Bestemmingsplan
Dorpshart Oijen - 2014
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 1 van 61 ontwerp augustus 2013
Bestemmingsplan Dorpshart Oijen – 2013 ontwerp
Toelichting
Gemeente Oss, augustus 2013
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 2 van 61 ontwerp augustus 2013
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 3 van 61 ontwerp augustus 2013
INHOUDSOPGAVE TOELICHTING Hoofdstuk 1 Inleiding ............................................................................................................................... 7 1.1 Aanleiding en korte planbeschrijving ............................................................................................ 7 1.2 Begrenzing plangebied ................................................................................................................. 7 1.3 Geldende bestemmingsplannen ................................................................................................... 8 Hoofdstuk 2 Bestaande situatie ............................................................................................................... 9 2.1 Ontstaansgeschiedenis ................................................................................................................ 9 2.2 Bestaande situatie ...................................................................................................................... 10 Hoofdstuk 3 Toelichting op het plan ...................................................................................................... 13 3.1 Beoogde situatie ......................................................................................................................... 13 3.2 Stedenbouwkundige karakteristiek ............................................................................................. 14 3.3 Functionele karakteristiek ........................................................................................................... 15 3.4 Verkeer en parkeren ................................................................................................................... 15 3.5 Groen en water ........................................................................................................................... 16 3.6 Beeldkwaliteit .............................................................................................................................. 16 Hoofdstuk 4 Toelichting op de regels .................................................................................................... 19 4.1 Algemeen.................................................................................................................................... 19 4.2 Regels ......................................................................................................................................... 19 Hoofdstuk 5 Beleidskader en programma ............................................................................................. 23 5.1 Wettelijk kader ............................................................................................................................ 23 5.2 Rijksbeleid .................................................................................................................................. 24 5.3 Provinciaal beleid ....................................................................................................................... 28 5.4 Gemeentelijk beleid .................................................................................................................... 33 Hoofdstuk 6 Verantwoording.................................................................................................................. 39 6.1 Ruimtelijk beleid, doorwerking Verordening ruimte 2012 ........................................................... 39 6.2 Milieu- en omgevingsaspecten ................................................................................................... 41 6.3 Waarden ..................................................................................................................................... 50 6.4 Defensie...................................................................................................................................... 54 6.5 Milieueffectrapportage (M.e.r.) ................................................................................................... 55 Hoofdstuk 7 Handhaving........................................................................................................................ 57 7.1 Beleidskader ............................................................................................................................... 57 7.2 Professionele handhaving en handhavingprogramma ............................................................... 57 7.3 Handhaafbaarheid, positief bestemmen, overgangsrecht .......................................................... 58 Hoofdstuk 8 Economische uitvoerbaarheid ........................................................................................... 59 8.1 Planopzet .................................................................................................................................... 59 8.2 Tijdsplanning............................................................................................................................... 59 8.3 Financiële haalbaarheid ............................................................................................................. 59 Hoofdstuk 9 Overleg en maatschappelijke uitvoerbaarheid .................................................................. 61 9.1 Vooroverleg ................................................................................................................................ 61 9.2 Zienswijzeprocedure ................................................................................................................... 61
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 4 van 61 ontwerp augustus 2013
REGELS VERBEELDING BIJLAGEN
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 5 van 61 ontwerp augustus 2013
TOELICHTING Bestemmingsplan Dorpshart Oijen – 2013
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 6 van 61 ontwerp augustus 2013
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 7 van 61 ontwerp augustus 2013
Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Aanleiding en korte planbeschrijving
In 2007 heeft de gemeente Lith voor Oijen een dorpsontwikkelingsplan opgesteld. Dit plan is in samenspraak met de bewoners en betrokken instellingen tot stand gekomen. De kerndoelstelling is het op peil houden van de leefbaarheid van Oijen. De samenstellers hebben de volgende speerpunten geformuleerd: • het creëren van een echt dorpshart voor de kern Oijen; • het behouden van de voorzieningen voor school en verenigingsleven; • het creëren van een aantrekkelijk dorps woonmilieu; • passend invulling geven aan de braakliggende terreinen. In het dorpsontwikkelingsplan ‘Oijen’ is op al deze vraagstukken een antwoord gegeven, waarbij de opgaven met elkaar gecombineerd zijn. Er is een multifunctionele accommodatie voorgesteld waarin de maatschappelijke voorzieningen een plek kunnen krijgen. Hierdoor wordt het mogelijk om het voorzieningenpakket voor een kleine kern als Oijen voor de toekomst te behouden. Op de locaties die vrijkomen als de voorzieningen naar de multifunctionele accommodatie zijn verhuisd, is woningbouw voorzien. Om de ontwikkeling juridisch-planologisch mogelijk te maken is dit bestemmingsplan “Dorpshart Oijen – 2013” opgesteld. 1.2
Begrenzing plangebied
Het plangebied vormt het hart van de kern Oijen. Het plangebied ligt grofweg tussen de Maasdijk, Den Bogert en Bernhardweg. Het plangebied komt overeen met het gedeelte dat in het bestemmingsplan “Kom Oijen – 2013” is uitgespaard. Op betreffende gronden waren voorheen de ontwikkelingen met betrekking tot “Hart voor Oijen” gepland. Inmiddels is het te ontwikkelen gebied enigszins verkleind. Hoewel er op een paar locaties vooralsnog geen ontwikkelingen meer zijn voorzien, worden deze locaties toch in dit plan meegenomen om ook deze locaties van een actuele bestemming te voorzien.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 8 van 61 ontwerp augustus 2013
Begrenzing plangebied
1.3
Geldende bestemmingsplannen
Tot de inwerkingtreding van voorliggend bestemmingsplan “Dorpshart Oijen – 2013” gelden binnen het plangebied verschillende bestemmingsplannen en herzieningen. Deze zijn opgenomen in onderstaande lijst. Naam bestemmingsplan
Datum vaststelling
Kom Oijen
20 februari 1973 e
19 maart 1980
e
Kom Oijen, 1 wijziging
31 mei 1983
Kom Oijen, partiële herziening
16 juli 1992
Kom Oijen, 2 herziening
Na de inwerkingtreding van voorliggend bestemmingsplan verliezen deze plannen, binnen het plangebied, hun rechtskracht.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 9 van 61 ontwerp augustus 2013
Hoofdstuk 2 2.1
Bestaande situatie
Ontstaansgeschiedenis
Oijen is een dijkdorp aan de zuidzijde van de Maas. De Oijense Bovendijk en de haaks hierop staande Bernhardweg vormen de belangrijkste wegen binnen het dorp. Samen met twee ringvormige straten (Sassenstraat/Vlierstraat en Kloosterstraat) die aansluiten op de dijk vormen deze wegen de historische structuur van het dorp. Lange tijd bestond het dorp uit een aantal bebouwingsclusters rondom deze wegen, die op sommige plaatsen door verdichting tot linten aan elkaar groeiden. Deze structuur is duidelijk zichtbaar op onderstaande uitsneden uit topografische kaarten, die een beeld geven van de ontstaansgeschiedenis van Oijen vanaf ca. 1870.
Historische ontwikkeling Oijen
In de tweede helft van de twintigste eeuw is het dorp uitgebreid met nieuwe woonstraten ten zuidoosten van de historische dorpsstructuur. De straten zijn aangelegd op basis van het aanwezige, rechtlijnige verkavelingpatroon van de polder. De woningen langs deze straten zijn min of meer locatiegewijs, in kleine plukjes en als losse delen gerealiseerd. Het contrast tussen de historisch gegroeide (‘organische’) dorpsstructuur en de planmatige opzet van de naoorlogse woonstraten is groot.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 10 van 61 ontwerp augustus 2013
2.2
Bestaande situatie
De structuur van Oijen is een samensmelting van oud en nieuw. De oorspronkelijke wegenstructuur is in belangrijke mate nog aanwezig. Deze structuur wordt echter slechts beperkt ondersteund door historische bebouwing. Alleen aan de Oijense Bovendijk, de Oijense Benedendijk en nabij de kruising van deze dijkweg met de Bernhardweg beleef je de historie nog. Het overgrote deel van de oorspronkelijke structuur is echter ingevuld met particulier gebouwde, vrijstaande woningen en projectmatige woningbouwprojecten.
Ruimtelijke structuur Oijen
Daarnaast heeft er een uitbreiding van de kern plaatsgevonden aan de zuidoostzijde. Eerst werd ten noorden van de Pastoor Feletstraat, vanaf de Bernhardweg in oostelijk richting, gebouwd. Wat later werd een nieuwe straat (Smits van Oijenweg) aangelegd tussen de Oijense Bovendijk en de Pastoor Feletstraat. Deze straat volgt het kaarsrechte verkavelingspatroon ter plaatse en vormt om die reden een groot contrast met de ‘kronkelige’, historische wegenstructuur. Nadat beide nieuwe woonstraten aan weerszijden bebouwd waren, is het gebied tussen deze straten en de oorspronkelijke kern opgevuld met diverse woningbouwplannen. Er is veelal gebouwd volgens de stedenbouwkundige principes/modes van het moment. Dit heeft niet overal tot een logische stedenbouwkundige structuur geleid. Eerder is sprake van een aaneenschakeling van losse woonstraten. Het plangebied zelf bestaat uit een aantal voorzieningen en uit de onbebouwde (braakliggende) gronden erom heen. Deze braakliggende gronden geven het dorp een rommelig aanzien. Beeldbepalend voor het dorpshart van Oijen was lange tijd het vleesverwerkingsbedrijf van Dumeco aan de Bernhardweg. Nu het bedrijf gesloten is en de bedrijfsgebouwen zijn afgebroken herinnert alleen de voormalige directeurswoning - een karakteristiek pand aan de Bernhardweg - nog aan dit verleden. Het overige terrein ligt braak. Tegenover de voormalige directeurswoning staat een ander karakteristiek gebouw; de katholieke parochiekerk van de St. Servatius. Deze kerk bestaat uit een kerkgebouw met een losse toren, met aan de Bernhardweg een klein parkeerterrein.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 11 van 61 ontwerp augustus 2013
Het terrein ten oosten van de kerk ligt braak. Op dit terrein stond voorheen het gebouw van het Wit-Gele Kruis. Er tegenover staat de voormalige supermarkt (’t Strikske) en een woning.
Bestaande situatie plangebied
Aangrenzend aan het braakliggende Wit Gele Kruis-terrein staat de voormalige basisschool, dat in gebruik is als oefenruimte van drumfanfare Dios. Tegen dit gebouw aan de Kloosterstraat is een mobiele unit geplaatst waarin een cafetaria is ondergebracht. Aan de Oijense Bovendijk ligt het verzorgingshuis St. Josef omgeven door een grote tuin. Ernaast ligt dorpshuis “de Schaapskooi” met gymzaal, peuterspeelzaal en Jongerensoos “Melting Pot”. Voor het dorpshuis ligt een kleine parkeerplaats. Ten zuiden van “De Schaapskooi”, tussen Zr. Mechelinastraat en Den Bogert, ligt basisschool “De Kleine Weide” met speelplaats. Tussen het dorpshuis en de basisschool ligt een verhard speelveldje. De voorzieningen binnen de kern Oijen liggen verspreid. Het dorp heeft geen herkenbaar dorpscentrum.
kerk
St. Jozef
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 12 van 61 ontwerp augustus 2013
dorpshuis “De Schaapskooi”
basisschool “De Kleine Weide”
braakliggende locatie Wit Gele Kruis
voormalige directeursvilla
zicht op voormalig Dumeco-terrein
gebouw drumfanfare “Dios”
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 13 van 61 ontwerp augustus 2013
Hoofdstuk 3 3.1
Toelichting op het plan
Beoogde situatie
Het stedenbouwkundig concept voor het ‘Dorpshart Oijen’ volgt uit het ‘Dorpsontwikkelingsplan Oijen’. Een aantal verouderde gebouwen waarin de verschillende voorzieningen zijn gehuisvest, zullen worden gesloopt. De voorzieningen worden samengebracht in een nieuw te realiseren multifunctionele accommodatie (MFA) op het voormalige Dumeco-terrein. De vrijkomende locaties zullen vervolgens worden ingevuld met grondgebonden woningen. Het dorpshuis “De Schaapskooi”, basisschool “De Kleine Weide”, het Dios-gebouw, de voormalige supermarkt (’t Strikske) en de naastgelegen woning worden gesloopt. De fabrieksgebouwen van Dumeco en het Wit Gele Kruis-gebouw zijn in het verleden al gesloopt.
Stedenbouwkundige hoofdopzet
In het plan “dorpshart Oijen” is gezocht naar een heldere aansluiting van het nieuwbouwplan op het bestaande dorp. Een aansluiting dus op zowel het historische, organische deel van het dorp (aan de westzijde van het plangebied) als op het planmatige, rechtlijnige deel van het dorp (aan de oostzijde). De nieuwbouw moet worden verweven met het bestaande dorp. Het moet geen op zichzelf staand element worden. Om deze reden wordt de nieuwbouw op veel plaatsen ontsloten / aangetakt op het bestaande stratenpatroon. Verder worden bestaande (waardevolle) elementen binnen het plangebied zoveel mogelijk opgenomen binnen het nieuwbouwplan. Het stedenbouwkundige plan kan worden opgedeeld in twee onderdelen, twee ‘deelgebieden’; een westelijk deel en een oostelijk deel.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 14 van 61 ontwerp augustus 2013
3.2
Stedenbouwkundige karakteristiek
De stedenbouwkundige hoofdopzet is uitgewerkt in een verkavelingsplan. Dit is onderstaand weergegeven.
Verkavelingsplan
Het belangrijkste onderdeel vormt een nieuw dorpshart voor Oijen, bestaande uit een plein met ‘dorpshuis’. Dit westelijke deelgebied wordt omsloten door drie beeldbepalende panden; de voormalige directeursvilla (Dumeco) en de St. Servatiuskerk (beide gelegen aan de Bernhardweg) en de T-boerderij op Kloosterstraat 5. Aan de Bernhardweg, ten zuidwesten van de St. Servatiuskerk, is een plein geprojecteerd. Het plein vormt een centrale plek binnen het dorp waar de Oijenaren elkaar kunnen ontmoeten en waar allerlei dorpsevenementen kunnen plaatsvinden. Aan de zuidzijde van dit plein komt een multifunctionele accommodatie (mfa), waarin allerlei maatschappelijke en culturele functies van Oijen worden samengebracht. De voormalige directeursvilla zal opgenomen worden in de nieuwbouw van de mfa. Het beeldbepalende pand vormt een markante entree tot het nieuwe plein. Ook de basisschool wordt onderdeel van de mfa. De school krijgt een eigen entree en een speelplaats op het achterterrein. Om de nieuwe bebouwing te ‘verankeren’ in de omgeving is in het westelijk deelgebied ook woonbebouwing voorzien. Aan de Bernhardweg, ten zuiden van de voormalige directeursvilla, zijn woningen gepland. Deze woningen gaan deel uitmaken van het bebouwingslint langs de Bernhardweg. Bovendien wordt het grote bouwvolume van de sporthal (onderdeel van de multifunctionele accommodatie) door deze nieuwe woningen grotendeels aan het zicht onttrokken. Ook aan de andere zijde van de mfa worden woningen gesitueerd, zowel ten noorden (locatie Wit Gele Kruis) als ten zuiden (locatie ’t Strikske) van de Kloosterstraat. De nieuwe bebouwing begrenst het plein visueel en versterkt het stratenpatroon van Kloosterstraat en Dirk v. Meerhemgaarde.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 15 van 61 ontwerp augustus 2013
In het oostelijke deelgebied is, na realisatie van de mfa én sloop van “de Schaapskooi” en “De Kleine Weide”, de ontwikkeling van een nieuwe woonstraat voorzien. Deze nieuwe straat wordt ‘opgespannen’ tussen de Oijense Bovendijk en de Zr. Mechelinastraat. Aansluitend op de rechtlijnige structuur van de naoorlogse buurten is de straat evenwijdig aan de Smits van Oijenweg en aan Den Bogert geprojecteerd. Naast de Maasdijk en Zr. Mechelinastraat sluit de nieuwe straat aan op Den Bogert en de Dirk van Meerhemgaarde. Langs de straat zijn grondgebonden woningen gepland. Het St. Jozefterrein ligt tussen het westelijke en oostelijke deelgebied in. Het complex vormt een gemeentelijk monument met (cultuurhistorisch) waardevolle elementen zoals de kapel, het oude hoofdgebouw en een aantal karakteristieke bomen. Binnen dit bestemmingsplan “Dorpshart Oijen” wordt de geldende bestemming overgenomen. In de volgende paragrafen wordt het stedenbouwkundig plan nader toegelicht aan de hand van een aantal hoofdaspecten, te weten functionele karakteristiek, verkeer en parkeren, groen en water en beeldkwaliteit. 3.3
Functionele karakteristiek
Aan de Kloosterstraat, op het voormalige Dumeco-terrein is de mfa gepland. Dit moet het dorpshuis, de ‘huiskamer’, van het dorp worden waarin allerlei maatschappelijke en culturele functies een plek krijgen. Verschillende verenigingen van het dorp krijgen hier een onderkomen. In de mfa wordt met name een gymzaal, een huiskamer en diverse vergader- en oefenruimten gerealiseerd. Ook een basisschool en peuterspeelzaal worden onderdeel van de mfa. Voor de mfa wordt een nieuw gebouw gerealiseerd, gekoppeld aan de voormalige directeursvilla. Naast ruimten voor de mfa wordt in de villa een kantoor, een woning en een pinautomaat van de bank gerealiseerd. De rest van het plangebied krijgt een invulling met woningen. Andere functies zijn hier niet gepland. Conform het geldende beleid zal wel de mogelijkheid worden geboden voor de vestiging van aan huis verbonden beroepen. 3.4
Verkeer en parkeren
Verkeer In het westelijke deel van het plan kan gebruik worden gemaakt van het bestaande stratenpatroon. De mfa en de woningen worden ontsloten op respectievelijk Kloosterstraat, Bernhardweg en Dirk van Meerhemgaarde. Voor het oostelijke deel is een nieuwe straat gepland opgespannen tussen Oijense Bovendijk en Zr. Mechelinastraat en parallel aan Den Bogert en de Smits van Oijenweg. De bestaande woonstraat Den Bogert wordt aan de noord- en zuidzijde op deze nieuwe straat aangesloten. In westelijke richting takt de nieuwe straat aan op de Dirk van Meerhemgaarde. Met de aanleg van de nieuwe straat wordt het stratenpatroon van Oijen uitgebreid. Het dorpsgebied wordt hierdoor beter ‘doorgankelijk’. De verbindingen met de Oijense Bovendijk en de Bernhardweg, de belangrijkste ontsluitingswegen binnen het dorp zijn goed. Het gehele plangebied wordt ingericht als een verblijfsgebied waarvoor een 30-km regime wordt ingesteld, overeenkomstig de bestaande woonstraten in Oijen Voertuigbewegingen De ontwikkelingen binnen het plangebied leiden tot extra voertuigbewegingen in het gebied. Dit kan vooral worden toegerekend aan de bouw van nieuwe woningen. Met de realisatie van de multifunctionele accommodatie worden diverse voorzieningen in het plangebied op één plek samengebracht. Dit zal weliswaar tot een verplaatsing van voertuigbewegingen leiden, maar niet zozeer tot een toename.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 16 van 61 ontwerp augustus 2013
Uitgegaan wordt van gemiddeld zes voertuigbewegingen per woning per etmaal. Er komen circa 45 woningen bij ten opzichte van de bestaande situatie. Dit betekent dat door de ontwikkeling van de woningen er uiteindelijk dagelijks zo’n 270 voertuigbewegingen bijkomen in het gebied. Naar verwachting zal deze beperkte toename van het verkeer niet tot verkeerskundige problemen leiden. Het beperkte aantal wordt namelijk ook nog over verschillende straten verdeeld waardoor de toename van het aantal verkeersbewegingen per straat gering is. Parkeren In het plan dient voldaan te worden aan de gestelde parkeernormen. In het plan “Dorpshart Oijen” wordt een mfa en grondgebonden woningen gerealiseerd. Voor de mfa wordt een norm van 1 parkeerplaats per 100 m² bvo gehanteerd. Dit betekent dat er ten behoeve van de mfa 25 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. Voor woningen gelden de volgende normen: vrijstaande en halfvrijstaande (twee-onder-een-kap)woningen: - 2 parkeerplaatsen aaneengebouwde (rij)woningen: - 1,8 parkeerplaats Het bezoekersparkeren, zijnde 0,3 parkeerplaats per woning, is bij deze norm inbegrepen. Het parkeren ten behoeve van de mfa kan op de parkeerplaats aan de Bernhardweg (voor de kerk) worden opgelost. Om het gewenste dorpse karakter te waarborgen, is getracht om geparkeerde auto’s in het straatbeeld (voor zover mogelijk) te beperken. Bij de vrijstaande en halfvrijstaande woningen is het uitgangspunt dat er twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Voor de aaneengebouwde woningen zijn parkeerkoffers voorzien waar geparkeerd kan worden. Het overige parkeren (met name voor bezoekers) kan in de berm naast de rijbaan een plek krijgen. 3.5
Groen en water
In het oostelijke deel van het plangebied is aansluitend op de tuin van St. Jozef een groenplek geprojecteerd. De groenplek brengt ‘lucht’ in de bebouwingsstructuur en verbindt de tuin van St. Jozef met de nieuwe woonstraat. Binnen het gebiedje kan een eenvoudige ontmoetingsplek of een speelplek voor de buurt gerealiseerd worden. Voor het overige zijn als groene ‘stoffering’ van de openbare ruimte op sommige plekken in de straten solitaire bomen en boomgroepjes voorzien. Bestaande waardevolle bomen zijn zo veel mogelijk ‘ingepast’ in het stedenbouwkundig plan. Er is binnen het plangebied geen oppervlaktewater gepland. 3.6
Beeldkwaliteit
In deze beeldkwaliteitsparagraaf wordt het gewenste ruimtelijke streefbeeld geschetst door het geven van richtingen en sferen. Het vormt het kader voor de uitwerking van bouwplannen en de inrichting van het openbaar gebied. Uitgangspunt is om een dorpse sfeer binnen het plangebied te realiseren, aansluitend op de karakteristiek van Oijen. Openbare ruimte Om tot een dorpse sfeer van de openbare ruimte te komen kunnen een aantal ‘spelregels’ worden gehanteerd. vlak profiel met parkeerberm Bij dorpen hoort een informele inrichting van de openbare ruimte. In Oijen krijgt dit vorm in een ‘vlak’ profiel, zonder trottoirs en zonder trottoirbanden, zodat het verkeer zich kan mengen. Parkeren gaat op een vanzelfsprekende wijze: langsparkeren in een ruime berm: slechts bij hoge uitzondering wordt haaks parkeren toegepast in woonstraten.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 17 van 61 ontwerp augustus 2013
parkeren op eigen erf Overal in het dorp wordt zoveel mogelijk geparkeerd op eigen erf, bij voorkeur tussen de woningen. Het voordeel daarvan is dat niet auto’s maar de voortuinen dominant zijn in het straatbeeld. willekeurig geplaatste bomen In de dorpen staan zelden lanen, lanen horen bij een planmatige uitleg. Voorstel is om in de berm, op onregelmatige afstand bomen van de eerste orde te plaatsen. Uiteraard moet hierbij zowel ondergronds als bovengronds gekeken worden naar voldoende groeiruimte. minimale openbare ruimte, maximale kavels In Oijen zijn een aantal woonstraten te vinden die laten zien wat een dorpse inrichting van woonstraten is. Het minimaliseren van de openbare ruimte (versmallen van profielen) heeft als voordeel dat er grotere kavels kunnen ontstaan. De riolering en kabels en leidingen moeten onder de rijweg liggen. Asfalt is dan niet meer mogelijk, maar ook niet wenselijk. Tegelijkertijd hoort bij een dorp dat er toevallig ontstane plekken zijn. Deze plekken kennen een informeel karakter: gras en bomen. veel privégroen, hagen als erfafscheiding Voortuinen dragen bij aan het groene karakter van de straat. De toepassing van hagen als erfafscheiding wordt actief gestimuleerd. Voor de hagen worden bij voorkeur inheemse soorten gebruikt, bijvoorbeeld beuk, haagbeuk, veldesdoorn, meidoorn, hulst of liguster. eenvoudige, dorpse materialen De dorpse sfeer van het plangebied kan worden versterkt door eenvoudige dorpse materialen toe te passen in de openbare ruimte, zoals halfverhardingen, gebakken klinkers (of klinkers van een vergelijkbare kwaliteit / uitstraling), solitaire bomen en gras. Stadse plantsoenen, dragen niet bij aan een dorpse atmosfeer. Zowel binnen als buiten de dorpskern zou een toename van eenvoudige hagen kunnen bijdragen aan eenheid en rust in het straatbeeld. Bebouwing De architectuur in het dorpshart van Oijen moet een dorpse uitstraling krijgen. Er is niet voor gekozen om een bepaalde architectuurstijl voor te schrijven om de gewenste sfeer van dorpse intimiteit en diversiteit te krijgen. Een zekere afwisseling in stijlen draagt bij aan een dorps karakter. Het is niet gewenst dat het gewenste ‘dorpse karakter’ wordt vertaald in een overdaad aan versieringen en rijke details. De architectuur is eenvoudig, helder, sober. Nagestreefd wordt een hedendaagse vertaling van oorspronkelijke en streekeigen bouwkarakteristieken door deze soberder vorm te geven. Er wordt ingestoken op bebouwing met kappen en ‘warme’, natuurlijke materialen en kleuren. Voor alle nieuwbouw geldt welstandsniveau 1 (het hoogste toetsingsniveau) uit de welstandsnota gemeente Oss. Met betrekking tot de beeldkwaliteitregels is de bebouwing binnen het plangebied onderverdeeld in de mfa en de overige (woon)bebouwing. Mfa bouwmassa De mfa vormt een ‘dorpse knoeperd’ waarin een groot programma wordt gehuisvest. Om het gebouw te laten aansluiten op de dorpse schaal van Oijen is een verticale en horizontale geleding van het gebouw gewenst. De mfa wordt opgebouwd uit een aantal aan elkaar gekoppelde, herkenbare volumes. Hoogteverschillen kunnen bijdragen aan een kleinschalige(re) uitstraling. De voormalige directeursvilla wordt opgenomen in de bouwmassa van de MFA. Het is van belang dat dit beeldbepalende pand als een markant element binnen het gebouw herkenbaar blijft. situering en oriëntatie De hoofdoriëntatie van het gebouw is gericht op het plein. Hier is de hoofdentree voorzien. De school krijgt een eigen entree. .
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 18 van 61 ontwerp augustus 2013
Overige (woon)bebouwing algemeen De nieuwe woonbebouwing bestaat uit een mix van woningtypes (vrijstaande, halfvrijstaande en rijwoningen). Daardoor ontstaat er een afwisseling van bouwmassa’s in de straat. Sprake moet zijn van individuele huizen met een eigen gezicht. Het (eindeloos) kopiëren van een bepaald huis (seriebouw) binnen een straat is niet gewenst. De individuele woning wordt benadrukt en is herkenbaar door toepassing van verschillende hoogten in goten, ramen en deuren en kleine verspringingen in de gevel. situering en oriëntatie De woningen zijn op de straat gericht. Bij woningen die aan twee zijden aan de openbare ruimte grenzen (hoeksituaties) moet de hoeksituatie door middel van een dubbele oriëntatie in de gevels tot uiting worden gebracht. Om blinde gevels op hoeksituaties te voorkomen staan garages bij voorkeur niet aan de zijde van de openbare ruimte . bouwmassa en dakvorm Een eenvoudig, eenduidig herkenbaar volume vormt het uitgangspunt van de woning. Het volume wordt voorzien van een duidelijke kap. Kappen bepalen in belangrijke mate het straatbeeld. Aansluitend op de karakteristiek van de naoorlogse woonstraten in Oijen (zoals de Smits van Oijenweg, Den Bogert, Zr. Mechelinastraat en de Pastoor Feletstraat) worden overwegend langskappen toegepast (nok evenwijdig aan de straat). Hiermee wordt het langgerekte karakter van de straat ondersteund en aansluiting gezocht bij de sobere, rustige uitstraling van de bestaande woonstraten. De toepassing van een dwarskap is alleen incidenteel voorstelbaar op hoeksituaties om daarmee de toegang tot een andere straat te markeren. Een lagere gootlijn dan de op de verbeelding aangeduide maximum goothoogte zal veelal worden nagestreefd om het landelijke karakter te benadrukken. Dakkapellen zijn ondergeschikt aan de hoofdvorm. Uitbouwen zijn beperkt in grootte in relatie tot het hoofdvolume. kleur en materiaalgebruik Als hoofdmateriaal voor de gevels word baksteen toegepast. Baksteen (handvorm, geen dikformaat) in aardse kleuren. Voor de kappen wordt uitgegaan van gebakken pannen, blauwgrijs gesmoord of genuanceerd oranje oud hollands. Zorgvuldige, hedendaagse detaillering draagt bij aan een hoogwaardig architectonisch beeld. Accenten zijn mogelijk, indien beheerst toegepast. bijgebouwen De bijgebouwen zijn ondergeschikt aan het hoofdgebouw. erfafscheidingen Bij dorpen hoort een groene overgang tussen woonpercelen en openbare ruimte. Bij de voortuin en de situaties grenzend aan de openbare ruimte wordt een groene erfafscheiding voorgeschreven, bij voorkeur hagen van een inheemse soort (beuk, meidoorn, hulst, liguster, haagbeuk etc.).
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 19 van 61 ontwerp augustus 2013
Hoofdstuk 4 4.1
Toelichting op de regels
Algemeen
Het bestemmingsplan bevat regels die het juridisch instrumentarium geven voor het regelen van het gebruik van de gronden en opstallen én bepalingen over de toelaatbaarheid van bebouwing. Het bestemmingsplan kan worden verbeeld op papier, en gaat vergezeld van deze toelichting. De toelichting heeft geen bindende werking en maakt juridisch geen deel uit van het bestemmingsplan. Wel heeft zij een belangrijke functie bij de onderbouwing van het plan. De Wet ruimtelijke ordening biedt zowel de mogelijkheid om een globaal bestemmingsplan te maken als de mogelijkheid van een gedetailleerd bestemmingsplan. In het bestemmingsplan “Dorpshart Oijen – 2013” is gekozen voor een relatief globale regeling. Voor de opzet van de regels is aangesloten bij de “Standaardregels bestemmingsplannen Oss”. De regels bestaan uit vier hoofdstukken. Dit zijn de inleidende regels (artikelen 1 en 2), de bestemmingsregels (artikelen 3 tot en met 9), de algemene regels (artikelen 10 tot en met 16) en de overgangsen slotregels (de artikelen 17 en 18). Bij de regels hoort een bijlage, te weten een milieuzoneringslijst. In de volgende paragraaf worden de diverse artikelen uit de regels en de bijlage toegelicht. 4.2
Regels
Hoofdstuk 1: Inleidende regels Artikel 1:
Begrippen In dit artikel worden de in de regels gehanteerde begrippen nader verklaard om verschillen in interpretatie te voorkomen.
Artikel 2:
Wijze van meten Dit artikel geeft aan op welke manier het meten van in de regels genoemde begrippen moet plaatsvinden.
Hoofdstuk 2: Bestemmingsregels De in dit hoofdstuk geregelde bestemmingen zijn achtereenvolgens: Artikel 3:
Maatschappelijk In deze bestemming zijn de maatschappelijke voorzieningen binnen het plangebied opgenomen; de nieuwe multifunctionele accommodatie maar ook de bestaande voorzieningen (kerk en verzorgingshuis St.Josef).
Artikel 4:
Tuin De bestemming Tuin is bedoeld voor het onbebouwde gedeelte van een bouwperceel voor woningbouw. Onbebouwd wil in dit geval zeggen: zonder gebouwen.
Artikel 5:
Verkeer – Verblijf Deze bestemming is toegekend aan de woonstraten met aangrenzende bermen in het plangebied. Binnen deze bestemming vallen ook parkeervoorzieningen en groen dat onderdeel is van de straatinrichting. Ook het groengebiedje in het oostelijk deelgebied, grenzend aan de tuin van St. Josef, is binnen deze bestemming meegenomen.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 20 van 61 ontwerp augustus 2013
Binnen deze bestemming is een wijzigingsbevoegdheid opgenomen om de cafetaria een plek te kunnen geven. Artikel 6:
Wonen - Woonhuizen Binnen deze bestemming zijn allerlei vormen van grondgebonden woonhuizen mogelijk, van vrijstaand tot en met aaneengebouwd. Om enige flexibiliteit in het plan in te bouwen is gewerkt met bouwvlakken waarbinnen meerdere woningen kunnen worden opgericht. Door het aangeven van een minimale perceelsbreedte is, in combinatie met de afmetingen van de bouwvlakken, het maximum aantal woningen beperkt.
Artikel 7:
Wonen (uit te werken) Deze bestemming is opgenomen voor het gedeelte tussen de Oijense Bovendijk, Den Bogert en de nieuwe ontsluiting. Door de ligging in de waterkeringszone is het bebouwen van deze plek aan belangrijke eisen van het waterschap gebonden. Hoe de plek het best bebouwd kan worden, is nog onduidelijk. Een globale, nog uit te werken bestemming, doet het meest recht aan deze status.
Artilkel 8:
Leiding – riool Deze dubbelbestemming is opgenomen voor de instandhouding en bescherming voor de binnen het plangebied gelegen riooltransportleiding.
Artikel 9:
Waarde – Archeologie historische kern
Artikel 10:
Waarde – Archeologie verwachtingswaarde hoog
Hoofdstuk 3: Algemene regels Dit hoofdstuk geeft een aantal gebruikelijke algemene regels. Het betreft achtereenvolgens: Artikel 11:
Anti-dubbeltelbepaling Dit artikel regelt dat grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing blijft.
Artikelen 12-14: Algemene bouw-, gebruiks- en aanduidingsregels Deze artikelen geven een aantal bouw-, gebruiks en aanduidingsregels die algemene werking hebben, en dus niet in één of meerdere specifieke bestemmingen gegeven worden. Artikel 15:
Afwijken van de bouwregels algemeen
Artikel 16:
Algemene wijzigingsregels Dit artikel geeft burgemeester en wethouders de bevoegdheid om binnen bepaalde grenzen het bestemmingsplan te wijzigen.
Artikel 17:
Overige regels Dit artikel regelt de verwijzing naar andere wettelijke regelingen en de toepasselijkheid van de gemeentelijke bouwverordening.
Hoofdstuk 4: Overgangs- en slotregels Artikel 18: Overgangsrecht Dit artikel regelt het overgangsrecht voor bebouwing en gebruik van gronden en bouwwerken. Artikel 19: Slotregel Dit artikel regelt de formele titel waaronder het bestemmingsplan kan worden aangehaald.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 21 van 61 ontwerp augustus 2013
Bijlage: milieuzoneringslijst In deze bijlage zijn de bedrijfsactiviteiten genoemd die volgens de regels toelaatbaar zijn. De lijst is opgesteld vanuit de typering van het plangebied als een rustige woonwijk.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 22 van 61 ontwerp augustus 2013
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 23 van 61 ontwerp augustus 2013
Hoofdstuk 5
Beleidskader en programma
5.1
Wettelijk kader
5.1.1
Wet ruimtelijke ordening
Op 1 juli 2008 is de Wet ruimtelijke ordening in werking getreden. De hoofdlijnen van de nieuwe wet zijn samengevat: - Decentraal wat kan en centraal wat moet: rijk en provincie moeten en mogen niet meer regelen dan wat de taak van deze overheden direct met zich brengt; - Rijk, provincie en gemeente hebben gelijke instrumenten en kunnen die inzetten voor de eigen taken op het gebied van de ruimtelijke ordening: structuurvisie, bestemmingsplan en projectafwijkingsbesluit; - Rijk en provincie kunnen zaken voor gemeente dwingend voorschrijven via een verordening en via een aanwijzing; - Er is een strikte scheiding tussen beleid en bestemmingsplan; beleidsdocumenten hebben geen directe juridische werking meer; - De goedkeuring van de provincie op bestemmingsplannen is vervallen; - De gemeente moet meer werk maken van de herziening van bestemmingsplannen: o Er komt een sanctie op verouderde bestemmingsplannen: geen legesheffing meer mogelijk; o Voor de realisering van projecten kan een projectafwijkingsbesluit genomen worden; - Voor gebieden waar geen ruimtelijke ontwikkelingen spelen kan de gemeente kiezen om een beheersverordening te maken in plaats van een bestemmingsplan; - Er is een drempel voor planschade van 2%; - De mogelijkheid van kostenverhaal bij grondexploitatie is verbeterd; - Bestemmingsplannen moeten analoog en digitaal worden gemaakt. 5.1.2
Grondexploitatiewet
Tegelijk met de Wet ruimtelijke Ordening is de nieuwe Grondexploitatiewet (Grex-wet) in werking getreden. De grondexploitatiewet is als paragraaf 6.4 in de nieuwe Wet ruimtelijke ordening opgenomen. De Grex-wet is noodzakelijk omdat eerdere wettelijke instrumenten voor kostenverhaal, te weten de exploitatieverordening en de baatbelasting, niet toereikend bleken. Doelstelling van de nieuwe wet is een goede regeling voor kostenverhaal, binnenplanse verevening en enkele locatie-eisen bij particuliere grondexploitatie. Onder de Grex-wet is kostenverhaal mogelijk via het privaatrechtelijke spoor (door middel van een vrijwillige samenwerkingsovereenkomst) en door middel van het publiekrechtelijke spoor. Eén van de belangrijkste vernieuwingen die de wet brengt, is het verplichtende karakter van kostenverhaal. Privaatrechtelijke afspraken hebben de voorkeur. Maar als een gemeente er niet in geslaagd is met alle particuliere eigenaren in een gebied een overeenkomst te sluiten over grondexploitatie moet de gemeente publiekrechtelijk kosten verhalen bij partijen waarmee geen contract is gesloten. Dit publiekrechtelijke verhaal gaat door middel van een exploitatieplan, waarvan de totstandkoming gelijk op moet lopen met een bestemmingsplan. De verplichting tot een publiekrechtelijke regeling is gekoppeld aan twee voorwaarden: 1. In de eerste plaats is een ruimtelijk besluit op grond van de Wet ruimtelijke ordening nodig. Het publiekrechtelijk instrumentarium is alleen van toepassing bij de vaststelling van een bestemmingsplan, wijziging van een bestemmingsplan, of een projectafwijkingsbesluit. 2. De tweede voorwaarde is dat het ruimtelijk besluit voorziet in nieuwbouw of in belangrijke en omvangrijke verbouwplannen met functiewijzigingen. De bouwplannen waar het om gaat zijn in het Besluit ruimtelijke ordening aangewezen.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 24 van 61 ontwerp augustus 2013
Dit bestemmingsplan voorziet in nieuwe bouwmogelijkheden. De Grondexploitatie-wetgeving is dan ook van toepassing. Dat betekent dat meerkosten voor de planologische procedure als gevolg van particuliere ontwikkelingen dienen te worden verhaald op de initiatiefnemer(s). De verhaal van deze kosten kan op twee manieren worden geregeld, namelijk via een anterieure overeenkomst of via een exploitatieplan. De gemeente Oss heeft nadrukkelijk de voorkeur om dit via een anterieure overeenkomst met de initiatiefnemer te regelen omdat het opstellen van een exploitatieplan aanzienlijke meerkosten voor gemeente én initiatiefnemer tot gevolg heeft. 5.1.3
Wet op de archeologische monumentenzorg
In de Wet op de archeologische monumentenzorg, aangenomen in 2006, is het doel van het in 1992 gesloten Verdrag van Valletta (Malta) verwerkt: bescherming van het archeologische erfgoed als bron van het Europese gemeenschappelijke geheugen en als middel voor geschiedkundige en wetenschappelijke studie. Om dat doel te bereiken moet de wetgever het archeologisch erfgoed betrekken bij de ruimtelijke ordening. Met de wet wordt het Verdrag van Valletta in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd. De kern van de wet is dat gemeenten verantwoordelijk worden voor de archeologische monumentenzorg binnen de gemeentegrenzen. Bij de vaststelling van een bestemmingsplan dient de gemeente rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten archeologische waarden. 5.1.4
Flora- en faunawet
Met het inwerking treden van de Flora- en faunawet is het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild levende dieren en planten (zowel beschermde als onbeschermde) en hun leefomgeving. Die zorgplicht houdt in ieder geval in dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen nadelige gevolgen heeft voor flora of fauna, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten. Diegene moet alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verwacht om die nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken (artikel 2). Volgens de Flora- en faunawet is het verboden om beschermde planten te verwijderen of te beschadigen (artikel 8), beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen (artikel 9) of opzettelijk te verontrusten (artikel 10) en voortplantings- of vaste rusten verblijfplaatsen te beschadigen (artikel 1). Ook het rapen of beschadigen van eieren van beschermde dieren is verboden (artikel 12). Voor een goede instandhouding van een diersoort is echter ook behoud van foerageergebied en migratieroutes nodig. Aan soorten van de Rode lijst dient ook aandacht te worden geschonken. Hierop staan Nederlandse soorten die bijzondere aandacht nodig hebben. Deze soorten worden bedreigd, zijn zeldzaam of erg kwetsbaar of nemen sterk in aantal af. De Rode lijsten zijn officieel door de minister van Land-bouw, Natuur en Voedselkwaliteit vastgesteld (Besluit Rode lijsten flora en fauna, november 2004). 5.2
Rijksbeleid
5.2.1
Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte
Op 13 maart 2012 heeft de minister van Infrastructuur en Ruimte de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld. De visie stelt het (integrale) kader voor het ruimtelijk- en mobiliteitsbeleid op rijksniveau in Nederland. In de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte schetst het kabinet hoe Nederland er in 2040 uit moet zien: concurrerend, bereikbaar, leefbaar en veilig. Tot 2028 heeft het kabinet in de SVIR drie Rijksdoelen geformuleerd: - Het vergroten van de concurrentiekracht van Nederland door het versterken van de ruimtelijkeconomische structuur van Nederland. (concurrerend) - Het verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid waarbij de gebruiker voorop staat. (bereikbaar)
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 25 van 61 ontwerp augustus 2013
-
Het waarborgen van een leefbare en veilige omgeving waarin unieke cultuurhistorische waarden behouden zijn. (leefbaar en veilig)
De SVIR vervangt ondermeer de volgende nota’s: - de Nota Ruimte; - de Structuurvisie Randstad 2040; - de Nota Mobiliteit; - de MobiliteitsAanpak; - de Structuurvisie voor de Snelwegomgeving. Verder vervallen met de SVIR de ruimtelijke doelen en uitspraken uit de Agenda Landschap, Agenda Vitaal Platteland en Pieken in de Delta. Oplossingsrichtingen Verstedelijkings- en landschapsbeleid wordt overgelaten aan gemeenten en provincies. Gemeenten krijgen ruimte voor kleinschalige natuurlijke groei geënt op het bouwen van huizen die aansluiten bij de woonwensen van mensen. Bij het beheren en ontwikkelen van natuur krijgen boeren en particulieren in het landelijk gebied een grotere rol. Bij gebiedsontwikkelingen moet de daadwerkelijke vraag van bewoners, bedrijven en organisaties leidend worden. Om zorgvuldig ruimtegebruik te bevorderen wordt een ladder voor duurzame verstedelijking geïntroduceerd: eerst kijken of er vraag is naar een bepaalde nieuwe ontwikkeling, vervolgens kijken of het bestaande stedelijk gebied of bestaande bebouwing kan worden hergegebruikt en, mocht nieuwbouw echt nodig zijn, altijd zorgen voor een optimale (multimodale) bereikbaarheid. Bij het verbeteren van de bereikbaarheid wordt sterk gelet op het samenspel tussen alle modaliteiten (weg, spoor, water) in samenhang met ruimtelijke ontwikkeling. Er moet innovatief worden omgegaan met de benutting van de infrastructuur. Het Rijk kiest voor een selectieve inzet van rijksbeleid op dertien nationale belangen. Voor die belangen is het Rijk verantwoordelijk en wil het resultaat boeken. Buiten deze dertien belangen hebben decentrale overheden beleidsvrijheid. De 13 nationale belangen zijn: Vergroten van de concurrentiekracht van Nederland 1. Een excellente ruimtelijk-economische structuur van Nederland door een aantrekkelijk vestigingsklimaat in en goede internationale bereikbaarheid van de stedelijke regio’s met een concentratie van topsectoren. 2. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor (duurzame) energievoorziening en de energietransitie. 3. Ruimte voor het hoofdnetwerk voor vervoer van (gevaarlijke) stoffen via buisleidingen. 4. Efficiënt gebruik van de ondergrond. Verbeteren en ruimtelijk zekerstellen van de bereikbaarheid. 5. Een robuust hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen rondom en tussen de belangrijkste stedelijke regio’s inclusief de achterlandverbindingen. 6. Betere benutting van de capaciteit van het bestaande mobiliteitssysteem. 7. Het instandhouden van het hoofdnet van wegen, spoorwegen en vaarwegen om het functioneren van het mobiliteitssysteem te waarborgen. Waarborgen kwaliteit leefomgeving 8. Verbeteren van de milieukwaliteit (lucht, bodem, water) en bescherming tegen geluidsoverlast en externe veiligheidsrisico’s. 9. Ruimte voor waterveiligheid, een duurzame zoetwatervoorziening en kaders voor klimaatbestendige stedelijke (her)ontwikkeling. 10. Ruimte voor behoud en versterking van (inter)nationale unieke cultuurhistorische en natuurlijke kwaliteiten. 11. Ruimte voor een nationaal netwerk van natuur voor het overleven en ontwikkelen van flora- en faunasoorten. 12. Ruimte voor militaire terreinen en activiteiten. Overkoepelend 13. Zorgvuldige afweging en transparante besluitvorming bij alle ruimtelijke en in-frastructurele besluiten.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 26 van 61 ontwerp augustus 2013
5.2.2
Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro)
Indien nationale belangen met het oog op een goede ruimtelijke ordening dat vergen, kan de minister regels stellen aan de inhoud van bestemmingsplannen. Dit heeft de minister, in de vorm van een algemene maatregel van bestuur, gedaan in het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening (Barro). Op 30 december 2011 is dit besluit in werking getreden. Het kabinet heeft in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte (SVIR) vastgesteld dat voor een aantal onderwerpen verdere regels gesteld moeten worden. In het Barro komen dertien nationale belangen als titels terug. De volgende kunnen relevant zijn voor ruimtelijke plannen in de gemeente Oss: - Rijksvaarwegen - Grote rivieren - Defensie - Hoofdwegen en hoofdspoorwegen - Elektriciteitsvoorziening - Buisleidingen van nationaal belang voor vervoer van gevaarlijke stoffen - Ecologische hoofdstructuur - Primaire waterkeringen buiten het kustfundament De regels in het besluit zijn concreet normstellend benoemd en moeten direct of indirect (door tussenkomst van de provincie) doorwerken tot het niveau van de lokale besluitvorming. De indirecte doorwerking komt enkel bij de Ecologische Hoofdstructuur en de Erfgoederen van uitzonderlijke universele waarden voor. Het Barro voorziet verder in een hoofdstuk overige bepalingen en gaat gepaard met meerdere bijlagen. In deze bijlagen worden onder andere de belangen van de grote rivieren en defensie geografisch begrensd. Bij het opstellen van bestemmingsplannen (en andere ruimtelijke besluiten) dient rekening te worden gehouden met de bepalingen van het Barro. Voor de gemeente Oss zijn met name de titels met betrekking tot de rijksvaarwegen, de grote rivieren, primaire waterkeringen buiten het kustfundament en defensie (rechtstreeks) van belang. De regels in titel 2.4 Grote rivieren vormen feitelijk de doorwerking van de Beleidsregels Grote rivieren. Ten aanzien van titel 2.6 Defensie wordt de enige mogelijke beperking gevormd door de bescherming van het radarverstoringsgebied van de vliegbasis Volkel. 5.2.3
Nationaal Waterplan
In december 2009 heeft het kabinet het Nationaal Waterplan vastgesteld. Dit plan is de opvolger van de Vierde nota Waterhuishouding uit 1998. Het Nationaal Waterplan is opgesteld op basis van de Waterwet die met ingang van 22 december 2009 van kracht is. Op basis van de Wet ruimtelijke ordening heeft het Nationaal Waterplan voor de ruimtelijke aspecten de status van structuurvisie. Het Nationaal Waterplan is een algemeen plan voor het op nationaal niveau te voeren waterhuishoudkundig beleid. Dit plan geeft op hoofdlijnen aan welk beleid het Rijk in de periode 2009 2015 voert om te komen tot duurzaam waterbeheer. Daarbij heeft het plan het karakter van een kapstokplan, waarop grote beleidsvelden zoals Stroomgebiedsbeheersplannen en WB21 (Waterbeheer e 21 eeuw) als min of meer zelfstandige eenheden zijn aangehaakt. De Waterwet schrijft voor dat de hoofdlijnen van het nationaal waterplan in ieder geval de volgende punten omvatten: a) een aanduiding, in het licht van de wettelijke doelstellingen en normen, van de gewenste ontwikkeling, werking en bescherming van de watersystemen, alsmede van de bijbehorende termijnen; b) een uiteenzetting van de maatregelen en voorzieningen, die met het oog op die ontwikkeling, werking en bescherming nodig zijn; c) een aanduiding van de redelijkerwijze te verwachten financiële en economische gevolgen van het te voeren beleid. Daarnaast worden in het plan de volgende onderdelen opgenomen: a) de stroomgebiedbeheerplannen voor de stroomgebieddistricten Rijn, Maas, Schelde en Eems, voor zover die betrekking hebben of mede betrekking hebben op het Nederlandse grondgebied;
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 27 van 61 ontwerp augustus 2013
b) het Noordzeebeleid; c) de functies van de rijkswateren Over de grote rivieren, waaronder de Maas, zijn in het plan de volgende beleidskeuzes gemaakt: Huidige afvoerverdeling handhaven; Bestaande buitendijkse ruimte behouden, beschermen en beheren; Ruimte voor de rivier om het riviersysteem op orde te brengen; Anticiperen op hogere rivierafvoeren en een hogere zeespiegel; Duurzaam behouden van bevaarbaarheid voor scheepvaart. 5.2.4 Waterbesluit Het Waterbesluit vormt samen met de Waterregeling een uitwerking van bepalingen van de Waterwet. De Waterwet maakt het mogelijk of schrijft voor dat bepaalde onderwerpen worden uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur (bijvoorbeeld het Waterbesluit), een ministeriële regeling (bijvoorbeeld de Waterregeling) of in regelgeving van decentrale overheden. Dit waarborgt de samenhang tussen verschillende aspecten van het waterbeheer en bevordert ook de overzichtelijkheid van de waterbeheerregelgeving. Bij het opstellen van het Waterbesluit is prioriteit gegeven aan die gevallen waarin de wet nadere regeling voorschrijft. Daarnaast is voor de gevallen waarin nadere regeling kan plaatsvinden het uitgangspunt gekozen om het accent vooral te leggen op ‘codificeren’, in plaats van ‘modificeren’ van bestaande regelgeving. Hierbij is het uitgangspunt uiteraard dat gestreefd wordt naar zo min mogelijk regels met een zo laag mogelijke regeldruk. Belangrijke onderwerpen in het Waterbesluit zijn: -
de landelijke rangorde bij watertekorten, de zogenaamde verdringingsreeks: verdringingsreeks bij watertekorten; de toedeling van oppervlaktewaterlichamen en waterkeringen in beheer bij het Rijk: rijkswateren en regionale wateren; de procedurele en inhoudelijke aspecten van het nationale waterplan en het beheerplan voor de rijkswateren: beheerplannen; enkele inhoudelijke aspecten van de plannen in verband met implementatie van de kaderrichtlijn water en de richtlijn overstromingsrisico's; de vergunningplicht en algemene regels voor het gebruik van rijkswaterstaatswerken: gebruik maken van een waterstaatswerk; de wijze waarop de aanvraag om een watervergunning wordt gedaan: een watervergunning aanvragen.
5.2.5 Beleidsregels Grote Rivieren De beleidsregels berusten op artikel 6.12 van het Waterbesluit. Het toepassingsbereik van de beleidsregels wordt grotendeels gevormd door de rivieren de Maas, de Rijn, de Waal en de IJssel. In aanvulling op artikel 6.12 van het Waterbesluit bepalen de beleidsregels de voorwaarden waaronder toestemming voor diverse activiteiten in het rivierbed kan worden verkregen. Toestemming moet daarbij gezien worden als de toelaatbaarheid vanuit rivierkundig opzicht bezien, nodig voor het verkrijgen van een vergunning als bedoeld in artikel 6.5 van de Waterwet en artikel 6.12 van het Waterbesluit. Voortvloeiend uit de Waterwet en het Waterbesluit wordt in de beleidsregels grote rivieren binnen het rivierbed een nader onderscheid gemaakt tussen een bergend regime en een stroomvoerend regime.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 28 van 61 ontwerp augustus 2013
In de beleidsregels, met bijbehorende kaarten, wordt de exacte begrenzing van deze regimes vastgelegd. Vervolgens wordt de toelaatbaarheid van diverse soorten activiteiten beschreven waarbij onderscheid wordt gemaakt in: - activiteiten bergend regime; - riviergebonden activiteiten stroomvoerend regime; - niet-riviergebonden activiteiten stroomvoerend regime; - overige activiteiten. De onderscheiden regimes en de toelaatbaarheid van verschillende activiteiten dienen in bestemmingsplannen te worden doorvertaald. Die delen van het plangebied die binnen het toepassingsbereik van de beleidsregels Grote Rivieren vallen, hebben allemaal een stroomvoerend regime. In verband met de gewenste berging, afvoer en doorstroming van water gelden hier beperkingen voor het bouwen en het uitvoeren van werken en werkzaamheden. Bouwen in het rivierbed geschiedt op eigen risico. Het Rijk kan niet aansprakelijk worden gehouden voor eventuele schade. 5.3
Provinciaal beleid
5.3.1
Structuurvisie Ruimtelijke Ordening
Op 1 oktober 2010 hebben Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Brabant de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening vastgesteld. Met deze structuurvisie geeft de provincie de hoofdlijnen van het provinciaal ruimtelijke beleid tot 2025, met een doorkijk naar 2040. De visie is bindend voor het ruimtelijk handelen van de provincie en vormt de basis voor de wijze waarop de provincie de instrumenten die de Wet ruimtelijke ordening biedt inzet. Naast de Structuurvisie stelt de provincie een verordening ruimte op. In deze verordening vertaalt de provincie de kaderstellende elementen uit het provinciaal beleid in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. Aanvullend zijn ook gebiedspaspoorten opgesteld. Deze vormen een uitwerking van de visie en bevatten de landschapskenmerken die bepalend zijn voor de kwaliteit van een gebied of een landschapstype en hoe ruimtelijke ontwikkelingen kunnen bijdragen aan het behoud en versterking daarvan. De provincie kiest met de structuurvisie voor een duurzame ontwikkeling waarin de kwaliteiten van de provincie sturend zijn bij de ruimtelijke keuzes die de komende jaren op de provincie af komen. Nieuwe ontwikkelingen moeten bijdragen aan de kracht en identiteit van Noord-Brabant. Provinciale belangen en ruimtelijke keuzes De provincie wil sturen op ruimtelijke kwaliteit. De ruimtelijke keuzes geven inhoud aan het streven naar ruimtelijke kwaliteit en zijn van provinciaal belang. De belangrijkste keuzes voor het buitengebied van de gemeente Oss zijn: - Regionale contrasten De provincie wil de contrasten tussen klei, zand en veenontginningen versterken. - Een multifunctioneel landelijk gebied De provincie kiest voor een integrale aanpak. Waar de landbouw de drager van het landschap is wordt ruimte gegeven aan optimale en duurzame ontwikkeling van de aanwezige landbouwsector. In de jonge rivierkleigebieden moet de agrarische functie (rundveehouderij) behouden blijven. Op de oeverwallen langs de rivieren wordt ruimte geboden voor menging van landbouw, natuur, landschap, recreatie, wonen, werken en zorg. Dit is van belang voor de plattelandseconomie. - Een robuust en veerkrachtig water- en natuursysteem Het patroon van beken en kreken moet beter beleefbaar worden. De ecologische hoofdstructuur wordt versterkt door het natuursysteem nog beter aan het watersysteem te koppelen. - Een betere waterveiligheid door preventie Gestreefd wordt naar vergroting van de watervoerende capaciteit van het rivierbed in combinatie met het concept van de doorbraakvrije dijk.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 29 van 61 ontwerp augustus 2013
Zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit Nieuwe ontwikkelingen bieden een kans voor behoud en ontwikkeling van het landschap. De hoofdregel is dat ontwikkelruimte dient bij te dragen aan het versterken van de ruimtelijke kwaliteit. Het ontwikkelen van landschap reikt verder dan vasthouden aan wat er is, ontwikkelen van het landschap gaat ook om het toevoegen van nieuwe kwaliteiten. De zorgplicht voor ruimtelijke kwaliteit bepaalt dat: - er zorgvuldig wordt omgegaan met het ruimtegebruik; - er rekening wordt houden met de omgeving; - de ontwikkeling bijdraagt aan het behoud of de versterking van de ruimtelijke kwaliteit. Dit principe is van toepassing op zowel het stedelijk als het landelijk gebied en wordt uitgewerkt in de Verordening ruimte 2012. Zorgvuldig ruimtegebruik De provincie wil dat gemeenten bij ruimtelijke afwegingen het principe van zorgvuldig ruimtegebruik toepassen. Nieuw ruimtebeslag moet zoveel mogelijk voorkomen worden. In eerste instantie krijgen initiatieven een plek binnen bestaand bebouwd gebied. Pas als hier geen mogelijkheden zijn of de kwaliteiten van de geplande ontwikkeling hier niet bij passen, wordt er in de omgeving gezocht naar de best mogelijke plek. Naast zuinig ruimtegebruik richt de provincie zich ook op herstructurering en hergebruik van verouderde locaties in het stedelijk gebied en op sanering van ongewenste functies in het buitengebied. Rekening houden met de omgeving Gebiedskenmerken en omliggende waarden, gebaseerd op de lagenbenadering, zijn leidend bij de vraag “waar” en “hoe” de nieuwe ruimte wordt aangesneden. De ruimtelijke onderbouwing van een ontwikkeling geeft aan hoe is omgegaan met de ambities zoals verwoord in de structuren en in de gebiedspaspoorten. Hierbij wordt een relatie gelegd tussen de ruimtelijke ontwikkeling en de gebiedskenmerken van de plek. Kwaliteitsverbetering van het landschap Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen wil de provincie dat de initiatiefnemer zorgt voor een kwaliteitsverbetering van het landschap om daarmee het verlies aan omgevingskwaliteit te beperken. Dit uitgangspunt geldt voor ontwikkelingen buiten bestaand stedelijk gebied én buiten de ecologische hoofdstructuur en maakt de principes van ontwikkelingsplanologie toepasbaar. Concreet betekent dit dat passende functies zich kunnen ontwikkelen als er ook een prestatie voor het landschap tegenover staat. Daardoor wordt aantasting van de basiskwaliteit (bodem, water) en verlies aan ecologische, cultuurhistorische en landschappelijke waarden voorkomen. Ontwikkelingen die passen bij de aard, schaal en functie van het landelijk gebied, zoals agrarische en recreatieve ontwikkelingen en kleinschalige dienstverlening zijn mogelijk. Ook de ontwikkeling van andere (rode) functies is onder voorwaarden mogelijk. De ruimtelijke onderbouwing van een besluit geeft aan welke bijdrage wordt geleverd aan de kwaliteitsverbetering van het landschap en hoe dit is geborgd. In principe gaat de provincie uit van de realisering van een fysieke prestatie op de projectlocatie en/of de directe projectomgeving. Indien dat niet mogelijk is, is de vorming van gemeentelijk of regionaal landschapsfonds een optie. Structuren: ambitie, beleid en uitvoering De structuren geven een hoofdkoers aan, een ruimtelijk ontwikkelingsperspectief voor een combinatie van functies. Maar ook waar functies worden uitgesloten of welke randvoorwaarden de provincie aan functies stelt. Binnen de structuren is ruimte voor regionaal maatwerk. De volgende vier structuren worden onderscheiden. - De groenblauwe structuur - Het landelijk gebied - De stedelijke structuur - De infrastructuur
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 30 van 61 ontwerp augustus 2013
De groenblauwe structuur
Deze omvat de samenhangende gebieden in Noord-Brabant waar natuur- en waterfuncties behouden en ontwikkeld worden. Niet alleen in, maar ook buiten de natuurgebieden. Er is ruimte voor de ontwikkeling van een natuurlijk en robuust watersysteem. Het vormt de groenblauwe ruggengraat van het landschap en is van belang voor een goede, aantrekkelijke en gezonde woon- en werkomgeving in Noord-Brabant. Binnen deze groenblauwe structuur wil de provincie het volgende bereiken: 1. Positieve ontwikkeling van de biodiversiteit, natuur- en watersystemen zijn beschermd en worden verbeterd door een goede onderlinge verbinding; 2. Een robuuste en veerkrachtige structuur. 3. De natuurlijke basis en landschappelijke contrasten versterken. Versterken van de identiteit van de landschappen; 4. Gebruikswaarde van natuur en water verbeteren. De gebieden in de groenblauwe structuur zijn belangrijk voor recreatie en toerisme. In de groenblauwe structuur worden drie perspectieven onderscheiden: - Het kerngebied groenblauw Natuurgebieden in de ecologische hoofdstructuur, robuuste ecologische verbindingszones en belangrijke waterstructuren horen in dit perspectief. De hoofdfunctie is behoud en ontwikkeling van het natuur- en watersysteem. - De groenblauwe mantel Overwegend gemengd landelijk gebied met belangrijke nevenfunctie voor natuur en water. Gebieden grenzend aan het kerngebied die bijdragen aan de bescherming van de waarden. Het behoud en vooral de ontwikkeling van natuur, water(-beheer) en landschap is in de groenblauwe mantel een belangrijke opgave. Vormen van grondgebonden agrarisch gebruik zijn van blijvend belang voor de ontwikkeling van groene en blauwe waarden. Verder liggen er kansen voor recreatie en toerisme. - De gebieden voor waterberging Deze gebieden zijn van belang voor hoogwaterbescherming (ruimte voor de rivier) en waterberging (regionale waterberging). Het landelijk gebied Het landelijk gebied omvat het gebied buiten de groenblauwe structuur en de stedelijke structuur zoals steden, dorpen en bedrijventerreinen. Het gebied biedt een multifunctionele gebruiksruimte. Naast landen tuinbouw is er ruimte voor niet-agrarische functies. Binnen het landelijk gebied wil de provincie het volgende bereiken: 1. Ruimte voor een breed georiënteerde plattelandseconomie; 2. Ruimte voor agrarische ontwikkeling; 3. Een duurzame land- en tuinbouw; 4. Versterking van het landschap. Er worden binnen het landelijk gebied twee perspectieven onderscheiden: Gemengd landelijk gebied
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 31 van 61 ontwerp augustus 2013
-
De provincie beschouwt het hele landelijk gebied als een gebied waarbinnen een menging van functies aanwezig is: het gemengd landelijk gebied. Binnen dit gebied wordt de agrarische functie vaak in samenhang met andere functies (in de omgeving) uitgeoefend. Hier kan worden voldaan aan de vraag naar kleinschalige stedelijke voorzieningen, recreatie en ondernemingen in een groene setting. Daarnaast wil de provincie ook dat er ruimte beschikbaar blijft om de agrarische productiestructuur te behouden en te versterken. Dat betekent dat (stedelijke) functies die ten koste gaan van de ruimte voor agrarisch gebruik of die strijdig zijn met de landbouw in die gebieden geweerd worden. Hierdoor blijft er ruimte gereserveerd voor agrarische ontwikkelingen. De provincie vraagt aan gemeenten om deze gebieden vast te leggen en te beschermen. De landbouwontwikkelingsgebieden en de vestigingsgebieden glastuinbouw beschouwt de provincie in ieder geval als primair agrarisch gebied. Ook delen van het verwevingsgebied richten zich vaak primair op agrarische ontwikkeling. Accentgebied agrarische ontwikkeling Binnen deze gebieden ziet de provincie ruimte en kansen om de agrarische productiestructuur te verduurzamen en te versterken. Op de structurenkaart zijn vanuit een regionaal schaalniveau vier accentgebieden agrarische ontwikkeling aangeduid. De komgebieden van de gemeente Lith maken hiervan deel uit. Hier liggen mogelijkheden voor schaalvergroting en intensivering van de landbouw.
De stedelijke structuur De provincie kiest hier voor twee perspectieven: ten eerste stedelijk concentratiegebied waar de groei van de verstedelijking wordt opgevangen en de groene ruimten tussen de steden open worden gehouden. Ten tweede het overig stedelijk gebied dat zo veel als mogelijk wordt ontzien van verdere verstedelijking doordat daar alleen de opvang van de eigen verstedelijkingsbehoefte wordt opgevangen (migratiesaldo-nul). Het plan ‘Dorpshart Oijen’ is een herstructeringsplan binnen bestaand stedelijk gebied. Van een verdere verstedelijking / uitbreiding van het stedelijk gebied is dan ook geen sprake. Het plan past binnen het provinciale beleid zoals hiervoor beschreven. 5.3.2
Verordening ruimte 2012
Ontwikkeling binnen bestaand stedelijk gebied In de Verordening ruimte 2012 vertaalt de provincie Noord-Brabant de kaderstellende elementen uit haar beleid en rijksbeleid, waaronder het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening, in regels die van toepassing zijn op (gemeentelijke) bestemmingsplannen. De Verordening ruimte is in fasen vastgesteld in 2010 en 2011 en is in 2012 geactualiseerd. Stedelijke ontwikkeling In de Verordening ruimte 2012 wordt het bestaand stedelijk gebied nader afgebakend en gedefinieerd. Volgens artikel 1.1 van de verordening wordt onder bestaand stedelijk gebied verstaan: “gebied dat het bestaande ruimtebeslag van een kern bevat ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies”. De afbakening van het bestaand stedelijk gebied en het zoekgebied voor stedelijke ontwikkeling zijn opgenomen in de bij de verordening behorende kaartlagen. Uit de betreffende kaartlaag blijkt dat het gehele plangebied is gelegen binnen de aanduiding bestaand stedelijk gebied, kernen in landelijk gebied. In hoofdstuk 3 is het beleid ten aanzien van stedelijke ontwikkeling nader uitgewerkt. Stedelijke ontwikkeling wordt daarbij in de verordening gedefinieerd als: “nieuw ruimtebeslag of uitbreiding of wijziging van bestaand ruimtebeslag ten behoeve van een samenhangende ruimtelijke structuur van stedelijke functies (artikel 1.1)”.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 32 van 61 ontwerp augustus 2013
Verordening ruimte 2012, kaartlaag stedelijke ontwikkeling
Artikel 3.2 van de Verordening Ruimte stelt dat bestemmingsplannen die voorzien in een stedelijke ontwikkeling uitsluitend gelegen zijn in het bestaand stedelijk gebied. In artikel 3.3 zijn regels voor stedelijke ontwikkeling in zoekgebieden voor stedelijke ontwikkeling gegeven. Volgens dit artikel dient de ontwikkeling van woningen buiten het bestaand stedelijk gebied te worden verantwoord. Uit de verantwoording dient naar voren te komen dat er financiële, juridische of feitelijke mogelijkheden ontbreken om binnen de beoogde vorm van stedelijke ontwikkeling het bestaand stedelijk gebied te situeren. Artikel 3.5 stelt vervolgens de nodige regels ten aanzien van de nieuwbouw van woningen. De toelichting bij een bestemmingsplan dat voorziet in nieuwbouw van woningen bevat een verantwoording over de wijze waarop: - de afspraken die daaromtrent in het regionaal ruimtelijk overleg zijn gemaakt, worden nagekomen; - de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot de afspraken zoals hiervoor genoemd en tot de beschikbare harde plancapaciteit voor woningbouw. Onder die harde plancapaciteit wordt verstaan de capaciteit voor nieuw te bouwen woningen waarover een gemeente beschikt: - die wordt uitgedrukt in aantallen woningen; - die is opgenomen in een vastgesteld bestemmingsplan waarbij de bestemming nog niet is verwezenlijkt. Beleidsmatig uitgangspunt van het ruimtelijk beleid van de gemeente Oss is dat het zwaartepunt van stedelijke ontwikkelingen, waaronder woningbouw, in de stedelijke zone Oss-Berghem ligt. Voor het landelijke gebied dienen nieuwe ontwikkelingen voor wonen, werken en voorzieningen gericht te zijn op de eigen behoefte vanuit de natuurlijke bevolkingsontwikkeling. Een opgave voor nieuwe woningbouw in Oijen is daarmee beperkt van aard en omvang. Bij de toetsing van initiatieven voor nieuwe woningbouw gelden de volgende aandachtspunten: Het totaal aan woningbouwcapaciteit dient te passen binnen de kaders van de indicatieve opgave woningbouw per cluster voor de periode 2010-2020; Indien de totale capaciteit te groot is zal een nadere prioritering of fasering moeten plaatsvinden. Overwegingen hierbij zijn onder andere de mate van realiseerbaarheid van de beoogde woningbouw, belangen vanuit herstructureringsopgave, mogelijkheden voor bouw van woningen voor ouderen/starters en afstemming met andere plannen elders binnen de omgeving. Het is niet wenselijk als ‘eenvoudige’ woningbouwprojecten zonder tegenprestatie gaan concurreren met herstructureringen of de aanpak van andere knelpunten, zoals sanering van overlastsituaties; Gezien de verwachte demografische ontwikkelingen van ontgroening en vergrijzing van de bevolking, en daardoor ook de toename van kleinere huishoudens, zijn starters en ouderen
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 33 van 61 ontwerp augustus 2013
belangrijke aandachtsgroepen: met name vanuit het aspect leefbaarheid in de kernen is het van belang om ook in kernen (zoals Oijen) voldoende woningen toe te voegen voor deze groepen. Het plan “Dorpshart Oijen” betreft een herstructurering. Op de plek van een braakliggend terrein in het hart van het dorp wordt een mfa gebouwd. Op de gronden die door deze ontwikkeling vrijkomen worden vervolgens woningen gebouwd. In totaal zijn circa 45 woningen voorzien. De ontwikkelingen op de woningmarkt de komende jaren zullen duidelijk moeten maken of er in deze periode ruimte is voor dit aantal. De woningen zullen, in verband met de opvang van de natuurlijke bevolkingsgroei, ook gefaseerd over een langere periode worden uitgevoerd. De Verordening ruimte 2012 kent verder meerdere gebiedsaanduiding en/of aandachtsvelden die doorwerking dienen te krijgen in bestemmingsplannen. In paragraaf 6.1.1 zal hier nader op worden ingegaan. 5.4
Gemeentelijk beleid
Het gemeentelijke beleid dat relevant is voor de ruimtelijke ontwikkeling van de gemeente is neergelegd in diverse sectorale beleidsnota’s. Daarnaast is in oktober 2007 de ‘Ontwikkelingsvisie Thuis in Lith’ vastgesteld waarin het sectorale beleid, voor zover relevant, is verwerkt en waarin de ruimtelijke ontwikkelingen zijn opgenomen tot 2020. 5.4.1 Ontwikkelingsvisie “Thuis in Lith” Op 11 oktober 2007 is de Ontwikkelingsvisie gemeente Lith door de gemeenteraad (van de toenmalige gemeente Lith) vastgesteld. De Ontwikkelingsvisie bestaat uit de volgende onderdelen, waarvan het planvormingtraject grotendeels gelijk opgelopen is: - De strategische visie; - De dorpsontwikkelingsplannen. Strategische visie De Strategische Visie heeft betrekking op de (voormalige) gemeente (Lith) als geheel. In deze visie worden er naast algemene, ambitiegerichte uitspraken, met name concrete uitspraken gedaan over de kernen en de kernrandzones. Het geeft een globale toekomstvisie voor de (ruimtelijke) ontwikkeling van de (voormalige) gemeente (Lith) in de periode tot ongeveer 2020. Concrete uitspraken over de dorpen zijn onderdeel van de dorpsontwikkelingsplannen. “Het motto en tevens de hoofdambitie van de Strategische visie is ‘Thuis in Lith’. De ruimtelijke identiteit van de gemeente wordt getypeerd door ‘dorpen aan de rivier’. Deze ruimtelijke kwaliteit draagt er ook aan bij dat de mensen zo trots zijn op de gemeente als geheel en gehecht zijn aan de kerkdorpen. Inzet van de gemeente is om de aanwezige kwaliteiten verder te behouden en de kansen die zich voor doen om de identiteit te versterken aan te grijpen. Initiatieven van particulieren zijn hierbij van groot belang. De ontwikkelingsmogelijkheden en wensen variëren per zone. Er worden drie zones onderscheiden: - de rivier- en uiterwaardenzone; - de oeverwalzone; - de komgrondenzone. De kern Oijen ligt in de oeverwalzone. Opgave voor de oeverwal is om hier de ‘rode’ ontwikkelingen te laten plaatsvinden zoals dat van oudsher ook altijd het geval is geweest. Voorwaarde is wel dat de kernen als losse kralen met ieder een eigen identiteit behouden blijven. Iedere kern heeft een eigen identiteit en ze vullen elkaar aan. De kern Oijen bestond oorspronkelijk uit een ringenstructuur met open middengebieden. Een aantal van deze open gebieden zijn met woningbouw opgevuld en er heeft aan de zuidoostzijde een aantal projectmatige woningbouwontwikkelingen plaatsgevonden, los van de historische structuur. Hierdoor is een wat rommelige structuur ontstaan.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 34 van 61 ontwerp augustus 2013
De visie op hoofdlijnen voor het dorp Oijen is als volgt: • versterken identiteit als levendig, gemengd woondorp; • behoud, hergebruik en meer voor het voetlicht plaatsen van die cultuurhistorische waardevolle elementen die nog aanwezig zijn, zoals in ieder geval de kapel en het oorspronkelijke hoofdgebouw van Sint Josef; • het creëren van een nieuw dorpshart voor Oijen, waarin naast woningen ook voorzieningen een plek krijgen. Hierbij streven naar behoud van het huidige voorzieningenniveau; • woningbouw in aantal, type en tempo aansluitend bij de behoefte in de kern. In verband met de opgelopen ‘bouwachterstand’, kan dit een voor het dorp relatief grote bouwopgave betekenen. Ook dan blijft het van groot belang dat aangesloten wordt op de kenmerken en kwaliteiten van het dorp. Er moet niet een te grote bouwstroom in een keer op de markt gebracht worden: het dorp moet het sociaal en ruimtelijk kunnen absorberen; • oppakken toeristisch-recreatieve potentie van Oijen: Oijen kan een knooppuntfunctie vervullen in de recreatieve routestructuur over de dijk. Dit betekent aandacht voor de recreatieve waarde en beeldkwaliteit van de dijk en het te ontwikkelen dorpshart. Daarnaast betekent dat het faciliteren van initiatieven van particulieren waar mogelijk; • versterken van de relaties tussen dijk en dorp(shart); we denken bijvoorbeeld aan nieuwe, smalle stoepen; • herinrichten Bernhardweg tot een echte dorpsstraat en een dorpsentree passend bij Oijen; • inbreiding van het gebied tussen de Weverstraat, Bernhardweg en Sassenstraat met woningbouw; • daarnaast incidentele inbreiding op perceelsniveau met aandacht voor inpassing in omgeving en wettelijke kaders t.a.v. milieu- en waardenaspecten; • bij aanvullende woningbouwbehoefte denken we aan een verdere uitbreiding van Papenakker, waarbij de landschappelijke inpassing een belangrijk aandachtspunt is.” Veel van bovengenoemde punten krijgen een doorvertaling in dit bestemmingsplan “Dorpshart Oijen”. Dit plan biedt voldoende woningbouwmogelijkheden. De genoemde ‘inbreiding van het gebied tussen de Weverstraat, Bernhardweg en Sassenstraat met woningbouw’ en een ‘verdere uitbreiding van Papenakker’, beiden buiten dit bestemmingsplan, zijn derhalve vooralsnog niet aan de orde. Dorpsontwikkelingsplan Voor de kern Oijen is een Dorpsontwikkelingsplan (DOP) opgesteld. In dit Dorpsontwikkelingsplan wordt voor de middellange termijn vastgelegd welk beleid en welke projecten worden uitgevoerd om deze kleine kern in het landelijk gebied sociaal, economisch en ruimtelijk leefbaar en vitaal te houden. Het Dorpsontwikkelingsplan bestaat uit een wensbeeld van de bewoners van deze kernen, een aanhaking ervan op de opgestelde en in ontwikkeling zijnde beleidsdoelen, een vertaling naar een visiekaart en de daarbij behorende projecten die mogelijk uitgevoerd kunnen worden (de zogenaamde uitvoeringsagenda).
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 35 van 61 ontwerp augustus 2013
Visiekaart kern Oijen
De projecten uit het Dorpsontwikkelingsplan vallen veelal binnen het plangebied van dit bestemmingsplan. De verschillende projecten zijn grotendeels verwerkt in een verkavelingsplan dat vertaald is naar dit bestemmingsplan. 5.4.2
Volkshuisvesting
Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant stellen periodiek een woningbouwprognose vast, op grond waarvan zij per stedelijke en landelijke regio het aantal te bouwen woningen bepalen. Voor de stedelijke regio’s zijn de woningbouwaantallen taakstellend; voor de landelijke regio’s zijn het maxima. Hiermee wordt de gezamenlijke positie van de stedelijke regio’s in de Brabantse woningvoorraad versterkt. Voor de landelijke regio’s geldt dat per landelijke regio ten hoogste zoveel woningen mogen worden gebouwd als nodig is voor de natuurlijke bevolkingsaanwas, ofwel de groei die optreedt als het saldo van alle verhuisbewegingen op nul wordt gesteld. Dit wordt ook ‘bouwen voor migratiesaldo-nul’ genoemd. Zoals eerder is aangegeven is in de Verordening Ruimte van de provincie Noord-Brabant een verplichting opgenomen om bij bestemmingsplannen die voorzien in de nieuwbouw van woningen te verantwoorden hoe de nieuwbouwplannen zich verhouden tot de afspraken in het regionaal ruimtelijk overleg. Het volkshuisvestingsbeleid van de gemeente Oss richt zich in principe op het voorzien in de woningbehoeften van iedereen, met specifieke aandacht voor starters, ouderen en lage inkomensgroepen. In het landelijk gebied worden daarbij echter andere accenten gelegd dan in het stedelijk gebied omdat de woningmarktsituatie en de woningbehoefte in het landelijk gebied in een aantal opzichten afwijken van het stedelijk gebied. Zo is het eigen woningbezit in het landelijk gebied aanmerkelijk hoger dan in het stedelijk gebied, opteren starters in landelijk gebied meer voor zelfbouw dan in het stedelijk gebied en is er in landelijk gebied niet of nauwelijks behoefte aan gestapelde gebouwen. De uitgangspunten en de criteria van het kwalitatieve woningbouwprogramma zijn daarom niet zonder meer toe te passen op woningbouw in het landelijk gebied. Binnen het plangebied worden nieuwe woningen in uiteenlopende categorieën mogelijk gemaakt. 5.4.3
Welstand
In 2004 heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Lith de Welstandsnota Gemeente Lith vastgesteld. In deze nota zijn criteria opgenomen die bij de toetsing van een bouwplan door de welstandscommissie in aanmerking moeten worden genomen. In de nota wordt onderscheid gemaakt tussen drie welstandsniveaus. In het algemeen geldt: hoe hoger het welstandsniveau, hoe gedetailleerder de beoordelingsaspecten en hoe kritischer wordt getoetst. Voor dit plangebied vallen onder welstandsniveau 1 (hoogste bescherming) de categorieën: Dijkbebouwing [H5} (Oijense Bovendijk) en Oude dorpsbebouwing [H2] (noordelijk deel Bernhardweg en
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 36 van 61 ontwerp augustus 2013
Kloosterstraat).Het gebied dat is aangeduid met Overige geplande woonuitbreidingen [W8] (gelegen aan zuidoostzijde van het plangebied) valt onder welstandsniveau 2. Zie ook navolgende afbeelding.
Deelgebieden welstand
5.4.4
Verkeer & parkeren
Op 25 juni 2009 heeft de gemeenteraad van Oss de mobiliteitsvisie ‘Balans in beweging’ vastgesteld. Deze mobiliteitsvisie geeft de hoofdlijnen van het verkeers- en vervoerbeleid van de gemeente Oss tot 2020. De mobiliteitsvisie biedt de handvatten en uitgangspunten voor het bereiken van de doelstelling ‘balans tussen bereikbaarheid, leefmilieu en verkeersveiligheid‘. Ten tijde van de vaststelling van deze visie behoorde het plangebied nog niet tot de gemeente Oss. Hoe de gemeente de doelstellingen concreet wil bereiken, wordt verder uitgewerkt in drie deelplannen (over wegen, gedrag en organisatie). De bereikbaarheid en leefbaarheid hoeven niet overal op ieder moment voor iedereen gelijk te zijn. Er kan hierbij onderscheid gemaakt worden naar gebieden (economisch belangrijke gebieden en woongebieden), vervoerswijzen (auto, fiets, openbaar vervoer) en doelgroepen (woon-werkverkeer, recreatief verkeer). In het deelplan ‘wegen’ (mobiliteitsplan) wordt het gewenste netwerk voor de fiets, het autoverkeer en openbaar vervoer beschreven. Dit betekent dat per vervoerswijze aangegeven wordt welke wegen welke functie in de toekomst moeten vervullen. Op basis van dit deelplan wordt bepaald waar welke aanpassingen nodig zijn aan het wegennet. Het ‘Mobiliteitsplan Oss 2020’ is op 19 mei 2011 vastgesteld door de gemeenteraad.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 37 van 61 ontwerp augustus 2013
De wegen in het plangebied zijn gecategoriseerd als ‘erftoegangswegen, type I’.
In onderstaande tabel zijn voor deze wegtypes de richtlijnen ten aanzien van snelheid en intensiteit gegeven.
5.4.5
Water
De gemeente heeft in overleg met de provincie en het waterschap het waterplan ‘Water in Oss’ opgesteld. Uitgangspunt van het beleid is dat er in Oss naar een duurzaam watersysteem wordt gestreefd, waarbij voorkomen wordt dat problemen worden afgewenteld naar elders of naar later. Aan de hand van vier thema’s wordt het waterbeleid verder uitgewerkt. - Beleving van water: Oss streeft naar een functioneel, veerkrachtig en mooi watersysteem met zichtbaar en veilig water waardoor een prettige leefomgeving ontstaat. - Water als ordenend principe: De gemeente wil rekening houden met water tijdens het ontwerp van nieuwe wijken. Water is steeds meer ordenend. Er wordt hydrologisch neutraal gebouwd. Herinrichting of nieuwbouw mag dus niet leiden tot een grotere afvoer uit het plangebied. Het beleid is erop gericht om veel meer en langer water vast te houden, te bergen en pas daarna af te voeren. - Waterkwaliteit: Oss streeft naar water dat helder en schoon is. De kwaliteit van oppervlaktewater en grondwater moet op alle punten aan de vereiste ecologische en milieukwaliteitmaatstaven voldoen. De vuiluitworp van overstorten en andere lozingen mogen het oppervlaktewater niet nadelig beïnvloeden. Voor de waterkwaliteit wordt de strategie gevolgd van schoon houden, schoon en vuil scheiden, zuiveren. - Waterketen: De gemeentelijke riolering moet op termijn volledig voldoen aan het waterkwaliteitsspoor. Om dit te bereiken wordt zoveel mogelijk regenwater afgekoppeld van het riool en worden de schoon- en vuilwaterstromen zoveel mogelijk gescheiden. Al het afvalwater moet worden gezuiverd. 5.4.6
Beleid aan huis gebonden activiteiten
Op 22 november 2012 heeft de gemeenteraad het Beleid aan huis gebonden activiteiten – Actualisatie 2012 vastgesteld. Het beleid voor aan huis gebonden activiteiten is opgesteld om mogelijkheden te bieden aan ondernemen vanuit de eigen woning. Door de jaren heen zijn de activiteiten die aan huis
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 38 van 61 ontwerp augustus 2013
worden ondernomen steeds meer divers geworden. Het gaat allang niet meer alleen om een huisarts of accountant aan huis. Er is een breed scala dat aan huis uitgeoefend kan worden. Voorbeelden zijn een adviesbureau, pedicure of afslanksalon. Ook komen er steeds vaker vragen om kleinschalige cursussen te mogen geven, voor kleinschalige kinderopvang, ambachtelijke bedrijfjes of een bed en breakfast. Met het beleid wordt ingespeeld op de veranderende inzichten over aan huis gebonden activiteiten. Er wordt ruimte gegeven aan deze nieuwe vormen om vanuit de thuissituatie te werken. Het gaat dus altijd om een bewoner die de activiteit uitvoert. Een andere belangrijke voorwaarde is steeds dat de activiteit zich goed verhoudt met de woonomgeving. Het beleid aan huis gebonden activiteiten is er op gericht om zoveel mogelijk rechtstreeks toe te staan. Er is een lijst opgesteld met een breed scala aan activiteiten die rechtstreeks mogen worden uitgeoefend in de woning. Deze lijst is als bijlage opgenomen bij de regels. Bij het opstellen van de lijst van rechtstreeks toegestane activiteiten is de woonomgeving het uitgangspunt geweest. Dit houdt in dat er geen bedrijven op staan die veel verkeer aantrekken of activiteiten die milieuhinder veroorzaken, die niet past in een woonomgeving. Het oppervlak van de 2 rechtstreeks toegestane activiteiten is 35 m . Maar niet alle activiteiten kunnen rechtstreeks in een woning worden uitgevoerd. Soms is een toetsing vooraf nodig. Als dit positief is, wordt toestemming verleend in de vorm van een ‘omgevingsvergunning waarbij van het bestemmingsplan wordt afgeweken’. Bij deze afweging spelen publieksaantrekkende werking en milieu- en verkeersaspecten altijd een rol. Voorbeelden van activiteiten waarbij een toetsing vooraf nodig is zijn: een groter oppervlak dan het 2 toegestane 35 m , andere activiteiten dan die in de lijst zijn opgenomen of groepsmatige activiteiten. In het nieuwe beleid worden de mogelijkheden voor dit afwijkend gebruik beschreven. Voor het verlenen van een omgevingsvergunning voor afwijkend gebruik moet de aanvrager een concrete aanvraag om toestemming bij de gemeente indienen. 5.4.7
Mantelzorg
Omdat de gemeente de noodzaak onderkent van ruimere (tijdelijke) woonmogelijkheden voor personen die mantelzorg behoeven, heeft de gemeenteraad van de voormalige gemeente Lith op 14 september 2006 bestemmingsplan “Bijwonen” vastgesteld. Dit bestemmingsplan, dat grotendeels gebaseerd is op de provinciale voorbeeldregeling van september 2003, bevat een binnenplanse vrijstellingsregeling voor tijdelijke huisvesting ten behoeve van mantelzorg en is van toepassing verklaard op alle geldende bestemmingsplannen. Het bestemmingsplan “Bijwonen” is door de gemeenteraad op 14 september 2006 vastgesteld en goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant d.d. 8 februari 2007. De voorschriften in het bestemmingsplan “Dorpshart Oijen – 2013” met betrekking tot mantelzorg komen op hoofdlijnen overeen met de voorschriften uit het bestemmingsplan ‘Bijwonen’.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 39 van 61 ontwerp augustus 2013
Hoofdstuk 6 6.1
Verantwoording
Ruimtelijk beleid, doorwerking Verordening ruimte 2012
De Verordening ruimte 2012 van de provincie kent meerdere gebiedsaanduidingen of aandachtsvelden die doorwerking dienen te krijgen in bestemmingsplannen. In onderstaande wordt per onderwerp aangegeven welke aspecten dit zijn en welke daarvan specifiek in dit bestemmingsplan voorkomen. Achtereenvolgens zal ingegaan worden op: - de ecologische hoofdstructuur; - water; - de groenblauwe mantel; - aardkunde en cultuurhistorie; - het agrarisch gebied; - de intensieve veehouderij; - woningbouw. 6.1.1
Ecologische Hoofdstructuur
Met betrekking tot de ecologische hoofdstructuur (EHS) worden een drietal soorten gebieden aangewezen, begrensd en beschermd : - de ecologische hoofdstructuur zelf; - zoekgebied voor ecologische verbindingszones; - attentiegebieden ecologische hoofdstructuur. Het plan Dorpshart Oijen is niet van invloed op de Ecologische hoofdstructuur. 6.1.2
Water
Ten aanzien van water zijn in de Verordening ruimte regels opgenomen ten aanzien van de aanwijzing, begrenzing en bescherming van: - regionale waterbergingsgebieden en reserveringsgebieden voor waterberging; - beschermingzones voor grondwaterwinningen voor openbare drinkwatervoorzieningen; - zoekgebied voor behoud en herstel van watersystemen; - primaire waterkering en beschermingzone aansluiting primaire waterkering; - rivierbed en lange-termijnreservering rivierbed. Binnen het plangebied zijn gebieden aangeduid als ‘primaire kering en beschermingszone’. Artikel 5.9 van de verordening stelt dat een bestemmingsplan waarbij een primaire waterkering in het plangebied is gelegen, een onbelemmerde werking en instandhouding alsmede onbelemmerd onderhoud van de primaire waterkering en beschermingszone dient te waarborgen. Sinds 1 oktober 2012 stelt het Besluit algemene regels ruimtelijke ordening in titel 2.11 regels met betrekking tot de bestemming van primaire keringen en de bijbehorende beschermingszones. Conform de artikelen in deze titel is voor de primaire kering zelf de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ opgenomen. Voor de beschermingszone van de kering is de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – dijk’ opgenomen. Deze vrijwaringszone beslaat de gehele beschermingszone zoals die in de Keur van waterschap Aa en Maas is vastgelegd, een zone van 50 meter vanaf de teen van de dijk. Zowel de dubbelbestemming ‘Waterstaat – Waterkering’ als de gebiedsaanduiding ‘vrijwaringszone – dijk’ strekken tot behoud en bescherming van de primaire kering ten behoeve van de waterveiligheid. De bescherming van de kering en de beschermingszone vindt verder nog plaats via de keur van het waterschap.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 40 van 61 ontwerp augustus 2013
6.1.3
Groenblauwe mantel
In de Verordening Ruimte wordt de aanwijzing, begrenzing en bescherming van de groenblauwe mantel en beheergebied ecologische hoofdstructuur geregeld. Het plan Dorpshart Oijen is niet van invloed op de groenblauwe mantel. 6.1.4
Aardkunde en cultuurhistorie
In de verordening stelt de provincie regels ten aanzien van de aanwijzing, begrenzing, beschrijving en bescherming van: - aardkundig waardevolle gebieden; - cultuurhistorische vlakken; - de Nieuwe Hollandse Waterlinie; - complexen van cultuurhistorisch belang. Het plangebied is niet aangeduid als aardkundig waardevol gebied of cultuurhistorisch vlak. Ook liggen er in het plangebied geen onderdelen van de Nieuwe Hollandse Waterlinie of complexen van cultuurhistorisch belang. De betreffende regels van de verordening vinden dan ook geen doorwerking in dit bestemmingsplan. 6.1.5
Agrarisch gebied
In de Verordening Ruimte worden gebieden als agrarisch gebied aangewezen en begrensd. Tevens wordt het ruimtelijk beleid ten aanzien van agrarische bedrijven gegeven. Het beleid ten aanzien van de intensieve veehouderij wordt in een apart hoofdstuk behandeld. Binnen het plangebied is geen agrarisch gebied aangewezen en zijn geen agrarische bedrijven (meer) gevestigd. Derhalve behoeft dit aspect geen doorwerking in onderhavig bestemmingsplan. 6.1.6
Intensieve veehouderij
Leidend voor het provinciale ruimtelijke beleid intensieve veehouderij is de integrale zonering welke voortvloeit uit de Reconstructiewet concentratiegebieden. Bij deze integrale zonering wordt het landelijk gebied ingedeeld in extensiveringsgebieden, verwevingsgebieden en landbouwontwikkelingsgebieden. Artikel 9.1 van de Verordening ruimte 2012 stelt onder andere dat bestaand stedelijk gebied voor de toepassing van het beleid ten aanzien van intensieve veehouderij aangemerkt moet worden als extensiveringsgebied. 6.1.7
Woningbouw
Binnen het hoofdstuk stedelijke ontwikkeling (hoofdstuk 3) worden in artikel 3.5 regels voor nieuwbouw van woningen gesteld. Indien een bestemmingsplan voorziet in de nieuwbouw van woningen, dient een verantwoording opgenomen te worden over de wijze waarop: - de afspraken worden nagekomen die met betrekking tot woningbouw in het regionaal ruimtelijk overleg zijn gemaakt. Voor de gemeente Oss is dat het regionaal ruimtelijk overleg Noordoost Brabant. - de beoogde nieuwbouw zich verhoudt tot deze afspraken en tot de beschikbare plancapaciteit voor woningbouw. In totaal zijn circa 45 woningen voorzien. De ontwikkelingen op de woningmarkt de komende jaren zullen duidelijk moeten maken of er behoefte is aan dit aantal. De woningen zullen, in verband met de opvang van de natuurlijke bevolkingsgroei, gefaseerd over een langere periode worden uitgevoerd.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 41 van 61 ontwerp augustus 2013
6.2
Milieu- en omgevingsaspecten
In deze paragraaf wordt ingegaan op de milieu- en omgevingsaspecten die verband houden met, of betrekking hebben op de ruimtelijke ontwikkeling. Het gaat daarbij meestal om de wisselwerking met de omgeving. Welke gevolgen heeft het initiatief voor de omgeving en omwonenden? Maar ook, welke gevolgen hebben activiteiten in de omgeving voor de mogelijkheden op de projectlocatie? Achtereenvolgens komen de volgende aspecten aan bod: - Bedrijven en milieuzonering (§ 6.2.1) - Bodem (§ 6.2.2) - Externe veiligheid (§ 6.2.3) - Geurhinder: agrarisch (§ 6.2.4) - Geur: industrieel (§ 6.2.5) - Luchtkwaliteit (§ 6.2.6) - Mobiliteit en parkeren (§ 6.2.7) - Straling (§ 6.2.8) - Water (§ 6.2.9) - Weg-, spoor-, en industrielawaai (§ 6.2.10) Ten behoeve van het plan “Hart voor Oijen” heeft de toenmalige gemeente Lith al diverse onderzoeken laten uitvoeren. De invulling van het plangebied is in dit plan “Dorpshart Oijen” inmiddels enigszins gewijzigd. De uitkomsten van betreffende onderzoeken zijn veelal echter nog steeds actueel. Indien dit zo is, wordt bij de aspecten hierna derhalve naar deze ‘oude’ onderzoeken verwezen. 6.2.1
Bedrijven en milieuzonering
Een goede ruimtelijke ordening voorkomt hinder en gevaar. Dit kan door voldoende afstand te houden tussen milieubelastende activiteiten van bedrijven en gevoelige functies, zoals woningen. Het doel van milieuzonering is om de kwaliteit van het woon- en leefmilieu te handhaven en te bevorderen. Daarnaast kan milieuzonering bedrijven voldoende zekerheid bieden om hun activiteiten duurzaam uit te voeren. De handreiking Bedrijven en milieuzonering van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) geeft richtafstanden om de milieuzonering van bedrijven te kunnen bepalen. In de directe omgeving van het plangebied liggen geen bedrijven die een beperking vormen voor de geplande ontwikkelingen binnen het plan “Dorpshart Oijen”. Wel ligt er binnen het plangebied, ten zuidwesten van de kerk, een rioolgemaal. Hoewel wettelijk niet verplicht adviseert het waterschap Aa en Maas een zone van 30 m te respecteren in verband met mogelijke geuroverlast. Vanuit milieuzonering zijn er geen beperkingen voor dit plan. Geadviseerd wordt bij het ontwerp en de indeling van de verschillende functies binnen het plan rekening te houden met de aanwezigheid van het rioolgemaal. 6.2.2
Bodem
Op basis van artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening en artikel 3.2 Algemene wet bestuursrecht, moet in planvorming rekening gehouden worden met de bodemkwaliteit in relatie tot de gewenste functies. In de Bouwverordening van de gemeente Oss is geregeld dat onder bepaalde omstandigheden het oprichten van gebouwen pas kan plaatsvinden als de bodem geschikt is (of geschikt is gemaakt) voor het beoogde doel. Om die reden dient bij iedere nieuwbouwactiviteit de bodemkwaliteit door middel van onderzoek te worden vastgesteld. Ten behoeve van het plan “Hart voor Oijen” is in het verleden al bodemonderzoek uitgevoerd waarmee inzicht is verkregen in de milieuhygiënische kwaliteit van de bodem. Betreffende onderzoeken (“Verkennend bodemonderzoek plangebied Hart van Oijen”, Aeres Milieu, Roermond, 10 oktober 2008 en “Nader bodemonderzoek, Plangebied Hart van Oijen”, Aeres Milieu, Roermond, 25 februari 2010) zijn als bijlagen toegevoegd.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 42 van 61 ontwerp augustus 2013
De uitkomsten van deze onderzoeken zijn nog steeds actueel. Het onderzoek (Verkennend bodemonderzoek plangebied Hart van Oijen, Aeres Milieu, Roermond, 10 oktober 2008) komt tot de volgende conclusies en aanbevelingen: Conclusies en aanbevelingen Uit de analyseresultaten blijkt dat de bovengrond en ondergrond binnen het hele plangebied licht verontreinigd is met zware metalen, polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) en plaatselijk PCB en minerale olie. Ter plaatse van de parkeerplaats aan de Bernhardweg (voorzijde kerk) is de grond licht tot matig verontreinigd met zware metalen, licht verontreinigd met PCB, matig verontreinigd met minerale olie en sterk verontreinigd met polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK). De aangetoonde verontreinigingen zijn te relateren aan het voormalig gebruik als stortplaats. Het grondwater binnen het plangebied is licht verontreinigd molybdeen, barium en naftaleen. Ter plaatse van genoemde parkeerplaats is het grondwater sterk verontreinigd met benzeen, matig verontreinigd met minerale olie en licht verontreinigd met barium, xylenen, naftaleen, 1,2-dichloorethaan en vinylchloride. - De resultaten van dit bodemonderzoek vormen aanleiding voor het uitvoeren van een aanvullend of nader bodemonderzoek voor de parkeerplaats aan de Bernhardweg (voorzijde kerk). - Ter plaatse is mogelijk sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. - Ter plaatse van het voormalige tankcluster op de locatie Dumecoterrein zijn in het opgeboorde bodemmateriaal zintuiglijk sterke dieselgeuren waargenomen. Uit de analyses blijkt dat de grond ter plaatse licht verontreinigd is met minerale olie. De zintuiglijke waarnemingen als ook de analyseresultaten tonen aan dat ter plaatse lekkages of morsingen hebben plaatsgevonden. Deze waarnemingen vormen aanleiding voor het plaatsen van enkele aanvullende boringen. - Ter plaatse van het voormalige Dumecoterrein is in juni 1994 een ondergrondse huisbrandolietank gesaneerd (inwendig gereinigd en afgevuld met zand). Uit het saneringscertificaat blijkt dat ter plaatse verontreiniging is aangetroffen. De aard en omvang van de verontreinigingen en de ligging van de tank zijn niet bekend. Aanbevolen wordt een aanvullend onderzoek uit te voeren naar de ligging van de tank en de eventuele aanwezigheid van bodemverontreiniging. Ook voor de locatie Oijense Bovendijk 9 (de Schaapskooi) wordt geadviseerd de exacte ligging van de (voormalige) ondergrondse olietank en eventuele verontreinigingen nader te bepalen.. Voor de overig onderzochte deellocaties is het uitvoeren van een aanvullend of nader onderzoek niet noodzakelijk. De milieuhygiënische conditie van de bodem vormt voor de bovengenoemde deellocaties een (mogelijke) belemmering voor de voorgenomen planontwikkeling. De aangetroffen lichte verontreinigingen in de grond binnen het plangebied kunnen bij grondafvoer beperkingen opleveren ten aanzien van het (her)gebruik van de grond omdat dan veelal andere normen gelden. Ten aanzien van hergebruik van deze grond elders is het Besluit Bodemkwaliteit van toepassing. Het grondwater ter plaatse van de onderzoekslocatie is niet multifunctioneel toepasbaar. Het wordt daarom afgeraden het freatisch grondwater te gebruiken voor consumptie, besproeiing of proceswater. Voor de ontwikkeling is een nader bodemonderzoek op twee locaties binnen het plangebied uitgevoerd. Het onderzoek (Nader bodemonderzoek, Plangebied Hart van Oijen, Aeres Milieu, Roermond, 26 juni 2009) dat als bijlage is toegevoegd, komt tot de volgende conclusies en aanbevelingen: Conclusies en aanbevelingen Het bodemonderzoek is uitgevoerd ter plaatse van de het parkeerterrein aan de voorzijde van de kerk aan de Bernhardweg en het voormalig Dumecoterrein aan de Bernhardweg. Uit het onderzoek kan geconcludeerd worden dat de aard en omvang van de verontreinigingen afdoende zijn vastgesteld. De verontreiniging ter plaatse van het parkeerterrein aan de voorzijde van de kerk zijn te relateren aan het aanwezige gestorte materiaal (afval e.d.). De verontreinigingen met vluchtige aromatische koolwaterstoffen ter plaatse van het Dumecoterrein zijn te relateren aan de voormalige aanwezigheid en het voormalig gebruik van het tankcluster. De verontreinigingen op beide locaties zijn ontstaan voor 1987. Parkeerterrein bij de kerk aan de Bernhardweg De totale omvang van de sterk verontreinigde grond bedraagt circa 1.370 m³. Op grond van de zintuiglijke waarnemingen, wordt ervan uitgegaan dat de verspreiding van de totale verontreiniging in het grondwater
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 43 van 61 ontwerp augustus 2013
in grote lijnen gelijk is aan de verspreiding van de verontreiniging in de grond. Voor de verspreiding van het sterk verontreinigde deel wordt ervan uitgegaan dat deze samenvalt met het sterk verontreinigde deel van de grondverontreiniging. De totale omvang van de grondwaterverontreiniging wordt geraamd op circa 1.370 m³. Voormalig tankcluster Dumecoterrein De omvang van de sterk verontreinigde grond bedraagt circa 38 m³. In het grondwater ter plaatse van het tankcluster op het Dumeco terrein zijn geen verontreinigingen met minerale olie en/of vluchtige aromatische koolwaterstoffen aangetoond. Gezien de mate en omvang van de verontreinigingen in de grond en grondwater kan worden afgeleid dat voor beide locaties sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. Bij een geval van ernstige verontreiniging is er in beginsel sprake van een potentieel risico dat aanleiding geeft tot een vorm van saneren of beheren. Artikel 37 van de Wbb heeft tot doel vast te stellen of er bij het huidig of toekomstig gebruik sprake is van een zodanig risico dat er spoedig moet worden gesaneerd. Voor bepaling van de risico’s is een modelberekening uitgevoerd met het programma Sanscrit. Uit de standaard risicobeoordeling blijkt dat bij het huidige gebruik van de locatie parkeerterrein bij de kerk aan de Bernhardweg geen risico’s zijn. Omdat het gebruik van deze locatie niet verandert is er ook bij het toekomstige gebruik (parkeerterrein/plein) geen sprake van risico’s. Uit de standaard risicobeoordeling die is uitgevoerd voor de verontreiniging ter plaatse van het voormalige tankcluster op het Dumeco terrein bestaan er in de toekomstige situatie (tuin) mogelijk humane risico’s. De aangetoonde verontreinigingen ter plaatse van het parkeerterrein bij de kerk geven op dit moment geen aanleiding voor het uitvoeren van een (spoedige) sanering. Bij toekomstige ontwikkelingen (eigendomstransacties, wijziging van gebruik, planontwikkeling) kan het noodzakelijk zijn sanerende maatregelen te nemen. Om het terrein ter plaatse van het voormalige tankcluster op het Dumecoterrein geschikt te maken voor het beoogde gebruik dienen sanerende maatregelen genomen te worden. Voor het uitvoeren van de sanering kan een melding conform het Besluit en de Regeling Uniforme Saneringen ingediend worden bij het bevoegd gezag (provincie Noord Brabant). Aanbevelingen Op basis van het uitgevoerde aanvullend historisch onderzoek en de veldinspectie (hoofdstuk 2 rapportage) is het niet gelukt om de exacte ligging van de (voormalige) huisbrandolietanks te lokaliseren. Tijdens de sloopwerkzaamheden en/of het bouwrijp maken van de terreinen dient rekening gehouden te worden met het aantreffen van mogelijk nog aanwezige ondergrondse opslagtanks. Bij het aantreffen van de opslagtanks dient de gemeente hiervan direct in kennis gesteld te worden. 6.2.3
Externe veiligheid
Rijkskader Externe veiligheid behandelt de risico's die ontstaan als gevolg van opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen. Deze risico’s kunnen hun weerslag hebben op de omgeving. Het wettelijke kader voor externe veiligheid bestaat onder meer uit: - het Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) - de circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen (cRNVGS) - het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb). Enerzijds gaat het over de risicobronnen (bedrijven of transportroutes). Anderzijds gaat het over de risicoontvangers (omstanders die niets met de opslag van of handelingen met gevaarlijke stoffen te maken hebben). Wat betreft de risico-ontvangers maakt de wetgeving onderscheid in kwetsbare objecten en beperkt kwetsbare objecten. Kwetsbare objecten zijn gebouwen, waarin (of waarbij) groepen van circa 50 personen of groter, gedurende langere aaneengesloten tijd verblijven. Ook sommige gebouwen waarin/waarbij kleinere groepen verblijven, worden als kwetsbaar object gezien, wanneer die personen
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 44 van 61 ontwerp augustus 2013
beperkt zelfredzaam zijn (zoals zieken, bejaarden of gehandicapten). Beperkt kwetsbare objecten zijn verspreid liggende woningen en bedrijven waarin/waarbij groepen van minder dan 50 personen gedurende langere aaneengesloten tijd verblijven. In de landelijke wetgeving wordt meer gedetailleerd beschreven wat er onder kwetsbare en beperkt kwetsbare objecten wordt verstaan. Belangrijk is hierbij dat de opsomming in de wetgeving niet limitatief is, zodat er in de verdere uitwerking van het beleid nog enige vrijheid rest. Verder maakt de wetgever onderscheid tussen het plaatsgebonden risico en het groepsrisico. Het plaatsgebonden risico (PR) geeft de kans, op een bepaalde plaats, om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. De kans heeft betrekking op een fictief persoon die continu op die plaats aanwezig is. Het PR kan op de kaart worden weergegeven met zogeheten risicocontouren: lijnen die punten verbinden met eenzelfde PR. De wetgever schrijft voor hoe moet worden omgegaan met de PR 10-6/jaar. Binnen deze contour heeft iemand die hier continu aanwezig is de kans van 1 op één miljoen om te overlijden als gevolg van een ongeval met gevaarlijke stoffen. Het groepsrisico (GR) is een maat voor de kans dat bij een ongeval een groep slachtoffers valt met een bepaalde omvang. Het GR is daarmee een maat voor de maatschappelijke ontwrichting bij een calamiteit. Het GR wordt bepaald binnen het invloedsgebied van een risicovolle activiteit. Dit invloedsgebied wordt begrensd door de 1% letaliteitsgrens (tenzij anders bepaald): de afstand waarop niet meer dan 1% van de blootgestelde mensen in de omgeving komt te overlijden bij een calamiteit met gevaarlijke stoffen. Gemeentelijk kader Ook in de gemeente Oss zijn risicobronnen aanwezig in de vorm van transportassen en stationaire activiteiten. Dit vraagt om een gemeentelijke visie. Op 19 mei 2011 heeft de gemeenteraad de Beleidsvisie Externe veiligheid vastgesteld. Deze beleidsvisie beschrijft op welke manier de gemeente Oss externe veiligheid in haar afwegingen betrekt. Ten behoeve van het plan “Hart voor Oijen” is een onderzoek naar externe veiligheid uitgevoerd (Quickscan Externe veiligheid Hart van Oijen, gemeente Lith, Oranjewoud, Oosterhout, augustus 2008). Het onderzoek komt tot de volgende conclusies: Conclusies Op 150 meter van het plangebied ligt de Maas waar gevaarlijke stoffen over worden vervoerd, door het geringe aantal transporten (twee per jaar) is het niet waarschijnlijk dat dit een belemmering vormt voor het plangebied. De advisering door de brandweer van de gemeente Oss (Advisering quickscan Externe Veiligheid “Hart van Oijen”. Gemeente Oss, afdeling duurzaamheid [brandweer], 11 november 2010. Referentie nr. UIT/2010/1148) ligt in dezelfde lijn: “Gezien het beperkte aantal transportbewegingen over deze waterweg, levert de aanwezigheid van deze waterweg geen externe veiligheidsprobleem om voor de realisatie van de herontwikkeling van het gebied “Hart van Oijen”, mits er binnen het invloedsgebied (175 meter) van de Maas, geen nieuwe ontwikkelingen plaatsvinden waar kwetsbare objecten worden geplaatst”. In de nabijheid van het plangebied liggen geen risicovolle inrichtingen. Er is geen belemmering door Beviinrichtingen voor de geplande ontwikkelingen. Tevens kan met betrekking tot vervoer van gevaarlijke stoffen over het spoor, de weg en transport door buisleidingen geconcludeerd worden, dat geen beperkingen aan de ontwikkeling van het plangebied Hart van Oijen gesteld worden. De uitkomsten van het onderzoek en het advies, beide als bijlage opgenomen, zijn nog steeds actueel. 6.2.4
Geurhinder: agrarisch
De Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) is het beoordelingskader voor geur bij milieuvergunningen, bestemmingsplannen en omgevingsvergunningen. Het gaat uitdrukkelijk om agrarische geur van landbouwhuisdieren uit dierstallen. De wet maakt onderscheid tussen geurnormen voor intensieve en
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 45 van 61 ontwerp augustus 2013
extensieve veehouderijen. De geurbelasting van intensieve veehouderijen wordt berekend en uitgedrukt in de vorm van een geurcontour. De geurbelasting van extensieve veehouderijen wordt uitgedrukt in vaste afstanden. De gemeente Oss heeft op basis van de wet een eigen geurbeleid opgesteld. Het geurbeleid bestaat uit twee delen: de “Geurgebiedsvisie 2013” en de “Agrarische geurverordening gemeente Oss 2013”. Het hanteert per soort gebied een eigen geurnorm en streeft de volgende doelen na: - de burger beschermen tegen geurhinder; - de veehouderijen niet onnodig beperken; - ruimtelijke ontwikkelingen mogelijk maken, onder de voorwaarde dat er een aanvaardbaar woonen leefklimaat is. De gemeentelijke “Beleidsregel ruimtelijke ontwikkelingen en geurhinder” is van belang voor de vraag of een ruimtelijke ontwikkeling kan plaatsvinden. De beleidsregel geeft aan wanneer sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Een klein oostelijke deel van het plangebied ligt binnen een geurcontour van een veehouderij. De nieuwe woningen in het gebied zijn echter niet de eerst beperkende geurgevoelige objecten richting de veehouderij. Tussen het plangebied en betreffende veehouderij staan woningen aan Den Bogert en aan de Smits van Oijenweg. De gehele bebouwde kom van Oijen is aangemerkt als een gebied met een goede achtergrondbelasting. Er is derhalve sprake van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. Het aspect geur vormt dan ook geen belemmering voor de geplande ontwikkelingen. 6.2.5
Geur: industrieel
Het nationale industriële geurbeleid is vastgelegd in de Nederlandse emissierichtlijn (NeR). De brief van het ministerie van Infrastructuur en Milieu van 30 juni 2005 stelt het rijksbeleid in grote lijnen vast. Het algemene uitgangspunt is het voorkomen van (nieuwe) hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de Beste Beschikbare Techniek (BBT) de kern van het geurbeleid. Uitgangspunten van het rijksbeleid zijn: - als er geen hinder is, zijn maatregelen niet nodig; - als er wel hinder is, worden maatregelen getroffen op basis van het Beste Beschikbare Techniekprincipe; - de gemeente stelt vast welke mate van hinder acceptabel is. Gemeenten en provincies hebben de bevoegdheid om een eigen geurbeleid vast te stellen. De provincie Noord-Brabant heeft een eigen geurbeleid voor provinciale bedrijven, de Beleidsregel beoordeling geurhinder omgevingsvergunningen industriële bedrijven Noord-Brabant. De gemeente Oss heeft geen eigen industrieël geurbeleid. Per situatie stelt de gemeente Oss vast of sprake is van een acceptabel geurniveau. Er zijn verschillen in het niveau van bescherming mogelijk. Voor een bedrijfswoning kan bijvoorbeeld een hogere geurbelasting gehanteerd worden dan voor aaneengesloten woonbebouwing. In de buurt van het plangebied liggen geen industrieterreinen of bedrijven. Van industriële geurhinder is binnen het plan Dorpshart Oijen dan ook geen sprake. 6.2.6
Luchtkwaliteit
Het beleid en de regelgeving over luchtkwaliteit heeft tot doel om mensen te beschermen tegen de gezondheidseffecten van luchtverontreiniging. Ze bevatten luchtkwaliteitsnormen voor verschillende stoffen. Ruimtelijke plannen of projecten die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, zoals bestemmingsplannen, dienen getoetst te worden aan de Wet milieubeheer (afdeling 5.2.). Deze wet bevat grenswaarden voor de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, fijn stof, lood, benzeen en koolmonoxide in de buitenlucht. In Nederland zijn de maatgevende luchtverontreinigende stoffen stikstofdioxide (NO2) en fijn stof (PM10). Overschrijding van de grenswaarden van andere stoffen komt bijna niet voor.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 46 van 61 ontwerp augustus 2013
De wet maakt onderscheid tussen kleine en grote ruimtelijke projecten. Kleine projecten zijn projecten die de luchtkwaliteit niet ‘in betekende mate’ (NIBM) verslechteren. Deze projecten hoeven niet meer beoordeeld te worden op luchtkwaliteit. Ze zijn namelijk zo klein dat ze geen wezenlijke invloed hebben op de luchtkwaliteit. Er is geen belemmering als een klein project niet of nauwelijks bij draagt aan luchtverontreiniging, óók niet in overschrijdingsgebieden (gebieden met te veel luchtvervuiling). De ministeriële Regeling NIBM geeft aan in welke gevallen een nieuw project in ieder geval een NIBMproject is. Dit is bijvoorbeeld het geval als er minder dan 500 woningen worden gebouwd bij minimaal één ontsluitingsweg, of minder dan 1.000 woningen bij twee ontsluitingswegen. Het Besluit gevoelige bestemmingen beperkt de vestiging van zogeheten ‘gevoelige bestemmingen’, zoals een school, in de nabijheid van provinciale en rijkswegen. Het besluit is gericht op bescherming van mensen met een verhoogde gevoeligheid voor fijn stof (PM10) en stikstofdioxide (NO2), met name kinderen, ouderen en zieken. Daartoe voorziet het besluit in zones waarbinnen luchtkwaliteitsonderzoek nodig is: 300 meter aan weerszijden van rijkswegen en 50 meter langs provinciale wegen, gemeten vanaf de rand van de weg. Waar in zo’n onderzoekszone de grenswaarden voor PM 10 of NO2 (dreigen te) worden overschreden, mag het totaal aantal mensen dat hoort bij een ‘gevoelige bestemming’ niet toenemen. Dit wordt bereikt door op zo’n plek de vestiging van bijvoorbeeld een school niet toe te staan. Bij uitbreidingen van bestaande gevoelige bestemmingen is een eenmalige toename van maximaal 10% van het totale aantal blootgestelden toegestaan. De volgende gebouwen met de bijbehorende terreinen zijn aangemerkt als gevoelige bestemming: scholen, kinderdagverblijven, en verzorgings-, verpleeg- en bejaardentehuizen. Het gaat hierbij niet om bestemmingen in de meest enge zin van het woord, maar om alle vergelijkbare functies, ongeacht de exacte aanduiding ervan in bestemmingsplannen en andere besluiten. Van doorslaggevend belang is de (voorziene) functie van het gebouw en het bijbehorende terrein. In de context van dit besluit worden ziekenhuizen, woningen en sportaccommodaties dus niet als gevoelige bestemming gezien. De gemeente heeft geen eigen regelgeving en beleid over luchtkwaliteit. In het plan Dorpshart Oijen wordt een Multifunctionele Accommodatie (MFA)/school/peuterspeelzaal gerealiseerd en circa 45 woningen. Het aantal woningen blijft ruim onder de 500 à 1000 woningen zoals gesteld in de Regeling NIBM. Dit betekent dat de realisatie van de woningen niet in betekende mate bijdraagt aan de verslechtering van een bepaalde stof. Voor wat betreft het MFA geldt dat er in de huidige situatie ook al sprake is van de aanwezigheid van voorzieningen. De verschillende, verouderde voorzieningengebouwen worden gesloopt en gehuisvest in de nieuw te realiseren MFA. Er is dus sprake van een verplaatsing en concentratie van voorzieningen. Er worden geen nieuwe voorzieningen toegevoegd in het plan. Er hoeft dan ook geen toetsing aan de luchtkwaliteitsnormen plaats te vinden. 6.2.7
Mobiliteit en parkeren
De Mobiliteitsvisie Oss uit 2009 heeft als doel het in balans brengen van bereikbaarheid, leefbaarheid en veiligheid. De mobiliteitsvisie wordt uitgewerkt in het Mobiliteitsplan 2020 Oss. Het deelplan Wegen werkt het gewenste netwerk voor het autoverkeer uit. Per weg wordt de gewenste functie vastgelegd. Van belang is de vraag of een initiatief leidt tot extra verkeersbewegingen en of de toename van verkeersbewegingen passen binnen de normen die voor ontsluitingswegen gelden. De gemeente Oss heeft een gemeentelijk parkeerbeleidsplan vastgesteld. De nota’s Parkeernormen gemeente Oss en in de nota Parkeernormen voor woonwijken geven aan welke parkeernormen voor welke gebieden gelden. Verkeer: extra verkeersbewegingen De ontwikkeling van het plan Dorpshart Oijen leidt tot extra verkeersbewegingen. Er wordt een mfa gerealiseerd en circa 45 woningen. De mfa betreft de concentratie van diverse voorzieningen die nu over verschillende plekken in het dorp verspreid zijn. Er is dus geen sprake van een toename maar van een verplaatsing. Een grote toename van het aantal verkeersbewegingen is hierdoor niet te verwachten. De toevoeging van woningen zal wel tot extra verkeer leiden. Uitgegaan wordt van gemiddeld zes voertuigbewegingen per woning per etmaal. Er komen circa 45 woningen bij ten opzichte van de
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 47 van 61 ontwerp augustus 2013
bestaande situatie. Dit betekent dat door de ontwikkeling van de woningen er uiteindelijk dagelijks zo’n 270 voertuigbewegingen bijkomen in het gebied. Naar verwachting zal deze beperkte toename van het verkeer niet tot verkeerskundige problemen leiden. Het beperkte aantal wordt namelijk ook nog over verschillende straten verdeeld waardoor de toename van het aantal verkeersbewegingen per straat gering is. Voor de kern Oijen is een verkeerstoename van 270 motorvoertuigen per etmaal relatief gezien beperkt. Naar verwachting zal deze toename van het verkeer niet tot verkeerskundige problemen leiden. Het aantal verkeersbewegingen wordt namelijk over een paar straten verdeeld waardoor de toename van het aantal verkeersbewegingen per straat relatief beperkt is. De Bernhardweg is de belangrijkste ontsluitingsweg van Oijen en de verwachting is dat de verkeerstoename hier het grootst zal zijn. Ook op de Kloosterstraat zal een duidelijke toename van verkeer zichtbaar zijn omdat deze de belangrijkste ontsluiting richting de Bernhardweg is en hier de MFA met school gesitueerd zijn. De Oijense Bovendijk, Zr. Mechelinastraat en de Dirk van Meerhemgaarde zullen ook drukker worden als gevolg van het verkeer van en naar de woningen, maar in mindere mate dan de Bernhardweg en de Kloosterstraat. De nieuwe woonstraat vormt de ontsluiting van zowel de nieuwe woningen aan deze straat als de bestaande woningen aan Den Bogert. Voor het gehele gebied geldt een 30 km/uur-regime. De capaciteit van straten in dergelijke 30 km-zones wordt geschat op circa 3.000 motorvoertuigbewegingen per etmaal. Daar is, ook na ontwikkeling van het Dorpsplan Oijen, geen sprake van. Het aantal verwachte verkeersbewegingen past binnen de huidige functie van de wegen. Parkeren In het plan dient voldaan te worden aan de gestelde parkeernormen. In het plan “Dorpshart Oijen” wordt een mfa en grondgebonden woningen gerealiseerd. Voor de mfa wordt een norm van 1 parkeerplaats per 100 m² bvo gehanteerd. Dit betekent dat er ten behoeve van de mfa 25 parkeerplaatsen moeten worden aangelegd. Voor woningen gelden de volgende normen: vrijstaande en halfvrijstaande (twee-onder-een-kap)woningen: - 2 parkeerplaatsen aaneengebouwde (rij)woningen: - 1,8 parkeerplaats Het bezoekersparkeren, zijnde 0,3 parkeerplaats per woning, is bij deze norm inbegrepen. Het parkeren ten behoeve van de mfa kan op de parkeerplaats aan de Bernhardweg (voor de kerk) worden opgelost.. Bij de vrijstaande en halfvrijstaande woningen is het uitgangspunt dat er twee parkeerplaatsen op eigen terrein worden gerealiseerd. Voor de aaneengebouwde woningen zijn parkeerkoffers voorzien waar geparkeerd kan worden. Het overige parkeren (met name voor bezoekers) kan in de berm naast de rijbaan een plek krijgen. 6.2.8
Straling
Het beleid voor elektromagnetische velden is opgenomen in het Nationaal Milieubeleidsplan (NMP4), de Toekomstagenda Milieu en de beleidsnota Nuchter Omgaan met Risico's, beslissen met gevoel voor onzekerheden (2004). Het ministerie van Infrastructuur en milieu heeft het beleid voor bovengrondse hoogspanningslijnen uitgewerkt in een advies van oktober 2005. Dit advies is verder toegelicht in een brief van november 2008. De gemeente Oss heeft in het Milieubeleidsplan 2010-2014 het rijksadvies vastgelegd als beleidsuitgangspunt. Dit houdt in dat er bij nieuwbouwplannen of het realiseren van nieuwe hoogspanningslijnen voorkomen dient te worden dat er gevoelige bestemmingen terecht komen in een zone waar het magnetische veld gemiddeld over een jaar hoger is dan de norm van 0,4 microtesla. Het plangebied ligt niet binnen een zone van 80 meter van een bovengrondse hoogspanningslijn. Straling van bovengrondse hoogspanningslijnen is derhalve geen beperkende factor voor de geplande ontwikkelingen binnen Dorpshart Oijen.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 48 van 61 ontwerp augustus 2013
6.2.9
Water
De Waterwet regelt het beheer van oppervlaktewater en grondwater. Ook verbetert de Waterwet de samenhang tussen waterbeleid en ruimtelijke ordening. Het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) stelt een watertoets verplicht voor ruimtelijke plannen waarin waterbelangen spelen. De watertoets bewaakt de waterkwaliteit en waterkwantiteit. Een watertoets is het hele proces van vroegtijdig informeren, adviseren, afwegen en beoordelen. Waterhuishoudkundige aspecten zijn onder meer veiligheid, wateroverlast, waterkwaliteit, verzilting en verdroging. De watertoets heeft betrekking op alle wateren: rijkswateren, regionale wateren, gemeentelijke en particuliere wateren en grondwater. De gemeente Oss heeft in 2013 een integraal plan Watertaken vastgesteld. Het plan bestaat uit twee delen. Het “verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan” (vGRP) regelt de zorg voor inzameling en transport van afvalwater. Ook regelt het vGPR een doelmatige verwerking van afvloeiend hemelwater en overtollig grondwater. Daarnaast biedt het plan Watertaken een kader voor de andere watertaken van de gemeente. De gemeente is verantwoordelijk voor de openbare ruimte. Het gaat vooral om de zorg voor oppervlaktewater in bebouwd gebied. De gemeente is ook verantwoordelijk voor een goede ruimtelijke ordening. Het gaat om voldoende ruimte voor water in ruimtelijke plannen. De watertoets is opgenomen in het Besluit op de ruimtelijke ordening (Bro). Beleid van gemeente, provincie en rijk is van toepassing bij een watertoets. Ten behoeve van het plan “Hart voor Oijen” is een infiltratieonderzoek uitgevoerd en is een waterparagraaf opgesteld (Infiltratieonderzoek en waterparagraaf Plangebied Hart van Oijen, Aeres Milieu, Roermond, 4 maart 2009). De belangrijkste conclusies uit deze rapportage staan hieronder weergegeven: Vanwege de kleiachtige ondergrond is infiltreren van het hemelwater in de bodem niet goed mogelijk; dat betekent dat het water tijdelijk gebufferd dient te worden en langzaam afgevoerd moet worden richting het oppervlaktewater. Het gebied kenmerkt zich door een hoge grondwaterstand en ligt in het invloedsgebied van de Maas, waardoor bij hoge Maaswaterstanden de grondwaterstand verder stijgt; een eventuele waterbergingsvoorziening dient boven de gemiddeld hoogste grondwaterstand te liggen. Het bestaande verharde oppervlak in het betrokken plangebied bedraagt 1,4 ha; op basis van de huidige schetsen is het toekomstig verhard oppervlak bepaald op 1,6 ha; een waterbergingsvoorziening zal gedimensioneerd moeten worden op basis van deze 1,6 ha. Aan de hand van het HNO-tool (Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen - waterschap) is op basis van de toename van het verharde oppervlak bepaald dat 85 m3 waterberging noodzakelijk is. De landelijke afvoer bedraagt 1,3 l/s/ha; In betreffende waterparagraaf zijn echter geen definitieve oplossingen aangedragen voor de waterhuishouding, er zijn slechts enkele suggesties gedaan zonder te kijken naar de wenselijkheid en/of de inpasbaarheid van het systeem. Om deze reden is een aanvullende memo (“Waterhuishouding Dorpshart Oijen”, Advin, d.d. 20 december 2010) opgesteld. In deze memo wordt het volgende voorgesteld. Voorstel Volgens de richtlijnen van het waterschap dient 85 m3 water te worden geborgen. Daarmee wordt voldaan aan de ‘eis’ betreffende het Hydrologisch Neutraal Ontwikkelen. De gemeente Oss gaat echter uit van minimaal 10mm berging (170 m3). De mogelijkheden voor het bergen/infiltreren binnen het plangebied zijn nihil. De grondwaterstand ligt erg hoog en de klei-achtige bodem laat weinig water door. Daarnaast is geen openbaar gebied beschikbaar om het water oppervlakkig op te vangen. De gemeente heeft een voorkeur voor de aanleg van een HWA stelsel, waarbij het water ten oosten van het Papenakker wordt opgevangen in een buffervoorziening. Een tracé richting de pastoor Feletstraat met een leiding (600mm) onder het bestaande speelterrein ligt daarbij voor de hand. Het water wordt afgevoerd naar een gecombineerde voorziening met Papenakker III (woonuitbreiding aan de zuidzijde van Oijen). Aanleg van een gescheiden stelsel in het nieuwe bestemmingsplan is vanzelfsprekend. Zolang er nog
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 49 van 61 ontwerp augustus 2013
geen HWA afvoer gerealiseerd is, zullen beide stelsels aan elkaar gekoppeld worden en afvoeren naar het bestaande gemengde stelsel. Tenslotte dient men uit te gaan van kruipruimteloos bouwen vanwege de hoge grondwaterstanden en zullen drainage leidingen aangelegd moeten worden ten behoeve van de waterhuishouding in het gebied. Zowel onder de weg als op particulierterrein zal drainage nodig zijn. Conclusie Uiteindelijk is gekozen voor een retentievoorziening ten zuiden van Papenakker III. In het bestemmingsplan Dorpshart Oijen zal maar een beperkte hoeveelheid water in het HWA stelsel kunnen worden geborgen. Het stelsel blijft namelijk gedeeltelijk vol water staan vanwege een hoge stand van het oppervlaktewater. Wellicht dat de toepassing van groene daken nog voor een aanvullende waterberging in het plangebied kan zorgen. Tot 25mm kan (tijdelijk) water worden geborgen zonder extra constructieve voorzieningen. Om het hemelwater vanuit het ‘Dorpshart’ in de retentievoorziening te krijgen zal een HWA leiding met een diameter van 600 mm nodig zijn. Dit stelsel is hydraulisch doorgerekend en in overleg met de rioolbeheerder is gekozen voor een robuust stelsel. In de toekomst kan er zelfs verdergaand worden afgekoppeld in de kern Oijen en gebruik worden gemaakt van deze HWA leiding. Vanuit rioolbeheer zal een financiële bijdrage worden gedaan om dit toekomstige afkoppelen mogelijk te maken. In de uitbreiding Papenakker III is met het oog op de afwatering van het ‘Dorpshart’ een HWA leiding aangelegd van 600 mm. Dit betekent wel een extra investering ten opzichte van de strikt noodzakelijke diameter van 250 mm. Vooralsnog zal de capaciteit van de 600mm leiding beperkt worden benut. Dat betekent dat de uitstroomvoorziening richting de retentievoorziening voorlopig een kleinere diameter krijgt. In de toekomst zal de gehele overstortleiding of afwateringssloot een diameter moeten krijgen van 600 mm. 6.2.10 Weg-, spoor- en industrielawaai De Wet geluidhinder (Wgh) biedt bescherming tegen (spoor)weglawaai en tegen industrielawaai van inrichtingen voor zover gelegen op een gezoneerd industrieterrein. In de Wgh wordt een beperkt aantal typen objecten beschermd, de zogenoemde geluidgevoelige objecten. De Wet geluidhinder kent een stelsel van normen ter voorkoming van geluidhinder. Ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen zijn grenswaarden opgenomen. Hierbij is een ondergrens (voorkeursgrenswaarde) en een bovengrens (maximaal toelaatbare grenswaarde) opgenomen. De Wgh biedt gemeenten de mogelijkheid om gericht in te spelen op de lokale situatie door maatwerk te leveren. Burgemeester en wethouders kunnen een hogere waarde vaststellen dan de ondergrens, maar mogen daarbij de bovengrens niet overschrijden. In 2010 heeft de gemeenteraad van Oss de geluidsnota “Geluidskwaliteit in de leefomgeving” vastgesteld. De gemeente Oss maakt hierbij gebruik van gebiedsgericht geluidbeleid. Per gebied wordt een geluidskwaliteit nagestreefd. Zo zijn er ‘rustige gebieden’, ‘dynamische gebieden’ en er zijn gebieden die ten aanzien van geluid onder druk staan. De geluidsnota gaat ook in op de realistische inzet van onderzoek, het stellen van eigen criteria voor het toestaan van een hogere waarde en bedrijfswoningen op industrieterreinen. De gemeente Oss streeft naar een leefbare woonsituatie, ook op locaties met een hoge geluidsbelasting. Deze leefbaarheid wordt bereikt door terughoudend te zijn met hogere grenswaarden en door hieraan voorwaarden te verbinden. Deze voorwaarden leggen de initiatiefnemer of de beheerder een inspanning op voor een leefbare woonomgeving als compensatie voor het bouwen en het veroorzaken van een lawaaiige situatie. Zonering van industrielawaai in het kader van de Wet geluidhinder is het ruimtelijk scheiden van industrieterreinen waarop (grote) lawaaimakers zijn gevestigd enerzijds en woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen anderzijds. Ook in Oss is er een aantal gezoneerde industrieterreinen. Met zonering wordt beoogd rechtszekerheid te bieden aan zowel bedrijven als aan bewoners/gebruikers van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen. Bedrijven kunnen aan de ene kant hun geluidsproducerende activiteiten niet onbeperkt uitbreiden ter bescherming van woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen binnen en buiten de zone. Aan de andere kant wordt, ter bescherming van hun akoestische ruimte, voorkomen dat woningen en andere geluidsgevoelige bestemmingen te veel oprukken naar de bedrijven toe.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 50 van 61 ontwerp augustus 2013
In de Wet geluidhinder (WGH) is vastgesteld, indien in het plangebied geluidgevoelige functies (zoals woningen) zijn voorzien binnen de invloedssfeer van (weg)verkeerslawaai, akoestisch onderzoek uitgevoerd dient te worden. Dit geldt voor alle straten en wegen, met uitzondering van: - wegen die in een als ‘woonerf’ aangeduid gebied liggen; - wegen waarvoor een maximumsnelheid van 30 km/uur geldt. Binnen het plangebied geldt een maximumsnelheid van 30 km/uur. Ondanks dat het niet verplicht is, heeft de gemeente vanuit oogpunt van een goede ruimtelijke ordening een akoestisch onderzoek laten uitvoeren. 6.3
Waarden
Binnen het plangebied voorkomende waarden op het vlak van natuur, archeologie of cultuurhistorie dienen te worden gerespecteerd en beschermd, mogelijk zelfs bevorderd. Bij ontwikkelingen moet proactief rekening worden gehouden met de aanwezige waarden. Achtereenvolgens komen aan bod: - Archeologie en cultuurhistorie (§ 6.3.1) - Natuur (§ 6.3.2) - Kwaliteitsverbetering van het landschap (§ 6.3.3) 6.3.1
Archeologie en cultuurhistorie
Archeologie: wettelijk kader De gemeente is op basis van artikel 38a van de Wet op de archeologische monumentenzorg (Wamz) verplicht om rekening te houden met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten. Archeologie: gemeentelijk en provinciaal beleid Beleidsmatig heeft de gemeente Oss voornoemde wettelijke plicht vertaald in de nota ‘Archeologiebeleid gemeente Oss 2010’, vastgesteld door de gemeenteraad op 14 oktober 2010. Voor wat betreft het grondgebied van de voormalige gemeente Lith, is er nog geen vastgesteld archeologiebeleid maar wel een conceptversie die bruikbaar is als onderbouwing in bestemmingsplantoelichtingen. In de beleidsnota is het grondgebied van de gemeente onderverdeeld in gebieden met verschillende (archeologische) verwachtingswaarden. Er kan sprake zijn van een hoge, een middelhoge of een lage verwachtingswaarde. In het beleid is vastgelegd welke acties moeten worden ondernomen bij voorgenomen ontwikkelingen/werkzaamheden. Een en ander is afhankelijk van de gebiedscategorie (laag, middelhoog, hoog: zie verderop) waarin de voorgenomen ontwikkeling is gelegen. Zo moet in gebied met een hoge archeologische verwachtingswaarde onderzoek uitgevoerd worden indien de oppervlakte van de ontwikkeling 18 m² of meer bedraagt en de bodem dieper dan 30 cm geroerd wordt. In gebied met een middelhoge verwachtingswaarde is het criterium een oppervlakte van 1000 m² of meer en dieper dan 30 cm roering. Voor bepaalde ook anderszins waardevolle gebieden, zoals historische stadskernen en beschermde stadsgezichten, gelden weer andere criteria. Het verdient aanbeveling om aan de ‘voorkant’, dat wil zeggen voordat de ruimtelijke onderbouwing of plantoelichting wordt opgesteld, onderzoek te doen. Afhankelijk van de verwachtingswaarde van het gebied waarin de ontwikkeling is voorgenomen, kan dat een bureauonderzoek, een booronderzoek, een proefsleuvenonderzoek of een daadwerkelijk opgravingsonderzoek zijn. In geval van onderzoek vooraf is wellicht, uiteraard afhankelijk van de uitkomst daarvan, geen bescherming nodig door het opnemen van een zogenaamde dubbelbestemming in de planregels. Daarover hieronder meer. Indien vooraf geen onderzoek is gedaan is het in elk geval noodzakelijk dat de archeologische (verwachtings)waarde beschermd wordt door borging in de planregels. Het provinciale archeologisch beleid is neergelegd in de Verordening ruimte en op de provinciale Cultuurhistorische waardenkaart 2010. Hierin is de bescherming van aardkundig waardevolle gebieden en archeologische landschappen geregeld. Het gemeentelijk archeologisch beleid is veel gedetailleerder dan het algemene provinciale beleid op dit punt en prevaleert daarom ook boven het provinciale archeologisch beleid. Overigens is het gemeentelijk beleid getoetst door de provincie en akkoord bevonden. Archeologie: bestemmingsplanregels en regels in provinciale Verordening ruimte Zoals hierboven ook al kort aangestipt vertaalt de gemeente Oss de wet (Wamz) en het archeologisch beleid ook door in standaard bestemmingsplanregels. Zo heeft de gemeente bestemmingsplanregels
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 51 van 61 ontwerp augustus 2013
(dubbelbestemmingen: dat wil zeggen dat deze naast de hoofdbestemming gelden) voor bescherming van historische kernen, beschermde monumenten, monumenten en voor gebieden met een middelhoge of hoge archeologische verwachtingswaarde. Met deze regels kan, ter bescherming van archeologische waarden, worden bepaald wanneer er een omgevingsvergunning voor bepaalde werkzaamheden nodig is, wanneer dat niet het geval is en onder welke omstandigheden en met welke nadere eisen en voorwaarden een omgevingsvergunning kan worden verleend. Ook de provinciale Verordening ruimte bevat regels ter bescherming van aardkundig waardevolle gebieden en archeologische landschappen. Bescherming van deze laatste categorie geschiedt doordat de ‘vlakken’ met aanduiding archeologisch landschap overeenkomen met de aanduiding aardkundig waardevolle gebieden in de Verordening ruimte. Cultuurhistorie: wettelijk kader Op 5 juli 2011 is een wijziging van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) gepubliceerd (Stb 2011, nr. 339). Vanaf 1 januari 2012 moet ieder nieuw bestemmingplan een analyse van cultuurhistorische waarden bevatten. In aansluiting op de vaststelling van de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in mei 2011, zijn op 17 juni 2011 het Bro, het Besluit omgevingsrecht (Bor) en het Besluit archeologische monumentenzorg aangepast. Inwerkingtreding wordt verwacht op 1 januari 2012. Door een wijziging van het Bro moeten cultuurhistorische waarden voortaan vooraf in het proces van ruimtelijke ordening worden meegenomen, met name bij de voorbereiding en vaststelling van bestemmingsplannen. Het Bro bevat eisen waaraan de voorbereiding van een bestemmingsplan moet voldoen. Zo wordt er onder meer een beschrijving verlangd van de manier waarop met in de grond aanwezige of te verwachten monumenten rekening is gehouden. Dat wordt veranderd in: met de in het gebied aanwezige cultuurhistorische waarden en in de grond aanwezige of te verwachten monumenten. De regering wil hiermee bereiken dat aandacht voor cultuurhistorische waarden voortaan in het planproces naar voren wordt gehaald. Doordat plannen nu nog pas na afloop van het planproces worden getoetst aan de regelgeving van de monumentenzorg, wordt monumentenzorg dikwijls ervaren als hindernis. Dit is door de regering erkend en daarbij is de ambitie uitgesproken om de positie van cultuurhistorie aan het begin van het ruimtelijk ordeningsproces juridisch te versterken. Door de verankering van cultuurhistorische waarden in de bestemmingsplannen vermindert tegelijkertijd de noodzaak tot het aanwijzen van nieuwe beschermde monumenten, omdat het belang van de cultuurhistorie wordt geborgd via het proces van de ruimtelijke ordening. In de Wet tot wijziging van de Monumentenwet 1988 en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht in verband met modernisering van de monumentenzorg is daarom al de mogelijkheid voor burgers en belangengroepen om een aanvraag in te dienen om een monument aan te wijzen als beschermd monument, geschrapt. Dit instrument werd door belangengroepen nogal eens ingezet om afgifte van bouwvergunningen te frustreren of te vertragen. Met de wijziging van het Bro wordt tevens de adviesrol van Gedeputeerde Staten beperkt. Tot nu toe moet bij alle ingrepen aan een beschermd monument buiten de bebouwde kom advies aan Gedeputeerde Staten worden gevraagd. Met de wijziging van het besluit hoeft dat alleen nog, als het gaat om monumenten die door de minister op grond van de Monumentenwet 1988 zijn aangewezen. Daarnaast voorziet het besluit in een aantal versoepelingen van vergunningvrij wijzigen of bouwen in, aan of bij beschermde monumenten. Samengevat komen die versoepelingen er op neer, dat voor gewoon onderhoud of voor inpandige veranderingen aan beschermde monumenten geen monumentenvergunning meer nodig is, als de betreffende onderdelen geen monumentale waarde hebben. Bij twijfelgevallen zal men het bevoegd gezag moeten raadplegen. De bedoeling van het wijzigingsbesluit is om enerzijds cultuurhistorische waarden een duidelijke plaats te geven aan het begin van het planproces en anderzijds onnodige regeldruk, vooral wanneer het gaat om ondergeschikte wijzigingen aan een monument, weg te nemen.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 52 van 61 ontwerp augustus 2013
Cultuurhistorie: gemeentelijk en provinciaal beleid Het beleid van de gemeente Oss voor wat betreft cultuurhistorie is onder meer neergelegd in het Erfgoedplan Oss 2006 “Op gemengde bodem”. Hierin zijn onder andere opgenomen: historisch bebouwde gebieden, oude verkavelingspatronen, de invloed van de Maas en Rijksmonumenten. Deze nota heeft (nog) geen betrekking op het grondgebied van de voormalige gemeente Lith. Daarnaast heeft de gemeente Oss een Monumentenlijst 2009. Hierin zijn de Rijks- en gemeentelijke monumenten opgenomen. Het provinciale cultuurhistorische beleid is verankerd in de Verordening ruimte provincie Noord-Brabant en op de Cultuurhistorische waardenkaart 2010. Hierin zijn onder andere opgenomen: cultuurhistorische vlakken en complexen van cultuurhistorisch belang. Cultuurhistorie: bestemmingsplanregels en regels in de provinciale Verordening ruimte Met de onder het kopje ‘archeologie’ genoemde bestemmingsplanregels, is het ook mogelijk om cultuurhistorische waarden in bestemmingsplannen te beschermen. Een en ander voor zo ver het terreinen betreft (inbouwen sloopvergunningstelsel voor bebouwing). Kortheidshalve wordt naar het kopje ‘archeologie: bestemmingsplanregels’ verwezen. De provincie Noord-Brabant heeft in de Verordening ruimte bindende regels opgenomen ter bescherming van cultuurhistorische waarden. De ‘vlakken’ die opgenomen zijn op de Cultuurhistorische waardenkaart 2010 komen overeen met de ‘vlakken’ zoals opgenomen in de Verordening ruimte. De systematiek is hetzelfde als met betrekking tot de archeologische waarden. Waarden en karakter van het gebied worden omschreven in de Verordening ruimte en er zijn regels aan de bescherming er van gekoppeld. Cultuurhistorie Het plangebied bevindt zich in een gebied waar historische stedenbouw een hoge waarde heeft. Er is sprake van een paar historische panden. In het plangebied bevindt zich de kapel, het oude entreegebouw en de directeurswoning behorende bij het voormalige vleesverwerkingbedrijf ‘Dumeco’. Deze panden zijn van cultuurhistorische waarde en zullen dan ook behouden blijven. Daarnaast is de Oijense Bovendijk aangemerkt als een historische geografische lijn met een zeer hoge waarde. De Bernhardweg is aangemerkt als een historische geografische lijn met een redelijk hoge waarde. De historische wegenstructuur blijft in dit plan intact. Cultuurhistorisch gezien worden er geen waarden aangetast. Archeologie Voor de ontwikkeling is een archeologisch bureauonderzoek uitgevoerd (Bureauonderzoek Kloosterstraat te Oijen Gemeente Lith, Synthegra bv, Valkenswaard, 19 september 2008) om een gespecificeerde archeologische verwachting voor het plangebied weer te kunnen geven. Op grond van de resultaten van dit onderzoek wordt voor het plangebied een vervolgonderzoek geadviseerd in de vorm van een karterend booronderzoek voor nederzettingsresten vanaf het neolithicum. De gemeente Lith heeft daarop besloten om een sleuvenonderzoek in gang te zetten. In het verrichte sleuvenonderzoek (Archeologisch Inventariserend Veldonderzoek te Oijen (gemeente Lith) – Dorpskern, Archol BV, Leiden, 2009) worden de volgende conclusies en aanbevelingen gedaan. Conclusie en aanbevelingen Het verkennend en waarderend archeologisch onderzoek te Oijen - Dorpskern heeft voor het onderzochte deel van het plangebied enkele sporen en vondsten uit de late middeleeuwen (B) en de nieuwe tijd (D) opgeleverd. Ze bevinden zich in het westen van het plangebied (figuur 6.1 rapport). Het onderzoek heeft bovendien aangetoond dat het centrale deel (westelijke helft van proefsleuf 2) tot minimaal 2 m diepte is verstoord en opgevuld met recent (grof) afval en puin. Sporen van archeologische waarde ontbreken in de ‘schone’ delen van het plangebied. Dit laatste geldt ook voor de zuidoosthoek van het plangebied. De aangetroffen archeologische resten in het westen blijken van hoge archeologische waarde maar zijn slecht geconserveerd. Op basis van de in tabel 6.1 van het rapport genoemde parameters lijken behoudsmaatregelen of een archeologisch vervolgonderzoek voor het onderzochte westelijk deel van het plangebied niet zondermeer noodzakelijk. In de gebieden rondom sleuven 1 (oostelijk deel, groen op figuur 6.1 van het rapport), 6 en 7 is geen vervolgonderzoek noodzakelijk.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 53 van 61 ontwerp augustus 2013
Gezien de verwachtte verspreiding van de laatmiddeleeuwse sporen en afgezet tegen de mate van verstoring lijkt het volgens het rapport een weloverwogen keuze om verdere bodemverstorende activiteiten archeologisch te laten begeleiden volgens het KNA protocol Archeologische Begeleiding (AB). Tenslotte dient benadrukt te worden dat de noordoosthoek van het plangebied in het voorjaar van 2009 nog niet toegankelijk was voor een proefsleuvenonderzoek. Aangezien het hier om een voormalig kloosterterrein gaat, dient hier in de nabije toekomt nog een verkennend en waarderend onderzoek plaats te vinden. NB.
De ontwikkeling in de noordoosthoek van het plangebied is uit het plan gehaald. Hier zijn in het kader van dit bestemmingsplan geen ontwikkelingen voorzien. Een proefsleuvenonderzoek voor dit deel is derhalve (nog) niet aan de orde.
6.3.2
Natuur
Bij de bescherming van natuurwaarden gaat het enerzijds om soortenbescherming en anderzijds om gebiedsbescherming. Beschermde plant- en diersoorten ontlenen hun bescherming onder andere aan opname in de Flora- en faunawet. Deze bescherming moet er toe leiden dat het voortbestaan van de soort niet in gevaar komt. De gebiedsbescherming is verankerd in de Natuurbeschermingswet. Flora- en faunawet De Flora- en faunawet beschermt in het wild levende planten- en diersoorten. Ruimtelijke ontwikkelingen kunnen leiden tot verstoring, aantasting van broedplaatsen en vernietiging van verblijfplaatsen van beschermde soorten. De mate van bescherming hangt samen met de zeldzaamheid en kwetsbaarheid van de soort. Artikel 2 van de Flora- en faunawet houdt een algemene zorgplicht in. Op basis hiervan worden ook niet beschermde soorten zoveel mogelijk ontzien. De Flora- en faunawet hanteert het ‘nee, tenzij’ principe. Activiteiten die mogelijk leiden tot negatieve effecten op beschermde soorten zijn in principe verboden, tenzij maatregelen kunnen worden genomen om dit te voorkomen. In sommige gevallen dient voor een ruimtelijke ontwikkeling een ontheffing bij het ministerie te worden aangevraagd. Deze ontheffing wordt alleen verleend, als aangetoond wordt dat de voorgenomen ruimtelijke ingreep geen afbreuk zal doen aan de gunstige staat van instandhouding van de beschermde soorten. Een flora en fauna onderzoek (Flora en Fauna onderzoek, plangebied Hart van Oijen, Aeres Milieu, Roermond, 10 oktober 2008) heeft plaatsgevonden. Hieronder worden de conclusies weergegeven. De volledige rapportage is een aparte bijlage bij dit bestemmingsplan. Beschermde dieren uit de categorie ‘algemene soorten’: vrijstelling Voor het verstoren van holen etc. en het verstoren van beschermde zoogdieren en amfibieën van de categorie ‘algemene soorten’ voor ruimtelijke ingrepen, bestaat een vrijstelling op grond van ‘AMvB artikel 75’ van de Flora- en faunawet (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, 2005). Er hoeft daarom geen ontheffing te worden aangevraagd. Vogels: geen directe schade Door de vegetatie buiten de periode 15 maart tot en met 15 juli (het broedseizoen van de meeste vogels te verwijderen, wordt directe schade aan vogels, hun nesten en eieren voorkomen. Voorkomen doden of verwonden algemeen voorkomende dieren De in de Flora- en faunawet genoemde ‘algemene zorgplicht’ is ook op beschermde soorten uit de categorie ‘algemene soorten’ van toepassing. Alle beschermde diersoorten die tijdens het verwijderen van vegetatie en het vergraven van grond worden aangetroffen, moeten direct worden gevangen en na afloop van de werkzaamheden in het aangrenzende gebied worden vrijgelaten. Aanvullend onderzoek vleermuizen en de grote bonte specht Om de aanwezigheid van kolonieverblijven in de te slopen bebouwing uit te sluiten, werd aanvullend vleermuizenonderzoek noodzakelijk geacht gedurende drie nachten (vanaf een half uur voor zonsondergang tot een uur na zonsopkomst). Daarbij worden vleermuizen opgespoord met behulp van een heterodyne vleermuisdetector en een sterke zaklamp. Van lastig te determineren soorten worden
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 54 van 61 ontwerp augustus 2013
met behulp van een time-expansion detector/recorder geluidsopnamen gemaakt, waarvan achteraf het sonogram op de computer wordt geanalyseerd. De belangrijkste vliegroutes en foerageergebieden worden op deze manier in kaart gebracht. Eventuele kolonieplaatsen worden in kaart gebracht door te zoeken naar zwermende vleermuizen. Aanvullend op het vleermuizenonderzoek kan worden gekeken of er nesten van grote bonte spechten in het plangebied aanwezig zijn. Uit de resultaten van het aanvullende veldonderzoek (Flora en Fauna onderzoek Plangebied Hart van Oijen, Aeres Milieu, Roermond, 30 september 2009) blijkt dat er geen vaste rust- en verblijfplaatsen van vleermuizen aanwezig zijn (er zijn alleen gewone dwergvleermuizen waargenomen). Ook spechtnesten bleken niet aanwezig te zijn. Natuurbeschermingswet Omdat er geen Vogel- of Habitatrichtlijngebieden en beschermde natuurmonumenten in de directe nabijheid zijn, is er geen vergunning nodig op grond van de Natuurbeschermingswet (ex artikel 19d lid 1). Bouw van woningen in RNLE gebied In de regionale natuur- en landschapseenheden (RNLE’n) geldt het ‘nee-principe’. Uitbreiding van het stedelijk ruimtebeslag is hier uitgesloten, afgezien van de aanleg en de (fysieke) aanpassing van nietrecreatieve infrastructuur, waarvoor het ‘nee, tenzij-principe’ geldt, en afgezien van beperkte afrondingen van stads- en dorpsranden. Beperkte afrondingen van stads- of dorpsranden, die tot een duidelijke verbetering van de stedenbouwkundige en landschappelijke kwaliteit leiden, zijn wel toegestaan in het AHSlandschap, subzone RNLE-landschapsdeel. De bouw van woningen kan als zodanig worden gezien en valt volledig in de RNLE. De conclusie van het onderzoek is dat de voorgenomen ingreep niet in strijd is met de provinciale regelgeving. Dit wordt in het kader van de inspraak met de Provincie Noord-Brabant afgestemd. Het gaat er in de flora en fauna wetgeving om dat er geen activiteiten worden gepleegd die (waardevolle) soorten verstoren. Deze soorten kunnen zich in principe in één maand tijd al vestigen. Daar het onderzoek reeds in 2008 heeft plaatsgevonden zal kort voor uitvoering van het plan een nieuwe scan worden uitgevoerd. 6.4
Defensie
Uit oogpunt van defensie kunnen er beperkingen gesteld worden aan ruimtelijke ontwikkelingen in een gebied. Belangrijke aandachtspunten met betrekking tot het defensiebelang zijn: - Radarverstoringsgebieden; - Obstakelbeheergebieden; - Laagvliegroutes voor jachtvliegtuigen; - Geluidszones voor militaire luchtvaartterreinen. Het gehele plangebied ligt binnen het radarverstoringsgebied van een radar van de vliegbasis Volkel. Binnen dit gebied is het in beginsel niet toegestaan om hogere bebouwing op te richten dan 114 meter boven NAP. Indien er initiatieven zijn voor het oprichten van hogere bouwwerken of gebouwen, dan kan dit toegestaan worden als blijkt dat de radar niet onevenredig wordt verstoord. Dit kan door TNO worden berekend. Dit bestemmingsplan voorziet echter nergens in bouwmogelijkheden tot een dergelijke hoogte. Daarmee is het belang van het radarverstoringsgebied binnen dit bestemmingsplan voldoende gewaarborgd. Bij een eventueel toekomstig initiatief voor een bouwwerk met een hoogte tot 114 meter boven NAP of hoger dient het defensiebelang nadrukkelijk betrokken te worden bij de aanvaardbaarheid van de ontwikkeling. Voor het overige geldt dat het plangebied niet gelegen is binnen een obstakelbeheergebied, een laagvliegroute voor jachtvliegtuigen of een geluidszone voor militaire luchtvaartterreinen. Aan deze aspecten hoeft dan ook geen verdere aandacht besteed te worden.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 55 van 61 ontwerp augustus 2013
6.5
Milieueffectrapportage (M.e.r.)
Op grond van het Besluit milieueffectrapportage, mede in relatie tot bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling, moet voor bepaalde projecten een m.e.r. worden gemaakt of een m.e.r.-beoordeling worden uitgevoerd. Met een m.e.r. worden vooraf de milieugevolgen van een besluit in beeld gebracht. Voor het onderhavige project hoeft op grond van de Wet milieubeheer geen milieueffectrapport te worden gemaakt. Op grond van de selectiecriteria als bedoeld in bijlage III bij de EEG-richtlijn milieueffectbeoordeling is, mede gelet op hetgeen elders in deze toelichting over de afzonderlijke milieuaspecten is aangegeven, verder niet gebleken van belangrijke nadelige gevolgen voor het milieu die leiden tot een m.e.r.-beoordelingsplicht.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 56 van 61 ontwerp augustus 2013
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 57 van 61 ontwerp augustus 2013
Hoofdstuk 7 7.1
Handhaving
Beleidskader
Naar aanleiding van een landelijk traject heeft de gemeente Oss in 2005 de nodige besluiten genomen om de handhaving te professionaliseren. De gemeente wil namelijk een professionele organisatie zijn. Om haar handhavingstaken zo transparant en objectief mogelijk uit te voeren, heeft zij een toezicht-, sanctie- en gedoogstrategie opgesteld. De wijze waarop de gemeente handelt bij overtredingen is daarin vastgelegd. Het uitgangspunt voor handhaving is: elke norm die het verdient te worden gesteld, verdient het ook te worden gehandhaafd. De gemeente is verantwoordelijk voor het algemeen belang, dat concreet wordt in de belangen van veiligheid, volksgezondheid, natuurlijk milieu en ruimtelijke kwaliteit. Deze belangen vragen om een actieve handhaving. Een goede handhaving start echter al bij het opstellen van beleid, regels en voorschriften. Om in dit verband bestemmingsplannen actief te kunnen handhaven moet voldaan zijn aan de volgende criteria: het opstellen van uitvoerbaar beleid en duidelijke regels; het verstrekken van duidelijke informatie op basis waarvan burgers en bedrijven hun keuzes kunnen maken; zorgen voor de naleving van regels door middel van toezicht en de inzet van handhavinginstrumenten. Als primaire verantwoordelijkheid van burgers en bedrijven wordt gezien: het aanvaarden van de consequenties van de eigen keuzes; nakoming van afspraken en naleving van regels. In het Handhavingprogramma wordt het concrete belang van handhaving van regels van bestemmingsplannen aangegeven. De negatieve effecten van niet-handhaving kunnen immers groot zijn, zoals schade aan natuur en ruimtelijke kwaliteit, financieel-economische schade en onveiligheid. Maar ook kunnen burgers en bedrijven worden benadeeld door illegale activiteiten van hun buren/omwonenden. De ruimte in Nederland is schaars en iedereen heeft belang bij een goede woon-, werk- en leefomgeving. De kwaliteit hiervan wordt grotendeels in bestemmingsplannen vastgelegd en die kwaliteit verdient het om te worden beschermd, onder meer door toezicht op naleving van de voorschriften en desnoods bestuursrechtelijke handhaving. Het bestuurlijke belang van een adequate handhaving van bestemmingsplannen is dus groot, maar dat geldt ook voor de individuele belangen van burgers en bedrijven. 7.2
Professionele handhaving en handhavingprogramma
De gemeente Oss voldoet aan de wettelijke kwaliteitscriteria voor een professionele handhavingorganisatie. Elke vier jaar wordt er een Handhavingprogramma opgesteld waarin de prioriteiten voor de uitvoering worden vastgelegd. Dit gebeurt na de aantreding van een nieuwe gemeenteraad en de vorming van een nieuw college van burgemeester en wethouders. Elk jaar wordt aan de hand van een probleem- of omgevingsanalyse een voortschrijdend programma gemaakt, waarin rekening wordt gehouden met gewijzigde wetgeving en de op dat moment concrete problematiek. Handhaving van bestemmingsplannen is een vaste prioriteit in het programma.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 58 van 61 ontwerp augustus 2013
7.3
Handhaafbaarheid, positief bestemmen, overgangsrecht
De regels van dit bestemmingsplan zijn getoetst op handhaafbaarheid. De Wet algemene bepalingen omgevingsrecht voorziet in een verbod op het (laten) gebruiken van gronden en bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan. Overtreding van dit verbod is een strafbaar feit. In beginsel worden bouwwerken die in overeenstemming zijn met het vorige bestemmingsplan positief bestemd. Hetzelfde geldt voor gebruik in overeenstemming met het vorige bestemmingsplan. Met andere woorden: bestaande rechten worden gerespecteerd. Zij zijn in beginsel alleen onder het algemene overgangsrecht gebracht als te voorzien is dat zij binnen de planperiode van tien jaar zullen verdwijnen. Als sprake is van een naar huidige beleidsinzichten onwenselijke situatie die in het vorige bestemmingsplan al onder het overgangsrecht valt, is bezien of deze onder het persoonsgebonden overgangsrecht kan worden gebracht. Dat wil zeggen dat het overgangsrecht voor de betreffende percelen is beperkt tot degenen die die percelen gebruiken op het moment van inwerkingtreding van het bestemmingsplan. Voortgezet gebruik door anderen wordt niet als bestaand gebruik aangemerkt. Daarnaast kan het voorkomen dat bouwwerken in strijd met het vorige bestemmingsplan zijn opgericht, of dat bestaand gebruik in strijd is met dat plan. Een positieve bestemming ligt dan in de rede als de met het vorige bestemmingsplan strijdige situatie naar huidige beleidsinzichten ruimtelijk aanvaardbaar is. Indien de betreffende situatie ruimtelijk niet aanvaardbaar is, zal hiertegen in beginsel handhavend worden opgetreden. Indien dat in een uitzonderlijk geval niet (meer) mogelijk is, is bezien of de situatie onder het persoonsgebonden overgangsrecht gebracht kan worden. Overigens zijn strijdige situaties op grond van de planregels standaard uitgezonderd van het algemene overgangsrecht. Het Besluit ruimtelijke ordening schrijft dit voor. Uiteindelijk is altijd maatwerk vereist om te bepalen of een positieve bestemming, algemeen overgangsrecht of persoonsgebonden overgangsrecht mogelijk is.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 59 van 61 ontwerp augustus 2013
Hoofdstuk 8 8.1
Economische uitvoerbaarheid
Planopzet
De gronden binnen het plangebied waar ontwikkelingen zijn voorzien, zijn in eigendom van de gemeente Oss en een ontwikkelende partij. Binnen het plangebied worden een multifunctionele accommodatie en circa 45 nieuwe woningen gebouwd. 8.2
Tijdsplanning
De oplevering van de mfa en school staat gepland voor eind 2014. Ook de woningen aan de Bernhardweg, Kloosterstraat en Dirk van Meerhemgaarde kunnen in principe gerealiseerd worden vanaf het moment dat dit bestemmingsplan wordt vastgesteld. Zodra de verenigingen en school zijn verhuisd kan de Schaapskooi en de basisschool worden gesloopt en het terrein tussen Maasdijk en Zr. Mechelinastraat bouwrijp worden gemaakt. Vanaf dan zullen hier gefaseerd woningen worden gebouwd. 8.3
Financiële haalbaarheid
De uitvoering van de in dit bestemmingsplan mogelijk gemaakte ontwikkeling is in handen van een ontwikkelende partij. Met deze partij heeft de gemeente een anterieure overeenkomst gesloten. Daarmee is verzekerd dat alle projectgebonden kosten worden verhaald op de initiatiefnemer. De planologische ontwikkeling leidt tot een waardevermeerdering van de grond. De kosten die initiatiefnemer maakt zijn een investering teneinde de waardevermeerdering te kunnen realiseren. De financieel-economische haalbaarheid is hiermee in voldoende mate aangetoond. Op grond van artikel 6.12, lid 2, sub a van de Wet ruimtelijke ordening behoeft voor dit bestemmingsplan geen exploitatieplan te worden vastgesteld. De gemeentelijke kosten zijn anderszins verzekerd, middels de overeenkomst tussen gemeente en initiatiefnemer.
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 60 van 61 ontwerp augustus 2013
Dorpshart Oijen – 2013, pag. 61 van 61 ontwerp augustus 2013
Hoofdstuk 9 9.1
Overleg en maatschappelijke uitvoerbaarheid
Vooroverleg
Artikel 3.1.1 van het Besluit ruimtelijke ordening bepaalt dat ‘het bestuursorgaan dat belast is met de voorbereiding van een bestemmingsplan daarbij overleg pleegt met de besturen van betrokken gemeenten en waterschappen en met die diensten van provincie en Rijk die betrokken zijn bij de zorg voor de ruimtelijke ordening of belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in het geding zijn’. Ter uitvoering daarvan zijn de in dat artikel genoemde instanties in de gelegenheid gesteld om te reageren op het concept-ontwerp-bestemmingsplan. Brandweer Brabant-Noord en de Provincie NoordBrabant hebben aangegeven dat zij geen aanleiding zien tot het maken van opmerkingen. Waterschap Aa en Maas heeft bij brief van 5 augustus 2013 verzocht om de wateropgave uit de bijlage over te nemen in de waterparagraaf van de plantoelichting en om de riooltransportleiding op de verbeelding aan te geven. De riooltransportleiding is opgenomen op de verbeelding en in de regels. Naar onze mening is de waterparagraaf voldoende gemotiveerd en wij zien geen aanleiding om het betreffende deel van de bijlage op te nemen in de plantoelichting. 9.2 PM.
Zienswijzeprocedure
Dorpshart Oijen - 2013
Plannaam:
Dorpshart Oijen - 2013
Plannummer:
BPdorpshartoijen
Datum vaststelling:
nvt
Datum goedkeuring:
nvt
Versie:
ontw erp d.d.21 augustus 2013
Dorpshart Oijen - 2013 pag 2 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Dorpshart Oijen - 2013 pag 3 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Dorpshart Oijen - 2013 pag 4 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Inhoudsopgave
Regels
5
Hoofdstuk 1
Inleidende regels
6
Artikel 1
Begrippen
6
Artikel 2
Wijze van meten
11
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
12
Artikel 3
Maatschappelijk
12
Artikel 4
Tuin
14
Artikel 5
Verkeer - Verblijf
15
Artikel 6
Wonen - Woonhuizen
16
Artikel 7
Wonen (uit te werken)
19
Artikel 8
Leiding - Riool
22
Artikel 9
Waarde - Archeologie historische kern
23
Artikel 10
Waarde - Archeologie verwachtingswaarde hoog
25
Hoofdstuk 3
Algemene regels
27
Artikel 11
Anti-dubbeltelbepaling
27
Artikel 12
Algemene bouwregels
28
Artikel 13
Algemene gebruiksregels
31
Artikel 14
Algemene aanduidingsregels
32
Artikel 15
Afwijken van de bouwregels algemeen
33
Artikel 16
Algemene wijzigingsregels
34
Artikel 17
Overige regels
35
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
36
Artikel 18
Overgangsrecht
36
Artikel 19
Slotregel
37
Bijlagen bij de regels
39
Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis gebonden activiteiten
51
Dorpshart Oijen - 2013 pag 5 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Regels
Dorpshart Oijen - 2013 pag 6 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Hoofdstuk 1 Artikel 1 1.1
Inleidende regels
Begrippen
plan:
het bestemmingsplan Dorpshart Oijen - 2013 met identificatienummer NL.IMRO.0828.BPdorpshartoijen-ON01 van de gemeente Oss. 1.2
aan huis gebonden activiteit
een beroeps- of bedrijfsmatige activiteit die in of bij een woning door de bewoner wordt uitgeoefend, waarbij de woning in overwegende mate de woonfunctie behoudt en een ruimtelijke uitwerking of uitstraling heeft die met de woonfunctie in overeenstemming is. 1.3
aanbouw:
een aan een hoofdgebouw toegevoegde, afzonderlijke ruimte die qua afmetingen en/of visueel opzicht (onder meer voor wat betreft goothoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 1.4
aanduiding:
een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden. 1.5
afhankelijke woonruimte:
een vrijstaand bijgebouw dat qua ligging een ruimtelijke eenheid vormt met de bijbehorende woning en waarin een gedeelte van de huishouding uit een oogpunt van mantelzorg gehuisvest is. 1.6
bebouwing:
één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouw zijnde. 1.7
bed en breakfast
een kleinschalige overnachtingsaccommodatie gericht op het bieden van de mogelijkheid tot een toeristisch en veelal kortdurend verblijf met het serveren van ontbijt, gevestigd in een woonhuis of bijbehorende aan- of uitbouw of bijgebouw en volledig gedreven door de bewoner van het betreffende woonhuis. 1.8
bedrijfsvloeroppervlakte (bvo):
de totale vloeroppervlakte van de ruimte binnen een bouwwerk en/of op een terrein die wordt gebruikt voor de uitoefening van een aan-huis-verbonden-beroep c.q. een bedrijf, kantoor of een dienstverlenende instelling, inclusief opslag- en administratieruimten en dergelijke. 1.9 bestaand: a. ten aanzien van bouwwerken: bouwwerken die op het tijdstip van van inwerkingtreding van dit plan bestonden of in uitvoering waren, dan wel gebouwd zijn of gebouwd kunnen worden overeenkomstig de Woningwet of Wet algemene bepalingen omgevingsrecht of krachtens die wetten gegeven voorschriften; b. ten aanzien van gebruik: gebruik van gronden en opstallen zoals dat aanwezig is op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 7 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
1.10
bestemmingsgrens:
de grens van een bestemmingsvlak. 1.11
bestemmingsvlak:
een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming. 1.12
bijgebouw:
een op zichzelf staand, al dan niet vrijstaand gebouw, dat door de vorm onderscheiden kan worden van het op hetzelfde bouwperceel gelegen hoofdgebouw en dat in architectonisch opzicht ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 1.13
bouwen:
het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk. 1.14
bouwgrens:
de grens van een bouwvlak. 1.15
bouwlaag:
een doorlopend gedeelte van een gebouw dat door op gelijke of nagenoeg gelijke hoogte liggende vloeren of balklagen is begrensd, zulks met inbegrip van de begane grond en met uitsluiting van onderbouw en zolder. 1.16
bouwperceel:
een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten. 1.17
bouwperceelgrens:
de grens van een bouwperceel. 1.18
bouwvlak:
een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten. 1.19
bouwwerk:
een bouwkundige constructie van enige omvang die direct en duurzaam met de aarde is verbonden. 1.20
carport:
een dakconstructie, vrijstaand zonder wanden dan wel aan maximaal drie zijden begrensd door de gevels van belendende gebouwen, bestemd voor het overdekt stallen van auto's. 1.21
detailhandel:
het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder begrepen de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen aan personen die die goederen kopen voor gebruik, verbruik of aanwending anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 8 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
1.22
dienstverlening:
een bedrijfsmatige activiteit met een uitsluitend of in hoofdzaak dienstverlenende of verzorgende taak al dan niet met een baliefunctie, zoals: uitzendbureaus, reisbureaus, wasserettes, kapsalons, bijkantoren van banken en van sociaal-culturele instellingen, postagentschappen, telefoon-, internet-, telegraaf- en telexdiensten, snelfoto-ontwikkel- en copy-shops, videotheken en autorijscholen. 1.23
escortbedrijf:
de natuurlijke persoon, groep van personen of rechtspersoon die bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig is prostitutie aanbiedt die op een andere plaats dan in de bedrijfsruimte wordt uitgeoefend. 1.24
functie:
activiteiten ten behoeve waarvan gebruik van gebouwen en/of gronden of aangewezen delen daarvan is toegestaan. 1.25
gebouw:
elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt. 1.26
hoofdgebouw:
een of meer panden, of een gedeelte daarvan, dat noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de geldende of toekomstige bestemming van een perceel en, indien meer panden of bouwwerken op het perceel aanwezig zijn, gelet op die bestemming het belangrijkst is.. 1.27
horeca:
een bedrijf gericht op één of meer van de navolgende bedrijfsmatige activiteiten: a. het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren en/of dranken met de mogelijkheid deze ter plaatse of elders te nuttigen; b. het verstrekken van nachtverblijf; c. het exploiteren van zaalaccommodatie; d. het bieden van gelegenheid tot dansen; e. het uitoefenen van een kans- en/of behendigheidsspel; een en ander al dan niet in combinatie met een vermaaksfunctie (uitgezonderd een erotisch getinte vermaaksfunctie). 1.28
horeca van categorie 1
een bedrijf dat in hoofdzaak is gericht op het verstrekken van nachtverblijf, al dan niet in combinatie met het exploiteren van zaalaccommodatie, en waarbij het vertrekken van voedsel en dranken daaraan ondergeschikt is, zoals een hotel of pension. 1.29
horeca van categorie 2
een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van al dan niet ter plaatse bereide etenswaren ten behoeve van consumptie ter plaatse, alsmede het daaraan ondergeschikt verstrekken van dranken, al dan niet in combinatie met het verstrekken van nachtverblijf en/of het exploiteren van zaalaccommodatie, zoals een (hotel)restaurant, pannenkoekenhuis, eetcafé en pizzeria, uitgezonderd een maaltijdafhaalcentrum.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 9 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
1.30
horeca van categorie 3
een bedrijf dat in hoofdzaak gericht is op het bedrijfsmatig verstrekken van ter plaatse bereide snacks, ijs en kleine maaltijden voor consumptie, zowel ter plaatse als elders, met daaraan ondergeschikt het verstrekken van dranken, zoals een snackbar, cafetaria, maaltijdafhaalcentrum, lunchroom en ijssalon. 1.31
huishouden:
de leefvorm of samenlevingsvorm van een alleenstaande of een gezin, waaronder mede wordt begrepen: a. het inwonen of het bewonen van kamers door ten hoogste 2 verwanten of andere personen in het hoofdgebouw en/of aan- en uitbouw, al dan niet bij wijze van mantelzorg en al dan niet met eigen voorzieningen; b. een met een gezin gelijk te stellen samenlevingsverband, waaronder mede wordt begrepen: 1. een woongroep van mensen met een lichamelijke, verstandelijke of psychische beperking of aandoening met inbegrip van begeleiding en toezicht gericht op zelfstandige bewoning; 2. de gezamenlijke huisvesting van een groep van maximaal 4 niet verwante personen, die gebruik maken van de gemeenschappelijke voorzieningen in de woning. 1.32
kantoor:
een ruimte of bij elkaar horende ruimten die bestemd is/zijn om voornamelijk te worden gebruikt voor administratieve werkzaamheden of administratieve dienstverlening. 1.33
kelder:
een geheel of nagenoeg geheel, dat wil zeggen maximaal 0,5 m boven peil, ondergronds gelegen ruimte, die grotendeels is gesitueerd onder een bijbehorend bovengronds bouwwerk. 1.34
lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis gebonden activiteiten
de lijst, behorend bij deze regels, waarin is aangegeven welke beroeps- en bedrijfsmatige activiteiten rechtstreeks toelaatbaar zijn in woningen. 1.35
maatschappelijk c.q. maatschappelijke voorzieningen:
maatschappelijke voorzieningen op het gebied en/of in de vorm van: asielzoekerscentrum, bibliotheek, drugsopvang, gezondheidszorg (incl. apotheek), jeugdopvang, kinder- en naschoolse opvang, onderwijs, openbaar bestuur en openbare dienstverlening, praktijkruimte, religie en levensbeschouwing, uitvaartcentrum, verenigingsleven, welzijnsinstelling, zorgboerderij, zorginstelling, alsmede ondergeschikte detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen. 1.36
mantelzorg:
het bieden van zorg aan eenieder die hulpbehoevend is op het fysieke, psychische en/of sociale vlak, op vrijwillige basis en buiten organisatorisch verband. 1.37
milieuzoneringslijst:
de lijst van handels- en bedrijfsactiviteiten die onderdeel uitmaakt van de regels, waarin deze activiteiten naar milieucategorie zijn onderscheiden. 1.38
overig bouwwerk
een bouwkundige constructie van enige omvang, geen pand zijnde, die direct en duurzaam met de aarde is verbonden. 1.39 peil: a. voor bouwwerken op een perceel, waarvan de hoofdtoegang direct aan de weg grenst: de hoogte van
Dorpshart Oijen - 2013 pag 10 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
de kruin van de weg ter plaatse van de hoofdtoegang; b. in alle andere gevallen: de gemiddelde hoogte van het aansluitende, afgewerkte, normale maaiveld. 1.40
permanente bewoning
bewoning van een verblijf als hoofdverblijf; 1.41
prostitutie:
het zich beschikbaar stellen tot het verrichten van seksuele handelingen met een ander tegen vergoeding. 1.42
ruimtelijke kwaliteit:
de kwaliteit van de ruimte zoals bepaald door de gebruikswaarde, de belevingswaarde en de toekomstwaarde van die ruimte. 1.43
seksinrichting:
de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte waarin bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was seksuele handelingen worden verricht of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden; onder een seksinrichting worden in elk geval verstaan: een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater, parenclub of een prostitutiebedrijf waaronder tevens begrepen een erotische-massagesalon, al dan niet in combinatie met elkaar. 1.44
uitbouw:
de vergroting van een bestaande ruimte in een hoofdgebouw die qua afmetingen en/of in visueel opzicht (onder meer wat betreft (goot)hoogte, dakhelling en/of dakvorm), ondergeschikt is aan het hoofdgebouw. 1.45
wonen:
het bewonen van een woning. 1.46
woning:
een complex van ruimten, geschikt en bestemd voor de huisvesting van niet meer dan één huishouden. 1.47
woongebouw:
een gebouw dat meerdere naast elkaar gelegen en/of geheel of gedeeltelijk boven elkaar gelegen woningen omvat en dat qua uiterlijk als een eenheid kan worden beschouwd. 1.48
woonhuis:
een gebouw, dat één grondgebonden woning omvat.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 11 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Artikel 2
Wijze van meten
Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten: 2.1
de afstand tot de zijdelingse perceelsgrens:
de kortste afstand van het verticale vlak in de zijdelingse perceelsgrens tot enig punt van het betreffende bouwwerk op een bouwperceel. 2.2
de bebouwde oppervlakte van een bouwperceel:
de oppervlakte van alle op een bouwperceel aanwezige bouwwerken samen. 2.3
het bebouwingspercentage:
de oppervlakte, die met gebouwen (carports en overkappingen inbegrepen) is bebouwd, uitgedrukt in procenten van de oppervlakte van het bouwvlak. 2.4
de breedte, diepte c.q. lengte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse hoofdgevelvlakken en/of de harten van gemeenschappelijke scheidingsmuren. 2.5
de dakhelling:
langs het dakvlak ten opzichte van het horizontale vlak. 2.6
de breedte van een bouwperceel
tussen de zijdelingse perceelsgrenzen, gemeten over tenminste 3/4 van de lengte van het bouwperceel, in welke lengte in ieder geval het bouwvlak aanwezig is of de toegestane situering van het hoofdgebouw indien geen bouwvlak is aangegeven. 2.7
de goothoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot c.q. de druiplijn, het boeibord of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel. 2.8
de inhoud van een bouwwerk:
tussen de onderzijde van de beganegrondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen. 2.9
de bouwhoogte van een bouwwerk:
vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een overig bouwwerk met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen. 2.10
de oppervlakte van een bouwwerk:
tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 12 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Hoofdstuk 2 Artikel 3 3.1
Bestemmingsregels
Maatschappelijk
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Maatschappelijk' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. maatschappelijke voorzieningen op het gebied c.q. in de vorm van: 1. bibliotheek 2. gezondheidszorg (incl. apotheek) 3. jeugdopvang 4. kinder- en naschoolse opvang 5. onderwijs (openbaar school- en speelterrein inbegrepen) 6. openbaar bestuur en dienstverlening 7. religie en levensbeschouwing 8. verenigingsleven 9. welzijnsinstelling 10. zorginstelling 11. cultuur en ontspanning b. alsmede onzelfstandige en ondergeschikte dienstverlening, detailhandel en horeca in combinatie met en ten dienste van deze voorzieningen; c. ondergeschikte waterhuishoudkundige voorzieningen, verkeers- en groenvoorzieningen, tuinen, erven en terreinen; d. ter plaatse van de aanduiding 'karakteristiek': behoud, herstel en ontwikkeling van cultuurhistorische, landschappelijke en/of architectonische waarden; e. woning, ter plaatse van de aanduiding 'wonen': f. een kantoor, uitsluitend ter plaatse van de aanduiding 'kantoor' 3.2
Bouwregels
3.2.1
Algemeen
Bebouwing mag alleen worden opgericht ten behoeve van de doelen als genoemd in lid 3.1. 3.2.2
Gebouwen
Voor het bouwen van gebouwen gelden de volgende regels: a. Gebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. b. De goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven. c. Per aanduiding 'wonen' is één woning, opgenomen in de bebouwing, toegestaan. 3.2.3
Aan-, uit- en bijgebouwen, overkappingen en carports
Voor het bouwen van aan-, uit- en bijgebouwen, overkappingen en carports gelden, in aanvulling op en in voorkomend geval in afwijking van het bepaalde in artikel 3.2.2, de volgende regels: a. Aan-, uit- en bijgebouwen, overkappingen en carports dienen op een afstand van ten minste 3 m achter de voorgevellijn van het hoofdgebouw te worden gebouwd. b. De maximale gezamenlijke oppervlakte van aan-, uit- en bijgebouwen, overkappingen en carports mag niet meer bedragen dan 100 m². c. De goothoogte van vrijstaande bijgebouwen mag niet meer bedragen dan 3,5 m. d. De bouwhoogte van overkappingen en carports mag niet meer bedragen dan 3 m. e. De bouwhoogte van andere aan-, uit- en bijgebouwen dan overkappingen en carports mag niet meer bedragen dan 5 m.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 13 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
3.2.4
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m. b. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m. 3.2.5
Bebouwingspercentage
Het bebouwingspercentage mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximum bebouwingspercentage (%)' is aangegeven. 3.3
Specifieke gebruiksregels
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan: a. gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf; b. de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen en van materialen, emballage en afval, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik; c. het bewonen van vrijstaande bijgebouwen. 3.4
Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in artikel 3.1 ten behoeve van maatschappelijke voorzieningen in een andere vorm dan toegestaan in dat artikel mits: a. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: 1. de ruimtelijke kwaliteit; 2. de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden; 3. het straat- en/of bebouwingsbeeld; 4. de verkeersveiligheid; 5. de woonsituatie; b. aangetoond is dat voldaan wordt aan de eisen van de milieuwetgeving (ammoniak, geur, volksgezondheid en dergelijke) en er geen onevenredige nadelige gevolgen zijn voor de in de omgeving aanwezig waarden (zoals water, ecologie, Natura 2000-gebied, landschap, cultuurhistorie en archeologie) en voor de belangen van derden; c. voorzien kan worden in voldoende parkeergelegenheid.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 14 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Artikel 4 4.1
Tuin
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Tuin' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. tuinen en ervenals deel van het bouwperceel horend bij de voor 'Wonen' bestemde gronden b. andere functies die ter plaatse van de bijbehorende bestemming 'wonen' zijn toegestaan; c. ondergeschikte waterhuishoudkundige voorzieningen, voorzieningen zoals terrassen en paden en parkeervoorzieningen. 4.2
Bouwregels
4.2.1
Algemeen
Bebouwing mag alleen worden opgericht ten behoeve van de doelen als genoemd in lid 4.1. 4.2.2
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Op deze gronden mogen uitsluitend bij de woning behorende bouwwerken, geen gebouw zijnde worden gebouwd. Hiervoor gelden de volgende regels: a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel van de bijbehorende woning en langs de openbare weg of ander openbaar gebied mag niet meer bedragen dan 1 m. b. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen elders dan onder a bedoeld mag niet meer dan 2 m bedragen. c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag vóór de voorgevel van de bijbehorende woning niet meer bedragen dan 1 m en overigens niet meer dan 4 m. 4.2.3
Carports
Op deze gronden mogen carports worden gebouwd. Hiervoor gelden - in voorkomend geval in afwijking van het bepaalde in lid 4.2.2 - de volgende regels. a. Carports mogen uitsluitend worden gebouwd op een afstand van ten minste 1 m achter de voorgevel van de woning en op hoeksituaties tenminste 5 m achter de voorgevel. b. De bouwhoogte van carports mag niet meer bedragen dan 3 m. 4.3
Specifieke gebruiksregels
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen en van materialen, emballage en afval, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 15 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Artikel 5 5.1
Verkeer - Verblijf
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Verkeer - Verblijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. b. c. d. e. f. g. h. i.
wegen en woonstraten met niet meer dan twee rijstroken; erven, pleinen en paden; parkeervoorzieningen; nutsvoorzieningen; groenvoorzieningen; speel- en verblijfsvoorzieningen en beeldende kunst; terrein voor markten, standplaatsen, terrassen en evenementen; voorzieningen ten behoeve van afvalinzameling en openbaar vervoer; water en waterhuishoudkundige voorzieningen.
5.2
Bouwregels
5.2.1
Algemene bouwregels
Op of in deze gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden gebouwd ten behoeve van de in lid 5.1 genoemde doelen. Hiervoor gelden de volgende regels: a. De bouwhoogte van palen, masten en portalen voor geleiding, beveiliging en regeling van het verkeer mag niet meer bedragen dan 12 m. b. De bouwhoogte van zend- en ontvangstinstallaties mag niet meer bedragen dan 12 m. c. De bouwhoogte van objecten van beeldende kunst mag niet meer bedragen dan 12 m. d. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m. 5.2.2 Kleine gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen, openbaar vervoer en zend- en ontvangstinsallaties In afwijking van het bepaalde in lid 5.2.1 mogen op deze gronden gebouwen ten behoeve van nutsvoorzieningen en openbaar vervoer worden gebouwd. Hiervoor gelden de volgende regels: a. De oppervlakte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 15 m2. b. De hoogte van een gebouw mag niet meer bedragen dan 3 m. 5.3
Wijzigingsbevoegdheid
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd de bestemming 'Verkeer - Verblijf' te wijzigen in de bestemming 'Horeca van categorie 3', met inachtneming van de volgende voorwaarden: a. er moet sprake zijn van niet meer dan 1 bouwwerk en dat dit bouwwerk niet groter mag zijn dan 30 m²; b. de goothoogte van het bouwwerk bedraagt niet meer dan 3,5 m en de bouwhoogte niet meer dan 5 m; c. er is geen sprake van milieuhygiënische bezwaren; d. de stedenbouwkundige inpasbaarheid van het bouwwerk en bijbehorende voorzieningen is aangetoond; e. er kan voorzien worden in de parkeerbehoefte.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 16 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Artikel 6 6.1
Wonen - Woonhuizen
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen - Woonhuizen' aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. wonen in de vorm van woonhuizen en daarbij behorende bouwwerken; b. activiteiten, genoemd in de 'lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis gebonden activiteiten' met een bedrijfsvloeroppervlakte van niet meer dan 35 m2; c. een bed en breakfast met een overnachtingscapaciteit van niet meer dan 2 kamers en voor niet meer dan 4 personen tegelijk; d. bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, paden, erven en tuinen. 6.2
Bouwregels
6.2.1
Algemeen
Bebouwing mag alleen worden opgericht ten behoeve van de doelen als genoemd in lid 6.1. 6.2.2
Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende regels: a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. b. De goothoogte en de bouwhoogte mogen niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximale goot- en bouwhoogte (m)' is aangegeven. c. Het aantal woonhuizen/woningen mag niet meer bedragen dan ter plaatse van de aanduiding 'maximaal aantal wooneenheden' is aangegeven. d. Er mogen niet meer dan 5 woonhuizen/woningen aaneengebouwd worden. 6.2.3
Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports gelden de volgende regels: e. De goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan 3,5 m respectievelijk 5 m bedragen. f. Carports mogen in afwijking van het bepaalde onder a tenminste 1 m achter de voorgevel van de bijbehorende woning worden gebouwd. g. De bouwhoogte van een carport mag niet meer dan 3 m bedragen. h. Dakterrassen boven aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan achter de achtergevel van het hoofdgebouw. 6.2.4
Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m. b. In afwijking van het bepaalde in lid a mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m. c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m. d. Op de bouw van carports zijn de regels in lid 6.2.3 van toepassing. 6.2.5
Bebouwingspercentage
Het bebouwingspercentage mag per bouwperceel niet meer bedragen dan hieronder is aangegeven oppervlakte bouw perceel bouw perceel tot en met 150
bebouw ingspercentage m2
65% gerekend over de hele oppervlakte van het bouw perceel m2
65% voor de oppervlakte tot 150 m2 en 40% over de meerdere oppervlakte
bouw perceel van 201 tot en met 300 m22
60% voor de oppervlakte tot 200 m2 en 40% over de meerdere oppervlakte
bouw perceel van 301 tot en met 400 m2
55% voor de oppervlakte tot 300 m2 en 30% over de meerdere oppervlakte
bouw perceel van 151 tot en met 200
Dorpshart Oijen - 2013 pag 17 van 52 ontw erp 21 augustus 2013 bouw perceel van 401 m2 en groter
50% over de oppervlakte tot 400 m2 en 20% over de meerdere oppervlakte
met dien verstande dat de gezamenlijke oppervlakte buiten het bouwvlak van aan- en uitbouwen, bijgebouwen, carports en overkappingen niet meer mag bedragen dan 100 m2. 6.3
Specifieke gebruiksregels
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan: a. het gebruik van een woonhuis voor de huisvesting van meer dan één huishouden; b. het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf; c. het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning; d. de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen en van materialen, emballage en afval, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik. 6.4
Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken: a. van het bepaalde in lid 6.1 ten behoeve van de uitoefening van activiteiten die genoemd worden in de 'lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis gebonden activiteiten' met een bedrijfsvloeroppervlak van meer dan 35 m² of die niet in die lijst genoemd worden, maar naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de in die lijst wel genoemde activiteiten, mits: 1. de woonfunctie als hoofdfunctie, dat wil zeggen voor tenminste 50%, gehandhaafd blijft en het bedrijfsvloeroppervlak nooit meer bedraagt dan 75 m2; 2. geen onevenredige aantasting van de kwaliteit van de woonomgeving plaatsvindt; 3. de activiteit voor wat betreft milieuaspecten kan worden ingeschaald in categorie 1 van de milieuzoneringslijst; 4. een goede verkeersafwikkeling kan worden gewaarborgd en voorzien kan worden in de parkeerbehoefte; 5. de activiteit geen sterk publieksaantrekkende werking heeft; 6. de activiteit niet is uitgesloten in de 'lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis gebonden activiteiten'; b. van het bepaalde in lid 6.1 ten behoeve van groepsmatige activiteiten, mits: 1. de woonfunctie als hoofdfunctie, dat wil zeggen voor tenminste 50%, gehandhaafd blijft en het bedrijfsvloeroppervlak nooit meer bedraagt dan 75 m2; 2. de aard, de groepsgrootte en de frequentie niet leiden tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de woonomgeving; 3. een goede verkeersafwikkeling kan worden gewaarborgd en voorzien kan worden in de parkeerbehoefte; c. van het verbod tot uitoefening van detailhandel als onderdeel van de uitoefening van een aan huis gebonden activiteit, mits: 1. de detailhandel onderdeel is van de klantgerichte activiteiten ter plaatse; 2. de detailhandel van ondergeschikte aard en een niet-zelfstandig onderdeel is van de totale bedrijfsvoering; d. van het verbod vrijstaande bijgebouwen te gebruiken voor bewoning, mits: 1. bewoning daarvan noodzakelijk is als afhankelijke woonruimte; 2. op het perceel al een woning aanwezig is en op de betreffende woning geen zodanige omgevingsvergunning van kracht is; 3. er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van belanghebbenden; 4. de afhankelijke woonruimte binnen de bouwmogelijkheden voor bijgebouwen wordt ingepast en de oppervlakte van het gebouw in ieder geval niet groter is dan 80 m2; 5. het bijgebouw is gelegen op een afstand van niet meer dan 40 m van de woning, tenzij op ruimere afstand van de woning een bestaand bijgebouw is gelegen, dat op relatief eenvoudige wijze geschikt is te maken voor bijwoning en er sprake blijft van een relatie tussen woning en bijgebouw;
Dorpshart Oijen - 2013 pag 18 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
e. van het verbod een woonhuis te gebruiken voor de huisvesting van meer dan één huishouden om inwoning of kamerbewoning door meer dan 2 personen dan wel de gemeenschappelijke huisvesting van meer dan 4 niet verwante personen toe te staan, mits: 1. de grootte van de woning daarvoor geschikt is; 2. voorzien kan worden in de parkeerbehoefte; 3. de privacy en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig worden aangetast.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 19 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Artikel 7 7.1
Wonen (uit te werken)
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen (uit te werken)' aangewezen gronden zijn bestemd voor de volgende doeleinden: a.
wonen in de vorm van woonhuizen en de daarbij behorende bouwwerken;
b.
activiteiten, genoemd in 'lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis gebonden activiteiten' met een bedrijfsvloeroppervlakte van niet meer dan 35 m²;
c.
een bed en breakfast met een overnachtingscapaciteit van niet meer dan 2 kamers en voor niet meer dan 4 personen tegelijk;
bijbehorende waterhuishoudkundige voorzieningen, parkeervoorzieningen, paden, erven en tuinen. 7.2
Uitwerkingsregels
Burgemeester en wethouders werken de in 7.1 omschreven bestemming uit met inachtneming van de volgende regels: a.
er wordt aangesloten bij de bestaande stedenbouwkundige structuur;
b.
er moet rekening worden gehouden met de parkeerbehoefte van bewoners en bezoekers, uitgangspunt is dat het parkeren op eigen terrein wordt opgelost;
c.
bij de uitwerking wordt rekening gehouden met de monumentale en cultuurhistorische waarden in haar omgeving;
7.2.1
Uitwerkingsregels ten aanzien van bouwen
Ten aanzien van het bouwen nemen burgemeester en wethouders bij uitwerking voorts de regels in 7.2.2 tot en met 7.2.4 in acht. 7.2.2 Ten aanzien van hoofdgebouwen: a. Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het bouwvlak worden gebouwd. 7.2.3
Aan-, uit- en bijgebouwen en carports
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en carports gelden de volgende regels: a.
De goot- en bouwhoogte mogen niet meer dan 3,5 m respectievelijk 5 m bedragen.
b.
Carports mogen in afwijking van het bepaalde onder a tenminste 1 m achter de voorgevel van de bijbehorende woning worden gebouwd.
c.
De bouwhoogte van een carport mag niet meer dan 3 m bedragen.
d.
Dakterrassen boven aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan achter de achtergevel van het hoofdgebouw.
7.2.4
Bouwwerken, geen gebouwen zijnde
Voor het bouwen van bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende regels: a. De bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag niet meer bedragen dan 2 m. b. In afwijking van het bepaalde in lid a mag de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen vóór de voorgevel niet meer mag bedragen dan 1 m. c. De bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, mag niet meer bedragen dan 4 m. d. Op de bouw van carports zijn de regels in lid 7.2.3 van toepassing.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 20 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
7.3
Voorlopig bouwverbod
Zolang en voor zover de in lid 7.2 bedoelde uitwerking niet onherroepelijk is, mogen bouwwerken slechts worden gebouwd, mits: a.
het bouwplan in overeenstemming is met het ontwerpuitwerkingsplan;
b.
gedurende de termijn van terinzagelegging geen zienswijzen tegen het ontwerp van het uitwerkingsplan zijn ingebracht.
7.4
Specifieke gebruiksregels
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan: a.
het gebruik van een woonhuis voor de huisvesting van meer dan één huishouden;
b.
het gebruik van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of excortbedrijf;
c.
het gebruik van vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
d. de opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen en van materialen, emballage en afval, behoudens en voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik. 7.4.1
Verbodsbepaling voor uitwerking
Voorzover en zolang een uitwerking door burgemeester en wethouders geen rechtskracht heeft verkregen is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming. 7.4.2
Verbodsbepaling na uitwerking
Voorzover een uitwerking rechtskracht heeft verkregen is het verboden de gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming, die door burgemeester en wethouders bij uitwerking is gegeven. 7.5
Afwijken van de gebruiksregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken: a.
b.
van het bepaalde in 7.1 ten behoeve van de uitoefening van activiteiten die genoemd worden in de 'lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis gebonden activiteiten' met een bedrijfsvloeroppevlak van meer 35 m² of die niet in die lijst genoemd worden, maar naar aard en omvang gelijk te stellen zijn met de in die lijst wel genoemde activiteiten, mits: 1.
de woonfunctie als hoofdfunctie, dat wil zeggen voor tenminste 50%, gehandhaafd blijft en het bedrijfsvloeroppervlak nooit meer bedraagt dan 75 m2;
2.
geen onevenredige aantasting van de kwaliteit van de woonomgeving plaatsvindt;
3.
de activiteit voor wat betreft milieuaspecten kan worden ingeschaald in categorie 1 van de milieuzoneringslijst;
4.
een goede verkeersafwikkeling kan worden gewaarborgd en voorzien kan worden in de parkeerbehoefte;
5.
de activiteit geen sterk publieksaantrekkende werking heeft;
6.
de activiteit niet is uitgesloten in de 'lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis gebonden activiteiten';
van het bepaalde in lid 6.1 ten behoeve van groepsmatige activiteiten, mits:
Dorpshart Oijen - 2013 pag 21 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
c.
d.
e.
1.
de woonfunctie als hoofdfunctie, dat wil zeggen voor tenminste 50%, gehandhaafd blijft en het bedrijfsvloeroppervlak nooit meer bedraagt dan 75 m2;
2.
de aard, de groepsgrootte en de frequentie niet leiden tot een onevenredige aantasting van de kwaliteit van de woonomgeving;
3.
een goede verkeersafwikkeling kan worden gewaarborgd en voorzien kan worden in de parkeerbehoefte;
van het verbod tot uitoefening van detailhandel als onderdeel van de uitoefening van een aan huis gebonden activiteit, mits: 1.
de detailhandel onderdeel is van de klantgerichte activiteiten ter plaatse;
2.
de detailhandel van ondergeschikte aard en een niet-zelfstandig onderdeel is van de totale bedrijfsvoering;
van het verbod vrijstaande bijgebouwen te gebruiken voor bewoning, mits: 1.
bewoning daarvan noodzakelijk is als afhankelijke woonruimte;
2.
op het perceel al een woning aanwezig is en op de betreffende woning geen zodanige omgevingsvergunning van kracht is;
3.
er geen onevenredige aantasting plaatsvindt van belangen van belanghebbenden;
4.
de afhankelijke woonruimte binnen de bouwmogelijkheden voor bijgebouwen wordt ingepast en de oppervlakte van het gebouw in ieder geval niet groter is dan 80 m2;
5.
het bijgebouw is gelegen op een afstand van niet meer dan 40 m van de woning, tenzij op ruimere afstand van de woning een bestaand bijgebouw is gelegen, dat op relatief eenvoudige wijze geschikt is te maken voor bijwoning en er sprake blijft van een relatie tussen woning en bijgebouw;
van het verbod een woonhuis te gebruiken voor de huisvesting van meer dan één huishouden om inwoning of kamerbewoning door meer dan 2 personen dan wel de gemeenschappelijke huisvesting van meer dan 4 niet verwante personen toe te staan, mits: 1.
de grootte van de woning daarvoor geschikt is;
2.
voorzien kan worden in de parkeerbehoefte;
de privacy en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende percelen niet onevenredig worden aangetast.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 22 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Artikel 8 8.1
Leiding - Riool
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Leiding - Riool' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de aanleg, instandhouding en bescherming van ondergrondse riooltransportleidingen. 8.2
Bouwregels
In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen mogen op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken worden opgericht tot een bouwhoogte van 3 m ten behoeve van ondergrondse riooltransportleidingen. 8.3
Afwijken van de bouwregels
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 8.2 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de veiligheid van de betrokken leiding niet wordt geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken leidingexploitant. 8.4 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 8.4.1
Vergunningsplicht
Het is verboden op of in deze gronden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden uit te voeren, te doen of te laten uitvoeren, die de veiligheid kunnen schaden of de continuïteit van de energievoorziening in gevaar kunnen brengen: a. b. c. d.
het uitvoeren van graafwerkzaamheden; het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem; het aanbrengen van diepwortelende en/of hoogopgaande beplanting en/of bomen; het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen van maaiveld- of weghoogte; e. het aanleggen van waterlopen of het vergraven, verruimen of dempen van bestaande waterlopen. 8.4.2
Uitzondering
Het onder 8.4.1 vervatte verbod geldt niet voor de werken, geen bouwwerken zijnde, of werkzaamheden: a. die het normale onderhoud en beheer van de gronden en de leiding betreffen; b. die op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan in uitvoering zijn. 8.4.3
Toelaatbaarheid
De werken en werkzaamheden als bedoeld onder 8.4.1 zijn slechts toelaatbaar indien door die werken en werkzaamheden dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen geen onevenredige aantasting van de belangen van de leidingen en/of afvalwaterzuivering ontstaat of kan ontstaan. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld onder 8.4.1 wordt het advies ingewonnen van de beheerder van de leiding.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 23 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Artikel 9 9.1
Waarde - Archeologie historische kern
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie historische kern' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van op of in die gronden aanwezige archeologische waarden. 9.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 9.2.1
Vergunningsplicht
Het is, zo nodig in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en/of in de in dit artikel bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van 50 m² of meer en dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld: a. graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, ploegen, roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage; b. het ophogen, verlagen of egaliseren van de bodem; c. heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem; d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd; e. het verlagen van het waterpeil; f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren; g. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies; h. het verharden van wegen, paden of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; i. het plaatsen en/of verwijderen van funderingen; j. graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen ten behoeve van de bouw van gebouwen en andere bouwwerken. 9.2.2
Uitzondering
De in artikel 9.2.1 vervatte verboden gelden niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden: a. in het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie; b. die op het moment van het van kracht worden van het plan legaal in uitvoering waren of legaal konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning; c. die bestaan uit het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen dan wel andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, voor zover deze worden aangebracht binnen een bestaand leidingentracé binnen de daarvoor oorspronkelijk gegraven sleuf; d. die het normale gebruik, onderhoud en/of beheer betreffen van de gronden. 9.2.3 Toelaatbaarheid, nadere eisen en voorwaarden a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 9.2.1 mag alleen worden verleend indien: 1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de archeologische waarden van het betreffende terrein niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en/of 2. uit door de aanvrager overgelegd archeologisch onderzoek conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie naar het oordeel van het bevoegd gezag blijkt dat de archeologische waarden van het betreffende terrein in voldoende mate zijn vastgesteld en zo nodig zijn
Dorpshart Oijen - 2013 pag 24 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
zekergesteld, dan wel dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel dat de archeologische waarden door de werken of werkzaamheden niet of niet onevenredig worden geschaad. b. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan het archeologische onderzoek en het archeologische onderzoeksrapport als bedoeld onder a. c. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door de gemeentelijke archeoloog dan wel een andere deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 25 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Artikel 10 10.1
Waarde - Archeologie verwachtingswaarde hoog
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Archeologie verwachtingswaarde hoog' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor de instandhouding en bescherming van op of in die gronden aanwezige archeologische waarden. 10.2 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden 10.2.1 Vergunningsplicht Het is, zo nodig in afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald, verboden om zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning op en/of in de in dit artikel bedoelde gronden de volgende werken, geen bouwwerk zijnde, en/of werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren over een oppervlakte van 100 m² of meer en dieper dan 0,3 m ten opzichte van het maaiveld: a. graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen, ploegen, roeren en omwoelen van gronden, waaronder begrepen het aanleggen van drainage; b. het ophogen, verlagen of egaliseren van de bodem; c. heiwerkzaamheden of het op andere wijze indrijven van objecten in de bodem; d. het aanbrengen van diepwortelende beplantingen en het rooien van diepwortelende beplanting waarbij stobben worden verwijderd; e. het verlagen van het waterpeil; f. het graven, verbreden en verdiepen van sloten, vijvers, zwembaden en andere wateren; g. het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie-, telecommunicatieleidingen of andere leidingen en de daarmee verbandhoudende constructies; h. het verharden van wegen, paden of parkeergelegenheid en het aanbrengen van andere oppervlakteverhardingen; i. het plaatsen en/of verwijderen van funderingen; j. graafwerkzaamheden en/of grondbewerkingen ten behoeve van de bouw van gebouwen en andere bouwwerken. 10.2.2 Uitzondering Het in artikel 10.2.1 vervatte verbod geldt niet voor werken, geen bouwwerk zijnde, en werkzaamheden: a. in het kader van archeologisch onderzoek en archeologische opgravingen, mits deze worden verricht door een ter zake deskundige als bedoeld in de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie; b. die op het moment van het van kracht worden van het plan legaal in uitvoering waren of legaal konden worden uitgevoerd krachtens een voor dat tijdstip geldende dan wel aangevraagde vergunning; c. die bestaan uit het aanbrengen van ondergrondse transport-, energie- of telecommunicatieleidingen dan wel andere leidingen en de daarmee verband houdende constructies, voor zover deze worden aangebracht binnen een bestaand leidingentracé binnen de daarvoor oorspronkelijk gegraven sleuf; d. die het normale gebruik, onderhoud en/of beheer betreffen van de gronden. 10.2.3 Toelaatbaarheid, nadere eisen en voorwaarden a. Een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 10.2.1 mag alleen worden verleend indien: 1. door die werken of werkzaamheden, dan wel door de daarvan hetzij direct, hetzij indirect te verwachten gevolgen de archeologische waarden van het betreffende terrein niet onevenredig worden of kunnen worden aangetast, dan wel de mogelijkheden voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind, en/of 2. uit door de aanvrager overgelegd archeologisch onderzoek conform de Kwaliteitsnorm voor de Nederlandse Archeologie naar het oordeel van het bevoegd gezag blijkt dat de archeologische waarden van het betreffende terrein in voldoende mate zijn vastgesteld en zo nodig zijn zekergesteld, dan wel dat er geen archeologische waarden (meer) aanwezig zijn, dan wel dat
Dorpshart Oijen - 2013 pag 26 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
de archeologische waarden door de werken of werkzaamheden niet of niet onevenredig worden geschaad. b. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen aan het archeologische onderzoek en het archeologische onderzoeksrapport als bedoeld onder a. c. In het belang van de archeologische monumentenzorg kunnen aan de omgevingsvergunning in ieder geval de volgende voorwaarden worden verbonden: 1. de verplichting tot het treffen van technische maatregelen waardoor monumenten in de bodem kunnen worden behouden; 2. de verplichting tot het doen van opgravingen; 3. de verplichting om de activiteit die tot bodemverstoring leidt te laten begeleiden door de gemeentelijke archeoloog dan wel een andere deskundige op het terrein van de archeologische monumentenzorg die voldoet aan door het bevoegd gezag bij de omgevingsvergunning te stellen kwalificaties.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 27 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Hoofdstuk 3 Artikel 11
Algemene regels
Anti-dubbeltelbepaling
Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 28 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Artikel 12 12.1
Algemene bouwregels
Ondergronds bouwen
12.1.1 Ondergrondse bouwwerken a. Voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken, geen gebouw zijnde, gelden behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, geen beperkingen. Ondergrondse bouwwerken mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig het bij de bestemming toegestane gebruik. b. Voor het bouwen en gebruiken van ondergrondse gebouwen gelden, behoudens in deze regels opgenomen afwijkingen, de volgende regels: 1. ondergrondse gebouwen die deels zichtbaar zijn boven het aansluitende, afgewerkte, normale maaiveld, zijn uitsluitend toegestaan binnen het bouwvlak, met uitzondering van ondergeschikte bouwdelen, die ook buiten het bouwvlak zijn toegestaan; 2. ondergrondse gebouwen die onzichtbaar zijn boven het aansluitende, afgewerkte, normale maaiveld, zijn ook buiten het bouwvlak toegestaan; 3. in afwijking van het bepaalde onder b.1. en b.2. zijn ondergrondse gebouwen onder en bij woonhuizen uitsluitend toegestaan als kelder of onderbouw onder het woonhuis en onder aanen uitbouwen en aangebouwde bijgebouwen; 4. de ondergrondse bouwdiepte van ondergrondse gebouwen bedraagt maximaal 4 meter onder peil; 5. de oppervlakte van ondergrondse gebouwen wordt meegerekend bij het berekenen van de toegestane bedrijfsvloeroppervlakte en de toegestane verkoopoppervlakte; 6. de oppervlakte van ondergrondse gebouwen wordt uitsluitend meegerekend bij het toegestane bebouwingspercentage voor zover die gebouwen zichtbaar zijn boven het aansluitende, afgewerkte, normale maaiveld; 7. de inhoud van ondergrondse gebouwen wordt uitsluitend meegerekend bij de toegestane inhoud van een woning voor zover die gebouwen zichtbaar zijn boven het aansluitende, afgewerkte, normale maaiveld; 8. ondergrondse gebouwen mogen uitsluitend worden gebruikt overeenkomstig het bij de bestemming toegestane gebruik. c. Voor het bouwen en gebruiken van zwembaden bij woningen gelden de volgende regels: 1. zwembaden mogen uitsluitend worden gebouwd worden in de gronden bestemd als "Maatschappelijk" en "Wonen - Woonhuizen". 2. zwembaden moeten gebouwd worden achter de achtergevel van de woning of het verlengde daarvan en op een afstand van tenminste 3 m van de perceelgrenzen; 3. per bouwperceel mag maximaal 1 zwembad worden gebouwd; 4. de oppervlakte van zwembaden wordt uitsluitend meegerekend bij het toegestane bebouwingspercentage voor zover die zwembaden zichtbaar zijn boven het aansluitende, afgewerkte, normale maaiveld; 5. zwembaden mogen uitsluitend voor de eigen behoefte en niet bedrijfsmatig worden gebruikt. 12.1.2 Afwijken van ondergronds bouwen Het bevoegd gezag kan door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in artikel 12.1.1 voor het bouwen van ondergrondse bouwwerken op andere locaties of met een ondergrondse bouwdiepte van maximaal 10 meter onder peil onder de voorwaarden dat: de waterhuishouding niet wordt verstoord; geen afbreuk wordt gedaan aan archeologische waarden; dit niet strijdig is met de belangen verbonden aan de bestemming van de betreffende gronden en de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden niet onevenredig worden aangetast.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 29 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
12.2
Ontbreken van hoogteaanduiding
Indien in deze regels wordt verwezen naar een hoogteaanduiding maar deze aanduiding ontbreekt, geldt ter plaatse de bestaande hoogte, voor zover deze legaal tot stand is gekomen, als maximaal toegestane hoogte. 12.3
Afwijkende bebouwing
Indien de bestaande bebouwing afwijkt van hetgeen elders in deze regels is toegestaan, dienen, in afwijking van die regels, de bestaande afwijkingen voor wat betreft: a. b. c. d. e. f. g.
goothoogte; bouwhoogte; oppervlakte; inhoud; bebouwingspercentage; afstand tot de as van de weg; afstand tot de zijdelingse perceelsgrens,
ter plaatse van de afwijking als maximaal toelaatbaar worden aangehouden, mits deze afwijkende maatvoering op legale wijze tot stand is gekomen. 12.4
Overschrijding van bouwgrenzen door bouwdelen
12.4.1 Direct toegestane overschrijding van bouwgrenzen In afwijking van het bepaalde in de bestemmingsregels in Hoofdstuk 2 Bestemmingsregels mag de bebouwingsgrens en/of de bestemmingsgrens van de bestemming 'Wonen - Woonhuizen', door bouwdelen worden overschreden. Hiervoor gelden de volgende regels: a. Erkers, balkons en luifels van een woonhuis mogen de voorgevellijn met ten hoogste 1,5 m overschrijden, mits: 1. de afstand van een erker tot de openbare weg of ander openbaar gebied niet minder bedraagt dan 2 m; 2. de breedte van de erker, de luifel of het balkon niet meer bedraagt dan 50% van de breedte van de voorgevel; 3. de afstand tot de zijdelingse perceelgrens niet minder bedraagt dan 0,5 m, tenzij twee erkers, luifels of balkons direct aan weerszijden van de zijdelingse perceelgrens worden gebouwd. b. Luifels en balkons van andere hoofdgebouwen dan woongebouwen mogen de bouwgrens met ten hoogste 1 m overschrijden, mits de afstand tot de openbare weg of ander openbaar gebied ten minste 2 m bedraagt. c. Ondergeschikte bouwdelen van gebouwen zoals plinten, pilasters, kozijnen, hemelwaterafvoeren, ventilatiekanalen en rookkanalen mogen de bouwgrens met ten hoogste 0,5 m overschrijden. 12.4.2 Afwijken voor overschrijding van bouwgrenzen Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken: a. van het bepaalde in artikel 12.4.1 sub a.2 en toestaan dat de breedte van de erker, de luifel of het balkon ten hoogste 75% bedraagt van de breedte van de voorgevel van het woonhuis; b. ten behoeve van andere of ruimere overschrijdingen van de bouwgrens en/of een bestemmingsgrens dan genoemd in artikel 12.4.1, mits: 1. de bouwgrens met niet meer dan 2 meter wordt overschreden; 2. de bouwwerken niet lager worden aangebracht dan 4,20 meter boven een rijbaan en 2,20 meter boven ander openbaar gebied en er overigens geen bezwaren bestaan uit het oogpunt van verkeersveiligheid; 3. geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de gebruiksmogelijkheden van aangrenzende gronden en van het straat- en bebouwingsbeeld.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 30 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
12.5
Parkeervoorzieningen
12.5.1 Medebestemming voor parkeervoorzieningen De voor 'Wonen - Woonhuizen' aangewezen gronden zijn, voor zover dit niet reeds is aangegeven, tevens bestemd voor parkeervoorzieningen. 12.5.2 Bouwregels voor parkeervoorzieningen In aanvulling op het bepaalde in de andere voorkomende bestemming gelden de volgende regels; 1. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet het gebouw en moet de andere bebouwing op het betreffende bouwperceel zodanig worden geplaatst of ingericht, dat ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's voldoende ruimte aanwezig is, op of onder het gebouw dan wel op of onder het onbebouwde gedeelte van het bouwperceel. 2. De in het eerste lid bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. Aan deze eisen wordt geacht te zijn voldaan: a. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten tenminste 1,80 m bij 5,00 m en ten hoogste 3,25 m bij 6,00 m bedragen; b. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - ten minste 3,50 bij 5,00 m bedragen. 3. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden en lossen van goederen, moet het gebouw zodanig worden geplaatst of ingericht, dat in deze behoefte in voldoende mate kan worden voorzien aan, in of onder het gebouw dan wel op of onder het onbebouwde gedeelte van het betreffende bouwperceel. 4. Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde lid 1, mits op andere wijze in de nodige parkeerruimte wordt voorzien.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 31 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Artikel 13 13.1
Algemene gebruiksregels
Verboden gebruik
Onder het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met het bestemmingsplan wordt in ieder geval verstaan: a. gebruik, daaronder mede begrepen het doen en/of laten gebruiken, van gronden, gebouwen, bouwwerken en onderkomens ten behoeve van een seksinrichting en/of escortbedrijf; b. gebruik, daaronder mede begrepen het doen en/of laten gebruiken, van gronden of bouwwerken voor (detail)handel, met uitzondering van (detail)handel die met het oog op de aan de betrokken gronden gegeven bestemming is toegestaan; c. de opslag, daaronder mede begrepen het doen en/of laten opslaan, van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijke bestemming onttrokken goederen en van materialen, emballage en afval, behoudens voorzover zulks noodzakelijk is in verband met het op de bestemming gerichte gebruik; d. het gebruik, daaronder mede begrepen het doen en/of laten gebruiken, van bedrijfsgebouwen en vrijstaande bijgebouwen voor bewoning;
Dorpshart Oijen - 2013 pag 32 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Artikel 14 14.1
Algemene aanduidingsregels
vrijwaringszone - dijk
Ter plaatse van de aanduiding 'vrijwaringszone - dijk' zijn de gronden ook bestemd voor het onderhoud, de instandhouding en de versterking van de aangrenzende primaire waterkering. 14.1.1 Bouwregels In afwijking van hetgeen elders in deze regels is bepaald ten aanzien van het bouwen krachtens de overige bestemmingen mogen op of in deze gronden uitsluitend bouwwerken, geen gebouw zijnde, worden opgericht ten behoeve van het beheer en het onderhoud van de waterkering met een bouwhoogte van ten hoogste 4 m. 14.1.2 Afwijken van de bouwregels Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van het bepaalde in lid 14.1.1 voor het bouwen overeenkomstig de andere daar voorkomende bestemming(en) indien de belangen van de waterkering niet worden geschaad en vooraf schriftelijk advies is ingewonnen bij de betrokken beheerder van de waterkering. 14.1.3 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden a. Het is verboden zonder of in afwijking van een omgevingsvergunning de volgende werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden uit te voeren of te laten uitvoeren: 1. het aanleggen van wegen of paden en/of andere oppervlakteverhardingen; 2. het uitvoeren van graafwerkzaamheden; 3. het uitvoeren van heiwerken of het anderszins indrijven van voorwerpen in de bodem; 4. het aanbrengen van diepwortelende beplanting en/of bomen; 5. het ophogen, verlagen, afgraven of egaliseren van de bodem, of anderszins wijzigen in maaiveldof weghoogte. b. Het in lid a vervatte verbod is niet van toepassing op werken en werkzaamheden: 1. die het normale onderhoud betreffen; 2. die reeds in uitvoering zijn op het tijdstip van het van kracht worden van dit plan. c. De in lid a genoemde vergunning kan slechts worden verleend, indien geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de functie van de waterkering. d. Alvorens te beslissen omtrent een omgevingsvergunning als bedoeld in lid a winnen het bevoegd gezag advies in bij de beheerder van de waterkering
Dorpshart Oijen - 2013 pag 33 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Artikel 15
Afwijken van de bouwregels algemeen
Met een omgevingsvergunning kan worden afgeweken van: a. de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages. b. de regels en worden toegestaan dat het beloop of het profiel van wegen of de aansluiting van wegen onderling in geringe mate wordt aangepast, indien de verkeersveiligheid en/of verkeersintensiteit daartoe aanleiding geeft; c. van de regels en worden toegestaan dat het bouwvlak in geringe mate wordt overschreden, indien een meetverschil daartoe aanleiding geeft; d. de regels en worden toegestaan dat openbare nutsgebouwtjes, wachthuisjes ten behoeve van het openbaar vervoer, telefooncellen, gebouwtjes ten behoeve van de bediening van kunstwerken, toiletgebouwtjes, en naar aard daarmee gelijk te stellen gebouwtjes worden gebouwd, met dien verstande dat: 1. de inhoud per gebouwtje niet meer dan 50 m3 mag bedragen; 2. de bouwhoogte niet meer dan 3,5 m mag bedragen; e. de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en worden toegestaan dat de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde, wordt vergroot: 1. ten behoeve van kunstwerken, geen gebouw zijnde, tot niet meer dan 15 m; 2. ten behoeve van waarschuwings- en/of communicatiemasten tot niet meer dan 40 m; 3. ten behoeve van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde, tot niet meer dan 10 m; f. de regels ten aanzien van de maximaal toegestane bouwhoogte van gebouwen ten behoeve van een overschrijding van de toegestane bouwhoogte voor plaatselijke verhogingen, zoals liftkokers, lichtkappen en technische ruimten, met dien verstande dat: 1. de maximale oppervlakte van de vergroting niet meer mag bedragen dan 10% van het betreffende platte dakvlak of de horizontale projectie van het schuine dakvlak; 2. de overschrijding van de bouwhoogte niet meer bedraagt dan 3 m.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 34 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Artikel 16
Algemene wijzigingsregels
Burgemeester en wethouders zijn bevoegd om het plan te wijzigen: a. Door de bestemmingsgrenzen, bouwgrenzen, andere grenslijnen en aanduidingen met ten hoogste 15 m te verschuiven, indien een gewijzigde uitvoering van het plan om ruimtelijke, verkeerskundige of technische redenen gewenst is. b. Door het onderbrengen van bedrijfsactiviteiten in een andere categorie in de tot het plan behorende milieuzoneringslijst c.q. door het onderbrengen van nieuwe of andere bedrijfsactiviteiten, indien de opgenomen vermelding niet meer juist of volledig is. c. Door de begrenzingen van de dubbelbestemmingen 'Waarde - Archeologie historische kern' en 'Waarde - Archeologie verwachtingswaarde hoog' aan te passen of deze bestemmingen te laten vervallen, indien dit op grond van nadere inzichten over archeologische waarden ter plaatse verantwoord is. d. Ten behoeve van de bouw van telecommunicatiemasten en daarmee vergelijkbare voorzieningen, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: 1. wijziging is alleen mogelijk van de bestemming 'Verkeer - Verblijf', 2. de hoogte van bouwwerken mag niet meer zijn dan 50 m; 3. de omvang van de wijzigingslocatie mag niet meer zijn dan 25 m2; 4. uit onderzoek moet gebleken zijn, dat plaatsing ter plaatse in het belang van communicatievoorziening noodzakelijk en verantwoord is, waarbij dat onderzoek in ieder geval betrekking moet hebben op: de mogelijkheden van plaatsing van deze voorzieningen op bestaande gebouwen of bouwwerken; de benutting van de mogelijkheden van gemeenschappelijk gebruik door telecommunicatiebedrijven; de inpassing van de mast in landschappelijk en stedenbouwkundig opzicht. e. Ten behoeve van de bouw en het gebruik van gebouwen voor beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten in of bij eengezinshuizen, die op grond van de regels niet rechtstreeks zijn of bij wijze van afwijking kunnen worden toegestaan, mits voldaan wordt aan de volgende voorwaarden: 1. uit een onderbouwing blijkt, dat er is van een goede ruimtelijke ordening. Uit deze onderbouwing moet tenminste blijken dat: de woonfunctie als hoofdfunctie, dat wil zeggen voor tenminste 50%, gehandhaafd blijft; geen onevenredige aantasting van de kwaliteit van de woonomgeving plaatsvindt; de activiteit ter plaatse milieuhygiënisch aanvaardbaar is; een goede verkeersafwikkeling kan worden gewaarborgd en voorzien kan worden in de parkeerbehoefte; 2. het is niet toegestaan om bij de toepassing van deze wijzigingsbevoegdheid de bouwmogelijkheden die gelden voor het betreffende bouwperceel te verruimen.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 35 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Artikel 17 17.1
Overige regels
Verwijzing naar andere wettelijke regelingen
Waar in dit plan wordt verwezen naar andere wettelijke regelingen, wordt geduid op de regelingen zoals die luiden op het tijdstip van de terinzagelegging van het ontwerpbestemmingsplan. 17.2
Regeling toepasselijkheid bouwverordening
De regels van de Bouwverordening ten aanzien van onderwerpen van stedenbouwkundige aard blijven overeenkomstig het gestelde in artikel 9 lid 2 van de Woningwet buiten toepassing, behoudens ten aanzien van de bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 36 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Hoofdstuk 4 Artikel 18
Overgangs- en slotregels
Overgangsrecht
Voorbeeld opnemen van persoonsgebonden overgangsrecht uit buitengebied 18.1 Overgangsrecht bouwwerken 1. Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot, a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd; b. na het teniet gaan ten gevolge van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd, mits de aanvraag van de omgevingsvergunning voor het bouwen wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan. 2. Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van het eerste lid een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%. 3. Het eerste lid is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd zonder vergunning en in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan. 18.2 Overgangsrecht gebruik 1. Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet. 2. Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in het eerste lid, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind. 3. Indien het gebruik, bedoeld in het eerste lid, na het tijdstip van inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten. 4. Het eerste lid is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 37 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Artikel 19
Slotregel
Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Dorpshart Oijen - 2013.
Dorpshart Oijen - 2013 pag 38 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Dorpshart Oijen - 2013 pag 39 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Bijlagen bij de regels
Bijlage
Milieuzoneringslijst
SBI-2008
nr
OMSCHRIJVING
categorie
10, 11
-
VERVAARDIGING VAN VOEDINGSMIDDELEN EN DRANKEN
101, 102
0
Slachterijen en overige vleesverw erking:
101, 102
1
- slachterijen en pluimveeslachterijen
3.2
101
2
- vetsmelterijen
5.2
101
3
- bew erkingsinrichting van darmen en vleesafval
4.2
101
4
- vleesw aren- en vleesconservenfabrieken: p.o. > 1000 m²
3.2
101
5
- vleesw aren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 1000 m²
3.1
101
6
- vleesw aren- en vleesconservenfabrieken: p.o. <= 200 m²
3.1
101, 102
7
- loonslachterijen
3.1
108
8
- vervaardiging van snacks en vervaardiging van kant-en-klaar-maaltijden met p.o. < 2.000 m²
3.1
102
0
Visverw erkingsbedrijven:
102
1
- drogen
5.2
102
2
- conserveren
4.1
102
3
- roken
4.2
102
4
- verw erken anderszins: p.o.> 1000 m²
4.2
102
5
- verw erken anderszins: p.o. <= 1000 m²
3.2
102
6
- verw erken anderszins: p.o. <= 300 m²
3.1
1031
0
Aardappelprodukten fabrieken:
1031
1
- vervaardiging van aardappelproducten
4.2
1031
2
- vervaardiging van snacks met p.o. < 2.000 m²
3.1
1032, 1039
0
Groente- en fruitconservenfabrieken:
1032, 1039
1
- jam
3.2
1032, 1039
2
- groente algemeen
3.2
1032, 1039
3
- met koolsoorten
3.2
1032, 1039
4
- met drogerijen
4.2
1032, 1039
5
- met uienconservering (zoutinleggerij)
4.2
104101
0
Vervaardiging van ruw e plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
104101
1
- p.c. < 250.000 t/j
4.1
104101
2
- p.c. >= 250.000 t/j
4.2
104102
0
Raffinage van plantaardige en dierlijke oliën en vetten:
104102
1
- p.c. < 250.000 t/j
4.1
104102
2
- p.c. >= 250.000 t/j
4.2
1042
0
Margarinefabrieken:
Dorpshart Oijen - 2013 pag 40 van 52 ontw erp 21 augustus 2013 1042
1
- p.c. < 250.000 t/j
4.1
1042
2
- p.c. >= 250.000 t/j
4.2
1051
0
Zuivelprodukten fabrieken:
1051
1
- gedroogde produkten, p.c. >= 1,5 t/u
5.1
1051
2
- geconcentreerde produkten, verdamp. cap. >=20 t/u
5.1
1051
3
- melkprodukten fabrieken v.c. < 55.000 t/j
3.2
1051
4
- melkprodukten fabrieken v.c. >= 55.000 t/j
4.2
1051
5
- overige zuivelprodukten fabrieken
4.2
1052
1
Consumptie-ijsfabrieken: p.o. > 200 m²
3.2
1052
2
- consumptie-ijsfabrieken: p.o. <= 200 m²
2
1061
0
Meelfabrieken:
1061
1
- p.c. >= 500 t/u
4.2
1061
2
- p.c. < 500 t/u
4.1
Gruttersw arenfabrieken
4.1
1061 1062
0
Zetmeelfabrieken:
1062
1
- p.c. < 10 t/u
4.1
1062
2
- p.c. >= 10 t/u
4.2
1091
0
Veevoerfabrieken:
1091
1
- destructiebedrijven
5.2
1091
2
- beender-, veren-, vis-, en vleesmeelfabriek
5.2
1091
3
- drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. < 10 t/u w ater
4.2
1091
4
- drogerijen (gras, pulp, groenvoeder, veevoeder) cap. >= 10 t/u w ater
5.2
1091
5
- mengvoeder, p.c. < 100 t/u
4.1
1091
6
- mengvoeder, p.c. >= 100 t/u
4.2
Vervaardiging van voer voor huisdieren
4.1
1092 1071
0
Broodfabrieken, brood- en banketbakkerijen:
1071
1
- v.c. < 7500 kg meel/w eek, bij gebruik van charge-ovens
2
1071
2
- v.c. >= 7500 kg meel/w eek
3.2
Banket, biscuit- en koekfabrieken
3.2
1072 1081
0
Suikerfabrieken:
1081
1
- v.c. < 2.500 t/j
5.1
1081
2
- v.c. >= 2.500 t/j
5.3
10821
0
Verw erking cacaobonen en vervaardiging chocolade- en suikerw erk:
10821
1
- Cacao- en chocoladefabrieken: p.o. > 2.000 m²
5.1
10821
2
- cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladew erken met p.o. < 2.000 m²
3.2
10821
3
- cacao- en chocoladefabrieken vervaardigen van chocoladew erken met p.o. <= 200 m²
2
10821
4
- Suikerw erkfabrieken met suiker branden
4.2
10821
5
- Suikerw erkfabrieken zonder suiker branden: p.o. > 200 m²
3.2
10821
6
- suikerw erkfabrieken zonder suiker branden: p.o. <= 200 m²
2
Deegw arenfabrieken
3.1
1073
Dorpshart Oijen - 2013 pag 41 van 52 ontw erp 21 augustus 2013 1083
0
Koffiebranderijen en theepakkerijen:
1083
1
- koffiebranderijen
5.1
1083
2
- theepakkerijen
3.2
108401
Vervaardiging van azijn, specerijen en kruiden
4.1
1089
Vervaardiging van overige voedingsmiddelen
4.1
1089
Bakkerijgrondstoffenfabrieken
4.1
1089
0
Soep- en soeparomafabrieken:
1089
1
- zonder poederdrogen
3.2
1089
2
- met poederdrogen
4.2
1089
Bakmeel- en puddingpoederfabrieken
4.1
110101
Destilleerderijen en likeurstokerijen
4.2
110102
0
Vervaardiging van ethylalcohol door gisting:
110102
1
- p.c. < 5.000 t/j
4.1
110102
2
- p.c. >= 5.000 t/j
4.2
1102 t/m 1104
Vervaardiging van w ijn, cider e.d.
2
1105
Bierbrouw erijen
4.2
1106
Mouterijen
4.2
1107
Mineraalw ater- en frisdrankfabrieken
3.2
12
-
12
-
120
VERWERKING VAN TABAK Tabakverw erkende industrie
13
-
13
-
131
4.1
VERVAARDIGING VAN TEXTIEL Bew erken en spinnen van textielvezels
3.2
132
0
Weven van textiel:
132
1
- aantal w eefgetouw en < 50
3.2
132
2
- aantal w eefgetouw en >= 50
4.2
133
Textielveredelingsbedrijven
3.1
139
Vervaardiging van textielw aren
3.1
1393
Tapijt-, kokos- en vloermattenfabrieken
4.1
139, 143
Vervaardiging van gebreide en gehaakte stoffen en artikelen
3.1
14
-
14
-
VERVAARDIGING VAN KLEDING; BEREIDEN EN VERVEN VAN BONT
141
Vervaardiging kleding van leer
3.1
141
Vervaardiging van kleding en -toebehoren (excl. van leer)
2
142, 151
Bereiden en verven van bont; vervaardiging van artikelen van bont
3.1
19
-
15
-
VERVAARDIGING VAN LEER EN LEDERWAREN (EXCL. KLEDING)
151,152
Lederfabrieken
4.2
151
Lederw arenfabrieken (excl. kleding en schoeisel)
3.1
152
Schoenenfabrieken
3.1
Dorpshart Oijen - 2013 pag 42 van 52 ontw erp 21 augustus 2013 16
-
16101
HOUTINDUSTRIE EN VERVAARDIGING ARTIKELEN VAN HOUT, RIET, KURK E.D. Houtzagerijen
3.2
16102
0
Houtconserveringsbedrijven:
16102
1
- met creosootolie
4.1
16102
2
- met zoutoplossingen
3.1
Fineer- en plaatmaterialenfabrieken
3.2
1621 162
0
Timmerw erkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout
3.2
162
1
Timmerw erkfabrieken, vervaardiging overige artikelen van hout, p.o. < 200 m2
3.1
17
-
17
-
1711
VERVAARDIGING VAN PAPIER, KARTON EN PAPIER- EN KARTONWAREN Vervaardiging van pulp
4.1
1712
0
Papier- en kartonfabrieken:
1712
1
- p.c. < 3 t/u
3.1
1712
2
- p.c. 3 - 15 t/u
4.1
1712
3
- p.c. >= 15 t/u
4.2
Papier- en kartonw arenfabrieken
3.2
172 17212
0
Golfkartonfabrieken:
17212
1
- p.c. < 3 t/u
3.2
17212
2
- p.c. >= 3 t/u
4.1
58
-
58
-
UITGEVERIJEN, DRUKKERIJEN EN REPRODUKTIE VAN OPGENOMEN MEDIA
1811
Drukkerijen van dagbladen
3.2
1812
Drukkerijen (vlak- en rotatie-diepdrukkerijen)
3.2
18129
Kleine drukkerijen en kopieerinrichtingen
2
1814
A
Grafische afw erking
1
1814
B
Binderijen
2
1813
Grafische reproduktie en zetten
2
1814
Overige grafische aktiviteiten
2
182
Reproduktiebedrijven opgenomen media
1
22
-
221101
VERVAARDIGING VAN PRODUKTEN VAN RUBBER EN KUNSTSTOF Rubberbandenfabrieken
4.2
221102
0
Loopvlakvernieuw ingsbedrijven:
221102
1
- vloeropp. < 100 m2
3.1
221102
2
- vloeropp. >= 100 m2
4.1
Rubber-artikelenfabrieken
3.2
2219 222
0
Kunststofverw erkende bedrijven:
222
1
- zonder fenolharsen
4.1
222
2
- met fenolharsen
4.2
Dorpshart Oijen - 2013 pag 43 van 52 ontw erp 21 augustus 2013 - productie van verpakkingsmateriaal en assemblage van kunststofbouw materialen
222
3
23
-
23
-
VERVAARDIGING VAN GLAS, AARDEWERK, CEMENT-, KALK- EN GIPSPRODUKTEN
231
0
Glasfabrieken:
231
1
- glas en glasprodukten, p.c. < 5.000 t/j
3.2
231
2
- glas en glasprodukten, p.c. >= 5.000 t/j
4.2
231
3
- glasw ol en glasvezels, p.c.< 5.000 t/j
4.2
231
4
- glasw ol en glasvezels, p.c. >= 5.000 t/j
5.1
Glasbew erkingsbedrijven
3.1
231
3.1
232, 234
0
Aardew erkfabrieken:
232, 234
1
- vermogen elektrische ovens totaal < 40 kW
2
232, 234
2
- vermogen elektrische ovens totaal >= 40 kW
3.2
233
A
Baksteen en baksteenelementenfabrieken
4.1
233
B
Dakpannenfabrieken
4.1
2351
0
Cementfabrieken:
2351
1
- p.c. < 100.000 t/j
5.1
2351
2
- p.c. >= 100.000 t/j
5.3
235201
0
Kalkfabrieken:
235201
1
- p.c. < 100.000 t/j
4.1
235201
2
- p.c. >= 100.000 t/j
5.1
235202
0
Gipsfabrieken:
235202
1
- p.c. < 100.000 t/j
4.1
235202
2
- p.c. >= 100.000 t/j
5.1
23611
0
Betonw arenfabrieken:
23611
1
- zonder persen, triltafels en bekistingtrille
4.1
23611
2
- met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. < 100 t/d
4.2
23611
3
- met persen, triltafels of bekistingtrillers, p.c. >= 100 t/d
5.2
23612
0
Kalkzandsteenfabrieken:
23612
1
- p.c. < 100.000 t/j
3.2
23612
2
- p.c. >= 100.000 t/j
4.2
Mineraalgebonden bouw platenfabrieken
3.2
2362 2363, 2364
0
Betonmortelcentrales:
2363, 2364
1
- p.c. < 100 t/u
3.2
2363, 2364
2
- p.c. >= 100 t/u
4.2
2365, 2369
0
Vervaardiging van produkten van beton, (vezel)cement en gips:
2365, 2369
1
- p.c. < 100 t/d
3.2
2365, 2369
2
- p.c. >= 100 t/d
4.2
237
0
Natuursteenbew erkingsbedrijven:
237
1
- zonder breken, zeven en drogen: p.o. > 2.000 m²
3.2
Dorpshart Oijen - 2013 pag 44 van 52 ontw erp 21 augustus 2013 3.1 237
2
- zonder breken, zeven en drogen: p.o. <= 2.000 m²
25, 31
-
VERVAARD. EN REPARATIE VAN PRODUKTEN VAN METAAL (EXCL. MACH./TRANSPORTMIDD.)
251, 331
0
Constructiew erkplaatsen
251, 331
1
- gesloten gebouw
3.2
251, 331
1a
- gesloten gebouw , p.o. < 200 m2
3.1
251, 331
2
- in open lucht, p.o. < 2.000 m2
4.1
251, 331
3
- in open lucht, p.o. >= 2.000 m2
4.2
2529, 3311
0
Tank- en reservoirbouw bedrijven:
2529, 3311
1
- p.o. < 2.000 m2
4.2
2529, 3311
2
- p.o. >= 2.000 m2
5.1
Vervaardiging van verw armingsketels, radiatoren en stoomketels
4.1
2521, 2530, 3311 255, 331
A
Stamp-, pers-, dieptrek- en forceerbedrijven
4.1
255, 331
B
Smederijen, lasinrichtingen, bankw erkerijen e.d.
3.2
255, 331
B1
Smederijen, lasinrichtingen, bankw erkerijen e.d., p.o. < 200 m2
3.1
2561, 3311
0
Metaaloppervlaktebehandelingsbedrijven:
2561, 3311
1
- algemeen
3.2
2561, 3311
10
- stralen
4.1
2561, 3311
11
- metaalharden
3.2
2561, 3311
12
- lakspuiten en moffelen
3.2
2561, 3311
2
- scoperen (opspuiten van zink)
3.2
2561, 3311
3
- thermisch verzinken
3.2
2561, 3311
4
- thermisch vertinnen
3.2
2561, 3311
5
- mechanische oppervlaktebehandeling (slijpen, polijsten)
3.2
2561, 3311
6
- anodiseren, eloxeren
3.2
2561, 3311
7
- chemische oppervlaktebehandeling
3.2
2561, 3311
8
- emailleren
3.2
2561, 3311
9
- galvaniseren (vernikkelen, verchromen, verzinken, verkoperen ed)
3.2
2562, 3311
1
Overige metaalbew erkende industrie
3.2
2562, 3311
2
Overige metaalbew erkende industrie, inpandig, p.o. <200m2
3.1
259, 331
A0
Grofsmederijen, anker- en kettingfabrieken:
259, 331
A1
- p.o. < 2.000 m2
4.1
259, 331
A2
- p.o. >= 2.000 m2
5.1
259, 331
B
Overige metaalw arenfabrieken n.e.g.
3.2
259, 331
B
Overige metaalw arenfabrieken n.e.g.; inpandig, p.o. <200 m2
3.1
27, 28, 33
-
27, 28, 33
-
VERVAARDIGING VAN MACHINES EN APPARATEN
27, 28, 33
0
Machine- en apparatenfabrieken incl. reparatie:
27, 28, 33
1
- p.o. < 2.000 m2
3.2
27, 28, 33
2
- p.o. >= 2.000 m2
4.1
28, 33
3
- met proefdraaien verbrandingsmotoren >= 1 MW
4.2
Dorpshart Oijen - 2013 pag 45 van 52 ontw erp 21 augustus 2013 26, 28, 33
-
26, 28, 33
-
VERVAARDIGING VAN KANTOORMACHINES EN COMPUTERS
26, 28, 33
A
Kantoormachines- en computerfabrieken incl. reparatie
26, 27, 33
-
26, 33
-
2
VERVAARDIGING VAN AUDIO-, VIDEO-, TELECOM-APPARATEN EN -BENODIGDH.
261, 263, 264, 331
Vervaardiging van audio-, video- en telecom-apparatuur e.d. incl. reparatie
3.1
2612
Fabrieken voor gedrukte bedrading
3.1
29
VERVAARDIGING VAN AUTO'S, AANHANGWAGENS EN OPLEGGERS
291
0
Autofabrieken en assemblagebedrijven
291
1
- p.o. < 10.000 m2
4.1
291
2
- p.o. >= 10.000 m2
4.2
29201
Carrosseriefabrieken
4.1
29202
Aanhangw agen- en opleggerfabrieken
4.1
293
Auto-onderdelenfabrieken
3.2
30
-
30
-
VERVAARDIGING VAN TRANSPORTMIDDELEN (EXCL. AUTO'S, AANHANGWAGENS)
301, 3315
0
Scheepsbouw - en reparatiebedrijven:
301, 3315
1
- houten schepen
3.1
301, 3315
2
- kunststof schepen
3.2
301, 3315
3
- metalen schepen < 25 m
4.1
301, 3315
4
- metalen schepen >= 25m en/of proefdraaien motoren >= 1 MW
5.1
Scheepssloperijen
5.2
3831 302, 317
0
Wagonbouw - en spoorw egw erkplaatsen:
302, 317
1
- algemeen
3.2
302, 317
2
- met proefdraaien van verbrandingsmotoren >= 1 MW
4.2
303, 3316
0
Vliegtuigbouw en -reparatiebedrijven:
303, 3316
1
- zonder proefdraaien motoren
4.1
303, 3316
2
- met proefdraaien motoren
5.3
309
Rijw iel- en motorrijw ielfabrieken
3.2
3099
Transportmiddelenindustrie n.e.g.
3.2
31
-
31
-
VERVAARDIGING VAN MEUBELS EN OVERIGE GOEDEREN N.E.G.
310
1
Meubelfabrieken
3.2
9524
2
Meubelstoffeerderijen b.o. < 200 m2
1
321
Fabricage van munten, sieraden e.d.
2
322
Muziekinstrumentenfabrieken
2
323
Sportartikelenfabrieken
3.1
324
Speelgoedartikelenfabrieken
3.1
Dorpshart Oijen - 2013 pag 46 van 52 ontw erp 21 augustus 2013 32991
Sociale w erkvoorziening
2
32999
Vervaardiging van overige goederen n.e.g.
3.1
38
-
41, 42, 43
-
BOUWNIJVERHEID
41, 42, 43
0
Bouw bedrijven algemeen: b.o. > 2.000 m²
3.2
41, 42, 43
1
- bouw bedrijven algemeen: b.o. <= 2.000 m²
3.1
41, 42, 43
2
Aannemersbedrijven met w erkplaats: b.o. > 1000 m²
3.1
41, 42, 43
3
- aannemersbedrijven met w erkplaats: b.o.< 1000 m²
2
45, 47
-
45, 47
-
HANDEL/REPARATIE VAN AUTO'S, MOTORFIETSEN; BENZINESERVICESTATIONS
451, 452, 454
Handel in auto's en motorfietsen, reparatie- en servicebedrijven
2
451
Handel in vrachtauto's (incl. import en reparatie)
3.2
45204
A
Autoplaatw erkerijen
3.2
45204
B
Autobeklederijen
1
45204
C
Autospuitinrichtingen
3.1
45205
Autow asserijen
2
453
Handel in auto- en motorfietsonderdelen en -accessoires
2
473
0
Benzineservisestations:
473
1
- met LPG > 1000 m3/jr
4.1
473
2
- met LPG < 1000 m3/jr
3.1
46
-
46
-
461
GROOTHANDEL EN HANDELSBEMIDDELING Handelsbemiddeling (kantoren)
1 3.1
4621
0
Grth in akkerbouw produkten en veevoeders
4621
1
Grth in akkerbouw produkten en veevoeders met een verw erkingscapaciteit van 500 ton/uur of meer 4.2
4623
Grth in levende dieren
3.2
4624
Grth in huiden, vellen en leder
3.1
46217, 4631
Grth in ruw e tabak, groenten, fruit en consumptie-aardappelen
3.1
4632, 4633
Grth in vlees, vleesw aren, zuivelprodukten, eieren, spijsoliën
3.1
4634
Grth in dranken
2
4635
Grth in tabaksprodukten
2
4636
Grth in suiker, chocolade en suikerw erk
2
4637
Grth in koffie, thee, cacao en specerijen
2
4638, 4639
Grth in overige voedings- en genotmiddelen
2
464, 46733
Grth in overige consumentenartikelen
2
46711
0
Grth in vaste brandstoffen:
46711
1
- klein, lokaal verzorgingsgebied
3.1
46711
2
- kolenterminal, opslag opp. >= 2.000 m2
5.1
46712
0
Grth in vloeibare en gasvormige brandstoffen:
Dorpshart Oijen - 2013 pag 47 van 52 ontw erp 21 augustus 2013 46712
1
- vloeistoffen, o.c. < 100.000 m3
4.1
46712
2
- vloeistoffen, o.c. >= 100.000 m3
5.1
46712
3
- tot vloeistof verdichte gassen
4.2
Grth minerale olieprodukten (excl. brandstoffen)
3.2
46713 46721
0
Grth in metaalertsen:
46721
1
- opslag opp. < 2.000 m2
4.2
46721
2
- opslag opp. >= 2.000 m2
5.2
Grth in metalen en -halffabrikaten
3.2
46722, 46723 4673
0
Grth in hout en bouw materialen:
4673
1
- algemeen: b.o. > 2000 m²
3.1
4673
2
- algemeen: b.o. <= 2000 m²
2
46735
4
zand en grind:
46735
5
- algemeen: b.o. > 200 m²
3.2
46735
6
- algemeen: b.o. <= 200 m²
2
4674
0
Grth in ijzer- en metaalw aren en verw armingsapparatuur:
4674
1
- algemeen: b.o. > 2.000 m²
3.1
4674
2
- algemeen: b.o. < = 2.000 m²
2
46751
Grth in chemische produkten
3.2
4676
Grth in overige intermediaire goederen
2
4677
0
Autosloperijen: b.o. > 1000 m²
3.2
4677
1
- autosloperijen: b.o. <= 1000 m²
3.1
4677
0
Overige groothandel in afval en schroot: b.o. > 1000 m²
3.2
4677
1
- overige groothandel in afval en schroot: b.o. <= 1000 m²
3.1
466
0
Grth in machines en apparaten:
466
1
- machines voor de bouw nijverheid
3.2
466
2
- overige
3.1
Overige grth (bedrijfsmeubels, emballage, vakbenodigdheden e.d.
2
466, 469 47
-
47
-
952
REPARATIE T.B.V. PARTICULIEREN Reparatie t.b.v. particulieren (excl. auto's en motorfietsen)
55
-
55
-
1
LOGIES-, MAALTIJDEN- EN DRANKENVERSTREKKING
5510
Hotels en pensions met keuken, conferentie-oorden en congrescentra
1
561
Restaurants, cafetaria's, snackbars, ijssalons met eigen ijsbereiding, viskramen e.d.
1
562
Cateringbedrijven
2
49
-
49
-
VERVOER OVER LAND
493
Taxibedrijven
2
493
Touringcarbedrijven
3.2
Goederenw egvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks): b.o. > 1000 m²
3.2
494
0
Dorpshart Oijen - 2013 pag 48 van 52 ontw erp 21 augustus 2013 494
1
- Goederenw egvervoerbedrijven (zonder schoonmaken tanks) b.o. <= 1000 m²
53
-
POST EN TELECOMMUNICATIE
531, 532
3.1
Post- en koeriersdiensten
2 1
61
A
Telecommunicatiebedrijven
64, 65, 66
-
FINANCIELE INSTELLINGEN EN VERZEKERINGSWEZEN
64, 65, 66
A
Banken, verzekeringsbedrijven, beurzen
41, 68
-
41, 68
-
VERHUUR VAN EN HANDEL IN ONROEREND GOED
41, 68
A
Verhuur van en handel in onroerend goed
77
-
77
-
1
1
VERHUUR VAN TRANSPORTMIDDELEN, MACHINES, ANDERE ROERENDE GOEDEREN
7711
Personenautoverhuurbedrijven
2
7712, 7739
Verhuurbedrijven voor transportmiddelen (excl. personenauto's)
3.1
773
Verhuurbedrijven voor machines en w erktuigen
3.1
772
Verhuurbedrijven voor roerende goederen n.e.g.
2
62
-
62
-
COMPUTERSERVICE- EN INFORMATIETECHNOLOGIE
62
A
Computerservice- en informatietechnologie-bureau's e.d.
1
58, 63
B
Datacentra
2
72
-
72
-
SPEUR- EN ONTWIKKELINGSWERK
721
Natuurw etenschappelijk speur- en ontw ikkelingsw erk
2
722
Maatschappij- en geestesw etenschappelijk onderzoek
1
, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82
-
63
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 -
OVERIGE ZAKELIJKE DIENSTVERLENING
63, 69tm71, 73, 74, 77, 78, 80tm82 A
Overige zakelijke dienstverlening: kantoren
1
82992
Veilingen voor huisraad, kunst e.d.
1
84
-
84
-
OPENBAAR BESTUUR, OVERHEIDSDIENSTEN, SOCIALE VERZEKERINGEN
84
A
Openbaar bestuur (kantoren e.d.)
85
-
ONDERWIJS
1
852, 8531
Scholen voor basis- en algemeen voortgezet onderw ijs
2
8532, 854, 855
Scholen voor beroeps-, hoger en overig onderw ijs
2
86
-
86
-
GEZONDHEIDS- EN WELZIJNSZORG
Dorpshart Oijen - 2013 pag 49 van 52 ontw erp 21 augustus 2013 8610
Ziekenhuizen
2
8621, 8622, 8623
Artsenpraktijken, klinieken en dagverblijven
1
8691, 8692
Consultatiebureaus
1
871
1
Verpleeghuizen
2
8891
2
Kinderopvang
2
37, 38, 39
-
94
-
DIVERSE ORGANISATIES
941, 942
Bedrijfs- en w erknemersorganisaties (kantoren)
1
9491
Kerkgebouw en e.d.
2 2
94991
A
Buurt- en clubhuizen
59
-
CULTUUR
591, 592, 601, 602
Studio's (film, TV, radio, geluid)
2
5914
Bioscopen
2
8552
Muziek- en balletscholen
2
85521
Dansscholen
2
9101, 9102
Bibliotheken, musea, ateliers, e.d.
1
Dorpshart Oijen - 2013 pag 50 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Dorpshart Oijen - 2013 pag 51 van 52 ontw erp 21 augustus 2013
Lijst van rechtstreeks toelaatbare aan huis gebonden activiteiten Als rechtstreeks toelaatbare aan huis gebonden activiteiten worden aangemerkt de volgende beroeps- of bedrijfsmatige activiteiten: rubriek
aan huis gebonden activiteiten
1
Individuele praktijk voor m edische en param edische dienstverlening
-
huisartsenij, psychologie, psychiatrie, fysiotherapie en bew egingsleer, voedingsleer en voedingsadvies, mondhygiëne, tandheelkunde, logopedie, orthopedagogie, verloskunde, alternatieve geneesw ijze, diergeneeskunde
2
Individuele praktijk voor zakelijke dienstverlening
-
notaris, advocaat, deurw aarder en juridisch adviseur, accountant en belastingconsulent, assurantie- en verzekeringsbemiddeling, exploitatie en handel in onroerende zaken, hypotheekadviseur en financieel adviseur tolk/vertaler
3
Vervaardiging en kunstnijverheid in de vorm van een eenm ansbedrijf
-
(maat)kledingmakerij en kledingverstelbedrijf hoedenmaker (muziek)instrumentenmaker kaarsenmaker lijstenmaker vervaardiging munten vervaardiging sieraden kunstschilder (met atelier) fotograaf
4
Individuele praktijk op gebied van advies, ontw erp en onderzoek
-
reclame ontw erp grafisch ontw erp architectonisch ontw erp stedenbouw kundig ontw erp tuin- en landschapsontw erp computerservice en informatietechnologie maatschappij- en geestesw etenschappelijk onderzoek
5
Kantoor- en opslagfunctie voor bedrijvigheid die elders w ordt uitgeoefend
- kantoor-, stallings- en opslagfunctie voor schoonmaakbedrijf, schoorsteenveegbedrijf, klussenbedrijf, bestratingsbedrijf, loodgieter, electriciën, metselaar, glazenw asser (een en en ander zonder bew erking of verw erking van stofffen, voorw erpen of materialen) - kantoor,- stallings- en opslagfunctie voor een groothandelsbedrijf en voor internetverkoop (mits zonder klantcontact aan huis)
6
Eenm ans-reparatie-/ verhuurbedrijf
- uurw erkreparatiebedrijf - goud- en zilverw erkreparatiebedrijf - reparatie van kleine consumentenartikelen (antiek, radio’s/tv’s/digitale apparatuur) - reparatie van muziekinstrumenten
Dorpshart Oijen - 2013 pag 52 van 52 ontw erp 21 augustus 2013 7
Overige dienstverlening in de vorm van eenm ansbedrijven
Uitsluitingen. Tot de onder punt 1 tot en m et 7 bedoelde rechtstreeks toelaatbare aan huis gebonden activiteiten w orden in ieder geval niet gerekend:
- kappersbedrijf (met niet meer dan één kappersstoel) - schoonheidsspecialist - manicure - pedicure - hondentrimmer - taxi-/koeriersbedrijf (alleen eigen rijder, ten hoogste één auto) - begrafenisonderneming (niet zijnde een mortuarium) - decorateur - privé-docenten (zoals remedial teachers en individuele muziek-, spraak- en taalllessen). - groepsmatige activiteiten, dat w il zeggen het verlenen van diensten en het geven van onderricht en informatie aan 3 of meer personen tegelijk - buitenopslag, dat w il zeggen opslag van goederen buiten gebouw en - opslag van brandgevaarlijke en explosiegevaarlijke stoffen - reparatiebedrijven voor gemotoriseerde voertuigen - detailhandel