bestemmingsplan Dorpshart Dorpshart Leimuiden Noordzijde
Buro SRO 't Goylaan 11 3525 AA Utrecht 030-2679198 www.buro-sro.nl
Planstatus: vastgesteld Plan identificatie: NL.IMRO.1884.BPDHLEIMUIDENNOORD-VAS1 Auteur: buro SRO Datum: 2010-11-15 Opdrachtgever: gemeente Kaag en Braassem Kenmerk Buro SRO:
BTW nummer: KvK nummer: Rabobank rekeningnummer:
NL8187.16.071.B01 30232281 1421.54.024 t.n.v. Buro SRO B.V. te Utrecht
2
Inhoudsopgave 1 Inleiding ................................................................................................................................................... 4 1.1 Aanleiding voor het bestemmingsplan................................................................................................................ 4 1.2 Plansystematiek .................................................................................................................................................. 4 1.3 Opbouw van het plan .......................................................................................................................................... 5
2 Het initiatief ............................................................................................................................................. 6 2.1 Huidige situatie ................................................................................................................................................... 6 2.2 Toekomstige situatie ........................................................................................................................................... 6
3 Beleidskader ............................................................................................................................................ 8 3.1 Rijksbeleid ........................................................................................................................................................... 8 3.2 Provinciaal beleid .............................................................................................................................................. 10 3.3 Gemeentelijk beleid .......................................................................................................................................... 16
4 Haalbaarheid van het bestemmingsplan ............................................................................................. 18 4.1 Inleiding ............................................................................................................................................................. 18 4.2 Bedrijven en milieuzoneringen ......................................................................................................................... 18 4.3 Distributie Planologisch Onderzoek .................................................................................................................. 18 4.4 Luchthavenindelingsbesluit Schiphol ................................................................................................................ 19 4.5 Externe veiligheid .............................................................................................................................................. 20 4.6 Geluid ................................................................................................................................................................ 21 4.7 Luchtkwaliteit .................................................................................................................................................... 22 4.8 Bodem ............................................................................................................................................................... 22 4.9 Flora en fauna ................................................................................................................................................... 23 4.10 Water .............................................................................................................................................................. 25 4.11 Archeologie ..................................................................................................................................................... 27 4.12 Verkeer en parkeren ....................................................................................................................................... 27
5 Uitvoerbaarheid ..................................................................................................................................... 29 5.1 Economische uitvoerbaarheid........................................................................................................................... 29 5.2 Procesmatige uitvoerbaarheid .......................................................................................................................... 30 5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid ................................................................................................................... 30
6 Juridische planbeschrijving ................................................................................................................... 36 6.1 Inleiding ............................................................................................................................................................. 36 6.2 Bestemmingsregels ........................................................................................................................................... 36 6.3 Bestemmingen .................................................................................................................................................. 37
3
1 Inleiding 1.1 Aanleiding Aanleiding voor het bestemmingsplan De gemeente Kaag en Braassem heeft de ambitie om het centrum van Leimuiden nieuw leven in te blazen. Zij heeft hiervoor in 2008 een ontwerpwedstrijd uitgeschreven. Verschillende ontwikkelaars hebben aan de wedstrijd deelgenomen. De plannen voor de revitalisering van het centrum zijn door de gemeente, in samenspraak met omwonenden en winkeliers, beoordeeld. De planvorming is in concept gereed, momenteel verkeerd het project in de fase om de neergelegde ambities planologisch te verankeren. Het centrumgebied is niet geheel in eigendom van de gemeente of ontwikkelaar. Er is een Wet voorkeursrecht gemeenten (WVG) op de gronden gevestigd om deze te kunnen verwerven. Het plan is daardoor niet in een keer te realiseren. Omdat het noordelijk deel van het plangebied in eigendom is van de gemeente en daardoor direct te ontwikkelen is, is besloten de revitalisering gefaseerd uit te voeren. Dit bestemmingsplan betreft enkel het noordelijk plandeel van het centrumplan.
1.2 Plansystematiek Om de revitalisering van het centrum mogelijk te maken is een nieuw bestemmingsplan nodig. De beoogde stemmingsplan op basis van Wet ruimtelijke ordening is dan ook noodzakelijk. Het bestemmingsplan bestaat uit een toelichting, een verbeelding en planregels: Toelichting De toelichting wordt opgesteld overeenkomstig artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). In de toelichting is opgenomen:
• •
een verantwoording van de in het plan gemaakte keuze van bestemmingen; een beschrijving van de wijze waarop in het plan rekening is gehouden met de gevolgen voor de waterhuishouding;
• •
de uitkomsten van het in artikel 3.1.1 Bro bedoelde overleg;
• •
de uitkomsten van het met toepassing van artikel 3.2 van de Algemene wet bestuursrecht verrichte onderzoek; een beschrijving van de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken; de inzichten over de uitvoerbaarheid van het plan.
Omdat bij de voorbereiding van het bestemmingsplan geen milieu-effectrapport als bedoeld in hoofdstuk 7 van de Wet milieubeheer is opgesteld, wordt tevens in de toelichting neergelegd conform artikel 3.1.6 lid 2:
•
een beschrijving van de wijze waarop met de in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden;
•
voor zover nodig een beschrijving van de wijze waarop rekening is gehouden met overige waarden van de in het plan begrepen gronden en de verhouding tot het aangrenzende gebied;
•
een beschrijving van de wijze waarop krachtens hoofdstuk 5 van de Wet milieubeheer vastgestelde milieukwaliteitseisen bij het plan zijn betrokken.
Planregels In het vormgeven van de planregels wordt aangesloten bij de SVBP 2008.
4
Verbeelding De verbeelding is opgesteld overeenkomstig de laatste afspraken omtrent IMRO en SVBP 2008.
1.3 Opbouw van het plan In hoofdstuk 2 wordt het initiatief beschreven. In hoofdstuk 3 is een beschrijving van het relevante rijks-, provinciale-, en gemeentelijke beleid en wetgeving opgenomen. In hoofdstuk 4 wordt het project inhoudelijk op haalbaarheid getoetst aan de hand van het geldende beleid en milieuwetgeving. Hoofdstuk 5 beschrijft de economische en maatschappelijke haalbaarheid van het plan, waarbij de uitkomsten van de inspraak en overlegmomenten zijn opgenomen.
5
2 Het initiatief initiatief 2.1 Huidige situatie Het plangebied maakt in de huidige situatie onderdeel uit van het dorpshart van Leimuiden. Het ligt aan de noordzijde van de Dokter Stapenseastraat. Aan de oostzijde ligt de weg Noordeinde. Ten noorden ligt een kleine watergang en aan de westzijde staat bebouwing. Op deze locatie bevinden zich een oude boerderij op een groot kavel met weide en bomen en een voormalige busremise. Het terrein om en nabij de voormalige busremise is nagenoeg volledig verhard. Aan de westzijde van de busremise ligt nog een paadje van het centrum naar de achtergelegen wijk en een klein plantsoentje.
Luchtfoto, plangebied gelegen binnen cirkel
2.2 Toekomstige Toekomstige situatie De gemeente Kaag en Braassem is voornemens een nieuw dorpscentrum in Leimuiden te creëren. Het nieuwe centrum zal worden gerealiseerd op de huidige locatie van het dorpscentrum van Leimuiden. De locatie is grofweg op te delen in deelgebied Zuid en deelgebied Noord. Het voorliggende bestemmingsplan zal zich alleen richten op het noordelijke gedeelte. Binnen het plangebied zal aan de Dokter Stapenseastraat kantoorruimte voor onder andere dienstverlening komen. Eén van de mogelijke invullingen voor deze ruimte is een medisch cluster. Boven de kantoorruimte komen appartementen. Op het achterliggende deel is ruimte voor grondgebonden eengezinswoningen gesitueerd met parkeerplaatsen. Het totaal aantal parkeerplaatsen wordt zodanig royaal dat op zaterdagen en koopavonden deze ook te gebruiken zijn door het winkelend publiek van het zuidelijk plandeel. Voor het zuidelijke deel is de gemeente voornemens een winkelconcentratie te creëren rondom een winkelplein. Dit onderdeel zal in een zelfstandig bestemmingsplan planologisch verankerd worden.
6
Ontwerp van het Noordzijde dorpshart Leimuiden Bovenstaand ontwerp is een plattegrond van het noordelijk deel van het Dorpshart. Dit ontwerp wijkt af van het ontwerp dat aanvankelijk was ingediend. Het plangebied is aan de westzijde vergroot doordat het achterliggende terrein achter de bedrijven vrijkwam voor ontwikkeling. De gemeente en de ontwikkelaar hebben derhalve besloten om tot dit ontwerp over te gaan. In dit ontwerp is, gelijk aan het originele ontwerp, zo veel als mogelijk rekening gehouden met de wens het dorpse karakter te behouden. De nieuwe bebouwing sluit zo goed als mogelijk aan bij het dorpse karakter van Leimuiden. Er wordt een intieme en gezellige sfeer gecreëerd door middel van het toepassen van verschillende materialen en kleuren. Het programma omvat:
• • •
15 eengezinswoningen 10 appartementen 482 m2 bvo dienstverlening
De boerderij bevat de volgende functies: Een cafe annex restaurant met daar achter een zaaltje voor feestjes en dergelijke. Op de verdieping aan de voorzijde 4 hotelkamers en aan de achterzijde de woning voor de horeca exploitant
7
3 Beleidskader 3.1 Rijksbeleid
3.1.1 Nota ruimte, ruimte, Ruimte voor ontwikkeling (2006) De Nota Ruimte geeft de hoofdlijnen aan van het nationaal ruimtelijke beleid voor de komende decennia. Uitgegaan wordt van een dynamisch, op ontwikkeling gericht ruimtelijk beleid en een heldere verdeling van verantwoordelijkheden tussen het Rijk en de decentrale overheden. Hiermee keert het beleid terug naar de eigenlijke uitgangspunten van het ruimtelijk rijksbeleid en verschuift het accent van ‘ordening’ naar ‘ontwikkeling’. De Nota Ruimte is een integrale nota en brengt zo veel mogelijk rijksbeleid voor ruimtelijke onderwerpen in één nota en vervangt hiermee diverse Planologische Kernbeslissingen (PKB) en ruimtelijk relevante rijksnota’s. De hierin vervatte ruimtelijke strategie wordt wat betreft verkeer en vervoer uitgewerkt in de separate PKB Nota Mobiliteit. De economische, ecologische en sociaal-culturele aspecten worden nader uitgewerkt in respectievelijk de Gebiedsgerichte Economische Perspectieven en het Actieplan Bedrijventerreinen, het actieprogramma voor ruimte en cultuur en de Agenda Vitaal Platteland en het daarbij behorende Meerjarenprogramma Groene Ruimte. In het nationaal ruimtelijk beleid richt het kabinet zich op:
• • • •
Versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland; Bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland; Borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden; Borging van de veiligheid.
In de Nota Ruimte wordt meer verantwoordelijkheid gegeven aan de decentrale overheden. Voor geheel Nederland is een basiskwaliteit geformuleerd waaraan voldaan moet worden. Een verdere verfijning wordt overgelaten aan de decentrale bestuurslagen. De gebieden en netwerken die het kabinet van nationaal belang acht zijn bestemd als Ruimtelijke Hoofdstructuur. In deze gebieden wil het Rijk een nadrukkelijke rol vervullen. Nationale landschappen In de Nota Ruimte zijn door het ministerie van VROM 20 nationale landschappen geïntroduceerd. Nationale landschappen zijn gebieden met zeldzame of unieke kenmerkende landschapskwaliteiten. In samenhang daarmee hebben deze gebieden bijzondere natuurlijke en recreatieve kwaliteiten. Landschappelijke, cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten van nationale landschappen moeten behouden blijven, duurzaam beheerd en waar mogelijk worden versterkt. In samenhang hiermee zal de toeristisch-recreatieve betekenis moeten toenemen. De landschappelijke kwaliteiten zijn medebepalend voor de (on-)mogelijkheden voor nieuwe ontwikkelingen. Uitgangspunt is dat de nationale landschappen zich sociaaleconomisch voldoende moeten kunnen ontwikkelen, terwijl de bijzondere kwaliteiten van het gebied worden behouden of versterkt. De uitwerking van de nationale landschappen is een provinciale aangelegenheid, zij is de zogenaamde bronhouder. Het bestemmingsplangebied in het nationaal landschap Groene Hart gelegen. Het plangebied ligt in een dorpskern. De kernkwaliteiten die voor het Groene Hart van toepassing zijn, zijn grote mate van openheid, strokenverkaveling met hoog percentage waterland en veenweidekarakter. Gezien het feit dat perceel
8
binnen de rode contouren ligt en het gebied al bebouwd is, zijn de kernkwaliteiten beschreven voor het Groene Hart niet van toepassing en is het plan geheel niet in strijd met de nota ruimte. Conclusie Het onderhavige project voorziet in de revitalisering van een dorpskern. De gemeente Kaag en Braassem neemt in samenwerking met een marktpartij de verantwoordelijkheid op zich om haar kernen levendig en economisch gezond te houden. De gemeente Kaag en Braassem is gelegen in het nationaal landschap Groene Hart. Het plangebied ligt in de dorpskern van Leimuiden en door de ligging binnen de rode contouren zijn de kernkwaliteiten van het Groene Hart niet van toepassing. 3.1.2 Vierde nota waterhuishouding (1998) (1998) De Vierde Nota Waterhuishouding zet de strategie door, van integraal waterbeheer, die is ingezet in de Derde Nota Waterhuishouding. De wateroverlast die in de negentiger jaren is ontstaan heeft echter tot het inzicht geleid dat maatregelen, die herhaling moeten voorkomen, meer inhouden dan het verhogen van dijken. De Vierde Nota Waterhuishouding pleit daarom voor meer samenhang tussen het beleid voor water, ruimtelijke ordening en milieu. Het beleid dient daarbij gericht te zijn op de verschillende belangen zoals veiligheid, landbouw, natuur, drinkwatervoorziening, transport, recreatie en visserij en daarbij ruimte scheppend voor gebiedsgericht maatwerk. Conclusie Gezien de beperkte omvang van het project is onderhavig bestemmingsplan niet in strijd met de Vierde Nota Waterhuishouding. 3.1.3 Natuurbeschermingswet Nederland kreeg in 1967 voor het eerst een Natuurbeschermingswet. Deze wet maakte het mogelijk om natuurgebieden en soorten te beschermen. Op den duur voldeed de wet niet meer aan de eisen die internationale verdragen en Europese verordeningen stellen aan natuurbescherming. Daarom is in 1998 een nieuwe Natuurbeschermingswet gemaakt die alleen gericht is op gebiedsbescherming. De bescherming van soorten is geregeld in de Flora- en faunawet. De Natuurbeschermingswet 1998 is op 1 oktober 2005 gewijzigd. Sindsdien zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet verwerkt. De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet:
• • •
Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden) Beschermde Natuurmonumenten en Wetlands.
Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden. Meestal verlenen de provincies de vergunningen. Maar soms doet het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) dit. Op 1 februari 2009 is de wet opnieuw gewijzigd. De wijziging heeft betrekking op het zogenoemde 'bestaand gebruik'. Hieronder vallen activiteiten in en om beschermde Natura 2000-gebieden die al plaatshadden voordat een gebied als beschermd gebied is aangewezen. De wijziging is met name van belang voor provincies (als bevoegd gezag) en voor burgers en bedrijven met bestaand gebruik. De wijzigingen zijn gericht op:
• •
Verbetering van de werking van de wet in de praktijk; Verbetering van de aansluiting van de wet bij de Habitatrichtlijn.
9
Als gevolg van de wetswijziging is er, zolang er nog geen beheerplan is vastgesteld, voor bestaand gebruik met mogelijke verslechterende gevolgen toch geen vergunning vereist. De betreffende activiteit kan dus worden voortgezet. Wel heeft de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de bevoegdheid voor een aanschrijving in deze periode als kan worden aangetoond dat het betreffende bestaand gebruik negatieve effecten heeft. Conclusie Het voorliggende plangebied valt niet onder een Natura 2000- gebied of de Beschermde- en Staatsnatuurmonumenten. Het plangebied is niet aan te merken als wetland. De Natuurbeschermingswet vormt derhalve geen belemmering voor het onderhavige project. 3.1.4 AMvB Ruimte Het ministerie van VROM is momenteel bezig met het opstellen van het besluit algemene regels ruimtelijke ordening, ook wel de AMvB Ruimte genoemd. De AMvB Ruimte omvat alle ruimtelijke rijksbelangen uit eerder uitgebrachte planologische kernbeslissingen (PKB's) die juridisch moeten doorwerken tot in bestemmingsplannen. De status van de PKB's is met de invoering van de Wro omgezet tot een structuurvisie. Het gevolg is dat ze niet bindend zijn voor andere partijen. Het AMvB bevat een vertaling van de bestaande PKB's Nota Ruimte, Derde Nota Waddenzee, Structuurschema Militaire Terreinen en Project Mainportontwikkeling Rotterdam. Middels het besluit wil het Rijk kenbaar maken aan welke regels provinciale verordeningen en gemeentelijk bestemmingsplannen moeten voldoen en wat de ruimte is waarbinnen provincies en gemeente hun eigen ruimtelijke belangen vorm kunnen geven. Het besluit zal naar verwachting medio 2010 in werking treden. Onderhavig plan voorziet in nieuwbouw in bestaand stedelijk gebied. Een van de hoofdlijnen van het AMvB is het bundelen van verstedelijking. Het concentreren van nieuwe bebouwing zorgt voor meer open ruimte, waardoor de variatie tussen stad en land behouden blijft. De provincie is hierbij verantwoordelijk voor het zoveel als mogelijk bundelen van nieuwbouw. In de provinciale verordening Ruimte zijn regels opgenomen die ervoor zorgen dat nieuwe bebouwing binnen het bestaande bebouwde gebied komt. Conclusie Onderhavig plan voorziet in de bouw van woningen en kantoorruimte binnen bestaand stedelijk gebied en is derhalve niet in strijd zijn met de regels uit de AMvB.
3.2 Provinciaal beleid In het provinciaal beleid vormt met name de Nota Regels voor Ruimte het relevante beleidskader. Desalniettemin zullen de provinciale structuurvisies de revue passeren. 3.2.1 Provinciale Provinciale ruimtelijke structuurvisie ZuidZuid-Holland 2020 De provincie Zuid-Holland heeft voor de gehele provincie een structuurvisie opgesteld. De provinciale ruimtelijke structuurvisie Zuid-Holland 2020 is voor de provincie een zelfbindend en richtinggevend document, waarin de streekplangebieden in onderlinge samenhang worden bezien. De ruimtelijke strategie is hierin op een hoger schaalniveau tot 2020 in beeld gebracht, met een doorkijk naar nog langere termijn. Dat maakt het mogelijk op dat hogere niveau afwegingen te maken en ruimtelijke ontwikkelingen te initiëren en te stimuleren. De structuurvisie kan een rol gaan spelen in een actief provinciaal ruimtelijk ontwikkelingsbeleid, in samenwerking met andere partijen. Conclusie Door het provinciale karakter van de ruimtelijke structuurvisie Zuid-Holland 2020 en de relatief kleine schaal van onderhavig plan, heeft dit bestemmingsplan beperkte raakvlakken met dit provinciale beleid. Desalniettemin kan geconcludeerd worden dat dit bestemmingsplan niet in strijd is met deze provinciale structuurvisie.
10
3.2.2 Streekplan ZuidZuid-Holland West De gemeente Kaag en Braassem valt binnen het plangebied van het streekplan Zuid-Holland West[1]. Het streekplan blijft, op basis van de overgangsbepalingen nieuwe Wet ruimtelijke ordening, als structuurvisie bestaan. Het streekplan Zuid-Holland West geeft een samenhangende visie op de ruimtelijke ontwikkeling van Zuid-Holland West voor de periode tot aan 2015. Het ruimtelijk beleid van de provincie is gericht op verbetering van het woon- en leefklimaat in Zuid-Holland West door een verdergaande ruimtelijke en functionele differentiatie. Die wordt verkregen door het scheiden van stedelijke eenheden en het versterken van de groene en blauwe kwaliteiten in tussenliggende gebieden. Tevens ligt het accent op het handhaven en beschermen van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden gekoppeld aan versterking van de recreatieve functie van het gebied. De gemeente Kaag en Braassem en het plangebied liggen volgens het streekplan Zuid-Holland West in het Hollands Plassengebied. Het Hollands Plassengebied maakt deel uit van het Nationaal Landschap Groene Hart, waarop specifiek rijksbeleid van toepassing is. Het Hollands Plassengebied maakt bovendien deel uit van het gebied, waarvoor medio 2002 het Landschapsbeleidsplan voor de Leidse Regio en Warmond is vastgesteld. Het Hollands Plassengebied omvat de Kagerplassen en omgeving, het veenweidegebied rond Oud Ade alsmede het gebied ten noorden van de Oude Rijn rond Leiderdorp. Het gebied wordt gekenmerkt door openheid en de afwisseling tussen veenweidegebied, water, recreatie en natuur. De Kagerplassen vormen samen met de omringende plassen in de omgeving een internationaal bekend watersportgebied. Veehouderij en waterrecreatie zijn de voornaamste economische dragers. Rond Roelofarendsveen vormt de glastuinbouw een derde economische factor in het gebied. Het accent in de ruimtelijke ontwikkeling ligt op het handhaven en beschermen van de aanwezige natuurlijke, landschappelijke en cultuurhistorische waarden gekoppeld aan versterking van de recreatieve functie van het gebied. Verder staat in het streekplan vermeld dat de ruimte voor wonen nog strikter dan in het verleden, binnen bestaand stedelijk gebied kan en moet worden gerealiseerd. In dit streekplan is ervoor gekozen het stedelijk ruimtebeslag met behulp van rode bebouwingscontouren te sturen. De rode contouren zijn getrokken rond bestaand stedelijk gebied. Met deze contouren wordt het gebied, waarbinnen de verstedelijkingsopgaven tot 2015 moet worden gerealiseerd, vastgelegd. De rode contouren in dit streekplan zijn bepaald op basis van ruimtelijke randvoorwaarden, de toetsing aan de ruimtelijke opgaven, het groenblauwe raamwerk en het infrastructurele netwerk. Binnen de rode contouren wordt vooralsnog tot 2015 ruimte geboden voor wonen, werken en andere stedelijke voorzieningen.
De rode contour van de gemeente Kaag en Braassem ziet er na de derde partiële herziening van Streekplan Zuid-Holland West uit zoals weergegeven in onderstaande plattegrond. De projectlocatie valt binnen de rode contour.
11
Uitsnede Streekplan Zuid-Holland West incl. rode contour Conclusie Conclusie Het plangebied is binnen de rode contour van Leimuiden gelegen. Het plan is passend binnen het provinciale beleid zoals geformuleerd in het streekplan Zuid-Holland West. [1]Provinciale Staten van Zuid-Holland (19 februari 2003) Streekplan Zuid-Holland West Zuid--Holland, Ontwikkelen met schaarse ruimte 3.2.3 Ontwerp provinciale structuurvisie: visie op Zuid Omdat de bestaande structuurvisie van 13 oktober 2004 onder de oude WRO valt is er een besluit genomen om deze te vervangen voor een structuurvisie onder de nieuwe Wro. De provincie ontwikkelt momenteel een integrale structuurvisie voor de ruimtelijke ordening, te weten: 'Visie op Zuid-Holland, ontwikkelen met schaarse ruimte'. De visie is samen met de verordening (paragraaf 3.2.4) op 3 november 2009 door de Gedeputeerde staten vastgesteld. Gedurende de inspraakperiode van 23 november 2009 tot en met 17 januari 2010, heeft de provincie voor de structuurvisie en de verordening ruimte circa, 500 reacties ontvangen. De reacties worden verwerkt in een nota van beantwoording en wijziging. In de structuurvisie omschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. Het doel van de visie is om duidelijk te hebben hoe de ruimtelijke ontwikkeling er tot 2040 uit komt te zien. Om zodoende, met hulp van inwoners en betrokken partijen, het toekomstbeeld van de provincie in te vullen. De kern van de visie is: ‘Een samenhangend stedelijk en landschappelijk netwerk realiseren. Hierin is het goed wonen, werken en leven voor de inwoners. Deze toekomstige ruimtelijke inrichting versterkt de economische concurrentiepositie. Duurzame ontwikkeling en klimaatbestendigheid zijn belangrijke pijlers. Goede bereikbaarheid, een divers aanbod van woon- en werkmilieus in een aantrekkelijk landschap met ruimte voor natuur en water zijn kenmerkend voor de provincie. Een brede landbouw is drager van het landschap.’ In de structuurvisie zijn tevens de ambities vastgelegd. Relevant voor onderhavig plan zijn de ambities op het gebied van wonen. Het beleid heeft een aantrekkelijk woon- en leefklimaat als doel. Dit wil men bereiken door een aantrekkelijk aanbod van woonmilieus en voorzieningen te realiseren. Conclusie De ontwikkeling van de woningen en de kantoorruimte draagt bij aan versterking van het leefklimaat van Leimuiden. Verder is de bouw van de woningen een bijdrage aan het op peil houden van het voorzieningen niveau. De ontwikkeling van de woningen is in overeenstemming met het beleid van de provinciale structuurvisie: Visie op Zuid-Holland.
12
3.2.4 Ontwerp provinciale provinciale Verordening Ruimte Op 3 november 2009 is door gedeputeerde staten de Ontwerp Verordening Ruimte vrij gegeven voor inspraak, na verwachting wordt deze verordening eind juni door Provinciale Staten vast gesteld. In deze Visie beschrijft de provincie haar doelstellingen en provinciale belangen. De structuurvisie komt in plaats van de vier streekplannen en de Nota Regels voor Ruimte. De Verordening Ruimte Zuid-Holland[1] draagt bij aan het realiseren van de provinciaal ruimtelijke belangen. In dit geval draagt de Verordening Ruimte bij aan de ruimtelijke doelen en belangen van de provinciale structuurvisie 'ontwikkelen met schaarse ruimte'. Op 13 mei 2009 hebben gezamenlijke Statencommissies Ruimte en Wonen, Mobiliteit, Kennis en Economie en Groen, Water en Milieu de ontwerpvisie ‘Visie op Zuid-Holland’ en het voorontwerp Verordening Ruimte besproken. Hier is uit gekomen dat de ontwerpstructuurvisie en de voorontwerpverordening op onderdelen verbeterd moeten worden. Begin oktober 2009 hebben de gezamenlijke commissies opnieuw advies geven over vrijgave van de stukken voor inspraak. Op 3 november 2009 hebben de Gedeputeerde Staten de Verordening Ruimte vastgesteld en vrij gegeven voor inspraak. De inspraakperiode die van 23 november 2009 tot en met 17 januari 2010 werd gehouden heeft samen met de structuurvisie 500 reactie opgeleverd. De reactie worden verwerkt in een nota van beantwoording en wijziging. Onderhavig plan betreft de realisatie van woningbouw binnen het nationale landschap het Groene Hard. In artikel 6 lid 1 van de Verordening Ruimte wordt gesteld dat bestemmingsplannen binnen de begrenzing van de nationale landschappen, geen ontwikkelingen mogelijk mogen maken die de kernkwaliteiten (zie paragraaf 3.1.1) van deze gebieden significant aantasten. Daarbij wordt in artikel 6 lid 3 specifiek ten aanzien van bestemmingsplannen die woningbouw mogelijk maken, gesteld dat er sprake dient te zijn van een migratiesaldo nul. Dit houdt in dat het maximale woningbouwprogramma in het nationale landschap niet meer bedraagt dan het woningbouwprogramma dat nodig is om te kunnen voldoen aan de woningbehoefte. Deze wordt berekend op basis van natuurlijke bevolkingsontwikkeling. De provincie ZuidHolland heeft schriftelijk bevestigd dat hieraan voldaan wordt. (Zie bijlage 1) Conclusie Het plan is voorgelegd aan de provincie Zuid–Holland, deze heeft goedkeuring aan het plan gegeven. De goedkeuring is te vinden in bijlage 1 van de toelichting. 3.2.5 Nota regels voor ruimte (2007) Op 8 maart 2005 hebben Gedeputeerde Staten van Zuid-Holland de nota Regels voor Ruimte vastgesteld. De nota is 1 januari 2007 herzien en gelijk geschikt gemaakt voor de invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening. De nota vormt naast de streekplannen het beoordelingskader voor gemeentelijke ruimtelijke plannen en bevat beleidsregels ten behoeve van de goedkeuring van ruimtelijke plannen. De voorloper van de Nota Regels voor Ruimte is de Nota Planbeoordeling 2002. De nota bevat toetsingskaders voor ruimtelijke plannen met betrekking tot de thema’s “Economie, Mobiliteit en Samenleving”, “Landelijk Gebied”, “Milieu”, “Water” en “Cultureel Erfgoed”. Voor dit bestemmingsplan zijn met name de thema’s “Economie, Mobiliteit en Samenleving” en “Cultureel Erfgoed” van belang. Economie, Mobiliteit en Samenleving Zuid-Holland is een verstedelijkte provincie. Dit maakt het noodzakelijk dat zuinig met de ruimte wordt omgegaan en dat het nog niet verstedelijkte gebied tegen verstedelijking beschermd wordt. Belangrijke speerpunten van het provinciale beleid in de sfeer van de ruimtelijke ordening zijn dan ook het knopen en locatiebeleid, infrastructuur en het beheer van de ruimte voor wonen en werken. De provincie richt zich daarbij met name op een efficiënt gebruik van de ruimte voor deze functies, die in de streekplannen zijn aangegeven als stads- en dorpsgebied en de bedrijventerreinen. Concentratie van functies en zoveel mogelijk koppeling aan OV-infrastructuur zijn kernbegrippen bij deze inzet. Met het versterken van de economie wordt ingezet op het bieden van geschikte vestigingslocaties voor alle bedrijfstypen, het voorkomen van ontwrichting van het bestaande voorzieningenniveau en ook op het optimaal benutten van bestaande infrastructuur (knopen- en locatiebeleid).
13
De revitalisering van het Dorpshart is een project met de expliciete uitwerking om het voorzieningenniveau in Leimuiden te behouden en te versterken. Met het planologisch mogelijk maken van de revitalisering in dit bestemmingsplan sluit daarmee aan op de nota Regels voor Ruimte. Cultureel Erfgoed Het cultureel erfgoed van de provincie vormt een belangrijke drager van de kwaliteit van de leefomgeving. Instandhouding hiervan draagt bij aan versterking van deze kwaliteit. Voorop staat daarbij de inpassing en het gebruiken van cultureel erfgoed als uitgangspunt bij planvorming en ontwerp voor ruimtelijke plannen. De provincie kiest hierbij voor een integrale en gebiedsgerichte benadering en een selectief beleid, waarmee zowel het cultuurhistorisch belang als de ruimtelijke kwaliteit wordt gediend. Het provinciaal beleid is met name gericht op het beschermen van het cultureel erfgoed voor zover dit is vastgelegd in de Cultuurhistorische Hoofdstructuur. In ruimtelijke plannen moet daarom rekening worden gehouden met de aanwezige cultuurhistorische waarden, met inbegrip van monumenten en archeologie. Dit houdt in dat, als dergelijke waarden bekend zijn of verwacht worden, ruimtelijke plannen een paragraaf over het gemeentelijk beleid ten aanzien van deze waarden moeten bevatten. Daarnaast geldt voor terreinen met archeologische waarden volgens de Archeologische Monumentenkaart en/of de Cultuurhistorische Hoofdstructuur van Zuid-Holland, dienen bestemmingsplannen een juridische regeling te bevatten die in voldoende mate bescherming biedt tegen werkzaamheden die zouden kunnen leiden tot verstoring van het bodemarchief. In deze regeling dient aandacht te worden besteed aan de rol van het bevoegd gezag. Voor de bepaling van de aanwezige cultuurhistorische waarden in het gebied is de provinciale cultuurhistorische waardenkaart geraadpleegd. De waardenkaart geeft aan dat nabij het plangebied niet direct culturele erfgoed waarden een rol spelen. De uitsnede van de kaart toont de ligging van waardevolle lijnelementen in het gebied. Deze lopen niet langs het plangebied. De archeologische waarden zijn niet meegenomen in de afbeelding. Deze waarden worden in hoofdstuk vier apart toegelicht.
Uitsnede Cultuurhistorische waardekaart Zuid-Holland (plangebied binnen de zwarte cirkel) Boerderij Aan de oostzijde van het plangebied ligt een oude boerderij. Deze boerderij heeft geen monumentale status maar is toch een fraai en beeldbepalend pand aan de Dokter Stapenseastraat. Buro stad & streek cultuurhistorie heeft in opdracht van de toenmalige gemeente Jacobswoude en Stichting Groene Hart de boerderij onderzocht op de bijzondere behoudmenswaardige elementen.
14
Foto:beeldbepalende boerderij, bron Stad & Streek cultuurhistorie Het pand zal behouden worden waarbij rekening gehouden wordt met de elementen benoemd in het onderzoek. In het bestemmingsplan heeft het pand de bestemming Horeca gekregen. Door middel van deze bestemming kan de levendigheid van het centrum versterkt worden en kan het pand als zodanig behouden blijven. Bij deze bestemming is, met het oog op overlast voor de omgeving,een disco of dancing uitgesloten. Conclusie De nota Regels voor ruimte omvat vooral toetsingscriteria om ruimtelijke plannen te beoordelen op basis van het beleid geformuleerd in het streekplan. Hierbij wordt door de Provincie aangegeven dat door invoering van de nieuwe Wet ruimtelijke ordening per 1 januari 2008 de beoordeling door de provincie enkel van toepassing is op onderdelen van provinciaal belang. Voor onderhavig bestemmingsplan zijn vooral de thema’s ‘Economie, Mobiliteit en Samenleving’ en ‘Cultureel erfgoed’ uit de nota van belang. Van de twee benoemde thema’s is beoordeeld of de revitalisering van het Dorpshart binnen het beleid van de Nota past. Ten aanzien van ‘Economie, Mobiliteit en Samenleving’ kan gesteld worden dat het geheel aansluit bij de doelstellingen geformuleerd in de nota. T.a.v. het thema ‘Cultureel erfgoed’ is de Cultuurhistorische Waardenkaart van de provincie geraadpleegd. De kaart toont aan dat er geen waarden een rol spelen in het plangebied. Op het onderdeel archeologie wordt hier niet specifiek ingegaan omdat in hoofdstuk vier archeologie apart toegelicht wordt. Voorts staat in het plangebied nog een oude boerderij. Het betreft geen monumentaal pand maar is zeer beeldbepalend en daarom om het vlak van Cultuurhistorisch erfgoed van belang. Het pand krijgt een nieuwe horeca bestemming waardoor het behouden kan blijven. Tevens is een onderzoek uitgevoerd door Stad & streek cultuurhistorie waarin bepaald is wat de behoudenswaardige elementen zijn. Gezien de bovenstaande toelichting op de relevante thema’s uit de nota Regels voor ruimte kan gesteld worden dat het bestemmingplan voor de noordzijde van het Dorpshart Leimuiden past binnen het gestelde van de nota.
15
3.3 Gemeentelijk beleid 3.3.1 Vigerend bestemmingsplan 'Kernen LeimuidenLeimuiden-Rijnsaterswoude' Rijnsaterswoude' (1999) Het vigerend beleid voor het bestemmingsplan is ‘kernen Leimuiden-Rijnsaterswoude’ vastgesteld op 28 april 1999 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 14-12-1999. Het bestemmingsplan is vastgesteld door de gemeenteraad van de toenmalige gemeente Jacobswoude wat overgegaan is in de gemeente Kaag en Braassem.
Uitsnede bestemmingsplan Kernen Leimuiden-Rijnsaterswoude 1ste herziening Een groot deel van het onderhavige plan valt binnen het wijzigingsgebied IV. De bestaande voormalige boerderij valt niet in het wijzigingsgebied. De vigerende bestemming is Centrumdoeleinden waarbij ter hoogte van het wijzigingsgebied tevens kantoren zijn toegestaan. Conclusie Het plan past niet in het bestemmingsplan omdat voor de bouw van woningen in het wijzigingsgebied aanvullende eisen worden gesteld. Zo wordt vereist dat vanaf de eerste 40 meter vanuit het hart van de Dokter Stanpenseastraat enkel Centrumdoeleinden zijn toegestaan. Hierdoor is het beoogde plan niet haalbaar binnen het vigerend beleid. Tevens is voor het deel van het wijzigingsgebied een herziening wat een aanvullend toetsingskader vormt. De herziening wordt op de volgende pagina toegelicht. 3.3.2 Kernen LeimuidenLeimuiden-Rijnsaterwoude 1e herziening Voor delen van het bestemmingsplan Kernen Leimuiden-Rijnsaterswoude is een herziening opgesteld. Met deze herziening wordt het planologisch beleid voor een aantal specifieke gebieden gewijzigd. Een groot deel van het plangebied is in het bestemmingsplan Kernen Leimuiden-Rijnsaterswoude aangewezen als wijzigingsgebied. Dit deel van het plangebied wordt door middel van de 1ste herziening van aanvullende voorschriften voorzien. De herziening is opgesteld om een beperkingen op te leggen als gevolg van archeologie en luchthavenindelingbesluit wat in het eerdere plan nog niet sluitend geregeld was. Als gevolg van de herziening zijn bijvoorbeeld geen nieuwe extra woningen toegestaan. De herziening is vastgesteld in de gemeenteraad van Jacobswoude op 24-06-2004 en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten op 01-02-2005. In de huidige situatie is het gebied bestemd als CP en CP-k. De bestemming CP staat voor Primair
16
Centrumgebied met detailhandel, baliefuncties, openbaar bestuur en wonen als de voornaamste bestemmingen. De k staat voor tevens kantoorfuncties toegestaan. Binnen het vigerend beleid is de beoogde horeca functie niet mogelijk. In de herziening blijft het wijzigingsgebied gehandhaafd. Het beperkende voorschrift om de eerste 40 meter vanaf het hart van de Dokter Stapenseastraat enkel te wijzigen ten dienste van de ontplooiing van het Centrum blijft van toepassing. Op de overige gronden kunnen woningen gebouwd worden. Aan deze wijzigingsbevoegdheid zijn een aantal voorwaarden gesteld zoals een vaste fasering en een koppeling van uitvoering tussen het voorste (eerste 40m.) en de overige gronden. Hierdoor is de beoogde planontwikkeling eveneens niet mogelijk binnen de 1ste herziening.
Uitsnede bestemmingsplan Kernen Leimuiden-Rijnsaterswoude 1ste herziening Conclusie De geplande revitalisering van de noordzijde van het dorpshart Leimuiden is niet uitvoerbaar binnen het vigerend beleid. Zowel functioneel als in bebouwingsmassa past de beoogde ontwikkeling niet in het bestemmingsplan. Onderhavig plan is daarom nodig om een planologisch kader voor de revitalisering te scheppen.
17
4 Haalbaarheid van het bestemmingsplan bestemmingsplan 4.1 Inleiding In het kader van een ‘goede’ ruimtelijke ordening moet het aantoonbaar zijn dat een nieuwe ontwikkeling, die afwijkt van het vigerend bestemmingsplan, uitvoerbaar is. Hiervoor moeten de milieutechnische gevolgen in beeld gebracht worden. In dit hoofdstuk worden per milieuaspect de gevolgen beschreven en de eventueel noodzakelijke onderliggende haalbaarheidsonderzoeken toegelicht.
4.2 Bedrijven en milieuzoneringen Het waar nodig ruimtelijk scheiden van milieubelastende activiteiten en milieugevoelige gebieden en functies bij nieuwe ontwikkelingen dient twee doelen: 1. 2.
Het reeds in het ruimtelijk spoor voorkómen of zoveel mogelijk beperken van hinder en gevaar bij woningen en andere gevoelige functies; Het bieden van voldoende zekerheid aan bedrijven dat zij hun activiteiten duurzaam binnen aanvaardbare voorwaarden kunnen uitoefenen.
Milieuzonering beperkt zich tot milieuaspecten met een ruimtelijke dimensie, te weten: geluid, geur, gevaar en stof. Daarnaast is milieuzonering gericht op nieuwe ontwikkelingen. Milieuzonering is niet bedoeld voor het beoordelen van bestaande situaties waarbij gevestigde milieubelastende activiteiten en milieugevoelige functies op minder dan de richtafstand van elkaar staan. Met de VNG-brochure “Bedrijven en milieuzonering”[1] kan worden bepaald wat de gewenste richtafstand is tussen gevoelige bestemmingen en de detailhandelbestemming. Ad 1 Er zijn in de directe omgeving geen bedrijven of functies aanwezig die de functies in dit bestemmingsplan beperken op het vlak van hinder of gevaar. Ad 2 Er bevinden zich in de directe omgeving geen functies die in hun activiteiten beperkt worden als gevolg van de bestemmingen die in dit plan zijn opgenomen. Conclusie Vanuit het oogpunt van milieuzonering treden er geen belemmeringen op voor de bestemmingen in dit plan als gevolg van bedrijven of activiteiten vanuit de omgeving. Tevens levert dit bestemmingsplan geen beperkingen op voor de bedrijfsactiviteiten in de omgeving.
4.3 Distributie Planologisch Onderzoek In voorbereiding op de planvorming is een distributie planologisch onderzoek[1] uitgevoerd. Het distributieplanologisch onderzoek geeft in vierkante meters aan hoeveel draagkracht in de kern aanwezig is voor de winkels. Door dit onderzoek word gezorgd dat het aanbod van winkels aansluit op de vraag in de kern Leimuiden. In het plan zijn twee scenario’s uitgewerkt voor het gehele plangebied, zowel de noord- als de zuidzijde van het centrumplan. Het voornaamste verschil van de scenario’s is één of twee supermarkten. Bij scenario één gaat het om het behoud van één supermarkt en uitbreiding van de frequent niet-dagelijkse artikelen. Bij scenario twee gaat het om het uitbreiden met een hard-discount supermarkt en niet dagelijkse winkels.
18
In scenario 1 is in Leimuide aanvullend ruimte voor: Dagelijkse artikelen
•
1 full service supermarkt van 1200 m2 tot 1400 m2;
Niet dagelijkse artikelen
• • •
Budget-Detailhandel Action 800 m2 WVO; Textielsuper (Zeeman, Wibra, Hans Textiel) 250 m2 WVO; Warenhuisformule Hema 300 m2 WVO.
In scenario 2 is in Leimuide aanvullend ruimte voor: Dagelijkse artikelen
• •
1 full service supermarkt tot 1200 m2; 1 hard-discount supermarket van 800 m2;
Niet dagelijkse artikelen
• •
Textielsuper (Zeeman, Wibra, Hans Textiel) 250 m2 WVO Huiishoudelijke artikelen (Blokker, Marskramer) of Warenhuisformule (Hema) 300 m2 WVO
In het onderzoek worden twee scenario’s geschetst die in branchering verschillen maar in totaal vierkante meters redelijk gelijk blijven. Het merendeel van de winkels is gepland in de zuidzijde van het centrumplan en zal dus in dit bestemmingsplan geregeld worden. Conclusie Voor de revitalisering van het centrum Leimuiden is een distributieplanologisch onderzoek uitgevoerd. Het onderzoek geeft in vierkante meters aan wat de vraag en daarmee het mogelijk aanbod kan zijn van winkels in het centrum. Voor het noordelijk deel, onderhavig bestemmingsplangebied, is het DPO echter beperkt van toepassing. De winkels zijn gepland in het zuidelijk deel. In onderhavig plangebied wordt ruimte geboden voor kantoorfuncties en of dienstverlenende functies. Deze functies zijn ondersteunend aan het winkelcentrum.
4.4 Luchthavenindelingsbesluit Schiphol Het plangebied ligt in het gebied waar op basis van een Luchthavenindelingsbesluit (LIB) Schiphol restricties gelden. Het betreft een zogenaamde LIB-zone waarin nieuwe functies als wonen en onderwijs ook wel gezondheidsfuncties zoals bedoelt in het bouwbesluit niet zijn toegestaan. Tevens geldt een maximale bouwhoogte van 150 meter vanaf -1 NAP. Om de revitalisering van het Dorpshart mogelijk te maken is een ontheffing van het LIB aangevraagd bij het Ministerie van VROM. Het ministerie heeft in 2006 een ontheffing [1] verleend voor het plan. Op 11 september 2009 is deze aangevuld met een ontheffing [2] ten behoeve van een medisch cluster en 3 woon-zorgunits. De zorgclusters bleken echter, ondanks vooroverleg met zorginstanties, toch niet afzetbaar en worden daarom niet gerealiseerd. Bij het definitief maken van het ontwerp, bleek dat de ontheffing uit 2005 qua aantallen niet helemaal overeenkwam met de verleende ontheffing. In de ontheffing was sprake van 78 nieuwe woningen en 5 sloop/herbouw (totaal 83). In het uiteindelijke plan is er sprake van 77 nieuwe woningen en 7 sloop/herbouw (totaal 84). Het verschil is te verklaren doordat een bestaande woning aan het plangebied is toegevoegd (+1) en er een telfout is gemaakt bij de aanvraag van de ontheffing (78+5 in plaats van 77+6). [1] DPO Leimuiden, Seinpost adviesbureau, projectnummer 29112, 01-01-10
19
Om deze aantallen te corrigeren is een aanpassing van de in 2005 verleende ontheffing aangevraagd. Het totaal aantal woningen zoals gesteld in het besluit blijft in dit bestemmingsplan en het bestemmingsplan voor de zuidzijde van de centrumontwikkeling binnen de verleende ontheffing. Deze aanpassing van de ontheffing [3] is op 9 juni 2010 verleend. Conclusie Het plangebied valt in de LIB-zone van Schiphol. Om functies en bebouwing toe te voegen in die zone is ontheffing van het LIB verleend door het ministerie van VROM. Op 9 juni 2010 is een aanpassing van de ontheffing eveneens verleend. Ontheffing LIB, Vrom-Inspectie, kenmerk 2006274724, 13-06-2006 Ontheffing LIB (aanvulling), VROM-Inspectie, kenmerk 2009054057-GBA-ZW, 11-9-2009 [3] Ontheffing LIB (aanpassing), VROM-Inspectie, Kenmerk 201016733-7VE-ZW [1] [2]
4.5 Externe veiligheid Het BEVI is in oktober 2004 in werking getreden. Het besluit heeft tot doel zowel individuele als groepen burgers een minimaal (aanvaard) beschermingsniveau te bieden. In augustus 2004 is voor het vervoer van gevaarlijke stoffen de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen gepubliceerd. In de circulaire RNVGS is het rijksbeleid over de afweging van veiligheidsbelangen die een rol spelen bij het vervoer van gevaarlijke stoffen in relatie tot de omgeving, verduidelijkt en geoperationaliseerd. In de circulaire is zoveel mogelijk aangesloten bij het BEVI. Bepaalde maatschappelijke activiteiten brengen risico’s op zware ongevallen met mogelijk grote gevolgen voor de omgeving met zich mee. Externe veiligheid richt zich op het beheersen van deze risico’s. Het gaat daarbij om onder meer de productie, opslag, transport en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Dergelijke activiteiten leggen beperkingen op aan de omgeving. Door voldoende afstand te bewaren tussen risicovolle activiteiten en bijvoorbeeld woningen, kan worden voldaan aan de normen. Aan de andere kant is de ruimte schaars en het rijksbeleid erop gericht de schaarse ruimte zo efficiënt mogelijk te benutten. Het ruimtelijk beleid en het externe veiligheidsbeleid moeten dus goed worden afgestemd. De wetgeving rond externe veiligheid richt zich op het beschermen van kwetsbare en een beperkt kwetsbare objecten (artikel 1 van het besluit). Kwetsbaar zijn onder meer woningen, onderwijs- en gezondheidsinstellingen en kinderopvang- en dagverblijven. Beperkt kwetsbaar zijn onder meer kantoren, winkels, horeca en parkeerterreinen. Er wordt onderscheid gemaakt tussen plaatsgebonden risico en groepsrisico. Het plaatsgebonden risico wordt uitgedrukt in een contour van 10-6 als grenswaarde. Het realiseren van kwetsbare objecten binnen deze contour is niet toegestaan. Bij groepsrisico is het dan ook niet een contour die bepalend is, maar het aantal mensen dat zich gedurende een bepaalde periode binnen de effectafstand van een risicovolle activiteit ophoudt. Welke kans nog acceptabel geacht wordt, is afhankelijk van de omvang van de ramp. Voor groepsrisico is er geen grenswaarde, maar een richtwaarde. In het besluit externe veiligheid inrichtingen is deze verantwoordingsplicht (door de overheid) voor het groepsrisico rond inrichtingen wettelijk geregeld. De verantwoording houdt in dat wordt aangegeven of risico’s acceptabel zijn en welke maatregelen worden genomen om de risico’s te verkleinen. Er zal zoveel mogelijk rekening moeten worden gehouden met deze richtwaarde. Afwijken van de richtwaarde zal grondig moeten worden gemotiveerd. Nabij het plangebied ligt de N207. Deze weg is aangewezen als transportroute voor gevaarlijke stoffen. De aangehouden risicocontour is 16 meter. De N207 ligt op ca 120 meter van het plangebied. Vanuit de transportroute ontstaat derhalve ook geen beperking voor het plangebied. Aan de Provinciale weg nabij de kruising met de Dokter Stapenseastraat ligt tevens een LPG-station. Voor deze BEVI-inrichting gelden eveneens risicocontouren. Deze reiken echter niet tot over het plangebied. In de omgeving van het
20
plangebied liggen geen buisleidingen voor het transport van gevaarlijke stoffen. (zie tevens uitsnede risico contourenkaart provincie Zuid-Holland.
Risico contourenkaart provincie Zuid-Holland Conclusie Bij de projectlocatie bevinden zich geen transportroutes, Bevi inrichtingen of buisleidingen of andere activiteiten zodanig dichtbij dat die de externe veiligheid beïnvloeden. Het aspect externe veiligheid vormt zodoende geen belemmering voor de uitvoerbaarheid van dit project.
4.6 Geluid De mate waarin het geluid, veroorzaakt door het wegverkeer, het woonmilieu mag belasten, is geregeld in de Wet geluidhinder. De wet stelt dat in principe de geluidsbelasting op woningen niet de 48 dB mag overschrijden. Indien nieuwe geluidsgevoelige functies worden toegestaan, stelt de Wet geluidhinder de verplichting akoestisch onderzoek te verrichten naar de geluidsbelasting ten gevolge van alle wegen, met uitzondering van 30 km wegen, op een bepaalde afstand van de geluidsgevoelige functie(s). Het plangebied grenst aan drie wegen: aan de zuidzijde de Dokter Stapenseastraat, aan de oostzijde het Noordeinde, en aan de noordzijde de Grietpolderweg. De Dokter Stapenseastraat ligt binnen een 30 kmzone. Het Noordeinde is echter deels een 50km/h weg. Alle wegen met een snelheidsregime van 50 km/u hebben een wettelijke geluidszones. Nieuwe woningen die binnen de zone van de weg liggen, moeten in principe op een zodanige afstand van de weg liggen dat de geluidsbelasting niet te hoog wordt (de zogenaamde ‘voorkeursgrenswaarde’ die de Wet geluidhinder stelt). Middels een akoestisch onderzoek[1] uitgevoerd door Adviesbureau Weel is bepaald wat de geluidbelasting op de gevels zal zijn zoals mogelijk gemaakt in dit bestemmingsplan. Dit onderzoek stelt dat er een overschrijding van de voorkeursgrenswaarde op de te realiseren woningen plaats vindt. Het college van B&W van de gemeente Kaag en Braassem kan voor de overschrijding van het voorkeursgrens-waarden vanwege het wegverkeer, mits goed gemotiveerd, een ontheffing verlenen. Met de ontheffing van het college van B&W kan de beoogde ontwikkeling van het Dorpshart Leimuiden Noordzijde met betrekking tot geluid plaats vinden. Het akoestisch onderzoek voorziet onder andere in een motivering voor de ontheffing. Conclusie Akoestisch onderzoek toont aan dat de voorkeursgrenswaarden voor het wegverkeerslawaai overschreden zal worden. Mits goed gemotiveerd kan een ontheffing van de voorkeursgrenswaarde
21
verleent worden. Gelijktijdig aan de bestemmingsplanprocedure zal het college van B&W van Kaag en Braassem dan ook een zogenaamde ontheffing hogere waarde voeren.
[1] Adviesbureau Weel, 16-07-2010, SRO.09.05,v3 Wet geluidshinder herstructurering noordelijk gedeelte dorpscentrum
4.7 Luchtkwaliteit De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit de genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), die op 1 augustus 2009 in werking is getreden. Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De Eerste Kamer heeft op 9 oktober 2007 het wetsvoorstel voor de wijziging van de Wet milieubeheer goedgekeurd (Stb. 2007, 414) en vervolgens is de wijziging op 15 november 2007 in werking getreden. Met name hoofdstuk 5 titel 2 uit de genoemde wet is veranderd. Omdat titel 2 handelt over luchtkwaliteit staat de nieuwe titel 2 bekend als de 'Wet luchtkwaliteit'. Een belangrijk onderdeel van het instrumentarium is het Nationale Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL), die op 1 augustus 2009 in werking is getreden. Binnen het NSL werken het rijk, de provincies en gemeenten samen om de Europese eisen voor luchtkwaliteit te realiseren. De uitvoeringsregels behorend bij de wet zijn vastgelegd in algemene maatregelen van bestuur (amvb) en ministeriële regelingen die gelijktijdig met de ‘Wet luchtkwaliteit’ in werking zijn getreden. De belangrijkste zijn het “Besluit niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)” en de “Regeling niet in betekende mate bijdragen (luchtkwaliteitseisen)”. In deze laatste regeling zijn categorieën aangewezen waarvan op voorhand vaststaat dat zij niet in betekende mate bijdragen (NIBM) aan een verslechtering van de luchtkwaliteit. Op hoofdlijnen komt het erop neer dat ‘grote’ projecten die jaarlijks meer dan 3 procent bijdragen aan de jaargemiddelde norm voor fijn stof en stikstofdioxide (1,2 microgram per m3) een ‘betekenend’ negatief effect hebben op de luchtkwaliteit. ‘Kleine’ projecten die minder dan 3 procent bijdragen, kunnen doorgaan zonder toetsing. Omgerekend betekent dit bijvoorbeeld dat lokale overheden een woonwijk van minder dan 1.500 huizen niet hoeven te toetsen aan de normen voor luchtkwaliteit. Gezien het feit dat het woningaantal in dit bestemmingsplan onder de 3% norm blijft, zal dit plan de gestelde norm niet overschrijden. Conclusie Het plan voldoet aan de normeringen gesteld in de Wet Milieubeheer hoofdstuk 5.2. Voor de kern Leimuiden is een onderzoek uitgevoerd door de Milieudienst West-Holland. Dit rapport richt zich op de uitbreiding aan de westzijde van Leimuiden met woningen en winkels. Dit rapport concludeert eveneens dat het voldoet aan de normeringen uit Hoofdstuk 5.2. en dus als NIBM project is aan te wijzen. De combinatie van de revitaliseringvan het Dorpshart gecombineerd met het de uitbreiding aan de westzijde blijven gezamenlijk ook onder de norm.
4.8 Bodem In het kader van de bestemmingsplanprocedure dient aangetoond te worden dat de kwaliteit van de bodem en het grondwater van het plangebied in overeenstemming zijn met het beoogde gebruik. De bodemkwaliteit kan namelijk van invloed zijn op de beoogde functie van het plangebied. Om te kunnen beoordelen of de bodemkwaliteit en de beoogde functie van het plangebied bij elkaar passen moet eerst naar de huidige functie van het plangebied worden gekeken.
22
Een eerste onderzoek heeft aangetoond dat de grond en het grondwater op verschillende plekken vervuild is. Vervolgens zijn door adviesbureau Hoste milieutechniek twee aanvullende onderzoeken[1] uitgevoerd om de aard en de omvang van de vervuiling in beeld te brengen. Op meerdere locaties zitten verontreinigingen in de grond. De aanvullende onderzoeken concluderen dat ten behoeve van de realisering van het project sanering van de grond noodzakelijk is. Conclusie De ondergrond van de locatie is vervuild. Bodemonderzoek door Hoste Milieutechniek toont dit aan. Om de bestemmingen zoals opgenomen in dit bestemmingsplan mogelijk te maken is sanering van de bodem noodzakelijk. Een saneringsrapport goedgekeurd door het bevoegd gezag wordt separaat aan dit bestemmingsplan toegevoegd.
[1] Bodemonderzoek Hoste Milieutechniek, Kenmerk 082421 GJL, 17-09-08
4.9 Flora en fauna Sinds 1 april 2002 is de Flora- en Faunawet in werking getreden. Deze wet biedt het juridisch kader voor de bescherming van dier- en plantensoorten in Nederland en bevat onder andere de implementatie van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen. In de wet zijn algemene en specifieke verboden vastgelegd ten aanzien van beschermde plant- en diersoorten. Naast een aantal in de wet (en daarop gebaseerde besluiten) vermelde specifieke mogelijkheden om ontheffing te verlenen van in de wet genoemde verboden, geeft de wet een algemene ontheffingsbevoegdheid aan de minister van LNV (artikel 75, lid 3). Bij ruimtelijke ingrepen zoals het realiseren van woningbouw, dient rekening te worden gehouden met de natuurwaarden ter plaatse. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen gebiedsbescherming en soortenbescherming. Gebiedsbescherming kan volgen uit de aanwijzing van een gebied in het kader van bijvoorbeeld de Habitat- of Vogelrichtlijn. Wat betreft soortbescherming is de flora- en faunawet van toepassing. Hier wordt onder andere de bescherming van dier- en plantensoorten geregeld. Bij ruimtelijke ontwikkelingen dient te worden getoetst of er sprake is van negatieve effecten op de aanwezige natuurwaarden. Als hiervan sprake is, moet ontheffing of vrijstelling worden aangevraagd. Gebiedsbescherming Aangezien het projectgebied niet in of nabij een Vogel- en Habitatrichtlijngebied of een beschermd Natuurmonument ligt, is gebiedsbescherming in het kader van de Natuurbeschermingwet niet aan de orde. Het gebied ligt wel nabij de Ecologische Hoofdstructuur. Soortenbescherming Er zijn een tweetal algemene voorwaarden vanuit de Flora- en faunawet van toepassing: 1.
2.
in het broedseizoen van vogels (half maart tot half juli) mogen de vegetatie, bosjes en opstallen in het projectgebied niet worden verwijderd. De start van werkzaamheden tijdens deze periode zouden leiden tot directe verstoring van broedvogels en het broedsucces. Alle vogels zijn beschermd. Er is geen vrijstelling te verkrijgen in het kader van de Flora- en faunawet voor activiteiten die vogels in hun broedseizoen zouden kunnen verstoren; op basis van de zorgplicht volgens artikel 2 van de Flora- en faunawet dient bij de uitvoering van de werkzaamheden voldoende zorg in acht te worden genomen voor de in het wild levende dieren en hun leefomgeving. Dit houdt in dat bij het uitvoeren van werkzaamheden altijd rekening moet worden gehouden met aanwezige planten en dieren.
Zo dienen maatregelen te worden getroffen om bijvoorbeeld verstoring tot een minimum te beperken. Dieren moeten de gelegenheid hebben om uit te wijken en mogen niet opzettelijk worden gedood. Dit kan door:
23
• •
het beperken van verlichting tijdens de avonduren in zomer, voorjaar en herfst ten behoeve van vleermuizen en andere nachtdieren; het slopen en rooien starten buiten het voortplantingsseizoen en het winter(slaap)seizoen. Zodat het projectgebied ongeschikt wordt als voortplantingsgebied.
Een verdere aanbeveling geldt de rugstreeppad. Rugstreeppadden overwinteren in braakliggende en opgespoten, vergraafbare (zandige) terreinen. Bij grondwerkzaamheden en als zand wordt opgespoten, wordt het terrein wel geschikt voor deze strikt beschermde soort. In het kader van de zorgplicht wordt daarom aanbevolen het terrein niet langer dan strikt noodzakelijk braak te laten liggen. Speciale aandacht gaat hierbij uit naar de periode augustus-april. Maatregelen om kolonisatie door de rugstreeppad te voorkomen zijn:
• •
paddenschermen plaatsen, als de bouw langere tijd wordt stil gelegd in braakliggende toestand; afdekken of dempen van natte plekken.
Op grond van de flora en fauna wetgeving dient dus onderzocht te worden in hoeverre ruimtelijke plannen negatieve gevolgen hebben op beschermde dier- en plantensoorten, de zogenaamde rode lijst, en of er compenserende of mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Door Bugel Hajema is een Flora en Fauna onderzoek[1] uitgevoerd. De conclusie van het onderzoek is dat er mogelijk enkele beschermde soorten zijn maar hiervoor is een algemene ontheffing te verkrijgen. Daarnaast wordt geconcludeerd dat er mogelijk vleermuizen in het gebied foerageren en verblijven. Op basis van deze conclusie is nader onderzoek noodzakelijk om te bepalen waar vleermuizen voorkomen in het plangebied. Voor deze soorten geldt bij aantasting van vaste rust- en verblijfsplaatsen een ontheffingplicht in het kader van de Flora- en faunawet. Om de exacte verblijf en foerageer plekken van vleermuizen in beeld te brengen is een afzonderlijk vleermuizen onderzoek uitgevoerd. Vleermuizenonderzoek. Door adviesbureau Tauw is een vleermuizenonderzoek[2] uitgevoerd om een beeld te krijgen van de vleermuizen in het gebied. In het onderzoek wordt vermeld dat er drie vleermuissoorten in het gebied actief zijn. De Gewone en Ruige dwergvleermuis en de laatvlieger. In het onderzoeksgebied zijn tevens twee verblijfplaatsen aangetroffen waarvan één in onderhavig bestemmingsplangebied. De planvorming zoals opgenomen in het bestemmingsplan is van nadelige invloed op zowel de vliegroutes als de verblijfplaats. Voor het verstoren van de vleermuizen is een ontheffing van LNV noodzakelijk. Als onderdeel van de ontheffing moet aangetoond worden welke mitigerende maatregelen getroffen worden om de nadelige beïnvloeding te compenseren. Voor het plan is een ontheffing van de Flora en Faunawet aangevraagd bij LNV. Conclusie Door Bugel Hajema is een Flora en Fauna onderzoek uitgevoerd. Het rapport concludeert dat er geen gevolgen zijn door gebiedsbescherming. Ten aanzien van de soortenbescherming wordt geconcludeerd dat er mogelijke beschermde soorten zijn maar hiervoor is een algemene ontheffing te verkrijgen. Tevens is door adviesbureau Tauw een vleermuisonderzoek uitgevoerd, hieruit is gebleken dat er vleermuizen zijn gevonden in het plange-bied. Om het plan mogelijk te maken is een onteffingsverzoek van de Flora en faunawet aangevraagd. Voor de uitwerking van het bestemmigsplan zal dan ook voldaan worden aan het gestelde in de Flora en faunawet. Voor de financiële borging wordt verwezen naar hoofdstuk 5.
[1] Flora en Fauna onderzoek Bugel Hajema adviseurs, Dorpshart Leimuiden, 22-09-05 [2] Vleermuisinventarisatie, Tauw, Kenmerk N001-4638979MGK-MYA-V01-NL, 8-12-09
24
4.10 Water 4.10.1 Beleid Het algemene waterbeleid dat op het projectgebied van toepassing is, staat beschreven in de Vierde Nota Waterhuishouding van de rijksoverheid (zie hoofdstuk 3) en het beleid van hoogheemraadschap van Rijnland. Daarnaast zullen het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW) en de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW) de komende jaren richtinggevend worden voor het regionale waterbeheer in Nederland. NBW en KRW Het NBW betreft vooral kwantiteitsaspecten van het waterbeheer, zoals de waterberging bij hevige regenval. De KRW richt zich met name op de chemische en ecologische waterkwaliteit. Het Hoogheemraadschap van Rijnland is volop bezig met beide richtlijnen. Het NBW heeft tot doel om in de periode tot 2015 het watersysteem in Nederland te verbeteren en op orde te houden. Het Rijk, provincies, gemeenten en waterschappen gaan dit samen aanpakken. Het gaat daarbij om het aanpakken van de gevolgen van de zeespiegelstijging, bodemdaling en een veranderend klimaat. Nederland krijgt hierdoor steeds meer te maken met extreem natte en extreem droge periodes. Om deze problemen te bestrijden zijn maatregelen nodig met als uitgangspunt het eerst vasthouden, dan bergen en vervolgens afvoeren van water. Beleid Hoogheemraadschap van Rijnland Het beleid van het hoogheemraadschap is beknopt weergegeven in onderstaande alinea's. Waterbeheerplan 2010-2015 Voor de planperiode 2010-2015 zal het Waterbeheerplan (WBP) van Rijnland van toepassing zijn. In dit plan geeft Rijnland aan wat haar ambities voor de komende planperiode zijn en welke maatregelen in het watersysteem worden getroffen. Het nieuwe WBP legt meer dan voorheen accent op de uitvoering. De drie hoofddoelen zijn veiligheid tegen overstromingen, voldoende water en gezond water. Wat betreft veiligheid is cruciaal dat de waterkeringen voldoende hoog en stevig zijn én blijven en dat rekening wordt gehouden met mogelijk toekomstige dijkverbeteringen. Wat betreft voldoende water gaat het erom het complete watersysteem goed in te riepten. goed te beheren en goed te onderhouden. Daarbij wil Rijnland dat het watersysteem op orde en toekomstvast wordt gemaakt. rekening houdend met verandening. Immers, de verandering van het klimaat leidt naar verwachting tot meer lokale en heviger buien, perioden van langdurige droogte en zeespiegelrijzing. Het waterbeheerplal!, sorteert voor op deze ontwikkelingen Het Waterbeheerplan 2010-2015 van Rijnland is te vinden op de website: http://www.rijnland.net/wat_doet_rijnland_waterbeheerplan Keur en Beleidsregels2009 Per 22 december 2009 is een nieuwe Keur in werking getreden, alsmede nieuwe Beleidsregels. Een nieuwe Keur is nodig vanwege de totstandkoming van de Waterwet en daarmee verschuivende bevoegdheden in onderdelen van het waterbeheer. Verder zijn aan deze Keur bepalingen toegevoegd over het onttrekken van grondwater en het infiltreren van water in de bodem. De "Keur en Beleidsregels" maken het mogelijk dat het Hoogheemraadschap van Rijnland haar taken als waterkwaliteits- en kwantiteitsbeheerder kan uitvoeren. De Keur is een verordening van de waterbeheerder met wettelijke regels (gebod- en verbodsbepalingen) voor: • Waterkeringen (onder andere duinen. dijken en kaden), • Watergangen (onder andere kanalen, rivieren, sloten, beken), • Andere waterstaatswerken (o.a. bruggen, duikers, stuwen, sluizen en gemalen). De Keur bevat verbodsbepalingen voor werken en werkzaamheden in of bij de bovengenoemde waterstaatswerken. Er kan een ontheffing worden aangevraagd om een bepaalde activiteit wel te mogen uitvoeren. AIs Rijnland daarin toestemt, dan wordt dat geregeld in een Watervergunning op grond van de Keur. De Keur is daarmee een belangrijk middel om via vergunningverlening en handhaving het watersysteem op orde te houden of te krijgen. In de Beleidsregels. die bij de Keur horen, is het beleid van Rijnland nader uitgewerkt. De Keur en Beleidsregels van Rijnland zijn te vinden op de website: http://www.riinland.net/beleid/keur_2009 http://www.riinland.net/beleid/beleidsregels
25
De beleidsregels voor waterkeringen zijn te vinden via: http://www.rijnland.net/regelgeving/keur_beleidsregels_regionale_keringen
4.10.2 De watertoets De watertoets is als planologisch ‘instrument’ ingevoerd om vroegtijdig in een planproces middels overleg tussen initiatiefnemer en hoogheemraadschap nadelige effecten op het watersysteem zo veel mogelijk te beperken. Door middel van overleg in het begin van een planproces kunnen dure of gecompliceerde oplossingen voorkomen worden. Het hoogheemraadschap is daarom voorafgaand aan de formele procedure in het kader van de Wet ruimtelijke ordening geconsulteerd. Vergelijking oud en nieuw plangebied ivm watertoets oud
nieuw
verschil
bebouwing handhaven
1498
1498 m2
slopen
3920
m2
nieuw
5823 m2 5418
7321 m2
tuinen
4292
1876
m2
groen
1100
1615 m2
1186
1186 m2
517
m2
totaal
1903 toename
verhard
-2416 afname
onverhard
515 toename
onverhard
water handhaven dempen
695 m2
graven totaal verharding
1703
1881 m2
178 toename
onverhard
8303
8123 m2
-180 afname
verhard
20816
m2
0 totaal verschil plangebied
20816
De toename van totale verharding (bebouwing + verharding) is 1723 m2. De benodigde compensatie bedraagt 15% daarvan, namelijk 258 m2. Hiervan wordt 178 m2 binnen het plangebied gerealiseerd. Het restant wordt buiten het plangebied gecompenseerd, te weten door verbreding van een watergang ten zuiden van het zwembad te Leimuiden. Hier heeft het hoogheemraadschap mee ingestemd. Waterafvoer Het vuilwaterafvoer van het plan zal aangesloten en afgevoerd worden via het openbaar riool grenzend aan het plangebied. Het hemelwater zal zoveel als mogelijk afgekoppeld worden van het riool en worden geloosd op open water. Conclusie De watertoets toont aan dat het oppervlak aan verharding in het plangebied toeneemt. Een deel van de watercompensatie vindt plaats binnen het plangebied. Het overige deel zal door middel van een verbreding van een watergang ten zuiden van het zwembad te Leimuiden gerealiseerd worden. Het hoogheemraadschap heeft hier mee ingestemd.
26
4.11 Archeologie Door ondertekening van het verdrag van Malta (1992) heeft Nederland zich verplicht om bij ruimtelijke planvorming nadrukkelijk rekening te houden met het niet zichtbare deel van het cultuurhistorisch erfgoed, te weten de archeologische waarden. In de Monumentenwet is geregeld hoe met archeologische vindplaatsen en zichtbare monumenten moet worden omgegaan. Het streven is om deze belangen tijdig bij de planvorming te betrekken. In dit verband moet een verkenning worden gedaan om archeologische potentie in te schatten. Volgens de archeologische waardenkaart ligt de projectlocatie binnen een gebied met een hoge archeologische trefkans. Om te kunnen bepalen of er op de planlocatie daadwerkelijk archeologische sporen te vinden zijn is een archeologische vooronderzoek uitgevoerd[1]. De resultaten van het rapport tonen dat er ondanks gedeeltelijke ophoging van het plangebied mogelijk archeologische resten aangetroffen kunnen worden. Geadviseerd wordt ter plaatse van ingrepen in de bodem middels proefsleuven archeologisch onderzoek uit te voeren. Omdat tevens sprake is van bodemsanering zullen archeologisch onderzoek en sanering tegelijkertijd plaatsvinden. De sanering en het proefsleuvenonderzoek kunnen pas uitgevoerd worden na de sloop van een deel van de bebouwing. Aan de bouwvergunningen zal de voorwaarde gekoppeld worden dat er archeologisch onderzoek plaats zal vinden. Omdat er sprake is van een coördinatie van bouwvergunningen en bestemmingsplan zijn hiermee de archeologische resten voldoende beschermd. Het proefsleuvenonderzoek is reeds voorgelegd aan de provincie ter goedkeuring. Conclusie Op basis van de onderzoeksgegevens kan geconcludeerd worden dat aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk is. Omdat sanering en archeologisch onderzoek gelijktijdig uitgevoerd worden en pas mogelijk is na de sloop van een deel van de bebouwing is gekozen om aan de bouwvergunning voorwaarden ten aanzien van archeologie te koppelen. Op deze wijze zijn mogelijk archeologische resten voldoende beschermd.
[1] Archeologsich vooronderzoek Raap, Komplan Leimuiden, Notitie 2263, feb 2008
4.12 Verkeer en parkeren parkeren Verkeer In het ontwerp voor het nieuwe Dorpshart wordt er een nieuwe weg aangelegd door het gebied bestemmingsplan noordzijde Dorpshart Leimuiden. Deze weg is bedoeld als ontsluiting van het parkeerpleintje. Deze weg zal als eenrichtingsweg ingericht worden. Parkeren Bij de aanleg van een nieuw dorpcentrum dient er rekening gehouden te worden met de nieuwe parkeerbehoeften, er wordt in het nieuwe ontwerp immers meer woon oppervlak gecreëerd. Door parkeeronderzoeksbureau Spark[1] is een rapport opgesteld voor het hele Dorpshart Leimuiden, inclusief onderhavig noordelijk plangebied. Uit dit onderzoek is gebleken dat er 251 parkeerplaatsen beschikbaar zijn, de maximale parkeerbehoefte in het gebied bedraagt 232. Naast de parkeerplaatsen die zijn opgenomen in het ontwerp van het nieuwe Dorpshart zijn er ook parkeerplaatsen beschikbaar buiten het gebied, het gaat daarbij om:
• • •
12 parkeerplaatsen bij ´Kruispunt´ (voorzijde, loopafstand ca. 100 meter) 8 parkeerplaatsen bij de Brandweer (loopafstand ca. 90 meter) ca. 70 parkeerplaatsen nabij bedrijven aan de Tuinderij (loopafstand ca. 80 a 120 meter)
27
Gezien het overschot aan parkeerruimte kan gesteld worden dat het met de parkeervoorziening in noordzijde Dorpshart Leimuiden in orde is. Conclusie De verkeersituatie voor het noordelijk deel zal wijzigen door het introduceren van een nieuwe verbinding tussen de Dokter Stapenseastraat en de Grietpolderweg. Het ontwerp speelt goed in op de nieuwe parkeerbehoefte van het Dorpshart, er is sprake van een overschot aan parkeerplaatsen.
[1] Parkeeronderzoek, Parkeren Dorpshart Leimuiden, Spark 24 februari 2010
28
5 Uitvoerbaarheid 5.1 Economische uitvoerbaarheid Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan van Dorpshart Leimuiden Noordzijde dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub f van het Bro onderzoek plaats te vinden naar de uitvoerbaarheid van het plan. Het project wordt op initiatief van de gemeente Kaag en Braassem in samenwerking met een ontwikkelaar gerealiseerd. De kosten in verband met de realisatie van de revitalisatie zijn dan voor rekening van de gemeente en de ontwikkelaar. Hiervoor wordt tussen beide partijen een (anterieure) overeenkomst gesloten. In het plangebied dient een aanzienlijke sanering plaats te vinden. Om de kosten hiervan te kunnen dragen is gekozen voor een verdichting van het aantal woningen. Het aantal woningen maakt de sanering financieel haalbaar. Tevens is doormiddel van het DPO[1] de financiële haalbaarheid van de commerciële voorzieningen binnen het plangebied aangetoond. Het DPO verwijst voor de afzetbaarheid van de woningen naar de Woonvisie uit 2005 van de toenmalige gemeente Jacobswoude. Deze stelt dat er een toename is van het inwoneraantal van 4.500 in het jaar 2010 en 5000 in het jaar 2015. Ten behoeve van het aspect ecologie zijn er verschillende haalbaarheidsonderzoeken uitgevoerd. De kosten van deze onderzoeken zijn voor rekening van de ontwikkelaar. De resultaten van het onderzoek tonen aan dat het aanvragen van een ontheffing noodzakelijk is. De noodzakelijke ontheffingsprocedure loopt parallel aan de bestemmingsplanprocedure. De te verwachten mitigerende en compenserende maatregelen zijn eveneens voor rekening van de ontwikkelaar. Op basis van ‘afdeling 6.4 grondexploitatie’, artikel 6.12, lid 2 van de Wro kan de gemeenteraad bij het besluit tot vaststelling van het bestemmingsplan besluiten geen exploitatieplan vast te stellen indien: a. b. c.
het verhaal van kosten van de grondexploitatie over de in het plan of besluit begrepen gronden anderszins verzekerd is; het bepalen van een tijdvak of fasering als bedoeld in artikel 6.13, eerste lid, onder c, 4°, onderscheidenlijk 5°, niet noodzakelijk is, en het stellen van eisen, regels, of een uitwerking van regels als bedoeld in artikel 6.13, tweede lid, onderscheidenlijk b, c of d, niet noodzakelijk is.
In onderhavige situatie wordt voldaan aan bovenstaande voorwaarden, omdat het kostenverhaal van het project volledig geregeld wordt in de anterieure overeenkomst. Conclusie Het bestemmingsplan is ten behoeve van een publiek-private ontwikkeling. De kosten voor de gemeente als bedoeld in afdeling 6.4 van de Wro zijn verzekerd middels een anterieure overeenkomst met de projectontwikkelaar, welke gelijk staat aan de grondexploitatie. Er is derhalve geen reden om aan de economische uitvoerbaarheid te twijfelen.
[1] DPO, Bouwsteen voor centrumplan Leimuiden, Steinpost Adviesbureau BV Januari 2010
29
5.2 Procesmatige uitvoerbaarheid Op 17 Mei 2010 heeft de gemeenteraad een coördinatiebesluit genomen. Dit betekent dat bouwvergunning en de bestemmingsplanprocedure tegelijkertijd dezelfde procedure doorlopen. In de bouwvergunning zijn voorwaarden gesteld ten aanzien van archeologie en geluidsisolatie. (voorwaarden voor LIB-ontheffing.) Omdat sprake is van coördinatie waarden bestemmingsplan en bouwvergunning onlosmakelijk met elkaar verbonden en zijn de archeologische waarden en de geluidsisolatie op deze manier voldoende gewaarborgd.
5.3 Maatschappelijke uitvoerbaarheid Bij de voorbereiding van een (voor) ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1. Bro. Op basis van het eerste lid van dit artikel wordt overleg gevoerd met het waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn. Tevens dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub e een onderbouwing te worden opgenomen over de wijze waarop burgers en maatschappelijke organisaties bij de voorbereiding van het bestemmingsplan zijn betrokken.Hiertoe wordt in het navolgende het verslag van het artikel 3.1.1 Bro overleg, het inspraakverslag en zienswijzenverslag opgenomen. Het ontwerpbestemmingsplan zal conform afdeling 3.4 Awb gedurende 6 weken ter inzage gelegd worden. Hierbij is er de mogelijkheid van zienswijzen voor een ieder, ook voor overlegpartners. Na vaststelling door de Raad zal het vaststellingsbesluit bekend gemaakt worden. Het bestemmingsplan ligt na bekendmaking dan 6 weken ter inzage. Gedurende deze termijn is er de mogelijkheid van beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak Raad van State. Op 2 juni 2010 is de aankondiging conform art. 1.3.1. Bro gepubliceerd. 5.3.1 Verslag Verslag artikel 3.1.1 bro overleg Bij de voorbereiding van een (voor)ontwerp bestemmingsplan dient op grond van artikel 3.1.6 lid 1, sub c overleg te worden gevoerd als bedoeld in artikel 3.1.1 Bro. Gelijktijdig met de gepubliceerde aankondiging is het concept bestemmingsplan aan het Ministerie van Vrom, het hoogheemraadschap van Rijnland en provincie Zuid-Holland toegestuurd met het verzoek om binnen vier weken een reactie te geven in het kader van art. 3.1.1. Bro. Van de provincie is geen reactie ontvangen. Het ministerie heeft d.d. 29-062010 laten weten geen opmerkingen te hebben. Het hoogheemraadschap heeft d.d. 23 juni 2010 een reactie gegeven. Behalve enkele tekstuele opmerkingen, wordt aangegeven dat de watertoets niet conform de laatste inzichten is vermeld in de toelichting. Verder wordt aangegeven dat de waterkering niet op de plankaart is ingetekend. Ten slotte wordt gevraagd het in de toelichting vermelde beleid van het hoogheemraadschap te actualiseren. Gemeentelijke reactie De watertoets is aangepast, de waterkering is opgenomen op de plankaart en de tekst is geactualiseerd. 5.3.2 Zienswijzen Het ontwerpbestemmingsplan heeft van 22 juli tot en met 1 september 2010 ter inzage gelegen. Gedurende deze termijn zijn er 6 zienswijzen binnengekomen. Al deze zienswijzen zijn ontvankelijk. De zienswijzen worden hieronder verwoord en beantwoord. Alleen de zienswijze van het Hoogheemraadschap van Rijnland heeft tot aanpassing geleid. De waterparagraaf is aangepast aan de nieuwe inrichting van de openbare ruimte en voor de watercompensatie die niet volledig binnen het plangebied opgelost kon worden, is een locatie buiten het plangebied afgesproken.
30
Daarnaast is ambthalve geconstateerd dat de goothoogte van de boerderij onjuist op de verbeelding is aangegeven. Deze moet 4,5m zijn. Uiteraard zijn de bijlagen geactualiseerd met de definitieve bouwvergunning en het besluit hogere grenswaarde. 1. 1.1
INDIENER 1 Indiener is van mening dat het bestemmingsplan discriminerend is tegenover cliënten, omdat zij als huurders dienen te vertrekken en er wel een ander in het huidige pand kan wonen. Indiener maakt bezwaar tegen de huuropzegging, omdat cliënten al ruim 10 jaar huurders zijn en derhalve huurbescherming genieten.
1.2
Het bestemmingsplan zou moeten voorzien in een woonbestemming van de boerderij, zodat cliënten daar kunnen blijven wonen.
1.3
Indiener maakt bezwaar tegen de verleende bouwvergunning, die erin voorziet dat hun woning gesloopt wordt. Indien de gemeente actief participeert in het vinden van vervangende en gelijkwaardige woonruimte kunnen deze zienswijzen en bezwaren wellicht weggenomen worden. Het bestemmingsplan zou niet vastgesteld mogen worden, zolang er geen alternatieve woonruimte is gevonden.
1.4
1.5
1.6
Het ontwerpbestemmingsplan is in strijd met het vastgestelde programma van Eisen d.d.11-07-2008 met betrekking tot de volgende punten: - RF-e-19: De boerderij van van Beijeren (woonhuis en stal) dient behouden te blijven en gerenoveerd te worden. Herbestemming tot een horeca, zorg en/of andere functie is mogelijk. - RF-e-20: De beuken en kastanjes bij de boerderij dienen behouden te blijven. - RF-w-9: Het (karakter van) het erf en de bijgebouwen (koetshuis, hooiberg etc.) dienen behouden te blijven.
31
09-08-2010 Een deel van de zienswijze heeft betrekking op opzegging van de huurovereenkomst en daarmee samenhangende zaken. De opzegging van de huur en de bezwaren daartegen horen niet thuis in deze procedure. Hiertegen staan andere rechtsmiddelen open. Dat deel van de zienswijze zal daarom buiten beschouwing blijven. Herbestemming tot horeca past in de centrumvisie en het programma van eisen, zoals vastgesteld door de gemeenteraad. Dit bestemmingsplan biedt hieraan ruimte. Niet in te zien is dat er een woonbestemming zou moeten worden opgenomen ten gunste van de huidige huurders, die bij aanvang van de huur al wisten dat de bewoning tijdelijk zou zijn in afwachting van de centrumplannen. De ontwerpbouwvergunning heeft geen betrekking op de boerderij. Het gestelde wordt voor kennisgeving aangenomen.
Er is geen reden het bestemmingsplan niet vast te stellen. De gemeenteraad is op grond van de Wro hiertoe bevoegd, mits er sprake is van een goede ruimtelijke ordening. Verder is de huur opgezegd, zie verder onder 1. Het Programma van Eisen bestond uit eisen (e) en wensen (w). Aan de eerste eis, behoud van woonhuis en stal, renovatie daarvan en herbestemming tot horeca wordt in dit bestemmingsplan tegemoetgekomen. De tweede eis wordt gedeeltelijk aan tegemoet gekomen, namelijk behoud van beuken. Door de herbestemming tot horeca en renovatie van het woonhuisdeel tot café, zullen er volgens de huidige ontwerpen serres aan het woonhuis gebouwd worden. Hiervoor zullen de paardenkastanjes, die toch van wat mindere kwaliteit waren volgens het
Herbestemming tot een horeca, zorg en/of andere functie is mogelijk.
1.7
Het bestemmingsplan biedt geen garantie dat de boerderij niet gesloopt zal worden, terwijl de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed d.d. 07-06-2010 per brief heeft geadviseerd de boerderij als gemeentelijk monument te beschermen.
1.8
De bevolking van Leimuiden heeft in representatieve onderzoeken aangegeven dat de boerderij behouden moet worden. Met dit bestemmingsplan wordt voorbijgegaan aan de inspraakreacties en daarom is er sprake van ondemocratische en onzorgvuldige besluitvorming.
1.9
Er zijn alternatieve voorstellen voor de boerderij geweest. Deze zijn niet opgenomen.
2. 2.1
INDIENER 2 Indiener geeft aan dat aangrenzend aan de praktijk een woning mogelijk gemaakt wordt. Bewoners hiervan kunnen rechtstreeks in de praktijkruimte kijken, zodat privacy van patiënten en medewerkers in gevaar komt.
3. 3.1
INDIENER 3 Het hoogheemraadschap constateert dat
32
BEA (bomen effect analyse) moeten wijken. De genoemde wens wordt deels aan tegemoetgekomen. De bestaande bijgebouwen blijven weliswaar niet staan, maar de boerderij zal op een groot kavel blijven staan, zodat het karakter van het erf redelijk in stand blijft. De waterpartij naast de boerderij versterkt dit. Conclusie is derhalve dat grotendeels aan de eisen en wensen tegemoet gekomen wordt. De betreffende briefis een reactie van het Ministerie OCW op de brief van de huurder de boerderij aan te wijzen als Rijksmonument. Het ministerie geeft aan dat er geen aanleiding is het pand aan te wijzen als Rijksmonument. De brief geeft verder de aanbeveling aan de gemeenteraad het pand aan te wijzen als gemeentelijk monument. Een pand aanwijzen als gemeentelijk monument is nadrukkelijk de bevoegdheid van de gemeenteraad. De gemeenteraad heeft in de aanloop van het project Dorpshart Leimuiden besloten het pand niet als monument aan te wijzen. De gemeenteraad is het democratisch gekozen orgaan, en derhalve wordt elk besluit van de gemeenteraad geacht democratisch te zijn. De onderzoeken, al dan niet representatief, hebben het belang van de boerderij kenbaar gemaakt. In het voortraject, maar ook in dit bestemmingsplan, met de beoogde vervolgfunctie en het beoogde ontwerp van de boerderij is hiermee rekening gehouden. Ook bij de genoemde alternatieven zou de woonfunctie van de boerderij verdwenen zijn. De alternatieven zijn afgevallen als potentiële vervolgfuncties, o.a. wegens financiële onhaalbaarheid. 19-08-2010 Juist door de zijkant van de woningen (dicht) op de erfgrens te plaatsen, wordt de privacy behouden. Op basis van het Burgerlijk Wetboek Boek 5 (art. 50 en 51) mogen in deze gevel geen doorzichtige ramen geplaatst worden. Hierdoor is de privacy optimaal gegarandeerd. 05-08-2010 De tekstuele aanpassingen en de
de tekstuele opmerkingen en de actualisering van hun beleid nog niet verwerkt is in de toelichting en verzoekt dit alsnog te doen. Omdat op dit moment nog niet duidelijk of en waar de benodigde watercompensatie wordt gerealiseerd geeft het hoogheemraadschap een negatief wateradvies. Als dit echter wél duidelijk is en wordt voldaan aan de compensatieopgave, geeft zij een positief wateradvies.
4. 4.1
INDIENER 4 Indiener geeft aan dat dit perceel niet eerder bij het Dorpshart betrokken is en niet in de eerder genomen voorbereidingsbesluiten genoemd is. Er wordt gesteld dat dit perceel erbij betrokken wordt, zodat meer woningen gebouwd kunnen worden. Bovendien wordt de Nokweg niet genoemd in de publicaties.
4.2
Verder wordt aangegeven dat er nu sprake is van uitzichtbelemmering, omdat eerder hier geen woningen gebouwd mochten worden, wegens de huidige bestemming Tuingrond. De aanvrager geeft aan planschade te zullen claimen indien het plan gerealiseerd wordt.
33
actualisering van het beleid zal alsnog verwerkt worden in de toelichting. Tussen het voorontwerp en het ontwerp is de bestemmingsplankaart aangepast. Inmiddels is ook meer duidelijk over de inrichting van de openbare ruimte. Hierdoor zijn de getallen van de watertoets gewijzigd. Dit wordt aangepast. Dit is echter niet verwerkt in de watertoets in de toelichting. Dit wordt gecorrigeerd. Naar aanleiding van de zienswijze heeft inmiddels afstemming plaatsgevonden over de te graven compensatie en de precieze locatie ervan. Het hoogheemraadschap geeft aan dat hiermee voldaan wordt aan de wateropgave. 25-08-2010 Het klopt dat dit perceel pas in een laat stadium betrokken is bij het Dorpshart. Uit inspraakavonden is gebleken dat de bebouwing aan het plein te hoog gevonden werd. Tevens was extra ruimte nodig voor watercompensatie en parkeergelegenheid. Door dit perceel te gebruiken, is de benodigde extra ruimte gevonden, waardoor het plan verbeterd is. Door het LIB (Luchthavenindelingsbesluit) is het niet mogelijk meer woningen te bouwen dan door het ministerie van VROM is toegestaan, van toename van woningen door betrekking van dit perceel is dan ook geen sprake. Volgens jurisprudentie dient de publicatie een korte zakelijke inhoud weer te geven wat ter inzage ligt. De publicatie heeft voldoende aangegeven welk plangebied het betrof. De bestemming van het perceel in het vigerende bestemmingsplan (Kernen Leimuiden Rijnsaterwoude, 1e herziening) is geen Tuingronden, maar Centrumdoeleinden (Cp6), zonder woning. De bouwvoorschriften laten zien dat er 100% bebouwd mag worden met een max. goothoogte van 6m. Er is geen max. nokhoogte. Het ontwerpbestemmingsplan creëert weliswaar een functiewijziging (wonen ipv Centrumdoeleinden), maar aanzienlijk minder bouwmogelijkheden. Hoewel feitelijk gesproken het uitzicht zal veranderen, is van verlies van uitzicht planologisch gezien geen of nauwelijks sprake. Met betrekking tot het verzoek
4.3
Tevens wordt erop gewezen dat er nu in een blok gebouwd wordt terwijl in de omgeving uitsluitend vrijstaande woningen staan met een max. nokhoogte van 7,20m.
4.4
Ten slotte geeft indiener aan dat het ongepast is nu reeds een besluit over de noordzijde te nemen, als over de zuidzijde, waar alle voorzieningen liggen, nog geen besluit genomen is.
5. 5.1
INDIENER 5 Indieners stellen zich op het standpunt dat de horecabestemming zoals opgenomen in het conceptbestemmingsplan zal leiden tot overlast en deze daarnaast onverenigbaar is met het behoud van de boerderij. Hierbij wordt opgemerkt dat de keuze voor de bestemming horeca tegen de wens van de meerderheid van bewoners is.
5.2
Indiener merkt op dat de in de bouwvergunning ingetekende parkeerplaatsen aan het Noordeinde ze zullen leiden tot een onveilige verkeersituatie, mede doordat deze dichtbij een onoverzichtelijke bocht is gelegen. ook
34
tot planschade, wordt de mededeling voor kennisgeving aangenomen. Het bouwblok is niet georiënteerd op de Nokweg, maar op de Grietpolderweg en vormt een geheel met de overige eengezinswoningen die in het plan gerealiseerd worden. Aansluiting bij vrijstaande woningen aan de Nokweg is daarom niet nodig. De gemeenteraad heeft al gekozen voor het ontwerp van het volledige plan. De keuze om het Dorpshart Leimuiden op te splitsen in een bestemmingsplan Noordzijde en Zuidzijde, die na elkaar komen, heeft te maken met en verschil in eigendomssituatie en fasering van de uitvoering. Het is met name de zuidzijde die afhankelijk is van de noordzijde i.v.m. parkeerruimte, watercompensatie en verplaatsing horeca. De noordzijde is in dat opzicht in ruime mate zelfvoorzienend. Daarom ligt het juist voor de hand om eerst de noordzijde tot uitvoer te brengen. 29-08-2010 Herbestemming tot horeca past in de centrumvisie en het programma van eisen, zoals vastgesteld door de gemeenteraad. Dit bestemmingsplan biedt hieraan ruimte. Niet is in te zien dat de bestemming Horeca zal leiden tot toename van overlast aan omwonenden. Aan het verlenen van een bouwvergunning zijn de nodige eisen gesteld aan geluidsnormen en dergelijke. Hiermee is de beperking van overlast voldoende gewaarborgd. Ten aanzien van de opmerking dat de keuze voor de bestemming horeca niet de wil is van de meerderheid van de inwoners wordt opgemerkt dat de diverse onderzoeken, al dan niet representatief, het belang van de boerderij kenbaar hebben gemaakt. In het voortraject, maar ook in dit bestemmingsplan, met de beoogde vervolgfunctie en het beoogde ontwerp van de boerderij is hiermee rekening gehouden. Noch de bouwaanvraag, noch het bestemmingsplan regelt de ligging van de parkeerplaatsen. Het bestemmingsplan maakt slechts de inrichting van de openbare ruimte mogelijk, in dit geval met de
blijft er daardoor te weinig ruimte over voor het aanleggen van een trottoir.
6.
INDIENER 6
De zienswijze is volledig identiek aan nr 5. Zie aldaar.
35
Verkeersbestemming. Deze bestemming maakt wegen, parkeerplaatsen, plantsoenen en bermen mogelijk. Het uiteindelijke inrichtingsplan bepaalt de inrichting van de openbare ruimte. 29-08-2010
6 Juridische planbeschrijving 6.1 Inleiding Voor het bestemmingsplan Noordzijde Dorpshart Leimuiden is gebruik gemaakt van in de Wet ruimtelijke ordening opgenomen standaardvorm van de Standaard Vergelijkbare Bestemmingplannen 2008 (SVBP 2008). De kern van de voorgestelde regeling volgt uit twee uitgangspunten: zoveel mogelijk informatie op de kaart en zo eenvoudig mogelijke planregels. De planregels zijn onderverdeeld in vier hoofdstukken. Hoofdstuk I bevat de inleidende bepalingen voor het hele plangebied. Hoofdstuk II regelt de bestemmingen en het daarop toegestane gebruik. Hoofdstuk III regelt de algemene bepalingen waaronder een aantal flexibiliteitsbepalingen in de vorm van een ontheffing- en wijzigingsbevoegdheid. Ten slotte regelt Hoofdstuk IV de overgangs- en slotbepalingen.
6.2 Bestemmingsregels Hieronder worden de planregels toegelicht waarvoor een nadere toelichting noodzakelijk is. 6.2.1 Inleidende regels Dit hoofdstuk bevat alle bepalingen die nodig zijn om de overige planregels goed te kunnen hanteren. Begripsomschrijvingen (artikel 1) In dit artikel worden de begrippen gedefinieerd, die in de planregels worden gehanteerd. Alleen de begrippen die in aanvulling op het dagelijks spraakgebruik nadere toelichting behoeven zijn opgenomen. Bij de toetsing aan het bestemmingsplan wordt uitgegaan van de in dit artikel aan de betreffende begrippen toegekende betekenis. Wijze van meten (artikel 2) Dit artikel geeft aan hoe de hoogtematen die bij het bouwen in acht moeten worden genomen, bepaald moeten worden. Hieronder valt tevens de wijze van peilbepaling. 6.2.2 Bestemmingsregels In dit hoofdstuk van de planregels komen de verschillende bestemmingen aan de orde. Per bestemming is, met uitzondering van enkele speciale regelingen, het volgende stramien gehanteerd: Bestemmingsomschrijving Een omschrijving van de functies die bij de bestemming mogelijk zijn. Bouwplanregels Planregels die aangeven waar, wat en hoe hoog gebouwd mag worden. Dubbelbestemming Voorts zijn in het plan nog twee dubbelbestemmingen opgenomen. De bestemming Waterstaatkering omdat een klein deel van een waterkering in het plangebied ligt. De dubbelbestemming Waarde Archeologie is opgenomen omdat voor het gehele gebied een onderzoeksverplichting geld wanneer de grond geroerd wordt. In het bestemmingsplan is een relatie gelegd met de indieningsvereisten uit het Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning. Indien een bouwaanvraag wordt ingediend binnen het gebied van de dubbelbestemming dient het bouwplan vergezeld te gaan met een archeologisch rapport. Hieruit moet blijken of er archeologische waarde aanwezig zijn, en indien deze er zijn of het bouwplan leidt tot verstoring van deze archeologische waarde.
36
Op grond van het bepaalde in artikel 40 lid 2 Monumentenwet kunnen vervolgens het college van burgemeester en wethouders nadere voorwaarden aan de bouwvergunning verbinden. Op deze wijze zijn de mogelijk aanwezige archeologische waarde op een adequate wijze beschermd. 6.2.3 Algemene regels Anti-dubbeltelregels Deze bepaling wordt in elk bestemmingsplan opgenomen om te voorkomen dat in feite meer kan worden gebouwd dan in het bestemmingsplan bedoeld is. Dit kan zich voordoen bij woningbouw wanneer (onderdelen van) bouwpercelen van eigenaar wisselen. In een dergelijk geval worden de nieuw verworven gronden niet meegeteld bij de berekening van de bouwmogelijkheden als dat al voor een in het verleden verleende bouwvergunning gebeurd is. Algemene aanduidingregels Het plangebied valt tevens binnen Luchtvaartindelingsbesluit gebied wat van toepassing is om schiphol. Dit besluit houdt voorwaarden in die van toepassing zijn op het plangebied. Dit besluit is als aanduiding opgenomen op de verbeelding. Algemene gebruiksregels Een algemene bepaling met betrekking tot het gebruik van gronden en bouwwerken, die alle gebruik van gronden en opstallen verbiedt, dat strijdig is met de aan de gronden gegeven bestemming. Algemene ontheffingsregels Deze algemene bevoegdheid heeft betrekking op regels ten aanzien van bouwwerken geen gebouwen zijnde, aanbouwen, dakopbouwen, goothoogte, bouwhoogten bebouwingsgrenzen etc. Algemene wijzigingsregeling Dit artikel maakt het B&W mogelijk om de bestemmingen in het plan te wijzigen mits het geringe veranderingen betreffen. 6.2.4 OvergangsOvergangs- en slotregels Overgangsrecht Bepalingen, die betrekking hebben op het overgangsrecht: bouwwerken die op het moment van tervisielegging van het plan bestaan, mogen blijven bestaan, ook al is er strijd met de in het nieuwe plan gegeven bebouwingsregels. Het gebruik van de gronden en opstallen, dat afwijkt van de planregels in het nieuwe plan Slotregel Deze bepaling geeft de exacte naam van het bestemmingsplan aan: Bestemmingsplan Noordzijde Dorpshart Leimuiden
6.3 Bestemmingen Gemengd De bestemming gemengd is opgenomen om de combinatie van medisch, sociaal maatschappelijk en dienstverlening met de woonbestemming mogelijk te maken. Tevens is flexibiliteit ingebouwd om, indien noodzakelijk detailhandel mogelijk te maken. Groen De bestemming Groen omvat bermen, plantsoen en de groenstroken binnen het plangebied, mits ondergeschikt is de functie verkeer toegestaan voor wegen en paden. Aanvullend is de bestemming water toegestaan omdat de exacte uitwerking van de te verbreden sloot nog niet bepaald is. Door het opnemen van de waterbestemming is enige flexibiliteit in de uitwerking mogelijk.
37
Horeca Binnen de bestemming Horeca is één horecavestiging toegestaan. Een disco of dancing is hierbij expliciet uitgesloten. Verkeer In deze bestemmingsregeling zijn wegen en straten mogelijk gemaakt met een functie voornamelijk gericht op de afwikkeling van het bestemmingsverkeer. Water De bestemming Water is bedoeld voor het water, de waterhuishouding en waterberging in het plangebied. Wonen Voor de bestaande woningen in het plangebied is de bestemming wonen opgenomen. In de regeling is voorzien in een beperkte uitbreiding van de woning. Het maximum aantal woningen per bouwvlak is opgenomen in het plan. Hiermee wordt voldaan aan de eisen gesteld in de ontheffing van het luchtvaartindelingsbesluit. Tuin De bestemming tuin wordt gegeven aan de gebieden die bij een woningen of horeca bestemming horen. Binnen deze bestemming zijn geen bouwwerken mogelijk. 6.3.1 Dubbelbestemmingen Waarde – Archeologie Voor een gedeelte van het plangebied geldt een hoge verwachtingswaarde. Ter bescherming van eventuele archeologische vindplaatsen is deze bestemming opgenomen. Indien meer dan 100 m2 met een diepte van meer dan 30 cm verstoort wordt is aanvullend archeologisch onderzoek noodzakelijk. Waterstaat – Waterkering Voor de waterkering die voor een klein deel in het plangebied valt is de dubbelbestemming waterkering opgenomen. Naast de onderliggende bestemming gelden tevens de regels als vermeld bij de dubbelbestemming. Binnen deze dubbelbestemming zijn geen bouwwerken en bouwwerken geen gebouw zijnde toegestaan.
38
Planregels Dorpshart Leimuiden Noordzijde
2
Inhoudsopgave 1 Inleidende regels
4
Artikel 1 Begrippen Artikel 2 Wijze van meten
4 7
2 Bestemmingsregels
8
Artikel 3 Gemengd Artikel 4 Groen Artikel 5 Horeca Artikel 6 Tuin Artikel 7 Verkeer Artikel 8 Water Artikel 9 Wonen Artikel 10 Waarde - Archeologie Artikel 11 Waterstaat - Waterkering
8 9 10 11 12 13 14 15 17
3 Algemene regels
18
Artikel 12 Anti-dubbeltelregel Artikel 13 Algemene gebruiksregels Artikel 14 Algemene aanduidingsregels Artikel 15 Algemene afwijkingsregels Artikel 16 Algemene wijzigingsregels
18 18 18 18 19
4 Overgangs- en slotregels
20
Artikel 17 Overgangsrecht Artikel 18 Slotregel
20 20
3
1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen In deze regels wordt verstaan onder:
het plan het bestemmingsplan Dorpshart Leimuiden Noordzijde van de gemeente Kaag en Braassem; aanbouw een gebouw dat als afzonderlijke ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw waarmee het in directe verbinding staat, welk gebouw onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; aanduiding een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden; aanduidingsgrens de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft; beroep aan huis een dienstverlenend beroep op zakelijk, maatschappelijk, juridisch, medisch, ontwerptechnisch of kunstzinnig gebied, dat in of bij een woning wordt uitgeoefend door de gebruik(st)er, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en dat een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is; bebouwing één of meer gebouwen en/of bouwwerken, geen gebouwen zijnde; bedrijfswoning een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bedoeld voor (het huishouden van) een of meerdere personen, wiens huisvesting daar gelet op de bestemming van het gebouw of het terrein, noodzakelijk is; bestemmingsplan de geometrisch bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.1884.BPDHLEIMUIDENNOORD-VAS1 met de bijbehorende regels (en eventuele bijlagen indien van toepassing); bestemmingsgrens de grens van een bestemmingsvlak; bestemmingsvlak een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming; bijgebouw een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw;
4
bouwen het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats; bouwlaag een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of bij benadering gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder; bouwgrens de grens van een bouwvlak; bouwperceel een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten; bouwperceelgrens een grens van een bouwperceel; bouwvlak een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten; bouwwerk elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond; erotisch getinte vermaaksfunctie een vermaaksfunctie, welke is gericht op het doen plaatsvinden van voorstellingen en/of vertoningen van porno-erotische aard, waaronder begrepen een seksbioscoop, een seksclub en een seksautomatenhal; gebouw elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt; hoofdgebouw een gebouw dat, gelet op de bestemming, als het belangrijkste bouwwerk op een bouwperceel kan worden aangemerkt; horeca een bedrijf dat in zijn algemeenheid is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, op het ter plaatse nuttigen van voedsel en dranken en/of op het exploiteren van zaalaccommodatie. In deze regels worden onder horecabedrijf uitsluitend de volgende specifieke vormen daarvan begrepen: 1. 2.
3. 4. 5.
hotel: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van nachtverblijf en waarbij het verstrekken van voedsel en dranken (daaraan) ondergeschikt is; restaurant: een bedrijf gericht op het voor gebruik ter plaatse verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren alsmede het verstrekken van alcoholische dranken; het accent ligt op het ter plaatse nuttigen van ter plaatse bereide etenswaren; dagzaak: een bedrijf, dat qua openingstijden vergelijkbaar is met detailhandelsvestigingen, althans geen latere sluitingstijd dan 21:00 uur heeft, zoals een dagcafé, lunchroom, koffieshop en ijssalon; afhaalcentrum: een bedrijf gericht op het verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren; het accent ligt op de verkoop van ter plaatse bereide etenswaren; koffie-/theehuis: een bedrijf gericht op het ter plaatse rechtstreeks aan de verbruiker verstrekken van niet-alcoholische dranken alsmede de verkoop van niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren; het accent ligt op de verkoop van niet-alcoholische dranken;
5
6.
7. 8.
cafetaria/snackbar: een bedrijf gericht op het verstrekken aan de verbruiker van en het al dan niet ter plaatse gebruiken van al dan niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren; het accent ligt op de verkoop van al dan niet ter plaatse bereide, kleine etenswaren; café, bar, avond- en nachtgelegenheid: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en waarvan het sluitingsuur later dan 21:00 uur ligt; dancing/discotheek: een bedrijf, dat in hoofdzaak bestaat uit het verstrekken van dranken voor gebruik ter plaatse en/of het gelegenheid bieden voor dansen en waarvan het sluitingsuur later dan 21:00 uur ligt.
ontheffing een ontheffing als bedoeld in artikel 3.6 lid 1 sub c van de Wet ruimtelijke ordening; overkapping een bouwwerk op het erf van een gebouw of standplaats, dat strekt tot vergroting van het woongenot van het gebouw of de standplaats en dat, voor zover gebouwd vóór (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, geen tot de constructie zelf behorende wanden heeft en, voor zover gebouwd achter (het verlengde van) de voorgevel van een gebouw, maximaal drie wanden heeft waarvan maximaal twee tot de constructie behoren; peil voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van de weg ter plaatse van die hoofdtoegang; voor een bouwwerk, waarvan de hoofdtoegang niet direct aan de weg grenst: de hoogte van het terrein ter hoogte van die hoofdtoegang bij voltooiing van de bouw; indien in of op het water wordt gebouwd: de hoogte van het terrein ter plaatse van het meest nabij gelegen punt waar het water grenst aan het vaste land; prostitutie het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding; seksinrichting een voor het publiek toegankelijke besloten ruimte waarin bedrijfsmatig, of in de omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotische/pornografische aard plaatsvinden, waaronder in ieder geval worden verstaan een prostitutiebedrijf, een erotische massagesalon, een seksbioscoop, een seksautomatenhal, een sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar; uitbouw een gebouw dat als vergroting van een bestaande ruimte is gebouwd aan een hoofdgebouw, welk gebouw door de vorm kan worden onderscheiden van het hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw; voorgevel de naar de weg gekeerde gevel van een gebouw of, indien het een gebouw betreft met meer dan één naar de weg gekeerde gevel, de gevel die op het moment van ter inzagenlegging van het ontwerp van het plan kennelijk als zodanig diende te worden aangemerkt; wijziging een wijziging als bedoeld in artikel 3.6 lid 2 van de Wet ruimtelijke ordening; woning een complex van ruimten, uitsluitend bedoeld voor de huisvesting van één afzonderlijk huishouden. zakelijke dienstverlening dienstverlening door een bedrijf met een publieksaantrekkende functie, zoals een uitzendbureau, reisbureau, bank of hypotheekverstrekker alsmede naar aard en uitstraling overeenkomstige bedrijven.
6
Artikel 2 Wijze van meten Bij toepassing van deze planregels wordt als volgt gemeten: de afstand tot de zijdelingse bouwperceelgrens tussen de zijdelingse grens van het bouwperceel en een bepaald punt van het bouwwerk, waar die afstand het kortst is; de bouwhoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen; de goothoogte van een bouwwerk vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel, met dien verstande dat balkonhekken tot 1 m bij aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen hierbij niet worden meegerekend; de horizontale diepte van een gebouw de diepte van een gebouw, gemeten loodrecht vanaf de gevel waaraan wordt gebouwd; de inhoud van een bouwwerk tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen; de oppervlakte van een bouwwerk tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk; de oppervlakte van een overkapping tussen de buitenzijde van de afdekking van de overkapping, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van de overkapping.
Bij toepassing van het bepaalde ten aanzien van het bouwen worden ondergeschikte bouwonderdelen, als plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen, ventilatiekanalen, schoorstenen, liftschachten, gevel- en kroonlijsten, luifels, balkons en overstekende daken buiten beschouwing gelaten, mits de overschrijding van bouwgrenzen niet meer dan 1 m bedraagt met dien verstande dat balkons maximaal 2 meter mogen uitsteken.
7
2 Bestemmingsregels Artikel 3 Gemengd 3.1 Bestemmingsomschrijving De voor Gemengd aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d.
medische voorzieningen, (zakelijke- en commerciële)dienstverlening, sociaal maatschappelijke voorzieningen, uitsluitend op de begane grond; wonen, uitsluitend op de bovenliggende bouwlagen; groenvoorzieningen; geen bedrijfswoning toegestaan.
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouw zijnde. 3.2 Bouwregels 3.2.1 Gebouwen Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken: a. b. c. d.
gebouwd binnen het bouwvlak; het aantal woningen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding is aangeduid; goothoogte maximaal de op de verbeelding aangegeven goothoogte; bouwhoogte maximaal de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte.
3.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn: a.
maximaal 2 m voor overige bouwwerken.
3.3 Afwijken van de gebruiksregels Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 3 lid 1 ten einde detailhandel toe te staan, met dien verstande dat: a. b.
aangetoond moet worden dat binnen de toegestane voorzieningen er geen behoefte bestaat het betreffende object te betrekken; elders binnen het centrumgebied geen locaties voor detailhandel beschikbaar zijn.
8
Artikel 4 Groen 4.1 Bestemmingsomschrijving De voor Groen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d.
plantsoenen, bermbeplantingen, bermsloten en andere groenvoorzieningen; wandel- en fietspaden; watergangen en waterpartijen; speelvoorzieningen.
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde 4.2 Bouwregels 4.2.1 Gebouwen Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken: a.
Gebouwen mogen niet worden gebouwd.
4.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn: a. b.
voor speeltoestellen maximaal 4 meter; maximaal 2 m voor overige bouwwerken.
9
Artikel 5 Horeca 5.1 Bestemmingsomschrijving De voor Horeca aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b.
een horecabedrijf met dien verstande dat een dancing/discotheek niet is toegestaan; maximaal één bedrijfswoning.
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 5.2 Bouwregels 5.2.1 Gebouwen Gebouwen voldoen aan de volgende kenmerken: a. b. c.
gebouwd binnen het bouwvlak; goothoogte maximaal de op de verbeelding aangegeven goothoogte; bouwhoogte maximaal de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte.
5.2.2 Bouwwerken geen gebouwen Bouwwerken, geen gebouwen zijnde, voldoen aan de volgende kenmerken: a. b. c.
de bouwhoogte bedraagt maximaal 2 m voor overige bouwwerken; de gezamenlijke oppervlakte aan overkappingen bedraagt maximaal 10m2; de bouwhoogte van overkappingen bedraagt maximaal 2,5 m.
10
Artikel 6 Tuin 6.1 Bestemmingsomschrijving De voor Tuin aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c.
tuinen en erven; bouwwerken, geen gebouwen zijnde; parkeren.
6.2 Bouwregels 6.2.1 Gebouwen Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 6.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, gelden de volgende regels: a.
b. c.
de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen zal ten hoogste 2,00 m bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van het hoofdgebouw ten hoogste 1,00 m zal bedragen; de hoogte van de overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zal ten hoogste 3,00 m bedragen. Met uitzondering van vlaggenmasten welke maximaal 5,00 m mogen bedragen; overkappingen zijn niet toegestaan.
11
Artikel 7 Verkeer 7.1 Bestemmingsomschrijving De voor Verkeer aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e.
(buurt-)ontsluitingswegen; wandel- en fietspaden; groenvoorzieningen; parkeervoorzieningen; dorpsevenementen, zoals een braderie of kermis, in aansluiting op de bestemming Gemengd
met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde. 7.2 Bouwregels 7.2.1 Gebouwen Op deze gronden mogen geen gebouwen worden gebouwd. 7.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, zijn: a. b.
voor de wegaanduiding, geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer maximaal 9 ; maximaal 2 m voor overige bouwwerken.
12
Artikel 8 Water 8.1 Bestemmingsomschrijving De voor Water aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c.
waterhuishoudkundige doeleinden; waterberging en waterlopen; groenvoorziening, oevers en bermen. met bijbehorende bouwwerken, geen gebouwen zijnde, waaronder begrepen bruggen, dammen en/of duikers.
8.2 Bouwregels 8.2.1 Gebouwen Gebouwen mogen niet worden gebouwd. 8.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, anders dan voor de waterwegaanduiding of geleiding bedraagt: a. b.
bij bruggen en viaducten maximaal 2 m; bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 2 m.
13
Artikel 9 Wonen 9.1 Bestemmingsomschrijving De voor Wonen aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b.
wonen; beroep aan huis.
met bijbehorende gebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde, tuinen, erven en water. 9.2 Bouwregels 9.2.1 Gebouwen a.
b.
Hoofdgebouwen voldoen aan de volgende kenmerken: 1. gebouwd binnen het bouwvlak; 2. het aantal woningen mag niet meer bedragen dan op de verbeelding aangeduid; 3. goothoogte maximaal de op de verbeelding aangegeven goothoogte; 4. bouwhoogte maximaal de op de verbeelding aangegeven bouwhoogte. Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen mogen binnen en buiten het bouwvlak worden gebouwd en voldoen aan de volgende kenmerken: 1. gebouwd op het zij- en achtererf en minimaal 1 m achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw; 2. gezamenlijke oppervlakte voor zover gebouwd buiten het bouwvlak per hoofdgebouw maximaal 50 m2 mits het bebouwingspercentage van het bouwperceel, voorzover gelegen buiten het hoofdbebouwingsvlak én achter de voorgevelrooilijn, maximaal 50% is; 3. bouwhoogte maximaal 3 m dan wel de hoogte van de eerste bouwlaag van het hoofdgebouw + 0,25 m; 4. bouwhoogte van vrijstaande bijgebouwen niet meer dan 4,5 m; 5. goothoogte van vrijstaande bijgebouwen niet meer dan 3 m.
9.2.2 Bouwwerken geen gebouwen zijnde Bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, bedraagt: a. b. c.
bij erf- en terreinafscheidingen vóór (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 1 m; bij erf- en terreinafscheidingen achter (het verlengde van) de voorgevel van het hoofdgebouw maximaal 2 m; bij overige bouwwerken, geen gebouwen zijnde maximaal 2 m.
14
Artikel 10 Waarde - Archeologie
10.1 Bestemmingsomschrijving De gronden op de kaart aangewezen voor Archeologisch waardevol gebied zijn mede bestemd voor de bescherming en de veiligstelling van archeologische waarden. 10.2 Bouwregels a. b.
c.
Op deze gronden mogen ten behoeve van de in artikel 10 lid 1 bedoelde bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd met een bouwhoogte van ten hoogste 3 m. Ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemming(en) mag, worden gebouwd met dien verstande dat: 1. in overeenstemming met de voor de betrokken bestemming geldende (bouw)regels wordt gebouwd; 2. het bouwplan vergezeld gaat van een rapport, zoals bedoeld in paragraaf 1.2.1 bijlage Besluit indieningsvereisten aanvraag bouwvergunning, waaruit naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate de aanwezigheid van archeologische waarde is vastgesteld; 3. indien archeologische waarde zijn vastgesteld uit het rapport in voldoende mate blijkt dat geen verstoring van de archeologische waarde optreedt indien het bouwplan wordt uitgevoerd; 4. indien archeologische waarde zijn vastgesteld welke verstoord zullen gaan worden als gevolg van het bouwplan voldaan wordt aan de gestelde nadere vereisten zoals bedoeld in artikel 9 lid 2 onder c Burgemeester en wethouders kunnen, zoals bedoeld in artikel 40 lid 2 van de Monumentenwet, de volgende nadere vereisten aan de bouwvergunning verbinden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. of de verplichting de activiteit die tot bodemverstoring leidt, te laten begeleiden door een deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door burgemeester en wethouders bij de vergunning te stellen kwalificaties.
10.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a.
b.
Het is verboden op of in de gronden met de bestemming "Archeologisch waardevol gebied" zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren: 1. het uitvoeren van grondbewerkingen op een grotere diepte dan 30 cm, waartoe worden gerekend het afgraven, woelen, mengen, diepploegen, egaliseren en ontginnen en aanleggen van drainage, tenzij deze werkzaamheden noodzakelijk zijn voor de uitvoering van een bouwplan waarvoor een bouwvergunning, zoals in artikel 10 lid 2 bedoeld, is verleend; 2. het ophogen van gronden met meer dan 30 cm; 3. het aanleggen, vergraven, verruimen of dempen van sloten, vijvers en andere wateren; 4. het verlagen of verhogen van het waterpeil; 5. het aanleggen of rooien van bos of boomgaard waarbij stobben worden verwijderd; 6. het aanleggen van ondergrondse transport-, energie-, of telecommunicatieleidingen en daarmee verband houdende constructies, installaties of apparatuur. Het verbod, zoals in artikel 10 lid 2 sub a bedoeld, is niet van toepassing, indien de werken en werkzaamheden: 1. reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van het plan;
15
2.
c.
d.
mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende aanlegvergunning of een ontgrondingsvergunning; 3. minder dan 50 m2 beslaan; 4. ten dienste van archeologisch onderzoek worden uitgevoerd. Aanlegvergunning wordt in ieder geval verleend, indien de aanvrager van de aanlegvergunning aan de hand van nader archeologisch onderzoek kan aantonen dat op de betrokken locatie geen archeologische waarden aanwezig zijn. Aanlegvergunning wordt voorts verleend, indien: 1. de aanvrager van de aanlegvergunning een rapport heeft overgelegd waarin de archeologische waarde van de betrokken locatie naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld en; 2. de betrokken archeologische waarden, gelet op het rapport zoals onder artikel 10 lid 3 sub d onder 1 bedoeld, door de activiteiten niet worden geschaad of mogelijke schade kan worden voorkomen door aan de aanlegvergunning regels te verbinden, gericht op: 3. het treffen van maatregelen, waardoor archeologische resten in de bodem kunnen worden behouden; 4. het doen van opgravingen; 5. begeleiding van de activiteiten door de archeologische deskundige.
10.4 Wijzigingsbevoegdheid Burgemeester en wethouders zijn bevoegd het bestemmingsplan te wijzigen door voor een of meer bestemmingsvlakken de dubbelbestemming Waarde - Archeologie geheel of gedeeltelijk van de verbeelding te verwijderen, indien: a. b.
uit nader archeologisch onderzoek is gebleken dat ter plaatse geen archeologische waarden aanwezig zijn; het op grond van nader archeologisch onderzoek niet meer noodzakelijk wordt geacht dat het bestemmingplan ter plaatse in bescherming en veiligstelling van archeologische waarden voorziet.
10.5 Uitzondering op de onderzoeksverplichting Geen rapport is benodigd indien het bouwplan betrekking heeft op een of meer van de volgende activiteiten of bouwwerken: a.
b. c.
vervanging, vernieuwing of verandering van bestaande bebouwing, waarbij de oppervlakte, voor zover gelegen op of onder peil, niet wordt uitgebreid en waarbij gebruik wordt gemaakt van de bestaande fundering; een bouwwerk met een oppervlakte van ten hoogste 100 m²; een bouwwerk dat zonder graafwerkzaamheden dieper dan 30 cm en zonder heiwerkzaamheden kan worden geplaatst.
16
Artikel 11 Waterstaat - Waterkering 11.1 Bestemmingsomschrijving De op de verbeelding als Waterstaat - Waterkering aangewezen gronden zijn, naast de daarvoor aangewezen andere bestemming(en), primair bestemd voor het keren van water door dijken, kaden, dijksloten en andere voorzieningen ten behoeve van de waterkering. 11.2 Bouwregels Op of in deze gronden met de bestemming Waterstaat - Waterkering mogen, in afwijking van het bepaalde bij de andere bestemming, geen bouwwerken en geen bouwwerken, geen gebouwen zijnde, worden gebouwd. 11.3 Afwijken van de bouwregels Burgemeester en wethouder kunnen schriftelijk ontheffing verlenen van het bepaalde in artikel 11 lid 2 , mits: a. b.
het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad (de aanleg, het functioneren, het onderhoud en de instandhouding van de waterkering niet wordt belemmerd) en; vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de beheerder van de waterkering over de vraag of door de voorgenomen activiteit(en) het belang van de waterkering niet onevenredig wordt geschaad en welke voorwaarden aan de ontheffing moeten worden gesteld.
17
3 Algemene regels Artikel 12 Anti-dubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Artikel 13 Algemene gebruiksregels Tot een gebruik, strijdig met in het plan aan de grond gegeven bestemming, wordt in ieder geval gerekend: a. b. c.
d.
een gebruik van, of het laten gebruiken van gronden en/of bouwwerken op een wijze of tot een doel in strijd met de gegeven bestemming; een gebruik van gronden als stort- en/of opslagplaats van grond en/of afval, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud; een gebruik van gronden als stallings- en/of opslagplaats van één of meer aan het gebruik onttrokken machines, voer-, vaar- of vliegtuigen, met uitzondering van een zodanig gebruik voor het normale op de bestemming gerichte gebruik en onderhoud; een gebruik van gronden en bouwwerken voor een seksinrichting dan wel ten behoeve van prostitutie.
Artikel 14 Algemene aanduidingsregels 14.1 Luchtvaartverkeerszone a.
b.
In aanvulling op het bepaalde hoofdstuk 2 geldt ter plaatse van de gebiedsaanduiding ‘ luchtvaartverkeerzone’ voor gebouwen en andere bouwwerken, die zijn toegestaan op grond van de bestemmingsbepalingen, in ieder geval dat de hoogte van de betreffende gebouwen en andere bouwwerken, geen gebouwen zijnde, niet meer mag bedragen dan 150 meter + NAP. Het realiseren van nieuwe woningen is binnen deze zone niet toegestaan, tenzij dat in de planregels in hoofdstuk 2 nadrukkelijk is toegestaan
Artikel 15 Algemene afwijkingsregels 15.1 Ontheffingen Burgemeester en wethouders kunnen ontheffing verlenen van de regels: a.
b. c.
d.
e.
ten behoeve van een bouwwerk, geen gebouw zijnde: 1. waarvan het bruto-vloeroppervlak niet groter is dan 50 m2, en dat gemeten vanaf het aansluitende terrein niet hoger is dan 10 m. ten behoeve van een dakkapel, dakopbouw of gelijksoortige uitbreiding van een gebouw; ten behoeve van in het plan genoemde goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 10% van de goothoogten, bouwhoogten, oppervlakte- en inhoudsmaten, percentages en afstandseisen; en toestaan dat bouwgrenzen worden overschreden, waarbij een overschrijding is toegestaan tot maximaal 2,5 m, en deze noodzakelijk is in verband met de uitmeting van het terrein of uit een oogpunt van doelmatig gebruik van de gronden en/of de bebouwing; en toestaan dat voor de voorgevel dan wel voorgevel rooilijn gebouwd wordt.
18
15.2 Voorwaarden voor ontheffing Ontheffing als bedoeld in artikel 15 lid 1 kan slechts worden verleend, mits: a. b. c. d.
de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden niet onevenredig worden geschaad; het straat- en bebouwingsbeeld en de verkeersveiligheidsbelangen niet onevenredig worden geschaad; door initiatiefnemer een zekerheidstelling is afgeven met betrekking tot de (plan)kosten; de ontheffing voorzien wordt van een ruimtelijke motivatie.
Artikel 16 Algemene wijzigingsregels a. b.
Burgemeester en wethouders kunnen het plan wijzigen in de vorm van het aanbrengen van geringe veranderingen in de plaats, ligging en/of afmetingen van bestemmingsgrenzen. De uitvoerbaarheid van het wijzigingsplan moet zijn gewaarborgd, in verband waarmee in elk geval aangetoond moet worden: 1. de belangen van de eigenaren en/of gebruikers van betrokken en nabijgelegen gronden mogen niet onevenredig worden geschaad; 2. dat het wijzigingsplan milieutechnisch aanvaardbaar is; 3. dat het wijzigingsplan economisch uitvoerbaar is; 4. verhaal van gemeentelijke (plan-)kosten is zeker gesteld.
19
4 Overgangs- en slotregels Artikel 17 Overgangsrecht 17.1 Overgangsrecht voor bouwwerken a.
b. c.
Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een bouwvergunning, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: 1. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; 2. na het tenietgaan als ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de bouwvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. Eenmalig kan ontheffing worden verleend van artikel 17 lid 1 sub a voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in artikel 17 lid 1 sub a met maximaal 10%. artikel 17 lid 1 sub a is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
17.2 Overgangsrecht voor gebruik a. b.
c.
d.
Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van de inwerkingtreding van het plan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in artikel 17 lid 2 sub a , te veranderen of te laten veranderen in een ander met het plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. Indien het gebruik, bedoeld in artikel 17 lid 2 sub a , na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. artikel 17 lid 2 sub a is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
17.3 Hardheidsclausule Voor zover toepassing van het overgangsrecht bouwwerken of gebruik leidt tot een onbillijkheid van overwegende aard jegens een of meer natuurlijke personen kunnen burgemeester en wethouders ten behoeve van die persoon of personen van dat overgangsrecht ontheffing verlenen.
Artikel 18 Slotregel Deze regels worden aangehaald als: Regels van bestemmingsplan Dorpshart Leimuiden Noordzijde van de gemeente Kaag en Braassem.
20