Bestemmingsplan "Vlinderstrik"
31 maart 2011
Vastgesteld
Gemeente Lansingerland Bestemmingsplan "Vlinderstrik"
INHOUD: -
TOELICHTING PLANREGELS PLANKAART
Plannummer: BP0083 Datum: 31 maart 2011
Gemeente Rotterdam dS+V/Bureau Bestemmingsplannen
Gemeente Lansingerland Afdeling Strategische Ontwikkeling
INHOUD
I
Toelichting
II
Regels
III
Bijlagen
IV
Kaarten (apart bijgevoegd)
TOELICHTING
INHOUDSOPGAVE TOELICHTING 1 1.1 1.2 1.3 1.4
INLEIDING Aanleiding Planopzet Geldende bestemmingsplannen Ligging en begrenzing
11 11 11 12 12
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 2.9 2.10 2.11 2.12 2.13
BELEIDSKADER Nota Ruimte Project Mainportontwikkeling Rotterdam (2006) Provinciale structuurvisie "Visie op Zuid-Holland" Provinciale verordening "Ruimte" Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 Regionaal Groenblauw Structuurplan 2 Provinciaal Fietsplan (2008) Provinciale Ecologische Hoofdstructuur Regionaal Verkeers- en Vervoersplan 2002-2020 Structuurvisie Lansingerland Groenbeleid Mobiliteitsnota "Lansingerland beweegt" Masterplan Vlinderstrik
14 14 14 16 17 17 18 20 20 21 21 22 23 23
3 3.1 3.2 3.3
GEBIEDSBESCHRIJVING Archeologie Cultuurhistorie Bestaande functies
24 24 25 27
4 4.1 4.2 4.3 4.4
PLANBESCHRIJVING Inleiding Fauna-effect rapportage Ontwikkelingen Juridische planbeschrijving
29 29 29 30 39
5 5.1 5.2 5.3 5.4
WATER Beleidskader Water Samenwerking met de waterbeheerder Huidige watersysteem De wateropgave
42 42 43 43 43
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
MILIEU Milieueffectrapportage Milieuzonering Geluid Luchtkwaliteit Bodem Externe veiligheid Flora en fauna
46 46 46 47 47 49 49 52
7
SOCIALE VEILIGHEID EN LEEFBAARHEID
55
8
HANDHAVING
56
9
FINANCIELE UITVOERBAARHEID
57
10 10.1 10.2
MAATSCHAPPELIJKE UITVOERBAARHEID Vooroverleg Inspraak
58 58 70
1.
Inleiding
1.1
Aanleiding
De aanleiding van het opstellen van het bestemmingsplan Vlinderstrik1 is tweeledig. Enerzijds dient de aanleg van 100 hectare natuur- en recreatiegebied (in het kader van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR)) mogelijk te worden gemaakt en anderzijds dienen de vigerende bestemmingsplannen te worden geactualiseerd in het kader van de Wet ruimtelijke ordening, die per 1 juli 2008 van kracht is geworden. In het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PKB-PMR 2006) zijn de ruimtelijke voorwaarden gecreëerd voor de versterking van de positie van de mainport Rotterdam door de aanleg van de Tweede Maasvlakte en een intensiever gebruik van het bestaande havengebied. Tevens behoort daarbij een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving in de regio Rotterdam. Ten behoeve hiervan wordt het project "750 hectare natuur- en recreatiegebied" ontwikkeld in de omgeving van Rotterdam. Dit project bestaat uit het realiseren van 600 hectare natuur- en recreatiegebied in Midden-IJsselmonde (het landschapspark Buytenland) en een groene recreatieve verbinding over de rijksweg A15 ten zuiden van Rotterdam. Verder bestaat het project uit het realiseren van 100 hectare natuur- en recreatiegebied in de Schiebroekse- en Zuidpolder (de Vlinderstrik) en 50 hectare natuur- en recreatiegebied in de Schiezone ten noorden van Rotterdam. De 150 hectare nieuwe natuur- en recreatiegebieden ten noorden van Rotterdam geven als aanvulling van de daar bestaande en geplande natuur- en recreatiestructuren een belangrijke impuls aan de leefbaarheid in dit deel van de regio Rotterdam. Hiermee wordt een duurzame groene ontwikkeling van het gebied zeker gesteld en mogelijke verrommeling en stedelijke ontwikkeling tegengegaan. De Vlinderstrik is gelegen in een overgangszone tussen het open landschap van Midden-Delfland en de dichte stedelijke bebouwing van Rotterdam. Het gebied komt steeds meer onder druk te staan van stedelijke ontwikkelingen. De afgelopen jaren zijn met name in Berkel en Rodenrijs en Bergschenhoek (gemeente Lansingerland) veel nieuwe woningen (VINEX-wijken o.a. Westpolder/Meerpolder) gerealiseerd. Verder zijn in het gebied de Hogesnelheidslijn (HSL) en de provinciale weg N471 aangelegd en is een busverbinding tussen Zoetermeer en Rodenrijs (ZoRo-bus) gepland. Verder ligt er een reserveringszone voor de nog aan te leggen rijksweg A13/16 in het zuidelijke gedeelte van het gebied. Door de ligging van het gebied dreigt het gebied dicht te slibben met bebouwing en infrastructuur. In de directe omgeving van de stad is er juist een groeiende behoefte aan rust en recreatiemogelijkheden. Met een duurzame groene ontwikkeling kan de verstedelijking van de Vlinderstrik worden voorkomen en worden de huidige kwaliteiten gewaarborgd. De Vlinderstrik functioneert momenteel voor langzaam verkeer vooral als doorgangsgebied en moet als zodanig worden verbeterd. Behalve dat het een prettig doorgangsgebied moet zijn, moet ook verblijfskwaliteit worden gecreëerd door een natuur- en recreatiegebied te ontwikkelen. De colleges van Burgemeester en Wethouders van Rotterdam en Lansingerland hebben een opdracht verleend voor het opstellen van een nieuw bestemmingsplan. Het bestemmingsplan zal mogelijk maken dat de binnen het Masterplan geschetste plannen daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd. Het plangebied van het bestemmingsplan Vlinderstrik van de gemeente Lansingerland omvat de Zuidpolder. Voor het andere gedeelte van de Vlinderstrik, de Schiebroekse polder (gemeente Rotterdam) is ook gekozen om een apart bestemmingsplan vast te stellen. De plantoelichting zal voor een groot deel voor beide bestemmingsplannen van toepassing zijn. In de bijlage bij dit bestemmingsplan is het bestemmingsplan "Vlinderstrik" voor de gemeente Rotterdam gevoegd.
1.2
Gekozen planopzet
De voor het bestemmingsplan gekozen planvorm is tweeledig. Daar waar geen veranderingen worden voorgesteld of waar veranderingen zullen plaatsvinden op kleine schaal, is zij conserverend (gedetailleerd) van aard. Op de gronden waar de komende jaren ruimtelijke ontwikkelingen zullen plaatsvinden en waar dientengevolge een nadere invulling noodzakelijk is, is juist gekozen voor een globale opzet. 1
Vanwege de vorm van beide polders wordt dit gebied de “Vlinderstrik” genoemd.
11
1.3
Geldende bestemmingsplannen
Dit bestemmingsplan vervangt de bestemmingsplannen die in het plangebied van kracht waren: Landelijk gebied, (vaststelling GR 21-08-1978, gedeeltelijke goedkeuring 30-10-1979, G.G.K. bij K.B.B. 14-04-1983. Bij de eerste herziening van het bestemmingsplan Landelijk gebied is het bestemmingsplan gerepareerd: vaststelling GR 04-05-1985, goedgekeurd en onherroepelijk op 10-081988); Rodenrijseweg 1987, (vaststelling GR 30-03-1987, goedkeuring GS 10-11-1987); Rodenrijseweg 14de herziening (vastgesteld op 21-02-1995); Bedrijventerrein Oudeland (N471), (vaststelling GR 31-01-2002, goedkeuring GS 10-09-2002, 24-092003 onherroepelijk).
Fig 1.1 Vigerende plannen Vlinderstrik.
1.4
Ligging en begrenzing
Het plangebied is gesitueerd ten noorden van het stedelijk gebied van Rotterdam en ten zuiden van Berkel en Rodenrijs. Het plangebied Vlinderstrik bestaat uit twee delen. De westzijde van het plangebied wordt gevormd door de Zuidpolder. Deze polder is gelegen binnen de gemeente Lansingerland. De oostzijde van het plangebied wordt gevormd door de Schiebroekse Polder. Deze polder ligt binnen de gemeente Rotterdam. De twee polders zijn ruimtelijk van elkaar gescheiden door RandstadRail en het bedrijventerrein Spoorhaven. Het plangebied van de Vlinderstrik wordt begrensd door het bebouwingslint aan de Rodenrijseweg aan de noordzijde, de Wildersekade aan de oostzijde, de Doenkade aan de zuidzijde en de Oude Bovendijk aan de westzijde. Verder wordt het plangebied omringd door een aantal waardevolle natuur-, weide- en groengebieden aan de westzijde, zoals polder Schieveen, Schiezone, de Ackerdijkse Plassen en verder westwaarts Midden-Delfland aan de oostzijde Schiebroekse Park, Lage en Hoge Bergse Bos, Zevenhuizer Plas, Rottemeren en de Bleiswijkse Zoom (zie figuur 1.2).
12
Fig 1.2 Omliggende natuurgebieden
Tevens vinden in de (nabije) toekomst rondom het plangebied diverse nieuwe stedelijke ontwikkelingen plaats, zoals het bedrijventerrein Oudeland aan de noordzijde, de woonwijk 2 Wilderszijde aan de oostzijde, de A13/16 , de verbreding van de Doenkade/N209, de ontwikkeling van Park Zestienhoven (1700 woningen), Hoog Zestienhoven (kantoren en woningen) en Rotterdam The Hague Airport (kantoren en bedrijven) aan de zuidzijde en Schieveen aan de westzijde.
Wilderszijde
Oudeland
A13/16
Schieveen
2
De reserveringszone voor de A13/16 maakt onderdeel uit van het plangebied van het bestemmingsplan Vlinderstrik.
13
2.
Beleidskader
2.1
Nota Ruimte
De visie van het Kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland staat beschreven in de Nota Ruimte. In deze nota is het ruimtelijk beleid tot 2020 vastgelegd met een doorkijk tot 2030. De Nota Ruimte heeft een strategisch karakter en richt zich op de hoofdlijnen van het beleid. Het hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid kan worden samengevat als: ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies. Gelet op de beperkte ruimte in Nederland dient dit efficiënt en duurzaam te geschieden. Het kabinet heeft gekozen voor een dynamisch en op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid, met als uitgangspunt ‘decentraal waar dat kan, centraal waar dit moet’. Het accent ligt daarbij op ‘ontwikkeling’ in plaats van op ‘ordening’. Daar waar wordt gesproken over ruimtelijke kwaliteit gaat het in de visie van het Kabinet om gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. Gebruikswaarde heeft betrekking op de mate waarin ruimte op een zodanige wijze voor verschillende functies kan worden benut dat zij elkaar versterken. Belevingswaarde betreft vooral de leefomgeving en heeft betrekking op cultureel besef en diversiteit, de menselijke maat, de aanwezigheid van karakteristieke kenmerken en schoonheid. Bij toekomstwaarde gaat het om kenmerken als duurzaamheid, biodiversiteit, robuustheid, aanpasbaarheid en flexibiliteit in de tijd. Verder wordt in de Nota gesteld dat naast de uitbreiding van de woningvoorraad tevens voldoende aandacht dient te worden besteed aan ruimte voor (dag)recreatie. Provincie en gemeenten moeten daarom voldoende ruimte reserveren en creëren voor ontspanningsmogelijkheden.
2.2
Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PKB-PMR 2006)
De Planologische Kernbeslissing voor het Project Mainportontwikkeling Rotterdam, de PKB PMR (2006), schept op rijksniveau de ruimtelijke voorwaarden voor de versterking van de positie van de mainport Rotterdam en het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving in Rijnmond. Daartoe bevat de PKB het ruimtelijke kader voor de realisering van drie deelprojecten, die in samenhang PMR vormen: • Bestaand Rotterdams Gebied: een serie projecten om het bestaande havengebied beter te benutten en de kwaliteit van de leefomgeving te verbeteren. • Landaanwinning: uitbreiding van de Rotterdamse haven met een landaanwinning ten behoeve van haven- en industriegebied van maximaal 1000 hectare netto en maatregelen om schade aan beschermde natuur te compenseren. • 750 hectare natuur- en recreatiegebied: ontwikkeling van nieuwe natuur- en recreatiegebieden op Midden-IJsselmonde en ten noorden van Rotterdam. Het kabinet wil een impuls geven aan de leefbaarheid van de Rotterdamse regio door het realiseren van een zoveel mogelijk aaneengesloten natuur- en recreatiegebied met een forse omvang, dat goed bereikbaar is vanuit de stad. De mogelijkheden om de bevolking van het stedelijk gebied, rust, ruimte, natuur en groen te bieden zullen daarmee substantieel worden verhoogd. Het natuur- en recreatiegebied levert tevens een bijdrage aan de gewenste versterking van bestaande ecologische structuren in de Rotterdamse regio. De 750 hectare natuur- en recreatiegebied wordt verdeeld over IJsselmonde (circa 600 hectare) en de noordflank van Rotterdam (circa 150 hectare) (zie afbeelding uiterste plankaart 750 hectare nieuw natuur- en recreatiegebied in de Rotterdamse regio). Het gebied op IJsselmonde geeft inhoud aan het streven naar een natuur- en recreatiegebied met een forse omvang. De 150 hectare in de noordflank geeft, als aanvulling op de aldaar bestaande en geplande natuur- en recreatiestructuren, een belangrijke extra impuls aan de leefbaarheid in deze regio. De PKB is in twee ronden tot stand gekomen. In eerste instantie was een PKBplus tot stand gebracht met een achttal concrete beleidsbeslissing die voorzien in een verplichte doorwerking bij ruimtelijke besluiten van andere overheden. In de uitspraak op ingesteld beroep tegen de PKB heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State deze concrete beleidsbeslissingen echter in januari 2005 vernietigd. Het kabinet heeft vervolgens besloten tot herstel van de PKB zonder de 'plus' van de concrete beleidsbeslissingen. De PKB bevat wel beslissingen van wezenlijk belang. De herstelde PKB is na parlementaire behandeling eind 2006 in werking getreden en heeft een werkingsduur van 15 jaar. Onder de op 1 juli 2008 in werking getreden Wet ruimtelijke ordening heeft het Rijk een Algemene Maatregel van Bestuur in voorbereiding genomen die ook voorziet in de
14
realisatie van de 750 hectare natuur- en recreatiegebied In de PKB zijn twee beslissingen van wezenlijk belang opgenomen die rechtstreeks van toepassing zijn op het gebied van de Vlinderstrik: • Beslissing van wezenlijk belang (Bwb) 23: Zoals op de figuur 3.8 van de PKB staat aangegeven zal in de Schiebroekse- en de Zuidpolder een openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied met een oppervlakte van circa 100 hectare worden gerealiseerd. • Beslissing van wezenlijk belang (Bwb) 25: De Schiebroekse en Zuidpolder zullen worden ingericht als recreatief uitloopgebied en als ecologische verbindingszone tussen de Groenblauwe Slinger en het Rottemerengebied, waarbij de infrastructurele barrières die gevormd worden door de N470, de Hoge Snelheidslijn en de toekomstige busverbinding tussen Rotterdam en Zoetermeer zullen worden ingepast. De nadere ruimtelijke afweging en de juridische verankering vindt plaats in het bestemmingsplan. Voor de uitvoering van de PKB hebben betrokken overheden, waaronder het Rijk en de gemeente Rotterdam in 2004 een Bestuursovereenkomst en vervolgens per deelproject in 2005 een Uitvoeringsovereenkomst (UWO) getekend. Deze overeenkomsten zijn met de parlementaire instemming met de PKB PMR ook door het parlement bekrachtigd. De UWO voor de 750 hectare natuur- en recreatiegebied bevat afspraken over de uitvoering en de financiering en legt vast dat de gemeente Rotterdam zorg draagt voor de voorbereiding en uitvoering van onder meer het programmaonderdeel Schiebroekse Polder en Zuidpolder.
Fig 2.1 Uitsnede plankaart 750 hectare nieuw natuur- en recreatiegebied in de Rotterdamse regio.
De toetsing van de PKB en de bijbehorende invulling/uitwerking op hoofdlijnen is in de UWO (2005) als volgt aangegeven:: - Het gebied zal worden ingericht als een recreatief uitloopgebied: het betreft een gebied dat vanuit het aanliggende stedelijk gebied bereikbaar is (aansluitende infrastructuur) en met functies die aansluiten bij de stedelijke behoeften zoals sporten, wandelen en dagrecreatie. Het gebied zal als hoofdfunctie natuur en recreatie hebben, maar daarbinnen zijn andere functies - zoals agrarische bedrijvigheid en bestaande bebouwing, transport, infrastructuur en waterkering - mogelijk. De functie staat los van de eigendomssituatie; - Het gebied zal worden ingericht als ecologische verbindingszone tussen het Rottemerengebied en de Groenblauwe Slinger; - De infrastructurele barrières die gevormd worden door de N471, de HSL en RandstadRail zullen worden ingepast.
15
In de PKB-PMR (2006) staat de onderstaande kaart waarin de grenzen van het plangebied zijn weergegeven. Dit gebied heeft een oppervlakte van circa 160 hectare en binnen deze grenzen moet de opgave van 100 hectare nieuw natuur- en recreatiegebied worden gerealiseerd. Tevens is in de PKB-PMR al rekening gehouden met toekomstige A13/16 door de op de kaart weergegeven reserveringszone tussen het plangebied en de Doenkade.
Fig 2.2 Plangebied volgens de planologische kernbeslissing PMR (2006).
2.3
Provinciale structuurvisie "Visie op Zuid-Holland"
Vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2010 In een provincie met 3,5 miljoen mensen en belangrijke economische clusters is de ruimte schaars. Zuid-Holland is een intensief gebruikt gebied met een strategische ligging op het natuurlijke kruispunt van internationale verbindingen. De lage ligging van Zuid-Holland en de ligging aan zee hebben invloed op de mogelijkheden om de beschikbare ruimte te benutten. Een gevarieerd landschap van delta, kust, rivieren en veenweiden in directe nabijheid van steden vormt een uniek decor. Dit biedt de provincie kansen om haar internationale concurrentiepositie uit te bouwen. De mens is daarin de bepalende factor. Zuid-Holland wil de inwoners nu en in de toekomst een goede en veilige woon, werk- en leefomgeving bieden. Leefbaarheid, vitaliteit en diversiteit staan centraal om de dynamiek, creativiteit en innovatiekracht van de mensen in Zuid-Holland verder te laten bloeien. De kern van Visie op Zuid-Holland is het versterken van samenhang, herkenbaarheid en diversiteit binnen Zuid-Holland. Dit draagt bij aan een goede kwaliteit van leven en een sterke economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Dit wil de provincie bereiken door het realiseren van een samenhangend stedelijk netwerk en groenstructuur. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor water, landbouw en natuur, zijn daarin kenmerkende kwaliteiten.
16
De provincie werkt daarvoor samen met gemeenten en andere partijen, Ze doet dit vanuit een proactieve houding. De provincie stuurt op kwaliteit en functies. Dat kan zijn door te ordenen, programma's en projecten te ontwikkelen, onderzoek uit te voeren of te agenderen. Kaarten zijn een ruimtelijke weergave van doelstellingen en ambities. Meer dan voorheen stuurt de provincie op hoofdlijnen en zet zij in op vroegtijdige samenwerking. Deze aanpak sluit aan bij de nieuwe stijl van besturen: 'Lokaal wat kan, provinciaal wat moet'. De provincie geeft het lokale bestuur ruimte bij de ruimtelijke inrichting en stelt daarvoor kaders. Hierbij zijn sturen op efficiënt ruimtegebruik, verbeteren van de verbindingen en samenhang tussen de gebieden naast versterken van de ruimtelijke kwaliteiten de uitgangspunten. Vandaar de titel "Ontwikkelen met schaarse ruimte". Dit vraagt om duidelijke keuzes. Deze zijn in de structuurvisie gemaakt op basis van de provinciale belangen. Het beleid geformuleerd in de structuurvisie is grotendeels consistent met het eerder geformuleerd beleid. Wel zijn nieuwe accenten gelegd of is de koers iets gewijzigd op basis van trends, ontwikkelingen en de sturingsfilosofie van de provincie. De structuurvisie vervangt het interim-beleid voor de provinciale ruimtelijke ordening. Het interimbeleid was gebaseerd op de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie Zuid-Holland 2020 (2004), de streekplannen Zuid-Holland - Zuid (2000), -West (2003), -Oost (2003) en Rijnmond (2005), alle herzieningen en uitwerkingen daarvan, evenals de Nota Regels voor Ruimte (2006). De structuurvisie implementeert de beleidslijnen uit de Voorloper Groene Hart. Ook de gemaakte afspraken over de Zuidvleugel zijn nu in het ruimtelijk beleid verankerd.
2.4
Provinciale verordening "Ruimte"
Vastgesteld door Provinciale Staten op 2 juli 2010 De verordening Ruimte is een van de ruimtelijke instrumenten die de provincie Zuid-Holland heeft om het ruimtelijk beleid geformuleerd in de provinciale structuurvisie te realiseren. In de verordening is ook het deel van het ruimtelijk beleid opgenomen van het Rijk, dat middels de provinciale verordening doorwerkt op het gemeentelijk niveau.
2.5
Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020)
Het RR2020 bestrijkt het grondgebied van alle bij de Stadsregio Rotterdam aangesloten gemeenten en kent een planhorizon van vijftien jaar (2005-2020). In feite is het RR2020 twee plannen in één: een streekplan en een regionaal structuurplan. Beide vloeien voort uit de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO). Een streekplan is het document waarin de provincie haar ruimtelijke beleid voor het grondgebied vastlegt. Een regionaal structuurplan is verplicht voor de Wgr-plusgebieden (Wet gemeenschappelijke regelingen-plus (Wgr+). De stadsregio Rotterdam is zo’n Wgr-plusgebied. De drievoudige boodschap van het RR2020 (meer kwaliteit, meer variatie en meer tempo) moet de regio Rotterdam de kans bieden om mee te blijven groeien met de altijd aanwezige maatschappelijke en economische dynamiek. Dit alles om voor zoveel mogelijk inwoners geschikte banen, woningen en voorzieningen te kunnen aanbieden. De regio behoort tot de meest dichtbevolkte gebieden van Europa en vormt de leefomgeving van ruim 1,2 miljoen mensen. Tegelijk is het een economische motor voor Nederland en kent het ecologische en landschappelijke waarden die de regio zelf overstijgen. In dat krachtenspel hebben de provincie Zuid-Holland en de stadsregio Rotterdam een uitgebalanceerd en ambitieus toekomstperspectief gemaakt, in samenwerking met vele andere betrokken partijen. Met vijf gebiedsgerichte projecten uit het RR2020 (de Noordrand, de Zuidflank, Rotterdam Centrum, de B-driehoek en de Rivieroevers) wordt een krachtige ruimtelijk-economische structuurversterking en een belangrijke kwaliteitsverbetering van het woon- en leefmilieu beoogd. Voorts wordt aandacht besteed aan vijf bepalende thema’s voor de toekomst van de regio: een trendbreuk in de herstructurering van oude wijken, een pro-actieve aanpak van de milieuproblematiek, een offensieve aanpak van de groenblauwe opgave, investeren in infrastructuur en het versterken van de Zuidvleugel van de Randstad. In de dichtbebouwde regio verdienen groenzones langs het stedelijk gebied bijzondere aandacht. De ruimtedruk is hier doorgaans hoog. Om de ecologische functie duurzaam in stand te houden, zijn investeringen in een hoge groene kwaliteit nodig. De zones krijgen daarmee ook een functie in de geleding van de stad, als verbinding voor het recreatieve verkeer en als groengebied voor de
17
omliggende bebouwing. Eén van de vier landschappelijke verbindingszones in en om de regio Rotterdam is de Groenzone Noordrand tussen de regioparken Delfland en Rottemeren. De Vlinderstrik maakt onderdeel uit van de Groenzone Noordrand. Op de plankaart van het RR2020 staat de Vlinderstrik aangegeven als gebied voor "te ontwikkelen openluchtrecreatiegebied of stedelijk groen". Dit betreft binnen- of buitenstedelijk gelegen gebied met de bestaande hoofdfunctie openluchtrecreatie. Daarbinnen kunnen (verspreid) natuur-, landschappelijke en cultuurhistorische waarden voorkomen die beschermd dienen te worden. De ecologische verbindingszone is globaal op de plankaart aangegeven als "groene verbindingszone".
Openluchtrecreatiegebied of stedelijk groen, te ontwikkelen
Groene verbinding
Fig 2.3 Uitsnede RR2020
2.6
Regionaal groenblauw structuurplan 2 (RGSP2)
Het RGSP2 (2005) is een gezamenlijk product van de stadsregio Rotterdam en de provincie ZuidHolland. Hiermee wordt het huidige provinciale en stadsregionale groenbeleid voor de regio Rotterdam geactualiseerd en een relatie gelegd met het nieuwe waterbeleid. De planologische verankering van de voorstellen uit het RGSP2 vindt plaats in het RR2020. In het RGSP2 vormt de Vlinderstrik een onderdeel van de “Groenzone Noordrand”, die niet alleen van belang is voor de ontwikkeling van groene kwaliteit en een recreatieve verbinding, maar bovendien is bedoeld als verhoging van de kwaliteit van het woon- en werkmilieu. In het RGSP2 wordt de Vlinderstrik besproken als een project van de eerste prioriteit, waarvan de uitvoering vóór 2010 gestart moet zijn. Voor dit gebied is vooral ingezet op de ontwikkeling en versterking van recreatieve parkstructuur en op de versterking van de recreatieve verbindingen. De Vlinderstrik zal op die manier een groene schakel gaan vormen tussen de regioparken Rottemeren en Delfland binnen de groenzone Noordrand.
18
Fig 2.4 Regionaal Groenblauw Structuurplan 2 (RGSP2)
In de omgeving van de Vlinderstrik ligt een aantal waardevolle natuur-, weide- en groengebieden. Aan de westzijde van het plangebied liggen de polder Schieveen, Schiezone, de Ackerdijkse Plassen en verder westwaarts Midden-Delfland. Aan de oostzijde van het plangebied liggen Park de Polder, Hoekse Park, Lage en Hoge Bergse Bos, Zevenhuizer Plas, Rottemeren en de Bleiswijkse Zoom (zie onderstaande kaart).
Vlinderstrik
Fig 2.5 Groenblauwe Slinger.
19
In het RGSP2 staat bij de Randstadrailhalte Rodenrijs de mogelijkheid voor een recreatief concentratiepunt aangegeven. Een recreatief concentratiepunt bezit meerdere intensieve recreatievoorzieningen. De invulling hiervan verschilt per gebied, mede afhankelijk van vraag en aanbod en in aansluiting op de gewenste gebiedskwaliteit en identiteit. Te denken valt aan voorzieningen die gebruikt worden in samenhang met het bezoeken van het groengebied, zoals horeca voorzieningen, speeltuinen en bezoekerscentra, maar ook bijvoorbeeld voorzieningen als (midget)golf en watersportvoorzieningen. Op deze wijze kan voldaan worden aan de vraag naar verschillende vormen van recreatie dicht bij elkaar. De recreatieve concentratiepunten zijn tevens belangrijke ‘entrees’ van het te bezoeken groengebied. Ze liggen in de nabijheid van openbaar vervoerslijnen en afslagen van autowegen zodat ze goed bereikbaar zijn. Wandelroutes vertrekken hier. De verhuur van fietsen en kanos maakt het mogelijk om over te stappen van snel naar langzaam vervoer en zorgt ervoor dat auto’s zoveel mogelijk geweerd worden uit de waardevolle groengebieden. De concrete invulling van de recreatieve concentratiepunten verdient nadere overweging op gebiedsniveau en zal dan ook door de hierbij betrokken overheden en organisaties uitgevoerd moeten worden.
2.7
Provinciaal Fietsplan (2008)
In het Fietsplan 2008 "Zuid-Holland méér op de fiets" van de provincie Zuid-Holland is een nieuwe fietsverbinding aangegeven van west naar oost in de Vlinderstrik als onderdeel van de provinciale fietsroute nummer F269, die loopt van Midden-Delfland en het Rottemerengebied.
Fig 2.6 Uitsnede Fietsplan 2008 met de fietsroute F269.
2.8
Provinciale Ecologische Hoofdstructuur (PEHS)
In het Beleidsplan Natuur en Landschap (1991) heeft de provincie Zuid-Holland de ecologische verbindingszones aangegeven die van belang zijn voor de provinciale ecologische hoofdstructuur (PEHS). In de het rapport Ecologische verbindingen in Zuid-Holland (1996) zijn streefbeelden en aanknopingspunten voor de inrichting en beheer van de verbindingszones aangegeven. De ecologische verbindingszone in de Vlinderstrik is onderdeel van de ecologische verbindingszone tussen de Ackerdijkse Plassen naar het Rottemerengebied (nummer 32). Het type verbinding is een zone met bos- en moeraselementen (stapstenen) die geschikt is voor kritische diersoorten. Dit zijn de Grootoorvleermuis, Watervleermuis, Bunzing, Hermelijn, Wezel, Gehakkelde Aurelia, Landkaartje en Houtpantserjuffer. Om bosvorming op gang te brengen kunnen de hoofdboomsoorten worden aangeplant. Bij de inrichting moet aan de buitenzijde van de bosstrook genoeg ruimte gelaten worden voor struweelvorming en een grazige en/of ruige rand (de mantel- en zoomvegetatie). In de Zuidpolder en Schiebroekse Polder is voor aanleg van brede plas-dras-bermen, verlaging van het maaiveld of peilverhoging noodzakelijk. In alle deelgebieden van de gehele ecologische verbindingszone nummer 32 zijn de verschillende natuurdoeltypen aanwezig of worden deze gerealiseerd, waarbij ieder gebied een eigen karakteristiek zal behouden.
20
Fig 2.7 Ecologische verbindingszone nummer 32 (Ecologische verbindingen in Zuid-Holland (1996)
De doelsoorten en inrichtingseisen zijn uitgewerkt in het Interim-advies van de Gebiedscommissie Oude Leede (2000). In dit advies worden uitgangspunten gegeven voor de maten van de ecologische verbinding, de landschappelijke geleding en de cultuurhistorische waarden van het gebied. In het advies zijn voor de ecologische verbindingszone de volgende inrichtingseisen genoemd: - Minimaal 70 meter brede zone zonder recreatieve voorzieningen - Bij kruisingen met infrastructuur een doorgaande watergang van minimaal 5 m met een vrije hoogte van 1 meter met aan weerszijde een 0,5 m brede landstrook. - Aan weerszijde met kruisingen van infrastructuur een aantrekkelijk biotoop van minimaal 0,5 ha. In het advies is verder aangegeven dat de streefbreedte voor de hele Vlinderstrik (recreatie en natuur) met groene functies 400 meter is, met een kern met een streefbreedte van 150 meter, minimaal 100 meter met voldoende ruimte voor een goede recreatieve en ecologische verbinding tussen Schieveen en Rottemeren.
2.9
Regionaal Verkeer- en Vervoersplan 2002-2020
Het verkeer- en vervoersbeleid voor de stadsregio Rotterdam is het verkeer- en vervoersbeleid beschreven in het Regionale Verkeer- en Vervoersplan 2002- 2020 (RVVP). Het RVVP is in 2003 bestuurlijk vastgesteld Het stedelijk netwerk legt relaties binnen de stad die het niveau van de deelgemeente overstijgen. Het netwerk is gericht op snelle en directe verplaatsingen tussen woonwijken, voorzieningen en ovknooppunten. De basis van het stedelijk fietsroutenetwerk wordt gevormd door het regionale fietsroutenetwerk, zoals dit is vastgelegd in het Regionaal Verkeer- en Vervoersplan (RVVP). Voor een optimaal gebruik moeten deze fietsroutes comfortabel, herkenbaar en veilig zijn ingericht. Het streven is langs verkeerswegen vrijliggende fietspaden te realiseren. Binnen verblijfsgebieden zullen zoveel mogelijk vrijliggende fietspaden en fietsstroken met voldoende breedte worden gerealiseerd. Bij recreatief fietsen staat een hoge belevingswaarde van de route centraal. Recreatieve fietsroutes vormen aantrekkelijke verbindingen tussen stad en het omliggende landschap, parken, dijken en historische dorpskernen. Het recreatieve fietsroutenetwerk is opgebouwd uit recreatieve fietsrondjes in de stad en de radiale routes van de stad naar het buitengebied.
2.10
Structuurvisie Lansingerland
Op 18 februari 2010 heeft de gemeenteraad van Lansingerland de Structuurvisie 2025 vastgesteld. De structuurvisie geeft de gewenste ruimtelijke ontwikkeling tot 2025 en een doorkijk naar de lange termijn. Bij de structuurvisie hoort een uitvoeringsprogramma waarin wordt aangegeven op welke wijze de beoogde ontwikkelingsprojecten tot realisatie kunnen komen. Veel van de ontwikkelingen tot 2025 komen voort uit bestaand beleid. Voor een zeer belangrijk deel ligt de ruimtelijke structuur van Lansingerland dan ook al vast. Doelen van de structuurvisie zijn: • visie én uitvoeringsprogramma tot 2025; • doorkijk naar de lange termijn; • toetsingskader voor nieuwe initiatieven; • basis voor actualisatie bestemmingsplannen;
21
• mogelijkheden om kosten te verhalen; • voldoen aan de verplichting nieuwe Wro. Binnen de gemeente worden grote groengebieden gerealiseerd. Het gaat met name om de aanleg van de Groenblauwe Slinger aan de westkant van de gemeente en een aantal nieuwe en/of kwalitatieve recreatieve oost-westverbindingen, waarbij fysieke barrières worden geslecht. In de Vlinderstrik is een recreatief concentratiepunt gepland. De locatie is goed toegankelijk met het openbaar vervoer (Randstadrailhalte Rodenrijs) en daarmee zeer geschikt voor dagrecreatie. Gedacht kan worden aan gebouwde recreatieve voorzieningen die zich richten op het gezin.
2.11
Groenbeleid
De gemeente Lansingerland heeft elf groen- en recreatiegebieden waarvan in 2008 acht gebieden in de fase van planvorming en ontwikkeling zijn. De gebieden spelen een belangrijke rol voor de inwoners van Lansingerland en zijn medebepalend voor de identiteit van de gemeente. Tien van de elf gebieden zijn onderdeel van de stadsregionale groenstructuur en de ontwikkeling van vijf van de deelgebieden vindt plaats binnen de kaders van de het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020). In haar rapport "Visie op samenhangende ontwikkeling van groen- en recreatiegebieden" (raadsbesluit 30 oktober 2008) heeft de gemeenteraad van Lansingerland haar voornemen tot realisatie van een samenhangende groene en recreatieve schil rondom Lansingerland vastgelegd. Vanuit de ambitie voor haar eigen inwoners een aantrekkelijk aanbod aan groen- en recreatieve voorzieningen te realiseren, alsmede een (boven)regionale uitstraling te creëren is na een uitgebreide inventarisatie en analyse van vigerend beleid, lopende planvorming, landelijke trends en na een tevredenheidsonderzoek onder plaatselijke inwoners en ondernemers een aantal opgaven geformuleerd. In de komende periode wordt prioriteit gegeven aan afstemming en sturing op de ontwikkeling van lopende projecten, verruiming van het aanbod van recreatie- en vrijetijdsvoorzieningen, voldoende parkeergelegenheid en een goede recreatieve toegankelijkheid, doorlopende fiets- en wandelroutes,
22
en een goed beheer van de groen- en recreatiegebieden. Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn het toegankelijk maken en opwaarderen van de entrees van de gebieden, het aantrekkelijk maken en verbeteren van het groen-recreatieve raamwerk en het organiseren en presenteren van een recreatief aanbod aan de inwoners van Lansingerland en de regio.
2.12 Mobiliteitsnota “Lansingerland beweegt” In de mobiliteitsnota "Lansingerland beweegt" zijn de recreatieve en utilitaire fietsnetwerken in de gemeente Lansingerland vastgelegd. Deze sluiten aan op de netwerken van de Stadsregio (met name utilitair) en de provincie (vooral recreatief). Uitgangspunt voor het utilitaire fietsverkeer is een hoogwaardige en fijnmazig, goed bewegwijzerd netwerk van sociaal veilige, directe fietsroutes met zo min mogelijk conflictpunten. Daarbij wordt dit netwerk voorzien van sociaal veilige en diefstalveilige stallingen en zo goed mogelijk aangetakt op het recreatieve knooppuntennetwerk. Recreatiemogelijkheden kunnen worden uitgebreid via Park+Bike (ketenmobiliteit), bij voorbeeld rond de zogenaamde concentratiepunten: met de fiets achterop de auto naar de parkeerplaats en van daaruit verder op de fiets.
2.13
Masterplan Vlinderstrik
Op 27 mei 2008 is het masterplan Vlinderstrik door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland vastgesteld. Het masterplan vormt de basis voor de bestemmings- en inrichtingsplannen. Het masterplan legt de hoofdstructuur vast en beschrijft de uitgangspunten en randvoorwaarden voor de ontwikkelingen van de polders als geheel, waaronder circa 140 hectare natuur- en recreatiegebied. Dit Masterplan is een vervolg op de “Verkenningennota inrichting Zuid- en Schiebroekse Polder” (november 2002) en de “Bestuurlijke Uitgangspunten Schiebroekse Polder en Zuidpolder” (juni 2003). Het onbebouwde gedeelte van de Zuidpolder en de Schiebroekse Polder heeft een oppervlakte van circa 140 hectare (exclusief de reserveringsstrook A13/16). De stuurgroep Vlinderstrik heeft in januari 2007 de ambitie uitgesproken om naast de 100 hectare natuur- en recreatiegebied uit PMR ook de resterende 40 hectare als zodanig in te richten, waarmee 140 hectare natuur- en recreatiegebied zal worden gerealiseerd.
Fig 2.8 Plankaart Masterplan Vlinderstrik
23
3.
Gebiedsbeschrijving
3.1. Bewoningsgeschiedenis De Vlinderstrik maakte oorspronkelijk deel uit van een veengebied dat in de 11de/12de eeuw is ontgonnen. In subrecente tijden werd het veen ter plaatse voor brandstof gewonnen. In 1772 is het veenwinningsgebied drooggemaakt (zie afbeelding 1). Ter plaatse van de “Landscheiding” en de “Wildersekade” is een strook veen, met mogelijk bewoningssporen vanaf de Romeinse tijd, bewaard gebleven. Ten gevolge van de veenwinning en de daaropvolgende droogmaking liggen oude (prehistorische) landschappen nu dichter aan het oppervlak. Het gaat om geul-afzettingen van Calais/Gorkum ouderdom. Zowel aan de oppervlakte als in de diepere ondergrond zijn dergelijke geulen te verwachten. De oeverzones van geulen werden in de prehistorie als woonplaats benut, zoals onder meer blijkt uit onderzochte bewoningssporen in de Calais-gebieden Bergschenhoek en Berkel en Rodenrijs. 3.2
Archeologie Zuidpolder
3.2.1 Kader De gemeente Lansingerland werkt momenteel in nauwe samenwerking met de provincie Zuid-Holland aan een gemeentelijk archeologiebeleid. Het betreffende beleid zal een tijdige en volwaardige inbreng van archeologisch belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen. In opdracht van de gemeente Lansingerland heeft RAAP Archeologisch Adviesbureau in juli 2008 een bureauonderzoek uitgevoerd in de Zuidpolder. De Zuidpolder was oorspronkelijk deel van een veengebied dat in de 11e/12e eeuw is ontgonnen. Het veen werd onder andere afgegraven om als brandstof te dienen, waardoor veenplassen ontstonden. e In de 18 eeuw werden de veenplassen drooggemaakt en deze inpoldering leverde onder andere de Zuidpolder op. In de zones waar het veen niet is afgegraven, zoals bijvoorbeeld onder de weg en de lintbebouwing van de Rodenrijseweg, zijn mogelijk nog bewoningssporen vanaf de Romeinse tijd overgebleven. In de oeverzones van geulen of op de verlande geulruggen van de Formatie van Echteld danwel de Formatie van Naaldwijk, Laagpakket van Wormer, zouden bewoningssporen van het Neolithicum tot de Bronstijd aangetroffen kunnen worden. 3.2.2 Archeologische verwachting Voor de Zuidpolder geldt een hoge verwachtingswaarde langs de Rodenrijseweg voor bewoningssporen vanaf de Romeinse tijd, vanwege de conservering van het veen onder de weg en het bewoningslint. In de zone waarin een geulsysteem van het Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk) ligt, geldt een middelmatige verwachting voor bewoningssporen uit het Neolithicum. Ondanks het feit dat er geen vondsten bekend zijn op de afzettingen van de Formatie van Echteld. De verwachtingen voor Paleolithicum en Mesolithicum is onbekend, omdat de intactheid van het bodemprofiel en de morfologie onbekende kenmerken zijn van het pleistocene landschap (Kruidhof, 2003). Voor het overige deel van de Zuidpolder geldt een lage verwachting vanaf het Neolithicum, omdat de Zuidpolder deel uitmaakt van een droogmakerij van veenplassen en het veen volledig is afgegraven.
24
Figuur: De Zuidpolder in de 19e eeuw.
3.2.3 Aanbevelingen Voor de Zuidpolder geldt dat op grond van de resultaten wordt aanbevolen in de zone met de geulafzettingen van het Laagpakket van Wormer Formatie om bodemingrepen die dieper reiken dan 30 á 40 centimeter beneden maaiveld (oranje arcering) te voorkomen. Verder wordt aanbevolen om bodemingrepen, die dieper reiken dan 3 meter, in het bebouwingslint ten zuiden van de Rodenrijseweg (de stroomgordel van de Formatie van Echteld) te voorkomen (rode arcering).
Fig. Uitsnede van de archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart voor de gemeente Berkel en Rodenrijs (bron: Kruidhof, 2003). Groen is een lage verwachting, oranje is een middelmatige verwachting en rood is een hoge verwachting.
3.2
Cultuurhistorie
Cultuurhistorische en landschappelijke waarden Het fundament van het landschap is gelegd bij de ontginning van het veenlandschap dat ooit het beeld e heeft bepaald van dit gebied. Voor de 12 eeuw maakte het gebied deel uit van het omvangrijke e veenmoeras van Midden-Holland. In de 12 eeuw begint ook de vervening op gang te komen. Vanaf e circa 1530 tot in de 18 eeuw wordt er grootschalig en nat verveend, met als resultaat een uitgestrekt veenplassengebied. Rond 1772 wordt de droogmakerij Schieveen aangelegd. De karakteristieke intensieve strokenverkaveling werd aangelegd om deze diep gelegen venige polder voldoende droog te krijgen.
25
De lange lijnen (huidige kades en linten in het landschap) zijn destijds uitgezet om het veenlandschap te benutten en te ontginnen. De eerste ringdijk ontstond circa 1170, en liep vanaf de (eerste) sluis in de Rotte, over de Kootse Kade – Kleiweg – Overschiese Kleiweg. Hierachter werd polder Schiebroek ontgonnen volgens het cope-systeem. Het zijn de lijnen waarlangs de eerste nederzettingsvormen zijn ontstaan en later op kruispunten van lijnen ontstaan de huidige kernen zoals Berkel en Bergschenhoek. De Landscheiding is een van de lijnen die een scheiding in het landschap vormt als grens tussen de hoogheemraadschappen van Schieland en Delfland.. Het gebied ten oosten van de Landscheiding kent een veel grootschaliger verkaveling dan het gebied ten westen (omgeving Berkelse Boog) van de Landscheiding. Tussen 1899 en 1903 wordt de Hofpleinlijn aangelegd, die later de westelijke begrenzing van de woonwijk Schiebroek zou gaan vormen. Een nieuwe lijn in het landschap. De voorbode van intensievere occupatie gekoppeld aan de infrastructuur. De verstedelijking in de context van de Vlinderstrik is vanaf WOII sterk geïntensiveerd en duidelijk zichtbaar in het gebied. De verschillende kernen breiden zich uit vanaf de lange lijnen de polders in. Daarnaast is een intensivering van de infrastructuur te zien in de context en in het gebied zelf. Spoorlijnen, snelwegen, provinciale wegen en een vliegveld beginnen langzamerhand de context van de Vlinderstrik te domineren. De intensivering van het systeem en de nieuwe lijnen vormen een relatief nieuwe laag met een nieuwe dynamiek. Knooppunt Rotterdam The Hague Airport, de Vinexwijken, Polder Schieveen, Landscheidingspark, zijn allen ontwikkelingen die sterk gekoppeld zijn aan het netwerk van wegen en spoorlijnen. Daarnaast was het landgebruik eveneens aan verandering onderhevig. In de vijftiger jaren worden in het landelijk gebied tuinderijen, en later glastuinbouw waar nu naast tuinbouw inmiddels andere activiteiten plaatsvinden (caravanstallingen) steeds belangrijker. De nieuwe landgebruikvormen en modernisering van het landschap en het waterbeheer hebben er toe geleid dat er veel sloten gedempt zijn ten noorden van de Doenkade.
Fig Historische kaart uit 1850 (met daarop de huidige topografische kaart in grijs geprojecteerd)
26
3.3
Bestaande functies
3.3.1
Ruimtelijke structuur
Landschappelijk Het plangebied is gelegen in een cultuurlandschap van veenpolders en droogmakerijen. De ontginningsvormen kenmerken zich door rationele fijnmazige verkavelingspatronen. De Vlinderstrik bestaat voor het grootste deel uit weilanden, afgewisseld met sloten. Een aantal percelen is in gebruik als weiland en een gedeelte is bebouwd met kassen. Op de historische kaart uit 1850 is goed de landscheiding te zien, de fysieke en bestuurlijke grens tussen het Hoogheemraadschap van Delfland en het Hoogheemraadschap Schieland. In het huidige landschap is de landscheiding slechts op een aantal plekken in de Vlinderstrik herkenbaar. De landscheiding volgt eerst de weg (Landscheiding geheten), die parallel loopt aan het spoor, buigt vervolgens af naar het oosten en volgt daarna het fietspad dat in het noordoosten van de Schiebroekse Polder loopt. Kenmerkend voor het gebied zijn de lintbebouwing langs de Rodenrijseweg en de hoogteverschillen in het gebied tussen hoger gelegen dijken en lintbebouwing en de tussenliggende weidegronden. Verder wordt het landschap van de Vlinderstrik gekenmerkt door een aantal historische lijnen (de kades, de linten en de Landscheiding). Naast de historische lijnen is een drietal infrastructurele lijnen duidelijk in het gebied zichtbaar, namelijk de HogeSnelheidsLijn, de RandstadRail en de provinciale weg N471.
Fig: Huidige situatie plangebied.
Huidige functies en bebouwing De Vlinderstrik ligt in een sterk getransformeerd veen- en droogmakerijenlandschap waar de stad zowel in noordwaarts als in zuidwaartse richting oprukt. De Vlinderstrik is het resterende stuk land dat omgeven wordt door een omgeving die de afgelopen decennia sterk is veranderd. Het is een van de weinige relatief open gebieden met een marginale agrarische functie te midden van de inmiddels verstedelijkte polders en droogmakerijen. De woonbebouwing in het plangebied ligt met name geconcentreerd in het bebouwingslint langs de Wildersekade. Het grondgebruik in het gebied verschilt in de twee polders. De woonbebouwing in het westelijk gedeelte van het plangebied (Zuidpolder) ligt aan de Rodenrijseweg, buiten het plangebied. Deze woonkavels worden omgeven door weilanden, enkele glastuinbouwbedrijven en nutstuinen. Verspreid langs Rodenrijseweg is sprake van enige
27
kleinschalige economische bedrijvigheid, zoals detailhandel aan huis. Een transportbedrijf (Rodenrijseweg 463) vormt door zijn omvang een uitzondering op de relatieve kleinschaligheid. Verder liggen enkele bedrijvenlocaties in de Zuidpolder, waaronder het bedrijvenpark Spoorhaven. De woonbebouwing in het oostelijk gedeelte van het plangebied (Schiebroekse Polder) ligt aan de randen van de polder, namelijk aan de Rodenrijseweg, de Zwarteweg en de Wildersekade. Aan de Wildersekade liggen tevens enkele grote kassencomplexen, die onder andere ook voor opslag en de stalling van caravans worden gebruikt. Het onbebouwde gebied bestaat uit weidegebied. 3.3.2
Infrastructuur
De Schiebroekse Polder wordt omsloten en doorsneden door verschillende infrastructuurverbindingen. Aan de zuidzijde van het plangebied ligt de provinciale weg N209 (Doenkade). Aan de noordzijde, westzijde en oostzijde wordt het gebied begrensd door verschillende ontsluitende wegen (Oude Bovendijk, Rodenrijseweg, Zwarteweg en Wildersekade). De Schiebroekse Polder wordt doorsneden door de HSL. Bij de aanleg van de HSL is tevens een drietal onderdoorgangen in het dijklichaam van de spoorweg gerealiseerd voor zowel recreatief als ecologisch gebruik. Het tracé van de RandstadRail vormt de grens tussen de Schiebroekse en Zuidpolder. De RandstadRail heeft een halte (station Rodenrijs) ten oosten van de Landscheiding. Ook de Zuidpolder wordt omringd en doorsneden door infrastructuur. Aan de oostzijde ligt de Landscheiding. Aan de noordzijde van de polder ligt de Rodenrijseweg en aan de westzijde van de polder ligt de Oude Bovendijk. In de Zuidpolder ligt de provinciale weg N471. Ook hier is bij de aanleg reeds een onderdoorgang gemaakt, die geschikt is voor zowel recreatief als ecologisch gebruik. 3.3.3
Recreatie
De Vlinderstrik bevindt zich vanuit recreatief oogpunt op een scharnierpunt in de regionale groenstructuur. Het vormt de verbindende schakel in oost-westrichting tussen de grote recreatiegebieden in Midden-Delfland en de Rottemeren. Door het gebied lopen nu twee noord-zuid fietsroutes (langs de Randstadrail en langs de N471) en een route door het gebied is gepland.
Fig. Fietspaden in de huidige situatie
De toegankelijkheid van beide polders voor recreanten is op dit moment zeer beperkt. Wel liggen enkele fietspaden langs de RandstadRail (aan beide zijden), langs de Landscheiding en langs de N471. Deze worden vooral gebruikt voor woon-werk- en woon-schoolverkeer en in mindere mate voor recreatief fietsen. Deze fietsroutes die behoren tot het regionale Fietsroutenetwerk van de Stadsregio Rotterdam. Naast de regionale functie als recreatieve schakel tussen Midden-Delfland en Rottemeren heeft de Vlinderstrik ook een recreatieve functie voor bewoners rond het gebied. Voor de bewoners van het lint langs de Rodenrijse weg, maar ook voor de nieuwe bewoners van Wilderzijde om een ommetje te maken.
28
4.
Planbeschrijving
4.1
Inleiding
In dit hoofdstuk worden, onder andere op basis van het Masterplan Vlinderstrik, de voor het bestemmingsplan relevante ontwikkelingen aangegeven. Het gaat hierbij om ontwikkelingen waarbij functieveranderingen of nieuwbouw aan de orde zijn. Verder worden de opgenomen bestemmingen op de plankaart van dit bestemmingsplan nader toegelicht. De Vlinderstrik is een cruciaal punt waar de bebouwing van Rotterdam en Lansingerland wordt verbonden met het landschap van Midden-Delfland naar Rottemeren. Door de ligging in een overgangszone dreigt het gebied makkelijk dicht te slibben met bebouwing. In de directe omgeving van de stad is er een groeiende behoefte aan rust en recreatiemogelijkheden. Met een duurzame groene ontwikkeling van de Vlinderstrik kan dit voorkomen worden en blijven de huidige kwaliteiten overeind. De Vlinderstrik heeft thans een geïsoleerde ligging voor langzaam verkeer en moet als beter worden ontsloten. Behalve dat het een prettig doorgangsgebied moet zijn, moet ook verblijfskwaliteit worden gecreëerd door een natuur- en recreatiegebied te ontwikkelen. Het gebied heeft thans een agrarische functie en krijgt een regionale recreatieve functie. In hoofdzaak krijgt het gebied een functie als doorgangsgebied in de regionale groenstructuur voor onder andere fietsers, wandelaars en skaters. Verder wordt het gebied eveneens een uitloopgebied voor de directe omgeving. Tevens zal het gebied gaan fungeren als ecologische verbindingszone.
4.2
Fauna-effectrapportage
In november 2009 is het Besluit burgerluchthavens in werking getreden. In dit Besluit zijn regels opgenomen ten aanzien van beperkingen voor vogelaantrekkende bestemmingen en grondgebruik in een gebied van 6 kilometer rondom bepaalde luchthavens. Voor Rotterdam – The Hague Airport is dit nog niet van toepassing, aangezien nog geen nieuw Luchthavenbesluit voor de luchthaven is genomen. Met dit bestemmingsplan wordt geanticipeerd op dit toekomstige besluit. Uitgangspunt voor dit bestemmingsplan is dat het natuurgebied in Vlinderstrik geen vogelaantrekkende werking mag hebben die leidt tot een vergroting van het risico op aanvaringen tussen vogels en vliegtuigen. Op basis van regelgeving kan van restricties uit het Besluit worden afgeweken, indien van het bevoegd gezag (inspectie Verkeer en Waterstaat en VROM) een verklaring is ontvangen, waarin staat aangegeven dat tegen de afwijking geen bezwaar bestaat. Indien twijfel bestaat over de gevolgen van gewijzigd grondgebruik of gewijzigde bestemmingen voor het risico op vogelaanvaringen, is een fauna-effectrapportage noodzakelijk waarin wordt nagegaan wat de gevolgen zijn van de voorgenomen wijziging. Een fauna-effectrapportage vormt het instrument voor de besluitvorming. In overleg met het ministerie van Verkeer en Waterstaat, provincie Zuid-Holland en de luchthaven Rotterdam The Hague Airport is een fauna-effectenrapportage opgesteld. In de fauna-effectstudie "Fauna-effectrapportage ontwerpbestemmingsplan Vlinderstrik – naar uitsluiting van verhoogde risico's voor het vliegverkeer van en naar Rotterdam – The Hague Airport" (september 2010)(zie bijlage), die is verricht door Bureau Waardenburg B.V. te Culemborg, zijn de risico’s op vogelaanvaringen nader onderzocht (zie bijlage). Uit deze fauna-effectstudie blijkt dat de kans op vogelaanvaringen samen hangt met specifieke risicovolle vogelsoorten en met het aantal en het vlieggedrag van deze vogelsoorten. Qua risicovolle vogelsoorten zijn vanwege talrijkheid en grootte met name ganzen relevant, maar ook meeuwen, reigers, eenden, steltlopers en roofvogels behoren tot de risicosoorten. Ganzen zoeken voedsel op graslanden. Vanwege de kwaliteit van het gras worden agrarische graslanden aanzienlijk frequenter bezocht dan natuurgraslanden. Het inperken van het areaal (agrarisch) grasland heeft een afname van het aantal voedselzoekende ganzen tot gevolg en daarmee een afname van het risico op vogelaanvaringen. Om zeker te stellen dat de kans op vogelaanvaringen niet toeneemt zijn in de natuurbestemming de volgende bepalingen opgenomen: - Geen vlakvorming open water, open water alleen in de vorm van sloten (lijnvormig) waarbij het huidige slotenstelsel uitgangspunt is. Hiermee wordt voorkomen dat het gebied grotere aantallen rustende watervogels gaat herbergen (ganzen, eenden).
29
- Geen vlakvormige vernatting door het opzetten van het waterpeil of het afgraven van de bovengrond. Vernatting alleen realiseren in een strook direct langs de sloten. Hiermee wordt voorkomen dat zich gunstige foerageeromstandigheden ontwikkelen voor soorten die op bodemfauna foerageren (meeuwen, spreeuwen). - Voorkomen moet worden dat plas-drassituaties in het winterseizoen ontstaan. Grote aantallen van soorten die op bodemfauna foerageren zullen hierdoor naar verwachting uitblijven. - Geen moerasvegetaties in vlakken. Moeras kan in kleine zone langs sloten worden gerealiseerd. - Bosvorming in de zuidelijke zone beperken tot eenheden van kleiner dan 0,5 hectare. Hiermee wordt vestiging van grote soorten watervogels, die in kolonies in bomen broeden voorkomen. Hierbij dient te worden opgemerkt dat de inrichting van de ecologische verbinding met bos en moeras, zoals beschreven in paragraaf 2.8, niet meer op die wijze kan worden gerealiseerd vanwege de randvoorwaarden die voortkomen uit de Fauna-effectenrapportage. Dit betekent niet dat een ecologische verbindingszone niet meer zou kunnen worden gerealiseerd, maar binnen de randvoorwaarden van de Fauna-effectenrapportage zijn er voldoende mogelijkheden om een volwaardige ecologische verbindingszone te realiseren. Met deze randvoorwaarden leidt de gebiedsinrichting naar verwachting niet tot een toename van risicovolle soorten, naar schatting zal het risico op vogelaanvaringen gelijk blijven. De afgelopen decennia is het aantal ganzen dat broedt in de regio en er gedurende het gehele jaar verblijft sterk toegenomen. Deze toename vraagt ook in de Vlinderstrik aandacht. Buiten de richtlijnen, die door het bestemmingsplan aan de inrichting worden gegeven zal het aantal ganzen terug worden gedrongen door middel van beheersmaatregelen. De toename in de regio van ganzen leidt ondermeer tot schade aan landbouwgewassen, maar wat met name in het gebied Vlinderstrik van belang is, vormt een toenemend risico voor de vliegveiligheid op Rotterdam The Hague Airport. Om tot een systematische aanpak van deze problematiek te komen is in 2010 een Faunabeheerplan zomerganzen Zuid-Holland door provincie Zuid-Holland opgesteld. Het voorgenomen beheer van zomerganzen in Delfland en Schieland is uitgewerkt in het gelijknamige regioplan. In het plan wordt een afname van het aantal zomerganzen nagestreefd tot het niveau dat de schade aan landbouwgewassen op een aanvaardbaar niveau is en de veiligheid van het luchtverkeer op Rotterdam The Hague Airport niet in het geding is. Faunabeheer is geregeld in de Flora- en faunawet. Het faunabeheer (dus ook ganzen) in de regio Delfland/Schieland valt onder de verantwoordelijkheid van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland. Het beheer wordt uitgevoerd door Wildbeheereenheden (WBE Delfland respectievelijk WBE Schieland). Uitvoering van het beheer vanuit dit beleid geschied op vrijwillige basis. De regulering van de aantallen vindt plaats op basis van het door Gedeputeerde Staten goedgekeurde Faunabeheerplan. Naar verwachting zal het ganzenbeheerplan in november door Gedeputeerde Staten Zuid-Holland worden vastgesteld. Daarmee liggen de kaders en de wijze van uitvoering van actief ganzenbeheer in de regio rondom Polder Schieveen en Vlinderstrik vast. De Gemeente Rotterdam zal in de natuurgebieden van de polder Vlinderstrik de volgende beheersmaatregelen nemen: de graslanden verschralen (stopzetten bemesting en afvoeren maaisel) en het broeden van ganzen tegengaan door middel van nestbehandeling (verwijderen van eieren of onvruchtbaar maken van eieren). De Gemeente Rotterdam zal de gronden overdragen aan natuurbeherende organisaties met de randvoorwaarde dat deze de gronden ook op deze wijze beheren. Bij brief van 8 december heeft het ministerie van Infrastructuur en Milieu (voormalig Verkeer en Waterstaat) ingestemd met het bestemmingsplan "Vlinderstrik" onder voorwaarde dat de bovengenoemde stappen worden uitgevoerd.
30
4.3
Ontwikkelingen
4.3.1 NATUUR- en RECREATIEGEBIED De Vlinderstrik met een totale oppervlakte van 200 hectare zal worden ontwikkeld tot natuur- en recreatiegebied. In de PKB-PMR is een plangebied aangegeven met een oppervlakte aangegeven van circa 160 hectare. Binnen de grenzen van dit plangebied moet de realisering van de 100 hectare natuur- en recreatiegebied plaatsvinden. De bestaande woon- en bedrijfsbebouwing zal gedeeltelijk behouden blijven. Na aftrek van infrastructuur en bebouwing blijft circa 140 hectare onbebouwd gebied over. Dit gebied heeft thans voornamelijk een agrarische functie. In eerdere fasen van planvorming was er nog sprake van ruimtebehoefte voor sportvelden (vanuit gemeente Lansingerland) of volkstuinen (vanuit gemeente Rotterdam) in de resterende 40 hectare. De stuurgroep Vlinderstrik heeft aangegeven dat aan ruimte voor volkstuinen geen behoefte meer is en de gemeente Lansingerland ziet af van de verplaatsing van sportvelden. De stuurgroep Vlinderstrik heeft de ambitie aangegeven dat de overige 40 hectare ook worden ingericht als natuur- en recreatiegebied. Daarmee komt de totale oppervlakte nieuw natuur- en recreatiegebied in de Vlinderstrik uit op 140 hectare. De reservering voor de toekomstige rijksweg A13-16, maakt geen deel uit van het zoekgebied wat in de PKB is aangewezen voor natuur- en recreatiegebied. Ook de gronden in deze reserveringsstrook hebben thans een agrarische functie. De gronden voor deze reservering vallen buiten de PKB en hebben - in afwachting van de plannen voor de rijksweg - in dit bestemmingsplan de bestemming "Groen" gekregen.
Opp. Totaal plangebied bestemmingsplan "Vlinderstrik" waarvan zone voor A13/16 gereserveerd Totaal pkb-PMR gebied waarvan voor infrastructuur en bestaande bebouwing
Huidig gebruik
Toekomstig gebruik
Agrarisch
Groen met reservering A13/16
Infrastructuur/ bestaande bebouwing
Infrastructuur/ bestaande bebouwing
200 ha 40 ha 160 ha 20 ha
Totaal in te richten natuur- en recreatiegebied
140 ha
waarvan pkb-PMR doelstelling natuur- en recreatiegebied
100 ha
Agrarisch
Natuur- en recreatie
40 ha
Agrarisch
Natuur- en recreatie
waarvan extra natuur- en recreatiegebied Tabel: oppervlakten inrichting Vlinderstrik
Het natuur- en recreatiegebied zal openbaar toegankelijk en op een goede manier bereikbaar zijn vanuit het omliggende stedelijke gebied. In de Vlinderstrik zal worden aangesloten op de stedelijke recreatieve behoeften in de vorm van wandel- en fietspaden en dagrecreatie. Verder functioneert het gebied als een ecologische verbindingszone, als onderdeel van de PEHS. Het gebied is vooral bedoeld voor omwonenden (picknicken, het maken van een ommetje, balletje trappen e.d.) en recreanten uit de directe stedelijke omgeving (doorloopgebied vanuit omliggende groengebieden). De natuurlijke inrichting van de Vlinderstrik bestaat uit afwisselend landschap van riet- en struweellandschap en open weidelandschap. Aan de westzijde sluit het gebied aan op het polderlandschap van Schieveen en aan de oostzijde sluit het gebied aan op het parklandschap van Park de Polder en het Schiebroekse Park. Het plangebied bestaat uit een noordelijke en zuidelijke zone, die wordt gescheiden door een centrale langzaamverkeersroute (fiets- en wandelpad). Aansluitend aan de Rodenrijseweg behoudt de noordelijke zone een open, natuurlijk karakter met een recreatieve functie. De zuidelijke zone krijgt door de realisering van een ecologische verbindingszone een natuurlijk karakter.
31
Noordelijke zone: Recreatief en open
Centrale recreatieve verbinding: recreatieve fiets- en wandelroute en recreatief concentratiepunt
Zuidelijke zone: natuurlijk en flexibel i.v.m. A13/16
Fig 4.1 Schematische weergave inrichting plangebied.
4.3.1.1 Noordelijke zone Het noordelijke gedeelte van het plangebied is een weidelandschap met een natuurlijk karakter en een recreatieve functie, dat aansluit op het landschap in Schieveen. De nadruk ligt op de beleving van de groene omgeving door recreanten vanaf het netwerk van wandel- en fietspaden. Om het weidelandschap te verbeteren zullen kleine landschapselementen worden toegevoegd en dienen enkele kassen en bedrijfsbebouwing te verdwijnen. Hiervoor zullen enkele glastuinbouwbedrijven en (agrarische) bedrijven worden aangekocht en bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt. Het gebied doet denken aan een kleinschalig agrarische cultuurlandschap waarin de kruidenrijke graslanden het open karakter behouden, maar de houtwallen en verspreid staande bomen de intimiteit in het gebied waarborgen. Tevens zullen natuurvriendelijke oevers worden aangelegd. Naast een meer natuurlijk peilbeheer, rekening houdend met de aanwezige bebouwing, bepaalt het beheer grotendeels de diversiteit en soortenrijkdom van het kruidenrijk grasland. Het natuurtype kruidenrijk grasland afgewisseld met houtwallen is als natuurtypen belangrijk voor een aantal diersoorten (o.a. Kneu, Hermelijn, Bunzing, Torenvalk en verschillende soorten vlinders, insekten en algemene soorten vogels en zoogdieren) die in de Ackerdijkse plassen en het Rottemeren gebied voorkomen. Met deze inrichting, alsmede van de Polder Schieveen en de Boterdorpse Polder wordt de uitwisseling/migratie hiervan bevorderd. De inrichting van het gebied is daarom op de uitwisseling/migratie van diersoorten afgestemd. De noordelijke zone grenst aan de achtertuinen van de lintbebouwing aan de Rodenrijseweg en de Wildersekade. Aangezien een fysieke scheiding tussen het gebied en de percelen van de aanwonenden is gewenst, maar het uitzicht op het gebied behouden dient te blijven zal er een watergang met een breedte van maximaal 3 meter worden gerealiseerd. De bestaande watergang zal op enkele plekken worden verbreed en op andere plekken zal deze sloot worden gegraven. Deze watergang zal zoveel mogelijk in één rechte lijn worden aangelegd, waardoor de privé-percelen niet overal aansluiten op de watergang. De aanwonenden wordt aangeboden om deze resterende grond te kopen om hun tuin uit te breiden. 4.3.1.2 Zuidelijke zone De zuidelijke zone biedt ruimte aan de ecologische verbindingszone en vormt een schakel in een groter netwerk tussen Midden Delfland/Ackerdijkse Plassen en het Rottemerengebied (zie onderstaande figuur).
32
Fig 4.2 De Vlinderstrik als schakel tussen natuurgebieden in Midden-Delfland en Rottemeren.
De ondergrond en het watersysteem zijn leidend in de zonering van de natuurdoeltypen rietland en struweelland. Wanneer sprake is van wateraanleg, dan zal dit alleen in de vorm van lijnvormige elementen, oftewel sloten, plaats kunnen vinden en niet in grotere waterpartijen. Langs de randen van de sloten kan rietland worden gerealiseerd, dat afgewisseld wordt met stroken struweelland. Verder zijn de omliggende (toekomstige) natuurgebieden van invloed op de zonering van de natuurdoeltypen. De aan de natuurtypen gebonden planten- en diersoorten zullen zich via de Vlinderstrik verplaatsen van en naar de polder Schieveen, Boterdorpse Polder en het Schiebroekse Park. In deze zuidelijke zone zullen struinpaden worden aangelegd om dit gebied toegankelijk te maken. Tevens kan in de toekomst door deze zuidelijke zone een recreatieve fietsverbinding in zuidelijke richting met het Schiebroekse Park worden gerealiseerd. Deze verbinding zal moeten worden ingepast in het toekomstige tracé van de verdubbelde Doenkade en de A13/16. De ecologische verbindingszone in de Vlinderstrik zal worden gerealiseerd door de aanleg van enkele natte en droge faunapassages onder de bestaande infrastructuur. Bij de aanleg van de ecologische verbindingszone zal worden uitgegaan van de randvoorwaarden die de Gebiedscommissie Oude Leede heeft geadviseerd. De breedte van de ecologische verbindingszone varieert, maar reikt op sommige plekken tot 500 meter. Deze zone zal op het smalste punt minimaal 70 meter bedragen. De onderdoorgangen onder de HSL en N471 zijn van invloed op de inrichting van het natuur- en recreatiegebied in de Vlinderstrik. In het grondlichaam van de HSL zijn drie onderdoorgangen gerealiseerd. Deze drie onderdoorgangen zijn voor een ecologische of een recreatieve verbinding geschikt. Verder is ten zuiden van bedrijventerrein Spoorhaven een duiker aanwezig, die mogelijk wordt opgewaardeerd tot faunapassage. Tevens is onder de N471 een onderdoorgang, die geschikt is voor natuur (en recreatie), gerealiseerd.
33
Fig 4.3 Ligging onderdoorgangen.
Aan de noordkant van de zuidelijke zone is de nieuwe doorgaande hoofdwatergang gekoppeld aan de recreatieve verbinding en vormt daarmee de noordgrens van de ecologische zone. Van daaruit worden de bestaande poldersloten vergraven en ze krijgen flauwe, natuurlijke oevers aan de noordkant van de zuidelijke zone. Het beeld van de akkerlanden en eenvormige graslanden is omgevormd naar een natuurgebied in het zuiden met half open landschap met lijnvormige natte en/of moerassige elementen. Naar aanleiding van de fauna-effectrapportage zal de vernatting plaatsvinden in smalle zone met sloten van een maximale breedte van 5 meter. Open water in vlakken is niet toegestaan vanwege het risico op groepen vogels (ganzen e.d.). In de hogere delen in de beide polders zullen opgaand struweel en groepjes bomen, zoals elzen en wilgen het beeld bepalen. Deze groepjes bomen mogen geen "bos" vormen met een oppervlakte die groter is dan 0,5 hectare per groepje. 4.3.1.3 Reserveringszone A13/16 Ten zuiden van de natuurzone ligt een groenzone, die is gereserveerd voor het tracé van de toekomstige rijksweg A13/16. De ligging van het tracé is nog niet vastgesteld. Wanneer blijkt dat het tracé niet de volledige ruimtereservering nodig heeft, kan de zuidelijke natuurzone worden uitgebreid in zuidelijke richting. Dit kan gebeuren door realisatie van de natuurdoeltypen struweel en natte/drogere boomtypen. Door deze reserveringszone kan een recreatieve fietsverbinding worden gerealiseerd, zodat een verbinding ontstaat met het Schiebroekse Park.
34
4.3.2
RECREATIEF CONCENTRATIEPUNT
Ligging van het recreatief concentratiepunt: Centraal in het gebied op het grondgebied van de gemeente Lansingerland ligt het zogenoemde recreatief concentratiepunt3. Deze locatie voor het recreatief concentratiepunt is gekozen vanwege de goede bereikbaarheid met zowel het openbaar vervoer, de auto als de fiets. Een goede bereikbaarheid per openbaar vervoer is gegarandeerd door de ligging van het recreatief concentratiepunt nabij de RandstadRail-halte Rodenrijs en tevens wordt het recreatief concentratiepunt goed ontsloten via de verkeersinfrastructuur (Landscheiding). De recreatieve langzaamverkeersroute ligt langs het recreatief concentratiepunt. Ook van belang is de goede zichtbaarheid van het recreatief concentratiepunt vanaf de weg en het fietspad. Functies in het recreatief concentratiepunt: Het groen-recreatieve programma voor het recreatief concentratiepunt draagt bij aan de kwaliteit van zowel het recreatieve aanbod als het landschap. Het is geen ‘vreemde eend’ in het van oudsher agrarische open veenweide cultuurlandschap. Het recreatieve programma heeft zowel een regionale als een lokale functie. Het soort functies waaraan gedacht moet worden zijn: een kinderboerderij, (ondersteunende) horecavoorziening, een speeltuin, een kaasmakerij, landwinkel, educatieboerderij, schaapskooi, stadslandgoed, theeschenkerij, informatiecentrum, boomgaard, en buitensportvoorzieningen zoals een fiets- en mountainbikeverhuur. Functies die niet passen binnen het recreatief concentratiepunt zijn een feestzalencomplex, een grootschalig conferentiecentrum, een skibaan enz.
Figuur: Situatieschets nieuwe ligging recreatief concentratiepunt over de ligging, zoals die in het ontwerpbestemmingsplan was geregeld.
3
Een recreatief concentratiepunt bestaat uit meerdere intensieve recreatievoorzieningen. De invulling hiervan verschilt per gebied, mede afhankelijk van vraag en aanbod en in aansluiting op de gewenste gebiedskwaliteit en identiteit. Te denken valt aan voorzieningen die gebruikt worden in samenhang met het bezoeken van het groengebied, zoals horeca voorzieningen, speeltuinen en bezoekerscentra. Op deze wijze kan voldaan worden aan de vraag naar verschillende vormen van recreatie dicht bij elkaar. De recreatieve concentratiepunten zijn tevens belangrijke ‘entrees’ van het te bezoeken groengebied. Ze liggen in de nabijheid van openbaar vervoerslijnen en afslagen van autowegen zodat ze goed bereikbaar zijn [definitie RR2020].
35
Beouwingsmaten recreatief concentratiepunt: De maat, schaal en typologie van de bebouwing voor het recreatief concentratiepunt sluiten aan bij die van het bebouwingslint langs de Rodenrijseweg en bij die van het beoogde recreatieve programma. Er wordt van uitgegaan dat het recreatief concentratiepunt op een informele manier aan de Landscheiding ligt. Deze informele ligging is karakteristiek voor dit landschap. Het recreatief concentratiepunt steekt niet meer het gebied in waardoor de impact op het landschap minder groot is. De oppervlakten van bebouwing, verharde ruimte en omliggende onbebouwde groene recreatieve ruimte is verkleind ten opzichte van de oppervlaktematen in het ontwerpbestemmingsplan. Daarmee past het goed in het bestaande landschap en sluit aan bij de bebouwing van het lint en het beoogde programma. De parkeervoorzieningen voor de recreatieve voorzieningen worden direct bij deze voorzieningen gerealiseerd op eigen erf te midden van het recreatief concentratiepunt. Bezoekers van de voorzieningen binnen het recreatief concentratiepunt dienen hier te parkeren. Bezoekers van het recreatie- en natuurgebied de Vlinderstrik kunnen parkeren op het P&R terrein bij de Randstadrailhalte Rodenrijs. Het recreatief concentratiepunt wordt kleinschaliger dan voorheen is voorgesteld en zal bestaan uit drie percelen met een bebouwingsfootprint van 800 m2 per perceel. De (verharde) erven hebben een oppervlakte van 1.800-2.200 m2 waarop kan worden geparkeerd en de percelen hebben een 2 oppervlakte van 8.000 tot 10.000 m . Deze oppervlakten en maten zijn tot stand gekomen door een maat en schaal vergelijking met de bebouwing in het lint van de Rodenrijseweg en de oppervlakten voor groenprogramma’s, zoals een kinderboerderij en kleinschalige horeca als uitgangspunt te nemen. In het bestemmingsplan wordt op iedere kavel horeca toegestaan, die zowel overdag als ‘s avonds open kan zijn, maar niet ‘s nachts. De zuidelijkste kavel staat horeca toe als hoofdfunctie in het volledige bebouwingsoppervlak (800 m2). De overige kavels staan een horecafunctie toe met een oppervlakte van maximaal 200 m2. De bebouwing ligt zoals bij de Rodenrijseweg als een lint langs de Landscheiding. Daarbij liggen de verschillende bebouwingsvolumes rondom een (deels) verharde ruimte (het erf), dat voor parkeren wordt gebruikt. Het erf met de bebouwing ligt op een perceel dat plaats biedt aan een groene inrichting bijvoorbeeld een siertuin, een graslandje voor dieren, een boomgaard, pluktuin, speelruimte enz. De bebouwing per erf kan bij voorkeur bestaan uit meerdere volumes (hoofd- en bijgebouwen), die samen een ensemble vormen. Een maximale bouwhoogte van 7 meter is toegestaan. Dit komt overeen met één bouwlaag en een kap. De richtnorm voor parkeren, die voor de ruimte reservering in het bestemmingsplan gehanteerd wordt 2 2 is: 1pp/ 30 m recreatieve voorziening waarbij voor horeca een norm geldt van 1pp/ 12.5 m .
De oppervlaktes per perceel uitgesplitst: -Zuidelijkste perceel: Bebouwingsoppervlakte: 800 m2 Bestemming: recreatief functie, waarvan 800 m 2 horeca is toegestaan Oppervlakte erf: 2.200 m2 (parkeren kan worden opgelost op erf) Maximaal 64 parkeerplaatsen Perceel met recreatieve bestemming: 10.000 m2 -Middelste perceel:
Bebouwingsoppervlakte: 800 m2 Bestemming: recreatief functie, waarvan 200 m 2 horeca is toegestaan Oppervlakte erf: 1.800 m2 (parkeren kan worden opgelost op erf) Maximaal 36 parkeerplaatsen Perceel met recreatieve bestemming: 8.000 m 2
-Noordelijkste perceel:
Bebouwingsoppervlakte: 800 m2 Bestemming: recreatief functie, waarvan 200 m 2 horeca is toegestaan Oppervlakte erf: 1.800 m2 (parkeren kan worden opgelost op erf ) Maximaal 36 parkeerplaatsen Perceel met recreatieve bestemming: 8.000 m 2
36
4.3.2.1 Verkeersgevolgen van het recreatief concentratiepunt en het recreatiegebied De verkeersprognose is opgesteld voor 2015 en is gebaseerd op de Planstudievariant van het verkeersmodel van de RVMK (Regionale Verkeersmilieukaart). In dit verkeersmodel zijn alle relevante ontwikkelingen in de regio opgenomen, zoals de N471 en de nieuwbouw in de gemeente Lansingerland. Als uitgangspunt voor de berekening van de verkeerstoename door het recreatief concentratiepunt en het recreatiegebied op de omliggende wegen zijn de realisatie van twee grote recreatieve voorzieningen (bezoekersaantal van 150.000 per jaar) genomen. Naar verwachting zal 75% van de bezoekers met de auto komen, 15% van de bezoekers met het openbaar vervoer, 5% met de touringcar en 5% van de bezoekers met de fiets. De verdere berekeningen hebben betrekking op de twee dagen met de hoogste bezoekersaantallen, namelijk zondagen buiten de vakantieperiode en dinsdagen in de vakantieperiode. De verdeling van het verkeer over de richtingen is gebaseerd op het verkeersmodel. Uitgangspunt is dat 60% van het autoverkeer in zuidelijke richting zal gaan (richting Doenkade west en oost en de G.K. van Hogendorpweg). De rest van het autoverkeer kiest voor de noordelijke richting: via de Industrieweg/Oudelandslaan om op de N470 te komen of ze gaan via de Rodenrijseweg (oost) naar de N209. Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat de groei van de verkeersintensiteiten ten gevolge van het recreatief concentratiepunt en het recreatiegebied marginaal is. Zelfs in het meest extreme geval (150.000 bezoekers per jaar) is de groei van de verkeersintensiteit op de Landscheiding maximaal 2,4%. Dit extra personenautoverkeer kan makkelijk worden verwerkt op de relevante wegen. Het aandeel touringcars is verwaarloosbaar. 4.3.3 LANGZAAMVERKEERSVERBINDING In het plangebied van oost naar west een centrale recreatieve fiets- en wandelverbinding met een breedte van circa 15 meter (zie onderstaande figuur). Deze bundel van langzaamverkeersverbindingen deelt het plangebied in een noordelijke en zuidelijke zone. De ligging van deze recreatieve fietsverbinding wordt bepaald door ligging van de bestaande onderdoorgangen onder de infrastructuur (N471, HSL en RandstadRail). De langzaamverkeersverbinding in de Vlinderstrik sluit aan op de bestaande en toekomstige langzaamverkeersroutes in het plangebied en de omliggende groengebieden.
Fig 4.5 Dwarsprofiel recreatieve verbinding.
De centrale langzaamverkeersroute ligt op een kade, zodat het omliggende landschap goed kan worden ervaren. Aan de zuidzijde scheidt een watergang de centrale recreatieve verbinding van de natuurlijke zuidelijke zone. 4.3.3.1 Noordelijke zone De noordelijke zone wordt toegankelijker gemaakt door de aanleg van wandelpaden in het gebied. De ligging van de wandelpaden sluit aan op de structuur van het cultuurlandschap. Er zullen zowel verharde als onverharde paden worden aangelegd. Aangezien de oostzijde van de Vlinderstrik intensiever door direct aanwonenden zal worden gebruikt, worden in dit deel verharde paden aangelegd. Aan de westzijde van de Vlinderstrik zullen de paden voornamelijk onverhard zijn. Om de Vlinderstrik vanuit de omgeving toegankelijk te maken worden er verschillende toegangen gerealiseerd voor de voetgangers. In de lintbebouwing langs de Rodenrijseweg aan de westzijde van de Vlinderstrik worden twee toegangen gerealiseerd. Vanuit de noordoosthoek van de Vlinderstrik is het gebied bereikbaar vanaf de Penninghlaan en de Wildersekade. 4.3.3.2 Zuidelijke zone Het zuidelijke deel van de Vlinderstrik zal hoofdzakelijk als ecologische verbindingszone met weinig verstoring door recreanten functioneren. Door de aanwezigheid van verschillende biotopen in het natuurgebied kunnen veel diersoorten gebruik maken van het gebied. In tegenstelling tot het noordelijke deel van de Vlinderstrik leent het zuidelijke deel zich niet voor intensief recreatief gebruik.
37
Het gedeelte zal beperkt toegankelijk zijn via een aantal onverharde struinpaden. In de Schiebroekse polder zal een recreatieve fietsverbinding met het Schiebroekse Park worden gerealiseerd. 4.3.4 RESERVERINGSZONE A13/16 In het zuidelijk gedeelte van het plangebied is een zone gereserveerd voor de toekomstige A13/16. De A13/16 is op termijn van groot belang voor de oplossing van een aantal knelpunten in de Noordrand van Rotterdam; zowel in verkeersafwikkeling, leefbaarheid als ruimtelijke en economische ontwikkeling. Hoewel de precieze ligging van de snelweg nog niet duidelijk is, is het uitgangspunt dat de nieuwe snelweg binnen de reserveringszone wordt aangelegd en niet buiten deze zone komt te liggen. Als de ligging van de snelweg duidelijk is, dan kunnen de natuurdoeltypen struweel en natte/drogere boomtypen in het resterende gedeelte van de reserveringszone naar het zuiden worden doorgezet. Voor de ontwikkeling van de Vlinderstrik is de aanleg van de A13/16 niet noodzakelijk, maar van groot belang is dat de bestaande noord-zuid gelegen langzaamverkeersverbindingen ook na aanleg van de A13/16 blijven gehandhaafd. Belangrijk is daarom dat de toekomstige A13/16 geen barrière gaat vormen voor de recreanten en diersoorten, die de Vlinderstrik aan de zuidzijde willen betreden. Er dient dus een goede ontsluiting te ontstaan met het omliggende stedelijke gebied. De bestaande fietsverbindingen langs de N471, Zwartepad en de Wildersekade dienen behouden te blijven. De huidige barrièrewerking van de Doenkade tussen het Schiebroekse Park en de Schiebroekse Polder kan tevens worden opgelost bij de aanleg van de A13/16. Bij de aanleg van de A13/16 kunnen deze twee gebieden beter met elkaar verbonden worden, zowel recreatief als ecologisch. Twee opties voor verbindingen zijn voorgesteld die zowel een recreatieve als ecologische functie hebben. Om aan de ecologische functie te kunnen voldoen moeten de verbindingen voldoende breed zijn. Eén mogelijkheid is om het huidige wandelpad in het verlengde van de Veldkersweg aan de noordwestkant in het Schiebroekse Park door te trekken onder/over de A13/16 en aan te sluiten op de centrale recreatieve verbinding in de Vlinderstrik. Daarbij heeft het de voorkeur om naast een wandelpad ook een nieuw vrijliggend fietspad aan te leggen. Een andere optie is om het bestaande fiets- en wandelpad aan de oostkant van het Schiebroekse Park dat haaks staan op de Hazelaarweg door te trekken onder/over de A13/16 en aan te sluiten op aan de centrale recreatieve verbinding. De beide opties lopen door de zuidelijke zone die een natuurfunctie heeft. Om verstoring te voorkomen moet de nieuwe recreatieve verbinding door middel van bijvoorbeeld een watergang aan beide zijden fysiek gescheiden zijn van de zuidelijke zone. De keuze voor de verbindingen en de daadwerkelijke realisering van de verbindingen vallen buiten dit bestemmingsplan, maar zullen onderdeel moeten zijn van de inpassing van de A13/16. De aanleg van de toekomstige A13/16 zal van invloed zijn op de omgeving. Vanuit het masterplan zijn de volgende randvoorwaarden meegegeven aan het ontwerp van de toekomstige A13/16 om de kwaliteit van het natuur- en recreatiegebied Vlinderstrik te behouden en te versterken: • De bestaande noord-zuid fietsverbindingen (langs de N471/Zwartepad/Wildersekade) moeten behouden blijven; • Het niet gebruikte deel van de reserveringszone wordt ingericht aansluitend op de natuurdoeltypen in de zuidelijke zone; • Bij de inpassing van de snelweg wordt rekening gehouden met nieuwe noord-zuid verbindingen tussen de Vlinderstrik en het Schiebroekse Park. De verbindingen hebben zowel een recreatieve (wandelen, fietsen) als een ecologische functie.
Fig 4.7 Mogelijke inrichting van de reserveringszone na aanleg van de A13/16.
38
4.4 Juridische planbeschrijving Wonen In het plangebied liggen langs de Zwarteweg en de Wildersekade diverse burger- en bedrijfswoningen. Burgerwoningen hebben de bestemming "Wonen" gekregen. Bedrijfswoningen hebben de bestemming waarin zij zijn gelegen met een nadere aanduiding op de plankaart gekregen. De maximale hoogte van de woningen en het bebouwingspercentage van het perceel zijn op de plankaart in meters aangegeven. Vergunningvrij bouwen Per 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking getreden, alsmede het Besluit omgevingsrecht (Bor). Gelijktijdig is het Besluit bouwvergunningvrije en licht bouwvergunningvrije bouwwerken van de Woningwet vervallen. De vergunningvrije activiteiten zijn nu opgesomd in de artikelen 2 en 3 van bijlage II van het Bor. Een omgevingsvergunningvrij bouwwerk op grond van artikel 2 van bijlage II van het Bor is zonder meer toegestaan, hiervoor hoeft niet naar het bestemmingsplan te worden gekeken. Voor bouwwerken die toegestaan zijn op grond van artikel II van het Bor is bij strijdigheid met het bestemmingsplan wel een omgevingsvergunning vereist. Werken aan huis In de planregels is een regeling voor werken aan huis opgenomen. Deze regeling gaat uit van een zo groot mogelijke flexibiliteit in toegestane bedrijfsactiviteiten, mits de omgeving geen gevaar loopt en geen onevenredige hinder ondervindt van de activiteit. De bedrijfsactiviteiten zijn toegestaan in alle woningen, ongeacht het type woning of het gebied waar de woning staat. De belangrijkste voorwaarden zijn dat maximaal 30% van de woning voor beroeps-/bedrijfsactiviteiten mag worden gebruikt en dat de woning er aan de buitenkant als woning uit blijft zien. Reclame-uitingen aan de buitenzijde van de woning zijn niet toegestaan. Verder worden detailhandelsactiviteiten en bedrijfsmatige reparatie en onderhoud aan motorvoertuigen nadrukkelijk uitgesloten. Verkeer – wegverkeer en Verkeer – metro/sneltram De hoofdwegen in het plangebied hebben de bestemming "Verkeer - wegverkeer" gekregen. Deze bestemming is bedoeld voor verkeerswegen met de bijbehorende bruggen, viaducten en parkeerplaatsen. En daarnaast voor wandel- en fietspaden en gebouwtjes en bouwwerken ten behoeve van deze functies. Binnen de bestemming "Verkeer - wegverkeer" zijn de 50-km wegen opgenomen die, gebaseerd op de wegcategorisering duurzaam veilig, ook in de toekomst 50-km wegen zullen blijven. De gronden, die onderdeel uitmaken van de RandstadRail hebben de bestemming "Verkeer – metro/sneltram" gekregen. Binnen de bestemming is het gebruik beperkt tot metro/sneltramverkeer. Bedrijf De bedrijven zijn bestemd als “Bedrijf” met een maximale milieucategorie, aangegeven op de plankaart. Verder staat de maximale hoogte in meters alsmede het bebouwingspercentage en de milieucategorie vermeld op de plankaart. De gronden die de bestemming "Bedrijf" hebben gekregen zijn tevens aangewezen voor de bijbehorende ontsluitingswegen, parkeerplaatsen, groenvoorzieningen en watergangen. Groen De bestemming "Groen" is opgenomen voor gronden met groenvoorzieningen. Binnen de bestemming is de aanleg van langzaamverkeersvoorzieningen en waterpartijen toegestaan. Ten behoeve van de toekomstige aanleg van de A13/16 hebben de desbetreffende gronden aan de zuidzijde van het plangebied een groenbestemming gekregen, waarbij nieuwe bebouwing en andere ontwikkelingen worden uitgesloten. Recreatie-1 en Recreatie-2 Het recreatief concentratiepunt heeft de bestemmingen "Recreatie-1" en "Recreatie-2" gekregen. Binnen de bestemming "Recreatie-1" liggen drie bouwvlakken voor de realisatie van de gebouwde recreatievoorzieningen. Binnen elk bouwvlak mogen één of meerdere voorzieningen, waarbij de 2 maximale oppervlakte van 800 m niet overschreden mag worden. Binnen de bestemming "Recreatie1" bedraagt de maximale bouwhoogte 7 meter voor één bouwlaag met kap. Parkeervoorzieningen en de verkeersontsluiting dient binnen deze bestemming te worden gerealiseerd. De buitenruimte, behorende bij de gebouwde recreatieve voorzieningen is gelegen buiten de bouwvlakken. Op die
39
gronden kunnen de buitenspeelvoorzieningen gerealiseerd. Parkeren is op deze gronden niet toegestaan. De verkeersontsluiting verloopt ook via deze gronden. Het noordelijke bestemmingsvlak van het recreatief concentratiepunt heeft de bestemming "Recreatie-2" gekregen. Binnen de bestemming is een horecagelegenheid en/of recreatieve voorziening met een maximale oppervlakte van 800 m2 mogelijk. De horecagelegenheid mag slechts behoren tot de lichte categorie. Dat zijn horecabedrijven die, gelet op de aard en de omvang ervan, zowel uit functionele als uit milieuoverwegingen niet of nauwelijks storend werken op de bestaande en/of toekomstige functies van de omgeving van deze horecabedrijven. Vestiging in deze categorie van horecabedrijven beperkt de omringende functies niet; omringende functies sluiten vestiging van horecabedrijven niet uit. Hieronder vallen horeca als een theeschenkerij of restaurant) Natuur-1, Natuur-2 en Natuur-3 De gronden van het natuurgebied hebben een aparte bestemming gekregen vanwege de gevarieerdheid in natuurdoeltypen. De nabijheid van Rotterdam Airport maakt dat het natuurgebied in Vlinderstrik geen vogelaantrekkende werking mag hebben die leidt tot een vergroting van het risico op aanvaringen tussen vogels en vliegtuigen. Om dit zeker te stellen gelden er beperkingen voor het soort dat in Vlinderstrik wordt toegestaan. De bestemming "Natuur-1" is opgenomen voor de noordelijke zone van het plangebied en maakt vochtig kruidenrijk grasland mogelijk. De bestemming "Natuur-2" is opgenomen voor de zuidelijke zone van het plangebied en maakt rietland langs sloten mogelijk en in het gebeid tussen de sloten struweelland met struiken, bomen en grasland. Voor de centraal gelegen recreatieve verbinding is een aparte bestemming opgenomen, namelijk "Natuur-3". In deze bestemming is het mogelijk een recreatieve langzaamverkeersverbinding aan te leggen. Deze verbinding zal altijd de scheiding vormen tussen de twee bestemmingen "Natuur-1" en "Natuur-2". Dit betekent dat binnen de bestemming "Natuur-3", de gronden, die komen te liggen ten noorden van de recreatieve verbinding altijd zullen worden ingericht zoals "Natuur-1". De gronden die liggen ten zuiden van de recreatieve verbinding zullen worden ingericht zoals geregeld in "Natuur-2". In de bestemmingen "Natuur-1", Natuur-2" en "Natuur-3" zijn gelet op het risico op vogelaanvaringen beperking opgenomen. Zo wordt open water slechts in beperkte zin toegestaan en dan alleen in de vorm van lijnvormige waterelementen (sloten). Ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan is de begripsbepaling van half open moeraslandschap ingeperkt tot rietland en struweelland zonder open water en bloemrijk grasland geschikt als broedgebeid voor grutto’s en daarmee tot graslanden die niet plas-dras staan. Het zijn graslanden die minder voedselrijk zijn dan agrarische graslanden. Het in de bestemmingsomschrijving opgenomen maximaal winterpeil is bij een vast waterpeil gelijk aan dit vaste waterpeil. In het geval van een flexibel peil waartussen het waterpeil mag fluctueren is het gelijk aan de hoogste stand van het flexibele waterpeil. Agrarisch, Agrarisch - tuinbouw In het bestemmingsplan zijn de volgende agrarische bestemmingen opgenomen. De onbebouwde agrarische gronden hebben de bestemming "Agrarisch" gekregen. Deze gronden kunnen worden gebruikt voor kleinschalig agrarisch gebruik. Aan de noordzijde van het plangebied hebben verschillende delen deze bestemming gekregen. Het betreft hier de gronden die aan aanwonenden is verkocht om hun tuin uit te breiden. Leiding (dubbelbestemming) In de zuidwesthoek van het plangebied is een olieleiding (NAM) gelegen. Waarde-archeologie Deze bestemming is op een aparte plankaart aangegeven. Voor het plangebied geldt voor het gehele plangebied dat een aanlegvergunning moet worden aangevraagd voor bodemingrepen die dieper reiken dan 30 á 40 centimeter beneden maaiveld. Deze gronden hebben de bestemming "Waardearcheologie-1" gekregen. Een klein gedeelte in het bebouwingslint van de Rodenrijseweg heeft de bestemming "Waarde-archeologie-2" gekregen. Voor deze bestemming geldt dat bij bodemingrepen die dieper reiken dan 3 meter een aanlegvergunning moet worden aangevraagd. Waterstaat - waterkering (dubbelbestemming) De waterkering is als zodanig overeenkomstig de bepalingen van het waterschap op de plankaart opgenomen. Deze gronden hebben de bestemming "Waterstaat - waterkering" als dubbelbestemming gekregen. Om te voorkomen dat in het kader van het bestemmingsplan bij het
40
bouwen overeenkomstig de medebestemmingen belangen van de waterkering mogelijk worden geschaad, is bij deze bestemming de bepaling opgenomen dat geen omgevingsvergunning wordt verleend dan nadat daartoe een afwijking van de Keur is verleend en tevoren de dijkbeheerder om schriftelijk advies is gevraagd. De dijkbeheerder kan dan ook bezien of afwijking krachtens de Keur nodig is en kan worden verleend. Hoogtebeperkingen in verband met luchthaven Rotterdam The Hague Airport Hoogtebeperkingen door toetsingsvlakken Luchtverkeersleiding Nederland Over het plangebied zijn toetsingsvlakken gelegen ten behoeve van communicatie- en navigatieapparatuur van de Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) om de kwaliteit hiervan te waarborgen. De maximum bouwhoogte mag binnen de toetsingsvlakken niet meer bedragen dan bij de op de plankaart aangegeven hoogtelijnen is aangeven. Tussen die hoogtelijnen mag gebouwd worden tot een hoogte die wordt bepaald door de fictieve rechte lijn tussen de aangegeven hoogtelijnen De maximale bouwhoogte van nieuwe ontwikkelingen blijft onder de op de onderstaande kaart aangegeven hoogtelijnen. Hoogtebeperkingen door aanvliegroute luchthaven Rotterdam The Hague Airport Aandacht gaat uit naar het obstakelvrij houden van de aanvliegroutes. Door provincie en gemeenten wordt al gewerkt met de “obstakelvrije zones” (ook wel Runway-End Safety Areas (RESA) genoemd). Momenteel is echter een aanpassing van de Luchtvaartwet in voorbereiding, waardoor in de toekomst ook voor regionale en kleine luchthavens een Luchthavenindelingsbesluit zal worden opgesteld. Anticiperend op dit besluit is in dit bestemmingsplan gekozen voor een beperking van de bouwhoogte. In die zin zijn de RESA’s vertaald naar hoogtelijnen op de plankaart. Het plangebied ligt gedeeltelijk binnen de aanvliegroute van Rotterdam The Hague Airport. In verband met de vliegveiligheid geldt er binnen de aanvliegroute een hoogtebeperking voor gebouwen en andere bouwwerken. De maximale bouwhoogte van nieuwe ontwikkelingen blijft onder de op de onderstaande kaart aangegeven hoogtelijnen.
Hoogtebeperkingen in verband met luchthaven Rotterdam – The Hague Airport
41
5.
Water
5.1.
Beleidskader
Rijksbeleid Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten en waterschappen, zowel qua inhoud als financiering, beschreven. Er is een werknorm vastgelegd voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied). Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting op het bestemmingsplan en een uitbreiding van het vooroverleg. Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Provinciaal beleid Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006 – 2010. In dit plan wordt het provinciaal beleid voor milieu en water, en ook voor natuur en landschap geïntegreerd. In het beleidsplan is veel aandacht voor stedelijk waterbeheer met voldoende waterberging in stedelijk gebied. Voorts stelt de provincie Zuid-Holland in haar nota ‘Regels voor Ruimte’ het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan verplicht en heeft zij als richtlijn 10% oppervlaktewater in bebouwd gebied geformuleerd, mits er geen overeenstemming met de waterbeheerder wordt bereikt. Is er wel overeenstemming tussen de gemeente en de waterbeheerder over het percentage te realiseren oppervlaktewater, dan gaat de provincie hiermee akkoord. Dit betekent dat zowel percentages beneden als boven de 10% kunnen worden afgesproken. In het RR2020, het ruimtelijk plan voor de regio Rotterdam, staat deze vuistregel ook beschreven. Als nuancering wordt hier genoemd dat al naar gelang de stedenbouwkundige en waterhuishoudkundige toestand op de locatie het percentage kan wijzigen. Daarnaast wordt in het RR2020 aangehaakt bij de trits vasthouden – bergen – afvoeren. Om een goede waterkwaliteit te bevorderen dient volgens het RR2020 aangesloten te worden bij een andere trits uit het nationaal beleid, te weten de trits schoonhouden – scheiden – zuiveren. In de deelstroomgebiedsvisies is voor Rotterdam de opgave het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer. Regionaal beleid De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen: - Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico’s op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk; - Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig; - Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen. Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid
42
voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030.
5.2.
Samenwerking met de waterbeheerder
De gemeente Rotterdam werkt in overleg met alle betrokken waterbeheerders aan een gemeenschappelijke procedurele en inhoudelijke invulling van de Watertoets en de waterparagraaf. Conform de Watertoets heeft de gemeente in algemene zin overleg gevoerd met de waterbeheerders. De beheerder van het oppervlaktewater in de Schiebroekse Polder is het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK) en de beheerder van het oppervlaktewater in de Zuidpolder is het Hoogheemraadschap van Delfland. Op basis van de Keur verlenen de waterschappen vergunningen voor werken op, in en rond watergangen en waterkeringen en voor werken die de waterhuishouding beïnvloeden.
5.3.
Huidige watersysteem
5.3.1 Oppervlaktewater Het plangebied Vlinderstrik bestaat uit de Zuidpolder in de gemeente Lansingerland en de Schiebroekse Polder in de gemeente Rotterdam. De twee polders zijn ruimtelijk van elkaar gescheiden door de RandstadRail en het Spoorhavengebied, waar bedrijfsruimte ontwikkeld is. De polders bestaan op dit moment voor het grootste deel uit weilanden, afgewisseld met sloten. De hoofdwatergangen in het plangebied, waaronder de Vierde Tocht, zijn inclusief keurstrook op de plankaart opgenomen. 5.3.3 Waterkering Ter plaatse van de Randstadrail is een waterkering gelegen tussen de Zuidpolder en de Schiebroekse Polder. De waterkering is op de plankaart opgenomen met de dubbelbestemming “Waterstaatwaterkering” en is beschermd in de planregels van het bestemmingsplan.
5.4
De wateropgave
5.4.1 Oppervlaktewater Het grootste gedeelte van de Vlinderstrik wordt voor natuur en recreatie gereserveerd. In het zuidelijke deel van het gebied zal wateraanleg alleen in de vorm van lijnvormige elementen, oftewel sloten, plaats vinden. Hierdoor neemt de hoeveelheid oppervlaktewater in het gebied toe. Ook wordt er aan de noordzijde van het gebied een fysieke afscheiding met de aanwezige bebouwing gerealiseerd in de vorm van een watergang met een breedte van 3 meter. De bestaande watergang zal op enkele plekken worden verbreed en op andere plekken zal deze sloot worden gegraven. Tevens zal buiten het plangebied het gemaal worden uitgebreid. De verbindingswatergang tussen het gemaal en de hoofdwatergang zal hiervoor worden verbreed. 5.4.2 Waterpeilen Er zullen in het gebied geen grote peilveranderingen plaatsvinden. Het peil in de Schiebroekse Polder blijft vast op NAP -5,95 meter staan. Op deze punten zal de situatie niet veranderen. De huidige onderbemalingen in het gebied zullen wel verdwijnen. Dit levert geen problemen op aangezien het agrarische gebruik voor het merendeel op deze locaties is of zal worden stopgezet en verruild worden voor de functie natuur. Voor de Zuidpolder is een flexibel waterpeil voorgesteld, waarbij het de bedoeling was peil te laten fluctueren tussen het oude winter- en zomerpeil (NAP -5,8 en -5,6 meter). Uit het peilbesluit van het Hoogheemraadschap Delfland is echter gebleken dat om voldoende bergingscapaciteit beschikbaar te houden, het waterpeil standaard niet hoger mag worden dan NAP -5,66 meter. Dit houdt in dat het flexibele peil dat nu door het masterplan wordt voorgesteld niet aan de huidige waterbergingseisen van Delfland voldoet. Om toch goede voorwaarden te creëren voor natuurontwikkelingen in het gebied wordt geadviseerd om in overleg met Hoogheemraadschap Delfland een nieuw (flexibel) peil vast te stellen, dat voldoet aan de eisen van het Hoogheemraadschap, en de belangen van de nog aanwezige gebruiksfuncties
43
De uitkomst hiervan kan zijn dat een flexibel peil wordt afgesproken waartussen het waterpeil mag fluctueren. Het maximale winterpeil is in dat geval de hoogste stand van het flexibele waterpeil. 5.4.3
Waterberging
Zuidpolder Uit het peilbesluit van het Hoogheemraadschap Delfland is gebleken dat de waterbergingscapaciteit van de polder na het uitvoeren van een aantal maatregelen onder het huidige gebruik voldoende is. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat de berging in het gebied moet voldoen aan een norm van 170 m3/ha voor onverhard gebied en 325 m3/ha voor verhard gebied. De totale verharding in het gebied is nog niet bekend. Door toedoen van de ontwikkelingen is een beperkte toename te verwachten. Het toevoegen van wateroppervlak binnen de randvoorwaarden en het in overleg met het Hoogheemraadschap vast te stellen waterpeil, zie ook 5.4.2, geeft naar verwachting voldoende mogelijkheden om te voldoen aan de bergingsopgave.. Schiebroekse Polder Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard heeft in 2005 de wateropgave voor de Schiebroekse Polder bepaald, met als resultaat dat er met de huidige inrichting geen wateropgave bestaat. De eisen die HHSK wat waterberging betreft stelt, is dat 10% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak wordt gecompenseerd door oppervlaktewater. Daarnaast stelt het Hoogheemraadschap als randvoorwaarde dat de afvoer van water naar de nieuwbouwwijk Wilderszijde ten oosten van de Vlinderstrik niet toeneemt. Grootschalige verharding zal in de Schiebroekse Polder niet plaatsvinden. Er worden alleen een aantal verharde fiets- en voetpaden aangelegd. Deze toename is bepaald op circa 1 hectare. HHSK eist bij een verharding een compensatie van 10% aan oppervlaktewater. Met een toename van wateroppervlak binnen de randvoorwaarden die worden gesteld vanuit de Fauna-effectenrapportage, wordt hier aan voldaan. Doordat er voor het gebied geen peilverandering plaatsvindt, er voldoende waterberging is en er zeer beperkt verharding plaatsvindt, kan worden aangenomen dat er geen nieuwe pieken in de waterafvoer van de Schiebroekse Polder naar Wilderszijde zullen komen. 5.4.4 Waterkwaliteit Doordat in het gebied het agrarische gebruik en het aantal glastuinbouwbedrijven afneemt, zal de aanvoer van nutriënten en het aantal lozingen beperkt worden. Hierdoor zal de waterkwaliteit van het systeem verbeteren. Voor vrijwel de gehele polder bestaat er een kwelsituatie. De kwaliteit van dit kwel is vrij slecht, voor nitraat en fosfaat slechter dan de MTR voor oppervlaktewater. Deze slechte kwaliteit beïnvloedt de waterkwaliteit van het watersysteem. Om deze invloed te beperken kan gedacht worden aan het opzetten van het peil of het verbeteren van de doorspoeling. Verdere verbetering van de waterkwaliteit is mogelijk door de overstorten in de Zuidpolder te saneren of te verplaatsen, waardoor een belangrijke bron van nutriënten wordt beperkt. Doordat de nutriëntrijke bovenlaag in het gebied wordt afgegraven zal ook de aanvoer van nutriënten uit de bodem naar het water beperkt worden. Doordat de oevers hierbij volgens een natuurlijk verloop vergraven worden zal er meer vegetatie in de watergangen gaan groeien, waardoor de natuurlijke zuivering van het systeem toeneemt. 5.4.5 Grondwater Het aanpassen van oppervlaktewaterpeilen heeft meestal invloed op het grondwaterpeil. Wanneer het peil verlaagd wordt zal, afhankelijk van de afstand tussen sloten, ook het grondwaterpeil meezakken. Andersom geldt dit ook. De hoogte van het grondwaterpeil is van belang voor bouwwerken boven de grond, zoals huizen, infrastructuur en keringen. Wanneer grondwaterpeil te hoog is, kan er wateroverlast rond huizen optreden of kan schade aan wegen ontstaan door bevriezing. Een te laag grondwaterpeil kan invloed hebben op de paalfundering van woningen. Doordat in de Schiebroekse Polder het waterpeil niet wordt aangepast, worden hier ook geen effecten op het grondwater verwacht. Voor de Zuidpolder ligt het oppervlaktewaterpeil nog niet vast. Uit het peilbesluit blijkt dat het huidige waterpeil op NAP -5,88 meter ligt en in verband met benodigde waterberging niet boven de NAP 5,66 mag komen. Ten aanzien van het opzetten van het peil voor de toekomstige inrichting moet rekening houden met grondwateroverlast bij woningen. Aangezien de meeste woningen hoog genoeg liggen en de eventuele nieuwe waterstand waarschijnlijk tussen het huidige en het oude peil komen te
44
liggen zal de overlast beperkt blijven. Op de plekken waar woningen wel overlast zouden kunnen ondervinden door het opzetten van het peil, moeten drainerende voorzieningen worden aangelegd. Ook kan het fiets-/voetpad dat door de polder loopt eventueel ontwikkeld worden als kade, zodat in de toekomst het waterpeil in het noorden gelijk kan blijven als het in het zuiden opgezet wordt. 5.4.6 Wateropgave in relatie tot de plankaart en planregels De in het plangebied aanwezige hoofdwatergangen hebben de bestemming Water gekregen. De onderhoudstroken langs de hoofdwatergangen, waarop de Keur van het Hoogheemraadschap van toepassing is, zijn met een aanduiding op de plankaart aangegeven. Op grond van de Keur van het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard (artikel 67 lid 11) is het verboden (behoudens ontheffing) bouwwerken op te richten of houtgewassen te planten binnen een strook van 5 meter (gemeten vanuit de insteek van het talud) langs hoofdwatergangen respectievelijk boezemwatergangen, ten behoeve van het onderhoud van genoemde watergangen. Een belanghebbende met bouwvoornemens in een keurstrook (zoals aangegeven op de plankaart) wordt geadviseerd om contact op te nemen met genoemd hoogheemraadschap over antwoord op de vraag of voor het bouwproject in kwestie ontheffing verleend kan worden van het bouwverbod in de Keur.
45
6.
Milieu
6.1
Milieueffectrapportage
6.1.1 Algemeen De centrale doelstelling van het instrument milieueffectrapportage is het milieubelang een volwaardige plaats te geven in de besluitvorming over activiteiten met mogelijk belangrijke nadelige gevolgen voor 4 het milieu. De basis van de milieueffectrapportage wordt gevormd door de EU Richtlijn m.e.r . De richtlijn is van toepassing op de milieueffectbeoordeling van openbare en particuliere projecten die aanzienlijke gevolgen voor het milieu kunnen hebben. De Europese regelgeving is in de Nederlandse wetgeving onder andere geïmplementeerd in de Wet milieubeheer (verder Wm) en in het Besluit milieueffectrapportage 1994. In de bijlagen behorende bij het Besluit m.e.r. zijn de m.e.r.-plichtige activiteiten (de C-lijst) en de m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten (de D-lijst) beschreven. 6.1.2 Plan/besluit In het gebied Vlinderstrik, dat nu hoofdzakelijk een agrarische bestemming heeft, zal circa 140 hectare aan natuur- en recreatiegebied worden gerealiseerd. Dit oppervlak beslaat het grootste deel van het bestemmingsplangebied. In de D-lijst bij het Besluit m.e.r. staat dat de inrichting van het landelijk gebied een m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteit is als er sprake is van een functiewijziging in natuur, recreatie of landbouw met een oppervlak van 125 hectare of meer. Hiervan is in de Vlinderstrik sprake, en is het plan dus m.e.r.-beoordelingsplichtig. In de m.e.r.-beoordeling die heeft plaatsgevonden is bekeken of de ontwikkelingen die het plan mogelijk maakt (de omzetting van landbouw naar natuur en recreatie en de ontwikkeling van het recreatief concentratiepunt) zulke grote gevolgen voor het milieu hebben dat het opstellen van een milieueffectrapport noodzakelijk is. De raad heeft op basis van de (milieu)-informatie in de aanmeldingsnotitie het besluit genomen geen milieueffectrapport op te stellen.
6.2
Milieuzonering
De VNG-lijst geeft informatie over milieuhinder van vrijwel alle bedrijfstypen en andere activiteiten. Hierin zijn voor de milieuaspecten geur, stof (luchtkwaliteit), geluid en gevaar ‘afstandswaarden’ gegeven. De hinderaspecten zijn bepalend voor de vraag in hoeverre tussen een belastende en een gevoelige functie verweving mogelijk is, dan wel ruimtelijke scheiding noodzakelijk is. Er wordt uitgegaan van de milieugevoelige functie wonen. Deze informatie over milieukenmerken is indicatief en is niet als norm of richtlijn bedoeld. De lijst van bedrijfsactiviteiten bij het bestemmingsplan heeft geen betrekking op activiteiten zoals agrarische doeleinden, kantoren, detailhandel, horeca, maatschappelijke voorzieningen, sport of recreatie. In de praktijk krijgen dergelijke activiteiten een andere bestemming. De indicatieve afstanden uit de VNG-lijst Bedrijven en milieuzonering worden gebruikt bij het ontbreken van nadere informatie over milieuhinder. Bedrijfsactiviteiten in of nabij het plangebied In het plangebied is een autobedrijf aanwezig in milieucategorie 3.2. Dit bedrijf heeft een indicatieve afstand van 100 meter ten opzichte van woningen vanwege geluidhinder. Het gaat om een bestaand bedrijf. Een nieuw bedrijf in deze milieucategorie is op deze locatie niet gewenst, gezien de nabijheid van woningen. Ten behoeve van de planontwikkeling zal het parkeerterrein voor auto’s dat aan de zuidzijde het bedrijf is gesitueerd naar de oostkant worden verplaatst. Dit parkeerterrein valt in milieucategorie 2 met een indicatieve afstand van 30 meter tot woningen, aan deze afstand wordt ook in de nieuwe situatie voldaan. Langs de Wildersekade is een caravanstalling gesitueerd dit is eveneens een categorie 2 bedrijf. Overige activiteiten in of nabij het plangebied Na planrealisatie zijn er nog een aantal agrarische bedrijven in het plangebied aanwezig. Dit zijn voornamelijk tuinbouwbedrijven met kassen. Hiervoor geldt voor geluid een afstand van 30 meter tot 4
Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 27 juni 1985 (85/337/EEG) (PbEG 1985, L175/42) laatst gewijzigd door de Richtlijn van de Raad van 3 maart 1997 (97/11/EG) (PbEG 1997, L73/7).
46
woningen die idealiter bij nieuwbouw wordt gehanteerd en een afstand van 25 meter in verband met bestrijdingsmiddelen die moet worden gehanteerd. Het gaat hier echter om bestaande bedrijven. De overdekte recreatie in het recreatief concentratiepunt moet worden gezien als een activiteit in milieucategorie 3.1 met een indicatieve afstand van 50 meter. Aangezien de dichtsbijzijnde woning op 120 meter ligt wordt hier ruim aan voldaan.
6.3
Geluid
Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies. 6.3.1 Wegverkeer Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk. Door de realisatie van het recreatief concentratiepunt neemt wel het verkeer op de Landscheiding toe. Uit het geluidonderzoek blijkt dat de geluidbelasting in 2019 in vergelijking met de huidige situatie met 1,47 dB toe zal nemen (zie bijlage 5). Wanneer door een fysieke wijziging van een wegvak in de toekomst de geluidbelasting met 1,5 dB of meer zal toenemen, dan zal een reconstructie-onderzoek op basis van de Wet geluidhinder plaats moeten vinden voordat met de fysieke aanpassing kan worden begonnen. Dit onderzoek staat los van dit bestemmingsplan. 6.3.2 Railverkeer Binnen het bestemmingsplan zijn zowel de Randstadrail als de Hogesnelheidslijn (HSL) gelegen. Omdat geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk zijn gemaakt in het bestemmingsplan zijn deze spoorlijnen niet van invloed op het plan. 6.3.3 Luchtvaart Voor luchtvaartgeluid geldt het Besluit Geluidbelasting Grote Luchtvaartterreinen (BGGL) als wettelijk kader. De voorkeurswaarde die hierbij van belang is, is de 35 Ke-contour voor grote luchtvaart. Indien de nieuwbouwlocaties zijn gelegen binnen de 35 Ke-contour, kan de minister van Verkeer en Waterstaat een hogere waarde verlenen tot 45 Ke. Over de Vlinderstrik zijn enkele geluidscontouren van Rotterdam The Hague Airport gelegen, waaronder de 35 Ke-contour. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen mogelijk binnen de 35 Ke-contour, zodat wordt voldaan aan de norm voor luchtvaartgeluid.
6.4
Luchtkwaliteit
Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna de Wet luchtkwaliteit genoemd, in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De Wet luchtkwaliteit geeft invulling aan een dubbele opgave. Er is sprake van negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Tegelijkertijd heeft het feit dat er sprake is van overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor de luchtkwaliteit tot gevolg dat de realisatie van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen onder druk staat. Hierom is er haast geboden met het zo snel mogelijk verbeteren van de luchtkwaliteit en het zo veel mogelijk wegnemen van belemmeringen van gewenste ontwikkelingen. In de Wet luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland in bepaalde gevallen overschreden, vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan. De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, gaan de betrokken overheden
47
met gebiedsgerichte programma’s de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. De NSL is op 31 juli 2009 vastgesteld en op 1 augustus 2009 in werking getreden. Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt dat ruimtelijke ontwikkelingen die niet meer dan 3% van de grenswaarde bijdragen aan de luchtvervuiling niet in betekenende mate bijdragen. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als: 1. er door (de ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden; 2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft; 3. er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect; 4. het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling; 5. de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld. Plangebied Ten behoeve van het bestemmingsplan is een onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit in het plangebied. Als onderzoeksgebied zijn de wegen in en rondom het plangebied genomen waar de planontwikkeling mogelijk een merkbare invloed heeft op de verkeersintensiteiten. De luchtkwaliteit is zowel onderzocht bij alleen de autonome ontwikkeling (zonder realisatie van het bestemmingsplan, maar met overige toekomstige ontwikkelingen), als bij de autonome ontwikkeling inclusief de realisatie van het bestemmingsplan. De concentraties in het plangebied worden gevormd door de som van de achtergrondconcentratie en de bijdrage van het plaatselijk verkeer. De bijdrage van het plaatselijk verkeer aan de luchtkwaliteit is berekend met standaardrekenmethode 1 (model CAR II, versie 7.0.1). Hieronder zijn de uitkomsten van het luchtkwaliteitsonderzoek samengevat: Stikstofdioxide Voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide zijn er in 2009 geen overschrijdingen van de plandrempel (42 µg/m3). Voor 2010, 2015 en 2019 zijn er zowel bij autonome ontwikkeling als bij de autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling geen overschrijdingen van de grenswaarde (40 µg/m3). Door de lage achtergrondconcentratie 3 In 2010, 2015 en 2019 is de planbijdrage voor NO2 op geen enkel wegvak groter dan 0,1 µg/m . Fijnstof De jaargemiddelde concentratie fijnstof blijft in alle jaren in het gehele onderzoeksgebied onder de grenswaarde. De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen dragen in geen van de onderzochte jaren bij aan een toename van de jaargemiddelde concentratie fijnstof boven de grenswaarde. Er is zelfs nauwelijks sprake van een planbijdrage. 3 Voor fijnstof geldt ook een daggemiddelde concentratie van 50 µg/m die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. Voor alle onderzochte jaren wordt, zowel bij autonome ontwikkeling als bij de autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling, de daggemiddelde grenswaarde langs geen enkele weg in het onderzoeksgebied met meer dan 35 dagen overschreden. Het plan draagt niet bij aan een toename van een overschrijding van de daggemiddelde fijnstof grenswaarde tot meer dan 35 dagen. Conclusie Er worden zowel zonder als met planontwikkeling geen grenswaarden overschreden en het plan draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Het bestemmingsplan voldoet derhalve aan de Wet luchtkwaliteit.
48
6.5
Bodem
Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico’s voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is. Voor het verkrijgen van een bouwvergunning, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheidsverklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota “Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad”. Plangebied Uit historisch bodemonderzoek is gebleken dat in het plangebied weinig situaties zijn gedocumenteerd die bodemverontreiniging tot gevolg kunnen hebben. De verwachting is dat er slechts een klein aantal bodemverontreinigingen aanwezig is, met name geconcentreerd rond de kassen en bedrijven (bv. oude brandstoftanks). Gezien de lage kans op bodemverontreiniging is nader onderzoek in het kader van het bestemmingsplan niet nodig. De bodemkwaliteit vormt geen belemmering voor de planrealisatie.
6.6
Externe veiligheid
Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een -6 kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10 /jaar) onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Bij beperkt kwetsbare objecten is de 10-6/jaar-norm een richtwaarde die alleen mag worden overschreden als daar gewichtige redenen voor zijn. Het is aan het lokale bevoegd gezag (de gemeente) om een invulling te geven aan het begrip “gewichtige reden”. Hierbij kan worden gedacht -6 aan het toestaan van een extensief gebruikt terrein, zoals een sportveld, binnen de 10 plaatsgebonden risicocontour. Ook kan worden gedacht aan het opvullen van een open plek in bestaand stedelijk gebied. In tegenstelling tot het plaatsgeboden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het groepsrisico door een (grafiek)lijn weergegeven. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo’n ongeval kleiner zijn. Bij stationaire bronnen ligt de lijn op 10-5/jaar voor -7 tien slachtoffers en 10 /jaar voor 100 slachtoffers. Voor de transportmodaliteiten weg, rail, water en -4 -6 buisleiding ligt de lijn op 10 /jaar voor 10 slachtoffers en 10 /jaar voor 100 slachtoffers. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt het 1% letaliteitsgebied; dit komt meestal overeen met de 10-8 plaatsgebonden risicocontour. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Een afwijking moet in een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging door het bevoegd gezag worden gemotiveerd. 6.6.1 Transport gevaarlijke stoffen over weg Over de N209 (Doenkade) vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. Eventueel transport van gevaarlijke stoffen over de G.K. van Hogendorpweg en de N471 zal gezien het wegennet en de ligging van het LPG station aan de Doenkade tenminste niet groter zijn dan het transport over de Doenkade. In het kader van het MER polder Schieveen [IGWR-2008-1] heeft onderzoek plaats gevonden naar het wegtransport van gevaarlijke stoffen. Daarbij is voor het vaststellen van het risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de wegen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico berekend met behulp van het rekenprogramma RBM-II. Uit de berekening blijkt dat de afstand van de
49
10-6 contour tot het hart van de N209 Doenkade 0 meter is. Er is dus geen plaatsgebonden risicocontour langs de Doenkade. Uit de berekening die ten behoeve van polder Schieveen voor de Doenkade is uitgevoerd blijkt dat het groepsrisico nul is. Dit wordt verklaard uit het nagenoeg ontbreken van bebouwing aan weerszijden van deze weg. Omdat bij het gebied Vlinderstrik ook nagenoeg geen bebouwing aanwezig is aan weerszijden van de Doenkade en de N471 mag worden aangenomen dat ook hier het groepsrisico nul of zeer klein is en ruim onder de oriënterende waarde blijft. Dit lage (afwezige) groepsrisico is zonder meer acceptabel. 6.6.2 Luchtvaart Onder externe veiligheid van luchthavens wordt verstaan het risico van vliegtuigongevallen waaraan personen blootstaan die zich buiten de begrenzingen van het aangewezen luchtvaartterrein en eventuele ontheffingsgebieden in het gebied rond de luchthaven bevinden. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico’s. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Tot nu toe bestaat er geen externe veiligheidsregelgeving voor regionale luchthavens. Momenteel wordt wetgeving voorbereid voor de regionale en kleine luchthavens. In een nieuw hoofdstuk van de Wet luchtvaart zal de decentralisatie van luchtvaarttaken naar de provincies worden geregeld en zal ook een normstelling voor geluid en externe veiligheid worden opgenomen. Om te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen belemmerend werken op de introductie van de nieuwe wetgeving bestaat het voornemen om met de regionale overheden afspraken te maken over een te voeren ruimtelijk interim-beleid. Net als bij Schiphol zullen in overleg met de betreffende regio’s de mogelijke aanvullende ruimtelijke maatregelen ter beheersing van het groepsrisico worden bezien en zal een stand-still voor externe veiligheid worden uitgewerkt. In het MER van Rotterdam The Hague Airport zijn externe veiligheidsberekeningen uitgevoerd op basis van het in 1997 door de ministeries van V&W en VROM vastgestelde rekenmodel voor regionale velden. De nieuwe inzichten over de bepaling van de externe veiligheid rondom Schiphol zijn momenteel echter aanleiding om ook het model voor regionale vliegvelden aan te passen. Bij brief van 29 december 2000 kondigen GS van de provincie Zuid-Holland aan dat zij voornemens zijn tot het van kracht worden van een nieuw beleidskader een tijdelijk toetsingskader te hanteren voor nieuwe bouw- en bestemmingsplannen. Dit toetsingskader houdt in dat: -5 − binnen de 10 plaatsgebonden risicocontour alleen bestemmingen zijn toegestaan waar personen niet langdurig verblijven, zoals groen, verkeersfuncties en dergelijke; − tussen de 10-5 en de 10-6 plaatsgebonden risicocontouren alleen niet-arbeidsintensieve bedrijvigheid en andere beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan; − binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour geen nieuwe kwetsbare bestemmingen (woningen, scholen, zorginstellingen) zijn toegestaan. -7 Voorts is er een motivatieplicht voor nieuwbouwplannen binnen het invloedsgebied (de 10 plaatsgebonden risicocontour) die het groepsrisico verder doet stijgen. Plaatsgebonden risico -6 In het zuiden van de Vlinderstrik liggen er gebieden binnen de 10 plaatsgebonden risicocontour van Rotterdan Airport (zie plankaart). Binnen deze risicocontour zijn geen bestaande of te ontwikkelen kwetsbare of beperkt kwetsbare bestemmingen gesitueerd. Het plaatsgebonden risico van Rotterdam The Hague Airport vormt daarom geen belemmering voor het bestemmingsplan. Groepsrisico Bijna de hele Vlinderstrik ligt binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico rond Rotterdam The Hague Airport. In het kader van het MER Polder Schieveen is een analyse van het groepsrisico gemaakt waarbij de populatiegegevens en de Plaatsgebonden Risico resultaten uit het MER Zoneaanpassing Rotterdam The Hague Airport uitgebreid zijn met het aantal toekomstige arbeidsplaatsen (“arbeidspopulatie”) in het bestemmingsplan "Polder Schieveen". Hier uit blijkt dat het groepsrisico niet toeneemt in vergelijking met de autonome ontwikkeling. Dit komt omdat er boven Schieveen alleen maar licht verkeer vliegt. Het risico van een ramp met een klein toestel waarbij in één keer een groot aantal slachtoffers valt, is verwaarloosbaar. [NLR 2008]. De voorgenomen activiteit van de Vlinderstrik ligt even als Schieveen buiten het gebied waar -6 -7 vliegtuigen opstijgen en landen. De populatie tussen de 10 en 10 contour verandert bij de voorgenomen activiteit nauwelijks. Daarom mag ervan uitgegaan worden dat de voorgenomen
50
activiteit in de Vlinderstrik niet of nauwelijks van invloed zal zijn op het groepsrisico van Rotterdam The Hague Airport. Vliegveiligheid Er moet, vanwege het vliegverkeer, rekening worden gehouden met beperkingen van de bouwhoogte van nieuwe gebouwen en van de oppervlakte van nieuwe waterpartijen. De beperkingen dienen de veilige uitvoering van het luchtverkeer en vloeien voort uit het Verdrag van Chicago en het Provinciaal beleidskader Rotterdam The Hague Airport. De beperkingen hebben betrekking op obstakelvrije vlakken, toetsingsvlakken voor navigatie- en communicatieapparatuur, vogelaantrekkende werking en zicht vanuit de verkeerstoren. Een beperking aan nieuw oppervlaktewater geldt alleen voor oppervlakken groter dan 3 hectare. De beperkingen in bouwhoogte en wateroppervlakte zijn door Rotterdam The Hague Airport vastgelegd in het document “Ruimtelijke ordeningsbeperkingen ten aanzien van Rotterdam The Hague Airport”. In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met deze beperkingen. Op de plankaart zijn de hoogtebeperkingen t.b.v. de aanvliegroute en de navigatieen communicatieapparatuur van Rotterdam The Hague Airport aangegeven. De te realiseren natuur in de Vlinderstrik zal voornamelijk een moerasachtig karakter krijgen met riet en nat grasland. De realisatie van grote oppervlakten open water (van meer dan 3 hectare) is geen onderdeel van de planontwikkeling. De natuurontwikkeling zal daarom niet leiden tot grote groepen (water)vogels die gevaar voor het vliegverkeer kunnen opleveren. 6.6.3 Leidingen In het plangebied zijn twee leidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig, een olieleiding van de NAM in het zuidwesten en een aardgasleiding van de NGU in het noordoosten. Juist buiten het plangebied ligt een tweede gastransportleiding waarvan de invloedsfeer tot binnen dit plan reikt. De aardgasleiding heeft een diameter van 4 inch en een werkdruk van 40 bar. Deze leiding heeft een bebouwingsafstand van 4 meter en een toetsingsafstand van 20 meter. Binnen de toetsingsafstand zijn enkele bestaande woningen gelegen en zijn geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er is nieuw beleid (AMvB Buisleidingen) in ontwikkeling waarbij voor leidingen een berekende 10-6 plaatsgebonden risicocontour maatgevend zal zijn. De aardgasleiding heeft ter plaatse van het plangebied geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Zodat de bestaande situatie ook aan de toekomstige norm zal voldoen. De ruwe olieleiding van de NAM heeft een diameter van 8 inch en een werkdruk van minder dan 10 bar. Voor deze leiding geldt een bebouwingsafstand van 5 meter en een toetsingsafstand van 27 meter. Er is binnen deze afstand geen bebouwing aanwezig of voorzien. De leiding die buiten hetplangebied ligt heeft een diameter van 12inch en een werkdruk van 40 bar. Deze leiding heeft een bebouwingsafstand van 4 meter en een toetsingsafstand van 30 meter. De -6 aardgasleiding heeft ter plaatse van het plangebied geen 10 plaatsgebonden risicocontour. 6.6.4 LPG-tankstations Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd. Welke afstandsnorm er geldt rond een vulpunt is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar. De ministeriële regeling bevat de volgende afstandsnormen: − als in de milieuvergunningen is vastgelegd dat er niet meer dan 1000 m3 LPG per jaar mag worden verkocht geldt een veiligheidscontour van 45 meter rondom het vulpunt (dit is een berekende 10-6-plaatsgebonden risicocontour); 3 − bij een doorzet tot 1500 m LPG per jaar geldt een veiligheidscontour van 110 meter rondom het vulpunt; − bij een doorzet van meer dan 1500 m3 moet de veiligheidscontour worden berekend. − voor een ondergronds of ingeterpt LPG-reservoir geldt een veiligheidscontour van 25 meter rondom deze tank. Voor een bovengronds LPG-reservoir geldt een afstand van 120 meter. Deze veiligheidsafstand is onafhankelijk van de doorzet van LPG; − voor een LPG-afleverzuil geldt een veiligheidscontour van 15 meter rondom de zuil. Ook deze afstand is onafhankelijk van de doorzet van LPG. Daarnaast moet binnen een invloedsgebied van 150 meter (ongeacht de doorzet van LPG) rondom een LPG-vulpunt het groepsrisico in beeld worden gebracht. Plangebied Langs de Doenkade, net buiten het plangebied, is een tankstation met verkoop van LPG gelegen. In de milieuvergunning van dit tankstation is een doorzet van 1500 m3 vastgelegd zodat er rond het
51
vulpunt een 10-6 plaatsgebonden risicocontour van 110 meter geldt (zie plankaart). De veiligheidscontour van 25 meter rondom de opslagtank ligt eveneens over het plangebied. Binnen deze contouren maakt het bestemmingsplan geen kwetsbare of beperkt kwetsbare objecten mogelijk. Binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico van 150 meter rondom het vulpunt verblijven evenmin mensen. Er is derhalve geen sprake van een groepsrisico.
6.7
Flora en Fauna
De Flora- en faunawet (Ffwet) is sinds 1 april 2002 van kracht. De wet regelt de bescherming van de in het wild levende planten en dieren in Nederland met het oog op de instandhouding van soorten. Dit betreft soorten die zijn aangemerkt als beschermd op basis van de Flora- en faunawet. Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet (art. 75). Op 10 september 2004 is het ‘Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen’ in werking getreden. In dit besluit zijn de volgende drie categorieën opgenomen: − categorie 1: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd; − categorie 2: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden; − categorie 3: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig. Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort’ (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de ‘uitgebreide toets’. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan. Plangebied De landschappelijke ingrepen die gepland zijn in de Vlinderstrik zullen de samenstelling van de bestaande natuurwaarden naar verwachting veranderen. Enkele soorten lopen het risico te verdwijnen, andere soorten zullen baat hebben bij een verandering. In grote lijn kan worden gesteld dat de realisering van moerasnatuur doorgaans een positieve impact heeft op de algehele soortendiversiteit in een gebied. Juist de combinatie van moerasnatuur grenzend aan bestaande landschapselementen, waardoor er een overgangssituatie met een breed scala aan niches ontstaat, kan leiden tot de verhoging van de algehele soortenrijkdom in het gebied. Voorts leidt dit in potentie tot een verhoging van de algehele natuurwaarde van het gebied, dat wil zeggen een toename van specialistische soorten die hoge eisen stellen aan hun leefgebied ten opzichte van de bestaande situatie waarin generalisten domineren. Van de volgende soortgroepen zijn de conclusies ten aanzien van de effecten van de planontwikkeling op het voorkomen van de beschermde en bedreigde soorten: Vaatplanten
Land- en zoetwaterweekdieren
Plan heeft positieve invloed op soortenrijkdom. Beschermde of bedreigde soorten komen nu niet voor in het gebied. Compenserende en mitigerende maatregelen niet noodzakelijk Beschermde soort Platte schijfhoren. Onvoldoende gegevens bekend. In de naastgelegen
52
Libellen
Dagvlinders
Sprinkhanen
Mieren
Kevers Amfibieën
Polder Schieveen is deze soort niet opgemerkt in de MER-studie. Vroege glazenmaker komt algemeen voor in de regio. De realisatie van een moeraszone is positief voor de ontwikkeling van de populatie van deze soort. Geen mitigerende of compenserende maatregelen noodzakelijk. Bruin blauwtje is gebaat bij schrale vegetaties in wegbermen en spoordijken. Planontwikkeling heeft geen invloed op deze stroken in het gebied. Een effectief maaibeheer in het plangebied zal leiden tot verbetering van de omstandigheden van deze soort. Veenmol is gebaat bij vochtige slootoevers en natte moerasachtige situaties. Plannen zullen een positief effect hebben op voorkomen van deze soort. Geen beschermde of bedreigde soorten aanwezig in plangebied. Geen beschermde of bedreigde soorten aanwezig in plangebied. Geen beschermde of bedreigde soorten aanwezig in plangebied.
Reptielen
Vissen
Planontwikkeling zal positief effect hebben op behoud en voorkomen van beschermde en bedreigde vissoorten in het gebied. Wel zijn de voorkomende soorten gevoelig voor graafwerkzaamheden aan de watergangen. Kleine modderkruiper is doelsoort van het plangebied en op dit moment al ruim aanwezig. Ontheffing is echter wel noodzakelijk vanwege verbredings- en afgraafwerkzaamheden aan de oevers. Bittervoorn komt ook voor maar is zeldzamer. Ook voor deze soort is een ontheffing noodzakelijk. Kroeskarper en Vetje komen voor in het gebied maar ook met een beperkte omvang. Zorgplicht door aanleg van schone,rijk begroeide watergangen volstaat als compenserende maatregel. Soortenrijkdom aan vogelsoorten zal toenemen.
Vogels Bedreigd worden Patrijs, Grutto en Veldleeuwerik vooral door achteruitgang van deze soorten op landelijke schaal dan door de voorgenomen planontwikkeling in het gebied. Compensatie lijkt perspectiefloos omdat elders ook geen geschikte habitats meer aanwezig zijn. De voorgenomen activiteit is in principe gunstig voor de instandhouding van de genoemde soorten Mitigerende maatregelen zijn: behoud van enkele kleine, open akkerelementen en een kleiige slootoever.
Zoogdieren
In de Vlinderstrik komen vooral soorten vleermuizen voor die aan bebouwing gebonden zijn voor hun verblijfplaats. De watervleermuis foerageert naar verwachting in het gebied. De planontwikkeling heeft een positieve invloed op het voorkomen van deze soorten. Voor de overige soorten zoogdieren in het plangebied
53
vormt de planontwikkeling geen bedreiging en zijn geen compenserende dan wel mitigerende maatregelen noodzakelijk.
Tabel 1: De effecten van de planontwikkeling op de diverse soortgroepen.
54
7.
Sociale veiligheid en leefbaarheid
Bij de besluitvorming over het ruimtelijke ontwerp is ook een integrale afweging van alle aspecten van veiligheid van belang. Het gaat dan om de aspecten van verkeersveiligheid (fietspaden, overzichtelijke kruisingen), risico’s van wateroverlast (regenwater reservoirs, breedte en diepgang watergangen), overige calamiteiten (brandveiligheid, gebruik oppervlaktewater als bluswater) en criminaliteit en sociale veiligheid, groenvoorziening openbare ruimte, verlichting). Deze aspecten van veiligheid hebben implicaties voor de inrichting van de openbare ruimte en daarmee ook voor de visuele kwaliteit. Veiligheid is een belangrijk aandachtspunt bij de ontwikkeling van Vlinderstrik. Al vroeg in het planproces is aandacht aan dit thema besteed, om Vlinderstrik voor de gebruiker en bezoeker een veilig gebied te laten worden. Bij integrale veiligheid gaat het om het gelijktijdig benaderen van sociale, fysieke en externe veiligheidsaspecten. Door de samenhang daartussen al vroegtijdig in beeld te brengen, wordt bijgedragen aan een duurzaam veilige omgeving. Onderdelen van integrale veiligheid zijn: 1. Infrastructuur en verkeersveiligheid; 2. Criminaliteitspreventie en beveiliging; 3. Sociale veiligheid en het realiseren van een veilige leefomgeving; 4. Externe veiligheid en risico´s; 5. Veiligheid tijdens de aanleg van het terrein. Duurzame ontwikkeling heeft alles te maken met een goede, integrale samenwerking tussen alle betrokken partijen, in alle fasen van het planproces, dat wil zeggen van ontwerp tot en met beheer. Van belang is de organisatie van het proces waarin alle betrokken partijen met hun eigen doelstellingen zodanig interactief bij elkaar gebracht worden dat zij een duurzame coalitie vormen. Deze coalitie kan zowel in de ontwerp- en planfase als in de realisatie- en beheerfase de garantie bieden voor de totstandkoming van een integrale, duurzame ontwikkeling van het gebied.
55
8.
Handhaving
Het vastgestelde en in werking getreden bestemmingsplan is bindend voor zowel de (gemeentelijke) overheid als de burger. De primaire verantwoordelijkheid voor daadwerkelijke controle en handhaving ligt bij de gemeente. De grondslag voor een goedwerkend handhavingsbeleid wordt gevormd door een grondige inventarisatie van de feitelijke situatie (grondgebruik, aanwezige flora en bebouwing) van het plangebied tijdens de voorbereiding van het bestemmingsplan en een deugdelijk mutatiesysteem bij de uitvoering van het bestemmingsplan. Onderdeel van dit mutatiesysteem is een goede registratie van verleende vergunningen. Bij de voorbereiding van dit bestemmingsplan heeft een grondige inventarisatie plaats gevonden van de feitelijke situatie. Daarnaast vindt registratie plaats van verleende vergunningen. Handhaving kan plaatsvinden via publiekrechtelijke, privaatrechtelijke en strafrechtelijke weg. Dit laatste is afhankelijk van het Openbaar Ministerie. In het ruimtelijk bestuursrecht is de gemeente op grond van de Gemeentewet bevoegd tot het toepassen van bestuursdwang ten aanzien van ontwikkelingen die strijdig zijn met de bepalingen van het bestemmingsplan. Deze vormen van handhaving vallen onder de zogenoemde repressieve handhaving. Hiermee wordt gedoeld op de middelen en/of het instrumentarium waarmee de gemeente naleving kan afdwingen, dan wel tegen normafwijkend gedrag correctief kan optreden. Daarnaast wordt onderscheiden de preventieve handhaving. Deze komt voornamelijk tot uitdrukking in het toezicht op het gebruik van gronden en gebouwen. Preventieve handhaving geschiedt over het algemeen door informele middelen, waaronder bijvoorbeeld informeel contact tussen de met handhaving belaste personen en de grondgebruikers. Hoewel het effect van dergelijke middelen niet goed meetbaar is, wordt aan deze middelen toch zeker betekenis toegekend. Tenslotte zijn in het plan instrumenten van toezicht opgenomen. Genoemd worden de ontheffingsbevoegdheden, wijzigingsbevoegdheden, de bevoegdheid nadere eisen te stellen en de mogelijkheid aanlegvergunningen te verlenen. Deze instrumenten maken een toetsing mogelijk voordat met de beoogde activiteit (bouwen, gebruiken, het verrichten van werken en/of werkzaamheden) een aanvang wordt gemaakt. De te nemen besluiten op basis van de genoemde bevoegdheden dienen te berusten op een deugdelijke motivering.
56
9
Financiële uitvoerbaarheid
Op basis van het Masterplan Vlinderstrik en het ontwerpbestemmingsplan Vlinderstrik, ruimtelijke schetsplannen en deskundigen ramingen is de financiële haalbaarheid van de plannen getoetst. Bij de doorrekening van dit plan is uitgegaan van het volgende programma: o o o
Circa 140 hectare natuur- en recreatiegebied 2 Circa 26.000 m recreatief concentratiepunt Circa 34 hectare ruimtereservering voor de A13-A16
Uitgangspunt is dat het beheer van het natuur- en recreatiegebied wordt afgekocht en uitgevoerd door een beheersorganisatie. Bij de toets is gekeken naar: o Beschikbaarheid van gronden en terreinen (verwervingskosten, schadeloosstellingen, herhuisvesting zittende ondernemers, etc.); o Fasering van uitgaven en opbrengsten; o Civiel technische aspecten van de herontwikkeling (onderzoek naar de bodemgesteldheid, groen-, water- en infrastructuur en de kosten van noodzakelijke en gewenste ingrepen). Uit deze studie is de conclusie getrokken dat de ontwikkeling van circa 140 hectare natuur- en recreatiegebied Vlinderstrik, conform de ruimtelijke en programmatische uitgangspunten zoals omschreven in het masterplan, financieel neutraal te realiseren is. Financiële dekking voor de voorbereiding, uitvoering en het beheer is gevonden in de bijdrage vanuit het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR), en aanvullende bijdragen vanuit de gemeente Rotterdam, de Provincie Zuid-Holland en de Stadsregio Rotterdam.
57
10
MAATSCHAPPPELIJKE UITVOERBAARHEID
10.1
Vooroverleg
In het kader van het overleg ex artikel 3.1.1 Besluit ruimtelijke ordening is het voorontwerpbestemmingsplan "Vlinderstrik" toegezonden aan: 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. 13. 14. 15. 16. 17. 18. 19. 20. 21. 22. 23. 24. 25. 26. 27. 28. 29. 30. 31. 32. 33. 34. 35. 36. 37. 38. 1.
VROM Inspectie; Regiopolitie Rotterdam-Rijnmond; Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard; N.V. Nederlandse Gasunie; Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL); Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond (VVR); Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam (BOOR); Stedin B.V.; Provincie Zuid-Holland, Directie Ruimte en Mobiliteit; Directoraat-Generaal Rijkswaterstaat; Ministerie van Defensie; Ministerie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit; Ministerie van Economische Zaken; Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten; Dagelijks Bestuur van de Stadsregio Rotterdam; Milieufederatie Zuid-Holland; DCMR Milieudienst Rijnmond; ENECO Netbeheer B.V.; De Directeur-Generaal van de energievoorziening; Tennet Zuid-Holland; KPN Telecom; Connexxion; Rotterdam Airport; Rijksluchtvaartdienst; Kamer van Koophandel; Hoogheemraadschap van Delfland; Waterschap Hollandse Delta; Rotterdams Milieucentrum; Kamer van Koophandel Rotterdam; Rijksluchtvaartdienst Directie Luchthaven; Regionaal Economisch Adviesorgaan, Stadsregio Rotterdam; Recreatieschap Midden-Delfland; GGD; N.V. Rotterdam-Rijn Pijpleiding Maatschappij; N.V. Nederlandse Spoorwegen; ProRail Infraprojecten; Brandweer Lansingerland; Brandweer Rotterdam. VROM-Inspectie, Weena 723, Postbus 29036, 3001 GA Rotterdam
1.1 Het Rijk wil graag inzicht in het aantal hectare van de afzonderlijke onderdelen (PKB natuur, extra natuur) van het bestemmingsplan. Bijvoorbeeld in de vorm van een tabel met het grondgebruik per functie in de huidige situatie en in de toekomstige situatie volgens het plan Commentaar: De toelichting (4.2.1 Natuur en recreatiegebied) is hierop aangepast. 1.2 De verwoording van het ruimtelijk kader op rijksniveau is naar intentie juist, maar naar verwoording niet op alle punten correct of volledig. Verzocht wordt paragraaf 2.2 overeenomstig het voorstel van de VROM-inspectie te wijzigen. Commentaar:
58
Het tekstvoorstel is opgenomen in de toelichting van het bestemmingsplan. 1.3 Het voorontwerp-bestemmingsplan verwijst wel naar het Masterplan, maar geeft weinig blijk van het gevoerde overleg en de betrokkenheid van veel partijen in het voortraject. Bij de procedures voor de PKB en bestemmingsplan Maasvlakte 2 is ook vanuit de Vlinderstrik gereageerd over de invulling van het gebied. VROM stelt voor om melding te maken van dit proces. Commentaar: Om in samenspraak met omwonenden en belanghebbenden te komen tot zo breed mogelijk gedragen plan is er voor een zorgvuldig participatietraject gekozen. Het vooraf informeren van belangenorganisaties en de combinatie van zowel algemene informatieavonden als ook specifieke meedenkavonden vormen belangrijke onderdelen van dit traject. In eerste instantie is in juni 2007 overleg gevoerd met een aantal belangengroeperingen, waaronder Bewonersvereniging Vlinderstrik, Stichting Natuurbescherming Vlinderstrik, Stichting ROTTA, ondernemers en bewoners Wildersekade. Vervolgens hebben er twee informatieavonden (19 november 2007 en 21 april 2008), en twee meedenkavonden (11 december 2007 en 11 maart 2008) plaatsgevonden. 1.4 Voor de buisleidingen zijn thans de richtlijnen opgenomen in de circulaire “Zonering langs hogedruk aardgastransportleidingen”(VROM, 1984) en de circulaire “Bekendmaking van voorschriften ten behoeve van de zonering langs transportleidingen voor brandbare vloeistoffen van de K1, K2 en K3 categorie”(VROM, 1991) van toepassing. Thans wordt het Besluit externe veiligheid buisleidingen (AMvB Buisleidingen) opgesteld. Naar verwachting treedt de AMvB Buisleidingen eind 2009 in werking. Met de inwerkingtreding worden de voornoemde circulaires ingetrokken verzocht wordt hiermee rekening te houden. Commentaar: -6 Er is op de AMvB geanticipeerd door de 10 PR contour bij de Gasunie op te vragen. Deze blijkt 0 (nul) meter te zijn. Gelet op de populatie en de afstanden tot bebouwing is het GR naar verwachting nihil. Bovendien zijn er geen nieuwe ontwikkelingen die het GR beïnvloeden. Desondanks zal, wanneer na de inwerkingtreding van de AMvB Buisleidingen het onderzoekspakket “CAROLA” ter beschikking wordt gesteld, het groepsrisico voor de vaststelling van het bestemmingsplan alsnog in beeld worden gebracht. 1.5 De bebouwingsafstanden en de toetsingsafstanden dienen conform de Circulaires goed opgenomen te worden in de planregels. Commentaar: De regels zijn hierop aangepast. 1.6 Er blijkt dat in het plangebied een hogedruk aardgastransportleiding aanwezig is. Gelet op de komende AMvB Buisleidingen wordt geadviseerd om in contact te treden met de leidingexploitant. Deze berekent op verzoek het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Binnen de 10-6 contour van het plaatsgebonden risico wordt verzocht in de planregels geen mogelijkheden te creëren voor het toestaan van kwetsbare bestemmingen, ook niet bij ontheffing of wijziging. Voor de hoge druk aardgastransportleiding wordt geadviseerd aan weerszijden van de leiding een ‘belemmeringenstrook’ tenminste van 5 meter van de leiding op te nemen. Deze strook is nodig voor het onderhoud van de buisleiding. Voor deze belemmeringenstrook wordt geadviseerd een aanlegvergunningstelsel op te nemen ter voorkoming van graafschade. Commentaar: -6 De Gasunie heeft aangegeven dat voor de 12 inch leiding de 10 PR contour op 0 (nul) meter ligt. De Gasunie heeft aangegeven dat er ook een 4 inch leiding in de omgeving ligt die niet op de risicokaart van de PZH staat. Het gaat hier om een aardolietransportleiding. Deze leiding is toegevoegd. Er is een belemmeringsstrook van 4 meter opgenomen. Onder artikel 7 leidingen is aangegeven hoe het belang van de leiding dient te worden beschermd. 1.7 Ten aanzien van de buisleiding voor het vervoer van brandbare stoffen wordt eveneens geadviseerd te voldoen aan dezelfde voorwaarden zoals omschreven bij de hogedruk aardgastransportleiding. Daarnaast wordt verzocht om duidelijkheid te geven over de categorie van de te vervoeren stof.
59
Commentaar: Het gaat hier om transport van aardolie, afkomstig van een boorlocatie van de NAM. Deze leiding is toegevoegd. 1.8 Als onderdeel van het lopende consequentieonderzoek voor de AMvB Buisleidingen heeft het RIVM een nieuwe leidingdruk- en leidingdiameter afhankelijke afstandentabel (ref. 088/08 CEV Vli/sij1635 d.d. 4 april 2008) voor leidingen met een K1-vloeistof ontwikkeld. Deze brief is aan het advies van VROM bijgevoegd en bevat voorwaarden ten aanzien van het plaatsgebonden risico contour en het groepsrisico. VROM geeft aan dat het wenselijk is om kwetsbare bestemmingen met grotere populaties zoals scholen, bejaardenhuizen en dergelijke buiten het invloedsgebied te plaatsen omdat daar het groepsrisico ook hoog kan zijn. Commentaar: -6 Volgens de afstandentabel is de 10 pr van deze leiding 12 meter. Dit is op de plankaart opgenomen. De effectafstand dodelijk is 31 meter. Binnen deze afstand zijn geen kwetsbare objecten voorzien. 1.9 Buisleidingen waardoor vloeistoffen van de categorie K2 en K3 worden vervoerd, blijken in -6 veel gevallen geen PR 10 contouren te hebben. Gelet op de komende AMvB Buisleidingen wordt geadviseerd in contact te treden met het RIVM en de leidingbeheerder om de juiste en recente risicoafstanden in het bestemmingsplan op dit punt aan te vullen. Voor wat betreft het groepsrisico (GR) kan worden uitgegaan van de afstandentabel die is opgesteld door het RIVM voor K1 vloeistoffen, waarbij de 1% letaliteitgrens het uitgangspunt is. Ook net buiten dit gebied verdient het aanbeveling aandacht te besteden aan het groepsrisico. Commentaar: Deze leidingen komen niet in het plangebied voor. 1.10 In de SVBP2008 is voorgeschreven dat de bestemming Leiding onder de hoofdgroep van een dubbelbestemming valt. VROM constateert dat het voorliggend bestemmingsplan niet is opgesteld conform de systematiek van het SVBP. VROM verzoekt de systematiek van het SVBP toe te passen. Commentaar: Het bestemmingsplan is hierop aangepast. 1.11 Ten aanzien van de vliegveiligheid wordt het volgende opgemerkt. Op pagina 35 en volgende van de plantoelichting wordt aangegeven dat van de zuidelijke zone 60% als moeras is gepland. In de Regelgeving Burger en Militaire Luchthavens die 1 november van kracht wordt, wordt binnen een beperkingengebied van 6 km rondom de start- en landingsbaan een maximum van 3 hectare water, moeras of combinatie van die twee toegestaan. De zogenoemde 3 hectare norm voor open water geldt dus ook voor moerasachtig terrein (wetland). Voor een oppervlak die de maximumnorm overschrijdt moet middels een fauna effectstudie worden aangetoond dat het risico van vogelaanvaringen voor de luchtvaart niet toe zal gaan nemen. In de brief wordt de inhoud van een fauna effectstudie weergegeven. Op pagina 54 van de plantoelichting wordt gesteld dat de natuurontwikkelingen niet zal leiden tot grote groepen (water)vogels die een gevaar voor het vliegverkeer kunnen opleveren. Die stelling wordt echter niet ondersteund door onderzoek zoals een fauna effectstudie. In het belang van de vliegveiligheid en anticiperend op Regelgeving Burger en Militaire luchthavens wordt verzocht een fauna effectstudie uit te voeren. Op het gebied van de luchtvaart kan contact worden opgenomen met de Inspectie Verkeer en Waterstaat. Commentaar: Door middel van een fauna-effectstudie zal worden aangetoond dat er geen relevante toename is van het risico op vogelaanvaringen voor de luchtvaart. Indien dit uit de studie naar voren komt, zal de benodigde ontheffing worden aangevraagd. De resultaten zullen voor de vaststelling aan het bestemmingsplan worden toegevoegd.
2.
Politie Rotterdam- Rijnmond, Raadhuislaan 10, 2651 DB Berkel en Rodenrijs
60
2.1 De reactie is opgesteld voor het deel van de Vlinderstrik, dat onder de gemeente Lansingerland valt en derhalve binnen het bewakingsgebied ligt van de wijkpolitie Lansingerland. Wanneer de bestemming van het betreffende gebied gewijzigd zal worden van een poldergebied naar een recreatiegebied, dan zal dat consequenties hebben voor de inzet van het beschikbare politiepersoneel, indien er een toeloop van recreanten en eventueel daaraan gekoppelde activiteiten zullen gaan plaatsvinden. In dit geval is de politie gebaat bij een goed contact met organisatoren en uitvoerders van plannen, projecten en/of evenementen, zodat tijdig bekend is welke inzet er verwacht wordt van de politie. Indien de wijzigingen van de bestemming slechts de infrastructuur en het behoud van een bepaalde van het gebied betreffen, dan zal het gebied op een andere wijze in de surveillance van de diverse eenheden worden opgenomen. Commentaar: Erkend wordt dat dit een gevolg voor de inzet van de politie kan hebben, doordat er nieuw openbaar gebied wordt toegevoegd. Kanttekening hierbij is dat het recreatiegebied geen enorme toeloop zal krijgen, aangezien het gebied niet grootschalig is. Toch zal goed contact met de wijkpolitie van belang zijn.
3.
Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Maasboulevard 123, Postbus 4059, 30006 AB Rotterdam
3.1 De landscheiding tussen het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en het Hoogheemraadschap van Delfland is niet op de plankaart weergegeven. De landscheiding is een waterkering. Verzocht wordt de landscheiding als bestemming “waterkering” op de plankaart op te nemen. Commentaar: De waterkering is opgenomen op de plankaart. 4.
N.V. Nederlandse Gasunie, Postbus 19, 9700 MA Groningen
4.1 Zoals op de plankaart is aangegeven, ligt binnen het plangebied een gastransportleiding van de Nederlandse Gasunie. Juist buiten het plangebied ligt een tweede gastransportleiding waarvan de invloedsfeer tot binnen dit plan reikt. Voor zover deze leiding op minder dan 4 meter vanuit de plangrens ligt, dient voor dat deel ook een bestemming “Leiding” opgenomen te worden. Tevens kan de aanduiding “Toetsingsafstand Transportleidingen gevaarlijke stoffen” voor de ontbrekende leiding op de plankaart worden aangebracht. De Nederlandse Gasunie heeft de plankaart geretourneerd, waarop de ligging van de leidingen in rood is aangegeven alsmede de locatie van het gasdrukregelen meetstation. De Nederlandse Gasunie verzoekt de plankaart met de ontbrekende leiding aan te vullen. Commentaar: De betreffende leiding is toegevoegd. 4.2 In de paragraaf 6.7.3 “Leidingen” van de toelichting staat een gasleiding genoemd met een diameter van 12 ”. Deze leiding is de leiding die juist buiten het plan ligt. De binnen het plan gelegen leiding heeft een diameter van 4” en een werkdruk van 40 bar. De bijbehorende toetsingsafstand is derhalve slechts 20 meter. Ook van deze leiding is de PR-contour 0 meter. De Nederlandse Gasunie verzoekt deze parameters nog aanvullend in het plan op te nemen. Tevens wordt verzocht de toetsingsafstand voor de 4” leiding op de kaart terug te brengen tot 20 meter. Artikel 7 “Leidingen” van de regels dient ook met bovenstaande in overeenstemming te worden gebracht. Commentaar: In dit bestemmingplan is geanticipeerd op de AMvB buisleidingen, die binnenkort inwerking zal treden. In het plan zijn de afstanden uit de afstandentabel (ref. 088/08 CEV Vli/sij-1635 d.d. 4 april 2008) opgenomen.
61
4.3 In lid 7.6 “Aanlegvergunning” is de veiligheidszone “Leiding” maatgevend gesteld voor het opwerpen van een aanlegvergunningstelsel. De Nederlandse Gasunie veronderstelt dat hiermee de aanduiding “toetsingsafstand transportleidingen gevaarlijke stoffen”wordt bedoeld. Er is echter een duidelijk verschil tussen deze zone en de breedte van de bestemming “Leiding”, ter verduidelijking het volgende: • De toetsingsafstand is de afstand waarbinnen rekening gehouden moet worden met de gevolgen van een eventuele leidingbreuk. Binnen deze zone is het de verantwoording van de gemeente om de risico's af te wegen ter realisering van bijvoorbeeld kwetsbare bestemmingen of ter preparatie op rampenbestrijding. Aansluitend op deze verantwoording valt de beoordelingsbevoegdheid van de gemeente om af te wijken van de toetsingsafstand. Bij het toepassen van deze bevoegdheid dient de gemeente, het bepaalde genoemd in paragraaf 5 "BEPALING VAN DE BEBOUWINGSAFSTANDEN" van de richtlijn VROM, in acht te nemen. • De breedte van de bestemming "Leiding" is ter waarborging van een veilig en bedrijfszeker gastransport en ter beperking van gevaar voor personen en goederen in de directe omgeving van de leiding. Hieronder zijn te verstaan de onder andere door u genoemde bestemmingsdoeleinden te weten: aanleg, bescherming, inspectie en onderhoud van de onderhavige leiding. In het onderhavige geval is het naar het oordeel van de Nederlandse Gasunie voldoende een aanlegvergunningsplicht te laten gelden voor een breedte van 4 meter ter weerszijden van de hartlijn van de leiding. De Nederlandse Gasunie verzoekt derhalve binnen lid 7.6 te verwijzen naar gronden als bedoeld in lid 7.1. Commentaar: Dit wordt voor kennisneming aangenomen. 5.
Luchtverkeersleiding Nederland, Postbus 75200, 1117 ZT Luchthaven Schiphol
5.1 Het plangebied Vlinderstrik bevindt zich in diverse toetsingsvlakken van de CNS apparatuur van LVNL. Het toetsingsvlak van de DVOR/DME met een straal van 600 meter, waarbinnen een bouwhoogte/obstakelvlak van 0 meter geldt, ontbreekt op de plankaart. LVNL verzoekt dit alsnog te doen. Commentaar: De plankaart is hierop aangepast. 6.
Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond, Postbus 9154, 3007 AD Rotterdam
6.1 In paragraaf 6.7.3 (Leidingen) van het bestemmingsplan Vlinderstrik wordt beschreven dat er binnen het totale plangebied (Lansingerland en Rotterdam) twee leidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Uit de beschrijving en de plankaart blijkt dat in het plangebied Lansingerland een K1 oliepijpleiding van de NAM is gelegen. Deze leiding heeft een diameter van 8 inch en blijkens de beschrijving een werkdruk van minder dan 10 bar. Uit de professionele risicokaart Zuid-Holland blijkt echter dat deze leiding een maximale werkdruk van 95 heeft en er sprake is van -6 een 10 plaatsgebonden risicocontour van 12 meter. In opdracht van het Ministerie van VROM heeft het RIVM in augustus 2008 een publicatie met nieuwe risicoafstanden voor K1, K2, K3 buisleidingen met brandbare vloeistoffen uitgebracht. Door het ministerie is in haar brief aangegeven dat het gewenst is te anticiperen op deze nieuwe afstanden, hoewel deze afstanden nog niet in wet- en regelgeving zijn vastgelegd. Uit de gepubliceerde risicoafstanden blijkt, dat voor een K1 leiding met een diameter van 8 inch en een maximale werkdruk -6 van 100 bar de 10 plaatsgebonden risicocontour 12 meter bedraagt. Commentaar: Zie punt 1.8 6.2 In paragraaf 4.2.3 (Langzaam Verkeer) van het bestemmingsplan Vlinderstrik wordt de realisatie van een centrale recreatieve fiets- en wandelverbinding beschreven. Met betrekking tot de
62
fietsverbinding adviseert de VRR deze zodanig uit te voeren (breedte en maximale toelaatbare aslast van minimaal 100kN), dat hulpverleningvoertuigen bij calamiteiten (in het plangebied) gebruik kunnen maken van de fietsverbinding. Aanvullend hierop adviseert de VRR de betreffende fietsverbinding te voorzien van een straatnaam, zodat bij calamiteiten daadkrachtig en sneller kan worden opgetreden door de hulpverleningsdiensten. Commentaar: Het bestemmingsplan is niet het geëigende instrument om dit te bewerkstelligen. 6.3 Met betrekking tot het verbeteren van de primaire en secundaire bluswatervoorzieningen en de realisatie van het recreatief concentratiepunt adviseert de VRR in overleg te treden met Brandweer Rotterdam-Rijnmond District Noord. Hierbij dient voldaan te worden aan de richtlijnen zoals gesteld in de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Commentaar: Het bestemmingsplan is niet het geëigende instrument om dit te bewerkstelligen. 6.4 In paragraaf 6.7.3 (Leidingen) van het bestemmingsplan "Vlinderstrik" wordt beschreven dat er binnen het totale plangebied (Lansingerland en Rotterdam) twee leidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig zijn. Uit de beschrijving van de plankaart blijkt dat in het plangebied Rotterdam een hogedruk aardgastransportleiding van 12 inch met een werkdruk van 40 bar aanwezig is. Voor deze leiding is gesteld dat er een bebouwingsafstand van 4 meter en een toetsingsafstand van 30 meter is. Hoewel binnen deze toetsingsafstand geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk worden gemaakt, liggen er thans wel enkele bestaande woningen. Op grond van de in ontwikkeling zijnde AMvB Buisleidingen, zijn vanaf 2007 door het RIVM, de Gasunie en het Ministerie van VROM zijn diverse publicaties bekend gemaakt dat thans nieuwe rekenmethodieken en regelgeving is vastgesteld en bij gewijzigde omstandigheden ook toegepast behoort te worden. Uit een brief van de Gasunie blijkt dat de inventarisatieafstanden verder reiken dan de tot nu genoemde toetsingsafstanden. Hieruit volgt dat voor een hogedruk aardgastransportleiding met een diameter van 12 inch en een druk van 40 bar, een inventarisatieafstand van 140 meter geldt. Binnen de vermelde inventarisatieafstand moet de aanwezige en geprojecteerde bebouwing en de daarin aantal aanwezige personen worden geïnventariseerd, waarna vervolgens een groepsrisicoberekening kan worden uitgevoerd. Voor de hogedruk aardgastransportleiding dient op basis van de inventarisatieafstand een risicoberekening te worden uitgevoerd. Commentaar: Zie punt 1.4 6.5 Er dient rekening gehouden te worden met een fakkelbrandscenario. Ontvluchting hiervan is mogelijk, mits er geen bijzondere beperkingen zijn ten aanzien van de zelfredzaamheid van aanwezigen en de infrastructuur in de omgeving op een juiste manier is ingericht. Commentaar: Het bestemmingsplan is niet het geëigende instrument om dit te bewerkstelligen. 6.6 Voor dit bestemmingsplan is de bereikbaarheid (Rotterdam) aan de zuidkant goed, maar aan de oost en noordzijde niet optimaal in verband met de beperkte breedte en 30 km/h gebied van de Rodenrijseweg en de beperkte breedte van de Bonfut, welke aansluit op de Wildersekade. Wel zijn er in het gebied ten behoeve van de brandweer diverse voorzieningen getroffen, mede om de bereikbaarheid van de HSL te garanderen. Met betrekking tot de bluswatervoorzieningen dienen de diverse brandkranen en open watervoorzieningen op de Wildersekade en Bonfut beschikbaar te zijn. Voor de Doenkade (N209) zijn momenteel besprekingen gaande om hier bluswater te realiseren. Commentaar: Het bestemmingsplan is niet het geëigende middel om dit te bewerkstelligen.
63
6.7 De Veiligheidsregio Rotterdam-Rijnmond adviseert het College om de volgende voorzieningen te realiseren, teneinde de zelfredzaamheid en de mogelijkheden voor de hulpverlening te vergroten: 1.
2.
3.
4.
5.
Indien in de nabije toekomst wordt voorzien in de uitbreiding van woningen of bedrijven in de buurt van de hogedruk aardgastransportleiding dienen deze op minimaal 15 meter van de leiding gerealiseerd te worden. Hierbij dient het voorziene object te beschikken over voldoende gedimensioneerde ontvluchtingroutes, waarvan er minimaal één van de risicobron af is gericht, die zijn aangesloten op de bestaande infrastructuur buiten het plangebied. Om de kans op een leidingbreuk te verkleinen, geldt dat in overleg met de leidingbeheerder Gasunie maatregelen getroffen behoren te worden om de ongestoorde ligging van de buisleidingen te garanderen. Hierbij kan de ligging van de buisleidingen zichtbaar benadrukt worden, bijvoorbeeld door middel van bebording. Het bevoegd gezag dient in overleg met de leidingbeheerder Gasunie vast te stellen of afdoende constructieve en veiligheidsmaatregelen zijn getroffen, conform het gestelde in de regelgeving inzake buisleidingen. In paragraaf 4.2.3 (Langzaam Verkeer) wordt de realisatie van een centrale recreatieve fiets- en wandelverbinding beschreven. Met betrekking tot de fietsverbinding wordt geadviseerd deze zodanig uit te voeren (breedte en maximale toelaatbare aslast van minimaal 100kN), dat hulpverleningvoertuigen bij calamiteiten (in het plangebied) gebruik kunnen maken van de fietsverbinding. Aanvullend hieraan wordt geadviseerd de betreffende fietsverbinding van een straatnaam te voorzien, zodat bij calamiteiten daadkrachtig en sneller kan worden opgetreden door de hulpverleningsdiensten. In overleg met Brandweer Rotterdam-Rijnmond District Noord de primaire en secundaire bluswatervoorzieningen te verbeteren, welke voldoen aan de richtlijnen zoals gesteld in de Handleiding Bluswatervoorziening en bereikbaarheid van de Nederlandse Vereniging voor Brandweerzorg en Rampenbestrijding (NVBR). Draag zorg voor een goede voorlichting en instructie van de aanwezige personen zodat men weet hoe te handelen tijdens een calamiteit door middel van de campagne Denk vooruit (“Rampen vallen niet te plannen. Voorbereidingen wel”).
Commentaar: Dit wordt ter kennisneming aangenomen.
7.
Bureau Oudheidkundig Onderzoek Rotterdam, Postbus 6633, 3002 AP Rotterdam
7.1 BOOR stelt voor om in de archeologieparagraaf duidelijker onderscheid te maken tussen de beide gemeentelijke delen. BOOR heeft hiervoor een nieuw ingedeelde archeologieparagraaf aangeleverd en verzoekt deze over te nemen. Commentaar: De toelichting is hierop aangepast. 7.2 Ook voor de planregels is een geactualiseerde tekst (met enkele wijzigingen) aangeleverd. Er wordt verzocht ook deze in zijn geheel over te nemen. Voor het deel van Lansingerland zijn geen voorschriften in het bestemmingsplan aanwezig. De tekst suggereert nu dat de planregels in artikel 19 ook gelden voor het Lansingerland gebied (Zuidpolder). Dit is niet het geval (de aanbevelingen van het onderzoeksbureau luiden anders en er worden verschillende gebieden onderscheiden). Commentaar: De regels zijn hierop aangepast. 7.3 De titels van de plankaarten zijn verwisseld. Waar “gemeente Lansingerland” staat, moet staan “gemeente Rotterdam” en andersom. Commentaar: De plankaart is hierop aangepast. 7.4 Bij de Rotterdamse plankaart staat in de legenda (oranje-gekleurd gebied): “WaardeArcheologie I”, deze “I” kan weg (er wordt maar 1 gebied onderscheiden). Verder wordt op de
64
plankaart van Lansingerland verwezen naar artikel 19, maar die planregels slaan alleen op het Rotterdamse deel. Commentaar: Er zijn verschillende regelingen met betrekking tot archeologie in dit bestemmingsplan. Derhalve is het onderscheid wenselijk.
8.
Stedin B.V. Energieweg 20, 2627 AZ Delft
8.1 In principe bestaat er geen bezwaar tegen dit plan. Wellicht dient er rekening te worden gehouden met het stichten van een transformatorstation c.q. gasstation ten behoeve van distributie van elektriciteit en/of gas voor de energiebehoefte binnen dit bestemmingsplan. Indien voor elektriciteit- en/of gasdistributienet bouwkundige voorzieningen, kabels en/of leidingen moeten worden gelegd, wordt door Stedin B.V. een aantal voorwaarden gesteld voor de uitvoering hiervan. Commentaar: Dit wordt ter kennisneming aangenomen.
65
10.2
Inspraak
Op grond van de inspraakverordening Rotterdam 2005 en de inspraakverordening Lansingerland 2007 is het genoemde beleidsvoornemen gedurende zes weken voor een ieder ter inzage gelegd met ingang van 15 mei 2009, na voorafgaande publicatie in “De Echo” respectievelijk “De Heraut” op 3 mei 2009. De bekendmaking is tevens geplaatst op www.kiezenvoorgroen.nl, wonen.rotterdam.nl en www.lansingerland.nl. Op 27 mei 2009 is een inspraakbijeenkomst gehouden in Cultureel Centrum ’t Manneke te Berkel en Rodenrijs, waarbij gelegenheid is geboden mondeling opmerkingen te maken over het voorontwerpbestemmingsplan. Schriftelijke opmerkingen konden worden ingediend tot het einde van de ter inzage termijn. Het verslag van de inspraakbijeenkomst is als bijlage bij dit eindverslag gevoegd. Gelet op het feit dat het voorontwerp-bestemmingsplan “Vlinderstrik” betrekking heeft op zowel de gemeente Rotterdam als de gemeente Lansingerland zullen de inspraakreacties per gemeente worden behandeld. Gemeente Rotterdam Schriftelijke opmerkingen bij de gemeente Rotterdam zijn ingediend door: 1. A.J. Kranenburg van Kranenburg & de Weerd, adviesbureau voor ruimtelijke ontwikkeling, Anna van Saksenstraat 60. 2641 EP Pijnacker (namens Carvostal B.V., de heer De Vogel) 2. H.C.J. Persoon, Wildersekade 110, 3053 KA Rotterdam. 3. Mr. M.H. de Lange van Berkhout de Lange, Advocaten/mediators, Westhavenplaats 40b, 3131 BT Vlaardingen (namens H.G.M. Persoon). 4. M. Zeeuw en C. Labots, Rodenrijseweg 471-1, 2651 AN Berkel en Rodenrijs. 5. Schep Makelaardij B.V., Lopikerplein 2, Postbus 7, 2870 AA Schoonhoven (namens A Steenwijk). Gemeente Lansingerland Schriftelijke opmerkingen bij de gemeente Lansingerland zijn ingediend door: 6. F.J.F. Aarens, Rodenrijseweg 483, 2651 AP Berkel en Rodenrijs; 7. C.D. Busé, Rodenrijseweg 553a, 2651 AR Berkel en Rodenrijs; 8. N. De Gelder, Zuidersingel 98, 2651 AK Berkel en Rodenrijs; 9. M.L. van Gijzen-Meijwaard, Rosemondsingel 13, 2651 AW Berkel en Rodenrijs; 10. M. Zeeuw en C. Labots, Rodenrijseweg 471-1, 2651 AN Berkel en Rodenrijs; 11. Natuur en Vogelwacht “Rotta”, Hoeksekade 164, 2661 JL Bergschenhoek; 12. Mr. M.H. de Lange van Berkhout de Lange, Advocaten/mediators, Westhavenplaats 40b, 3131 BT Vlaardingen (namens H.G.M. Persoon); 13. L.P.W. van Santen van Santen & Gasille Agrarische Makelaardij bv, Oude Liermolen weg 1, 2678 MN De Lier (namens G. Post en P.A. Post); 14. C.M. Stolk, Rodenrijseweg 553, 2651 AR Berkel en Rodenrijs; 15. H. Strik, Vosmaerstraat 13, 2651 AX Berkel en Rodenrijs. Mondelinge opmerkingen bij de gemeente Lansingerland zijn ingediend door: 16. I. van de Luijtgaarden, Rodenrijseweg 125, 2651 BN Berkel en Rodenrijs. Gezamenlijke inspraakavond Daarnaast zijn er tijdens de inspraakavond mondeling opmerkingen ingediend door: 17. P. Steenwijk, Rodenrijseweg 509a, 2651 AP Berkel en Rodenrijs; 18. M. van Gijzen, Rosemondsingel 13, 2651 AW, Berkel en Rodenrijs; 19. mw. Both-Poot, Bonfut 11, 2651 BX Berkel en Rodenrijs; 20. A. Steenwijk, Bergschenhoekseweg 95, 3053 KE Rotterdam; 21. W. Morel, Rosemondsingel 12, 2651 AW Berkel en Rodenrijs; 22. G. Post, Sperwerhof 23, 2651 WB Berkel en Rodenrijs; 23. C.D. Busé, Rodenrijseweg 553a, 2651 AR Berkel en Rodenrijs; 24. R. Barnstijn, Kleihoogt 1, 2651 KV Berkel en Rodenrijs; 25. R. van Duivendijk, Van Heesplein 4, 2651 BL Berkel en Rodenrijs; 26. L.C. Brouwer, Penninghlaan 26, 2651 BL Berkel en Rodenrijs; 27. Bewonersvereniging Vlinderstrik, Penninghlaan 6, 2651 BL Berkel en Rodenrijs; 28. F. Vonk, Rodenrijseweg 493, 2651 AP Berkel en Rodenrijs; 29. W. Blom, Penninghlaan 28, 2651 BL Berkel en Rodenrijs;
66
30. 31. 32. 33.
W.C. Bregman, Vosmaerstraat 11, 2651 AX Berkel en Rodenrijs; M. Oosthoek, Rodenrijseweg 549, 2651 AR Berkel en Rodenrijs; G.N. de Jong, Rosemondsingel 14, 2651 AW Berkel en Rodenrijs; G. van Winden, Rosemondsingel 9, 2651 AW Berkel en Rodenrijs.
Samenvatting inspraakreacties met commentaar: 1. A.J. Kranenburg van Kranenburg & de Weerd, adviesbureau voor ruimtelijke ontwikkeling, Anna van Saksenstraat 60. 2641 EP Pijnacker (namens Carvostal B.V., de heer De Vogel). 1.1 Carvostal B.V. wil zijn stallingactiviteiten op deze plaats uitbreiden. Voor de uitbreiding van de 2 stallingmogelijkheden wil Carvostal B.V. een bedrijfsgebouw plaatsen van circa 2.100 m . Wat het uiterlijk betreft kiest de heer De Vogel voor een kasvorm, die er net zo uitziet als de omringende bebouwing en dus past in de omgeving. Commentaar: In de PKB-PMR zijn de Zuidpolder en de Schiebroekse Polder aangewezen als locatie voor de ontwikkeling van 100 hectare natuur- en recreatiegebied: de Vlinderstrik. Deze beide polders zijn samen circa 200 hectare groot; daarom een zoekgebied. De ambitie van alle betrokken partijen is groter dan de PKB-opgave van 100 hectare. Er is gewerkt naar een eindbeeld (masterplan Vlinderstrik) met een integrale ontwikkeling van nagenoeg het gehele aangewezen gebied; ongeveer 140 hectare. De resterende hectares worden – naast enkele woningen – in beslag genomen door bestaande infrastructuur (HSL, N471 etc.), en enkele te behouden bedrijven aan de randen van het plangebied. Het projectbudget is helaas niet toereikend om het gebied te ontdoen van alle kassen en overige bedrijvigheid. De bestaande bebouwing aan de Wilderskade wordt daarom gehandhaafd. Deze (bedrijfs)bebouwing wordt niet gesaneerd ten gunste van natuurontwikkeling. Vanuit dit perspectief zijn er geen bezwaren tegen het verzoek van inspreker om op andere locaties binnen de bestemming “agrarisch – bedrijf” ook een caravanstalling toe te staan.
2.
H.C.J. Persoon, Wildersekade 110, 3053 KA Rotterdam.
Er zijn twee inspraakreacties van de heer Persoon binnengekomen. Hieronder zullen de reacties tezamen behandeld worden. 2.1 Op de plankaart van het voorontwerp-bestemmingsplan is het woonhuis aan de Wildersekade 110 te Rotterdam opgenomen als “bestaande bedrijfswoning”. De heer Persoon is van mening dat de aanduiding van dit woonhuis onjuist is en verzoekt de bestemming op de plankaart en in het nieuwe bestemmingsplan aan te passen naar de “rode W van wonen”. Commentaar: De bouwvergunning voor de betreffende woning is op 16 augustus 1965 verleend. Omdat zowel de bouwvergunning als het vigerende plan (vastgesteld op 10 januari 1967) niet uitdrukkelijk spreekt van een dienst of bedrijfswoning op deze locatie zullen de betreffende gronden de bestemming “Wonen” met “Tuin” verkrijgen. 2.2 De heer Persoon heeft een informatieplan ingediend voor het vernieuwen van de huidige bedrijfsgebouwen op het perceel met de kadastrale aanduiding Schiebroek B140. Hij is van mening dat de bestemming "Agrarisch – tuinbouw" geen juiste bestemming is voor deze gronden. Hij wenst daarom een bestemming "Opslag/magazijn" conform de vermelding op zijn WOZ beschikking. Tevens wenst hij dat een maximale bouwhoogte van 13 meter wordt toegestaan. Commentaar: Het bestemmingsplan zal worden aangepast zodat op het adres Wildersekade 108 tevens een caravanstalling zal worden toegestaan. Het huidige gebruik blijft mogelijk binnen de bestemming "Agrarisch – tuinbouw". Abusievelijk heeft er 9 meter in de regels gestaan. Hier werd, gezien de uitstraling van het landelijk gebied en de overige bebouwing, 6 meter bedoeld. Het bestemmingsplan is hierop aangepast. Een caravanstalling met een hoogte van 13 meter is om eerdergenoemde reden dan ook niet wenselijk.
67
3.
Mr. M.H. de Lange van Berkhout de Lange, Advocaten/mediators, Westhavenplaats 40b, 3131 BT Vlaardingen (namens H.G.M. Persoon).
3.1 De heer H.G.M. Persoon vormt samen met W.G. Persoon, L.C. Persoon en U.A. Persoon-Heger een maatschap, waarvan de bedrijfsactiviteiten bestaan uit veehouderij, akkerbouw, het stallen van caravans, vouwwagens, campers, aanhangwagen en verhuur van loodsen. Deze maatschap heeft gronden aan de Wildersekade (ter hoogte van nummer 102) in gebruik, welke zijn gesitueerd in het voorontwerp. In het voorontwerp-bestemmingsplan zijn deze gronden bestemd als “natuur I”, “natuur II” en “natuur III”. Het uitoefenen van de eerder genoemde bedrijfsactiviteiten, veehouderij en akkerbouw , is in deze bestemming niet toegestaan. Het “wegbestemmen”, althans grotendeels “wegbestemmen” van deze gronden zal tot gevolg hebben dat voor het voortbestaan van het bedrijf moet worden gevreesd. Dit klemt te meer nu geen duidelijkheid bestaat over mogelijke onteigening, schadeloosstelling of mogelijkheden tot bedrijfsverplaatsing. Commentaar: Het opstellen van het voorontwerp-bestemmingsplan komt voort uit de Planologische Kernbeslissing Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PKB-PMR) van het Rijk om naast de aanleg van Maasvlakte 2 ook 750 hectare natuur- en recreatiegebied rond Rotterdam aan de leggen. De aanleg van een natuur- en recreatiegebied in de Vlinderstrik is dan ook nadrukkelijk de doelstelling. In de PKB-PMR is aangeven dat de aanleg van het natuur- en recreatiegebied ten koste zal gaan van de huidige agrarische functies. Met de heer Persoon zullen gesprekken worden aangegaan om de aankoop van de gronden te bespreken. 3.2 Voor de continuering en versterking van de bedrijfsactiviteiten draagt de heer Persoon vanuit oogpunt van goede ruimtelijke ordening de volgende argumenten aan: Agrarische gebieden zijn inpasbaar in natuurgebieden. Beide functies hebben een groen karakter en een groene uitstraling. De heer Persoon stelt dat in de Zuidrandzone van Rotterdam voor een dergelijke inpassing is gekozen. Naast het gegeven dat een dergelijke inpassing vanuit goede ruimtelijke ordening mogelijk is, wordt hierdoor de financiële uitvoerbaarheid van het plan positief beïnvloed. Commentaar: In het voorontwerp-bestemmingsplan hebben de gemeenten Rotterdam en Lansingerland aangeven dat al het gebied in de Zuid- en Schiebroekse Polder dat momenteel een agrarische functie heeft een natuurfunctie zal krijgen. Dit vanuit het oogpunt om een zo’n groot mogelijk aaneengesloten natuur- en recreatiegebied te realiseren. In de reactie wordt een vergelijking gemaakt met de zuidrandzone van Rotterdam. In deze beantwoording wordt er van uitgegaan dat de inspreker doelt op de situatie in Buytenland, ten zuiden van Rotterdam in de gemeente Albrandswaard, waar 600 hectare natuur- en recreatiegebied vanuit PMR wordt aangelegd. De inspreker geeft aan dat hier wel agrarische gebieden worden ingepast. Dit is niet juist, de werkwijze in Buytenland is vergelijkbaar met de Vlinderstrik: de agrarische gronden krijgen een natuur- of recreatiebestemming, er blijven geen gronden over met alleen een agrarische bestemming. In Buytenland wordt wel onderzocht of agrariërs een rol kunnen krijgen in het beheer van de zogenoemde natuurakkers. De toekomstige beheerder van de Vlinderstrik zal uiteindelijk aangeven in hoeverre inbreng van lokale initiatieven nodig is om de doelstelling natuur- en recreatiegebied te kunnen realiseren. 3.3 Gronden die de heer Persoon in eigendom heeft, zijn op grond van het voorontwerpbestemmingsplan “Vlinderstrik” bestemd voor agrarisch bedrijf. Reeds decennia vindt op het perceel het stallen van caravans plaats. De heer Persoon pleit ervoor deze caravanstalling een formeel planologische basis te geven. Commentaar: Zie punt 2.2. 3.4 Tenslotte pleit de heer Persoon ervoor om de caravanstelling tot 3 lagen te kunnen uitbreiden. Vanuit stedenbouwkundig oogpunt zijn hiervoor argumenten te vinden nu de maximale bouwhoogte voor kassen is gesteld op 9 meter. Uiteraard kunnen daarbij voorwaarden worden gesteld die de inpasbaarheid van een dergelijke uitbreiding ten goede komen.
68
Commentaar: Zie punt 2.2.
4.
M. Zeeuw en C. Labots, Rodenrijseweg 471-1, 2651 AN Berkel en Rodenrijs.
4.1 Mevrouw Zeeuw en de heer Labots maken bezwaar tegen de wijziging bestemmingsplan “Vlinderstrik” met betrekking tot de voorgenomen planvorming van het perceel 6608 gedeeltelijk en 6609 in het geheel. Eerdergenoemde percelen zijn als woonbestemming in hun bezit en geen onderdeel van het bestemmingsplan(zie bijgevoegde tekening). Commentaar: Het bestemmingsplan zal worden aangepast zodat de bestemming “Groen” komt te vervallen en het perceel de bestemming “Verkeer – erf” verkrijgt. Met de komst van de nieuwe, en thans geldende, Wet ruimtelijke ordening dienen alle gronden van een bestemmingsplan te zijn voorzien. Het is echter niet te voorkomen dat iemand eigendommen heeft die in meerdere bestemmingsplannen vallen. Volledigheidshalve moet opgemerkt worden dat de gronden die mevrouw Zeeuw en de heer Labots in eigendom hebben en onder dit bestemmingsplan vallen geen deel uit maken van natuur en recreatiegebeid De Vlinderstrik.
5.
Schep Makelaardij B.V., Lopikerplein 2, Postbus 7, 2870 AA Schoonhoven (namens A. Steenwijk).
5.1 De heer Steenwijk wonende aan de Bergschenhoek 95, exploiteert al enkele decennia een melkveebedrijf welke momenteel een omvang heeft van circa 160 melkkoeien en een oppervlakte van circa 35 hectare. De Vlinderstrik is opgezet om 140 hectare natuur en recreatie te creëren, waarvan 60 hectare natuur in de zuidelijke zone waar de heer Steenwijk zijn melkveebedrijf geheel in heeft liggen. De nieuwe bestemmingen die toegekend worden aan de percelen op en rondom de percelen in gebruik bij de heer Steenwijk, krijgen overwegend de bestemming Natuur I, II, II, Verkeer wegverkeer en Groen. De bestemmingen schrijven voor dat het gebied wordt bestemd voor onder andere: wandel- en fietspaden, groenvoorziening, watergangen, vochtig kruidenrijk grasland, extensie dagrecreatie, busbaan en moeraslandschap. Deze bestemmingen zijn fataal voor de bedrijfsvoering van de heer Steenwijk. Commentaar: De ontwikkeling van de Vlinderstrik tot natuur- en recreatiegebied betekent het einde voor veel van de nu aanwezige bestemmingen en functies. Indien bedrijfsvoering in deze omgeving niet meer mogelijk is en/of de aanwezige gronden nodig zijn voor de natuurontwikkeling, zal de gemeente Rotterdam de gronden (en eventueel aanwezig bedrijf) proberen te kopen. De gesprekken met de eigenaren zullen hiertoe op korte termijn worden gestart. 5.2 Aan de noordzijde van de huiskavel is een ZoRo busbaan ingetekend, deze ontneemt de uitrit aan de achterzijde van het perceel en moet in de plaats komen voor het grasland. De heer Steenwijk heeft in verband met de mestwetgeving en ruwvoerwinning een tekort aan grond. Een inkrimping van het areaal heeft desastreuze gevolgen voor de bedrijfseconomie en bedrijfsvoering van het melkveebedrijf. Commentaar: De ZoRo-bus maakt geen onderdeel uit van de natuurontwikkeling in de Vlinderstrik. Voor de realisatie van deze busbaan is een separate procedure gevolgd (vrijstellingsprocedure ex artikel 19 lid 1 WRO (oud)) . Deze situatie wordt daarom in dit bestemmingsplan aangemerkt als bestaande situatie en derhalve conserverend bestemd. 5.3 Met de komst van de A13/16 zal de toekomstige snelweg vlak, langs, over de bedrijfsgebouwen van de heer Steenwijk gepland staan. Dit betekent een doorkruising van de bedrijfsgebouwen al dan niet een doorkruising van de huiskavel direct achter de bedrijfsgebouwen. Dit zal eveneens leiden tot een einde voor de bedrijfsvoering. Commentaar:
69
Zie punt 5.1. 5.4 De heer Steenwijk geeft aan dat hij niet negatief staat tegenover een totale schadeloosstelling voor het totale bedrijf. De heer Steenwijk geeft aan dat er gesprekken zijn geweest met het OBR betreffende de grond die zij willen verwerven ten behoeve van de ZoRo busbaan. De heer Steenwijk heeft aangegeven dat hij bereid is om te onderhandelen, maar wel voor het geheel en niet in kleine gedeelten. Commentaar: Zie punt 5.1.
6.
F.J.F. Aarens, Rodenrijseweg 483, 2651 AP Berkel en Rodenrijs.
6.1 De heer Aarens stelt dat in tegenstelling tot hetgeen was aangegeven op de voorlopige plankaart bij het Masterplan van 21 april 2008, de bestemming van het perceel gelegen achter zijn perceel als “Verkeer en Erf” is aangeduid. Dit betekent dat volgens het voorontwerp de mogelijkheid bestaat om te parkeren. Het is voor de heer Aarens onduidelijk in hoeverre deze parkeergelegenheid ook mogelijkheden biedt voor bezoekers van het natuurgebied. De heer Aarens verwacht hierdoor overlast en ziet niet in waarom het parkeren niet geconcentreerd kan worden bij de geplande recreatieve voorzieningen. Commentaar: De betreffende percelen zullen niet gebruikt worden om in de parkeermogelijkheden voor bezoekers van de Vlinderstrik te voorzien. Tevens zal een gedeelte van de gronden, grenzend aan die van de heer Aarens, de bestemming “Natuur I” verkrijgen. 6.2 Voorts wijst de heer Aarens op het feit dat de romneyloods op het desbetreffende perceel niet over een rechtsgeldige bouwvergunning beschikken. Hiervoor heeft de heer Aarens al contact opgenomen met de afdeling Vergunningverlening en Handhaving. Commentaar: De romneyloods is niet in het plangebied van het bestemmingsplan "Vlinderstrik" gelegen, maar in het plangebied van het bestemmingsplan “Lint-zuid”. 6.3 De geplande A13/16 zal een zeer grote impact hebben op het welslagen van het natuurgebied. Teneinde de invloed te mitigeren, pleit de heer Aarens voor het opnemen van nadere voorwaarden aan de inrichting van de sectie “Groen” die naast het tracé is gelegen. Zoals bijvoorbeeld het plaatsen van een aarden wal met begroeiing zoals deze ook de wijk Nieuw Terbregge in Rotterdam afscheidt van de A20. Juist vanwege het feit dat de bestemming van de aanpalende sectie “Natuur II” een open karakter heeft en anders grote hinder zal ondervinden van de A13/16, pleit de heer Aarens voor bovengenoemde nadere voorwaarden. Commentaar: De procedure voor de aanleg A13/16 is geen onderdeel van de bestemmingsplanprocedure die doorlopen wordt voor de Vlinderstrik. In het bestemmingsplan Vlinderstrik wordt een groenstrook gereserveerd waar in de toekomst de aanleg van de A13/16 mogelijk is. Tijdens het schrijven van dit ontwerp-bestemmingsplan zijn er nog verschillende varianten mogelijk. De gereserveerde ruimte is de maximaal mogelijke ruimte. Als de A13/16 zuidelijker komt te liggen komt het resterende gebied bij de Vlinderstrik. Omdat het bestemmingsplan Vlinderstrik vooruitloopt op de besluitvorming over de A13/16 is het niet mogelijk om hiervoor in dit bestemmingsplan nadere randvoorwaarden op te stellen. Randvoorwaarden voor de aanleg van de snelweg komen aan de orde in de m.e.r. die voor de Trajectnota A13/16 zal worden opgesteld. Het proces voor de aanleg van de A13/16 is als volgt: 2009 standpunt naar aanleiding van de Trajectnota/m.e.r. (keuze voor een voorkeursvariant) 2010 Tracébesluit en Betaalpunt besluit 2012-2014 start realisatie. Bij zowel de Trajectnota/m.e.r. als het Tracébesluit is inspraak mogelijk.
70
In de voorkeursvariant zullen maatregelen aan de orde komen over de inpassing van de snelweg en maatregelen om de milieueffecten te beperken. Om een goede kwaliteit van de leefomgeving van de A13/16 te behouden en waar nodig te verbeteren hebben lokale en regionale overheden (gemeente Rotterdam, gemeente Lansingerland, stadsregio Rotterdam en de provincie Zuid-Holland) in 2009 het Samenhangend Uitvoeringskader Noordas vastgesteld. In het Uitvoeringskader zijn wettelijke maatregelen aangegeven voor de inpassing van de snelweg, met name voor het gedeelte tussen Randstadrail en Wildersekade. Locale en regionale overheden zullen er naar streven dat de barrièrewerking van de snelweg wordt geminimaliseerd door aanleg van bruggen en onderdoorgangen voor fietsers en wandelaars. Maar ook dat de milieueffecten voor de omgeving worden beperkt door een goede inpassing van de snelweg. Rijk, regionale en lokale overheden werken intensief samen bij het opstellen van een voorkeursvariant. De minister van Verkeer en Waterstaat zal uiteindelijk de definitieve keuze maken voor de voorkeursvariant. Hij zal met zijn beslissing rekening houden met het draagvlak bij locale en regionale overheden. Het daadwerkelijke ontwerp van de snelweg (inclusief inpassing en bijbehorende maatregelen) wordt uitgewerkt in het Tracébesluit van de A13/16. Een aantal insprekers heeft voorgesteld om de Vlinderstrik de status van stiltegebied te geven om zo bovenwettelijke maatregelen voor inpassing en beperking van milieumaatregelen te kunnen afdwingen. Stiltegebied is een status die door de provincie aan een gebied wordt toegekend. Om in aanmerking te komen als stiltegebied moet de geluidsbelasting in een gebied tussen de maximaal 30 dB en maximaal 45 dB liggen. Deze marge heeft te maken met de aard van het gebied. De geluidsbelasting moet in stiltegebieden voornamelijk worden veroorzaakt door activiteiten in het gebied zelf, zoals agrarische activiteiten. Bij de Vlinderstrik mag zonder meer worden gesteld dat de geluidsbelasting in de huidige situatie, vooral veroorzaakt door de N209 en het spoor, veel hoger is dan de maximaal acceptabele situatie in een stiltegebied. Bovendien is dit geluid afkomstig van externe bronnen die niet passen bij de aard van het geluid in een stiltegebied. Midden-Dellfland heeft bijvoorbeeld wel de status van een stiltegebied dit komt omdat het een aaneengesloten veenweidegebied betreft van grote omvang en zonder grote infrastructurele werken. De aanvullende maatregelen die voor de inpassing van de A4 Delft-Schiedam zijn voorgesteld komen voort uit de status van stiltegebied van de omgeving. Gezien de huidige geluidssituatie (zonder aanleg van de A13/16) zal in de Vlinderstrik nooit aan de norm van een stiltegebied voldaan kunnen worden. Het is daarom niet mogelijk de Vlinderstrik de status stiltegebied te geven.
7.
C.D. Busé, Rodenrijseweg 553a, 2651 AR Berkel en Rodenrijs.
7.1 Naar aanleiding van het voorontwerp-bestemmingsplan maakt de heer Busé zich zorgen om de kwaliteit van de Vlinderstrik. In en nabij de Vlinderstrik is de volgende infrastructuur aanwezig die invloed heeft op de verblijfskwaliteit van bezoekers in de Vlinderstrik: • De verbreding van de Doenkade; • De mogelijke aanleg van de snelweg A13/16; • De N470 die de Vlinderstrik doorkruist; • De uitbreiding van de vliegactiviteiten van Rotterdam Airport; • De komst van de Randstadrail; • De komst van de HSL; • De komst van de ZoRo-lijn. Commentaar: Zie punt 6.3. 7.2 De heer Busé mist in het voorontwerp-bestemmingsplan een optelsom van de bovengenoemde infrastructuur, die invloed heeft op het verblijf in de Vlinderstrik. Om de Vlinderstrik de hoogwaardigheid te laten krijgen ,zoals deze in het voorontwerp-bestemmingsplan wordt omschreven, verzoekt de heer Busé om een cumulatieonderzoek te starten naar de milieu- en geluidseffecten (zoals lucht, verkeer/trein/vliegtuiggeluid, stikstof, fijnstof, etc) van de gezamenlijke bovengenoemde infrastructuur op de verblijfkwaliteit van bezoekers van de Vlinderstrik. Commentaar:
71
Verschillende milieueffecten zoals geluid en luchtkwaliteit kunnen niet worden gecumuleerd omdat er geen eenheid is om het gecumuleerde effect in uit te drukken. Stikstofdioxide en fijnstof kunnen om die reden eveneens niet worden gecumuleerd. Het geluid van de verschillende wegen en het spoor kan wel worden gecumuleerd (uitgedrukt in dB). Het geluid van de vliegtuigen kan niet in die cumulatieberekening worden meegenomen omdat dit een ander soort geluid is dat wordt uitgedrukt in Kosten eenheden. De gemeente Rotterdam heeft besloten het geluid niet cumulatief te berekenen omdat de uitkomsten geen meerwaarde hebben voor de planontwikkeling: de wetgeving bevat geen normen om de gecumuleerde geluidsbelastingen te toetsen en er bestaat ook geen wettelijke verplichting om dit te doen. In het kader van het bestemmingsplan voor de A13/16 zullen de milieueffecten van de snelweg op de omgeving en maatregelen om die te mitigeren moeten worden onderzocht. Er kan niet vooruit worden gelopen op de aanleg van de A13/16 en de milieubelasting daarvan. 7.3 De heer Busé pleit ervoor, met de komst van de A13/16 en de verbreding van de Doenkade, om van de Vlinderstrik zoveel als mogelijk een stiltegebied te maken. Als voorbeeld hiervoor refereert de heer Busé aan het IODS-convenant dat organisaties met Rijkswaterstaat hebben afgesloten voor als de A4 Delft- Schiedam er komt. Hierbij is een geluidsgarantie gegeven door Rijkswaterstaat van maximaal 45 db op 250 meter vanaf het hart van de toekomstige A4. De heer Busé vraagt of dit ook in dit plangebied voor het trein- en autowegverkeer mogelijk is. De heer Busé pleit voor mobiliteit in de regio, maar dit dient wel goed ingepast te worden in de Vlinderstrik. Commentaar: Zie punt 6.3. 7.4 Voorts verzoekt de heer Busé om zoveel mogelijk de recreatieve vluchten boven de Vlinderstrik te beperken. Zij zijn een milieubelastende verstoring van een natuurgebied. Commentaar: Het bestemmingsplan regelt het gebruik van gronden en kan niet ingezet worden om het aantal recreatieve vluchten te beperken. Het bestemmingsplan is daarom niet het geëigende instrument om hetgeen door de heer Busé beoogd wordt te bewerkstelligen. 7.5 Op de Rodenrijseweg in Berkel en Rodenrijs, tussen de nummers 553a en 549 staat op de tekening op bladzijde 24 van het voorontwerp-bestemmingsplan een struinpad. De woning van de heer Busé grenst aan het struinpad. De heer Busé vreest dat dit struinpad gebruikt zal worden als hondenuitlaatplaats of misschien als een soort hangplaats voor bepaalde groep mensen. Commentaar: De kaart waar de heer Busé naar verwijst is de plankaart van het masterplan Vlinderstrik. Het masterplan vormt de inhoudelijke basis van het voorontwerp-bestemmingsplan en geeft globaal de beoogde inrichting aan. Het masterplan is tot stand gekomen op basis van een intensief traject van participatie van omwonenden en belanghebbenden. Het door de inspreker aangegeven struinpad is bedoeld om de bewoners van de Rodenrijseweg toegang te kunnen geven tot de Vlinderstrik en zal daarom geen aanvullende parkeervoorzieningen krijgen. Bezoekers van de Vlinderstrik die geen omwonende zijn zullen worden verwezen naar parkeergelegenheid bij de Randstadrail-halte Rodenrijs. De precieze locatie van het struinpad zal worden uitgewerkt in een nog op te stellen inrichtingsplan. Dit inrichtingsplan zal op basis van participatie van omwonenden en belanghebbenden tot stand komen. 7.6 Voorts verwacht de heer Busé dat bezoekers die via een rustige ingang de Vlinderstrik in willen gaan, juist gebruik gaan maken van deze paden. In het verlengde hiervan verwacht de heer Busé parkeerproblemen rondom de ingang. Commentaar: Zie punt 7.5. 7.7 Tevens zou de heer Busé zou graag een uitwerking van de garantie van de verkeersveiligheid willen hebben.
72
Commentaar: Bezoekers zullen parkeren op het recreatief concentratiepunt of bij de halte van de Randstadrail. Een rustige ingang, waar de heer Busé naar verwijst, is een ingang bedoeld voor voetgangers. 7.8 De heer Busé geeft aan dat in de email uitwisseling met de medewerker van de dS+V is aangegeven dat er nog geen definitieve locaties zijn voor de struinpaden. De heer Busé geeft aan dat er naar zijn mening weinig alternatieven bestaan. De heer Busé stelt dat de medewerker van de dS+V heeft aangegeven dat pas met omwonenden contact wordt opgenomen als de plannen definitief zijn. De heer Busé stelt dat er naar zijn oordeel niets meer te overleggen valt, als de beslissingen definitief zijn. Derhalve pleit de heer Busé ervoor om betrokken te worden in vooroverleggen. In het verlengde hiervan verzoekt de heer Busé om in het definitieve plan ook een beschrijving op te nemen over hetgeen de gemeenten Rotterdam en Lansingerland hebben gedaan om de mogelijke overlast, die omwonenden(dus niet alleen de perceeleigenaren) ondervinden door extra opgangen als struinpaden, op te lossen. Commentaar: Zie punt 7.5 7.9 De heer Busé heeft in een eerder stadium twee keer aangegeven dat hij graag deel uit wil maken van een vorm van burgerparticipatie van dit project. Tot op heden is de heer Busé niet betrokken bij dit project en hij maakt wederom kenbaar te willen worden betrokken bij dit project. Commentaar: Bij het opstellen van het inrichtingsplan zullen bewoners opnieuw betrokken worden, de heer Busé zal daarvoor eveneens een uitnodiging voor ontvangen. 7.10 Tenslotte wijst de heer Busé de gemeenten Lansingerland en Rotterdam erop dat wetgeving en al dan niet verplichte richtlijnen ervoor zijn bedoeld om burgers te beschermen. De heer Busé vraagt daarom logisch na te denken over de volgende punten; • De inrichting en het verblijfsgenot voor bezoekers van de Vlinderstrik; • Het woongenot van de direct omwonenden van de Vlinderstrik; • Na te denken wat er extra gedaan kan worden buiten de wetten en richtlijnen om het voor bezoekers van en omwonenden rondom de Vlinderstrik het zo aangenaam mogelijk te maken. • Vooral in gesprek met elkaar te blijven. De heer Busé vraagt of het mogelijk is om een overleg te starten met de gemeente Lansingerland, gemeente Rotterdam, Rijkswaterstaat, Rotterdam Airport, Provincie Zuid Holland, NS, andere betrokken partijen en vooral met omwonenden om oplossingen aan te dragen voor de problematiek rondom de inrichting van de Vlinderstrik. Commentaar: De heer Busé wijst op verschillende (met name) infrastructurele ontwikkelingen waarin het bestemmingsplan Vlinderstrik in feite niets mee te maken heeft. Vanuit de projectorganisatie Vlinderstrik wordt ernaar gestreefd het toekomst natuur- en recreatiegebied zo aantrekkelijk mogelijk te maken. Dat het gebied omsloten en doorsneden is door huidige en toekomstige infrastructuur is in het masterplan Vlinderstrik al geconstateerd en de met de inrichting van het gebied wordt hier op een zo goed mogelijke wijze rekening mee gehouden. In de aanloop naar een ruimtelijke plan voor de Vlinderstrik zijn alle randvoorwaarden en belangen gewogen. Hierin is uitdrukkelijk bekeken op welke wijze de natuur de ruimte krijgt en omwonenden en bezoekers er optimaal van kunnen genieten. Dit heeft geleid tot het vastgestelde Masterplan Vlinderstrik waarin dit alles zo goed mogelijk is meegenomen. Het masterplan wordt nu omgezet in een bestemmingsplan om de ontwikkeling tot natuur- en recratiegebied ook daadwerkelijk wettelijk mogelijk te maken. In de volgende fase wordt een inrichtingsplan opgesteld, waarin het masterplan gedetailleerder zal worden uitgewerkt en de daadwerkelijk inrichting duidelijk zal worden. Hier zullen bewoners en belanghebbenden nadrukkelijk bij betrokken worden. Ten aan zien van het overleg met overheden en andere overleg instanties kan het volgende worden opgemerkt. Met de door de heer Busé aanbevolen overlegpartners is tevens op basis van het voorontwerp-bestemmingsplan overleg gevoerd in het kader van artikel 3.1.1 Bro. De betreffende partners kommen slechts op voor de belangen die de wet aan hen heeft opgedragen. Zij zullen
73
daarom geen uitspraken doen over andere zaken. Een overleg tussen alle artikel 3.1.1.Bro-partners en geïnteresseerde burgers gezamenlijk zal daarom onvoldoende opleveren voor dit bestemmingsplan.
8.
N. De Gelder, Zuidersingel 98, 2651 AK Berkel en Rodenrijs.
8.1 Nergens wordt melding gemaakt van maatregelen om een goede inpassing bij de A13/16 en (daarbij aangepaste) N209 tussen de Grindweg en Oude Bovendijk te waarborgen. Op dit kruispunt of knelpunt van natuur/recreatie en (nieuwe) infrastructuur is een meer dan een goede inpassing van de toekomstige A13/16 vereist. Verzocht wordt om (bovenwettelijk) inpassingseisen, met name voor visuele hinder en geluidshinder op te nemen in het bestemmingsplan Vlinderstrik. Commentaar: Zie punt 6.3. 8.2 De heer De Gelder draagt het volgende voorstel aan voor de geluidsgarantie: maximaal 5% van het Vlinderstrik gebied(natuur- en recreatiedeel) mag vallen binnen de 50 dB Lden contour t.g.v. A13/16 of beter nog de cumulatieve 50 dB Lden contour. De 50 dB Lden contour is een gehanteerde drempel voor recreatieverstoring, zie Trajectnota/m.e.r., stap 2, A4 Delft Schiedam, Deelrapport Sociale aspecten en Recreatie, hoofdstuk 5.3.8. Aantasting recreatiekwaliteit. Het voorstel is om de 50 dB Lden contour ook te hanteren als drempel voor verstoring van natuur in plaats van 47 dB LAeq, 24 uur contour (i.e. drempel voor verstoring van natuur, zie Trajectnota/m.e.r., stap 2, A4 Delft-Schiedam, Deelrapport Natuur, hoofdstuk 4.3.2. Verstoring). Commentaar: Zie punt 6.3. 8.3 De heer De Gelder draagt het volgende voorstel aan voor de zichtgarantie: A13/16 en met name autolichten en vrachtauto’s mogen niet zichtbaar zijn in minimaal 95% van het Vlinderstrik gebied (natuur- recreatiedeel). Commentaar: De A13/16 maakt geen onderdeel uit van dit bestemmingsplan. Het is daarom niet mogelijk hierover garanties te verschaffen.. 8.4 Voor de Vlinderstrik zijn cumulatieve effecten (geluidshinder, emissies) een grote bron van zorg. In een gebied met diverse provinciale wegen, diverse spoorwegen, vliegveld, dichtbijgelegen (nieuwe) bedrijventerreinen en een (nieuwe) rijksweg is het onderzoeken van cumulatie een maatschappelijk vereiste. De heer De Gelder verzoekt om de cumulatieve eisen op te nemen in het bestemmingsplan Vlinderstrik ten aanzien van geluidshinder en emissies. Commentaar: Verschillende milieueffecten zoals geluid en luchtkwaliteit kunnen niet worden gecumuleerd omdat er geen eenheid is om het gecumuleerde effect in uit te drukken. Stikstofdioxide en fijnstof kunnen om die reden eveneens niet worden gecumuleerd. Door de lage achtergrondconcentratie is de luchtkwaliteit in het grootste deel van het plangebied goed. Langs de wegen is de concentratie van stikstofdioxide en fijnstof hoger, maar er wordt overal voldaan aan de wettelijke norm. Het geluid van de verschillende wegen en het spoor kan wel worden gecumuleerd (uitgedrukt in dB). Het geluid van de vliegtuigen kan niet in die cumulatieberekening worden meegenomen omdat dit een ander soort geluid is dat wordt uitgedrukt in Kosten eenheden. De gemeente Rotterdam heeft besloten het geluid niet cumulatief te berekenen omdat de uitkomsten geen meerwaarde hebben voor de planontwikkeling: de wetgeving bevat geen normen om de gecumuleerde geluidsbelastingen te toetsen. Het uitvoeren van een cumulatie-onderzoek bij het bestemmingsplan Vlinderstrik is zowel geen wettelijke als geen maatschappelijke vereiste. Er kunnen in het bestemmingsplan Vlinderstrik geen eisen worden opgenomen over geluidsbronnen die buiten het plangebied liggen. Als de gemeente Rotterdam er voor zou kiezen om zelf een maximum te stellen aan de cumulatieve geluidsbelasting in de Vlinderstrik dan is de enige manier om aan dit maximum te voldoen het realiseren van geluidsafscherming in het plangebied zelf. Dit is niet mogelijk zolang er nog geen duidelijkheid is over de realisatie van de A13/16.
74
8.5 De heer De Gelder draagt het volgende voorstel aan voor de emissies: aanhouden van richten grenswaarden stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) conform Wet Luchtkwaliteit en een richt- en een grenswaarde zeer fijn stof (PM2,5) conform EU-Richtlijn Luchtkwaliteit, maar dan wel cumulatief. Commentaar: Ten behoeve van het bestemmingsplan Vlinderstrik is een luchtkwaliteitsonderzoek uitgevoerd waaruit blijkt dat ook na planontwikkeling overal wordt voldaan aan de normen uit de Wet luchtkwaliteit voor stikstofdioxide en fijnstof PM10. Het ministerie van VROM heeft aangegeven dat als wordt voldaan aan de grenswaarde voor fijnstof PM10 er automatisch ook wordt voldaan aan de richtwaarde voor zeer fijn stof (PM2,5) uit de EU-Richtlijn Luchtkwaliteit. Cumulatie van de concentraties van de verschillende stoffen uit de Wet luchtkwaliteit is niet mogelijk, bovendien is er geen norm om gecumuleerde concentraties aan te toetsen. 8.6 Voorts vraagt de heer De Gelder de aandacht voor regulering van het aantal autobewegingen, indien eisen worden overschreden (vergelijkbaar met hetgeen dat nu al bij vliegtuigbewegingen wordt toegepast). De heer De Gelder voert in het verlengde hiervan het gelijkheidsbeginsel aan. De autonome groei van het autoverkeer zal in de toekomst niet beter worden zonder mitigerende maatregelen. De heer De Gelder vraagt zich af waarom er geen grenzen worden gesteld voor de huidige situatie en voor de toekomst, ten behoeve van eventuele noodzakelijke handhaving. De heer De Gelder pleit voor het aangeven en vastleggen van toekomstbestendige grenzen, die vergelijkbaar is met de contouren van voor het vliegveld. De toekomstbestendige grenzen zijn een impuls voor technologische vernieuwingen en geven daardoor goede mogelijkheden voor economische groei met behoud van leefbaarheid. Commentaar: Door het ministerie van VROM wordt momenteel nagedacht over het instellen van geluidsemissieplafonds voor snelwegen. Hier is echter nog geen wettelijke regeling voor. De Wet geluidhinder heeft momenteel geen mogelijkheden tot handhaven bij overschrijdingen van de normen. In een bestemmingsplan kunnen geen grenzen worden gesteld aan de geluidsemissie van geluidsbronnen die buiten het bestemmingsplan liggen. Daarnaast kan de gemeente Rotterdam geen grenzen stellen aan de geluidsemissie van bronnen die onder de verantwoordelijkheid van andere overheden vallen. Om deze reden is het niet mogelijk om in dit bestemmingsplan het aantal autobewegingen te reguleren.
9.
M.L. van Gijzen-Meijwaard, Rosemondsingel 13, 2651 AW Berkel en Rodenrijs.
9.1 Mevrouw Gijzen-Meijwaard vraagt of er in het voorontwerp een vergunning verleend kan worden om een strook grasland voor de huizen, die aan de Rosemondsingel liggen, te huren ten behoeve van twee pony’s. Het zou gaan om een strook grasland van de gehele lengte van de Rosemondsingel van nummer 1 t/m 14 a, de breedte van het perceel mag 100 meter bedragen. Door de komst van de Vlinderstrik raken veel boeren hun land aan de Rodenrijseweg kwijt en kunnen de pony’s niet meer grazen op hun land. Hiervoor wordt nu een alternatief gezocht. Commentaar: Mevrouw Gijzen-Meijwaard wil een stuk grond pachten voor eigen doeleinden. Hiervoor is een pachtovereenkomst met de eigenaar van de grond noodzakelijk. Het bestemmingsplan regelt uitsluitend het toegestane gebruik van gronden. Binnen de bestemming “Natuur I“ is dergelijk kleinschalig gebruik toegestaan. 9.2 Mevrouw Gijzen-Meijwaard geeft ook aan, zoals zij ook eerder op de inspraak- en informatieavond kenbaar heeft gemaakt, dat vele recreatieruiters die in het gebied rondom de toekomstige Vlinderstrik wonen en hun paarden daar stallen, de wens uiten voor het aanleggen van ruiterpaden door de Vlinderstrik. Door de oprukkende industrie, woonwijken, de HSL en de aanleg van de N407 bestaan er geen veilige ruiterpaden meer in deze omgeving. Commentaar: Niet het bestemmingsplan maar het inrichtingsplan is het geëigende instrument om dit te bewerkstelligen.
75
10.
M. Zeeuw en C. Labots, Rodenrijseweg 471-1, 2651 AN Berkel en Rodenrijs.
Commentaar: Deze inspraakreactie is tevens bij het dagelijks bestuur van de deelgemeente SchiebroekHillegersberg ingediend. Zie punt 4.
11.
Jaap van Lien namens Natuur en Vogelwacht “Rotta”, Hoeksekade 164, 2661 JL Bergschenhoek.
11.1 Ten eerste gaat het om de keus verschillende bedrijven te handhaven, die een cruciale plaats innemen in het natuur- en recreatiegebied. Met name is dat het geval met het glastuinbouwbedrijf aan de Zwarteweg met daarnaast een tuin. De plankaart suggereert dat een deel van het gebied de bestemming “Natuur III” krijgt. De rest zou dan de bestemming “T” en “A- Tb” houden. Bedrijf en tuin vormen ter plaatse een lelijke barrière in het doorgaande natuur- en recreatiegebied. Het gebied wordt bijna door midden gedeeld. Er is altijd sprake geweest dat ook dit gedeelte aangekocht zou worden. Nu wordt de bestaande bestemming gehandhaafd, zelfs zonder dat er een wijzigingsbevoegdheid in het bestemmingsplan wordt opgenomen. Dit wordt onacceptabel geacht en gaat tegen het provinciale beleid in om verspreid glas op te ruimen. Tevens is het in strijd met de geest van de PKB. Er ontstaat op deze wijze geen aaneengesloten natuur- en recreatiegebied. Commentaar: In de PKB-PMR zijn de Zuid- en Schiebroekse Polder aangewezen als locatie voor de ontwikkeling van 100 hectare natuur- en recreatiegebied: de Vlinderstrik. Deze beide polders zijn samen ruim 150 hectare groot; daarom een zoekgebied. Het zuidelijke deel van beide polders wordt daarnaast nog in beslag genomen door de reservering voor de toekomstige A13/16. Deze reservering maakt geen deel uit van het PKB-zoekgebied. De ambitie van alle betrokken partijen is ook groter dan de PKB-opgave van 100 hectare; er is gewerkt naar een eindbeeld (Masterplan Vlinderstrik) met een integrale ontwikkeling van nagenoeg het gehele aangewezen gebied; ongeveer 140 hectare. De resterende hectares worden – naast enkele woningen – in beslag genomen door bestaande infrastructuur (HSL, N471 etc.), en enkele te behouden bedrijven in het gebied. In het masterplan Vlinderstrik is gezocht naar een optimale inzet van middelen om de gevraagde ruimtelijke kwaliteit te behalen. Het projectbudget is niet toereikend om het gebied te ontdoen van alle (kas)bedrijvigheid. 11.2 Ten tweede gaat het om het recreatief concentratiepunt. Met een totale omvang van 6,28 ha. moet daar een te bebouwen oppervlakte ontstaan van in totaal 6000 m2. Dit levert met een hoogte van gemiddeld 9 meter een bebouwing op met een inhoud van meer dan 50.000 m3. Het gaat om een recreatieve voorzieningen met nadrukkelijk een buitenfunctie (toelichting p. 37). Er worden vraagtekens gezet bij het feit of ten behoeve van de recreatieve voorzieningen een dergelijke massieve ontsierende bebouwing noodzakelijk is. De Natuur en Vogelwacht “Rotta” is van mening dat het te bebouwen oppervlak drastisch dient te worden ingeperkt. Hierdoor zou er meer ruimte ontstaan voor de ecologische verbindingzone, die ter hoogte van het recreatief concentratiepunt nauwelijks aanwezig is en bovendien wordt bedreigd door een uit het moeras oprijzend gebouw van 8 meter hoog. Er wordt verzocht het plan aan te passen door vermindering van het aantal te bebouwen vierkante meters, verplaatsing van de westelijke bebouwing, van het moerasgebied naar het midden van het recreatief concentratiepunt en verkleining van het totale oppervlak van het recreatief concentratiepunt met tegelijkertijd evenredige vergroting van de ecologische verbindingszone ter plaatse. Tevens wordt er ook om een duidelijke afscheiding van het recreatief concentratiepunt van het aangrenzende natuurgebied (Natuur II) verzocht. Commentaar: De toegestane bouwvolumes passen in de omgeving en sluiten aan op de bouwvolumes zoals die aan de overkant van de Landscheiding in Spoorhaven. Een bouwhoogte van 10 meter is te vergelijken met een woning van twee lagen met een kap. De toegestane bouwvolumes zijn gebaseerd op de mogelijkheid van een recreatieve voorziening in 2 bouwlagen en past bij het type recreatieve voorzieningen dat wij hier mogelijk willen maken. De genoemde bouwvolumes zijn maxima, dit betekent niet altijd dat deze ook maximaal gebruikt zullen worden. De locatie van de gebouwen aan de uiterste oost- en westkant van het recreatief concentratiepunt zorgt ervoor dat er ook vanuit de
76
noordelijke kant een open doorkijk mogelijk blijft. Concentratie van de bouwvolumes aan de oostkant is niet wenselijk, omdat dan een te grote concentratie van bebouwing aan deze kant ontstaat. Zoals in de eisen voor de beeldkwaliteit van het recreatief concentratiepunt is aangegeven moet er een duidelijk scheiding zijn in de vorm van een sloot of andere natuurlijke barrière tussen het recreatief concentratiepunt en de ecologische verbindingszone Wij zijn het met u eens dat de ecologische verbindingszone ten zuiden van het RCO krap is gedimensioneerd. Zowel de bestemming “natuur II” alsmede de plankaart zijn aangepast. 11.3 Ten aanzien van de overlast van het recreatief concentratiepunt op de omgeving wordt er gewezen op de tegenstrijdige toelichting. Op pagina 39 heet de groei van de verkeersintensiteiten “marginaal”, terwijl er op pagina 50 onder wegverkeer gesproken wordt over “verkeersintensiteiten op de Landscheiding”die “aanzienlijk toenemen t.g.v. autonome groei en planontwikkeling van de parkeerplaats”. Er wordt verzocht duidelijk te maken dat er met het recreatief concentratiepunt inderdaad geen nieuwe geluidsgevoelige bestemming wordt ontwikkeld. Commentaar: Op pagina 39 wordt met de marginale groei alleen de invloed van het recreatief concentratiepunt op de verkeersaantallen bedoeld. Op pagina 50 wordt in het kader van de reconstructie, naar de som van de autonome groei en de invloed van de recreatief concentratiepunt gekeken. Dit laatste zal vanzelfsprekend hoger zijn dan alleen de invloed van de recreatief concentratiepunt. In het recreatief concentratiepunt zijn geen geluidsgevoelige bestemmingen gepland. 11.4 Ten derde betreft het de ecologische verbindingszone. Er zijn in het masterplan als onderdeel van de ecologische verbindingszone een aantal faunapassages aangeduid waar het bestemmingsplan en zeker ook de plankaart niet duidelijk over zijn. De passages onder de Landscheidingsweg en Randstad Rail, zijn niet terug te vinden op de plankaart. Er wordt verzocht duidelijk in de plankaart op te nemen waar er faunapassages worden aangelegd en in de toelichting aan te geven hoe ze er uit gaan zien. Commentaar: Faunapassages zijn thans binnen de bestemmingen mogelijk. Om onduidelijkheid te voorkomen is besloten de regels zodanig aan te passen dat er geen verwarring meer mogelijk kan zijn. In de bestemmingen “natuur I”, “natuur II”, “natuur III”, “verkeer – metro / sneltram”, “verkeer – spoorverkeer” “verkeer – wegverkeer” en “water” worden nu uitdrukkelijk faunapassages toegestaan. 11.5 Voorts wordt er vastgesteld dat in de regels, hoofdstuk 1, Inleidende regels onder artikel 1Begrippen, de “ecologische verbindingszone” als begrip ontbreekt. Dit wordt als een omissie beschouwd, omdat de totstandkoming van de “ecozone”, als onderdeel van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, één van de hoofddoelen is van de Vlinderstrik. Voor een goed begrip van de aanduiding “ecologische verbindingszone” is het noodzakelijk dat er een duidelijke omschrijving opgenomen wordt in dit artikel. Hetzelfde geldt voor het begrip “faunapassage”. Ook dit begrip ontbreekt in dit artikel. Commentaar: Aan de begripsbepaling zullen de begrippen “ecologische verbindingszone” alsmede “faunapassage" worden toegevoegd. 11.6 Tenslotte nog een opmerking over de Flora- en Faunawet. Uit het bestemmingsplan wordt niet goed duidelijk dat er bij alle werkzaamheden in het gebied rekening gehouden moet worden met de bepalingen van de Flora- en Faunawet. Om één en ander duidelijk vast te leggen, wordt er verzocht onder de regels artikel 8 “Natuur I”, artikel 9 “Natuur II” en artikel 10 “Natuur III” van de punten 8.5, 9.5, en 10.5 de eerste zin te wijzigen door de volgende woorden toe te voegen; “en de uit te voeren werkzaamheden niet in strijd zijn met de bepalingen van de Flora- en Faunawet”. Commentaar: Het spreekt vanzelf dat er niet in strijd met de wet mag worden gehandeld. Daarom wordt een dergelijke bepaling niet in het bestemmingsplan opgenomen.
77
12.
Mr. M.H. de Lange van Berkhout de Lange, Advocaten/mediators, Westhavenplaats 40 b, 3131 BT Vlaardingen (namens H.G.M. Persoon)
Commentaar: Deze inspraakreactie is tevens bij het dagelijks bestuur van de deelgemeente SchiebroekHillegersberg ingediend. Zie punt 3.
13.
L.P.W. van Santen van Santen & Gasille Agrarische Makelaardij bv, Oude liermolen weg 1, 2678 MN De Lier (namens G. Post en P.A. Post)
13.1 De eigenaren van een volkstuinencomplex en bedrijventerrein, staande en gelegen aan de Rodenrijseweg nabij nummer 553 te Berkel en Rodenrijs kunnen zich niet verenigen met het feit dat in het voorontwerp het industriële gedeelte wordt wegbestemd, terwijl er een grote loods op het betreffende perceel staat, welke bedrijfsmatig in gebruik is. Commentaar: De gronden zullen overwegend (inhoudelijk) dezelfde bestemming behouden. Hierbij is zoveel mogelijk aangesloten bij het thans vigerende bestemmingsplan "Rodenrijseweg". 13.2 Voorts kunnen de insprekers zich niet verenigen met het feit dat het volkstuincomplex wordt gehalveerd. De eigenaren vinden de ingetekende woonlocaties die grenzen aan het volkstuincomplex niet passen. De eigenaren pleiten ervoor om het volkstuincomplex te vergroten tot drie a vijf hectaren, waardoor het verantwoord wordt om een hogere kwaliteit en hoger voorzieningenniveau te bereiken. Voorts pleiten de eigenaren ervoor om de bebouwingspercentage van 4% te verhogen naar 20%. Commentaar: De regels, behorend bij de bestemming “recreatie – nutstuinen”, zijn aangepast zodat meer aangesloten wordt bij regels die voor de overige nutstuinen in de gemeente Lansingerland gelden. 13.3 Tenslotte stellen insprekers dat nu er sprake is van een volledige herinrichting het verstandig is om een strook groen te plannen tussen toekomstig woonmilieu “tuinen” en “recreatie – nutstuin”. Commentaar: Er is te weinig ruimte beschikbaar om aan deze wens tegemoet te komen. De twee bestemmingen grenzen nu direct aan elkaar. Opgemerkt moet worden dat het de eigenaren van het volkstuinencomplex vrij staat, indien zij dat wenselijk achten, een gedeelte van hun perceel als groenstrook in te richten.
14.
C.M. Stolk, Rodenrijseweg 553, 2651 AR Berkel en Rodenrijs.
14.1 De heer Stolk stelt dat een zeer groot gedeelte achter zijn woning is bestemd als tuin inclusief een woonbestemming en uit zijn zorgen omtrent het feit dat dit gehele gebied tot 50% bebouwd mag worden. Commentaar: De bestemming “tuin” is herzien waarmee grotendeels tegemoet gekomen wordt aan het bezwaar van de heer Stolk.
15.
H. Strik, Vosmaerstraat 13, 2651 AX Berkel en Rodenrijs
15.1 De heer Strik geeft aan het noordelijke gedeelte van de Zuidpolder een prachtig stuk natuur te vinden. Om hier de toegankelijkheid voor bezoekers mogelijk te maken, draagt de heer Strik, naar zijn menig, een eenvoudig en minderingrijpend voorstel aan. Hij stelt voor om het bestaande hek langs het fietspad naar de andere kant van het fietspad te verplaatsen. Hierdoor ligt er meteen al een gedeelte van dit fietspad in het toekomstige recreatiegebied. Wanneer men de loop van dit bestaande rijwielpad na de eerste sloot het gebied inplant, dan bespaart dat ca. 150 meter fietspad en een extra brug.
78
Commentaar: In het bestemmingsplan wordt niet de locatie van het nieuwe fietspad vastgelegd. Wel willen we kort op uw suggestie ingaan. Bij de beantwoording van deze zienswijze is er van uitgegaan dat de inspreker het bestaande fietspad bedoeld langs de autoweg Landscheiding bedoeld. In het masterplan Vlinderstrik is globaal de ligging van het nieuwe fietspad aangegeven. Daar is al aangegeven dat het fietspad een deel van het bestaande fietspad volgt en vervolgens zal afbuigen naar het zuidwesten. De uitwerking van de precieze ligging van het nieuwe fietspad in het nog op te stellen inrichtingsplan plaatsvinden. 15.2 Voorts geeft de heer Strik aan dat een gedeelte van/in dit open gebied wordt gereserveerd voor bebouwing met parkeergelegenheid. Hier bestaat de mogelijkheid voor een particulier initiatief zoals een pannenkoekhuis. De heer Strik vraagt waarom dit niet aan de andere kant van het spoor gevestigd kan worden, waar ook parkeergelegenheid bestaat en het nabij het station zal zijn. Commentaar: In het masterplan Vlinderstrik is de locatie van het recreatief concentratiepunt vastgelegd. De geplande locatie heeft de voorkeur boven de door de heer Strik aangedragen locatie. De geplande locatie is zowel voor OV-reizigers, automobilisten als fietsers goed bereikbaar vanwege de directe ligging aan de Landscheiding. Voor de geplande recreatieve voorzieningen die een regionale functie zullen hebben is het van belang dat deze ook goed per auto bereikbaar zijn. De door de heer Strik aangedragen locatie ten oosten van de Randstadrail-halte Rodenrijs is voor reizigers met het openbaar vervoer en fietsers goed bereikbaar, maar is vanwege de smalle Zwarteweg niet goed bereikbaar voor auto’s. 15.3 Ten aanzien van het eventueel planten van bomen in de Vlinderstrik stelt de heer Strik voor dat deze bomen op een ruime afstand van elkaar komen te staan. Dit in verband met een goede drainage. Hij is van mening dat een derde deel van beplanting genoeg zou moeten zijn. Commentaar: Wij danken de heer Strik voor diens aanbeveling.
16.
Mevrouw I. van de Luijtgaarden, Rodenrijseweg 125, 2651 BN Berkel en Rodenrijs.
16.1 De inspraakreactie betreft de woning en het perceel Rodenrijseweg 495. Dit perceel is in eigendom van de ouders van inspreekster. Een deel van dit perceel is gelegen in het bestemmingsplan “Lint –Zuid”. “Lint – Zuid” kent ruimere bouwmogelijkheden op de erf bestemming. Dit betreft met name de toegestane hoogte van de bijgebouwen, deze is in “Lint Zuid” 4,50 meter. Mevrouw verzoekt om deze bepaling ook op te nemen in het deel van de erf bestemming die is gelegen in het bestemmingsplan Vlinderstrik. Commentaar: Het artikel “verkeer – erf” is hierop aangepast.
17.
De heer Piet Steenwijk, Rodenrijseweg 509a, 2651 AP Berkel en Rodenrijs.
17.1 De heer Steenwijk is veehouder. Hij spreekt namens de bewoners van de Rodenrijseweg. Hij wil beheerder worden van het gehele Zuidelijke gebied, eventueel samen met G.J. Steenwijk. Er is parkeerruimte en bebouwing ingetekend. De heer Steenwijk wil weten wat de bedoeling hiervan is en geeft aan dat hij de gebouwen goed kan gebruiken ten behoeve van zijn koeien. Hij geeft aan dat er een fiets- en wandelpad gerealiseerd zou kunnen worden, maar geeft tegelijkertijd ook aan dat de bewoners vrezen dat het gebied een wildernis wordt. De heer Steenwijk geeft aan dat hij graag in gesprek wil treden met de verantwoordelijke mensen voor het beheer. Commentaar: In de Zuidpolder wordt alleen ruimte geboden aan bebouwing voor het recreatief concentratiepunt, ten westen van de Landscheiding. Verder wordt het vrachtwagenbedrijf aan de Rodenrijseweg 463 ingepast. Schuren en loodsen die in het bezit zijn van de gemeente Rotterdam worden behouden of
79
gesloopt, afhankelijk van het toekomstig gebruik. De gemeenten Rotterdam en Lansingerland hebben besloten dat het toekomstig beheer van de Vlinderstrik aan één organisatie te willen overdragen. Er is dit moment nog geen keuze gemaakt. De toekomstige beheerder van de Vlinderstrik zal uiteindelijk aangeven in hoeverre inbreng van lokale initiatieven nodig is om de doelstelling natuur- en recreatiegebied te kunnen realiseren. In de volgende fase wordt een inrichtingsplan opgesteld, waarin het masterplan gedetailleerder zal worden uitgewerkt en de daadwerkelijk inrichting duidelijk zal worden. Hier zullen bewoners en belanghebbenden nadrukkelijk bij betrokken worden.
18.
Mevrouw M. van Gijzen, Rosemondsingel 13, 2651 AW Berkel en Rodenrijs.
18.1 De vele recreatieruiters die rond het gebied 'de Vlinderstrik' wonen en daar hun paarden stallen, zouden samen met mevrouw Van Gijzen heel graag ruiterpaden in het gebied aangelegd zien. Dit omdat de mogelijkheden om buiten te rijden de laatste jaren steeds minder worden door de oprukkende industriegebieden, woonwijken, HSL en de aanleg van de N470. Commentaar: Binnen de “natuur III” bestemming zijn ook ruiterpaden mogelijk, het bestemmingsplan echter regelt alleen het toegestane gebruik. Mevrouw Van Gijzen wordt daarom verzocht deel te nemen aan de totstandkoming van het inrichtingsplan. De hierin opgenomen elementen zullen daadwerkelijk binnen de diverse bestemmingen gerealiseerd gaan worden.
19.
Mevrouw Both – Poot, Bonfut 11, 2651 BX Berkel en Rodenrijs.
19.1 Mevrouw Both weet niet wanneer men gaat beginnen, maar woont in een straat die gebruikt wordt door sluipverkeer. De buurt is hier bezorgd over en wil graag weten hoe dit opgelost gaat worden. Commentaar: In de toekomst zal de weg worden heringericht als erftoegangsweg. Er is nog niet bekend wat voor maatregelen er genomen zullen worden. De bewoners zullen t.z.t. worden betrokken bij de voorbereiding. Overigens zal het verkeer ter plaatse wel geteld worden, zodat de gemeente, als dat nodig is, extra maatregelen kan treffen.
20.
De heer A. Steenwijk, Bergschenhoekseweg 95, 3053 KE Rotterdam.
20.1 De heer Steenwijk is eigenaar van een melkveebedrijf. Hij heeft te maken met drie partijen nl. A13/16, de Vlinderstrik, de Zoro busbaan. Is al sinds 3 á 4 jaar in gesprek met Ester de Bever, in eerste instantie via LTO. Er is een taxatie van het bedrijf geweest eind 2007. Hierover zou bericht komen in februari 2008. In juni 2008 kreeg hij een mail van Ester de Bever dat alles op de lange baan geschoven was en dat er nog niets bekend was. Eind vorig jaar kwam er bericht van de Zorobus dat er geen financiële middelen waren en dat ze alleen de grond gaan onteigenen die zij nodig hebben. De onteigening is al ingezet, er is geen ruimte voor onderhandeling. De heer Steenwijk voelt zich onder druk gezet en is niet blij met de manier waarop met hem gecommuniceerd wordt. Hij heeft inmiddels de bevestiging gekregen dat hij in de zone van de A13/16 zit en wil om de tafel met alle partijen, zodat alles tegelijk verkocht kan worden. Naast bovenstaande geeft de heer Steenwijk de opmerking dat hij niet blij is met het feit dat er plannen gemaakt worden terwijl de gronden nog niet in bezit van de ontwikkelaars zijn. Hij wordt al jaren belemmerd in zijn bedrijfsvoering. Commentaar: Zie punt 5.1.
80
20.2 Rotterdam houdt de jachtvergunningen in eigen beheer, zodat er geen mogelijkheid is om te jagen op schadelijk wild. Als er in de omliggende polders geschoten wordt dan komt schadelijk wild zijn kant op. Hij heeft hier dus overlast van. Commentaar: Het bestemmingsplan is niet het geëigende instrument om deze wens te bewerkstelligen.
21.
Mevrouw W. Morel, Rosemondsingel 12, 2651 AW Berkel en Rodenrijs.
21.1 Mevrouw Morel zou graag willen weten of er al ideeën zijn over hoe de recreatieve voorzieningen te bereiken zullen zijn en hoe de toegangswegen gaan lopen. Commentaar: Voor de geplande recreatieve voorzieningen ten westen van de Landscheiding zal er een ontsluitingsweg voor auto’s worden aangelegd die direct is aangesloten op de Landscheiding. Voor voetgangers en fietsers zal er een aftakking komen vanaf de recreatieve fietsverbinding. Op de plankaart van het masterplan Vlinderstik zijn deze ontsluitingsweg voor auto’s en de fietspaden ingetekend. Voor meer informatie wordt verwezen naar de hoofdstuk 4 van de toelichting.
22.
De heer G. Post, Sperwerhof 23, 2651 WB Berkel en Rodenrijs.
22.1 Perceel sectie A1169 is eigendom van de gebroeders Post. Op de situatietekening is de helft van het perceel groen ingevuld. De heer Post vraagt zich af wat hij hier onder moet verstaan. De heer Post verwacht dat hier nog over gesproken zal worden. Op pagina 75, artikel 13.4, bouwregels, Recreatie-nutstuinen. Hier staat dat er 4% maximaal bebouwd mag worden. Het gaat hier over volkstuinen. Elders in Rotterdam is het 20%. De plannen voor de volkstuinen betreffen grotere huisjes, waarschijnlijk meer dan de 4%. Hierover ontvangt de heer Post graag overleg of nadere informatie. Commentaar: Zie punt 13.2.
23.
De heer C.D. Busé, Rodenrijseweg 553a, 2651 AR Berkel en Rodenrijs.
23.1 De heer Busé zou de gemeente Rotterdam en de gemeente Lansingerland willen verzoeken een cummulatienota over geluid, hierna te noemen C-nota, op te stellen voor het gebied de Vlinderstrik. De Vlinderstrik is het middelpunt van een aantal infrastructurele projecten. Al deze projecten bij elkaar opgeteld vreest de heer Busé dat de verblijfskwaliteit in de Vlinderstrik in gevaar komt. De heer Busé wil vragen om te onderzoeken wat de optelsom aan geluid is voor de Vlinderstrik. Commentaar: Het geluid van de verschillende wegen en het spoor kan worden gecumuleerd (uitgedrukt in dB). Het geluid van de vliegtuigen kan niet in die cumulatieberekening worden meegenomen omdat dit een ander soort geluid is dat wordt uitgedrukt in Kosten eenheden. De gemeente Rotterdam kiest er niet voor om het geluid cumulatief te berekenen omdat dit een zeer complexe berekening is waarvan de uitkomsten geen meerwaarde kunnen hebben voor de planontwikkeling (er bestaat ook geen wettelijke verplichting om dit te doen). In het kader van het bestemmingsplan voor de A13/16 zullen de effecten van de snelweg op de omgeving en maatregelen om die te mitigeren moeten worden onderzocht. Er kan niet vooruit worden gelopen op de aanleg van de A13/16 en de (gecumuleerde) geluidsbelasting daarvan.
24.
De heer R. Barnstijn, Kleihoogt 1, 2651 KV Berkel en Rodenrijs.
24.1 Het verbaast de heer Barnstijn dat de natuurstrook nr. 3 de N471 kruist ten noordwesten van een watergang, omdat ten zuidoosten van die watergang al een fietstunnel ligt. Het zou logischer zijn als die natuurstrook aan die zijde te leggen.
81
Commentaar: Het bestemmingsplan zal hierop, conform het voorstel van de heer Barnstijn, aangepast worden.
25.
De heer R. van Duivendijk, Van Heesplein 4, 2651 BA Berkel en Rodenrijs.
25.1 Betreffende het recreatief concentratiepunt: er zijn gebouwen gepland van 10 meter en 8 meter hoog over een totale oppervlakte van 6 000 m2. Waarom wordt zoveel bebouwing in een recreatieterrein geplaatst? Hoe worden die gebouwen aan het zicht onttrokken in de natuur. Tevens wil de heer Van Duivendijk weten wat er in die gebouwen komt en welke overlast de bewoners tegemoet kunnen zien, bijvoorbeeld horeca die overlast geeft in geluid en verkeer. Behoort dat tot de mogelijkheden en kan dat worden tegengehouden middels een horeca vergunningverlening? Commentaar: De toegestane bouwvolumes passen in de omgeving en sluiten aan op de bouwvolumes zoals die aan de overkant van de Landscheiding in Spoorhaven. Een bouwhoogte van 10 meter is te vergelijken met een woning van twee lagen met een kap. De toegestane bouwvolumes zijn gebaseerd op de mogelijkheid van een recreatieve voorziening in 2 bouwlagen en past bij het type recreatieve voorzieningen dat wij hier mogelijk willen maken. De genoemde bouwvolumes zijn maxima, dit betekent niet altijd dat deze ook maximaal gebruikt zullen worden. Zoals in de eisen voor de beeldkwaliteit van het recreatief concentratiepunt is aangegeven moeten de gebouwen een rustig uiterlijk hebben op basis van natuurlijke kleuren. De voorzieningen in het recreatief concentratiepunt zullen altijd een binding met het groen moeten hebben. Horeca kan onderdeel zijn van de recreatieve voorzieningen maar het niet de bedoeling dat er horeca komt met een grote verkeersaantrekkende werking. 26.
De heer L.C. Brouwer, Penninghlaan 26, 2651 BL Berkel en Rodenrijs.
26.1 De weg waar de ZoRo bus overheen gaat moet, volgens de heer Brouwer, de bestemming “openbaar vervoer” verkrijgen. Commentaar: De busbaan voor de ZoRo bus zal de bestemming “verkeer – openbaar vervoer” krijgen. De inhoud hiervan sluit aan bij de bestemming die voor andere delen van deze busbaan door de gemeente Lansingerland gehanteerd wordt. 26.2 De heer Brouwer maakt bezwaar tegen de reservering van de groenzone langs de Doenkade ten behoeve van de A13/16, vanwege geluid en vermindering van groen. Commentaar: Het bestemmingsplan Vlinderstrik maakt de aanleg van de A13/16 niet mogelijk daarvoor moet een aparte procedure worden doorlopen (zie punt 6.3). Aangezien de aanleg van de A13/16 wel een ambitie van het Rijk en de stadsregio Rotterdam is, houdt dit bestemmingsplan wel rekening met de mogelijke aanleg door een groenstrook te reserveren. Omdat deze groenstrook buiten het zoekgebied van de Vlinderstrik ligt zal een eventuele aanleg van de A13/16 niet ten koste gaan van natuur.
27.
Bewonersvereniging Vlinderstrik, P. van Diepen (voorzitter), Penninghlaan 6, 2651 BL Berkel en Rodenrijs.
27.1 Op de plankaarten ontbreken de geluidscontouren van de HSL en de ZoRo busbaan die aangelegd gaat worden. Hierdoor is er onduidelijkheid over de cumulatie van het geluid in het Vlinderstrikgebied. De totale cumulatie van alle geluid, veroorzaakt door de HSL, de ZoRo bus, de A13/16, de Randstandrail en de N470, de verbrede Doenkade N209, luchthaven Zestienhoven, in dit gebied moet in beeld worden gebracht. Commentaar: Geluidscontouren van wegen en spoorwegen worden niet op een plankaart aangegeven omdat hier geen wettelijke status aan kan worden toegekend.
82
Het geluid van de verschillende wegen en het spoor kan worden gecumuleerd (uitgedrukt in dB). Het geluid van de vliegtuigen kan niet in die cumulatieberekening worden meegenomen omdat dit een ander soort geluid is dat wordt uitgedrukt in Kosten eenheden. De geluidsbelasting van de A13/16 kan thans niet worden meegenomen in een cumulatieonderzoek omdat daarvoor onvoldoende gegevens beschikbaar zijn. De gemeente Rotterdam heeft besloten het geluid niet cumulatief te berekenen omdat de uitkomsten geen meerwaarde hebben voor de planontwikkeling: de wetgeving bevat geen normen om de gecumuleerde geluidsbelastingen te toetsen en er bestaat ook geen wettelijke verplichting om dit te doen. Er zal dus onduidelijkheid blijven over de hoogte van de gecumuleerde geluidsbelasting in de Vlinderstrik. Gezien het bovenstaande achten wij dit niet bezwaarlijk. 27.2 Wat er gemist wordt in het voorontwerp is dat er onvoldoende criteria worden neergelegd voor de waarborging van de kwaliteit in de Vlinderstrik. Zo zouden ook de randvoorwaarden ten aanzien van de A13/16 moeten worden aangevuld op dit punt (zie onder punt 4.24. Reservering A13/16.). Commentaar: Zie punt 6.3. 27.3 In de plankaarten wordt voor het ZoRo Bus gebied het begrip groen gebruikt. Het begrip groen laat teveel ruimte voor allerlei kleinschalige bebouwing, zelfs tot 80 m3 groot en dat is niet in lijn met het karakter die voor het gebied is bedacht, met name “Natuur I”. Commentaar: Kleine gebouwen voor openbaar nut, niet groter dan 80 m3, worden middels dit bestemmingsplan mogelijk gemaakt. Dit voorkomt dat het bestemmingsplan herzien moet worden als er een nieuwe telefooncel, bushokje of een nieuw gemaalgebouwtje gerealiseerd moet worden. 27.4 Op de plankaart wordt de ZoRo bus laan als weg aangeduid, en dat laat teveel ruimte om deze busbaan door ander verkeer dan een bus te laten gebruiken. Commentaar: Zie punt 26.1. 27.5 De bebouwingsvoorschriften voor het recreatief concentratiepunt zijn te ruim en veel te hoog, hetgeen niet past in het karakter van het gebied. Commentaar: Zie punt 25.1. 27.6 Met de reservering van de A13/16 aan de noordzijde van de Doenkade is er onvoldoende ruimte voor de ecologische verbindingszone, zoals beschreven in het masterplan. Commentaar: De ecologische verbindingszone is conform het masterplan Vlinderstrik opgenomen in dit bestemmingsplan en voldoet aan de eisen die door de provincie zijn gesteld aan de breedte. Toch zal de ecologische verbindingszone op enkele plaatsen worden verbreed.
28.
De heer F. Vonk, Rodenrijseweg 493, 2651 AP Berkel en Rodenrijs.
28.1 De gele stukken in het bestemmingsplan zijn de vlakken achter de woning van de heer Vonk. De heer Vonk wil weten wat hiermee gaat gebeuren. Commentaar: De gronden hebben de bestemming “verkeer – erf” gekregen. Bij zowel de gemeente Lansingerland als Rotterdam zijn geen ontwikkelingen bekend voor deze percelen.
83
29.
De heer W. Blom, Penninghlaan 28, 2651 BL Berkel en Rodenrijs.
29.1 De Penninghlaan hoort niet bij de Vlinderstrik. De heer Blom vindt het onzin dat er parkeerplaatsen komen voor bijvoorbeeld vrachtwagens. Ook zijn de doorgangswegen te smal. Bij de Zuidersingel komt een industrieterrein, de heer Blom vindt dat ook daar de parkeerplaatsen voor de vrachtwagens moet komen, zodat de parkeerplaatsen zoals in het bestemmingsplan zijn opgenomen, doorgetrokken kunnen worden in het recreatiegebied. Commentaar: De bezoekers van het toekomstige recreatief concentratiepunt zullen ter plaatse kunnen parkeren. Deze parkeerplaats wordt mogelijk gemaakt binnen de bestemming “verkeer – erf” ter hoogte van het recreatief concentratiepunt. Gezien de wens van bewoners om in hun eigen tuin te mogen parkeren hebben enkele percelen ook de bestemming “verkeer – erf” gekregen. Binnen de bestemming “tuin” is parkeren namelijk niet mogelijk. 29.2 De heer Blom vindt ook dat in de landscheiding geen hoogbouw van 8 of 10 meter moet komen. Meneer vraagt zich af waarom worden de panden niet meer richting de Doenkade gebouwd. Zo kan volgens hem het uitzicht van de woningen blijven zoals het is. Commentaar: Zie punt 25.1. 29.3 Verder maakt de heer Blom een opmerking over de vernauwde geesten met betrekking tot het aanleggen en de aansluitingen van wegen. De nieuwe aansluitingen zijn te smal voor bijvoorbeeld busvervoer. Ook kan de heer Blom door wegwerkzaamheden de Penninglaan niet af. Het is, volgens hem, onzin dat er afsluitingen zijn zonder dat dit aangeduid is en wordt. In de planning en aanduidingen zijn er te veel tekortkomingen. Commentaar: Het bestemmingsplan is niet het geëigende instrument om deze wensen te bewerkstelligen. 29.4 In de Herenstraat naar de Klapwijkseweg waren voorheen varkensruggenbultjes, dit is nu vervangen door paaltjes. Als de heer Blom er nu langs wil moet hij uitkijken dat hij zijn buitenspiegel niet kwijt raakt. Deze weg is ondoorgaanbaar vanwege de vernauwingen. Hier vind hij dat de visie ontbreekt. Ook is dit een ernstige verkeersbelemmering is voor met name groot vervoer. Commentaar: Het bestemmingsplan is niet het geëigende instrument om de inrichting van de betreffende weg te wijzigen. 29.5
De heer Blom doet een sterke aanbeveling om deelprojecten in de integratie te harmoniseren.
Commentaar: Wij danken de heer Blom voor diens aanbeveling. 30.
Mevrouw W.C. Bregman, Vosmaerstraat 11, 2651 AX Berkel en Rodenrijs.
30.1 Mevrouw Bregman zou graag de argumentatie willen weten om het zogenoemde recreatief concentratiepunt zo goed als grenzend aan haar achtertuin te realiseren. Ofwel waarom zo dicht bij de woonhuizen? Is het omdat er toch al last is van de drukte, geluids- en vervuiling van: - het verkeer op de Landscheiding; - de Doenkade alsmede de toekomstige verbreding daarvan en de A13/16; - Rotterdam Airport; - Randstadrail; - de HSL; - de bedrijven aan de Spoorhaven.
84
Daarom maakt zij zich zorgen als daar een kinderboerderij, een bezoekerscentrum, een speeltuin, een horecagelegenheid, een midgetgolfbaan met een grote parkeerplaats, grenzen aan de achtertuinen, bij komen. De meeste drukte wordt verwacht in het weekend als mevrouw Bregman ook 'geniet' van haar vrije weekend. Samen met de geplande centrale langzaam verkeersroute op een kade met aan weerszijde picknickmogelijkheden op een afstand van circa 25 meter achter de huizen zorgt ervoor dat het woongenot en 'betrekkelijke' rust tot onder het nulpunt zal dalen. Commentaar: Omdat het recreatief concentratiepunt zowel per fiets, openbaar vervoer als auto goed bereikbaar moet zijn is in het Masterplan Vlinderstrik de locatie ten westen van de Landscheiding aangegeven. Het geplande recreatief concentratiepunt bestaat uit zowel een bebouwd als onbebouwd gedeelte. Het gebouwde gedeelte met parkeervoorzieningen ligt op 130 meter van omliggende bebouwing. Er is gekozen om het recreatief concentratiepunt een oost-west-oriëntatie te geven, zodat ten noorden de recreatieve fiets-wandelverbinding mogelijk is en ten zuiden de provinciale ecologische verbinding. De gebouwen moeten passen in een groene omgeving. In het bestemmingsplan zijn eisen vastgelegd voor de beeldkwaliteit. 30.2 Voor mevrouw Bregman zou een meer logische keuze zijn om het recreatief concentratiepunt aan de andere kant van de Randstadrail tussen de HSL en de Doenkade (reservering A13/16) te realiseren of eventueel tussen de Randstadrail en de HSL. Hier zijn geen woningen in de buurt gelegen en de aansluitmogelijkheden naar de omliggende wegen/afstand openbaar vervoer zijn hetzelfde echter zonder dat daarvoor langs een woonwijk wordt gereden. Ook langs de Oude Bovendijk is een mogelijkheid zonder veel directe overlast voor woningen aan de andere kant. De centrale langzaam verkeersroute met de picknickmogelijkheden kan dan in het midden van het gebied tussen de landscheiding en de N470 worden gelegd en eenieder kan daar genieten van de natuur. Mevrouw Bregman is blij met dat het natuurgebied blijft bestaan, maar er moet een betere indeling voor de omwonenden komen. Commentaar: In het Masterplan Vlinderstrik is de locatie van het recreatief concentratiepunt vastgelegd. De geplande locatie ten westen van de Landscheiding heeft de voorkeur boven de door mevrouw Bregman aangedragen locaties. De geplande locatie is zowel voor OV-reizigers, automobilisten als fietsers goed bereikbaar vanwege de directe ligging aan de Landscheiding. Voor de geplande recreatieve voorzieningen die een regionale functie zullen hebben is het van belang dat deze ook goed per auto bereikbaar zijn. De door mevrouw Bregman aangedragen locatie ten oosten van de Randstadrail-halte Rodenrijs is voor reizigers met het openbaar vervoer en fietsers goed bereikbaar, maar is vanwege de smalle Zwarteweg niet goed bereikbaar voor auto’s. De door mevrouw Bregman aangedragen locatie tussen de HSL en de Doenkade is wel goed bereikbaar voor fietsers, maar niet goed bereikbaar met het openbaar vervoer en de auto. De door mevrouw Bregman aangegeven locatie aan de Oude Bovendijk is alleen per fiets goed bereikbaar en niet met het openbaar vervoer en auto
31.
De heer M. Oosthoek, Rodenrijseweg 549, 2651 AR Berkel en Rodenrijs.
31.1 De grens ligt achter de woning van de heer Oosthoek, dit is niet correct ingetekend. In het nieuwe plan wordt dit natuur/groen. Nu is het een parkeerterrein/werf/opslag. Dit zou de heer Oosthoek graag zo houden. Commentaar: In het voorontwerp-bestemmingsplan is het betreffende perceel als “tuin” bestemd. Thans is het plan hierop aangepast en heeft het de bestemming “verkeer – erf” verkregen.
32.
Mevrouw G.N. de Jong, Rosenmondsingel 14, 2651 AW Berkel en Rodenrijs.
85
32.1 Er is een sloot. Graag zou mevrouw De Jong willen weten of deze verdwijnt? Er komen parkeerplaatsen, mevrouw De Jong begrijpt de locatie van de parkeerplaatsen niet, omdat dit in een doodlopende straat (haar straat) is, waar al parkeerplaatsen voor de woningen zijn. Commentaar: Bij de beantwoording van deze reactie is er van uitgegaan dat mevrouw De Jong de sloot bedoeld die ten zuiden van de Rosemondsingel loopt. Deze sloot zal blijven bestaan en in het nog op te stellen inrichtingsplan zal worden bekeken of deze verbreed zal worden. Onduidelijk is welke parkeerplaatsen mevrouw De Jong bedoeld. Als het gaat om de parkeerplaatsen bij het geplande recreatief concentratiepunt: deze zijn nodig voor de bezoekers aan de recreatieve voorzieningen die per auto komen. Door ruimte aan parkeerplaatsen op het recreatief concentratiepunt te bieden wordt voorkomen dat deze bezoekers hun auto in de naastgelegen buurt gaan parkeren. 32.2 Voorheen zou er 1 gebouw komen, nu zijn dit er 4. Mevrouw De Jong wil weten waarom dit niet ergens anders gebouwd wordt. Het zou ook veel logischer zijn als de parkeerplaatsen bij de Randstadrail komen. Bij het recreatiegebied moeten ook wel een aantal parkeerplaatsen komen, maar er zijn meer fietsers en wandelaars. Met betrekking tot de geluidslijnen vraagt mevrouw De Jong waarom er niet aan de andere kant van de Randstadrail gebouwd wordt, daar is nu geen bebouwing. Is daar al te veel geluidsoverlast? Mevrouw De Jong benadrukt dat zij tegen een te grote recreatievoorziening is (zoals Outdoorcentrum in Zoetermeer), waar veel mensen op afkomen. Commentaar: In het masterplan Vlinderstrik is de locatie van het recreatief concentratiepunt vastgelegd. De geplande locatie ten westen van de Landscheiding heeft de voorkeur boven de door mevrouw De Jong aangedragen locatie. De geplande locatie is zowel voor reizigers per openbaar vervoer, automobilisten als fietsers goed bereikbaar vanwege de directe ligging aan de Landscheiding. Voor de geplande recreatieve voorzieningen die een regionale functie zullen hebben is het van belang dat deze ook goed per auto bereikbaar zijn. De door mevrouw De Jong aangedragen locatie ten oosten van de Randstadrail-halte Rodenrijs is voor reizigers met het openbaar vervoer en fietsers goed bereikbaar, maar is vanwege de smalle Zwarteweg niet goed bereikbaar voor auto’s. 32.3 Mevrouw De Jong vraagt of het mogelijk is of de bewoners een stuk land kunnen kopen of huren en tegen welke prijs? Zo zou de huidige situatie zo veel mogelijk behouden blijven. Commentaar: In het masterplan Vlinderstrik is opgemerkt dat de mogelijkheid geboden wordt aan particulieren om hun achtertuin te vergroten door grond te kopen in de Vlinderstrik. De mogelijkheden hiervoor zijn afhankelijk van de in uiteindelijke inrichting van de Vlinderstrik en de hoeveelheid grond die mevrouw De Jong wenst te kopen. De projectorganisatie zal separaat contact opnemen met mevrouw.
33.
De heer G. van Winden, Rosenmondsingel 9, 2651 AW Berkel en Rodenrijs.
33.1 Het gaat om het gebied voor de Rosenmondsingel. In het bestemmingplan stond hiervoor 600 m2 per blok, dit is nu 1500m2? De heer Van Winden wil weten waarom dit gewijzigd is. Commentaar: In onze communicatie rondom het masterplan Vlinderstrik hebben wij altijd aangegeven dat het gaat om 4 bouweenheden met een vloeroppervlakte van 1500 m2 per stuk. In dit bestemmingsplan zijn deze uitgangspunten overgenomen. 33.2 Er ligt nu een 'vaart'. De heer Van Winden vraagt zich af waarom er niet achter de 'vaart' begonnen wordt met bouwen. Dit scheelt zo'n 20 tot 30 meter naar de Doenkade. Dit maakt veel verschil met betrekking tot het zicht en geluidsoverlast. Commentaar:
86
In het masterplan Vlinderstrik is de locatie van het recreatief concentratiepunt vastgelegd. De geplande locatie ten westen van de Landscheiding heeft de voorkeur boven de door de heer Van Winden aangedragen locatie. Ten zuiden van het recreatief concentratiepunt moet er voldoende ruimte zijn voor de provinciaal ecologische verbindingzone. Als het recreatief concentratiepunt naar het zuiden opschuift dan blijft er geen ruimte over voor de ecologische verbindingzone. 33.3 De heer Van Winden vraagt zich af of de gebouwen van 8 en 10 meter hoog, beginnen op 25/50 cm of is dit oplopend, wat eigenlijk de bedoeling was. Commentaar: In de beeldkwaliteitseisen voor het recreatief concentratiepunt die in het bestemmingsplan opgenomen staat dat de gebouwen aan de oostkant maximaal 10 meter (nokhoogte) hoog mogen zijn en aan de westkant maximaal 8 meter (nokhoogte). Ook is aangegeven dat de wanden horizontaal moeten zijn dat de dakvorm organisch of een kap moet zijn. 33.4 In het masterplan staat een voetpad aan de zuidelijke kant van de Rosenmondsingel. De heer Van Winden vraagt of er daadwerkelijk een doorgang komt naar het gebied. De voorkeur gaat uit naar een voetpad, die alleen door de bewoners bewandeld mogen worden en niet door bezoekers. Commentaar: Het masterplan geeft aan dat een voetpad ten zuiden van de Rosenmondsingel wenselijk is. De vraag hoe deze verbinding daadwerkelijk zal gaan lopen beantwoord dit bestemmingsplan niet. In overleg met omwonende en andere belangstellende zal deze vraag bij de totstandkoming van het inrichtingsplan beantwoord worden. 33.5 De heer Van Winden vraagt of de afscheiding bij de gebouwen heggen worden of blijft dit doorzichtlelijk. Commentaar: In de beeldkwaliteitseisen voor het recreatief concentratiepunt die in het bestemmingsplan opgenomen staat dat de percelen op een natuurlijke wijze, bijvoorbeeld door middel van een sloot of een groenen wal/haag worden omsloten. 33.6 De heer Van Winden geeft aan dat de bouw in 2010 van start zal gaan. Het is de bedoeling dat Serpo daar ook komt. Hij vraagt of dit doorgaat of niet en of de gebouwen 1 gebouw wordt van 2 6000 m of dat het daadwerkelijk 4 afzonderlijke gebouwen worden. De heer Van Winden geeft aan dat er nu een sloot is van 1,5 meter breed, dit zou een vaart worden van ongeveer 5 meter breed. Dit staat niet vermeld in het plan. Hij vraagt waarom dit is? Commentaar: De projectorganisatie Vlinderstrik is in gesprek met de reptielenzoo Serpo, maar het is nog niet definitief dat de zoo op het recreatief concentratiepunt komt. Dit is afhankelijk van de kwaliteit van het gebouw en de groene omgeving en financiering van het plan. Tijdens de informatieavonden van het masterplan Vlinderstrik is aangegeven dat enkele sloten rond de Vlinderstrik verbreed zullen worden om ervoor te zorgen dat privétuinen niet direct vanuit de Vlinderstrik bereikbaar zijn. Deze verbreding wordt niet in het bestemmingsplan vastgeld, maar zal nader worden uitgewerkt in het nog op te stellen inrichtingsplan. De door de heer Van Winden aangegeven sloot kan in aanmerking komen voor verbreding, maar dit zal in het inrichtingsplan worden aangegeven. 33.7 De heer Van Winden geeft aan dat hij niet weet of dit bij dit bestemmingsplan hoort, maar stelt de vraag alsnog. Het gaat om het warenhuis van de heer Van Leeuwen (naast CRM aan de Rodenrijseweg). Momenteel wordt dit verhuurd door de Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam. De heer Van Winden zou willen weten wanneer de sloop hiervan gaat beginnen. Commentaar: Naar verwachting zal de kas in 2010 gesloopt worden.
87
10.3
Procesbeschrijving
In de Masterplanfase stonden in de lokale communicatie tot nu toe twee zaken centraal, te weten 'draagvlak' en 'dialoog'. De kaders die aan het project gesteld zijn vanuit de UWO 750 ha en het abstractieniveau van het masterplan laten weliswaar slechts een beperkte mate van invloed aan de betrokkenen. Echter, er is ook sprake van een overkoepelende PMR-doelstelling om in samenspraak met omwonenden en belanghebbenden te komen tot zo breed mogelijk gedragen plannen. Reden waarom in de Vlinderstrik bewust is gekozen voor een zorgvuldig participatietraject. Het vooraf informeren van belangenorganisaties en de combinatie van zowel algemene informatieavonden als ook specifieke meedenkavonden vormen belangrijke onderdelen van dit traject. In feite was in de Vlinderstrik sprake van een hernieuwde kennismaking met bewoners en belangengroeperingen. Immers, de laatste informatieavond vond plaats in december 2002 en een vervolg daarop was - ten gevolge van onduidelijkheid omtrent PKB, financiële afspraken en rolverdeling - uitgebleven. Een radiostilte van in totaal 5 jaar heeft het vertrouwen in de 'plannenmakers' vanzelfsprekend geen goed gedaan. In eerste instantie is in juni 2007 overleg gevoerd met een aantal belangengroeperingen, waaronder Bewonersvereniging Vlinderstrik, Stichting Natuurbescherming Vlinderstrik, Stichting ROTTA, ondernemers en bewoners Wildersekade. Dit gesprek is in een goede sfeer verlopen. Aan de hand van de verkregen input is het conceptmasterplan verder uitgewerkt, waarna op 19 november 2007 een eerste algemene informatieavond heeft plaatsgevonden. Ruim 170 personen woonden deze avond bij. De aanwezigen gaven blijk van een grote betrokkenheid bij het gebied, waardoor men kritisch staat tegenover op handen zijnde veranderingen. Die kritische houding neemt niet weg dat men zich bewust is van de dreiging van toenemende bebouwing in de omgeving. Tegen die achtergrond staat men dan ook open voor de mogelijkheid om het gebied middels dit project een definitief groene bestemming te geven. De interesse voor een gedetailleerde uitwerking van het plan was groot, wat vooral bleek uit het feit dat zo'n 45 personen zich direct na afloop aanmeldden voor de eerste meedenkavond op 11 december 2007. Tijdens deze avond is in kleinere groepen gesproken over specifieke onderdelen van de plannen, waaronder de invulling van de noordrand en het recreatief concentratiepunt. Daarnaast is gesproken over 'communicatie en betrokkenheid'. Er was volop gelegenheid voor een ieder om concrete suggesties ter verbetering van de plannen naar voren te brengen. Op basis van de uitkomsten van deze meedenkavond is het Masterplan verder uitgewerkt. Tijdens een tweede meedenkavond op 11 maart 2008 heeft een terugkoppeling plaatsgevonden en is verder gediscussieerd. Opnieuw gaven hier zo'n 40 bewoners en betrokkenen acte de presence in een kritisch opbouwende sfeer. Op 21 april 2008 is een tweede algemene informatieavond gehouden, waarbij het Masterplan is toegelicht in de vorm en opzet waarin de Stuurgroep het graag zou voorleggen aan beide colleges van B&W (Rotterdam en Lansingerland). Op basis van een zorgvuldige afweging is het uiteindelijk het bestuur van beide gemeenten dat beslist over het plan. Het communicatietraject zoals dit in de vroege zomer van 2007 is ingezet, oogst over het algemeen waardering bij de betrokkenen. Met name de mogelijkheid om op een gedetailleerd niveau te kunnen 'meedenken' en concrete suggesties aan te kunnen dragen, wordt gewaardeerd. Van diverse kanten zijn geluiden te beluisteren dat men zich gehoord voelt in het plan in zijn huidige vorm. Een belangrijk teken aan de wand, wat echter wel pleit voor zorgvuldig verwachtingsmanagement. Met het communicatietraject gericht op draagvlak en dialoog geven we als projectorganisatie aan 'met een schone lei' te willen beginnen. Het is belangrijk om op de ingeslagen weg voort te gaan en de gewekte verwachtingen waar te maken. Daarvoor staan we als gemeenten en deelgemeente gezamenlijk aan de lat.
88
Masterplan Vlinderstrik Zuidpolder (Lansingerland) - Schiebroekse Polder (Rotterdam)
EIND CONCEPT
Mei 2008
COLOFON
Vastgesteld door het College van B&W van de gemeente Rotterdam (..............) Vastgesteld door het College van B&W van de gemeente Lansingerland (.............)
Het Masterplan Vlinderstrik is tot stand gekomen door samenwerking tussen: Gemeente Rotterdam (dS+V, OBR, deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek) Gemeente Lansingerland Stadsregio Rotterdam
Voorwoord
Natuur en recreatie als tegenwicht voor het drukke stadse
Doelstelling is om in de Vlinderstrik een aantrekkelijk
leven: het is de doelstelling van het programma ‘750 ha
natuur- en recreatiegebied te ontwikkelen, waarin de waar-
natuur en recreatie in Rijnmond’ van het Project
devolle elementen van het huidige weidelandschap, met
Mainportontwikkeling Rotterdam. Naast de aanleg van
name de openheid, behouden blijven. Fietsers en wande-
Maasvlakte 2 en de bijbehorende natuurcompensatie
laars vinden er straks gemakkelijk hun weg naar andere
wordt met dit omvangrijke project nadrukkelijk geïnves-
groene gebieden in de omgeving. In haar nieuwe vorm
teerd in de leefbaarheid van het Rijnmondgebied.
biedt de Vlinderstrik bovendien ruimte aan een klein aantal recreatieve voorzieningen. Door dit gebied een groen
Rotterdam en de omliggende gemeenten slaan met een
karakter te geven, ontstaat bovendien een aaneengesloten
scala aan nieuwbouwplannen de spreekwoordelijke vleu-
groengebied van enkele honderden hectares in de noord-
gels uit. De open ruimte komt hierdoor onder druk te
rand van Rotterdam: een waardevolle groene buffer tus-
staan. Dit geldt ook voor het gebied van de Schiebroekse
sen Rotterdam en Lansingerland en een belangrijke scha-
Polder en de Zuidpolder, tezamen de Vlinderstrik. Juist
kel tussen het regiopark Rottemeren en het regiopark
voor dit gebied geldt openheid bij uitstek als een van de
Midden-Delfland.
belangrijkste en meest waardevolle kenmerken. Naast toenemende bebouwing maakt ook infrastructuur hier aan-
Met respect voor de waardevolle openheid van het gebied
spraak op de kostbare ruimte. Met dit Masterplan presen-
krijgt groen met dit Masterplan een definitieve plek in de
teren de gemeenten Rotterdam en Lansingerland hun visie
Rotterdamse noordrand.
op dit gebied, vanuit een bewuste keuze voor groen.
L. Bolsius
N. Boedhoe
wethouder gemeente Rotterdam
wethouder gemeente Lansingerland
B. Cremers
J. Hermans-Vloedbeld
Portefeuillehouder
Portefeuillehouder Stadsregio Rotterdam
Deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek
5
6
Inhoudsopgave
Samenvatting
8
1. Inleiding
9
1.1 Aanleiding
9
1.2 Wat vooraf ging
9
1.3 Het plangebied
10
1.4 Het Masterplan Vlinderstrik
10
2. Waarom een masterplan?
12
2.1 De Vlinderstrik nu
12
2.2 Ontwikkelingen in de omgeving
13
2.3 De ambitie in een notendop
16
3. Uitgangspunten voor het masterplan
17
3.1 Het voorafgaande proces
17
3.2 Planologische kaders
17
3.3 Recreatie
18
3.4 Natuur
20
3.5 Aansluiting op omliggende plannen
22
3.6 Waterhuishouding en bodem
23
3.7 Milieu
24
3.8 Inpassing van (nieuwe) infrastructuur
27
3.9 Inpassing van huidige en nieuwe bebouwing
28
3.10 Hoeveelheid in te richten oppervlakte
29
3.11 Alle uitgangspunten op een rij
29
4. Masterplan
30
4.1 Het masterplan in hoofdlijnen
30
4.2 Centrale recreatieve verbinding
32
4.3 Zuidelijke zone
34
4.4 Noordelijke zone
40
5. Realisatie
43
5.1 Financiering
43
5.2 Beheer
43
5.3 Vervolgproces
43
5.4 Fasering
44
6. Communicatie en participatie
45
Bijlagen I. Plankaart
47 (achterin bijgevoegd)
61
II. Afkortingenlijst
47
III. Samenstelling Stuurgroep Vlinderstrik
47
IV. Verslagen informatie- en meedenkavonden Vlinderstrik
48
V. Huidige bestemmingsplannen
59
7
Samenvatting
De gemeenten Rotterdam en Lansingerland willen de
In het ontwerp is de doorgaande recreatieve fietsverbin-
Schiebroekse en Zuidpolder omvormen tot een aantrekke-
ding van west naar oost leidend. Deze verbinding zorgt
lijk natuur- en recreatiegebied. Vanwege hun gezamenlijke
voor een makkelijke oriëntatie voor de recreant in een
vorm staan de beide polders bekend als de “Vlinderstrik”.
gebied dat doorsneden wordt door infrastructuur. De reeds
De keuze om dit gebied in te richten als natuur- en recrea-
gebouwde onderdoorgangen onder de infrastructuur bepa-
tiegebied komt voort uit het Project Mainport Rotterdam
len de loop van deze centrale recreatieve verbinding.
(PMR). De dubbele doelstelling van PMR beoogt zowel
Naast een fietsverbinding bestaat deze ook uit een parallel
een versterking van de positie van de Mainport Rotterdam
lopende wandelverbinding. De centrale recreatieve verbin-
als een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving
ding loopt langs het recreatief concentratiepunt met enkele
in het Rijnmondgebied. Ten behoeve van de tweede doel-
gebouwde voorzieningen. De centrale verbinding vormt
stelling wordt onder meer 750 hectare nieuw natuur- en
een duidelijke scheiding tussen twee deelgebieden met
recreatiegebied aangelegd in Rijnmond. Naast de PMR-
een eigen karakter en functie: een noordelijke zone en een
opgave om 100 hectare in de Vlinderstrik in te richten
zuidelijke zone. Aansluitend aan de lintbebouwing langs de
heeft de Stuurgroep Vlinderstrik besloten ook de resteren-
Rodenrijseweg behoudt de noordelijke zone een open
de 40 hectare in de planvorming op te nemen. Dit master-
karakter met een recreatieve functie. De zuidelijke zone
plan is een belangrijke stap in de planvorming en geeft de
biedt ruimte voor de ecologische verbindingzone met een
hoofdlijnen van de toekomstige inrichting aan voor de
meer natuurlijk karakter. Zolang het tracé van de toekom-
140 hectare natuur- en recreatiegebied.
stige rijksweg A13/16 nog niet is vastgesteld, blijft de inrichting van de zuidelijke zone aan de zuidkant flexibel.
De Schiebroekse en Zuidpolder zijn tot nu toe gevrijwaard
Wanneer blijkt dat de A13/16 niet de volledige ruimtereser-
van stedelijke ontwikkelingen. Het gebied heeft lang gefun-
vering nodig heeft, kan de inrichting naar het zuiden
geerd als open gebied tussen verschillende stedelijke ker-
uitgebreid worden.
nen. Door het plangebied in te richten als natuur- en recreatiegebied vormt het de verbindende schakel in oost-
Het masterplan is tijdens een aantal communicatiemomen-
west richting tussen grote natuur- en recreatiegebieden als
ten gepresenteerd en besproken, waarbij omwonenden en
Midden-Delfland en de Rottemeren. Dit resulteert in een
belanghebbenden actief hebben meegedacht met een
omvangrijke groene zone die goed verbonden is met het
groot aantal waardevolle suggesties als resultaat. Deze
stedelijk netwerk. Daarnaast vormt het voor inwoners van
zijn meegenomen in dit masterplan.
omliggende gebieden een belangrijke entree tot de regionale groenstructuur. De aanwezigheid van de Randstad-
Voor de uitvoering van het plan is geld beschikbaar vanuit
Rail-halte Rodenrijs in de Vlinderstrik is belangrijk in deze
PMR en de verschillende overheden. Na vaststelling van
entreefunctie.
dit masterplan volgt actualisatie van de vigerende bestemmingsplannen binnen het plangebied tot één nieuw inter-
De uitgangspunten voor de inrichting zijn op hoofdlijnen
gemeentelijk bestemmingsplan. Een tweede belangrijke
vastgelegd in de Planologische Kernbeslissing (PKB) PMR
vervolgstap bestaat uit de keuze voor een toekomstige
en andere beleidsdocumenten. Deze uitgangspunten zijn
beheerder voor het gebied. Na vaststelling van het
in dit masterplan meegenomen in het ontwerp, waarin door
bestemmingsplan medio 2010 kan worden gestart met de
de Stuurgroep Vlinderstrik verdere keuzes zijn gemaakt
uitvoering.
voor de inrichting. In het ontwerp is rekening gehouden met reeds gerealiseerde onderdoorgangen voor natuur en recreatie en inpassing van de ZoRo-busbaan en de reserveringszone voor de A13/16. De bestaande lintbebouwing langs de Rodenrijseweg en Wildersekade blijft behouden, even als de bebouwing langs de Zwarteweg. Nabij de Randstadrail-halte Rodenrijs wordt ruimte geboden aan gebouwde recreatieve voorzieningen.
8
Hoofdstuk 1 - Inleiding
De gemeenten Rotterdam en Lansingerland willen de
de toekomst te garanderen wordt de Tweede Maasvlakte
Schiebroekse en Zuidpolder omvormen tot een aantrekke-
aangelegd. Ten behoeve van de tweede doelstelling wordt
lijke natuur- en recreatiegebied. Vanwege hun gezamenlij-
750 hectare nieuwe natuur- en recreatie aangelegd in de
ke vorm staan de beide polders bekend als de
regio Rijnmond. De 750 hectare natuur- en recreatiege-
“Vlinderstrik”. Dit masterplan is een belangrijke stap in de
bied zijn verdeeld over Midden-IJsselmonde (circa 600 ha)
planvorming en geeft de hoofdlijnen van de toekomstige
en een tweetal gebieden in de noordflank van Rotterdam;
inrichting aan.
de Zuid- en Schiebroekse Polder (circa 100 ha) en de Schiezone (circa 50 ha). Daarnaast komt er over de A15
1.1 Aanleiding
een fietsbrug in de vorm van een groene verbinding.
De keuze om de Schiebroekse en Zuidpolder in te richten
1.2 Wat vooraf ging
tot natuur- en recreatiegebied komt voort uit het Project Mainport Rotterdam (PMR). De dubbele doelstelling van
Voor de besluitvorming over PMR is de procedure van de
PMR beoogt:
Planologische Kernbeslissing uit de Wet op de Ruimtelijke
• Versterking van de positie van de Mainport Rotterdam
Ordening gevolgd. Tijdens de PKB-procedure zijn de
• Het verbeteren van de kwaliteit van de leefomgeving in
gemeenten Rotterdam en Berkel en Rodenrijs in 2002
het Rijnmondgebied.
begonnen met de ruimtelijke planvorming. Met de doelstel-
De PKB van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam
lingen en uitgangspunten uit de PKB en andere beleids-
(PMR) stelt een pakket maatregelen voor om deze dubbe-
matige randvoorwaarden als vertrekpunt, is een
le doelstelling te realiseren. Om de havenontwikkeling in
Verkenningennota opgesteld. De ontwikkelingsmogelijkhe-
750 ha nieuw natuur- en recreatiegebied
9
den zijn gevisualiseerd in drie schetsen, die in december
De gebieden die het plangebied omringen - Midden-
2002 in een brochure aan omwonenden zijn voorgelegd tij-
Delfland, Berkel en Rodenrijs, Bergschenhoek, het
dens een 'Meedenkavond'.
Rottemerengebied en Rotterdam-Noord - maken geen deel uit van het project Vlinderstrik, maar de onderlinge
Op basis van de Verkenningennota en de reacties op de
ruimtelijke relaties worden wel bij de planvorming betrok-
Meedenkavond, zijn de uitgangspunten verder aange-
ken. Doordat deze gebieden betrokken worden bij het pro-
scherpt en bestuurlijk vastgesteld (Bestuurlijke Uitgangs-
ject Vlinderstrik, kan het gebied goed ingebed worden in
punten Schiebroekse Polder en Zuidpolder, juni 2003)
haar ruimtelijke omgeving.
inclusief uitspraken over planning, fasering en participatie. Binnen PMR is door de verschillende partijen een uitwer-
1.4 Het masterplan Vlinderstrik
kingsovereenkomst (UWO) opgesteld waarin de nadere afspraken zijn vastgelegd over de uitvoering van de pro-
Dit masterplan is een vervolg op de “Verkenningennota
jecten. De UWO is in september 2005 door de verschillen-
inrichting Zuid- en Schiebroekse Polder” (november 2002)
de partijen ondertekend en in 2005 vastgesteld door de
en de “Bestuurlijke Uitgangspunten Schiebroekse Polder
Tweede Kamer. In de UWO is vastgelegd dat de gemeen-
en Zuidpolder” (juni 2003).
te Rotterdam trekker is van de planvorming en uitvoering
Het onbebouwde gedeelte van de Zuid- en Schiebroekse
van het masterplan in samenwerking met de gemeente
Polder is ca. 140 hectare groot. De stuurgroep Vlinderstrik
Lansingerland.
heeft in januari 2007 de ambitie uitgesproken om naast de 100 hectare uit PMR ook de resterende 40 hectare in te
1.3 Het plangebied
richten, waarmee 140 hectare natuur- en recreatiegebied ontstaat.
Het plangebied Vlinderstrik bestaat uit de Zuidpolder in de
Het Masterplan Vlinderstrik legt de hoofdstructuur vast en
gemeente Lansingerland en de Schiebroekse Polder in de
beschrijft de uitgangspunten en randvoorwaarden voor de
gemeente Rotterdam. De twee polders zijn ruimtelijk van
ontwikkelingen van de polders als geheel, waaronder ca.
elkaar gescheiden door RandstadRail en het
140 hectare natuur- en recreatiegebied. Het vormt de
Spoorhavengebied, waar nu kantoren ontwikkeld worden.
basis voor de bestemmingsplannen en inrichtingsplannen.
Het plangebied van de Vlinderstrik wordt begrensd door de
Het masterplan is tot stand gekomen in overleg met ver-
Rodenrijseweg aan de noordkant, de Wildersekade aan de
schillende partijen. Dit zijn de ambtelijke vertegenwoordi-
oostkant, de reserveringszone voor de toekomstige A13/16
gers van de gemeenten Rotterdam en Lansingerland,
ten noorden van de Doenkade aan de zuidzijde. De Oude
deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek, stadsregio
Bovendijk is de westgrens van het plangebied.
Rotterdam. In overleg met de bovenlokale partijen, de pro-
Ligging plangebied
10
vincie Zuid-Holland en de hoogheemraadschappen van Delfland en Schieland en de Krimpenerwaard. En de projectorganisaties van omliggende plannen, N471, RandstadRail, Wilderszijde, Verbreding Doenkade (N209), A13/16, Schieveen en HSL. Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt stilgestaan waarom een natuur- en recreatiegebied in de Zuid- en Schiebroekse Polder nodig is. Vervolgens zijn in het hoofdstuk 3 zijn de inhoudelijke uitgangspunten naar aanleiding van de verschillende bestuurlijke besluiten weergegeven. Hoofdstuk 4 bevat het plan en geeft aan wat nodig is om tot een natuur- en recreatiegebied te omen. Hoofdstuk 5 geeft aan wat belangrijk is voor de uitvoering en beheer van het gebied. Ten slotte geeft hoofdstuk 6 welke manier over het plan is gecommuniceerd.
11
Hoofdstuk 2 - Waarom een masterplan?
Dit hoofdstuk geeft aan waarom inrichting van het gebied
Huidige functies en bebouwing
Vlinderstrik tot natuur- en recreatiegebied nodig is.
De woonbebouwing in het plangebied ligt met name geconcentreerd in de lintbebouwing langs de
2.1 De Vlinderstrik nu
Rodenrijseweg. Het grondgebruik in het gebied is in de twee polders verschillend. In de Zuidpolder ziet men langs
Het landschappelijk kader
de Rodenrijseweg hoofdzakelijk woonkavels. Achter en
Het plangebied is gelegen in een cultuurlandschap van
tussen de woonkavels liggen weilanden, enkele glastuin-
veenpolders en droogmakerijen. De ontginningsvormen
bouwbedrijven en nutstuinen. Verspreid langs
kenmerken zich door rationele fijnmazige verkavelingspa-
Rodenrijseweg is sprake van enige economische bedrijvig-
tronen. De Zuid- en Schiebroekse Polder bestaan op dit
heid zoals detailhandel aan huis. Het transportbedrijf aan
moment voor het grootste deel uit weilanden, afgewisseld
de Rodenrijseweg 463 vormt door zijn grootte een uitzon-
met sloten. Een aantal percelen is in gebruik als weiland
dering op de relatieve kleinschaligheid. In de Schiebroekse
en een gedeelte is bebouwd met kassen. Op de histori-
Polder bevinden zich langs Rodenrijseweg voornamelijk
sche kaart uit 1850 is nog goed de landscheiding te zien,
woonkavels. Daarnaast bevindt zich een aantal bedrijven-
de fysieke en bestuurlijke grens tussen het
locaties in de Schiebroekse Polder, zoals een garagebe-
Hoogheemraadschap van Delfland en het
drijf. In de Schiebroekse Polder zelf staan enkele wonin-
Hoogheemraadschap Schieland. In het huidige landschap
gen langs de Zwarteweg en wordt gedomineerd door wei-
is de landscheiding nog maar op een aantal plekken in de
degebied, deels behorend bij een melkveebedrijf. Langs
Schiebroekse Polder herkenbaar. De Landscheiding volgt
de Wildersekade is bebouwing in de vorm van woningen
eerst de weg (Landscheiding) die parallel loopt aan het
en zijn grote kassencomplexen waar zich tevens een cara-
spoor, buigt dan af naar het oosten en volgt daarna de
vanstalling bevindt.
loop van het fietspad dat in het noordoosten van de Schiebroekse Polder loopt. Langs de Rodenrijseweg is lintbebouwing. Verder zijn de hoogteverschillen tussen de omliggende dijken en de lintbebouwing aan de ene kant en de weidegronden aan de andere kant, kenmerkend voor het gebied. Het landschap van de Vlinderstrik wordt gekenmerkt door een aantal historische lijnen (de kades, de linten en de Landscheiding). Naast de historische lijnen, zijn de HSL, de N471 en RandstadRail duidelijk zichtbare infrastructurele lijnen in het gebied.
Autoweg Landscheiding met rechts kantoren Spoorhaven
Historische kaart uit 1850 (met daarop de huidige topografische kaart in grijs geprojecteerd) Bebouwing Rodenrijseweg
12
Huidige situatie (2007)
In de omgeving van de Randstadrail-halte Rodenrijs ligt
2.2 Ontwikkelingen in de omgeving
bedrijvenpark Spoorhaven. Dit is een relatief kleinschalig bedrijvenpark gelegen tegen het station.
Druk op de open ruimte Het plangebied ligt ingeklemd tussen de sterk in ontwikkeling zijnde stedelijke gebieden. De afgelopen jaren zijn met name in Berkel en Bergschenhoek veel nieuwe woningen (VINEX-wijken o.a. Westpolder/Meerpolder) gebouwd. Recentelijk is het tracé van de Hogesnelheidslijn (HSL) aangelegd in de Schiebroekse Polder en is in de Zuidpolder het tracé van de provinciale weg N471 voltooid. In de Schiebroekse Polder is een tracé voor de busverbinding tussen Zoetermeer en Rodenrijs gepland. Het is duidelijk dat de onbebouwde ruimte onder druk staat. Door de Universiteit van Wageningen is onderzocht wat er in de Vlinderstrik zou gebeuren als er geen plan voor een
Wildersekade
natuur- en recreatiegebied wordt ontwikkeld. In deze zogenaamde autonome ontwikkeling- waarbij geen enkel plan voor het gebied wordt ontwikkeld - is er geen groei te verwachten van de melkvee- en glastuinbouwsector in de Vlinderstrik. In een autonoom scenario komt voor de melkveebedrijven in het gebied te weinig grond vrij om de benodigde schaalvergroting te realiseren. De glastuinbouwbedrijven in het gebied hebben een relatief gunstige structuur, maar de verwachting is dat in een autonoom scenario de kans groot is dat de kassen op de lange termijn moeten wijken voor (nog niet geplande) woningbouw 1.
1
LEI Wageningen UR, 2006, pp. 13-14
Oude Bovendijk
13
1990
2000
2010
De open groene ruimte (paars) in de gemeente Lansingerland
Aan alle kanten van het plangebied zijn nieuwe ontwikke-
Groene recreatieve mogelijkheden zijn van belang als
lingen gepland: ten noorden van het plangebied is het
tegenhanger van het drukke stedelijke leven. Een sterke
nieuwe bedrijventerrein Oudeland in ontwikkeling, direct
recreatieve groenstructuur in en om de stad draagt bij aan
ten oosten van het plangebied komt de nieuwe woonwijk
de gewenste identiteit van de Rotterdamse regio als
Wilderszijde, aan de zuidzijde is een reserveringszone
gebied met een hoog kwaliteitsniveau: niet alleen om te
voor de snelweg A13/16 en aan de westzijde is het natuur-
werken, maar ook om de vrijetijd op een kwalitatief hoog-
en businesspark Schieveen gepland.
waardige manier door te brengen met een ruim aanbod aan keuzemogelijkheden. Bovendien draagt recreatief
Behoefte aan recreatiemogelijkheden
groen bij aan het investeringsklimaat van de stad.
De druk op de groene - grotendeels agrarische - ruimte in de regio Rotterdam is hoog, om in de behoefte aan wonin-
De Vlinderstrik bevindt zich vanuit recreatief oogpunt op
gen, bedrijventerreinen enzovoorts te voorzien. Dit terwijl,
een scharnierpunt in de regionale groenstructuur. Het
volgens de Raad voor het Landelijk gebied “in grote delen
vormt de verbindende schakel in oost-westrichting tussen
van het land, met name in het sterk verstedelijkte westen
de grote recreatiegebieden in Midden-Delfland en de
de bevolking het ontbreken van bos en natuur als een
Rottemeren. Door het gebied lopen nu twee noord-zuid
groot gemis voelt”
2.
Ontwikkelingen in de omgeving 2
14
Ontspannen in het groen, p. 6
fietsroutes (langs de Randstadrail en langs de N471) en
Het advies van de Gebiedscommissie Oude Leede van
een route door het gebied is gepland. In Berkel en
april 2000 is meegenomen in de 'Bestuurlijke
Rodenrijs en Bergschenhoek wordt de komende jaren een
Uitgangspunten Schiebroekse Polder en Zuidpolder' van
groot aantal VINEX-woningen gebouwd waardoor hier de
mei 2003 (vastgesteld door de stuurgroep Vlinderstrik),
bevolkingsomvang bijna verdubbelt naar 55.000 inwoners.
waarbij wat betreft recreatie het volgende wordt gesteld:
In 2015 zal de Vlinderstrik voor ongeveer 100.000 bewo-
“Het gebied krijgt een regionale recreatieve functie. In
ners binnen drie kilometer bereikbaar zijn.
hoofdzaak zal het gebied een functie hebben als door-
Uit onderzoek blijkt
3
dat het belangrijkste motief van
gangsgebied in de regionale groenstructuur voor onder
recreanten (in de Rotterdamse regio) nog steeds het spor-
andere fietsers, wandelaars en skaters. Daarnaast zal het
tieve-recreatieve element is: wandelen, fietsen, varen, ter-
gebied eveneens als uitloopgebied moeten kunnen functio-
wijl daarnaast een groot belang wordt gehecht aan land-
neren voor de directe omgeving.”
4
schaps- en natuurbeleving.
De Vlinderstrik als scharnierpunt van recreatieve routes
Schakel tussen natuurgebieden in Midden-Delfland en Rottermeren 3
COS, 2000
4
Nota van uitgangspunten, p. 3 (2003)
De Vlinderstrik wordt een blijvend groen gebied tussen Rotterdam en Lansingerland
Verbinden van natuurgebieden In de omgeving van de Zuid- en Schiebroekse Polder ligt een aantal waardevolle natuur-, weide- en groengebieden. Aan de westkant zijn dit Polder Schieveen, het oude landgoedbos De Tempel en de Ackerdijkse Plassen. Verder naar het westen ligt Midden-Delfland, met onder andere de Vlietlanden en de Aalkeetbuitenpolder. Aan de oostkant liggen Park de Polder, het Hoekse Park, het Lage en Hoge Bergse Bos - met naast bos, ook plassen, graslanden en moerassen - de Zevenhuizerplas, de Rottemeren en de Bleiswijkse Zoom. Hoewel de Rottemeren primair voor recreatie bedoeld zijn, zijn hier ook natuurwaarden aanwezig. In totaal zijn hier vele honderden hectares aaneengesloten groengebied.
2.3 De ambitie in een notendop De Zuid- en Schiebroekse Polder zijn tot nu toe gevrijwaard van stedelijke ontwikkelingen. Het heeft al lang de rol van open gebied tussen de verschillende stedelijke kernen. Door het plangebied in te richten als natuur- en recreatiegebied vormt het de verbindende schakel in oostwest richting tussen de grote natuur- en recreatiegebieden Midden-Delfland en de Rottemeren. Dit resulteert in een groen gebied dat goed verbonden is met het stedelijk netwerk. Daarnaast vormt het voor de stedeling een belangrijke entree tot de regionale groenstructuur. De aanwezigheid van de RandstadRail-halte is belangrijk in deze entreefunctie. Het gebied is niet zozeer een verblijfsgebied, maar vooral een doorgangsgebied en een belangrijke groene entree. Ook fungeren de groengebieden tezamen als groene buffer tussen de gemeenten Rotterdam en Lansingerland.
16
Hoofdstuk 3 - Uitgangspunten voor het masterplan
Om tot dit masterplan te komen zijn al verschillende stap-
3.2 Planologische kaders
pen gezet waarin overheden keuzes hebben gemaakt die van belang zijn voor de inrichting van de Vlinderstrik. Deze
In verschillende documenten van rijk, provincie en stadsre-
uitgangspunten zijn vastgelegd in planologische kaders en
gio zijn de planologische kaders voor de Vlinderstrik aan-
besluiten van de Stuurgroep Vlinderstrik. Daarnaast gel-
gegeven.
den randvoorwaarden vanuit waterhuishouding en milieu die van invloed zijn op de inrichting. In dit hoofdstuk wor-
Nationale kaders
den deze uitgangspunten aangegeven.
Door het rijk is de Planologische Kernbeslissing (PKB) voor het project Mainport Rotterdam opgesteld waarin de
3.1 Het voorafgaande proces
randvoorwaarden zijn aangegeven voor de ontwikkeling van de PMR-projecten Landaanwinning (Maasvlakte 2),
Het proces om tot dit masterplan te komen is in 2001
750 hectare natuur- en recreatiegebied en Bestaand
gestart. De eerste ideeën voor de inrichting van het gebied
Rotterdams Gebied.
zijn in 2002 in een meedenkavond aan betrokkenen voor-
Voor de ontwikkeling van de Vlinderstrik zijn de volgende
gelegd. Parallel aan dit traject liep de procedure voor de
randvoorwaarden aangegeven in de Beslissing van
planologische kernbeslissing (PKB) voor het Project
wezenlijk belang 23: “In de Schiebroekse en de Zuidpolder
Mainport. Vanwege bezwaren is de PKB in 2003 door de
zal een openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied
Raad van State op een aantal onderdelen vernietigd.
met een oppervlakte van circa 100 hectare worden gereali-
Vanwege het herstel van de PKB en onduidelijkheid over
seerd”.
financiering is de planvorming voor de Vlinderstrik in 2003 stilgelegd. Nadat in 2005 financieringsafspraken tussen de
In de PKB staat de onderstaande kaart waarin de grenzen
PMR-partners zijn vastgelegd en in 2006 de herstelde
van het plangebied zijn weergegeven. Dit gebied is ca.
PKB door de Tweede Kamer is vastgesteld is in 2006 de
160 hectare groot en binnen deze grenzen moet de opga-
planvorming voor de Vlinderstrik weer opgepakt.
ve van 100 hectare nieuw natuur- en recreatiegebied gerealiseerd worden.
Plangebied volgens de planologische kernbeslissing
17
Uitsnede RR2020
De PKB is in eerste instantie in 2003 vastgesteld door de
3. De infrastructurele barrières die gevormd worden door
Tweede Kamer. Deze PKB had de status van PKB+ waar-
de N471, de HSL en RandstadRail zullen worden inge-
door de ruimtelijke invulling direct op een lager schaalni-
past.
veau rechtskracht had. Vanwege bezwaren is de directe doorwerking van de PKB in bestemmingsplannen door de
Regionale kaders
Raad van State vernietigd. De herstelde PKB is in 2006
De ruimtelijke kaders voor de Vlinderstrik als recreatieve
door de Tweede kamer vastgesteld. Deze PKB geeft wel
schakel en ecologische verbindingszone zijn planologisch
de randvoorwaarden voor de ruimtelijke invulling aan, de
vastgelegd in het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020
ruimtelijke afweging en juridische verankering vindt plaats
(RR2020). In dit vigerend streekplan en regionaal struc-
in het bestemmingsplan.
tuurplan is het plangebied aangegeven als “te ontwikkelen openluchtrecreatie en stedelijk groen” en is de ecologische
In 2005 is een Uitwerkingsovereenkomst (UWO) door de
verbindingszone globaal aangegeven.
PMR-partijen ondertekend, waarin onder andere financie-
Naast de vastgelegde planologische kaders zijn er vanuit
ringsafspraken zijn vastgelegd. Voor de Vlinderstrik het
de verschillende beleidsthema's die van invloed zijn op dit
volgende toetsingskader is aangegeven:
masterplan.
1. Het gebied zal worden ingericht als een recreatief uitloopgebied: het betreft een gebied dat vanuit het aanlig-
3.3 Recreatie
gende stedelijk gebied bereikbaar is (aansluitende infrastructuur) en met functies die aansluiten bij de stedelijke
In het Regionaal Groenblauw Structuurplan 2 (RGSP2)
behoeften zoals sporten, wandelen en dagrecreatie. Het
(2005) van de Stadsregio Rotterdam en de provincie Zuid-
gebied zal als hoofdfunctie natuur en recreatie hebben,
Holland is het belang van de Vlinderstrik aangegeven als
maar daarbinnen zijn andere functies - zoals agrarische
schakel in de groenstructuur tussen Midden-Delfland en
bedrijvigheid en bestaande bebouwing, transport, infra-
Rottemeren. In het RGSP2 maakt de Vlinderstrik onderdeel
structuur en waterkering - mogelijk. De functie staat los
uit van de groenzone Noordrand, dit een de groene schakel
van de eigendomssituatie.
tussen het regiopark Delfland en het regiopark Rottemeren.
2. Het gebied zal worden ingericht als ecologische verbin-
Bij de Randstadrailhalte Rodenrijs staat de mogelijkheid
dingszone tussen het Rottemerengebied en de
voor een recreatief concentratiepunt aangegeven.
Groenblauwe Slinger.
De ambities uit RGSP2 zijn overgenomen in het RR2020.
18
De Vlinderstrik is een schakel tussen regiopark Delfland en regiopark Rottemeren
De Vlinderstrik is een belangrijke schakel voor fietsverbindingen vanuit Rotterdam en Berkel
19
Ook in de Stadsvisie van de gemeente Rotterdam vervult
gewijzigd. Het zuidelijk deel van de Zuidpolder is een wei-
de Vlinderstrik een belangrijke rol om de regioparken rond
devogelgebied voor de kievit, scholekster, grutto en ture-
de stad voor recreanten bereikbaar te maken.
luur (RBOI, 1998). Gegevens over overwinterende vogels
De toegankelijkheid van beide polders voor recreanten is
ontbreken; dit wijst erop dat de betekenis wat dit betreft
op dit moment zeer beperkt. Wel liggen er fietspaden
gering is. Op bescheiden schaal gebruiken vleermuizen
langs de RandstadRail (aan beide zijden), langs de
(gewone en ruige dwergvleermuis 5) het gebied langs de
Landscheiding en langs de N471. Deze worden vooral
randen en langs RandstadRail als jachtgebied, met name
gebruikt voor woon-werk- en woon-schoolverkeer en in
aan de randen langs opgaande beplanting en bebouwings-
mindere mate voor recreatief fietsen. In het fietsplan 2001
linten. In 1995 bleek er een kraamkolonie van de gewone
en het nieuwe fietsplan 2008 van de provincie Zuid-
dwergvleermuis in het westelijk deel van Rodenrijs te
Holland is een nieuwe fietsverbinding aangegeven van
bestaan (Van Dalen, 1995). Er is geen recentere inventari-
west naar oost in de Vlinderstrik als onderdeel van de pro-
satie gedaan en er zijn geen gegevens over eventuele bij-
vinciale fietsroute nummer F269 die aansluit op Schieveen
zondere plantensoorten.
en de Boterdorpse Polder. Veel planten- en diersoorten zijn voor hun voortbestaan in Naast de regionale functie als recreatieve schakel tussen
een bepaalde regio afhankelijk van regelmatige uitwisse-
Midden-Delfland en Rottemeren heeft de Vlinderstrik ook
ling van individuen met naburige regio's. Wanneer een
een recreatieve functie voor bewoners rond het gebied.
soort in een regio sterk afneemt of zelfs uitsterft - wat van
Voor de bewoners van het lint langs de Rodenrijse weg,
nature kan gebeuren - kan de populatie zich herstellen
maar ook voor de nieuwe bewoners van Wilderzijde om
door vestiging vanuit de omgeving. Regelmatige uitwisse-
een ommetje te maken. In eerdere fasen van de planvor-
ling voorkomt dat een soort genetisch 'verarmt' als gevolg
ming is door omwonenden aangegeven dat de inrichting
van inteelt. Ook de nieuwe vestiging van soorten waarvan
moet aansluiten bij het huidige open karakter van gebied.
het verspreidingsgebied verschuift (bijvoorbeeld onder
Door de Stuurgroep Vlinderstrik is dit uitgangspunt overge-
invloed van klimaatveranderingen) is afhankelijk van de
nomen.
verspreidingsmogelijkheden van individuele plantenzaden of dieren. Sommige soorten zijn daarbij sterk afhankelijk
3.4 Natuur
van de mogelijkheden die het landschap hen biedt. Grond- en watergebonden dieren kunnen zich alleen naar
In de huidige situatie zijn de vegetatie en flora van gras-
andere of nieuwe geschikte leefgebieden verplaatsen als
landpercelen, sloten en slootkanten matig tot slecht ont-
het tussenliggende gebied aan bepaalde eisen voldoet.
wikkeld in de Zuid- en Schiebroekse Polder. Waarschijnlijk
Vaak vormen doorgaande waterpartijen, structuurrijke
wordt dit veroorzaakt door de hoge voedselrijkdom (Dienst
oevers en houtwallen (of vergelijkbare landschapselemen-
Ruimte en Groen, 1993). De basisgegevens uit het rapport
ten) letterlijk de ecologische infrastructuur waarlangs die-
van de Dienst Ruimte en Groen zijn niet zeer recent, maar
ren zich door het landschap bewegen. Een fysieke barriè-
er is geen reden aan te nemen dat de situatie sindsdien is
re, zoals een drukke weg op een hoog talud, kan daarbij
20
5
Deze soorten zijn volgens de Flora & Faunawet zwaar beschermde soorten
een onneembaar obstakel zijn. Hiervoor kan een 'fauna-
te brengen kunnen de hoofdboomsoorten worden aange-
passage een goede oplossing bieden.
plant. Bij de inrichting moet aan de buitenzijde van de bos-
Andere soorten, zoals planten met 'zware' zaden en vlie-
strook genoeg ruimte gelaten worden voor struweelvor-
gende insecten (bijvoorbeeld vlinders en libellen), kunnen
ming en een grazige en/of ruige rand (de mantel- en
zich slechts over kleinere afstanden door lucht en wind
zoomvegetatie). In de Zuidpolder en Schiebroekse Polder
verspreiden; afhankelijk van de soort enkele tientallen
is voor aanleg van brede plas-dras-bermen, verlaging van
meters tot enkele kilometers. Deze soorten kunnen zich
het maaiveld of peilverhoging noodzakelijk. In alle deelge-
alleen over grote afstanden verplaatsen als zich op regel-
bieden van de gehele ecologische verbindingszone num-
matige afstanden (kleine) biotopen bevinden, die geschikt
mer 32 zijn de verschillende natuurdoeltypen aanwezig of
zijn als voortplantingsgebied. De volgende generatie kan
worden deze gerealiseerd, waarbij ieder gebied een eigen
zich vervolgens van daaruit naar het volgende geschikte
karakteristiek zal behouden.
gebied begeven, tot een groter leefgebied is bereikt. Een dergelijke reeks van kleine, voor voortplanting geschikte
De doelsoorten en inrichtingseisen zijn uitgewerkt in het
biotopen worden wel 'stapstenen' genoemd.
Interim-advies van de Gebiedscommissie Oude Leede
Een natuurdoeltype is een gewenst ecosysteem dat ont-
(2000). In dit advies worden uitgangspunten gegeven voor
wikkeld kan worden op basis van abiotische (niet levende)
de maten van de ecologische verbinding, de landschappe-
en biotische (levende) kenmerken van een gebied. Op
lijke geleding en de cultuurhistorische waarden van het
hoofdlijnen zijn de aanwezigheid en het oppervlak van een
gebied. In het advies zijn voor de ecologische verbindings-
natuurdoeltype in een gebied van invloed op het voorko-
zone de volgende inrichtingseisen genoemd:
men van de gewenste soorten. In en rond het stedelijk
• Minimaal 70 meter brede zone zonder recreatieve voor-
gebied kan daaraan de menselijke invloed worden toegevoegd. Geluid, licht, betreding door recreatief gebruik, betreding door huisdieren (huisdieren) alsmede versnippering door infrastructuur zijn ook zeer belangrijke factoren
zieningen • Bij kruisingen met infrastructuur een doorgaande watergang van minimaal 5 m met een vrije hoogte van 1 meter met aan weerszijde een 0,5 m brede landstrook.
voor het al dan niet voorkomen van een bepaalde soort.
• Aan weerszijde met kruisingen van infrastructuur een
In het Beleidsplan Natuur en Landschap (1991) heeft de
In het advies is verder aangegeven dat de streefbreedte
provincie Zuid-Holland de ecologische verbindingszones
voor de hele Vlinderstrik (recreatie en natuur) met groene
aangegeven die van belang zijn voor de provincie. In de
functies 400 meter is, met een kern met een streefbreedte
het rapport Ecologische verbindingen in Zuid-Holland
van 150 meter, minimaal 100 meter met voldoende ruimte
(1996) zijn streefbeelden en aanknopingspunten voor de
voor een goede recreatieve en ecologische verbinding tus-
inrichting en beheer van de verbindingszones aangege-
sen Schieveen en Rottemeren.
aantrekkelijk biotoop van minimaal 0,5 ha.
ven. De ecologische verbindingszone in de Vlinderstrik is onderdeel van de ecologische verbindingszone tussen de
De directe omgeving van de Vlinderstrik bestaat westelijk
Ackerdijkse Plassen naar het Rottemerengebied (nummer
uit landbouw en natuurgebied waaronder de Polder
32). Het type verbinding is een zone met bos- en moeras-
Schieveen en de Ackerdijkse Plassen en oostelijk uit meer
elementen (stapstenen) die geschikt is voor kritische dier-
stedelijke en recreatiegebieden waaronder het Lage en
soorten. Dit zijn de Grootoorvleermuis, Watervleermuis,
Hoge Bergse Bos en het Schiebroekse park. De aanwezi-
Bunzing, Hermelijn, Wezel, Gehakkelde Aurelia,
ge infrastructuur, evenals de variatie in waterpeilen, in
Landkaartje en Houtpantserjuffer. Om bosvorming op gang
deze gebieden vormen fysieke barrières voor een doorlo-
Ecologische verbindingszone nummer 32 (Ecologische verbindingszones in Zuid-Holland, 1998)
21
pende ecologische verbinding door de Vlinderstrik. Ook de
gebied dat binnen de 35Ke-zone ligt, wordt ingericht als
omliggende kerngebieden verschillen in karakter en in
groengebied met een landschappelijke, ecologische en
natuurdoeltypen; westelijk moeras, natuurplassen, natuur-
recreatieve functie. Dit Park de Polder vormt ook de scha-
lijke oevers en natte bosgebieden en oostelijk droog park-
kel in de ecologische en recreatieve verbinding tussen de
bos en plantsoen en recreatieplassen. Hierdoor is de
Vlinderstrik en het Lage en Hoge Bergse Bos. In aanslui-
Vlinderstrik een overgangszone van het natte, open karak-
ting op de fietsverbinding door de Vlinderstrik wordt een
ter van Schieveen naar het meer gesloten en bosrijke
fietsroute aangelegd naar het centrum van
karakter van de Rottemeren.
Bergschenhoek.
3.5 Aansluiting op omliggende plannen
Ook het in ontwikkeling zijnde Landscheidingspark sluit direct aan op de Vlinderstrik. Dit park is 72 ha groot met
De planontwikkeling van een aantal gebieden in de directe
een lengte van 3,5 km en een breedte van 108-340 meter.
omgeving heeft invloed op de ontwikkeling van de
Het strekt zich uit vanaf de Wildersekade tot aan de grens
Vlinderstrik. Direct grenzend aan de Vlinderstrik ligt aan de
met Bleiswijk, aan de oostzijde begrensd door de HSL en
westzijde Polder Schieveen en aan de oostzijde de
ZoRo-bus en aan de westzijde door de landscheiding en
Boterdorpse Polder. De ecologische en recreatieve verbin-
de nieuwe woonwijk Rodenrijse Zoom. Het wordt een
dingen in de Vlinderstrik moeten doorlopen in beide
groene verbinding met de Vlinderstrik en een doorzetting
genoemde polders.
van het fietspad over de landscheiding. Langs de HSL wordt een markant vormgegeven grondwal voorgesteld,
In Polder Schieveen wordt een Science- en Businesspark
waarin het park-programma kan worden opgenomen.
ontwikkeld in samenhang met een natuurgebied. Het
Langs de landscheiding wordt het park zo open mogelijk
natuur- en recreatiegebied sluit aan op de Ackerdijckse
gelaten, hier bestaat de inrichting uit grasvelden en losse
Plassen en zal door Natuurmonumenten beheerd worden.
boomgroepen. Aan beide uiteinden van het park, bij de
Nieuwe fietspaden zorgen voor een netwerk van paden
Wildersekade en bij de grens met Bleiswijk, wordt een
door het gebied aansluitend op de regionale fietsroutes.
natuurpark aangelegd met veel water en rietlanden. In het
De recreatieve en ecologische verbinding van de
centrale gedeelte worden enkele voorzieningen aange-
Vlinderstrik kunnen hier op aansluiten.
legd, voor het overige wordt het een volledig openbaar toegankelijk park met grasvelden om te picknicken of een
In de Boterdorpse Polder wordt de Vinex-locatie
balletje te trappen.
Wilderszijde gerealiseerd. Wilderszijde wordt gebouwd in de nabijheid van Rotterdam Airport. Het deel van het plan-
Maaiveldhoogten
22
3.6 Waterhuishouding en bodem
legging in de Zuidpolder is op veel plaatsen met slechts 20-40 cm beperkt en alleen geschikt voor veeteelt.
Huidige waterstructuur
De Zuidpolder is een afgebakende eenheid met een eigen
De waterhuishouding in de polders is op het (agrarisch)
gemaal en diverse inlaatpunten om het waterpeil te beheer-
gebruik ingericht door een peilbeheer dat is afgestemd op
sen. Van west naar oost loopt een hoofdwatergang door de
deze functie. Aan de noordrand is lintbebouwing aanwezig
polder die verbonden is met de kavelsloten die de kavels
langs de Rodenrijseweg. Deels is de bebouwing aange-
ontwateren. Ongeveer halverwege de polder is de hoofd-
legd op het niveau van de Rodenrijseweg welke een kade
watergang verbonden met het gemaal aan de
vormt voor de Binnenboezem. Bebouwing die op enige
Rodenrijseweg. De waterpeilen zijn in de hele polder gelijk.
afstand van de binnenboezem staat, ligt in het algemeen op polderniveau. De binnenboezem vormt de verbinding
-Schiebroekse Polder
naar de Delftse Schie en is in beheer en onderhoud bij het
De Schiebroekse Polder ligt in het beheergebied van het
Hoogheemraadschap van Delfland. Beide polders zijn vrij
Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard.
diepe droogmakerijen met een maaiveldhoogte die varieert
De polder heeft een vast peil van NAP -5,95 meter met drie
tussen NAP -4,5 en -5,5 meter. Vanwege de diepe ligging
onderbemalingen (-6,1 tot 6,35 meter) voor deelgebiedjes
is in beide polders sprake van een vrij grote kweldruk. De
met akkerbouw. De Schiebroekse Polder is meer een door-
kwel is voedselrijk en vermoedelijk licht brak.Het neerslag-
stroompolder. Een inlaatpunt bevindt zich ten westen van
overschot in deze regio is circa 0,4 meter per jaar, wat
de Landscheiding, waar een watergang van de
inhoudt dat er per jaar 40 centimeter overtollig water uit
Rodenrijseweg naar een tunnel onder de spoorlijn ten zui-
het gebied gepompt moet worden. De Zuidpolder en de
den van het bedrijventerrein Spoorhaven voert. Hier komt
Schiebroekse Polder zijn gelegen in twee verschillende
het water op NAP -5,50 meter de Schiebroekse Polder bin-
waterschappen.
nen. De watergang voert vanaf dit punt langs de west en noordrand naar het oosten van de polder. Via stuwen is dit
-Zuidpolder
water verbonden met het watersysteem van de Schiebroek-
De Zuidpolder ligt in het beheergebied van het
se Polder. Via een duiker met stuw onder de Wildersekade
Hoogheemraadschap van Delfland.. Het zomer- en winter-
loost de Schiebroekse Polder het overtollige water op de
peil is respectievelijk NAP -5,60 en -5,80 meter. De droog-
aangrenzende lager gelegen Boterdorpse Polder.
Waterstructuur in de Vlinderstrik
23
Opgave voor waterkwantiteit en kwaliteit
beterd. In en om natuurgebieden moeten woningen aange-
Vanuit de Europese Unie, Rijk en provincie worden impul-
sloten zijn op de riolering en mogen geen riooloverstorten
sen gegeven om te komen tot duurzaam waterbeheer.
aanwezig zijn. Water uit sloten langs drukke wegen moet
Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen willen de
apart worden afgevoerd en gezuiverd. Het aansluiten op
manier waarop met waterbeheer wordt omgegaan begelei-
de riolering zal niet in het kader van dit plan worden uitge-
den en (bij)sturen middels een 'watertoets'. Door overleg
voerd. Voorkomen zal moeten worden dat eventueel aan-
met de waterbeheerder dienen aspecten als (mogelijke)
wezige riooloverstorten in de geplande ecologische zone
wateroverlast, verdroging en waterkwaliteit volwaardig te
uitmonden.
worden meegenomen in de planontwikkeling. De watertoets zelf heeft in feite geen formele status, maar is primair
Bodem
een hulpmiddel. De toets vindt vervolgens plaats met de
Oppervlaktewater en grondwater zijn in beide polders
bestaande wetgeving, met name de Wet Ruimtelijke
(zeer) voedselrijk; op meetpunten in de Zuidpolder en de
Ordening, milieuwetgeving en het oppervlaktewaterbeheer.
binnenboezem liggen de zomergemiddelden voor stikstof
Als onderdeel van de watertoets wordt een waterparagraaf
en fosfaat ver boven de landelijke normen. De belangrijk-
geschreven. Deze bevat een beschrijving van de wijze
ste bronnen van deze nutriënten zijn, naast de bemesting
waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het
van weilanden en akkers, de van nature zeer voedselrijke
plan voor de waterhuishouding. Voor de Vlinderstrik is een
kwel, ingelaten boezemwater, een riooloverstort en de
waterparagraaf geschreven waarin de verschillende
neerslag van fijnstof. De ecologische beoordeling van de
aspecten van duurzaam waterbeheer aan de orde komen.
waterkwaliteit is hiermee vergeleken relatief gunstig. Uit historisch bodemonderzoek is gebleken dat in het plan-
Op basis van overleg met beide waterschappen, de voor-
gebied zelf weinig bodemverontreinigende situaties zijn
studie 'Watersysteemverkenning Vlinderstrik' en eerder
gedocumenteerd. De verwachting is dat sprake is van een
vastgelegd beleid zijn richtlijnen geformuleerd die bij de
gering aantal bodemverontreinigingen, met name gecon-
herinrichting als randvoorwaarden moeten worden
centreerdrond de kassen en bedrijven (oude tanks etc).
beschouwd: geen peilverlagingen, een waterbergingseis
Voor het bestemmingsplan zal verdergaand bodemonder-
van tenminste 170 m3/ha voor natuur en agrarische func-
zoek plaatsvinden.
6
ties (in de Zuidpolder) en 10% van de toename aan verhard oppervlak moet gecompenseerd worden met open
3.7 Milieu
water in het gebied. De HSL, N471, Doenkade en bebouwing langs de noordrand van de Vlidnerstrik laten geen
Luchtkwaliteit
peilverhoding toe. Bij peilopzet zullen deze geïsoleerd
De concentraties binnen de Vlinderstrik blijven voor alle
moeten worden middels een kwelsloot.
stoffen uit het Besluit Luchtkwaliteit 2005 in de jaren 2006,
Voor beide polders is een onderzoek uitgevoerd naar de
2010, 2015, 2020 ruim onder de grenswaarden. Wel wordt
wateropgave. Uit onderzoek van het Hoogheemraadschap
langs de Doenkade de NO2 grenswaarde in 2010 over-
van Delfland in de Zuidpolder bleek dat de polder voor het
schreden tot ongeveer 16 meter vanaf de wegas, dit is
huidige gebruik voldoende berging kent maar dat de
enkele meters vanaf de wegrand. De verwachting is dat de
gemaalcapaciteit niet voldoende is. De bestaande gemaal-
overschrijding van de grenswaarden in 2017 verder afge-
capaciteit van 10
m3/minuut
wordt daarom verhoogd naar
nomen zal zijn. Wanneer de toekomstige A13/16 zal zijn
17 m3/minuut.
aangelegd, zal er een overschrijding van de NO2 grens-
Door het hoogheemraadschap van Schieland en de
waarde optreden tot ongeveer 30 meter van de wegas. De
Krimpenerwaard is in 2005 de wateropgave van de
overschrijdingsafstanden van de PM10 grenswaarde zijn
Schiebroekse Polder bepaald. Uit deze studie blijkt dat er
veel kleiner.
voor het gebied bij het huidige gebruik geen opgave bestaat. Ten oosten van de Wildersekade wordt momen-
Geluid
teel gewerkt aan de Vinexwijk 'Wilderszijde'. Uitgangspunt
Binnen de Vlinderstrik zijn twee soorten geluidscontouren
voor de ontwikkeling is dat de afvoer van water naar dit
van belang; de Ke- en de dB-geluidscontouren. De dB
gebied niet toeneemt. Schieland en de Krimpenerwaard
richt zich op de geluidsintensiteit door de aanwezigheid
hanteert als richtlijn voor nieuw stedelijk gebied, bedrijven-
van wegverkeer. Een geluidscontour geeft op een bepaal-
terrein en glastuinbouw een waterberging van 400 m3/ha
de hoogte één berekende geluidsbelasting aan. Daarbij
respectievelijk 700
m3/ha
en 370
m3/ha.
wordt geen rekening gehouden met eventueel geluidsafschermende werking van gebouwen. De Kosteneenheid
In de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, waarvan de
(Ke) is de maat voor de lawaaibelasting die op een
Vlinderstrik als ecologische verbindingszone deel uit
bepaalde plaats op de grond tengevolge van vliegverkeer
maakt, dient de waterkwaliteit met voorrang te worden ver-
wordt ondervonden. De norm is gebaseerd op het aantal
24
6
GW Ingenieursbureau 2002
over- en langsvliegende vliegtuigen, het van deze vliegtuigen ondervonden maximale geluidsniveau en de verdeling over het etmaal, waarbij bijvoorbeeld de late avond zwaarder telt dan de middag 7. Het gebied is geluidsbelast door de vele infrastructuur. Slechts een klein deel voldoet aan de voorkeursgrenswaarde 48 dB(A). Voor bouwen van gevoelige bestemmingen in de hoogbelaste gebieden is het aanvragen van een hogere waarde noodzakelijk waarna maatregelen getroffen moeten worden om te voorkomen dat de maximale binnenwaarde van 33 dB overschreden wordt. In zones met een belasting boven de 63 dB(A) is het niet mogelijk gevoelige bestemmingen te realiseren. In de onderstaande
Geluids- en veilgheidscontouren van Rotterdam Airport
kaart staat de 48 dB(A)-geluidscontour aangegeven van de omliggende en doorkruisende wegen.
Externe Veiligheid: Rotterdam Airport Vanwege de ligging van Rotterdam Airport in de directe omgeving, beïnvloedt het vliegveld de Vlinderstrik wat betreft geluid en externe veiligheid. Daarom zijn in de onderstaande kaart, naast de geluidscontouren, ook de veiligheidscontouren weergegeven. De huidige ligging van de 10-6 IR contour zal veranderen. Dit hangt samen met een lopend onderzoek naar de nieuwe aanwijzing voor Rotterdam Airport (waarbij ook nieuwe berekeningen zullen plaats vinden). Hoe de nieuwe contouren precies gaan lopen is nog niet bekend. Tot die tijd geldt de huidige loop van de IR contouren. De Vlinderstrik bevindt zich volgens de huidige contouren
Geluidscontouren in de Vlinderstrik
binnen de invloedssfeer van het vliegverkeer van Rotterdam Airport. De maatgevende 10-6 contour valt bin-
Voorkeurs-
Hogere waarde
Maximale
nen het gebied, waarbinnen geen nieuwe ontwikkelingen
binnenwaarde
met gevoelige bestemmingen mogen plaatsvinden.
Buitenstedelijke wegen
48 dB
53 dB *
Woning: 33 dB
Bovendien bevindt de Vlinderstrik zich geheel binnen de
Binnenstedelijke wegen
48 dB
63 dB *
Woning: 33 dB
10-7 contour. Verdichtingen van ruimtelijke functies die
grenswaarde
* Bij een overschrijding van de voorkeursgrens-
gepaard gaan met een hogere personenaanwezigheid ver-
waarde dient er een hogere waarde te worden
hogen het groepsrisico binnen deze contour. Voor plannen
aangevraagd. Vervolgens zijn maatregelen noodzakelijk om de binnenwaarde van 33 dB niet te overschrijden. Bij bepalen van maximale
die het groepsrisico doen toenemen geldt een bestuurlijke verantwoordingsplicht.
binnenwaarde is er geen aftrek van artikel 110g Wgh mogelijk.
Externe veiligheid: leidingen en vervoer gevaarlijke stoffen
Binnen de 35 Ke-geluidscontour van Rotterdam Airport
Een inventarisatie is gemaakt van ondergrondse leidingen
mogen geen nieuwe gevoelige bestemmingen worden
voor transport gevaarlijke stoffen in de studiegebieden
gerealiseerd. Los van deze wettelijke grenzen hanteert de
Schiezone en Vlinderstrik. De resultaten van deze inventa-
gemeente Rotterdam (vooralsnog) de 20 Ke-grens voor de
risatie 8 zijn te zien in de onderstaande kaart. Hieruit komt
ontwikkeling van woningbouw. Daarnaast bestaat de Bkl-
naar voren dat langs het gebied - en ten dele in het gebied
contour voor kleine luchtvaartuigen. De 47Bkl geeft de
- een 40 bar hoge druk aardgasleiding (12 inch diameter)
grens aan voor het wel of niet mogen bouwen van geluids-
loopt van de Gasunie. De bebouwingsafstand van deze
gevoelige bestemmingen zoals woningen. De Bkl-contour
leiding bedraagt 14 meter en de toetsingsafstand bedraagt
valt niet binnen de Vlinderstrik.
30 meter 9. Bovendien ligt er een aardgastussenstation in
7
9
8
http://www.milieuhulp.nl/luchtvaart/page.php? antwoord=1&id=200&page=algemeen Sector document externe veiligheid van de provincie Zuid-Holland en het leidingen register van Gemeentewerken Rotterdam
Deze afstanden volgens vigerende regelgeving. Voor aardgasleidingen wordt door het Rijk gewerkt aan nieuwe (ruimere) veiligheidsafstanden, deze zijn nog niet bekend.
25
Ligging van leidingen in het gebied
het gebied. Bij een aardgasreduceerstation wordt de druk
van gevaarlijke stoffen plaats. Dit brengt echter geen ver-
verlaagd en wordt aardgas van lagere druk verder getrans
hoogd risico voor de Vlinderstrik met zich mee.
porteerd naar de afnemers. Bij het inrichten van het gebied dient rekening te worden met deze veiligheidszo-
Andere regelgeving vanwege Rotterdam Airport
nes en de bereikbaarheid van de leidingen. Er moet nog
In het kader van de herziening van de luchtvaartwetgeving
nader onderzoek naar andere provinciale en regionale lei-
heeft de Commissie Vogelaanvaringen Luchtvaartuigen
dingen, die door het gebied kunnen lopen en op dit
een voorstel ontwikkeld voor het vaststellen van vogelbe-
moment niet bij de gemeente bekend zijn, plaatsvinden.
heersgebieden rond vliegvelden. De formele regelgeving
Over de A13 en de GK van Hogendorpweg vindt vervoer
wordt nog ontwikkeld, maar het is al duidelijk dat binnen 6 kilometer van de start- en landingsbaan van een luchthaven nieuwe vogelaantrekkende elementen worden verboden
10.
De Vlinderstrik valt geheel binnen deze grens. Dit
betekent dat een maximaal hoeveel aangesloten open water van 3 ha is toegestaan.
10
Maximale bebouwingshoogten i.v.m. zendmast Rotterdam Airport
26
Schrijven van minister Netelenbos aan de burgemeester van Bergschenhoek d.d. 4 december 2000 i.v.m. plannen rond de ‘Boterdorpse Plas’
Daarnaast gelden er nog hoogtebeperkingen voor gebou-
Toekomstige infrastructurele projecten
wen en bomen vanwege de aanwezigheid van een zendmast voor Rotterdam Airport in het uiterste zuidwesten van
- RandstadRail/ZoRo-bus
de Schiebroekse Polder. Onderstaand schema geeft de
RandstadRail is een lightrailverbinding tussen Rotterdam
hoogtebeperkingen aan in het oostelijk deel van de
en Den Haag, die gerealiseerd is op de voormalige
Vlinderstrik maximaal 10 tot 20 meter, in het westelijk deel
Hofpleinlijn. Het station Rodenrijs wordt iets ten zuiden van
van de Vlinderstrik deel 30 tot 40 meter.
de huidige halte geheel nieuw aangelegd, inclusief bijbehorende voorzieningen. Bij deze halte wordt een P&R-par-
3.8 Inpassing van (nieuwe) infrastructuur
keerplaats met 200 parkeerplaatsen en een onderdoorgang voor fietsers en voetgangers gerealiseerd. Onderdeel
Onderdoorgangen
van de hoogwaardige OV-verbinding RandstadRail is een
De tracés van de HSL, RandstadRail en N471 zijn van
hoogwaardige busverbinding tussen Zoetermeer en
invloed op de inrichting van het natuur- en recreatiegebied
Rotterdam, waarvoor de eindhalte bij station Rodenrijs
in de Vlinderstrik. Onder een aantal verbindingen zijn al
komt. Deze ZoRo-bus wordt voornamelijk op een vrijlig-
onderdoorgangen gerealiseerd die de loop van de toekom-
gende busbaan uitgevoerd. Het tracé volgt vanaf station
stige ecologische en recreatieve verbindingen bepalen.
Rodenrijs het Landscheidingstracé (langs het fietspad) tot aan de Wildersekade.
De HSL komt via een tunnel de Schiebroekse Polder in en verlaat het gebied middels een viaduct over de Wildersekade. In het grondlichaam daartussen zijn drie onderdoorgangen gerealiseerd die alle drie geschikt zijn voor een ecologische en recreatieve verbinding. In september 2006 is de aanleg van het zuidelijk deel van de N471 voltooid. Deze provinciale weg van Pijnacker, via Berkel en Rodenrijs naar Rotterdam, loopt dwars door de Zuidpolder en sluit in Rotterdam aan op de G.K. van Hogendorpweg. Onder de provinciale weg is in de Zuidpolder een onderdoorgang gerealiseerd die geschikt is voor recreatie en
Zuidelijke onderdoorgang HSL voor ecologie
natuur. In de spoordijk van RandstadRail is ter hoogte van de halte Rodenrijs een fietstunnel gerealiseerd. Ten zuiden van Spoorhaven is al een duiker aanwezig, die opgewaardeerd dient te worden tot faunapassage.
Onderdoorgangen en nieuwe infrastructuur
27
Tracé ZoRo-bus
- A13/16 In het zuidelijk gedeelte van de Zuidpolder en de Schiebroekse Polder, parallel aan de Doenkade, is in dit masterplan een reserveringszone opgenomen voor de toekomstige rijkswegverbinding tussen de A13 en de A16, de A13/16. Het voorbereidende onderzoek ten behoeve van de tracénota/MER is gereed. Hierin wordt een groot aantal tracévarianten voor de A13/16 bekeken. Er is nog geen keuze gemaakt voor een bepaalde variant. De ruimtelijke invulling van de reserveringszone valt buiten het masterplan Vlinderstrik. Wel is het voor het functioneren van de Vlinderstrik als recreatief knooppunt van verschillende fietsverbindingen van groot belang dat de bestaande noord-zuid gelegen fietsverbindingen na aanleg van de
Bebouwing die in de Vlinderstrik behouden blijft en locatie van het recreatief concentratiespunt
A13/16 gehandhaafd blijven. ten westen van de Wildersekade de huidige functies - N209/Doenkade
behoudt, evenals de huizen en percelen langs de
Rond 2010 wordt de N209/Doenkade verdubbeld. Op dit
Zwarteweg.
moment wordt door de provincie gewerkt aan het ontwerp voor de weg. Met name tussen de A13 en de N471 vraagt
Toepassen van de regeling Ruimte voor ruimte
de Doenkade om capaciteitsvergroting.
In de bebouwing die behouden blijft zijn op een aantal
Wanneer het bedrijventerrein Schieveen zal worden aan-
locaties kassen en andere bedrijfsbebouwing aanwezig.
gelegd, zal de aansluiting van de Oude Bovendijk op de
Uit landschappelijk oogpunt is het wenselijk dat er in geval
N209/Doenkade verdwijnen. In Schieveen zal een nieuwe
van bedrijfsbeëindiging van de nog aanwezige bedrijven
aansluiting op de N209/Doenkade worden gerealiseerd, de
sanering van deze bedrijfsbebouwing plaatsvindt. Het is
Oude Bovendijk zal hierop aangesloten worden via een,
mogelijk om, met toepassing van de provinciale regeling
parallel aan de N209/Doenkade lopende, doorgaande weg
Ruimte voor Ruimte, deze bestemming om te zetten naar
in Schieveen.
woonbestemming. Dit wil zeggen dat in ruil voor sloop van kassen en bedrijfsbebouwing de bouw van enkele extra
3.9 Inpassing van huidige en nieuwe bebouwing
woningen wordt toegelaten. De bouw van extra woningen wordt echter alleen toegestaan op locaties die ruimtelijke
Omgaan met de huidige bebouwing
verantwoord zijn en voldoen aan milieuwetgeving.
Naast de nieuwe functies recreatie en de ecologische verbindingszone blijven een aantal huidige functies in het
Ruimte voor recreatieve voorzieningen
gebied behouden. Zo blijven de woningen en bedrijven
De Vlinderstrik heeft een belangrijke functie als recreatieve
langs de Rodenwijseweg en de woonwijkjes die daar ach
en ecologische schakel tussen Midden-Delfland en de
ter liggen hun huidige functie houden. In de Stuurgroep
Rottemeren. De RandstadRail-halte leent zich uitstekend
Vlinderstrik is eveneens besloten dat het bebouwingsblok
om het gebied gemakkelijk met hoogwaardig openbaar
28
vervoer te bereiken, waardoor het toegangspoort vormt
3.11 Alle uitgangspunten op een rij
voor recreanten vanuit het omliggende stedelijk gebied. Hier kunnen recreanten hun fiets- of wandeltocht beginnen
Als conclusie van dit hoofdstuk staan in onderstaande
of beëindigen. De ligging van de halte geeft ook aanleiding
schema alle uitgangspunten op een rij die van belang zijn
om mogelijkheden te bieden voor een beperkt bebouwd
voor dit masterplan.
programma voor recreatieve voorzieningen die een duidelijke relatie hebben met het natuur- en recreatiegebied. De
thema
uitgangspunt
locatie voor dit zogenaamde recreatieve concentratiepunt
recreatie
Het gebied heeft zowel een regionale functie (schakel tussen Midden-Delfland en Rottemeren) voor recreanten
is aan de westzijde van de Randstad-railhalte gesitueerd vanwege de goede bereikbaarheid van deze locatie met
als een lokale voor de direct omwonenden natuur
openbaar vervoer en auto.
- Mogelijk maken van een gedeelte van de ecologische verbinding tussen Schieveen en Rottemeren - Goede ecologische aansluiting op Schieveen en Park
3.10 Hoeveelheid in te richten oppervlakte
de Polder realiseren waterhuishouding - Geen opgave voor waterberging - Bestaande infrastructuur en bebouwing laten geen peil
In de PKB is een plangebied aangegeven met een opper-
stijging toe
vlakte aangegeven van circa 160 hectare. Binnen de gren-
- Toename van verhard oppervlakte moet worden gecom
zen van dit plangebied moet de realisering van de 100
penseerd met 10% water
hectare natuur en recreatie plaatsvinden. Door de stuur-
- Geen afwenteling van waterproblemen naar naburige
groep Vlinderstrik is aangegeven dat de bestaande woonen bedrijfsbouwing behouden blijft. Na aftrek van infra-
gebieden milieucontouren
regelgeving (geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit,
structuur en bebouwing blijft circa 140 hectare onbebouwd gebied over. In eerdere fasen van planvorming was er nog sprake van ruimte voor sportvelden (vanuit Lansingerland)
Rotterdam Airport) inpassing infrastructuur
of volkstuinen (vanuit Rotterdam) in de resterende 40 hec-
gemeente Lansingerland ziet af van de verplaatsing van sportvelden. De stuurgroep Vlinderstrik heeft de ambitie
gangen voor natuur en recreatie
baan en de reserveringszone voor A13/16 inpassing huidige - De bestaande lintbebouwing langs de Rodenrijseweg en nieuwe
en Wildersekade blijft behouden, even als bebouwing
bebouwing
langs de Zwarteweg - Nabij de Randstadrail-halte wordt ruimte geboden aan
aangegeven dat de overige 40 ha worden ook ingericht als natuur- en recreatiegebied. Daarmee komt de totale het
- Rekening houden met reeds gerealiseerde onderdoor-
- Rekening houden met de inpassing van de ZoRo-bus-
tare. De stuurgroep Vlinderstrik heeft aangegeven dat aan ruimte voor volkstuinen geen behoefte meer is en de
- Rekening houden met alle aanwezige contouren en
gebouwde recreatieve voorzieningen oppervlakte
Naast de opgave vanuit PMR om 100 hectare in de
oppervlakte nieuw natuur- en recreatiegebied in de
Vlinderstrik in te richten worden ook de resterende 40
Vlinderstrik uit op 140 hectare. Dit masterplan is een plan
hectare onderdeel van het natuur- en recreatiegebied
voor de totale 140 hectare.
140 hectare in de Vlinderstrik wordt natuur- en recreatiegebied
29
Hoofdstuk 4 - Masterplan Dit hoofdstuk geeft op basis van de voorgaande uitgangs-
schap van ruige open waterrijke milieus, open weides en
punten het plan aan voor de inrichting van de Vlinderstrik
struweel afgewisseld met groepen en lanen van bomen.
tot natuur- en recreatiegebied.
Waar mogelijk worden hierin elementen van het bestaande weidelandschap geïntegreerd
4.1 Het masterplan in hoofdlijnen
11.
Binnen de 140 hectare
bestaat een reservering voor circa 6,5 hectare dat gebruikt kan worden als recreatief concentratiepunt.
Eindbeeld De ontwikkeling van een gebied waar natuur én recreatie
Concept en zonering
met elkaar moeten worden gecombineerd is een boeiende
De recreatieve fietsverbinding van west naar oost is lei-
opgave. Nieuwe groengebieden zijn immers in de meeste
dend in het ontwerp en moet zorgen voor een makkelijke
gevallen primair gericht op natuurontwikkeling óf recreatie.
oriëntatie voor de recreant in een gebied dat doorsneden
De vraag is hoe een natuur- én recreatiegebied er uit zou
wordt door infrastructuur. De reeds gebouwde onderdoor-
moeten zien. In de UWO wordt slechts gesteld dat 100
gangen onder de infrastructuur bepalen de loop van deze
hectare als ecologische verbindingszone én als recreatief
centrale recreatieve verbinding. De centrale recreatieve
uitloopgebied moet worden ingericht.
verbinding bevat naast een fietsverbinding ook een parallel
De ambitie van alle betrokken partijen is bovendien groter.
lopende wandelverbinding. De centrale recreatieve verbin-
De Stuurgroep Vlinderstrik heeft besloten te werken naar
ding loopt langs het recreatief concentratiepunt.
een eindbeeld met een integrale ontwikkeling naar een
Ten behoeve van de oriëntatie vormt de centrale recreatie-
natuur- en recreatiegebied met fietsverbindingen en een
ve verbinding een duidelijke scheiding tussen twee deelge-
wandelpadenstructuur voor de gehele Zuid- en Schie-
bieden met een eigen karakter en functie: een noordelijke
broekse Polder; samen ongeveer 140 hectare. Het gebied
zone en een zuidelijke zone. Aansluitend aan de lintbebou-
moet goed bereikbaar zijn en aansluiten op de stedelijke
wing langs de Rodenrijseweg behoudt de noordelijke zone
recreatieve behoeften. Deze behoeften bestaan vooral uit
een open karakter met een recreatieve functie. De zuidelij-
wandelen, fietsen en dagrecreatie. Tenslotte dient het
ke zone is de invulling van de ecologische verbindingzone
gebied te functioneren als ecologische verbindingszone.
met een natuurlijk karakter. De inrichting van de zuidelijke zone is aan de zuidkant flexibel omdat het tracé van de
Het eindbeeld dat voor de Vlinderstrik wordt nagestreefd is
toekomstige rijksweg A13/16 nog niet vastgesteld is. Als
een openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied dat
de A13/16 niet de volledige ruimtereservering nodig heeft,
als eenheid wordt ervaren door de gebruiker. Het natuur-
kan de zuidelijke zone naar het zuiden uitgebreid worden.
en recreatiegebied zal bestaan uit een afwisselend land
noordelijke zone:
centrale recreatieve verbinding:
recreatief en open
recreatieve fiets- en wandelroute en RCP
zuidelijke zone: natuurlijk en flexibel i.v.m. A13/16
11
30
Besluit stuurgroep Schiebroekse Polder en Zuidpolder, juni 2003
Plankaart
Daarnaast is in het ontwerp onderscheid tussen de west-
stedelijke behoeften zoals sporten, wandelen en dagre-
en de oostkant van de Vlinderstrik in aansluiting op de
creatie. Het gebied zal als hoofdfunctie natuur en
omliggende gebieden. Aan de westkant sluit het ontwerp
recreatie hebben, maar daarbinnen zijn andere functies
aan op het open en natte polderlandschap in Schieveen.
- zoals agrarische bedrijvigheid en bestaande bebou-
Aan de oostkant waar meer omliggende bebouwing is sluit
wing, transport, infrastructuur en waterkering - moge-
het ontwerp aan op het meer bos- en boomrijke parkland-
lijk. De functie staat los van de eigendomssituatie.”
schap van Park de Polder. Uitwerking in masterplan: Invulling aan de opgave vanuit PMR
• De hele Vlinderstrik wordt openbaar toegankelijk voor
Dit masterplan geeft concreet de volgende uitwerking aan
wandelaars, fietsers en andere vormen van recreatie.
de opgave vanuit PMR, zoals vastgelegd
Er komt een doorgaande fiets- en wandelverbinding.
in de Uitwerkingsoverkomst:
De noordelijke zone wordt toegankelijk voor wande-
1. UWO: “Het gebied zal worden ingericht als een recrea-
laars, de zuidelijke zone vanwege de natuurfunctie
tief uitloopgebied: het betreft een gebied dat vanuit het
beperkt toegankelijk voor wandelaars
aanliggende stedelijk gebied bereikbaar is (aansluiten-
Onderstaande figuren geven aan dat de toegankelijkheid
de infrastructuur) en met functies die aansluiten bij de
in de Vlinderstrik groter zal worden
Fietspaden in huidige situatie
Fiets- en wandelpaden in masterplan
31
2. UWO: “Het gebied zal worden ingericht als ecologische verbindingszone tussen het Rottemerengebied en de Groenblauwe Slinger.” Uitwerking in masterplan: • De zuidelijke zone word de schakel van de genoemde ecologische verbindingszone 3. UWO: “De infrastructurele barrières die gevormd worden door de N471, de HSL en RandstadRail zullen worden ingepast.” Uitwerking in masterplan: • Op een aantal locaties zijn al onderdoorgangen onder infrastructuur gerealiseerd. Deze zijn leidend voor de recreatieve en ecologische verbindingen. Waar nodig worden extra verbindingen voor recreatie en ecologie gerealiseerd In de volgende paragrafen worden de drie deelgebieden nader toegelicht.
4.2 Centrale recreatieve verbinding Recreatieve fiets- en wandelverbinding Dwars door de Vlinderstrik, in oost-west richting, komt een nieuwe recreatieve verbinding. Een vrijliggend fietspad en een vrijliggend wandelpad dat voor allerlei typen recrean-
Referentiebeelden centrale recreatieve verbinding
ten te gebruiken is. De route ligt wat verhoogd op een kade zodat het omliggende landschap goed ervaren kan worden. Verharding in de vorm van asfalt van zowel het
Het profiel van de kade is aan beide zijden flauw. Aan de
fiets- als wandelpad zorgt ervoor dat de route in alle jaar-
zuidzijde is een inrichting met kort gemaaid gras, waardoor
getijden toegankelijk is en er een duidelijke scheiding is
het mogelijk is om hier te picknicken of even te rusten in
tussen fietsverkeer en langzamer verkeer. Het wandelpad
het gras. Een nieuw te graven watergang aan de zuidkant
kan ook goed gebruikt worden door kinderwagens en
scheidt de centrale recreatieve verbinding van de natuurlij-
scootmobiels.
ke zuidelijke zone. De watergang draagt bovendien bij aan
De route sluit aan op de bestaande en toekomstige fiets-
een makkelijke oriëntatie voor de recreant. Rond de
en wandelpaden in de omliggende groengebieden, zoals
Vlinderstrik zijn op dit moment geen aparte ruiterpaden
Schieveen en park De Polder en het bestaande fietspad
aanwezig of gepland. In Schieveen komen geen ruiterpa-
op de landscheiding in de Schiebroekse Polder. De route
den. Indien er regionaal behoefte is kan in de centrale ver-
van de centrale recreatieve verbinding wordt mede
binding een doorlopend ruiterpad worden aangelegd.
bepaald door de aanwezige onderdoorgangen bij de N471, de RandstadRail en de HSL.
Dwarsprofiel recreatieve verbinding
32
Recreatief concentratiepunt De aanwezigheid van de Randstadrail-halte en de goede bereikbaarheid per auto zijn aanleidingen om binnen het gebied een locatie van circa 6,5 hectare te reserveren voor gebouwde recreatieve voorzieningen in een zogenaamd recreatief concentratiepunt. De locatie is gelegen in de gemeente Lansingerland, direct ten westen van station Rodenrijs langs de Landscheiding. De locatie van de gebouwde voorzieningen ligt zowel buiten de veiligheids(10-6) als geluidscontour (35 Ke) van Rotterdam Airport. Er is hier plaats voor maximaal vier voorzieningen die een recreatief en toegankelijk karakter hebben. Hierbij kan worden gedacht aan een kinderboerderij, bezoekerscentrum, horeca, midgetgolf etc. De locatie zal worden ontwikkeld door marktinitiatieven en dient aan te sluiten bij het karakter van de rest van het natuur- en recreatiegebied. De recreatieve voorzieningen zullen nadrukkelijk een buitenfunctie moeten hebben. Voor de ontsluiting van het plangebied met de auto wordt uitgegaan van de bestaande infrastructuur via de Land-scheiding. De capaciteit van deze weg is medebepalend voor ontwikkelingsmogelijkheden en bezoekersaantallen van het recreatief concentratiepunt. Het recreatief concentratiepunt krijgt een eigen ontsluitingsweg. Als de ontsluitingsweg wordt aangelegd kan ook een recreatieve verbinding met de cenReferentiebeelden informatiepaneel en bankje langs de recreatieve verbinding
trale recreatieve verbinding worden gemaakt. Binnen het recreatief concentratiepunt wordt onderscheid
Langs de centrale recreatieve verbinding komen enkele
gemaakt in een bebouwd en onbebouwd gedeelte.
(picknick)banken en informatieborden. De informatiebor-
De bebouwing wordt samen met het parkeren geconcen-
den geven aan welke routes in het gebied lopen richting
treerd in het midden van de locatie langs de nieuw aan te
Rottemeren en Midden-Delfland en geven op interessante
leggen ontsluitingsweg. Om de zichtbaarheid vanaf de
plekken aan wat er te zien is aan natuurwaarden.
Landscheiding richting de rest van het natuur- en recrea-
Schematische uitwerking recreatief concentratiepunt
33
tiegebied te behouden is het bebouwde gedeelte in oostwest-richting georiënteerd. Aan weerszijden van deze bebouwingsstrook is ruimte voor de groene en open recreatieve activiteit van de voorzieningen. Aan de gebouwen en de omgeving van de recreatieve voorzieningen worden eisen gesteld aan de beeldkwaliteit. Eisen t.a.v.
Richtlijnen
Situering op
- Indien het perceel zich aan de Landscheiding
de kavel
bevindt, dient de voorgevel zich op de Landscheiding te richten; - Entrees dienen georiënteerd te zijn op de ontsluitingsweg; - Het zicht op de omliggende natuur en landschap moet
ten van de Zuidpolder naar Schieveen en via het zuidoos-
zoveel als mogelijk behouden blijven. Bouwvolume
- Maximale footprint van 1500 m2; - Architectonisch moet gebouwen aansluiten op de natuurlijke omgeving, de contouren van gebouwen vormen zich naar het landschap.
Bouwhoogte
- Gebouwen worden in maximaal twee lagen gesitueerd; - Maximale bouwhoogte aan de oostzijde: 10 m. hoog; - maximale bouwhoogte aan de westzijde : 8 m. hoog.
Gevelindeling
- De gevel(s) aan de Landscheiding moet transparant en herkenbaar zijn om zo een volwaardige entree, samen met de bestaande bebouwing van Spoorhaven, van het dorp te vormen; - De achterzijde moet aansluiting vinden bij de natuur in massa en vorm; - Gevels dienen een horizontale geleding te krijgen.
Kleurgebruik
- Natuurlijke en rustige kleurstelling.
Dakvorm
- Organische dakvormen of kappen.
Installaties
- Installaties dienen binnen de hoofdmassa te worden
en opslag
verwerkt; - Buitenopslag dient zoveel als mogelijk voorkomen te worden. Wanneer buitenopslag toch noodzakelijk is dient dit aan het zich onttrokken te worden d.m.v. een bouwkundige duurzame oplossing.
Materiaalgebruik - Gebruik maken van natuurlijke duurzame materialen; - Inzetten van transparantie tegen massaliteit. Terreinafscheiding - Percelen dienen op een natuurlijke wijze, bijvoorbeeld
Parkeerterrein
Referentiebeelden gebouwen
ten van de Schiebroekse Polder naar het Park de Polder 12. Het tracé en de dimensionering van de ecologische verbinding zijn gebaseerd op de resultaten van de gebiedscommissie Oude Leede. Hierin is bepaald dat de ecologische verbinding gemiddeld 100 meter breed moet zijn met een minimum van 70 meter breed
13.
Rond infrastructurele bar-
rières moet er meer ruimte zijn (0,5 ha) en schuilmogelijk-
door middel van een sloot of groene wal/haag, te wor-
heden om de rust voor de diersoorten te garanderen. De
den omsloten.
zuidelijk zone is breed gedimensioneerd, soms wel tot 500
- Het te realiseren parkeerterrein dient een natuurlijke en groene uitstraling te krijgen in aansluiting op omlig-
meter. Op een tweetal plekken is de breedte 100 meter.
gende natuur en landschap. Gebruik van halfverhar-
Daarmee voldoet de zuidelijke zone aan de eisen van de
ding, boombeplating en een groene omzoming vor-
gebiedscommissie Oude Leede.
men daarbij de basiseisen.
Doelsoorten en natuurdoeltypen
4.3 Zuidelijke zone
Het type ecologische verbinding zoals de provincie in het Beleidsplan Natuur en Landschap (1991) heeft aangege-
De zuidelijke zone biedt ruimte aan de ecologische verbin-
ven in het is een zone met bos- en moeraselementen
dingszone en vormt een schakel in een groter netwerk tus-
(stapstenen) die geschikt is voor kritische diersoorten
sen Midden Delfland/Ackerdijkse Plassen en het Rotteme-
(doelsoorten). Dit zijn de grootoorvleermuis, watervleer-
rengebied. Het globale tracé van deze ecologische verbin-
muis, bunzing, hermelijn, wezel, gehakkelde aurelia, land-
dingszone door de Vlinderstrik wordt in eerste instantie
kaartje en houtpantserjuffer.
bepaald door de locaties van reeds gerealiseerde onder-
In het Interim Advies van de Gebiedscommissie Oude
doorgangen onder de N471 en HSL. Tevens dient de ver-
Leede (2000) zijn voor de geformuleerde doelsoorten ver-
binding aan te sluiten op de omgeving: via het noordwes12
Besluit stuurgroep Schiebroekse Polder en Zuidpolder, juni 2003
13
Interim Advies Gebiedscommissie Oude Leede; besluit stuurgroep Schiebroekse Polder en Zuidpolder juni 2003
schillende soorten gevarieerde biotopen benoemd. Zo zijn
ook als bouwstenen voor de natuurontwikkeling gekozen.
bosschages, ruigten, bloemrijk grasland, natuurvriendelijke
In de onderstaande tabel staan de noodzakelijke natuur-
oevers en open water ideale natuurdoeltypen voor de
doeltypen aangegeven.
gehakkelde aurelia (een vlindersoort), watervleermuis, her-
De soorten wezel, bunzing, hermelijn, gehakkelde aurelia,
melijn en egel. Andere zijn meer uitgesproken moeras-
landkaartje en houtpantserjuffer zijn minder kritisch ten aan-
soorten, zoals waterspitsmuis en rietzanger. In het gebied
zien van hun leefgebied. De belangrijkste inrichtingseis van
zullen daarom verschillende biotopen gecombineerd moe-
de wezel, bunzing en hermelijn is de aanwezigheid van vol-
ten worden ontwikkeld. Ook voor andere bijzondere soor-
doende voedsel (voornamelijk muizen) en dekking (bijv.
ten (die niet in beleidsstukken worden genoemd) is deze
houtwallen, greppels, akkers en boszomen). De gehakkelde
ecologische verbinding belangrijk. Dit zijn met name:
aurelia en het landkaartje leven in bos(randen) en hebben
noordse woelmuis, dwergmuis, oranjetipje (nog een vlin-
als belangrijkste inrichtingseis de aanwezigheid van waard-
der), rosse woelmuis, en bijzondere planten die voorko-
planten als brandnetel, hop en iep. Gezien zijn levenswijze
men in bloemrijk rietland, nat grasland en bos.
komt de houtpantserjuffer vooral voor langs stilstaande en zwakstromende wateren met overhangende bomen en strui-
De doelsoorten voor de Vlinderstrik hebben elk een mini-
ken.
mum areaal aan leefgebied nodig voor een gezonde kern-
In de Vlinderstrik ligt de speelruimte in het beïnvloeden
populatie. Tevens stellen ze een aantal meer kwalitatieve
van de abiotische factoren. Dit kan door het vergraven van
eisen aan hun leefomgeving zoals het voorkomen van plan-
de bodem of het opzetten van het oppervlaktewaterpeil.
tensoorten, structuur en oppervlak van de vegetatie, type
De waterkwaliteit en het bodemtype variëren te weinig en
bodem en natheid van de bodem. Een natuurdoeltype is
is nauwelijks tot niet te beïnvloeden. De natuurdoeltypen
een combinatie van biotische (b.v. vegetatie) en abiotische
zullen tevens aansluiten op de gewenste ontwikkelingen in
(b.v. waterkwaliteit) kwaliteiten in een gebied. De aanwezig-
Polder Schieveen. Daar is ingezet op het verdwijnen en
heid en het oppervlak van een natuurdoeltype in een gebied
verkleinen van leefgebied voor weidevogels in de noord-
zijn van invloed op het voorkomen van de gewenste dier-
rand van Rotterdam. Met ontwikkeling van bovenstaande
soorten. Voor de Vlinderstrik zijn de natuurdoeltypen dan
natuurdoeltypen zal dat ook gedeeltelijk in de Vlinderstrik
Landkaartje
Grootoor vleermuis
Modderkruiper
Bunzing
35
Code
Natuurdoeltype
Toelichting
Doelsoort
Zk-3.1
Zoet watergemeenschap
Grotere en kleinere open wateren:
Waterspitsmuis, Wezel, Kleine modderkruiper,
plassen, vaarten en sloten
Bittervoorn
Zk-3.4
Rietland en ruigte
Moeras; eventueel ook ruim
Waterspitsmuis, Torenvalk
Zk-3.6
Bloemrijk grasland
Matig voedselrijk, vochtig-nat grasland;
gedimensioneerde natuurvriendelijke oevers Waterspitsmuis, Patrijs, Torenvalk, Kneu
eventueel in bermen of slootkanten Zk-3.8
Zk-3.10
Struweel-, mantel en
Mantel en zoom horen tot bosranden:
Watervleermuis, Gewone grootoorvleermuis,
zoombegroeiing
resp. struweel/hakhout en (vrij droge) ruigte
Waterspitsmuis, Patrijs, Torenvalk, Kneu
Bosgemeenschappen op klei
Vochtig bostype; meest relevant is het
Watervleermuis, Gewone grootoorvleermuis,
essen-iepenbos
Torenvalk Torenvalk
zo zijn. Afhankelijk van de natheid van het te ontwikkelen
Om de natuurontwikkeling op gang te brengen is de afwe-
oppervlak aan bloemrijk grasland zullen nog enkele weide-
ging gemaakt tussen vergraven van het maaiveld of het
vogels in het gebied voor kunnen komen.
waterpeil opzetten. Vanwege de aanwezigheid van bebouwing in beide polders en de vele benodigde technische
Beïnvloeden van water en bodem
maatregelen is een gedeeltelijke peilverhoging niet
De Zuidpolder is het meest natte gedeelte in het gebied
gewenst. Woningen hebben nu al te maken met water-
door de maaiveldhoogte, de hoogste waarde van kwel en
overlast. Het huidige waterpeil is daarom leidend voor de
de dichtheid van de bestaande watergangen. Vanwege de
natuurontwikkeling in de zuidelijke zone. De vernatting
aanwezigheid van lage en natte delen in de Zuidpolder
wordt bereikt door grote delen van het maaiveld af te gra-
heeft het situeren van de natuurdoeltypen met de natste
ven. De afgegraven grond kan worden gebruikt voor nood-
eisen hier dan ook de voorkeur. De Schiebroekse polder
zakelijk of wenselijke ophogingen in het gebied zelf, zoals
heeft lagere delen die geschikt zijn voor de natte natuur-
de kade van de centrale recreatieve verbinding of het
doeltypen maar hier zijn ook hoger gelegen delen. De aan-
bouwrijp maken van het recreatief concentratiepunt.
wezigheid van Rotterdam Airport stelt eisen aan het aaneengesloten wateroppervlak. Bij de nattere natuurdoeltypen
Peilbeheer
hebben riet, ruigten en grasland de voorkeur boven open
De Zuidpolder heeft nu een agrarisch peilbeheer ten
water. De meer droge delen zijn vooral te benutten voor de
behoeve van de huidige agrarische functies, een zomer-
natuurdoeltypen die nodig zijn voor dekking en voedsel van
en winterpeil van respectievelijk NAP -5,60 en -5,80 meter.
de doelsoorten. Dit zijn de bos- en struweeltypen.
Ten behoeve van de natuurontwikkeling is een flexibel peilbeheer gewenst. Hierbij zal het peil (natuurlijk) mogen fluc-
Door het landbouwkundig gebruik is de toplaag (bovenste
tueren tussen het huidig zomer peil (maximaal) en het hui-
30 cm) van de bodem door bemesting zeer voedselrijk.
dig winter peil (minimaal). (agrarische) functies die in de
Om te voorkomen dat een al te ruigeen concurrentiekrach-
polder achter blijven moeten worden beoordeeld op het
tige vegetatie ontstaat (met bijbehorende diersoorten), is
effect hiervan.
het noodzakelijk om maat regelen te treffen. Anders kun-
De Schiebroekse polder heeft nu een vast waterpeil van
nen gewenste natuurdoeltypen niet worden gerealiseerd
NAP 5,95 meter. Er is geen verschil tussen zomer en win-
binnen redelijke termijn. De mogelijkheden hiervoor zijn:
terpeil. Ten behoeve van de natuurontwikkeling is een
• Het afgraven van de onnatuurlijke verrijkte bovengrond
flexibel peilbeheer gewenst met de mogelijkheid van uit-
(gemiddeld 30 cm) • Het opzetten van het waterpeil (de bodem raakt hierdoor
zakken. Gezien de bestaande belangen in de polder, die deels
verzadigt met water waardoor als gebrek aan zuurstof
behouden blijven, is peilverlaging in droge periodes niet
nauwelijks voedingstoffen beschikbaar zijn)
overal mogelijk. Dit zou nader onderzocht moeten worden.
• Het voor een aantal jaren inzaaien met maïs en grotendeels afvoeren (afvoer nutriënten) De drooglegging in de Vlinderstrik varieert sterk. Een
Voor het riet en (ruig)grasland is het wel mogelijk om bepaalde watergangen af te dammen waardoor hier geen peildaling zal optreden.
geschikte situatie voor rietland en ruigte ontstaat, zonder actief grondverzet, alleen in zeer een klein deel van de
Waterkwaliteit
Zuidpolder ten westen van de N471 en in de hoek van de
Het verbeteren van de waterkwaliteit vindt plaats door
Wildersekade en de Doenkade. Van west naar oost loopt
natuurlijke zuiveringen van riet- en oevervegetaties.
door de Zuidpolder een voormalige oude kreek in een die-
Op locaties waar water van een matige waterkwaliteit
pere laag. Hierdoor is aan het maaiveld een verdieping
wordt ingelaten is het gewenst om een extra brede natuur-
zichtbaar.
vriendelijke oever toe te passen of een helofytenfilter toe te passen. Door de bestaande oevers flauwer te maken
36
krijgen drijvende,- ondergedoken en oeverplanten de kans
Schieveen en het open karakter van het noordelijk gedeel-
om zich te vestigen. Deze natuurvriendelijke oevers leiden
te van de Zuidpolder. In de Schiebroekse Polder zal stru-
niet alleen tot de verbetering van de waterkwaliteit. Ze vor-
weelvorming worden gestimuleerd. Ook zal rond de ver-
men ook paai- en opgroeigebieden voor vissen en maken
schillende faunapassages struweelvorming gestimuleerd
het voor watergebonden dieren eenvoudig om in en uit het
worden. Op deze manier ontstaan schuilplekken voor klei-
water te gaan.
ne dieren en wordt het passeren van de faunapassage
In de zuidoosthoek van de Schiebroekse Polder bestaat
aantrekkelijker.
het vermoeden van katteklei. In dit deelgebied is de drooglegging zeer beperkt. Als dit zal verdrogen kan het sterke
Aan de zuidzijde van de zuidelijke zone zal bos- en stru-
verzuring tot gevolg hebben en zal aluminium oplossen uit
weelvorming worden gestimuleerd. Hierdoor ontstaat een
de kleigrond. Ook in dat deel van de Vlinderstrik zullen
doorgaande route voor vogel- en vleermuissoorten. Aan de
daarom nattere natuurdoeltypen moeten worden ontwik-
zuidkant van de Schiebroekse Polder bevinden zich hoge-
keld. Zonering van de verschillende natuurdoeltypen De ondergrond en het watersysteem zijn leidend in de zonering van de natuurdoeltypen. Daarnaast spelen de omliggende (toekomstige) natuurgebieden mee: Schieveen dat een open en moeraskarakter krijgt en Park de Polder dat een meer boomrijk park wordt. Dit betekent dat in de Zuidpolder het open polderlandschap in aansluiting op Schieveen wordt benadrukt. In de Schiebroekse Polder, waar meer hogere delen aanwezig zijn komen meer struweel en bosgroepen in aansluiting op Park de Polder. Op de plankaart staan de verschillende natuurdoeltypen globaal aangegeven. Aan de noordkant van de zuidelijke zone is de nieuwe doorgaande waterverbinding gekoppeld aan de recreatieve verbinding en vormt daarmee de noordgrens van de ecologische zone. Van daaruit worden de bestaande poldersloten vergraven en ze krijgen flauwe, natuurlijke oevers aan de noordkant van de zuidelijke zone. De vernatting wordt bereikt door aan de noordkant van de zuidelijke zone over een strook van 50 meter breed de grond wordt afgegraven die zich 15 cm boven het waterpeil bevindt. Door het afgraven van de verrijkte toplaag (ongeveer 30 cm), het vergraven van bestaande oevers naar een natuurlijk profiel en het op sommige plekken nog dieper afgraven ontstaat een moerasachtig milieu waarin riet en nat grasland kan
Referentiebeelden door vergraving ontstane riet en ruig grasland
voorkomen. Hierdoor ontstaat een afwisseling van nattere moerasachtige milieus en de meer ruigere vegetaties. Plaatselijk zullen hogere delen achterblijven, die gecompenseerd worden door andere delen dieper af te graven, zoals natuurlijke oevers. Verder van de poldersloten zullen de graslanden verruigen. De mate van vernatting ter plaatse is afhankelijk van de hoogteligging. Hier kan meer algemeen voedselrijk ruig grasland ontstaan. Op de hogere delen in de beide polders zullen opgaand struweel en bos het beeld bepalen. Het betreffen soorten die zich kunnen handhaven in het natte karakter van de polders, zoals elzen en wilgen. In de Zuidpolder zal het karakter van het gebied open blijven, in aansluiting op Referentiebeeld nat grasland
37
re delen die vanwege de aanwezige grondsoort geschikt zijn soorten die zich aanpassen aan vochtige omstandigheden, zoals voor essen en iepen. Omgaan met barrières en aanbrengen van faunapassages Voor het functioneren van de zuidelijke zone als doorlopende ecologische verbinding moeten er rond een aantal infrastructurele barrières faunapassages worden aangebracht. Faunapassages zijn er in twee typen: een droge passage voor landgebonden dieren en een natte passage voor watergebonden dieren. Door deskundigen is aange Natte faunapassage onder de N471
aangebracht in Schieveen aan de westzijde van de Oude Bovendijk en aan de oostzijde in de Schiebroekse Polder zodat grondgebonden diersoorten geleid worden naar de brug over de watergang. Dit dient nader te worden uitgewerkt. Gedacht kan worden aan houtrillen (liggende stammen hout), lage afrastering van 0,75 m tot 1,00 m hoog 2) Onder het talud van het fietspad komt een droge faunapassage 3) Om er voor te zorgen dat de diersoorten naar de faunapassage ten noorden van het fietspad kunnen komen Referentiebeeld struweel/opgaande begroeiing
geven dat bij de in- en uitgangen van droge faunapassa-
komt er een faunapassage over de watergang 4) Onder de N471 is al een natte faunapassage gerealiseerd. Deze natte passage moet geoptimaliseerd wor-
ges onder wegen ruimte noodzakelijk is om de passage
den met een aanvullende droge passage aan de noord-
aantrekkelijk te maken. Aan beide zijden van een kruising
kant van de natte passage in de vorm van loopbak met
met infrastructuur moet tenminste 0,5 hectare extra aantrekkelijk biotoop worden aangelegd
een breedte van 50 cm die aantrekkelijk wordt ingericht
14.
met grond. De loopbak heeft voldoende lichtinval en is daardoor aantrekkelijker dan een lange buis onder de
Door de al gerealiseerde natte passages onder de N471
weg. Voor het gebruik van de loopbak is het noodzake-
en HSL zijn de Zuidpolder en Schiebroekse Polder op zich
lijk dat begeleidende elementen worden aangebracht
groot genoeg als twee aparte leefgebieden voor waterge-
aan weerszijde van de N471 zodat landgebonden dier-
bonden dieren. Er zijn geen nieuwe natte passages nodig
soorten alsnog de weg niet oversteken maar gebruik
tussen de twee polders en de omliggende polders.
maken van de loopbak. Dit dient nader te worden uitge-
Landgebonden dieren, zoals de wezel en hermelijn heb-
werkt. Gedacht wordt aan houtrillen (stapels stamhout)
ben een groter leefgebied nodig dan watergebonden die-
of lage afrastering langs de weg van 75 cm tot 1m
ren. In rustige perioden, zoals in de nacht, gebruiken deze dieren ook wel eens voor de recreatie bedoelde bruggen en tunnels, hoewel deze minder aantrekkelijk zijn in ver-
hoog. 5) Om er voor te zorgen dat deze droge faunapassage aantrekkelijk wordt, zal de inrichting van het gebied ten
band met menselijk gebruik en honden. Om er voor te zor-
noorden van het fietspad rond de fietstunnel een
gen dat deze diersoorten een rustige passage hebben zijn droge faunapassages nodig tussen de twee polders en de omliggende polders. Van west naar oost zijn dit de volgen-
natuurlijk karakter krijgen. 6) Om er voor te zorgen dat de diersoorten vanaf de faunapassage ten noorden van het fietspad naar de zuide-
de droge faunapassages:
lijke zone kunnen komen komt er een faunapassage
1) voor de verbinding tussen Schieveen en de Zuidpolder is een nieuwe droge faunapassage met een minimale breedte van 1 meter nodig over de watergang van de
over de watergang 7) Onder de Randstadrail, ten zuiden van Spoorhaven is een duiker aanwezig die gebruikt wordt voor de water-
Oude Bovendijk. De faunapassage sluit aan op een
huishouding. Deze duiker moet geschikt gemaakt wor-
brede noord-zuid lopende strook die aansluit op de zui-
den voor landgebonden dieren. Bovendien moet onder
delijke zone. Voor het gebruik van de faunapassage is
de autoweg Landscheiding en het fietspad Zwartepad
het noodzakelijk dat begeleidende elementen worden 14
38
Interim Advies Gebiedscommissie Oude Leede (2000)
een droge faunapassage worden aangelegd die zorgt
natuur- en recreatiegebied te behouden en te versterken
voor een veilige passage onder deze twee wegen door.
zullen maatregelen geïntegreerd moeten worden in het
8) De al zuidelijke gerealiseerde onderdoorgang onder de HSL is ook geschikt als droge faunapassage.
ontwerp van de A13/16. Afhankelijk van de variant moet in het ontwerp van de nieuwe snelweg onderzocht worden of
9) De Wildersekade ligt op maaiveldhoogte en is verkeers-
geluidsreducerende maatregelen genomen kunnen worden
luw. Dit zorgt ervoor dat een rustige passage voor land-
door in de reserveringszone een geluidswal aan te leggen.
gebonden dieren hier mogelijk is. Bij de huidige ver-
Er zijn momenteel verschillende opties in onderzoek voor
keersintensiteit is tussen de Schiebroekse Polder en
de A13/16, zoals een bovengrondse variant met een
Park de Polder is daarom geen faunapassage nodig.
viaduct over de HSL of een ondergrondse optie. Los van welke optie gekozen zal worden is het belangrijk dat de
Toegankelijkheid
A13/16 geen barrière gaat vormen voor de recreanten en
Het zuidelijke deel van de Vlinderstrik zal als ecologische
diersoorten ten zuiden van de Vlinderstrik en er een goede
verbindingszone functioneren. Door de aanwezigheid van
aansluiting ontstaat met het omliggende stedelijk gebied.
verschillende biotopen in het natuurgebied kunnen veel
In ieder geval moeten de bestaande fietsverbindingen
diersoorten gebruik maken van het gebied. Het natuurge-
langs de N471, Zwartepad en de Wildersekade behouden
bied leent zich niet voor intensief recreatief gebruik, maar
blijven. Op dit moment vormt de Doenkade een barrière
is beperkt toegankelijk via een aantal onverharde struin-
tussen het Schiebroekse Park en de Schiebroekse Polder.
paden.
Locaties faunapassages
Referentiebeeld struinpad
Aansluiting op de reserveringszone A13/16
Bij de aanleg van de A13/16 kunnen deze twee gebieden
Aan de zuidkant van de beide polders is de reserverings-
beter met elkaar verbonden worden, zowel recreatief als
zone voor de A13/16. Uitgangspunt is dat de nieuwe snel-
ecologisch. Daarom worden in dit masterplan twee opties
weg binnen deze reserveringszone wordt aangelegd en
voor verbindingen voorgesteld die zowel een recreatieve
niet buiten deze zone komt. Deze zone maakt geen onder-
als ecologische functie hebben. Om aan de ecologische
deel uit van dit masterplan. Wel zal een nieuwe snelweg
functie te kunnen voldoen moeten de verbindingen vol-
A13/16 van invloed zijn op het natuur- en recreatiegebied
doende breed zijn. Eén mogelijkheid is om het huidige
in de Vlinderstrik.
wandelpad in het verlengde van de Veldkersweg aan de
Het tracé en op welke wijze de A13/16 wordt aangelegd is
noordwestkant in het Schiebroekse Park door te trekken
op het moment van schrijven van dit masterplan nog niet
onder/over de A13/16 en aan te sluiten op de centrale
bekend. Daarom is het ontwerp van de zuidelijke zone aan
recreatieve verbinding in de Vlinderstrik. Daarbij heeft het
de zuidkant flexibel. Als de ligging van de weg duidelijk is
de voorkeur om naast een wandelpad ook een nieuw vrij-
kunnen de natuurdoeltypen struweel en natte/drogere
liggend fietspad aan te leggen. Een andere optie is om het
boomtypen in het resterende deel van de reserveringszo-
bestaande fiets- en wandelpad aan de oostkant van het
ne naar het zuiden worden doorgezet.
Schiebroekse Park dat haaks staan op de Hazelaarweg door te trekken onder/over de A13/16 en aan te sluiten op
Met de aanleg van A13/16 moet rekening gehouden wor-
aan de centrale recreatieve verbinding. Op de plankaart
den met de natuurwaarden en de recreatiemogelijkheden
staan beide opties aangegeven. De beide opties lopen
in de Vlinderstrik. Om de kwaliteit van de Vlinderstrik als
door de zuidelijke zone die een natuurfunctie heeft.
39
Mogelijke inrichting van de reserveringszone na aanleg van de A13/16
Om verstoring te voorkomen moet de nieuwe recreatieve
• Bij de inpassing van de snelweg wordt rekening gehou-
verbinding door middel van bijvoorbeeld een watergang
den met twee mogelijke nieuwe noord-zuid verbindingen
aan beide zijden fysiek gescheiden zijn van de zuidelijke
tussen de Vlinderstrik en het Schiebroekse Park. De ver-
zone. De keuze voor de verbindingen en de daadwerkelij-
bindingen hebben zowel een recreatieve (wandelen, fiet-
ke realisering van de verbindingen vallen buiten dit mas-
sen) als een ecologische functie.
terplan, maar zullen onderdeel moeten zijn van de inpassing van de A13/16.
4.4 Noordelijke zone
De aanleg van de toekomstige A13/16 zal van invloed zijn op de omgeving. Vanuit dit masterplan worden de volgen-
Het noordelijke deel van de Vlinderstrik zal een recreatief
de randvoorwaarden meegegeven aan het ontwerp van de
open groen karakter krijgen. Hierin zal de nadruk liggen op
toekomstige A13/16 om de kwaliteit van het natuur- en
de ervaring van de groene omgeving door de recreanten
recreatiegebied Vlinderstrik te behouden en te versterken:
vanaf het netwerk van wandel- en fietspaden.
• De bestaande noord-zuid fietsverbindingen (langs de N471/Zwartepad/Wildersekade) moeten behouden blij-
Verbeteren van de openheid
ven
In de noordelijke zone bevinden zich in de huidige situatie
• Het niet gebruikte deel van de reserveringszone wordt
een aantal verspreide liggende glastuinbouwbedrijven en
ingericht anlsuitend op dee natuurdoeltypen in de zuide-
een beperkt aantal agrarische bedrijven. Voor de samen-
lijke zone
hang van het natuur- en recreatiegebied en het verbeteren
• Bij een keuze voor een bovengrondse variant wordt in
van de openheid in de noordelijke zone is het nodig dat
het ontwerp van de snelweg over het hele traject langs
enkele van deze bedrijven verdwijnen. De betreffende
de Vlinderstrik geluidsreducerende maatregelen meege-
bedrijven worden aangekocht en de bedrijfsbebouwing
nomen (b.v. een geluidswal)
(wordt) gesloopt. De overige aanwezige bedrijven zijn niet of in mindere mate strijdig met het toekomstige gebruik.
Luchtfoto met kassen in de Zuidpolder (situatie 2006)
40
aanleg van wandelpaden die aansluiten op andere wegen
Referentiebeelden inrichting noordelijke zone
Referentiebeelden begrazing
Door het verdwijnen van de kassen en bedrijfsbebouwing
aan de randen van het plangebied. De loop van de wan
zal de openheid verbeteren. Bovendien worden de karak-
delpaden sluit aan bij de structuur van het cultuurland-
teristieken lijnen van het polderlandschap in de Zuidpolder
schap. Het gebied is met name gericht op gebruik als
versterkt door het aanplanten van lage houtwallen en
recreatief groengebied voor recreanten en omwonenden.
begeleidende bomenrijen. Hoewel de noordelijke zone
Vooral de omwonenden zullen dit gebied gaan gebruiken
geen deel uitmaakt van de ecologische verbinding wordt
voor recreatie in de zin van picknicken, een balletje trap-
het gebied hiermee aantrekkelijker voor landgebonden die-
pen of een ommetje lopen. Er zullen twee typen wandelpa-
ren. Om de waterkwaliteit in de noordelijke zone te verbe-
den komen: onverhard en verhard. Aan de oostkant van
teren kunnen ook natuurvriendelijke oevers ontwikkeld
de Vlinderstrik, in de Schiebroekse Polder, waar in de toe
worden.
komst de meeste gebruikers wonen zullen de paden over wegend verhard zijn. In de Zuidpolder zal in ieder geval
In de Schiebroekse polder zal de inrichting van de noorde-
één wandelpad verhard zijn, zodat deze ook gebruikt kan
lijke zone aansluiten bij de inrichting rond de ZoRo-bus-
worden door bijvoorbeeld wandelwagens. De andere
baan en park de Polder. Dit betekent dat op een aantal
paden zijn onverhard.
locaties boomgroepen worden aangeplant, maar dat de
Om de Vlinderstrik voor de omgeving toegankelijk te
openheid van het gebied leidend is. In de hele noordelijke
maken worden er verschillende toegangen gemaakt voor
zone zal het grasland extensief beheerd worden, waardoor
voetgangers. In de lintbebouwing langs de Rodenrijseweg
het wat ruiger wordt. Om er voor te zorgen dat de noorde-
aan de kant van de Zuidpolder komen twee toegangen tot
lijke zone open blijft is een vorm van begrazing nodig.
de Vlinderstrik. Een derde toegang aan de westkant is
Het type begrazing is afhankelijk van de keuze van de
afhankelijk van de medewerking van een aantal eigenaren.
beheerder.
In de noordoosthoek van de Schiebroekse Polder komt een toegang die aansluit op de Penninghlaan. Daarnaast
Nieuwe wandelpaden
is een extra toegang aan de oostkant mogelijk. De realisa-
De noordelijke zone wordt toegankelijk gemaakt door de
tie van dit wandelpad valt buiten dit masterplan en is
41
een fysieke afscheiding komen in de vorm van een 5 meter brede sloot. Op een aantal plekken is al een smalle sloot aanwezig die de noordelijke zone scheidt van de percelen. Deze sloot wordt verbreed. Daarnaast zal op plekken waar nog geen sloot aanwezig is een nieuwe brede sloot worden gegraven. De nieuwe brede sloot zal in een rechte lijn achter de privépercelen worden aangelegd. Dit kan tot gevolg hebben dat deze watergang niet altijd aansluit op de privépercelen. In deze gevallen ontstaat de mogelijkheid voor eigenaren om de resterende grond tussen de achtergrens van hun tuin en de nieuwe sloot te kopen, waardoor zij een grotere tuin krijgen. Uitwerkingsgebieden Op de plankaart staan in de noordelijke zone vier uitwerkingsgebieden aangegeven. Dit zijn gebieden binnen het plangebied van de Vlinderstrik, waar een ruimtelijke inpassing van een bestaande functie nog niet definitief is uitgewerkt. Deze gebieden zijn niet in eigendom van de overheid. Gedurende het opstellen van dit masterplan zijn gesprekken opgestart met de betreffende eigenaren om te komen tot een ruimtelijk voorstel dat voor beide partijen aanvaardbaar is. In de ruimtelijke voorstellen wordt getracht door middel van grondruil de huidige functies in te passen. Het gaat, van west naar oost, om de volgende vier gebieden met de genoemde ruimtelijke opgave:
Referentiebeelden wandelpaden
afhankelijk van het plan dat voor het nieuwe woonwijkje op
Uitwerkingsgebied
Ruimtelijke opgave
Nutstuinen
Ten behoeve van de centrale recreatieve ver-
Rodenrijseweg
binding en een wandelpad in de noordelijke zone is een deel van het nutstuinencomplex
de Hordijk-locatie wordt gemaakt. Aan de oostkant van de Schiebroekse Polder komen verschillende wandelverbindingen die aansluiten op geplande wandelverbindingen in
nodig. Transportbedrijf
Ten behoeve van de centrale recreatieve ver-
Rodenrijseweg 463
binding en de gewenste landschappelijke
de nieuwe woonwijk Wilderszijde.
openheid is deel van het parkeerterrein voor vrachtwagens nodig.
Fysieke afscheiding van de noordelijke zone
Perceel Zwarteweg 23
verbinding is een deel van het perceel
De noordelijke zone grenst op een aantal plekken aan de achtertuinen van lintbebouwing langs de Rodenrijseweg en
Ten behoeve van de centrale recreatieve
Zwarteweg 23 nodig. Perceel Zwarteweg 24-26
Ten behoeve van de centrale recreatieve ver
Wildersekade. Vanuit de eigenaren van deze percelen is
binding is een deel van het perceel
aangegeven dat ze behoefte hebben aan een fysieke
Zwarteweg 24-26 nodig.
afscheiding tussen het openbaar toegankelijke gebied en
Verder is het vanuit landschappelijk oogpunt
hun eigendom. Om er voor te zorgen dat de bewoners van
gewenst dat het aanwezige kassencomplex
de lintbebouwing vrij zicht houden op de Vlinderstrik zal er
42
verdwijnt.
De verwachting is dat de definitieve ruimtelijke uitwerking pas na vaststelling van dit masterplan zal worden bereikt. De ruimtelijke uitwerking zal in het nieuwe bestemmings-
Hoofdstuk 5 - Realisatie plan worden vastgelegd.
5.1 Financiering
bestemmingsplan maakt de realisatie van het plan juridisch-planologisch mogelijk. daarna volgt de uitvoering van
Het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam heeft de voorgestelde
het plan en inrichting van het gebied. Na de realisatie dient
ontwikkeling in het masterplan financieel doorgerekend.
een beheerder (of beheerders) hier vastgelegde doelstel-
Financiële dekking voor de voorbereiding, uitvoering en
lingen en de inrichting te waarborgen in het beheer van
het beheer wordt gevonden in:
het gebied. De in ontwikkeling zijnde regionaal gedragen
1) een bijdrage van € 26 miljoen (prijspeil 2007) uit het
visie op groen in de gehele noordas van Rotterdam zal
Rotterdamse deel van het projectbudget voor de 100ha
daarbij naar verwachting ook een kader bieden voor het
als onderdeel van de 750 hectare natuur- en recreatie-
beheer van individuele projecten als de Vlinderstrik. De
gebied; een en ander conform de UWO PMR 750 ha
toekomstige ontwikkeling en het beoogde karakter van
natuur- en recreatiegebied
beide polders zelf bieden daarbij tevens mogelijkheden om
2) een bijdrage van € 3,5 miljoen van de gemeente Rotterdam om de aanvullende opgave te realiseren. 3) een bijdrage van € 3,5 miljoen van de Stadsregio Rotterdam (uit Groenakkoord regeling) om de aanvul-
lokale intitatieven in te zetten. Vanuit de projectorganisatie, maar ook door omwonenden en betrokkenen wordt dit nadrukkelijk als wens meegegeven aan de toekomstig beheerder(s).
lende opgave te realiseren (onder voorbehoud van instemming van de betrokken Groenakkoordpartijen).
Om invulling te kunnen geven aan de beheeropdracht heeft de projectorganisatie (gemeente Rotterdam) verken-
De Provincie Zuid-Holland is benaderd om ook € 3,5 mil-
nende gesprekken gevoerd met verschillende beheersor-
joen bij te dragen aan de ontwikkeling van de aanvullende
ganisaties. Het is nodig de verschillende mogelijkheden
opgave. Aanvullend zullen financiële middelen worden
hieromtrent verder te verkennen. Deze verkenning is van
gezocht binnen de hiervoor geëigende subsidiemogelijkhe-
belang om uiteindelijke het meest (inhoudelijk en financi-
den. Er zijn ambtelijk al een paar afspraken gemaakt over
eel) haalbare en wenselijke voorstel voor het beheer van
subsidiebijdragen, namelijk:
de Vlinderstrik op te stellen. Binnen enkele maanden zal
• Provinciale fietspaden: Het fietspad F 269 is opgenomen
hierover een definitief voorstel aan de bestuurders worden
in het concept provinciale fietsenplan 2008-2016 en
voorgelegd. Planning hiervoor is gerelateerd aan het defi-
komt daarmee in aanmerking voor een provinciale subsi-
nitief en sluitend maken van de grondexploitatie.
die. Het uitgangspunt is dat 50% van de totale aanlegkosten van het fietspad wordt gesubsidieerd door de
5.3 Vervolgproces
Provincie Zuid-Holland onder voorbehoud van goedkeuring van de Gedeputeerde Staten. • Beheersubsidie: De Stadsregio Rotterdam heeft een
Na de vaststelling van het masterplan Vlinderstrik volgen nog verschillende fasen en werkzaamheden voordat het
éénmalige beheersubsidie toegekend (uit Groenakkoord
gebied ook daadwerkelijk als natuur- en recreatiegebied
regeling) voor de kosten de eerste jaren van het beheer
gebruikt zal kunnen worden. De belangrijkste werkzaam-
voor de aanvullende 40 Ha van de Vlinderstrik.
heden voor de komende periode zijn: a. Uitwerken van de totale grondexploitatie “PL 5515 PMR
De verwachting is dat - mèt bovengenoemde bijdrage van
150Ha”, waar de Vlinderstrik onderdeel van uit maakt.
de Provincie en financiële middelen- de integrale ontwikke-
Deze grondexploitatie dient uiterlijk bij het ontwerp
ling van de Zuidpolder en Schiebroekse Polder financieel
bestemmingsplan Vlinderstrik bestuurlijk te worden
uitvoerbaar is. Een sluitende grondexploitatie wordt uiterlijk
vastgesteld;
bij het ontwerp-bestemmingsplan ter besluitvorming aan B&W Rotterdam aangeboden.
b. Aangaan van een samenwerkingsovereenkomst tussen de gemeente Rotterdam en de (nog nader te bepalen) toekomstig beheerder;
5.2 Beheer
c. Uitwerken van het masterplan in een inrichtingsplan en
Het Masterplan Vlinderstrik legt de doelstellingen voor het
d. Opstarten van de juridisch-planologische procedures,
beheerplan; gebied vast en stelt de kaders voor de inrichting. Het
vergunningen et cetera;
43
e. Aankopen en verwerven van gronden, kassen en dergelijke; f. Indien de ruimte-voor-ruimte-regeling gebruikt wordt:
Ad e: Verwervingen In de Zuidpolder en Schiebroekse Polder worden nog diverse particuliere gronden aangekocht of verworven.
opstellen van een beeldkwaliteitsplan voor woningbouw-
Basis voor de verwervingskosten is de raming die de
ontwikkeling.
gemeente Rotterdam (OBR) heeft opgesteld in december 2007. Een en ander dient te passen binnen de
Ad b: Samenwerkingsovereenkomst
Grondexploitatie Vlinderstrik, die B&W van Rotterdam na
De nadere afspraken over de overdracht van gronden, de
het masterplan vast zal stellen. Indien nodig wordt de ont-
inrichting van het gebied en het eeuwigdurend beheer wor-
eigeningsprocedure ingezet.
den in een overeenkomst tussen partijen vastgelegd. De gronden die al in het bezit zijn van de gemeente
5.4 Fasering
Rotterdam zullen naar verwachting dan als eerste worden overgedragen aan de toekomstig beheerder.
Na vaststelling van het masterplan kan de bestemmingsplanprocedure gestart worden. Deze heeft een doorlooptijd
Ad c:Inrichtingsplan en beheer
van twee jaar en zal 2010 zijn afgerond. De uitvoering kan
De bovengenoemde samenwerkingsovereenkomst tussen
- conform het nieuwe bestemmingsplan - eind 2010 star-
gemeente Rotterdam en de toekomstig beheerder stelt de
ten. Als binnen de vigerende bestemmingsplannen al
nadere afspraken over de uitwerking van het Masterplan.
zaken kunnen worden uitgevoerd, dan wel indien een pro-
Om het natuur- en recreatiegebied te realiseren zal het
jectbesluit (nWRO) gevolgd wordt, kan in 2009 gestart
Masterplan nader uitgewerkt moeten worden. In (een soort
worden met de uitvoering.
van) inrichtingsplan wordt het masterplan op een meer gedetailleerd niveau uitgewerkt. Dit dient als basis voor de uitvoering. Naar verwachting stelt de toekomstig beheerder tevens in goed overleg met de gemeente Rotterdam een beheerplan op voor het gebied. Hierin wordt ook de afstemming gezocht met lokale beheerders als de Hoogheemraadschappen en de (deel)gemeente. Ad d: Procedures Om het masterplan ook daadwerkelijk uit te kunnen voeren moeten de vigerende bestemmingsplannen aangepast worden. Na bestuurlijke instemming met het masterplan kan de procedure voor een intergemeentelijk bestemmingsplan worden gestart. De beschikbare middelen zijn toereikend voor het gehele masterplan. De hele Vlinderstrik zal dan ook overeenkomstig het masterplan qua bestemming in het voorontwerp worden vastgelegd. Bestaande bebouwing die niet wijzigt (woningen en bedrijven), zal conform het huidige gebruik worden vastgelegd. In de bestemmingsplanfase worden ook diverse milieuonderzoeken verricht en wordt de watertoets gehanteerd. In de masterplanfase is er geen officiële inspraak conform de Wet op de Ruimtelijke Ordening geweest. Bij de juridisch-planologische procedure(s) krijgt iedereen de mogelijkheid tot inspraak conform de daarvoor geldende procedures. De bevoegde gezagen voor deze procedure zijn de gemeente Rotterdam en de gemeente Lansingerland, waarbij nauw wordt samengewerkt met de deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek. De dS+V, bureau Bestemmingsplannen, stelt het bestemmingsplan op.
44
Hoofdstuk 6 - Communicatie en participatie
Het PMR-deelproject 750 hectare Natuur en Recreatie
Participatie
kent een lange geschiedenis en heeft te maken met talrij-
In de Masterplanfase staan in de lokale communicatie tot
ke en uiteenlopende belangen en belanghebbenden.
nu toe twee zaken centraal, te weten 'draagvlak' en 'dia-
Communicatie speelt een belangrijke rol om dit proces in
loog'. De kaders die aan het project gesteld zijn vanuit de
goede banen te leiden. Over het algemeen kan het project
UWO 750 ha en het abstractieniveau van het masterplan
'750 hectare' als geheel in de publieke opinie op een
laten weliswaar slechts een beperkte mate van invloed
behoorlijk draagvlak rekenen, tegen de achtergrond van
aan de betrokkenen. Echter, er is ook sprake van een
'evenwicht in ontwikkeling'. De 'nieuwe' hectares groenge-
overkoepelende PMR-doelstelling om in samenspraak met
bied worden gezien als belangrijk tegenwicht voor de ont-
omwonenden en belanghebbenden te komen tot zo breed
wikkeling van Maasvlakte 2. Het project wordt dan ook
mogelijk gedragen plannen. Reden waarom in de
vaak onterecht geschaard onder de noemer 'natuurcom-
Vlinderstrik bewust is gekozen voor een zorgvuldig partici-
pensatie'.
patietraject. Het vooraf informeren van belangenorganisa-
Op lokaal niveau loopt het draagvlak voor de deelprojecten
ties en de combinatie van zowel algemene informatieavon-
nogal uiteen: van een afwachtende of soms positieve
den als ook specifieke meedenkavonden vormen belangrij-
grondhouding enerzijds tot min of meer collectieve weer-
ke onderdelen van dit traject.
stand anderzijds. Maatschappelijke organisaties, burgers en (agrarische) ondernemers brengen een eigen visie mee
Vertrouwen
op de op handen zijnde veranderingen. Ook wat communi-
In feite was in de Vlinderstrik sprake van een hernieuwde
catie betreft, kent elk deelproject nadrukkelijk zijn eigen
kennismaking met bewoners en belangengroeperingen.
dynamiek.
Immers, de laatste informatieavond vond plaats in december 2002 en een vervolg daarop was - ten gevolge van
Communicatie in of over het project Vlinderstrik heeft tot
onduidelijkheid omtrent PKB, financiële afspraken en rol-
doel:
verdeling - uitgebleven. Een radiostilte van in totaal 5 jaar
• ondersteuning van de planvorming en de realisatie
heeft het vertrouwen in de 'plannenmakers' vanzelfspre-
• draagvlak voor plannen en een goede dialoog met de
kend geen goed gedaan.
omgeving • transparantie, integriteit, verloop volgens democratische spelregels • kansen zichtbaar en ambities centraal, blik op de toekomst voor huidige en toekomstige gebruikers
In eerste instantie is in juni vorig jaar overleg gevoerd met een aantal belangengroeperingen, waaronder Bewonersvereniging Vlinderstrik, Stichting Natuurbescherming Vlinderstrik, Stichting ROTTA, ondernemers en bewoners Wildersekade. Dit gesprek is in een goede sfeer verlopen. Aan de hand van de verkregen input
Samenwerking
is het concept-masterplan verder uitgewerkt, waarna op 19
Een belangrijk aspect in de communicatie is de samenwer-
november een eerste algemene informatieavond heeft
king tussen de gemeente Rotterdam, de deelgemeente
plaatsgevonden. Ruim 170 personen woonden deze avond
Hillegersberg-Schiebroek en de gemeente Lansingerland.
bij. De aanwezigen gaven blijk van een grote betrokken-
De Schiebroekse Polder bevindt zich immers op
heid bij het gebied, waardoor men kritisch staat tegenover
Rotterdams grondgebied, de Zuidpolder op dat van de
op handen zijnde veranderingen. Die kritische houding
gemeente Lansingerland. In contacten met belanghebben-
neemt niet weg dat men zich bewust is van de dreiging
den - zowel intern als extern - staat een uitstraling van
van toenemende bebouwing in de omgeving. Tegen die
gezamenlijkheid voorop. Deze samenwerking komt onder
achtergrond staat men dan ook open voor de mogelijkheid
meer tot uiting bij de informatieavonden, de website (met
om het gebied middels dit project een definitief groene
logo's van alle betrokken partijen), maar ook bij het inzet-
bestemming te geven. De interesse voor een gedetailleer-
ten van wederzijdse communicatiemiddelen (digitale
de uitwerking van het plan was groot, wat vooral bleek uit
nieuwsbrief dg H'berg-Schiebroek, gemeentelijk katern in
het feit dat zo'n 45 personen zich direct na afloop aan-
hah-blad Lansingerland, etc.).
meldden voor de eerste meedenkavond op 11 december. Tijdens deze avond is in kleinere groepen gesproken over specifieke onderdelen van de plannen, waaronder de
45
invulling van de noordrand en het recreatief concentratie-
in aanvulling op bestaande middelen als de website
punt. Daarnaast is gesproken over 'communicatie en
(www.kiezenvoorgroen.nl), de hah-bladen in beide gebie-
betrokkenheid'. Er was volop gelegenheid voor een ieder
den, etc. Besloten is om aandeze wens tegemoet te
om concrete suggesties ter verbetering van de plannen
komen met een 'kiezenvoorgroen'-format, dat aansluit op
naar voren te brengen.
de informatiekrant voor Landschapspark Buytenland. Naast projectinformatie in brede zin (ontwikkelingen,
Op basis van de uitkomsten van deze meedenkavond is
inspraak, etc.) wil men ook graag op de hoogte worden
het Masterplan verder uitgewerkt. Tijdens een tweede
gehouden over PMR (samenhang, rolverdeling), financiën,
meedenkavond op 11 maart heeft een terugkoppeling
historie en andere projecten in het gebied, zoals A13/16,
plaatsgevonden en is verder gediscussieerd. Opnieuw
Landscheidingspark, Park de Polder, ZoRo-bus, etc.
gaven hier zo'n 40 bewoners en betrokkenen acte de presence in een kritisch opbouwende sfeer. Op 21 april is een tweede algemene informatieavond gehouden, waarbij het Masterplan is toegelicht in de vorm en opzet waarin de Stuurgroep het graag zou voorleggen aan beide colleges van B&W (Rotterdam en Lansingerland). Op basis van een zorgvuldige afweging is het uiteindelijk het bestuur van beide gemeenten dat beslist over het plan. Het communicatietraject zoals dit in de vroege zomer van vorig jaar is ingezet, oogst over het algemeen waardering bij de betrokkenen. Met name de mogelijkheid om op een gedetailleerd niveau te kunnen 'meedenken' en concrete suggesties aan te kunnen dragen, wordt gewaardeerd. Van diverse kanten zijn geluiden te beluisteren dat men zich gehoord voelt in het plan in zijn huidige vorm. Een belangrijk teken aan de wand, wat echter wel pleit voor zorgvuldig verwachtingsmanagement. Met het communicatietraject gericht op draagvlak en dialoog geven we als projectorganisatie aan 'met een schone lei' te willen beginnen. Het is belangrijk om op de ingeslagen weg voort te gaan en de gewekte verwachtingen waar te maken. Daarvoor staan we als gemeenten en deelgemeente gezamenlijk aan de lat. Komende tijd In de komende periode waarin de planvorming tot een afronding komt en de planologische procedures worden gestart, zal in de communicatie met name aandacht besteed worden aan: • tweede algemene informatieavond (april 2008) • start van inspraak voorontwerp-bestemmingsplan Schiebroekse Polder (gem. Rotterdam) en Zuidpolder (gem. Lansingerland) • leidraad tav inspraak, beinvloedingsmomenten, aanspreekpunten, etc. • Groenjaar 2008 • Start werkzaamheden aanleg MV2 (onderlinge samenhang PMR-projecten belichten) Nieuwsbrief Tijdens de eerste meedenkavond is door de aanwezige bewoners en betrokkenen de uitdrukkelijke wens uitgesproken om een nieuwsbrief huis aan huis te ontvangen,
46
Bijlagen
I
Plankaart (zie achterin deze nota)
II
Afkortingenlijst
RaRa
Randstad Rail
HSL
Hogesnelheidslijn
ZoRo
Zoetermeer-Rotterdam
RCP
Recreatief concentratiepunt
PMR
Project Mainport Ontwikkeling Rotterdam
UWO
Uitwerkingsovereenkomst
PKB
Planologische Kernbeslissing
MER
Milieu Effect Rapportage
P&R
Park & Ride
III
Samenstelling Stuurgroep Vlinderstrik
De volgende bestuurders nemen deel aan de stuurgroep: - L. Bolsius (wethouder gemeente Rotterdam), voorzitter - N. Boedhoe (wethouder gemeente Lansingerland) - B. Cremers (portefeuillehouder deelgemeente Hillegersberg-Schiebroek) - J. Hermans-Vloedbeld (portefeuillehouder Groen en water, Stadsregio Rotterdam)
47
IV Verslagen van de informatieavonden
Vlinderstrik is niet mogelijk. De openbare toegankelijkheid is en blijft een belangrijk uitgangspunt van de plannen.
Verslag 1e informatieavond 19 november 2007 In hoeverre kan de indeling in een noordelijke en zuidelijOp 19 november 2007 jaar heeft een eerste informatie-
ke zone (recreatieve functie versus nadruk op natuur) wor-
avond plaatsgevonden voor bewoners, waar het plan in
den omgedraaid?
concept wordt voorgelegd. In totaal hebben zo'n 170
In het zuidelijke deel van de Vlinderstrik is bewust geko-
bewoners en betrokkenen van deze gelegenheid gebruik
zen voor de ontwikkeling van natuur, omdat het gebied
gemaakt om op de voorlopige plannen te reageren. Na
hier al behoorlijk nat is. Dit maakt het relatief eenvoudig
afloop gaven ca. 45 bewoners aan graag met de gemeen-
om het gebied in te richten voor verschillende natuurty-
ten Rotterdam en Lansingerland te willen doorpraten over
pen. Daarnaast beantwoordt de voorgestelde inrichting
de plannen tijdens twee meedenkavonden.
van de noordelijke zone aan de wens van de omwonenden om het aanwezige cultuurlandschap herkenbaar te
Vragen en antwoorden
houden. Een nadruk op natuur in dit gebied betekent een verandering ten opzichte van het huidige landschap.
In de voorlopige plannen wordt gesproken over het creëren van een goede leefomgeving voor uiteenlopende dier-
De barrière van de A13/16 lijkt stilte en rust in het zuidelij-
soorten. In hoeverre wordt hiermee het ontstaan van over-
ke gedeelte van de Vlinderstrik onmogelijk te maken.
last (bijv. een plaag) voor omwonenden indirect in de hand
Tegen de achtergrond van deze ‘groene’ plannen, kan
gewerkt?
daar een natuurlijke geluidswal geplaatst worden (bijvoor-
Bedoeling is om in het gebied ontwikkeling van gevarieer-
beeld een heuvel of dichte bebossing)?
de natuur mogelijk te maken. Hierbij gaan we uit van een
De Projectgroep neemt dit advies mee in het vervolgpro-
natuurlijk evenwicht. De kans dat zich plagen zullen voor-
ces.
doen, kan op voorhand nooit volledig worden uitgesloten. Er is echter absoluut geen reden voor bezorgdheid in dit
Een aantal bewoners van de Rodenrijseweg informeert
opzicht.
naar de mogelijkheden voor inrichting van het gebied in het verlengde van de huidige inrichting. Zij geven aan
Hoe wordt er straks omgegaan met parkeergelegenheid
voorstanders te zijn van agrarisch beheer. Bij eventuele
rondom de recreatieve voorzieningen?
andere ontwikkelingen vrezen zij een waardedaling van
Bij de te bouwen voorzieningen worden ook parkeerplek-
hun woningen.
ken gerealiseerd, om te voorkomen dat omwonenden
Het voorstel voor de noordelijke zone is om bij de inrich-
overlast ondervinden in de vorm van toenemende parkeer-
ting aan te sluiten bij de huidige waarden van het aanwe-
druk in hun straten.
zige cultuurlandschap. Dit betekent dat er een beheerder geselecteerd wordt die de openheid in het gebied kan
Om wat voor voorzieningen gaat het concreet? Betreft het
behouden. Agrarisch natuurbeheer is een mogelijke
voorzieningen waarvoor betaald moet worden? In hoeverre
beheervorm die in dit kader onderzocht zal worden.
zijn deze al dan niet openbaar toegankelijk? Het zullen zeker geen grootschalige recreatieve voorzie-
Is er rekening gehouden met de beheerskosten (op lange-
ningen zijn, vergelijkbaar met bijv. de Efteling. Afhankelijk
re termijn)? In de huidige situatie wordt het gebied koste-
van het soort voorziening, zal in sommige gevallen entree-
loos beheerd. Wie neemt deze kosten straks voor zijn
geld betaald moeten worden. Uitgaande van bijv. een kin-
rekening?
derspeeltuin kan er een zeer beperkte toegangsprijs wor-
Het conceptplan bevat een inschatting van de kosten
den gevraagd. De kosten voor het beheer van zo’n speel-
voor beheer van het gebied. Deze kosten worden onder
tuin moeten immers ook gedekt worden.
meer bepaald door het aantal bomen in het gebied. Vanuit het Project Mainportontwikkeling Rotterdam heeft de
Hoe wordt de toegankelijkheid van het gebied geregeld?
gemeente Rotterdam een bepaald budget tot haar
Worden er hekken geplaatst? Momenteel is er onder het
beschikking. De kosten voor beheer zijn hierbij inbegre-
viaduct van de HSL sprake van een ‘hangplek’ voor jonge-
pen. De gemeente Rotterdam is hier dus verantwoordelijk
ren; een ontwikkeling die we in de Vlinderstrik bij voorkeur
voor.
willen voorkomen. De genoemde hangplek onder het viaduct is bij de project-
In hoeverre zijn de ingetekende voetpaden al definitief?
organisatie niet bekend, maar zal zeker als aandachts-
Verzoek om in dit kader rekening te houden met aanwe-
punt worden meegenomen ten aanzien van het beheer
zigheid dan wel aanleg van parkeerplaatsen bij toegangs-
van het plangebied. Het plaatsen van hekken rondom de
wegen.
48
In de voorlopige plannen zijn twee ingangen ingetekend
gestart met een procedure om het bestemmingsplan aan
vanuit de Rodenrijseweg. Deze zijn met name bedoeld
te passen. Deze procedure zal in beide gemeenten wor-
voor de bewoners van de Rodenrijseweg zelf, zodat zij
den gevolgd en kent diverse momenten voor betrokken-
eenvoudig het gebied in kunnen wandelen.Aan de
heid en inspraak. Via de bekende advertenties in de hah-
Rodenrijseweg lijkt geen ruimte te zijn voor het aanleggen
bladen wordt u tezijnertijd geïnformeerd over de start van
van extra parkeerplaatsen. Bezoekers van buitenaf kunnen
deze bestemmingsplanprocedure. Daarnaast adviseren wij
hun auto parkeren bij de Randstadrail-halte dan wel bij de
u de website www.kiezenvoorgroen.nl in de gaten te hou-
recreatieve voorzieningen.
den. Ook hierop zullen aankondigingen worden geplaatst van de tweede informatieavond danwel van de start van
Eerdere plannen bevatten een natuurlijke barrière tussen
de bestemmingsplanprocedure.
de wandelpaden, in de vorm van een waterpartij achter de woningen. Deze is in de huidige plannen verdwenen. Veel
In hoeverre klopt de eerdere berichtgeving in de pers over
bewoners geven aan dit jammer te vinden.
een vestiging van Reptielenopvang Serpo in het gebied?
De projectorganisatie zegt toe deze natuurlijke barrière
Serpo heeft aangegeven geïnteresseerd te zijn om zich te
nogmaals te onderzoeken.
vestigen in het gebied. De Stuurgroep Vlinderstrik staat hier in beginsel positief tegenover. Voorlopig vinden oriën-
Hoe worden deze plannen gefinancierd en is het budget
terende gesprekken plaats.
toereikend? De aanleg van 100 ha natuur- en recreatiegebied wordt
Adviezen en suggesties
gefinancierd vanuit het PMR-budget.. Omdat het totale plangebied 140 ha beslaat, wordt nog bekeken hoe het
• Ten aanzien van de locatie voor de recreatieve voorzie-
aanvullende gedeelte (40ha) gefinancierd kan worden. Het
ningen; als de onbebouwde delen niet openbaar toegan-
Bestuur stelt de plannen pas vast nadat volledige financië-
kelijk zijn, dan is de Vlinderstrik straks vanaf de
le dekking zeker is. Aansluitend start de Bestemmingsplanprocedure.
Landscheiding moeilijk bereikbaar. • Verzoek om beplanting achter de woningen/bedrijven aan de Wildersekade niet te hoog en te dicht maken
Wat gebeurt er met het perceel van CRM (voormalig In ’t Veem)? Een deel van dit gebied wordt momenteel gebruikt als par-
vanuit oogpunt van zowel sociale veiligheid als ook zicht naar de Vlinderstrik. • Voorkom aantrekkende werking ten aanzien van groe-
keergelegenheid voor vrachtverkeer. In overleg met de
pen, die het gebied gebruiken om te komen barbecuen.
betreffende eigenaar wordt gekeken hoe dit perceel zo
De meningen hieromtrent zijn verdeeld.
goed mogelijk in het plan kan worden ingepast.
• Een voorkeur voor agrarisch natuurbeheer in het noordelijke deel: een agrariër met koeien
Wat gebeurt er met de kassen in het gebied?
• De geplande verdubbeling van de N209 en de uitbrei-
Vrijwel alle kassen zullen worden gesloopt. De kas van de
ding van de A13/16 lijken in strijd met de plannen voor
heer Van de Maarel en het perceel daarnaast blijven in
de beoogde ontwikkeling van ‘natuur’. Misschien kan de
principe gehandhaafd. Dit geldt ook voor de kassen aan
ontwikkeling van natuur daarom beter plaatshebben in
de Wildersekade. In overleg met de familie Rijpstra
het noordelijke deel. De meningen hierover zijn ver-
(Zwarteweg) wordt bekeken welke opties er zijn voor het
deeld. In het verlengde hiervan doet een van de aanwe-
voortbestaan danwel de sloop van deze kas.
zigen de suggestie om de natuur dusdanig in te richten (bijvoorbeeld in de vorm van een aarden wal of dichte
Worden de bewoners nog geïnformeerd voordat het
beplanting) dat een natuurlijke geluidsdemper ontstaat.
Bestemmingsplan definitief is?
• Geen brandnetels in het gebied
Het is belangrijk om onderscheid te maken tussen de plan-
• De beheerder dient alert te zijn op eventuele overlast
fase (uitwerking van het zogenaamde Masterplan) en de formele procedure voor een nieuw Bestemmingsplan. Binnen enkele weken vindt een vervolgbijeenkomst plaats, waarbij een beperkt aantal geïnteresseerden met betrokken gemeenten zal doorpraten over de voorlopige plannen
danwel het ontstaan van (dier)plagen • Het belang van meerdere toegangen tot het gebied, zodat niet iedereen is aangewezen op dezelfde twee paden. • Bij de toegangen moeten ook fietsenstallingen worden
danwel specifieke onderdelen daarvan. Aansluitend gaan
aangelegd en wellicht ook een beperkt aantal parkeer-
gemeenten Rotterdam en Lansingerland verder met het
plaatsen voor auto’s.
planvormingsproces. Voordat de plannen definitief worden
• Houdt het wandelpad en het fietspad goed gescheiden,
vastgesteld in beide colleges, worden bewoners en betrok-
om te voorkomen dat gebruikers elkaar hinderen (wan-
kenen nogmaals geïnformeerd. Daarna kan worden
delaars evt. met honden vs fietsers)
49
• Aanleg van een natuurlijke barrière achter de huizen aan de Rodenrijseweg, bijvoorbeeld een brede sloot, vanuit oogpunt van sociale veiligheid. • Bij de recreatieve voorzieningen moeten voldoende parkeerplaatsen zijn. Op deze manier wordt extra parkeerdruk op omliggende straten voorkomen.
50
Verslag 1e meedenkavond Vlinderstrik 11 december 2007
Inrichting zuidelijke zone • Breedte van de ecologische verbindingszone aan de oostkant smal
Aanwezig: ca. 40 personen (excl. projectorganisatie)
• Geluid van de N209/A13-16 (suggesties geluidswal)
Gespreksonderwerpen:
Suggesties:
1. Beheer en inrichting van de noordelijke zone
Recreatieve hoofdverbinding
2. Lintbebouwing en overgang naar de noordelijke zone
• Maak ook een fietsverbinding ten zuiden van het RR-
3. Communicatie en betrokkenheid
station/Spoorhaven
In dit verslag beperken wij ons tot het noemen van de aan-
Recreatieve voorzieningen
dachtspunten en suggesties, zoals de aanwezigen deze
• Gebruik de ruimte ten westen van het RR-station voor
op 11 december 2007 naar voren hebben gebracht.
activiteiten van een gezinsvervangend tehuis (ten noor-
Tijdens de meedenkavond hebben de aanwezigen in groe-
den van de Rodenrijseweg)
pen uitgebreid gediscussieerd over de diverse onderwerpen. Naast de hieronder genoemde aandachtspunten en suggesties zijn ter plaatse ook op aanwezige plankaarten rechtstreeks notities gemaakt. Samen met dit verslag zijn deze notities door de projectorganisatie als waardevolle
• Voorzieningen moeten in zuidelijke richting worden verplaatst • Gebruik de bestaande boerderijen voor een educatief centrum • Kinderspeeltuin
input gebruikt bij het verder vormgeven van het Masterplan.
Inrichting noordelijke zone • Maak speelbosjes voor kinderen • Meer wandelpaden vanuit Wilderszijde
Ad 1) Inrichting en beheer van de noordelijke zone
• Alle tuinders uitkopen (ook aan de Wildersekade)
Aandachtspunten:
Inrichting zuidelijke zone • Minder natuur in noordoosthoek (tussen Zwartepad en
Recreatieve hoofdverbinding
HSL)
• Fietspad noordelijker ivm luchtkwaliteit/geluid N209/A1316 • Komen er ook ruiterpaden? (ruiterpad langs het fietspad) • Er moet genoeg ruimte zijn tussen fietspad en wandelpad ivm loslopende honden
Beheer • Voorkeur voor agrarisch natuurbeheer via agrarier danwel via grotere organisatie • Wel koeien en schapen, geen oerossen • Inzet van schaapskudde
Recreatieve voorzieningen • Recreatieve voorzieningen verder van de Rosemondsingel
Ad 2) Wandel-entrees en overgang naar de bebouwing
• Duidelijke randvoorwaarden voor de voorzieningen Overgang naar bebouwing Inrichting noordelijke zone • Aantal wandelpaden in noordwesthoek: hierover waren de meningen verdeeld, variërend van geen tot tevreden over voorgestelde situatie. • Geen tot minder bomen bij kassen Wildersekade / Zuidpolder: hierover waren de meningen verdeeld. • Let op! De noordelijke zone is erg nat: aandachtspunt bij aanleg wandelpaden • Voetpad tussen HSL en kassen Wilderskade moet een voetpad zijn • Toegankelijkheid entree tot het gebied vanuit Rodenrijs (meer wandelpaden)
• Water als afscheiding tussen groengebied en de woonbebouwing. De breedte afhankelijk van sociale veiligheid en eventueel recreatieve mogelijkheden. • Wel een natuurlijke oever, maar geen hoge beplanting bij het water want dan verdwijnt het zicht op het gebied en ook tbv sociale veiligheid. Indien bewoners dat willen, kunnen ze in eigen tuin beplanting aanpassen. • Kassen wel/niet dichtplanten (meningen verdeeld). Negatieve invloed op economische functie van kassen moet worden voorkomen. • Het beheer van dit water moet door de projectorganisatie uitgevoerd worden! • Belang van openheid staat voorop.
51
Entrees
Welk communicatiemiddel?
• Geen parkeerplaatsen (auto’s) bij entrees nabij wonin-
• Website www.kiezenvoorgroen.nl.
gen. Eventueel wel enkele parkeerplaatsen bij grote toe-
• Nieuwsbrief (print), brede verspreiding
gangswegen als Wildersekade, Landscheiding en Oude
• Digitale nieuwsbrief (per e-mail, op de website).
Bovendijk.
• Directe e-mail
• Wel/geen wandel-entree aan de Rodenrijseweg (meningen verdeeld). Als wandel-entrees bij woningen liggen, dan moeten deze goed ingepast worden in het privé-per-
• Klankbordgroep van direct betrokkenen, rechtstreeks contact met gemeenten • Huis-aan-huisbladen
ceel. • Bij bepaling van entrees aandacht voor ‘aanlooproutes’
Betrekken van de jeugd bij de ontwikkelingen in het gebied
• Wel fietspaaltjes (stalling) bij entrees, mits de sociale
• Educatief centrum in het gebied (uitleg over natuur, his-
veiligheid dat toelaat • Poortjes opnemen, zodat fietsers niet op wandelpaden kunnen komen.
torie van gebied) • Ontwerpwedstrijd voor kinderen • Bouwplaats voor boomhutten • Waterspeelplaats
Andere aandachtspunten/suggesties
• Vraag kinderen wat zij willen’ (interactie met kinderen)
• Wandelpaden (deels) ook geschikt maken voor rollators,
• Schooltuinen
kinderwagens, minder validen etc. • Geen fietsen toestaan op wandelpaden. Hoe voorkom je dat? • Veiligheid van fietsers bij oversteekplekken bij ZoRo-bus en Landscheiding • Maak enkele (hoger gelegen) uitzichtpunten in het gebied • Voorzie het gebied van informatieborden; bij entrees en in het gebied • Het fietspad mag de ecologische verbinding niet blokkeren • Het recreatieve deel (noordelijke zone) mag niet te veel versnipperd raken. • Kinderboerderij is een aantrekkelijke voorziening. • Geen (continue) verlichting van de fietspaden.
Ad 3) Communicatie en betrokkenheid Wat en waarover moet er gecommuniceerd worden? • De Vlinderstrik is niet alleen voor de direct omwonenden, maar voor alle Lansingerlanders en meer • Historie van het project • Gang van zaken bestemmingsplanproces, mogelijkheden voor inspraak en verwerking/opvolging van inspraakreacties(!) • Rolverdeling PMR-partners, samenhang deelprojecten • Financiën • Achtergronden Recreatief Concentratie Punt (hoe en waarom) • Het gebied MOET ontwikkeld worden om het definitief groen te krijgen. • Beheer • Waterpeil • Stand van zaken A13/A16, Landscheidingspark en andere relevante projecten in directe omgeving.
52
Verslag 2e meedenkavond Vlinderstrik op 11 maart 2008 Tijdens de eerste meedenkavond op 11 december zijn de
Onderstaand treft u per deelgebied uit het Masterplan
conceptplannen op detailniveau groepsgewijs besproken.
(noordelijke zone, centrale recreatieve verbin-
De tweede meedenkavond kende een plenaire opzet,
ding/recreatief concentratiepunt, zuidelijke zone) een korte
waarbij Marc Soeterbroek namens de projectorganisatie
weergave van aandachtspunten danwel suggesties. In de
inging op eerder gedane suggesties en binnengekomen
tweede kolom wordt aangegeven op welke wijze dit al dan
reacties. Daarnaast zijn nieuwe thema’s en suggesties aan
niet in het Masterplan is verwerkt.
de orde gekomen. Noordelijke zone Aandachtspunten en suggesties zoals naar voren ge-
Reactie/Veranderingen in het masterplan
bracht tijdens de meedenkavond op 11 december 2007 In hoeverre moet de noordelijke zone toegankelijk worden
Over dit onderwerp waren de meningen verdeeld.
voor wandelaars?
Uitgangspunt in het concept-plan is om de noordelijke zone toegankelijk te maken voor recreanten.
Let op, de noordelijke zone is erg nat: aandachtspunt bij
In de Schiebroekse polder komen verharde paden, in de
aanleg wandelpaden
Zuidpolder komt één verhard wandelpad. Op deze manier zijn de wandelpaden ook geschikt voor kinderwagens en minder validen.
In hoeverre moeten er nieuwe bomen in de noordelijke zone
Over dit onderwerp waren de meningen verdeeld. In de
(deel Zuidpolder) komen?
Zuidpolder komen op een beperkt aantal locaties bomen
Andere locatie van de wandelentrees aan de Rodenrijseweg
De locatie van één entree direct ten westen van de N471
die passen bij het landschap. is verplaatst. Verder is aan de westkant een nieuwe entree mogelijk. De entrees zijn bedoeld voor direct omwonenden, er komen geen parkeerplaatsen. Wel zullen bij de hoofden trees enkele fietsrekjes worden geplaatst. Toegankelijkheid van het gebied vanuit Rodenrijs
In het plan wordt de mogelijkheid geopperd voor een
(Penninghlaan) (meer wandelpaden)
nieuw wandelpad (afhankelijk van plan Hordijklocatie)
Meer wandelpaden vanuit de nieuwe woonwijk Wilderszijde
Een nieuw doorlopend wandelpad vanuit de nieuwe woonwijk is aangegeven.
Water als afscheiding tussen woonbebouwing en groengebied Waar de bestaande sloot loopt, wordt deze verbreed. Waar nog geen sloot is, wordt deze gegraven. De inrichting rond de sloot krijgt een open karakter. Zouden alle tuinders moeten worden uitgekocht?
Over dit onderwerp waren de meningen verdeeld. In het concept-plan is i.v.m. de beschikbare financiële middelen ervoor gekozen om niet alle tuinders uit te kopen. Met name zijn/worden de tuinders opgekocht die lange percelen in het gebied hebben, zodat de landschappelijke openheid verbeterd wordt. Een aantal tuinders aan de rand van het plangebied blijft gehandhaafd.
De ruimte om de kassen niet dichtplanten met bomen en
De kassen blijven vrij van beplanting. Het ontwerp van
struiken i.v.m. economische functie (minder lichtinval)
beplanting aan de kant van de Wildersekade is aangepast.
De inzet van een schaapskudde voor het beheer
Goede suggestie, gesprekken zijn gaande met mogelijke toekomstige beheerders over het rekening houden met lokale initiatieven. Inmiddels heeft ook een gesprek plaats gevonden met de betreffende schaapsherder.
53
Aandachtspunten en suggesties zoals naar voren ge-
Reactie/Veranderingen in het masterplan
bracht tijdens de meedenkavond op 11 april 2008 De voorgestelde breedte van de sloot van 5 meter tussen
In het plan blijft de breedte van 5 meter gehandhaafd. De
de Vlinderstrik en de omliggende bebouwing is te smal
sloot is anders niet meer beheerbaar vanaf de zijde van de Vlinderstrik (b.v. uitbaggeren). Wanneer de sloot zou worden verbreed, betekent dit dat baggermachines de sloot ook vanaf de zijden van de privé-percelen moeten kunnen bereiken.
Het toegangspad vanaf de Rosenmondsingel iets meer
Het toegangspad is iets meer naar het westen verschoven,
naar het westen opschuiven.
zodat dit beter aansluit op omliggende paden
De locatie van de nieuw te graven sloot klopt niet overal.
Nadat het Masterplan definitief is goedgekeurd, zal worden gewerkt aan een inrichtingsplan waarin de exacte locatie van de sloot wordt vastgelegd.
De landschappelijk inpassing van de ZoRo-bus klopt niet
De plankaart is aangepast op basis van de meest recente
op de plankaart met de meest recente plannen die zijn
plannen voor de inpassing van de ZoRo-bus.
gepresenteerd.
Centrale recreatieve verbinding + recreatieve voorzieningen (RCP) Aandachtspunten en suggesties zoals naar voren ge-
Reactie/Veranderingen in het masterplan
bracht tijdens de meedenkavond december 2007 Fietspad noordelijker i.v.m. luchtkwaliteit/geluid N209/A13-16
Fietspad aan de westkant wordt noordelijker aangelegd (tracé van het fietspad is sterk afhankelijk van de al gerealiseerde onderdoorgangen)
Komen er ook ruiterpaden? (ruiterpad langs het fietspad)
Er zijn nog geen ruiterpaden gepland in de omliggende gebieden, er zijn dus geen aansluitingen mogelijk vanuit de Vlinderstrik. In het Masterplan is daarom (nog) geen ruiterroute opgenomen. Wanneer er alsnog een doorlopende regionale ruiterroute komt, is er langs het fietspad genoeg ruimte beschikbaar om deze aan te leggen.
Er moet genoeg ruimte zijn tussen fietspad en wandelpad
Op een aantal plaatsen is meer ruimte gecreëerd tussen
i.v.m. loslopende honden.
wandel- en fietspad.
Recreatieve voorzieningen verder van de Rosemondsingel
Aan de noordkant van het RCP is de ruimte tussen de
Duidelijke randvoorwaarden voor de voorzieningen
Er is een pakket van eisen opgesteld ten aanzien van de
Rosemondsingel en het RCP uitgebreid. beeldkwaliteit van de gebouwen en de ruimtelijke inpassing hiervan. Deze eisen zijn opgenomen in het Masterplan. De commissie Welstand van de gemeente Lansingerland zal deze gebruiken bij het beoordelen van de ontwerpen van de gebouwen. Het begin van het fietspad door het RCP ligt teveel bij de
De ligging van het fietspad is veranderd; het bevindt zich
Rosemondsingel.
inmiddels verder van de Rosemondsingel, maar is nog wel om het RCP heen gesitueerd.
Suggesties voor verschillende typen voorzieningen (kinder-
Bij de selectie van initiatiefnemers zullen deze suggesties
boerderij, kinderspeeltuin, etc.)
zeker in overweging worden genomen.
Suggestie voor speelbos voor kinderen
Dit wordt ter overweging meegegeven aan de toekomstige beheerder.
Suggestie voor informatieborden in het gebied
Dit wordt ter overweging meegegeven aan de toekomstige beheerder.
Geen continue verlichting langs het fietspad
Er zal geen continue verlichting zijn langs het fietspad.
Geen fietsen toestaan op de wandelpaden.
Dit wordt meegegeven aan de toekomstige beheerder:
Maak ook een fietstunnel ten zuiden de Randstadrail-halte/
Er komt een nieuwe tunnel bij de Randstadrailhalte. Een
Spoorhaven.
extra tunnel ten zuiden van de halte is niet nodig en naar
d.m.v. borden/poortjes en fietsrekjes bij hoofdentrees.
verhouding (investering vs profijt) erg duur.
54
Aandachtspunten en suggesties zoals naar voren ge-
Reactie/Veranderingen in het masterplan
bracht tijdens de meedenkavond op 11 april 2008 De toegang van de centrale recreatieve verbinding vanaf
Deze opmerking is tijdens de vorige meedenkavond ook
de landscheiding ligt te dicht bij de huizen.
geplaatst en toen al verwerkt. Naar aanleiding van deze meedenkavond is het fietspad is verder in zuidelijke richting verschoven.
De oversteekplaats bij de autoweg Landscheiding vanaf
In de Vlinderstrik verwachten we geen grote aantallen be-
halte Rodenrijs naar de Zuidpolder is gevaarlijk. Kan er
zoekers. De meeste bezoekers komen in het weekend en
geen directe loopbrug komen tussen de parkeerplaats bij
en kunnen dan de parkeerplaats bij de halte Rodenrijs ge-
de halte Rodenrijs en de Zuidpolder?
bruiken. Wanneer alsnog sprake is van (extreme) grote bezoekersaantallen, dan moet bekeken worden in hoeverre extra maatregelen (b.v. een verkeerslicht) nodig zijn. Vooralsnog gaan we uit van de huidige oversteeksituatie. De voorzieningen in het recreatief concentratiepunt dragen eigen verantwoordelijkheid voor parkeervoorzieningen.
De voorgestelde maximale bouwhoogten van 10 meter voor
Voor gebouwde voorzieningen aan de westkant van het
de gebouwde voorzieningen is te hoog.
recreatief concentratiepunt is de hoogte aangepast naar
Kan een cultuurhistorische uitstraling in de beeldkwaliteits-
In de omgeving van de Vlinderstrik zijn weinig cultuurhis-
eisen worden meegenomen?
torische objecten waarop wat bouwstijl betreft kan worden
maximaal 8 meter.
aangesloten. In het licht daarvan maakt een cultuurhistorische uitstraling geen onderdeel uit van de beeldkwaliteiseisen. Belangrijk bij de beoordeling van de architectuur is dat het gebouw past in de omgeving.
Zuidelijke Zone Aandachtspunten en suggesties zoals naar voren ge-
Reactie/Veranderingen in het masterplan
bracht tijdens de meedenkavond december 2007 Breedte van de ecologische verbindingszone aan de oost-
De breedte voldoet aan de normen van de provincie (minimaal 100 meter) en gebiedscommissie Oude Leede. De zuidelijke zone bij het RPC is breder geworden.
Gaat de ecologische verbinding straks goed functioneren?
De faunapassages zijn verder uitgewerkt (natte of droge
(qua breedte, natuurdoeltypen, aantal faunapassages)
type en ligging).
Wordt het waterpeil in het gebied verhoogd i.v.m. natuur-
Het waterpeil wordt niet verhoogd. De natuurontwikkeling
ontwikkeling?
wordt bereikt door een deel van het maaiveld af te graven.
Is er niet teveel natuur tussen de HSL en het Zwartepad?
Het plan gaat uit van een goede balans tussen recreatie en natuur. De natuur is weliswaar beperkter toegankelijk, maar wel goed zichtbaar vanaf de omliggende paden.
Geluid van de N209/A13-16 is een storende factor in de
Het aanbrengen van een geluidswal is een goede sugges-
Vlinderstrik
tie: dit is echter afhankelijk van de wijze van inpassen van de A13-16
Andere wijzigingen in het plan die niet op de meedenk-
Veranderingen in het masterplan
avond zijn genoemd Minder lange struinpaden, om verstoring van de natuur op smalle stukken te voorkomen Er is een tweede optie voor een mogelijke fiets/wandelverbinding tussen Vlinderstrik en Schiebroekse Park gekomen, wanneer de rijksweg A13-16 wordt gerealiseerd. vervolg tabel: zie volgende pagina
55
Aandachtspunten en suggesties zoals naar voren
Reactie/veranderingen in het masterplan
gebracht tijdens de meedenkavond op 11 april 2008 Er moet ook een brede natte verbinding voor watergebonden
Met de Provincie Zuid-Holland is overleg gevoerd over
diersoorten onder de Randstadrail komen
het type faunapassage dat nodig is om de ecologische verbindingszone goed te laten functioneren. De Zuidpolder en Schiebroekse Polder zijn op zichzelf groot genoeg voor watergebonden diersoorten. Dit betekent dat de faunapassage onder de Randstadrail alleen een droge functie krijgt voor landgebonden diersoorten.
De waterberging ten zuiden van Spoorhaven moet ecologisch Er wordt onderzocht wie de eigenaar is van de waterberworden
ging en of er afspraken kunnen worden gemaakt over een meer ecologische inrichting
Kunnen in het plan Vlinderstrik kwaliteitscriteria voor de in-
Door de Stadsregio Rotterdam wordt momenteel een
passing van de A13-16 worden opgenomen?
studie gedaan naar de inpassing van de A13-16 over het gehele traject. In het Masterplan Vlinderstrik worden de randvoorwaarden voor de landschappelijke inpassing van de A13-16 stelliger geformuleerd.
56
Verslag 2e informatieavond Vlinderstrik 21 april 2008
Het ligt op deze locatie vanwege de goede ov- en autobereikbaarheid. Dat is niet het geval aan de oostzijde van het Randstadrail-station en het bedrijventerrein Spoorhaven is
Op 19 november 2007 heeft een eerste informatieavond
al vol.
plaatsgevonden voor bewoners en betrokken (maatschap-
De exploitatie wordt gedaan door particuliere ondernemers
pelijk) organisatie waar de plannen in concept zijn voorge-
die inderdaad winst zullen willen maken. Wij stellen eisen
legd. In de periode tussen de 1e en deze 2e informatie-
aan het type voorzieningen, (maximale) bebouwingsopper-
avond heeft een kleine groep mensen (ca 45) tijdens twee
vlakten en voldoende parkeerplaatsen op eigen terrein.
meedenkavonden gepraat over een aantal specifieke onderwerpen zoals ontsluiting, begrenzing en communicatie.
Hoe reëel is wandelen op struinpaden?
Op 21 april 2008 heeft de tweede informatieavond plaats-
De struinpaden zullen betreedbaar worden gemaakt door
gevonden. In totaal hebben zo'n 140 bewoners en betrok-
ze af te strooien met houtsnippers of schelpen. Ook is het
kenen van deze gelegenheid gebruik gemaakt om op de
mogelijk ze op een klein zandlichaam aan te leggen, zodat
definitieve plannen te reageren.
ze iets hoger liggen en de afwatering goed is.
Vragen en antwoorden:
Waarop zijn de hectares natuur en de inrichting op gebaseerd? En de verhouding tussen “natuur” en “recreatie”?
Rijkswaterstaat denkt 50 ha van de Vlinderstrik af te kun-
Voor recreanten zal dit vooral een doorgangsgebied zijn,
nen snoepen voor een A13/16-variant die onder de HSL
maar voor dieren is dit naast een verbindingszone ook
door gaat. Hoe zit dat?
echt een verblijfsgebied. Daarom zijn er naast de vereiste
In 2007 is een variantennota opgesteld voor de A13/16.
randvoorwaarden voor een ecologische verbindingszone
Deze moet nog worden vastgesteld door de Minister van
ook wat grotere gebieden natuur.
Verkeer & Waterstaat, Maar deze studie bevat inderdaad de optie om met de A13/16 onder de HSL door te gaan.
Waarom de natte zone bij de snelweg, waarom geen hoge
Nu worden diverse tracévarianten en -ontwerpen uitge-
begroeiing daar?
werkt; waarvan er ook door de Vlinderstrik gaan. De
Het is wel het natte gebied, maar richting de N209
A13/16 moet buiten de begrenzing van de Vlinderstrik
(Doenkade) en later de A13/16 komt een overgang van
(conform de PKB) blijven; tenzij de rijksweg geheel onder-
moeras naar steeds hogere beplanting. Op de kaart is dit
gronds ligt. Gemeente Lansingerland steunt dit ambtelijk
verbeeld met donkergroene vlekjes.
en bestuurlijk. Het nieuwe fiets-wandelpad richting Schiebroekse park; Kan er geen kwaliteitsnorm voor de Vlinderstrik worden
kan dat niet gecombineerd worden met een eco-zone?
gedefinieerd als harde randvoorwaarde richting de
Een faunapassage richting het Schiebroekse park is mee-
A13/16? Bijvoorbeeld een geluidsnorm.
genomen in het masterplan.
De basiskwaliteit van oa. de Vlinderstrik wordt gedefinieerd in het project Noordas van de Stadsregio Rotterdam.
Hoe kan de verplaatsing van CRM verantwoord worden?
Daar wordt momenteel aan gewerkt, in juni moet dat klaar
Vorige keer is gezegd dat jullie CRM gingen opkopen, hoe
zijn. Dit project onderhoudt ook intensief contact met het
zit dat? Is het te duur om aan te kopen, vrachtwagens
A13/16 project. Daarnaast liggen geluidsnormen vast in de
passen niet bij natuur/groengebied? Waarom niet verhui-
Wet Geluidhinder en daar zal ook de A13/16 aan moeten
zen naar bedrijventerrein? En als CRM blijft zitten dan
voldoen.
staan daar vrachtwagens met gevaarlijke stoffen dichtbij woonbebouwing.
Wat wordt nu dat recreatief concentratiepunt (RCP); het is
Ons voorstel is om CRM zo in te passen dat het de helft
nu niet duidelijk? Als het bebost wordt zou dat jammer zijn.
minder het gebied insteekt, en dan 2x zo breed wordt..
Kan het RCP niet aan de andere kant bij het busstation?
Daar zijn we echter nog niet uit met CRM. Het is op de
Of op bedrijventerrein Spoorhaven?
kaart ook nog gearceerd als uitwerkingsgebied. Wij hou-
Wie gaat het exploiteren? hoe meer winst er gemaakt
den uiteraard rekening met nabij gelegen woningen wat
moet worden hoe meer drukte er komt.
betreft milieunormen.
Voorzieningen zijn nodig in een recreatiegebied; hier willen
Wij hebben nooit gezegd dat we CRM gingen kopen, we
we dus in ieder geval de mogelijkheid hiervoor bieden.
hebben vorig jaar bij verkoop van In ’t Veem de boot
Het zullen kleinschalige recreatieve voorzieningen zijn,
gemist, maar het was toen zeker geen koopje. CRM heeft
maar het is nog niet bekend wat precies. Rondom de
gebruik gemaakt van het huidige bestemmingsplan en
gebouwen kunnen wel bomen worden geplaatst , maar op
mag daar dus zijn bedrijf voeren.
de rest het perceel is het uitgangspunt: openheid.
Ons projectbudget is te beperkt om CRM nu uit te kopen.
57
De kas naast CRM staat er nog, hoe kan je het bedrijf
Overige opmerkingen
naar die kant omklappen?
• Er is te weinig meegenomen uit de meedenkavonden
Die kas is eigendom van gemeente Rotterdam en gaat
• De opmerkingen uit de meedenkavonden zijn goed mee-
gesloopt worden.
genomen. • Aardig geluisterd, dit zie je terug in minder bomen en
Kan die kas van Dhr. Van de Maarel niet worden uitge-
minder grote veranderingen tov van de huidige situatie.
kocht? In dit plan wordt hij uitgerookt en dat is asociaal.
• De communicatie is erg goed.
De kas van Dhr. Van de Maarel kan iets uitbreiden in dit
• Er is teveel gericht op de recreatie in plaats van het
plan, maar meer groei past niet binnen de opgave voor de Vlinderstrik.
natuurlijke • Keuze voor het laten zitten van CRM ipv actief uitverhuizen wordt niet gesnapt.
Waar kunnen (ideeën voor) lokale beheerinitiatieven
• Feit dat het gebied groen blijft is een grote plus.
terecht? En geldt dat zowel voor de noordelijke als de zui-
• Mooie groene achtertuin
delijke zone?
• De kwaliteitseisen richting A13/16 moeten echt worden
Gemeente Rotterdam is eindverantwoordelijke voor dit project en moet het beheer regelen. Lokale initiatieven kunnen zich melden bij Ester de Bever (
[email protected]). Dat geldt voor de noordelijke en de zuidelijke zone. Het fietspad bij de landscheiding moet verder zuidwaarts inspringen, waarom is daar niet naar geluisterd? Met dit voorstel hebben wij wel wat gedaan. Het pad is ca. 10 meter verder van de woningen geplaatst (naar het zuiden). Op de kaart is dat wat moeilijk te zien vanwege de grote schaal en dikke lijnen, maar als je het vergelijkt met de eerdere plankaart is het wel te zien. Het fietspad sluit niet haaks aan op de Landscheiding, omdat we de bocht er in willen houden om de continuïteit van het fietspad te waarborgen. Het fiets- en wandelpad liggen dicht tegen elkaar aan, Waarom liggen ze niet verder van elkaar vandaan? Op de delen tussen de tunnels liggen fiets- en wandelpad niet strak tegen elkaar aan. Er zal altijd een strook groen tussen zitten en de breedte van die strook varieert. In het inrichtingsplan zal dit gedetailleerder worden uitgewerkt. Hoe wordt deze avond vastgelegd? Er zit een notulist in de zaal en het verslag van deze avond wordt op de website www.kiezenvoorgroen.nl geplaatst. Hoe zit het met de toekomt van de aanwezige boerenbedrijven? Veel boeren in de Zuidpolder hebben jaren geleden hun grond al verkocht aan de gemeente Rotterdam (Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (OBR)). Dat zegt al genoeg over de toekomstbestendigheid.
58
vastgelegd, niet te vrijblijvend. • Blij met de aanwezigheid van bestuurders vanavond.
V Huidige bestemmingsplannen Hierbij een overzicht van de huidige vigerende bestem-
In de Zuidpolder (gemeente Lansingerland ) vigeren de
mingsplannen binnen het plangebied van de Vlinderstrik.
volgende bestemmingsplannen: • Landelijk Gebied. Dit bestemmingsplan is vastgesteld
In de Schiebroekse Polder (gemeente Rotterdam) vigeren
op 21 augustus 1978, gedeeltelijk goedgekeurd op 30
de volgende bestemmingsplannen:
oktober 1979 en gedeeltelijk goedgekeurd door de
• Nr. 95 Schiebroek '33 *ubp in onderdelen, vastgesteld
Kroon op 14 april 1983. Bij de eerste herziening van het
13 oktober 1933, goedkeuring door GS 17 december
Landelijk gebied is het bestemmingsplan gerepareerd.
1934
Dit is vastgesteld op 4 mei 1985, goedgekeurd op en onherroepelijk op 10 augustus 1988;
• Nr. 368 Wildersekade II, vastgesteld 10 januari 1967, gedeeltelijke goedkeuring door GS 28 februari 1968, KB
• Rodenrijseweg 1987. Dit bestemmingsplan is vastgesteld op 30 maart 1987 en goedgekeurd 10 november
16 juli 1971
1987. Voor dit gebied is een nieuw bestemmingsplan in
• Nr. 370 Wildersekade I, vastgesteld 14 oktober 1971,
voorbereiding, Lint-Zuid, dit ligt ter goedkeuring bij GS.
goedkeuring door GS 31 mei 1972
• Bedrijventerrein Oudeland (N471) is vastgesteld op 31
• Nr. 525 HSL Hillegersberg-Schiebroek, vastgesteld 13 januari 2000, goedkeuring door GS 20 april 2000, KB 14
januari 2002, goedkeuring door GS op 10 september
juli 2000
2002 goedgekeurd was op 24 september 2003 onher-
• Bebouwingsgebied C: geen bestemmingsplan van toe-
roepelijk.
passing
Vigerende bestemmingsplannen binnen het plangebied Vlinderstrik
59
60
AANWIJZING (deze pagina niet printen) Op de plaats van deze pagina wordt de gevouwen Plankaart (A3-formaat) mede in de wire-o ringband ingebonden.
61
62
Ingenieursbureau
Bestemmingsplan Vlinderstrik Aanmeldingsnotitie m.e.r. beoordeling
Projectcode 2007 - 0018
Datum 15 december 2008
Versie
Paraaf versie:
Definitief Opdrachtgever
Paraaf opdrachtgever:
OBR, projectleider Ester de Bever Opsteller
Paraaf opsteller:
Marja Houwen Projectleider Erica Koning
Paraaf projectleider:
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
2 van 50
Inhoudsopgave Samenvatting
5
1.
Inleiding
9
1.1
Aanleiding
9
1.2
Doel van de aanmeldingsnotitie
9
1.3
De procedure
10
1.4
Inhoud van de notitie
11
2.
Het plan- en studiegebied
13
2.1
Ligging van het plangebied en het studiegebied
13
2.2
Huidige situatie
14
2.3
Autonome ontwikkeling
16
3.
De voorgenomen activiteit
17
3.1
Locatiekeuze
17
3.2
Keuze inrichting
18
3.3
Het bestemmingsplan
23
3.4
Potentiële milieueffecten
24
4.
Effecten op het milieu
25
4.1
Verkeer
25
4.2
Geluid
26
4.3
Lucht
27
4.4
Externe veiligheid
29
4.5
Bodem
34
4.6
Water
35
4.7
Archeologie
38
4.8
Cultuurhistorie en landschap
41
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
3 van 50
4.9
Natuur
42
4.10
Cumulatie van milieueffecten/samenhang met andere projecten
44
Referenties
45
Bijlage 1 Overzicht omstandigheden mer-beoordeling
47
Bijlage 2 Voorkomende plant- en diersoorten in de Vlinderstrik
48
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
4 van 50
Samenvatting De gemeenten Lansingerland en Rotterdam willen de Zuidpolder en de Schiebroeksepolder transformeren tot een aantrekkelijk natuur- en recreatiegebied. Vanwege de vorm van beide polders wordt dit gebied ook wel de “Vlinderstrik” genoemd. Met deze Voorgnomen Activiteit wordt de agrarische bestemming van zo’n 140 ha grond gewijzigd in een natuur- en recreatiebestemming. Deze wijziging maakt het nodig een besluit te nemen over de m.e.r.-plicht van de activiteit. Het m.e.r-beoordelingsplichtige besluit is het bestemmingsplan voor de Vlinderstrik. In deze aanmeldingsnotitie is de informatie opgenomen op basis waarvan het bevoegd gezag, i.c. de gemeenteraad van Rotterdam en de gemeenteraad van Lansingerland, kunnen beoordelen of bij de voorbereiding van haar besluit, vanwege de belangrijke gevolgen die de Voorgenomen Activiteit voor het milieu kan hebben, een milieueffectrapport (MER) moet worden gemaakt. De locatiekeuze voor een openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied met een oppervlakte van circa 100 hectare in de Schiebroekse- en de Zuidpolder is genomen in het kader van de Planologische kernbeslissing Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PKB PMR) in 2006. Deze locatiekeuze is onder andere gebaseerd op een uitgevoerde milieueffectrapportage in het kader van de PKB-procedure. De ruimtelijke kaders voor de Vlinderstrik als recreatieve schakel en ecologische verbindingszone zijn planologisch vastgelegd in het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020). In deze vigerende structuurvisie is het plangebied aangegeven als “te ontwikkelen openluchtrecreatie en stedelijk groen” en is de ecologische verbindingszone globaal aangegeven. Door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam en door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Lansingerland is in 2008 het Masterplan Vlinderstrik vastgesteld. Hierin zijn de uitgangspunten voor de ontwikkeling beschreven en zijn keuzes voor de inrichting van het gebied gemaakt, de hoofdlijnen van de toekomstige inrichting zijn er in opgenomen. Daarbij zijn ook milieuaspecten in beschouwing genomen. Het gaat om de realisatie van ca 140 ha natuur- en recreatiegebied. Deze Voorgenomen Activiteit zal in hoofdlijn bestaan uit: - Een centrale recreatieve verbinding in het midden van het gebied lopend van west naar oost. Deze verbinding bevat een fietspad en een wandelpad. - De Zuidelijke zone tussen de reserveringszone A13/16 langs de Doenkade en de recreatieve verbinding wordt de ecologische verbindingszone die globaal is aangegeven in het RR2020. De dimensionering van de zone en de natuurdoeltypen die hier worden gerealiseerd geven invulling aan het type ecologsiche verbindingszone en de doelsoorten zoals de provincie in het beleidsplan Natuur-en landschap (1991) heeft aangegeven en welke nader zijn uitgewerkt door de gebiedscommissie Oude Leede. Het wordt een zone met bos- en moeraselementen: water, riet en ruigte, bloemrijk grasland, struweel en bosgroepen.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
5 van 50
De Noordelijke zone tussen de Rodenrijseweg/Zwarteweg en de recreatieve verbinding krijgt de bestemming natuur en wordt geschikt voor extensieve recreatie (wandelpaden) . Een open gebied met karakteristieke lijnen van het polderlandschap met houtwallen, boomgroepen en een kruidenrijk grasland. - Een recreatief concentratiepunt (rcp) met een oppervlakte van 6,28 ha, gesitueerd aan de centrale recreatieve verbinding ter hoogte van de Landscheiding. Als het ware midden in het gebied. Hier is plaats voor vier gebouwde voorzieningen. Daarbij kan gedacht worden aan een kinderboerderij, een bezoekerscentrum, een horecagelegenheid, een midgetgolfbaan etc. De bebouwing wordt samen met het parkeren geconcentreerd in het midden van deze locatie. Aan weerszijden van deze bebouwingsstrook is ruimte gereserveerd voor de buitenfunctie van de voorzieningen. Het rcp zal een eigen ontsluitingsweg krijgen, die zal aansluiten op de Landscheidingsweg. De locatie- en ininrichtingskeuzen leiden er toe dat een ecologische verbindingszone en een natuurgebied gerealiseerd worden als schakel in de groenstructuur tussen de Ackerdijkse Plassen en Rottemeren. -
De Voorgenomen Activiteit is een laag intensieve functie die zelf nauwelijks leidt tot milieubelasting van de omgeving. De milieueffecten van de Voorgenomen Activiteit hangen nauw samen met de al eerder gemaakte locatie-, functie- en inrichtingskeuzen. Met de realisering van natuurgebied en een ecologische verbindingszone levert de voorgenomen Activiteit een bijdrage aan het veiligstellen en versterken van natuurwaarden in de regio. De duurzame staat van instandhouding van de meeste soorten in het gebied wordt door de Voorgenomen Activiteit gefaciliteerd. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt voor veel soorten een aantrekkelijker leefgebied gecreëerd. Voor de vogelsoorten Patrijs, Grutto en Veldleeuwerik, die het op dit moment erg moeilijk hebben is de voorgenomen activiteit in principe gunstig voor de instandhouding. Deze soorten blijven wellicht behouden door de geplande aanleg van een relatief grote oppervlakte extensief beheerd grasland. Voor strikt beschermde soorten is de conclusie dat er wel tijdelijke negatieve effecten te verwachten zijn als gevolg van verstoring tijdens werkzaamheden in het terrein. Het betreft hier de Platte schijfhoren, Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Vetje, alle broedende vogels in het gebied, alle roofvogels, uilen en spechten met een vaste- rust of verblijfplaats, aan de bebouwde randen van het gebied. Al deze effecten zijn dusdanig klein van aard dat deze door simpele mitigerende maatregelen, al dan niet in het kader van een vereiste ontheffing, zijn te ondervangen. Aangezien de meeste bebouwing en geschikte bomen zich buiten het plangebied bevinden, zijn te verwachten negatieve effecten op vleermuispopulaties in het gebied minimaal. Het recreatief concentratiepunt leidt tot een kleine groei van de verkeersintensiteiten. In het meest extreme geval (150.000 bezoekers per jaar) is de groei van de verkeersintensiteit op de Landscheidingsweg maximaal 2,4%. Dit extra personenautoverkeer kan makkelijk worden verwerkt op de relevante wegen. Het aandeel touringcars is verwaarloosbaar.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
6 van 50
Voor het autoverkeer van het natuur- en recreatiegebied dat, gelet op de weinige parkeermogelijkheden wordt ingeschat op 6.000 bezoekers per jaar, geldt ook dat verwacht mag worden dat verwerking op relevante wegen geen problemen oplevert. De Voorgenomen Activiteit voldoet aan de Wet luchtkwaliteit. Zowel met als zonder de Voorgenomen Activiteit worden geen grenswaarden voor Luchtkwaliteit overschreden en de Voorgenomen Activiteit draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. Door het verkeer dat samenhangt met het recreatief concentratiepunt neemt de geluidbelasting bij woningen bij de Landscheiding toe. De geringe toename van het verkeer door de planontwikkeling zal slechts een beperkte toename van de geluidsbelasting langs de Landscheiding tot gevolg hebben. Samen met de toename van het overige verkeer betekent dit dat er bij realisatie van de aansluiting van het recreatief concentratiepunt op de landscheiding mogelijk een reconstructie in het kader van de Wet geluidhinder aan de orde is, een toename van afgerond 2 dB. In het kader van de aansluiting van het recreatief concentratiepunt op de Landscheiding zal nader vastgesteld worden of er sprake is van een reconstructie of er maatregelen getroffen worden en of er hogere grenswaarden nodig zijn. Een en ander is zodanig geregeld met de Wet geluidhinder dat belangrijke nadelige gevolgen niet zullen kunnen optreden. De Voorgenomen Activiteit bepaalt tezamen met andere activiteiten in de omgeving van Rotterdam Airport het groepsrisico van dit vliegveld. De voorgenomen Activiteit beïnvloedt het groepsrisico echter niet of nauwelijks. Uit historisch bodemonderzoek blijkt dat in het gebied van de Voorgenomen Activiteit weinig situaties zijn gedocumenteerd die bodemverontreiniging tot gevolg kunnen hebben. De verdachte locaties zullen nader worden onderzocht op de mate en omvang van de verontreiniging en zullen zo nodig worden gesaneerd. Gezien de lage kans op bodemverontreiniging en de wet- en regelgeving ten aanzien van bodem leidt de Voorgenomen Activiteit niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het aspect bodem. In het gebied van de Voorgenomen Activiteit komen gronden voor met een archeologische verwachtingswaarde. Door voor deze gronden in het bestemmingsplan een bouwregeling en een aanlegvergunningenregeling op te nemen, kunnen de aanwezige waarden voldoende worden beschermd. Met het Masterplan Vlinderstrik is een bewuste keuze gemaakt voor de invulling van het gebied. Met de Voorgenomen Activiteit wordt er een nieuwe ruimtelijke structuur aangebracht in het gebied binnen de omliggende infrastructuur en bebouwing. Hiermee gaat de openheid en structuur van het (cultuur)landschap in het zuidelijke gedeelte verloren. In het noordelijk gedeelte wordt de openheid verbeterd doordat een aantal bedrijven zal verdwijnen. Om het weidelandschap te verbeteren zullen kleine landschapselementen worden toegevoegd. Door de Voorgenomen Activiteit neemt de hoeveelheid verharding in het gebied toe maar ook de hoeveelheid oppervlakte water. Aan de waterbergingseisen wordt voldaan.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
7 van 50
Het peil in de Schiebroekse Polder blijft vast op NAP -5,95 staan. De huidige onderbemalingen in het gebied zullen verdwijnen. Dit levert geen problemen op aangezien het agrarische gebruik voor het merendeel op deze locaties is of zal worden stopgezet en zal worden omgezet in de functie natuur. Voor de Zuidpolder ligt het oppervlaktewaterpeil nog niet vast. Er kan een flexibel peilbeheer komen tussen NAP -5,66 en -5,88 meter. Het huidige waterpeil ligt op NAP -5,88 meter. Indien het om een hoger peil gaat zal rekening gehouden moeten worden met grondwateroverlast bij woningen. Aangezien de meeste woningen hoog genoeg liggen zal de overlast waarschijnlijk beperkt zijn. Op de plekken waar dit niet het geval is kunnen drainerende voorzieningen worden aangelegd. Ook kan het fiets-/voetpad dat door de polder loopt eventueel ontwikkeld worden als kade, zodat in de toekomst het waterpeil in het noorden gelijk kan blijven als het in het zuiden opgezet wordt. Voor vrijwel de gehele polder bestaat er een kwelsituatie. De kwaliteit van dit kwel is vrij slecht. Deze slechte kwaliteit beïnvloedt de waterkwaliteit van het watersysteem. Met de Voorgenomen Activiteit neemt het agrarische gebruik en het aantal glastuinbouwbedrijven af, daardoor zal de aanvoer van nutriënten en het aantal lozingen beperkt worden. Hierdoor zal de waterkwaliteit van het systeem verbeteren. Doordat de nutriëntrijke bovenlaag in een deel van het gebied wordt afgegraven zal ook de aanvoer van nutriënten uit de bodem naar het water beperkt worden. Doordat de oevers hierbij volgens een natuurlijk verloop vergraven worden zal er meer vegetatie in de watergangen gaan groeien, waardoor de natuurlijke zuivering van het systeem toeneemt.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
8 van 50
1.
Inleiding
1.1
Aanleiding De gemeenten Lansingerland en Rotterdam willen de Zuidpolder en de Schiebroeksepolder transformeren tot een aantrekkelijk natuur- en recreatiegebied. Vanwege de vorm van beide polders wordt dit gebied ook wel de “Vlinderstrik” genoemd. In het gebied dient de aanleg van 100 hectare natuur- en recreatiegebied (in het kader van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR)) mogelijk te worden gemaakt. Voor het gebied is een Masterplan Vlinderstrik opgesteld [Gemeente Rotterdam e.a.- 2008]. Dit Masterplan Vlinderstrik is vastgesteld door het college van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Rotterdam en door het college van Burgemeester en wethouders van de gemeente Lansingerland. In het Masterplan krijgt het gebied hoofdzakelijk de functie van natuur- en recreatiegebied. Naast de 100 hectare uit de PMR-doelstelling zal ook de resterende 40 hectare de komende jaren worden ingericht als een openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied. In het gebied zal een netwerk aan wandel- en fietspaden en een recreatief concentratiepunt worden gerealiseerd. Voor het gebied wordt een nieuw bestemmingsplan opgesteld. Het bestemmingsplan zal mogelijk maken dat de binnen het Masterplan geschetste plannen daadwerkelijk kunnen worden gerealiseerd. Dit betekent dat een oppervlakte van zo’n 140 ha met een agrarische bestemming wordt gewijzigd in een natuur- en recreatiebestemming. Deze wijziging maakt het nodig een besluit te nemen over de m.e.r.-plicht van de activiteit. Het bestemmingsplangebied Vlinderstrik ligt binnen de gemeentegrenzen van Rotterdam en Lansingerland. Ongeveer in het midden van het plangebied ligt de gemeentegrens. Voor het bestemmingsplan zal per gemeente een aparte plankaart met bijbehorende planregels worden opgesteld. De toelichting zal op beide delen van het plangebied van toepassing zijn.
1.2
Doel van de aanmeldingsnotitie Wettelijk kader Het (herziene) Besluit milieu-effectrapportage 1994 geeft aan welke activiteiten m.e.r.-plichtig en m.e.r. beoordelingsplichtig zijn. Op grond van dit besluit zijn herinrichtingen van het landelijk gebied waarbij de activiteit betrekking heeft op functiewijzigingen in de natuur, recreatie of landbouw: - m.e.r.-beoordelingsplichtig bij een oppervlakte van 125 ha of meer (onderdeel D, categorie 9) - m.e.r.-plichting bij een oppervlakte van 250 ha of meer (onderdeel C, categorie 9) De omvang van de wijziging van de agrarische bestemming naar een andere bestemming met het bestemmingsplan Vlinderstrik is meer dan 125 ha en minder dan 250 ha zodat een m.e.r.beoordeling nodig is. Het bestemmingsplan is daarbij het m.e.r.- beoordelingsplichtige besluit.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
9 van 50
Behalve de herinrichting van het landelijk gebied behelst het plan voor de Vlinderstrik geen activiteiten die tot een m.e.r.-(beoordelings)plicht leiden. Het gebied waar de agrarische bestemming wordt gewijzigd in een natuur- en recreatiebestemming is de Voorgenomen Activiteit, deze ligt gedeeltelijk in de gemeente Rotterdam en gedeeltelijk in de gemeente Lansingerland. Het bestemmingsplan Vlinderstrik is niet plan m.e.r. plichtig omdat: - Het bestemmingsplan geen nadere uitwerkingsbevoegdheden kent en er geen functies met het bestemmingsplan mogelijk worden gemaakt waarvoor bij realisatie een m.e.r.(beoordelings)plichtig geldt. - Gezien de locatie (het is geen Natura 2000 gebied en er ligt geen natura 2000 gebied in de directe omgeving) hoeft er geen passende beoordeling1 te worden gemaakt op grond van de Natuurbeschermingswet. Indien een passende beoordeling wel nodig zou zijn is een planmer aan de orde. De aanmeldingsnotitie Deze aanmeldingsnotitie is bedoeld om informatie te verschaffen op grond waarvan het bevoegd gezag, i.c. de gemeenteraad van Rotterdam en de gemeenteraad van Lansingerland, kunnen beoordelen of bij de voorbereiding van haar besluit, vanwege de belangrijke gevolgen die de Voorgenomen Activiteit voor het milieu kan hebben, een milieu-effectrapport (MER) moet worden gemaakt. De aanmeldingsnotitie moet een antwoord geven op de vraag, of zich zodanige omstandigheden voordoen, dat het wenselijk is een projectMER op te stellen en een projectmerprocedure te starten. Onder ‘omstandigheden’ wordt daarbij verstaan: • de kenmerken van de voorgenomen activiteit; • de mate van kwetsbaarheid van het milieu in het plan- en studiegebied; en • de potentiële effecten van de voorgenomen activiteit. Zie bijlage 1 voor een uitgebreide opsomming. Voor het inzichtelijk maken van de mogelijke milieu-effecten wordt uitgegaan van een planhorizon die aansluit bij het bestemmingsplan. De planhorizon is daarom 2019.
1.3
De procedure De procedure voor de m.e.r.-beoordelingsplicht bestaat uit de volgende stappen: • de initiatiefnemer deelt schriftelijk mee (door middel van deze aanmeldingsnotitie) aan het bevoegd gezag dat hij een activiteit wil gaan ondernemen die voorkomt in onderdeel D van het Besluit m.e.r.; • het bevoegd gezag beslist of bij de voorbereiding van het besluit over de voorgenomen activiteit al dan niet een projectMER moet worden opgesteld. Het besluit inzake de m.e.r.plicht wordt bekend gemaakt; • tegen de m.e.r.-beoordelingsbeslissing staat gelet op artikel 6:3 Algemene wet bestuursrecht geen bezwaar- of beroep open, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in haar belangen treft. Dat laatste is afhankelijk van de omstandigheden van het geval2. 1
Een passende beoordeling is aan de orde indien één of meerdere activiteiten die in een plan worden voorzien significante gevolgen kunnen hebben op een natura 2000 gebied. . 2
Zie de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State d.d. 13 juli 2000 (AB2000, 307).
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
10 van 50
Wordt besloten dat een projectMER moet worden opgesteld, dan start de projectmer-procedure.
1.4
Inhoud van de notitie In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het gebied en de omgeving waar de Voorgenomen Activiteit plaats vindt. In hoofdstuk 3 wordt de Voorgenomen Activiteit beschreven, de besluiten die heirover al genomen zijn, de wijze waarop de Voorgenomen Activiteit in het bestemmingsplan wordt opgenomen en de potentiële negatieve effecten van de activiteit. In hoofdstuk 4 komen de effecten op het milieu en de cumulatie van effecten aan de orde.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
11 van 50
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
12 van 50
2.
Het plan- en studiegebied
2.1
Ligging van het plangebied en het studiegebied Het bestemmingsplangebied Vlinderstrik is gelegen ten noorden van het stedelijk gebied van Rotterdam en ten zuiden van Berkel en Rodenrijs. Het bestemmingsplangebied Vlinderstrik bestaat uit twee delen. De westzijde van het plangebied wordt gevormd door de Zuidpolder. Deze polder is gelegen binnen de gemeente Lansingerland. De oostzijde van het gebied wordt gevormd door de Schiebroekse Polder. Deze polder ligt binnen de gemeente Rotterdam. De twee polders zijn ruimtelijk van elkaar gescheiden door RandstadRail en het bedrijventerrein Spoorhaven. Het plangebied van de Vlinderstrik wordt begrensd door de Rodenrijseweg aan de noordzijde, de Wildersekade aan de oostzijde, de Doenkade aan de zuidzijde en de Oude Bovendijk aan de westzijde. Figuur 2.1: Ligging bestemmingsplangebied Vlinderstrik
De Voorgenomen Activiteit, de functiewijzing van de agrarische bestemming in natuur- en recreatie bestemming betreft 140 ha en bestrijkt het middengebied van het bestemmingsplangebied.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
13 van 50
Zie figuur 2.2 waarin de plankaart van het Masterplan Vlinderstrik is opgenomen. Voor deze aanmeldingsnotie wordt uitgegaan van het voorontwerpbestemmingsplan voor de Vlinderstrik van oktober 2008 [dS+V-2008]. Figuur 2.2: Plankaart Masterplan Vlinderstrik
Het studiegebied is het gebied waar zich relevante effecten voor kunnen doen als gevolg van de Voorgenomen Activiteit. Het studiegebied kan per milieuaspect verschillen.
2.2
Huidige situatie Figuur 2.3 geeft inzicht in de huidige situatie (2007). De oranje lijn, is de grens van het bestemmingsplangebied Vlinderstrik. Het plangebied Vlinderstrik is gelegen in een overgangszone tussen het open landschap van Midden-Delfland en de dichte stedelijke bebouwing van Rotterdam. De afgelopen jaren zijn met name in Berkel en Rodenrijs en Bergschenhoek (gemeente Lansingerland) veel nieuwe woningen (VINEX-wijken o.a. Westpolder/Meerpolder) gebouwd. De Voorgenomen Activiteit vindt plaats in een cultuurlandschap van veenpolders en droogmakerijen. De ontginningsvormen kenmerken zich door rationele fijnmazige verkavelingspatronen. Het gebied van de Voorgenomen Activiteit bestaat voor het grootste deel uit weilanden, afgewisseld met sloten. Een aantal percelen is in gebruik als weiland en een gedeelte is bebouwd met kassen. Verder ligt er in het gebied een deel van een transportbedrijf, gevestigd aan de Rodenrijse weg.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
14 van 50
Het gebied wordt door de infrastructuur HogeSnelheidsLijn, de RandstadRail en de provinciale weg N470 en het bedrijvenpark Spoorhaven doorsneden. Aan de rand van de Voorgenomen Activiteit ligt woonbebouwing met name geconcentreerd in de lintbebouwing langs de Rodenrijseweg. In de Schiebroekse Polder bevinden zich langs Rodenrijseweg voornamelijk woonkavels ook staan er een aantal woningen langs de Zwarteweg. Langs de Wildersekade liggen een aantal woningen en zijn grote kassencomplexen, er bevindt zich tevens een caravanstalling. Aan de zuidzijde van de Voorgenomen Activiteit ligt landbouwgebied dat grens aan de Doenkade. Figuur 2.3: Huidige situatie (2007)
Op een historische kaart uit 1850 zie figuur 2.4 is de landscheiding te zien, de fysieke en bestuurlijke grens tussen het Hoogheemraadschap van Delfland en het Hoogheemraadschap Schieland. In het huidige landschap is de landscheiding slechts op een aantal plekken in de Vlinderstrik herkenbaar. De Landscheiding volgt eerst de weg (Landscheiding geheten), die parallel loopt aan het spoor, buigt vervolgens af naar het oosten en volgt daarna het fietspad dat in het noordoosten van de Schiebroekse Polder loopt.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
15 van 50
Figuur 2.4: Historische kaart uit 1850 (met daarop de huidige topografische kaart in grijs geprojecteerd)
2.3
Autonome ontwikkeling [Gemeente Rotterdam e.a.- 2008] De autonome ontwikkeling is de ontwikkeling die het studiegebied zal doormaken wanneer de Voorgenomen Activiteit niet gerealiseerd wordt. Daarbij wordt uitgegaan van de huidige situatie, zoals beschreven in de vorige paragraaf, aangevuld met bestaand en voorgenomen beleid. Aan alle kanten van het plangebied zijn nieuwe ontwikkelingen gepland: ten noorden van het plangebied is het nieuwe bedrijventerrein Oudeland in ontwikkeling, direct ten oosten van het plangebied komt de nieuwe woonwijk Wilderszijde. In de polder Schieveen is het natuur en businesspark Schieveen gepland, de eerste fase hiervan wordt de komende jaren ontwikkeld. Door de Universiteit van Wageningen is onderzocht wat erin de Vlinderstrik zou gebeuren als er geen plan voor een natuur- en recreatiegebied wordt ontwikkeld. In deze zogenaamde autonome ontwikkeling - waarbij geen enkel plan voor het gebied wordt ontwikkeld - is er geen groei te verwachten van de melkvee- en glastuinbouwsector in de Vlinderstrik. In een autonoom scenario komt voor de melkveebedrijven in het gebied te weinig grond vrij om de benodigde schaalvergroting te realiseren. De glastuinbouwbedrijven in het gebied hebben een relatief gunstige structuur, maar de verwachting is dat in een autonoom scenario de kans groot is dat de kassen op de lange termijn moeten wijken voor (nog niet geplande) woningbouw [LEI Wageingen UR, 2006, pp 13-14] . In de Schiebroekse Polder is een tracé voor een busverbinding tussen Zoetermeer en Rodenrijs gepland. Deze wordt in het bestemmingsplan Vlinderstrik opgenomen. Een strook agrarisch gebied grenzend aan de Doenkade is in de toekomst mogelijk nodig voor realisering van de rijksweg A13/16.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
16 van 50
3.
De voorgenomen activiteit
3.1
Locatiekeuze De Vlinderstrik is een project dat onderdeel uitmaakt van het van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR). [Rijk 2006]. In het kader van dit project heeft de locatiekeuze voor het gebied Vlinderstrik plaatsgevonden. De doelstelling van PMR is versterking van de mainport van Rotterdam (extra ruimte voor havenen industriegebied), maar ook vergroting van de leefbaarheid in de regio Rijnmond. Het project bestaat uit drie deelprojecten die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: - Aanleg Maasvlakte 2 en bijbehorende natuurcompensatie; - Ontwikkeling van 750 hectare natuur- en recreatiegebied; - Bestaand Rotterdams Gebied. In 2006 is de Planologische kernbeslissing Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PKB PMR) [Rijk 2006] vastgesteld. Daarmee zijn de ruimtelijke voorwaarden voor de realisatie van het project vastgesteld. In de planologische kernbeslissing is aangegeven dat circa 150 hectare van de 750 hectare natuur- en recreatiegebied wordt verdeeld over twee gebieden in de noordflank van Rotterdam (circa 150 ha). Van deze 150 hectare wordt 100 hectare gerealiseerd in de Schiebroekse en Zuidpolder te weten de Vlinderstrik. Over dit gebied zijn de volgende beslissingen van wezenlijk belang in de Planologische kernbeslissing opgenomen. - “Zoals op figuur 3.8 staat aangegeven zal in de Schiebroekse- en de Zuidpolder een openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied met een oppervlakte van circa 100 hectare worden gerealiseerd.” Zie figuur 3.1. Het aangegeven gebied heeft een oppervlakte van circa 160 hectare en binnen deze grenzen moet de opgave van 100 hectare nieuw natuur- en recreatiegebied worden gerealiseerd. - “De Schiebroekse en de Zuidpolder zullen worden ingericht als recreatief uitloopgebied en als ecologische verbindingszone tussen de Groenblauwe Slinger en het Rottemerengebied, waarbij de infrastructurele barrières die gevormd worden door de N470, de Hoge Snelheidslijn en de toekomstige busverbinding tussen Rotterdam en Zoetermeer zullen worden ingepast.” Bij deze beslissingen van wezenlijk belang is onder andere aangegeven dat de beslissing zich richt op het ruimtelijk mogelijk maken en uiteindelijk inrichten van een ecologische verbinding tussen het Rottemerengebied en de Groenblauwe Slinger. De aanwezige bebouwingslinten en kaden dienen bij de inrichting gerespecteerd te worden. De locatiekeuze in de PKB voor het gebied Vlinderstrik is gebaseerd op een uitgevoerde milieueffectrapportage in het kader van de PKB-procedure [PMR 2001].
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
17 van 50
De ruimtelijke kaders voor de Vlinderstrik als recreatieve schakel en ecologische verbindingszone zijn planologisch vastgelegd in het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020 (RR2020). In deze vigerende structuurvisie is het plangebied aangegeven als “te ontwikkelen openluchtrecreatie en stedelijk groen” en is de ecologische verbindingszone globaal aangegeven. Figuur 3.1: Gebied zoals aangegeven in de planologische kernbeslissing PMR.
3.2
Keuze inrichting In mei 2008 is het Masterplan Vlinderstrik vastgesteld door de betrokken gemeenten Lansingerland en Rotterdam [Gemeente Rotterdam e.a.- 2008]. In het plan zijn ook de uitgangspunten beschreven voor de ontwikkeling van de Zuidpolder- en de Schiebroeksepolder, het gebied Vlinderstrik. Met dit plan zijn de keuzes voor de inrichting van het gebied gemaakt, de hoofdlijnen van de toekomstige inrichting zijn er in opgenomen De Vlinderstrik wordt ontwikkeld tot natuur- én recreatiegebied. In aanvulling op de opgave van de PKB-PMR (100 hectare), zal 40 hectare worden gerealiseerd. Tezamen zal dus een gebied met een oppervlakte van circa 140 hectare als nieuw natuur- en recreatiegebied worden ingericht. Dit gebied zal openbaar toegankelijk zijn en tevens op een goede manier bereikbaar zijn vanuit het omliggende stedelijke gebied. In de Vlinderstrik zal worden aangesloten op de stedelijke recreatieve behoeften in de vorm van wandel- en fietspaden en dagrecreatie. Verder functioneert het gebied als een ecologische verbindingszone, als onderdeel van de PEHS. Het gebied is vooral bedoeld voor omwonenden (picknicken, het maken van een ommetje, balletje trappen e.d.) en recreanten uit de directe stedelijke omgeving (doorloopgebied vanuit omliggende groengebieden).
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
18 van 50
De natuurlijke inrichting van de Vlinderstrik bestaat uit afwisselend landschap van ruige open waterrijke milieus, open weidelandschap en struweel afwisselend met groepen bomen. Aan de westzijde sluit het gebied aan op het open en natte polderlandschap van Schieveen en aan de oostzijde sluit het gebied aan op het parklandschap van Park de Polder en het Schiebroekse Park. Het plangebied bestaat uit een noordelijke en zuidelijke zone, die wordt gescheiden door een centrale langzaamverkeersroute (fiets- en wandelpad). Aansluitend aan de Rodenrijseweg behoudt de noordelijke zone een open, natuurlijk karakter met een recreatieve functie. De zuidelijke zone krijgt door de realisering van een ecologische verbindingszone een natuurlijk karakter. Binnen de 140 hectare bestaat een reservering voor circa 6,5 hectare dat gebruikt kan worden als recreatief concentratiepunt. In het masterplan zijn de uitgangspunten die van belang zijn voor het plan op een rij gezet. Deze zijn samengevat in tabel 3.1. Tabel 3.1: Uitgangspunten zoals opgenomen in het Masterplan Vlinderstrik Thema Uitgangspunt Recreatie Het gebied heeft zowel een regionale functie (schakel tussen MiddenDelfland en Rottemeren) voor recreanten als een lokale voor de direct omwonenden. Natuur - Mogelijk maken van een gedeelte van de ecologische verbinding tussen Schieveen en Rottemeren; - Goede ecologische aansluiting op Schieveen en Park de Polder realiseren. Waterhuishouding - Geen opgave voor waterberging; - Bestaande infrastructuur en bebouwing laten geen peilstijging toe; - Toename van verhard oppervlakte moet worden gecompenseerd met 10% water; - Geen afwenteling van waterproblemen naar naburige gebieden. Milieucontouren Rekening houden met alle aanwezige contouren en regelgeving (geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, Rotterdam Airport). Inpassing - Rekening houden met reeds gerealiseerde onderdoorgangen voor infrastructuur natuur en recreatie; - Rekening houden met de inpassing van de ZoRo-busbaan en de reserveringszone voor A13/16. Inpassing huidige en - De bestaande lintbebouwing langs de Rodenrijseweg en nieuw bebouwing Wildersekade blijft behouden, even als bebouwing langs de Zwarteweg; - Nabij de Randstadrail-halte wordt ruimte geboden aan gebouwde recreatieve voorzieningen. Oppervlakte Naast de opgave vanuit PMR om 100 hectare in de Vlinderstrik in te richten worden ook de resterende 40 hectare onderdeel van het natuuren recreatiegebied. Op basis van bovenstaande uitgangspunten is in het Masterplan de ligging van de hoofdelementen van de Voorgenomen Activiteit gemotiveerd. Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
19 van 50
Hieronder is een korte beschrijving van de hoofdelementen en de motivatie opgenomen. De hoofdelementen zijn aangegeven in figuur 3.2. De inrichting is globaal aangegeven op de plankaart van het Materplan Vlinderstrik, zie figuur 2.2. Figuur 3.2: Hoofdelementen Voorgenomen Activiteit
Concept en zonering Een recreatieve verbinding van west naar oost is leidend in het ontwerp en zorgt voor oriëntatie voor de recreant. De centrale recreatieve verbinding loopt langs het recreatief concentratiepunt. Ten behoeve van de oriëntatie vormt de centrale recreatieve verbinding een scheiding tussen twee deelgebieden: een noordelijke zone en een zuidelijke zone. Centrale recreatieve verbinding De route van de centrale recreatieve verbinding wordt mede bepaald door de aanwezige onderdoorgangen bij de N471, de RandstadRail en de HSL. Deze verbinding bevat een vrijliggend fietspad en een vrijliggend wandelpad. De route sluit aan op de bestaande en toekomstige fiets- en wandelpaden in de omliggende groengebieden, zoals Schieveen en park De Polder en het bestaande fietspad op de landscheiding in de Schiebroekse Polder. Noordelijke zone Aansluitend aan de lintbebouwing langs de Rodenrijseweg behoudt de noordelijke zone een open karakter, een weidelandschap met een natuurlijk karakter en een recreatieve functie, dat aansluit op het landschap in Schieveen. Om het weidelandschap te verbeteren zullen kleine landschapselementen worden toegevoegd en dienen enkele kassen en bedrijfsbebouwing te verdwijnen. Hiervoor zullen enkele glastuinbouwbedrijven en (agrarische) bedrijven worden aangekocht en bedrijfsbebouwing zal worden gesloopt. Het gebied doet denken aan een kleinschalig agrarische cultuurlandschap waarin de kruidenrijke graslanden het open karakter behouden, maar de houtwallen en verspreid staande bomen de intimiteit in het gebied waarborgen. Tevens zullen natuurvriendelijke oevers worden aangelegd. Naast een meer natuurlijk peilbeheer, rekening houdend met de aanwezige bebouwing, bepaalt het beheer grotendeels de diversiteit en soortenrijkdom van het kruidenrijk grasland. Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
20 van 50
Het natuurtype kruidenrijk grasland3 afgewisseld met houtwallen is als natuurtypen belangrijk voor een aantal diersoorten (o.a Kneu, Hermelijn, Bunzing, Torenvalk en verschillende soorten vlinders, insekten en algemene soorten vogels en zoogdieren) die in de Ackerdijkse plassen en het Rottemeren gebied voorkomen. Met deze inrichting, alsmede van de Polder Schieveen en de Boterdorpse Polder wordt de uitwisseling/migratie hiervan bevorderd. De inrichting van het gebied is daarom op de uitwisseling/migratie van diersoorten afgestemd. De noordelijke zone wordt toegankelijk gemaakt door de aanleg van wandelpaden die aansluiten op andere wegen aan de randen van het plangebied. De noordelijke zone wordt van de aangrenzend percelen aan de noordkant fysiek gescheiden door een 5 meter brede sloot, het uitzicht wordt hiermee behouden. Zuidelijke zone De zuidelijke zone biedt ruimte aan de ecologische verbindingszone en vormt een schakel in een groter netwerk tussen Midden Delfland/Ackerdijkse Plassen en het Rottemerengebied. Het tracé en de dimensionering van de ecologische verbinding zijn mede gebaseerd op de resultaten van de gebiedscommissie Oude Leede [Stuurgroep 2003]. De ecologische verbinding moet gemiddeld 100 meter breed zijn met een minimum van 70 meter breed. Rond infrastructurele barrières moet er meer ruimte zijn (0,5 ha) en schuilmogelijkheden om de rust voor de diersoorten te garanderen. De zuidelijk zone is breed gedimensioneerd, soms wel tot 500 meter. Op een tweetal plekken is de breedte 100 meter. Daarmee voldoet de dimensionering van de zuidelijke zone aan de eisen. Het gebied wordt beperkt toegankelijk via een aantal onverharde struinpaden. Als de A13/16 niet de volledige ruimtereservering nodig heeft, kan de zuidelijke zone naar het zuiden uitgebreid worden. In tabel 3.3. zijn voor de ecologische verbindingszone aangegeven de natuurtypen uit de legenda van de Masterplankaart Vlinderstrik, de natuurdoeltypen [Bal e.a. 2001] die daarbij horen en bijbehorende doelsoorten [Gemeente Rotterdam e.a.-2008] De natuurtypen die in de Vlinderstrik worden gerealiseerd geven invulling aan het type ecologische verbindingszone en de doelsoorten zoals de provincie in het beleidsplan Natuur-en landschap (1991) heeft aangegeven en welke nader zijn uitgewerkt door de gebiedscommissie Oude Leede. De ondergrond en het watersysteem zijn leidend in de zonering van de natuurdoeltypen. Daarnaast spelen de omliggende (toekomstige) natuurgebieden mee: Schieveen dat een open en moeraskarakter krijgt en Park de Polder dat een meer boomrijk park wordt. Voor realisering van de natuurdoeltypen vindt plaatselijk vergraving en afgraving van de bovenlaag plaats. De hoeveelheid natuurvriendelijke oevers neemt toe. Ten behoeve van de ontwikkeling van de natuurdoeltypen is een flexibel peilbeheer in de Zuidpolder mogelijk tussen NAP -5.66 en -5.88 meter. Het natuurtype moeras afgewisseld met struweel en bosjes wordt ontwikkeld om enerzijds aansluiting te vinden met het meer open moerasgebied in polder Schieveen (aansluitend op de Ackerdijkse plassen (aan de westzijde) en de wat meer dichtere bos en moerasgebieden in het Lage en Hoge Bergse bos (aansluitend aan het Rottemerengebied).
3
Het natuurdoeltype is Bloemrijkgrasland van het rivieren – en zeekleigebied 3.32 [Bal e.a.-2001]
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
21 van 50
Met de verhouding natuurtypen 60% moeras en ruigte, 5% struweel, 15% bos en 20% bloemrijk grasland wordt deze aansluiting bereikt. De aan de natuurtypen gebonden planten- en diersoorten zullen zich verplaatsen van en naar de Polder Schieveen, Boterdorpse Polder en het Schiebroekse Park. Tabel 3.3: Natuurtypen Masterplan Vlinderstrik, bij behorende natuurdoeltypen en doelsoorten Natuurtype
Natuurdoeltype
Code
Zoet-watergemeenschap
3.15
Doelsoort
Masterplan Water
Waterspitsmuis, Wezel, Kleine modderkruiper, Bittervoorn
Riet
Rietland en ruigte
3.25
Waterspitsmuis, Torenvalk
Ruig grasland (nat )
Bloemrijk grasland
3.32
Waterspitsmuis, Patrijs, Torenvalk,
Opgaande
Struweel-, mantel en
3.55
beplanting, struweel
zoombegroeiing
Kneu Watervleermuis, Gewone grootoorvleermuis, Waterspitsmuis, Patrijs, Torenvalk, Kneu Bosgemeenschappen op klei
3.66
Watervleermuis, Gewone grootoorvleermuis,Torenvalk
De onderdoorgangen onder de HSL en N471 zijn van invloed op de inrichting van het natuur- en recreatiegebied in de Vlinderstrik. In het grondlichaam van de HSL zijn drie onderdoorgangen gerealiseerd. Deze drie onderdoorgangen zijn voor een ecologische of een recreatieve verbinding geschikt. Verder is ten zuiden van bedrijventerrein Spoorhaven een duiker aanwezig, die mogelijk wordt opgewaardeerd tot faunapassage. Tevens is onder de N471 een onderdoorgang, die geschikt is voor natuur (en recreatie), gerealiseerd. Zie figuur 3.3. Recreatief concentratiepunt Centraal in het gebied ligt een recreatief concentratiepunt . Een goede bereikbaarheid is gegarandeerd door de ligging nabij de RandstadRail-halte Rodenrijs en tevens wordt het gebied goed ontsloten via de verkeersinfrastructuur (Landscheiding). Het recreatief concentratie punt (rcp) heeft een oppervlakte van 6,28 hectare. Binnen het rcp is plaats voor maximaal vier gebouwde voorzieningen, het maximale bouwvlak is 1.500 m2, die een recreatief en toegankelijk karakter hebben. Hierbij kan worden gedacht aan een kinderboerderij, een bezoekerscentrum, een horecagelegenheid, een midgetgolfbaan etc. Binnen het rcp wordt onderscheid gemaakt in een bebouwd en onbebouwd gedeelte. De bebouwing wordt samen met het parkeren geconcentreerd in het midden van de locatie. Om de zichtbaarheid vanaf de Landscheiding richting de rest van het natuur- en recreatiegebied te behouden is het gebouwde gedeelte in oostwestrichting georiënteerd. Aan weerszijden van deze bebouwingsstrook is ruimte gereserveerd voor de buitenfunctie van de voorzieningen. Het rcp zal een eigen ontsluitingsweg krijgen, die zal aansluiten op de Landscheidingsweg. Verder zal de centrale recreatieve verbinding langs het rcp liggen.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
22 van 50
Figuur 3.3. Onderdoorgangen
3.3
Het bestemmingsplan Met het bestemmingsplan wordt de Voorgenomen Activiteit ruimtelijk mogelijk gemaakt. In het kader van de bestemmingsplanprocedure vindt zonodig ook nog aanvullend milieuonderzoek plaats. Daarnaast zijn sectorale wetten zoals de Flora- en faunawet van toepassing, waaraan voldaan moet worden bij uitvoering van de Voorgenomen Activiteit. Hieronder is in hoofdlijn samengevat wat in het bestemmingsplan wordt geregeld ten aanzien van de Voorgenomen activiteit [ds+V-2008]. Belangrijk om op te merken is dat de realisering van bestemmingen met een bestemmingsplan niet kan worden afgedwongen. De faunapassages die nodig zijn voor het functioneren van de zuidelijke zone als doorlopende ecologische verbinding worden niet in de bestemmingsplanregels en op de bestemmingsplankaart opgenomen, realisatie is mogelijk binnen de bestemmingen die voor deze gronden gelden. Het recreatief concentratiepunt Binnen het Recreatie concentratie punt (rcp) zijn twee delen te onderscheiden die apart bestemd zullen worden:"Recreatie I" en "Recreatie II".
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
23 van 50
Binnen de bestemming "Recreatie I" liggen twee bouwvlakken voor de realisatie van de recreatievoorzieningen. De maximale bouwhoogte voor het aan de oostzijde gelegen bouwvlak is 10 meter en de maximale bouwhoogte voor het aan de westzijde gelegen bouwvlak is 8 meter. Het maximale bouwvlak is 1.500 m2 per voorziening. Het onbebouwde tussengedeelte is bedoeld voor parkeren en ontsluitingsweg. Recreatie II is het onbebouwde deel. Dit betreft de buitenvoorzieningen van de recreatievoorzieningen, zoals speelvelden etc. Parkeren is op deze gronden niet toegestaan. Centrale recreatieve verbinding, Noordelijke zone, Zuidelijke zone. Al deze gebieden krijgen de bestemming natuur, zij het gevarieerd, gelet op de verschillende doelen. Natuur I is bestemd voor het behoud, herstel en de ontwikkeling van natuurwaarden van bloemrijk grasland met de daarbij behorende watergangen en paden. Natuur II is bestemd voor het behoud, het herstel en de ontwikkeling van een ecologische verbindingszone en de natuurdoeltypen zoet watergemeenschap, rietland en ruigte, bloemrijk grasland, struweel-, mantel- en zoombegroeiing en bosgemeenschappen op klei. De recreatieve zone is bestemd als Natuur III,voor natuurgebied zoals bedoeld in de bestemming ”natuur I” en een ecologische verbindingszone zoals bedoeld in de bestemming “natuur II” en een recreatieve fiets- en wandelverbinding. De recreatieve zone is de scheiding tussen natuur I en II. Wanneer de recreatieve verbinding meer naar het noorden komt te liggen zullen de gronden aan de zuidzijde van de recreatieve verbinding worden ingericht als "Natuurgebied II". Archeologische waarden De gronden met een archeologische verwachtingswaarde worden mede bestemd voor de aan de gronden eigen zijnde archeologische waarden. Gelet op deze waarden is voor deze gronden een bouwregeling en een aanlegvergunningenregeling opgenomen.
3.4
Potentiële milieueffecten De belangrijkste potentiële nadelige milieugevolgen van de Voorgenomen Activiteit zijn: - Veranderingen in grondgebruik en waterhuishouding kunnen negatieve effecten hebben op de waterkwaliteit en waterkwantiteit en de natuur (soorten en structuren) - Bij vergraving- en inrichting kunnen archeologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden worden aangetast - De verandering in het gebruik van het gebied kan leiden tot conflicten met de omgeving of bestaande bedrijvigheid. - Het recreatief concentratiepunt en bezoekers daaraan en aan het gebied kunnen leiden tot lokale verslechtering van luchtkwaliteit en een toename van geluidbelasting bij geluidgevoelige bestemmingen in de omgeving.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
24 van 50
4.
Effecten op het milieu In het kader van het Masterplan Vlinderstrik en ten behoeve van het voorontwerpbestemmingsplan Vlinderstrik zijn de effecten van de Voorgenomen Activiteit op het milieu onderzocht. In dit hoofdstuk zijn de resultaten van deze onderzoeken opgenomen.
4.1
Verkeer De Voorgenomen Activiteit kan van invloed zijn op de verkeersafwikkeling rondom het gebied, met name het recreatief concentratiepunt is in dit opzicht van belang. Veranderingen in verkeersintensiteiten kunnen van invloed zijn op geluidbelastingen bij geluidgevoelige bestemmingen en op de luchtkwaliteit. Hieraan wordt in de volgende paragrafen aandacht besteed. De verkeersprognose is opgesteld voor 2015 en is gebaseerd op de Planstudievariant van het verkeersmodel van de RVMK (Regionale Verkeersmilieukaart). In dit verkeersmodel zijn alle relevante ontwikkelingen in de regio opgenomen, zoals de N470 en de nieuwbouw in de gemeente Lansingerland. Als uitgangspunt voor de berekening van de verkeerstoename door het recreatief concentratiepunt op de omliggende wegen is de realisatie van twee grote recreatieve voorzieningen (bezoekersaantal van 150.000 per jaar) genomen. Naar verwachting zal 75% van de bezoekers met de auto komen, 15% van de bezoekers met het openbaar vervoer, 5% met de touringcar en 5% van de bezoekers met de fiets. De verdere berekeningen hebben betrekking op de twee dagen met de hoogste bezoekersaantallen, namelijk zondagen buiten de vakantieperiode en dinsdagen in de vakantieperiode. De verdeling van het verkeer over de richtingen is gebaseerd op het verkeersmodel. Uitgangspunt is dat 60% van het autoverkeer in zuidelijke richting zal gaan (richting Doenkade west en oost en de G.K. van Hogendorpweg). De rest van het autoverkeer kiest voor de noordelijke richting: via de Industrieweg/Oudelandslaan om op de N470 te komen of ze gaan via de Rodenrijseweg (oost) naar de N209. Uit de resultaten van de berekeningen blijkt dat de groei van de verkeersintensiteiten ten gevolge van het rcp marginaal is. Zelfs in het meest extreme geval (150.000 bezoekers per jaar) is de groei van de verkeersintensiteit op de Landscheidingsweg maximaal 2,4%. Dit extra personenautoverkeer kan makkelijk worden verwerkt op de relevante wegen. Het aandeel touringcars is verwaarloosbaar. [dS+V – 2008] Het gebied Vlinderstrik (exclusief het recreatief concentratiepunt) wordt ontsloten door een centrale recreatieve fiets- en wandelroute van oost naar west. De route sluit aan op de bestaande en toekomstige langzaamverkeersverbindingen in het plangebied en de omliggende groengebieden. In de noordelijke zone van het plangebied komen verharde en onverharde wandelpaden. Om de Vlinderstrik vanuit de omgeving toegankelijk te maken worden langs de Rodenrijseweg aan de westzijde van de Vlinderstrik twee toegangen voor voetgangers gerealiseerd. Vanuit de noordoosthoek van de Vlinderstrik is het gebied voor voetgangers bereikbaar vanaf de Penninghlaan en de Wildersekade. De zuidelijke zone zal beperkt toegankelijk zijn via een aantal struinpaden.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
25 van 50
Uitgaande van deze ontsluiting kan voor de bepaling van bezoekersaantallen uitgegaan worden van bezoekersaantallen die onderzoeksbureau Alterra hanteert voor het gebiedstype “hoog ontsloten agrarisch gebied”. Alterra geeft een normgetal van 0,6 wandelaar en 1,8 fietser per ha per dag, dit zijn samen 2,4 bezoeker per ha per dag. Voor het natuur- en recreatiegebied van de Voorgenomen Activiteit betekent dit afgerond zo’n 120.000 bezoekers per jaar. Aangezien nabij de Vlinderstrik weinig parkeermogelijkheden zijn zal het percentage autobezoekers laag zijn. Door de ligging van de Randstadrailhalte midden in het gebied zullen er bezoekers met het OV komen, maar de verwachting is dat dit percentage gering zal zijn waar het gaat om bezoekers aan alleen het natuur- en recreatiegebied. Ook het aandeel fiets zal hoog zijn vanwege de goede aansluiting op het regionaal fietsnetwerk en de functie van de Vlinderstrik als doorgaande recreatieve (fiets)verbinding tussen Rottemeren en Midden-Delfland. Het aandeel lopend (bezoekers vanuit de omliggende woonwijken) zal behoorlijk zijn gezien de goede aansluiting op de omliggende woonwijken. Een inschatting op basis van gegevens van het referentiegebied Zevenhuizerplas leidt tot een onderverdeling als volgt: auto 5%, fiets 60%, OV 5%, lopend 30%. Hetgeen betekent dat jaarlijks 6.000 bezoekers per jaar per auto komen. Gelet op het aantal bezoekersaantallen per auto voor het RCP waarmee gerekend is, zullend deze 6.000 auto’s geen problemen opleveren ten aanzien van de verwerking van het autoverkeer. [dS+V 2008-2]
4.2
Geluid De Voorgenomen Activiteit leidt niet tot nieuwe geluidsgevoelige bestemmingen. Dit betekent dat alleen het recreatief concentratiepunt een aandachtspunt is omdat dit leidt tot een toename van verkeer dat gevolgen kan hebben voor geluidbelastingen. Dit aspect is onderzocht [IGWR- 20083], de resultaten worden hieronder samengevat. Wet- en regelgeving Geluidhinder kan ontstaan door verschillende activiteiten. In de Wet geluidhinder en de Wet milieubeheer zijn geluidsnormen opgenomen voor wegverkeerslawaai, railverkeerslawaai en industrielawaai. Deze normen geven de hoogst acceptabele geluidsbelasting bij geluidsgevoelige functies zoals woningen. Bij het bepalen van de maximaal toegestane geluidsbelasting maakt de Wet onderscheid tussen bestaande situaties en nieuwe situaties. Nieuwe situaties zijn nieuw te bouwen geluidsgevoelige functies of nieuwe geluidhinder veroorzakende functies. Gemeentelijk ontheffingsbeleid In het ontheffingsbeleid geldt een stelsel van voorkeurswaarden en grenswaarden voor geluid. Vanaf 1-1-2007 is de gemeente Rotterdam verantwoordelijk voor het ontheffingsbeleid. In het Rotterdamse beleid staat een goede leefomgevingskwaliteit voor bewoners voorop. Bij beperking van geluidhinder hanteert de gemeente een volgorde in prioriteit: eerst bronmaatregelen, daarna overdrachtsmaatregelen en dan ontvangersmaatregelen. Bij het beoordelen van ontheffingsaanvragen besteedt het gemeentebestuur aandacht aan de mate waarin het stedenbouwkundig ontwerp bijdraagt aan de beperking van geluidsoverlast. Zo wordt in ieder geval nagegaan of er minimaal één geluidluwe gevel mogelijk is.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
26 van 50
In een compacte stad blijven ontheffingen van de voorkeurswaarde geregeld nodig om nieuwbouw te kunnen realiseren. Door beperking van geluidsoverlast vanaf het begin mee te nemen bij gewenste stedelijke ontwikkelingen, gaat de gemeente ervan uit dat de aantrekkelijkheid van de stad gewaarborgd blijft. De Voorgenomen Activiteit Het recreatief concentratiepunt zal worden ontsloten op de Landscheiding, hierdoor neemt het verkeer op de Landscheiding toe. Het gaat om een toename van circa 150 motorvoertuigen per etmaal (mtv/etm) richting het noorden en circa 250 mtv/etm richting het zuiden. Dit is een geringe toename ten opzichten van de 7.194 mtv/etm die in 2009 over de Landscheiding rijden en de 10.387 mtv/etm in 2019. Deze geringe toename van het verkeer door de planontwikkeling kan slechts een beperkte toename van de geluidsbelasting langs de Landscheiding tot gevolg hebben (uiteraard is die toename bij de andere relevante wegen nog beperkter). Bij de aansluiting van het recreatief concentratiepunt is er mogelijk sprake van een fysieke wijziging aan de Landscheiding zelf, dat is nog niet bekend. Als er sprake is van een fysieke wijziging aan een weg dan moet er een akoestisch onderzoek worden uitgevoerd om te kijken of sprake is van een reconstructie van de weg zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. In het kader van de Wet geluidhinder is er sprake van een reconstructie van een weg, als er één of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg plaatsvinden waardoor de geluidbelasting op gevels van nabij gelegen geluidsgevoelige bestemmingen toeneemt met tenminste 2 dB (afgerond naar boven) ten gevolge van het verkeer op die weg. Wanneer op basis van akoestisch onderzoek is vastgesteld, dat volgens de Wet geluidhinder sprake is van een reconstructie van een weg, dienen ter beperking van de geluidbelasting maatregelen te worden getroffen. Als maatregelen redelijkerwijs niet mogelijk zijn of niet tot een voldoende geluidsreductie leiden dan moet een hogere grenswaarde worden vastgesteld. Uit het verricht onderzoek blijkt dat het mogelijk om een reconstructie gaat als bedoeld in de Wet geluidhinder. De geluidbelasting in 2019 in vergelijking tot de huidige situatie neemt als gevolg van de autonome ontwikkeling en de voorgenomen activiteit toe met ca. 1,47 dB toe. In het kader van de aansluiting van het recreatief concentratiepunt op de Landscheiding zal nader vastgesteld worden of er sprake is van een reconstructie of er maatregelen getroffen worden en of er hogere grenswaarden nodig zijn. Een en ander is zodanig geregeld met de Wet geluidhinder dat belangrijke nadelige gevolgen niet zullen kunnen optreden.
4.3
Lucht Wet- en regelgeving Op 15 november 2007 is de Wet tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen), hierna de Wet luchtkwaliteit genoemd, in werking getreden. Deze wet vervangt het Besluit luchtkwaliteit 2005. De Wet luchtkwaliteit geeft invulling aan een dubbele opgave. Er is sprake van negatieve effecten op de volksgezondheid als gevolg van te hoge niveaus van luchtverontreiniging. Tegelijkertijd heeft het feit dat er sprake is van overschrijdingen van de Europese grenswaarden voor de luchtkwaliteit tot gevolg dat de realisatie van grootschalige ruimtelijke ontwikkelingen onder druk staat.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
27 van 50
Hierom is er haast geboden met het zo snel mogelijk verbeteren van de luchtkwaliteit en het zo veel mogelijk wegnemen van belemmeringen van gewenste ontwikkelingen. In de Wet luchtkwaliteit zijn grenswaarden opgenomen voor de volgende stoffen; zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (fijnstof), lood, koolmonoxide en benzeen. De grenswaarden voor stikstofdioxide en fijnstof worden in Nederland in bepaalde gevallen overschreden, vooral langs drukke wegen in stedelijk gebied. Aan de andere grenswaarden wordt voldaan. De kern van de Wet luchtkwaliteit is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). In de gebieden waar de normen voor luchtkwaliteit niet worden gehaald, gaan de betrokken overheden met gebiedsgerichte programma’s de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL bevat zowel ruimtelijke ontwikkelingen die de luchtkwaliteit verslechteren als maatregelen die de luchtkwaliteit verbeteren. Het NSL moet ervoor zorgen dat overal de grenswaarden worden gehaald. Een groot deel van de maatregelen uit het NSL wordt nu al uitgevoerd. Waarschijnlijk kan het NSL in het voorjaar van 2009 in werking treden. Tegelijk met de Wet luchtkwaliteit is het Besluit niet in betekenende mate bijdragen in werking getreden. De wet maakt onderscheid tussen ruimtelijke projecten die in betekenende mate bijdragen aan de luchtvervuiling en projecten die daaraan niet in betekenende mate bijdragen. Het besluit regelt de grens daartussen. Als het NSL in werking is getreden, ligt de grens tussen wel of niet in betekenende mate op 3% van de grenswaarde. Tot die tijd geldt dat ruimtelijke ontwikkelingen die niet meer dan 1% van de grenswaarde bijdragen aan de luchtvervuiling niet in betekenende mate bijdragen. Ruimtelijke ontwikkelingen worden getoetst aan de grenswaarden voor luchtkwaliteit bij de vaststelling van een ruimtelijk plan. Ontwikkelingen die niet in betekenende mate bijdragen hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden. De gemeenteraad kan een bestemmingsplan vaststellen als: 1. er door (de ontwikkelingen in) het plan geen grenswaarden worden overschreden; 2. de concentratie in de buitenlucht van de desbetreffende stof door het plan verbetert of ten minste gelijk blijft; 3. er sprake is van een beperkte toename van de concentratie van de desbetreffende stof en deze toename wordt gecompenseerd door een met het plan samenhangende maatregel of effect; 4. het plan niet in betekenende mate bijdraagt aan de luchtvervuiling; 5. de in het plan opgenomen ontwikkelingen passen binnen het NSL, of een programma voor het verbeteren van de luchtkwaliteit dat door een ander bestuursorgaan dan het Rijk is opgesteld. Voorgenomen Activiteit Ten behoeve van het voorontwerpbestemmingsplan is een onderzoek gedaan naar de luchtkwaliteit in het plangebied [IGWR-2008-1]. Als onderzoeksgebied zijn de wegen in en rondom het plangebied genomen waar de planontwikkeling mogelijk een merkbare invloed heeft op de verkeersintensiteiten. De luchtkwaliteit is zowel onderzocht bij alleen de autonome ontwikkeling (zonder realisatie van het bestemmingsplan, maar met overige toekomstige ontwikkelingen), als bij de autonome ontwikkeling inclusief de realisatie van het bestemmingsplan. De concentraties in het plangebied worden gevormd door de som van de achtergrondconcentratie en de bijdrage van het plaatselijk verkeer.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
28 van 50
De bijdrage van het plaatselijk verkeer aan de luchtkwaliteit is berekend met standaardrekenmethode 1 (model CAR II, versie 7.0.1). Hieronder is zijn de uitkomsten van het luchtkwaliteitonderzoek samengevat: Stikstofdioxide Voor de jaargemiddelde concentratie stikstofdioxide zijn er in 2009 geen overschrijdingen van de plandrempel (42 µg/m3). Voor 2010, 2015 en 2019 zijn er zowel bij autonome ontwikkeling als bij de autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling geen overschrijdingen van de grenswaarde (40 µg/m3). Door de lage achtergrondconcentratie in 2010, 2015 en 2019 is de planbijdrage voor NO2 op geen enkel wegvak groter dan 0,1 µg/m3. Fijnstof De jaargemiddelde concentratie fijnstof blijft in alle jaren in het gehele onderzoeksgebied onder de grenswaarde. De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen dragen in geen van de onderzochte jaren bij aan een toename van de jaargemiddelde concentratie fijnstof boven de grenswaarde. Er is zelfs nauwelijks sprake van een planbijdrage. Voor fijnstof geldt ook een daggemiddelde concentratie van 50 µg/m3 die maximaal 35 dagen per jaar mag worden overschreden. Voor alle onderzochte jaren wordt, zowel bij autonome ontwikkeling als bij de autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling, de daggemiddelde grenswaarde langs geen enkele weg in het onderzoeksgebied met meer dan 35 dagen overschreden. Het plan draagt niet bij aan een toename van een overschrijding van de daggemiddelde fijnstof grenswaarde tot meer dan 35 dagen. Conclusie Er worden zowel zonder als met de Voorgenomen Activiteit geen grenswaarden overschreden en de Voorgenomen Activiteit draagt niet in betekenende mate bij aan de luchtvervuiling. De Voorgenomen Activiteit voldoet aan de Wet luchtkwaliteit.
4.4
Externe veiligheid De Voorgnomen Activiteit is zelf geen risicovolle activiteit. Er zijn echter wel risicovolle bronnen in of in de nabijheid van het plangebied. De voorgenomen activiteit kan eventueel invloed hebben op de risico’s hiervan door realisatie van (beperkt)kwetsbare functies binnen de 10-6 risicocontouren externe veiligheid. De voorgenomen activiteit kan van invloed zijn op het groepsrisico. De bronnen in of nabij het plangebied die van belang zijn, zijn: - het vliegverkeer van en naar Rotterdam Airport; - het transport van gevaarlijke stoffen over de Doenkade; - het transport van gevaarlijke stoffen in ondergrondse leidingen. - Een LPG station aan de Doenkade. De gevolgen zijn geïnventariseerd [IGWR-2008-2, dS+V-2008] en worden hieronder samengevat.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
29 van 50
Plaatsgebonden risico en groepsrisico Binnen het externe veiligheidsbeleid wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico zegt iets over de theoretische kans op overlijden op een bepaalde plaats voor een persoon die een jaar lang op die plaats zou staan. Hiervoor geldt dat een kans groter dan 1 op de miljoen per jaar (10-6/jaar) onacceptabel wordt geacht. De norm voor het plaatsgebonden risico is bij kwetsbare objecten een grenswaarde die niet mag worden overschreden. Bij beperkt kwetsbare objecten is de 10-6/jaar-norm een richtwaarde die alleen mag worden overschreden als daar gewichtige redenen voor zijn. Het is aan het lokale bevoegd gezag (de gemeente) om een invulling te geven aan het begrip “gewichtige reden”. Hierbij kan worden gedacht aan het toestaan van een extensief gebruikt terrein, zoals een sportveld, binnen de 10-6-plaatsgebonden risicocontour. Ook kan worden gedacht aan het opvullen van een open plek in bestaand stedelijk gebied. In tegenstelling tot het plaatsgebonden risico, dat in één getal kan worden uitgedrukt, wordt het groepsrisico door een (grafiek)lijn weergegeven. Naarmate de groep mogelijke slachtoffers groter wordt, moet de kans op zo’n ongeval kleiner zijn. Bij stationaire bronnen ligt de lijn op 10-5/jaar voor tien slachtoffers en 10-7/jaar voor 100 slachtoffers. Voor de transportmodaliteiten weg, rail, water en buisleiding ligt de lijn op 10-4/jaar voor 10 slachtoffers en 10-6/jaar voor 100 slachtoffers. Het invloedsgebied van het groepsrisico bedraagt het 1% letaliteitsgebied; dit komt meestal overeen met de 10-8 plaatsgebonden risicocontour. De normen voor het groepsrisico weerspiegelen geen grenswaarde maar een oriënterende waarde. Dit houdt in dat bij de beoordeling van het groepsrisico het lokaal en regionaal bevoegd gezag de mogelijkheid geboden wordt om gemotiveerd van de oriënterende waarde af te wijken. Een afwijking moet in een openbare en goed inzichtelijke belangenafweging door het bevoegd gezag worden gemotiveerd. Transport gevaarlijke stoffen over weg Over de N209 (Doenkade)vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. Eventueel transport van gevaarlijke stoffen over de H.G. van Hogendorpweg en de N471 zal gezien het wegennet en de ligging van het LPG station aan de Doenkade tenminste niet groter zijn dan het transport over de Doenkade. In het kader van het MER polder Schieveen heeft onderzoek plaats gevonden naar het wegtransport van gevaarlijke stoffen. Daarbij is voor het vaststellen van het risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de wegen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico berekend met behulp van het rekenprogramma RBM-II. Uit de berekening blijkt dat de afstand van de 10-6 contour tot het hart van de N209 Doenkade in de huidige en toekomstige situatie nul meter is. Er is dus geen plaatsgebonden risicocontour langs de Doenkade. Uit de berekening die t.b.v. polder Schieveen voor de Doenkade is uitgevoerd blijkt dat het groepsrisico nul is. Dit wordt verklaard uit het nagenoeg ontbreken van bebouwing aan weerszijden van deze weg in de huidige situatie en de toekomstige situatie zonder verdere ontwikkelingen in de polder Schieveen. Omdat bij het gebied Vlinderstrik ook nagenoeg geen bebouwing aanwezig zal zijn aan weerszijden van de Doemkade en de N471 mag worden aangenomen dat ook hier in de toekomst het groepsrisico nul of zeer klein is en ruim onder de oriënterende waarde blijft.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
30 van 50
Bij de Voorgenomen Activiteit in de Vlinderstrik zal de toename van het aantal personen dat verblijft in de omgeving van de Doenkade en de N471 zeer gering zijn zodat aangenomen mag worden dat ook hier het groepsrisico nul of zeer klein is en ruim onder de oriënterende waarde blijft. Luchtvaart Onder externe veiligheid van luchthavens wordt verstaan het risico van vliegtuigongevallen waaraan personen blootstaan die zich buiten de begrenzingen van het aangewezen luchtvaartterrein en eventuele ontheffingsgebieden in het gebied rond de luchthaven bevinden. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico’s. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Tot nu toe bestaat er geen externe veiligheidsregelgeving voor regionale luchthavens. Momenteel wordt wetgeving voorbereid voor de regionale en kleine luchthavens. In een nieuw hoofdstuk van de Wet luchtvaart zal de decentralisatie van luchtvaarttaken naar de provincies worden geregeld en zal ook een normstelling voor geluid en externe veiligheid worden opgenomen. Om te voorkomen dat ruimtelijke ontwikkelingen belemmerend werken op de introductie van de nieuwe wetgeving bestaat het voornemen om met de regionale overheden afspraken te maken over een te voeren ruimtelijk interim-beleid. Net als bij Schiphol zullen in overleg met de betreffende regio’s de mogelijke aanvullende ruimtelijke maatregelen ter beheersing van het groepsrisico worden bezien en zal een stand-still voor externe veiligheid worden uitgewerkt. In het MER van Rotterdam Airport zijn externe veiligheidsberekeningen uitgevoerd op basis van het in 1997 door de ministeries van V&W en VROM vastgestelde rekenmodel voor regionale velden. De nieuwe inzichten over de bepaling van de externe veiligheid rondom Schiphol zijn momenteel echter aanleiding om ook het model voor regionale vliegvelden aan te passen. Bij brief van 29 december 2000 kondigen GS van de provincie Zuid-Holland aan dat zij voornemens zijn tot het van kracht worden van een nieuw beleidskader een tijdelijk toetsingskader te hanteren voor nieuwe bouw- en bestemmingsplannen. Dit toetsingskader houdt in dat: - binnen de 10-5 plaatsgebonden risicocontour alleen bestemmingen zijn toegestaan waar personen niet langdurig verblijven, zoals groen, verkeersfuncties en dergelijke; - tussen de 10-5 en de 10-6 plaatsgebonden risicocontouren alleen niet-arbeidsintensieve bedrijvigheid en andere beperkt kwetsbare objecten zijn toegestaan; - binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour geen nieuwe kwetsbare bestemmingen (woningen, scholen, zorginstellingen) zijn toegestaan. Voorts is er een motivatieplicht voor nieuwbouwplannen binnen het invloedsgebied (de 10-7 plaatsgebonden risicocontour) die het groepsrisico verder doet stijgen. Plaatsgebonden risico In het zuiden van de Vlinderstrik liggen er gebieden binnen de 10-6 plaatsgebonden risicocontour van Rotterdam Airport (zie figuur 4.1.) Binnen deze risicocontour worden er met de Voorgenomen Activiteit geen kwetsbare of beperkt kwetsbare bestemmingen gesitueerd. Het plaatsgebonden risico van Rotterdam Airport vormt daarom geen belemmering voor de Voorgenomen Activiteit.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
31 van 50
Figuur 4.1: Contouren externe veiligheid Rotterdam Airport, gebied Vlinderstrik
Groepsrisico De Voorgenomen Activiteit ligt binnen het invloedsgebied voor het groepsrisico rond Rotterdam Airport. De populatie tussen de 10-6 en 10-7 contour verandert bij de voorgenomen activiteit nauwelijks ten opzichte van de eerder berekende populatie binnen deze contour van het vliegveld (ca. 49.000 mensen.) Daarom zal de Voorgenomen Activiteit in de Vlinderstrik niet of nauwelijks van invloed zal zijn op het groepsrisico van Rotterdam Airport. Vliegveiligheid Vanwege het vliegverkeer moet er rekening worden gehouden met beperkingen van de bouwhoogte van nieuwe gebouwen en van de oppervlakte van nieuwe waterpartijen. De beperkingen dienen de veilige uitvoering van het luchtverkeer en vloeien voort uit het Verdrag van Chicago en het Provinciaal beleidskader Rotterdam Airport. Het vliegverkeer eist obstakelvrije vlakken, toetsingsvlakken voor navigatie- en communicatieapparatuur, voorkomen van vogelaantrekkende werking en zicht vanuit de verkeerstoren. De beperkingen in bouwhoogte en wateroppervlakte zijn door Rotterdam Airport vastgelegd in het document “Ruimtelijke ordeningsbeperkingen ten aanzien van Rotterdam Airport” [RABV 2006]. In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met deze beperkingen. Op de plankaart van het bestemmingsplan worden de hoogtebeperkingen t.b.v. de aanvliegroute en de navigatie- en communicatieapparatuur van Rotterdam Airport aangegeven.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
32 van 50
In het handboek Vogelaanvaringspreventie Nederlandse Luchthavens wordt geadviseerd om zo mogelijk open water met een oppervlakte van 3 hectare of meer op en rond de luchthaven te vermijden. De aanleg van nieuw openwater in de nabijheid van een vliegveld dient zorgvuldig te worden bestudeerd en zonodig worden tegengegaan [CVL-2006]. De te realiseren natuur in de zuidelijke zone van de Vlinderstrik zal voornamelijk een moerasachtig karakter krijgen met riet en nat grasland, in de noordelijke zone gaat het om kruidenrijk grasland, houtwallen en bomen. De realisatie van grote oppervlakten open water (van meer dan 3 hectare) is geen onderdeel van de planontwikkeling. De natuurontwikkeling zal daarom niet leiden tot grote groepen (water)vogels die gevaar voor het vliegverkeer kunnen opleveren. Leidingen In het plangebied zijn twee leidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen aanwezig, een olieleiding van de NAM in het zuidwesten en een aardgasleiding van de NGU in het noordoosten. De aardgasleiding heeft een diameter van 12 inch en een werkdruk van 40 bar. Deze leiding heeft een bebouwingsafstand van 4 meter en een toetsingsafstand van 30 meter. Binnen de toetsingsafstand zijn een aantal bestaande woningen gelegen, er worden met de Voorgnomen Activiteit geen nieuwe ontwikkelingen mogelijk gemaakt. Er is nieuw beleid in ontwikkeling waarbij ook voor leidingen een berekende 10-6 plaatsgebonden risicocontour maatgevend zal zijn. De aardgasleiding heeft ter plaatse van het plangebied geen 10-6 plaatsgebonden risicocontour. Zodat de bestaande situatie ook aan de toekomstige norm zal voldoen. De ruwe olieleiding van de NAM heeft een diameter van 8 inch en een werkdruk van minder dan 10 bar. Voor deze leiding geldt een bebouwingsafstand van 5 meter en een toetsingsafstand van 27 meter. Er is binnen deze afstand geen bebouwing aanwezig met de Voorgenomen Activiteit wijzigt dat niet. LPG-tankstations Op 27 oktober 2004 is het Besluit externe veiligheid inrichtingen (BEVI) van kracht geworden. Tegelijk met dit besluit is een ministeriële regeling van kracht geworden waarin afstandsnormen voor onder andere LPG-tankstations zijn vastgelegd. Welke afstandsnorm er geldt rond een vulpunt is afhankelijk van de doorzet (verkoop) van LPG in m3 per jaar. De ministeriële regeling bevat de volgende afstandsnormen: - als in de milieuvergunningen is vastgelegd dat er niet meer dan 1000 m3 LPG per jaar mag worden verkocht geldt een veiligheidscontour van 45 meter rondom het vulpunt (dit is een berekende 10-6-plaatsgebonden risicocontour); - bij een doorzet tot 1500 m3 LPG per jaar geldt een veiligheidscontour van 110 meter rondom het vulpunt; - bij een doorzet van meer dan 1500 m3 moet de veiligheidscontour worden berekend. - voor een ondergronds of ingeterpt LPG-reservoir geldt een veiligheidscontour van 25 meter rondom deze tank. Voor een bovengronds LPG-reservoir geldt een afstand van 120 meter. Deze veiligheidsafstand is onafhankelijk van de doorzet van LPG; - voor een LPG-afleverzuil geldt een veiligheidscontour van 15 meter rondom de zuil. Ook deze afstand is onafhankelijk van de doorzet van LPG. Daarnaast moet binnen een invloedsgebied van 150 meter (ongeacht de doorzet van LPG) rondom een LPG-vulpunt het groepsrisico in beeld worden gebracht.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
33 van 50
Voorgenomen Activiteit Langs de Doenkade, net buiten het bestemmingsplangebied, is een tankstation met verkoop van LPG gelegen. In de milieuvergunning van dit tankstation is een doorzet van 1500 m3 vastgelegd zodat er rond het vulpunt een 10-6 plaatsgebonden risicocontour van 110 meter geldt. De veiligheidscontour is 25 meter rondom de opslagtank. Het invloedsgebied van 150 meter, de plaatsgebonden risicocontour en de veiligheidscontour liggen ruim buiten het gebied van de Voorgenomen Activiteit. De Voorgenomen activiteit heeft geen invloed op de externe veiligheidsrisico’s van het LPG-station.
4.5
Bodem Wet- en regelgeving Het wettelijk kader bij de bepaling van de mate en ernst van bodemverontreiniging wordt gevormd door de Wet bodembescherming (Wbb). Op grond van de mate en omvang van een verontreiniging in grond en/of grondwater wordt bepaald of, conform de Wbb, sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Hierop is de principiële noodzaak tot sanering gebaseerd. In de Wbb wordt op basis van risico’s voor mens en ecosystemen vervolgens onderscheid gemaakt tussen spoedeisende en niet spoedeisende sanering. Als een sanering spoedeisend is, dient binnen vier jaar aangevangen te worden met de sanering. Als geen sprake is van een spoedeisende sanering, kan sanering worden uitgesteld totdat op de locatie een herinrichting en/of bestemmingswijziging aan de orde is. Voor het verkrijgen van een bouwvergunning, moet worden aangetoond dat de bodemkwaliteit goed genoeg is om te bebouwen ten behoeve van de toegekende bestemming (bodemgeschiktheids-verklaring): er mag pas worden gebouwd als de bodem schoon genoeg is bevonden. In het kader van de bouwplannen zal de bodem ter plaatse nader worden onderzocht. Indien nodig zal de bodem voorafgaand of tijdens de bouw geschikt gemaakt worden op basis van de nota “Naar een gezamenlijk Bodemsaneringsbeleid in provincie en stad”. Ook voor het afgraven en verwerken van grond elders gelden er regels. Voorgenomen Activiteit Ten behoeve van de natuurontwikkeling en de realisatie van een afscheidingsloot met percelen langs de Rodenrijse Weg zullen graafwerkzaamheden worden uitgevoerd. Plaatselijk wordt de verijkte bovengrond afgegraven waardoor verschraling ontstaat. De intentie is om de afgegraven grond zoveel mogelijk te verwerken in de omgeving zodat er zo min mogelijk transport van grond plaats vindt. Uit historisch bodemonderzoek [IGWR-2005] is gebleken dat in het gebied van de Voorgenomen Activiteit weinig situaties zijn gedocumenteerd die bodemverontreiniging tot gevolg kunnen hebben. Met name aan de grenzen van het gebied van de Voorgenomen Activiteit [IGWR-2007, kaart historisch bodemonderzoek] is de verwachting dat een klein aantal bodemverontreinigingen aanwezig is, met name geconcentreerd rond de kassen en bedrijven (bv. oude brandstoftanks). De verdachte locaties zullen nader worden onderzocht op de mate en omvang van de verontreiniging en zullen zo nodig worden gesaneerd. Gezien de lage kans op bodemverontreiniging en de wet- en regelgeving ten aanzien van bodem leidt de Voorgenomen Activiteit niet tot belangrijke nadelige gevolgen voor het aspect bodem.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
34 van 50
4.6
Water Beleidskader Rijksbeleid Het rijksbeleid op het gebied van water is vastgelegd in de Nota Ruimte (2004). De doelstellingen voor het ruimtelijk beleid die hieruit voortkomen omvatten: borging van veiligheid tegen overstromingen, voorkoming van wateroverlast en watertekorten en verbetering van water- en bodemkwaliteit. Daarnaast hecht het rijk bij de uitvoering van het ruimtelijk beleid grote betekenis aan de borging en ontwikkeling van natuurwaarden, de ontwikkeling van landschappelijke kwaliteit en van bijzondere, ook internationaal erkende, landschappelijke en cultuurhistorische waarden. In het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van 2 juli 2003 zijn de taken en verantwoordelijkheden van gemeenten en waterschappen, zowel qua inhoud als financiering, beschreven. Er is een werknorm vastgelegd voor de kans dat het oppervlaktewater het niveau van het maaiveld overschrijdt (o.a. in bebouwd gebied). Daarnaast is sinds 1 november 2003 de watertoets wettelijk verplicht voor onder andere bestemmingsplannen. De wijziging op het Besluit op de Ruimtelijke Ordening per 1 november 2003 regelt vooral een verplichte waterparagraaf in de toelichting op het bestemmingsplan en een uitbreiding van het vooroverleg. Sinds eind 2000 is ook de Europese Kaderrichtlijn Water van kracht. Die richtlijn moet ervoor zorgen dat de kwaliteit van het oppervlakte- en grondwater in Europa in 2015 op orde is. Provinciaal beleid Het beleid van de provincie Zuid-Holland met betrekking tot water is vastgelegd in het beleidsplan Groen, Water en Milieu 2006 – 2010. In dit plan wordt het provinciaal beleid voor milieu en water, en ook voor natuur en landschap geïntegreerd. In het beleidsplan is veel aandacht voor stedelijk waterbeheer met voldoende waterberging in stedelijk gebied. Voorts stelt de provincie Zuid-Holland in haar nota ‘Regels voor Ruimte’ het opnemen van een waterparagraaf in een bestemmingsplan verplicht en heeft zij als richtlijn 10% oppervlaktewater in bebouwd gebied geformuleerd, mits er geen overeenstemming met de waterbeheerder wordt bereikt. Is er wel overeenstemming tussen de gemeente en de waterbeheerder over het percentage te realiseren oppervlaktewater, dan gaat de provincie hiermee akkoord. Dit betekent dat zowel percentages beneden als boven de 10% kunnen worden afgesproken. In het RR2020, het ruimtelijk plan voor de regio Rotterdam, staat deze vuistregel ook beschreven. Als nuancering wordt hier genoemd dat al naar gelang de stedenbouwkundige en waterhuishoudkundige toestand op de locatie het percentage kan wijzigen. Daarnaast wordt in het RR2020 aangehaakt bij de trits vasthouden – bergen – afvoeren. Om een goede waterkwaliteit te bevorderen dient volgens het RR2020 aangesloten te worden bij een andere trits uit het nationaal beleid, te weten de trits schoonhouden – scheiden – zuiveren. In de deelstroomgebiedsvisies is voor Rotterdam de opgave het ontwikkelen van een duurzaam stedelijk waterbeheer.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
35 van 50
Regionaal beleid De gemeenteraad van Rotterdam heeft op 18 september 2007 het Waterplan2 Rotterdam vastgesteld. Het Waterplan 2 is een gezamenlijk en integraal product van alle waterbeheerders in de regio. In het Waterplan 2 staat in hoofdlijnen beschreven hoe de gemeente Rotterdam en de waterschappen de komende tijd willen omgaan met het water in de stad. Hierbij wordt met name gekeken naar drie cruciale ontwikkelingen: - Een hogere waterstand door de stijging van de zeespiegel. In buitendijkse gebieden ontstaan risico’s op overstromingen. Versterking van waterkeringen is onvermijdelijk; - Wateroverlast door toenemende neerslag. Door klimaatsverandering kan er in korte tijd veel neerslag vallen. Om dat water te verwerken is opvang en berging nodig; - Strengere eisen aan de kwaliteit van het water. Rotterdam wil een aantrekkelijke waterstad zijn, met schoon, helder en plantrijk water. De stad moet bovendien voldoen aan de eisen uit de Europese Kaderrichtlijn Water. Er worden voor alle wateren in de stad kwaliteitsbeelden opgesteld volgens die eisen. Een onderdeel van het Waterplan 2 Rotterdam is het uitvoeringsprogramma 2007-2012. Hierin staat welke projecten in de komende 5 jaar worden uitgevoerd en welke projecten worden voorbereid voor uitvoering na 2012. Het Waterplan 2 biedt tevens een perspectief voor Rotterdam als waterstad in 2030. Waterbeheerders Vlinderstrik De beheerder van het oppervlaktewater in de Vlinderstrik zijn het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard en het Hoogheemraadschap van Delfland. Voorgenomen Activiteit Ten behoeve van de waterparagraaf van het bestemmingsplan is een wateradvies opgesteld en heeft overleg plaats gevonden met de waterbeheerders in het gebied [IGWR-2008-4]. De bevindingen in het advies ten aanzien van de Voorgenomen Activiteit en de toekomstige waterhuishouding zijn hieronder samengevat. Waterkering Ter plaatse van de Randstadrail is een waterkering gelegen tussen de Zuidpolder en de Schiebroekse Polder. Deze waterkering blijft ongewijzigd. Oppervlaktewater Het grootste gedeelte van de Vlinderstrik wordt voor natuur en recreatie gereserveerd. Het zuidelijke deel van het gebied wordt vernat door grond af te graven. Hierdoor neemt de hoeveelheid oppervlaktewater in het gebied toe. Ook wordt er aan de noordzijde van het gebied een fysieke afscheiding met de aanwezige bebouwing gerealiseerd in de vorm van een 5 meter brede sloot . Op een aantal plekken is al een smalle sloot aanwezig en zal deze uitgebreid worden, op de overige locaties zal een nieuwe brede sloot gegraven worden. Waterpeilen Er zullen in het gebied geen grote peilveranderingen plaatsvinden. Het peil in de Schiebroekse Polder blijft vast op NAP -5,95 staan. Op deze punten zal de situatie niet veranderen. De huidige onderbemalingen in het gebied zullen wel verdwijnen.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
36 van 50
Dit levert geen problemen op aangezien het agrarische gebruik voor het merendeel op deze locaties is of zal worden stopgezet en verruild worden voor de functie natuur. Voor de Zuidpolder ligt het oppervlaktewaterpeil nog niet vast. Er kan een flexibel peilbeheer komen tussen NAP -5,66 en -5,88 meter. Het huidige waterpeil ligt op NAP -5,88 meter. Om goede voorwaarden te creëren voor de natuurontwikkeling in het gebied is het flexibel peilbeheer gewenst. Waterberging Uit het peilbesluit van het Hoogheemraadschap Delfland is gebleken dat de waterbergingscapaciteit van de Zuidpolder na het uitvoeren van een aantal maatregelen onder het huidige gebruik voldoende is. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat de berging in het gebied moet voldoen aan een norm van 170 m3/ha voor onverhard gebied en 325 m3/ha. Met de Voorgenomen Activiteit wordt er extra oppervlaktewater gerealiseerd maar ook verharding. De toename van verharding bedraagt circa 4,8 ha. Bij een bergingsnorm van 325 m3/ha is er dus een aanvullende berging nodig van ongeveer 1600 m3. Met een totaal gepland wateroppervlak van 6,1 ha zal aan de bergingsopgave voldaan worden. De wateropgave voor de Schiebroekse Polder is in 2005 door het Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard bepaald, met als resultaat dat er met de huidige inrichting geen wateropgave bestaat. De eisen die HHSK wat waterberging betreft stelt, is dat 10% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak wordt gecompenseerd door oppervlaktewater. Daarnaast stelt het hoogheemraadschap als randvoorwaarde dat de afvoer van water naar de nieuwbouwwijk Wilderszijde ten oosten van de Vlinderstrik niet toeneemt. Met de Voorgenomen Activiteit vindt geen grootschalige verharding in de Schiebroekse Polder plaats. Er worden alleen een aantal verharde fiets- en voetpaden aangelegd. Deze toename is bepaald op circa 1 hectare. HHSK eist bij een verharding een compensatie van 10% aan oppervlaktewater. Met de toename van 2,8 hectare aan wateroppervlak wordt hier ruimschoots aan voldaan. Doordat er voor het gebied geen peilverandering plaatsvindt, er voldoende waterberging is en er zeer beperkt verharding plaatsvindt, kan worden aangenomen dat er geen nieuwe pieken in de waterafvoer van de Schiebroekse Polder naar Wilderszijde zullen komen. Waterkwaliteit Voor vrijwel de gehele polder bestaat er een kwelsituatie. De kwaliteit van dit kwel is vrij slecht, voor nitraat en fosfaat slechter dan de MTR voor oppervlaktewater. Deze slechte kwaliteit beinvloedt de waterkwaliteit van het watersysteem. Met de Voorgenomen Activiteit neemt het agrarische gebruik en het aantal glastuinbouwbedrijven afneemt, zal de aanvoer van nutriënten en het aantal lozingen beperkt worden. Hierdoor zal de waterkwaliteit van het systeem verbeteren. Doordat de nutriëntrijke bovenlaag in het gebied gedeeltelijk wordt afgegraven zal ook de aanvoer van nutriënten uit de bodem naar het water beperkt worden. Doordat de oevers hierbij volgens een natuurlijk verloop vergraven worden zal er meer vegetatie in de watergangen gaan groeien, waardoor de natuurlijke zuivering van het systeem toeneemt. Grondwater Het aanpassen van oppervlaktewaterpeilen heeft meestal invloed op het grondwaterpeil.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
37 van 50
In de Schiebroekse Polder wordt het waterpeil niet wordt aangepast, alleen in de gebieden die onderbemaald worden. In deze gebieden zal de grondwaterstand daardoor iets hoger worden, zodat in het gehele gebied het grondwaterpeil hetzelfde wordt. Voor de Zuidpolder ligt het oppervlaktewaterpeil nog niet vast. Er kan een flexibel peilbeheer komen tussen NAP -5,66 en -5,88 meter. Het huidige waterpeil ligt op NAP -5,88 meter. Indien het om een hoger peil gaat zal rekening gehouden moeten worden met grondwateroverlast bij woningen. Aangezien de meeste woningen hoog genoeg liggen zal de overlast waarschijnlijk beperkt zijn. Op de plekken waar dit niet het geval is kunnen drainerende voorzieningen worden aangelegd. Ook kan het fiets-/voetpad dat door de polder loopt eventueel ontwikkeld worden als kade, zodat in de toekomst het waterpeil in het noorden gelijk kan blijven als het in het zuiden opgezet wordt.
4.7
Archeologie Beleidskader In 1992 hebben de Ministers van Cultuur van de bij de Raad van Europa aangesloten landen te Valletta (Malta) het Europese Verdrag inzake de bescherming van het Archeologisch Erfgoed ondertekend. Met het Verdrag van Malta is het streven vastgelegd naar onder meer: - het behoud van het archeologisch bodemarchief ter plaatse (in situ); - het documenteren van het archeologisch bodemarchief, indien behoud niet mogelijk blijkt; - het vroegtijdig en volwaardig betrekken van de archeologie bij ontwikkelingen op het gebied van de ruimtelijke ordening; - het verbreden van het draagvlak voor de archeologie; - het toepassen van het beginsel ‘de verstoorder’ betaalt. In algemene zin wordt als stelregel gehanteerd dat behoud van archeologische vindplaatsen in de bodem de voorkeur heeft boven opgraven en onderzoeken, omdat onderzoek later betere resultaten kan opleveren én omdat behoud ter plaatse kostenbesparing kan opleveren. Zowel in Rotterdam als Lansingerland wordt uitvoering gegeven aan het bovenstaande. De gemeente Rotterdam draagt sinds 1960 zorg voor het eigen archeologisch erfgoed en is in het bezit van een door het rijk verleende opgravingsbevoegdheid. Het doel van de Rotterdamse archeologie is: (1) te zorgen voor het behoud van archeologische waarden ter plaatse in de bodem; (2) te zorgen voor de documentatie van archeologische waarden indien behoud ter plaatse niet mogelijk is; (3) te zorgen dat de resultaten van het archeologisch onderzoek bereikbaar en kenbaar zijn voor derden. De gemeente Rotterdam bezit een Archeologische Waardenkaart (AWK) en een voorlopig vastgestelde lijst met Archeologisch Belangrijke Plaatsen (ABP’s), die opgenomen zullen worden in de gemeentelijke monumentenverordening. Genoemde beleidsinstrumenten moeten een tijdige en volwaardige inbreng van archeologische belangen bij ruimtelijke ontwikkelingen waarborgen.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
38 van 50
Momenteel worden door de provincie bij de beoordeling van bestemmingsplannen met betrekking tot de archeologie de volgende beleidsinstrumenten geraadpleegd: de Archeologische Monumentenkaart (AMK), de Indicatieve Kaart van Archeologische Waarden (IKAW) en de Cultuurhistorische Hoofdstructuur (CHS) van Zuid-Holland. Voorgenomen Activiteit Zowel voor het Rotterdamse gebied als voor het gebied van Lansingerland [RAAP-2008]is onderzoek uitgevoerd naar de archeologische waarden in het gebied van de Voorgenomen Activteit. De resultaten zijn hieronder samengevat. Door opname van een aanlegvergunningstelsel in het bestemmingsplan kan aantasting van de archeologische waarden door de Voorgenomen Activiteit worden voorkomen. Bewoningsgeschiedenis Het gebied maakte oorspronkelijk deel uit van een veengebied dat in de 11de/12de eeuw is ontgonnen. In subrecente tijden werd het veen ter plaatse voor brandstof gewonnen. In 1772 is het veenwinningsgebied drooggemaakt. Ter plaatse van de “Landscheiding” en de “Wilderse Kade” is een strook veen, met mogelijk bewoningssporen vanaf de Romeinse tijd, bewaard gebleven. Ten gevolge van de veenwinning en de daaropvolgende droogmaking liggen oude (prehistorische) landschappen nu dichter aan het oppervlak. Het gaat om geul-afzettingen van Calais/Gorcum ouderdom. De oeverzones van geulen werden in de prehistorie als woonplaats benut, zoals onder meer blijkt uit onderzochte bewoningssporen in de Calais-gebieden Bergschenhoek en Berkel en Rodenrijs.
Archeologische potentie Schiebroekse Polder In het uitgeveende gebied kunnen in principe bewoningssporen uit de prehistorie (Neolithicum, Bronstijd) voorkomen. Bij een in 2001 uitgevoerde archeologische kartering door het BOOR in opdracht van het Ontwikkelingsbedrijf Rotterdam (OBR) van de ten oosten van de bestemmingsplangebied gelegen bouwlocatie ‘Lage Limiet’ zijn echter geen archeologische indicatoren aangetoond (M.C. van Trierum, Verslag van een verkennend booronderzoek op de bouwlocatie ‘Lage Limiet’ te Rotterdam, BOOR-rapporten 70, Rotterdam, 2001). Uit het booronderzoek blijkt dat in het gebied ‘De Lage Limiet’ de top van de Afzettingen van Calais, die aan de oppervlakte liggen, is aangetast. Bewoningssporen uit de Middeleeuwen en Nieuwe tijd (en mogelijk nog uit de Romeinse tijd) kunnen echter nog wel verwacht worden ter hoogte van de Wilderse Kade en de Landscheiding. Zie figuur 4.2. Zuidpolder Voor de Zuidpolder geldt een hoge verwachtingswaarde langs de Rodenrijseweg voor bewoningssporen vanaf de Romeinse tijd, vanwege de conservering van het veen onder de weg en het bewoningslint. In de zone waarin een geulsysteem van het Laagpakket van Wormer (Formatie van Naaldwijk) ligt, geldt een middelmatige verwachting voor bewoningssporen uit het Neolithicum. Ondanks het feit dat er geen vondsten bekend zijn op de afzettingen van de Formatie van Echteld.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
39 van 50
De verwachtingen voor Paleolithicum en Mesolithicum is onbekend, omdat de intactheid van het bodemprofiel en de morfologie onbekende kenmerken zijn van het pleistocene landschap (Kruidhof, 2003). Voor het overige deel van het plangebied geldt een lage verwachting vanaf het Neolithicum, omdat het plangebied deel uitmaakt van een droogmakerij van veenplassen en het veen volledig is afgegraven. Zie figuur 4.3. Voor een groot deel van het gebied van de Voorgenomen Activiteit geldt een middelmatige verwachting Aanbevelingen Voor het oostelijke deel van het plangebied (Schiebroekse Polder), inclusief de stroken veen, een vrijstellingsbevoegdheid en aanlegvergunningvereiste voor bouwwerkzaamheden respectievelijk graafwerkzaamheden die dieper reiken dan 1,0 meter beneden maaiveld en tevens een terreinoppervlak beslaan groter dan 200 vierkante meter. Voor het westelijke deel van het plangebied (Zuidpolder) geldt dat op grond van de resultaten wordt aanbevolen in de zone met de geulafzettingen van het Laagpakket van Wormer Formatie om bodemingrepen die dieper reiken dan 30 á 40 centimeter beneden maaiveld te voorkomen. Verder wordt aanbevolen om in de zone met de stroomgordel van de Formatie van Echteld om bodemingrepen, die dieper reiken dan 3,0 meter te voorkomen. Figuur 4.2: de stroken oud veengebied van de voormalige Landscheiding en de Wildersekade.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
40 van 50
Figuur 4.3: Archeologische verwachtingswaarde Zuidpolder
4.8
Cultuurhistorie en landschap Huidige situatie [Gemeente Rotterdam e.a.- 2008] Het gebied van de Voorgenomen Activiteit is gelegen in een cultuurlandschap van veenpolders en droogmakerijen. De ontginningsvormen kenmerken zich door rationele fijnmazige verkavelingspatronen. De Zuid- en Schiebroekse Polder bestaan op dit moment voor het grootste deel uit weilanden, afgewisseld met sloten. Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
41 van 50
Een aantal percelen is in gebruik als weiland en een gedeelte is bebouwd met kassen. Op de historische kaart uit 1850 is nog goed de landscheiding te zien,de fysieke en bestuurlijke grens tussen het Hoogheemraadschap van Delfland en het Hoogheemraadschap Schieland. In het huidige landschap is de landscheiding nog maar op een aantal plekken in de Schiebroekse Polder herkenbaar. Van west naar oost loopt door de Zuidpolder een voormalige kreek in een diepere laag. Hierdoor is aan het maaiveld een verdieping zichtbaar. Langs de Rodenrijseweg is lintbebouwing. Verder zijn de hoogteverschillen tussen de omliggende dijken en de lintbebouwing aan de ene kant en de weidegronden aan de andere kant, kenmerkend voor het gebied. Het landschap van de Vlinderstrik wordt gekenmerkt door een aantal historische lijnen (de kades, de linten en de Landscheiding). In de Cultuurhistorische hoofdstructuur van Zuid-Holland is de Oude Bovendijik aangegeven als historische landschappelijke lijn van hoge waarde en de Rodenrijse weg is een historisch landschappelijke lijn van redelijk hoge waarde [PZH 2002] Naast de historische lijnen, zijn de HSL, de N471 en RandstadRail duidelijk zichtbare infrastructurele lijnen in het gebied Autonome ontwikkeling Het gebied Vlinderstrik ligt ingeklemd tussen sterk in ontwikkeling zijnde stedelijke gebieden In het Masterplan Vlinderstrik [Gemeente Rotterdam e.a.- 2008] is aangegeven dat de onbebouwde ruimte in de Vlinderstrik onder druk staat. Wanneer geen plan voor het gebied wordt ontwikkeld is de verwachting dat de kans groot is dat het gebied op de lange termijn moet wijken voor (nog niet geplande) woningbouw. De Voorgenomen Activiteit Met het Masterplan Vlinderstrik is een bewuste keuze gemaakt voor de invulling van het gebied. Met de Voorgenomen Activiteit wordt er een nieuwe ruimtelijke structuur aangebracht in het gebied binnen de omliggende infrastructuur en bebouwing. De recreatieve verbinding van oost naar west is een leidend element voor oriëntatie voor de recreant. De voorgenomen activiteit laat de oude Bovendijk, Wildersekade, Rodenrijseweg en de Landscheiding en de kenmerkende aanwezige hoogteverschillen tussen de omliggende dijken en de lintbebouwing aan de ene kant en de weidegronden aan de andere kant onaangetast. De openheid en structuur gaat met de Voorgenomen Activiteit in het zuidelijke gedeelte verloren. In het noordelijk gedeelte wordt de openheid verbeterd doordat een aantal bedrijven zal verdwijnen. Om het weidelandschap te verbeteren zullen kleine landschapselementen worden toegevoegd. De nadelige gevolgen van de Voorgenomen Activiteit zijn inherent aan de gemaakte keuze voor de functie en de invulling van het gebied.
4.9
Natuur Flora- en Faunawet Een belangrijk toetsingskader voor effecten van de Voorgenomen Activiteit op natuur is de Floraen faunawet (Ffwet) die sinds 1 april 2002 van kracht is. De wet regelt de bescherming van de in het wild levende planten en dieren in Nederland met het oog op de instandhouding van soorten. Dit betreft soorten die zijn aangemerkt als beschermd op basis van de Flora- en faunawet.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
42 van 50
Om de instandhouding van de beschermde soorten te waarborgen moeten negatieve effecten op de instandhouding worden voorkomen. Hiertoe zijn in de wet verschillende verbodsbepalingen geformuleerd. Overtreding van een verbodsbepaling is alleen toegestaan met een ontheffing op basis van de Flora- en faunawet (art. 75). Op 10 september 2004 is het ‘Besluit houdende wijziging van een aantal algemene maatregelen van bestuur in verband met wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet en enkele andere wijzigingen’ in werking getreden. In dit besluit zijn de volgende drie categorieën( tabellen) opgenomen: - categorie 1: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet. Er hoeft voor deze activiteiten geen ontheffing te worden aangevraagd; - categorie 2: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor de soorten in deze categorie een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Ffwet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Deze gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Is er geen goedgekeurde gedragscode aanwezig, dan dient ontheffing aangevraagd te worden; - categorie 3: bij activiteiten die te kwalificeren zijn als ruimtelijke ontwikkelingen, geldt voor soorten in deze categorie geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig. Ontheffingaanvragen op basis van categorie 1 en 2 worden getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort’ (de zogenaamde lichte toets). Ontheffingaanvragen op basis van categorie 3 krijgen te maken met de ‘uitgebreide toets’. Dit houdt in dat wordt getoetst op drie criteria, te weten 1) er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang, 2) er is geen alternatief en 3) doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort. Aan alle criteria moet worden voldaan. Voorgenomen Activiteit Er is onderzoek gedaan naar de bestaande natuurwaarden in het gebied en de invloed van de Voorgenomen Activiteit hierop op basis van expert judgement [bSR-2008]. Nagegaan is van welke strikt beschermde en bedreigde planten en diersoorten kan worden verondersteld dat deze regelmatig voorkomen in de Vlinderstrik (aanwezig of zou potentieel aanwezig kunnen zijn).Zie bijlage 2 voor een overzicht. In het onderzoek wordt geconcludeerd dat de voorgenomen activiteit de duurzame staat van instandhouding van de meeste soorten in het gebied faciliteert. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt voor veel soorten een aantrekkelijker leefgebied gecreëerd. Voor vogels kan in het algemeen worden gesteld dat de soortenrijkdom aan vogels met de aanleg van rietland, ruigte en extensief beheerd grasland bevorderd wordt. Enkele soorten dreigen inmiddels te verdwijnen als gevolg van een verdergaande versnippering van het landschap. Specifiek gaat het daarbij om de Patrijs, Grutto en Veldleeuwerik, die het op dit moment erg moeilijk hebben. De voorgenomen activiteit is in principe gunstig voor de instandhouding van de genoemde soorten.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
43 van 50
Juist extensief beheerd grasland kan hoge dichtheden van Patrijs, Grutto en Veldleeuwerik huisvesten. Deze weidevogelsoorten blijven wellicht behouden door de geplande aanleg van een relatief grote oppervlakte extensief beheerd grasland. Voor strikt beschermde soorten (Flora- en faunawet tabel 2 en tabel 3 en Habitatrichtlijnsoorten) wordt geconcludeerd dat er tijdelijke negatieve effecten te verwachten zijn als gevolg van verstoring tijdens werkzaamheden in het terrein. Het betreft hier de Platte schijfhoren, Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Vetje, alle broedende vogels in het gebied, alle roofvogels, uilen en spechten met een vaste- rust of verblijfplaats, aan de bebouwde randen van het gebied. Al deze effecten zijn dusdanig klein van aard dat deze door simpele mitigerende maatregelen, al dan niet in het kader van een vereiste ontheffing, zijn te ondervangen. Aangezien de meeste bebouwing en geschikte bomen zich buiten het plangebied bevinden, zijn te verwachten negatieve effecten op vleermuispopulaties in het gebied minimaal. Leemten in kennis voor wat betreft verspreidingsgegevens en voor soorten waarvan het voorkomen potentieel is maar de beschikbare literatuurgegevens geen uitsluitsel geven, kunnen gevuld worden door veldonderzoek. Op basis daarvan kan nauwkeurig bepaald te worden welke mitigerende en/of compenserende maatregelen er bij uitvoering van de werkzaamheden nodig zijn. Ook is door veldbezoek beter aan te geven welke bestaande gebiedselementen het beste gehandhaafd kunnen worden.
4.10
Cumulatie van milieueffecten/samenhang met andere projecten Met de Voorgenomen Activiteit wordt een ecologische verbindingszone en natuurgebied gerealiseerd als schakel in de groenstructuur tussen Midden-Delfland en Rottemeren. Hiermee levert de Voorgnomen Activiteit een bijdrage aan het veiligstellen en versterken van natuurwaarden in de regio. Soorten die mogelijk uit het gebied van de Voorgnomen Activiteit zullen verdwijnen zijn Patrijs, Grutto en Veldleeuwerik. Doordat het gebied minder geschikt wordt voor deze soorten en door het almaar inkrimpende regionale areaal van deze soorten is het voorkomen van deze soorten in de toekomst in de Vlinderstrik precair. Cumulatie van negatieve effecten door Voorgenomen Activiteit is zeer gering doordat de activiteit zelf nauwelijks tot milieubelasting leidt. Door het verkeer dat samenhangt met het recreatief concentratiepunt neemt de geluidbelasting bij woningen bij de Landscheiding toe. Samen met de toename van het overige verkeer betekent dit dat er mogelijk sprake is van een reconstructie in het kader van de Wet geluidhinder. De Voorgenomen Activiteit bepaalt tezamen met andere activiteiten in de omgeving van Rotterdam Airport het groepsrisico van dit vliegveld. De voorgenomen Activiteit beïnvloedt het groepsrisico echter niet of nauwelijks.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
44 van 50
Referenties Bal e.a.-2001 D. Bal, H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal en F.J. van Zadelhoff, 2001. Handboek natuurdoeltypen. 2e geheel herziene editie. Expertisecentrum LNV, Wageningen bSR-2008 Bakker,G. & N. de Zwarte. November 2008. Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik – Habitatrichtlijn, Flora- en faunawet, Rode Lijsten. bSR-rapport 105. bSR ecologisch advies, Rotterdam. dS+V – 2008 oktober 2008.
Gemeente Rotterdam, dS+V Voorontwerp-bestemmingsplan Vlinderstrik concept
dS+V 2008-2: M. Soeterbroek dS+V Notitie bezoekersaantallen en verkeersmodaliteiteiten natuur- en recreatiegebied/RCP Vlinderstrik, versie 2. 4 september 2008. Gemeente Rotterdam e.a.- 2008 Masterplan Vlinderstrik, Gemeente Rotterdam, Deelgemeente Hillegersberg, Gemeete Lansingerland, Stadsregio Rotterdam, vastgesteld door het College van B&W van de gemeente Rotterdam13 mei 2008, vastgesteld door het College van B&W van de gemeente Lansingerland, 27 mei 2008. IGWR-2005 HO “Vlinderstrik”, historisch bodemonderzoek ‘Vlinderstrik’ Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam, projectcode 2005-0607, 10 augustus 2005. IGWR-2007 Natuurontwikkeling in de Vlinderstrik, 3 scenario’s voor 100 ha natuur in de Noordrand van Rotterdam. Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam 2007. IGWR-2008-1 Vlinderstrik, luchtkwaliteitsonderzoek, Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam, concept 16 september 2008. IGWR-2008-2 Bestemmingsplan Vlinderstrik, Aanmeldingsnotitie m.e.r. beoordeling, onderdeel externe veiligheid, Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam, concept 23 september 2008. IGWR-2008-3 Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Vlinderstrik, Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam,Concept v0.1, 19 september 2008. IGWR-2008-4 Wateradvies bestemmingsplan Vlinderstrik, Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam, concept, 6 oktober 2008. Rijk 2006 Planologische kernbeslissing project Mainportontwikkeling Rotterdam (2006). Deel 4: definitieve tekst na parlementaire behandeling.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
45 van 50
PMR 2001 Milieu-effectrapport 750 ha natuur- en recreatiegebied. Ministerie van Verkeer en waterstaat, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Ministerie van economische Zaken. PZH 2002 Cultuurhistorische hoofdstructuur Zuid-Holland, regio Delfland en Schieland; Provincie Zuid-Holland, november 2002. RAAP-2008 Plangebied De Zuidpolder, gemeente Lansingerland, Archeologisch vooronderzoek; een bureauonderzoek, Raap Archeologisch adviesbureau B.V., Raap-notitie 2885, 9 oktober 2008. [RABV 2006]
Ruimtelijke ordeningsbeperkingen ten aanzien van Rotterdam Airport, S. M. van der Kleij, Rotterdam Airport BV, 2006
Stuurgroep 2003 Interim Advies Gebiedscommissie Oude Leede, besluit stuurgroep Schiebroekse en Zuidpolder juni 2003. CVL-2006 Handboek Vogelaanvaringspeventie Nederlandse Luchthavens, Commissie Vogelaanvaringen Luchtvaartuigen, versie 1.0 november 2006.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
46 van 50
Bijlage 1 Overzicht omstandigheden mer-beoordeling In artikel 7.8b van de Wet Milieubeheer staat aangegeven dat het bevoegd gezag bij zijn beslissing of een milieu-effectrapport moet worden gemaakt rekening moet houden met de in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieu-effectbeoordeling aangegeven omstandigheden. Deze zijn hieronder aangegeven: 1.Kenmerken van de projecten Bij de kenmerken van de projecten moet in het bijzonder in overweging worden genomen: • de omvang van het project; • de cumulatie met andere projecten; • het gebruik van natuurlijke hulpbronnen; • de productie van afvalstoffen; • verontreiniging en hinder; • risico van ongevallen, met name gelet op de gebruikte stoffen of technologieën. 2. Plaats van de projecten Bij de mate van kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop de projecten van invloed kunnen zijn moet in het bijzonder in overweging worden genomen: • het bestaande grondgebruik, • de relatieve rijkdom aan en de kwaliteit en het regeneratievermogen van de natuurlijke hulpbronnen van het gebied, • het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden: a) wetlands, b) kustgebieden, c) berg- en bosgebieden, d) reservaten en natuurparken, e) gebieden die in de wetgeving van de lidstaten zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; speciale beschermingszones, door de lidstaten aangewezen krachtens Richtlijn 79/409/EEG en Richtlijn 92/43/EEG, f) gebieden waarin de bij communautaire wetgeving vastgestelde normen inzake milieukwaliteit reeds worden overschreden, g) gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid, h) landschappen van historisch, cultureel of archeologisch belang. 3. Kenmerken van het potentiële effect Bij de potentiële aanzienlijke effecten van het project moeten in samenhang met de criteria van de punten 1 en 2 in het bijzonder in overweging worden genomen: • het bereik van het effect (geografische zone en grootte van de getroffen bevolking), • het grensoverschrijdende karakter van het effect, • de orde van grootte en de complexiteit van het effect, • de waarschijnlijkheid van het effect, • de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
47 van 50
Bijlage 2 Voorkomende plant- en diersoorten in de Vlinderstrik [bron bSR-2008] Onderstaand overzicht presenteert alle strikt beschermde en bedreigde planten en diersoorten waarvan op grond van beschikbare literatuurgegevens en waarnemingsgegevens bij bSR kan worden verondersteld dat deze regelmatig voorkomen in de Vlinderstrik of waarvan actuele waarnemingsgegevens voorhanden zijn. Het overzicht bevat soorten vermeld in: - Europese Habitatrichtlijn Bijlagen II en/of IV; - Flora- en faunawet tabel 2 of tabel 3; - Nationale of Internationale Rode Lijsten. De Habitatrichtlijnstatus en/of Flora- en faunawetstatus (FFw) zijn in rood schrift weergegeven. De Rode-Lijststatus is ondersteund door middel van een kleurcodering. Onder het kopje ‘Status voorkomen’ wordt vermeld wat bekend is over het actuele voorkomen van de betreffende soort.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
48 van 50
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
49 van 50
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Aanmeldingsnotitie mer
2007 - 0018
15 december 2008
50 van 50
Fauna-effectenrapportage Ontwerpbestemmingsplan Vlinderstrik Naar uitsluiting van verhoogde risico’s voor het vliegverkeer van en naar Rotterdam The Hague Airport
R. J. Jonkvorst R. Lensink
Fauna-effectenrapportage Ontwerp-bestemmingsplan Vlinderstrik Naar uitsluiting van verhoogde risico’s voor het vliegverkeer van en naar Rotterdam The Hague Airport
R. J. Jonkvorst R. Lensink
opdrachtgever: Gemeente Rotterdam (IGWR) 11 oktober 2010 rapport nr. 10-139
Status uitgave:
eindrapport
Rapport nr.:
10-139
Datum uitgave:
11 oktober 2010
Titel:
Fauna-effectenrapportage Ontwerp-bestemmingsplan Vlinderstrik
Subtitel:
Naar uitsluiting van verhoogde risico’s voor het vliegverkeer van en naar Rotterdam The Hague Airport
Samenstellers:
ir. R. J. Jonkvorst. drs. ing. R. Lensink
Aantal pagina’s inclusief bijlagen:
51
Project nr.:
10-378
Projectleider:
drs. ing. R. Lensink
Naam en adres opdrachtgever:
Gemeente Rotterdam (IGWR) Postbus 6633, 3002 AP Rotterdam
Referentie opdrachtgever:
Brief 21 juni 2010
Akkoord voor uitgave:
Teamleider Vogelecologie drs. T. J. Boudewijn
Paraaf:
Bureau Waardenburg bv is niet aansprakelijk voor gevolgschade, alsmede voor schade welke voortvloeit uit toepassingen van de resultaten van werkzaamheden of andere gegevens verkregen van Bureau Waardenburg bv; opdrachtgever vrijwaart Bureau Waardenburg bv voor aanspraken van derden in verband met deze toepassing. © Bureau Waardenburg bv / Gemeente Rotterdam (IGWR) Dit rapport is vervaardigd op verzoek van opdrachtgever hierboven aangegeven en is zijn eigendom. Niets uit dit rapport mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder vooraf-gaande schrif-telijke toestemming van de opdrachtgever hierboven aangegeven en Bureau Waardenburg bv, noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitsmanagementsysteem van Bureau Waardenburg bv is door CERTIKED gecertificeerd overeenkomstig ISO 9001:2000.
2
Voorwoord Gemeente Rotterdam is voornemens om het gebied Vlinderstrik aan de noordzijde van Rotterdam te herontwikkelen. Het gebied Vlinderstrik ligt in de directe nabijheid van Rotterdam The Hague Airport. De herinrichting van het gebied kan gevolgen hebben voor de vliegveiligheid van de luchthaven, want het risico op aanvaringen tussen vogels en vliegtuigen kan mogelijk toenemen. Deze rapportage verschaft inzicht in de huidige gebiedskenmerken en de aanwezige vogelbevolking in Vlinderstrik. Op basis van de huidige situatie wordt de verwachte ontwikkeling van het gebied en de vogelbevolking beschreven, gericht op het inzichtelijk maken van het risico op vogelaanvaringen. Dit risico wordt beschreven voor zowel de autonome ontwikkeling als de voorgenomen gebiedsinrichting. In onderhavig rapport zijn randvoorwaarden opgenomen ten aanzien van inrichting en beheer van Vlinderstrik, zodat naar de kennis van nu, de toekomstige inrichting niet leidt tot een toename van het risico van vogelaanvaringen met luchtvaartuigen. Aan de totstandkoming van dit rapport werkten mee: ir. R.J. Jonkvorst rapportage drs. ing. R. Lensink projectleiding, rapportage Vanuit Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam werd de opdracht begeleid door ing. M.J. Houwen en drs. E. de Bever.
3
4
Inhoud Voorwoord.........................................................................................................................................3 1
Inleiding.......................................................................................................................................7
2
Huidige situatie Vlinderstrik......................................................................................................11
3
4
2.1
Huidige situatie Vlinderstrik .........................................................................................11
2.2
Huidige vogelbevolking Vlinderstrik............................................................................16
2.2.3
Buiten broedseizoen......................................................................................20
3.2
Autonome ontwikkeling vogelbevolking....................................................................24
Ontwerp bestemmingsplan Vlinderstrik..................................................................................27 De toekomst van Vlinderstrik.......................................................................................27 4.1.1
Inleiding..........................................................................................................27
4.1.2
Inrichtingsvisie................................................................................................27
4.1.3
Inrichtingsmaatregelen..................................................................................28
Inrichtingsvisie, inclusief randvoorwaarden.................................................................31 4.2.1
Voorkomen risicosoorten..............................................................................31
4.2.2
Randvoorwaarden inrichting ........................................................................32
Vogelbevolking Vlinderstrik.........................................................................................34
Ganzen......................................................................................................................................35 5.1
8
Broedseizoen..................................................................................................18
Autonome ontwikkeling gebied..................................................................................23
4.3
7
2.2.2
3.1
4.2
6
Risicosoorten..................................................................................................17
Autonome ontwikkeling Vlinderstrik.......................................................................................23
4.1
5
2.2.1
Beheer ganzen..............................................................................................................35
Regionale ontwikkelingen........................................................................................................37 6.1
Regionale ontwikkelingen............................................................................................37
6.2
Gevolgen Vlinderstrik...................................................................................................38
6.3
Gevolgen regionaal ......................................................................................................38
Conclusie...................................................................................................................................41 7.1
Vergelijking eindbeelden scenario’s.............................................................................41
7.2
Discussie........................................................................................................................44
7.3
Randvoorwaarden en bestemmingen.........................................................................44
Literatuur...................................................................................................................................51
5
6
1 Inleiding Gemeente Rotterdam is voornemens om het gebied Vlinderstrik aan de noordzijde van Rotterdam te herontwikkelen. De inrichting heeft betrekking op netto 140 ha (Ontwerp bestemmingsplan Vlinderstrik 2009). Vlinderstrik ligt in de directe nabijheid van Rotterdam The Hague Airport. De herinrichting van het gebied kan gevolgen hebben voor de vliegveiligheid van de luchthaven, omdat het risico op aanvaringen tussen vogels en vliegtuigen mogelijk toe kan nemen.
Figuur 1.1
Ligging van Vlinderstrik in de gemeenten Rotterdam en Lansingerland.
Probleemstelling In het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PKB-PMR 2006) zijn de ruimtelijke voorwaarden gecreëerd voor de versterking van de positie van de Mainport Rotterdam. Hierbij behoort tevens een verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving in de regio Rotterdam. In de PKB-PMR (2006) is als beslissing van wezenlijk belang aangegeven dat in de Schiebroekse- en de Zuidpolder een openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied met een oppervlakte van circa 100 hectare wordt gerealiseerd en tevens dat het gaat om een recreatief uitloopgebied en een ecologische verbindingszone tussen de Groenblauwe Slinger en het Rottemerengebied (Vlinderstrik). De ambitie van alle betrokken partijen is groter dan de PMR-opgave van 100 ha en omvat een integrale ontwikkeling van nagenoeg het gehele gebied van ongeveer 140 ha.
7
Het gebied Vlinderstrik ligt in de zone van 6 km rondom de start- en landingsbaan van Rotterdam The Hague Airport. Rond dit vliegveld zal, gelijk rond andere vliegvelden van nationaal belang, een regime inzake vogelbeperking gaan gelden.
Figuur 1.2
Ligging van Rotterdam The beperkingengebied van 6 km.
Hague
Airport,
Vlinderstrik
en
het
Vormen van grondgebruik die vogels aantrekken zijn, in verband met het risico van vogelaanvaringen, ongewenst. In de regelgeving dien aangaande geldt (cf. artikel 16 Besluit Burgerluchthavens): op gronden binnen 6 km rond het luchthavengebied van een luchthaven met een instrumentenbaan categorie I, II of III, is een grondgebruik of een bestemming binnen de volgende categorieën niet toegestaan: • industrie in de voedingssector met extramurale opslag of overslag; • viskwekerijen met extramurale bassins; • opslag en verwerking van afvalstoffen met extramurale opslag of verwerking; • natuurgebied of vogelgebied; • moerasgebieden of oppervlaktewater of een combinatie daarvan groter dan 3 ha dan wel waarvan het totaal van de opgesplitste delen groter is dan 3 ha. Voor Rotterdam The Hague Airport is dit artikel formeel nog niet van toepassing; dit in afwachting van een nieuw Luchthavenbesluit. Met genoemd artikel 16 Besluit Burgerluchthavens wordt een deel van het Verdrag van Chicago (1947, geratificeerd door Nederland) in de wetgeving geïmplementeerd. Op basis van de regelgeving kan van voornoemde restricties worden afgeweken, indien van het bevoegd gezag (inspectie V&W) een verklaring is ontvangen waarin staat dat tegen de afwijking geen bezwaar bestaat. Indien twijfel bestaat over de gevolgen van gewijzigd grondgebruik of gewijzigde bestemmingen voor het risico, is een faunaeffectrapportage noodzakelijk waarin wordt nagegaan wat de gevolgen zijn van de
8
voorgenomen wijziging in bestemming of gebruik voor het risico. Een faunaeffectonderzoek vormt daarbij het instrument voor de besluitvorming. Het fauna-effectenonderzoek moet een inschatting geven van de mogelijke toename van het risico van vogelaanvaringen voor de vliegoperaties op de luchthaven Rotterdam The Hague Airport door realisatie van Vlinderstrik. Voor deze inschatting is onderzoek naar de volgende, door de Commissie Vogelaanvaringen Luchtvaartuigen (CVL 2002) aangedragen aspecten, noodzakelijk: 1. overzicht van de huidige situatie op het terrein waarop de inrichting/ingreep zal plaatsvinden waarbij wordt gekeken naar zowel broedvogels als niet-broedvogels en hun omgeving (abiotisch en biotisch); 2. overzicht van aantallen en soorten vogels in de omgeving, de functie van het gebied en de voor de luchthaven relevante vliegbewegingen; 3. inschatten van de samenstelling van de toekomstige vogelbevolking (broedvogels en niet-broedvogels), en de factoren die hierin een rol spelen; 4. inschatten van de voor de luchthaven relevante vliegbewegingen van de toekomstige vogelbevolking; 5. op grond van bovenstaande een vergelijking van de huidige en de toekomstige situatie; 6. op grond van de vergelijking inschatten van de verhoging c.q. verandering van het risico in de toekomstige situatie in vergelijking tot de huidige situatie; 7. overzicht van mitigerende maatregelen of beheersmaatregelen in hoofdlijnen waardoor het toekomstige risico zou kunnen worden verminderd. In de zienswijze van Rijkswaterstaat op het ontwerp bestemmingsplan Vlinderstrik (dd. 17 december 2009) is bovenstaande opsomming overgenomen, als toelichting op de noodzaak van een fauna-effectrapportage Vlinderstrik. Op 19 mei 2010 heeft een workshop plaatsgevonden waarin de mogelijkheden zijn verkend voor recreatie en natuur in het plangebied Vlinderstrik in relatie tot vliegveiligheid op Rotterdam The Hague Airport. Tijdens deze bijeenkomst zijn de grenzen van mogelijkheden in relatie tot vliegveiligheid in beeld gebracht en is een lijn voor uitvoering van een fauna-effectenonderzoek besproken. Deze gegevens vormen de basis voor een fauna-effectenonderzoek waarin onderbouwd wordt dat de voorgenomen inrichting van het gebied (op basis van een bestemmingsplan) geen verhoogd risico voor de veiligheid van het vliegverkeer zal opleveren. Doelstelling De rapportage dient de fauna-effecten van het ontwerpbestemmingsplan Vlinderstrik te onderzoeken en te beschrijven en deze te bezien in het licht van de risico’s voor het vliegverkeer, conform de aanbevelingen van de Commissie Vogelaanvaringen Luchtvaartuigen (CVL) en met in achtneming van de uitkomsten van de workshop van 19 mei jl. Daarnaast wordt ingegaan op de fauna-effecten van Vlinderstrik in samenhang met de plannen voor Schieveen, Schiezone en Oost-Abstpolder.
9
Doelstelling van het project is om aan de zeven door CVL opgestelde regels te voldoen. Deze zijn samen te vatten in de volgende vragen die in dit project beantwoord zullen worden: - hoe ziet de huidige vogelbevolking, inclusief het stelsel van reguliere, lokale vliegbewegingen, eruit in het plangebied; - in welke mate gebruiken vogels vanuit het plangebied thans het luchtruim van de luchthaven Rotterdam en vormen zij een risico voor het vliegverkeer; - welke veranderingen zijn door de voorgenomen plannen in de (vliegbewegingen van de) vogelbevolking te verwachten; - hoe verhouden het huidige risico en het toekomstige risico zich tot elkaar; daarbij dient het onderscheid tussen autonome ontwikkeling zonder het herinrichting en de situatie na de voorgenomen gebiedsinrichting zichtbaar te blijven; - welke zijn de grenzen in bestemming en inrichting waardoor een eventueel vastgesteld risico voor het vliegverkeer niet groter wordt; - Wat is de invloed van ruimtelijke ontwikkelingen in de omgeving. Beantwoording van deze vragen leidt tot een onderbouwd advies omtrent randvoorwaarden voor bestemming, inrichting en gebruik van Vlinderstrik. Daarbij wordt nagestreefd de randvoorwaarden zoveel mogelijk uit te werken of te specificeren ten behoeve van opname in het bestemmingsplan. Ook wordt zonodig ingegaan op belangrijke leemtes in kennis en wordt aandacht besteed aan het beheer van ganzen in de regio. De rapportage zal ook gebruikt kunnen worden als verantwoording naar het bevoegd gezag.
10
2 Huidige situatie Vlinderstrik 2.1
Huidige situatie Vlinderstrik Vlinderstrik ligt ten noorden van het stedelijk gebied van Rotterdam en ten zuiden van Berkel en Rodenrijs (zie figuur 2.1). Het gebied bestaat uit twee polders, namelijk in het westen de Zuidpolder in de gemeente Lansingerland en in het oosten de Schiebroekse Polder in de gemeente Rotterdam. De polders zijn fysiek van elkaar gescheiden door de RandstadRail en het bedrijventerrein Spoorhaven. Het plangebied Vlinderstrik wordt begrensd door het bebouwingslint aan de Rodenrijseweg aan de noordzijde, de Wildersekade aan de oostzijde, de Doenkade aan de zuidzijde en de Oude Bovendijk aan de westzijde.
Figuur 2.1
Overzicht Vlinderstrik. De begrenzing is indicatief weergegeven. De twee omkaderde gebieden in het westen vormen de Zuidpolder. De beide omkaderde gebieden in het oosten vormen de Schiebroekse Polder (uit Bakker & de Zwarte 2009).
In de volgende onderdelen wordt een overzicht weergegeven van de abiotische en biotische kenmerken van Vlinderstrik. Waar mogelijk wordt onderscheid gemaakt tussen specifieke gebiedsonderdelen van de Zuidpolder en de Schiebroekse Polder. Bodem Vlinderstrik maakt deel uit van twee droogmakerijen, namelijk de Zuidpolder en de Schiebroekse Polder. De bodem bestaat hoofdzakelijk uit zeeklei (www.bodemdata.nl). In tabel 2.1a en 2.1b wordt per polder een toelichting gegeven op de aanwezige bodemtypen. Ongeveer 90 % van het gebied bestaat uit gronden van lichte zeeklei met een homogeen profiel. In de Zuidpolder bestaat vrijwel het gehele gebied uit zeeklei, met
11
uitzondering van een klein deel in het westen dat grenst aan Polder Schieveen. De Schiebroekse polder bestaat ook voornamelijk uit zeeklei, met uitzondering van een deel in het zuidoosten dat grenst aan de Boterdorpsche Polder. Tabel 2.1a
Overzicht aanwezige bodemtypen in de Zuidpolder. Gegevens gebaseerd op www.bodemdata.nl.
bodemtype
code
toelichting
zeeklei (±90%)
pMn85A pMo80 AWo U37Onr027
kalkrijke leek-/woudeerdgronden tochteerdgronden warmoezerijgronden (ongerijpt) moerige eerdgronden met een moerige bovengrond of moerige tussenlaag op niet-gerijpte zavel of klei
veen op klei (±10 %)
Ongeveer 10 % van de bodems bestaat uit een combinatie van de afzettingen klei en veen. In het westen van de Zuidpolder, grenzend aan polder Schieveen, ligt een klein gebied met veen op ongerijpte zware klei. Een vergelijkbare samenstelling is aanwezig in het zuidoosten van de Schiebroekse polder. Tabel 2.1b
Overzicht aanwezige bodemtypen in de Schiebroekse polder. Gegevens gebaseerd op www.bodemdata.nl.
bodemtype
code
toelichting
zeeklei (±90%)
pMn85A pMo80 dWol
veen op klei (±10 %)
Vk
kalkrijke leek-/woudeerdgronden tochteerdgronden moerige eerdgronden met een moerige bovengrond of moerige tussenlaag op niet-gerijpte zavel of klei vlierveengronden op (meestal nietgerijpte) zavel of klei; beginnend ondieper dan 120 cm moerige eerdgronden met een moerige bovengrond of moerige tussenlaag op niet-gerijpte zavel of klei
dWol
Hydrologie Oppervlaktewater In Vlinderstrik is aaneengesloten open water slechts in beperkte mate aanwezig. Het betreft een plas van < 0,5 ha ten zuiden van station Rodenrijs, aan de oostgrens van de Zuidpolder. Verspreid over het gebied zijn tevens enkele kunstmatige waterbergingsvoorzieningen aanwezig. Deze bevinden zich aan de noordzijde van zowel de Zuidpolder als de Schiebroekse Polder en worden gebruikt ten behoeve van de glastuinbouw.
12
In het gebied bevinden zich diverse lijnvormige waterelementen als sloten en grotere waterafvoerende watergangen. In de Zuidpolder ligt in het midden van het gebied van zuidwest naar noordoost een hoofdwatergang. Om de 40 tot 50 meter sluiten ondiepe sloten hier loodrecht op aan. Het peil in de Zuidpolder ligt op 5,88 m –NAP en mag in verband met de noodzakelijk waterbergingscapaciteit niet boven 5,66 m –NAP komen (Ontwerp Bestemmingsplan Vlinderstrik, 2009). In de Schiebroekse Polder bevindt zich aan de noordzijde een watergang. Daarnaast liggen in het zuidoostelijke deel de Derde Tocht en de Vierde Tocht. Deze watergangen lopen van zuidwest naar noordoost. Alleen in het zuidwestelijke en het zuidoostelijke deel van deze polder zijn naar verhouding veel ondiepe sloten aanwezig. Het peilbeheer kent een vast peil dat staat op NAP -5,95 m (Ontwerp Bestemmingsplan Vlinderstrik, 2009). Grondwater De hoogte van het grondwater is voor een belangrijk deel gerelateerd aan de aanwezige bodemtypen. In tabel 2.2a en 2.2b staan overzichten weergegeven van de aanwezige grondwatertrappen met de daaraan gerelateerde gemiddeld hoogste grondwaterstand (GHG) en de gemiddeld laagste grondwaterstand (GLG). Bovendien wordt een indicatie gegeven van grondwatertrappen en welk aandeel deze in een polder hebben. Tabel 2.2a
Overzicht aanwezige grondwaterniveaus in de Zuidpolder. Gegevens gebaseerd op www.bodemdata.nl.
bodemtype grondwatertrap
GHG cm –mv
GLG cm –mv
locatie
zeeklei
25-50 >40 <40 <40
>120 80-120 80-120 50 -80
noordoost noord zuidoost west
veen op klei
Tabel 2.2b
V IV III II
45 10 35 10
Overzicht aanwezige grondwaterniveaus in de Schiebroekse Polder. Gegevens gebaseerd op www.bodemdata.nl.
bodemtype grondwatertrap
GHG cm –mv
GLG cm –mv
locatie
zeeklei
25-50 <40 <40
>120 80-120 50 -80
zuid, noordoost noordwest, oost zuidoost
veen op klei
aandeel %
V III II
aandeel % 45 45 10
Landschap Vlinderstrik ligt in een cultuurlandschap van veenpolders en droogmakerijen. De ontginningsvormen kenmerken zich door rationele fijnmazige verkavelingspatronen. Het gebied bestaat grotendeels uit een relatief open deel in het midden en zuiden. In het noorden wordt het gebied voor diverse doeleinden gebruikt. Het gebied heeft vanwege de aanwezigheid van bebouwing en glastuinbouw deels een meer besloten karakter. Het
13
gebied wordt sterk beïnvloed door stedelijke ontwikkelingen vanuit zowel het noorden als uit het zuiden. Beide polders worden omringd en doorsneden door verschillende infrastructurele verbindingen. Zuidpolder De Zuidpolder wordt doorsneden door de verlengde N471. In het zuiden wordt de grens van het plangebied bepaald door de N209 (Doenkade). In het westen ligt de relatief extensief gebruikte Oude Bovendijk met aangrenzend de Polder Schieveen. In het noorden grenst het gebied aan de bebouwing van Berkel en Rodenrijs. In het oosten op de grens met de Schiebroekse Polder ligt de RandstadRail en het bedrijventerrein Spoorhaven. Schiebroekse Polder De Schiebroekse Polder wordt doorsneden door de HSL. In het zuiden wordt de grens van het plangebied bepaald door de N209 (Doenkade). In het westen liggen op de grens met de Zuidpolder de RandstadRail en het bedrijventerrein Spoorhaven. In het Noorden grenst het gebied aan de bebouwing van Berkel en Rodenrijs. In het oosten ligt de vrij extensief gebruikte Wilderse kade met aanliggend de Boterdorpsche Polder. Grondgebruik Zuidpolder Het midden en zuiden van deze polder bestaan voornamelijk uit grasland dat beweid wordt door vee (zie figuur 2.1). Daarnaast zijn er enkele akkerpercelen aanwezig. De noordelijke en oostelijke rand van het gebied wordt voor diverse doeleinden gebruikt. Naast grasland zijn er afwisselend delen met glastuinbouw. In het noordwesten wordt een klein deel gebruikt als nutstuin en in het noordoosten wordt een klein deel gebruikt voor het stallen van vrachtwagens. Schiebroekse Polder De Schiebroekse Polder is sinds de aanleg van de HSL verdeeld in twee gebiedsdelen. Onderstaande beschrijving is gebaseerd op deze ruimtelijke indeling (zie figuur 2.2). In het midden en zuiden en ten westen van de HSL bestaat deze polder voornamelijk uit grasland en enkele akkerpercelen. De noordelijke randzone ten westen van de HSL en de oostelijke randzone ten oosten van de HSL wordt voor diverse doeleinden gebruikt. Naast grasland wordt een klein deel gebruikt voor glastuinbouw. Hier bevindt zich tevens agrarische bebouwing. Daarnaast ligt aan de noordgrens een perceel loofbos. Het midden en zuiden van de polder dat ten oosten van de HSL ligt, bestaat voornamelijk uit grasland dat wordt beweid door vee. Daarnaast zijn enkele akkerpercelen aanwezig en bevindt zich aan de zuidgrens een perceel oud populierenbos met ruigte. Het noordelijke deel ten oosten van de HSL wordt voornamelijk gebruikt voor glastuinbouw met langs de Wilderse Kade ook woningen.
14
Figuur 2.1a Overzicht Zuidpolder vanaf de Oude Bovendijk. Foto is gemaakt in noordoostelijke richting (foto R.J. Jonkvorst).
Figuur 2.1b Overzicht Zuidpolder vanaf de Oude Bovendijk. Foto is gemaakt in zuidoostelijke richting met zicht op bedrijventerrein Spoorhaven (foto R.J. Jonkvorst).
15
Figuur 2.2a Overzicht Schiebroekse Polder vanaf de Wildersekade. Foto is gemaakt in noordwestelijke richting met zicht op bedrijventerrein Spoorhaven (foto R.J. Jonkvorst).
Figuur 2.2b Overzicht Schiebroekse Polder vanaf het fietspad aan de noordoostzijde van de polder. Foto is gemaakt in zuidwestelijke richting met zicht op de HSL en een kassencomplex (foto R.J. Jonkvorst).
2.2
Huidige vogelbevolking Vlinderstrik De beschikbare informatie over het voorkomen van vogelsoorten en aantallen is voor het gebied Vlinderstrik summier van aard. In de volgende paragrafen wordt op basis van de beschikbare kennis van het gebied en het voorkomen van vogels een overzicht gegeven van het voorkomen van risicovolle soorten in het kader van de vliegveiligheid. Hierbij is gebruik gemaakt van informatie uit Bakker & de Zwarte (2009) en Smits & Boudewijn (2010) en het expert judgement van de auteurs. Bij SOVON waren geen gegevens voorhanden (en beschikbaar).
16
2.2.1
Risicosoorten Vogels maken vooral gebruik van de onderste luchtlagen (enkele honderden meters) om zich te verplaatsen. De risico’s voor het vliegverkeer door vogels worden bepaald door een aantal aspecten: aantal vogels; de grootte van de vogels; gedrag van de vogels. De vliegbewegingen van vogels in de onderste luchtlagen vinden deels at random plaats en zijn daarmee onvoorspelbaar. Een ander deel van de verplaatsingen van vogels is voorspelbaar en vindt plaats tussen ruimtelijk gescheiden functionele eenheden. Deze laatste groep verplaatsingen vindt volgens vaste patronen plaats en op vaste momenten. Dit zijn veelal grotere soorten en beïnvloeding van de vliegbewegingen kan plaatsvinden via beheer en inrichting van gebieden. Het vlieggedrag van soorten met minder voorspelbare vliegbewegingen is nauwelijks stuurbaar via inrichting en beheer van gebieden. Dit zijn vooral kleinere soorten, die door hun grootte alleen al nauwelijks een risico vormen voor het vliegverkeer. Deze soorten worden hier dan ook niet verder besproken. Risico’s voor het vliegverkeer zijn dus voornamelijk te verwachten van (grote) soorten die zich volgens vaste patronen tweemaal daags van het ene gebied naar het andere gebied verplaatsen. Veel soortgroepen vallen hierdoor af omdat ze continue op dezelfde locatie verblijven, zoals bijvoorbeeld broedende weidevogels. Risico’s zijn dus te verwachten van soorten die in het plangebied of in de nabijheid daarvan slapen/rusten en daar vandaan heen en weer vliegen naar een foerageergebied of andersom. Vlinderstrik ligt nabij de kop van de start- en landingsbaan van Rotterdam The Hague Airport (figuur 1.2). Routes van in- en uitgaand verkeer gaan over de Schiebroekse Polder waarbij vliegtuigen op 100-300 m hoogte passeren. De Zuidpolder ligt naast de kop van de baan. De volgende vogelgroepen kunnen risicovolle situaties veroorzaken: • aalscholvers die zich verplaatsen tussen kolonie / slaapplaatsen (bomen) en foerageergebieden (open water); • reigers die zich verplaatsen tussen kolonie / slaapplaatsen (bomen) en foerageergebieden (open water en agrarisch gebied); • ganzen die zich verplaatsen tussen broedlocaties (moeras) en foerageergebieden (agrarisch gebied) (Canadese gans, grauwe gans, soepgans, nijlgans); • ganzen die zich buiten het broedseizoen verplaatsen tussen slaapplaatsen (open water, moeras) en foerageergebieden (agrarisch gebied) (Canadese gans, grauwe gans, soepgans, nijlgans, kolgans, brandgans); • herbivore eenden die zich verplaatsen tussen rustplaatsen (open water) en foerageergebieden (agrarisch gebied) (smient, wilde eend); • benthivore eenden die zich verplaatsen tussen rustplaatsen (open water, moeras) en foerageergebieden (open water) (kuifeend, tafeleend);
17
meeuwen die zich verplaatsen tussen slaapplaatsen (open water) en foerageergebieden (omliggend gebied) (kokmeeuw, stormmeeuw, kleine mantelmeeuw, zilvermeeuw). Deze rapportage beperkt zich tot vogelsoorten die behoren tot de bovengenoemde groepen. •
Aan spreeuwen en roofvogels, ook vaak genoemd in relatie tot vliegveiligheid, wordt geen aandacht besteed. Roofvogels komen thans in minimale aantallen in en rond Vlinderstrik voor (opgeteld enkele paren van buizerd, torenvalk, steenuil). In de toekomst zal dit niet anders zijn. Spreeuwen kunnen buiten het broedseizoen groepsgewijs tussen gunstige foerageerlocaties wisselen, en brengen de nacht door op gemeenschappelijk slaapplaatsen. Inrichtingsmaatregelen die ongunstige zijn voor foeragerende meeuwen, zijn ook ongunstig voor spreeuwen. Dit laatste geldt ook voor kieviten. Meerkoet en waterhoen zijn beide watervogelsoorten, die ook in het gebied voorkomen. Beide vertonen nauwelijks vliegbewegingen, want het foerageergebied is tevens rustgebied. 2.2.2
Broedseizoen Broedvogels in Vlinderstrik Vlinderstrik bestaat uit een aantal open graslandgebieden (met ook bouwland) en opgaande elementen (bos, bebouwing, ander groen) langs de randen. De polders worden bevolkt door een broedvogelgemeenschap van weidevogels waarin de kievit dominant is (tabel 2.3). De karakteristieke weidevogelsoorten worden vergezeld door algemeen voorkomende soorten zoals wilde eend en meerkoet. In het algemeen is in het gebied sprake van relatief lage dichtheden van weidevogels. In de bebouwing en groene structuren in de randgebieden worden soorten van bos, struweel en bebouwing aangetroffen met relatief hoge aantallen van algemene soorten zoals merel, houtduif, huismus en Turkse tortel. Daarnaast komen schaarse soorten voor zoals huiszwaluw, groene specht en steenuil (Bakker & de Zwarte 2009). Het aantal broedende ganzen in Vlinderstrik is thans zeer beperkt. Het gaat om een enkel paar nijlganzen en Canadese ganzen. Deze soorten zijn in de afgelopen decennia sterk toegenomen in de regio (Lensink & de Fouw 2010). In de periferie van RotterdamNoord komen beide soorten verspreid voor, tezamen met grauwe gans. Direct na het broedseizoen verlaat een deel van de vogels de broedlocatie en zwerft uit over een ruimere omgeving; een deel van de broedvogels uit de stedelijk omgeving komt dan naar graslanden in het buitengebied. Kleinere aantallen kunnen in Vlinderstrik pleisteren; belangrijke verblijfplaatsen liggen elders in Delfland. Broedvogels buiten Vlinderstrik Op ruime afstand van Vlinderstrik zijn broedkolonies van aalscholver (Ackerdijkse Plassen) en blauwe reiger (Rotterdam, Ackerdijk) aanwezig (SOVON 2002, Van Dijk et al. 2008). Deze vogels foerageren in de omgeving van de kolonies op of langs wateren (blauwe reiger, aalscholver) en graslanden (blauwe reiger). Een enkel exemplaar van genoemde soorten komt daarbij ook in Vlinderstrik. Incidenteel kan het gebied in het
18
broedseizoen door meeuwen gebruikt worden vanuit kolonies op ruimere afstand van het gebied (kokmeeuw, zilvermeeuw, kleine mantelmeeuw). In het begin van het broedseizoen (vooral april) kunnen ook nog broedvogels (meeuwen) uit Noord- en Oost-Europa doortrekken en korte tijd in Vlinderstrik pleisteren. Tabel 2.3
Overzicht van dichtheden van broedende weidevogels in Vlinderstrik in 2000, 2009 en 2010. In 2000 en 2010 geen gegevens van de Schiebroekse Polder.
soort
2000* Z’polder
2009** S’polder
Z’polder
2010***
S’polder
Z’polder
S’polder
bergeend grutto kievit patrijs scholekster tureluur * ** ***
0 1 4 7 1 7 21 28 10 23 0 1 0 8 5 2 5 2 2 0 5 Bron: K. Mostert, provincie Zuid Holland, ongepub. 4 telrondes Bron: Bakker & de Zwarte 2009, 4 telrondes Bron: F. van der Lans, vogelwacht Delft e.o., ongepub.
Tabel 2.4
Overzicht van het gebruik door vogels van Vlinderstrik tijdens het broedseizoen. Alleen risicosoorten waarvan zeker of aannemelijk is dat zij in het gebied voorkomen zijn genoemd. Gegevens over het voorkomen van ganzen voornamelijk gebaseerd op Lensink & de Fouw (2010). Voor de overige soorten is een inschatting gemaakt op basis van habitatgeschiktheid en aanwezige dichtheden in de regio (SOVON 2002) en in de naastgelegen Polder Schieveen (Foppen & Aarts 2010).
soort aalscholver blauwe reiger Canadese gans grauwe gans kleine mantelmeeuw knobbelzwaan kokmeeuw nijlgans soepgans stormmeeuw wilde eend zilvermeeuw
leefgebied functie (potentie) ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja ja
foerageer foerageer broed/foerageer foerageer foerageer foerageer foerageer broed/foerageer foerageer foerageer broed/foerageer foerageer
-
voorkomen aantal (inschatting) regelmatig regelmatig onregelmatig regelmatig onregelmatig regelmatig onregelmatig regelmatig regelmatig onregelmatig regelmatig onregelmatig
enkele enkele enkele enkele tientallen enkele honderden tientallen enkele honderden tientallen tientallen
Conclusie huidige risico Tabel 2.4 geeft een samenvatting van het gebruik van Vlinderstrik in het broedseizoen door risicosoorten. Hieruit valt te concluderen dat enkele risicosoorten er in lage dichtheden broeden; waarbij deze soorten tijdens het broedseizoen weinig vliegen en
19
dus geen risico vormen. Andere risicosoorten broeden op (zeer) ruime afstand van het gebied en verschijnen (on)regelmatig in veelal kleine aantallen in het gebied. 2.2.3
Buiten broedseizoen Grotere soorten in Vlinderstrik Over het voorkomen van vogels buiten het broedseizoen in Vlinderstrik zijn weinig gegevens beschikbaar. Tabel 2.5 geeft een overzicht van de vastgestelde soorten en hun aantallen. Het soortenoverzicht beperkt zich tot grotere vogelsoorten. Tabel 2.5
soort
Overzicht van maximum getelde aantallen vogels buiten het broedseizoen in Vlinderstrik in 2006-2010 (gegevens Bureau Stadsnatuur). De gegevens geven vanwege de beperkte dekking en telintensiteit een indicatie van het voorkomen. Het geschatte voorkomen en aantal is afgeleid van de getelde aantallen en expert judgement (o.a. op basis van habitatgeschiktheid). 2006
2007
2008
2009
2010
voorkomen
aalscholver blauwe reiger Canadese gans grauwe gans grote zilverreiger kievit kleine mantelmeeuwkleine zwaan 45 knobbelzwaan 20 kokmeeuw kolgans lepelaar 1 nijlgans smient soepeend soepgans stormmeeuw wilde eend zilvermeeuw zwarte zwaan 2
4 25 1 10 3 115 3 5 57 3 -
3 1 -
1 11 -
1 -
regelmatig regelmatig onregelmatig regelmatig onregelmatig onregelmatig onregelmatig incidenteel onregelmatig onregelmatig onregelmatig incidenteel regelmatig onregelmatig onregelmatig onregelmatig onregelmatig regelmatig onregelmatig onregelmatig
aantal enkele enkele tientallen tientallen enkele tientallen honderden tientallen tientallen honderden tientallen enkele tientallen tientallen tientallen enkele honderden tientallen tientallen enkele
De gegevens in tabel 2.5 laten zien dat Vlinderstrik in de huidige situatie geen belangrijke functie heeft als foerageergebied voor grote aantallen vogels die behoren tot de categorie risicosoorten (§ 2.2). Aangezien waarnemingen van grote groepen ganzen en eenden ontbreken, wordt aangenomen dat grotere aantallen van deze soorten hooguit incidenteel in het gebied verblijven. Van kokmeeuw zijn wel grotere aantallen genoteerd (> 100 ex.) en van stormmeeuw en kleine mantelmeeuw zijn hoge aantallen (> 100 ex.) incidenteel in voor- en najaar niet uitgesloten. Dergelijke groepen verblijven slechts tijdelijk in het gebied. De risicogroep benthivore watervogels ontbreekt in Vlinderstrik.
20
In Vlinderstrik is thans vrijwel geen open water, moeras en/of bos aanwezig. Deze habitattypen zijn voor de meeste soorten uit tabel 2.5 noodzakelijk om een gebied succesvol te kunnen gebruiken als dagrustplaats of slaapplaats. Uitzonderingen worden gevormd door de soorten smient en wilde eend. Deze twee soorten gebruiken bredere watergangen en naastgelegen graslanden als dagrustplaats. Gedurende de nacht foerageren zij op grasland, of in het gebied zelf of elders. Grotere soorten rondom Vlinderstrik In tabel 2.6 zijn de belangrijkste slaapplaatsen vermeld van ganzen en meeuwen in de regio rond Vlinderstrik. Het overzicht is in overeenstemming met de voorgaande paragrafen. Vlinderstrik herbergt geen slaapplaats van ganzen en/of meeuwen. Tabel 2.6
soort
Overzicht van de aanwezigheid van slaapplaatsen van ganzen en meeuwen in de regio rond Vlinderstrik (Lensink & de Fouw 2010; Foppen & Aarts 2010) (zie ook figuur 7.1). Vlietlanden Akkerdijkse ZevenhuizerPlassen plas
Canadese gans# ++ ++ ++ grauwe gans# ++ ++ ++ kokmeeuw* 0 0 ++ kolgans* ++ 0 0 nijlgans# ++ ++ ++ soepgans# ++ ++ ++ stormmeeuw* 0 0 ++ zilvermeeuw* 0 0 ++ Legenda: 0 = gebied niet vermeld in literatuur ? = gebied mogelijk belangrijk + = gebied belangrijk ++ = gebied zeer belangrijk * = wintersituatie # = jaarrond
Bergse Plassen
Kralingse Plas
Waalhaven
? ? + 0 ? ? + +
+ + + 0 + + + +
0 0 + 0 0 0 + +
In tabel 2.7 zijn de belangrijkste foerageergebieden vermeld van ganzen en meeuwen in de regio rond Vlinderstrik. Het overzicht bevestigt dat Vlinderstrik geen belangrijk foerageergebied voor ganzen en/of meeuwen is. In tabel 2.8 is een overzicht gegeven van aantallen ganzen in Delfland en rondom Rotterdam The Hague Airport, waarbij de Polder Schieveen nabij het vliegveld de belangrijkste pleisterplaats is. Het gebied Vlinderstrik functioneert niet als slaapplaats en/of als belangrijk foerageergebied voor ganzen en/of meeuwen (cf. tabel 2.6, 2.7). Hierdoor vinden van deze soorten thans geen omvangrijke vliegbewegingen plaats van of naar Vlinderstrik.
21
Tabel 2.7
soort
Overzicht van de aanwezigheid van belangrijke foerageergebieden van ganzen en meeuwen in de regio rond Vlinderstrik (Lensink & de Fouw 2010; Foppen & Aarts 2010). Delfland
Schieveen Akkerdijkse - Zuidpolder plassen Delfgauw
Canadese gans# ++ + + grauwe gans# ++ + + kokmeeuw* + + + kolgans* ++ ++ 0 nijlgans# ++ + + soepgans# ++ + + stormmeeuw* + + + zilvermeeuw* + + + legenda: 0 = gebied niet vermeld in literatuur ? = gebied mogelijk belangrijk + = gebied belangrijk ++ = gebied zeer belangrijk * = wintersituatie # = jaarrond Tabel 2.8
0 0 ++ 0 0 0 ++ ++
Omgeving Omgeving Delft Den Haag 0 0 ++ 0 0 0 ++ ++
0 0 ++ 0 0 0 ++ ++
Overzicht van de ontwikkeling van ganzen buiten het broedseizoen in de regio Delfland in 2007-2009 alsook de omgeving van Rotterdam The Hague Airport waarbij de overgrote meerderheid van de vogels in gebieden ten noorden van het vliegveld verblijft. regio Delfland^ juli 2007 2008 2009
omgeving R’dam THa Airport juli*
nov-feb#
brandgans 46 84 107 0 3.000 Canadese gans 1.446 1.672 2.356 > 1.000 1.000 grauwe gans 1.224 2.516 1.822 > 1.500 3.000 kolgans 20 0 0 0 10.000 nijlgans 1.132 1.229 1.601 > 500 1.800 soepgans 692 516 528 > 1.500 > 1.500 ^: Telgegevens (Tolkamp & Guldemond 2007, 2008, 2009 in Lensink & de Fouw 2010). *: Inschatting bepaald naar telgegevens Rotterdam The Hague Airport (Lensink & de Fouw 2010). #: Inschatting bepaald op basis seizoensmaximum Rotterdam The Hague Airport (Lensink & de Fouw 2010).
22
3 Autonome ontwikkeling Vlinderstrik 3.1
Autonome ontwikkeling gebied In het vervolg wordt een overzicht gegeven van de veranderingen die op kunnen treden als gevolg van autonome ontwikkelingen (10-20 jaar) in vergelijking met de huidige situatie in Vlinderstrik. De indeling van het hoofdstuk volgt zoveel mogelijk de opzet van hoofdstuk 2. Indien nodig wordt onderscheid gemaakt tussen de Zuidpolder en de Schiebroekse Polder. Bodem Binnen de komende twee decennia zijn voor Vlinderstrik geen veranderingen of ontwikkelingen voorzien die van invloed zijn op de huidige eigenschappen van de bodem. De autonome ontwikkeling bestaat uit het voortduren van de huidige situatie (zie § 2.1). Hydrologie Oppervlaktewater Het oppervlaktewater wordt kunstmatig gestuurd door continue bemaling. In de komende twee decennia zijn voor Vlinderstrik geen veranderingen of ontwikkelingen voorzien die van invloed zijn op het oppervlaktewater. De autonome ontwikkeling bestaat uit een voortzetting van de huidige situatie (zie § 2.1). Grondwater In de komende twee decennia zijn voor Vlinderstrik geen veranderingen of ontwikkelingen voorzien die van invloed zijn op het oppervlaktewater. Een plaatselijk probleem in droogmakerijen is de toenemende verziltingsdruk als gevolg van de stijgende zeespiegel en de oprukkende zouttong in de rivieren. Het is onduidelijk in welke mate dit proces zich voordoet in Vlinderstrik. Naar verwachting zal dit geen gevolgen hebben voor de aanwezige vogelbevolking. De autonome ontwikkeling bestaat uit een voortzetting van de huidige situatie (zie §2.1). Landschap In het gebied Vlinderstrik zijn geen wijzigingen voorzien ten aanzien van het huidige landgebruik. De ‘verrommeling’ van de randzones neemt naar verwachting verder toe als gevolg van een toename van het gebruik van het gebied voor niet-agrarische doeleinden. Daarnaast zijn er mogelijke ontwikkelingen voorzien ten opzichte van de huidige infrastructuur. Langs de noordwestzijde van de Schiebroekse Polder, over een lengte van ± 800 meter, evenwijdig aan het huidige fietspad, wordt de aanleg van een busbaan voorzien (ZoRo-bus). De busbaan maakt onderdeel uit van de realisatie van een busverbinding tussen Zoetermeer en Rodenrijs (Ontwerp Bestemmingsplan Vlinderstrik,
23
2009). Als gevolg hiervan worden op deze locatie aanpassingen voorzien in beplanting in de vorm van bos en wegbeplanting en wordt in het noordoostelijke deel van Vlinderstrik een gebied aangewezen voor waterberging (www.randstadrail.nl). Het noordelijke deel van de Schiebroekse Polder zal hierdoor naar verwachting een duidelijkere ruimtelijke tweedeling krijgen aan weerszijden van de busbaan. Bovendien zal de noordelijke grens van Vlinderstrik duidelijker zichtbaar zijn door een vergroting van het aandeel opgaande begroeiing in vergelijking met de huidige situatie. In het zuiden van Vlinderstrik parallel aan de huidige N209 ligt over een lengte van ± 3 kilometer een brede reserveringszone voor de mogelijk aan te leggen rijksweg A13/16 in het zuidelijke gedeelte van het plangebied. Het tracé voor deze weg is nog niet vastgesteld; en deze mogelijke ontwikkeling wordt daarom niet meegenomen onder de autonome ontwikkeling. Voor de overige delen van Vlinderstrik bestaat de autonome ontwikkeling uit een voortzetting van de huidige situatie (zie § 2.1). Grondgebruik Als gevolg van de ontwikkelingen die beschreven zijn bij het onderdeel landschap zal in het noordelijke deel van de Schiebroekse Polder een busbaan (ZoRo-bus) aangelegd worden met bijbehorende landschappelijke inpassingsmaatregelen. Dit impliceert dat enkele randen van bestaande graslanden opnieuw worden ingericht (www.randstadrail.nl). Voor de overige gebiedsdelen van Vlinderstrik bestaat de autonome ontwikkeling uit een voortbestaan van de huidige situatie (zie § 2.1); voornamelijk grasland met een beperkte oppervlakte bouwland.
3.2
Autonome ontwikkeling vogelbevolking Broedseizoen In het gebied Vlinderstrik zijn slechts zeer beperkte veranderingen voorzien in het landgebruik. Het gebied zal in de komende twee decennia een functie voor broedvogels kunnen vervullen die vergelijkbaar is met de huidige functie. Als gevolg van de mogelijke toename van ganzen in de regio (Canadese gans, nijlgans, grauwe gans, soepgans) zal het aantal broedparen van deze soorten in Vlinderstrik kunnen toenemen (zie ook hfst. 5). Daarnaast zal de verrommeling van randgebieden in de poldertjes van Vlinderstrik onder de autonome ontwikkeling door kunnen gaan. Dit zal er toe leiden dat broedvogels van het open gebied (weidevogels) in aantal kunnen afnemen, terwijl soorten van bebouwing en opgaand groen in de randgebieden kunnen toenemen. Buiten broedseizoen In het gebied Vlinderstrik zijn slechts zeer beperkte veranderingen voorzien in het landgebruik. Het gebied zal in de komende twee decennia een functie kunnen vervullen die vergelijkbaar is met de huidige. Wel zal als gevolg van de mogelijke toename van ganzen (Canadese gans, nijlgans, grauwe gans, soepgans) het aantal van deze soorten (foerageren) kunnen toenemen (tabel 3.1). In de randen van het gebied zullen terreinen, door de eerder genoemde verrommeling, ongeschikt worden als foerageergebied. Als
24
netto-effect zal het aantal vogels toenemen, maar minder sterk dan in gebieden waar geen verrommeling optreedt. Tabel 3.1
Overzicht van de ontwikkeling van ganzen in het winterhalfjaar voor Nederland en regio Delfland (Van Roomen et al. 2006; Van Roomen et al. 2007; Hustings et al. 2008; Hustings et al. 2009)
soort Brandgans Canadese gans Grauwe gans Kolgans Nijlgans Soepgans
landelijk == ++ ++ == =+ =+
regio =+ ++ ++ == =+ =+
Overwinterende ganzen zijn ‘s winters in de regio Delfland vrij talrijk aanwezig (zie tabel 3.1), en wel voornamelijk in de graslandpolders nabij de Ackerdijkse Plassen en de Vlietlanden. In Vlinderstrik zelf komen op basis van de beschikbare verspreidingsgegevens en een inschatting van de habitatgeschiktheid slechts lage aantallen voor. Dit zou in de toekomst toe kunnen nemen. In de autonome ontwikkeling vervullen de verblijf/slaapplaatsen en foerageergebieden in de regio rond Vlinderstrik (zie tabel 2.7 en 2.8) naar verwachting dezelfde functie als in de huidige situatie. De autonome ontwikkeling in Vlinderstrik zal hierin geen verandering brengen.
25
26
4 Ontwerp bestemmingsplan Vlinderstrik 4.1 4.1.1
De toekomst van Vlinderstrik Inleiding In de toelichting op het Ontwerp Bestemmingsplan inrichtingsvisie gepresenteerd voor het gebied. In belangrijkste aspecten hieruit beschreven. Op basis van 4.2 randvoorwaarden voor de inrichting gegeven die aanvaringsrisico in de toekomst niet zal toenemen.
Figuur 4.1
Vlinderstrik (2009) wordt de deze paragraaf worden de deze beschrijving worden in § er toe zullen leiden dat het
Ontwerp Bestemmingsplan Vlinderstrik (2009 met alleen verschillende bestemmingen natuur. Legenda-eenheden worden toegelicht in tabel 4.1. legenda (van noord naar zuid): donkergroen = Natuur-I lichtgroen = Natuur-III dofgroen = Natuur-II felgroen = Groen
4.1.2
Inrichtingsvisie Vlinderstrik zal conform het Ontwerp Bestemmingsplan Vlinderstrik (2009) worden ingericht op basis van de bestemmingen zoals weergegeven in figuur 4.1 en de bijbehorende zonering zoals weergegeven in tabel 4.1.
27
In tabel 4.1 zijn voor het noordelijke en zuidelijke deel van Vlinderstrik de kenmerken gegeven van de natuurdoeltypen die in hoofdlijn gerealiseerd moeten worden (Ontwerp Bestemmingsplan Vlinderstrik 2009). De scheiding tussen beide delen wordt gevormd door de toekomstige centrale fiets- en wandelroute. Dit vormt bovendien in hoofdlijnen de scheiding tussen de bestemmingen ‘Natuur I en Natuur II’ (zie tabel 4.1). Tabel 4.1
Overzicht van bestemmingen natuur in Vlinderstrik (Ontwerp Bestemmingsplan Vlinderstrik 2009). De omschrijving geeft de hoofdlijnen weer van de onderdelen die betrekking hebben op de fysieke inrichting van Vlinderstrik. Z’polder = Zuidpolder, S’polder = Schiebroekse Polder.
bestemming natuur I
natuur II natuur III groen* *
4.1.3
omschrijving
locatie + aandeel (%) Z’polder S’polder
- vochtig kruidenrijk grasland noord noord - waterlopen incl. voorzieningen ± 25 % ± 20 % - extensieve dagrecreatie - half open moeraslandschap midden-zuid midden-zuid - recreatieve fiets- en wandelverbinding ± 30 % ± 35 % - combinatie tussen Natuur 1 en 2 midden-noord midden-noord - recreatieve fiets- en wandelverbinding ± 20 % ± 20 % - groenvoorzieningen incl. fiets- en zuid zuid wandelverbinding ± 25 % ± 25 % Dit onderdeel maakt deel uit van de reserveringszone voor de mogelijk aan te leggen rijksweg A13/16.
Inrichtingsmaatregelen In het vervolg worden schematisch de inrichtingsmaatregelen beschreven die van invloed kunnen zijn op vestiging en uitbreiding van risicosoorten. De maatregelen zijn afgeleid uit het Ontwerp Bestemmingsplan Vlinderstrik (2009). De maatregelen die naar verwachting leiden tot de belangrijkste wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie zijn in vet geschreven. Het onderdeel ‘vogelbevolking’ vormt een samenvattend overzicht van de inrichtingsmaatregelen die van belang zijn voor verwachte ontwikkelingen in de vogelbevolking. In de realisatie van Vlinderstrik conform het bestemmingsplan kan worden afgeweken van de hier genoemde inrichting conform de voorliggende toelichting, met in achtneming van de grenzen die door de verschillende bestemmingen (met regels en toelichting) worden gesteld.
28
Tabel 4.2
Overzicht van natuurdoeltypen in het gebied Vlinderstrik (Ontwerp Bestemmingsplan Vlinderstrik 2009). De scheiding tussen de zuidelijke en noordelijke zone wordt gevormd door de toekomstige centrale fiets- en wandelroute. Dit vormt bovendien in hoofdlijnen de scheiding tussen de bestemmingen ‘Natuur I en Natuur II’ (zie tabel 4.1).
natuurdoeltypen
waterstand t.o.v. maaiveld
Noordelijke zone - bloemrijk grasland van het -60 tot -100 cm rivier- en zeekleigebied Zuidelijke zone - zoetwatergemeenschap 0 > 40 cm - rietland en ruigte 0 tot -40 cm - bloemrijk grasland (matig -20 tot -40 cm voedselrijk vochtig grasland) - struweel-, mantel- en -40 tot -80 cm zoombegroeiing - bosgemeenschappen op klei -40 tot -80 cm - totaal zuidelijke zone
areaal in hectare
% van totaal van de ecologische zone
80,0
59,6
-
4,0 33,0 11,9
6,6 55,5 19,9
3,7
6,2
7,0
11,8 100
Bodem en hydrologie Uitgangspunten inrichtingsvisie In onderstaande opsomming worden in het kort de belangrijkste inrichtingsmaatregelen weergegeven die leiden tot veranderingen in bodem en hydrologie. Algemeen Noord -
Zuid
-
aanleg infrastructuur (m.n. recreatieve verbinding); aanleg natuurvriendelijke oevers; realisatie/aanpassing watergang van < 5 meter breed als fysieke afscheiding tussen bebouwing Rodenrijseweg en het plangebied; natuurlijk peilbeheer; afgraven bovengrond over een breedte van 50 meter en een diepte van 30 cm i.v.m met vernatting en verschraling; aanleg natuurvriendelijke oevers en lokaal uitdiepen poldersloten ter vergroting van het aandeel moeras; dempen watergang; realisatie/aanpassing watergang langs ‘recreatieve verbinding’; aanleg van natte fauna passages in verband met ecologische verbindingszone.
Landschap en grondgebruik Uitgangspunten inrichtingsvisie In onderstaande opsomming worden in het kort de belangrijkste inrichtingsmaatregelen weergegeven die leiden tot veranderingen in landschap en grondgebruik. Algemeen
aanleg infrastructuur (m.n. recreatieve verbinding oost-west);
29
Noord
-
Zuid
-
aanleg kleine landschapselementen (houtwallen, verspreid staande bomen; verwijderen kassen en bedrijfsbebouwing; aanleg natuurtypen: 60% moeras en ruigte, 5% struweel, 15% bos en 20% bloemrijk grasland; aanleg struinpaden; aanleg fietsverbinding naar Schiebroekse Park; realisatie ecologische verbinding.
Maatregelen met gevolgen voor de vogelbevolking Uitgangspunten inrichtingsvisie In onderstaande opsomming worden in het kort de belangrijkste inrichtingsmaatregelen weergegeven die leiden tot veranderingen in soorten en aantallen vogels. Noord
-
Zuid
-
aanleg kleine landschapselementen (houtwallen, verspreid staande bomen; aanleg natuurvriendelijke oevers; realisatie/aanpassing watergang van < 5 meter breed als fysieke afscheiding tussen bebouwing Rodenrijseweg en het plangebied; natuurlijk peilbeheer; natuurlijk beheer; aanleg natuurtypen 60% moeras en ruigte, 5% struweel, 15% bos en 20% bloemrijk grasland; afgraven bovengrond over een breedte van 50 meter en een diepte van 30 cm i.v.m met vernatting en verschraling; aanleg natuurvriendelijke oevers en locaal uitdiepen poldersloten ter vergroting van het aandeel moeras; realisatie ecologische verbinding; aanleg van natte en droge ecologische verbindingszone inclusief struweelvorming.
Samenvatting inrichtingsvisie De inrichtingsmaatregelen die volgen uit de inrichtingsvisie veranderen het landschap van een open agrarisch gebied in een half open kruiden- en ruigterijk grasland in het noorden (N-I) tot een half open moeraslandschap met dichte rietland- en ruigtevegetaties, afgewisseld met ondiepe plasjes en bosjes in het zuiden (N-II). Het middendeel (N-III) bestaat uit een overgangszone die kan bestaan uit elementen van N-I en N-II (Ontwerp Bestemmingsplan Vlinderstrik). De maatregelen leiden tot veranderingen in het landschap die gevolgen kunnen hebben voor de ontwikkeling van de vogelbevolking. De belangrijkste wijzigingen bestaan uit de afname van het areaal voedselrijk grasland en de toename van de arealen moeras, ruigte en open water. Het landschap verandert van een open gebied met lage vegetatie in een half open en lokaal gesloten gebied met half hoge tot hoog opgaande vegetatie.
30
Daarnaast wordt het gebied ontsloten waardoor de recreant gebruik kan maken van het gebied. De gekozen natuurdoelen voor de gras- en bouwlanden (bloemrijk) brengen met zich mee dat de productiviteit van de gronden zal worden teruggedrongen. Dit impliceert dat het huidige reguliere agrarisch gebruik (bemesting) wordt vervangen door een alternatief agrarisch gebruik (hooien, beweiden, geen bemesting). In de volgende paragrafen wordt ingegaan welke gevolgen de inrichting volgens de inrichtingsvisie zal hebben op de aanwezigheid van risicosoorten en welke voorwaarden aan inrichting en gebruik gesteld kunnen worden om een eventuele toename van risicosoorten te voorkomen of tegen te gaan.
4.2 4.2.1
Inrichtingsvisie, inclusief randvoorwaarden Voorkomen risicosoorten Habitatgeschiktheid De voorgestelde inrichtingsmaatregelen uit het Ontwerp Bestemmingsplan Vlinderstrik (2009) leiden tot een verandering van het gebied. Een open agrarisch gebied wordt getransformeerd in een deels besloten grasland- en moeraslandschap. Dit kan leiden tot een verschuiving in de functionaliteit die Vlinderstrik biedt aan het voorkomen van risicosoorten (zie § 2.2.1). De mogelijke verschuivingen zijn in tabel 4.3 in hoofdlijnen weergegeven. Deze zijn afgeleid van het huidige voorkomen en expert judgement over o.a. habitatgeschiktheid en verstoringsdruk. Broedvogels Door de voorziene ontwikkeling van moeras in combinatie met opgaande begroeiing wordt het gebied in potentie geschikter als broedgebied voor boombroedende soorten zoals de blauwe reiger. Vanwege de verwachte hogere recreatiedruk die in het gebied plaats zal vinden, is van deze soort naar verwachting niet of nauwelijks vestiging te verwachten. De toename van het aandeel moeras en ruigte zorgt voor een uitbreiding van beschutte gebiedsdelen die geschikt zijn als broedlocaties voor een aantal soorten watervogels; in concreto gaat het om Canadese gans, grauwe gans, nijlgans, soepgans en wilde eend (zie tabel 4.3). De afname van het aandeel grasland in het gebied betekent voor deze herbivore watervogels dat de oppervlakte foerageergebied afneemt. De afname aan geschikt foerageergebied weegt naar verwachting niet op tegen een toename van geschikte broedlocaties. De verwachting is dat het aantal van genoemde soorten zal kunnen toenemen; tot maximaal tezamen vijftig paar (zonder Faunabeheerplan zomerganzen, zie hfst. 5). Rond fiets- en wandelpaden zal de dichtheid van deze soorten als gevolg van verstoring naar verwachting relatief laag zijn.
31
Tabel 4.3
Overzicht van de mogelijke verschuiving van functies na inrichting van het gebied Vlinderstrik voor soorten die behoren tot de categorie risicosoorten met betrekking tot vliegveiligheid. Inschatting gebaseerd op huidig voorkomen en expert judgement (o.a. habitatgeschiktheid). broedseizoen (broedvogels) broedgebied
foerageergebied
buiten broedseizoen (niet-broedvogels) rustgebied
foerageergebied
aalscholver
==
==
==
=>
blauwe reiger
==
==
=>
=>
brandgans
==
<=
==
<<
Canadese gans
>>
<=
=>
<=
goudplevier
--
--
<=
<=
grauwe gans
>>
<=
=>
<=
kievit
<<
<<
==
<<
kleine mantelmeeuw
--
<=
==
<=
kleine zwaan
--
--
==
<<
knobbelzwaan
=>
<=
=>
<=
kokmeeuw
--
<=
==
<=
kolgans
==
<=
==
<=
lepelaar
==
=>
==
=>
nijlgans
=>
<=
=>
<=
smient
--
--
<=
<<
soepgans
>>
<=
=>
==
stormmeeuw
--
<=
==
<=
wilde eend
=>
=>
=>
<=
zilvermeeuw
--
<=
==
<=
legenda << <= == => >> --
sterke afname potentieel leefgebied en type gebruik; lichte afname potentieel leefgebied en type gebruik; onveranderde situatie potentieel leefgebied en type gebruik; lichte toename potentieel leefgebied en type gebruik; sterke toename potentieel leefgebied en type gebruik; niet van toepassing.
Vogels buiten broedseizoen Het gebied wordt door de ontwikkeling van moeras in combinatie met opgaande begroeiing geschikter als foerageer- en rustgebied voor blauwe reiger. Vanwege het verwachte recreatieve gebruik zal het gebruik van het gebied door deze soort niet wezenlijk verschillen van het huidige gebruik. De afname van het agrarisch gebruik leidt tot een afname van zowel het areaal grasland als de kwaliteit van het grasland voor herbivore watervogels (met name ganzen). Thans wordt slechts een zeer beperkt deel van het beschikbare voedsel door ganzen benut. Het aantal van vooral ganzen zal naar verwachting de komende jaren toenemen. Door de verwachte afname in areaal en aantrekkelijkheid zal de toename minder groot zijn en bovendien trager verlopen dan bij voortzetting van het huidige gebruik (autonome ontwikkeling). 4.2.2
Randvoorwaarden inrichting De voorgenomen inrichting van Vlinderstrik (cf. Ontwerp bestemmingsplan) zal naar verwachting leiden tot een toename van herbivore watervogels, met name van ganzen
32
die jaarrond in het gebied (en omgeving) kunnen verblijven. Het gaat zowel om het broedseizoen (broedvogels) als de periode daarbuiten (niet-broedvogels). Deze ontwikkeling is vanuit oogpunt van vliegveiligheid ongewenst. In het onderstaande overzicht worden randvoorwaarden voor de inrichting van het gebied aangedragen die een toename van risicosoorten kunnen beperken. In het onderstaande overzicht is geen rekening gehouden met het nemen van mitigerende maatregelen (zie hoofdstuk 5). De aantrekkelijkheid als broedgebied en pleisterplaats voor risicosoorten wordt verkleind door de inrichting binnen de volgende randvoorwaarden te realiseren. • Voorkomen dient te worden dat het gebied grotere aantallen rustende watervogels gaat herbergen (ganzen, eenden). Vlakvorming open water moet daarom voorkomen worden, open water in de vorm van sloten (lijnen) is wel mogelijk. Daarbij is het huidige slotenstelsel uitgangspunt. o De randvoorwaarde: maximale slootbreedte 5 meter, maximale oppervlakte open water 15 % van het bestemmingsvlak (dit betekent dat sloten ongeveer 40 m uit elkaar liggen). • Voorkomen dient te worden dat zich te gunstige foerageeromstandigheden ontwikkelen voor soorten die op bodemfauna foerageren (meeuwen, kieviten, spreeuwen). Vlakvormige vernattting door opzetten van het peil of afgraven van de bovengrond moet daarom voorkmen worden. Vernatting daarom beperken tot een strook lans de sloten. o De randvoorwaarde: natte stroken met moeras/natte ruigte van maximaal 5 meter breed, maximaal 15 % van het bestemmingsvlak. • Voorkomen dient te worden dat in het winterhalfjaar bij flinke regenval langdurig plas-dras situaties ontstaan. Grote aantallen van soorten die op bodemfauna foerageren zullen hierdoor naar schatting uitblijven. Dit kan bijvoorbeeld bereikt worden door een waterpeil (slootpeil) dat zich volgens een natuurlijk patroon beweegt waarbij het in de winter tot 40 cm beneden maaiveld mag stijgen en in de zomer tot 80 cm beneden maaiveld mag zakken. o De randvoorwaarde: geen plas-drassituaties in de winter in het gebied tussen de sloten met daarlangs moerasstroken. • Geen vestigingsmogelijkheden creëren voor grotere soorten moerasvogels (uitgezonderd ganzen).Dit betekent dat moerasvegetaties in grote vlakken voorkomen moeten, in de oeverzones van sloten zijn wel mogelijkheden. o De randvoorwaarde: moerasvegetaties langs sloten, maximale breedte 5 m bij eenzijdige strook langs sloot, maximaal 2,5 m stroken ter weerszijde van sloot. • Geen vestigingsmogelijkheden creëren voor de vestiging grote soorten watervogels die in kolonies in bomen broeden. Dit kan redelijkerwijs voorkomen worden boseenheden kleiner dan 0,.5 ha. o De randvoorwaarde: bos in de zuidelijke zone beperken tot eenheden met een maximale oppervlakte van 0,5 ha, maximaal 20 % van het bestemmingsvlak.
33
Naast randvoorwaarden die in regels voor bestemmingen zijn te vertalen, verdienen enkele aspecten te zijner tijd aandacht bij de concrete inrichting. Bomenrijen (bijvoorbeeld knotwilgen, elzensingel), solitairen in een open ruimte zijn geen bos. Daarnaast dragen deze opgaande elementen bij aan een afname van habitatgeschiktheid voor soorten van open landschappen (oa. ganzen, eenden, meeuwen). De gekozen natuurdoelen voor de gras- en bouwlanden (bloemrijk) brengen met zich mee dat de productiviteit van de gronden zal worden teruggedrongen graslanden. Dit impliceert dat het huidige reguliere agrarisch gebruik (bemesting) wordt vervangen door een alternatief agrarisch gebruik (hooien, beweiden, geen bemesting). Wanneer verschraling wordt overwogen door de bovengrond (15 cm) af te graven, dienen de randvoorwaarden ten aanzien van waterpeil in acht te worden genomen. Door verschraling van de graslandvegetatie worden de graslanden minder geschikt als foerageergebied voor ganzen.
4.3
Vogelbevolking Vlinderstrik Hier wordt in hoofdlijnen beschreven hoe de vogelbevolking van het gebied Vlinderstrik er globaal uit zal gaan zien na inrichting van het gebied. Daarbij wordt uitgegaan van de inrichtingsvisie, inclusief de randvoorwaarden uit voorgaande paragraaf. De verschuiving van open agrarisch landschap naar meer besloten landschap heeft als gevolg dat voor broedvogels (broedseizoen): onder soorten van open gebieden zal zich een afname voordoen (o.a. weidevogels); onder ganzen, afhankelijk van het beheer, valt een toename te verwachten; het aandeel zangvogels in de bevolking zal toenemen. De verschuiving van open agrarisch landschap naar meer besloten landschap heeft als gevolg dat voor niet-broedvogels (buiten broedseizoen): afhankelijk van het beheer, een toename kan optreden van ganzen; het aandeel zangvogels in de bevolking zal toenemen; geen omstandigheden ontstaan voor dagrust- of slaapplaatsen van risicosoorten (eenden, meeuwen, ganzen); buiten het broedseizoen geen grootschalige plas-dras situaties ontstaan die groepen foeragerende watervogels aantrekken (eenden, meeuwen, steltlopers).
34
5 Ganzen 5.1
Beheer ganzen In § 4.2.2 is een aantal randvoorwaarden geformuleerd ten aanzien van bestemming en inrichting. Hiermee wordt voorkomen dat het aantal vogels van soorten die tot de risicosoorten behoren in de toekomst zal toenemen. Naar verwachting zijn de randvoorwaarden afdoende om het gebied in vergelijking tot de huidige situatie in principe minder aantrekkelijk te maken als foerageergebied voor ganzen. Vooral in de wintermaanden zal het gebied door de gekozen inrichting en natuurdoelen, minder aantrekkelijk zijn als foerageergebied. Voor broedvogels geldt dat het aanbod aan broedhabitat zal toenemen, met in principe foerageergebied van beperkte kwaliteit. Een aantal ganzensoorten kent een positieve trend (Canadese gans, grauwe gans) en neemt in Delfland, Schieland en Rotterdam toe. Hierdoor is het aannemelijk dat ondanks de randvoorwaarden, de aantallen ganzen (met name van twee genoemde soorten) in Vlinderstrik kunnen toenemen; ook in het winterhalfjaar. Ten einde de aantallen beperkt te houden, zal actief beheer noodzakelijk kunnen zijn. Planmatig faunabeheer Het aantal dat in de regio broedt en er gedurende het gehele jaar verblijft is de afgelopen decennia sterk toegenomen. Dit leidt ondermeer tot schade aan landbouwgewassen en vormt een toenemend risico voor de vliegveiligheid op Rotterdam The Hague Airport. Om tot een systematische aanpak van deze problematiek te komen is het afgelopen jaar een Faunabeheerplan zomerganzen Zuid-Holland opgesteld (Lensink et al. 2010). Het voorgenomen beheer van zomerganzen in Delfland en Schieland is uitgewerkt in het gelijknamige regioplan (Lensink & de Fouw 2010). In het plan wordt een afname van het aantal zomerganzen nagestreefd tot het niveau dat de schade aan landbouwgewassen op een aanvaardbar niveau is en de veiligheid van het luchtverkeer op Rotterdam The Hague Airport niet in het geding is. Hiertoe zal in natuurgebieden vooral gebruik worden gemaakt van nestbehandeling en vangst (mits verbod wordt opgeheven) en daarbuiten van afschot, aangevuld met nestbehandeling. Faunabeheer is geregeld in de Flora- en faunawet. Het faunabeheer (dus ook ganzen) in de regio Delfland/Schieland valt onder de verantwoordelijkheid van de Faunabeheereenheid Zuid-Holland. Het beheer wordt uitgevoerd door Wildbeheereenheden (WBE Delfland respectievelijk WBE Schieland). Uitvoering van het beheer geschied op vrijwillige basis. Regulering van aantallen vindt plaats op basis van een door Gedeputeerde Staten goedgekeurd Faunabeheerplan. Maatregelen Indien blijkt dat ganzen zich in het gebied vestigen als broedvogel of buiten het broedseizoen toenemen tot meer dan enkele tientallen exemplaren (zie § 4.3), zal beheer moeten plaatsvinden om de aantallen af te laten nemen. Het gaat om:
35
-
-
preventieve maatregelen: aanpassen inrichting (zie § 4.2.2 randvoorwaarden inrichting); aanpassen beheer gebieden (zie § 4.2.2 randvoorwaarden inrichting); actieve maatregelen: in tabel 5.1 zijn de mogelijkheden weergegeven om een ongewenste toename van aantallen ganzen in Vlinderstrik actief tegen te gaan. Daarbij vermindert nestbehandeling de reproductieve output en grijpen afschot en vangst aan op de overleving van vogels.
Tabel 5.1
Overzicht van maatregelen om aantallen ganzen te reduceren.
actieve maatregelen: - nestbehandeling - wegvangen - afschot
36
broedvogel
niet-broedvogel
toelichting periode
x x -
x x
voorjaar ruiende vogels (juni) buiten broedseizoen
6 Regionale ontwikkelingen 6.1
Regionale ontwikkelingen De populatieontwikkeling van soorten is afhankelijk van diverse factoren. In § 3.2.2 is de populatieontwikkeling van watervogelsoorten afgeleid uit regionale en nationale trends. Toekomstige aantallen watervogels kunnen ondermeer beïnvloed worden door wijzigingen in de landschappelijke inrichting van gebieden. Gebiedsontwikkelingsprojecten kunnen van invloed zijn op de aantrekkende of afstotende werking van gebieden ten aanzien van ondermeer watervogels. In tabel 6.1 is een overzicht gegeven van grootschalige projecten aan de noordzijde van Rotterdam (gemeente Rotterdam 2010). In de tabel worden de belangrijkste aspecten weergegeven die van belang zijn voor de aantrekkende werking van vogels met een verhoogd risico op vogelaanvaringen met vliegtuigen. Tabel 6.1
Overzicht van geplande regionale (natuur)ontwikkelingsprojecten in de omgeving van Vlinderstrik (bron: Gemeente Rotterdam 2010). De projecten zijn verbonden aan die gemeente waarin het grootste deel van de projecten gesitueerd is.
project
omvang
inrichting
ingreep
verwachte ontwikkeling risicosoorten
Gemeente Rotterdam - rijksweg A13/ A16
± 8 km
- aanleg weg
<=
- landschappelijke inpassing - bochtafsnijding
> 3 ha
Delftse Schie
1.500 m 2 ha
- vaargeul
=>
- natuurvriendelijke oevers - paaivijvers
- Polder Schieveen
50 ha
- plas-drasgebied met moeras
>>
- Oost-Abtspolder
67 ha
- aanleg golfterrein
=>
4 ha
- kleine waterlopen
Gemeente Lansingerland - Park de polder
± 8 ha
- Wilderszijde
2.600 woningen
- Landscheidingspark/ Annie M.G. Schmidtpark
3.5 km -
- deels natte gebieden
=>
- woningbouw
<=
- gras en bomen
==
- rietlanden en bosplantsoen
Gemeente Zuidplas - Eendrachtspolder
± 300 ha
- plas met rietvelden
>>
- plas-drasgebied met moeras <<
sterke afname potentieel leefgebied risicosoorten
<=
lichte afname potentieel leefgebied risicosoorten
==
onveranderde situatie potentieel leefgebied risicosoorten
=>
lichte toename potentieel leefgebied risicosoorten
>>
sterke toename potentieel leefgebied risicosoorten
37
Het onderdeel ‘verwachte ontwikkeling risicosoorten’ geeft kwalitatief aan of het project in potentie een positieve of negatieve bijdrage kan leveren aan de populatieontwikkeling van risicosoorten. Risicosoorten bestaan in het kader van dit onderzoek uit ganzen, meeuwen en andere grotere watervogels. De beoordeling heeft plaatsgevonden op basis van aangeleverde basisinformatie omtrent de voorziene inrichting van de projecten en algemeen beschikbare projectinformatie op internet.
6.2
Gevolgen Vlinderstrik Naar verwachting kan als gevolg van de ontwikkeling van ‘natte natuur’ in de directe nabijheid van het plangebied een lichte toename optreden van aantallen van enkele soorten ganzen, zoals Canadese gans, grauwe gans, nijlgans en soepgans. Polder Schieveen grenst direct aan Vlinderstrik. Dit gebied wordt volgens de huidige plannen op een nattere wijze ingericht dan Vlinderstrik (maar de discussie hierover is nog gaande). Hierdoor wordt polder Schieveen in potentie meer geschikt gemaakt voor broedende ganzen. Naar verwachting kan de aanwezigheid van ganzen in polder Schieveen leiden tot een toename van het gebruik van Vlinderstrik als foerageergebied door ganzen. Door de reeds opgenomen randvoorwaarden om de aantrekkelijkheid van het gebied voor watervogels te verkleinen (zie § 4.2.2) wordt de kans verkleind dat een dergelijke toename zal leiden tot hoge dichtheden in Vlinderstrik. Indien er aanwijzingen zijn van een toename van lokale dichtheden in zowel polder Schieveen als Vlinderstrik, dient faunabeheer toegepast te worden om de aantallen te reduceren tot een aanvaardbaar niveau (zie hoofdstuk 5). Indien de reserveringszone aan de zuidzijde van Vlinderstrik gebruikt wordt voor de realisatie van de rijksweg A13/16, zal de beschikbare hoeveelheid foerageergebied voor ganzen in Vlinderstrik verder afnemen. Tevens zal er een afname optreden van rustige gebiedsdelen, aangezien de zuidelijke zone van Vlinderstrik in de huidige planopzet in vrij beperkte mate wordt ontsloten. Dit zal leiden tot een verdere afname van gunstige omstandigheden voor de aanwezigheid van risicosoorten in Vlinderstrik. De overige ontwikkelingsprojecten hebben naar verhouding een lage aantrekkingskracht op ganzen of liggen te ver van Vlinderstrik vandaan om een wezenlijke bijdrage te leveren aan het gebruik van Vlinderstrik door risicosoorten.
6.3
Gevolgen regionaal Vestiging ganzen Een aantal van de in tabel 6.1 genoemde gebieden ligt in de directe nabijheid van Rotterdam The Hague Airport. Dit geldt met name voor de gebieden polder Schieveen, bochtafsnijding Delftse Schie en Oost-Abtspolder. Dergelijke, deels ingrijpende plannen kunnen het gebiedsgebruik door vogels van omringende gebieden beïnvloeden. De realisatie van deze gebieden kan daarbij van invloed zijn op de aanwezigheid van aantallen ganzen rond Rotterdam The Hague Airport. Het valt niet uit te sluiten dat dit
38
mogelijk leidt tot een toename van vliegbewegingen die het verlengde van de start- en landingsbaan van Luchthaven Rotterdam kruisen. De ontwikkeling van de hier vermelde projecten (tabel 6.1) heeft geen gevolgen voor toekomstige geschiktheid of gebruik van Vlinderstrik als foerageergebied- en verblijf/slaapplaats door ganzen. Vliegbewegingen De belangrijkste rust- en broedgebieden voor ganzen (en meeuwen) in de regio bestaan uit de Vlietlanden bij Vlaardingen, de Akkerdijkse Plassen ten zuidoosten van Delft en de Zevenhuizerplas ten noordoosten van Rotterdam, en in mindere mate de Kralingse Plas en de Bergse Plassen in Rotterdam-Noord (figuur 6.1). Vanuit deze locaties vinden vliegbewegingen plaats naar polders in de ruimere omgeving om te foerageren. Een deel van de bewegingen kruist funnels van vliegverkeer van en naar Rotterdam. Als gevolg van de voorgenomen inrichting van de Eendrachtspolder wordt de aanleg van een grote hoeveelheid open water voorzien. Hierdoor bestaat er een aanzienlijke kans dat dit gebied zal gaan fungeren als verblijf/slaapplaats voor grotere aantallen watervogels. Mogelijk heeft dit gevolgen voor de vliegpatronen van en naar bestaande foerageergebieden.
Figuur 6.1
Ligging van belangrijke slaapplaatsen van ganzen en/of meeuwen. In rood het gebied binnen 6 km van de luchthaven. Grootte van de cirkels geeft een indicatie van de omvang.
De verschillende genoemde projecten hebben geen gevolgen voor de potentiële geschiktheid van Vlinderstrik als foerageergebied en/of verblijf/slaapplaats voor
39
watervogels. De voorziene ontwikkeling van Vlinderstrik heeft geen gevolgen voor het stelsel van rust-/slaapplaatsen, want er ontstaan geen nieuwe rust-/slaapplaatsen in Vlinderstrik. Daarnaast zal Vlinderstrik na inrichting geen nieuwe grootschalige bewegingen vanuit het foerageergebied Vlinderstrik naar rust-/slaapplaatsen elders genereren; de kwaliteit van het foerageergebied neemt immers af.
40
7 Conclusie 7.1
Vergelijking eindbeelden scenario’s In dit hoofdstuk worden eerst de huidige situatie (hoofdstuk 2), de autonome ontwikkeling (hoofdstuk 3) en de toekomstige inrichting van Vlinderstrik (hoofdstuk 4) vergeleken ten aanzien van de aanwezigheid van risicosoorten in relatie tot vliegveiligheid. In tabel 7.1 en 7.2 zijn de belangrijkste ontwikkelingen onder broedvogels en niet-broedvogels samengevat. Voor de ontwikkeling van vogelpopulaties is een worstcase scenario gehanteerd. De conclusies in deze tabellen zijn ook geformuleerd onder de aanname dat het Faunabeheerplan Zomerganzen wordt uitgevoerd en dat het gebied Vlinderstrik deel uitmaakt van het gebied waar zonodig maatregelen worden gnomen. Uit de vergelijking van de autonome ontwikkeling en de voorgenomen inrichting met de huidige situatie, zijn de volgende conclusies te trekken ten aanzien van risicosoorten en hun aantallen: in de huidige situatie komen risicosoorten in Vlinderstrik in relatief lage dichtheden voor; de autonome ontwikkeling verschilt weinig van de huidige situatie. Enkele soorten ganzen nemen in de regio toe en de verwachting is dat deze ook in toenemende mate in Vlinderstrik zullen verschijnen; de gebiedsinrichting, exclusief randvoorwaarden ten aanzien van inrichting, biedt risicosoorten (met name ganzen) gunstige omstandigheden voor de vestiging en/of uitbreiding van het aantal broedvogels en in beperkte mate van nietbroedvogels; de gebiedsinrichting, inclusief randvoorwaarden ten aanzien van inrichting, biedt risicosoorten (met name ganzen) gunstige omstandigheden (maar minder gunstig dan zonder randvoorwaarden) voor de vestiging en/of uitbreiding van het aantal broedvogels en minder gunstige omstandigheden voor verblijf als nietbroedvogels; de broedvogelaantallen van Canadese gans, grauwe gans en soepgans nemen in de regio toe. Deze toename zal ook leiden tot een toename van deze broedvogelsoorten in Vlinderstrik. Aanvullende maatregelen zullen daarom altijd noodzakelijk zijn (hfst. 5). gebiedontwikkeling, inclusief randvoorwaarden ten aanzien van inrichting, levert geen positieve effecten op het voorkomen van risicosoorten anders dan ganzen (zoals eenden, meeuwen); evenmin worden voor deze soorten nieuwe functies gecreëerd. het voorziene publieke en recreatieve gebruik van het gebied brengt een intensievere ontsluiting met zich mee dan thans het geval is. Hiermee wordt de verstoringsdruk groter dan thans, met negatieve effecten op het voorkomen van vogels.
41
De voorgenomen inrichting van Vlinderstrik, exclusief randvoorwaarden, kan leiden tot een toename van aantallen van risicosoorten. In een straal van 6 km rondom luchtvaartterrein Rotterdam gelden regels ten aanzien van bestemmingen die er toe kunnen leiden dat het risico op vogelaanvaringen met vliegtuigen toeneemt. Tabel 7.1
Overzicht van effecten van drie ontwikkelingsmogelijkheden op de aantalsontwikkeling van risicosoorten (broedvogels broedseizoen). De huidige situatie fungeert als referentie voor kolom 4 en 5.
scenario
risico-soorten
voorkomen
aantal
huidige situatie
Canadese gans grauwe gans nijlgans soepgans wilde eend
regelmatig regelmatig regelmatig regelmatig regelmatig
enkele enkele enkele enkele tientallen
n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t n.v.t
autonome ontwikkeling
Canadese gans grauwe gans nijlgans soepgans wilde eend
regelmatig regelmatig regelmatig regelmatig regelmatig
tiental enkele tiental enkele tientallen
== == == == ==
gebiedsinrichting, excl. randvoorwaarden
Canadese gans grauwe gans nijlgans soepgans wilde eend
regelmatig regelmatig regelmatig regelmatig regelmatig
tiental tiental tiental enkele tientallen
<= <= <= <= ==
gebiedsinrichting, incl. randvoorwaarden
Canadese gans grauwe gans nijlgans soepgans wilde eend
regelmatig regelmatig regelmatig regelmatig regelmatig
enkele enkele tiental enkele tientallen
<= <= == <= ==
legenda verschil kwaliteit foerageergebied << sterke afname potentieel foerageergebied <= lichte afname potentieel foerageergebied == onveranderde situatie potentieel foerageergebied => lichte toename potentieel foerageergebied >> sterke toename potentieel foerageergebied
42
kwaliteit foerageergebied
Tabel 7.2
Overzicht van inrichtingsscenario’s en de gevolgen voor de ontwikkeling van de habitatgeschiktheid voor risicosoorten onder vogels buiten het broedseizoen in Vlinderstrik voor de huidige situatie, de autonome ontwikkeling en na gebiedsinrichting. De huidige situatie fungeert als referentie voor kolom 4 en 5. Zie tabel 7.1 voor legenda.
scenario
risico-soorten
voorkomen*
aantal
foerageren kwaliteit grasland
huidige situatie
autonome ontwikkeling
gebiedsinrichting, excl. randvoorwaarden
gebiedsinrichting, incl. randvoorwaarden
brandgans
onregelmatig
enkele
n.v.t
Canadese gans
onregelmatig
tientallen
n.v.t
grauwe gans
regelmatig
tientallen
n.v.t
kolgans
onregelmatig
tientallen
n.v.t
meeuwen**
incidenteel
honderden
n.v.t
nijlgans
regelmatig
tientallen
n.v.t
smient
onregelmatig
tientallen
n.v.t
soepgans
onregelmatig
tientallen
n.v.t
wilde eend
regelmatig
tientallen
n.v.t
brandgans
onregelmatig
enkele
==
Canadese gans
onregelmatig
tientallen
==
grauwe gans
regelmatig
tientallen
==
kolgans
onregelmatig
tientallen
==
meeuwen**
incidenteel
honderden
==
nijlgans
regelmatig
tientallen
==
smient
onregelmatig
tientallen
==
soepgans
onregelmatig
tientallen
==
wilde eend
regelmatig
tientallen
==
brandgans
onregelmatig
enkele
<=
Canadese gans
regelmatig
tientallen
<=
grauwe gans
regelmatig
tientallen
<=
kolgans
onregelmatig
enkele
<=
meeuwen**
incidenteel
honderden
=>
nijlgans
regelmatig
tientallen
<=
smient
onregelmatig
tientallen
<=
soepgans
regelmatig
tientallen
<=
wilde eend
regelmatig
tientallen
<=
brandgans
onregelmatig
enkele
<=
Canadese gans
onregelmatig
tientallen
<=
grauwe gans
regelmatig
tientallen
<=
kolgans
onregelmatig
enkele
<=
meeuwen**
incidenteel
honderden
<=
nijlgans
regelmatig
tientallen
<=
smient
onregelmatig
tientallen
<=
soepgans
onregelmatig
tientallen
<=
wilde eend
regelmatig
tientallen
<=
*
worst-case scenario
**
meeuwen zijn in dit kader niet op soortniveau opgesplitst. Het betreft, in volgorde van belangrijkheid, kokmeeuw en stormmeeuw.
Op basis van deze studie bestaat er een reële mogelijkheid dat voor het scenario ‘gebiedsinrichting, exclusief randvoorwaarden ten aanzien van de gebiedsinrichting’ het risico op vogelaanvaringen met vliegtuigen toeneemt.
43
De gebiedsinrichting, inclusief randvoorwaarden ten aanzien van inrichting, leidt naar verwachting niet tot een toename van risicovolle soorten; naar schatting zal het risico op een vergelijkbaar niveau blijven. Wel vraagt de toename van het aantal broedende ganzen in de regio gerichte aandacht en maatregelen (maar dat geldt voor ieder scenario dat gekozen zou worden). De Flora- en faunawet biedt hiervoor voldoende mogelijkheden, terwijl een adequaat faunabeheerplan zomerganzen voorhanden is.
7.2
Discussie De voorliggende effectenstudie is tot stand gekomen op basis van een beperkte hoeveelheid basisgegevens omtrent het huidige gebruik van Vlinderstrik door soorten en aantallen vogels. De beoordeling van de huidige situatie en de autonome ontwikkeling is als gevolg hiervan voor een deel tot stand gekomen op basis van de huidige gebiedskenmerken van Vlinderstrik (expert judgement). In het Ontwerp bestemmingsplan Vlinderstrik (2009) is het toekomstige gebruik van het gebied vastgelegd en toegelicht. Uit de aard van het plan volgt dat de bestemmingen de hoofdlijnen van toekomstige inrichting weergeven. In onderhavige rapportage zijn ten aanzien van de mogelijkheden binnen de bestemmingen Natuur I, II en III enkele grenzen gesteld (randvoorwaarden 4.2.2, nattigheid, openheid en schaal van open water). Hiermee kan worden voorkomen dat ongewenste ontwikkelingen in de vogelbevolking (vliegveiligheid) in gang kunnen worden gezet. Het bestemmingsplan Vlinderstrik zal worden geconcretiseerd in een Inrichtingsplan. Hierin worden de verschillende planelementen naar tijd, plaats, maatvoering en uiterlijk ingekleurd. De bestemmingen voor Vlinderstrik zullen zodanige regels kennen, dat concretisering van het bestemmingsplan in een inrichtingsplan geen afbreuk meer kan doen aan de vliegveiligheid; ofwel de veiligheid van het vliegverkeer is in het bestemmingsplan Vlinderstrik geborgd. Schattingen voor ontwikkelingen in populaties van soorten (regionaal en nationaal) zijn altijd omgeven met een onzekerheid; daarvoor zijn het schattingen. Evenzo geldt dit voor de inkleuring van een vogelbevolking in een toekomstig landschap. De staat van de kennis in Nederland is voldoende groot om vertrouwen te hebben in deze schattingen. Het is echter mogelijk dat ontwikkelingen een ander patroon laten zien. Hierdoor bestaat de kans dat de werkelijke ontwikkelingen kunnen afwijken van de in deze rapportage geschetste ontwikkelingen.
7.3
Randvoorwaarden en bestemmingen In hoofdstuk 4.2.2.zijn randvoorwaarden voor de inrichting geformuleerd. Hiervan is de effectiviteit in de daar opvolgende paragrafen besproken. De randvoorwaarden leiden tot aanpassingen in de toelichting op het bestemmingsplan. De bestemmingen in het bestemmingsplan behoeven niet aangepast te worden, wel dienen bij de bestemming
44
natuur–1, natuur-2, natuur-3 de bestemmingsomschrijvingen aangepast te worden (artikel 9, 10 en 11 van het ontwerp-bestemmingsplan. Daarnaast is aanpassing nodig van het begrip Half open moeraslandschap waarna in de bestemmingsomschrijvingen bij natuur- 2 en natuur-3 wordt verwezen. Ten aanzien van de bestemming groen (artikel 8 van het ontwerp bestemmingsplan) geldt dat deze gelegen is aan de zuidrand van het gebied onder het gedeelte van de uitvliegroutes dat voor vogelaanvaringen relevant is. Ook voor deze bestemming worden in lijn met de randvoorwaarden voor de inrichting van het natuurgebied aanpassingen voorgesteld. De randvoorwaarden leiden er toe dat binnen deze bestemmingen: • geen aaneengesloten grote oppervlakten open water zullen ontstaan maar alleen lijnvormige waterelementen. • de totale omvang van extra oppervlak water (opgeteld) ten opzichte van de omvang in de huidige situatie zeer beperkt blijft. • natte natuur in de vorm van rietland- en ruigtevegetatie beperkt blijft tot smalle zones grenzend aan de lijnvormige waterelementen. • buiten deze smalle zones geen graslanden met plas-drassituaties in de winter voorkomen door uit te gaan van bloemrijk grasland geschikt voor het broeden van grutto’s. In onderstaand overzicht is eerst opgenomen per onderdeel de tekst van het ontwerp bestemmingsplan (cursief) en vervolgens de aangepast tekst. Begrippen Half open moeraslandschap Gedeelte van een natuurgebied dat gekenmerkt wordt door dichte rietland- en ruigtevegetatie, afgewisseld met ondiepe plasjes op de natte tot vochtige gronden en struwelen en bosjes op de meer drogere gronden. Te wijzigen in: Rietland Gedeelte van een natuurgebied waar sprake is van een vegetatie bestaande uit rietlanden ruigtevegetatie waarbinnen geen sprake is van open water. Struweelland Gedeelte van een natuurgebied waarin sprake is van een opgaande vegetatie bestaande uit struiken, bomen met mantel- en zoombegroeiing en bloemrijk grasland, waarbij aaneengesloten oppervlakten van struiken en bomen kleiner zijn dan 0,5 hectare. Artikel 9 - Natuur – 1 Bestemmingsomschrijving 9.1 De voor “natuur - 1” aangewezen gronden zijn bestemd voor : a. versterking, ontwikkeling en behoud van natuurlijke waarden in de vorm van vochtig kruidenrijk grasland alsmede faunapassages;
45
b. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen als taluds, gemalen, keerwanden en beschoeiingen; c. extensieve dagrecreatie; d. de bestemmingen “leiding - gas”, “waarde – archeologie”, ‘waterstaat – waterkering” en “waterstaat – waterstaatkundige functie”, voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. Te wijzigen in: 9.1 De voor “natuur - 1” aangewezen gronden zijn bestemd voor : a. versterking, ontwikkeling en behoud van natuurlijke waarden in de vorm van vochtig kruidenrijk grasland alsmede faunapassages; b. waterlopen ten behoeve van de waterhuishouding, met de daarbij behorende voorzieningen als taluds, gemalen, keerwanden en beschoeiingen; c niet toegestaan is open water behoudens lijnvormige waterelementen met een breedte van de waterspiegel kleiner dan 5 meter met een totale oppervlakte van ten hoogste 15% van het bestemmingsvlak bij maximaal winterpeil. d. extensieve dagrecreatie; e. de bestemmingen “leiding - gas”, “waarde – archeologie”, ‘waterstaat – waterkering” en “waterstaat – waterstaatkundige functie”, voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. Artikel 10 - Natuur - 2 Bestemmingsomschrijving 10.1 De voor “natuur - 2” aangewezen gronden zijn bestemd voor : a. versterking, ontwikkeling en behoud van een ecologische verbindingszone in de vorm van half open moeraslandschap alsmede faunapassages; b. een antenne-installatie voor een mast voor radiocommunicatieapparatuur ten behoeve van Rotterdam Airport ter plaatse van de aanduiding “antenne-installatie”; c. de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, duikers, beschoeiingen; d. een recreatieve fiets- en wandelverbinding alsmede een ruiterpad, struin en wandelpaden; e. de bestemmingen “waarde – archeologie”, “waterstaat – waterkering” en “waterstaat – waterstaatkundige functie”, voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. Te wijzigen in: 10.1 De voor “natuur - 2” aangewezen gronden zijn bestemd voor : a. versterking, ontwikkeling en behoud van een ecologische verbindingszone in de vorm van rietland en struweelland alsmede faunapassages; b niet toegestaan is open water behoudens lijnvormige waterelementen met een breedte van de waterspiegel kleiner dan 5 meter met een totale oppervlakte van ten hoogste 15% van het bestemmingsvlak bij maximaal winterpeil. c niet toegestaan is rietland buiten een zone van 5 meter van de waterspiegel van lijnvormige waterelementen.
46
c. een antenne-installatie voor een mast voor radiocommunicatieapparatuur ten behoeve van Rotterdam Airport ter plaatse van de aanduiding “antenne-installatie”; d de daarbijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, duikers, beschoeiingen; e. een recreatieve fiets- en wandelverbinding alsmede een ruiterpad, struin en wandelpaden; f. de bestemmingen “waarde – archeologie”, “waterstaat – waterkering” en “waterstaat – waterstaatkundige functie”, voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. Artikel 11 - Natuur - 3 Bestemmingsomschrijving 11.1 De voor “natuur - 3” aangewezen gronden zijn bestemd voor : a. natuurgebied zoals bedoeld in de bestemming ”natuur - 1” en natuurgebied zoals bedoeld in de bestemming “natuur - 2” alsmede faunapassages; b. een recreatieve fiets- en wandelverbinding alsmede een ruiterpad; c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, duikers, beschoeiingen, (picknick)banken en informatieborden. d. de bestemmingen “waarde – archeologie”, “waterstaat – waterkering” en “waterstaat – waterstaatkundige functie, voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. Te wijzigen in: 11.1 De voor “natuur - 3” aangewezen gronden zijn bestemd voor : a. natuurgebied zoals bedoeld in de bestemming ”natuur - 1” en natuurgebied zoals bedoeld in de bestemming “natuur - 2” alsmede faunapassages; b niet toegestaan is open water behoudens lijnvormige waterelementen met een breedte van de waterspiegel kleiner dan 5 meter met een totale oppervlakte van ten hoogste 15% van het bestemmingsvlak bij maximaal winterpeil. c niet toegestaan is rietland buiten een zone van 5 meter van de waterspiegel van lijnvormige waterelementen; omvang oppervlakte rietland ten hoogste 15% van het bestemmingsvlak. b. een recreatieve fiets- en wandelverbinding alsmede een ruiterpad; c. de daarbij behorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zoals bruggen, duikers, beschoeiingen, (picknick)banken en informatieborden. d. de bestemmingen “waarde – archeologie”, “waterstaat – waterkering” en “waterstaat – waterstaatkundige functie, voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. Toelichting Toelichting Natuur I,II,II De gronden van het natuurgebied hebben een aparte bestemming gekregen vanwege de gevarieerdheid in natuurdoeltypen. De bestemming "Natuur I" is opgenomen voor de noordelijke zone van het plangebied en maakt vochtig kruidenrijk grasland mogelijk. De bestemming "Natuur II" is opgenomen voor de zuidelijke zone van het plangebied en maakt half open moeraslandschap mogelijk. Voor de centraal gelegen recreatieve
47
verbinding is een aparte bestemming opgenomen, namelijk "Natuur III". In deze bestemming is het mogelijk een recreatieve langzaamverkeersverbinding aan te leggen. Deze verbinding zal altijd de scheiding vormen tussen de twee natuurgebieden I en II. Dit betekent dat binnen de bestemming "Natuur III", de gronden, die komen te liggen ten noorden van de recreatieve verbinding altijd zullen worden ingericht zoals "Natuur I". De gronden die liggen ten zuiden van de recreatieve verbinding zullen worden ingericht zoals geregeld in "Natuur II". Te wijzigen in: Toelichting Natuur I,II,II De gronden van het natuurgebied hebben een aparte bestemming gekregen vanwege de gevarieerdheid in natuurdoeltypen. De nabijheid van Rotterdam Airport maakt dat het natuurgebied in Vlinderstrik geen vogelaantrekkende werking mag hebben die leidt tot een vergroting van het risico op aanvaringen tussen vogels en vliegtuigen. Om dit zeker te stellen gelden er beperkingen voor het soort dat in Vlinderstrik wordt toegestaan. De bestemming "Natuur I" is opgenomen voor de noordelijke zone van het plangebied en maakt vochtig kruidenrijk grasland mogelijk. De bestemming "Natuur II" is opgenomen voor de zuidelijke zone van het plangebied en maakt rietland langs sloten mogelijk en in het gebeid tussen de sloten struweelland met struiken, bomen en grasland. Voor de centraal gelegen recreatieve verbinding is een aparte bestemming opgenomen, namelijk "Natuur III". In deze bestemming is het mogelijk een recreatieve langzaamverkeersverbinding aan te leggen. Deze verbinding zal altijd de scheiding vormen tussen de twee natuurgebieden I en II. Dit betekent dat binnen de bestemming "Natuur III", de gronden, die komen te liggen ten noorden van de recreatieve verbinding altijd zullen worden ingericht zoals "Natuur I". De gronden die liggen ten zuiden van de recreatieve verbinding zullen worden ingericht zoals geregeld in "Natuur II". In natuur I, II en III zijn gelet op het risico op vogelaanvaringen beperking opgenomen. Zo wordt open water slechts in beperkte zin toegestaan en dan alleen in de vorm van lijnvormige waterelementen (sloten). Ten opzichte van het ontwerp bestemmingsplan is de begripsbepaling van half open moeraslandschap ingeperkt tot rietland en struweelland zonder open water en bloemrijk grasland geschikt als broedgebied voor grutto’s en daarmee tot graslanden die niet plas-dras staan. Het zijn graslanden die minder voedselrijk zijn dan agrarische graslanden. Het in de bestemmingsomschrijving opgenomen maximaal winterpeil is bij een vast waterpeil gelijk aan dit vaste waterpeil. In het geval van een flexibel peil waartussen het waterpeil mag fluctueren is het gelijk aan de hoogste stand van het flexibele waterpeil. Artikel 8 - Groen Bestemmingsomschrijving 8.1 De voor "groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor :
48
a. groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden en watergangen; b. kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer; c. de bestemmingen “leiding - gas”, “leiding – olie”, “waarde – archeologie” “waterstaatwaterkering” en “waterstaat – waterstaatkundige functie”, voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. Te wijzigen in: 8.1 De voor "groen" aangewezen gronden zijn bestemd voor : a. groenvoorzieningen, met bijbehorende voet- en fietspaden en watergangen b niet toegestaan is open water behoudens lijnvormige waterelementen met een breedte van de waterspiegel kleiner dan 5 meter met een totale oppervlakte van ten hoogste 15% van het bestemmingsvlak bij maximaal winterpeil. b. kleinschalige voorzieningen voor openbaar nut en verkeer en vervoer; c. de bestemmingen “leiding - gas”, “leiding – olie”, “waarde – archeologie” “waterstaatwaterkering” en “waterstaat – waterstaatkundige functie”, voor zover de gronden mede als zodanig zijn bestemd. Toelichting Toelichting Groen De bestemming "Groen" is opgenomen voor gronden met groenvoorzieningen. Binnen de bestemming is de aanleg van langzaamverkeersvoorzieningen en waterpartijen toegestaan. Ten behoeve van de toekomstige aanleg van de A13/16 hebben de desbetreffende gronden aan de zuidzijde van het plangebied een groenbestemming gekregen, waarbij nieuwe bebouwing en andere ontwikkelingen worden uitgesloten. Te wijzigen in: De bestemming "Groen" is opgenomen voor gronden met groenvoorzieningen. Binnen de bestemming is de aanleg van langzaamverkeersvoorzieningen en watergangen toegestaan. Ten behoeve van de toekomstige aanleg van de A13/16 hebben de desbetreffende gronden aan de zuidzijde van het plangebied een groenbestemming gekregen, waarbij nieuwe bebouwing en andere ontwikkelingen worden uitgesloten.
49
50
8 Literatuur Bakker G. & N. de Zwarte 2009. Beschermde natuurwaarden Vlinderstrik 2009. Rapport 141, bSR, Rotterdam. Camphuysen, C. J., J. van Dijk, H. Witte & N. Spaans. 2008. De voedselkeuze van Kleine Mantelmeeuwen en Zilvermeeuwen en andere indicaties die aanwijzingen geven over het ruimtegebruik van deze vogelsoorten in de Noord-Hollandse kustwateren. Rapport, NIOZ, Texel. dS+V. 2009. Ontwerp Bestemmingsplan Vlinderstrik. Gemeente Rotterdam. Foppen, R. & B. Aarts. 2010. Gevolgen van de herinrichting van polder Schieveen voor vogelaanvaringsrisico’s, een fauna-effectrapportage. SOVON informatierapport 2010/01. SOVON Vogelonderzoek Nederland, BeekUbbergen. Gemeente Rotterdam, 2009. Ontwerp bestemmingsplan Gemeente Rotterdam, Rotterdam.
Vlinderstrik.
Rapport,
Gemeente Rotterdam, 2010. Notitie: Vogelaanvaringen Vlinderstrik, input t.b.v. de workshop: ontwikkelingen in de omgeving van Vlinderstrik. Hustings, F., K. Koffijberg, E. van Winden, M. van Roomen, L. Soldaat & SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep, 2009. Watervogels in Nederland in 2007/2008. Waterdienstrapport 2009.020, SOVON-monitoringsrapport 2009/02. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Hustings, F., K. Koffijberg, E. van Winden, M. van Roomen, SOVON Ganzenen Zwanenwerkgroep & L. Soldaat, 2008. Watervogels in Nederland 2006/2007. Waterdienst-rapport 2008.061, SOVON-monitoringsrapport 2008/04. SOVON, Beek-Ubbergen. Lensink, R. & J. de Fouw, 2010. Faunabeheerplan zomerganzen regio Delfland. WBE: Delfland. Rapport 09-118. Bureau Waardenburg, Culemborg. Smits, R.R. & T.J. Boudewijn, 2010. Fauna-effectonderzoek Bochtafsnijding Delftse Schie. Inschatting van de veranderingen in de mogelijke risico’s voor het vliegverkeer. Rapport 10-080. Bureau Waardenburg, Culemborg. SOVON, 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 1998-2000. Nederlandse Fauna 5. Verspreiding aantallen verandering. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis / KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. Van Roomen, M., E van Winden, K. Koffijberg, B Ens, F. Hustings, R. Kleefstra, J. Schoppers, C. van Turnhout, L. Soldaat & Sovon Ganzen- en Zwanenwerkgroep, 2006. Watervogels in Nederland 2004/2005. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Beek-Ubbergen. Van Roomen, M., E. van Winden, K. Koffijberg, L. van den Bremer, B. Ens, R. Kleefstra, J. Schoppers & J.W. Vergeer, 2007. Watervogels in Nederland 2005/2006. SOVON, Beek-Ubbergen.
51
Bureau Waardenburg bv Adviseurs voor ecologie & milieu Postbus 365, 4100 AJ Culemborg Telefoon 0345-512710, Fax 0345-519849 E-mail
[email protected], www.buwa.nl
Vlinderstrik Zuidpolder en Schiebroekse Polder 29 maart 2011
Gemeente Lansingerland Gemeente Rotterdam
Schiebroekse polder
Luchtfoto
Zuidpolder
(Rotterdam)
(Lansingerland) Lansingerland)
De Vlinderstrik
1
Inhoud • Aanleiding • PMR + opgave • Masterplan Vlinderstrik • Bestemmingsplan Vlinderstrik – Lansingerland – RCP & FER
• Beheer
Waarom natuur en recreatie? • Onbebouwde ruimte staat onder druk • Belangrijke ecologische schakel tussen Ackerdijkse Plassen en Rottemeren • Belangrijke recreatieve schakel tussen MiddenDelfland en Rottemeren
2
1990
2005
2020
Bleiswijk
Bleiswijk
Bleiswijk
Berkel
Berkel
Berkel B’hoek
B’hoek
B’hoek
Onderdeel van PMR: 750ha natuur en recreatie 100 ha 50 ha
brug 600 ha
3
PMR-afspraken • Rotterdam: verantwoordelijk en risicodragend voor 100ha in de Vlinderstrik • Lansingerland: planologische medewerking • Samenwerking R’dam & Lansingerland • Financiering 40ha extra is ILG/RodS; RIJK voert druk op! Voortvarendheid geboden.
Voorgeschiedenis 2002: Meedenkavond 2003-2006: Planologische Kernbeslissing (PKB) 2003: Bestuurlijke Uitgangspunten 2005: Ondertekening Uitwerkingsovereenkomst PMR 750ha 2006: Opstart planvorming Vlinderstrik 2006-2010: informatieavonden en meedenkavonden voor alle betrokkenen, belanghebbenden.
4
Uitgangspunten PMR 100 ha openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied, met daarin: • recreatief uitloopgebied en recreatieve verbinding • ecologische verbindingszone • Inpassing van infrastructurele barrières
Het Masterplan
5
Het concept Drie deelgebieden
noordelijke zone centrale recreatieve verbinding zuidelijke zone
Noordelijke zone
Andere foto
6
Centrale Centralerecreatieve recreatieveverbinding verbinding
Flora
7
Recreatief Concentratie Punt • • • •
Grote behoefte aan recreatie in regio Verankerd in beleid en bestuurlijke uitgangspunten Locatie: bereikbaarheid fietsers, auto en OV Groen-recreatief programma draagt bij aan recreatief aanbod • Passend bij de groene omgeving • Geen grootschalige voorzieningen
RCP
8
Bestemmingsplan • Juridisch document • Nadruk op grote lijnen • Bestaande functies + nieuwe ontwikkelingen
Onderdelen • Noordelijke zone → natuur I – Natuurlijk weidelandschap – Recreatief karakter
• Zuidelijke zone → natuur II – Ecologische verbindingszone – Natuurtypen
• Recreatieve verbinding → natuur III – Recreatieve fiets- en wandelroute – Overgang tussen noord en zuid
9
Locatie RCP • Masterplan + BP: RCP aan westzijde • Goede bereikbaarheid; auto, fiets, OV • Goede zichtbaarheid: voor recreant en i.k.v. sociale veiligheid • Landscheiding: verkeerstoename klein • Geluidsonderzoek voor RCP bij uitwerking, voor woningen niet nodig
Alternatieve locaties?
?
? ?
10
Verplaatsing? • In ecologische verbinding: geen optie • Bereikbaarheid via • Wildersekade: niet wenselijk • Bonfut: niet wenselijk • Rodenrijseweg/Zwarteweg: niet wenselijk
• ZoRo-bus blokkeert noordzijde • A13/16 aan zuidzijde: bereikbaarheid? • Niet zichtbaar
Bestemmingsplan gewijzigd Ontwerp-BP
Raadsvoorstel
11
Aanpassingen RCP Ontwerp-BP
Raadsvoorstel
Aantal percelen
4
3
Oppervlakte
6.2ha
2.6ha
Bebouwingsopp.
4x 1500m²
3x 800m²
Hoogte
10 - 8 m
7m
Afstand tot bebouwing
40 / 100
90 / 110
Bestemmingsplan gewijzigd • Nieuwe regelgeving ten aanzien van Luchtvaart en vogelaanvaringen • Natuur in bestemmingsplan mits het veilig is • Faunaeffectrapportage (FER): – Risico's huidige situatie Vlinderstrik – Effecten ontwerpbestemmingsplan
12
FER en Bestemmingsplan • Instemming inspectie V&W; onder voorwaarden • Voorstel aan gemeenteraden: Bestemmingsplan aanpassen cf. FER • MER-beoordeling hoeft niet aangepast • Na bestemmingsplan: inrichting en beheer • Monitoring
Beheer Vlinderstrik • Inzet: langjarige beheerafspraak met afkoop kosten • Wetgeving: aanbesteding wanneer overheid een niet-overheidspartij betaald • Aanbesteding: iedereen maakt kans. • Professionaliteit, (lokale!) kennis en ervaring staan voorop. • Expertise beheerder benut bij opstellen inrichtings- en beheerplan (met omwonenden!)
13
Ingenieursbureau
Wateradvies Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode MR8079 Datum 31 oktober 2008, Actualisatie 22 oktober 2009 Versie Definitief Opdrachtgever
Paraaf Opdrachtgever:
OBR; F. den Adel dS+V; Ester de Bever Opsteller
Paraaf Opsteller:
P.Otten Projectleider E.L. Koning
Paraaf Projectleider:
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
4
2.
Beleidskader Water
5
3.
Het masterplan
6
3.1
Grenzen plangebied
6
3.2
Uitgangspunten
6
3.3
Doelstelling masterplan
7
3.4 3.4.1 3.4.2 3.4.3
Geplande wijzigingen in het gebied Wijzigingen grondgebruik Peilbeheer Maaiveldhoogte
7 7 8 9
4.
Natuurdoelstellingen voor de Vlinderstrik
10
4.1
Inleiding
10
4.2 4.2.1 4.2.2 4.2.3
Zuidelijke zone Indeling Natuurdoeltypen Reserveringszone A13/16
10 10 10 12
4.3
Noordelijke zone
12
5.
Kenmerken watersysteem en waterketen
14
5.1 5.1.1 5.1.2
Watersysteem Zuidpolder Schiebroekse Polder
14 15 15
5.2 5.2.1 5.2.2
Oppervlaktewaterkwaliteit Zuidpolder Schiebroekse Polder
16 17 17
5.3
Waterkeringen en kunstwerken
17
5.4
Regen- en afvalwater
17
5.5 5.5.1 5.5.2 5.5.3
Grondwater en bodem Bodemopbouw Maaiveldhoogte en grondwater Kwel
18 18 18 19
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
2 van 45
6.
Randvoorwaarden voor het watersysteem
20
6.1 6.1.1 6.1.2
Waterkwantiteit Oppervlaktewaterpeil Waterberging
20 20 21
6.2
Waterkwaliteit
23
6.3
Waterkering
23
6.4 6.4.1 6.4.2
Afval- en regenwater Bebouwing Infrastructuur
23 23 24
6.5
Grondwater
24
6.6
Verdroging
25
6.7 6.7.1 6.7.2
Waterstructuur Maaiveldhoogte en ontwateringsdiepte Verbindingen
25 26 27
7.
Advies
28
7.1
Hoogheemraadschap van Delfland, de heer J. Korf d.d. 30-9-2008.
28
7.2
Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, de heer M. den Ouden, d.d. 7-10-2008.
7.3
28
Gemeentewerken Rotterdam, Watermanagement, de heer K. de Voogt, d.d. 9-102008.
29
7.4
Gemeente Lansingerland, de heer C. Verhoeff d.d. 2-10-2008.
29
7.5
Advies naar aanleiding van de reacties van de waterbeheerders
29
8.
Conclusie
30
Bijlage 1 Masterplankaart
32
Bijlage 2 Toekomstige waterstructuur met huidige en mogelijke drooglegging Vlinderstrik
34
Bijlage 3 Wet- en beleidsstukken
39
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
3 van 45
1.
Inleiding In het kader van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR) is een masterplan ontwikkeld voor het poldergebied tussen Rotterdam en Lansingerland. Het gebied, de Vlinderstrik, ligt in de Zuid- en Schiebroekse Polder en wordt de komende jaren getransformeerd tot natuur- en recreatiegebied voor Rotterdam en omstreken. Om de uitvoering van het masterplan Vlinderstrik mogelijk te maken wordt momenteel gewerkt aan een nieuw bestemmingsplan. Hiervoor wordt onder andere de procedure van de watertoets doorlopen. De watertoets is een wettelijk verplicht onderdeel en staat synoniem voor het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen van waterhuishoudkundige aspecten in ruimtelijke plannen en besluiten. De uitwerking daarvan wordt in de waterparagraaf van het bestemmingsplan vastgelegd. Dit rapport behandeld het advies voor de waterparagraaf en beschrijft de aanvullende randvoorwaarden waaraan de waterhuishoudkundige inrichting moet voldoen om tot de gewenste natuurontwikkeling te komen. De opbouw van het rapport is als volgt: in hoofdstuk 2 wordt allereerst het kader geschetst waarin het waterplan tot stand is gekomen. Hoofdstuk 3 beschrijft vervolgens de voorgestelde activiteiten van het waterplan en legt daarbij de nadruk op de ontwikkelingen die van belang zijn voor de waterhuishouding. Daarna wordt in hoofdstuk 4 aangegeven aan welke natuurlijke randvoorwaarden het plan moet voldoen, om de gewenste natuurdoeltypen mogelijk te maken. Om dit in de huidige context in te kunnen passen wordt in hoofdstuk 5 een inventarisatie van de huidige waterhuishoudkundige situatie gegeven. Hoofdstuk 6 bepaalt vervolgens wat de verwachte effecten van de ontwikkelingen op het watersysteem zijn en wat verdere randvoorwaarden zijn om de gewenste situatie te bereiken. Om tot een definitief advies te komen voor de waterparagraaf, is de tekst in concept voorgelegd aan de betrokken waterbeheerders. Het commentaar is in hoofdstuk 7 weergegeven. Hoofdstuk 8 geeft een samenvatting van de conclusies en randvoorwaarden.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
4 van 45
2.
Beleidskader Water Bij het opstellen van dit waterplan is rekening gehouden met verschillende beleidsstukken met als onderwerp water en nauw verwante onderwerpen. Hierbij wordt uitgegaan van twee peilers, te weten waterkwaliteit en waterkwantiteit. Voor waterkwaliteit is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) het uitgangspunt. De richtlijn heeft als doel een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015 te bereiken. De doelstelling is voor lidstaten verplicht, maar hoe dit dient te gebeuren wordt niet centraal gestuurd en mag een lidstaat zelf invullen. Voor waterkwantiteit is vooral het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) van belang. Dit akkoord heeft tot doel om in 2015 het watersysteem op orde te hebben en vervolgens te houden, anticiperend op veranderende omstandigheden zoals klimaatverandering en bodemdaling. Naast deze twee beleidsstukken zijn er ook stukken die meer in het bijzonder als input voor het water hebben gediend: o Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren (Wvo). In deze wet wordt de kwaliteit van het oppervlaktewater geregeld. Op grond van deze wet worden onder meer vergunningen voor lozingen op oppervlaktewater geregeld. Regenwater dat niet verontreinigd is mag zonder Wvo-vergunning worden geloosd. Het waterschap is als waterkwaliteitsbeheerder de bevoegde controlerende instantie. o Waterplan 2 Rotterdam. In 2030 voldoet het water in Rotterdam aan de waterkwaliteitsbeelden die zijn gedefinieerd in het waterplan. De opgave binnen de planperiode van het waterplan is: een integraal plan van aanpak voor de KRW waterlichamen. De overige watergangen moeten voldoen aan de minimumkwaliteit: helder en plantenrijk water o Gemeentelijk Rioleringsplan 2006-2010, Rotterdam Het GRP Rotterdam 2006-2010 is bestuurlijk vastgesteld. Het betreft een wettelijk verplicht meerjarenbeleidsplan, dat alle aspecten op het gebied van de rioleringstaak van de gemeente Rotterdam behandelt. Het plan is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerders opgesteld en vormt een bijlage bij het Waterplan Rotterdam. Een tweetal bijzonderheden hieruit zijn: • de jaarlijks te vervangen kilometers riolering wordt vergroot van 14 km in 2000 naar 40 km in 2010; • kansen worden benut om gemengde rioolstelsels te vervangen door gescheiden stelsels, af te koppelen, waarbij regenwater wordt getracht vast te houden en vertraagd af te voeren. o Gemeentelijk rioleringsplan 2005-2009, Berkel en Rodenrijs. Aandachtspunt is afkoppelen verhard oppervlak. o Waterplan “Vertrouwd met water nu en in 2015”, Berkel en Rodenrijs. Aandachtspunt is reductie van de vuilemissie vanuit rioolstelsels in overeenstemming met de basisinspanning. o Nota Regels voor Ruimte. Hierin is vastgelegd dat een waterparagraaf in bestemmingsplannen verplicht is. Overige beleidsstukken waar rekening mee wordt gehouden staan beschreven in bijlage 3.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
5 van 45
3.
Het masterplan
3.1
Grenzen plangebied Het plangebied Vlinderstrik bestaat uit de Zuidpolder in de gemeente Lansingerland en de Schiebroekse Polder in de gemeente Rotterdam. De twee polders zijn ruimtelijk van elkaar gescheiden door de RandstadRail en het Spoorhavengebied, waar bedrijfsruimte ontwikkeld is. Het plangebied wordt begrensd door de Rodenrijseweg aan de noordkant, de Wildersekade aan de oostkant, en de Doenkade aan de zuidzijde. De Oude Bovendijk is de westgrens van het plangebied. De reserveringszone A13/16 valt daarmee binnen het studiegebied van dit waterplan. De locatie van het plangebied is in Figuur 1 weergegeven.
Figuur 1 Locatie van het plangebied De polders bestaan op dit moment voor het grootste deel uit weilanden, afgewisseld met sloten. Een aantal percelen is in gebruik als weiland en een gedeelte is bebouwd met kassen. De bebouwing in het gebied ligt met name geconcentreerd in de lintbebouwing langs de Rodenrijseweg in het noorden en centraal in het gebied bij het station van de RandstadRail.
3.2
Uitgangspunten Om een beeld te krijgen van het bestaande watersysteem is in 2002 een verkenning uitgevoerd waarin op basis van bestaande informatie een inventarisatie van de waterhuishouding in de Vlinderstrik is gedaan. In een vervolg op dat rapport is in 2003 een aantal aspecten verder uitgewerkt. In 2007 is op basis van deze en andere informatie een scenariostudie geschreven
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
6 van 45
waarin drie verschillende varianten natuurontwikkelingen voor het gebied zijn opgesteld. Deze scenariostudie is mede de basis geweest voor het natuur- en waterdeel van het masterplan. De genoemde documenten zullen daarom als uitgangspunt dienen van dit wateradvies.
3.3
Doelstelling masterplan Het Masterplan Vlinderstrik beschrijft de geplande ontwikkelingen voor het gebied. De doelstelling van het masterplan is om in de Vlinderstrik een aantrekkelijk natuur- en recreatiegebied te ontwikkelen, waarin de waardevolle elementen van het huidige weidelandschap, met name de openheid, behouden blijven. Door het openbare karakter, wordt het een toegankelijk natuur- en recreatiegebied, dat aansluit op nabijgelegen vergelijkbare gebieden. Hierdoor wordt de noordrand van Rotterdam beter bereikbaar en beleefbaar voor inwoners van de stad en zijn omgeving. Het totale plangebied van de Vlinderstrik is 160 hectare groot. De opgave is om binnen dit gebied 100 hectare nieuw natuur- en recreatiegebied te realiseren. Aangezien bestaande infrastructuur en bebouwing behouden moet blijven (ca. 20 ha), blijft ongeveer 140 hectare onbebouwd gebied over. Hoewel 100 hectare voor het gebied voldoende zou zijn, heeft de stuurgroep Vlinderstrik besloten de volledige 140 hectare mee te nemen in de ontwikkeling. Het masterplan zet in op de ontwikkeling van natuur die geschikt is voor de doelsoorten van de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur in het gebied. Het zuidelijke deel van het gebied zal sterk vernatten, wat aanpassingen vergt aan de waterhuishouding in de polders. De wijzigingen om deze situatie te bereiken worden in de volgende paragraaf besproken. Een meer gedetailleerde beschrijving van de gewenste natuur wordt in hoofdstuk 4 besproken.
3.4
Geplande wijzigingen in het gebied Het bestemmingsplan Vlinderstrik wordt gebaseerd op ontwikkelingen zoals deze zijn uitgewerkt in het Masterplan Vlinderstrik. In bijlage 1 wordt de plankaart met de globale toekomstige indeling van het gebied weergegeven. Uitgangspunten van het masterplan die voor het wateradvies van belang zijn, worden in onderstaande paragrafen besproken.
3.4.1
Wijzigingen grondgebruik Het grootste gedeelte van de Vlinderstrik wordt voor natuur en recreatie gereserveerd. Het zuidelijke deel van het gebied wordt vernat door grond af te graven. Hierdoor neemt de hoeveelheid oppervlaktewater in het gebied toe. Ook wordt er aan de noordzijde van het gebied een fysieke afscheiding met de aanwezige bebouwing gerealiseerd in de vorm van een 5 meter brede sloot. Op een aantal plekken is al een smalle sloot aanwezig en zal deze uitgebreid worden, op de overige locaties zal een nieuwe brede sloot gegraven worden. Ook wordt de hoofdwatergang richting gemaal verbreed. Door het gehele gebied worden voet- en fietspaden aangelegd. Daarnaast is er in de Zuidpolder een reservering gemaakt voor een recreatief concentratiepunt (RCP). De exacte invulling van dit gebied is nog niet bekend, maar de reservering houdt in dat ten westen van de spoorlijn maximaal 6,5 ha als recreatieterrein ontwikkeld wordt. Hierbij wordt een viertal gebouwen
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
7 van 45
geplaatst en wordt een deel van het gebied als parkeerterrein gebruikt. Uit de plankaart blijkt dat niet meer dan 50% van het gebied verhard uitgevoerd mag worden. De opdrachtgever schat in dat niet meer dan 3 ha verhard zal worden. Voor de bepaling van de effecten wordt uitgegaan van een bovengrens van 3,3 ha. In de Zuidpolder wordt de mogelijkheid open gehouden voor de bouw van een twintigtal woningen. Indien deze woningen inderdaad worden gerealiseerd, zal dit in de plaats van een glastuinbouwbedrijf en een transportbedrijf gebouwd worden. De woningbouw zal maar een deel van dit terrein beslaan, waardoor de ontwikkeling geen verharding aan het gebied toevoegt. De geplande verhardingen in het gebied en de hoeveelheid toegevoegd oppervlaktewater zijn in Tabel 1 weergegeven. Tabel 1 Verandering grondgebruik Toename oppervlak
Toename oppervlak
Totale oppervlakte
[ha]
[ha]
[ha]
Zuidpolder
Schiebroekse Polder
Totaal
Voet-, fietspaden en wegen
1,5
0,9
2,4
Recreatief concentratiepunt
3,3
-
3,3
-
-
11,6
Type
Oppervlaktewater
De totale hoeveelheid water die in de tabel genoemd wordt is inclusief het huidige bestaande oppervlak. De toename tegenover de huidige hoeveelheid van 8,8 ha (zie ook Tabel 5) is 2,8 ha. Ontwikkeling A13/16 De inrichting van de zuidelijke zone is aan de zuidkant flexibel omdat het tracé van de toekomstige rijksweg A13/16 nog niet vastgesteld is. Als de A13/16 niet de volledige ruimtereservering nodig heeft, kan de zone naar het zuiden uitgebreid worden. De bestemming van deze zone zal in het nieuwe bestemmingsplan niet worden aangepast. Wel worden de eventuele effecten van de rijksweg in dit wateradvies meegenomen als aandachtspunt. 3.4.2
Peilbeheer Om natuurontwikkeling mogelijk te maken is een flexibel peilbeheer gewenst. Voor het waterpeil in de Zuidpolder heeft het masterplan daarom een flexibel peil voorgesteld tussen NAP -5,60 en 5,80 meter, het oude zomer- en winterpeil.1 In de Schiebroekse Polder moeten de nu bestaande onderbemalingen worden opgeheven. Verder wordt het huidige peil vanwege bestaande belangen behouden, waardoor het oppervlaktewaterpeil vast op NAP -5,95 meter zal blijven liggen. Wel stelt het masterplan dat nader onderzoek naar de mogelijkheden voor invoering van een flexibel peil uitgevoerd moet worden, zoals het plaatselijke opzetten van het peil door het afdammen van watergangen.
1
In de praktijk wordt het waterpeil in de Zuidpolder al een aantal jaar op NAP -5,88 meter gehouden en is dit
in het peilbesluit van 2007 overgenomen. De voorgestelde bandbreedte is in verband met waterbergingseisen niet meer geschikt. Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
8 van 45
3.4.3
Maaiveldhoogte Voor de in het masterplan voorgestelde doelsoorten is een beperkte ontwateringsdiepte nodig, wat betekent dat er aanpassingen gedaan moeten worden aan het huidige watersysteem. Om de omgeving te vernatten is ervoor gekozen om delen van de grond af te graven. Door het afgraven van de door nutriënten verrijkte toplaag, het vergraven van bestaande oevers naar een natuurlijk profiel en het op sommige plekken nog dieper afgraven is het de bedoeling dat er een moerasachtig milieu ontstaat. De afgegraven grond kan worden gebruikt voor noodzakelijk of wenselijke ophogingen in het gebied zelf, zoals de kade van de centrale recreatieve verbinding of het bouwrijp maken van het recreatief concentratiepunt.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
9 van 45
4.
Natuurdoelstellingen voor de Vlinderstrik
4.1
Inleiding De Schiebroekse Polder en de Zuidpolder worden omgevormd tot een aantrekkelijk natuur- en recreatiegebied van 140 ha. Het Masterplan Vlinderstrik heeft de hoofdstructuur voor het gebied vastgelegd en beschrijft de uitgangspunten en randvoorwaarden voor de ontwikkelingen van de polders als geheel. Om de gewenste doelsoorten in het gebied te bereiken, worden natuurdoeltypen passend bij die doelsoorten gebruikt als basis voor de natuurontwikkeling. Voor Vlinderstrik betekent dit dat er gekozen is voor natte natuurdoeltypen. Leidend in het ontwerp van het masterplan is de recreatieve fietsverbinding die door het gebied van west naar oost loopt. De verbinding vormt een duidelijke scheiding tussen twee deelgebieden met een eigen karakter en functie. De noordelijke zone behoudt een open karakter met een recreatieve functie. De zuidelijke zone, die bestemd is voor de ecologische verbindingszone, wordt ingevuld met een natuurlijk karakter. Aan de westkant in de Zuidpolder sluit het ontwerp aan op het open en natte polderlandschap in de naastliggende polder Schieveen en de verder op gelegen Ackerdijkse Plassen. Dit betekent dat in de Zuidpolder het open polderlandschap zal worden benadrukt. Het ontwerp in de Schiebroekse Polder sluit aan op het meer bos- en boomrijke parklandschap van Park de Polder, het Lage en Hoge Bergse Bos en Schiebroekse Park in het oosten wat betekent dat er meer struweel en bosgroepen zullen komen.
4.2
Zuidelijke zone
4.2.1
Indeling De zuidelijke zone biedt ruimte aan de ecologische verbindingszone en vormt een schakel in een het netwerk tussen Midden Delfland/Ackerdijkse Plassen en het Rottemerengebied. Aansluiting vindt plaats via het noordwesten van de Schiebroekse Polder naar het Park de Polder. Het tracé en de dimensionering van de ecologische verbinding zijn gebaseerd op de resultaten van de gebiedscommissie Oude Leede. Hierin is bepaald dat de ecologische verbinding minimaal 70 meter breed en gemiddeld 100 meter breed moet zijn. Rond infrastructurele barrières moet er meer ruimte zijn (0,5 ha) en schuilmogelijkheden om de rust voor de diersoorten te garanderen. De zuidelijke zone is in het algemeen breed gedimensioneerd, op een tweetal plekken is de breedte beperkt tot 100 meter. In totaal zal ongeveer 55 hectare als ecologische verbinding ontwikkeld worden.
4.2.2
Natuurdoeltypen Voor de Vlinderstrik zijn de natuurdoeltypen als bouwstenen voor de natuurontwikkeling gekozen. Voor de ecologische verbinding in het zuidelijke gedeelte heeft de provincie in het Beleidsplan Natuur en Landschap (1991) het type ‘zone met bos- en moeraselementen geschikt voor kritische diersoorten’ aangegeven. De doelsoorten hiervoor zijn de grootoorvleermuis, watervleermuis, bunzing, hermelijn, wezel, gehakkelde aurelia, landkaartje en houtpanserjuffer. Er zijn verschillende soorten gevarieerde biotopen benoemd. Deze en de noodzakelijke doelsoorten zijn in Tabel 2 benoemd.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
10 van 45
Tabel 2 Natuurdoeltypen zuidelijk gedeelte Masterplan Vlinderstrik Code
Natuurdoeltype
Toelichting
Doelsoort
Zk-3.1
Zoet-
Grotere en kleinere open wateren:
Waterspitsmuis, Wezel,
watergemeenschap
plassen, vaarten en sloten Bittervoorn
Kleine modderkruiper,
Rietland en ruigte
Moeras; eventueel ook ruim
Waterspitsmuis, Torenvalk
Zk-3.4
gedimensioneerde natuurvriendelijke oevers Zk-3.6
Zk-3.8
Bloemrijk grasland
Matig voedselrijk, vochtig-nat grasland
Waterspitsmuis, Patrijs,
eventueel in bermen of slootkanten
Torenvalk, Kneu
Struweel-, mantel en
Mantel en zoom horen tot bosranden:
Watervleermuis, Gewone
zoombegroeiing
resp. struweel/hakhout en (vrij droge)
grootoorvleermuis,
ruigte
Waterspitsmuis, Patrijs, Torenvalk, Kneu
Zk-3.10
Bosgemeenschappen
Vochtig bostype; meest relevant is het
Watervleermuis, Gewone
op klei
essen-iepenbos
grootoorvleermuis, Torenvalk Torenvalk
De doelsoorten voor de Vlinderstrik hebben elk een minimum areaal aan leefgebied nodig voor een gezonde kernpopulatie. Tevens stellen ze een aantal meer kwalitatieve eisen aan hun leefomgeving zoals het voorkomen van plantensoorten, structuur en oppervlak van de vegetatie, type bodem en natheid van de bodem. Een natuurdoeltype is een combinatie van biotische (zoals vegetatie) en abiotische (zoals waterkwaliteit) kwaliteiten in een gebied. De aanwezigheid en het oppervlak van een natuurdoeltype in een gebied zijn van invloed op het voorkomen van de gewenste diersoorten.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
11 van 45
In Tabel 3 is op basis van het beschikbare aantal hectare bepaald welke percentages en waterstanden gewenst zijn. De verwachting is dat de doelsoorten waarvoor de ecologische zone fungeert door de ontwikkeling van deze natuurdoeltypen en bijbehorende arealen zich in het gebied zullen vestigen. Tabel 3 Verdeling natuurdoeltypen zuidelijke gedeelte Natuurdoeltype
Grondwaterstand t.o.v. maaiveld [cm]
Oppervlak [ha]
Percentage van totaal ecologische zone [%]
0 tot 40
3,6
6,6
0 tot - 40
31,4
57,5
-20 tot -40
10
18,2
-40 tot -80
2,3
4,2
-40 tot -80
7,4
13,5
54,6
100
Zoetwatergemeenschap Rietland en ruigte Bloemrijk grasland (matig voedselrijk vochtig grasland) Struweel-, mantel en zoombegroeiing Bosgemeenschappen op klei Totaal
Het hoge percentage rietland en ruigte kan in principe nog verder worden onderverdeeld in het meer nattere moerasachtige natuurdoeltypen en de meer ruigere delen (strooiselruigten). De reden om ze als één natuurdoeltype te beschouwen is dat de uiteindelijke verschijningsvorm afhangt van de specifieke locatie: de wat nattere, moerasachtige delen (ter plaatse van huidige poldersloten of temidden van twee perceelsloten) en de wat drogere delen (ruigtes). 4.2.3
Reserveringszone A13/16 In de zuidelijke zone wordt aangesloten op de reserveringszone voor de A13/16. Deze snelweg wordt binnen deze reserveringszone aangelegd en zal daarmee invloed hebben op het natuur- en recreatiegebied in de Vlinderstrik. De wijze waarop de weg wordt aangelegd is op dit moment nog niet bekend, waardoor het ontwerp nog flexibel is. Als de ligging van de weg duidelijk is, kunnen de natuurdoeltypen struweel en natte/drogere boomtypen in het resterende deel van de reserveringszone naar het zuiden worden doorgezet. Tot die tijd blijft de reserveringszone grasland.
4.3
Noordelijke zone Het noordelijke gedeelte van de Vlinderstrik zal een recreatief open groen karakter krijgen. Daarvoor zal de openheid van het gebied verbeterd moeten worden. De nadruk ligt op de ervaring van de groene omgeving vanaf het netwerk van wandel- en fietspaden. De oppervlakte van het noordelijke gedeelte is ongeveer 85 hectare. Hoewel de noordelijke zone geen deel uitmaakt van de ecologische verbinding, wordt wel gezorgd dat het gebied aantrekkelijker wordt voor landgebonden dieren. Hiervoor worden lage houtwallen en bomenrijen aangeplant. Wel blijft de openheid van het gebied leidend. Het grasland in het noordelijke gebied zal extensief beheerd worden, waardoor het wat ruiger wordt. Tabel 4 geeft de natuurdoeltypen voor het noordelijke gedeelte weer.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
12 van 45
Tabel 4 Natuurdoeltypen noordelijk gedeelte Natuurdoeltypen Bloemrijk grasland van het rivieren- en zeekleigebied
Wateradvies
Waterstand t.o.v. maaiveld - 60 tot -100 cm
Oppervlak 85,4 ha
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
13 van 45
5.
Kenmerken watersysteem en waterketen
5.1
Watersysteem In het studiegebied bevinden zich drie afzonderlijke polders en een binnenboezem. De binnenboezem is in beheer en onderhoud bij het Hoogheemraadschap van Delfland (HHvD) en vormt de verbinding naar de Delftse Schie. Ten westen van het tracé van de Randstadrail bevindt zich de Zuidpolder. Deze polder ligt ook in het beheersgebied van Hoogheemraadschap van Delfland. Ten oosten van de spoorlijn bevindt zich nog een smalle strook van de Westpolder binnen de bebouwde kom van Lansingerland. Deze strook ligt net buiten het plangebied maar is wel van belang bij aanpassingen aan het watersysteem. Ten oosten van het tracé van de Randstadrail bevindt zicht de Schiebroekse Polder. Deze polder is in beheer bij Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard (HHSK). In Figuur 2 is het plangebied weergegeven.
Figuur 2 Overzicht plangebied Vlinderstrik De huidige functie van het gebied is agrarische grasland en akkerbouw. Aan de noordrand is lintbebouwing aanwezig langs de Rodenrijseweg. Deels is de bebouwing aangelegd op het niveau van de Rodenrijseweg welke een kade vormt voor de Binnenboezem. Bebouwing die op enige afstand van de binnenboezem staat, ligt in het algemeen op polderniveau. De waterhuishouding in de polder is op het (agrarisch) gebruik ingericht door een peilbeheer dat is afgestemd op deze functie.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
14 van 45
In tabel 2 worden alle huidige waterpeilen en grondoppervlakten van beide polders weergegeven. De oppervlakten in deze tabel zijn de oppervlakten van het gehele studiegebied, niet alleen het plangebied. Tabel 5: Oppervlaktes en vigerende peilen Poldernaam
Totaal oppervlak Oppervlak water
Peil
(ha)
(ha)
(m. t.o.v. NAP)
120
4,46
-5,88*
Schiebroekse Polder
109
3,60
-5,95
Binnenboezem
2,25
0,73
-2,57
Zuidpolder
* Praktijkpeil, vastgelegd in peilbesluit van 2007
Aangezien de polders ieder specifieke eigenschappen hebben, wordt de kwantiteitssituatie van beide polders in aparte paragrafen beschreven. 5.1.1
Zuidpolder Deze polder is in beheer bij het Hoogheemraadschap van Delfland. Ten tijde van het opstellen van het masterplan werd er in de polder officieel onderscheid gemaakt tussen een winterpeil van NAP -5,8 meter en een zomerpeil van NAP -5,6 meter. Inmiddels is dit in het peilbesluit van 2007 aangepast naar een vast peil van NAP -5,88 meter. De reden van de verandering in het peilbesluit is dat het praktijkpeil in de polder in feite al sinds 2002 op NAP -5,88 meter staat. Zowel de bedrijvigheid, infrastructuur als de aanwezige kunstwerken zijn op dit peil ingesteld, wat voor het hoogheemraadschap reden is geweest het praktijkpeil een officiële status te geven2. Tussen de Binnenboezem en de polder is een gemaal en een drietal (particuliere) waterinlaatpunten aanwezig. Doordat er geen watermeters op de inlaten staan, is van de hoeveelheid ingelaten water geen volume bekend. Aangenomen wordt dat de inlaten continu open staan om voor de gewenste verversing te zorgen. Door de polder loopt een hoofdwatergang van west naar oost die verbonden is met de kavelsloten die de kavels in het gebied ontwateren. Ongeveer halverwege de polder is de hoofdwatergang verbonden met het gemaal aan de Rodenrijseweg. Op de scheiding van beide polders bevindt zich een verdeelpunt naar beide polders. Vanaf dit punt loopt een duiker naar de zuidrand van de Zuidpolder, waarschijnlijk om voor voldoende verversing aan deze zijde van de polder te zorgen.
5.1.2
Schiebroekse Polder In deze polder wordt gedurende het hele jaar een constant polderpeil gehandhaafd. Volgens het peilbesluit bedraagt dit NAP -5,95 meter maar er zijn 3 plaatselijke onderbemalingen van respectievelijk NAP -6,1, NAP -6,25 en NAP -6,35 meter voor deelgebiedjes met akkerbouw. In deze polder is één hoofdinlaatpunt. Het water wordt vanuit de Binnenboezem van Delfland ingelaten via een duiker onder de spoorlijn. Het peil van dit inlaatpunt bedraagt NAP -5,5 meter. Vanaf dit punt loopt evenwijdig aan de spoorlijn in noordelijke richting een watergang, die vervolgens in oostelijke richting verder langs de noordrand van de polder loopt. Bij de Wildersekade volgt de watergang de kade in zuidelijke richting naar het uitlaatpunt van de polder. Over dit gehele traject bedraagt het peil NAP -5,5 meter.
2
Bron: Hoogheemraadschap van Delfland, Toelichting peilbesluit polder Berkel, 2007
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
15 van 45
Daarnaast loopt er vanaf de zuidkant van de Schiebroekse Polder een watergang dwars door de polder richting de bebouwing aan de Wildersekade. Het waterpeil in deze watergang heeft het polderpeil van NAP -5,95 meter. Water wordt vanaf de onderbemalingsgebieden op deze watergang geloosd. Bij de Wildersekade stroomt de eerder genoemde watergang uit het noorden uit op deze watergang via een duiker, bestaande uit drie pijpjes. Hiervandaan gaat het via een duiker en een stuw onder de Wildersekade door. In het meest oostelijke gedeelte bevindt zich een onderbemaling op NAP -6,1 meter, die via een watergang op dit peil wordt gehouden. De watergang loopt parallel aan de Wildersekade richting noordwesten, waarna het naar de lager gelegen polders ten oosten van de Wildersekade overstort. In Figuur 3 wordt de huidige waterstructuur van de Vlinderstrik weergegeven.
Figuur 3 Bestaande waterstructuur in de Vlinderstrik
5.2
Oppervlaktewaterkwaliteit De kwaliteit van het grond- en oppervlaktewater word beïnvloed door een aantal externe factoren. Door verschillende stromen worden nutriënten en toxische stoffen naar het systeem aangevoerd. De volgende stromen die de waterkwaliteit beïnvloeden zijn geïdentificeerd: • Riooloverstorten, individuele afvalwaterbehandeling • Verkeer • Landbouw- en glastuinbouwbedrijven Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
16 van 45
• • • •
Aanvoer via oppervlaktewater Kwel en transport van nutriënten vanuit organische bodemlagen (veen) Verdroging (aanvoer nutriënten door mineralisatie van de grond) Mogelijk aanwezige katteklei wat kan leiden tot verzuring en verhoging van de toxiciteit.
Over de werkelijke waterkwaliteit is echter maar weinig informatie bekend. Er zijn alleen oude gegevens uit 1997 beschikbaar, van een meetpunt in de Zuidpolder. 5.2.1
Zuidpolder De gegevens die beschikbaar zijn, komen van een ecologische beoordeling van de waterkwaliteit volgens de STOWA-systematiek op een monsterpunt in de Grote Tocht. Hieruit is gebleken dat de aandachtspunten op het gebied van de ecologische waterkwaliteit liggen bij de structuur en inrichting van de oevers, de zuurstofhuishuishouding, de biologische opbouw en het zuurkarakter van het gebied. Daarnaast zijn op een meetpunt in de Zuidpolder en een punt in de binnenboezem de gehalten aan stikstof en fosfaat gemeten. In het oppervlaktewater fluctueren de concentraties aan totaalstikstof en totaal-fosfaat per maand. De concentraties aan totaal-stikstof in de zomer zijn circa een factor 2 lager dan de concentraties in de winter. De concentraties aan totaal-fosfaat in de zomer zijn circa een factor 1,5 hoger dan de concentraties in de winter. Het resultaat uit dit onderzoek wijst erop dat voor zowel totaal-stikstof als totaal-fosfaat het Maximaal Toelaatbaar Risico (MTR) wordt overschreden.
5.2.2
Schiebroekse Polder Voor de Schiebroekse Polder zijn geen gegevens bekend van de waterkwaliteit. Er wordt daarom vanuit gegaan dat de kwaliteit overeenkomt met die van de Zuidpolder.
5.3
Waterkeringen en kunstwerken In het plangebied zijn geen primaire of secundaire waterkeringen aanwezig. Wel is er een aantal regionale keringen in het gebied te vinden: de Landscheiding, Wildersekade, Doenkade, Oude Bovendijk en Rodenrijseweg. Het gebied wordt in de huidige situatie doorkruist door de N471, Randstadrail/Spoorhavengebied en de Hogesnelheidslijn waardoor het gebied een aantal verbindingen tussen de verschillende delen van het plangebied bevat. Onder de N471 is een natte faunapassage ontwikkeld die geschikt is voor recreatie en natuur. Ten zuiden van het Spoorhavengebied loopt een duiker onder het gebied door, die zal worden opgewaardeerd tot faunapassage. Door het grondlichaam van de HSL zijn drie doorgangen gemaakt, die alle drie geschikt zijn voor zowel een ecologische als recreatieve verbinding.
5.4
Regen- en afvalwater In de watersysteemverkenning van 2003 bleek dat een aantal panden in de Zuidpolder en Schiebroekse Polder nog niet waren aangesloten op de riolering. Zowel gemeente Rotterdam als Lansingerland heeft in hun waterplan bepaald deze afvalwaterlozingen te saneren. Hierbij moet worden gedacht aan aansluiting van de panden op een rioleringsstelsel of de aanleg van voorzieningen voor individuele behandeling van afvalwater (IBA’s).
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
17 van 45
In de Zuidpolder bevindt zich een overstort aan het bebouwingslint van de Rodenrijseweg. Deze overstort heeft een verbinding met het oppervlaktewater van het plangebied, waardoor overstortingen een negatief effect kunnen hebben op het watersysteem van de Vlinderstrik.
5.5
Grondwater en bodem
5.5.1
Bodemopbouw Volgens de geologische kaart bestaat de bodem binnen het gebied uit afzettingen van Calais III op afzettingen van Calais en/of Gorkum met Hollandveen. Het studiegebied maakt deel uit van ontveend gebied. Niet uitgesloten is dat er in de bovenste meters nog enkele meters veen is achtergebleven. De afzettingen van Calais en Gorkum zijn kleiig en zandig van samenstelling en hebben een dikte van enkele meters. Uit boringen ten behoeve van de HSL in de Schiebroekse Polder blijkt deze laag uit zwak zandige klei te bestaan met enkele tussenzandlagen of geulen. Op een diepte van circa 4 á 6 meter beneden maaiveld bevindt zich een veenlaag en op circa 12 meter beneden maaiveld ligt een sterk kleiige veenlaag met een dikte van circa 0,5 meter. In een enkele boring is bovenop deze veenlaag een afzetting van enkele meters zand aangetroffen. Door de ontvening is de meest zettingsgevoelige bodemlaag verdwenen en is het maaiveld enkele meters verlaagd. Overgebleven aan het oppervlak zijn klei- en zandlagen afgewisseld door veenlagen op enkele meters beneden maaiveld.
5.5.2
Maaiveldhoogte en grondwater De maaiveldhoogte varieert in het gebied tussen NAP- 4,20 meter tot NAP -5,90 meter. In de Zuidpolder is het noordelijke gedeelte gemiddeld hoger gelegen dan het zuidelijke deel. In de Schiebroekse Polder is dit net andersom. Lokaal zijn er echter uitzonderingen op deze regel; de zuidoosthoek van de Schiebroekse Polder is namelijk het laagste punt van de polder met een maaiveldhoogte van NAP -5,90 meter. In het hele plangebied treedt maaivelddaling op. In het peilbesluit van Delfland uit 2007 staat dat de polder sinds het vorige peilbesluit uit 1960 met 0,11 meter is gedaald. Doordat er maar beperkt gegevens bekend zijn van de grondwaterstand is het niet mogelijk om de ontwateringsdiepte (grondwaterpeil t.o.v. maaiveld) voor het gebied te bepalen. Informatie daarover is nodig om te bepalen of het mogelijk is om aan de eisen van de ontwateringsdiepte van de gewenste soorten uit hoofdstuk 4 te voldoen. Om toch een beeld te geven van de mogelijkheden is daarom gekeken naar de drooglegging in het gebied. Hierbij wordt het maaiveldniveau vergeleken met het oppervlaktewaterpeil. Omdat aangenomen kan worden dat het grondwaterpeil op de meeste locaties slechts beperkt hoger ligt dan het oppervlaktewaterpeil geeft de drooglegging een goed beeld van de situatie in het gebied. Wel kan het zijn dat bij grote afstand tot een sloot, lokaal de grondwaterspiegel hoger ligt dan direct naast een sloot. In Figuur 4 is de drooglegging in het gebied ruimtelijk weergegeven.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
18 van 45
Figuur 4 Kaart van de huidige drooglegging in de polders Met een oppervlaktewaterpeil van NAP -5,88 varieert de drooglegging van de Zuidpolder van 1,2 meter tot 0 meter. Voor de Schiebroekse Polder ligt de drooglegging in de gebieden, inclusief de onderbemalingen tussen de 1,5 meter en de 0,15 meter. De Zuidpolder is het meest natte gedeelte in het gebied, door de lage maaiveldhoogte, de hoogste waarde van kwel en de dichtheid van de bestaande watergangen. Aangezien het zuidelijke gedeelte van de Zuidpolder het natst is, heeft dit gebied de meeste potentie voor ontwikkeling van natte natuur. Mocht blijken dat exacte informatie nodig is over het grondwaterpeil, dan zal aanvullend onderzoek uitgevoerd moeten worden. 5.5.3
Kwel Doordat de stijghoogte in het 1e watervoerend pakket gemiddeld 1 tot 2 meter hoger is dan de freatische grondwaterstand, is er sprake van kwel naar de bovenste laag. De kwelflux bedraagt gemiddeld 0,2 mm tot 0,4 mm per dag over het hele gebied. Bovendien vindt er langs een aantal dijken ook nog kwel plaats vanuit de hoger gelegen watergangen. Deze kwel wordt afgevangen in de poldersloten aan de voet van de dijken. De kwel bevat een hoge concentratie nutriënten, waardoor aanvoer een directe negatieve invloed heeft op de waterkwaliteit.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
19 van 45
6.
Randvoorwaarden voor het watersysteem
6.1
Waterkwantiteit
6.1.1
Oppervlaktewaterpeil Aanpassingen waterpeil Er zullen in het gebied geen grote peilveranderingen plaatsvinden. Het peil in de Schiebroekse Polder blijft vast op NAP -5,95 staan. Op deze punten zal de situatie niet veranderen. De huidige onderbemalingen in het gebied zullen wel verdwijnen. Dit levert geen problemen op aangezien het agrarische gebruik voor het merendeel op deze locaties is of zal worden stopgezet en verruild worden voor de functie natuur. Voor de Zuidpolder is een flexibel waterpeil voorgesteld, waarbij het de bedoeling was peil te laten fluctueren tussen het oude winter- en zomerpeil (NAP -5,8 en -5,6 meter). Uit het peilbesluit van het Hoogheemraadschap van Delfland is echter gebleken dat om voldoende bergingscapaciteit beschikbaar te houden, het waterpeil standaard niet hoger mag worden dan NAP -5,66 meter. Dit houdt in dat het flexibele peil dat nu door het masterplan wordt voorgesteld niet aan de huidige waterbergingseisen van Delfland voldoet. Om toch goede voorwaarden te creëren voor natuurontwikkelingen in het gebied wordt geadviseerd om in overleg met Hoogheemraadschap van Delfland een nieuw (flexibel) peil vast te stellen, dat voldoet aan de eisen van het hoogheemraadschap, de belangen van de nog aanwezige gebruiksfuncties en de eisen van de in het masterplan voorgestelde natuurontwikkeling. Dit nieuwe peil dient voor de ontwikkeling van de natuurdoeltypen het streefpeil uit het masterplan zo dicht mogelijk te benaderen. Uitgangspunt hiervoor is het alternatief voor het vaste peil zijn dat in de toelichting op het peilbesluit genoemd wordt. Hierin wordt aangegeven dat een flexibel peil, bij veranderende belangen, tussen NAP -5,88 en -5,66 meter tot de mogelijkheden behoort. Op basis van dit peil kan met HHvD bekeken worden of een nog hoger peil tot de mogelijkheden behoort. Afgravingen Voor de ontwikkeling van het gewenste streefbeeld is het oppervlaktewaterpeil van groot belang. Het ontwikkelen van natte natuurdoeltypen kan alleen als het waterpeil van het oppervlaktewater voldoende hoog is en de ontwateringsdiepte beperkt. In het geval dat er in de Zuidpolder een lager waterpeil wordt gehandhaafd dan gepland moet er waarschijnlijk meer grond afgegraven moet worden om de ideale situatie voor de natte natuur te bereiken. Het beste kan ingezet worden op een hoger flexibel peil, waardoor er geen extra afgraving nodig is. Exacte getallen zijn pas te geven op het moment dat het nieuwe peil voor de polder is bepaald.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
20 van 45
6.1.2
Waterberging Bergingsnormen Vanuit de betrokken hoogheemraadschappen worden eisen gesteld aan de hoeveelheid waterberging die in het gebied aanwezig moet zijn bij een bepaald gebruik. Dit houdt in dat een bepaald gedeelte van de polder ingericht moet zijn om peilstijging van watergangen op te vangen, zodat er geen wateroverlast plaatsvindt. Deze berging moet te allen tijde beschikbaar zijn. Wanneer een flexibel peil wordt toegepast, moet de bergingsnorm nog bij het maximale peil worden opgeteld. Voor beide hoogheemraadschappen zijn de eisen voor waterberging verschillend. Tabel 6 beschrijft de bergingsnomen van beide hoogheemraadschappen. Tabel 6 Bergingsnormen HHSK3
HHvD Functie
Bergingsnorm (m3/ha)
Functie
Bergingsnorm (m3/ha)
Grasland
170
Glastuinbouw
375
Akkerbouw
275
Stedelijk/woonwijk
400
Glastuinbouw
325
Stedelijk/bedrijven
700
Bebouwd gebied
325
Voor HHSK geldt bovendien dat bij een beperkte toename aan verharding en een beperkte basisverharding het voldoende is om het verhard oppervlak te compenseren met 10% wateroppervlak ten opzichte van de netto toename van het verharde oppervlak. Volgens berekeningen van HHvD en HHSK, kennen beide polders met de huidige inrichting geen bergingstekort, of worden deze op dit moment opgelost. Toename aan oppervlaktewater In de Vlinderstrik zal de hoeveelheid oppervlaktewater toenemen met 2,8 hectare. De toename per polder is echter niet bekend. Om toch te kunnen toetsen op de wateropgave wordt de hoeveelheid per polder geschat. Dit gebeurt op basis van de veronderstelling dat de nieuwe hoeveelheid oppervlaktewater dezelfde verdeling over beide polders heeft als de oude hoeveelheid. De totale hoeveelheid oppervlaktewater neemt toe met een factor 1,35 (uitgaande van het feit dat de Binnenboezem niet groter zal worden). Daarom wordt er vanuit gegaan dat ook het oppervlaktewater per polder toe zal nemen met een factor 1,35. Op basis van deze ‘groeifactor’ zijn de toekomstige oppervlakte per polder bepaald. Deze zijn in Tabel 7 weergegeven.
3
Zie voor uitgebreidere uitleg de Nota waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen van het HHSK
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
21 van 45
Tabel 7 Berekening wateroppervlakten in nieuwe situatie Oppervlak oude
Factor toename
Oppervlak in
Toename oppervlak
situatie [ha]
wateroppervlak
nieuwe situatie
[ha]
Totaal (excl. boezem)
8,1
1,35
10,9
2,8
Zuidpolder
4,5
6,1
1,6
Schiebroekse Polder
3,6
4,8
1,2
Polder
[ha]
Berging en afvoer Zuidpolder Uit het peilbesluit van het Hoogheemraadschap van Delfland is gebleken dat de waterbergingscapaciteit van de polder na het uitvoeren van een aantal maatregelen, zoals het vergroten van het gemaal, onder het huidige gebruik voldoende is. Bij nieuwe ontwikkelingen geldt dat de berging in het gebied moet voldoen aan een norm van 170 m3/ha voor onverhard gebied en 325 m3/ha voor verhard gebied. De totale verharding in het gebied is niet bekend, echter de toename door toedoen van de ontwikkelingen wel. Die is voor de Zuidpolder in §3.4.1 gesteld op 4,8 ha. Bij een bergingsnorm van 325 m3/ha is er dus een aanvullende berging nodig van ongeveer 1600 m3. Met een totaal gepland wateroppervlak van 6,1 ha zal er een aanvullende peilstijging mogelijk moeten zijn van 2,5 centimeter. Uitgaande van het verschil dat er ligt tussen het huidige peil van NAP -5,88 meter en het maximaal toelaatbare peil van NAP -5,66 om voldoende capaciteit voor berging te behouden, zal met het huidige peil worden voldaan aan de bergingsopgave. Vanuit het oogpunt van natuurontwikkeling wordt echter aangeraden om in overleg met Hoogheemraadschap van Delfland een peil te bepalen dat zowel voldoet aan de bergingsopgave als aan de eisen die de natuurdoeltypen aan het waterpeil stellen. Berging en afvoer Schiebroekse Polder Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard heeft in 2005 de wateropgave voor de Schiebroekse Polder bepaald, met als resultaat dat er met de huidige inrichting geen wateropgave bestaat. De eisen die HHSK wat waterberging betreft stelt, is dat 10% van het nieuw aan te leggen verhard oppervlak wordt gecompenseerd door oppervlaktewater. Daarnaast stelt het hoogheemraadschap als randvoorwaarde dat de afvoer van water naar de nieuwbouwwijk Wilderszijde ten oosten van de Vlinderstrik niet toeneemt. Grootschalige verharding zal in de Schiebroekse Polder niet plaatsvinden. Er worden alleen een aantal verharde fiets- en voetpaden aangelegd. Deze toename is bepaald op circa 1 hectare. HHSK eist bij een verharding een compensatie van 10% aan oppervlaktewater. Met een toename van 2,8 hectare aan wateroppervlak wordt hier ruimschoots aan voldaan. Doordat er voor het gebied geen peilverandering plaatsvindt, er voldoende waterberging is en er zeer beperkt verharding plaatsvindt, kan worden aangenomen dat er geen nieuwe pieken in de waterafvoer van de Schiebroekse Polder naar Wilderszijde zullen komen.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
22 van 45
6.2
Waterkwaliteit Doordat in het gebied het agrarische gebruik en het aantal glastuinbouwbedrijven afneemt, zal de aanvoer van nutriënten en het aantal lozingen beperkt worden. Hierdoor zal de waterkwaliteit van het systeem verbeteren. Voor vrijwel de gehele polder bestaat er een kwelsituatie. De kwaliteit van deze kwel is vrij slecht, voor nitraat en fosfaat slechter dan de MTR voor oppervlaktewater. Deze slechte kwaliteit beïnvloedt de waterkwaliteit van het watersysteem. Om deze invloed te beperken kan gedacht worden aan het opzetten van het peil of het verbeteren van de doorspoeling. Verdere verbetering van de waterkwaliteit is mogelijk door de overstorten in de Zuidpolder te saneren of te verplaatsen, waardoor een belangrijke bron van nutriënten wordt beperkt. Doordat de nutriëntrijke bovenlaag in het gebied wordt afgegraven zal ook de aanvoer van nutriënten uit de bodem naar het water beperkt worden. Doordat de oevers hierbij volgens een natuurlijk verloop vergraven worden zal er meer vegetatie in de watergangen gaan groeien, waardoor de natuurlijke zuivering van het systeem toeneemt.
6.3
Waterkering In het gebied zijn een aantal boezemkades aanwezig. Deze kades zijn ontworpen op basis van het risico van een overstroming bij het huidige gebruik van de polder. Risico is hierbij gedefinieerd als kans keer gevolg. De kans dat het gebied zal overstromen zal door de ontwikkelingen niet toenemen. De kades zullen niet fysiek worden aangepast. Echter, doordat het gebruik in de polder verandert, zal het gevolg van een overstroming wel anders zijn. In het geval een overstroming hogere schade betekent, zullen de kades aangepast moeten worden. Het huidige gebruik in het gebied is vooral agrarisch. In het Masterplan Vlinderstrik is bepaald dat dit voor het grootste deel natuur wordt. Doordat per m2 de economische waarde van natuurgebied lager ligt dan die van agrarisch gebied, zal de gevolgschade van een eventuele overstroming niet toenemen en hoeven de kades niet aangepast te worden voor de ontwikkelingen in het gebied.
6.4
Afval- en regenwater
6.4.1
Bebouwing Doordat bij de realisatie van het masterplan nieuwe bebouwing wordt toegestaan, betekent dit dat de hoeveelheid huishoudelijk afvalwater vanuit dit gedeelte van het plangebied toe zal nemen. Doordat het gaat om beperkte recreatieve voorzieningen en eventueel een aantal woningen (ongeveer 20) zal de aanvullende belasting op het rioleringssysteem beperkt zijn. Wel is het van belang om de afstroom van regenwater richting riool te beperken. Hiermee wordt voorkomen dat de hoeveelheid overstortingen toeneemt. Dit kan voorkomen worden door de nieuwe bebouwing aan te sluiten op een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel. Dit betekent dat het regenwater dat op schone oppervlakken valt, direct afgevoerd wordt naar het oppervlaktewater, waardoor er geen aanvullende pieken in de afvoer naar het riool zullen ontstaan en het aantal en de hevigheid van overstortingen beperkt blijft. Om overstortingen verder terug te dringen en de negatieve invloed ervan op het watersysteem te beperkten, wordt aangeraden om ook de bestaande bebouwing zoveel mogelijk op een gescheiden riolering aan te sluiten. Het combineren van werkzaamheden kan efficiëntievoordelen opleveren. Voor de nieuwe situatie dient een rioleringsplan ingediend en
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
23 van 45
goedgekeurd te worden bij de betreffende rioolbeheerder. Voor de geplande bebouwing en het RCP is dat de gemeente Lansingerland. 6.4.2
Infrastructuur Om het geplande recreatief concentratiepunt te ontsluiten, wordt er een extra weg aangelegd en wordt parkeergelegenheid aangelegd. Het water dat hierop valt is niet schoon genoeg voor directe afvoer. Dit water zal eerst gezuiverd moeten worden voordat het geloosd mag worden. In het geval dat activiteiten van het RCP leiden tot aanvullende bronnen van verontreiniging, zoals dierenverblijven, dienen ook deze locaties van het watersysteem geïsoleerd te worden. Voldaan moet worden aan de “beslisboom aan- en afkoppelen” uit de Leidraad Riolering. Daarnaast moet de voorziening worden onderhouden voor handhaving van de zuiverende werking. Bij de aanvraag van een Wvo-vergunning, nodig voor lozing van afstromend regenwater op oppervlaktewater, is een beheer- en onderhoudsplan van de zuiverende voorziening door de hoogheemraadschappen vereist. Na aanleg moeten de zuiverende voorzieningen beheerd en onderhouden worden. Dezelfde randvoorwaarde geldt voor de aanleg van de rijksweg A13/16. Bij de aanleg van de snelweg dient rekening gehouden te worden met het feit dat op grond van de Wvo het water dat van de weg afstroomt bij een regenbui niet direct mag worden afgevoerd naar het oppervlakte water. Een zuiverende voorziening tussen weg en het oppervlaktewater van het systeem is daarom verplicht. Hoewel de ontwikkeling van de Rijksweg niet tot de ontwikkelingen uit het masterplan behoort, zal de afwatering van de weg wel invloed hebben op het watersysteem van de Vlinderstrik.
6.5
Grondwater Het aanpassen van oppervlaktewaterpeilen heeft meestal invloed op het grondwaterpeil. Wanneer het peil verlaagd wordt zal, afhankelijk van de afstand tussen sloten, ook het grondwaterpeil meezakken. Andersom geldt dit ook. De hoogte van het grondwaterpeil is van belang voor bouwwerken boven de grond, zoals huizen, infrastructuur en keringen. Wanneer grondwaterpeil te hoog is, kan er wateroverlast rond huizen optreden of kan schade aan wegen ontstaan door bevriezing. Een te laag grondwaterpeil kan invloed hebben op de paalfundering van woningen en kan leiden tot oxidatie van veen. Doordat in de Schiebroekse Polder het waterpeil niet wordt aangepast, worden hier ook geen effecten op het grondwater verwacht. Voor de Zuidpolder ligt het oppervlaktewaterpeil nog niet vast. In het masterplan is een flexibel peil tussen NAP -5,60 en -5,80 meter voorgesteld. Uit het peilbesluit blijkt echter dat het huidige waterpeil op NAP -5,88 meter ligt en in verband met benodigde waterberging niet boven de NAP 5,66 mag komen. Daarmee zal het voorgestelde peil niet gerealiseerd kunnen worden en zal voor de toekomstige inrichting een nieuw (flexibel) peil bepaald moeten worden. Aangezien het om een hoger peil zal gaan, moet rekening gehouden worden met grondwateroverlast bij woningen. Aangezien de meeste woningen hoog genoeg liggen en de eventuele nieuwe waterstand waarschijnlijk tussen het huidige en het oude peil komen te liggen zal de overlast beperkt blijven. Op de plekken waar woningen wel overlast plaatsvindt door het opzetten van het peil, moeten drainerende voorzieningen worden aangelegd.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
24 van 45
Ook kan het fiets-/voetpad dat door de polder loopt eventueel ontwikkeld worden als kade, zodat in de toekomst het waterpeil in het noorden gelijk kan blijven als het in het zuiden opgezet wordt.
6.6
Verdroging Doordat er in eerste instantie voor beide polders geen veranderingen plaatsvinden aan het oppervlaktewaterpeil, zullen effecten van verdroging niet toenemen. Wel moet bij de inrichting van het gebied aandacht geschonken worden aan de zuidoostkant van dit deelgebied, hier bestaat namelijk het vermoeden van katteklei. Als deze grond verdroogt, kan dit sterke verzuring tot gevolg hebben en zal aluminium oplossen uit de kleigrond. Daarom wordt als voorwaarde gesteld dat in dit gedeelte het waterpeil hoog gehouden worden. In dat geval kan de katteklei bovendien een zeer bijzondere flora herbergen. Door de uitbreiding van de hoeveelheid oppervlaktewater zal de verdamping in het plangebied toenemen. Hierdoor is er een wellicht aanvoer van water noodzakelijk om het peil op streefniveau te houden. In de huidige situatie zorgt de neerslag en kwel voor voldoende aanvoer van water en is aanvoer om kwantitatieve redenen niet nodig. Wel wordt in de huidige situatie water aangevoerd om kwaliteitsredenen. Mocht wateraanvoer vanwege hoge verdamping noodzakelijk zijn, dan is het mogelijk om via deze inlaten water naar de polders aan te voeren.
6.7
Waterstructuur De structuur van het watersysteem is van belang voor de te ontwikkelen natuurdoeltypen. Om de gewenste situatie te bereiken worden de oevers van de bestaande watergangen afgegraven tot natuurlijke oevers. De kavelsloot die aan de noordgrens zal worden aangelegd, moet in een rechte lijn achter de achtertuinen van de bebouwing worden aangelegd. De sloot dient minimaal 5 meter breed te zijn. Hierdoor ontstaat aanvullend wateroppervlak van in totaal 2,8 hectare. Hierbij dient Figuur 5 als uitgangspunt voor het vergraven de oevers rond het bestaande water (voor meer detail is deze kaart inclusief kaarten met alternatieve droogleggingen in bijlage 2 weergegeven).
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
25 van 45
Figuur 5 Waterstructuur en drooglegging Op basis van de plankaart is aangegeven waar de het open water gepland is en waar belangrijkste verbindingen liggen. Verder geeft de kaart aan waar de poldergrenzen liggen en hoe de stroomrichting is. In Figuur 5 is het peil (hoogste peil bij een flexibel peil, NAP -5,66 meter) voor de polder weergegeven en is op basis van dat peil de drooglegging bepaald. Op basis van deze drooglegging kan bepaald worden op welke locaties het beste gegraven kan worden. De lichte kleuren geven de beste kansen aan, aangezien hier is het verschil tussen maaiveld en waterpeil het laagst en afgraven het minst kostbaar is. Aan de oostzijde van de Zuidpolder is een inlaat voor aanvoer van water aanwezig. De huidige locatie van de inlaat zal lijkt samen te vallen met de locatie voor het recreatief concentratiepunt. Deze inlaat kan daarom het beste verplaatst worden naar het noorden bij het fietspad, waar een sloot vrijwel tegen de Landscheiding aanligt. 6.7.1
Maaiveldhoogte en ontwateringsdiepte Om in het zuidelijke deel van het plangebied de natuurdoeltypen uit het masterplan te behalen, zal vernatting moeten optreden. Dit wordt bereik door in het gehele gebied de oevers af te graven tot een natuurlijk profiel. Bovendien wordt de door nutriënten verrijkte toplaag afgegraven. Hierdoor zal er meer oppervlaktewater ontstaan en zal de ontwateringsdiepte lokaal afnemen, zodat er een moerasachtig milieu ontstaat. Het afgraven van het gebied zal geen negatieve gevolgen hebben voor het gebied. Wel is het van belang na te gaan welke nieuwe randvoorwaarden een eventueel nieuw peil stelt aan de hoeveelheid afgraving in de Zuidpolder (zie ook §6.1.1).
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
26 van 45
6.7.2
Verbindingen Door de al gerealiseerde natte passages onder de N471 en HSL zijn de Zuidpolder en Schiebroekse Polder op zich groot genoeg als twee aparte leefgebieden voor watergebonden dieren. Er zijn geen nieuwe natte passages nodig binnen en tussen beide polders. In de nieuwe ontwikkelingen wordt er een fiets en voetpad dwars door de polders heen aangelegd. Om ervoor te zorgen dat het noordelijke en zuidelijke deel een waterhuishoudkundige eenheid blijven, moeten er waterverbindingen onder de paden aangelegd worden. In het masterplan en de plankaart is rekening gehouden met deze waterverbindingen en faunapassages. Hierbij is van belang dat doorstroming door het gehele systeem mogelijk blijft, zodat water aan- en afgevoerd kan worden zonder dat er lokaal opstuwing of peildaling ontstaat. Bovendien moet het voor de hoogheemraadschappen mogelijk zijn om onderhoud te plegen aan de hoofdwatergangen door middel van een schouwboot.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
27 van 45
7.
Advies
7.1
Hoogheemraadschap van Delfland, de heer J. Korf d.d. 30-9-2008. •
•
7.2
Tekst is goedgekeurd. Keurzones en hoofdwatersysteem zijn niet zo snel op de plankaart vinden. Delfland heeft daarover met Gertjan de Jong (dS+V) contact over gehad. Overeengekomen is dat de plankaart nog wordt aangepast. In dat gesprek zijn nog enkele opmerkingen geplaatst van later zorg, zoals Keurvergunning en onderhoudsovereenkomst (convenant). Het voorstel tot een flexibel peil tussen NAP -5,66 en -5,88 meter is wat Delfland betreft een goede uitgangspositie. In overleg met Delfland wordt het flexibele peil verder uitgewerkt (met de vergunningaanvragen).
Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard, de heer M. den Ouden, d.d. 7-10-2008. •
•
•
• • •
De eisen van het HHSK m.b.t. de bergingsnorm liggen genuanceerder dan in het wateradvies is verwoord. Daarom graag verwijzen naar onze "Nota waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen". Overigens is ruim voldoende waterberging voorzien in het plan zoals ook al wordt geconcludeerd. Om de stabiliteit van de keringen te garanderen gelden beperkingen voor het grondgebruik. Zo is het niet toegestaan dicht bij de keringen ontgravingen uit te voeren, water te realiseren of diepwortelende begroeiing (bomen) te planten. Om deze beperkingen ruimtelijk te borgen dienen de keringen met een dubbelbestemming waterstaatsdoeleinden te worden bestemd op de plankaart. De aspecten beheer en onderhoud blijven onderbelicht. Vraag: is al gekozen voor varend onderhoud? Waarom niet vanaf de kant het water onderhouden? Bestaande en toekomstige hoofdwatergangen in het gebied dienen wat HHSK betreft vanaf de kant bereikbaar te zijn/blijven voor onderhoud door middel van een obstakelvrije onderhoudsstrook met een breedte van 5 m, gerekend vanaf de boveninsteek van het talud. Het varend onderhoud van oevers stelt beperkingen aan het te realiseren onderwaterprofiel. Varend onderhoudsmaterieel heeft een diepgang van 0,8 meter en een bereik (werkarm) van 1,25 m. Brede natuurvriendelijke oevers kunnen dus niet volledig vanaf het water worden onderhouden! Bovendien is het ook voor de waterkwaliteit beter om vanaf de kant te onderhouden; maaisel van de oevers kan dan beter uit het water worden verwijderd. Bij het afkoppelen van verhardingen graag ingaan op het materiaalgebruik (duurzaam bouwen, voorkomen uitlogende materialen). Ten aanzien van de fasering: tijdens de realisatie dient de waterhuishouding te blijven functioneren. Ten aanzien van de toekomstige waterstructuur: het huidige hoofdwatersysteem dient te blijven bestaan c.q. gelijkwaardig te blijven functioneren.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
28 van 45
7.3
Gemeentewerken Rotterdam, Watermanagement, de heer K. de Voogt, d.d. 9-10-2008. Geen commentaar
7.4
Gemeente Lansingerland, de heer C. Verhoeff d.d. 2-10-2008. Geen commentaar
7.5
Advies naar aanleiding van de reacties van de waterbeheerders Naar aanleiding van de reacties van de waterbeheerders wordt een aantal aanvullende adviezen gedaan. Algemeen De adviezen ten aanzien van beheer en onderhoud en het behoud van het functioneren van de waterhuishouding tijdens en na realisatie van de ontwikkelingen dienen meegenomen te worden in het vervolgproces. Aanpassingen plankaart De hoogheemraadschappen geven aan dat er aanvullende informatie op de plankaart toegevoegd dient te worden. Aan dS+V wordt daarom geadviseerd keurzones, informatie van hoofdwatergangen en dubbelbestemmingen aan de bestemmingsplankaart toe te voegen. Bergingsnormen HHSK Voor de volledigheid is in paragraaf 6.1.2 een verwijzing toegevoegd naar de Nota waterberging bij ruimtelijke ontwikkelingen. Afkoppelen Op paragraaf 6.4 kan dient te worden aangevuld dat wanneer verharde oppervlakken van de riolering worden afgekoppeld of gescheiden worden aangelegd, er gebruik gemaakt dient te worden van duurzame materialen. Voor de daken en gevels moet gebruik van uitlogende materialen als zink, koper en lood voorkomen worden. Afkoppelen zonder zuivering mag alleen als er geen uitlogende materialen gebruikt worden.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
29 van 45
8.
Conclusie Samengevat is in dit rapport het volgende geconcludeerd: • Het plangebied ligt binnendijks; • De totale oppervlakte van het plangebied is 140 hectare; • Aanleg van een natuur- en recreatiegebied met natte natuur; • Bouw van een recreatief concentratiepunt en eventueel 20 woningen; • Binnen het plangebied vindt ongeveer 5,7 ha verharding plaats; • Er wordt in totaal 2,8 ha nieuw oppervlaktewater gerealiseerd. Voor beide polders wordt met de huidige peilen en de geplande inrichting voldaan aan de eisen die de hoogheemraadschappen stellen. • Door het opheffen van een deel van de land- en glastuinbouw zal de aanvoer van nutriënten verminderen. Doordat bovendien natuurontwikkeling en aanleg van natuurvriendelijke oevers plaatsvindt, zal de waterkwaliteit in het gebied verbeteren. • De risico’s ten aanzien van waterveiligheid nemen niet toe; • Doordat de totale verdamping door het grote wateroppervlak toe zal nemen, wordt de watervraag van het systeem groter. Het huidige inlaatsysteem kan aan deze eisen voldoen. Bij het inrichten van het gebied dient met een aantal randvoorwaarden rekening gehouden te worden • Het bestaande peil in de Zuidpolder van NAP -5,88 meter levert waarschijnlijk niet de gewenste natuurdoeltypen op. Een hoger peil is noodzakelijk. • Huishoudelijk afvalwater kan geloost worden op bestaand DWA-stelsel. De hoeveelheid afvalwater neemt beperkt toe en heeft minimaal effect op de het overstortvolume en de vuiluitworp van het gemengde stelsel. Sanering van de overstort zou de waterkwaliteit wel ten goede komen. • Nieuwe dakoppervlakken dienen te worden afgekoppeld naar een (verbeterd) gescheiden rioolstelsel; • Voor zowel de afvoer van huishoudelijk afvalwater als het regenwater dient een rioleringplan opgesteld en beoordeeld te worden. • De bruggen en duikers die de watergangen aan elkaar verbinden moeten voldoende ruim gedimensioneerd worden. In de hoofdwatergangen moet het mogelijk zijn om per boot onderhoud te plegen. Geconcludeerd kan worden dat op basis van de huidige uitgangspunten het mogelijk is om de gewenste natuurdoeltypen in het gebied te ontwikkelen. Door het afgraven van grond rondom watergangen worden de juiste omstandigheden gecreëerd om natte natuur te realiseren. Daarnaast zal er voor de Zuidpolder opnieuw naar het oppervlaktewaterpeil gekeken moeten worden. Doordat het in het masterplan voorgestelde flexibele peil niet meer voldoet aan de bergingseisen en het huidige peil met de bestaande maaiveldhoogtes te laag is voor de voorgestelde natuurdoeltypen, zal een nieuw peil bepaald moet worden, waarbij aan alle eisen van zowel het hoogheemraadschap als die van de inrichting voldaan wordt. Idealiter ligt dit nieuwe waterpeil zo dicht mogelijk bij het streefpeil uit het masterplan. Daarom wordt na overleg met HHvD, voorgesteld om het flexibele peil (NAP -5,88 en -5,66 meter) dat in de toelichting van Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
30 van 45
het peilbesluit als alternatief wordt gegeven, te gebruiken als uitgangspunt. Vervolgens kan in het vergunningentraject gekeken worden of het waterpeil verder opgehoogd kan worden, naar bijvoorbeeld een flexibel peil tussen NAP -5,80 en -5,60 meter. De drooglegging in deze situatie is in bijlage 3 gevisualiseerd. Als aandacht besteed wordt aan de genoemde knelpunten en randvoorwaarden, zal het watersysteem van de Vlinderstrik duurzamer en robuuster wordt dan het huidige systeem. Zowel op het gebied van waterkwaliteit en waterkwantiteit wordt het systeem verbeterd.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
31 van 45
Bijlage 1 Masterplankaart
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
32 van 45
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
33 van 45
Bijlage 2 Toekomstige waterstructuur met huidige en mogelijke drooglegging Vlinderstrik
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
34 van 45
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
35 van 45
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
36 van 45
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
37 van 45
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
38 van 45
Bijlage 3 Wet- en beleidsstukken Beleidsstuk
Omschrijving
Europees Europese Kaderrichtlijn
Het beleid over de waterkwaliteit op Europees niveau is vastgelegd in de
Water (KRW)
Europese Kaderrichtlijn Water (EKW). De KRW stelt doelen voor een goede ecologische en chemische toestand van het oppervlakte- en grondwater in 2015. Die doelstelling is verplicht, maar de weg ernaartoe wordt niet centraal gestuurd. Die mogen lidstaten van de EU zelf invullen, mits ze er alles aan doen die doelen te bereiken. In 2015 moet het oppervlaktewater voldoen aan: -
normen voor chemische stoffen
-
ecologische doelstellingen
Voor grondwater gelden aparte normen voor chemische stoffen De EU stelt de norm voor prioritaire stoffen vast voor alle lidstaten. Ecologische doelstellingen mogen lidstaten en regio’s zelf vaststellen. Momenteel wordt gewerkt aan doelstellingen en maatregelen om deze te bereiken, in 2009 wordt dit vastgelegd in stroomgebiedsbeheersplannen, in 2015 moeten de doelen in principe zijn bereikt. Nationaal Waterwet (m.i.v. 2010)
Doelstelling van de Waterwet: “Het voorkomen en waar nodig beperken van overstromingen, wateroverlast en waterschaarste, in samenhang met de bescherming en verbetering van de chemische en ecologische kwaliteit van watersystemen en de vervulling van maatschappelijke functies door watersystemen”. De kern van de Waterwet is integraal waterbeheer: gericht is op alle aspecten van het watersysteem in hun onderlinge samenhang. Om het beheer zo goed mogelijk vorm te geven is ervoor gezorgd dat het huidige wettelijke instrumentarium zoveel mogelijk is gestroomlijnd en gemoderniseerd. De wet- en regelgeving die de Waterwet vervangt zijn: -
Wet op de waterhuishouding
-
Wet op de waterkering
-
Grondwaterwet
-
Wet verontreiniging oppervlaktewateren
-
Wet verontreiniging zeewater
-
Wet droogmakerijen en indijkingen
-
Wet beheer rijkswaterstaatswerken
-
Waterstaatswet 1900
-
Wrakkenwet
-
Saneringsregeling voor waterbodems van de Wet bodembescherming
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
39 van 45
Beleidsstuk
Omschrijving
Wet op de waterhuishouding
Hierin worden regels gesteld voor het beleid en het beheer van de waterhuishouding. Het bevat onder andere eisen voor het kwantiteitsbeheer. Voor lozingen op (en onttrekking van) oppervlaktewater moet meestal een vergunning worden aangevraagd. Ook voor lozing van regenwater is, afhankelijk van de hoeveelheid, een vergunning nodig van de waterkwantiteitsbeheerder (het waterschap).
Wet verontreiniging
In deze wet wordt de kwaliteit van het oppervlaktewater geregeld. Op grond
oppervlaktewateren (Wvo)
van deze wet worden onder meer vergunningen voor lozingen op oppervlaktewater geregeld. Regenwater dat niet verontreinigd is mag zonder Wvo-vergunning worden geloosd. Wettelijke normen voor de verontreinigingsgraad van regenwater zijn niet vastgesteld. Het waterschap is als waterkwaliteitsbeheerder de bevoegde controlerende instantie.
e
4 Nota Waterhuishouding
Integraal duurzaam waterbeheer met het oog op zowel kwaliteit als kwantiteit.
(NW4, 1998)
Het anders omgaan met regenwater is voor het eerst als beleidsuitgangspunt vastgelegd. Hierbij zijn de volgende streefgetallen weergegeven: 60% afkoppelen bij nieuwbouw en 20% afkoppelen in bestaand gebied. Het voorkomen van waterkwaliteitsproblemen bij de bron is hierbij belangrijk. Dit betekent dat het uitlogen van bouwmaterialen zoals zink, koper, lood moet worden voorkomen.
Nationaal Waterplan (m.i.v.
Het Nationaal Waterplan is de opvolger van de Vierde Nota Waterhuishouding
eind 2009)
uit 1998 en vervangt alle voorgaande Nota's Waterhuishouding. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van het wetsvoorstel Waterwet dat naar verwachting in 2009 in werking zal treden en beschrijft de hoofdlijnen van het nationale waterbeleid. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Belangrijke onderdelen van het Nationaal Waterplan zijn het nieuwe beleid op het gebied van waterveiligheid, het beleid voor het IJsselmeergebied, het Noordzeebeleid en de Stroomgebiedbeheerplannen op grond van de KRW. Tevens bevat het Nationaal Waterplan een eerste beleidsmatige uitwerking van de kabinetsreactie op het advies van de Deltacommissie. e
Advies Waterbeheer 21
Deze is opgesteld om te anticiperen op de klimaatveranderingen, het stijgen
eeuw (WB21)
van de zeespiegel, de bodemdaling en de verstedelijking. Doel is om in de toekomst wateroverlast te voorkomen. Kernbegrip met betrekking tot de waterkwantiteit is: water eerst vasthouden, eventueel bergen en dan pas afvoeren. Voor de waterkwaliteit geldt: water schoon houden, scheiden en zuiveren. Regenwater zoveel mogelijk afkoppelen van het riool is volledig hiermee in lijn.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
40 van 45
Beleidsstuk
Omschrijving
Nationaal Bestuursakkoord
Beschrijving taken en verantwoordelijkheden van gemeenten en
Water (NBW, 2003) en Wet
waterschappen. Het bevat concrete afspraken om de doelstellingen van het
op de Ruimtelijke Ordening
Waterbeheer 21e eeuw te bereiken. Doel is om het watersysteem in 2015 op
(WRO)
orde te hebben en het daarna op orde te houden. Bij elk structuurplan en bestemmingsplan moeten vooraf de consequenties voor de waterhuishouding in kaart worden gebracht. Het afkoppelen van regenwater is één van de mogelijkheden om eventuele negatieve gevolgen van een plan voor de waterhuishouding te voorkomen. De werknorm voor wateroverlast is dat eens per 100 jaar geen inundatie vanuit oppervlaktewater mag voorkomen. Bij toename van verhard oppervlak door een ontwikkeling is de initiatiefnemer verantwoordelijk voor realisatie van compenserend wateroppervlak of berging. Per 1 november 2003 is de Watertoets wettelijk verplicht gesteld in WRO. Dit betekent dat er vooral meer ruimte voor water moet komen, maar ook dat er anders moet worden nagedacht over regenwaterafvoer. In de zogenaamde deelstroomgebiedsvisies (DSGV) worden de maatregelen geschetst om aan de NBW-afspraken te voldoen. Alle Waterschappen hebben in 2005 de wateropgave voor hun beheersgebied op moeten stellen. Zie verder de schappen.
Wet Milieubeheer
Deze wet regelt in brede zin de bescherming van het milieu waaronder water. In artikel 10.16 is de zorgplicht van de gemeente voor een doelmatige inzameling en transport van afvalwater opgenomen. Om aan deze taak te voldoen legt de gemeente een gemengd, een gescheiden of een verbeterd gescheiden rioolstelsel aan. Naast het aanleggen van de leidingen heeft de gemeente ook de taak/plicht de leidingen te onderhouden en indien nodig te vervangen. Regenwater van particuliere terreinen wordt aangemerkt als huishoudelijk afvalwater. Als het milieuhygiënisch verantwoord is, hoeft het regenwater niet via de riolering te worden afgevoerd.
Lozingenbesluit en Wet
De Wet Bodembescherming maakt onderdeel uit van de Wet Milieubeheer.
Bodembescherming
Hierin worden onder andere eisen gesteld aan de infiltratie van regenwater in de bodem. Het water mag niet verontreinigd zijn. In het lozingenbesluit staan geen criteria genoemd. De gemeente is, via de DCMR Milieudienst Rijnmond, het bevoegde gezag.
Bouwbesluit
Hierin worden eisen gesteld aan bouwwerken waaronder de riolering. Een dak moet een regenwaterafvoer hebben die kan worden aangesloten op het openbare riool. De norm NEN 3215 stelt eisen aan de afvoer- voorzieningen op particulier terrein. Eisen en verantwoordelijkheden voor afvoervoorzieningen op openbaar ter- rein zijn opgenomen in de gemeentelijke aansluitverordening. In Rotterdam is dit de Leidingverordening.
Grondwaterwet
Regelt het grondwaterbeheer van het diep grondwater. De provincie verleent op basis van deze wet vergunningen voor activiteiten die de grondwaterstand beïnvloeden. Voor het oppervlakkige grondwater bestaat tot nog toe geen verantwoordelijke beheerder.
Provinciaal/regionaal
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
41 van 45
Beleidsstuk
Omschrijving
Grondwaterbeheersplan
De beleidsvoornemens voor het grondwaterbeheer staan in dit
(Provincie Zuid-Holland)
‘Grondwaterbeheersplan Zuid-Holland’. De provincie wil zorgen voor voldoende grondwater met een kwaliteit die geschikt is voor alle functies die ervan afhankelijk zijn. De grondwaterhuishouding moet duurzaam en evenwichtig zijn, zodat het beschikbare grondwater juist wordt verdeeld en de kwaliteit gewaarborgd blijft. In het grondwaterbeheersplan is een aantal doelen opgenomen. Voor stedelijk dient ter bescherming van (houten) funderingen zo veel mogelijk een vast grondwaterregime te worden gehandhaafd. Een vast grondwaterregime kan tevens een bijdrage leveren om wateroverlast door te hoge of lage grondwaterstand tegen te gaan.
Beleidsplan Milieu en Water
Hierbij zijn het provinciale Waterhuishoudingsplan (van Zuid-Holland) en het
2000-2004 (BMW)
Milieubeleidsplan samengevoegd tot een integraal plan. Duurzaamheid en omgevingskwaliteit zijn sleutelbegrippen. Afkoppelen draagt hieraan bij.
Nota regels voor Ruimte (8
Toetsingskader voor de waterparagraaf in bestemmingsplannen De
maart 2005, van GS
waterparagraaf dient tenminste in te gaan op:
Provincie Zuid-Holland),
•
omschrijving effecten waterkeringzorg en waterhuishouding (inundatierisico en consequenties voor waterkwaliteit en riolering)
voorheen Nota Planbeoordeling
•
beschrijving van wijze waarop de initiatiefnemer de adviezen van de waterkwaliteitsbeheerder(s) heeft verwerkt
•
beschrijving van de wijze waarop de wateradviezen worden verwerkt in de plankaart en voorschriften.
Beleidsplan Groen, Water en In dit beleidsplan wordt het provinciaal beleid voor milieu en water, en ook Milieu (BGMW) 2006-2010,
voor natuur en landschap geïntegreerd. Het plan is de wettelijke opvolger van
provincie Z.-H.
het Beleidsplan Milieu en Water 2000-2006 (BMW), dat zowel het milieubeleidsplan als het waterhuishoudingsplan is. Het BGWM omvat het Milieubeleidsplan (Wet milieubeheer) en het Waterhuishoudingsplan (Wet op de waterhuishouding).
Provinciaal Waterplan (m.i.v. Het Provinciaal Waterplan Zuid-Holland geeft antwoord op de vraag wat er in 2010)
de periode 2010 - 2015 moet gebeuren om de provincie Zuid-Holland ook in de toekomst op een duurzame wijze veilig en leefbaar te houden. Het gaat daarbij om -
het waarborgen van de veiligheid tegen overstromingen,
-
het realiseren van mooi en schoon water,
-
ontwikkelen van een duurzame zoetwatervoorziening
-
het realiseren van een robuust en veerkrachtig watersysteem
Het plan werkt de strategische wateropgaven voor drie gebieden verder uit, in samenhang met economische, milieu- en maatschappelijke opgaven. Dit leidt tot een integrale visie op de ontwikkeling van de Zuid-Hollandse Delta, het Groene Hart en de Zuidvleugel van de Randstad. Werkgroep Riolering West-
In 2003 is de Beslisboom Aan- en Afkoppelen Verharde Oppervlakken.
Nederland
Hiermee kan de afweging wel of niet afkoppelen worden gemaakt en onder welke voorwaarden afkoppelen is toegestaan. De publicatie gaat ook in op de ontwerpaspecten van verschillende voorzieningen.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
42 van 45
Beleidsstuk
Omschrijving
Ontwerp
Op basis van landelijk afgesproken principes en uitgangspunten voor de lange
Deelstroomgebiedvisie
termijn wordt een beeld geschetst van zowel waterproblematiek als de richting
Midden Holland, feb. 2003
waarin oplossingen gezocht moeten worden om de problemen het hoofd te kunnen bieden.
HHSK, beleidstukken
De HHSK is de beheerder van waterkwaliteit en –kwantiteit voor de polders op de rechtermaasoever ten oosten van de Schie. Relevante beleidstukken •
Nota waterkwantiteitsbeheer inclusief partiele herziening: normering wateropgave. Voor bestaand stedelijk gebied met een verdeling verhard/onverhard oppervlak van 50/50% geldt in principe een waterberging van 500 m3 per ha gebiedsoppervlak. Bij herstructurering geldt dat bij uitbreiding van verhard oppervlak ca. 1000 m3 aanvullende waterberging per ha nieuw verhard oppervlak moet worden gerealiseerd.
•
Waterbeheersplan (WBP) 2007-2010. Het is een strategisch beleidsplan en uitvoeringsprogramma voor oppervlaktewater in beheersgebied van het Hoogheemraadschap. Doel is uitvoeren van maatgelen om te voldoen aan het NBW 2003.
• •
De Watertoets bij Schieland. De Tweede Rioleringsnota en de Beslisboom aan- en afkoppelen verharde oppervlakken.
Doelstellingen Doelstellingen ten aanzien van het stedelijk waterbeheer zijn: •
Waterkwantiteit: voorkomen van inundatie en watertekorten. Een robuust watersysteem is hierbij uitgangspunt.
•
Waterkwaliteit: bereiken van minimaal basiskwaliteit/biologisch gezond water en het behouden, herstellen en ontwikkelen van gebieden met een zeer goede waterkwaliteit (de zogenoemde parels).
Wateropgave HHSK,
Programma peil 2010 is in het leven geroepen na de wateroverlast in het
Programma Peil 2010
gebied Schieland in 2001. De zeer hevige neerslag toen leidde op verschillende plekken in dit gebied tot wateroverlast. Naar aanleiding daarvan heeft het waterschap een quick scan uitgevoerd, waaruit een pakket aan maatregelen is ontwikkeld dat het gebied Schieland moeten voorbereiden op een toekomst met enerzijds nattere perioden en anderzijds drogere perioden. De maatregelen zijn gericht op het verbeteren van het watersysteem. Voorbeelden zijn het aanleggen van waterberging, het plaatsen van nieuwe gemalen, het uitbreiden van bestaande gemalen, het verbreden van watergangen en het plaatsen en verbeteren van duikers. Wanneer alle maatregelen zijn uitgevoerd, is het watersysteem in het gebied Schieland ingericht voor het verwachte klimaat in 2050, dus voor meer en intensievere neerslag en drogere zomers. In het kader van Peil 2010 lopen verschillende projecten
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
43 van 45
Beleidsstuk
Omschrijving
Waterbeheersplan 2006-
Het HHD is de waterbeheerder voor de rechtermaasoever ten westen van de
2009, Hoogheemraadschap
Schie. Het beleid is verwoord in het waterbeheersplan 2006-2009 dat is
van Delfland (HHD), 2005
vastgesteld in juni 2005. Een aantal punten uit het waterbeheersplan zijn: -
Veiligheid voor mensen, dieren en gebouwen heeft de hoogste prioriteit
-
Delfland levert een bijdrage aan de leefbaarheid en bruikbaarheid van het beheersgebied door ernaar te streven dat de waterhuishouding en de waterkwaliteit de functies van het gebied (landbouw, natuur, wonen, werken, recreatie) ondersteunen en versterken.
-
Door het aanleggen en beheren van voorzieningen levert Delfland een essentiële bijdrage aan de veiligheid, leefbaarheid en duurzame bruikbaarheid van het beheersgebied.
-
Door goed overleg en samenwerking met andere overheden, belangenorganisaties en burgers levert Delfland een essentiële bijdrage aan de veiligheid, leefbaarheid en duurzame bruikbaarheid van zijn beheersgebied
-
Delfland stelt regels vast en verleent vergunningen/ontheffingen. Het houdt toezicht op de naleving van regelgeving en op wat in vergunningen/ontheffingen is vastgelegd.
ABC Delfland
Het Hoogheemraadschap van Delfland is in 1998 gestart met het project ABCDelfland, omdat het dat jaar te maken krijgt met wateroverlast. Om zich in de toekomst hier tegen te wapenen, wil Delfland een betere inrichting en beheer van het waterhuishoudkundige systeem opzetten,waarmee een verantwoord veiligheidsniveau wordt bereikt. Dit tegen maatschappelijk aanvaardbare kosten. ABCDelfland beoogt meer verwerkingsruimte te creëren voor een plotselinge toename van de waterhoeveelheid, zoals bij hevige regenbuien. Bijvoorbeeld door water langer vast te houden, meer te bergen en sneller af te voeren. Het gaat om technische maatregelen, zoals de capaciteit van gemalen vergroten en om ruimtelijke maatregelen, zoals het reserveren van gebieden voor het snel en tijdelijk opvangen van water in natte perioden.
Gemeente Rotterdam Waterplan 2 Rotterdam
De sectorale waterkwaliteitsopgave is de volgende: in 2030 voldoet het water
(opvolger van Waterplan
in Rotterdam aan de waterkwaliteitsbeelden die zijn gedefinieerd in het
Rotterdam 2000-2005)
waterplan. De waterkwaliteitsbeelden zijn voor verschillende watergangen gedefinieerd op basis van de potenties en sluiten aan op de uitgangspunten van de kaderrichtlijn water. De opgave binnen de planperiode van het waterplan is: een integraal plan van aanpak voor de KRW waterlichamen, voor een select aantal watergangen een integraal plan maken en uitvoeren. De keuze voor deze watergangen wordt in de deelgemeentelijke waterplannen gemaakt. De overige watergangen moeten voldoen aan de minimumkwaliteit: Helder en plantenrijk water.
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
44 van 45
Beleidsstuk
Omschrijving
Gemeentelijk Rioleringsplan
Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) Rotterdam 2000-2005 is een wettelijk
2000-2005
verplicht meerjarenbeleidsplan, dat alle aspecten op het gebied van de rioleringstaak van de gemeente Rotterdam behandelt. Het plan is in overleg met de waterkwaliteitsbeheerders opgesteld en is een bijlage bij het Waterplan Rotterdam. In combinatie met de herstructurering van bepaalde wijken maakt het afkoppelen van schone oppervlakte kansrijk. Een nieuwe GRP Rotterdam 2006-2010 is ambtelijk gereed. Een tweetal bijzonderheden hieruit zijn: •
de jaarlijks ter vervangen kilometers riolering wordt vergroot van 14 km in 2000 naar 40 km in 2010;
•
kansen worden benut om gemengde rioolstelsels te vervangen door gescheiden stelsels (afkoppelen van regenwater).
Afkoppelkansenkaart
Kaarten waarop locaties staan aangegeven die kansrijk zijn voor afkoppelen
Rotterdam, jan. 2005
van verharde oppervlakken.
Grondwaterstijgingsrisico-
Kaarten waarop locaties staan aangegeven welke een risico hebben van
kaart Rotterdam, juni 2005
grondwaterstijging na de vervanging van de riolering.
Gemeente Lansingerland Gemeentelijk rioleringsplan
Aandachtspunt is afkoppelen verhard oppervlak.
(GRP), planperiode 20052009 Uitwerking
Gemeente Berkel en Rodenrijs. Aandachtspunt is reductie vuilemissie vanuit
waterkwaliteitsspoor, 2004
rioolstelsels in overeenstemming met de basisinspanning.
Waterplan “Vertrouwd met
Gemeente Berkel en Rodenrijs. Aandachtspunten zijn verbetering van de
water nu en in 2015” (uit
kwaliteit van het oppervlaktewater en optimalisatie van het beheer en
2006)
onderhoud en acceptatie van natuurvriendelijke oevers.
Emissiereductie riolering
Gemeente Berkel en Rodenrijs. Toetsing van de basisinspanning
2000 Handboek Civiele- en
Het handboek is kaderstellend voor ontwerpen binnen de gemeente
Cultuurtechniek, herziening
Lansingerland
2006
Wateradvies
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
MR8079
Definitief
Actualisatie 22 oktober 2009
45 van 45
Ingenieursbureau
Bestemmingsplan Vlinderstrik Onderzoek Externe Veiligheid
Projectcode 2008-0466 (MR8079) Datum 17 November 2008 22 oktober 2009 actualisatie voor ontwerp bestemmingsplan: status ongewijzigd Status Definitief Ostellers Marja Houwen/Paul Bruijkers Projectleider Erica Koning
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
3
2.
Bronnen en risico’s
4
2.1 2.1.1 2.1.2
Rotterdam Airport Huidige situatie en autonome ontwikkeling Toekomstige situatie
4 5 9
2.2 2.2.1 2.2.2
Transport van gevaarlijke stoffen over de Doenkade Huidige situatie en autonome ontwikkeling Toekomstige situatie
10 10 11
2.3 2.3.1 2.3.2
Het transport van gevaarlijke stoffen in ondergrondse leidingen. Huidige situatie en autonome ontwikkeling Voorgenomen activiteit
12 12 13
3.
Conclusie
14
4.
Referenties
15
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Externe Veiligheid
2008-0466 (MR8079)
November 2008 ; ongewijzigd 22 oktober
2 van 15
2009
1.
Inleiding De bronnen in of nabij het plangebied die van belang zijn voor externe veiligheid zijn: - het vliegverkeer van en naar Rotterdam Airport; - het transport van gevaarlijke stoffen over de Doenkade; - het transport van gevaarlijke stoffen in ondergrondse leidingen; - Het aardgasreduceerstation aan de Wildersekade. De voorgenomen activiteit kan eventueel invloed hebben op het externe veiligheidsrisico door realisatie van (beperkt)kwetsbare functies binnen de 10-6 risicocontouren externe veiligheid. De voorgenomen activiteit kan van invloed zijn op het groepsrisico. Aan de Doenkade ligt een LPG station. De afstand van de voorgenomen activiteit tot het LPG station is zo groot dat er geen invloed is ten aanzien van externe veiligheid.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Externe Veiligheid
2008-0466 (MR8079)
November 2008 ; ongewijzigd 22 oktober
3 van 15
2009
2.
Bronnen en risico’s
2.1
Rotterdam Airport Onder externe veiligheid van luchthavens wordt verstaan het risico van vliegtuigongevallen waaraan personen blootstaan die zich buiten de begrenzingen van het aangewezen luchtvaartterrein en eventuele ontheffingsgebieden in het gebied rond de luchthaven bevinden. Het rijksbeleid t.a.v. regionale en kleine luchthavens was tot voor kort verwoord in de PKB Structuurschema Burgerluchtvaartterreinen (SBL). Dit SBL heeft per 31 januari 2003 haar geldigheid echter verloren. Dit betekent dat op dit moment op rijksniveau geen formeel toetsingskader voor de externe veiligheid rond Rotterdam Airport beschikbaar is. Tot het van kracht worden van het rijksbeleid heeft de provincie Zuid-Holland een tijdelijk toetsingskader opgesteld in het kader van de toetsing van nieuwe bouw- en bestemmingsplannen. Het toetsingskader is niet van toepassing op het luchthaventerrein zelf. De toetsing houdt in: · Geen nieuwe kwetsbare bestemmingen (o.a. woningen, scholen, zorginstellingen) binnen de 10-6 contour voor het plaatsgebonden risico (PR); · In het gebied tussen de 10-5 PR en 10-6 PR contour alleen niet-arbeidsintensieve bedrijvigheid, verkeersfuncties en dergelijke (ook wel genoemd “beperkt kwetsbare bestemmingen”); · Binnen de 10-5 PR contour geen kwetsbare of beperkt kwetsbare functies (wegen, parkeerterreinen, groenzones e.d. zijn wel toegestaan); · Motivatieplicht voor nieuwbouwplannen die het groepsrisico verder doen stijgen [PZH 2001]. De provincie Zuid-Holland baseert zich bij de begrippen kwetsbare en beperkt kwetsbare bestemmingen in beginsel op de definities voor kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten die het Rijk hanteert in de in de Circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (Staatscourant 48-2004). Er moet bij het bestemmen rekening worden gehouden met beperkingen van de bouwhoogte van nieuwe gebouwen en van de oppervlakte van nieuwe waterpartijen vanwege het vliegverkeer. De beperkingen dienen de veilige uitvoering van het luchtverkeer en vloeien voort uit het Verdrag van Chicago en het Provinciaal beleidskader Rotterdam Airport. Het vliegverkeer eis obstakelvrije vlakken, toetsingsvlakken voor navigatie- en communicatieapparatuur, voorkomen van vogelaantrekkende werking en zicht vanuit de verkeerstoren. De beperkingen in bouwhoogte en wateroppervlakte zijn door Rotterdam Airport vastgelegd in het document “Ruimtelijke ordeningsbeperkingen ten aanzien van Rotterdam Airport” [RABV 2006]. In het bestemmingsplan wordt rekening gehouden met deze beperkingen. In het handboek Vogelaanvaringspreventie Nederlandse Luchthavens wordt geadviseerd om zo mogelijk open water met een oppervlakte van 3 hectare of meer op en rond de luchthaven te vermijden. De aanleg van nieuw openwater in de nabijheid van een vliegveld dient zorgvuldig te worden bestudeerd en zonodig worden tegengegaan [CVL-2006]. Met de uitwerking van het plan Vlinderstrik is rekening gehouden met een beperking aan open water groter dan 3 hectare.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Externe Veiligheid
2008-0466 (MR8079)
November 2008 ; ongewijzigd 22 oktober
4 van 15
2009
2.1.1
Huidige situatie en autonome ontwikkeling Het Nationaal Lucht- en Ruimtevaartlaboratorium (NLR) heeft een nieuw rekenmodel ontwikkeld voor de berekening van het plaatsgebonden- en groepsrisico rondom regionale en kleine luchthavens. In het kader van een aanvraag voor een nieuwe aanwijzing1 voor Rotterdam Airport is dit rekenmodel toegepast in het nieuwe MER Zoneaanpassing Rotterdam Airport 2007. Doordat er een ander risicoberekeningsmodel is gebruikt en er recentere gegevens verwerkt zijn over de vliegveiligheid, zijn de PR-contouren uit het nieuwe MER Zoneaanpassing Rotterdam Airport aanzienlijk kleiner dan die uit het oude MER Nieuwe Inrichting Rotterdam Airport. Tot het van kracht worden van de nieuwe aanwijzing toetst de Provincie Zuid-Holland de ruimtelijke ontwikkelingen rond Rotterdam Airport nog aan de gegevens uit het oude MER Nieuwe Inrichting Rotterdam Airport (NIRA) van 1999. Op basis van de informatie uit het nieuwe MER zal de Minister van Verkeer en Waterstaat een besluit nemen aangaande de aanwijzing van het vliegveld. In deze paragraaf wordt uitgaande van de huidige inzichten, aangenomen dat dat besluit zal worden gebaseerd op het Voorkeursalternatief (3B), zoals in het MER Zoneaanpassing Rotterdam Airport van 2007 [Rdam Airport 2007]. Nu geldende gegevens Figuur 1 en 2 geeft de plaatsgebonden risicocontouren voor de huidige en autonome ontwikkeling verbonden aan de huidige aanwijzing.(Hiervoor is uitgegaan van de contouren van het alternatief VA+KRL uit het MER NIRA 1999. Dit is het alternatief dat uiteindelijk als basis voor de besluitvorming voor de aanwijzing van het luchtvaartterrein is gehanteerd). De beschikbare gegevens over het groepsrisico in deze situatie zijn: - De groepsrisicocurve uit het MER NIRA van 1999, zie figuur 3 [IGWR 1999]. De curve voor de ‘Huidige Situatie’ heeft betrekking op het jaar 1996. Sinds die tijd heeft zich een aantal ontwikkelingen voorgedaan. In de figuur is aangegeven dat in de autonome ontwikkeling (na 1996) het groepsrisico lager ligt dan in 1996. De veranderingen in het risico vanwege het vliegverkeer hangen met name samen met de veranderingen in de samenstelling van de luchtvloot (minder zware toestellen met als gevolg een kleinere kans op ongevallen met veel slachtoffers). Het effect van nieuwbouwlocaties die sinds 1996 zijn gerealiseerd is niet verdisconteerd in het groepsrisico. Tussen de 10-6- en 10-7-contour van het alternatief VA+KRL bevinden zich 15.749 bestaande plus 4605 geplande woningen. In totaal gaat het om 20.354 woningen. Uitgaande van een gemiddelde woningbezetting van 2,1 zijn dat ruim 42.500 personen. - Uit het MER Wilderszijde blijkt dat met de nieuwe woningbouwlocatie Wilderszijde het aantal personen tussen de 10-6 en 10-7 risicozone toeneemt met 6572 bewoners [IGWR 2005]. Nieuwe inzichten Figuur 4 en 5 geeft de plaatsgebonden risicocontouren voor de huidige en autonome ontwikkeling zoals eventueel op basis van nieuwe inzichten aan de orde is. Deze contouren zijn overgenomen 1
De aanwijzing van luchtvaartterreinen is geregeld in de Luchtvaartwet, artikel 18 en verder.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Externe Veiligheid
2008-0466 (MR8079)
November 2008 ; ongewijzigd 22 oktober
5 van 15
2009
uit het MER Zoneaanpassing Rotterdam Airport, deelrapport Externe Veiligheid (NLR-CR-2006028), alternatief 2D en 3B [Rdam Airport 2007]. Figuur 6 toont de groepsrisicocurve voor de huidige situatie op basis van nieuwe inzichten (MER Zoneaanpassing Rotterdam Airport, deelrapport Externe Veiligheid (NLR-CR-2006-028), alternatief 2D). Geconstateerd kan worden dat het groepsrisico de oriënterende waarde overschrijdt. De groepsrisicocurve uit bovengenoemd MER rapport van Rotterdam Airport voor de autonome ontwikkeling is het groepsrisico van het 3B alternatief. Het groepsrisico daarvan is nagenoeg gelijk aan het groepsrisico van het 2D alternatief. Figuur 1: Geldende gegevens contouren externe veiligheid Rotterdam Airport, overzicht
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Externe Veiligheid
2008-0466 (MR8079)
November 2008 ; ongewijzigd 22 oktober
6 van 15
2009
Figuur 2: Nieuwe inzichten contouren externe veiligheid Rotterdam Airport, overzicht
Figuur 3: Geldende gegevens contouren externe veiligheid Rotterdam Airport, gebied Vlinderstrik
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Externe Veiligheid
2008-0466 (MR8079)
November 2008 ; ongewijzigd 22 oktober
7 van 15
2009
Figuur 4: Nieuwe inzichten contouren externe veiligheid Rotterdam Airport, gebied Vlinderstrik
Figuur 5:Geldende gegevens groepsrisico Rotterdam Airport
Groepsrisico: Rotterdam Airport
FN: kans op N of meer slachtoffers (per jaar)
1,00E-02 1,00E-03 1,00E-04 1,00E-05 1,00E-06 1,00E-07 1,00E-08 1,00E-09 1,00E-10
1
10
100
1000
Aantal slachtoffers (N) Autonome ontwikkeling
Huidige situatie
Oriënterende waarde bij inrichtingen Bron: MER NIRA [IGWR 1999]
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Externe Veiligheid
2008-0466 (MR8079)
November 2008 ; ongewijzigd 22 oktober
8 van 15
2009
Figuur 6: Nieuwe inzichten Groepsrisico Rotterdam Airport
2.1.2
Toekomstige situatie Plaatsgebonden risico De voorgenomen activiteit leidt niet tot problemen gelet op het toetsingskader. Zowel niet op basis van de nu geldende gegevens als op basis van de nu bekende nieuwe inzichten. Het Recreatief concentratiepunt bevindt zich buiten de 10-6 risicocontour Aan de te toetsen waarden (bestemmingen gebied binnen de 10-6 en bestemmingen gebied tussen 10-5 en 10-6 ) wordt voldaan. Groepsrisico nu geldende gegevens De populatie tussen de 10-6 en 10-7 contour verandert bij de voorgenomen activiteit nauwelijks ten opzichte van de aanwezige 49.072 mensen (eerder berekend) op basis van de nu geldende gegevens. Daarom mag ervan uitgegaan worden dat de voorgenomen activiteit waarbij het gaat om recreanten die kortstondig in het gebied aanwezig zijn niet of nauwelijks van invloed zal zijn op het groepsrisico van Rotterdam Airport.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Externe Veiligheid
2008-0466 (MR8079)
November 2008 ; ongewijzigd 22 oktober
9 van 15
2009
Groepsrisico nieuwe inzichten In het kader van het MER Polder Schieveen is een analyse van het groepsrisico gemaakt, waarbij de populatiegegevens en de Plaatsgebonden Risico resultaten uit het MER Zoneaanpassing Rotterdam Airport uitgebreid zijn met het aantal toekomstige arbeidsplaatsen (“arbeidspopulatie”) in het Natuur- en Businesspark Schieveense polder. Hieruit blijkt dat het groepsrisico bij realisatie van de 1e fase niet toeneemt, in vergelijking met de autonome ontwikkeling. Dit komt omdat er boven Schieveen alleen maar licht verkeer vliegt. Het risico van een ramp met een klein toestel, waarbij in één keer een groot aantal slachtoffers valt, is verwaarloosbaar. [NLR 2008]. De voorgenomen activiteit van de Vlinderstrik ligt even als Schieveen buiten het gebied waarover vliegtuigen opstijgen/landen. De populatie tussen de 10-6 en 10-7 contour verandert bij de voorgenomen activiteit nauwelijks, het gaat om recreanten die kortstondig in het gebied aanwezig zijn. Daarom mag ervan uitgegaan worden dat de voorgenomen activiteit in de Vlinderstrik niet of nauwelijks van invloed zal zijn op het groepsrisico van Rotterdam Airport.
2.2
Transport van gevaarlijke stoffen over de Doenkade Over de N209 (Doenkade) vindt transport plaats van gevaarlijke stoffen. Eventueel transport van gevaarlijke stoffen over de H.G. van Hogendorpweg en de N471 zal gezien het wegennet en de ligging van het LPG station aan de Doenkade tenminste niet groter zijn dan het transport over de Doenkade. In het kader van het MER polder Schieveen [IGWR-2008-1] heeft onderzoek plaats gevonden naar het wegtransport van gevaarlijke stoffen. Daarbij is voor het vaststellen van het risico van het transport van gevaarlijke stoffen over de wegen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico berekend met behulp van het rekenprogramma RBM-II. Het plaatsgebonden risico is daarbij uitgedrukt in de afstand van de 10-6 contour vanaf het hart van de weg. Binnen de 10-6 contour mogen geen kwetsbare objecten (bebouwing) staan. Onderstaande gegevens zijn gebaseerd op dit MER.
2.2.1
Huidige situatie en autonome ontwikkeling Huidige situatie De risicoatlas [AVIV 2002] bevat de resultaten van tellingen van het vervoer van gevaarlijke stoffen in de provincie Zuid-Holland voor het jaar 2002. Deze atlas is gebruikt voor de risicoberekeningen van de N209 Doenkade. Rekening is gehouden met een jaarlijks groeipercentage van het transport met 2%. Tabel 1 geeft de aantallen tankwagens per jaar van de onderscheiden categorieën gevaarlijke stoffen op Doenkade weer. Tabel 1: Wegtransport gevaarlijke stoffen, huidige situatie (2009) Traject N209 Doenkade
Transportintensiteit (aantal tankwagens/jaar) LF1
LF2
LT1
LT2
LT3
GF3
GT4
1.121
2.243
0
0
0
281
0
Plaatsgebonden risico
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Externe Veiligheid
2008-0466 (MR8079)
November 2008 ; ongewijzigd 22 oktober
10 van 15
2009
Uit de berekeningen blijkt dat de afstand van de 10-6 contour tot het hart van de N209 Doenkade nul meter is. Er is dus geen knelpunt in de huidige situatie. Groepsrisico Het groepsrisico is bepaald voor de meest kritische kilometervak van de N209 Doenkade, waar het plan voor de polder Schieveen invloed op kan hebben. Voor de Doenkade ligt dit kilometervak parallel aan het businesspark Schieveen. De bestaande populaties aan weerszijden van de transportroutes zijn opgenomen in het rekenmodel. Uit de berekening voor de Doenkade blijkt dat het groepsrisico nul is. Dit wordt verklaard uit het nagenoeg ontbreken van bebouwing aan weerszijden van deze weg. Omdat in de huidige situatie bij het gebied Vlinderstrik ook nagenoeg geen bebouwing aanwezig is aan weerszijden van de Doenkade en de N471 mag worden aangenomen dat ook hier het groepsrisico nul of zeer klein is en ruim onder de oriënterende waarde blijft. Autonome ontwikkeling In de autonome ontwikkeling verandert de bebouwing aan weerszijden van de Doenkade niet. Voor de Doenkade is rekening gehouden met een jaarlijks groeipercentage van het transport met 2%. Tabel 2 toont het aantal tankwagens met gevaarlijke stoffen in 2019. Tabel 2: Wegtransport gevaarlijke stoffen, autonome ontwikkeling (2019) Traject N209 Doenkade
Transportintensiteit (aantal tankwagens/jaar) LF1
LF2
LT1
LT2
LT3
GF3
GT4
1.365
2.730
0
0
0
342
0
Plaatsgebonden risico Uit de berekeningen blijkt dat de afstand van de 10-6 contour tot het hart van de Doenkade nul meter is. Er is dus geen knelpunt in de autonome ontwikkeling. Groepsrisico Uit de berekening voor de Doenkade blijkt dat het groepsrisico nul is. Dit wordt verklaard uit het ontbreken van bebouwing aan weerszijden van deze weg ter hoogte van het plangebied Schieveen. Omdat in de autonome ontwikkeling bij het gebied Vlinderstrik ook nagenoeg geen bebouwing aanwezig is aan weerszijden van de Doenkade en de N471 mag worden aangenomen dat ook hier het groepsrisico nul of zeer klein is en ruim onder de oriënterende waarde blijft.
2.2.2
Toekomstige situatie De voorgenomen activiteit leidt niet tot een verandering in het vervoer van gevaarlijke stoffen, de afstand van de 10-6 contour tot het hart van de Doenkade blijft nul meter, idem bij de N471. Er wordt voldaan aan de norm voor het plaatsgebonden risico. In het MER Polder Schieveen wordt e geconstateerd [IGWR-2008] dat bij realisatie van de 1 fase van het Natuur- en Businesspark Schieveen het groepsrisico van de Doenkade nul blijft. Bij de voorgenomen activiteit in de Vlinderstrik zal de toename van het aantal personen dat verblijft in de omgeving van de
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Externe Veiligheid
2008-0466 (MR8079)
November 2008 ; ongewijzigd 22 oktober
11 van 15
2009
Doenkade en de N471 zeer gering zijn zodat aangenomen mag worden dat ook hier het groepsrisico nul of zeer klein is en ruim onder de oriënterende waarde blijft.
2.3
Het transport van gevaarlijke stoffen in ondergrondse leidingen. Voor ondergrondse leidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen gelden de volgende zoneringen: · een zakelijk rechtzone waar een minimale afstand van 4 tot 5 meter tot de transportleiding aangehouden moet worden · de zogenaamde bebouwingsafstand, zijnde de minimale afstand van de transportleiding tot woonwijken, bijzondere objecten, industrieterrein of intensieve recreatievormen. Overige objecten zijn binnen deze zone toegestaan · de zogenaamde toetsingsafstand, een minimale aan te houden afstand van de transportleiding tot woonbebouwing, bijzondere objecten, recreatieterrein en/of industrieterrein. Een afwijking hiervan is wel toegestaan als planologische, technische of economische overwegingen dat noodzakelijk maken.
2.3.1
Huidige situatie en autonome ontwikkeling In het gebied liggen een aantal ondergrondse leidingen voor het vervoer van gevaarlijke stoffen. De ligging is opgenomen in figuur 7. De gegevens over de leidingen zijn opgenomen in tabel 4 Tabel 4: Toetsings- en bebouwingsafstanden voor de aardgas- en olieleiding Type buisleiding
Diameter
Werkdruk
Bebouwingsafstand
Toetsingsafstand
leiding
[bar]
[m]
[m]
[inch] Gasleiding NGU
12
40
14
30
Ruwe olie leiding NAM
8
< 10
5
27
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Externe Veiligheid
2008-0466 (MR8079)
November 2008 ; ongewijzigd 22 oktober
12 van 15
2009
Figuur 7: Ligging ondergrondse leidingen voor vervoer gevaarlijke stoffen
Volgens opgave van de gasunie is de plaatsgebonden risicocontour 10 -6 van de gasleiding 0 meter. Ten noordwesten van de Wildersekade (bij het einde van de leiding in figuur 5) ligt een gasontvangststation. De maximale capaciteit hiervan is kleiner dan 40.000 m3/uur. De aan te houden veiligheidsafstanden zijn 15 meter voor gevoelige bebouwing en 4 meter voor ongevoelige bebouwing.
2.3.2
Voorgenomen activiteit Met de voorgenomen activiteit worden geen objecten gerealiseerd binnen de toetsingsafstand van de leidingen. Binnen de veiligheidsafstanden van het gasontvangststation wordt geen bebouwing gerealiseerd.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Externe Veiligheid
2008-0466 (MR8079)
November 2008 ; ongewijzigd 22 oktober
13 van 15
2009
3.
Conclusie Externe veiligheid vormt geen belemmeringen voor de voorgenomen activiteit mits: · binnen de veiligheidsafstanden van het gasontvangststation geen bebouwing gerealiseerd wordt; · de beperkingen in bouwhoogte en wateroppervlakte ten aanzien van Rotterdam Airport in acht worden gehouden. Aan deze randvoorwaarden kan het plan in principe voldoen. Bij het maken van de bestemmingsplankaart moet aan deze randvoorwaarden worden getoetst.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Externe Veiligheid
2008-0466 (MR8079)
November 2008 ; ongewijzigd 22 oktober
14 van 15
2009
4.
Referenties [AVIV 2002] Risico’s wegtransport gevaarlijke stoffen provincie Zuid-Holland peiljaar 2002, AVIV, 2002 [IGWR 1999] MER Nieuwe Inrichting Rotterdam Airport, Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam, 1999 [IGWR 2004] MER Polder Zestienhoven, Deelstudie Externe Veiligheid,29 april 2004, Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam [IGWR-2005] Milieueffectrapport Wilderszijde, Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam, 8 september 2005, projectcode 2005-0121. [IGWR- 2008] MER Polder Schieveen, Milieueffecten van de eerste fase van het Natuur- en Businesspark Schieveen, versie 1.0 definitief, Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam, juni 2008. [NLR 2008] MER Natuur- en Businesspark Schieveen Deelstudie Externe Veiligheid als gevolg van luchtvaartactiviteiten op Rotterdam Airport, NLR, 2008 [PZH 2001] Externe veiligheid en Rotterdam Airport, Nota voor Statencommissie Rijnmond, Provincie Zuid-Holland, Vergaderingen dd 14 november 2000 en 31 januari 2001 [RABV 2006] Ruimtelijke ordeningsbeperkingen ten aanzien van Rotterdam Airport, S. M. van der Kleij, Rotterdam Airport BV, 2006 [Rdam Airport 2007] Milieueffectrapport Rotterdam Airport, hoofdrapport en deelrapporten, Rotterdam Airport b.v., 2007. CVL-2006 Handboek Vogelaanvaringspeventie Nederlandse Luchthavens, Commissie Vogelaanvaringen Luchtvaartuigen, versie 1.0 november 2006.
Bestemmingsplan Vlinderstrik
Projectcode
Datum
Pagina
Externe Veiligheid
2008-0466 (MR8079)
November 2008 ; ongewijzigd 22 oktober
15 van 15
2009
Ingenieursbureau
Akoestisch onderzoek Bestemmingsplan Vlinderstrik Reconstructieonderzoek Landscheiding
Datum 24 december 2008
Versie
Projectcode
Definitief v1.0
2008-0381 – MR8079
Opdrachtgever dS+V
Opsteller
Paraaf Opsteller:
Ing. H. Trouwborst
Projectleider Mw drs. E.L. Koning
Paraaf Projectleider:
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
3
2.
Wetgeving
4
2.1
Begrippen
4
2.2
Reconstructie weg
5
2.2.1
Geluidzone
5
2.2.2
Reconstructie-criteria
5
2.2.3
Voorwaarden verkrijgen hogere grenswaarde
6
3.
Uitgangspunten
7
3.1
Studiegebied
7
3.2
Rekenmodel
7
3.3
Gegevens
7
3.4
Wegverkeer
8
3.5
Rekenpunten
8
4.
Resultaten reconstructie Landscheiding
9
5.
Conclusie
10
BIJLAGEN Bijlage 1: Bijlage 2:
Verkeersgegevens wegverkeer Rekenresultaten SRMI-berekening reconstructie
Akoestisch onderzoek
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0381 – MR8079
Definitief v1.0
24 december 2008
2 van 10
1.
Inleiding Voor het vaststellen van de ruimtelijke plannen in een bestemmingsplan moeten de Wet geluidhinder (Wgh) en de Luchtvaartwet in acht worden genomen. De dienst Stedebouw en Volkshuisvesting (dS+V) heeft in het kader van het bestemmingsplan ‘Vlinderstrik’ daarom aan Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam (IGWR) opdracht gegeven voor een akoestisch onderzoek. Het bestemmingsplan bevindt zich voor een deel binnen de gemeente Rotterdam en voor een deel binnen de gemeente Lansingerland en bevat een natuurgebied met recreatieve voorzieningen, parkeerplaats met aansluiting op de Landscheiding en reptielenzoo Serpo. Het bestemmingsplan maakt geen nieuwe geluidgevoelige bestemmingen mogelijk. Voor het aansluiten van de parkeerplaats op de Landscheiding zijn mogelijk fysieke wijzigingen nodig aan de Landscheiding. De exacte invulling hiervan is in dit stadium nog niet bekend. In onderhavig rapport is een inschatting gemaakt of er voor de Landscheiding sprake is van een reconstructie in het kader van de Wgh, ervan uitgaande dat er sprake is van een fysieke wijziging. Er is sprake van een reconstructie in het kader van de Wgh, wanneer de toename van de geluidbelasting ter plaatse van de gevel afgerond 2 dB of meer bedraagt. Leeswijzer In hoofdstuk 2 wordt ingegaan op het wettelijk kader, hoofdstuk 3 bevat de uitgangspunten en in hoofdstuk 4 worden de resultaten beschreven. De conclusie is opgenomen in hoofdstuk 5.
Akoestisch onderzoek
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0381 – MR8079
Definitief v1.0
24 december 2008
3 van 10
2.
Wetgeving
2.1
Begrippen In deze paragraaf wordt een omschrijving gegeven van de volgende begrippen: • het equivalent geluidsniveau • de Lden waarde • de voorkeursgrenswaarde • de hogere waarde (of ontheffingswaarde) • artikel 110g Het equivalent geluidniveau Het equivalent geluidniveau is het energetisch gemiddelde geluidniveau over een periode (tijd). Voor het bepalen van het equivalent geluidsniveau gaat de Wgh uit van 3 perioden: • dagperiode (7.00 uur – 19.00 uur); • avondperiode (19.00 uur – 23.00 uur); • nachtperiode (23.00 uur – 7.00 uur). Lden-waarde Door de EU is in het kader van de implementatie van de “richtlijn omgevingslawaai” een nieuwe wijze van berekening van de geluidbelasting voorgeschreven (Lden-waarde). De naam staat voor: level – day – evening – night. Deze nieuwe dosismaat heeft als eenheid de dB. Het betekent een soort gemiddeld geluidniveau, waarbij in de avond 5 dB als straftoeslag wordt bijgeteld en in de nacht 10 dB. Voorkeursgrenswaarde De voorkeursgrenswaarde is de geluidbelasting die voor de verschillende bestemmingen op basis van de Wgh in ieder geval toelaatbaar wordt geacht en waarvoor ook geen geluidsreducerende voorzieningen hoeven te worden getroffen. De voorkeursgrenswaarde bedraagt 48 dB. Ontheffingswaarde of hogere waarde De maximale ontheffingswaarde of hogere waarde, is de maximaal door Burgemeester en Wethouders verleende ontheffingswaarde op geluidgevoelige bestemmingen. Boven deze ontheffingswaarde is bouwen van geluidsgevoelige locaties niet mogelijk tenzij er afdoende maatregelen worden getroffen, en de binnenwaarde wordt gerespecteerd. Artikel 110g De berekende geluidbelasting dient te worden getoetst aan bovenstaande normen na aftrek van Artikel 110g Wgh. Dit artikel houdt rekening met het stiller worden van het verkeer. Deze aftrek bedraagt: • 2 dB voor wegen waar de maximumsnelheid gelijk is aan, of hoger is dan 70 km/uur; • 5 dB voor overige wegen.
Akoestisch onderzoek
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0381 – MR8079
Definitief v1.0
24 december 2008
4 van 10
2.2
Reconstructie weg Bij de aanleg of wijziging van een weg dienen volgens de Wet geluidhinder (Wgh) de akoestische gevolgen voor geluidgevoelige bestemmingen binnen de geluidszone getoetst te worden aan de geldende grenswaarden. Geluidgevoelige bestemmingen zijn in de Wgh onder andere: woningen, scholen en ziekenhuizen.
2.2.1
Geluidzone De geluidzone is het aandachtsgebied waarbinnen akoestisch onderzoek moet plaatsvinden, indien er zich geluidgevoelige bestemmingen bevinden. De breedte van de geluidszone, aan beide zijden van de weg, is afhankelijk van het aantal rijstroken en het gebied waar de weg ligt. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de vereiste breedte van de geluidszone in verschillende situaties. De Landscheiding bestaat uit 2 rijstroken in buitenstedelijk gebied en heeft daarmee een geluidzone van 250 meter. Tabel 2.1: Breedte van geluidszones stedelijk gebied Soort gebied
2.2.2
Stedelijk gebied
Buitenstedelijk gebied
Aantal rijstroken
1 of 2
3 of 4
1 of 2
3 of 4
5 of meer
Zonebreedte [m]
200
350
250
400
600
Reconstructie-criteria In het kader van de Wet geluidhinder is er sprake van een reconstructie van een weg, als er één of meer wijzigingen op of aan een aanwezige weg plaatsvinden waardoor de geluidbelasting op gevels van nabij gelegen geluidsgevoelige bestemmingen toeneemt met tenminste 2 dB ten gevolge van het verkeer op die weg. Wanneer op basis van akoestisch onderzoek is vastgesteld, dat volgens de Wgh sprake is van een reconstructie van een weg, dienen maatregelen te worden getroffen. Bij reconstructie gelden voor de geluidbelasting de grenswaarden zoals in tabel 2.2 is aangegeven. Tabel 2.2: grenswaarden bij reconstructie van een weg (conform Wgh) Situatie
Voorkeurs-
Maximale ontheffingsmogelijkheid
Grenswaarde
Stedelijk gebied
Buitenstedelijk gebied
63 dB
58 dB
Niet eerder een hogere waarde vastgesteld
Heersende geluidbelasting met
en heersende geluidbelasting <= 53 dB
ondergrens van 48 dB
Niet eerder een hogere waarde vastgesteld
Heersende geluidbelasting
68 dB
68 dB
Laagste van:
63 dB
68 dB
68 dB
68 dB
en heersende geluidbelasting > 53 dB Eerder een hogere waarde vastgesteld
- Heersende waarde (ondergrens 48 dB) - Eerder vastgestelde hogere waarde Eerder een hogere waarde vastgesteld
In kader van sanering
Akoestisch onderzoek
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0381 – MR8079
Definitief v1.0
24 december 2008
5 van 10
2.2.3
Voorwaarden verkrijgen hogere grenswaarde Gemeenten kunnen conform artikel 83 van de Wgh hogere waarden vaststellen als maatregelen om de geluidbelasting terug te dringen ‘onvoldoende doeltreffend’ zijn of ‘overwegende bezwaren ontmoet’ van stedenbouwkundige, verkeerskundige, landschappelijke of financiële aard. Indien een hogere grenswaarde wordt aangevraagd dient men rekening te houden met de maximaal toelaatbare binnenwaarde voor geluidsgevoelige bestemmingen. Deze waarde bedraagt voor bestaande woningen in de zone van een te reconstrueren weg over het algemeen 33 dB.
Akoestisch onderzoek
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0381 – MR8079
Definitief v1.0
24 december 2008
6 van 10
3.
Uitgangspunten
3.1
Studiegebied De parkeerplaats met aansluiting op de Landscheiding is gelegen in het plangebied Vlinderstrik. Het gebied wordt in het noorden begrensd door Rodenrijseweg, in het oosten door de Wildersekade, in het zuiden door de Doenkade en in het westen door de Oude Bovendijk. Het studiegebied is weergegeven in figuur 3.1 Figuur 3.1: Ligging van de parkeerplaats met aansluiting op de Landscheiding.
Parkeerplaats met aansluiting op Landscheiding
3.2
Rekenmodel Voor het onderzoeken of er bij een fysieke wijziging aan de Landscheiding sprake is van een reconstructie, is een berekening gemaakt volgens SRMI conform het Reken- en Meetvoorschrift Geluidhinder 2006.
3.3
Gegevens De volgende gegevens zijn als uitgangspunt gehanteerd bij het onderzoek: • Voor de berekeningen is uitgegaan van de huidige infrastructuur rond het plangebied.
Akoestisch onderzoek
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0381 – MR8079
Definitief v1.0
24 december 2008
7 van 10
• Fysieke wijziging aan de Landscheiding in verband met de aansluiting van de parkeerplaats zijn in dit stadium nog niet bekend. Voor het inschatten of er mogelijk sprake is van een reconstructie, is aangenomen dat er ter hoogte van de parkeerplaats een voorsorteerstrook wordt aangebracht. • Bij het inschatten of er sprake is van een reconstructie, is ervan uitgegaan dat er geen eerdere verleende hogere waarden zijn voor de woningen binnen het toetsgebied. Bij een nader reconstructie onderzoek dient dit te worden uitgezocht.
3.4
Wegverkeer De verwachte verkeersintensiteiten voor de Landscheiding voor de jaren 2009 en 2019 zijn verstrekt door dS+V, afdeling verkeer en vervoer. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van de gehanteerde verkeersgegevens. In tabel 3.1 zijn de in het onderzoek gehanteerde etmaalintensiteiten, snelheid en wegdektype van de wegvakken opgenomen. Tabel 3.1: Etmaalintensiteiten buitenstedelijke weg de Landscheiding Straatnaam
Landscheiding Landscheiding
Tussen
Rodenrijseweg Spoorhaven
en
Etmaalint.
Snelheid
2019
[km/uur]
Wegdektype
Spoorhaven
10.525
50
DAB
G.K. van Hogendorpweg
10.625
50
DAB
2009 Landscheiding Landscheiding
Rodenrijseweg Spoorhaven
Spoorhaven
7.200
50
DAB
G.K. van Hogendorpweg
7.200
50
DAB
*) DAB = Dicht Asfalt Beton
3.5
Rekenpunten Ten behoeve van de SRMI-berekening, voor het bepalen of er sprake is van een reconstructie, is een rekenpunt gekozen op 17 meter afstand van de weg, op een hoogte van 5 meter. De afstand van 17 meter komt overeen met afstand van de dichtstbijzijnde woning tot de weg.
Akoestisch onderzoek
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0381 – MR8079
Definitief v1.0
24 december 2008
8 van 10
4.
Resultaten reconstructie Landscheiding In bijlage 2 zijn de invoergegevens en rekenresultaten weergegeven van de SRM I berekening. Uit de resultaten blijkt dat de geluidbelasting in 2019 in vergelijking tot de huidige situatie met ca. 1,47 dB toeneemt. Er is sprake van een behoorlijke toename aangezien de verkeersintensiteiten op de Landscheiding aanzienlijk toenemen ten gevolge van autonome groei en planontwikkeling van de parkeerplaats. Er is sprake van een reconstructie wanneer de toename 1,50 dB of meer is. De berekende toename van 1,47 dB zit dicht in de buurt van het kantelpunt van 1,50 dB. In dit stadium kan daarom niet met zekerheid gesteld worden dat er geen sprake is van een reconstructie. Immers, het jaar waarin de uitvoering van de werkzaamheden plaatsvinden is nog niet bekend. Uitgangspunt bij de berekening was dat de werkzaamheden plaatsvinden en gereedkomen in 2009. Een verschuiving van één of meerdere jaren naar achteren geeft een (geringe) toename van de verkeersintensiteiten, hetgeen voldoende is om de toename van de geluidsbelasting te vergroten tot op of voorbij het kantelpunt van 1,50 dB. Tevens is de mate van de fysieke aanpassing aan de weg in dit stadium nog niet bekend. Hierdoor is het exacte toetsgebied nog niet vast te stellen.
Akoestisch onderzoek
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0381 – MR8079
Definitief v1.0
24 december 2008
9 van 10
5.
Conclusie In opdracht van dS+V heeft in het kader van het “Bestemmingsplan Vlinderstrik” akoestisch onderzoek plaatsgevonden. Het bestemmingsplan omvat een natuurgebied met recreatieve voorzieningen, parkeerplaats met aansluiting op de Landscheiding en reptielenzoo Serpo. Het bestemmingsplan maakt het bouwen van geluidgevoelige bestemmingen niet mogelijk. Ten gevolge van het aansluiten van de parkeerplaats op de Landscheiding is er mogelijk sprake van een fysieke wijziging aan de Landscheiding. Hoe de aansluiting plaatsvindt is in dit stadium nog niet bekend. Onderzocht is of er mogelijk sprake is van een reconstructie, indien er een fysieke wijziging aan de Landscheiding plaatsvindt. Uit hoofdstuk 4 kan geconcludeerd worden dat, ervan uitgaande dat de werkzaamheden in 2009 plaatsvinden en opgeleverd worden, er geen sprake is van een reconstructie. De toename van de geluidsbelasting bedraagt ca. 1,47 dB. Er is sprake van een reconstructie bij een minimale toename van 1,50 dB. Echter, gezien de toename van 1,47 dB (dicht in de buurt van 1,50 dB) en de vele aannames die gedaan zijn ten behoeve van de berekening is het noodzakelijk dat er een herberekening plaatsvindt, zodra er meer gegevens beschikbaar zijn omtrent het jaartal van de werkzaamheden en de fysieke omvang van de wijziging. Geadviseerd wordt in de tekst van het bestemmingsplan op te nemen dat er te zijner tijd een akoestisch reconstructie onderzoek uitgevoerd moet worden.
Akoestisch onderzoek
Projectcode
Versie
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0381 – MR8079
Definitief v1.0
24 december 2008
10 van 10
Bijlage 1 Verkeersgegevens wegverkeer
2019prog_01-10_
11:16
Datum afdruk:
Gemeente Rotterdam; dS+V afdeling Verkeer & Vervoer
Bureau VM Behandeld door:
Bezoekadres: Galvanistraat 15; 3029 AD Rotterdam
G. Korthals Alt Tel.:
Datum opdracht:
1-9-2008 Dossier nr:
Datum afgifte:
12-9-2008 Blad:
12-9-2008
VERKEERSGEGEVENS GELUIDHINDER
010-489 5655
De Vlinderstrik
Project:
1475
Diederik Harteveld
Aanvrager:
1
MET PLANONTWIKKELING
Tel.:
Huidige situatie straat
straatnaam
tussen
en
jaar
etmaal intensiteit
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
N471 Rodenrijseweg Rodenrijseweg Landscheiding Landscheiding DOENKADE G.K. van Hogendorpweg Doenkade G.K. van Hogendorpweg Rodenrijseweg
Doenkade Tuinpad N471 Rodenrijseweg Spoorhaven N471 Doenkade N471 Landscheidingdweg Industrieweg
Marconistraat / Morsestraat N471 Industrieweg Spoorhaven G.K. van Hogendorpweg Ankie Verbeek-Ohrlaan Landscheidingsweg Oude Bovendijk Melanchtonweg Anjerdreef
2009 2009 2009 2009 2009 2009 2009 2009 2009 2009
11.525 250 675 7.200 7.200 26.825 20.775 26.975 22.925 3.425
gemiddeld daguur lv mv 696 21 15 0 42 1 415 23 415 23 1.541 89 1.194 69 1.553 88 1.363 54 26 177
zv 21 0 1 23 23 89 69 88 54 17
intensiteiten gemiddeld weekdag gemiddeld avonduur zv mv lv 412 10 10 9 0 0 25 0 0 248 11 11 248 11 11 922 42 42 714 32 32 929 41 41 810 25 25 108 12 8
lv 110 2 7 65 65 243 188 245 215 28
gemiddeld nachtuur mv 3 0 0 4 4 14 11 14 8 4
zv 3 0 0 4 4 14 11 14 8 3
zv 126 1 1 30 30 131 128 144 126 17
intensiteiten gemiddeld weekdag gemiddeld avonduur mv zv lv 921 59 59 17 0 0 30 1 1 367 14 14 371 14 14 1.122 61 61 1.100 60 60 1.128 68 68 1.336 59 59 121 12 8
lv 240 5 8 97 98 294 288 294 352 31
gemiddeld nachtuur mv 20 0 0 5 5 21 20 23 20 4
zv 20 0 0 5 5 21 20 23 20 3
Prognose straat
straatnaam
tussen
en
jaar
etmaal intensiteit
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10
N471 Rodenrijseweg Rodenrijseweg Landscheiding Landscheiding DOENKADE G.K. van Hogendorpweg Doenkade G.K. van Hogendorpweg Rodenrijseweg
Doenkade Tuinpad N471 Rodenrijseweg Spoorhaven N471 Doenkade N471 Landscheidingdweg Industrieweg
Marconistraat / Morsestraat N471 Industrieweg Spoorhaven G.K. van Hogendorpweg Ankie Verbeek-Ohrlaan Landscheidingsweg Oude Bovendijk Melanchtonweg Anjerdreef
2019 2019 2019 2019 2019 2019 2019 2019 2019 2019
27.700 475 825 10.525 10.625 33.200 32.525 33.675 38.775 3.750
Opmerkingen:
Motorfietsen opgenomen in lichte voertuigen (aandeel 0,5 %).
geluid18
gemiddeld daguur lv mv 1.524 126 29 1 50 1 615 30 622 30 1.865 131 1.829 128 1.870 144 2.234 126 26 198
010 - 489 4163
Bijlage 2 Rekenresultaten SRMI-berekening reconstructie
Landscheiding, jaar 2009
SRMI in het RMV Geluidhinder 2006 Verkeersgegevens:
Dag:
Avond:
Nacht:
Personenwagens per uur
415
248
65
Snelheid personenwagens
50
50
50
Lichte vrachtwagens per uur
23
11
4
Zware vrachtwagens per uur
23
11
4
Snelheid zwaar verkeer
50
50
50
Wegdektype
DAB 11/16 (referentie)
Omgevingskenmerken:
0
Hoogte weg
Horizontale afstand tot midden van weg
17
Hoogte van waarnemer
5
Zichthoek (127 graden = volledig)
127
Fractie absorberend oppervlak (0=hard; 1=zacht)
0
Percentage reflectie van overzijde (0=geen; 1=volledig)
0
Afstand tot reflecterend oppervlak overzijde
0
Hoogte van reflecterend oppervlak (minstens 5m)
0
Afstand tot kruispunt (0=geen kruispunt)
0
Afstand tot minirotonde (0=geen minirotonde)
0
Afstand tot drempel (0=geen drempel)
0
Resultaten: Berekende geluidniveau in Letm
64.60
Berekende geluidniveau in Lden
63.708
Berekende geluidniveau in Lnight
54.60
Landscheiding, jaar 2019
SRMI in het RMV Geluidhinder 2006 Verkeersgegevens:
Dag:
Avond:
Nacht:
Personenwagens per uur
622
371
98
Snelheid personenwagens
50
50
50
Lichte vrachtwagens per uur
30
14
5
Zware vrachtwagens per uur
30
14
5
Snelheid zwaar verkeer
50
50
50
Wegdektype
DAB 11/16 (referentie)
Omgevingskenmerken:
0
Hoogte weg
17
Horizontale afstand tot midden van weg
Hoogte van waarnemer
5
Zichthoek (127 graden = volledig)
127
Fractie absorberend oppervlak (0=hard; 1=zacht)
0.0
Percentage reflectie van overzijde (0=geen; 1=volledig)
0
Afstand tot reflecterend oppervlak overzijde
0
Hoogte van reflecterend oppervlak (minstens 5m)
0
Afstand tot kruispunt (0=geen kruispunt)
0
Afstand tot minirotonde (0=geen minirotonde)
0
Afstand tot drempel (0=geen drempel)
0
Resultaten: Berekende geluidniveau in Letm
66.03
Berekende geluidniveau in Lden
65.180
Berekende geluidniveau in Lnight
56.03
Beschermde en Bedreigde Soorten Vlinderstrik Habitatrichtlijn Flora- en faunawet Rode Lijsten
G. Bakker & N. de Zwarte bSR-rapport 105 in opdracht van Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam
Colofon bSR-rapport
105
titel
Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik – Habitatrichtlijn, Flora- en faunawet, Rode Lijsten
auteurs
ir. G. Bakker & ing. N. de Zwarte
afbeeldingen
boven, midden: G. Bakker onder: IGWR
kaartmateriaal
Gemeentewerken Rotterdam, Landmeten en Vastgoedinformatie; auteursrecht voorbehouden.
Geproduceerd in opdracht van Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam Deze uitgave dient als volgt te worden geciteerd: Bakker, G. & N. de Zwarte. 2008. Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik – Habitatrichtlijn, Flora- en faunawet, Rode Lijsten. bSR-rapport 105. bSR ecologisch advies, Rotterdam. © bSR ecologisch advies, november 2008 Postbus 23452 - 3001 KL Rotterdam Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar worden gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of welke wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de auteursrechthebbende. bSR kan door opdrachtgever niet aansprakelijk worden gesteld voor schade die voortvloeit uit gebruik van data of gegevens of door toepassing van aanbevelingen en conclusies, die zijn opgenomen in deze rapportage.
bSR ecologisch advies
INHOUD
Samenvatting................................................................................................................ 3 1 1.1 2
Inleiding................................................................................................................. 5 Aanleiding en doel van deze studie..................................................................... 5 Methodiek.............................................................................................................. 7
2.1
Werkwijze ........................................................................................................... 7
2.2
Geraadpleegde bronnen ..................................................................................... 7
3
Onderzoeksgrens en voorgenomen activiteit..................................................... 9
3.1
Plangebied.......................................................................................................... 9
3.2
Voorgenomen activiteit ....................................................................................... 9
4
Wettelijk kader .................................................................................................... 11
4.1
Europese Habitatrichtlijn Bijlagen II en/of IV ..................................................... 11
4.2
Flora- en faunawet ............................................................................................ 11
4.3
Beschermingsregimes ...................................................................................... 12
4.4
Gunstige staat van instandhouding ................................................................... 13
4.5
Rode Lijsten...................................................................................................... 13
4.6
Mitigatie & compensatie.................................................................................... 14
5
Beschermde- en Rode-Lijstsoorten Vlinderstrik .............................................. 15
5.1
Begripsafbakening ............................................................................................ 15
5.2
Onderzochte soortgroepen ............................................................................... 15
5.3
Niet onderzochte soortgroepen ......................................................................... 16
5.4
Soortentabel ..................................................................................................... 16
6
Effecten flora en fauna ....................................................................................... 19
6.1
Algemeen ......................................................................................................... 19
6.2
Effectenanalyse per soort ................................................................................. 19
6.2.1 6.2.2 6.2.3 6.2.4 6.2.5 6.2.6
Overzichtstabel strikt beschermde soorten..................................................................................... 19 Vaatplanten .................................................................................................................................... 20 Weekdieren .................................................................................................................................... 21 Vissen............................................................................................................................................. 21 Vogels............................................................................................................................................. 22 Zoogdieren ..................................................................................................................................... 23
6.3
Rode-Lijstsoorten.............................................................................................. 25
6.3.1 6.3.2 6.3.3
Flora ............................................................................................................................................... 25 Libellen ........................................................................................................................................... 25 Dagvlinders..................................................................................................................................... 25
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
1
bSR ecologisch advies
6.3.4 6.3.5 6.3.6
Sprinkhanen ................................................................................................................................... 26 Vissen............................................................................................................................................. 26 Vogels............................................................................................................................................. 26
7
Conclusie ............................................................................................................ 27
8
Aanbevelingen .................................................................................................... 29
Bijlage 1 – Voorgenomen activiteit........................................................................... 31 Locatiekeuze ................................................................................................................ 31 Keuze inrichting............................................................................................................ 32
2
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
SAMENVATTING
De gemeenten Rotterdam en Lansingerland zijn voornemens om de Schiebroekse Polder en Zuidpolder, samen bekend onder de naam ‘Vlinderstrik’, om te vormen tot een natuur- en recreatiegebied. De hoofdlijnen van de toekomstige inrichting zijn in 2008 opgesteld in het Masterplan Vlinderstrik. Aansluitend wordt door beide betrokken gemeenten een nieuw bestemmingplan opgesteld. De oppervlakte van het gebied waarop de bestemmingsplanwijziging betrekking heeft vereist een onderzoek naar de M.E.R.-plicht en daarmee toetsing van de effecten op beschermde flora en fauna in het gebied. Hoofdvraag in deze rapportage is voor welke strikt beschermde soorten (Flora- en faunawet tabel 2 en tabel 3 en Habitatrichtlijnsoorten) er een negatief effect te verwachten is als gevolg van de voorgenomen plannen en welke maatregelen in het kader van de vigerende natuurwetgeving dienen te worden genomen. Geconcludeerd wordt dat er tijdelijke negatieve effecten te verwachten zijn als gevolg van verstoring tijdens werkzaamheden in het terrein. Het betreft hier de Platte schijfhoren, Bittervoorn, Kleine modderkruiper, Vetje, alle broedende vogels in het gebied, alle roofvogels, uilen en spechten met een vaste- rust of verblijfplaats, aan de bebouwde randen van het gebied. Al deze effecten zijn dusdanig klein van aard dat deze door simpele mitigerende maatregelen, al dan niet in het kader van een vereiste ontheffing, zijn te ondervangen. Aangezien de meeste bebouwing en geschikte bomen zich buiten het plangebied bevinden, zijn te verwachten negatieve effecten op vleermuispopulaties in het gebied minimaal. Verder kan geconcludeerd worden dat de voorgenomen activiteit de duurzame staat van instandhouding van de meeste soorten in het gebied faciliteert. Ten opzichte van de bestaande situatie wordt voor veel soorten een aantrekkelijker leefgebied gecreëerd. Enkele weidevogelsoorten die thans een sterke populatieafname laten zien, in het bijzonder de Grutto, blijven wellicht behouden door de geplande aanleg van een relatief grote oppervlakte extensief beheerd grasland. Het aanbod aan foerageergebied voor vleermuizen zal door de aanleg van rietland en ruigte toenemen. In dit rapport zijn alle gegevens over beschermde flora en fauna verwerkt die bij bSR beschikbaar waren tot en met 2008, waarbij tevens allerlei gangbare literatuur is geraadpleegd. Gekozen is voor een progressieve benadering, waarbij soorten waarvan een actueel voorkomen onduidelijk is zijn meegenomen in het overzicht. Argumenten hiervoor bestaan bijvoorbeeld uit een algemeen voorkomen in de regio en de aanwezigheid van geschikt habitat in het gebied.
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
3
bSR ecologisch advies
4
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
1
INLEIDING
1.1
Aanleiding en doel van deze studie
De gemeenten Rotterdam en Lansingerland willen de Schiebroekse Polder en de Zuidpolder omvormen tot een aantrekkelijk natuur- en recreatiegebied. Vanwege hun gezamenlijke vorm staan de beide polders bekend als de “Vlinderstrik”. In hoofdstuk 2 staat dit gebied nauwkeurig aangegeven op kaart. In mei 2008 is het Masterplan Vlinderstrik, waarin de hoofdlijnen van de toekomstige inrichting zijn opgenomen, vastgesteld door de betrokken gemeenten. De volgende fase in de planontwikkeling is het opstellen van twee bestemmingsplannen, omdat een deel van de Vlinderstrik in Rotterdam en een deel in Lansingerland ligt. Met deze bestemmingsplannen wordt de realisatie van het plan mogelijk gemaakt. Dit betekent dat een oppervlakte van zo’n 140 ha met een agrarische bestemming wordt gewijzigd in een natuur- en recreatiebestemming. Deze wijziging maakt het nodig een besluit te nemen over de M.E.R.-plicht van de activiteit. Op basis van het (herziene) Besluit milieu-effectrapportage 1994 gaat het om een m.e.r. beoordelingsplichtige activiteit. Daarom moet een besluit genomen worden of zich zodanige omstandigheden voordoen, dat het wenselijk is een projectMER op te stellen en een projectmerprocedure te starten. Ten behoeve van dit besluit is inzicht nodig in eventuele nadelige effecten op de natuurwaarden in het gebied. Daarbij gaat het met name om: 1. Flora- en faunawet: gevolgen voor wettelijk beschermde soorten de mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen. 2. Habitatrichtlijnsoorten: gevolgen voor op Europees niveau beschermde soorten en mogelijkheid om ontheffing te verkrijgen. 3. Rode-Lijstsoorten: gevolgen voor de rode lijstsoorten Naar aanleiding van dit criterium heeft IGWR aan bSR ecologisch advies gevraagd voorliggende studie te verrichten als expert judgement, teneinde de volgende vraag te beantwoorden: Kan met de beschikbare kennis en gegevens voldoende worden aangetoond welke effecten er optreden en als deze (significant) negatief zijn welke maatregelen er kunnen worden genomen om deze effecten te mitigeren of te compenseren? Om deze vraag te beantwoorden dient te worden aangeven: Welke soorten met beschermde- en bedreigde status voorkomen in het plangebied Vlinderstrik. Welke mate van bescherming de afzonderlijke soorten genieten (Flora- en faunawet, Habitatrichtlijn en Rode Lijst) Of en waarom de voorgenomen activiteit wel/geen effecten heeft, of en waarom daarmee wel/geen conflict optreedt met de Flora- en faunawet. Of en waarom er wel/geen effecten zijn op Rode-Lijstsoorten. Indien wel (significante) effecten optreden: welke maatregelen genomen moeten worden om deze effecten te mitigeren of te compenseren en waarom. Dit is vooral van belang voor de strikt beschermde soorten (Flora- en faunawet tabel 2 en tabel 3 en Habitatrichtlijnsoorten). Welke (wettelijke) gevolgen er zijn ten aanzien van vogels en hoe hiermee om dient te worden gegaan.
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
5
bSR ecologisch advies
6
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
2
METHODIEK
2.1
Werkwijze
Om een zo betrouwbaar mogelijk beeld te krijgen van de flora en fauna van de Vlinderstrik is geput uit de gebiedskennis van bureau Stadsnatuur Rotterdam, losse waarnemingen uit het bSR waarnemingenarchief, alsmede een reeks publicaties aangaande verspreiding en ecologie. Deze reeks publicaties is hieronder weergegeven. Deze literatuur is bestudeerd, waarbij de voor de Vlinderstrik relevante informatie in dit rapport is verwerkt. Tenslotte is tijdens een aantal gesprekken met Gemeentewerken Rotterdam de rapportage verder verfijnd.
2.2
Geraadpleegde bronnen
1 - Aptroot, A., C.M. van Herk, H.F. van Dobben, P.P.G. van den Boom, A.M. Brand & L. Spier. 1998. Bedreigde en kwetsbare korstmossen in Nederland. Rapport met voorstel voor de Rode Lijst. Buxbaumiella 46: 1-101. 2 - Backerra, M.M.E. & M.J. Epe. 2006. Vleermuizen in Rotterdam; een overzicht van de periode 1998 – 2005. bSR-rapport 62. bSR ecologisch advies, Rotterdam. 3 - Bakker, G. 2007. Natuurwaardenonderzoek in het kader van MER-studies Verbreding N209. bSR-rapport 88 (in opdracht van Provincie Zuid-Holland), bSR ecologisch advies, Rotterdam. 4 - Bakker, G. & R.W.G. Andeweg i.s.m. F.A. van Meurs (St. ZWG-ZH) & J. Mulder (EAM). 2007. Natuurwaarden van de DOP-NOAP (in opdracht van Progolf). bSR-rapport 91, bSR ecologisch advies, Rotterdam. 5 - Bijlsma, R.G., F. Hustings & C.J. Camphuysen. 2001. Algemene en schaarse vogels van Nederland (Avifauna van Nederland 2). GMB Uitgeverij / KNNV Uitgeverij, Haarlem / Utrecht. 6 - Brekelmans, F.L.A. 2003. Sprinkhanen en krekels in Rotterdam. Natuurlijk Rotterdam 4(3):4-6. 7 - Brekelmans, F.L.A. 2005. Nieuw voor Rotterdam: de Sikkelsprinkhaan. Natuurlijk Rotterdam 6(3): 6-7. 8 - Brekelmans, F.L.A. & M.M.E. Backerra. 2004. Voorlopige atlas dagvlinders, libellen en sprinkhanen Rotterdam. bSR-rapport 35. bureau Stadsnatuur Rotterdam, Rotterdam. 9 - Brekelmans, F.L.A., R.W.G. Andeweg, G. Bakker & M.J. Epe. 2006. Beschermde & bedreigde Flora en fauna gemeente Rotterdam. bSR-rapport 54 (in opdracht van DCMR). bSR ecologisch advies, Rotterdam. 10 - Bruyne, R.H. de, H. Walbrink & A.W. Gmelig Meyling. 2003. Bedreigde en verdwenen landen zoetwaterweekdieren in Nederland (Mollusca). European Invertebrate Survey – Nederland * Stichting ANEMOON, Leiden / Heemstede. 11 - Gittenberger, E., A.W. Janssen, W.J. Kuijper, J.G.J. Kuiper, T. Meijer, G. van der Velde & J.N. de Vries. 1998. De Nederlandse Zoetwatermollusken. Recente en fossiele weekdieren uit zoet en brak water – Nederlandse Fauna 2. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden.
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
7
bSR ecologisch advies
12 - Hom, C.C., P.H.C. Lina, G. van Ommering, R.C.M. Creemers & H.J.R. Lenders. 1996. Bedreigde en kwetsbare reptielen en amfibieën in Nederland. Toelichting op de Rode Lijst. Rapport IKC Natuurbeheer nr. 25, Wageningen. 13 - Huijbregts, H. 2004. Gestreepte waterroofkever Graphoderus bilineatus (Degeer 1774). EISNederland, www.naturalis.nl/EIS. 14 - IUCN. 1993. Draft IUCN Red List Categories. IUCN, Gland, Switzerland. 15 - Kleukers, R. 2002. Sprinkhanen en krekels (Orthoptera) in de periode 2000-2004. In: Waarnemingenverslag ongewervelden 2005. EIS-Nederland, de Vlinderstichting en de Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie. e
16 - Meijden, R. van der. 2005. Heukels’ Flora van Nederland, 23 druk. Wolters-Noordhoff, Groningen / Houten. 17 - Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie. 2002. De Nederlandse libellen (Odonata). Nederlandse Fauna 4. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EISNederland, Leiden. 18 - Nie, H.G. de & G. van Ommering. 1996. Bedreigde en kwetsbare zoetwatervissen in Nederland – toelichting op de Rode Lijst. Informatie en Kenniscentrum Natuurbeheer, Wageningen. 19 - Provincie Zuid-Holland 2004. Beschermde planten en dieren in Zuid-Holland. De verspreiding van de Europese Habitatrichtlijnsoorten in kaart. Provincie Zuid-Holland, Directie Ruimte en GroenBureau Natuur, Den Haag. 20 - Schober, W. & E. Grimmberger. 2001. Gids van vleermuizen van Europa, Azoren en Canarische Eilanden. Tirion, Baarn. 21 - SOVON Vogelonderzoek Nederland. 2002. Atlas van de Nederlandse broedvogels 19982000 – Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & EIS-Nederland, Leiden. 22 - Svensson, L., P.J. Grant, K. Mullarney & D. Zetterström. 1999. ANWB Vogelgids van Europa. ANWB / Vogelbescherming Nederland, Den-Haag, Zeist. 23 - Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T, Westra. 1985-94. Nederlandse oecologische flora – wilde planten en hun relaties deel 1 t/m 5. KNNV Uitgeverij / IVN.
8
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
3
ONDERZOEKSGRENS EN VOORGENOMEN ACTIVITEIT
3.1
Plangebied
Het plangebied Vlinderstrik wordt aan de oostzijde begrensd door de Wildersekade; de zuidgrens ligt ten noorden van de N209, waar een deel is gereserveerd voor de toekomstige aanleg van de A13/16. De westgrens vormt de Oude Bovendijk; de noordgrens volgt grofweg de perceelsgrenzen van de bebouwing bezuiden de Rodenrijseweg. De Vlinderstrik wordt van west naar oost doorsneden door Provincialeweg N471, Bedrijvenpark (in aanleg) Spoorhaven en de HSL-Zuid. In Figuur 1 is de actuele kadastrale situatie weergegeven. Figuur 2 (paragraaf 3.2) geeft de begrenzing van het plangebied en de toekomstige inrichting weer.
Figuur 1. Kadastrale overzichtskaart onderzoeksgebied Vlinderstrik (kaartbron: dS+V; noordpijl incorrect weergegeven)
3.2
Voorgenomen activiteit
In Figuur 2 is de grens van het plangebied middels een blauwe lijn weergegeven. Binnen de blauwe grens is de voorgenomen activiteit de transformatie van een deel van het gebied van intensief beheerd grasland naar riet, ruig grasland en opgaande beplanting en struweel. Om dit te bereiken zullen bestaande waterlopen worden gewijzigd. Daarnaast worden nieuwe waterpartijen aangelegd. De belangrijkste werkzaamheden zullen derhalve bestaan uit graafwerkzaamheden. Een ander deel van de voorgenomen activiteit zal bestaan uit de verandering van intensief beheerd grasland naar extensief beheerd grasland in het noordelijk deel van het gebied. De meeste bebouwing langs de Rodenrijseweg valt buiten het gebied waar activiteit plaatsvindt. Voor een uitgebreide beschrijving van de voorgenomen activiteit wordt verwezen naar Bijlage I. Deze bevat een hoofdstuk uit de Concept Aanmeldingsnotitie van IGWR (concept 2, 16 oktober 2008).
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
9
bSR ecologisch advies
Figuur 2. Plankaart toekomstige situatie Vlinderstrik met plangrens (blauwe lijn) (kaartbron: dS+V)
.
10
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
4
WETTELIJK KADER
4.1
Europese Habitatrichtlijn Bijlagen II en/of IV
Voor soorten van Bijlage II van de Europese Habitatrichtlijn die geregeld in ons land voorkomen, moet de Nederlandse overheid beschermde gebieden aanwijzen. De Natuurbeschermingswet is van toepassing op deze gebieden. Op dit moment is de Vlinderstrik voor geen enkele soort (vermeld in Bijlage II) aangewezen als Habitatrichtlijngebied. Voor soorten genoemd in Bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn (waarvoor ons land tot het natuurlijke verspreidingsgebied behoort) moet de Nederlandse overheid beschermingsmaatregelen nemen. Dit heeft zich vertaald in een automatische plaatsing van deze soorten in tabel 3 van de Flora- en faunawet (zie onder). Enkele soorten zijn niet vermeld in de Staatcourant en niet in de Flora- en faunawettabellen vermeld, zoals de Platte schijfhoren. Ondanks deze discrepantie geniet deze soort evenzeer bescherming als de overige soorten van Bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn.
4.2
Flora- en faunawet
De van nature in Nederland in het wild voorkomende planten en dieren worden beschermd door de Flora- en faunawet, die in 2002 van kracht geworden is. Deze bescherming dient ervoor te zorgen dat populaties van zeldzame en bedreigde soorten niet in aantal afnemen of uit Nederland verdwijnen. Daartoe is een aantal verbodsartikelen (artikel 8 tot en met 13) opgesteld, die bijvoorbeeld verbieden dat planten worden uitgestoken of verzameld en dat dieren opzettelijk worden verstoord of dat hun vaste rust- en verblijfplaatsen worden vernield. artikel 8:
artikel 9: artikel 10: artikel 11:
artikel 12: artikel 13:
Het is verboden planten, behorende tot een beschermde inheemse plantensoort, te plukken, te verzamelen, af te snijden, uit te steken, te vernielen, te beschadigen, te ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen. Het is verboden (beschermde) dieren te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen. Het is verboden (beschermde) dieren opzettelijk te verontrusten. Het is verboden nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van (beschermde) dieren te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren. Het is verboden eieren van (beschermde) dieren te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen. Het is verboden planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van (beschermde) dieren te koop te vragen, te kopen of te verwerven, ten verkoop voorhanden of in voorraad te hebben, te verkopen of ten verkoop aan te bieden, te vervoeren, ten vervoer aan te bieden, af te leveren, te gebruiken voor commercieel gewin, te huren of te verhuren, te ruilen of in ruil aan te bieden, uit te wisselen of tentoon te stellen voor handelsdoeleinden, binnen of buiten het grondgebied van Nederland te brengen of onder zich te hebben.
Voor bovengenoemde verbodsbepalingen moet bij ruimtelijke inrichting of ontwikkeling binnen het leefgebied van tabel 3-soorten (zie paragraaf 4.3) in principe ontheffing worden aangevraagd.
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
11
bSR ecologisch advies
Ontheffing van de verbodsbepalingen van artikel 8 tot en met 13 wordt, op grond van artikel 75, lid 5, van de Flora- en faunawet, in principe verleend indien geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort. Op grond van artikel 75, lid 6, aanhef en onder c, wordt in het geval van soorten die zijn opgenomen in Bijlage IV van de Europese Habitatrichtlijn ontheffing slechts verleend wanneer er, naast de voorwaarde dat er geen afbreuk wordt gedaan aan een gunstige staat van instandhouding van de soort, geen andere bevredigende oplossing bestaat en met het oog op andere bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen belangen. Deze drie criteria vormen samen de uitgebreide toets waaraan voldaan moet worden. In artikel 2, lid 3, onder j, van het Besluit vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten (28 november 2000, Stb. 525) worden als andere belangen als bedoeld in Artikel 75, lid 6, onder c, van de Flora- en faunawet, onder andere aangewezen de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke inrichting of ontwikkeling.
4.3
Beschermingsregimes
Het soortbeschermingsdeel van de Europese Habitatrichtlijn is opgenomen in de Flora- en faunawet. In de Flora- en faunawet is een groot aantal in Nederland voorkomende planten en dieren opgenomen waarop de hier boven genoemde verbodsbepalingen van toepassing zijn. In de praktijk bleek al snel dat een aantal algemeen in Nederland voorkomende beschermde soorten, die niet in hun voortbestaan worden bedreigd, zorgden voor vertraging bij de uitvoering van werkzaamheden in het kader van ruimtelijke ontwikkeling. Om dat te voorkomen zijn drie beschermingsregimes ingesteld. Deze driedeling is gepubliceerd in de Staatscourant van 2 februari 2005 onder de titel ‘Wijziging Regeling vrijstelling beschermde dier- en plantensoorten Flora- en faunawet’ en is als volgt: •
tabel 1. Voor activiteiten die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 1 voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. Voor deze activiteiten hoeft geen ontheffing aangevraagd worden.
•
tabel 2. Voor activiteiten die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkelingen, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 2 voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Hetzelfde geldt voor alle vogelsoorten. Een gedragscode moet door een sector of ondernemer zelf opgesteld worden en ingediend voor goedkeuring. Wanneer ontheffing wordt aangevraagd volgt de lichte toets: de activiteit doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
•
tabel 3. Voor activiteiten die zijn te kwalificeren als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik, geldt een vrijstelling voor de soorten in tabel 3 voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet, mits activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister van LNV goedgekeurde gedragscode. Voor activiteiten die zijn te kwalificeren als ruimtelijke ontwikkeling, geldt voor soorten in tabel 3 geen vrijstelling. Ook niet op basis van een gedragscode. Hiervoor is een ontheffing nodig. Een ontheffingaanvraag voor de soorten van tabel 3 wordt getoetst aan drie criteria: 1.
er is sprake van een in of bij de wet genoemd belang,
2.
er is geen alternatief,
3.
de ingreep doet geen afbreuk aan gunstige staat van instandhouding van de soort.
Deze drie criteria vormen de zogenaamde uitgebreide toets. De drie criteria staan naast elkaar: aan alle drie moet voldaan zijn.
12
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
Voor de soortgroep Vogels geldt dat alle inheemse soorten in het broedseizoen zijn beschermd. Voor het begrip ‘broedseizoen’ is in de Flora- en faunawet geen strikte afbakening gedefinieerd, aangezien tijdstip en duur voor vele soorten aan uitgebreide variatie onderhevig zijn. Daarom geldt voor alle inheemse vogelsoorten dat verstoring van in gebruik zijnde nesten, eieren, oudervogels en hun nog niet vliegvlugge jongen wettelijk is verboden. Hiervoor kan geen ontheffing worden verkregen. Voor een klein aantal vogelsoorten geldt een uitgebreidere bescherming. Van alle spechten, uilen en boombroedende roofvogels genieten de vaste rust- en verblijfplaatsen jaarrond bescherming. Bij verstoring of vernietiging is een ontheffing van de Flora- en faunawet vereist. Voor deze vogelsoorten is de uitgebreide toets van toepassing conform de soorten van tabel 3 van de Floraen faunawet.
4.4
Gunstige staat van instandhouding
Het criterium ‘gunstige staat van instandhouding’ is van toepassing wanneer soorten uit tabel 2 en 3 van de Flora- en faunawet voorkomen op locaties waar activiteiten gaan plaatsvinden die een wezenlijk negatief effect kunnen hebben op de aanwezige populaties van deze soorten. Een gunstige staat van instandhouding voldoet krachtens de Europese Habitatrichtlijn aan de volgende voorwaarden: uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat op lange termijn zal blijven, en • het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en • er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden. Ook hiervoor geldt dat aan alle drie de voorwaarden voldaan moet worden, wil er sprake zijn van een gunstige staat van instandhouding. •
4.5
Rode Lijsten
Het Ministerie van LNV heeft ter uitvoering van de bepalingen in artikelen 1 en 3 van het in 1982 van kracht geworden Verdrag van Bern een aantal Rode Lijsten voor bedreigde en kwetsbare soorten dieren en planten gepubliceerd. Deze lijsten worden om de vijf jaar geëvalueerd en geactualiseerd. De laatste edities voor de verschillende soortgroepen stammen uit 2004. Op de Rode Lijsten staan met uitroeiing bedreigde of speciaal gevaar lopende planten- en diersoorten die in ons land van nature voorkomen. Voor de soorten die voorkomen op deze lijsten worden onderzoek en werkzaamheden bevorderd die nodig zijn voor bescherming en beheer. Eén van deze werkzaamheden is het opstellen van soortbeschermingsplannen. Een deel van de soorten op deze lijsten wordt ook wettelijk beschermd middels de Flora- en faunawet. Door de provincie Zuid-Holland worden (de biotopen van) de Rode-Lijstsoorten die niet worden beschermd middels de Flora- en faunawet, beleidsmatig beschermd middels het Provinciaal Compensatiebeginsel. Hiervoor geldt een inspanningsverplichting om in de provinciale planvorming rekening te houden met het voortbestaan van de soort. Dit houdt in dat voor wat betreft de Rode-Lijstsoorten het door de Provinciale Staten vastgestelde Procedureschema voor compensatie dient te worden gevolgd bij door de Provincie gecoördineerde ruimtelijke ontwikkelingen.
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
13
bSR ecologisch advies
Bij het opstellen van de nationale Rode Lijsten wordt tegenwoordig aangesloten bij de systematiek die wordt gehanteerd door de International Union for Conservation of Nature and natural resources (IUCN 1993). Er wordt gebruik gemaakt van twee parameters: trend en zeldzaamheid. Samen leveren die een matrix van zestien vakken op die worden geaggregeerd tot vijf categorieën: ernstig bedreigd, bedreigd, kwetsbaar, gevoelig en thans niet bedreigd (Tabel 1). De grenzen tussen de verschillende trend- en zeldzaamheidklassen zijn afhankelijk van de soortgroep die beschouwd wordt. Tabel 1. Indeling Rode-Lijstcategorieën en -vakken op basis van trend (o/+: stabiel/toegenomen; t: afgenomen; tt: sterk afgenomen; ttt: zeer sterk afgenomen) en (huidige) zeldzaamheid (a: algemeen; z: vrij zeldzaam; zz: zeldzaam; zzz: zeer zeldzaam); TNB: Thans niet bedreigd; GE: Gevoelig; KW: Kwetsbaar; BE: Bedreigd; EB: Ernstig bedreigd. trend
categorie
categorie
categorie
categorie
0/+
GE
TNB
TNB
TNB
T
KW
KW
KW
TNB
Tt
BE
BE
KW
GE
ttt
EB
BE
KW
GE
zzz
zz
z
a
4.6
zeldzaamheid
Mitigatie & compensatie
Indien er verstoring of vernietiging van leefgebied of individuen van strikt beschermde soorten (Flora- en faunawet tabel 2 en tabel 3) verwacht mag worden als gevolg van een voorgenomen activiteit, dienen altijd mitigerende (verzachtende) maatregelen te worden genomen waarmee te verwachten schade aan de aanwezige populatie tijdens en na werkzaamheden wordt beperkt. Voor verlies van leefgebied van strikt beschermde soorten op plaatsen waar ruimtelijke inrichting of ontwikkeling plaatsvindt, dient compensatie plaats te vinden indien de gunstige staat van instandhouding van de locale populatie van een soort in het geding is. Dit houdt in dat er elders geschikt leefgebied wordt gecreëerd ten gunste van de soort. Voorts is voor alle soorten, ongeacht vrijstelling of ontheffing, de zorgplicht van toepassing. De zorgplicht geldt voor zowel beschermde als onbeschermde dier- en plantensoorten. Op grond hiervan dient zoveel als redelijkerwijs mogelijk is schade aan deze soorten te worden voorkomen. De genoemde drie items: mitigatie, compensatie en zorgplicht, zijn algemene voorwaarden ter verkrijging van een eventuele ontheffing van de verbodsbepalingen in de Flora- en faunawet.
14
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
5
BESCHERMDE- EN RODE-LIJSTSOORTEN VLINDERSTRIK
5.1
Begripsafbakening
In dit hoofdstuk wordt een overzicht gepresenteerd van de soorten die in het kader van de vigerende natuurwetgeving van belang zijn. Dit zijn de middels de Flora- en faunawet en/of Habitatrichtlijn strikt beschermde soorten waarvoor de effecten van een voorgenomen activiteit getoetst dienen te worden. Voor alle niet-strikt beschermde soorten (waaronder de soorten van tabel 1 van de Flora- en faunawet) geldt uitsluitend de Zorgplicht (artikel 2). Voor deze soorten is geen toetsing in het licht van de vigerende wetgeving aan de orde. Tevens zijn de Rode-Lijstsoorten opgenomen (waarvan sommige ook zijn opgenomen omdat zij een beschermde status genieten). Het betreft de soorten die nationaal een bedreigde status genieten. Onder soortgroep wordt hieronder verstaan een cluster organismen die onderling een evolutionaire verwantschap vertonen. Onder populatie wordt verstaan een voortplantingsgemeenschap van individuen van een bepaalde soort in een bepaalde ruimte. Onder soort wordt hier verstaan de kleinste taxonomische eenheid van onderling reproducerende organismen met een evolutionaire verwachtschap. Wanneer in het rapport Tabel 1 met een hoofdletter geschreven wordt, is dit een verwijzing naar de tabel in het rapport welke door de auteurs is opgesteld. Wanneer er tabel 1, tabel 2 of tabel 3 geschreven word met een kleine letter, worden hiermee de drie specifieke tabellen van de Floraen faunawet bedoeld. In paragraaf 4.3 worden deze tabellen nader toegelicht.
5.2
Onderzochte soortgroepen
Van de in Tabel 1 vermelde soortgroepen is als gevolg van uitgebreid soortenonderzoek, zowel op landelijk, regionaal, als lokaal niveau, voldoende informatie beschikbaar om een betrouwbare analyse te maken van het voorkomen van specifieke beschermde en bedreigde vertegenwoordigers in de Vlinderstrik. Met uitgebreid soortenonderzoek wordt tevens bedoeld, dat aan de hand van verspreidingskaarten, habitateisen en ecologie van bepaalde beschermde of bedreigde soorten is vastgesteld of deze zich überhaupt in het Vlinderstrikgebied zouden kunnen vestigen. Op basis hiervan zijn bijvoorbeeld de soortgroepen mieren en kevers in deze tabel terecht gekomen. Voor mieren en kevers met een beschermde of bedreigde status die voorkomen in de regio, is het leefgebied in de Vlinderstrik ongeschikt en daarmee de kans dat deze worden aangetroffen nihil.
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
15
bSR ecologisch advies
Tabel 2. Onderzochte soortgroepen Vlinderstrik
5.3
Vaatplanten Land- en zoetwaterweekdieren Libellen Dagvlinders Sprinkhanen Mieren Kevers Amfibieën Reptielen Vissen Vogels Zoogdieren
Niet onderzochte soortgroepen
Van de in Tabel 2 vermelde soortgroepen is onvoldoende kennis beschikbaar om tot een betrouwbaar beeld te komen van de verspreiding van specifieke beschermde en bedreigde vertegenwoordigers in de Vlinderstrik. Het betreft hier groepen die in relatie tot de Flora- en faunawet in de praktijk geen rol spelen, afgezien van het feit dat ook voor deze groepen de Zorgplicht van toepassing is. Tabel 3. Niet onderzochte soortgroepen Vlinderstrik
5.4
Schimmels Mossen Korstmossen Platwormen Haften Kokerjuffers Steenvliegen Bijen Overige gewervelden en Ongewervelden (Spinnen, Kreeftachtigen, etc.)
Soortentabel
Onderstaand overzicht presenteert alle strikt beschermde en bedreigde planten en diersoorten waarvan op grond van beschikbare literatuurgegevens en waarnemingsgegevens bij bSR kan worden verondersteld dat deze regelmatig voorkomen in de Vlinderstrik of waarvan actuele waarnemingsgegevens voorhanden zijn. Het overzicht bevat soorten vermeld in: Europese Habitatrichtlijn Bijlagen II en/of IV; Flora- en faunawet tabel 2 of tabel 3; Nationale of Internationale Rode Lijsten. De Habitatrichtlijnstatus en/of Flora- en faunawetstatus (FFw) zijn in rood schrift weergegeven. De Rode-Lijststatus is ondersteund door middel van een kleurcodering welke verwijst naar tabel 3 in dit rapport. Onder het kopje ‘Status voorkomen’ wordt vermeld wat bekend is over het actuele voorkomen van de betreffende soort.
16
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
Vaatplanten
Habitatrichtlijn
FFw
Rode Lijst
Status voorkomen
Wondklaver (Anthyllis vulneraria)
-
-
KWETSBAAR
potentieel
Riempjes (Corrigiola litoralis)
-
-
BEDREIGD
potentieel
Duits viltkruid (Filagio vulgaris)
-
-
ERNSTIG BEDREIGD
potentieel
Wilde Marjolein (Origanum vulgare)
-
TABEL 2
-
potentieel
Zeeweegbree (Plantago maritima)
-
-
KWETSBAAR
potentieel
Selderij (Apium graveolens)
-
-
KWETSBAAR
potentieel
Kamgras (Cynosurus cristatus)
-
-
GEVOELIG
potentieel
Rietorchis (Dactylorhiza [majalis] praetermissa)
-
TABEL 2
-
potentieel
Veldgerst (Hordeum secalinum)
-
-
GEVOELIG
potentieel
Waterdrieblad (Menyanthes trifoliate)
-
TABEL 2
GEVOELIG
potentieel
Grote keverorchis (Neottia ovata)
-
TABEL 2
KWETSBAAR
potentieel
Krabbenscheer (Stratiotes aloides)
-
-
GEVOELIG
potentieel
Weekdieren Platte schijfhoren (Anisus vorticulus)
Habitatrichtlijn BIJLAGE II & IV
Libellen
FFw -
Habitatrichtlijn
Rode Lijst KWETSBAAR
FFw
Rode Lijst
Status voorkomen potentieel Status voorkomen
Bruine winterjuffer (Sympecma fusca)
-
-
BEDREIGD
Glassnijder (Brachytron pratense)
-
-
KWETSBAAR
potentieel
Vroege glazenmaker (Aeshna isoceles)
-
-
KWETSBAAR
populatie aanwezig
Dagvlinders Bruin blauwtje (Aricia agestis)
Habitatrichtlijn -
Sprinkhanen
FFw -
Habitatrichtlijn
Rode Lijst KWETSBAAR
FFw
Rode Lijst
potentieel
Status voorkomen potentieel Status voorkomen
Sikkelsprinkhaan (Phaneroptera falcata)
-
-
GEVOELIG
potentieel
Veenmol (Gryllotalpa gryllotalpa)
-
-
KWETSBAAR
populatie aanwezig
Vissen
Habitatrichtlijn
FFw
Rode Lijst
Status voorkomen
Bittervoorn (Rhodeus sericeus amarus)
BIJLAGE II
TABEL 3
KWETSBAAR
populatie aanwezig
Kroeskarper (Carassius carassius)
-
-
KWETSBAAR
potentieel
Kleine modderkruiper (Cobitis taenia)
BIJLAGE II
TABEL 2
-
populatie aanwezig
Vetje (Leucaspius delineatus)
-
-
KWETSBAAR
Vogels
Habitatrichtlijn
FFw
Rode Lijst
potentieel Status voorkomen
Patrijs (Perdix perdix)
-
TABEL 3
KWETSBAAR
populatie aanwezig
Slobeend (Anas clypeata)
-
TABEL 3
KWETSBAAR
populatie aanwezig
Zomertaling (Anas querquedula)
-
TABEL 3
KWETSBAAR
populatie aanwezig
Wintertaling (Anas crecca)
-
TABEL 3
KWETSBAAR
doortrekker
Buizerd (Buteo buteo)
-
TABEL 3
-
populatie aanwezig
Sperwer (Accipiter nisus)
-
TABEL 3
-
populatie aanwezig
Boomvalk (Falco subbuteo)
-
TABEL 3
KWETSBAAR
potentieel
Grutto (Limosa limosa)
-
TABEL 3
GEVOELIG
populatie aanwezig
Tureluur (Tringa totanus)
-
TABEL 3
GEVOELIG
populatie aanwezig
Watersnip (Gallinago gallinago)
-
TABEL 3
BEDREIGD
doortrekker
Visdief (Sterna hirundo)
-
TABEL 3
KWETSBAAR
populatie aanwezig
Zomertortel (Streptopelia turtur)
-
TABEL 3
KWETSBAAR
potentieel
Koekoek (Cuculus canorus)
-
TABEL 3
KWETSBAAR
potentieel
Steenuil (Athene noctua)
-
TABEL 3
KWETSBAAR
populatie aanwezig
Bosuil (Strix aluco)
-
TABEL 3
-
populatie aanwezig
Ransuil (Asio otus)
-
TABEL 3
KWETSBAAR
populatie aanwezig
Kerkuil (Tyto alba)
-
TABEL 3
KWETSBAAR
populatie aanwezig
Groene specht (Picus viridis)
-
TABEL 3
KWETSBAAR
populatie aanwezig
Grote bonte specht (Dendrocopos major)
-
TABEL 3
-
populatie aanwezig
Veldleeuwerik (Alauda arvensis)
-
TABEL 3
GEVOELIG
populatie aanwezig
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
17
bSR ecologisch advies
Boerenzwaluw (Hirundo rustica)
-
TABEL 3
GEVOELIG
populatie aanwezig
Huiszwaluw (Delichon urbicum)
-
TABEL 3
GEVOELIG
populatie aanwezig
Gele kwikstaart (Motacilla flava)
-
TABEL 3
GEVOELIG
populatie aanwezig
Graspieper (Anthus pratensis)
-
TABEL 3
GEVOELIG
populatie aanwezig
Nachtegaal (Luscinia megarhynchos)
-
TABEL 3
KWETSBAAR
potentieel
Spotvogel (Hippolais icterina)
-
TABEL 3
GEVOELIG
populatie aanwezig
Snor (Locustella luscinioides)
-
TABEL 3
KWETSBAAR
potentieel
Matkop (Parus montanus)
-
TABEL 3
GEVOELIG
potentieel
Grauwe vliegenvanger (Musicapa striata)
-
TABEL 3
GEVOELIG
populatie aanwezig
Huismus (Passer domesticus)
-
TABEL 3
GEVOELIG
populatie aanwezig
Ringmus (Passer montanus)
-
TABEL 3
GEVOELIG
populatie aanwezig
Kneu (Carduelis cannabina)
-
TABEL 3
GEVOELIG
potentieel
Zoogdieren
Habitatrichtlijn
FFw
Rode Lijst
Status voorkomen
Waterspitsmuis (Neomys fodiens)
-
TABEL 3
KWETSBAAR
potentieel
Watervleermuis (Myotis daubentonii)
BIJLAGE IV
TABEL 3
-
populatie aanwezig
Meervleermuis (Myotis dasycneme)
BIJLAGE II & IV
TABEL 3
KWETSBAAR
potentieel
Rosse vleermuis (Nyctalus noctula)
BIJLAGE IV
TABEL 3
-
potentieel
Laatvlieger (Eptesicus serotinus)
BIJLAGE IV
TABEL 3
-
populatie aanwezig
Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus
BIJLAGE IV
TABEL 3
-
populatie aanwezig
Ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii)
BIJLAGE IV
TABEL 3
-
populatie aanwezig
Gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus)
BIJLAGE IV
TABEL 3
-
potentieel
Steenmarter (Martes foina)
-
TABEL 2
-
potentieel
pipistrellus)
18
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
6
EFFECTEN FLORA EN FAUNA
6.1
Algemeen
In dit hoofdstuk wordt ingegaan op de negatieve effecten die de voorgenomen activiteit in de Vlinderstrik zal hebben op de strikt beschermde soorten (Habitatrichtlijn Bijlage II, IV en Flora- en faunawet) en Rode-Lijstsoorten die thans in het gebied voor (kunnen) komen (zie ook paragraaf 5.4). Voor de beschermde soorten is het in verband met de natuurwetgeving van belang te weten of er negatieve effecten te verwachten zijn op de gunstige staat van instandhouding van de populaties van deze soorten in de Vlinderstrik. De Rode Lijstsoorten zonder strikt beschermde status hebben in het licht van de vigerende natuurwetgeving geen status aparte hebben ten opzichte van niet-beschermde flora en fauna. Per soort worden in de onderstaande paragrafen de volgende vragen beantwoord:
Is er een negatief effect te verwachten als gevolg van de voorgenomen activiteit? Waarom en op welke manier is er een negatief effect te verwachten? Welke mitigerende en/of compenserende maatregelen zijn te treffen naar aanleiding van een negatief effect?
6.2
Effectenanalyse per soort
6.2.1 Overzichtstabel strikt beschermde soorten In onderstaand overzicht zijn de soorten weergegeven met een strikt beschermde status. Onder het kopje waarin de naam van de betreffende soortgroep is weergegeven staan de Nederlandse en wetenschappelijke soortnamen. Vervolgens zijn vermeld de eventuele vermelding als Habitatrichtlijnsoort (HR, II en/of IV) en de plaatsing in de Flora- en faunawet (tabel 2 of 3). In de rechter twee kolommen is aangegeven of er op grond van de bekende verspreiding binnen- en het gebruik van het plangebied Vlinderstrik door een betreffende soort een negatief effect is te verwachten als gevolg van de voorgenomen activiteit. Dit kan een effect zijn tijdens maar ook na een ingreep in het gebied. In paragraaf 6.2.2. wordt per soort een toelichting gegeven op de al dan niet te verwachten effecten en de redenen daarvoor. Vaatplanten
FFw
effect?
Wilde Marjolein (Origanum vulgare)
-
HR
2
niet verwacht
Rietorchis (Dactylorhiza [majalis] praetermissa)
-
2
niet verwacht
soort waarschijnlijk afwezig
Waterdrieblad (Menyanthes trifoliate)
-
2
Niet verwacht
soort waarschijnlijk afwezig
Grote keverorchis (Neottia ovata)
-
2
niet verwacht
soort waarschijnlijk afwezig
Weekdieren Platte schijfhoren (Anisus vorticulus)
HR
FFw
II, IV
-
HR
FFw
Vissen
effect? onbekend effect?
aard soort waarschijnlijk afwezig
aard status voorkomen onduidelijk aard
Bittervoorn (Rhodeus sericeus amarus)
II
3
tijdelijk
graafwerkzaamheden
Kleine modderkruiper (Cobitis taenia)
II
2
tijdelijk
graafwerkzaamheden
Vetje (Leucaspius delineatus)
-
*
tijdelijk
graafwerkzaamheden
Vogels
HR
FFw
effect?
aard
Buizerd (Buteo buteo)
-
3
mogelijk
verstoring vaste rust/verblijfplaats
Sperwer (Accipiter nisus)
-
3
mogelijk
verstoring vaste rust/verblijfplaats
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
19
bSR ecologisch advies
Boomvalk (Falco subbuteo)
-
3
mogelijk
verstoring vaste rust/verblijfplaats
Steenuil (Athene noctua)
-
3
mogelijk
verstoring vaste rust/verblijfplaats
Bosuil (Strix aluco)
-
3
mogelijk
verstoring vaste rust/verblijfplaats
Ransuil (Asio otus)
-
3
mogelijk
verstoring vaste rust/verblijfplaats
Kerkuil (Tyto alba)
-
3
mogelijk
verstoring vaste rust/verblijfplaats
Groene specht (Picus viridis)
-
3
mogelijk
verstoring vaste rust/verblijfplaats
Grote bonte specht (Dendrocopos major)
-
3
mogelijk
verstoring vaste rust/verblijfplaats
Zoogdieren
HR
FFw
effect?
aard
Waterspitsmuis (Neomys fodiens)
-
3
niet verwacht
soort waarschijnlijk afwezig
Watervleermuis (Myotis daubentonii)
IV
3
niet verwacht
vaste rust/verblijfplaatsen buiten plangebied
Meervleermuis (Myotis dasycneme)
II ,IV
3
niet verwacht
vaste rust/verblijfplaatsen buiten plangebied
Rosse vleermuis (Nyctalus noctula)
IV
3
niet verwacht
vaste rust/verblijfplaatsen buiten plangebied
Laatvlieger (Eptesicus serotinus)
IV
3
niet verwacht
Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus)
IV
3
niet verwacht
Ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii)
IV
3
niet verwacht
vaste rust/verblijfplaatsen buiten plangebied vaste rust/verblijfplaatsen buiten plangebied vaste rust/verblijfplaatsen buiten plangebied
Gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus)
IV
3
niet verwacht
vaste rust/verblijfplaatsen buiten plangebied
Steenmarter (Martes foina)
-
2
niet verwacht
soort waarschijnlijk afwezig
6.2.2 Vaatplanten Wilde Marjolein (Origanum vulgare): Is niet bekend uit de Vlinderstrik. Voorkomen is hypothetisch. Kans op negatief effect daarom zeer klein. Indien toch aangetroffen kan mitigerend worden gewerkt door de lokale groeiplaats te ontzien bij graafwerkzaamheden. In dat geval is geen ontheffing nodig. Indien planten worden beschadigd of de groeiplaats blijvend wordt aangetast is een ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet vereist. Rietorchis (Dactylorhiza [majalis] praetermissa): Is niet bekend uit de Vlinderstrik. Voorkomen is hypothetisch. Kans op negatief effect is daarom zeer klein. Indien toch aangetroffen kan mitigerend worden gewerkt door de lokale groeiplaats te ontzien bij graafwerkzaamheden. In dat geval is geen ontheffing nodig. Indien planten worden beschadigd of de groeiplaats blijvend wordt aangetast is een ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet vereist. De hernieuwde inrichting van de Vlinderstrik heeft naar verwachting een gunstig effect op het voorkomen van deze soort. Waterdrieblad (Menyanthes trifoliate): Is niet bekend uit de Vlinderstrik. Voorkomen is hypothetisch. Kans op negatief effect daarom zeer klein. Indien toch aangetroffen kan mitigerend worden gewerkt door de lokale groeiplaats te ontzien bij graafwerkzaamheden. In dat geval is geen ontheffing nodig. Indien planten worden beschadigd of de groeiplaats blijvend wordt aangetast is een ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet vereist. De hernieuwde inrichting van de Vlinderstrik heeft naar verwachting een gunstig effect op het voorkomen van deze soort. Grote keverorchis (Neottia ovata): Is niet bekend uit de Vlinderstrik. Voorkomen is hypothetisch. Kans op negatief effect daarom zeer klein. Indien toch aangetroffen kan mitigerend worden gewerkt door de lokale groeiplaats te ontzien bij graafwerkzaamheden. In dat geval is
20
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
geen ontheffing nodig. Indien planten worden beschadigd of de groeiplaats blijvend wordt aangetast is een ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet vereist.
6.2.3 Weekdieren Platte schijfhoren (Anisus vorticulus): Het enige strikt beschermde weekdier dat mogelijk in de Vlinderstrik voorkomt. Er is echter nooit onderzoek gedaan naar het voorkomen. Nader onderzoek dient daarom uit te wijzen of de soort aanwezig is. De soort komt voor in schone rijk begroeide sloten met een zwaartepunt van het voorkomen onder meer in Zuid-Hollandse weidegebieden. Indien de soort wordt aangetroffen in watergangen waar graafwerkzaamheden plaatsvinden is de kans groot dat door deze (tijdelijke) werkzaamheden exemplaren worden gedood. Daarom is in dat geval een ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet vereist voor deze soort. Mitigerende maatregelen zijn lastig te nemen, daar deze dieren enkele millimeters groot zijn en verplaatsing van een (deel)populatie onmogelijk is. Afhankelijk van het voorkomen van de soort kan gefaseerd gewerkt worden om deze zoveel mogelijk te ontzien. Door de voorgenomen activiteit in de Vlinderstrik wordt voldoende compenserend leefgebied gecreëerd.
6.2.4 Vissen Bittervoorn (Rhodeus amarus): Deze soort is naar verwachting in lage dichtheden aanwezig in de Vlinderstrik. Leefgebied wordt verstoord- en individuen worden tijdelijk verontrust als gevolg van graafwerkzaamheden aan watergangen in het plangebied. Daarom wordt geadviseerd voor deze soort een ontheffing aan te vragen ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet. Bij het dempen van watergangen dient rekening te worden gehouden met deze soort. Bij wijze van mitigatie dienen exemplaren van de soort in de gelegenheid te worden gesteld een veiliger heenkomen te zoeken. In uiterste gevallen kunnen dieren worden weggevangen. Naar verwachting is de Bittervoorn in een groot aantal watergangen aanwezig. De voorgenomen activiteit heeft naar verwachting een positief effect op de gunstige staat van instandhouding van de soort in de Vlinderstrik. Het is tevens een doelsoort in het kader van de herinrichting van het gebied. Kleine modderkruiper (Cobitis taenia): De Kleine modderkruiper is thans zeer algemeen aanwezig in de Vlinderstrik. Leefgebied wordt verstoord- en individuen worden tijdelijk verontrust als gevolg van graafwerkzaamheden aan watergangen in het plangebied. Daarom wordt geadviseerd voor deze soort een ontheffing aan te vragen ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet. Bij het dempen van watergangen dient rekening te worden gehouden met deze soort. Bij wijze van mitigatie dienen exemplaren van de soort in de gelegenheid te worden gesteld een veiliger heenkomen te zoeken. In uiterste gevallen kunnen dieren worden weggevangen. Naar verwachting is de Kleine modderkruiper in (vrijwel) alle watergangen aanwezig. De voorgenomen activiteit heeft naar verwachting een positief effect op de gunstige staat van instandhouding van de soort in de Vlinderstrik. Het is tevens een doelsoort in het kader van de herinrichting van het gebied. Vetje (Leucaspius delineatus): Het Vetje komt in lage dichtheden voor in de Vlinderstrik, al is over het precieze voorkomen (aantallen, dichtheden) weinig bekend. Deze soort is een buitenbeentje in de zin dat deze niet in de reguliere Flora- en faunawettabellen of Habitatrichtlijn is opgenomen, maar middels de Conventie van Bern wel een strikte bescherming geniet. Uit jurisprudentie is gebleken dat voor het Vetje de lichte toets (cf tabel 2-soorten) van kracht is. Leefgebied wordt verstoord- en individuen worden tijdelijk verontrust als gevolg van graafwerkzaamheden aan watergangen in het plangebied. Daarom wordt geadviseerd voor deze soort een ontheffing aan te vragen ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet. Bij het dempen van watergangen dient rekening te worden gehouden met deze soort. Bij wijze van mitigatie dienen
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
21
bSR ecologisch advies
exemplaren van de soort in de gelegenheid te worden gesteld een veiliger heenkomen te zoeken. In uiterste gevallen kunnen dieren worden weggevangen. Naar verwachting is het Vetje in een groot aantal watergangen aanwezig. De voorgenomen activiteit heeft naar verwachting een positief effect op de gunstige staat van instandhouding van de soort in de Vlinderstrik.
6.2.5 Vogels Verstoring van broedende vogels, hun gebruikte nesten en nog niet zelfstandige jongen, alsmede verontrusting van hun leefgebied in het broedseizoen, is wettelijk verboden; hiervoor kan geen ontheffing worden verkregen. Hoewel er geen strikte definitie van het begrip ‘broedseizoen’ bestaat is de periode maart-augustus een tijd waarin het risico op verstoring zeer groot is. De meeste vogelsoorten hebben dan hun broedterritorium bezet. Buiten deze periode kan in de regel probleemloos worden gewerkt. Een klein aantal vogelsoorten dat in de Vlinderstrik voorkomt geniet jaarronde bescherming van vaste rust- en verblijfplaatsen. Voor deze soorten is een ontheffing vereist bij verwachte verstoring of verontrusting. Het betreft de hieronder vermelde soorten. Buizerd (Buteo buteo): Vaste rust- en verblijfplaatsen van de Buizerd genieten jaarronde bescherming. Dergelijke plaatsen betreffen in de regel vaste rustplaatsen in bomen. Nesten (‘horsten’) van Buizerd zijn opvallend en bestaan uit een groot bouwsel van takken. De aanwezigheid ervan verraadt zich doorgaans door de consequente aanwezigheid van beide oudervogels in het vroege voorjaar. Bij het kappen van bomen dient gecontroleerd te worden of er een nest van deze soort aanwezig is. Indien een dergelijk nest wordt verwijderd is een ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet vereist. Sperwer (Accipiter nisus): Nesten van deze soort zijn jaarrond beschermd, alsmede bosjes waarin exemplaren komen slapen (zijnde een ‘vaste rustplaats’). Bij kap van stukjes bosplantsoen en vrijstaande bomen (bijvoorbeeld aan de perceelsranden van tuinen) dient vooraf gecontroleerd te worden of er nesten van deze soort aanwezig zijn. Indien een dergelijk nest wordt verwijderd is een ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet vereist. Boomvalk (Falco subbuteo): Deze soort gebruikt vooral oude kraaiennesten in hoge bomen. De kans dat deze soort als broedvogel voorkomt in de Vlinderstrik is klein. Bij kap van hoge bomen dient gecontroleerd te worden of er activiteit van deze soort is, of dat er sporen aanwezig zijn die wijzen op het gebruik van een boom als nestlocatie. Indien een nest wordt gevonden en kap onvermijdelijk is wordt een ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk geacht. Steenuil (Athene noctua): Op meerdere plaatsen in de Vlinderstrik komen steenuilen tot broeden en zijn vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig. Een voorbeeld is het vrijstaande ketelhuis langs de Oude Bovendijk. De Steenuil is voor zijn voorkomen aangewezen op bebouwing, vrijstaande bomen en kleinschalige landschapselementen als hekken en paaltjes. Verwijdering van een of meerdere van deze elementen leidt tot aantasting van de (kwaliteit van) vaste- rust en verblijfplaatsen. Bij werkzaamheden op minder dan 50 meter van een verblijfplaats van een Steenuil wordt geadviseerd een ontheffing aan te vragen. Daarbuiten is de kans op verstoring nihil. Alle verblijfplaatsen bevinden zich aan de bebouwde randen van het plangebied. Bij verwijdering van een schuur, knotwilg of andere vaste- rust of verblijfplaats wordt geadviseerd een nestkast te plaatsen. Indien hekpaaltjes en kleinschalige bebouwing (schuren) langs de gebiedsranden behouden blijven wordt geen negatief effect verwacht op het voorkomen van de soort. Bosuil (Strix aluco): De Bosuil is een holenbroeder die uitsluitend in tuinen en boerenerven aan de randen van het plangebied zal voorkomen. Indien daar bomen worden gekapt waarin een
22
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
nestholte/ vaste verblijfplaats aanwezig is dient een ontheffing te worden aangevraagd. Naar verwachting heeft de voorgenomen activiteit geen invloed op het voorkomen van de soort. Ransuil (Asio otus): De Ransuil is een boombroeder die uitsluitend in tuinen en boerenerven aan de randen van het plangebied voorkomt. Indien daar bomen worden gekapt waarin een nest of vaste rust- of verblijfplaats aanwezig is dient een ontheffing te worden aangevraagd. Naar verwachting heeft de voorgenomen activiteit geen invloed op het voorkomen van de soort. Kerkuil (Tyto alba): Op enkele plaatsen in de Vlinderstrik, onder andere langs de Oude Bovendijk en vermoedelijk ook Rodenrijseweg, komen kerkuilen tot broeden en zijn vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig. De Kerkuil is voor zijn voorkomen aangewezen op bebouwing, vrijstaande bomen en kleinschalige landschapselementen zoals hekken en paaltjes als jachtgebied. Verwijdering van een of meerdere van deze elementen leidt tot aantasting van de (kwaliteit van) vaste- rust en verblijfplaatsen. Bij werkzaamheden op minder dan 50 meter van een verblijfplaats van een kerkuil wordt geadviseerd een ontheffing aan te vragen. Dit zal in de regel een boerenschuur zijn waarin de soort verblijft. Daarbuiten is de kans op verstoring nihil. Alle verblijfplaatsen bevinden zich aan de bebouwde randen van het plangebied. Bij verwijdering van een schuur waarvan het voorkomen bekend is, wordt geadviseerd een nestkast te plaatsen in de directe nabijheid van deze plek. Indien hekpaaltjes en kleinschalige bebouwing (schuren) langs de gebiedsranden behouden blijven wordt geen negatief effect verwacht op het voorkomen van de soort. De algehele kwaliteit als jachtgebied zal er door de aanleg van extensief grasland in het gebied sterk op vooruit gaan. Groene specht (Picus viridis): Bij kap van bomen in tuinen en op erven aan de rand van het gebied dient gecontroleerd te worden of zich een (nest)holte van deze soort in de boom bevindt. Indien dit het geval is wordt geadviseerd een ontheffing aan te vragen ex. artikel 75 van de Floraen faunawet. Gezien het huidige voorkomen en de voorkeur voor tuinen en erven met bomen is er voor deze soort in het licht van de voorgenomen activiteit geen negatief effect te verwachten. Grote bonte specht (Dendrocopos major): Bij kap van bomen in tuinen en op erven aan de rand van het gebied dient gecontroleerd te worden of zich een (nest)holte van deze soort in de boom bevindt. Indien dit het geval is wordt geadviseerd een ontheffing aan te vragen ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet. Gezien het huidige voorkomen en de voorkeur voor tuinen en erven met bomen is er voor deze soort in het licht van de voorgenomen activiteit geen negatief effect te verwachten.
6.2.6 Zoogdieren Waterspitsmuis (Neomys fodiens): Het voorkomen van de Waterspitsmuis in de Vlinderstrik is hypothetisch. Er zijn geen gedocumenteerde gevallen van de soort. Er zijn wel meldingen uit de omgeving, deze zijn echter dun gezaaid. Vooralsnog wordt in het licht van het huidige gebiedsgebruik geen negatief effect voor deze soort verwacht als gevolg van de voorgenomen activiteit. Mitigerende en compenserende maatregelen zijn daarom niet aan de orde. Het resultaat van de voorgenomen activiteit is dat er een sterke verbetering van het gebied voor deze soort optreedt en er nieuwe vestigingskansen ontstaan. De Waterspitsmuis is dan ook een doelsoort voor het gebied. Watervleermuis (Myotis daubentonii): Van de Watervleermuis zijn geen vaste- rust of verblijfplaatsen uit de Vlinderstrik bekend. Dergelijke plaatsen bevinden zich doorgaans in boomholten in oudere parken en bossen. Deze zijn niet aanwezig binnen het gebied waar de voorgenomen activiteit plaatsvindt. De soort gebruikt bredere watergangen en vijvers als foerageergebied. Een negatief effect op het gebruik van vliegroutes en foerageergebied in de
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
23
bSR ecologisch advies
Vlinderstrik is als gevolg van de voorgenomen activiteit niet aan de orde. Een vernatting van het gebied heeft naar verwachting een positief effect op het voorkomen van deze soort. Meervleermuis (Myotis dasycneme): Van de Meervleermuis zijn geen vaste- rust of verblijfplaatsen uit de Vlinderstrik bekend. Dergelijke plaatsen bevinden zich doorgaans in gebouwen en zijn slechts van enkele plaatsen in de regio bekend. De soort gebruikt bredere watergangen en vijvers als foerageergebied. Een negatief effect op het gebruik van vliegroutes en foerageergebied in de Vlinderstrik is als gevolg van de voorgenomen activiteit niet aan de orde. Een vernatting van het gebied heeft naar verwachting een positief effect op het voorkomen van deze soort. Rosse vleermuis (Nyctalus noctula): Van de Rosse vleermuis zijn geen vaste- rust of verblijfplaatsen uit de Vlinderstrik bekend. Dergelijke plaatsen bevinden zich doorgaans in boomholten in oudere parken en bossen. Deze zijn niet aanwezig binnen het gebied waar de voorgenomen activiteit plaatsvindt. Een negatief effect op het gebruik van vliegroutes en foerageergebied in de Vlinderstrik is als gevolg van de voorgenomen activiteit niet aan de orde. Een vernatting van het gebied heeft naar verwachting een positief effect op het voorkomen van deze soort, die nogal eens foeragerend boven nat rietland is aan te treffen. Laatvlieger (Eptesicus serotinus): Van de Laatvlieger zijn vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig in de bebouwing langs de randen van het plangebied. De precieze plaatsen van deze verblijfplaatsen zijn thans niet bekend. Indien er bebouwing met een vaste verblijfplaats wordt gesloopt binnen het plangebied of er bomenrijen worden gekapt die als vaste vliegroute fungeren, is een ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig. Dit dient voorafgaande aan werkzaamheden in het zomerseizoen (mei-juli) gecontroleerd te worden. Afgezien van bovengenoemde worden er als gevolg van de voorgenomen activiteit geen negatieve effecten verwacht ten aanzien van de gunstige staan van instandhouding van deze soort. Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus): Van de Gewone dwergvleermuis zijn vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig in de bebouwing langs de randen van het plangebied. De precieze plaatsen van deze verblijfplaatsen zijn thans niet bekend en hierin vindt het nodige verloop plaats. Indien er bebouwing wordt gesloopt binnen het plangebied of er bomenrijen worden gekapt die als vaste vliegroute fungeren, is een ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig. Dit dient voorafgaande aan werkzaamheden in het zomerseizoen (mei-juli) gecontroleerd te worden. Afgezien van bovengenoemde worden er als gevolg van de voorgenomen activiteit geen negatieve effecten verwacht ten aanzien van de gunstige staat van instandhouding van deze soort. Ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii): Van de Ruige dwergvleermuis zijn vaste rust- en verblijfplaatsen aanwezig in de bebouwing en bomen langs de randen van het plangebied. De precieze plaatsen van deze verblijfplaatsen zijn thans niet bekend en hierin vindt het nodige verloop plaats. Indien er bebouwing wordt gesloopt of oudere bomen met ruwe schors worden gekapt binnen het plangebied, is een ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet nodig. Compensatie kan bestaan uit het plaatsen van vleermuiskasten. Het voorkomen van verblijfplaatsen dient voorafgaande aan werkzaamheden in het najaar (augustus-september) gecontroleerd te worden. Afgezien van bovengenoemde worden er als gevolg van de voorgenomen activiteit geen negatieve effecten verwacht ten aanzien van de gunstige staan van instandhouding van deze soort. Gewone grootoorvleermuis (Plecotus auritus): Van de Gewone grootoorvleermuis zijn geen vaste- rust of verblijfplaatsen uit de Vlinderstrik bekend. Dergelijke plaatsen bevinden zich doorgaans in boomholten in oudere parken en bossen. Deze zijn niet aanwezig binnen het gebied waar de voorgenomen activiteit plaatsvindt. De soort gebruikt uitgebreide bosschages als
24
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
foerageergebied. Een negatief effect op het gebruik van vliegroutes en foerageergebied in de Vlinderstrik is als gevolg van de voorgenomen activiteit niet aan de orde. De soort is doelsoort in het licht van de gebiedsinrichting. Door de aanleg van uitgebreidere struwelen en bosschages wordt een aantrekkelijk foerageergebied gecreëerd. Steenmarter (Martes foina): Het voorkomen van de Steenmarter in de Vlinderstrik is zeer onwaarschijnlijk. De enige mogelijkheid voor verblijfplaatsen bevinden zich in schuren en andere bebouwing langs de randen buiten de plangrens van de voorgenomen activiteit. De kans dat de soort in het gebied voorkomt wordt op grond van de zeldzaamheid in de regio zeer klein geacht, de soort is vooralsnog een dwaalgast in dit deel van Nederland. Negatieve effecten als gevolg van de voorgenomen activiteit worden niet verwacht omdat er geen bebouwing wordt gesloopt waarin verblijfplaatsen worden verwacht. Mitigatie of compensatie zijn niet aan de orde.
6.3
Rode-Lijstsoorten
Deze paragraaf bespreekt de effecten op de overige soorten genoemd in de tabel van paragraaf 5.4. Het betreft de soorten die in het kader van de vigerende natuurwetgeving niet relevant zijn, afgezien van de Zorgplicht uit de Flora- en faunawet. Vanwege hun nationale of internationale bedreigde status zijn hun voorkomen en eventuele effecten op hun voorkomen wel relevant. Omdat veel effecten op meerdere soorten van een soortgroep tegelijk van toepassing zijn, worden deze niet per soort maar per soortgroep in één subparagraaf besproken. Indien daar aanleiding toe is komt een specifieke soort uitgebreider aan bod. De besproken soortgroepen zijn Flora, Libellen, Dagvlinders, Sprinkhanen, Vissen en Vogels. Alle relevante Zoogdieren kwamen reeds in paragraaf 6.2 ter sprake.
6.3.1 Flora De potentieel aanwezige Rode-Lijstsoorten zouden theoretisch gezien gevonden moeten worden op plaatsen waar recent menselijk handelen het substraat heeft veranderd, zoals wegbermen en spoortaluds. Vooralsnog zijn er geen negatieve effecten te verwachten naar aanleiding van de voorgenomen activiteit in de Vlinderstrik
6.3.2 Libellen De Vroege glazenmaker is een Rode-Lijstsoort die algemeen voorkomt boven schone watergangen in de regio. Met de realisatie van nat rietland en ruigte kan de populatie van deze soort groeien. Dit geldt eveneens voor de overige te verwachten Rode-Lijstsoorten: de Bruine winterjuffer en de Glassnijder.
6.3.3 Dagvlinders Het Bruin blauwtje is de enige bedreigde vlinder die potentieel voorkomt in het onderzoeksgebied. Deze soort is gebaat bij schrale vegetaties in wegbermen en spoordijken. Een effectief maaibeheer zal leiden tot een verbetering van de omstandigheden voor deze soort. Specifieke mitigatie of compensatie is niet aan de orde.
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
25
bSR ecologisch advies
6.3.4 Sprinkhanen De Sikkelsprinkhaan is een zwerver waarvan de populatie vanuit het zuiden oprukt in Nederland. De aanleg van ruigtevegetatie, afgewisseld door laag struikgewas, zorgt voor een aantrekkelijk leefgebied voor deze soort. Op dit moment is naar verwachting geen populatie aanwezig. De Veenmol is gebaat bij vochtige slootoevers en natte moerasachtige situaties. Naar verwachting zullen de plannen in de Vlinderstrik eerder een positief dan een negatief effect hebben op deze soort.
6.3.5 Vissen Alle vissoorten kunnen, al dan niet tijdelijk, last hebben van graafwerkzaamheden aan watergangen in het plangebied. Voor de Rode-Lijstsoort Kroeskarper volstaat de Zorgplicht en is de aanleg van schone, rijk begroeide watergangen een positieve ontwikkeling gezien het huidige terreingebruik in de Vlinderstrik.
6.3.6 Vogels In het algemeen kan worden gesteld dat de soortenrijkdom aan vogels met de aanleg van rietland, ruigte en extensief beheerd grasland bevorderd wordt. Enkele soorten dreigen inmiddels te verdwijnen als gevolg van een verdergaande versnippering van het landschap. Specifiek gaat het daarbij om de Patrijs, Grutto en Veldleeuwerik, die het op dit moment erg moeilijk hebben. Oorzaken zijn te vinden in een scala aan negatieve factoren, voornamelijk veroorzaakt door de intensieve landbouw in heel Nederland. Hoewel het landschap diverser wordt ten opzichte van de bestaande situatie, zijn deze soorten vooral gebaat bij grote aaneengesloten open gebieden. Alleen een structureel hogere waterstand, een structurele wijziging van maaidatums en een verbetering van de kwaliteit van slootoevervegetaties kunnen bijdragen aan een gunstige staat van instandhouding. Het dient benadrukt te worden dat de huidige neerwaartse spiraal waarin de lokale populaties van deze soorten zitten een resultante is van de algehele achteruitgang op regionale en landelijke schaal welke al langer gaande is, gecombineerd met negatieve effecten op lokaal niveau. De voorgenomen activiteit is in principe gunstig voor de instandhouding van de genoemde soorten. Juist extensief beheerd grasland kan hoge dichtheden van Patrijs, Grutto en Veldleeuwerik huisvesten. Als het gaat om soorten die aan (de omgeving van) bebouwing gebonden zijn, zoals Steenuil, Boerenzwaluw, Huiszwaluw en Huismus, is het van essentieel belang om te zorgen dat bestaande oude landschapselementen die thans een functie vervullen voor deze soorten, zoveel mogelijk dienen te worden behouden. Denk daarbij aan vervallen schuurtjes, overhoekjes met riet en ruigtekruiden, hekken, paaltjes en dergelijke.
26
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
7
CONCLUSIE
De onderzoeksvraag inzake de beschermde en bedreigde soorten van de Vlinderstrik was: Kan met de beschikbare kennis en gegevens voldoende worden aangetoond welke effecten er optreden en als deze (significant) negatief zijn welke maatregelen er kunnen worden genomen om deze effecten te mitigeren of te compenseren? Geconcludeerd wordt het volgende:
Voor algemene soorten die in het kader van deze rapportage niet uitgebreid aan bod komen is de Zorgplicht van de Flora- en faunawet van toepassing.
Strikt beschermde en/of bedreigde plantensoorten zijn vooralsnog onbekend uit het plangebied, maar de kans dat (enkele van de) in Hoofdstuk 5 vermelde soorten voorkomen is reëel. Ten aanzien van de soortgroep flora worden echter geen negatieve effecten verwacht. In het onwaarschijnlijke geval dat een soort wordt aangetroffen dient de lokale groeiplaats bij werkzaamheden te worden ontzien.
Ten aanzien van de soortgroep weekdieren dient het voorkomen van de Platte schijfhoren nader te worden onderzocht. Eventuele schade aan deze soort zal zich hoogstens tijdens werkzaamheden voordoen waarbij mitigatie onmogelijk is; de voorgenomen activiteit is echter positief voor een duurzame staat van instandhouding. Desalniettemin zal bij werkzaamheden aan watergangen waarin de soort voorkomt ontheffing moeten worden aangevraagd ex artikel 75 van de Flora- en faunawet.
Ten aanzien van de soortgroep vissen zal er hoogstens tijdelijke verstoring optreden als gevolg van graafwerkzaamheden aan watergangen. Afhankelijk van de actuele situatie is dan een ontheffing van de Flora- en faunawet vereist. Mitigatie bestaat uit het zorgen van een vluchtmogelijkheid voor aanwezige vissen naar aangrenzend water en in het meest extreme geval uit wegvangen hiervan. Bovenstaande geldt voor Bittervoorn, Kleine modderkruiper en Vetje. De voorgenomen activiteit leidt naar verwachting tot een verbetering van het leefgebied voor deze soorten. Daarbij zijn Kleine modderkruiper en Bittervoorn tevens doelsoorten voor het gebied.
Ten aanzien van de soortgroep vogels is verstoring van broedende vogels in de periode maart-augustus een risico tijdens werkzaamheden, juist in het open veld en langs bestaande watergangen. Verstoring van broedvogels is eenvoudig te voorkomen door buiten deze periode te werken.
Bij eventuele sloop van bebouwing, werkzaamheden nabij bebouwing of kap van bomen is het van belang te controleren of er jaarrond beschermde rust- of verblijfplaatsen van een roofvogels, uilen en/of spechten aanwezig zijn. Afhankelijk van de vooraf te controleren situatie dient dan een ontheffing te worden aangevraagd. Mitigatie bestaat uit het werken in een andere jaargetijde en het plaatsen van kasten voor de betreffende soort.
Het behoud van kleinschalige landschapselementen aan de bebouwde randen van de Vlinderstrik, in de vorm van paaltjes, hekken en losstaande bomen, is essentieel voor het behoud van soorten als Steenuil en Buizerd. Over het algemeen kan worden gesteld dat
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
27
bSR ecologisch advies
de nieuwe inrichting van het gebied een positieve uitwerking op deze en andere vogelsoorten zal hebben.
28
Ten aanzien van de soortgroep zoogdieren kan worden geconcludeerd dat er geen noemenswaardige negatieve effecten te verwachten zijn op de gunstige staat van instandhouding van de vleermuispopulaties die de Vlinderstrik gebruiken als leefgebied. Indien er toch sloop van bebouwing is gepland of wanneer toch bomen worden gekapt dient er voorafgaand onderzoek plaats te vinden naar de aanwezigheid van vaste rusten verblijfplaatsen en vliegroutes. Mocht er op basis van dit onderzoek een negatief effect worden aangetoond, kan het nodig zijn alsnog een ontheffing aan te vragen ex artikel 75 van de Flora- en faunawet. Het voorkomen van Waterspitsmuis en Steenmarter is onwaarschijnlijk en hiervoor hoeven geen specifieke maatregelen te worden getroffen. De inrichting van het gebied biedt wel kansen voor de doelsoort Waterspitsmuis. Ook na herinrichting van het gebied is het voorkomen van de Steenmarter onwaarschijnlijk.
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
8
AANBEVELINGEN
Veldonderzoek is nodig om de ontbrekende kennisleemten in te vullen voor wat betreft de soorten waarvan het voorkomen potentieel is maar de beschikbare literatuurgegevens geen uitsluitsel gaven. Dit geldt eveneens voor soorten waarvan de verspreidingsgegevens geactualiseerd dienen te worden. Op basis van de inventarisatiegegevens dient nauwkeurig bepaald te worden welke mitigerende en/of compenserende maatregelen er bij uitvoering van de werkzaamheden nodig zijn. Na veldbezoek is ook beter aan te geven welke bestaande gebiedselementen het beste gehandhaafd kunnen worden. De volgende inventarisaties worden voorgesteld:
Flora: twee veldbezoeken aan gehele gebied; in voorjaar en (na)zomer.
Weekdieren (Platte schijfhoren) en Vissen: doorkruising van gebied waarbij watergangen steekproefsgewijs worden bemonsterd met speciale schepnetten.
Vogels: Vijf bezoeken in het voorjaar volgens de BMP methodiek van Sovon. Dit onderzoek dient zich vooral te richten op de potentiële soorten in het gebied en soorten met een vaste rust- of verblijfplaats: boombroedende roofvogels, uilen en spechten. Van diverse weidevogels, waaronder Scholekster, Kievit, Grutto (Rode Lijst) en Tureluur (Rode Lijst) en verscheidene andere soorten is de abundantie min of meer bekend maar dient een telling de actuele stand te bepalen.
Zoogdieren: Zowel in voorjaar als najaar dienen enkele veldbezoeken in de avond inzicht te geven in de aanwezigheid van (verblijfplaatsen van) enkele soorten vleermuizen en het gebruik van watergangen als vliegroute. Indien er bebouwing wordt gesloopt of (oudere) bomen worden gekapt, is onderzoek nodig in mei-juli (kraamkolonies en vliegroutes) en augustus-september (paarverblijfplaatsen).
De uiteindelijke concretisering van mitigerende en compenserende maatregelen in de praktijk kan pas nauwkeurig worden bepaald zodra de laatste actuele veldgegevens zijn verzameld. Echter voor de grootschalige graafwerkzaamheden aan de watergangen adviseren wij te werken volgens de Gedragscode Flora- en faunawet voor Waterschappen (Unie van Waterschappen), welke is te vinden op de website van onder andere het Ministerie van LNV.
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
29
bSR ecologisch advies
30
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
BIJLAGE 1 – VOORGENOMEN ACTIVITEIT
Bron: Deze bijlage vormt het hoofdstuk “Beschrijving van de Voorgenomen Activiteit” uit de Concept Aanmeldingsnotitie van het Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam (concept 2 van 16 oktober 2008)
Locatiekeuze De Vlinderstrik is een project dat onderdeel uitmaakt van het van het Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR). [Rijk 2006]. In het kader van dit project heeft de locatiekeuze voor het gebied Vlinderstrik plaatsgevonden. PMR is opgericht omdat de Nederlandse overheid de mainport van Rotterdam wil versterken (extra ruimte voor haven- en industriegebied), maar ook de leefbaarheid in de regio Rijnmond wil vergroten. Het project bestaat uit drie deelprojecten die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: Aanleg Maasvlakte 2 en bijbehorende natuurcompensatie; Ontwikkeling van 750 hectare natuur- en recreatiegebied; Bestaand Rotterdams Gebied. In 2006 is de Planologische Kernbeslissing Project Mainportontwikkeling Rotterdam (PKB PMR) [Rijk 2006] vastgesteld. Daarmee zijn de ruimtelijke voorwaarden voor de realisatie van het project vastgesteld. In de Planologische Kernbeslissing is aangegeven dat circa 150 hectare van de 750 hectare natuur- en recreatiegebied wordt verdeeld over een drietal gebieden in de noordflank van Rotterdam (circa 150 ha). Een deel van deze 150 hectare wordt gerealiseerd in de Schiebroekse en Zuidpolder te weten de Vlinderstrik. Over dit gebied zijn de volgende beslissingen van wezenlijk belang in de Planologische Kernbeslissing opgenomen. “Zoals op figuur 3.8 (zie bron van deze bijlage) staat aangegeven zal in de Schiebroekseen de Zuidpolder een openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied met een oppervlakte van circa 100 hectare worden gerealiseerd.” Zie figuur 3.1 (zie bron van deze bijlage). Het aangegeven gebied heeft een oppervlakte van circa 160 hectare en binnen deze grenzen moet de opgave van 100 hectare nieuw natuur- en recreatiegebied worden gerealiseerd. “De Schiebroekse en de Zuidpolder zullen worden ingericht als recreatief uitloopgebied en als ecologische verbindingszone tussen de Groenblauwe Slinger en het Rottemerengebied, waarbij de infrastructurele barrières die gevormd worden door de N470, de Hoge Snelheidslijn en de toekomstige busverbinding tussen Rotterdam en Zoetermeer zullen worden ingepast.” Bij deze beslissingen van wezenlijk belang is onder andere aangegeven dat de beslissing zich richt op het ruimtelijk mogelijk maken en uiteindelijk inrichten van een ecologische verbinding tussen het Rottemerengebied en de Groenblauwe Slinger. De aanwezige bebouwingslinten en kaden dienen bij de inrichting gerespecteerd te worden. De locatiekeuze in de PKB voor het gebied Vlinderstrik is gebaseerd op een uitgevoerde milieueffectrapportage in het kader van de PKB-pocedure [PMR 2001]. De ruimtelijke kaders voor de Vlinderstrik als recreatieve schakel en ecologische verbindingszone zijn planologisch vastgelegd in het Ruimtelijk Plan Regio Rotterdam 2020
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
31
bSR ecologisch advies
(RR2020). In deze vigerende structuurvisie is het plangebied aangegeven als “te ontwikkelen openluchtrecreatie en stedelijk groen” en is de ecologische verbindingszone globaal aangegeven.
Bijlage figuur 1. Gebied zoals aangegeven in de planologische kernbeslissing PMR.
Keuze inrichting In mei 2008 is het Masterplan Vlinderstrik vastgesteld door de betrokken gemeenten Lansingerland en Rotterdam [Gemeente Rotterdam e.a.- 2008]. In het plan zijn ook de uitgangspunten beschreven voor de ontwikkeling van de Zuidpolder- en de Schiebroeksepolder, het gebied Vlinderstrik. Met dit plan zijn de keuzes voor de inrichting van het gebied gemaakt, de hoofdlijnen van de toekomstige inrichting zijn er in opgenomen Het eindbeeld dat voor de Vlinderstrik wordt nagestreefd is een openbaar toegankelijk natuur- en recreatiegebied van circa 140 ha dat als eenheid wordt ervaren door de gebruiker. Het natuur en recreatiegebied zal bestaan uit een afwisselend landschap van ruige open waterrijke milieus, open weides en struweel afgewisseld met groepen en lanen van bomen. Waar mogelijk worden hierin elementen van het bestaande weidelandschap geïntegreerd. Binnen de 140 hectare bestaat een reservering voor circa 6,5 hectare dat gebruikt kan worden als recreatief concentratiepunt. In het masterplan zijn de uitgangspunten die van belang zijn voor het plan op een rij gezet. Deze zijn samengevat in tabel 1. Bijlage tabel 1. Uitgangspunten Masterplan Vlinderstrik
Thema Recreatie
Natuur
32
Uitgangspunt Het gebied heeft zowel een regionale functie (schakel tussen Midden-Delfland en Rottemeren) voor recreanten als een lokale voor de direct omwonenden. - Mogelijk maken van een gedeelte van de ecologische verbinding tussen Schieveen en Rottemeren; - Goede ecologische aansluiting op Schieveen en Park de Polder realiseren.
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
Waterhuishouding
-
Milieucontouren Inpassing infrastructuur
-
Inpassing huidige en nieuw bebouwing
-
Oppervlakte
Geen opgave voor waterberging; Bestaande infrastructuur en bebouwing laten geen peilstijging toe; Toename van verhard oppervlakte moet worden gecompenseerd met 10% water; Geen afwenteling van waterproblemen naar naburige gebieden. Rekening houden met alle aanwezige contouren en regelgeving (geluid, externe veiligheid, luchtkwaliteit, Rotterdam Airport). Rekening houden met reeds gerealiseerde onderdoorinfrastructuur gangen voor natuur en recreatie; Rekening houden met de inpassing van de ZoRo-busbaan en de reserveringszone voor A13/16. De bestaande lintbebouwing langs de Rodenrijseweg en Wildersekade blijft behouden, even als bebouwing langs de Zwarteweg; Nabij de Randstadrail-halte wordt ruimte geboden aan gebouwde recreatieve voorzieningen. Naast de opgave vanuit PMR om 100 hectare in de Vlinderstrik in te richten worden ook de resterende 40 hectare onderdeel van het natuur- en recreatiegebied.
Op basis van bovenstaande uitgangspunten is in het Masterplan de ligging van de hoofdelementen van de Voorgenomen Activiteit gemotiveerd. Hieronder is een korte beschrijving van de hoofdelementen en de motivatie opgenomen. De hoofdelementen zijn aangegeven in Bijlage figuur 2. De gedetailleerde inrichting is globaal aangegeven op de plankaart van het Masterplan Vlinderstrik. Zie figuur 2 in Hoofdstuk 3 van dit rapport.
Bijlage figuur 2. Hoofdelementen Voorgenomen Activiteit
Concept en zonering Een recreatieve verbinding van west naar oost is leidend in het ontwerp en zorgt voor oriëntatie voor de recreant. De centrale recreatieve verbinding loopt langs het recreatief concentratiepunt. Ten behoeve van de oriëntatie vormt de centrale recreatieve verbinding een scheiding tussen twee deelgebieden: een noordelijke zone en een zuidelijke zone.
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
33
bSR ecologisch advies
Centrale recreatieve verbinding De route van de centrale recreatieve verbinding wordt mede bepaald door de aanwezige onderdoorgangen bij de N471, de RandstadRail en de HSL. Deze verbinding bevat een vrijliggend fietspad en een vrijliggend wandelpad. De route sluit aan op de bestaande en toekomstige fiets- en wandelpaden in de omliggende groengebieden, zoals Schieveen en park De Polder en het bestaande fietspad op de landscheiding in de Schiebroekse Polder. Noordelijke zone Aansluitend aan de lintbebouwing langs de Rodenrijseweg behoudt de noordelijke zone een open karkater met een recreatieve functie. De openheid wordt verbeterd doordat enkele bedrijven verdwijnen (aankoop en sloop). De karakteristieke lijnen van het polderlandschap in de Zuidpolder worden versterkt door het aanplanten van lage houtwallen en begeleidende bomenrijen. In de Schiebroekse polder zal de inrichting van de noordelijke zone aansluiten bij de inrichting rond de ZoRo-busbaan en park de Polder. De openheid van het gebied is leidend, op een aantal locaties worden boomgroepen aangeplant. Naast een meer natuurlijk peilbeheer, rekening houdend met de aanwezige bebouwing, bepaald het beheer grotendeels de diversiteit en soortenrijkdom van het kruidenrijk grasland. Het natuurtype kruidenrijk grasland1 afgewisseld met houtwallen is als natuurtypen belangrijk voor een aantal diersoorten (o.a Kneu, Hermelijn, Bunzing) die in de Ackerdijkse plassen en het Rottemeren gebied voorkomen. Met deze inrichting, alsmede van de Polder Schieveen en de Boterdorpse Polder wordt de uitwisseling/migratie hiervan bevorderd. De inrichting van het gebied is daarom op de uitwisseling/migratie van diersoorten afgestemd. De noordelijke zone wordt toegankelijk gemaakt door de aanleg van wandelpaden die aansluiten op andere wegen aan de randen van het plangebied. De noordelijke zone wordt van de aangrenzend percelen aan de noordkant fysiek gescheiden door een 5 meter brede sloot, het uitzicht wordt hiermee behouden. Zuidelijke zone De zuidelijke zone biedt ruimte aan de ecologische verbindingszone en vormt een schakel in een groter netwerk tussen Midden Delfland/Ackerdijkse Plassen en het Rottemerengebied. Het tracé en de dimensionering van de ecologische verbinding zijn gebaseerd op de resultaten van de gebiedscommissie Oude Leede [Stuurgroep 2003]. De ecologische verbinding moet gemiddeld 100 meter breed zijn met een minimum van 70 meter breed. Rond infrastructurele barrières moet er meer ruimte zijn (0,5 ha) en schuilmogelijkheden om de rust voor de diersoorten te garanderen. De zuidelijk zone is breed gedimensioneerd, soms wel tot 500 meter. Op een tweetal plekken is de breedte 100 meter. Daarmee voldoet de dimensionering van de zuidelijke zone aan de eisen. Als de A13/16 niet de volledige ruimtereservering nodig heeft, kan de zuidelijke zone naar het zuiden uitgebreid worden. In Bijlage tabel 1 zijn voor de ecologische verbindingszone aangegeven de natuurtypen uit de legenda van de Masterplankaart Vlinderstrik, de natuurdoeltypen [Bal e.a. 2001] die daarbij horen en bijbehorende doelsoorten [Gemeente Rotterdam e.a.-2008] De natuurtypen die in de Vlinderstrik worden gerealiseerd geven invulling aan het type ecologische verbindingszone en de doelsoorten zoals de provincie in het beleidsplan Natuur- en landschap (1991) heeft aangegeven en welke nader zijn uitgewerkt door de gebiedscommissie Oude Leede. De ondergrond en het watersysteem zijn leidend in de zonering van de natuurdoeltypen. Daarnaast spelen de omliggende (toekomstige) natuurgebieden mee: Schieveen dat een open en moeraskarakter krijgt en Park de Polder dat een meer boomrijk park wordt. Dit betekent dat in de Zuidpolder het open polderlandschap in aansluiting op Schieveen wordt benadrukt. In de Schiebroekse Polder, waar meer hogere delen aanwezig zijn komen meer 1
Het natuurdoeltype is Bloemrijkgrasland van het rivieren – en zeekleigebied Zk-3.6 [Bal e.a.-2001]
34
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
bSR ecologisch advies
struweel en bosgroepen in aansluiting op Park de Polder. Voor realisering van de natuurdoeltypen vindt plaatselijk vergraving en afgraving van de bovenlaag plaats. Hierdoor neemt de hoeveelheid oppervlaktewater in het gebied toe. Ten behoeve van de ontwikkeling van de natuurdoeltypen is een flexibel peilbeheer in de Zuidpolder mogelijk tussen NAP -5.66 en 5.88 meter. Het gebied wordt beperkt toegankelijk via een aantal onverharde struinpaden. Voor de functie als doorlopende ecologische verbindingszone zijn een aantal faunapassages van belang. In het grondlichaam van de HSL zijn drie onderdoorgangen gerealiseerd. Deze drie onderdoorgangen zijn voor een ecologische of een recreatieve verbinding geschikt. Verder is ten zuiden van bedrijventerrein Spoorhaven een ecoduiker aanwezig, die wordt opgewaardeerd tot faunapassage. Tevens is onder de N471 een onderdoorgang, die geschikt is voor natuur (en recreatie), gerealiseerd. Tevens wordt bij de Oude Bovendijk een droge faunapassage gerealiseerd over de watergang van de Oude Bovendijk en onder het talud van het fietspad. Om er voor te zorgen dat de noordelijke zone open blijft is een vorm van begrazing nodig. Bijlage tabel 1. Natuurtypen Masterplan Vlinderstrik, bij behorende natuurdoeltypen en doelsoorten
Natuurtype Masterplan
Natuurdoeltype
Code
Doelsoort
Water
Zoet-watergemeenschap
Zk-3.1
Waterspitsmuis, Wezel, Kleine modderkruiper, Bittervoorn
Riet Ruig grasland (nat )
Rietland en ruigte Bloemrijk grasland
Zk-3.4 Zk-3.6
Opgaande beplanting, struweel
Struweel-, mantel en zoombegroeiing
Zk-3.8
Waterspitsmuis, Torenvalk Waterspitsmuis, Patrijs, Torenvalk, Kneu Watervleermuis, Gewone grootoorvleermuis, Waterspitsmuis, Patrijs, Torenvalk, Kneu
Bosgemeenschappen op klei
Zk-3.10
Watervleermuis, Gewone grootoorvleermuis,Torenvalk
Recreatief concentratiepunt Centraal in het gebied ligt een recreatief concentratiepunt . Een goede bereikbaarheid is gegarandeerd door de ligging nabij de RandstadRail-halte Rodenrijs en tevens wordt het gebied goed ontsloten via de verkeersinfrastructuur (Landscheiding). Het recreatief concentratie punt (rcp) heeft een oppervlakte van 6,28 hectare. Binnen het rcp is plaats voor maximaal vier gebouwde voorzieningen, het maximale bouwvlak is 1.500 m2, die een recreatief en toegankelijk karakter hebben. Hierbij kan worden gedacht aan een kinderboerderij, een bezoekerscentrum, een horecagelegenheid, een midgetgolfbaan etc. Binnen het rcp wordt onderscheid gemaakt in een bebouwd en onbebouwd gedeelte. De bebouwing wordt samen met het parkeren geconcentreerd in het midden van de locatie. Om de zichtbaarheid vanaf de Landscheiding richting de rest van het natuur- en recreatiegebied te behouden is het gebouwde gedeelte in oostwestrichting georiënteerd. Aan weerszijden van deze bebouwingsstrook is ruimte gereserveerd voor de buitenfunctie van de voorzieningen. Het rcp zal een eigen ontsluitingsweg krijgen, die zal aansluiten op de Landscheidingsweg. Verder zal de centrale recreatieve verbinding langs het rcp liggen.
0453 – Beschermde en bedreigde soorten Vlinderstrik
35
Ingenieursbureau
Bestemmingsplan Vlinderstrik Luchtkwaliteitsonderzoek
Projectcode 2008-0031-Vlinderstrik Datum;
Status;
16 sept 2008
definitief
Actualisatie 22 oktober 2009 Opdrachtgever: dS+V Ester de Bever OBR Frans den Adel Opsteller: M. Meijer Projectbegeleider: P.Bruijkers
Projectleider: Drs. Erica Koning
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
2 van 38
Inhoudsopgave 1.
Inleiding
5
1.1
Algemeen
5
1.2
Doelstelling
6
1.3
Aanpak
6
1.4
Leeswijzer
7
2.
Berekeningen luchtkwaliteit
8
2.1
Algemeen
8
2.2
Uitgangspunten verkeer
8
2.3
Uitgangspunten modellering
8
2.4
Rekenresultaten
8
3.
Resultaten en conclusie
9
3.1
Jaargemiddelde NO2 concentraties
9
3.2
Jaargemiddelde PM10 concentraties
9
3.3
Daggemiddelde PM10 concentraties
9
3.4
Lokale en regionale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit
9
3.5
Conclusie
9
4.
Actualisatie 2009
10
4.1
Planbijdrage
10
4.2
Anti-cummulatieregeling
10
4.3
Besluit gevoelige bestemmingen
11
4.4
Conclusie
11
Literatuur
12
Bijlage 1 Wetgeving en beleid
13
Bijlage 1
16
Normen Wet luchtkwaliteit 2007
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
3 van 38
Bijlage 2
Maatregelen luchtkwaliteit
18
Bijlage 3
Rekenmethoden en toetsing
20
Bijlage 4
Gebruikte verkeersprognoses
22
Bijlage 5
Gebruikte invoervariabelen
27
Bijlage 6
Resultaten modelberekeningen
31
Bijlage 7
Geldigheid onderzoek
38
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
4 van 38
1.
Inleiding
1.1
Algemeen In dit rapport worden de resultaten beschreven van het onderzoek naar de luchtkwaliteit ten behoeve van de natuur- en recreatieontwikkeling van de in de gemeenten Lansingerland en Rotterdam gelegen gedeelten van de Schiebroeksepolder en Zuidpolder welke aangeduid worden met plangebied Vlinderstrik. Het onderzoek biedt inzicht in de bijdrage van het plaatselijk verkeer aan de luchtkwaliteit langs de wegen rondom de ontwikkelingen. Figuur 1 geeft een overzicht van de omgeving van het plangebied. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in 2008 en is in oktober 2009 geactualiseerd (zie hoofdstuk 3) Figuur 1: De ligging van plangebied Vlinderstrik. Vlinderstrik plangrens
Programma Het plan voorziet in de aanleg van 140 hectare natuur- en recreatiegebied. 6,5 hectare hiervan wordt een recreatief concentratiepunt dat naar verwachting 150.000 bezoekers per jaar zal trekken. In het noorden van het plangebied wordt beperkte nieuwbouw binnen de bestaande lintbebouwing toegestaan. Onderzoek Het extra verkeer dat het recreatief recreatiepunt en de woningbouw genereert geeft een bijdrage Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
5 van 38
aan de lokale luchtkwaliteit. De gevolgen hiervan worden onderzocht. Het extra verkeer zal gebruik maken van de bestaande wegen. Dit onderzoek richt zich op de toetsing aan de grenswaarden van de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) en de dagnorm fijn stof (PM10) uit Titel 5.2 van de Wet milieubeheer, hierna te noemen de Wet luchtkwaliteit [1]. De concentraties van de overige stoffen die ingevolge de Wet luchtkwaliteit moeten worden getoetst, te weten zwaveldioxide, koolmonoxide, benzeen, lood en de daggemiddelde grenswaarde van stikstofdioxide (NO2), liggen in Rotterdam en omgeving ruim onder de grenswaarden [2]. Ook in de omgeving van dit plangebied liggen de concentraties van deze stoffen ruim onder de grenswaarden. Deze stoffen worden in dit onderzoek daarom verder buiten beschouwing gelaten.
1.2
Doelstelling Het doel van dit onderzoek is de luchtkwaliteit in het plangebied inzichtelijk te maken en de bijdrage van de ontwikkelingen welke door het plan mogelijk worden gemaakt aan de luchtkwaliteit in kaart te brengen. De effecten van die ontwikkelingen op de luchtkwaliteit worden getoetst aan de Wet.
1.3
Aanpak Als onderzoeksgebied zijn de wegen in en rondom het plangebied genomen waar de verkeersbijdrage van de planontwikkeling mogelijk een merkbare invloed heeft. Het onderzoeksgebied beslaat daardoor een groter gebied dan het plangebied. De luchtkwaliteit in de huidige situatie (2008), 2010, 2015 en 2019 wordt onderzocht en getoetst aan de Wet luchtkwaliteit [1]. In 2010 wordt de grenswaarde voor de jaargemiddelde NO2 concentratie van kracht. Het jaar 2019 is 10 jaar vanaf het moment dat het plan naar verwachting in werking zal treden. Bij alle toekomstige jaren is rekening gehouden met de gevolgen van de geplande ontwikkeling op de bestaande verkeersintensiteiten. De luchtkwaliteit is zowel onderzocht bij alleen de autonome ontwikkeling (zonder realisatie van dit plan maar met overige toekomstige ontwikkelingen) als bij de autonome ontwikkeling inclusief de realisatie van dit plan. Voor de berekening van de luchtkwaliteit is gebruik gemaakt van standaardrekenmethode 1 (model CAR II, versie 7.0.1). Het onderzoek is uitgevoerd volgens de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 [3].
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
6 van 38
1.4
Leeswijzer In hoofdstuk 2 staan de uitgangspunten van de luchtkwaliteitberekeningen. In hoofdstuk 3 worden de uitkomsten van de berekeningen toegelicht en getoetst aan de normen voor de luchtkwaliteit. In hoofdstuk 3 staan ook de conclusies van het onderzoek uit 2008. In hoofdstuk 3 zijn de resultaten van de actualisatie van het onderzoek van 2009 toegevoegd. In bijlage 1 wordt de wetgeving en het beleid voor de luchtkwaliteit beschreven. Bijlage 2 gaat over de uit de wet voortvloeiende normen voor de luchtkwaliteit. Bijlage 3 gaat over reeds genomen maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit. Bijlagen 4, 5, 6 en 7 gaan over de voor dit onderzoek uitgevoerde berekeningen. Hierin staan de invoergegevens, de gedetailleerde uitkomsten van de luchtkwaliteitberekeningen en een aantal achtergronddocumenten.
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
7 van 38
2.
Berekeningen luchtkwaliteit
2.1
Algemeen Het plan wordt getoetst aan: · de plandrempel (2009) en grenswaarde (2010 en later) voor de jaargemiddelde NO2 concentratie; · de grenswaarde voor de jaargemiddelde PM10 concentratie; · het maximaal aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde PM10 grenswaarde. Dit onderzoek laat de uurgemiddelde alarmdrempel voor NO2 buiten beschouwing omdat deze waarde langs verkeerswegen in de omgeving van Rotterdam nooit wordt overschreden [2]. Alle berekeningen zijn uitgevoerd met de achtergrondconcentraties uit tabel B6.5. Bij de berekeningen is uitgegaan van gemiddelde meteorologische omstandigheden. Over het algemeen is er een afnemende achtergrondconcentratie naar de toekomst. Dit wordt onder andere veroorzaakt door maatregelen bij de industrie en een uitstootreductie bij het autoverkeer. Tussen 1990 en 2000 is de uitstoot van NO2 in de regio Rijnmond met 20% gedaald en de concentratie met 10%. Ook voor PM10 is er in de loop der jaren een afname van de concentratie te zien.
2.2
Uitgangspunten verkeer De verkeersgegevens voor de berekening van de luchtkwaliteit zijn aangeleverd door de afdeling Verkeer en Vervoer van de dS+V van de gemeente Rotterdam. De verkeersgegevens zijn bepaald met behulp de Regionale Verkeersmilieukaart (RVMK). In bijlage 5 staan de wegvakken beschreven waarvoor verkeersprognoses zijn aangeleverd en concentratieberekeningen zijn uitgevoerd. In bijlage 5 staan ook de gebruikte verkeersintensiteiten met een verdeling naar licht, middel en zwaar verkeer.
2.3
Uitgangspunten modellering Voor de berekening van de luchtkwaliteit is gebruik gemaakt van standaardrekenmethode 1 (model CAR II, versie 7.0.1) en standaardrekenmethode 2 (PluimSnelweg, versie 1.3) zoals beschreven in de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 [3]. Rekenmethode 1 moet worden toegepast als sprake is van wegvakken in een bebouwde omgeving. Dit is het geval in het onderzoeksgebied voor de onderzochte binnenstedelijke wegen.
2.4
Rekenresultaten Met de modellen zijn de jaargemiddelde NO2 en PM10 concentraties en het aantal overschrijdingen van de dagnorm voor PM10 berekend. De berekende concentraties en planbijdragen staan in bijlage 7. In hoofdstuk 3 wordt nader ingegaan op de uitkomsten van de berekeningen.
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
8 van 38
3.
Resultaten en conclusie
3.1
Jaargemiddelde NO2 concentraties De berekende jaargemiddelde concentraties (µg/m3) staan in bijlage 7. Hieronder worden per jaar de overschrijdingen van de grenswaarde beschreven. 2009 Voor 2009 zijn er geen overschrijdingen van de plandrempel (42 µg/m3). 2010, 2015 en 2019 Voor 2010, 2015 en 2019 zijn er zowel bij autonome ontwikkeling als bij de autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling geen overschrijdingen van de grenswaarde (40 µg/m3). In 2010 en 2019 is de planbijdrage voor NO2 op geen enkel wegvak groter dan de tijdelijke 1% grens uit het Besluit Niet In Betekenende Mate. Het is dus een NIBM-project.
3.2
Jaargemiddelde PM10 concentraties De jaargemiddelde PM10 concentratie blijft in alle jaren in het gehele onderzoeksgebied onder de grenswaarde. De in het bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkelingen dragen in geen van de onderzochte jaren bij aan een toename van de jaargemiddelde PM10 concentratie boven de grenswaarde.
3.3
Daggemiddelde PM10 concentraties Voor alle onderzochte jaren wordt, zowel bij autonome ontwikkeling als bij de autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling, de daggemiddelde grenswaarde langs geen enkele weg in het onderzoeksgebied met meer dan 35 dagen overschreden. Het plan draagt niet bij aan een toename van een overschrijding van de daggemiddelde PM10 grenswaarde tot meer dan 35 dagen.
3.4
Lokale en regionale maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit Bij de berekeningen wordt uitgegaan van prognoses op landelijk niveau voor de toekomstige achtergrondconcentraties en emissie factoren van het verkeer. De effecten van de maatregelen uit de regionale en lokale actieprogramma’s ter verbetering van de luchtkwaliteit zijn hierin niet verdisconteerd. De berekende concentraties zullen in werkelijkheid waarschijnlijk lager uitvallen door de uitvoering van de maatregelen uit de actieprogramma’s [5,6,9].
3.5
Conclusie In dit onderzoek zijn de effecten op de luchtkwaliteit van het plan inzichtelijk gemaakt. De plandrempel en grenswaarde uit de Wet luchtkwaliteit 2007 worden in geen enkel jaar overschreden. De toename door het plan is kleiner dan de tijdelijke 1% grens uit het Besluit Niet In Betekenende Mate. Het plan voldoet aan de Wet luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
9 van 38
4.
Actualisatie 2009 In 2009 heeft een aantal aanpassingen in de wet- en regelgeving met betrekking tot Luchtkwaliteit plaatsgevonden (zie bijlage 1)
4.1
Planbijdrage De Wet Luchtkwaliteit [15] maakt hernieuwbouw en een beperkte omvang van een ruimtelijk programma mogelijk zonder onderzoek en zonder toetsing aan grenswaarden (luchtkwaliteitseisen). Dit geldt voor de zogenaamde niet in betekenende mate (NIBM) projecten [16]. Thans is de 3% regeling van kracht. Dit houdt in dat er sprake is van een NIBM project als de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) ten gevolge van het plan met maximaal 1,2 μg/m3 toenemen ten opzichte van de autonome ontwikkeling. NIBM projecten voldoen aan de Wet luchtkwaliteit en kunnen worden gerealiseerd zonder toets aan de grenswaarden uit de Wet Luchtkwaliteit. In de Regeling NIBM [17] zijn categorieën van gevallen aangewezen die worden aangemerkt als NIBM projecten. Voor pure woningbouw betekent dit dat bij een eenzijdige verkeersontsluiting niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen worden gebouwd onder het NIBM regime en bij een tweezijdige ontsluiting 3.000 woningen (bijlage 3B, voorschrift 3B2 van [17]). Voor alleen kantoren geldt een 3% criterium van maximaal 100.000 m2 BVO (bruto vloeroppervlakte) bij een eenzijdige verkeersontsluiting en maximaal 200.000 m2 BVO bij een tweezijdige ontsluiting. Voor plannen die niet bestaan uit louter kantoren en/of woningen, de zgn. gemengde programma’s met bijv. winkels en bedrijven, biedt de wet (art. 5.16 Wm, eerste lid, onder c) de mogelijkheid om het aannemelijk te maken dat die plannen in niet-betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Van deze mogelijkheid wordt in deze analyse gebruik gemaakt. Resultaat van het onderzoek uit 2008 was dat de planbijdrage van het bestemmingsplan maximaal 3 0,1 μg/m (0,25%) was op de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Tevens is in dat onderzoek geconstateerd dat na planrealisatie in 2010 en later, zich geen overschrijdingen van grenswaarden voordoen. Het plan voldeed daarmee aan de Wet Luchtkwaliteit. Het plan is sinds het vorige onderzoek niet veranderd. Het is daarom redelijk te veronderstellen dat 3 het plan ook nu nog een planbijdrage geeft van maximaal 0,1 μg/m (0,25%).
4.2
Anti-cummulatieregeling Aan de hand van de anti-cumulatieregeling wordt beoordeeld of het project afzonderlijk kan worden bekeken of dat ook andere ontwikkelingen binnen een straal van 1.000 m dienen te worden meegenomen bij de bepaling of het project NIBM is. Hierbij is het van belang om te bepalen of de ontwikkellocaties gebruik maken van dezelfde ontsluitingsweg. Bij deze analyse wordt een ontsluitingsweg gedefinieerd als een weg waar minimaal 50 procent van het verkeer vanuit de nieuwe ontwikkeling overheen gaat. Indien plannen gebruik maken van dezelfde ontsluitingsweg dienen ze te worden gecumuleerd.
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
10 van 38
Binnen 1.000 meter vanaf de ontwikkellocaties van dit bestemmingsplan komt het toekomstige Natuur- en Businesspark Schieveen te liggen. De ontsluitingswegen Rodenrijseweg en Landscheiding van het plan Vlinderstrik zijn geen ontsluitingswegen van het Natuur- en Businesspark Schieveen. Er is dus geen sprake van gezamenlijke ontsluitingswegen binnen deze twee plannen. De anti-cumulatieregeling is hier niet van toepassing. Het bestemmingsplan Vlinderstrik mag daardoor afzonderlijk worden beschouwd.
4.3
Besluit gevoelige bestemmingen Het Besluit Gevoelige Bestemmingen beperkt de vestiging van ‘gevoelige bestemmingen’ - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. In dit plan komen dergelijke nieuwe bestemmingen niet voor. Het gemeentelijk beleid staat niet toe dat er nieuwe woningen worden gebouwd binnen de contouren van de grenswaarden. Het bouwen van nieuwe woningen is hier niet het geval.
4.4
Conclusie Het bestemmingsplan Vlinderstrik geeft een niet in betekenende mate bijdrage aan de luchtkwaliteit. Daarnaast wordt voldaan aan het Besluit gevoelige bestemmingen en aan het gemeentelijke beleid. Dit plan voldoet daarmee aan de Wet luchtkwaliteit.
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
11 van 38
Literatuur [1]
Titel 5.2 van de Wet milieubeheer, hierna te noemen de Wet luchtkwaliteit, zoals vastgesteld in de Wet van 11 oktober 2007 tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen). Besluit van 30 oktober 2007, houdende vaststelling van het tijdstip van inwerkingtreding van de wet van 11 oktober tot wijziging van de Wet milieubeheer (luchtkwaliteitseisen).
[2]
Rapportage Luchtkwaliteit 2006 van de gemeente Rotterdam, DCMR, 2006
[3]
Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, 8 november 2007, nr. LMV 2007.109578, Staatscourant 13 november 2007. Wijziging Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007, 25 juni 2008, nr. BREM 2008.061370, Staatscourant 17 juli 2008.
[4]
Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007, 5 november 2007, nr. LMV 2007.107536, Staatscourant 9 november 2007.
[5]
Rotterdamse Aanpak Luchtkwaliteit, Gemeente Rotterdam, 1 november 2005
[6]
Regionaal Actieprogramma Luchtkwaliteit, ROM-Rijnmond, DCMR, december 2005
[7]
CARII versie 7.0, Infomil (www.infomil.nl), 2008
[8]
Handleiding webbased CAR versie 7.0.1, InfoMil, 17 maart 2007.
[9]
Nationaal Luchtkwaliteitsplan 2004, VROM, 2005
[13]
Handreiking Meet en rekenvoorschrift, VROM, juli 2007.
[14]
Besluit van 30 oktober 2007, houdende regels omtrent het in niet betekenende mate bijdragen, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c, van de Wet milieubeheer (Besluit in niet betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)). Staatsblad 2007 440.
[16]
Besluit van 30 oktober 2007, houdende regels omtrent het in niet betekenende mate bijdragen, bedoeld in artikel 5.16, eerste lid, onder c,van de Wet milieubeheer (Besluit in niet betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)). Staatsblad 2007 440.
[17]
Regeling niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen), Staatscourant 9 november 2007, nr. 218/pag. 11.
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
12 van 38
Bijlage 1 Wetgeving en beleid
De volgende nationale wet- en regelgeving is van toepassing: · Wet luchtkwaliteit [1], hierna genoemd de Wet. · Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) [14]. De grenswaarden uit de Wet staan in bijlage 2. Voor NO2 concentraties gelden in de periode tot 2010 hogere waarden (plandrempels), zie tabel B2.2 in bijlage 2. Het volgende gemeentelijke beleid is van toepassing: · Rotterdamse Aanpak Luchtkwaliteit [5]. · Het volgende regionale beleid is van toepassing: · Regionaal Actieprogramma Luchtkwaliteit Rijnmond [6]. Wet- en regelgeving 2008 Op 15 november 2007 is de Wet luchtkwaliteit in werking getreden [1], hierna genoemd de Wet. De Wet is een implementatie van de Europese dochterrichtlijn 1999/30/EG van de Raad van de Europese Unie in de Nederlandse wetgeving. Deze dochterrichtlijn vloeit voort uit de kaderrichtlijn 96/62/EG voor beoordeling en beheer van de luchtkwaliteit. De grenswaarden uit de Wet staan in bijlage 2. De grenswaarden uit deze wet gelden voor de buitenlucht voor het gehele grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie. Daarop wordt echter één uitzondering gemaakt: op de werkplek gelden de grenswaarden niet. Hier geldt de wetgeving op het gebied van de arbeidsbescherming. Bij de invoering en publicatie van deze grenswaarden voor de luchtkwaliteit is aangegeven dat de overheid als taak heeft de bestaande problemen op te lossen en bij het uitoefenen van haar bevoegdheden de luchtkwaliteit expliciet in afwegingen te betrekken. Voor de berekende PM10 waarden wordt de correctie door de bijdrage van natuurlijke bestanddelen toegepast, ook wel ‘zeezoutcorrectie’ genoemd. De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 [3] behorende bij de Wet geeft aan dat bij toepassing van de zeezoutcorrectie de jaargemiddelde PM10 concentratie in de omgeving van Rotterdam met 6 µg/m3 moet worden verlaagd. Het berekende aantal dagen met een overschrijding van de 24-uurgemiddelde PM10 grenswaarde in Rotterdam moet bij toepassing van de zeezoutcorrectie met 6 dagen worden verminderd. In de Regeling projectsaldering luchtkwaliteit 2007 worden de regels voor saldering uitgewerkt die voortvloeien uit de Wet. In het kort geeft dit begrip de mogelijkheid om in een groter gebied of bij een groter aantal belaste bewoners verbetering van de luchtkwaliteit te bereiken als een kleiner gebied of bij een kleiner aantal bewoners hierdoor een verslechtering optreedt. De grenswaarden voor PM10 en NO2 worden op dit ogenblik op veel plaatsen in Nederland overschreden. Voor NO2 concentraties gelden in de tussenliggende periode tot 2010 hogere waarden (plandrempels), zie tabel B2.2 in bijlage 2.
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
13 van 38
Volgens het Besluit niet in betekenende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen) [14] kan een plan onder voorwaarden doorgang vinden als een grenswaarde wordt overschreden. Artikel 2.2. van dit Besluit stelt dat een plan in niet betekenende mate (nibm) bijdraagt aan een verslechtering van de luchtkwaliteit als de concentratie met maximaal 1% van de grenswaarde van de jaargemiddelde concentratie van de zwevende stof deeltjes (PM10) of stikstofdioxide toeneemt. Dit wordt de tijdelijke 1% grens genoemd. Als het plan in niet betekenende mate bijdraagt kan het plan worden uitgevoerd op basis van artikel 5.16 van de Wet milieubeheer. Beleid ter verbetering van de luchtkwaliteit De inspanningen op verschillende overheidsniveaus om de luchtkwaliteit te verbeteren worden de komende jaren geïntensiveerd, zowel op nationaal, op regionaal als op lokaal niveau. Op 1 november 2005 heeft de Gemeente Rotterdam de ‘Rotterdamse Aanpak Luchtkwaliteit’ gepresenteerd [5]. Op regionaal niveau heeft de DCMR, in opdracht van ROM-Rijnmond, in december 2005 het ‘Regionaal Actieprogramma Luchtkwaliteit Rijnmond’ [6] opgesteld. In beide plannen staan maatregelen die door de Gemeente Rotterdam en de Regio Rijnmond ingevoerd worden om de luchtkwaliteit te verbeteren. Een aantal van de maatregelen staat samen met een aantal nationale maatregelen beschreven in bijlage 3. Sommige van deze maatregelen zijn reeds afgerond, andere zijn in uitvoering of zullen nog in 2008 in uitvoering gaan. Voorbereidingen worden getroffen voor voortzetting en uitbreiding van de lokale en regionale actieprogramma's. Actualisatie 2009 De Wet Luchtkwaliteit [1] maakt hernieuwbouw en een beperkte omvang van een ruimtelijk programma mogelijk zonder onderzoek en zonder toetsing aan grenswaarden (luchtkwaliteitseisen). Dit geldt voor de zogenaamde niet in betekenende mate (NIBM) projecten [16]. Thans is de 3% regeling van kracht. Dit houdt in dat er sprake is van een NIBM project als de jaargemiddelde concentraties stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10) ten gevolge van het plan met maximaal 1,2 μg/m3 toenemen ten opzichte van de autonome ontwikkeling. NIBM projecten voldoen aan de Wet luchtkwaliteit en kunnen worden gerealiseerd zonder toets aan de grenswaarden uit de Wet Luchtkwaliteit. Aan de hand van de anti-cumulatieregeling wordt beoordeeld of het project afzonderlijk kan worden bekeken of dat ook andere ontwikkelingen binnen een straal van 1.000 m dienen te worden meegenomen bij de bepaling of het project NIBM is. Hierbij is het van belang om te bepalen of de ontwikkellocaties gebruik maken van dezelfde ontsluitingsweg. Bij deze analyse wordt een ontsluitingsweg gedefinieerd als een weg waar minimaal 50 procent van het verkeer vanuit de nieuwe ontwikkeling overheen gaat. Indien plannen gebruik maken van dezelfde ontsluitingsweg dienen ze te worden gecumuleerd. In de Regeling NIBM [17] zijn categorieën van gevallen aangewezen die worden aangemerkt als NIBM projecten. Voor pure woningbouw betekent dit dat bij een eenzijdige verkeersontsluiting niet meer dan 1.500 nieuwe woningen mogen worden gebouwd onder het NIBM regime en bij een tweezijdige ontsluiting 3.000 woningen (bijlage 3B, voorschrift 3B2 van [17]). Voor alleen kantoren geldt een 3% criterium van maximaal 100.000 m2 BVO (bruto vloeroppervlakte) bij een eenzijdige verkeersontsluiting en maximaal 200.000 m2 BVO bij een tweezijdige ontsluiting. Voor plannen die
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
14 van 38
niet bestaan uit louter kantoren en/of woningen, de zgn. gemengde programma’s met bijv. winkels en bedrijven, biedt de wet (art. 5.16 Wm, eerste lid, onder c) de mogelijkheid om het aannemelijk te maken dat die plannen in niet-betekenende mate bijdragen aan de luchtkwaliteit. Op 16 januari 2009 is het Besluit Gevoelige Bestemmingen in werking getreden. Met deze AmvB wordt de vestiging van ‘gevoelige bestemmingen’ - zoals een school - in de nabijheid van provinciale en rijkswegen beperkt. Het gemeentelijk beleid staat niet toe dat er nieuwe woningen worden gebouwd binnen de contouren van de grenswaarden.
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
15 van 38
Bijlage 1 Normen Wet luchtkwaliteit 2007 Tabel B2.1: normen uit de Wet luchtkwaliteit Stof
Concentratie
Beschrijving
mg/m3 Stikstofdioxide (NO2) 99,8 percentiel (1h) 1
200
Grenswaarde
Stikstofdioxide (NO2) jaargemiddelde concentratie
40
Grenswaarde
400
Alarmdrempel
30
Ecologische
Stikstofdioxide (NO2) uurgemiddelde concentratie overschrijding max. 3 uur 2
achter elkaar in gebieden met een oppervlakte van ten minste 100 km Stikstofoxiden (NOx) jaargemiddelde concentratie
grenswaarde Zwaveldioxide (SO2) uurgemiddelde concentratie overschrijding max. 3 uur
2
500
Alarmdrempel
350
Grenswaarde
125
Grenswaarde
20
Ecologische
achter elkaar in gebieden met een oppervlakte van ten minste 100 km2 Zwaveldioxide (SO2) uurgemiddelde concentratie overschrijding max. 24 maal per jaar Zwaveldioxide (SO2) daggemiddelde concentratie overschrijding max. 3 maal per jaar Zwaveldioxide (SO2) winter halfjaar gemiddelde concentratie
grenswaarde Zwaveldioxide (SO2) jaargemiddelde concentratie
20
Ecologische grenswaarde
Fijn stof (PM10) jaargemiddelde concentratie
40
Grenswaarde
Fijn stof (PM10) 24-uurgemiddelde concentratie overschrijding max. 35 keer
50
Grenswaarde
10.000
Grenswaarde
5
Grenswaarde
0,5
Grenswaarde
per jaar Koolmonoxide (CO) 8 uurgemiddelde concentratie Benzeen jaargemiddelde concentratie (per 1-1-2010) Lood jaargemiddelde concentratie
1
De 99,8 percentielwaarde is de uurgemiddelde concentratie die gedurende 99,8% van de jaarperiode juist niet wordt
overschreden. Dit betekent dat bij een 99,8 percentielwaarde uit uurmetingen de waarde maximaal 0,2% van de 8760 uren per jaar (=17 uur per jaar) mag worden overschreden. 2
2 Ecologische grenswaarden gelden in gebieden met een oppervlakte van ten minste 1000 km die gelegen zijn op een
afstand van ten minste 20 km van agglomeraties of op een afstand van ten minste 5 km van andere gebieden met bebouwing, van inrichtingen of van autosnelwegen, behoudens voorzover de betrokken wettelijke regeling zich daartegen verzet.
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
16 van 38
De grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan, waar (binnen een bepaalde termijn) aan moet worden voldaan. Dit is in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en het milieu. Voor een aantal stoffen zijn in deze wet ook alarmdrempels opgenomen. De alarmdrempels (voor stikstofdioxide en zwaveldioxide) geven een niveau aan waarboven kortstondige blootstelling risico voor de gezondheid oplevert. Bij overschrijding van alarmdrempels moeten direct maatregelen worden genomen. Voor NO2 concentraties gelden tot 2010 hogere waarden (plandrempels) dan de grenswaarden. Tabel B2.2: plandrempel NO2 Jaar
Plandrempel jaargemiddelde NO2 concentratie (μg/m3)
2009
42
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
17 van 38
Bijlage 2 Maatregelen luchtkwaliteit Om de luchtkwaliteit te verbeteren is voor de toekomst een groot aantal maatregelen voorzien. Hieronder wordt nader op deze maatregelen ingegaan. Luchtkwaliteit verbeterende maatregelen op (inter)nationaal niveau Tot 2015 nemen de NO2 en PM10 concentraties af door maatregelen bij verkeer en industrie in binnen- en buitenland. Over de te nemen maatregelen zijn afspraken gemaakt door de overheden. Voorbeelden van concrete maatregelen zijn: · stellen van emissie (Euro-) normen bij verkeer; · stimuleren van verschuivingen in de brandstofmix bij verkeer; · realiseren van maatregelen bij de industrie door toepassing van NeR (Nederlandse emissie Richtlijnen), BEES (Besluit Emissie-eisen Stookinstallaties) en Besluit Verbranding Afvalstoffen. In het Nationaal Luchtkwaliteitsplan 2004 [9] wordt aangegeven welke maatregelen rijk, provincies en gemeenten treffen om zo veel mogelijk aan de grenswaarden voor NO2 en PM10 te voldoen binnen de gestelde termijn. Voorbeelden van acties uit het Nationaal Luchtkwaliteitsplan 2004 voor de sector verkeer zijn: · fiscale stimulering van roetfilters bij nieuwe dieselpersonenauto’s; · fiscale stimulering van vervroegde introductie van schone vrachtwagens en bussen; · bepleiten in EU voor een forse aanscherping van fijn stof norm voor vrachtwagens en bussen. Luchtkwaliteit verbeterende maatregelen op lokaal niveau Op 1 november 2005 heeft de Gemeente Rotterdam de Rotterdamse Aanpak Luchtkwaliteit [5] gepresenteerd. Daarin staan nieuwe maatregelen die door de Gemeente Rotterdam ingevoerd gaan worden om de luchtkwaliteit te verbeteren. Op regionaal niveau heeft de DCMR, in opdracht van ROM-Rijnmond, een Regionaal actieprogramma Luchtkwaliteit Rijnmond [6] opgesteld. In beide documenten zijn maatregelen opgenomen die de luchtkwaliteit verbeteren en waarvan een groot aantal in 2006 zijn uitgevoerd en in 2008 worden voortgezet. Deze maatregelen zijn niet meegenomen in de berekening van de NO2- en PM10-concentraties en betreffen o.a.: · Grootschalige toepassing van stadsverwarming en restwarmte in nieuwbouw en bestaande bouw; · Vervanging en onderhoud van gemeentelijke voertuigen: o opstellen mobiliteits- en voertuigplan gericht op invoering schone voertuigtechnologie; o roet- en NOx-filters op 80 bussen van de RET; o roetfilters op 30 vuilniswagens van de Roteb; o roetfilters voor Roteb-veegmachines en kleinere dieselvoertuigen. · Opnemen van milieueisen in de concessie voor het vervoergebied van de RET; · Opnemen van milieueisen bij aanbesteding van werken; · Aanpak Ring van Rotterdam (invoeren snelheidsregulering); · Opstellen vervoerplannen voor Rotterdamse diensten; · Tegengaan gebruik diesellocomotieven,
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
18 van 38
·
·
·
Aanpak van binnenstedelijke knelpunten: o versnellen uitvoering maatregelen uit Uitvoeringsprogramma Verkeer en Vervoer; o onderzoeken en implementeren aanvullende maatregelen, o invoeren milieuzonering. Aanpak van scheepvaartemissies: o onderzoeken effecten en bepalen en implementeren maatregelen, o verbetering en uitbreiding walstroomvoorzieningen, o stimuleren toepassing emissiebeperkende maatregelen. Communicatie: o Brede publiekscampagne voor meer bewustwording
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
19 van 38
Bijlage 3 Rekenmethoden en toetsing Algemeen De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 [3] kent 3 standaardrekenmethoden. Rekenmethode 1 (model CAR II, versie 7.0.1) moet worden toegepast als sprake is van wegvakken in een bebouwde omgeving. Dit is het geval voor het onderzoeksgebied met binnenstedelijke wegen. Het model CARII is door TNO gemaakt om gemeenten is staat te stellen de luchtkwaliteit in de omgeving van stadsverkeer vast te stellen. Rekenmethode 2 (PluimSnelweg, versie 1.3) moet worden toegepast bij snelwegen. Rekenmethode 3 is bedoeld voor puntbronnen. CAR-II Het CARII model berekent de concentraties op afstanden van de as van de weg. Volgens de Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 [3] het en de bijbehorende handleiding [13] moeten de concentraties worden berekend op vaste afstanden van de wegrand. De afstand voor het berekenen van de NO2 concentraties en PM10 concentraties is dat maximaal 10 meter uit de rand van de weg. Indien er bebouwing staat binnen de 10 meter van de wegrand worden in CARII de concentraties ter hoogte van de rooilijn berekend. In het geval een vluchtstrook aanwezig is, wordt vanaf de rand van de vluchtstrook gerekend. Brom- en fietspaden die geen deel uitmaken van een voor motorvoertuigen bestemde weg worden buiten beschouwing gelaten bij het vaststellen van de rand van de weg. Hetzelfde geldt voor parkeerstroken en parkeerhavens. Brom- en fietspaden die zich wel op een voor motorvoertuigen bestemde weg bevinden worden wel meegenomen bij het vaststellen van de rand van de weg. Door deze uitgangspunten moet voor iedere weg op een verschillend punt van de as van de weg de concentratie worden berekend en getoetst. Voor iedere weg is vastgesteld op hoeveel meter uit de as van de weg aan de grenswaarde moeten worden getoetst. Deze afstand wordt de rekenafstand genoemd. Het rekenpunt is daar waar de luchtkwaliteit wordt berekend. De wegas is de lijn in het midden van de weg. In tabel B6.8 van bijlage 6 worden de rekenafstanden weergegeven. Als het extra verkeer van de planontwikkeling bijdraagt aan een toename van concentraties boven een grenswaarde is dit effect het dichtst bij de weg het grootst. Het rekenpunt is de plek het dichtst bij de weg waar aan de Wet moet worden getoetst. Als op het rekenpunt wordt voldaan, dan wordt verder van de weg af ook voldaan aan de Wet. Het rekenpunt is daarmee een goede maat om de bijdrage van het plan aan de luchtkwaliteit te toetsen aan de Wet. Het kan voorkomen dat de rekenafstand niet aan beide kanten van de weg hetzelfde is. In dat geval wordt bij de CARII berekeningen de luchtkwaliteit getoetst aan de rekenafstand dat het dichtst bij de as van de weg ligt. Het CARII model maakt namelijk geen onderscheid tussen de beide kanten van de weg.
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
20 van 38
De concentraties van NO2 en PM10 worden gevormd door de som van de achtergrondconcentratie en de bijdrage van het verkeer. Voor de achtergrondconcentraties worden de door het RIVM vastgestelde waarden gebruikt, afkomstig uit de GCN-database (Generieke Concentraties Nederland), deze achtergrondwaarden zijn opgenomen in de databestanden van CARII [7]. De door het RIVM voorspelde achtergrondconcentraties voor 2009, 2010 en 2019 staan in tabel B6.5 in bijlage 6. Over het algemeen is er een afnemende achtergrondconcentratie naar de toekomst. Dit wordt onder andere veroorzaakt door maatregelen bij de industrie en een uitstootreductie bij het autoverkeer. Tussen 1990 en 2000 is de uitstoot van NO2 in de regio Rijnmond met 20% gedaald en de concentratie met 10%. Ook voor PM10 is er in de loop der jaren een afname van de concentratie te zien. Bij de waarden voor PM10 kan rekening worden gehouden met de aftrek van natuurlijke bestanddelen, de ‘zeezoutcorrectie’. Toetsing Het plan wordt getoetst aan: · de plandrempel (2009) en grenswaarde (2010 en later) voor de jaargemiddelde NO2 concentratie; · de grenswaarde voor de jaargemiddelde PM10 concentratie; · het maximaal aantal overschrijdingen van de 24-uurgemiddelde PM10 grenswaarde.
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
21 van 38
Bijlage 4 Gebruikte verkeersprognoses De afdeling Verkeer en Vervoer van de dienst Stedenbouw+Volkshuisvesting (dS+V) van de gemeente Rotterdam heeft de verkeersgegevens aangeleverd die bij de concentratieberekeningen zijn gebruikt. De verkeersgegevens zijn bepaald met behulp de Regionale Verkeersmilieukaart (RVMK). In tabel B5.1 staan de wegvakken waarvoor de verkeersgegevens zijn aangeleverd. In tabel B5.2 staan de verkeersprognoses en stagnatieprognoses voor de varianten. Voor alle toekomstige jaartallen zijn de verkeersgegevens geleverd voor de situatie zonder ontwikkeling van het plan (autonome ontwikkeling) en met de ontwikkeling van het plan (2010, 2015 en 2019). Stagnatiegegevens zijn opgenomen in bijlage 6. De verkeersintensiteiten betreffen de etmaalintensiteiten op een gemiddelde weekdag. Dit zijn het gemiddelde aantal autobewegingen op één dag van maandag tot en met zondag. In alle tabellen is ook de samenstelling van de verkeersintensiteiten weergegeven. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen lichte (lv), middelzware (mv) en zware (zv) motorvoertuigen. Tabel B5.1: Wegvakken van de aangeleverde verkeersprognoses: Nr.
Wegvak
Van
tot
Gebruikte rekenmethode
1
N471
Doenkade
Marconistraat / Morsestraat
CAR
2
Rodenrijseweg
Tuinpad
N471
CAR
3
Rodenrijseweg
N471
Industrieweg
CAR
4
Landscheiding
Rodenrijseweg
Spoorhaven
CAR
5
Landscheiding
Spoorhaven
G.K. van Hogendorpweg
CAR
6
Doenkade
N471
Ankie Verbeek-Ohrlaan
CAR
7
G.K. van Hogendorpweg
Doenkade
Landscheidingsweg
CAR
8
Doenkade
N471
Oude Bovendijk
CAR
9
G.K. van Hogendorpweg
Landscheidingdweg
Melanchtonweg
CAR
10
Rodenrijseweg
Industrieweg
Anjerdreef
CAR
11
Industrieweg
Rodenrijseweg
Oudelandselaan
CAR
12
Oudelandselaan
Industrieweg
N471
CAR
13
N471
Oudelandselaan
Klapwijkseweg
CAR
14
Zuidersingel
N471
Tuinpad
CAR
15
Zuidersingel
N471
Industrieweg
CAR
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
22 van 38
Figuur 2: De ligging van de wegvakken waarvoor de verkeersprognoses zijn ontvangen.
«13 ¬
Vlinderstrik
¬ «12
wegvakken
11 ¬ «
«10 ¬
¬ «3 15 ¬ « 14 ¬ «
¬ «4
«1 ¬
«2 ¬
¬ «6 ¬ «5 ¬ «7 «8 ¬ ¬ «9
Tabel B5.2: Verkeersintensiteiten in 2009 Nr.
Wegvak
Intensiteit (mtv/etm)
1
N471
2 3
% voertuigen lv
mv
zv
11.516
94,4
2,8
2,8
Rodenrijseweg
252
95,6
2,4
2,4
Rodenrijseweg
687
95,8
2,2
2,2
4
Landscheiding
7.194
90,3
4,9
4,9
5
Landscheiding
7.194
90,3
4,9
4,9
6
Doenkade
26.814
90,0
5,0
5,0
7
G.K. van Hogendorpweg
20.769
90,0
5,0
5,0
8
Doenkade
26.984
90,1
5,0
5,0
9
G.K. van Hogendorpweg
22.934
92,9
3,5
3,5
10
Rodenrijseweg
3.424
81,1
11,4
7,6
11
Industrieweg
4.461
87,8
8,5
3,7
12
Oudelandselaan
2.417
85,6
10,1
4,3
13
N471
11.815
92,5
3,7
3,7
14
Zuidersingel
239
95,4
2,5
2,5
15
Zuidersingel
239
95,4
2,5
2,5
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
23 van 38
Tabel B5.3: Verkeersintensiteiten in 2010 bij autonome ontwikkeling Nr.
Wegvak
Intensiteit (mtv/etm)
% voertuigen lv
mv
zv
1
N471
14.040
93,8
3,1
3,1
2
Rodenrijseweg
255
94,9
2,4
2,4
3
Rodenrijseweg
691
95,8
2,2
2,2
4
Landscheiding
7.845
90,4
4,8
4,8
5
Landscheiding
7.845
90,4
4,8
4,8
6
Doenkade
26.853
89,6
5,2
5,2
7
G.K. van Hogendorpweg
22.382
89,7
5,2
5,2
8
Doenkade
28.235
89,7
5,2
5,2
9
G.K. van Hogendorpweg
24.839
92,8
3,6
3,6
10
Rodenrijseweg
3.366
81,0
11,4
7,6
11
Industrieweg
4.908
88,7
7,9
3,4
12
Oudelandselaan
2.555
86,6
9,4
4,0
13
N471
14.165
92,3
3,9
3,9
14
Zuidersingel
251
94,8
2,4
2,4
15
Zuidersingel
251
94,8
2,4
2,4
Tabel B5.4: Verkeersintensiteiten in 2010 bij autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling Nr.
Wegvak
Intensiteit (mtv/etm)
% voertuigen lv
mv
zv
1
N471
2
Rodenrijseweg
14.072
93,8
3,1
3,1
255
94,9
2,4
2,4
3
Rodenrijseweg
813
96,2
2,0
2,0
4
Landscheiding
7.994
90,6
4,7
4,7
5
Landscheiding
8.083
90,7
4,7
4,7
6
Doenkade
26.911
89,6
5,2
5,2
7
G.K. van Hogendorpweg
22.515
89,7
5,1
5,1
8
Doenkade
28.278
89,7
5,2
5,2
9
G.K. van Hogendorpweg
24.940
92,9
3,6
3,6
10
Rodenrijseweg
3.423
81,3
11,2
7,5
11
Industrieweg
4.977
88,8
7,8
3,4
12
Oudelandselaan
2.555
86,6
9,4
4,0
13
N471
14.218
92,3
3,8
3,8
14
Zuidersingel
254
94,9
2,4
2,4
15
Zuidersingel
251
94,8
2,4
2,4
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
24 van 38
Tabel B5.5: Verkeersintensiteiten in 2015 bij autonome ontwikkeling Nr.
Wegvak
Intensiteit (mtv/etm)
% voertuigen lv
mv
zv
1
N471
21.614
88,4
5,8
5,8
2
Rodenrijseweg
380
94,2
2,9
2,9
3
Rodenrijseweg
696
95,1
2,4
2,4
4
Landscheiding
9.257
91,0
4,5
4,5
5
Landscheiding
9.257
91,0
4,5
4,5
6
Doenkade
30.340
88,6
5,7
5,7
7
G.K. van Hogendorpweg
27.946
88,6
5,7
5,7
8
Doenkade
31.229
88,1
6,0
6,0
9
G.K. van Hogendorpweg
32.516
91,1
4,5
4,5
10
Rodenrijseweg
3.557
81,9
10,9
7,2
11
Industrieweg
5.741
89,8
7,1
3,0
12
Oudelandselaan
3.429
88,4
8,1
3,5
13
N471
18.928
90,5
4,7
4,7
14
Zuidersingel
258
95,0
2,3
2,3
15
Zuidersingel
258
95,0
2,3
2,3
Tabel B5.6: Verkeersintensiteiten in 2015 bij autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling Nr.
Wegvak
Intensiteit (mtv/etm)
% voertuigen lv
mv
zv
1
N471
2
Rodenrijseweg
21.646
88,4
5,8
5,8
382
94,2
2,9
2,9
3
Rodenrijseweg
817
95,7
2,2
2,2
4
Landscheiding
9.404
91,1
4,5
4,5
5
Landscheiding
9.499
91,2
4,4
4,4
6
Doenkade
30.400
88,7
5,7
5,7
7
G.K. van Hogendorpweg
28.079
88,7
5,7
5,7
8
Doenkade
31.272
88,1
6,0
6,0
9
G.K. van Hogendorpweg
32.623
91,1
4,4
4,4
10
Rodenrijseweg
3.610
82,1
10,7
7,1
11
Industrieweg
5.809
89,9
7,1
3,0
12
Oudelandselaan
3.430
88,3
8,2
3,5
13
N471
18.979
90,5
4,7
4,7
14
Zuidersingel
260
95,0
2,3
2,3
15
Zuidersingel
258
95,0
2,3
2,3
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
25 van 38
Tabel B5.5: Verkeersintensiteiten in 2019 bij autonome ontwikkeling Nr.
Wegvak
Intensiteit (mtv/etm)
1
N471
2
Rodenrijseweg
3 4
% voertuigen lv
mv
zv
27.673
86,2
6,9
6,9
481
93,8
3,1
3,1
Rodenrijseweg
700
94,7
2,7
2,7
Landscheiding
10.387
91,3
4,4
4,4
5
Landscheiding
10.387
91,3
4,4
4,4
6
Doenkade
33.130
88,0
6,0
6,0
7
G.K. van Hogendorpweg
32.397
88,0
6,0
6,0
8
Doenkade
33.624
87,0
6,5
6,5
9
G.K. van Hogendorpweg
38.658
90,2
4,9
4,9
10
Rodenrijseweg
3.710
82,6
10,5
7,0
11
Industrieweg
6.406
90,5
6,6
2,8
12
Oudelandselaan
4.128
89,2
7,6
3,2
13
N471
22.738
89,6
5,2
5,2
14
Zuidersingel
263
95,1
2,3
2,3
15
Zuidersingel
263
95,1
2,3
2,3
Tabel B5.6: Verkeersintensiteiten in 2019 bij autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling Nr.
Wegvak
Intensiteit (mtv/etm)
1
N471
2
Rodenrijseweg
3 4
% voertuigen lv
mv
zv
27.705
86,2
6,9
6,9
484
93,8
3,1
3,1
Rodenrijseweg
820
95,4
2,3
2,3
Landscheiding
10.532
91,4
4,3
4,3
5
Landscheiding
10.632
91,5
4,3
4,3
6
Doenkade
33.190
88,0
6,0
6,0
7
G.K. van Hogendorpweg
32.531
88,1
6,0
6,0
8
Doenkade
33.667
87,0
6,5
6,5
9
G.K. van Hogendorpweg
38.770
90,2
4,9
4,9
10
Rodenrijseweg
3.759
82,8
10,3
6,9
11
Industrieweg
6.475
90,6
6,6
2,8
12
Oudelandselaan
4.130
89,2
7,6
3,2
13
N471
22.787
89,7
5,2
5,2
14
Zuidersingel
266
95,1
2,3
2,3
15
Zuidersingel
263
95,1
2,3
2,3
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
26 van 38
Bijlage 5 Gebruikte invoervariabelen Voor de berekening van de luchtkwaliteit is gebruik gemaakt van standaardrekenmethode 1 (model CAR II, versie 7.0.1) en standaardrekenmethode 2 (PluimSnelweg 1.3). Uitgangspunten CAR-modellering Voor het berekenen van de bijdrage van het verkeer aan de concentraties NO2 en PM10 moeten een aantal gegevens van de te berekenen wegvakken worden ingevuld in het CARII model. Hieronder staan de opties voor deze invoergegevens beschreven. Bij de berekeningen van de concentraties is uitgegaan van de uitgangspunten zoals deze hier staan. Tabel B6.1: Wegtypen [8] Wegtype
Omschrijving
1
Weg door open terrein met incidentele gebouwen of bomen binnen een straal van 100 meter
2
basistype, alle wegen anders dan wegtype 1, 3a, 3b of 4
3a
Beide zijden van de weg bebouwing zodanig dat de afstand van de as van de weg tot de rand van de bebouwing aan beide zijden kleiner is dan driemaal de hoogte van de bebouwing, maar aan minimaal één zijde groter dan anderhalf maal de hoogte van de bebouwing
3b
Beide zijden van de weg bebouwing, bijzonder geval van wegtype 3a, waarbij de afstand van de as van de weg tot de rand van de bebouwing aan beide zijden kleiner is dan anderhalf maal de hoogte van de bebouwing (street canyon)
4
Weg met aan één zijde min of meer aaneengesloten bebouwing op een afstand van minder dan drie maal de hoogte van de bebouwing.
Tabel B6.2: Snelheidstypen [8] Snelheidstype
Omschrijving
Snelweg algemeen
Typisch snelwegverkeer, een gemiddelde rijsnelheid van ongeveer 65 km/u. Gemiddeld circa
(A)
0,2 stops per afgelegde km.
Buitenweg
Typisch buitenwegverkeer, een gemiddelde rijsnelheid van ongeveer 60 km/u. Gemiddeld
algemeen (B)
circa 0,2 stops per afgelegde km.
Stadsverkeer met
Stadsverkeer met een relatief groter aandeel “free-flow” rijgedrag, een gemiddelde rijsnelheid
minder congestie (E)
van tussen de 30 en 45 km/u, gemiddeld circa 1,5 stop per afgelegde km.
Normaal
Typisch stadsverkeer met een redelijke mate van congestie, een gemiddelde rijsnelheid van
stadsverkeer (C)
tussen de 15 en 30 km/u, gemiddeld circa 2 stops per afgelegde km.
Stagnerend
Stadsverkeer met een grote mate van congestie, een gemiddelde rijsnelheid van minder dan
stadsverkeer (D)
15 km/u, gemiddeld circa 10 stops per afgelegde km.
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
27 van 38
Tabel B6.3: Bomenfactor [8] Bomenfactor 1,00 1,25
Omschrijving Hier en daar een boom of geen bomen. Eén of meer rijen bomen met een onderlinge afstand van minder dan 15 meter met openingen tussen de kronen.
1,50
Eén of meer rijen bomen waarvan de kronen elkaar raken en minstens een derde van de straatbreedte overspannen. Hierbij moet u denken aan forse bomen zoals die voorkomen in oude lanen of langs singelgrachten.
Tabel B6.4: Stagnatiefactor [8] Omschrijving
Stagnatie
Stagnatie
(%)
factor
Geen stagnatie
0
0
Stagnatie gedurende een klein deel van de ochtend- of avondspits (minder dan 1 uur)
7
1
Stagnatie gedurende een klein deel van de ochtend (minder dan 2x 1 uur)
15
2
Stagnatie gedurende een groot deel van de ochtend (bijna 2 uur)
15
3
Stagnatie gedurende de gehele ochtend (meer dan 2 uur)
20
4
Stagnatie gedurende een groot deel van de ochtend- en avondspits (bijna 2x 2 uur)
30
5
Stagnatie gedurende de gehele ochtend- en avondspits (meer dan 2x 2 uur)
40
6
Invoergegevens CAR Alle berekeningen zijn uitgevoerd met de achtergrondconcentraties uit tabel B6.5. Bij de berekeningen is uitgegaan van de achtergrondwaarde in het betreffende kilometervak en gemiddelde meteorologische omstandigheden. Tabel B6.5: NO2 en PM10 achtergrondconcentraties in onderzoeksgebied Achtergrondconcentratie (µg/m3) 2009
2010
2015
2019
NO2
26,4 – 30,0
24,9 - 28,4
22,1 - 25,1
20,6 - 23,3
PM10
21,0 - 21,9
20,5 - 21,4
19,4 - 20,3
18,9 - 19,8
In tabel B6.7staan de invoergegevens van CAR II model zoals deze voor de berekeningen van de luchtkwaliteit in onderhavig onderzoek zijn gebruikt. De stagnatiefactoren staan vermeld in tabellen met de verkeersintensiteiten (Bijlage 6).
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
28 van 38
Tabel B6.7: Invoergegevens voor het plangebied Nr.
Wegvak
Weg
Snelheidstype
type
1
N471
2 3
Bomen
Rijksdriehoek
factor
coördinaten* X
Y
2
doorstromend
1
90500
442500
Rodenrijseweg
4
normaal
1
90500
443500
Rodenrijseweg
3a
normaal
1
91500
443500
4
Landscheiding
4
normaal
1
91500
443500
5
Landscheiding
2
normaal
1,25
91500
442500
6
Doenkade
2
buitenweg
1,25
91500
442500
7
G.K. van Hogendorpw.
2
doorstromend
1
91500
442500
8
Doenkade
2
buitenweg
1,25
90500
442500
9
G.K. van Hogendorpw.
2
doorstromend
1
91500
441500
10
Rodenrijseweg
3a
normaal
1
91500
443500
11
Industrieweg
3a
normaal
1
91500
443500
12
Oudelandselaan
2
normaal
1
90500
444500
13
N471
2
doorstromend
1
90500
444500
14
Zuidersingel
3a
normaal
1,5
90500
443500
15
Zuidersingel
2
normaal
1
90500
443500
* = coordinaten van het midden van het kilometervak.
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
29 van 38
In tabel B6.8 staat de afstand van de wegas tot de wegrand van de onderzochte wegen en het percentage van de tijd met stagnerend verkeer. Voor NO2 en PM10 staat de afstand aangegeven waarop de concentraties zijn berekend die zijn getoetst aan de Wet luchtkwaliteit 2007. Deze afstanden volgen uit het Meet- en rekenvoorschrift [3] zoals beschreven in paragraaf 3.4. Tabel B6.8: Invoergegevens voor het plangebied Nr.
Wegvak
Afstand wegas –
Rekenafstand
wegrand in meters
PM10 in meters
(x)
(x + 10)
Stagnatie
1
N471
7
17
0,00
2
Rodenrijseweg
3
8*
0,00
3
Rodenrijseweg
3
8*
0,00
4
Landscheiding
4
14
0,00
5
Landscheiding
4
14
0,00
6
DOENKADE
10
20
0,00
7
G.K. van Hogendorpweg
12
22
0,00
8
Doenkade
4
14
0,00
9
G.K. van Hogendorpweg
10
20
0,00
10
Rodenrijseweg
4
13*
0,00
11
Industrieweg
5
10*
0,00
12
Oudelandselaan
6
16
0,00
13
N471
7
17
0,00
14
Zuidersingel
3
10*
0,00
15
Zuidersingel
3
11*
0,00
Rekenafstand: afstand tussen het rekenpunt en de wegas Rekenpunt: het punt waar de luchtkwaliteit wordt berekend Wegas: lijn in het midden van de weg * = rekenpunt ligt op de gevelafstand
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
30 van 38
Bijlage 6 Resultaten modelberekeningen De concentraties zijn berekend op de afstanden zoals deze in bijlage 6 staan weergegeven. Bij de uitkomsten voor PM10 is in dit onderzoek rekening gehouden met de aftrek van natuurlijke bestanddelen, de ‘zeezoutcorrectie’. In de tabellen zijn de PM10 waarden weergegeven na toepassing van de ‘zeezoutcorrectie’. Er is een zeezoutcorrectie toegepast van 0,6µg/m3 en 6 dagen. Voor het jaar 2019 zijn voor de berekening zijn de achtergrondwaarden en emissiefactoren voor 2018 gebruikt. Dit geeft een kleine overschatting in de uitkomsten. Als de plandrempel in 2009 of een grenswaarde in 2010, 2015 of 2019 wordt overschreden is dit in de tabellen vetgedrukt weergegeven. In 2009 geldt voor de jaargemiddelde NO2 concentratie een plandrempel van 42 µg/m3. De grenswaarde voor de jaargemiddelde NO2 (vanaf 2010) en PM10 concentratie bedraagt 40 µg/m3. De grenswaarde van de daggemiddelde concentratie PM10 (50 µg/m3) mag maximaal 35 keer per jaar worden overschreden. Als een berekende overschrijding van een grenswaarde toeneemt als gevolg van de veranderende verkeersintensiteit is dit in rood weergegeven. Tabel B7.1.: Luchtkwaliteit in 2009 Nr.
Wegvak
Jaargemiddelde
Jaargemiddelde PM10
Aantal
NO2 concentratie
concentratie (µg/m3)
overschrijdingen
(µg/m3)
PM10 dagnorm (dagen)
1 N471
31,5
22,5
19
2 Rodenrijseweg
27,4
21,4
16
3 Rodenrijseweg
27,7
21,3
16
4 Landscheiding
31,8
22,2
18
5 Landscheiding
33,3
22,6
20
6 Doenkade
34,8
23,0
21
7 G.K. van Hogendorpw.
33,8
22,8
20
8 Doenkade
36,2
23,6
23
9 G.K. van Hogendorpw.
34,1
22,7
20
10 Rodenrijseweg
30,0
21,7
17
11 Industrieweg
30,4
21,8
17
12 Oudelandselaan
27,4
21,2
15
13 N471
29,2
21,7
17
14 Zuidersingel
27,4
21,4
16
15 Zuidersingel
27,3
21,4
16
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
31 van 38
Tabel B7.2: Luchtkwaliteit tpv het rekenpunt in 2010 bij autonome ontwikkeling en bij autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling Nr.
Wegvak
Jaargemiddelde
Jaargemiddelde PM10
Aantal overschrijdingen
NO2 concentratie
concentratie (µg/m3)1)
PM10 dagnorm
3 1)
(dagen)2)
(µg/m ) autonoom
autonoom
autonoom
autonoom
+ plan
1) 2)
autonoom
+ plan
autonoom + plan
1 N471
30,5
30,5
22,1
22,1
18
18
2 Rodenrijseweg
25,9
25,9
20,9
20,9
15
15
3 Rodenrijseweg
26,2
26,3
20,8
20,8
14
14
4 Landscheiding
30,3
30,3
21,7
21,7
17
17
5 Landscheiding
31,7
31,7
22,1
22,2
18
18
6 Doenkade
33,0
33,0
22,5
22,5
19
19
7 G.K. van Hogendorpw.
32,3
32,3
22,3
22,3
19
19
8 Doenkade
34,6
34,6
23,1
23,1
21
21
9 G.K. van Hogendorpw.
32,7
32,7
22,1
22,2
18
18
10 Rodenrijseweg
28,3
28,3
21,1
21,1
15
15
11 Industrieweg
28,9
28,9
21,3
21,3
16
16
12 Oudelandselaan
25,9
25,9
20,7
20,7
14
14
13 N471
28,1
28,1
21,2
21,2
15
15
14 Zuidersingel
25,9
25,9
20,9
20,9
15
15
15 Zuidersingel
25,8
25,8
20,9
20,9
15
15
3
De grenswaarde voor de jaargemiddelde NO2 en PM10 concentratie is 40 µg/m . Het maximaal aantal overschrijdingen van de daggemiddelde grenswaarde voor de PM10 is 35 dagen.
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
32 van 38
Tabel B7.2.1: Planbijdragen tpv het rekenpunt in 2010 Nr.
Wegvak
Jaargemiddelde NO2 concentratie
Jaargemiddelde PM10 3
concentratie (µg/m )
Aantal overschrijdingen PM10
(µg/m3)
dagnorm (dagen)
1 N471
0,0
0,0
0
2 Rodenrijseweg
0,0
0,0
0
3 Rodenrijseweg
0,1
0,0
0
4 Landscheiding
0,0
0,0
0
5 Landscheiding
0,0
0,1
0
6 Doenkade
0,0
0,0
0
7 G.K. van Hogendorpw.
0,0
0,0
0
8 Doenkade
0,0
0,0
0
9 G.K. van Hogendorpw.
0,0
0,1
0
10 Rodenrijseweg
0,0
0,0
0
11 Industrieweg
0,0
0,0
0
12 Oudelandselaan
0,0
0,0
0
13 N471
0,0
0,0
0
14 Zuidersingel
0,0
0,0
0
15 Zuidersingel
0,0
0,0
0
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
33 van 38
Tabel B7.3: Luchtkwaliteit tpv het rekenpunt in 2015 bij autonome ontwikkeling en bij autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling Nr.
Wegvak
Jaargemiddelde
Jaargemiddelde PM10
Aantal overschrijdingen
NO2 concentratie
concentratie (µg/m3)1)
PM10 dagnorm
3 1)
(dagen)2)
(µg/m ) autonoom
autonoom
autonoom
+ plan
autonoom
autonoom
+ plan
autonoom + plan
1 N471
28,4
28,4
21,1
21,1
15
15
2 Rodenrijseweg
23,0
23,0
19,8
19,8
12
12
3 Rodenrijseweg
23,1
23,2
19,8
19,8
12
12
4 Landscheiding
26,5
26,6
20,5
20,5
13
13
5 Landscheiding
27,7
27,8
20,8
20,8
14
14
6 Doenkade
29,0
29,0
21,2
21,2
15
15
7 G.K. van Hogendorpw.
28,7
28,7
21,0
21,0
15
15
8 Doenkade
30,6
30,6
21,9
21,9
17
17
9 G.K. van Hogendorpw.
29,6
29,5
21,0
21,0
15
15
10 Rodenrijseweg
24,6
24,6
20,0
20,0
12
12
11 Industrieweg
25,3
25,3
20,2
20,2
13
13
12 Oudelandselaan
23,0
23,0
19,6
19,6
11
11
13 N471
25,4
25,4
20,1
20,1
12
12
14 Zuidersingel
22,9
22,9
19,8
19,8
12
12
15 Zuidersingel
22,9
22,9
19,8
19,8
12
12
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
34 van 38
Tabel B7.3.1: Planbijdragen tpv het rekenpunt in 2015 Nr.
Wegvak
Jaargemiddelde NO2 concentratie
Jaargemiddelde PM10
Aantal overschrijdingen
3
concentratie (µg/m )
PM10 dagnorm
(µg/m3)
(dagen)
1 N471
0,0
0,0
0
2 Rodenrijseweg
0,0
0,0
0
3 Rodenrijseweg
0,1
0,0
0
4 Landscheiding
0,1
0,0
0
5 Landscheiding
0,1
0,0
0
6 Doenkade
0,0
0,0
0
7 G.K. van Hogendorpw.
0,0
0,0
0
8 Doenkade
0,0
0,0
0
9 G.K. van Hogendorpw.
-0,1
0,0
0
10 Rodenrijseweg
0,0
0,0
0
11 Industrieweg
0,0
0,0
0
12 Oudelandselaan
0,0
0,0
0
13 N471
0,0
0,0
0
14 Zuidersingel
0,0
0,0
0
15 Zuidersingel
0,0
0,0
0
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
35 van 38
Tabel B7.3: Luchtkwaliteit tpv het rekenpunt in 2019 bij autonome ontwikkeling en bij autonome ontwikkeling inclusief planontwikkeling Nr.
Wegvak
Jaargemiddelde
Jaargemiddelde PM10
Aantal overschrijdingen
NO2 concentratie
concentratie (µg/m3)1)
PM10 dagnorm
3 1)
(dagen)2)
(µg/m ) autonoom
autonoom
autonoom
+ plan
autonoom
autonoom
+ plan
autonoom + plan
1 N471
27,2
27,2
20,8
20,8
14
14
2 Rodenrijseweg
21,5
21,5
19,3
19,3
11
11
3 Rodenrijseweg
21,6
21,6
19,2
19,3
10
10
4 Landscheiding
24,6
24,7
20,0
20,0
12
12
5 Landscheiding
25,6
25,7
20,3
20,3
13
13
6 Doenkade
26,8
26,8
20,7
20,7
14
14
7 G.K. van Hogendorpw.
26,7
26,8
20,5
20,5
14
14
8 Doenkade
28,4
28,4
21,4
21,4
16
16
9 G.K. van Hogendorpw.
27,7
27,7
20,6
20,6
14
14
10 Rodenrijseweg
22,8
22,8
19,5
19,5
11
11
11 Industrieweg
23,5
23,5
19,7
19,7
11
11
12 Oudelandselaan
21,4
21,4
19,1
19,1
10
10
13 N471
23,9
23,9
19,7
19,7
11
11
14 Zuidersingel
21,4
21,4
19,3
19,3
10
10
15 Zuidersingel
21,3
21,3
19,3
19,3
10
10
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
36 van 38
Tabel B7.3.1: Planbijdragen tpv het rekenpunt in 2019 Nr.
Wegvak
Jaargemiddelde NO2 concentratie
Jaargemiddelde PM10
Aantal overschrijdingen
3
concentratie (µg/m )
PM10 dagnorm
(µg/m3)
(dagen)
1 N471
0,0
0,0
0
2 Rodenrijseweg
0,0
0,0
0
3 Rodenrijseweg
0,0
0,1
0
4 Landscheiding
0,1
0,0
0
5 Landscheiding
0,1
0,0
0
6 Doenkade
0,0
0,0
0
7 G.K. van Hogendorpw.
0,1
0,0
0
8 Doenkade
0,0
0,0
0
9 G.K. van Hogendorpw.
0,0
0,0
0
10 Rodenrijseweg
0,0
0,0
0
11 Industrieweg
0,0
0,0
0
12 Oudelandselaan
0,0
0,0
0
13 N471
0,0
0,0
0
14 Zuidersingel
0,0
0,0
0
15 Zuidersingel
0,0
0,0
0
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
37 van 38
Bijlage 7 Geldigheid onderzoek Onderhavig onderzoek is op zorgvuldige wijze verricht volgens de algemeen gangbare inzichten, richtlijnen en rekenmodellen, zoals van kracht op de datum van definitief maken van dit onderzoek. Wijzigingen in wet- en regelgeving, van kracht na de datum van definitief maken van dit onderzoek, zijn niet in onderhavige rapportage meegenomen. Indien het onderzoek op een later tijdstip ter toetsing aan het bevoegd gezag zal worden aangeboden verdient het aanbeveling, vlak voor de toetsing, na te gaan of de wet- en regelgeving en rekenmethoden nog van toepassing zijn. Verder wordt er op gewezen dat het uitgevoerde luchtkwaliteitonderzoek is uitgevoerd met behulp van rekenmodellen. Er zijn geen metingen uitgevoerd. Het Ingenieursbureau Gemeentewerken Rotterdam acht zich niet aansprakelijk voor eventueel uit bovengenoemde afwijkingen voortvloeiende schade of gevolgen. Naarmate er langere tijd is verstreken na uitvoering van het onderzoek, dient meer voorzichtigheid te worden betracht bij het gebruiken van dit rapport.
Luchtkwaliteit
Projectcode
Status
Datum
Pagina
Vlinderstrik
2008-0031
Definitief
22-10-09
38 van 38
HIERBIJ BEHOREN DE REGELS " VLINDERSTRIK "
BESTEMMINGEN WRA-2
WRA-3
WRA-4
IDING LANDSCHE
ROS
ART.
WAARDE - ARCHEOLOGIE - 2
ART. 26
WAARDE - ARCHEOLOGIE - 3
ART. 26a
WAARDE - ARCHEOLOGIE - 4
ART. 26b
AANDUIDING
EL SING EM OND
DUBBELBESTEMMINGSGRENS WRA-2 IDING LANDSCHE
WRA-3
WRA-2
VERKLARING
WRA-4
TOPOGRAFISCHE TOESTAND WRA-3 1 N 47
WRA-2
GEMEENTEGRENS, TEVENS PLANGRENS
WRA-4
PLANGRENS WRA-4 WRA-4
DE N KA D OE
WRA-4 WRA-3 WRA-4
WRA-3
schaal 1:9000
WRA-4
GEMEENTE LANSINGERLAND ONTWERP BESTEMMINGSPLAN VLINDERSTRIK PLANKAART ARCHEOLOGIE
VASTGESTELD DOOR DE GEMEENTERAAD
D.D.
00-00-0000
ONHERROEPELIJK
D.D. 00-00-0000
bp_vlinderstrik_plankaart
J.D. / 22-09-2009