BESPREKING SAMENHANGEND OPPERVLAKTEDELFSTOFFENGEBIED ‘KLEI VAN DE KEMPEN’ 2.1 RUIMTELIJKE SITUERING BINNEN VOORONTWERP ALGEMEEN OPPERVLAKTEDELFSTOFFENPLAN Kleimineralen hebben unieke fysische kenmerken die verklaard kunnen worden door hun structurele opbouw, hun samenstelling en hun korrelgrootte. In de natuur zijn ze hoofdzakelijk het gevolg van chemische verwering, die het resultaat is van de interacties tussen atmosfeer, hydrosfeer en lithosfeer. De aard van de kleimineralen en waar ze voorkomen, hangt dan ook samen met het klimaat. Klei en leem vormen, wegens hun plastische eigenschappen, de belangrijkste traditionele, keramische grondstoffen. Ze vertonen een bijna oneindige verscheidenheid in samenstelling en eigenschappen, en zijn een relatief goedkoop uitgangsmateriaal aangezien ze veelvuldig en ondiep voorkomen.
Klei wordt verwerkt tot allerhande bakproducten met elk een min of meer specifieke toepassing. Hardgebakken bakstenen worden gebruikt voor bestrating en keldermuren. Granulometrisch moeten kleigrondstoffen aan bepaalde grensvoorwaarden voldoen, als ze in aanmerking willen komen voor de vervaardiging van een welbepaald industrieel product. Draineerbuizen worden vervaardigd uit meer refractaire kleisoorten, die bij hogere baktemperaturen een waterdicht product opleveren met een grote kruindruk. Dakpannen moeten eveneens waterondoorlatend zijn, maar ze moeten niet dezelfde sterkte hebben als draineerbuizen. Bloempotten zijn dan weer zachter gebakken en wel waterdoorlatend. Bij tegels wordt een onderscheid gemaakt tussen vloertegels voor buitenwerk en vloer- en muurtegels voor binnenvloeren en muurdecoratie. De eerstgenoemde tegels moeten bestand zijn tegen vorstwerking en dicht gesinterd worden. Voor elk type moet de geschikte kleisoort worden gekozen. Een meer specifieke toepassing zijn de geëxpandeerde kleikorrels of argexkorrels. De klei voor dakpannen en voor tegelpannen wordt enkel nog in het Kortrijkse ontgonnen. De klei voor binnenmuren en voor argexkorrels bestaat voornamelijk uit Rupelklei, ontgonnen en verwerkt in de Rupelstreek en het Waasland. Handvorm- en strengpersbakstenen worden vervaardigd uit Ieperklei, ontgonnen in Centraal-West-Vlaanderen, en uit klei van de Kempen. Polderklei en alluviale klei van Maas en Schelde worden in veel beperktere mate ontgonnen voor de productie van specifieke gevelstenen. Heel belangrijk voor de aanmaak van hoogwaardige gevelstenen zijn de löss- of leemafzettingen in zuidelijk Vlaanderen (hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen roodbakkende en geelbakkende leem). De ontginning van Ieperklei en Rupelklei geeft aanleiding tot diepe geïsoleerde putten, terwijl de ontginning van de klei van de Kempen en de leemafzettingen relatief ruimteverslindend zijn door de geringere diktes van de lagen.
Ruimtelijke situering binnen voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan Voorgeschiedenis Economische aspecten Onderbouwing van de behoefte Bestaande voorraden - confrontatie vraag en aanbod
Kenmerken van de ontginning Alternatieven Vergunningstoestand bestaande ontginningen en overzicht bestaande/lopende project-MER’s Bestaande ontginningsgebieden die te schrappen zijn
Hoofdstuk 2: Bespreking samanhangend oppervlaktedelfstoffengebied ‘klei van de Kempen’
Het plastische gedrag wordt veroorzaakt door de kleimineralen, die noodzakelijk zijn voor de vormgeving van een keramisch product.
Klei van de Kempen: voorkomen Uit de drie volgende figuren blijkt duidelijk dat de klei van de Kempen zowel geschikt is voor dakpannen, gevelstenen en binnenmuurstenen.
T A
B
G
D
M D H
A K
L
O
Klei van de Kempen Klei van Henis Klei van Aalbeke 50 km
0
Fig. 2.1: Aanwezigheid van grondstoffen, voornamelijk geschikt voor dakpannen
T A
B
G
D
M D H
A K
Klei van de Kempen Leem Polderklei Alluviale Maasklei
O
L
0
Fig. 2.2: Aanwezigheid van grondstoffen, voornamelijk geschikt voor gevelsteen
10
50 km
T A
B
D
G
M D
A K
O
Klei van de Kempen Klei van Boom Klei van Ieper: Moen klei Kortemark silt
H L
0
50 km
Zoals verder in dit plan blijkt moet onderscheid gemaakt worden tussen verschillende soorten: bruine, blauwe, vette en magere klei van de Kempen. Voor het maken van een specifiek product is het bijgevolg ook noodzakelijk op verschillende plaatsen in de groeve tegelijkertijd te ontginnen ten einde een gepaste grondstoffenmengeling voor dat product voor te bereiden. Ook het feit dat in de kleilagen zandlenzen kunnen voorkomen speelt een rol bij deze ontginningswijze. Hoe dan ook wordt de klei van de Kempen nooit diep ontgonnen, wat zijn voordelen heeft naar effecten op de grondwatertafel. Ondiepe ontginningen maken het realiseren van een nabestemming zonder of met gedeeltelijke opvulling ook gemakkelijker. Dit is bovendien ook aangewezen want de inrichting van een stortplaats van afvalstoffen is door de gevarieerdheid van de bodem omwille van geohydrologische redenen niet opportuun. Een gedeeltelijke opvulling met de dekgronden en teelaarde ter plaatste en met niet-verontreinigde gronden van elders zijn in functie van een agrarische nabestemming wel mogelijk. Hier zijn ook voorbeelden van. In het kader van de invulling van een optimale ontginning, zoals bedoeld in het Oppervlaktedelfstoffendecreet, is het aangewezen te evalueren of een diepere ontginning, waarbij ook meer zand vrijkomt, mogelijk is. Finaal moet dan bekeken worden in welke mate het bijzonder delfstoffenplan klei van de Kempen een bijdrage levert tot de bevoorrading van de zandbehoeften. Deze informatie moet dan verwerkt worden in de Bijzondere delfstoffenplannen voor zanden. De geraamde hoeveelheden zand die worden vermeld in tabel 10.1 van de conclusie betreffen zanden die vrijkomen tot boven de afgravingsdiepte zoals per lokatievoorstel vermeld in de gebiedsynthese en zijn geen zandontginningen maar moeten beschouwd worden als de toepassing van het optimaal ontginnen waarbij ook de tussenliggende zandlagen ontgonnen worden. Eind van de jaren negentig werd de laatste dakpannenfabriek in dit delfstoffengebied gesloten, zodat momenteel enkel nog gevel- en binnenmuurstenen vervaardigd worden. De bevoorrading van dakpannenklei wordt opgevangen in het Kortrijkse waar met een gewestplanwijziging in 1999 bijkomende ontginningsgebieden juridisch werden vastgelegd. In deze regio bevindt zich tevens een gemoderniseerde dakpannenfabriek.
Ruimtelijke situering binnen voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan Voorgeschiedenis Economische aspecten Onderbouwing van de behoefte Bestaande voorraden - confrontatie vraag en aanbod
Kenmerken van de ontginning Alternatieven Vergunningstoestand bestaande ontginningen en overzicht bestaande/lopende project-MER’s Bestaande ontginningsgebieden die te schrappen zijn
Hoofdstuk 2: Bespreking samanhangend oppervlaktedelfstoffengebied ‘klei van de Kempen’
Fig. 2.3: Aanwezigheid van grondstoffen, voornamelijk geschikt voor binnenmuurstenen
11
De ontginningsgebieden voor klei en leem in Vlaanderen in het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen zijn de volgende: • • • • • • • • •
Polderklei en zandwinning in de kustvlakte (zone 1); Ieperse klei in West-Vlaanderen (zone 2); Dakpannenklei en baksteenklei in het Kortrijkse (zone 3); Boomse klei in het Waasland (zone 4); Boomse klei in de Rupelstreek (zone 5); Klei van de kempen (zone 6); Alluviale klei (Schelde en Maas) (zone 7); Leem ten westen van Brussel (zone 8); Leem in Limburg en in het oostelijke deel van Vlaams-Brabant (zone 9).
6 T
1 B
4
A
G
D
5
7
M
2 7
A
H
L
K
3
D
9
8
ontginningsgebieden 1-9 domeinen overeenkomstig tekst Bestaande Ruimtelijke Structuur
0
50 km
Fig. 2.4: Oppervlaktedelfstoffenzones klei en leem in Vlaanderen 2.2 VOORGESCHIEDENIS 2.2.1 HISTORISCHE VESTIGING VAN STEENFABRIEKEN LANGS HET KANAAL SCHOTEN-TURNHOUT De klei van de Kempen wordt en werd in hoofdzaak ontgonnen langs het kanaal Schoten-Turnhout waardoor het landschap herschapen is in een wirwar van talrijke plassen die zich als visvijver of natuurgebied ontwikkelen. Een aantal van de putten werd heropgevuld. Door de concentratie en de schaalvergroting van de steenbakkerijen, waarbij het aantal bedrijven sterk verminderde, verdween in een aantal gevallen de mogelijkheid om de eindbestemming van de gebieden te realiseren. In 1977 waren er immers in de Antwerpse Kempen nog 19 steenbakkerijen actief met 17 tunnelovens in 10 bedrijven. De netto-oppervlakte die al werd ontgonnen, is veel groter dan de ontginningszones aangegeven op het gewestplan. In een aantal gevallen zijn ten gevolge van ontginning, meestal spontaan, gebieden met bepaalde natuurwaarden ontstaan, zelfs met hogere natuurwaarden in die gevallen dat er een ontginning plaats heeft gevonden van een gebied met weinig natuurwaarden. Dit is vooral het geval bij ondiepe klei-ontginningen waar de natuur zich heeft kunnen ontwikkelen. Dit neemt niet weg dat er mits betere, doordachte inrichting en natuurontwikkeling en natuurgericht beheer, de natuurwaarden nog hoger zouden kunnen zijn. Door een bescherming via de (na)bestemming van natuurgebied of natuurontwikkelingsgebied, zijn in een aantal ge-
12
vallen deze natuurwaarden erkend. Door het grote aanbod aan onopgevulde putten is het gebied ook sterk belast met stortactiviteiten. Gelet op de heterogeniteit van de kleiafzettingen en de aanwezige zandafzettingen, zijn deze kleiputten om hydrogeologische redenen als stortplaats eerder te verwerpen. Recent heeft men binnen de delfstoffenzone ook praktijkervaring met de herstructurering tot landbouwgebied. 2.2.2 ONTWIKKELING VAN NATUURWAARDEN NA ONTGINNING Afgezien van de situatie vóór ontginning blijkt dat er na de beëindiging van ontginningen door spontane natuurontwikkeling natuurgebieden met belangrijke natuurwaarden zijn ontstaan. Een eerste gebied betreft de omgeving van het huidige ontginningsgebied ANT023 De Leeuwerik in de gemeente Brecht. Het gebied is een complex van waardevolle waterplassen, heidevegetatie en zuur eikenbos. Een groot deel van het gebied is afgebakend als habitatrichtlijngebied ‘Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen kamsalamanderhabitats’. De voormalige kleiputten in dit gebied zijn bovendien opgenomen in het Vlaams Ecologisch Netwerk. Een tweede voorbeeldgebied omvat de omgeving van de bestaande ontginningsgebieden ANT025 Helhoekheide, ANT024 Galgevoort en ANT026 De Bossen. Ook dit natuurgebied bestaat uit waterplassen, heidevegetatie en zuur eikenbos. Het gebied is afgebakend als habitatrichtlijngebied ‘Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen kamsalamanderhabitats’ en behoort tot het VEN.
2.2.3 PRAKTIJKVOORBEELDEN AGRARISCHE NABESTEMMING 2.2.3.1 Zonder heropvulling Realisaties van herstructurering voor landbouw op verlaagd niveau vindt men terug in Beerse (ter hoogte van steenbakkerij Nova aan de overzijde van het kanaal) en in Westmalle (oude groeve van Quirijnen).
Fig. 2.5a en b: Terra Beerse na herstructurering voor landbouw op verlaagd niveau
Fig. 2.6a: Terra Quirijnen tijdens ontginning
Fig. 2.6b: Terra Quirijnen na herstructurering voor landbouw op verlaagd niveau
Ruimtelijke situering binnen voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan Voorgeschiedenis Economische aspecten Onderbouwing van de behoefte Bestaande voorraden - confrontatie vraag en aanbod
Kenmerken van de ontginning Alternatieven Vergunningstoestand bestaande ontginningen en overzicht bestaande/lopende project-MER’s Bestaande ontginningsgebieden die te schrappen zijn
Hoofdstuk 2: Bespreking samanhangend oppervlaktedelfstoffengebied ‘klei van de Kempen’
Tenslotte is ook de omgeving van het ontginningsgebied ANT032 Het Blak Meergoor afgebakend als habitatrichtlijngebied ‘Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoor en nabijgelegen kamsalamanderhabitats’. Naast waterplassen en heidevegetatie zijn naaldbossen hier sterk vertegenwoordigd.
13
Uit deze terreinbezoeken blijkt dat mits een beperkt ruimteverlies voor afwateringsinfrastructuur de herstructureringen voor landbouw terug ter beschikking komen en van goede kwaliteit zijn. De landschappelijke inpassing is omwille van de beperkte diepte (4 à 5 m) eveneens goed. 2.2.3.2 Met heropvulling Ter hoogte van het bestaande ontginningsgebied Schoorse Heide heeft Desta positieve ervaringen met de heropvulling via diepe zandwinning (in een beperkte zone binnen het ontginningsgebied). Het project-MER stelt dat de grondwaterstandsverlaging bij de natte zandwinning zeer beperkt is en enkel optreedt in de onmiddellijke omgeving van de zandput, met name in de noordelijke en oostelijke sectoren van de winning en dat er geen invloed is op de grondwaterkwaliteit. Milderende maatregelen werden in het pro- Fig. 2.7: Zicht op herstructurering door opspuiting naar ject-MER niet voorgesteld. landbouw door Desta 2.3 ECONOMISCHE ASPECTEN In het voorontwerp Algemeen Oppervlaktedelfstoffenplan wordt het oppervlaktedelfstoffengebied ‘klei van de Kempen’ besproken. Er wordt ingegaan op ondermeer de economische aspecten, de behoefteraming, het aanbod aan klei, het gebruik van alternatieven,… Deze aspecten worden in volgende paragrafen toegelicht. De Antwerpse Kempen tellen zes steenbakkerijen die gevelsteen en binnenmuursteen produceren. De gezamenlijke productie bedraagt de laatste jaren ongeveer 470.000 m³. Ten opzichte van de totale baksteenproductie in België (binnenmuursteen en gevelsteen) betekent dit dat ca. 18 % in de Kempen wordt gemaakt. Ruwweg kan het belang van de Kempense steenbakkerijen binnen België als volgt worden ingeschat: • handvormgevelsteen: ca. 40 %; • strengpersgevelsteen: ca. 60 %; • binnenmuursteen: ca. 5 %. Bij deze activiteit zijn ongeveer 330 werknemers rechtstreeks betrokken (arbeiders + bedienden). Daarbij dient rekening gehouden te worden met een onrechtstreekse tewerkstelling (via toeleveringsbedrijven qua grondstofontginning, onderhoudsbedrijven, transport afgewerkt producten, handelaars in bouwmaterialen, leveranciers grondstoffen, hulpstoffen en wisselstukken, enzovoort...). De uitvoer van baksteenproducten vanuit de Kempense bedrijven is buitengewoon belangrijk. De situatie verschilt uiteraard van bedrijf tot bedrijf. De vier Terca-vestigingen, behorende tot de groep Wienerberger, verwerken ca 87% van de benodigde volumes tot producten. De export van deze producten bedraagt in totaal ca 34%. De voortdurende modernisering en aanpassingen van het productieapparaat gaan gepaard met kapitaalintensieve investeringen. Ook hier kunnen investeringsbeslissingen van dergelijke omvang enkel worden genomen als de bedrijven over voldoende bevoorradingszekerheid kunnen beschikken. Momenteel kennen een aantal bedrijven duidelijk een bevoorradingstekort, met name: • Terca Nova: voert Boomse klei aan voor de productie van gevelstenen. Het transport van Boomse klei is economisch en milieukundig niet verantwoord. Dit transport kost immers 3,7 euro per ton. Met 4800 vrachtwagens wordt zo 120.000 ton over 70 km getransporteerd. Naast de financiële problematiek betekent het tevens een extra milieukost vermits de Boomse klei sterk zwavelhoudend is waardoor er
14
bijkomende luchtemissieproblemen ontstaan. De snelbouwstenen geproduceerd in Nova zijn overigens bestemd voor de lokale markt (± provincie Antwerpen) en worden niet over grote afstanden getransporteerd. • Desta kent een acuut grondstoffenprobleem door het uitblijven van vergunningen. Zij voeren momenteel grond aan die vrijkomt bij de aanlegwerken aan de Hoge Snelheidslijn. In de oppervlaktedelfstoffenzone ‘klei van de Kempen’ is dringend behoefte aan de oplossing van het huidige bevoorradingstekort. Tenslotte worden de conclusies voor de kleisector uit het voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan overgenomen met betrekking tot behoefteraming, aanbod, gebruik van alternatieven, import- en exportramingen en trends voor de volgende 5 jaar: • De keramische sector is voor zijn hoofdgrondstof niet afhankelijk van het buitenland. De sector werkt immers met Belgische grondstoffen voor een grotendeels lokale Belgische markt (80 %) en vult dit aan met kleien uit het Westerwald (Koblenzregio in Duitsland) voor de duurdere exclusieve niche producten. In bepaalde verwerkingsbedrijven in de grensstreek kan soms wel gebruik gemaakt worden van opportuniteiten die zich voordoen bij graafwerken over de grens. • Deze relatieve onafhankelijkheid van import komt wel onder druk te staan indien in de keramische sector leisteen niet als een volwaardig alternatief kan worden gebruikt.
• Aangezien de investeringen in deze sector kapitaalintensief zijn, wordt de behoefte berekend op basis van de productiecapaciteit. 2.4 ONDERBOUWING VAN DE BEHOEFTE
• inrekening 2 % bakverlies, • omrekening naar massa ongebakken steen na droogkamer, • aftrek massa overige delfstoffen (zand, leem, shist, …),
104.400 m3
38.1 94 m 3 31 .89 0m 3
De behoefte aan klei van de Kempen werd in een structuurvisie voor deze delfstoffenzone nauwkeurig berekend, vertrekkend van de huidige productiecapaciteit uitgedrukt in geproduceerde aantal verkoopbare bakstenen per jaar. Het resultaat werd tevens in het voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan aangegeven. Via volgende stappen werd deze productiecapaciteit De benodigde volumes klei (in situ) bij volle capaomgerekend naar hoeveelheid groevevochtige klei: citeit bedragen voor de 6 steenbakkerijen (afgerond) per jaar: • omrekening naar massa gebakken steen,
65.229 m3
28.776 m 3
Terca Nova Terca Sas
• omrekening naar massa groevevochtige klei,
Terca Beerse
• omrekening naar volume groevevochtige klei.
252.960 m
3
Terca Quirijnen Floren Desta
Totaal: 521.449 m3
Fig. 2.8: Benodigde volumes klei per steenbakkerij per jaar
Ruimtelijke situering binnen voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan Voorgeschiedenis Economische aspecten Onderbouwing van de behoefte Bestaande voorraden - confrontatie vraag en aanbod
Kenmerken van de ontginning Alternatieven Vergunningstoestand bestaande ontginningen en overzicht bestaande/lopende project-MER’s Bestaande ontginningsgebieden die te schrappen zijn
Hoofdstuk 2: Bespreking samanhangend oppervlaktedelfstoffengebied ‘klei van de Kempen’
• Voor de kleisector wordt een beroep gedaan op oppervlaktedelfstoffen afkomstig uit opportuniteiten (uitgegraven bodem). Die hoeveelheden kunnen tot op heden nog niet volledig of exact gekwantificeerd worden. Er kan wel een inschatting gemaakt worden van het geheel van alternatieven in de kleimengeling op basis van de productiecijfers van de keramische sector.
15
Daarenboven dient binnen deze behoefte een onderscheid gemaakt te worden tussen verschillende in het gebied voorkomende kleisoorten: • Bruine klei: Een bovenliggende zwak ontwikkelde klei, zeer gegeerd omwille van zijn laag zwavelgehalte en zijn typisch rode bakkleur. Deze klei wordt alleen aangetroffen in de omgeving van Malle-Rijkevorsel-Brecht • Blauwe klei: Een sterker ontwikkelde klei die afgezet werd in een reducerend milieu. Dit neemt met zich mee dat deze grondstof rijk is aan pyriet (tot 2%) en sulfaten, wat op het keramisch product aanleiding kan geven tot de vorming van uitbloeiingen. • Vette klei: Klei zonder zand of met een laag zandgehalte • Magere klei: Klei met al dan niet frequent voorkomende zandintercallaties. Deze magere klei op zich is dikwijls, omwille van een te hoog zandgehalte, niet verwerkbaar tot baksteen. Om tot een ideale, constante samenstelling te komen worden vette en magere, blauwe en bruine kleien samen met zand volgens eigen recepturen vermengd. De verhouding binnen de kleibehoefte verschilt dan ook van bedrijf tot bedrijf vermits ze productafhankelijk is. Onderstaande tabel vat de behoeften samen op basis van de huidige en voor de toekomst realistische verdeling: Desta
Floren
Terca Quirijnen
Terca Beerse
Terca Sas
Terca Nova
Totaal
Zand
5.707
/
15.709
19.040
/
11.600
52.056
Vette blauwe klei
25.463
/
4.008
133.280
/
52.200
214.951
Magere blauwe klei
12.731
/
/
119.680
/
52.200
184.611
Bruine klei
/
31.890
61.221
/
28.776
/
121.887
Totaal klei
38.194
31.890
65.229
252.960
28.776
104.400
521.449
Totaal
43.901
31.890
80.938
272.000
28.776
116.000
573.505
Behoefte in m³
Tabel 2.1: Behoeften op basis van de huidige en voor de toekomst realistische verdeling Met bovenvermelde werkwijze wordt zowel rekening gehouden met de economische conjunctuur als met de bijmenging van alternatieven. Bij een behoefteberekening voor de lange termijn wordt vertrokken van de capaciteit van de bestaande productielijnen, zodat ook bij hoogconjunctuur verzekerd wordt dat de sector over voldoende reserves kan beschikken. De ‘Vlaamse behoefte’ mag immers niet begrepen worden als de behoefte voor de Vlaamse bevolking maar als de behoefte voor de Vlaamse industrie via dewelke o.a. de Vlaamse bevolking invulling krijgt van haar behoeften. Met een ontwikkelingsperspectief van 25 jaar voor ogen is een correcte behoefteraming evenwel onmogelijk. Niemand kan immers voorspellen welke economische conjuncturen ons staan te wachten en in welke mate de keramische sector zelf zal evolueren. Voor alle duidelijkheid moet wel aangegeven worden dat een correcte behoefteraming ook niet noodzakelijk is om invulling te geven aan de hoofddoelstelling van het delfstoffendecreet. Het gaat er met name om onze natuurlijke rijkdommen ook voor de toekomstige generaties toegankelijk te maken en dus op zeer lange termijn te denken (bij de parlementaire besprekingen rond het Oppervlaktedelfstoffendecreet is zelfs naar voren gekomen dat een termijn van 25 jaar kort is). Dit betekent dat Vlaanderen voldoende geologisch interessante lokaties moet vrijwaren als open ruimte met het oog op latere ontginning. Dat de huidige be-
16
hoefteraming niet helemaal correct is en dat er daardoor misschien wel lokatievoorstellen als ontginningsgebied zouden ingetekend worden die een reserve van meer dan 25 jaar vertegenwoordigen, is dus helemaal niet tegenstrijdig met de doelstelling van het Oppervlaktedelfstoffendecreet. Bovendien worden de oppervlaktedelfstoffenplannen periodiek (vijfjaarlijks) geëvalueerd zodat bijsturing altijd mogelijk is in functie van een afstemming van de voorraden op de behoeften en de wijzigingen in de marktsituatie. Verder moeten er prioriteitstellingen ingebouwd worden op het niveau van de gewestelijke ruimtelijke uitvoeringsplannen zodat zeker niet het signaal gegeven wordt aan de ontginningssector dat men overal tegelijk kan beginnen ontginnen. Het is immers duidelijk niet de bedoeling vanuit een zuinig ruimtegebruik dat de voorgestelde ontginningsgebieden binnen een termijn van 25 jaar zouden ontgonnen zijn. Door een gedetailleerde terugrekening van de massa gebakken product naar de hoeveelheid groevevochtige klei worden alle toevoegingen van andere delfstoffen en alternatieven (zowel in functie van producteigenschappen, besparing van de hoofdgrondstof als emissiebeperkende maatregelen) in elk geval mee in rekening gebracht. In het kader van de doelstellingen van het Oppervlaktedelfstoffendecreet zal bovendien de evolutie worden bijgehouden van de inzet van alternatieven. De sector zal hierover rapporteren zodat ook kwantitatief kan worden nagegaan in welke mate zuinig wordt omgesprongen met de toekomstige ontginningsgebieden.
Van alle bestaande, actieve ontginningsgebieden op de plannen van aanleg (momenteel in exploitatie door de steenfabrieken) werden in het bijzonder delfstoffenplan de zand- en kleireserves nauwkeurig gekubeerd. Onderstaande tabel vat per bedrijf de reserves samen per 01.07.2004.
Delfstof
Zand
Vette blauwe klei
Magere blauwe klei
Bruine klei vet + mager
Terca Beerse
behoefte m³
19.040
133.280
119.680
/
Blak-Meergoor
reserve m³ jaar
1.391.397 23,5
1.845.205 22,4
2.374.820 29,6
/
15.709
4.008
/
61.221
0
0
/
31.890 1.174.999 7,2
Exploitant
Terca Quirijnen Floren
behoefte m³
Kraaienhorst
reserve m³ jaar
522.889 15,6
182.154 21,3
/
Desta
behoefte m³
5707
25.463
12.731
/
Schoorse heide
reserve m³ jaar
0 0
0 0
0 0
/
Terca Nova
behoefte m³
11.600
52.200
52.200
/
Boensberg west
reserve m³ jaar
230.965 14,3
577.412 13,2
808.377 18,5
/
Boensberg oost
reserve m³ jaar
27.612 1,7
58.668 1,3
134.621 3,1
/
Terca Sas
behoefte m³
/
/
/
28.776
Sint Jozef
reserve m³ jaar
/
/
/
542.342 18,8
Tabel 2.2: Vergelijking behoefte - reserve per bedrijf op 01/07/2004 Ruimtelijke situering binnen voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan Voorgeschiedenis Economische aspecten Onderbouwing van de behoefte Bestaande voorraden - confrontatie vraag en aanbod
Kenmerken van de ontginning Alternatieven Vergunningstoestand bestaande ontginningen en overzicht bestaande/lopende project-MER’s Bestaande ontginningsgebieden die te schrappen zijn
Hoofdstuk 2: Bespreking samanhangend oppervlaktedelfstoffengebied ‘klei van de Kempen’
2.5 BESTAANDE VOORRADEN - CONFRONTATIE VRAAG EN AANBOD
17
In tabel 2.2 bepaalt de meest schaarse delfstof de behoeftendekking van de steenbakkerij. Dit is de delfstof waarvoor de behoeftendekking het kleinst is. De kleivoorraad verschilt van bedrijf tot bedrijf en varieert van: • 0 jaar voor Desta: momenteel overleeft Desta dankzij de aanvoer van klei die vrijkomt bij de aanleg van de HST, (zie verder punt 2.7.1.2. Mogelijke alternatieve materialen bij productie van baksteen); • 7 jaar voor Terca Quirijnen en Floren (in de veronderstelling dat ze gezamenlijk pro rata hun behoefte het gebied Kraaienhorst ontginnen); • 14,5 jaar voor Terca Nova; • 19 jaar voor Terca Sas; • 22 jaar voor Terca Beerse. De baksteennijverheid is geëvolueerd naar een zeer moderne industrie met zware kapitaalsintensieve investeringen dewelke van die aard zijn dat een ‘ijzeren voorraad’ van grondstoffen, maar niet noodzakelijk in de nabije omgeving gelegen en die een periode dekt van 20 à 25 jaar, een absolute noodzaak is. Via de opmaak van een bijzonder oppervlaktedelfstoffenplan kan aan deze doelstelling tegemoet gekomen worden. 2.6 KENMERKEN VAN DE ONTGINNING 2.6.1 WIJZE VAN ONTGINNING In de delfstoffenzone ‘klei van de Kempen’ komt de klei voor in ondiepe lagen die zeer onregelmatig zijn. De klei wordt afgegraven met een klassieke graafmachine. Het voordeel van deze methode is de wendbaarheid van de machine zodat ook ondiepe winningen of gebieden met grillige vorm efficiënt en selectief ontgonnen kunnen worden. De lagen worden afzonderlijk afgegraven. Immers de samenstelling van de klei die in het begin wordt afgegraven kan verschillen van de klei die ontgonnen wordt uit de onderliggende lagen. Het is hierdoor noodzakelijk om in functie van een gepaste grondstoffenmengeling op verschillende plaatsen in de groeve tegelijkertijd te ontginnen. Dat niet kan gewerkt worden met één aaneensluitend front heeft het nadeel dat de groeve een slordige indruk heeft zolang de eindafwerking niet is gerealiseerd. 2.6.2 DIEPTE VAN ONTGINNING De diepte van ontginning varieert van 2 tot 12 m, samenhangend met de dikte van de kleilagen. Het bruikbare pakket heeft een dikte van 2 à 7 m. Over het algemeen komen zandige stoorlagen voor. 2.6.3 VERLOOP VAN DE ONTGINNING • Afgraven van de teelaarde (min. ± 50 cm) met een graafmachine. Deze wordt ter plaatse gestockeerd. • Eventueel de afgraving van de zandlaag (boven klei), vanaf maaiveldniveau door middel van een mobiele graafmachine op rupsbanden. Het zand wordt rechtstreeks op vrachtwagens of dumpers geladen (ca. 10 m³) en afgevoerd naar de steenfabriek. • Selectieve afgraving van de vette en de magere kleilaag. Deze afgraving gebeurt door een mobiele graafmachine op rupsbanden. De afgegraven klei wordt op vrachtwagens geladen en afgevoerd naar de steenfabriek. En afhankelijk van de nabestemming ook: • Opvulling van de ontginningsput met externe gronden (in het geval van nabestemming landbouw na (gedeeltelijke) heraanvulling) • Opbrengen van de laag teelaarde en herstel van het afgegraven gebied in functie van de nabestemming.
18
2.6.4 NOODZAAK BEMALING De ontginning van klei is steeds een droge winning. Bij een droge winning zijn volgende situaties mogelijk: • de watervoerende laag zit onder de klei en er moet niet bemaald worden; • er is een watervoerende laag boven de klei. Deze moet eerst bemaald en afgegraven worden 1. Dezelfde situatie heb je met afwisselende klei- en watervoerende lagen (zand); • er is een watervoerende laag net onder de klei en men gaat ontginnen tot bijna tegen de watervoerende laag (spanningslaag). Men moet dan bemalen in de laag onder de klei om de druk te verlagen en om te voorkomen dat de bodem van de winningsput door breekt en het water van de onderliggende watervoerende laag dus in de winningsput stroomt. Bijvoorbeeld als de put 12 m diep is en de watervoerende laag op 13 m diepte ligt. 2.6.5 TRANSPORT Het transport van de klei geschiedt op verschillende manieren. Vaak is de groeve gelegen naast een steenbakkerij. In dat geval komt de klei rechtstreeks op een transportband terecht (in de huidige groeves van de delfstoffenzone ‘klei van de Kempen’ niet toegepast) of maakt men gebruik van dumpers (van ca. 10 m³) om de klei te vervoeren, zonder dat men gebruik moet maken van de openbare weg.
De afvoer van afgewerkte stenen van de steenfabriek naar de klanten gebeurt hoofdzakelijk met vracht wagens en occasioneel per schip. Voor de site Nova worden de afmageringsgrondstoffen reeds per schip aangevoerd (schistes). Voor de site Beerse werd tussen de bedrijven Wienerberger NV, Metallochimique en NV Campine een PPS opgericht met de bedoeling een containerterminal te bouwen op het Kempisch kanaal om goederentransport en eventueel grondstoffentransport toe te laten. 2.7 ALTERNATIEVEN 2.7.1 DOELSTELLINGSALTERNATIEVEN: ACTIEPLAN ALTERNATIEVE MATERIALEN 2.7.1.1 Algemeen: randvoorwaarden bij gebruik alternatieve materialen Alvorens over te gaan tot de beschrijving van alle mogelijke alternatieve materialen ter vervanging van primaire oppervlaktedelfstoffen, is het belangrijk om een aantal randvoorwaarden onder de aandacht te brengen. • De milieuhygiënische kwaliteit van de alternatieve materialen speelt een belangrijke rol in het daadwerkelijk potentieel van de alternatieven; • Het milieubedreigend karakter van een bouwstof wordt bepaald door de uitloging van verontreinigende elementen uit het materiaal bij contact met grond-, hemel- of oppervlaktewater waardoor verspreiding optreedt; • De bouwtechnische kwaliteiten van deze alternatieven kunnen beperkingen inhouden. Het gebruik van LD-staalslakken ter vervanging van grove granulaten kan bijvoorbeeld niet in cementgebonden toepassingen omdat er dan zwellingsverschijnselen optreden. • Economische factoren zoals de marktaantrekkelijkheid van een substituut voor een primaire oppervlaktedelfstof bepalen de positie van de alternatieven op de bouwstoffenmarkt. Een gebruiker van alternatieve materialen staat of valt met de ‘kwaliteit’ of de perceptie ervan, bijvoorbeeld de eerder moeilijkere 1
Omdat de klei (afsluitende laag) steeds volledig wordt afgegraven is steeds sprake van een freatische waterlaag.
Ruimtelijke situering binnen voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan Voorgeschiedenis Economische aspecten Onderbouwing van de behoefte Bestaande voorraden - confrontatie vraag en aanbod
Kenmerken van de ontginning Alternatieven Vergunningstoestand bestaande ontginningen en overzicht bestaande/lopende project-MER’s Bestaande ontginningsgebieden die te schrappen zijn
Hoofdstuk 2: Bespreking samanhangend oppervlaktedelfstoffengebied ‘klei van de Kempen’
Indien de groeve veraf gelegen is of indien men klei aanvoert van occasionele winningen (uitgraven bouwputten), zal men gebruik maken van vrachtwagens (eventueel in combinatie met schepen) om de klei te vervoeren naar de steenbakkerijen.
19
sociale aanvaarding van sommige materialen omwille van hun herkomst, zoals bodemassen van afvalverbranding. • Gezondheidsaspecten van alternatieven moeten in overweging genomen worden. 2.7.1.2 Mogelijke alternatieve materialen bij productie van baksteen Belangrijke volwaardige alternatieven voor klei zijn enerzijds kleien en lemen die vrijkomen bij graafwerken buiten ontginningsgebieden en anderzijds zwarte en rode leisteen. Belangrijke subsitutiemogelijkheden zitten vervat in baggerspecie. Veel marginaler van betekenis maar wel vermeldenswaardig als substitutiepotentieel zijn drinkwaterslibs en straalgrit. Deze aangehaalde alternatieven zijn relevant voor alle kleisoorten en dus ook voor de Kempense klei. Alternatieven die een substitutie voor specifiek de Kempense klei vormen zijn echter niet voorhanden. Kwantitatieve informatie over de substitutiemogelijkheden voor de gehele keramische sector is voorhanden in het Algemeen Oppervlaktedelfstoffenplan. Cijfergegevens over alternatieven die specifiek voor de vervanging van de Kempense klei worden ingezet werden aan de bedrijven zelf opgevraagd en afgetoetst met de milieuvergunning. Wienerberger zet in zijn vestigingen in de Kempen een hoeveelheid zwarte leisteen in van maximaal 24.000 ton. Desta heeft het geluk gehad gebruik te kunnen maken van opportuniteiten uit uitgegraven bodem voor een hoeveelheid van in het totaal 12.600 m³ in de periode 2002-2004, weergegeven in tabel 2.3. Jaar
Totaal verbruik
Eigen ontginning
Externe aanvoer
2001
18750 m³
18750 m³
/
2002
12000 m³
9600 m³
2400 m³
2003
12000 m³
6000 m³
6000 m³
2004
12800 m³
8600 m³
4200 m³
Tabel 2.3: Vergelijking verbruik uit eigen ontginning met externe aanvoer voor Desta tussen 2001 en 2004 Voor 2005 beschikt men momenteel over een voorraad van 750 m³ extern aangevoerde klei. Door Desta wordt gewezen op volgende moeilijkheden bij de inzet van uitgegraven bodem: • beperktheid aanbod: voor 2005 heeft Desta geen vooruitzichten voor extra voorraden extern aangevoerde klei; • niet algemene toepasbaarheid: voorafgaand dient onderzocht wat de gevolgen zijn qua kleur en gedrag tijdens het droog- en bakproces, uitgegraven klei is niet zonder meer toepasbaar voor elk type steen; • kans op vervuilingen: in het verleden hebben vervuilingen van zand, betondelen, hout, plastiek, al meermaals tot grote kosten aan het machinepark geleid. De mogelijke alternatieven met de bijhorende inzetproblematiek worden hierna geschetst. 2.7.1.2.1 Klei en leem uit graafwerken buiten ontginningsgebieden Via (locale) contacten met aannemers en transporteurs worden de geschikte en waardevolle grondstoffen uit infrastructuurwerkzaamheden en grondverzet ingezet om op die manier de eigen reserves uit de ontginningsgebieden minder snel te moeten aanspreken. Deze grondstoffen moeten, gezien hun herkomst, als opportuniteiten beschouwd worden. De mate waarin van deze opportuniteiten kan gebruik gemaakt worden kan dus sterk verschillen van jaar tot jaar.
20
Bovendien vallen deze bodemmaterialen, voor wat hun gebruiksvoorwaarden betreft, onder de bepalingen van het VLAREBO, meer bepaald de nadere regels voor het gebruik van uitgegraven bodem. Deze complexe regelgeving m.b.t. grondverzet, samen met het tijdsaspect bemoeilijken vaak de afstemming tussen het aanbod en de hoogwaardige inzet van deze bodemmaterialen. Bovendien is een selectieve afgraving met kennis van de bouwtechnische kwaliteit een vereiste voor de inzet in de keramische sector. 2.7.1.2.2 Zwarte en rode leisteen Bij de productie van keramische materialen is een juiste dosering van de verschillende grondstoffen van groot belang aangezien de grondstofsamenstelling de technische kwaliteit van het eindproduct zal bepalen. Bij de dosering van de grondstoffen moet rekening gehouden worden met diverse eigenschappen zoals de plasticiteit (belangrijk voor de vormgeving), het gedrag tijdens het drogen, het gedrag tijdens het bakken, de chemische samenstelling en belangrijke eigenschappen van het eindproduct zoals de kleur, de microstructuur, de vorstbestendigheid en de sterkte enz. Naast de primaire kleien is koolstofhoudende leisteen een belangrijke grondstof vooral voor het maken van binnenmuurstenen.
Toen de steenkoolmijnen nog actief waren, hadden zij vaak zelf een steenbakkerij die de typische ‘leisteen’ produceerde. De meeste mijncités in Limburg en Wallonië zijn met deze baksteensoort gebouwd. De steenbakkerijen van KS zijn echter samen met de mijnexploitatie verdwenen. De steenbakkerijen in Vlaanderen gebruiken gemalen leisteen naast de eigen – lokaal ontgonnen – klei. Deze toevoeging is essentieel voor het bekomen van de ideale granulometrie van de nog te bakken bakstenen en voor de eigenschappen van het eindproduct (mechanische weerstand, hogere isolatiewaarden, kleur,…). Het natuurlijk koolstofgehalte van de leisteen laat ook toe energie te besparen. Dit is een op prijs gesteld nevenverschijnsel. Er moet hierbij echter opgemerkt worden dat de meeste kleisoorten van nature koolstof (organisch materiaal) bevatten. Leisteen is terzake niet uniek. De Vlaamse steenbakkerijen zijn niet de enige die leisteen afkomstig van terrils gebruiken. Dit gebeurt ondermeer ook in Nederland, Noord-Duitsland en Frankrijk. In sommige streken van Engeland en Ierland is koolstofhoudende leisteen de enige grondstof. Zij wordt daar ook gewonnen als oppervlaktedelfstof. Afhankelijk van de blootstelling aan de lucht werd deze koolstofhoudende leisteen soms na jaren geoxideerd in de terrils en ontstond de zogenaamde ‘rode schist’, die eveneens als grondstof wordt ingezet. De beschikbare hoeveelheid is echter veel beperkter dan de zogenaamde zwarte leisteen. De nog koolstofhoudende, (niet verweerde) leisteen (‘zwarte schist’) is in Vlaanderen nog steeds een veel gebruikte en belangrijke grondstof die een volwaardig alternatief en aanvulling biedt voor de klassieke, aan de oppervlakte gedolven Vlaamse kleien. Vooral voor de aanmaak van snelbouwstenen kunnen de leistenen een belangrijk aandeel van 20 à 30% hebben in de totale grondstoffenmengeling. In bepaalde productie-eenheden gebeurt de dosering zelfs tot 50 à 60% en is de leisteen m.a.w. de hoofdgrondstof.
Ruimtelijke situering binnen voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan Voorgeschiedenis Economische aspecten Onderbouwing van de behoefte Bestaande voorraden - confrontatie vraag en aanbod
Kenmerken van de ontginning Alternatieven Vergunningstoestand bestaande ontginningen en overzicht bestaande/lopende project-MER’s Bestaande ontginningsgebieden die te schrappen zijn
Hoofdstuk 2: Bespreking samanhangend oppervlaktedelfstoffengebied ‘klei van de Kempen’
Zwarte leisteen - beter gekend onder zijn benaming afgeleid uit het Frans voor leisteen: ‘schiste noir’- is organisch-houdende klei die in diepere aardlagen onder hoge druk versteend werd, zodat de plasticiteit verloren is gegaan. De mineralogische samenstelling is echter dezelfde als die van plastische klei die men in hogere lagen vindt. Het watergehalte is, als gevolg van de samendrukking van de holten, geringer dan dat van plastische klei. In Vlaanderen komt leisteen niet als oppervlaktedelfstof voor. De enige leisteen waarover wij kunnen beschikken, is afkomstig van de terrils rond de oude steenkoolmijnen. Deze koolstofhoudende leisteen komt voor tussen de steenkoollagen en werd in grote hoeveelheden samen met de steenkool opgegraven. Deze terrils uit de vroegere steenkoolmijnen worden nu geëxploiteerd door ondernemingen die de terrilleisteen bewerken (afzeven, breken en vermalen) in vergunde inrichtingen en deze dan commercialiseren als grondstoffen, brandstoffen, granulaten voor bouwwerken,… met specifieke en gecontroleerde eigenschappen.
21
Specifiek voor de klei van de Kempen is er momenteel één snelbouwfabriek, nl. Terca Nova, die schiste gebruikt met volgende procentuele verhouding t.o.v.: • de Kempense klei: 15 %; • de kleimengeling: 10-12 %. Het jaarverbruik bedraagt maximaal 24.000 ton of 15.000 m³ schiste. Bij de behoefteonderbouwing voor Terca Nova is rekening gehouden met het aangegeven leisteenaandeel. Naast de primaire grondstofbesparing, heeft men het voordeel van rationeel energieverbruik doordat de schiste nog enige calorische waarde heeft en de energietoevoer bij de productie wordt beperkt. Over het statuut van leisteen, namelijk afvalstof of grondstof, werd in het verleden nogal eens gediscussieerd. In recent afgeleverde milieuvergunningen door de bevoegde Vlaamse ministers van Leefmilieu, zijnde Sannen en Tavernier, werd telkens het standpunt ingenomen dat er geen aanleiding meer bestaat om zwarte schisten nog langer als afvalstoffen te classificeren, mede op basis van het feit dat een afwijkende visie ten opzichte van andere gewesten en EU-lidstaten de concurrentiepositie van de keramische sector niet in het gevaar mag brengen. Dat schiste moet aanzien worden als een grondstof werd eveneens bevestigd naar aanleiding van twee parlementaire vragen. Algemeen kan gesteld worden dat de Vlaamse overheid nu duidelijk aan leisteen het statuut grondstof heeft toegekend. 2.7.1.2.3 Baggerspecie De keramische sector toont interesse om bepaalde kleiputten aan te bieden voor de berging van baggerspecie. Dit is tevens tot uiting gekomen in het kader van een studie in opdracht van de administratie Waterwegen en Zeewezen en uitgevoerd door Resource Analysis. Enerzijds zou met deze specie een deel aan herstructurering kunnen gedaan worden van de ontstane putten, anderzijds kan uit baggerspecie mogelijks een toeslagstof voor de grondstoffenmengeling gedistilleerd worden. De berging van putten met baggerspecie en de gedeeltelijke inzet ervan worden in de praktijk echter bemoeilijkt omwille van de gekende baggerspecieproblematiek in het algemeen. Er wordt hiervoor verwezen naar het voorontwerp van sectoraal uitvoeringplan Baggerspecie opgesteld door OVAM. Zo moet voor het hergebruik als bouwstof voldaan worden aan de hiervoor bepaalde normen in VLAREA, moet de bouwstof voldoen aan de civieltechnische regelgeving en beperkingen voor het toepassen van gerecycleerde producten in de wetgeving. Voor het herstructureren van de ontstane putten moet de niet-verontreinigde, ontwaterde baggerspecie voldoen aan de normen van VLAREA en VLAREM (rubriek 60, VLAREM I) Of de baggerspecie kan ingezet worden in het keramisch bakproces is o.a. afhankelijk van: • het verkrijgen van de nodige vergunningen voor baggerspeciestorten; • het onder controle krijgen van de technische kwaliteit, eventueel door het organiseren van het storten in een bepaalde lagenopbouw om die vervolgens verticaal af te graven; • het bekomen van het statuut van secundaire grondstof voor de baggerspecie; immers, indien de baggerspecie aanzien wordt als afvalstof vervalt men in het zelfde probleem als wanneer leisteen zou aanzien worden als afvalstof, namelijk, dat het proces aanzien wordt als een afvalverbrandingsinstallatie met verstrengde en onhaalbare emissienormen als gevolg. 2.7.1.2.4 Drinkwaterslib In het midden van de jaren 90 werden door Vito en de K.U. Leuven een aantal bakproeven uitgevoerd met diverse soorten drinkwaterslib. Er werd in samenwerking met een baksteenfabrikant eveneens een proef op industriële schaal uitgevoerd. Technisch blijkt deze afzet haalbaar voor ontijzeringsslib dat kan worden toegepast als vervangmiddel van klei tot een percentage van 5 à 10 %. De andere slibs bieden duidelijk minder
22
mogelijkheden. Het totale aanbod drinkwaterslib is echter beperkt en van de grootte-orde van 10.000 ton droge stof per jaar. Ten opzichte van de totale kleibehoefte betekent dit alternatief dus geen groot vervangingspotentieel. 2.7.1.2.5 Straalgrit Straalgrit is afkomstig van reinigings- of straalwerkzaamheden waarbij straalgrit wordt gebruikt. Straalgrit heeft als oorsprong de glasachtige ovenresidu’s van steenkoolcentrales (abragrit) en een fractie van metaalslakken (bekalith/bekagrit) die ingezet wordt als straalmiddel voor diverse activiteiten. De gebruikstoelatingen voor straalgrit zijn slechts van toepassing op het residu van de steenkoolcentrales. De gebruikstoelatingen vermelden de toepassing als zand in niet-vormgegeven en vormgegeven toepassingen, in zandcement of in steenslagfunderingen. De niet-vormgegeven toepassingen zijn kritischer ten aanzien van de metaalconcentraties. Straalgrit wordt tevens toegepast als verschralingsmiddel ter vervanging van zand en filler in de baksteenproductie. Straalgrit wordt op dit ogenblik niet ingezet in de productie-eenheden van de klei van de Kempen.
Elk alternatief heeft zijn eigen specifieke problematiek en voor een aantal substitutiemogelijkheden bestaan er specifieke uitvoeringsplannen zoals het sectoraal uitvoeringsplan baggerspecie en het sectoraal uitvoeringsplan bouw- en sloopafval, hoewel dit laatste niet relevant is voor de klei van de Kempen. Het is eerder aangewezen om, in functie van kwantitatieve doelstellingen voor de verschillende alternatieven, bindende acties met streefcijfers op te nemen in het hiermee verbonden sectoraal uitvoeringsplan dat rond deze verschillende alternatieven wordt gevoerd. In functie van een maximale afstemming wordt, net omgekeerd, in de verschillende fora, commissies, stuurgroepen en beleidsplannen rond alle mogelijke alternatieven, vanuit het beleid Natuurlijke Rijkdommen aangegeven waar de opportuniteiten (en bijhorende knelpunten) als substitutiemateriaal voor primaire oppervlaktedelfstoffen liggen. Dit met de bedoeling een maximale inzet van deze alternatieven te bevorderen. Daar waar het gaat over alternatieven die niet behoren tot de bevoegdheid van andere administraties, instellingen of organisaties, zoals bv. niet-minerale alternatieven zoals houtbouw, neemt de afdeling Natuurlijke Rijkdommen en Energie, binnen haar budgettaire mogelijkheden en conform een actieplan zoals ook opgenomen in het voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan, het initiatief tot het uitbesteden van studies. Zo werd in 2004 een studie opgeleverd over de duurzaamheid van houtbouwsystemen en de groeiverwachtingen van deze markt. Deze studie werd uitgevoerd door het WTCB. De resultaten van deze studie zijn evenwel niet bemoedigend omdat uit een aantal toekomstscenario’s blijkt dat de besparing op de ontginning van primaire oppervlaktedelfstoffenplannen zelfs bij een sterke marktappreciatie van houtbouw in het jaar 2020 slechts 1 à 1,3% zou bedragen.
Ruimtelijke situering binnen voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan Voorgeschiedenis Economische aspecten Onderbouwing van de behoefte Bestaande voorraden - confrontatie vraag en aanbod
Kenmerken van de ontginning Alternatieven Vergunningstoestand bestaande ontginningen en overzicht bestaande/lopende project-MER’s Bestaande ontginningsgebieden die te schrappen zijn
Hoofdstuk 2: Bespreking samanhangend oppervlaktedelfstoffengebied ‘klei van de Kempen’
2.7.1.2.6 Besluit In de praktijk worden, specifiek voor de klei van de Kempen, enkel de alternatieven zwarte leisteen (enkel voor de productie van snelbouwstenen) en kleien uit uitgegraven bodem ingezet. Voor wat betreft leisteen moet gewezen worden op het standpunt van OVAM die leisteen als afvalstof catalogeert en waardoor de inschakeling van zwarte leisteen zou kunnen bemoeilijkt worden. Voor kleien uit uitgegraven bodem moet gewezen worden op het onzekere aspect van de bevoorrading (geluksfactor dat er zich al dan niet in de buurt een uitgraving voordoet) en anderzijds het kwaliteitsprobleem in functie van het te bekomen product zodat enkel op basis van deze grondstoffen geen beleid kan gevoerd worden.
23
2.7.2 LOKATIEVOORSTELLEN: TE ONDERZOEKEN LOKATIEVOORSTELLEN 2.7.2.1 De ruimtelijke problematiek De klei van de Kempen wordt en werd in hoofdzaak ontgonnen langs het kanaal Schoten-Turnhout. Door de concentratie en de schaalvergroting van de steenbakkerijen, waarbij een groot aantal bedrijven verdween, verdween in een aantal gevallen de mogelijkheid om de eindbestemming van de gebieden te realiseren. In 1977 waren er immers in de Antwerpse Kempen nog 19 steenbakkerijen actief met 17 tunnelovens in 10 bedrijven. De ontginning van de klei van de Kempen is meer ruimtevereisend dan die van de Boomse of Ieperse klei door de geringe dikte van de kleilaag en de laterale en verticale heterogeniteit. In de Antwerpse Kempen rijst het probleem dat verschillende versnipperde ontginningsgebieden niet meer voor winning in aanmerking komen en dat de schaalvergroting en de concentratie leiden tot grotere geconcentreerde behoeften. De toenemende wetenschappelijke benadering bij de verwerking geeft aanleiding tot de vraag naar grondstoffen met specifieke kenmerken, zoals de vette, magere, blauwe en bruine kleien, wat op zijn beurt invloed heeft op de ontginningswijze. Daarnaast kan een optimale ontginning van de ontginningsgebieden zelf nagestreefd worden door ook de onderliggende zanden te valoriseren. Er moet in dat geval nagegaan worden in welke mate de ruimtelijke draagkracht van de regio in haar geheel dat toelaat. 2.7.2.2 Afbakening van de lokatievoorstellen Op basis van de onderbouwde behoefte werden lokatievoorstellen onderzocht. Volgende criteria speelden hierbij een rol: • geologische boringen met informatie over de bruikbaarheid van het pakket; • gekubeerde voorraden; • bij voorkeur aansluitend bij bestaande ontginningsgebieden; • afstand tussen gebied en verwerkingseenheid (hier: steenfabriek); • inzichten uit het vooroverleg, met name: ˙ ruimtelijke afwegingen volgens de principes van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen; ˙ milieuafwegingen zoals landschapselementen, biologische waarde, beschermde statuten; ˙ randvoorwaarden voor de eindafwerking en de nabestemming; ˙ onderzoek naar de diepere ontginning met het oog op de valorisatie van onderliggende zandlagen. Vooroverleg met alle bevoegde administraties resulteerde in een afbakeningsvoorstel van ontginningsgebieden dat volgend resultaat zou hebben. Van de bestaande ontginningsgebieden zou er 441,8 ha geschrapt worden als ontginningsgebied en een andere bestemming krijgen en zou er 493,3 ha behouden worden. 55 ha zouden over te geven zijn aan een andere delfstof. Daarnaast wordt er 175,6 ha nieuwe ontginningsgebieden voorgesteld die een duidelijke prioriteitenstelling bevatten. Deze cijfers worden samengevat in onderstaande tabel. Ze geven dus het totale ruimtebeslag weer mocht het oorspronkelijk voorontwerp Bijzonder Delfstoffenplan, zoals voorgelegd aan de ambtelijke stuurgroep, worden goedgekeurd. Deze gegevens worden uiteraard enkel en alleen vermeld met de bedoeling een indicatie van grootte-orde aan te geven. Het is immers duidelijk dat, naarmate het besluitvormingsproces vordert het voorontwerp ook wat betreft de lokatievoorstellen kan bijgesteld worden. In afwachting van een definitief bijzonder delfstoffenplan klei van de Kempen werden de cijfers van tabel 2.4 wel opgenomen in het voorontwerp algemeen delfstoffenplan dat bij prioriteit werd opgemaakt.
24
Oppervlakte Bestaande ontginningsgebieden volgens gewestplan
990,1 ha
Te schrappen
441,8 ha
Te behouden
493,3 ha
Over te geven aan andere delfstof
55 ha
Nieuwe lokatievoorstellen na geologisch-economische, ruimtelijke en milieuafweging
175,6 ha
Tabel 2.4: Indicatief ruimtebeslag op basis van de lokatievoorstellen van het voorontwerp BOD
Hoofdstuk 2: Bespreking samanhangend oppervlaktedelfstoffengebied ‘klei van de Kempen’
Ruimtelijke situering binnen voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan Voorgeschiedenis Economische aspecten Onderbouwing van de behoefte Bestaande voorraden - confrontatie vraag en aanbod
Kenmerken van de ontginning Alternatieven Vergunningstoestand bestaande ontginningen en overzicht bestaande/lopende project-MER’s Bestaande ontginningsgebieden die te schrappen zijn
25
26
behoud
behoud behoud
uitbreiding
uitbreiding
uitbreiding
Bestaand ontginningsgebied ANT023
Bestaand ontginningsgebied ANT025
Zuidwestelijke uitbreiding van Kraaienhorst (ANT027)
Westelijke uitbreiding van Kraaienhorst (ANT027)
Noordelijke uitbreiding van Kraaienhorst (ANT027)
De Leeuwerik
Helhoekheide
Paaltjesdreef Zuid
Paaltjesdreef West
Paaltjesdreef Noord
Advies uit vooroverleg
Bestaand ontginningsgebied ANT033
Situering
Halve Weg
Naam
7 ha
15 ha
98.300 zand 262.200 bruine klei 32.800 blauwe klei
17 ha
8 ha
26 ha
46 ha
Oppervlakte
39.200 zand 104.500 bruine klei 13.100 blauwe klei
89.300 zand 558.200 vette klei 334.900 magere klei 19.300 zand 180.000 vette klei 45.000 magere klei 104.600 zand 279.000 bruine klei 34.900 blauwe klei
Kubering in m³ 613.000 zand 817.300 vette klei 1.430.300 magere klei
5m
5m
5m
4,4 m
4,65 m
10 m
Ontginnings diepte
Zand, bruine vette en bruine magere klei, blauwe klei
Zand, bruine vette en bruine magere klei, blauwe klei
Zand, bruine vette en bruine magere klei, blauwe klei
Zand, vette klei en magere klei
Zand, vette klei en magere klei
Zand, blauwe vette klei en blauwe magere klei
Typering delfstoffen
• de bestaande ontginningsgebieden die een andere bestemming mogen krijgen (te schrappen). Deze worden behandeld in hoofdstuk 2.9.
• de bestaande ontginningsgebieden waar ontgonnen wordt en/of die nog moeten afgewerkt worden en die dus als ontginningsgebied behouden blijven;
Dit overzicht bevat DUS NIET:
Een overzicht is opgenomen in tabel 2.5.
• nieuwe gebieden.
• uitbreidingsvoorstellen van bestaande ontginningsgebieden;
• ontginningsgebieden volgens het gewestplan, waar momenteel nog niet ontgonnen wordt;
De lijst met te bestuderen lokatievoorstellen omvat:
2.7.2.3 Overzicht van weerhouden lokatievoorstellen Kaart 1: situering van weerhouden lokatievoorstellen
Bestaande ontginningsgebieden
Uitbreidingsvoorstellen bestaande ontginningsgebieden
Uitbreidingsvoorstellen bestaande ontginningsgebieden
Kenmerken van de ontginning Alternatieven Vergunningstoestand bestaande ontginningen en overzicht bestaande/lopende project-MER’s Bestaande ontginningsgebieden die te schrappen zijn
bouwvrij
bouwvrij
nieuw gebied bouwvrij
Oostelijke uitbreiding van Boensberg (ANT034)
Noordelijke uitbreiding van Boensberg (ANT034)
Noordwestelijke uitbreiding van Sint-Jozef Rijkevorsel (ANT030)
Noordoostelijke uitbreiding van Sint-Jozef Rijkevorsel (ANT030) Gebied ten oosten van Heihoefken Noord (ANT021)
Ten oosten van Het Blak-Meergoor (ANT032)
Ten westen van Kraaienhorst (ANT027)
Ten westen van Kraaienhorst (ANT027)
Meienboshoeve Oost
Meienboshoeve West
Uitbreiding Sint-Jozef West
Uitbreiding Sint-Jozef Oost Uitbreiding Heihoefken
Goor Oost
Blauwhoeve Noord
Blauwhoeve Zuid
Tabel 2.5: Overzicht weerhouden lokatievoorstellen
bouwvrij
Meest zuidelijke uitbreiding van Schoorse Heide (ANT017)
Papenmoer Zuid
bouwvrij
uitbreiding
bouwvrij
bouwvrij
uitbreiding
Zuidelijke uitbreiding van Schoorse Heide (ANT017)
Papenmoer Noord
13 ha
176.200 vette klei 352.400 magere klei
86 ha
40 ha
511.100 zand 1.363.100 bruine klei 170.400 blauwe klei 260.900 zand 695.600 bruine klei 87.000 blauwe klei
101 ha
2 ha
20 ha
113.100 vette klei 226.200 magere klei
7.700 zand 23.600 bruine klei 1.481.800 zand 1.975.700 vette klei 3.457.500 magere klei
25 ha
18 ha
28 ha
49 ha
211.000 zand 527.400 vette klei 738.400 magere klei
174.700 zand 786.200 vette klei 393.100 magere klei 103.600 zand 414.300 vette klei 207.100 magere klei 141.700 zand 354.200 vette klei 495.900 magere klei
Hoofdstuk 2: Bespreking samanhangend oppervlaktedelfstoffengebied ‘klei van de Kempen’
Ruimtelijke situering binnen voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan Voorgeschiedenis Economische aspecten Onderbouwing van de behoefte Bestaande voorraden - confrontatie vraag en aanbod
Nieuwe gebieden
27
5m
5m
10 m
2,5 m
5m
5m
12 m
12 m
3,35 m
3,65 m
Zand, bruine vette en bruine magere klei, blauwe klei
Zand, bruine vette en bruine magere klei, blauwe klei
Zand, blauwe vette klei en blauwe magere klei
Zand, bruine klei
Bruine magere klei en bruine vette klei
Bruine magere klei en bruine vette klei
Zand, blauwe vette klei en blauwe magere klei
Zand, blauwe vette klei en blauwe magere klei
Zand, vette klei en magere klei
Zand, vette klei en magere klei
De twee vorige tabellen leiden tot volgende oppervlaktetotalen: • totale oppervlakte van gebieden die als bouwvrij agrarisch gebied worden voorgesteld: 245 ha; • totale oppervlakte van gebieden die als nieuw gebied of uitbreiding van bestaand gebied voorgesteld worden voor ontginning op korte of middellange termijn: 176 ha. Aan de hand van prioriteitenstellingen tussen de verschillende lokatievoorstellen kan het signaal gegeven worden dat niet in elk gebied tegelijkertijd mag ontgonnen worden. Bepaalde lokatievoorstellen voor de lange termijn zullen daarom als bouwvrij agrarisch gebied voorgesteld worden, andere lokatievoorstellen zullen aangeduid worden voor ontginning op middellange termijn (15 tot 25 jaar) en nog ander op kortere termijn. Omdat een geprogrammeerde ontginning ook ruimtelijk belangrijk is, werd op basis van een prioriteitsstelling vanuit de sector zelf, en na ruimtelijke afweging, een programmatie opgemaakt per exploitant. Bij het opstellen van deze programmatie werd met volgende aspecten rekening gehouden: • de ontginning van bestaande kleigroeves van de diverse bedrijven; • de economische rendabiliteit van elk gebied voor ieder bedrijf; • de verschillen tussen behoefte en beschikbaarheid van de diverse kleisoorten; • de minst milieubelastende ontginningswijze; • de minst verkeersbelastende invloed. De verkeers- en milieubelasting worden tot een minimum herleid indien er rekening wordt gehouden met de ligging van de steenbakkerijen t.o.v. de diverse uitbreidingsgebieden. Dit leidde tot volgende programmatie, waarbij de verderzetting van de bestaande ontginningen (besproken in hoofdstuk 2.8) uiteraard de hoogste prioriteit krijgen: Ontginnings gebied I Terca Beerse
Blak Meergoor
Terca Quirijnen
Kraaienhorst
Ontginnings gebied II
Ontginnings gebied III
/
/
Paaltjesdreef Zuid
Blauwhoeve Noord
Desta
Schoorse Heide Papenmoer Noord Papenmoer Noord Papenmoer Noord (middendeel) (oostelijk deel) (westelijk deel)
Terca Nova
Boensberg Oost Boensberg West
Terca Sas Floren
Sint Jozef Kraaienhorst Uitbr. Heihoefken
Halve weg / Paaltjesdreef Noord
Bouwvrij gebied Goor Oost Blauwhoeve Zuid Papenmoer Zuid
/
Meienboshoeve Oost Meienboshoeve West
/
Sint Jozef uitbr Oost Sint Jozef uitbr. West
Paaltjesdreef West
/
Tabel 2.6: Prioriteit voor ontginning per exploitant De gebieden Leeuwerik en Helhoekheide hebben momenteel geen preferentiële ontginner en werden als reservegebieden aanzien. Verder doorgedreven onderzoek inzake plan-MER aspecten, passende beoordeling, watertoets en landbouweffecten, opgenomen in de volgende hoofdstukken van dit plan hebben op voorstel van de ambtelijke stuurgroep geleid tot een lichte aanpassing van de weerhouden lokatievoorstellen zoals opgenomen in de tabellen 2.5 en 2.6.
28
2.7.2.4 In het vooroverleg niet weerhouden lokatievoorstellen Kaart 2: situering van niet weerhouden lokatievoorstellen Enerzijds een aantal bestaande ontginningsgebieden die initieel als lokatievoorstel waren voorgesteld en anderzijds een aantal door de ontginningssector voorgestelde nieuwe gebieden, werden tijdens het vooroverleg geschrapt als lokatievoorstel. Het betreft volgende gebieden: De bossen Klokkeven, bestaand ontginningsgebied ANT026, grotendeels onontgonnen, geschrapt om volgende redenen: gelegen op relatief grote afstand van de diverse steenbakkerijen, het grootste deel van het gebied maakt deel uit van een aaneengesloten landbouwgebied, de noordrand grenst aan het beschermd landschap Klokkeven met belangrijke natuurwaarden, grenst aan habitatrichtlijngebied, deelgebied ‘Volharding en Klokkeven’. Te schrappen oppervlakte = 38,0 ha. Veerle, bestaand ontginningsgebied ANT019, grotendeels onontgonnen, geschrapt om volgende redenen: noordelijk en zuidelijk gebied sluiten ruimtelijk aan bij het natuurreservaat Kooldries, het zuidelijk deel van het gebied valt bovendien in het beschermd landschap Brechtse Heide, het gebied is relatief geïsoleerd gelegen van de bestaande steenbakkerijen, klein deel gelegen in habitatrichtlijngebied ‘Het Blak, Kievitsheide, Ekstergoot en nabijgelegen Kamsalamanderhabitats’. Te schrappen oppervlakte = 23,6 ha.
Pothoek Sint-Lenaerts, bestaand ontginningsgebied ANT022, geschrapt omwille van de zeer beperkte kleireserve (slechts 1,5 m), verder komt relatief veel verspreide bebouwing voor in het gebied, transport naar de dichtstbijzijnde fabriek ten slotte is moeilijk ruimtelijke verenigbaar met de woonfunctie in de kern van Sint-Lenaerts. Te schrappen oppervlakte = 42,3 ha. Abtsheide, nieuw gebied met oppervlakte van 18,5 ha, natuurgebied volgens gewestplan, gelegen binnen habitatrichtlijngebied. Goor West, nieuw gebied met oppervlakte van 146,4 ha, gebied voor gemeenschapsvoorzieningen volgens gewestplan, deel van het beschermd landschap ‘Rijksweldadigheidskolonie’, een inrichtingsplan is in opmaak. Blauwhoeve West, nieuw gebied met oppervlakte van 89,8 ha, landschappelijk waardevol agrarisch gebied volgens gewestplan, behorend tot het beschermd landschap ‘Brechtse Heide’ ,. 2.7.3 UITVOERINGSALTERNATIEVEN De voorgestelde uitvoering van ontginning (ontginningswijze, -diepte) is voor elk van de lokatievoorstellen technisch de meest voor de hand liggende en de beste (gebaseerd op de best beschikbare technieken). Waar uit de effectbespreking blijkt dat uitvoeringsalternatieven bij de ontginning kunnen leiden tot beperking van de effecten worden deze alternatieven voorgesteld en besproken indien technisch haalbaar. Een optimale ontginning met ontginning van zand is een uitvoeringsalternatief dat kan in overweging genomen worden.
Ruimtelijke situering binnen voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan Voorgeschiedenis Economische aspecten Onderbouwing van de behoefte Bestaande voorraden - confrontatie vraag en aanbod
Kenmerken van de ontginning Alternatieven Vergunningstoestand bestaande ontginningen en overzicht bestaande/lopende project-MER’s Bestaande ontginningsgebieden die te schrappen zijn
Hoofdstuk 2: Bespreking samanhangend oppervlaktedelfstoffengebied ‘klei van de Kempen’
Molenheiken, bestaand ontginningsgebied ANT020, onontgonnen maar klein gebied, geschrapt om volgende redenen: geïsoleerde ligging, relatief ver verwijderd van de steenfabrieken. Een hoogspanningsleiding verkleint de ontginningsmogelijkheden nog verder. Te schrappen oppervlakte = 11,8 ha.
29
2.8 VERGUNNINGSTOESTAND BESTAANDE ONTGINNINGEN EN OVERZICHT BESTAANDE/LOPENDE PROJECT-MER’S Kaart 3: situering van bestaande ontginningsgebieden waar momenteel ontgonnen wordt In volgende bestaande ontginningsgebieden volgens het gewestplan wordt reeds ontgonnen en zijn reeds vergunningen verleend. Gebied
Bestaande juridische toestand
Blak-Meergoor Het zuidelijk deel is aangeduid als ontginningsgebied; het noordelijk deel van het geANT032 bied is aangeduid als uitbreiding van ontginningsgebied. De nabestemming volgens het gewestplan is natuurgebied voor het zuidelijk deel, Te behouden landbouwgebied voor het middendeel en gebied voor gemeenschapsvoorzieningen oppervlakte = voor het noordelijk deel aansluitend bij de Kolonie. 166,4 ha Verder is een beschermingszone in overdruk aangeduid. De vergunningstoestand is complex aangezien het gebied vroeger ontgonnen werd door SFB en KTBI, thans alle groevedelen in ontginning door Terca Beerse (SFB via concessie): • lopende ontginning concessie Ministerie van Justitie: Beerse 1e Afde Sectie A nrs. 17, 18, 19, 20, 21, 22, 23, 24, 25, 26l, 16d & 67a, 68a, 69a, 70a, 71a, 72, 73, 74c, 75, 76d met bouwvergunning 01.09.1992, exploitatievergunning 13.05.1993; • lopende ontginning, voormalig SFB: Beerse 1e Afd Sectie A nrs. 27a, 27b met exploitatievergunning 06.06.1978 en bouwvergunning 06.05.1997; • lopende ontginning, voormalig SFB, voorlopig stilgelegd: Beerse 1e Afd Sectie A nrs. 65e3, 65c3, 65d3, 65g3 met exploitatievergunning 06.06.1978 en Beerse 1e Afd Sectie A nrs. 26b, 30, 31, 65e, 65f, 65g, 65p met exploitatievergunning 18.02.1992; • onontgonnen terreinen KTBI: Beerse 1e Afd Sectie A nrs. 4e10, 63a2, 65r, 65c2, 34a, 35c, 35b, 65v, 26e, 36, 65k3, 26f, 37a, 40b, 41b, 44, 45a, 26m, 26r, 26k met bouwvergunning 01.09.1992, exploitatievergunning 13.05.1993; • onontgonnen terreinen KTBI: Beerse 1e Afd Sectie A nrs. 64b, 52a, 49 a met bouwvergunning 27.11.1990 en exploitatievergunning 19.06.1963; • onontgonnen terreinen SFB: Beerse 1e Afd Sectie A nrs. 4k, 51, 56, 57, 58, 61b, 61d, 61e, 62a, 63c met exploitatievergunning 04.10.1971. Kraaienhorst ANT027 Te behouden oppervlakte = 152,1 ha
30
Het volledige gebied is bestemd als uitbreiding van ontginningsgebied met uitzondering van een beperkte ontgonnen die als ontginningsgebied ingetekend werd. Beiden met nabestemming landbouw. Vergunningstoestand Terca Quirijnen: • bouwvergunning 30.12.1996 zonder opvulverplichting (Malle, 1e Afd. Sectie A nrs. 134h & 134k); • exploitatievergunning van 1963 (Malle, 1e Afd. Sectie A nrs. 134h & 134k); • milieuvergunning van 10/10/02 voor de percelen afd. 1 sectie A nrs. 60f, 73d, 73h, 120a, 120b, 120c, 121, 122, 123/3, 123a, 123b, 123c, 124, 125, 126, 128a, 129, 130a, 131a, 131b, 132, 133a. Vergunningstoestand Floren groeve noord: • MB 80.B.2661/183 van 20.09.1980 voor afgraving met opvulverplichting (Brecht, 4e Afd. Sectie D nrs.470/2, 474d, 474c, 471r2); • MB 10.4/KLE7/11009/5 van 05.03.1987 voor afgraving met opvulverplichting (Brecht, 4e Afd. Sectie D nr. 474a); • bouwvergunning van 14.09.1992 (Brecht, 4e Afd. Sectie D nrs. 474a). Vergunningstoestand Floren groeve zuid: • MB 10.4/KLE7/11009/6 van 13.04.1989 (Malle, 1e Afdeling Sectie A nrs. 58a, 58b, 58c, 59a, 59b) met opvulverplichting; • bouwvergunning van 07.07.1993 (Malle, 1e Afdeling Sectie A nrs. 58a, 58b, 58c, 59a, 59b) .
Schoorse Heide Het volledige gebied is aangeduid als ontginningsgebied. In het noorden is de nabeANT017 stemming natuurgebied. In het zuiden is de nabestemming landbouw. Vergunningstoestand: Te behouden • volledig ontginningsgebied milieuvergund met uitzondering van perceel 151c (geen oppervlakte = eigendom) via vergunningen dd. 21.05.1964, 28.01.1978, 20.12.1988, 04.08.1993, 14,4 ha 07.08.1997; • bouwvergunning voor huidige percelen in ontginning: 23.03.1998 met opvulverplichting; • bouwvergunning voor perceel in opvulling en in zandwinning: 09.11.1992 zonder opvulverplichting. Boensberg ANT034 Te behouden oppervlakte = 50,5 ha
Te behouden oppervlakte = 31,1 ha
De 2 zuidelijke gedeelten zijn ontginningsgebied met nabestemming natuurgebied. Het westelijke deel van beide is vergund als volgt: • exploitatievergunning van 07.06.1963 voor Rijkevorsel 2e Afdeling Sectie D nrs. 131a (in ontginning), 132c, 132d, 133e, 133f, 133g (ontgonnen), zonder aanvulplicht; • exploitatievergunning van 11.10.1977 voor Rijkevorsel 2e Afdeling Sectie D nr. 130c2 (ontgonnen); • milieuvergunning van 07.12.1994 en bouwvergunning van 16.11.1993 voor Rijkevorsel 2e Afdeling Sectie D nrs. 130k2, 130s2, 130t2, 130x2, 130r2. Het volledige noordelijke deel is uitbreiding van ontginningsgebied en heeft een nabestemming landbouw. Het is niet vergund.
Tabel 2.7: Juridische toestand en te behouden oppervlakte van bestaande ontginningsgebieden waar ontgonnen wordt en waar een vergunning verleend is De totale oppervlakte te behouden gebieden (= bestaande ontginningen + gebied ‘Halve Weg’ + gebied ‘De Leeuwerik’ + gebied ‘Helhoekheide’) bedraagt dan 493 ha. Voor volgende ontginningen werden project-MER’s opgemaakt: • code H505 ‘Kleiontginning Terca Nova N.V. te Beerse’ door Terca Nova, 19/08/2003: MER voor ontginningsgebied Boensberg; • code H484 ‘Klei- en zandwinning in Schoorse Heide en Papenmoer’ door Desta NV, 21/08/2001: MER voor ontginningsgebied Schoorse Heide en uitbreidingsvoorstel Papenmoer Noord; • code H310 ‘Kleiwinning te Beerse’ door Steenfabriek SFB, 19/12/1997: MER voor ontginningsgebied Blak-Meergoor; • code H272 ‘Uitbreiding kleiwinning Westmalle’ door Steenfabriek Quirijnen NV en Steenbakkerij Floren, 8/8/1996: MER voor ontginningsgebied Kraaienhorst.
Ruimtelijke situering binnen voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan Voorgeschiedenis Economische aspecten Onderbouwing van de behoefte Bestaande voorraden - confrontatie vraag en aanbod
Kenmerken van de ontginning Alternatieven Vergunningstoestand bestaande ontginningen en overzicht bestaande/lopende project-MER’s Bestaande ontginningsgebieden die te schrappen zijn
Hoofdstuk 2: Bespreking samanhangend oppervlaktedelfstoffengebied ‘klei van de Kempen’
Sint-Jozef ANT030
Het grootste deel van het gebied is aangeduid als ontginningsgebied Een klein deel ten westen als uitbreiding van ontginningsgebied. De nabestemming is landbouw. • exploitatievergunning dd. 15.09.1981 voor percelen 386, 387, 388, 152d, 153e, 153f, 153g • exploitatievergunning dd. 21.02.1983 voor percelen 141 en 142 • bouwvergunning dd. 18.03.1997 voor percelen 386, 387, 388 • bouwvergunning dd. 13.05.1997 voor percelen 141 en 142 • Vergunning voor Terca Nova: milieuvergunning van 17/06/04 voor het perceel 1e afd. Sie E nr. 146.
31
2.9 BESTAANDE ONTGINNINGSGEBIEDEN DIE TE SCHRAPPEN ZIJN Kaart 4: situering van bestaande ontginningsgebieden die te schrappen zijn Volgende ontginningsgebieden worden voorgesteld als te schrappen omwille van de kleine resterende kleireserve of het uitgekleid zijn Gebied ANT017 Schoorse Heide
16,9 ha.
Het grootste deel van het bestaand ontginningsgebied is reeds uitgekleid
ANT018 Heiveld
2,7 ha
Dit gebied is nagenoeg volledig uitgekleid. Enkel de meest oostelijke en westelijke zijde bevatten mogelijk nog een uiterst kleine voorraad. De bijzonder drassige ondergrond maakt het gebied bovendien quasi onbereikbaar.
ANT021 Heihoefken Noord en Zuid
1,7 ha
Deze resulterende ontginningsgebieden van steenbakkerij Floren zijn inmiddels uitgekleid
Enkele zones van ANT023 De Leeuwerik
41,2 ha
ANT024 Galgevoort
4,9 ha
De zones zijn reeds uitgekleid
Dit gebied maakt deel uit van een veel groter gebied dat echter vroeger reeds geschrapt werd. Ook dit resterende gebied is uitgekleid en is inmiddels een waterplas
Westelijk deel ANT025 Helhoeksheide
24,5 ha
De zones zijn reeds uitgekleid
ANT028 Heidsie
60,3 ha
Deze drie zones (ontginningsgebied, uitbreidingsgebied voor ontginning en BPA-gebied) zijn volledig uitgekleid door steenbakkerij Quirijnen
ANT030 Sint-Jozef beperkt deel
7,4 ha
Beperkt deel van bestaand ontginningsgebied wordt voorgesteld als te schrappen omwille van de hier aanwezige bebouwing
ANT031 Kievitsheide
22,9 ha
Het gebied is volledig uitgekleid
ANT032 Het Blak Meergoor beperkt deel
33,8 ha
Beperkt deel van bestaand ontginningsgebied wordt voorgesteld als te schrappen. In het zuidoosten van het gebied zijn 2 deelzones bebouwd en het gebied ‘Lage heide’ in het zuiden is volledig uitgekleid
1,9 ha
Beperkt deel van bestaand ontginningsgebied wordt voorgesteld als te schrappen. Het gebied is deels ontgonnen. De resterende oppervlakte is zeer klein en niet rendabel omwille van de randverliezen.
ANT033 Halve Weg beperkt deel
32
Te schrappen oppervlakte Te schrappen om volgende reden
Middenste deel ANT034 Boensberg
34,9 ha
De centrale zone is volledig uitgekleid
ANT037 Dombergheide Oost
34,3 ha
Volledig ontkleid door T.T.R. Dakpannenfabriek
Volgende ontginningsgebieden zouden om een andere reden kunnen worden geschrapt Gebied
Te schrappen oppervlakte Te schrappen om volgende reden
*ANT016 Rouwmoershof
11,9 ha
De dichtst bijzijnde steenbakkerij ligt op 36 km afstand. Transport van delfstof naar deze steenfabriek is economisch oninteressant en op milieuvlak en verkeerskundig onverantwoord.
*ANT036 Dombergheide West
26,9 ha
Te schrappen als ontginningsgebied voor de steenbakkerijen omdat het te ver gelegen is voor de steenbakkerijen Desta, Floren en Terca.
* Of er effectief een bestemmingswijziging van deze twee gebieden kan worden voorgesteld, is in functie van de bevoorradingsverzekering afhankelijk van de finale afweging van de lokatievoorstellen uit hoofdstuk 2.7.2.3. Indien niet al deze lokatievoorstellen, na afweging, kunnen worden weerhouden is het echter vanzelfsprekend om bestaande reserves niet op te geven. Tabel 2.8: Te schrappen, bestaande ontginningsgebieden
Ruimtelijke situering binnen voorontwerp algemeen oppervlaktedelfstoffenplan Voorgeschiedenis Economische aspecten Onderbouwing van de behoefte Bestaande voorraden - confrontatie vraag en aanbod
Kenmerken van de ontginning Alternatieven Vergunningstoestand bestaande ontginningen en overzicht bestaande/lopende project-MER’s Bestaande ontginningsgebieden die te schrappen zijn
Hoofdstuk 2: Bespreking samanhangend oppervlaktedelfstoffengebied ‘klei van de Kempen’
Daarnaast werden vier bestaande ontginningsgebieden tijdens het vooroverleg geschrapt als lokatievoorstel (cfr. § 2.7.2.4). De totale oppervlakte ‘te schrappen ontginningsgebieden’ bedraagt dan 442 ha.
33