrag (deels) kunt veranderen. Dat is niet alleen vanuit de maatschappij bekeken, maar ook voor de betreffende mensen zelf heel belangrijk. Als je door een bepaalde predispositie, al dan niet versterkt door omgevingsinvloeden, snel erg agressief wordt, dan ben je daar zelf ook niet gelukkig mee. Want dat gedrag maakt meer kapot dan je lief is. En uiteindelijk wil iedereen zo veel mogelijk zelf aan het stuur zitten van zijn leven.’
43
44
Brein opvoeden voor beter gedrag
Hanna Swaab Hoogleraar Neuropedagogiek aan de
Hoe gebruik je kennis over de werking van de hersenen om risicojongeren op het rechte pad te houden? En hoe zet je diezelfde kennis in om jonge kinderen beter te laten leren? Met deze vragen houdt Hanna Swaab zich bezig binnen het onderzoeksprogramma Hersenen en Cognitie: Maatschappelijke Innovatie (HCMI). Swaab ontwikkelt coachingsmethoden, trainingen en interventietechnieken om in te grijpen op sturingsprocessen in het kinderbrein.
Universiteit Leiden ontwikkelt coachingsmethoden, trainingen en interventietechnieken om in te grijpen op sturingsprocessen in het kinderbrein.
Binnen het onderzoeksprogramma HCMI leidt Hanna Swaab drie projecten, waarvan twee binnen de pijler Veiligheid. Een vierde project, samen met de stad Amsterdam, sluit nauw aan bij het onderzoek binnen deze pijler. Preventie van antisociaal gedrag staat in deze projecten centraal. En daar kun je niet vroeg genoeg mee beginnen, vindt de neuropsychologe.
45
Vandaar dat ze zich met haar team binnen het eerste project richt op zwangere moeders tussen de 20 en 25 jaar: ‘Voor een aantal moeders is het opvoeden van een kind een grote uitdaging. Denk aan aanstaande moeders met een problematische jeugd, een klein sociaal netwerk, geen opleiding en weinig geld. De kinderen van deze moeders lopen extra risico op het ontwikkelen van problemen, vaak door een combinatie van een kwetsbare aanleg en een suboptimale omgeving.’ Dat kan ertoe leiden dat kinderen later in hun leven moeite hebben zich in de maatschappij te handhaven.
Aanstaande moeders begeleiden Verloskundigen bieden de zwangeren uit hun praktijk een traject binnen het onderzoek van Swaab aan. De onderzoekers coachen die moeders totdat het kind ongeveer tweeënhalf jaar oud is. ‘Voor een kind zijn de eerste jaren erg belangrijk voor de ontwikkeling van de hersenfuncties, bijvoorbeeld voor het finetunen van zelfregulatie, een belangrijk mechanisme voor de sociale ontwikkeling in het latere leven,’ motiveert Swaab deze aanpak. ‘We passen hele praktische coaching toe, gericht op vragen als: Wat heeft een kind nodig? Hoe stimuleer je zijn ontwikkeling? Wat betekent het als hij huilt?’ De coaching is er vooral op gericht om de moeder meer te laten reageren op de behoeften van het kind. Onderzoek in andere landen toonde al aan dat deze vorm van coaching de ontwikkeling van kinderen stimuleert. In het Leidse onderzoek wil men daarnaast zicht krijgen op de neurobiologische en cognitieve reacties op deze begeleiding.
Traject rond agressieve leerlingen Een volgend project richt zich op basisschoolleerlingen van 8 tot 12 jaar, die thuis of op school grensoverschrijdend gedrag vertonen. ‘We geven hun ouders trainingen en opvoedingsadviezen om met die agressie om te gaan. Onze huidige training is in vijftig procent van de gevallen effectief. Nu zijn we aan het kijken welke factoren dit uiteindelijke resultaat bepalen. Welke hersenfuncties zijn op die leeftijd nog beïnvloedbaar, en welke niet meer? We meten bijvoorbeeld
46
gevoeligheid voor sociale informatie, en kijken of en zo ja hoe we die kunnen vergroten.’
Omgeving inzetten Dit onderzoek leidde al snel tot een spin-off, vertelde Swaab. ‘Onze ervaring met regulatie van gedrag was opgevallen bij het Preventief Interventie Team van de gemeente Amsterdam. Als kinderen spijbelen, niet aan te sturen zijn of agressief gedrag laten zien, doet dat team namens de gemeente de ouders een aanbod om hen te ondersteunen.’ Swaabs onderzoeksteam brengt de problemen van de betreffende kinderen in kaart, en geeft adviezen over te volgen behandelstrategieën. ‘We kijken naar elk kind individueel: wat is hier het probleem, wat zijn de capaciteiten van dat kind, wat kan hij leren en wat moet hij leren, en wie in zijn omgeving kunnen we hiervoor inzetten? Dat kunnen natuurlijk de ouders zijn, maar ook de leerkrachten of zelfs een sportclub. Die omgeving is voor ons een uitdrukkelijk middel om de ontwikkeling van de hersenen van het kind te beïnvloeden.’
Leren leren De kennis over de werking van de hersenen die ze inzet om de sociale ontwikkeling te verbeteren, gebruikt Swaab ook voor een heel ander doel: om kinderen optimaal te laten leren. ‘Zo hebben we cursussen ontwikkeld om ouders en leerkrachten wegwijs te maken in de ontwikkeling van het brein van kinderen in de lagere klassen van de basisschool. En we geven ze tips op welke manier ze deze kinderen optimaal kunnen stimuleren om nieuwe dingen te leren.’ Op dit moment geven de onderzoekers de cursussen nog zelf in klasjes om de effecten ervan te onderzoeken. De uiteindelijke bedoeling is dat deze kennis de onderwijsmethodiek kan beïnvloeden. Daarvoor zal deze, bijvoorbeeld in samenwerking met de academische pabo in Leiden, verspreid worden onder leerkrachten en ouders, zodat deze kennis.
Preventie van ongewenst gedrag Hanna Swaab werkt in haar onderzoek onder andere intensief samen met Rosaly Brandon, leider van het Amsterdamse Preventief Interventie Team. ‘Ik las een boek over ontwikkelingen in de neurowetenschap waarin werd betoogd dat het strafrecht nog teveel gebaseerd is op Freud. En dat terwijl vanuit hersenonderzoek allang duidelijk is dat de kans op recidive het grootst is als iemand impulsief een delict pleegt. Dat boek zette mij aan het denken. Wij proberen risicojongeren met interventies op het rechte pad te houden. Ik wilde in onze werkwijze veel meer rekening houden met neurobiologische factoren die van invloed zijn op het gedrag.’ Brandon had Swaab snel gevonden. ‘Hanna heeft een screeningsinstrument ontwikkeld dat per kind de sterke en zwakke kanten in kaart brengt. Op basis daarvan bekijken we wat we als PIT het beste kunnen doen om deze jongeren bij te sturen. Als een kind bijvoorbeeld moeite heeft met emoties lezen, kunnen we zijn ouders en leerkrachten leren dat ze non-verbale communicatie moeten benoemen: Als jij dit doet, word ik boos.’ Het PIT richt zich op twee groepen ‘risicojongeren’. De eerste groep bestaat uit jongeren die grensoverschrijdend gedrag vertonen. Daarnaast ligt een focus op familie van ‘de top-600’ criminele jongeren van Amsterdam. ‘Zodra er iemand langer dan 48 uur vastzit voor een delict met een grote impact op het slachtoffer – denk aan straatroven, inbraken en geweldsdelicten – gaan wij standaard bij alle broers en zussen op huisbezoek om te kijken hoe we hen kunnen helpen.’ De resultaten zijn goed. ‘Zeker op de basisscholen zien we dat na onze begeleiding kinderen binnen een half jaar veel minder grensoverschrijdend gedrag vertonen.’
Kijk eens, luister eens, ruik eens De cursus draait om vragen als: hoe leren kinderen op een specifieke leeftijd? En hoe kun je de actieve leerhouding van de kinderen bevorderen door de nieuwsgierigheid te prikkelen? ‘We leren de omgeving een strategie aan om het kind aan het denken te zetten. Het kind gaat vervolgens zelf ervarend en vragend leren.’ Swaab geeft een voorbeeld: ‘Als je een kind ergens op wijst, en de essentiële zintuigen stimuleert, leer je hem de wereld om zich heen actief te onderzoeken. Wat hoor je? Heb je dat geroken? Wat voel je?’ Door de eigen denkkracht van het kind te stimuleren, ontstaan in de hersenen betere paden om het denken en het gedrag te sturen. De overdracht van informatie kan daarvan profiteren, waardoor het leren beter gaat, vertelt Swaab. ‘Dat staat soms op gespannen voet met de traditionele basis van het onderwijs waarin je moet stilzitten, je mond houden en luisteren. Maar we weten nu dat dat niet voor alle soorten van kennis de optimale manier van leren is.’
Rosaly Brandon Leider van het Amsterdamse Preventief Interventie Team probeert risicojongeren op het rechte pad te houden door ook rekening te houden met neurobiologische factoren die van invloed zijn op het gedrag.
47
48
Psychopaten genezen
Jack van Honk Experimenteel psycholoog van de Universiteit Utrecht ontwikkelt
‘Het zou een wetenschappelijke en maatschappelijke doorbraak zijn als we met hormonen en een gerichte bijpassende therapie iets structureels kunnen veranderen in de hersenen en het gedrag van mensen met sociale stoornissen,’ zegt experimenteel psycholoog Jack van Honk van de Universiteit Utrecht. Hij ontwikkelt innovatieve neurobiologische methoden voor de behandeling van agressie en overmatige angsten.
innovatieve neurobiologische methoden voor de behandeling van agressie en overmatige angsten.
Hormonen hebben een grote invloed op hoe mensen zich cognitief, emotioneel en sociaal gedagen, zegt Jack van Honk. ‘Maar hormonen zijn niet het hele verhaal,’ waarschuwt hij. ‘Uiteindelijk is gedrag een gevolg van een complex samenspel van hormonen, je omgeving en verbindingen in je hersenen. Als je een behandeling gaat ontwikkelen voor bijvoorbeeld sociale angsten, zal je er uiteindelijk met alleen hormoontoedieningen niet komen. Het is wel bekend dat hormonen een grote rol spelen in de plasticiteit van de hersenen, en daarmee ook van de plasticiteit van cognitie en gedrag. Maar vooral
49
wanneer je hormoonmanipulaties combineert met sociale of gedragstherapieën, kun je de hersenen herstructureren, en zo het gedrag van iemand gericht structureel veranderen.’
Deuren geopend Van Honk liep al lang rond met het idee om een onderzoek te starten naar psychopathie. ‘Dat heeft heel lang moeilijk gelegen, maar de laatste jaren heeft justitie veel meer belangstelling gekregen voor de mogelijkheden van de neurobiologie in de preventie van criminaliteit. Tegenwoordig zit ik met justitie om tafel om samen nieuwe onderzoeksplannen te maken. Frans Leeuw en Katy de Kogel, coördinatoren van de pijler Veiligheid binnen het onderzoeksprogramma, hebben daar een belangrijke rol in gespeeld.’ De ontstane band met justitie werkt door in de dagelijkse onderzoekspraktijk, zegt Van Honk. ‘We werken bijvoorbeeld nauw samen met het Pieter Baan Centrum en de forensische psychiatrie, en krijgen zo toegang tot de juiste populaties.’
Psychopaten zijn interessant Dat is nodig om het hele spectrum aan psychische toestanden met elkaar te kunnen vergelijken, legt hij uit. ‘Voor ons vormen mensen met een gediagnosticeerde psychopathische aandoening een interessante doelgroep. Zeker omdat er in het geval van sociale fobie en psychopathie minder dan bij bijvoorbeeld schizofrenie sprake is van comorbiditeit, kunnen de effecten van interventies op emotionele stoornissen en problematisch gedrag gericht onderzocht worden. Daarvoor hebben we nu studies lopen in klinieken.’
“Knuffelhormoon” wekt agressie op bij vrouwen Van Honk gebruikt in zijn studies hormonen als cortisol, testosteron en oxytocine. ‘Proefpersonen snuiven bijvoorbeeld oxytocine op, en voeren na een bepaalde tijd cognitieve testen uit. We kijken bijvoorbeeld in welke mate ze emoties in gezichtsuitdrukkingen spiegelen, en of ze onder invloed van
50
dat hormoon meer mee kunnen voelen mensen die iets ellendigs hebben meegemaakt. Daarnaast maken we EEGs en MRI-scans om te zien hoe dit hormoon de activiteit van de hersenen beïnvloedt.’ Oxytocine staat bekend als knuffelhormoon, maar is bij vrouwen ook onderliggend aan agressief gedrag, doceert Van Honk. ‘Wanneer vrouwen een baby hebben, zijn zij gevoeliger voor oxytocine. Voor vrouwen die borstvoeding geven is dit effect nog groter. Oxytocine speelt een rol in de binding met en de bescherming van het kind. Een moeder kan er agressief van worden naar iedereen van wie zij denkt dat die een bedreiging vormt voor haar kind. Zelfs naar de vader.’
Hormoongevoeligheid Van Honk gebruikt in zijn studies biomarkers die de effecten van een interventie met hormonen kunnen voorspellen. De basis voor iemands hormoongevoeligheid wordt al in de baarmoeder gelegd. Soms ontstaat hier ook de voorkeur voor de richting van het effect: laat iemand meer of juist minder moreel gedrag zien als zijn testosteronspiegels stijgen? ‘Een simpel te meten voorspeller is de verhouding tussen de lengte van je wijsvinger en je ringvinger, die al voor je geboorte wordt bepaald door de hoeveelheid testosteron in de baarmoeder. Deze verhouding heeft een grote voorspellende waarde voor de gevoeligheid voor het hormoon testosteron in je latere leven.’
Elektrische stimulatie Naast de hormonen gebruikt Van Honk ook elektrische of magnetische stimulatie om de plasticiteit van de hersenen te beïnvloeden. ‘Met transcraniale magnetische stimulatie kunnen we bijvoorbeeld de dominantie van bepaalde gedeelten van het brein vermeerderen of verminderen en op die manier cognitie en gedrag beïnvloeden. We brengen eerst in kaart of mensen een laterale dominantie hebben voor de linker- of rechterhersenhelft. Vervolgens dienen we gericht hersenstimulatie toe, om die dominantie meer richting de andere her-
Snufjes vóór het praten ‘Ik was benieuwd of we mensen met een hoge mate van psychopathie meer empathie kunnen bijbrengen door ze in een neusspray snufjes oxytocine toe te dienen,’ zegt Ronald Rijnders, forensisch psychiater bij het Pieter Baan Centrum over de oorsprong van zijn samenwerking met Jack van Honk. Hij ging op zoek naar wetenschappers die hem met deze vraag konden helpen, en kwam vrijwel direct bij de Utrechtse onderzoeker uit. ‘Psychopaten kunnen zich best voorstellen hoe iemand emotioneel gaat reageren op hun daden, maar zij kunnen niet of heel gebrekkig meevoelen met hun slachtoffers. Als we dat gebrek aan affectieve empathie met behulp van interventies, zoals hormonen, kunnen veranderen, opent dat een universum aan toekomstige therapieën.’ Het onderzoek loopt nu goed, maar er was een lange aanlooptijd nodig, vertelt de psychiater. ‘Eerst moest ons onderzoek bij tbs-gestelden worden goedgekeurd door een medisch-ethische commissie. Daarnaast was de selectie van proefpersonen zeer lastig.’ De waslijst aan eisen is lang. ‘We zoeken vrijwillig meewerkende tbsgestelde mannen met gediagnosticeerde psychopathie, die niet kleurenblind zijn, geen neurologische stoornissen, psychose, depressie, angst- of dwangstoornis hebben, bepaalde medicijnen zoals libidoremmers, antidepressiva en antipsychotica niet nemen, en die voldoende IQ bezitten om de vragen en testen te kunnen begrijpen.’ Het onderzoek is gestart in drie tbs-klinieken. Inmiddels hebben drie nieuwe klinieken toegezegd te willen meewerken. ‘Daarmee hebben we binnenkort voldoende proefpersonen om statistisch relevante data te verkrijgen.’ Rijnders’ hoop is duidelijk: ‘Het zou mooi zijn als blijkt dat hormoontoediening per snufje ertoe kan bijdragen dat mensen met psychopathie ontvankelijker worden voor slachtofferempathie. Dat biedt wellicht behandelingsmogelijkheden die de kans op recidive aanmerkelijk verkleinen.’
senhelft te verschuiven.’ Het gevolg is een aanpassing in het gedrag. Alhoewel Van Honk nog helemaal aan het begin van de ontwikkeling staat, is hij optimistisch gestemd over de mogelijkheden. ‘Ik ben er van overtuigd dat het technisch mogelijk is om een substantieel deel van de mensen met een sociale stoornis zoals psychopathie of sociale fobie in de toekomst te genezen. Als dat ons lukt, dan zou dat toch een geweldige winst zijn voor de maatschappij?’
Ronald Rijnders Forensisch psychiater bij het Pieter Baan Centrum was benieuwd of mensen met een hoge mate van psychopathie meer empathie kunnen verwerven door hen oxytocine toe te dienen.
51
52
Fouten en ziektes helpen voorkomen
Mark Neerincx Hoogleraar mens-machine interactie aan
In crisissituaties nemen militairen en hulpverleners onder grote druk belangrijke beslissingen. Mark Neerincx van de Technische Universiteit Delft en TNO ontwikkelt ondersteuning om de kans op foute besluiten te verkleinen. Daarnaast werkt hij aan een interactieve tool waarmee hulpverleners en militairen leren om te gaan met traumatische ervaringen om gezondheidsproblemen te voorkomen.
de Technische Universiteit Delft en senior onderzoeker bij TNO ontwikkelt ondersteuning om de kans op foute besluiten te verkleinen.
Mark Neerincx werkt nauw samen met onder andere defensie en de brandweer. ‘In mijn eerste project werken we samen met de officiersopleiding van de marine in Den Helder aan modellen die voorspellen wanneer mensen fouten maken, gebaseerd op zowel de kenmerken van de taken die zij moeten uitvoeren als hun gemoedstoestand,’ zegt Neerincx in zijn werkkamer bij de Technische Universiteit Delft.
53
Brugsimulator ‘We laten officieren in opleiding middels virtual reality op een brugsimulator allerlei gebeurtenissen meemaken. Ze zijn bijvoorbeeld in een vijandelijke zone, en er komt een ander vaartuig in de buurt. De officieren moeten inschatten of dit vaartuig vijandelijke of criminele intenties heeft, of ze er een helikopter of patrouilleboot op af moeten sturen en zo ja, wat die voor opdracht mee moet krijgen.’ Ondertussen worden fysiologische reacties, zoals de hartslag, geregistreerd om vast te stellen hoe de officier in opleiding op de situatie reageert. Is hij gestresst, of juist ontspannen? Is hij angstig, of juist beheerst? Als je geagiteerd bent, denk je wellicht minder goed na, of beoordeel je een situatie eerder als bedreigend. Maar er zijn ook subtielere effecten, zegt Neerincx. ‘Uit eerder onderzoek is bijvoorbeeld bekend dat mensen in een vrolijke bui minder goed hun aandacht kunnen richten op een saaie taak en deze eerder afraffelen.’
Wie weet wat? Als mensen zich bewust zijn van hun emoties en weten wat het effect van die emoties is op de beslissingen die ze nemen, kunnen ze inschatten of ze bijvoorbeeld iets meer tijd moeten nemen. ‘We zijn nu echter nog volop aan het onderzoeken aan wie en op welke manier we die terugkoppeling precies moeten geven. Je hebt daarbij natuurlijk te maken met privacy: niet iedereen wil dat zijn collega’s of bazen weten dat hij een fout heeft gemaakt, of een bepaalde taak als stressvol ervaart. Tegelijk zou het voor het eindresultaat het beste zijn als het hele team kan inschatten hoe groot het risico op foute besluiten in een bepaalde situatie is. Dan kan de bemanning gemotiveerd kiezen voor een ander besluitvormingsproces als de omstandigheden daar om vragen.’
Aanpassen voor andere groepen Het ontwikkelde model is in theorie ook voor andere beroepsgroepen interessant. Maar dat kost wel extra ontwikkeltijd, waarschuwt Neerincx. ‘Het model gaat uit van hele specifieke
54
taakomschrijvingen. We hebben voor al die taken de verschillende fouten geclassificeerd, en achterhaald wat de kans is dat deze fouten optreden in realistische scenario’s. Als we dit model bijvoorbeeld bij de brandweer willen toepassen, moeten we eerst zo’n zelfde inventarisatie en kanseninschatting voor specifieke brandweertaken gaan doen. Dat is heel tijdsintensief.’
Trauma’s voorkomen Een tweede project betreft een probleem dat op een langere termijn speelt, maar wel uitgaat van dezelfde doelgroep. ‘Hulpverleners en militairen worden vaak geconfronteerd met heftige situaties, die soms traumatisch kunnen zijn. Sommige mensen kunnen hier prima mee omgaan. Andere mensen kunnen dat ook een tijdje, maar ineens is de maat vol, en krijgen ze fysieke of psychische klachten. Wij ontwikkelen een interactieve tool die bij trainingen gebruikt kan worden om de risico’s op het ontwikkelen van stressgerelateerde klachten zoals posttraumatische stressstoornissen te voorkomen.’
Reactie op stress respons ‘We blazen lucht in de nek van de proefpersonen. Dat is een heel vervelende sensatie, waarop je lichaam direct reageert met een schrikreactie, zoals een oogknippering. Tegelijk krijgen de proefpersonen een afbeelding te zien die ofwel verwijst naar de emotionele gebeurtenis ofwel neutraal is.’ Hoe weerbaarder iemand is, hoe kleiner de schrikreactie, hoe groter het verschil in reactie op emotionele en neutrale plaatjes. Op deze manier valt de effectiviteit van een training vast te stellen.
Drempels weg ‘We willen helpen voorspellen wie wanneer meer risico loopt om klachten te ontwikkelen. Onder andere gebaseerd op iemands voorgeschiedenis – denk aan voorgaande missies – en huidige stress respons. Met die kennis kan een legerleiding of het team zelf beter besluiten wie op welk moment het best
Leren hoe je reageert ‘Wij leiden hier wachtofficieren op voor de marine,’ zegt Rico Bloemberg, trainer op de brugsimulator van de Nederlandse Defensie Academie in Den Helder. ‘Stress is iets waar deze mensen zeker mee te maken krijgen.’ Op de brugsimulator krijgen de officieren-in-opleiding vier keer een week virtueel het bevel over een marine fregat. ‘In de vierde week richten we ons wat minder op het technische aspect, maar meer op hun manier van handelen. In dat deel hebben we het onderzoek van Mark Neerincx en zijn promovenda Iris Cohen verwerkt.’ Er is een scenario waarin twee fregatten met elkaar moeten samenwerken om een schip met smokkelaars over te nemen. Als er vanuit beide fregatten teams in bootjes onderweg zijn naar de eventueel bewapende smokkelaars, komt er een melding dat er in de buurt een zeilboot in nood is. ‘Dat betekent dat er snel besluiten genomen moeten worden: moeten we die teams en bootjes terugtrekken, schakelen we een helikopter in om te zoeken naar dat zeilbootje en eventuele opvarenden?’ Ondertussen wordt geregistreerd hoe de studenten hier op reageren. Gaat hun hartslag omhoog? Hoe snel nemen ze een besluit? En welk besluit is dat dan? Het onderzoek kost relatief weinig inspanning vanuit het opleidingsinstituut, en levert meteen wat op, zegt Bloemberg. ‘Iris heeft eerst een nauwkeurige inventarisatie gemaakt van alle taken die op de brug moeten worden uitgevoerd. Die lijst alleen al biedt voor mij veel aanknopingspunten om mijn trainingen aan te passen. Daarnaast kan ik uit deze metingen halen welke momenten de meeste stress opleveren, wat ook tot aanpassingen in de trainingen kan leiden. Tot slot vind ik het van groot belang dat studenten leren herkennen wanneer ze in de gevarenzone komen en hulp moeten inroepen. Individuele feedback over hun reactie op stress is een mooie aanvulling op de debriefing na afloop van de oefening.’
een risicovolle missie kan uitvoeren.’ Neerincx hoopt dat de technologie de toegang tot hulp vergroot. ‘Mensen in dit soort beroepsgroepen vinden het vaak moeilijk om naar een hulpverlener te stappen. Technologie kan iemand op een laagdrempelige manier waardevolle inzichten bieden in zijn eigen emoties en gedrag, en daarbij de drempel verlagen om naar een hulpverlener te stappen die gebruik maakt van deze technologie.’
Rico Bloemberg Trainer op de brugsimulator van de Nederlandse Defensie Academie in Den Helder laat officieren in opleiding middels virtual reality allerlei gebeurtenissen meemaken en meet tegelijkertijd hun fysiologische reacties.
55
Colofon Interviews Sonja Knols, IngenieuSe Met dank aan alle geïnterviewden Vormgeving WAT ontwerpers Beeld Nationale Beeldbank, Hollandse Hoogte, Shutterstock Productie Manoe Mesters Uitgave Nationaal Initiatief Hersenen en Cognitie December 2014
Contactinformatie Meer informatie is verkrijgbaar bij: Nationaal Initiatief Hersenen en Cognitie
Postadres Postbus 93014 2509 AA Den Haag Bezoekadres Laan van Nieuw Oost Indië 300 Den Haag 070 344 09 33
[email protected] www.hersenencognitie.nl