Beroepeninteresse van licht verstandelijk beperkte jongeren onder de loep Naam:
ANR: Begeleiders:
J.J. van Doorn Hoogtestraat 7 5021 PJ Tilburg 145223 Eerste begeleider: Tweede begeleider:
Master Thesis Human Resource Studies Universiteit van Tilburg Datum: 25 februari 2010
R.S.M. de Reuver B. Kroon
Inhoudsopgave Abstract .................................................................................................................................. 3 Samenvatting .......................................................................................................................... 4 Inleiding ................................................................................................................................. 5 Theorie ................................................................................................................................... 7 Doelgroep ............................................................................................................................ 7 Sterk in Werk Beroepeninteresse test...................................................................................... 9 Person Job fit ......................................................................................................................10 Methoden...............................................................................................................................14 Onderzoeksdesign ...............................................................................................................14 Onderzoekspopulatie ............................................................................................................14 Instrumenten ......................................................................................................................15 Steun leidinggevende .......................................................................................................16 Capabel ..........................................................................................................................17 Prettige collega`s .............................................................................................................18 Beroepeninteresse ............................................................................................................18 Controle variabelen ..........................................................................................................19 SIW Beroepeninteresse test...............................................................................................19 Resultaten .............................................................................................................................22 Beschrijvende statistiek ........................................................................................................22 Regressieanalyses ...............................................................................................................23 Validiteit van de SIWIT .........................................................................................................26 Conclusie & Discussie ..............................................................................................................30 Factoren die invloed hebben op de beroepeninteresse ..............................................................30 Validiteit Sterk in Werk Beroepeninteresse test .......................................................................31 Beperkingen en aanbevelingen toekomstig onderzoek ..............................................................33 Praktische implicaties ...........................................................................................................35 Literatuur...............................................................................................................................36 Bijlage 1: Beroepenoverzicht ....................................................................................................39 Bijlage 2: De dertig beroepeninteressegebieden..........................................................................42 Bijlage 3: Vragenlijst ...............................................................................................................43 Bijlage 4: Factoranalyses op de 9 omgevingen............................................................................45 Bijlage 5: Factoranalyses op de 30 interessegebieden, 781 respondenten. .....................................50
2
Abstract The aim of this study was twofold. One side of the study concentrated on testing the validity of the Sterk in Werk beroepeninteresse test (SIWIT). This test was developed by the foundation Sterk in Werk together with Tilburg University and is available in the work field since May 2009. The test is used for measuring the job interest of young people with a mild intellectual disability. To test the validity this research checked construct and concurrent validity. Next to testing the validity the second aim of this study was to conduct research to find out which factors had an influence on the interests of young people with a mild disability. This factors where found through a literature study. With more insight into these factors, it will become easier to place these youngsters in a fitting working environment. This led to the following research question: Is the SIWIT a valid test to measure the job interest of young people with a mild intellectual disability, and which factors influence the job interest of these youngsters? The literature study pointed out three variables that had the largest impact on job interest for young people with a mild intellectual disability. These three variables were their supervisors, colleagues and the fact whether or not they were capable of doing their job. To check if these factors influenced job interest a research was conducted amongst several schools for young people with mild disabilities in Noord-Brabant and Limburg. A questionnaire was set out in these schools to the supervisors of the youngsters and the youngsters themselves made the SIWIT. Next to testing the variables effecting job interest, the concurrent validity was tested with the same group of people. The results show that the superiors and the colleagues indeed have a significant effect on the job interest of the young people with a mild disability. Whether or not the youngster is capable of doing the job has no significant effect on the interest for that job. Because of the complexity of the SIWIT and the amount of variables it was not possible to check the concurrent validity of the test. The 138 respondents were simply not enough to check the concurrent validity, not enough significant effects were found. The construct validity on the other hand was tested on a larger group of respondents. This group consisted of all people that ever made a test since the launch of the SIWIT which were 781 respondents. The results show that the construct validity of the SIWIT is good. Just a few items in the test need revision based on factor and reliability analysis. In conclusion the SIWIT is a viable and reliable test to measure job interest for young people with a mild intellectual disability, especially after the revision of a small number of items. Of course the SIWIT is not leading in the choice for a specific job. It`s a tool helping to make a better choice, but a lot of other factors, like colleagues and supervisors, should be considered when finding the right job.
3
Samenvatting Het doel van dit onderzoek was tweeledig. Allereerst werd de validiteit van de Sterk in Werk Beroepeninteresse test (SIWIT) bekeken. Deze test is de afgelopen twee jaar ontwikkeld door de stichting Sterk in Werk in samenwerking met de Universiteit van Tilburg en is momenteel beschikbaar op de markt voor het testen van de beroepeninteresse van licht verstandelijk beperkte jongeren. Om de validiteit te testen is er in dit onderzoek gekeken naar de construct validiteit en gelijktijdige validiteit. Naast het testen van de validiteit was het tweede doel van dit onderzoek om op basis van theorie te kijken welke factoren er in de werkomgeving invloed hebben op de beroepeninteresse van licht verstandelijk beperkte jongeren. Meer inzicht hierin leidt namelijk tot het beter kunnen plaatsen van jongeren in een bepaalde werkomgeving. Dit leidde tot de volgende probleemstelling: Is de SIWIT een valide test om de beroepeninteresse van LVB jongeren mee te meten en wat zijn de factoren die invloed hebben op de beroepeninteresse van LVB jongeren? Uit de literatuur kwam naar voren dat leidinggevenden en collega`s een grote invloed hadden op de interesse van licht verstandelijk beperkte jongeren. Daarnaast was het feit of de jongere capabel was voor het werk wat hij deed ook erg belangrijk voor de interesse voor dat beroep volgens de theorie. Om inzicht te krijgen of dit inderdaad zo was is er een aantal praktijkscholen in Noord- Brabant en Limburg benaderd. Op deze scholen is door middel van vragenlijsten aan de begeleider en een beroepeninteresse test voor de jongeren bekeken of deze factoren inderdaad invloed hadden. Met deze groep van 138 jongeren werd ook de gelijktijdige validiteit van de Sterk in werk beroepeninteresse test bekeken. Uit de resultaten blijkt dat collega`s en leidinggevenden inderdaad een grote invloed hebben op de interesse van licht verstandelijk beperkte jongeren in zijn of haar werkomgeving. Of een jongere capabel is voor zijn werk heeft in dit onderzoek geen significant effect op de interesse. Deels zijn de bestaande theorieën dus bevestigd. Door de complexiteit van de beroepinteresse test en de hoeveelheid variabelen was de gelijktijdige validiteit niet goed te testen met een in verhouding kleine groep respondenten. De construct validiteit daar en tegen werd getest op een grotere groep respondenten. Hiervoor konden namelijk alle 781 tot nu toe ingevulde beroepeninteresse testen worden gebruikt. Uit de resultaten blijkt dat de constructvaliditeit van de Sterk in werk beroepeninteresse test goed is. Er zijn maar enkele items in de vragenlijst die herzien moeten worden. Concluderend kan gezegd worden dat op een aantal kleine dingen na de Sterk In Werk Interesse Test een betrouwbare en valide test is om de beroepeninteresse van LVB jongere te meten. Hierbij moet wel in acht genomen worden dat de test slechts een hulpmiddel is bij het vinden van het juiste beroep en dat er ook met andere factoren zoals de collega`s en leidinggevende zeker rekening moet worden gehouden.
4
Inleiding Jongeren met een handicap vormen een steeds grotere groep in de Nederlandse samenleving. In november 2008 is het aantal jongeren met een Wajong (Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten) uitkering gestegen naar 177.700 in vergelijking tot 166.600 het jaar daarvoor (CBS, 2009). Het terugdringen van deze werkloosheid onder jonggehandicapten is een van de speerpunten van de regering (Volkskrant, juli 2008). Binnen deze groep vormen licht verstandelijk gehandicapten een doelgroep die zich goed leent voor meer arbeidsparticipatie. Het is echter van belang dat dit op een zo goed mogelijke manier gebeurd, zodat deze mensen op de juiste plek komen om vroegtijdige uitval te voorkomen (Volkskrant, mei 2008). De afgelopen twee jaar is er een beroepeninteresse test ontworpen in samenwerking met de stichting Sterk in Werk (SIW) voor jongeren met een licht verstandelijke beperking. Deze test is ontwikkeld om de link tussen interesse en juiste beroepsplek zo passend mogelijk te maken (Kennis, 2007; Meedendorp & van Veldhuizen, 2008). Deze link zorgt voor minder vrijwillig verloop en een hogere werktevredenheid (Carless, 2005). Jongeren met een licht verstandelijke beperking (in dit onderzoek verder aangeduid als LVB jongeren) hebben andere interesses en voorkeuren dan reguliere werknemers (Melchiori & Church, 1997). Bij het ontwerpen van de test is hier rekening mee gehouden door middel van interviews met experts en onderzoek naar mogelijke testvormen (Kennis, 2007; Meedendorp & Veldhuizen, 2008). Verder is er onderzocht hoe LVB jongeren informatie verwerken en welke factoren invloed hebben op de keuzes die ze maken (Meedendorp & Veldhuizen, 2008). Nu de test af is en daadwerkelijk gebruikt gaat worden is het belangrijk om te kijken of de aannames die zijn gedaan naar aanleiding van onderzoek ook daadwerkelijk kloppen. Is er voldoende rekening gehouden met de beperkingen van de LVB jongeren en geeft de test valide resultaten? Wanneer het gaat om het maken van keuzes zijn LVB jongeren erg beïnvloedbaar door gebeurtenissen en mensen om hen heen. Ze zijn erg onzeker en hebben een laag zelfbeeld. Hierdoor heeft het hier en nu erg veel invloed op de keuzes die ze maken (Landelijk Kenniscentrum LVG, 2005; Ponsioen & Verstegen, 2006; van Nieuwenhuijzen, 2004). De SIW beroepeninteresse test is een moment opname waarbij deze factoren een grote rol kunnen spelen. Het is daarom van belang om te kijken of deze factoren daadwerkelijk een rol spelen en om inzicht te krijgen in de betekenis van de resultaten. Eerdere onderzoeken naar de drijfveren van LVB jongeren om voor een bepaald beroep te kiezen onderstrepen het belang van beïnvloedbaarheid (Chiocchio & Frigon, 2006; Melchiori & Church, 1997). De LVB jongeren zijn erg vatbaar voor externe prikkels, deze externe prikkels kunnen de jongeren beïnvloeden en een invloed hebben op hun beroepkeuze (Ponsioen & Verstegen, 2006; Landelijk Kenniscentrum LVG, 2005; van Nieuwenhuijzen, 2004; Luckasson, 1997). Het is dan ook interessant om te kijken welke rol de beïnvloedbaarheid heeft op de LVB jongeren. De SIW beroepeninteresse test is speciaal ontworpen voor de doelgroep en probeert de interesse vanuit de LVB jongeren zelf te meten en daaruit op te maken wat hen echt interesseert. De huidige theorie schetst dat LVB jongeren echter weinig intrinsieke motivatie hebben, waardoor het vooral factoren buiten de jongeren om zijn
5
die de interesse beïnvloeden (Cinamon & Gifsh, 2004; Melchiori & Church, 1997; Fornes, Rocco & Rosenberg, 2008). Doel van dit onderzoek is om inzicht te krijgen in dit probleem. Om te bekijken welke rol interesse speelt wanneer er rekening gehouden wordt met factoren die interesse beïnvloeden. Wat zorgt ervoor dat LVB jongeren meer tevreden zijn met het beroep waar ze in werkzaam zijn? Een ander doel is om te kijken of de SIW beroepeninteresse test een goed instrument is om de interesse te meten van LVB jongeren. Om dit te bekijken wordt de validiteit van de SIWIT bekeken. Hierbij wordt gekeken naar verschillende vormen van validiteit waaronder construct en gelijktijdige validiteit. Dit leidt tot de volgende probleemstelling: Is de SIWIT een valide test om de beroepeninteresse van LVB jongeren mee te meten en wat zijn de factoren die invloed hebben op de beroepeninteresse van LVB jongeren? In het volgende hoofdstuk zal de theorie rondom LVB jongeren, Person-Job fit en validiteit besproken worden, hieruit zullen de hypothesen opgemaakt worden. In het derde hoofdstuk zal de methode besproken waarmee de hypothesen worden beantwoord. Vervolgens zullen de statistische analyses en de resultaten worden besproken, en als laatst zal er een discussie met aanbevelingen volgen.
6
Theorie In dit hoofdstuk zal er ingegaan worden op de doelgroep, LVB jongeren. Vervolgens wordt er verder ingegaan op de SIW beroepeninteresse test, waarna de theorie rond Person-Job fit zal worden besproken. Als laatst zullen de verschillende vormen van validiteit aan bod komen en worden de hypothesen opgesteld.
Doelgroep Jongeren onder de 23 vormen een kwetsbare groep. Zij staan bloot aan enorme eisen van onze maatschappij. Door technologische ontwikkelingen worden steeds hogere eisen gesteld aan intelligentie, routine en handigheid (Stuiveling & de Brauw, 2007). Steeds meer jongeren ondervinden hierdoor problemen en 15% van alle jongeren onder de 23 ontwikkelt zich op een negatieve manier (Zeijl, Crone, Wiefferink, Keuzenkamp & Reijneveld, 2005). Van deze groep van 15% bestaat ongeveer 8-9% uit jongeren met een licht verstandelijke beperking in combinatie met beperkte sociale redzaamheid en bijkomende problematiek (Stuiveling & de Brauw, 2007). Deze laatste groep van licht verstandelijke beperkte jongeren is de groep waar de beroepeninteresse test voor is ontwikkeld. LVB jongeren werden tot voor kort gedefinieerd als jongeren met een intelligentiequotiënt (IQ) tussen de 50 en 70 (Stuiveling & de Brauw, 2007). Hier is echter na 2006 verandering in gekomen, nadat bleek dat deze definitie niet alles omvattend was. Jongeren met een IQ tussen de 70 en 85 behoren ook tot deze groep wanneer er sprake is van beperkte sociale redzaamheid en andere bijkomende problematiek (Stuiveling & de Brauw, 2007). Het classificatiesysteem Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (DSM-IV-TR) geeft aan dat er sprake is van lichte verstandelijke beperking bij een IQ van 50-55 tot en met 70 en van zwakbegaafdheid bij een IQ van 71 tot 85 (Koster van Groos, 2006). Dit systeem geeft drie criteria waarmee bepaald kan worden of een persoon verstandelijk beperkt is. Het eerste criterium heeft betrekking op het functioneren van de persoon. Dit wordt bepaald aan de hand van het IQ van de persoon. Wanneer het IQ lager is dan normaal (tussen de 50 en 70) is er sprake van lichte verstandelijke beperking (Koster van Groos, 2006). Het tweede criterium is gericht op aanpassingsvermogen. Een beperking in het aanpassingsvermogen betekent dat een persoon niet of nauwelijks zelfstandig kan leven. De persoon is sterk afhankelijk van anderen en heeft een beperking op minstens twee van de volgende gebieden: communicatie, zelfverzorging, zelfstandig kunnen wonen, sociale en rationele vaardigheden, gebruik van gemeenschapsvoorzieningen, zelfstandig beslissingen nemen, functionele intellectuele vaardigheden, werk, ontspanning, gezondheid en veiligheid. Het derde en laatste criterium geeft aan dat de hiervoor genoemde criteria zich voor het achttiende levensjaar van een persoon hebben moeten voordoen (Koster van Goos, 2006). Deze criteria zijn gericht op de doelgroep met een IQ van 50 tot 70, voor de groep van 70 tot 85 moet er naast deze lage IQ score ook meervoudige problematiek aanwezig zijn. Meervoudige problematiek wordt gekenmerkt door een combinatie van laag intellectueel functioneren, beperkt sociaal
7
aanpassingsvermogen en een veronderstelde langdurige behoefte aan ondersteuning (Koster van Goos, 2006). Problemen met het aanpassingsvermogen zijn een van de criteria voor LVB jongeren zoals zojuist aangegeven. In het kiezen van een beroep spelen deze problemen een belangrijke rol, hiernaast hebben ze ook een effect op hoe de interesse van LVB jongeren wordt gewekt. Een van de belangrijkste aanpassingsproblemen van LVB jongeren is de communicatie. Hierin ondervinden zij vaak hinder, zowel op het verbale als non-verbale vlak. Een beperkte woordenschat, beperkt concretiseringvermogen en onvoldoende mogelijkheden om abstract te denken zorgen ervoor dat LVB jongeren vaak moeite hebben met communiceren (Landelijk Kenniscentrum LVG, 2005; Luckasson, 1997). Dit uit zich in het niet begrijpen van grappen en het erg letterlijk opvatten van alles wat er gezegd wordt. Daarbij hebben ze ook moeite met het begrijpen en verwerken van geschreven informatie (Becker, 1973; Luckasson, 1997; Landelijk Kenniscentrum LVG, 2005). Naast deze communicatie problemen hebben LVB jongeren ook moeite met intellectuele en schoolse handelingen. Dit heeft te maken met een beperkt verbaal korte termijn geheugen (van der Molen, 2005). Door deze beperking kunnen de jongeren recentelijk verkregen informatie moeilijk terughalen en kunnen ze moeilijk leren van eerder opgedane ervaringen. De vertaalslag tussen het korte en lange termijn geheugen verloopt hierdoor ook een stuk minder soepel (Landelijk Kenniscentrum LVG, 2005). Het onvermogen om zich lang te concentreren op hoofdzaken en een geringe spanningsboog is een ander probleem wat zich voordoet bij intellectuele en schoolse handelingen. Door dit gebrek aan concentratie vermogen is het voor LVB jongeren moeilijk om zich lang met één taak bezig te houden. Opname van informatie wordt hierdoor ook belemmerd (Bullens, 1987; Landelijk Kenniscentrum LVG, 2005). LVB jongeren worden tevens gekenmerkt door problemen in het nemen van zelfstandige beslissingen en zelfsturende vaardigheden. Vaak wordt er bij belangrijke beslissingen de hulp van anderen ingeroepen. Ze hebben moeite met het zelf regelen van hun dagelijkse zaken. Ouders, begeleiders en docenten hebben een grote invloed op het denken en doen van de LVB jongeren. Hierdoor zijn ze afhankelijk en hebben ze een lagere zelfredzaamheid (Ponsioen & Verstegen, 2006; Landelijk Kenniscentrum LVG, 2005; van Nieuwenhuijzen, 2004; Luckasson, 1997). Het laatste belangrijke kenmerk is dat ze vaak problemen hebben met het afstemmen van gedrag op de omgeving. Ze zijn op zichzelf gericht, met weinig aandacht voor andermans behoeften. Het bevredigen van eigen behoeften gaat voor. Een gevolg hiervan is weinig inlevingsgevoel, wat resulteert in een laag aanpassingsvermogen (Landelijk Kenniscentrum LVG, 2005; Luckasson, 1997). Deze aanpassingsproblemen hebben zijn weerslag op de LVB jongeren. Hier komen de steeds hogere eisen die de samenleving stelt aan individuen nog bij. LVB jongeren willen graag aan deze eisen voldoen, maar overschatten zichzelf nog al eens in dit proces. Deze overschatting leidt geregeld tot falen (Ponsioen & Verstegen, 2006; Fabriek en Widdershoven, 2005). Door dit falen en aanpassingsproblemen ontstaat er onder de LVB jongeren vaak een negatief zelfbeeld. Een instrument om deze aanpassingsproblemen te verkleinen is de Sterk in Werk Beroepeninteresse test. De test geeft een indicatie in welk beroep de LVB jongere zelf het meest geïnteresseerd is en
8
houdt zoveel mogelijk rekening met de beperkingen die eerder deze alinea zijn genoemd. In de volgende paragraaf wordt verder ingegaan op de precieze werking van de SIW beroepeninteresse test.
Sterk in Werk Beroepeninteresse test Centraal in dit onderzoek staat de SIW beroepeninteresse test. Deze test is de afgelopen twee jaar ontwikkeld doormiddel van een samenwerkingsverband tussen de Universiteit van Tilburg en de stichting Sterk in Werk. De test bestaat uit een internetbased vragenlijst, waarbij zowel visuele als audiovisuele hulpmiddelen worden gebruikt omdat dit beter aansluit bij de doelgroep. De precieze werking van de test wordt later uiteengezet in het methode gedeelte. In deze paragraaf zal de achterliggende structuur worden beschreven. De test geeft een inzicht in de interesses van de respondent. Tijdens de test geeft de respondent zijn voorkeuren voor bepaalde beroepen. Deze informatie wordt verzameld en geplaatst in een matrix. De matrix bestaat uit een negental interesse gebieden (verzorgen, praten met mensen, schoonmaken, logistiek werk, werken met voedsel, technisch: werken met hout, steen, metaal en elektronica, papierwerk: administratie, computer en papier, werken met textiel en groenwerk: werken met dieren en planten) en een dertigtal interessegebieden (zie bijlage 2). Op basis van de antwoorden van de respondent wordt deze matrix ingevuld. Hieruit volgt een beeld wat aangeeft waar de interesses liggen van de respondent en in welke omgeving. Bij deze interesses en omgevingen horen beroepen. Deze beroepen zijn vooraf bij bepaalde interesses en omgevingen ingedeeld. Er zijn in deze test 372 beroepen (zie bijlage 1) aanwezig, deze zijn speciaal geselecteerd zodat ze geschikt zijn voor de doelgroep (Meedendorp & Veldhuizen, 2008). Wanneer de test is beëindigd krijgt de respondent een overzicht met beroepen die binnen zijn interesses vallen. Bij dit overzicht zit per beroep een overzicht van de benodigde competenties om dat beroep uit te voeren. Niet elk beroep waar de respondent in is geïnteresseerd sluit immers ook direct aan op zijn competenties (Meedendorp & Veldhuizen, 2008). Op basis van deze resultaten kan er inzicht worden gekregen in welke beroepen interessant zijn voor de respondent en welke competenties hij of zij daar voor nodig heeft. Vervolgens wordt al deze informatie gebruikt in het vervolg traject waarbij de jobcoach en LVB jongeren gaan kijken wat er het best bij hem of haar past gezien zijn competenties en interesses. Validiteit Het feit dat het hier en nu erg belangrijk is voor LVB jongeren is voor dit onderzoek van wezenlijk belang. Om te kijken of de SIW beroepeninteresse test valide is moet er rekening gehouden worden met de beperkingen die hiervoor zijn genoemd. In dit onderzoek wordt er gekeken naar de validiteit van de test. De validiteit van een test is de mate waarin de test meet wat hij hoort te meten en zou willen meten (Weiner & Braun, 1986). In eerder onderzoek door Meedendorp & Veldhuizen (2008) is doormiddel van face-, inhouds- en constuctvaliditeit al gekeken naar de validiteit van de test. Hierbij is echter weinig aandacht geschonken aan de omgeving en de voorspellende waarde van de test. Uit de theorie komt duidelijk naar voren dat de interesses van LVB jongeren sterk afhankelijk zijn van anderen, voor de SIW beroepeninteresse test heeft dit uiteraard gevolgen voor de validiteit van de
9
test. LVB jongeren zijn eenvoudig te beïnvloeden en daardoor kunnen zij van de ene op de andere dag verschillen van mening. Dit zou een invloed kunnen hebben op de voorspellende validiteit. Bij voorspellende validiteit wordt er na de afname van de test informatie verzameld om te kijken of de gedane voorspellingen die door de test gegeven zijn kloppen (Drenth & Sijtsma, 2006). In dit onderzoek zijn er twee problemen bij het testen van voorspellende validiteit. Het eerste probleem heeft te maken met causaliteit. Door de beïnvloedbaarheid is het moeilijk om vast te stellen wat de interesses van LVB jongeren voorspelt. Het tweede probleem is praktisch van aard. De tijd die voor dit onderzoek staat zorgt ervoor dat er alleen cross sectioneel onderzoek mogelijk is. Om voorspellende validiteit te onderzoeken is een longitudinaal onderzoek nodig. Het eerste probleem, welke factoren invloed hebben op de interesse van LVB jongeren en daarmee op hun beroepsvoorkeur, wordt in dit onderzoek verder uitgediept. Doormiddel van gelijktijdige validiteit wordt onderzocht of de factoren uit de directe omgeving daadwerkelijk de interesse en daarmee de uitslag van de test beïnvloeden. Bij gelijktijdige validiteit wordt er gelijktijdig met de afname van de test gegevens en informatie verzameld. Deze verzamelde gegevens worden vervolgens naast de testresultaten gelegd om te kijken of ze overeenkomen (Drenth & Sijtsma, 2006). In dit onderzoek houdt het in dat tegelijk met de afname van de SIW beroepeninteresse test er aan de begeleiders een vragenlijst wordt voorgelegd om te kijken of de resultaten overeenkomen met de antwoorden in de vragenlijst. Hierover volgt in het methodedeel een uitgebreidere uitleg.
Person Job fit De SIW beroepeninteresse test is ontwikkeld om de fit tussen de LVB jongeren en de toekomstige baan te verbeteren. De zogenaamde Person-Job fit wordt dan vergroot. Er wordt in deze paragraaf eerst ingegaan op de betekenis van Person-Job fit om vervolgens in te gaan op de voordelen van een goede Person Job fit, zoals betere werkprestaties en een vermindering van vrijwillig verloop (Carless, 2005). De Person Job fit vindt zijn wortels in het vinden van een match tussen mensen en banen. Tegenwoordig is de meest gangbare definitie wanneer vaardigheden, kennis, voorkeuren en mogelijkheden van een individu overeenkomen met de waarden en benodigdheden van het beroep (Carless, 2005; Brkich, Jeffs & Carless, 2002). Edwards (1991) conceptualiseert Person Job fit op twee manieren. Het eerste concept wordt gedefinieerd als de fit tussen eisen en mogelijkheden, waarbij kennis, vaardigheden en mogelijkheden overeenkomen met wat er nodig is voor de baan. Het tweede concept richt zich meer op de gevoelens, waarbij de behoeften, wensen en voorkeuren overeenkomen met de baan die men uitvoert. Deze overeenkomst wordt de behoeften-mogelijkheden fit genoemd (Kristof-Brown, Zimmerman & Johnson, 2005). De SIW beroepeninteresse test is zo ontwikkeld dat de beroepen allen aansluiten bij de gemiddelde LVB jongere. Het is een interesse test die vooral ontwikkeld is om behoeften-mogelijkheden fit te meten. Het is verder een hulpmiddel voor het bespreken van de fit tussen eisen en mogelijkheden, doordat voor ieder beroep een overzicht gegeven wordt van de competenties die nodig zijn om dat beroep uit te oefenen. Een goede fit tussen persoon en baan zorgt voor betere prestaties op het werk, meer tevredenheid op
10
het werk, een hogere kans op carrière succes en een beter welzijnsniveau (Carless, 2005; KristofBrown, Zimmerman & Johnson, 2005; Brkich, Jeffs & Carless, 2002). Ook hierin is de tweedeling die Edwards (1991) aangeeft terug te vinden. Een verbeterd welzijnsniveau en meer tevredenheid op het werk liggen dichter bij de behoeften-mogelijkheden fit. Betere prestaties op het werk en een hogere kans op carrière succes liggen dichter bij de eisen mogelijkheden fit. Bij de doelgroep LVB jongeren is het belangrijk om de person-job fit in perspectief te zien. LVB jongeren en reguliere werknemers verschillen aanzienlijk wanneer er gekeken wordt naar Person-Job fit en welke waarden daarin belangrijk zijn. Reguliere werknemers hechten veel waarde aan veiligheid, supervisie en regels, terwijl LVB jongeren daar veel minder mee hebben (Melchiori & Church, 1997). Er zijn ook overeenkomsten in waarden, voor beiden is het belangrijk dat hun mogelijkheden goed benut worden, dat ze erkend worden in het werk wat ze doen en dat ze fijne collega`s hebben. Voor LVB jongeren zijn dit de belangrijkste waarden, voor reguliere werknemers zijn ze wel belangrijk, maar niet het belangrijkst. Verder hebben LVB jongeren veel minder behoefte aan autonomie dan reguliere werknemers (Melchiori & Church, 1997). In het onderzoek gedaan door Chiocchio & Frigon (2006) komen vergelijkbare bevindingen naar voren, LVB jongeren hechten in het werk veel waarde aan prestaties en het voltooien van taken. Dit is dan ook een goede voorspeller wanneer er gekeken wordt naar een succesvolle plaatsing (Chiocchio & Frigon, 2006). Dit sluit aan op wat er eerder over LVB jongeren is uitgelegd door Ponsioen & Verstegen (2006). Zij geven aan dat falen het zelfvertrouwen van jongeren ernstig schaadt, wanneer de jongeren hun taken voltooien en goede prestaties neer kunnen zetten heeft dat een positief effect op het zelfbeeld. De beroepeninteresse test is vooral ontworpen om de behoeften-mogelijkheden fit te vergroten. Door het in kaart brengen van de interesses is het mogelijk om een passend beroep te vinden. Belangrijk is om te weten waar deze interesses vandaan komen. Welke factoren hebben invloed op de keuzes van de LVB jongeren wanneer ze voor een bepaald beroep moeten kiezen. Interesse in deze context is een lastig begrip. Vanwege het lage inlevingsvermogen en het verminderd cognitief denken is het moeilijk voor LVB jongeren om zich voor te stellen hoe dingen op een ander moment dan nu eruit zien. Hier en nu denken heeft de overhand, abstract denken is voor LVB jongeren erg moeilijk. Zij kunnen zich hierdoor moeilijk een voorstelling maken van dingen in de toekomst (Luckasson, 1997; Ponsioen & Verstegen, 2006). Dit zorgt ervoor dat veel van de keuzes die LVB jongeren maken voortkomen uit externe prikkels die op dat moment aanwezig zijn. Het beeld dat zij van beroepen hebben wordt grotendeels bepaald door wat ze nu ervaren en hoe mensen in hun omgeving op dit moment reageren (Cinamon & Gifsh, 2004; Fornes, Rocco & Rosenberg, 2008; Melchiori & Church, 1997). Om erachter te komen of een beroep voor LVB jongeren interessant is, is het belangrijk om te weten welke factoren de interesse van de jongere beïnvloeden wanneer deze aan het werk is. Dit zijn namelijk de factoren die zullen bepalen of de LVB jongere het beroep interessant vindt of niet, rekening houdende met het feit dat het hier en nu denken de overhand heeft (Ponsioen & Verstegen, 2006). Deze factoren worden gevormd door de werkomgeving (Zigler, Bennet-Gates, Hodapp, &
11
Henrich, 2002). Hiervoor moet eerst gekeken worden naar het begrip werkomgeving en wat hieruit belangrijk is voor LVB jongeren. Invloeden die de werkomgeving heeft op welbevinden worden door James en James (1989) beschreven. Hierin wordt een vierdeling gemaakt tussen factoren die invloed hebben. Deze vierdeling bestaat uit de ontvangen steun en facilitering van de leidinggevende, rol stress, uitdaging en autonomie van het werk en als laatst de groep mensen waarmee je werkt en hoe je daar mee omgaat (James & James, 1989). Deze vierdeling is terug te koppelen aan de Person-Job fit van Edwards (1991) waarin een tweedeling bestaat tussen de eisen-mogelijkheden fit en de behoeften-mogelijkheden fit. Rol stress, uitdaging en autonomie van het werk liggen dicht bij de eisen-mogelijkheden fit vanwege het feit dat het hierbij gaat om kennis, vaardigheden en mogelijkheden zoals beschreven door Edwards (1991). Steun en facilitering van de leidinggevende en de groep mensen waarmee je omgaat heeft meer te maken met wensen en voorkeuren die mensen hebben en ligt dus dicht bij de behoeften-mogelijkheden fit. De vier factoren genoemd door James en James (1989) zijn ook vrij eenvoudig te koppelen aan de eerder gevonden factoren die LVB jongeren beïnvloeden. De eerste, de ontvangen steun en facilitering van de leidinggevende, komt ook terug in het onderzoek van Fornes, Rocco & Rosenberg (2008) waarin aangegeven wordt dat LVB jongeren behoefte hebben aan een leidinggevende die aangeeft wat ze moeten doen, ze helpen en ze begrijpen. Wanneer dit goed gebeurd zorgt dit voor een hoger gevoel van eigenwaarde en een groter zelfvertrouwen (Ponsioen & Verstegen, 2006; Fabriek en Widdershoven, 2005). Hierdoor hebben de LVB jongeren een positief beeld van die baan en zullen ze ook een hogere mate van interesse hebben voor dat beroep, ook gegeven het feit dat het hier en nu denken de overhand heeft (Ponsioen & Verstegen, 2006), wat aangeeft dat wat er nu goed is ook de interesses van nu beïnvloed. Dit leidt tot de eerste hypothese: Hypothese 1: Hoe meer steun een LVB jongeren ontvangt van zijn begeleider, hoe hoger zijn interesse zal zijn voor dat beroep. De tweede en derde factor die invloed hebben op de persoonlijke interesses van James en James (1989) genaamd rol stress en uitdaging en autonomie van het werk kunnen worden samengevat op basis van wat er eerder over LVB jongeren is gezegd met betrekking tot het capabel zijn voor het werk. Capabel voor het werk betekent dat hij snapt wat de bedoeling is, dat hij zijn taken uit kan voeren en dat hij ze op tijd af krijgt (Chiocchio & Frigon, 2006; Cinamon & Gifsh, 2004). Wanneer hij het werk aan kan, betekent dit dat hij blij is met zijn beroep en zal hij er ook positief tegen overstaan (Chiocchio & Frigon, 2006). Dit is een positieve prikkel die de LVB jongere op dit moment ondervind. Wat betekent dat hierdoor zijn interesse voor dat beroep positief wordt beïnvloed. Hij ondervindt hierdoor geen rol conflict of rol stress, omdat hij de dingen binnen zijn takenpakket goed kan uitvoeren. Met betrekking tot uitdaging en autonomie zijn de behoeften voor LVB jongeren hiervoor zeer miniem (Melchiori & Church, 1997). Hieruit volgt de tweede hypothese: Hypothese 2: Hoe meer een LVB jongere capabel is in het beroep wat hij op dit moment uitoefent, hoe hoger zijn interesse zal zijn voor dat beroep.
12
De laatste factor van James en James (1989), de groep mensen waarmee je werkt en hoe je daar mee omgaat, vindt ook aansluiting bij eerder genoemde factoren die invloed hebben op LVB jongeren. De omgang met collega`s en de acceptatie van de collega`s speelt volgens Melchiori & Church (1997) en Chiocchio & Frigon (2006) een belangrijke rol in het positief tegenover een baan staan. Wanneer dit het geval is zal de LVB jongeren dan ook meer interesse voor deze baan hebben, wat leidt tot de derde hypothese: Hypothese 3: Hoe meer steun een LVB jongeren ontvangt van zijn collega`s, hoe hoger zijn interesse zal zijn voor dat beroep. Om de gelijktijdige validiteit te bekijken wordt er een link gelegd tussen de interesse die de LVB jongeren op dit moment voor zijn of haar beroep heeft en welke beroepen hij interessant vindt bij de SIW beroepeninteresse test. Wanneer een LVB jongere op dit moment positief naar zijn beroep kijkt, door de eerder genoemde factoren dan betekent het dat hij op dit moment een positieve prikkel ondervindt. Wat betekent dat hierdoor beroepen die met dat beroep geassocieerd worden zeer waarschijnlijk ook positief worden bevonden. Gezien het feit dat hier en nu denken de overhand heeft bij LVB jongeren (Ponsioen & Verstegen, 2006). Hieruit volgt de laatste hypothese: Hypothese 4: Hoe hoger de interesse van een LVB jongere in zijn huidige beroep, hoe hoger de score op de SIWIT test op gelijksoortige beroepen. Hieruit ontstaat het volgende conceptuele model:
Afbeelding 1 Conceptueel model
13
Methoden In dit hoofdstuk zal worden besproken hoe de opzet van dit onderzoek eruit ziet. Allereerst wordt er gekeken naar het onderzoeksdesign en de onderzoekspopulatie, vervolgens wordt er gekeken naar de instrumenten en analyses waarmee de hypothesen worden beantwoord.
Onderzoeksdesign Het onderzoek is een cross-sectioneel kwantitatief onderzoek. Het onderzoek bestaat uit twee delen. Het eerste deel zal zich bezig houden met de factoren die invloed hebben op de interesse van LVB jongeren. Dit zal worden gemeten doormiddel van een vragenlijst voor de begeleiders van de jongeren. De vragen kunnen niet direct aan de jongeren gesteld worden, vanwege het feit dat hiervoor een aangepaste vragenlijst nodig zou zijn. Er is in dit onderzoek geen tijd om daarvoor een aparte vragenlijst te ontwerpen, vandaar dat er gekozen is om de vragenlijst aan de begeleider voor te leggen. De begeleider heeft een goed inzicht over zowel de LVB jongere als de werkomgeving waarin hij of zij werkt. Doormiddel van regressieanalyses en meerdere T-testen wordt vervolgens gekeken welke factoren invloed hebben op de beroepeninteresse. Het tweede deel zal zich bezighouden met het valideren van de SIW Beroepeninteresse test. Dit zal zich vooral concentreren op de interne validiteit van de SIWIT. Hierbij zullen alle ingevulde testen van de SIWIT meegenomen worden.
Onderzoekspopulatie De doelgroep van dit onderzoek is voor een deel al beschreven in de theorie. Voor de twee fases in dit onderzoek zijn ook twee verschillende groepen respondenten. Deze groepen verschillen in grootte. Voor het eerste deel waarin naast het maken van de SIWIT ook nog een aparte vragenlijst aan de begeleider moet worden voorgelegd is een kleinere groep beschikbaar dan het tweede deel aangaande construct validiteit. Voor het tweede deel worden alle respondenten die de SIW Beroepeninteresse test afnemen gebruikt. Waarbij de kanttekening gemaakt moet worden dat alle mensen die de test afnemen LVB jongeren zijn. In een database worden alle gemaakte testen bewaard, deze zijn beschikbaar voor de universiteit van Tilburg voor het verbeteren van de test. Deze groep bestaat uit 781 ingevulde testen. Het eerste deel van het onderzoek waarin de hypothesen worden beantwoord omvat een kleinere groep LVB jongeren. Bij deze groep moet namelijk naast het invullen van de SIW beroepentest ook een korte schriftelijke vragenlijst beantwoordt worden door de begeleider van deze jongere. Hiervoor is contact gelegd met diverse praktijkopleidingen in de provincie Brabant en Limburg. Uiteindelijk zijn er 5 scholen uit het praktijkonderwijs bereid geweest om aan dit onderzoek mee te doen. Deze bevinden zich in Tilburg, Tiel en omgeving Venlo (meer informatie in tabel 1). Praktijkonderwijs is voor jongeren waarvoor het MBO te hoog is gegrepen, vroeger heette deze scholen ook wel VSO-MLK scholen (Voortgezet Speciaal Onderwijs voor Moeilijk Lerende Kinderen). Hierop zitten jongeren tot 18 jaar met een gemiddeld IQ rond de 60-75. LVB jongeren die op deze scholen zitten en op dit moment stage lopen worden bij het onderzoek betrokken. Zij vullen de SIWIT test in, de begeleiders op de stage of werkplekken vullen een vragenlijst in over de factoren die invloed hebben op de
14
beroepeninteresse. Deze groep bevat zoals te zien is in tabel 1, 138 respondenten. In de tabel worden ook groepen genoemd dit zijn klassen waarin de jongeren zich bevinden. De begeleiders van de jongeren zijn gevraagd om een vragenlijst in te vullen. De begeleiders zijn in de meeste gevallen de docenten van de klas waar de jongere in zit. Deze begeleiders hebben nauw contact met de stagebedrijven en hebben zo een goed en objectief beeld van de jongere. Bij enkele groepen is de vragenlijst ingevuld door de stagebegeleider. Tabel 1 Gegevens onderzoekspopulatie
Tilburg
Tiel
Venlo
Totaal
8 groepen
1 groep
3 groepen
12 groepen
8 begeleiders
1 begeleider
3 begeleiders
12 begeleiders
103 respondenten
12 respondenten
23 respondenten
138 respondenten
48 vrouwen
5 vrouwen
7 vrouwen
60 vrouwen
55 mannen
7 mannen
16 mannen
78 mannen
gemiddeld 13 per groep
gemiddeld 12 per groep
gemiddeld 8 per groep
Instrumenten In de theorie is beschreven dat er in dit onderzoek gekeken wordt naar de invloed van leidinggevende, de capabiliteit van de jongere en de collega`s op beroepeninteresse. Om antwoord te geven op de hypothesen wordt gebruik gemaakt van twee instrumenten. Het eerste deel van de hypothesen wordt beantwoord doormiddel van de vragenlijst over de LVB jongeren die aan de begeleider is voorgelegd. Het tweede deel wordt beantwoord doormiddel van een combinatie tussen deze vragenlijsten voor begeleiders en de SIW beroepeninteresse test. Allereerst zal de vragenlijst voor de begeleiders worden besproken waarna de SIW beroepeninteresse test nader wordt bekeken. De geconstrueerde vragenlijst voor de begeleider moet allereerst worden getest op betrouwbaarheid. De betrouwbaarheid wordt getoetst doormiddel van de grootheid Cronbach`s alpha (α). Deze heeft een minimale waarde van 0 en een maximum van 1. De coëfficiënt geeft aan in hoeverre de items behorende bij een concept hetzelfde meten. Dit houdt in hoe hoger het coëfficiënt hoe beter. Wanneer
α groter is dan ,700 wordt de subschaal als betrouwbaar beschouwd (De Vocht, 2004). Naast de Cronbach`s alpha moet er ook een factoranalyse gedaan worden op de geconstrueerde vragenlijst. Factoranalyse of in dit geval principale componentenanalyse (PCA) heeft als doel om tot datareductie te komen. Er wordt gekeken of items ingedeeld kunnen worden in (sub)schalen. Een PCA mag pas worden uitgevoerd wanneer er genoeg respondenten zijn, wanneer er op de correlatiematrix op zijn minste enkele met r = ,300 of hoger zijn en wanneer de Bartlett`s test of sphericity statistisch significant is op het niveau p < ,050 en de Kaiser-Meyer-Olking (KMO) waarde minimaal ,600 of hoger is.
15
Om het aantal componenten per schaal te bepalen wordt er in eerste instantie gekeken naar het Kaiser`s criterium. Dit criterium zegt dat het aantal componenten wordt bepaald door het aantal componenten met een hogere eigenwaarde dan 1.0 (Pallant, 2001). Daarnaast wordt er ook gekeken naar de screeplot, waarbij het aantal componenten wordt gekozen aan de hand van een duidelijke knik in de screeplot. Deze knik moet dan wel echter boven de 1.0 waargenomen worden. Er zal een principale componenten analyse gedaan worden op steun leidinggevende, capabel, prettige collega`s en beroepen interesse. Nadat de vragenlijst is gecontroleerd kunnen de eerste drie hypothesen beantwoord worden doormiddel van standaard regressieanalyses. Om een regressieanalyse uit te voeren moet er aan een aantal voorwaarden worden voldaan. De variabelen moeten op interval niveau gemeten zijn, de residuen moeten onafhankelijk zijn en een normale verdeling hebben, en de relatie tussen de variabelen moet voldoende lineair zijn (Pallant, 2005). Voor het beantwoorden van de laatste hypothese wordt er gekozen voor een meer exploratieve aanpak. Waarbij eerst gekeken wordt binnen welk interessegebied en omgeving het beroep van de respondent valt. Dit interessegebied moet dus een van de 30 interessegebieden zijn die ook in de SIW Beroepeninteresse test voorkomt. Vervolgens wordt er gekeken of jongeren die op dit moment in een bepaalde omgeving werken gemiddeld hoger scoren op dezelfde omgeving, dan jongeren die op dit moment niet werken in deze omgeving. Dit wordt gedaan doormiddel van een independent sample Ttest. Als laatst wordt er doormiddel van regressieanalyses bekeken of de hoogte van de interesse, gemeten met de vragenlijst voor de begeleider, een positief effect heeft op de hoogte van de score op de SIWIT op dezelfde omgevingen. Steun leidinggevende Voor het meten van de variabele “steun leidinggevende” wordt gebruik gemaakt van een aangepaste VBBA lijst (2008), deze is te vinden in bijlage 3. Deze vragenlijst zal voorgelegd worden aan de begeleider. Steun leidinggevende wordt gemeten door 9 items waarbij volgens de vijfpunts Likert schaal op wordt gescoord. Waarbij de antwoordcategorieën variëren van “helemaal mee oneens” tot “helemaal mee eens”. Een voorbeeld van een item uit deze vragenlijst van steun leidinggevende is: “Hij/zij op de directe leiding rekenen wanneer hij/zij het in zijn/haar werk wat moeilijk krijgt.”. Na de betrouwbaarheids- en factor analyse blijken er twee items de betrouwbaarheid te schaden. Deze worden echter niet verwijderd vanwege het feit dat het de betrouwbaarheid daardoor maar minimaal stijgt en het verwijderen van de twee items het domein van de schaal zou schaden. De Cronbachs alpha van de schaal is ,850 waarmee de schaal betrouwbaar is. De uitkomsten van de factoranalyse staan in tabel 2. De KMO bedraagt ,795 en Bartlett`s Test of Sphericity is significant. De verklaarde variantie bedraagt 51%.
16
Tabel 2 Factorladingen schaal Leidinggevenden
Factorlading Item 1. Hij/zij kan op de directe leiding rekenen wanneer hij/zij het in zijn werk wat moeilijk krijgt.
,662
2. Zijn of haar verstandhouding met zijn directe leiding is goed.
,871
3. Hij/zijn heeft conflicten met zijn directe leiding.
,420
4. Er heerst tussen hem/haar en zijn directe leiding een prettige sfeer.
,839
5. Hij/zij kan als het nodig is zijn directe leiding om hulp vragen.
,655
6. Er doen zich tussen hem/haar en zijn/haar directe leidinggevende vervelende gebeurtenissen voor.
,564
7. Zijn/haar directe leiding maakt hem/haar enthousiast voor zijn werkopdrachten.
,755
8. Zijn of haar directe leiding geeft zelf het goede voorbeeld.
,712
9. Zijn of haar directe leiding geeft hem het gevoel dat zijn werk er toe doet.
,825
Crombach’s α
,850
Capabel “Capabel” wordt net als “Steun aan leidinggevende” gemeten door een aangepaste VBBA lijst (2008) (bijlage 3). Het deel “Capabel” bestaat uit 9 items. Ook hier wordt net als bij “steun leidinggevende” op een vijfpunt Likert schaal gescoord. Een voorbeeld item van de variabele “Capabel” is: “Hij/zij heeft plezier in zijn werk.”. Ook hier is een betrouwbaarheids- en factoranalyse gedaan. Hieruit bleek hetzelfde als bij de schaal van leidinggevende, ook hier zijn twee items die de betrouwbaarheid licht schaden. Evenzo is hier besloten om deze items er toch in te laten om het domein van schaal zo min mogelijk te beperken. De schaal Capabel heeft een Cronbachs alpha van ,849 en de factorlading zijn te zien in tabel 3. De KMO bedraagt ,751 en Bartlett`s Test of Sphericity is significant. De verklaarde variantie bedraagt 47%. Tabel 3 Factorladingen schaal Capabel
Factorlading Item 1. Hij/zij heeft veel te doen
,448
2. Hij/zij moet extra hard werken om iets af te krijgen
,577
3. Hij/zij moet zich haasten.
,712
4. Hij/zij heeft te maken met een achterstand in zijn werkzaamheden.
,583
5. Hij/zij heeft problemen met het werktempo
,776
6. Hij/zij heeft problemen met de werkdruk.
,803
7. Hij/zij vindt zijn werk ingewikkeld.
,801
8. Hij/zij heeft moeite met zijn werk, omdat het in de loop der tijd steeds ingewikkelder is geworden.
,816
9. Hij/zij moet werk doen wat te moeilijk is voor hem.
,550
Crombach’s α
,849
17
Prettige collega`s De laatste onafhankelijke variabele in het conceptueel model is “Collega’s”, ook deze variabele wordt gemeten door een aangepast deel van de VBBA lijst (2008) (bijlage 3). Deze bestaat uit 6 items. Voor de antwoordcategorieën geldt hetzelfde als bij de vorige twee beschreven variabelen. Een voorbeeld item van de variabele “Collega`s” is: “Zijn/haar verstandhouding met zijn of haar collega`s is goed.”. Bij de betrouwbaarheids- en factoranalyse blijkt ook hier dat twee items niet correct laden op één component in de factoranalyse en dat ze de betrouwbaarheid licht schaden. Ook hier is vanwege het domein toch besloten om deze items toch in de schaal te laten zitten. Dit zorgt voor een Cronbachs alpha van ,843. De factorlading staan in tabel 4. De KMO bedraagt ,752 en Bartlett`s Test of Sphericity is significant. De verklaarde variantie bedraagt 59%. Tabel 4 Factorladingen schaal Collega`s
Factorlading Item 1. Hij/zij kan op zijn collega`s rekenen wanneer hij/zij het in zijn werk wat moeilijk krijgt.
,811
2. Hij/zij kan als het nodig is zijn collega`s om hulp vragen.
,831
3. Zijn of haar verstandhouding met zijn of haar collega`s is goed.
,942
4. Hij/zij heeft conflicten met zijn/haar collega’s.
,510
5. Er heerst tussen hem/haar en zijn of haar collega`s een prettige sfeer.
,920
6. Er doen zich tussen hem/haar en zijn of haar collega`s vervelende gebeurtenissen voor.
,434
Crombach’s α
,843
Beroepeninteresse De afhankelijke variabele “Beroepen interesse” wordt in dit onderzoek op twee manieren gemeten. Het wordt door zowel een vragenlijst aan de begeleiders van LVB jongeren als door de SIW beroepeninteresse test gemeten. Hoe SIW beroepeninteresse test in elkaar zit zal verdop in deze paragraaf beschreven worden, hier wordt verder ingegaan op de vragenlijst die de beroepeninteresse meet. Ook hier is voor een aangepaste versie van de VBBA lijst (2008) gekozen (bijlage 3). “Beroepen interesse” wordt gemeten door 6 items, waarbij ook hier dezelfde antwoordcategorieën zijn als bij de vorige variabelen. Een voorbeeld item van de variabele “Beroepen interesse” is: “Hij/zij moet telkens weerstand bij zichzelf overwinnen om zijn werkt te doen.”. Deze schaal heeft een Cronbach`s alpha van ,915, waarmee deze schaal dus als betrouwbaar wordt bestempeld. De factorladingen staan in tabel 5. De KMO bedraagt ,866 en Bartlett`s Test of Sphericity is significant. De verklaarde variantie bedraagt 70%.
18
Tabel 5 Factorladingen schaal Beroepeninteresse
Item
Factorlading
1. Hij/zij vindt zijn werk nog steeds boeiend, elke dag weer.
,837
2. Hij/zij doet zijn werk omdat het moet, daarmee is alles wel gezegd.
,857
3. Na een tijdje heeft hij/zij het in dit werk wel gezien.
,799
4. Hij/zij heeft plezier in zijn werk.
,893
5. Hij/zij moet telkens weerstand bij zichzelf overwinnen om zijn of haar werk te doen.
,839
6. Alles overwegend is hij/zij als medewerk(st)er tevreden over het werken bij deze organisatie.
,807
Crombach’s α
,915
Controle variabelen In het onderzoek van Meedendorp & Veldhuizen (2008) is al met een aantal controle variabelen gewerkt, en wordt ook het advies gegeven voor een aantal controle variabelen. Een belangrijke variabele is het geslacht van de LVB jongere, dit heeft in de vorige onderzoeken een grote impact gehad (Meedendorp & Veldhuizen, 2008), vandaar dat deze variabele ook in dit onderzoek wordt opgenomen. Een andere belangrijke variabele is het IQ van de LVB jongeren, ook dit bleek in eerder onderzoek van belang in het interpreteren van de resultaten (Meedendorp & Veldhuizen, 2008). IQ wordt dus ook in dit onderzoek meegenomen als controle variabele. De laatste controle variabele die in dit onderzoek wordt toegevoegd is het beroep van LVB jongere op dit moment. Naast de vragenlijst voor de begeleider wordt er in dit onderzoek ook gebruik gemaakt van SIW beroepeninteresse test. In de volgende alinea wordt deze test verder uitgelegd, ook wordt er verder ingegaan op hoe de validiteit van de SIW interessetest wordt getest in dit onderzoek SIW Beroepeninteresse test De SIW Beroepeninteresse test is ontwikkeld om een ondersteuning te bieden bij de beroepskeuze van LVB jongeren. Hiervoor wordt doormiddel van een internetbased test gemeten bij welke beroepen en welke omgeving de interesse van de LVB jongeren liggen. Het model waar de test op is gebaseerd bestaat uit een dertigtal beroepeninteresse gebieden. Een beroepeninteressegebied is een clustering van interesses in gelijksoortige werkzaamheden in een bepaalde omgeving. Een voorbeeld hiervan is: “Schoonmaken in een kantoor”. De dertig interessegebieden die zijn onderscheden zijn terug te vinden zijn in bijlage 2. De test bestaat uit 150 vragen waarbij elke Afbeelding 2 Voorbeeld van een vraag in de SIW Beroepeninteresse test
19
vraag bestaat uit een foto van een beroep waarbij de kandidaat moet aangeven of hem dit aanspreekt of niet. De foto wordt in het midden van de pagina getoond, boven de foto staat beschreven welke handeling er uitgevoerd wordt, links en rechts van de foto staat een smiley. Links staat een rode smiley om aan te geven dat de respondent de handeling niet leuk vindt, rechts staat een groene smiley om aan te geven dat hij of zij de handeling wel leuk vindt. Voor LVB jongeren die moeilijk kunnen lezen is er de mogelijkheid om de vraag voor te laten lezen. Een voorbeeld van een vraag is: “ Hout zagen op een werkplaats; Leuk of niet leuk” (afbeelding 2). Na het invullen van de test worden de gegeven antwoorden in een onderliggende matrix gelegd waarin wordt bekeken binnen welke dertig beroepeninteressegebieden de LVB jongere het meest interesse heeft. De test scores worden schriftelijk gerapporteerd en bepaald door de ruwe testscores van de kandidaat te vergelijken met de referentiegroep, waarbij onderscheid gemaakt wordt tussen mannen en vrouwen. Deze vergelijking met de referentiegroep gebeurd aan de hand van de volgende formule:
Mk – μ 0.5σ Waarbij Mk staat voor de gemiddelde score van de kandidaat, µ voor de gemiddelde score van de normgroep en σ voor de standaard deviatie. De testscore drukt uit wat de relatieve score is van bijvoorbeeld een mannelijke kandidaat in vergelijking met een andere mannelijke LVB jongere. Uiteindelijk volgt er uit deze test een rapportage waarin per interessegebied wordt aangegeven of een kandidaat gemiddeld, hoog of laag scoort ten opzichte van de normgroep. De kandidaat krijgt een lage score voor een interessegebied wanneer zijn/haar ruwe score gelijk is of kleiner dan de gemiddelde score van de normgroep min een halve standaard deviatie (Mk ≤ µ-0.5σ); een gemiddelde score wanneer zijn/haar ruwe score groter is dan de gemiddelde score van de normgroep min een halve standaard deviatie maar wel gelijk is of kleiner dan de gemiddelde score van de normgroep plus een halve standaard deviatie (Mk > µ-0.5σ en Mk ≤ µ + 0.5σ) ; en een hoge score wanneer zijn/haar ruwe score groter is dan de gemiddelde score van de normgroep plus een halve standaard deviatie (Mk > µ + 0.5σ).
Naar de validiteit van de beroepeninteresse test is al eerder gekeken. Validiteit in zijn huidige vorm splitst zich in twee delen, namelijk interne en externe validiteit. Bij interne validiteit gaat het om de vraag of de operationele definitie van een variabele in overeenstemming is met de nominale definitie; wordt er gemeten wat er beoogd is te meten. Bij externe validiteit gaat het om de vraag of de maatschappelijke werkelijkheid beantwoordt aan het onderzoeksonderwerp. Hierbij gaat het niet alleen om de keuze van de variabelen, maar ook om de aard van de relaties tussen de variabelen (Nooij, 1995; Guion, 1998).
20
In het vervaardigingsproces van de beroepeninteresse test zijn inhouds- en construct validiteit al eerder getest (Kennis, 2007; Meedendorp & Veldhuizen, 2008). Daarmee is de test vooral getest op interne validiteit. Inhoudsvaliditeit richt zich op de inhoud van de test, dat wil zeggen dat er gekeken wordt of de vragen die gesteld worden representatief zijn voor het geheel. Bij deze vorm van validiteit speelt subjectiviteit een grote rol, aangezien dit vooraf gedaan wordt door een beoordelaar en er geen objectieve metingen in zitten (Drenth & Sijtsma, 2006). Verder is de test in de ontwikkelfase ook getest op construct validiteit. Constructvaliditeit is een proces, waarbij constant gekeken wordt of de eigenschappen en karakteristieken van een begrip ook daadwerkelijk worden gemeten door de test. Het bekijkt in hoeverre de variantie van de meting overeenkomt met de variantie van het onderliggende construct (Smith & Smith, 2006). Vanwege het feit dat het testen van constructvaliditeit een voortgaand proces is wordt ook in dit onderzoek de SIW Beroepeninteresse test op construct validiteit getest. Een andere reden is het feit dat er sinds de laatste meting van constructvaliditeit een aantal items zijn verandert in de test. De constructvaliditeit zal worden gemeten doormiddel van een factoranalyse. Er zijn twee vormen van factoranalyse, exploratieve en confirmatieve factoranalyse. Exploratieve factoranalyse wordt vooral gebruikt in het begin van een onderzoek om informatie te verkrijgen welke items het beste een variabele kunnen vormen (Pallant, 2005). Confirmatieve factoranalyse wordt vaak pas later in het onderzoek gebruikt om te testen of hypotheses en theorieën over bepaalde onderliggende structuren van variabelen kloppen (Pallant, 2005). Er zijn verschillende manieren om factoranalyse uit te voeren. Twee van de bekendste zijn principale componentenanalyse (PCA) en principale factoranalyse (PFA). Deze twee manieren zijn op veel vlakken hetzelfde en worden ook beiden veelvuldig gebruikt. Het grootste verschil zit in het feit dat PCA geen gebruik maakt van een analytisch model en dat er bij PCA alle varianties mee genomen worden. Bij PFA wordt alleen de gezamenlijke variantie gebruikt en wordt daarnaast dus gebruik gemaakt van een analytisch model. In dit onderzoek zal er doormiddel van PCA gekeken worden naar de juistheid van de eerder aangemaakte factoren, confirmatieve factoranalyse. Naast het meten van interne validiteit wordt in dit onderzoek ook gekeken naar externe validiteit door middel van gelijktijdige validiteit. Gelijktijdige validiteit houdt in dat er op hetzelfde moment in tijd naast de SIW Beroepeninteresse test nog een test wordt afgenomen om onafhankelijk informatie te verzamelen en daarna te kijken of de resultaten van de twee testen overeenkomen (Smith & Smith, 2006). Dit wordt in hypothese 4 gedaan door de resultaten van de SIW beroepeninteresse test naast de uitkomsten van de vragenlijst voor de begeleiders te leggen. Hier wordt de interesse die een jongere op dit moment voor een beroep uit, gemeten door de begeleiders vragenlijst, vergeleken met zijn score op dezelfde beroepsgroep in de SIW beroepeninteresse test.
21
Resultaten In dit hoofdstuk zullen de resultaten van de statistische analyses worden besproken, die zijn uitgevoerd om een antwoord te geven op de onderzoeksvragen. Allereerst de beschrijvende statistiek om een algemene indruk van de data te krijgen. Vervolgens zullen er op basis van regressieanalyses verbanden die eerder opgesteld zijn tussen de verschillende constructen worden gemeten. Met deze analyses wordt bekeken of de hypothesen bevestigd dan wel verworpen worden. Naast de regressieanalyses moet er ook een T-test uitgevoerd worden om een van de hypothesen te beantwoorden. Na het beantwoorden van de hypothesen wordt er gekeken naar de validiteit van de SIWIT, doormiddel van betrouwbaarheidsanalyses en factoranalyses zal er gekeken of alle omgevingen op de juiste manieren worden gemeten.
Beschrijvende statistiek Allereerst worden de kernvariabelen bekeken. In tabel 6 worden de gemiddelden (M), standaarddeviatie (s.d.) en de correlaties weergegeven. Tabel 6 Beschrijvende statistiek
M
s.d.
1.
1. Geslacht
a
2.
3.
4.
5.
6.
1,43
,498
(1,00)
2. Leeftijd
16,02
,916
,043
3. IQ
71,85
9,041
-,186*
,016
(1,00)
4. Leidinggevende
3,97b
,511
-,131
-,111
,018
5. Capabel
b
3,40
,751
,071
,157
,129
,267*
(1,00)
6. Collega’s
4,27b
,745
-,142
,165
-,001
,681*
,359*
(1,00)
7. Beroepeninteresse
3,64b
,994
-,100
-,016
,111
,511*
,293*
,518*
7.
(1,00)
(1,00)
(1,00)
*=p<0,05 a man = 1, vrouw = 2 b min = 1, max = 5 De lage gemiddelde leeftijd van 16 en de kleine standaarddeviatie van ,916 zijn te verklaren door de doelgroep die is gekozen. De doelgroep bestond uit stagelopende leerlingen op praktijkscholen, deze hebben allemaal ongeveer dezelfde leeftijd, hierdoor is de spreiding klein. Verder vallen de hoge waarden voor collega’s op. Met een waarde van 4,27 op een vijf-puntsschaal is dit een hoge score. Dit geeft aan dat de jongeren volgens de begeleider goed overweg kunnen met hun collega`s. Er moet hier wel rekening gehouden worden met het feit dat de vragenlijst ingevuld is door de begeleider en niet door de jongere zelf, waardoor deze waarden wellicht niet geheel overeen komen met de mening van de jongere. Er deden iets meer mannen mee aan het onderzoek dan vrouwen. Bij de correlaties valt op dat er tussen alle gemeten variabelen die een invloed hebben op beroepeninteresse een significante correlatie bestaat en dat al deze variabele positief zijn. Dit houdt in dat alle drie de variabelen, leidinggevende, capabel en collega`s een positieve invloed hebben op de beroepeninteresse. Wat precies de invloed is van de variabelen wordt hieronder verder uitgelegd doormiddel van de regressie analyse.
22
Regressieanalyses Om de eerste drie hypothesen te beantwoorden wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van regressieanalyses. De eerste hypothese in dit onderzoek is als volgt, “Wanneer een LVB jongere steun ontvangt van zijn leidinggevende, zal hij een hoge interesse hebben in dat beroep”. Uit tabel 7 blijkt dat deze hypothese bevestigd wordt. In regressiemodel 1 is te zien dat leidinggevende een positief significant effect heeft op beroepeninteresse (β= ,291, p=,006). Hiermee wordt hypothese 1 aangenomen. De tweede hypothese van dit onderzoek is als volgt, “Wanneer een LVB jongere op dit moment een beroep uitoefent waarin hij capabel is, zal hij een hoge interesse hebben in dat beroep”. Uit tabel 7 blijkt dat er wel een positief verband bestaat tussen capabel en beroepeninteresse maar dat dit verband niet significant is op een ,050 significantieniveau (β= ,115, p=,161). Hypothese 2 wordt hierdoor verworpen. Hypothese drie, “Wanneer een LVB jongeren met een prettige groep mensen werkt zal hij een hoge interesse hebben in dat beroep”, wordt aangenomen op basis van de resultaten uit tabel 7. In regressiemodel 1 is te zien dat steun collega`s een positief significant verband heeft met beroepeninteresse (β= ,279, p=,010) De verbanden van geslacht, leeftijd en IQ zijn alle drie niet significant en hoewel het effect van het model iets wordt vergroot is deze verandering niet significant (,657). Dit heeft ertoe geleid om te kiezen voor model 1 in plaats van model 2. De totale verklaarde variantie van het conceptueel model is 33% wanneer er naar het model zonder de controlevariabelen wordt gekeken. Dit wil zeggen dat volgens het conceptueel model 33% van de beroepeninteresse wordt bepaald door de 3 onafhankelijke variabelen. Tabel 7 Beroepeninteresse voorspeld door steun leidinggevende, capabel, steun collega`s en de controle variabelen geslacht, leeftijd en IQ.
Variabelen
Model 1 B
β
Model 2 p
B
β
p
1. Leidinggevende
,566
,291
,006
,515
,264
,018
2. Capabel
,152
,115
,161
,145
,109
,196
3. Collega`s
,372
,279
,010
,410
,307
,008
4. Geslacht
-,020
-,010
,902
5. Leeftijd
-,060
-,055
,504
,010
,092
,247
6. IQ R2 R2 change F
,327
,338
,039
,011
18,940*
9,708*
*=p<0,05
23
De regressieanalyses leiden uiteindelijk tot het volgende ingevulde onderzoeksmodel:
Afbeelding 3 Ingevulde onderzoeksmodel *= p<,050 T-test Hypothese vier, “Hoe hoger de interesse van een LVB jongere in zijn huidige beroep, hoe hoger de score op de SIWIT test op gelijksoortige beroepen”, wordt in twee stappen beantwoord. Eerst wordt er gekeken naar wanneer jongeren in een bepaalde omgeving stage lopen of ze dan ook positiever staan tegenover dezelfde omgeving in de SIWIT dan jongeren die niet in deze omgeving stagelopen. Hiermee is echter de hypothese nog niet beantwoord, omdat er ook nog gekeken moet worden of de interesse voor het huidige beroep er ook toe leidt dat men ook hoog scoort op gelijksoortige beroepen in de SIWIT, waarmee de gelijktijdige validiteit van de SIWIT wordt getest. Voor het eerste deel wordt gebruik gemaakt van een independent sample T-test, waarmee het gemiddelde van de ene groep, de jongeren uit dezelfde omgeving, wordt vergeleken met de jongeren uit een andere omgeving. Er is gekozen om op omgevingsniveau te analyseren, omdat het aantal respondenten te klein is om het op interesseniveau te bekijken. Een overzicht van de uitgevoerde Ttesten is te zien in tabel 8. Er is hier sprake van een vrij groot verschil tussen de ingroup en outgroup, vandaar dat er rekening gehouden moet worden met de varianties van beide groepen. Hier wordt rekening mee gehouden bij de T-test. Wanneer bijvoorbeeld gekeken wordt naar de omgeving “Voedsel” dan zijn er 26 jongeren in dit onderzoek die werken in deze omgeving en 111 jongeren die werken in een andere omgeving. De 26 jongeren scoren gemiddeld 1,322 hoger op de foto`s in de omgeving “Voedsel”. Dit wil zeggen dat de jongeren op dit moment werkzaam in de omgeving “Voedsel” bij meer foto`s van deze zelfde omgeving in de SIWIT aangeven dat zij dit een interessant beroep vinden. De jongeren die op dit moment werkzaam zijn in een andere omgeving vinden bij de SIWIT minder foto`s van de omgeving “Voedsel” interessant. Zoals te zien is in tabel 8 is in alle omgevingen behalve “Schoon” de gemiddelde score van de ingroup (jongeren die op dit moment in dezelfde omgeving werken) hoger dan de outgroup (jongeren die op dit moment in een andere omgeving werken). Bij drie omgevingen, te weten “Voedsel”, “Technisch” en “Groen” is het verschil
24
tussen de ingroup en outgroup significant. De effect size is alleen bij deze drie omgevingen gemiddeld te noemen. Volgens Cohen (1988) is het effect klein tussen de ,010 en de ,060, gemiddeld tussen de ,060 en de ,140 en groot wanneer het effect groter is dan ,140. Tabel 8 Uitkomsten T-testen tussen de in-c en outgroup van de 9 omgevingen
Omgeving
N
N
ingroup
Gemiddelde
outgroup
ingroup
Gemiddelde
a
outgroup
a
Signifi
t-
Effect
cantie
waarde
Size
1. Zorgen
11
126
1,515
1,410
,816
,233
,000
2. Praten
13
124
1,846
1,444
,089
1,788
,023
3. Schoon
24
113
,639
,714
,728
-,349
,001
4. Logistiek
32
105
1,234
1,191
,848
,193
,000
5. Voedsel
26
111
2,962
1,640
,000*
4,370
,124
6. Technisch
20
117
2,506
1,308
,001*
3,945
,081
2
135
2,500
1,319
,146
1,462
,016
7. Papierwerk 8. Textiel
0
137
-
-
-
-
-
9. Groen
9
128
1,889
,641
,001*
3,567
,086
*=p<0,05 a
min=0 max=5
Voor het tweede deel van het beantwoorden van de hypothese wordt er per omgeving de correlatie bekeken tussen de score op interesse van de begeleidersvragenlijst en de score op interesse op dat gebied binnen de SIWIT. Dit is op omgevingsniveau gedaan, omdat er in vergelijking met het aantal interessegebieden veel te weinig respondenten zijn om dit op interessegebied niveau te meten. Er zijn negen correlaties berekend tussen de beroepsinteresse van de LVB jongeren gemeten met de vragenlijst aan de begeleiders in een bepaalde omgeving en gemeten door de SIWIT over dezelfde omgeving. De resultaten hiervan zijn te zien in tabel 9. Er zijn 2 significante correlaties, deze zijn beide positief. Dit betekent dat wanneer de jongere een hoge interesse heeft in de omgeving waar hij op dit moment werkt, hij op deze zelfde omgeving in de SIWIT test ook meer interesse zal tonen. Verder is er nog één andere positieve correlatie, deze is niet significant. Er zijn echter ook vier correlaties die het tegenovergestelde beweren, hiervan is er geen enkele significant. Als laatst zijn er twee omgevingen waarbij de correlatie niet kon worden berekend omdat er te weinig respondenten in die omgevingen werkzaam waren. Met deze resultaten wordt hypothese vier verworpen, omdat er geen eenduidige positieve significante relatie bestaat tussen de interesse in het huidige beroep en de score in de SIWIT op hetzelfde interessegebied.
25
Tabel 9 Correlaties tussen de 9 omgevingen gemeten doormiddel van de vragenlijst en de SIWIT
N
Omgeving Jongeren
Omgeving SIWIT
11
1. Zorgen ,253
1. Zorgen 13 2. Praten 24 3. Schoon 32 4. Logistiek 26 5. Voedsel 20 6. Technisch 2 7. Papierwerk 0 8. Textiel 9 9. Groen
2. Praten -,297 3. Schoon -,289 4. Logistiek -,315 5. Voedsel ,471* 6. Technisch -,197 7. Papierwerk 8. Textiel 9. Groen ,739*
*=p<0,05
Validiteit van de SIWIT Naast het onderzoeken van de variabelen die invloed hebben op de beroepeninteresse van de LVB jongeren wordt er in dit onderzoek ook gekeken naar de validiteit van de SIWIT. De externe (gelijktijdige) validiteit is bekeken doormiddel van hypothese 4, de interne validiteit wordt echter ook onder de loep genomen. In het onderzoek van Meedendorp en van Veldhuizen (2008) zijn er 30 interessegebieden en negen omgevingen voortgekomen uit de analyses. Hieruit is de SIWIT opgebouwd. Door middel van factoranalyses wordt gekeken of de negen omgevingen die toen onderscheden zijn in de SIWIT nog steeds duidelijk te onderscheiden zijn. Doormiddel van een principale componenten analyse (PCA) wordt er bekeken uit hoeveel componenten één omgeving bestaat. Vervolgens wordt dit vergeleken met het aantal interessegebieden waaruit op dit moment deze omgeving bestaat in de SIWIT. Als laatst wordt er gekeken of de 30 interessegebieden correct gemeten worden of dat er items tussen zitten die de betrouwbaarheid of validiteit schaden. Negen omgevingen De 30 interessegebieden zijn onderverdeeld in negen omgevingen, “Zorgen”, “Praten”, “Schoon”, “Logistiek”, “Voedsel”, “Technisch”, “Papierwerk”, “Textiel” en “Groenwerk”. Op deze omgevingen is in dit onderzoek allereerst een factoranalyse uitgevoerd om te kijken of de onderverdeling die in het voorgaande onderzoek gemaakt is nog steeds valide is. Hiervoor zijn 9 factoranalyses uitgevoerd die te vinden zijn in bijlage 4. Deze factoranalyses zijn gedaan op basis van het aantal interessegebieden per omgeving, dat wil zeggen dat het aantal factoren vast is gelegd en dat dit aantal bepaald is door de bestaande test. Vervolgens is bekeken of deze aanname van het aantal factoren ook daadwerkelijk nog op gaat. Als voorbeeld zal hier de factoranalyse op interessegebied “Zorgen” besproken worden. De omgeving “Zorgen” bestaat uit 3 interessegebieden en dit zou dus ook uit de factoranalyse moeten komen. In tabel 10 is het resultaat te zien van de factoranalyse. Er is bij deze factoranalyse gebruik gemaakt van de Oblimin rotatie, omdat uit tabel 11 blijkt dat twee van de drie interessegebieden
26
hoger dan ,300 met elkaar correleren. Uit tabel 10 blijkt dat de drie componenten die onderscheiden zijn ook uit de factoranalyse als drie verschillende factoren naar boven komen. Tabel 10 Factoranalyse op omgeving “Zorgen” N=781
Item
Component 1
Component 2
Component 3
1. SIWIT 1 item 1
,801
2. SIWIT 1 item 2
,772
3. SIWIT 1 item 3
,665
4. SIWIT 1 item 4
,804
5. SIWIT 1 item 5
,808
6. SIWIT 2 item 1
,755
7. SIWIT 2 item 2
,832
8. SIWIT 2 item 3
,888
9. SIWIT 2 item 4
,859
10. SIWIT 2 item 5
,799
11. SIWIT 3 item 1
,676
12. SIWIT 3 item 2
,725
13. SIWIT 3 item 3
,844
14. SIWIT 3 item 4
,847
15. SIWIT 3 item 5
,767
Tabel 11 Component correlatiematrix bij Oblimin rotatie
Component 1
Component 2
Component 3
Component 1
1,000
,375
,565
Component 2
,224
1,000
,387
Component 3
,565
,387
1,000
Uit de factoranalyses op de negen omgevingen bleken de omgevingen Zorgen, Logistiek, Papierwerk Textiel en Groen goed overeen te komen met huidige indeling van interessegebieden zoals hij nu bestaat binnen de SIWIT. De omgeving “Technisch” bestaat uit 8 interessegebieden, wanneer hier een factoranalyse op gedaan wordt geeft dit een slecht resultaat en komen er 7 componenten naar voren (bijlage 4). Dit komt door de interessegebieden “Technisch: onderhoud”, “Technisch: afbouw” en “Technisch: bouwplaats”. De vijf items die “onderhoud” meten laden op verschillende componenten. “Afbouw” en “bouwplaats” laden beiden op dezelfde component, er is dus weinig onderscheid tussen deze twee interessegebieden. Hier wordt in de conclusie verder op ingegaan. Andere omgevingen waarbij niet alle items goed laden waren Praten, Schoon en Voedsel. Bij Praten was er één item wat slecht laadde (Mensen informatie geven bij een afvalstraat). Bij de omgeving Schoon waren het drie items die niet goed binnen de factoren laden, namelijk “Vloeren vegen in een magazijn”, “Buiten op een ladder ramen zemen” en “Op een dak een schoorsteen vegen”. Bij voedsel was er één item wat niet goed op de factoren laadde, dat was “Voedsel inpakken in een fabriek”. Om verder uit te zoeken
27
of deze items inderdaad aan vervanging toe zijn omdat ze de validiteit van de test schaden wordt er in de volgende alinea een niveau lager gekeken naar de interessegebieden. De 30 interessegebieden Op alle 30 gebieden is een factoranalyse en een betrouwbaarheidsanalyse gedaan. Allereerst is er een factoranalyse gedaan op alle 30 interessegebieden apart. Hierbij is gekeken hoe de vijf items per schaal laden op de schaal zelf. De complete uitwerking van de factoranalyses is te vinden in bijlage 6. Om inzicht te krijgen wat er gebeurd wordt hier als voorbeeld de factoranalyse van het interessegebied “Praten: kantoor, winkel, instelling” besproken (tabel 12). Hieruit blijkt dat item 5 erg laag laadt op de factor “kantoor, winkel, instelling”, met een lading van ,342 valt deze onder de gewenste grens van ,400. Er is nog één interessegebied waarbij een item onder de ,400 laadt dat is het interesse gebied dat ook al bij de betrouwbaarheid naar voren kwam, namelijk “Technisch: onderhoud” item 4 (Foldertjes bijvullen in een groot gebouw). Dit item laadt ,316 op het interessegebied. Verder laden alle items correct op de interessegebieden zoals te zien is in bijlage 6. Tabel 12 Factoranalyse op interessegebied “Praten: kantoor, winkel, instelling”
Item
Component 1
1. SIWIT 4 item 1
,804
2. SIWIT 4 item 2
,772
3. SIWIT 4 item 3
,784
4. SIWIT 4 item 4
,800
5. SIWIT 4 item 5
,342
Na de factoranalyses op alle interessegebieden apart is er ook een betrouwbaarheidsanalyse gedaan op al deze gebieden. In tabel 13 is te zien wat de uitkomst is geweest van de betrouwbaarheidsanalyses op alle 30 interessegebieden. Hieruit is op te maken dat er één interessegebied onder de betrouwbaarheidsgrens van ,700 komt, het gaat hier om gebied 15 “Technisch: onderhoud”. Alle items scoren niet hoog op de betrouwbaarheid, één item schaadt de betrouwbaarheid echter zeer ernstig. Het gaat om item 4 (Foldertjes bijvullen in een groot gebouw. Wanneer dit item verwijderd zou worden dan wordt de Cronbach’s alpha ,668, nog altijd onder de grens van ,700. Verder is er in interessegebied 4 “Praten: kantoor, winkel, instelling” ook een item wat de betrouwbaarheid schaadt, het gaat hier om item 5 (Mensen informatie geven bij een afvalstraat). Wanneer dit item verwijderd zou worden zou de betrouwbaarheid van de schaal stijgen van ,765 naar ,808. Van alle 30 interessegebieden hebben er 23 een hogere Cronbach’s s alpha dan ,800, 6 tussen de ,800 en ,700 en 1 onder de ,700 (tabel 13).
28
Tabel 13 Betrouwbaarheidsanalyse op de 30 interessegebieden. N=781
Interessegebied
Cronbach’s alpha
1.
Zorgen: ouderen & instelling
,854
2.
Zorgen: kinderen
,906
3.
Zorgen: huisdieren en kleinvee
,845
4.
Praten: kantoor, winkel en instelling
,765
5.
Praten: bewaking
,770
6.
Schoon: kantoren en gebouwen
,837
7.
Schoon: werkplaats
,826
8.
Schoon: stad
,716
9.
Logistiek: vakken vullen
,862
10. Logistiek: magazijn
,843
11. Logistiek: voertuigen
,830
12. Logistiek: vaartuigen
,824
13. Voedsel: keuken
,866
14. Voedsel: inpakken
,780
15. Technisch: onderhoud
,638
16. Technisch: hout
,820
17. Technisch: industrie
,822
18. Technisch: sleutelen werkplaats
,858
19. Technisch: afbouw
,869
20. Technisch: bouwplaats
,862
21. Technisch: wegenbouw
,859
22. Technisch: computer hardware
,893
23. Papierwerk: kantoor
,837
24. Papierwerk: drukkerij
,780
25. Papierwerk: vervoer
,724
26. Textiel: serie schoonmaak
,802
27. Textiel: werkplaats
,824
28. Groenwerk: bos, park en plantsoen
,865
29. Groenwerk: vee
,855
30. Groenwerk: landbouw, tuinbouw, kas
,816
29
Conclusie & Discussie Het doel van dit onderzoek was tweeledig. Allereerst was het de bedoeling om de validiteit van Sterk in Werk Interessetest te onderzoeken. Daarnaast wilde dit onderzoek inzicht krijgen op de factoren die invloed hebben op de interesse van LVB jongeren. Hierbij stond de volgende probleemstelling centraal: Is de SIWIT een valide test om de beroepeninteresse van LVB jongeren mee te meten en wat zijn de factoren die invloed hebben op de beroepeninteresse van LVB jongeren? In dit hoofdstuk zal eerst ingegaan worden op de factoren die invloed hebben op de beroepeninteresse, daarna zal er verder ingegaan worden op de validiteit van de SIWIT.
Factoren die invloed hebben op de beroepeninteresse In de eerste drie hypothese zijn de omgevingsfactoren bekeken die het meest invloed hebben op de beroepeninteresse van LVB jongere. Uit onderzoeken van James & James (1989) en Edwards (1991) bleken er verschillende factoren zijn die het welbevinden en interesses van werknemers beïnvloeden. Deze factoren zijn doormiddel van de onderzoeken van Fornes, Rocco & Rosenberg (2008), Chiocchio & Frigon (2006), Cinamon & Gifsh (2004) en Melchiori & Church (1997) gefilterd tot factoren die een grote invloed hebben op LVB jongeren in een werkomgeving. De factoren die de grootste invloed hadden volgens de theorie waren steun leidinggevende, capabel en steun collega`s. Deze zijn onder te verdelen via de Person-Job Fit van Edwards, steun leidinggevende en steun collega`s vallen onder de behoeften-mogelijkheden fit en capabel valt onder de eisen-mogelijkheden fit. Hypothese 1 bekeek het effect van de steun leidinggevende op de beroepeninteresse van LVB jongeren. Hieruit volgde een positief significant effect. Dit betekent dat wanneer een leidinggevende voldoende steun geeft dit een direct positief effect zal hebben op de interesse die de jongere heeft voor dat beroep waar hij op dat moment werkzaam is. Dit komt overeen met wat op basis van de theorie werd verwacht. Fornes, Rocco & Rosenberg (2008) geven aan dat LVB jongeren behoefte hebben aan een leidinggevende die aangeeft wat ze moeten doen, ze helpen en ze begrijpen. Hierdoor ontstaat een positief beeld van het beroep wat ze op dit moment uitvoeren wat weer zorgt voor een hogere interesse voor dat beroep. Hypothese 2 bekeek het effect van het feit of een LVB jongere capabel was voor het beroep waar hij op dit moment werkzaam was op de interesse die hij had voor dit beroep. Het effect bleek niet significant in dit onderzoek en deze hypothese is dus verworpen. Op basis van de theorie werd verwacht dat wanneer een jongere zijn werk goed aan kan, snapt wat de bedoeling is en zijn taken op tijd af krijgt hij dan positief tegenover dit beroep staat en dus ook een grotere interesse voor dit beroep heeft (Chiocchio & Frigon, 2006; Cinamon & Gifsh, 2004). Dit blijkt echter in dit onderzoek niet het geval te zijn. Een verklaring hiervoor kan zijn dat een jongere niet direct zelf door heeft dat hij niet capabel is voor het werk. Hij zal hierop worden gewezen door zijn omgeving. Een leidinggevende zal tegen hem zeggen dat hij zijn werk bijvoorbeeld niet goed genoeg uitvoert. De LVB jongere zal dit dan niet direct koppelen aan zijn eigen vaardigheden, maar aan de persoon die het doorgeeft, in dit geval de leidinggevende. De beperkte mogelijkheid om abstract te denken zorgt ervoor dat hij oorzaak
30
en gevolg niet juist kan koppelen (Luckasson, 1997; Ponsioen & Verstegen, 2006). Dit zou een oorzaak kunnen zijn waarom hier geen significant effect is gevonden. Bij hypothese 3 werd bekeken of de steun van collega`s een positief effect had op de beroepeninteresse van de LVB jongere. Dit effect bleek inderdaad te bestaan en hypothese 3 is dan ook bevestigd. Hoe meer steun een LVB jongere van zijn collega`s krijgt in zijn huidige beroep, hoe meer interesse hij voor dit beroep zal ontwikkelen. Dit komt overeen met wat op basis van de theorie verwacht werd. Melchiori & Church (1997) en Chiocchio & Frigon (2006) geven aan dat de omgang en acceptatie van collega`s een grote rol speelt bij het positief staan tegenover een baan bij LVB jongeren. Wanneer de resultaten van de eerste drie hypothesen worden terug gekoppeld naar de Person- Job theorie van Edwards (1991) blijken de hypothese die gekoppeld waren aan de behoeften-omgeving fit te zijn aangenomen en de hypothese die zich meer richtte op de eisen-omgeving fit te zijn verworpen. Uit dit onderzoek blijkt dat een LVB jongere zelf meer waarde zal hechten aan de fit tussen de behoeftes die hij of zij heeft met de omgeving dan de eisen die hij aan de omgeving stelt. Dit wil zeggen dat gevoelens bij het werk voor de LVB jongeren belangrijker zijn dan kennis en vaardigheden die nodig zijn voor het werk. Dit is terug te koppelen naar de het feit dat het hier en nu erg belangrijk is voor de jongeren en dat het abstract denken voor LVB jongeren moeilijk is (Luckasson, 1997; Ponsioen & Verstegen, 2006). Voor de eisen-mogelijkheden fit is het belangrijk om in te schatten of wat jij kan en wil overeenkomt met de eisen van de baan. Daarvoor moet je een inschatting maken, dit is erg lastig voor een LVB jongere om zelf te doen. De behoeften-omgeving fit heeft een veel directer effect, een leidinggeven of collega heeft een veel directere link met wat er nu gebeurd en wat voor uitkomst dat heeft. Dit betekent uiteraard niet dat de eisen-mogelijkheden fit bij LVB jongeren minder belangrijk is. Het betekent echter wel dat deze fit beter bekeken kan worden door bijvoorbeeld de begeleider. Deze kan beter inschatten wat de jongere wel en niet kan dan de jongere zelf. Voor een vervolg onderzoek zou het interessant kunnen zijn om te kijken of het inderdaad zo is dat indirecte factoren minder invloed hebben op LVB jongeren dan directe factoren. Een aantal indirecte factoren waar aan gedacht kan worden in een werkomgeving zijn bijvoorbeeld salaris, capabel, toekomstmogelijkheden en goede secundaire voorwaarden zoals pensioen. Deze zouden dan vergeleken kunnen worden met de factoren waar ze direct mee in contact staan, zoals de collega`s en leidinggevende, maar ook dingen als de veiligheid van de werkomgeving en het feit of ze meteen resultaat zien van de handelingen die ze doen.
Validiteit Sterk in Werk Beroepeninteresse test De validiteit van de SIWIT is in dit onderzoek op twee manieren getest. Er is gekeken naar de gelijktijdige en construct validiteit. Hypothese 4 bekeek de gelijktijdige validiteit. Uit de T-test bleek dat wanneer een LVB jongere in een bepaalde omgeving werkzaam is hij dan ook gemiddeld meer interesse heeft voor dat gebied in de SIWIT test dan LVB jongere die in een andere omgeving werkzaam zijn. Om de gelijktijdige validiteit verder te testen is de interesse voor het huidige beroep
31
vergeleken met de interesse voor dezelfde omgeving in SIWIT. Hier kwamen echter maar een klein aantal significante verbanden naar voren. Dit is voornamelijk te wijten aan het aantal respondenten. Er zijn 30 beroepeninteresse gebieden onderverdeeld in 9 omgevingen. Voor een regressieanalyse is het eigenlijk nodig om per variabele ongeveer 15 respondenten te hebben (Stevens, 1996). In dit onderzoek zou dat betekenen dat er minstens 450 respondenten hadden moeten zijn. Dit was gezien het tijdsbestek niet mogelijk. Om de gelijktijdige validiteit goed te kunnen testen zou dit onderzoek herhaald moeten worden op een grotere groep LVB jongeren. De regressieanalyses die significant waren in dit onderzoek ondersteunden hypothese 4 wel, maar er waren te weinig significante verbanden om hypothese 4 aan te nemen. De gelijktijdige validiteit is dus in dit onderzoek niet aangetoond. Naast de gelijktijdige validiteit is er ook gekeken naar de construct validiteit. Allereerst is hierbij geanalyseerd op omgevingsniveau. Uit de factoranalyse op de 9 omgevingen bleken er 5 omgevingen overeen te komen met de huidige indeling binnen de SIWIT test. Drie omgevingen hadden een aantal conflicterende items waardoor ze niet geheel overeen kwamen met de huidige indeling, dit zou echter door het vervangen van die items opgelost kunnen worden. Er was één omgeving waarbij de factoranalyse dusdanig slechte resultaten gaf dat hier nader naar moest worden gekeken. De omgeving Technisch bestaat op dit moment uit 8 interessegebieden. Een aantal hiervan meten volgens de factoranalyse geheel hetzelfde concept. Het gaat dan om de omgeving “Technisch: Afbouw” en “Technisch: bouwplaats” deze twee omgevingen laden alle twee op dezelfde factor en worden dus door LVB jongeren niet gezien als afzonderlijke beroepen. Hiervoor zijn een aantal oplossing, deze twee omgevingen zou je samen kunnen voegen en de betrouwbaarste foto`s uit deze schaal pakken om de omgeving te meten. Een tweede oplossing zou zijn om het verschil tussen afbouw en bouwplaats duidelijker te maken doormiddel van andere foto`s. Een derde interessegebied binnen de omgeving technisch dat voor veel problemen zorgt is het gebied onderhoud. De items in dit gebied laden allen niet goed op één concept. Het is voor de jongere niet duidelijk dat de vijf foto`s waaruit dit gebied bestaat hetzelfde soort beroep omvat. Een oplossing zou zijn om duidelijker aan te geven wat onderhoud is, maar het probleem dat het onderhoud al gauw gedaan moet worden op een van de andere gebieden binnen de omgeving technisch. Dit zorgt ervoor dat jongeren dit eerder associëren met een van de andere gebieden. Een andere oplossing zou zijn het terug brengen van het aantal gebieden binnen de omgeving Technisch en in elke omgeving bijvoorbeeld een foto van onderhoud in die omgeving neerzetten in plaats van de foto die op dit moment het minst betrouwbaar is. Wat er moet gebeuren met de drie omgevingen waarin wat conflicterende items zaten komt naar voren in de volgende alinea waar gekeken wordt op het niveau van interessegebieden. Uit de factor en betrouwbaarheidsanalyses die uitgevoerd zijn op de interessegebieden blijken alle omgevingen betrouwbaar en valide op twee gebieden na. In de interessegebieden “Praten: kantoor, winkel, instelling” en “Technisch: onderhoud” zit alle twee een item wat zowel de betrouwbaarheid als de factorlading schaadt. Bij interessegebied “Praten: kantoor, winkel, instelling” is dit item 5, dit is de foto “Mensen informatie geven bij de afvalstraat”. Deze foto wordt door de LVB jongeren niet herkend
32
als onderdeel van het interessegebeid kantoor winkel en instelling. Als je deze foto vergelijkt met de andere foto`s in het interessegebied is dat ook niet vreemd. De andere foto`s gaan allen over mensen helpen in een supermarkt of op een kantoor, en de afvalstraat is dan een heel andere omgeving. De jongeren zullen dan eerder kijken naar de omgeving dan naar het feit dat het gaat om het communiceren met mensen. Een andere foto, een die beter aansluit op het interessegebied zou hier beter zijn. Het tweede item in het interessegebied “Technisch: onderhoud” wat de betrouwbaarheid en factorlading schaadt is de foto van “Foldertjes bijvullen in een groot gebouw”. Zoals al eerder aangegeven is het hele interessegebied onderhoud wellicht aan vervanging toe, dat deze foto slecht scoort heeft daar uiteraard ook mee te maken. Foldertjes bijvullen wordt niet gezien als onderhoud door de LVB jongeren. De rest van de schaal van dit interessegebied scoort ook onder de betrouwbaarheidsgrens van ,700 zoals deze in het begin van dit onderzoek is vastgesteld. Dit is een extra reden om dit interessegebied wellicht te schrappen. De drie omgevingen die niet goed uit de eerste factoranalyse op omgevingsniveau kwamen waren “Praten”, “Schoon” en “Voedsel”. Praten is hierboven al verder toegelicht, de onderliggende interessegebieden van de omgevingen Schoon en Voedsel komen wel goed door de betrouwbaarheid en factoranalyses. Vandaar dat hier geen veranderingen nodig zijn. De constructvaliditeit is op enkele items en de omgeving Technisch na goed te noemen. Er zal naar aanleiding van dit onderzoek opnieuw gekeken worden naar de eerder genoemde schadelijke items om de test verder te verbeteren.
Beperkingen en aanbevelingen toekomstig onderzoek Een beperking was allereerst dat voor het eerste deel van dit onderzoek er vragen gesteld moesten worden aan LVB jongeren. Het is erg lastig om deze doelgroep zo te benaderen dat ze het doel van een vragenlijst volledig snappen. Het is dan nodig om een vragenlijst speciaal te ontwerpen voor deze doelgroep. Deze vragenlijst moet eerst getest worden op validiteit en betrouwbaarheid waar een aardige tijd overheen gaat. Deze tijd was er in dit onderzoek niet, vandaar dat er is gekozen om de vragen over de relatie tussen de leidinggevende, collega`s en de capabelheid van de jongere te stellen aan de begeleider. Dit is sneller omdat hiervoor geen aangepaste vragenlijst hoeft te worden geformuleerd. Hier kleven echter ook nadelen aan, omdat het antwoord een interpretatie is van wat de begeleider van de jongere ziet. Wellicht dat de jongere de relaties anders ziet dan zijn begeleider. Voor toekomstig onderzoek zou het daarom beter zijn om wel een vragenlijst te ontwerpen die ook voor de LVB jongere te begrijpen is, naast de vragenlijst voor de begeleider. Hierdoor krijg je een beeld van zowel de begeleider als van de jongere zelf, zodat je de relatie meet vanuit meerdere dimensies, hierdoor stijgt de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek (Nauta, Vroome, Cox, Korver, & Kraan, 2005). Uit de analyse op de vragenlijsten voor de begeleider bleek verder dat de gespiegelde items minder goed scoorde op de betrouwbaarheid en validiteit van de test, dit zou kunnen betekenen dat er bij het invullen wellicht niet goed opgelet is, in de toekomst is het beter om vooraf aan te geven om de vragen goed te lezen en te letten op gespiegelde vragen om deze fouten te voorkomen en een zuiverder resultaat te krijgen. Het laatste nadeel van de vragenlijst aan de begeleiders was het geneste design. Het feit dat één begeleider meerdere vragenlijsten invult over de
33
jongere kan een effect hebben op de resultaten. Uit een ANOVA between groups blijkt dat de 12 verschillende groepen die er bestonden in de vragenlijsten niet aan de homogeniteit van variantie voldoen. De variantie binnen de groep verschilt van de variantie van de andere groepen. Dit hoeft niet te betekenen dat de gegevens incorrect zijn, maar om dit in de toekomst uit te sluiten zou er ook hier gedacht kunnen worden aan het meten via meerdere dimensies, begeleider, de jongere zelf en wellicht een leidinggevende. Wat ook zou kunnen helpen is een nog duidelijkere schaalverdeling, zodat er zo weinig mogelijk verwarring bestaat over welke antwoordcategorie gekozen moet worden. Het aantal factoren wat in dit onderzoek is gebruikt om interesse te bepalen is vrij laag. De interesse wordt waarschijnlijk door meer factoren beïnvloed. Begeleiders waar in dit onderzoek mee is samengewerkt geven aan dat er erg veel directe factoren zijn die invloed kunnen hebben. Ondanks dit gegeven verklaart het model van dit onderzoek toch 33% van het totale effect. Dit neemt niet weg dat er naar andere factoren gekeken kan worden. In het vervolg zou er ook gekeken kunnen worden naar invloeden buiten de werkvloer, zoals vrienden, kennissen en ouders. Alles waarmee de jongere direct in contact staan kan een grote indruk op ze achterlaten en ze beïnvloeden. Het tweede deel van dit onderzoek wat zich richtte op de validiteit van de SIWIT heeft ook een aantal beperkingen. Ten eerste betreft het hier een cross-sectioneel onderzoek, waardoor er maar op één moment in de tijd gemeten wordt. Voor het onderzoeken van validiteit was het in dit geval eenvoudiger geweest als er op meerdere tijdsmomenten gemeten had kunnen worden (longitudinaal onderzoek). Vanwege het tijdsbestek van dit onderzoek was dit helaas niet mogelijk. Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op het traject wat een LVB jongere doorloopt. In het begin de SIWIT laten doen, de uitkomst hiervan bekijken, hem plaatsen in zijn favoriete omgeving en bekijken of het ook daadwerkelijk zo goed bevalt als het hem vooraf leek. Uiteraard zijn er dan ook een hoop andere factoren die meespelen. Zo ontstaat er echter wel een goede kijk op de voorspellende validiteit van de test, een van de belangrijkste vormen van validiteit (Drenth & Sijtsma, 2006). Dit onderzoek had als doel de gelijktijdige validiteit te testen, maar liep ook tegen een aantal beperkingen aan. De SIWIT bestaat uit 30 interessegebieden, en om dit goed te testen zijn er zoals eerder al aangegeven minstens 450 respondenten nodig. In dit onderzoek waren dat er maar 138, waardoor een aantal interessegebieden bekeken kon worden, maar niet alle. In de toekomst zou het herhalen van dit onderzoek met een grotere groep respondenten dan ook zeker aan te bevelen zijn, om zo een goed beeld te krijgen van de gelijktijdige validiteit. Het onderzoeksdesign leent zich goed voor herhaling, zeker als het mogelijk is om zowel een vragenlijst aan de LVB jongere als de begeleider voor te leggen. Een laatste beperking van het onderzoek wat zich vooral richt op de construct validiteit is het feit dat alle testen van de SIWIT zijn opgevraagd om de construct validiteit te bekijken. Deze zijn vervolgens gefilterd om alle proefaccounts eruit te halen, er is echter niet met zekerheid te zeggen of daadwerkelijk alle proefaccounts zijn verwijderd. Aan de testnaam is niet te zien of het gaat om een proefaccount of om een echte test. Dit probleem zou kunnen worden ondervangen door een speciale server voor proefaccounts op te zetten. Hierop kunnen bedrijven, instellingen of scholen een testaccount krijgen om te kijken of ze het iets vinden. Pas wanneer ze dan de echte testen
34
aanschaffen worden deze op de algemene server gemaakt, waardoor er minder vervuiling is wanneer de test weer gevalideerd moet worden. Een laatste aanbeveling is om dit onderzoek met betrekking tot de constructvaliditeit jaarlijks uit te voeren zodat de validiteit gewaarborgd blijft.
Praktische implicaties Uit het eerste deel van dit onderzoek blijkt dat de directe omgeving op het werk een grote invloed heeft op de interesse van de LVB jongere. Het is dan ook erg belangrijk om de SIWIT als een hulpmiddel te zien bij het bekijken welk beroep het beste past bij de LVB jongere. Waarbij de nadruk ligt op hulpmiddel, er zijn zoveel externe prikkels die invloed hebben op de interesse van de LVB jongere dat blind vertrouwen op de resultaten van de SIWIT de nodige problemen kan opleveren. Naast de externe prikkels is het ook belangrijk om naast de interesse te letten op de omgeving. Is deze klaar voor de LVB jongere? Weet een leidinggevende hoe hij om moet gaan met LVB jongeren en zijn collega`s voorbereid op zijn of haar komst? Dit heeft een grote invloed op een goede plaatsing en is dus naast de uitslag van de test zeker erg belangrijk om naar te kijken. Het tweede deel richt zich meer direct op de test en wat daaraan verbeterd kan worden. Hieruit blijkt dat het verstandig is om de omgeving “Technisch” te herzien en wellicht minder interessegebieden hieronder aan te brengen, of een duidelijkere scheiding aan te geven tussen de gebieden. Op het niveau van de foto`s is het verstandig om de foto`s van “Foldertjes bijvullen in een groot gebouw” en “Mensen informatie geven bij een afvalstraat” te vervangen door foto`s die beter overeenkomen met het interessegebeid. Concluderend kan gezegd worden dat op een aantal kleine dingen na de Sterk In Werk Interesse Test een betrouwbare en valide test is om de beroepeninteresse van LVB jongere te meten. Hierbij moet wel in acht genomen worden dat de test slechts een hulpmiddel is bij het vinden van het juiste beroep en dat er ook met andere factoren zeker rekening moet worden gehouden.
35
Literatuur ANP (2008, 14 juli). Wajongers raken baan vaak snel kwijt. De Volkskrant. Geraadpleegd op 2 maart 2009 van: http://www.volkskrant.nl/binnenland/article1043006.ece/Wajongers_raken_baan_vaak_snel_ kwijt Becker. R.L. (1973). The reading-free vocational interest inventory: Measurement of job preference in the EMR. Mental Retardation, 11(4), 11-15. Brkich, M., Jeffs, D., & Carless, S.A. (2002). A Global Self-Report Measure of Person-Job Fit. European Journal of Psychological Assesment. 18 (1), 43-51 Bullens, R.A.R. (1987). Beroepskeuze in LBO-IBO: Over de ontwikkeling van een beroepeninteressetest. Lisse, Nederland: Swets & Zeitlinger. Carless, S.A. (2005). Person–job fit versus person–organization fit as predictors of organizational attraction and job. Journalof Occupational and Organizational Psychology, 78, 411-429. Cinamon, R.G., & Gifsh, L. (2004). Conceptions of Work Among Adolescents and Young Adults With Mental Retardation. The Career Development Quarterly, 52 (3), 212-224. Chiocchio, F., & Frigon, J.Y. (2006). Tenure, satisfaction, and work environment flexibility of people with mental retardation. Journal of Vocational Behavior, 68, 175-187. Centraal bureau voor statistieken (2009). Aantallen sociale uitkeringen en percentages ziekteverzuim. Geraadpleegd op 3 maart 2009 van: http://statline.cbs.nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=37789KSZ&D1=05&D2=38,(l-16)-l&HD=090309-1123&HDR=T&STB=G1&CHARTTYPE=3 Cohen, J. (1988). Statistical power analysis for the behavioral sciences. Hillsdale, NJ: Erlbaum. Drenth, P.J.D., & Sijstma, K. (2006). Testtheorie: inleiding in de theorie van de psychologische test en zijn toepassingen (4e, herz.dr.). Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Edwards, J.R. (1991). Person-Job fit: A conceptual integration, literature review, and methodological critique. International Review of Industrial Psychology, 6, 283-357. Fabriek – van de Glind, I., & Widdershoven – van der Wal, M. (2005). Kenmerken van jongeren met een licht verstandelijke handicap en crisishulpverlening. Onderzoek & Praktijk 3 (2), 27-32. Fornes, S., Rocco, T.S., & Rosenberg, H. (2008). Improving Outcomes for Workers with Mental Retardation. Human Resource Development Quarterly, 19 (4), 373-395. Guion, R.M. (1998). Assessment, Measurement, and Prediction for Personnel Decisions. Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum Associates.
36
James, L.A., & James, L.R. (1989). Integrating Work environment Perceptions: Explorations into the Measurement of Meaning. Journal of Applied Psychology, 74 (5), 739-751. Karman, J. (2008, 21 mei). ‘De banen die er zijn, zijn vaak niet geschikt voor Wajong’ers’. De Volkskrant. Geraadpleegd op 2 maart 2009 van: http://www.volkskrant.nl/economie/article539394.ece/De_banen_die_er_zijn,_zijn_vaak_niet _geschikt_voor_Wajong_ers Kennis, R.P.A. (2007). De ontwikkeling van een beroepsinteresse test voor mensen met een licht verstandelijke beperking: Eisen aan de testvormgeving. Masterthesis, Tilburg, Nederland: Universiteit van Tilburg. Koster van Groos, G.A.S. (2006). Beknopte handleiding bij de diagnostische criteria van de DSM-IV-TR. Lisse: (Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie) Swets & Zeitlinger. Kristof-Brown, A.L., Zimmerman, R.D., & Johnson, E.C. (2005) Consequences of individuals’ fit at work: A Meta-analysis of Person-Job, Person-Organization, Person-Group, and PersonSupervisor Fit. Personnel Psycholog, 58, 281-342. Landelijk Kenniscentrum LVG (2005). Beoordeling van beperkingen in de sociale aanpassing van LVGJeugdigen. Geraadpleegd op 6 maart 2009 van: http://www.nji.nl/jeugdzorg/download/IndicatiecriteriaLVG-jeugdSocAanpassingjuni2005.pdf. Luckasson, R. (1997). Mental retardation: Definition, classification, and systems of supports. Washington D.C., USA: Amarican Association on Mental Retardation. Meedendorp, E., & van Veldhuizen, Y. (2008). Het ontwikkelen van een beroepeninteresse test voor jongeren met een licht verstandelijke beperking: Testontwerp en validatie. Masterthesis, Tilburg, Nederland: Universiteit van Tilburg. Nauta, A., Vroome, E. van, Cox, E., Korver, T., & Kraan, K. (2005) De invloed van functietype op het verband tussen leeftijd en inzetbaarheid. Gedrag & Organisatie, 18, 6, 326-337. Nooij, A.T.J. (1995). Variabelen en modellen: multivariate analyse in het sociaal wetenschappelijk onderzoek . Amsterdam: Boom. Pallant, J. (2005). SPSS Survival Manual: a step by step guide to data analysis using SPSS for Windows. Maidenhead, UK: Open University Press. Ponsioen, A., & Verstegen, D. (2006). Het IQ en het sociaal aanpassingsvermogen. Onderzoek & Praktijk 4 (2), 5-12. Smith, M., & Smith, P. (2005). Testing People at work; Competencies in Psychometric Testing. Malden MA, USA: BPS Blackwall Publishing.
37
Stevens, J. (1996). Applied multivariate statistics for the social sciences (3e druk). Mahway, NJ: Lawrence Erlbaum Stuiveling, S.J., & de Brauw , W.M. (2007). Rapportage Kopzorgen: Zorg voor jeugdigen met een licht verstandelijke handicap en/of psych(atri)sche problemen. Rapport Algemene rekenkamer. Den Haag: SDU Geraadpleegd op 6 maart 2009 van: http://www.rekenkamer.nl/9282000/d/p423_tk31245.pdf. van der Molen, M.J. (2005). Verbal working memory in children with mild intellectual disabilities. Dissertation, Utrecht, The Netherlands: University Utrecht. van Nieuwenhuijzen, M. (2004). Social information processing in children with mild intellectual disabilities. Dissertation, Groningen, The Netherlands: University of Groningen. Vocht, A. de (2004). Basishandboek SPSS 12. Utrecht, Bijleveld Press. Wainer, H., & Braun, H.I. (1988). Test Validity. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum Associates. Zeijl, E., Crone, M., Wiefferink, K., Keuzenkamp, S., & Reijneveld, M. (2005). Kinderen in Nederland. Publicatie SCP. Geraadpleegd op 6 maart 2009 van: http://www.scp.nl/publicaties/boeken/9037702090.shtml. Zigler, E., Bennett-Gates, D., Hodapp, R., & Henrich, C.C. (2002). Assessing Personality Traits of individuals with Mental Retardation. American Journal on Mental Retardation, 107 (3), 181193.
38
Bijlage 1: Beroepenoverzicht (Assistent) Afwerker gieterij
(Assistent) Glasetser
(Assistent) Monteur bovenleiding
(Assistent) Asbestverwijderaar
(Assistent) Glaszetter
(Assistent) Monteur datacommunicatie (kabelwerker)
(Assistent) Asfaltafwerker
(Assistent) Grinddelver
(Assistent) Monteur elektriciteitsnetten
(Assistent) Autodemontagetechnicus
(Assistent) Handgraveur
(Assistent) Monteur elektrische railvoertuigen
(Assistent) Autotechnicus
(Assistent) Handvormer gieterij
(Assistent) Monteur gevelelementen
(Assistent) Autopoetser
(Assistent) Havenwerker
(Assistent) Monteur plastic artikelen
(Assistent) Autoruitschademonteur
(Assistent) Heier
(Assistent) Monteur spoorbaan
(Assistent) Autospuiter
(Assistent) Houtfineerder
(Assistent) Monteur verkeersafzettingen
(Assistent) Banden- en uitlaatspecialist
(Assistent) Houtskeletbouwer
(Assistent) Natuursteenbewerker
(Assistent) Behanger
(Assistent) Houtverduurzamer
(Assistent) Onderhoudsschilder
(Assistent) Bestrijder muskusratten
(Assistent) Hulzen- en bekermaker
(Assistent) Pannenlegger
(Assistent) Bestrijder ongedierte
(Assistent) Industrieschilder
(Assistent) Papierveredelaar grafisch
(Assistent) Betonboorder
(Assistent) Isolatieplaatwerker
(Assistent) Parketvloerlegger
(Assistent) Betonningsmedewerker
(Assistent) Isoleerder bouw
(Assistent) Medewerker productievoorbereiding (confectie
(Assistent) Betonreparateur
(Assistent) Isoleerder pijpen
(Assistent) Proefdierverzorger
(Assistent) Betonstaalvlechter
(Assistent) Kabellasser datacommunicatie
(Assistent) Rangeerder
(Assistent) Betontimmerman
(Assistent) Kalkzandsteenlijmer/Blokkensteller (Assistent) Rietdekker
(Assistent) Binnenvisser
(Assistent) Kartonnagewerker
(Assistent) Rietwerker
(Assistent) Bloembinder
(Assistent) Kernmaker gieterij
(Assistent) Rioolontstopper
(Assistent) Boorder metaal
(Assistent) Keukenmonteur
(Assistent) Rioolreiniger
(Assistent) Boorwerker
(Assistent) Kitter
(Assistent) Rioolreparateur
(Assistent) Bouwtimmerman
(Assistent) Kleidelver
(Assistent) Rolluik- en zonweringinstallateur
(Assistent) Bromfietstechnicus
(Assistent) Klusjesman
(Assistent) Rotanmeubelmaker
(Assistent) Carrosseriebouwer (metaal)
(Assistent) Koperslager
(Assistent) Schaal- en schelpdierenvisser
(Assistent) Ciseleur
(Assistent) Koster
(Assistent) Autoschadehersteller
(Assistent) Classificeerder
(Assistent) Kuiper
(Assistent) Schapenscheerder
(Assistent) Conciërge
(Assistent) Scheepsschilder (Assistent) Kunststof deuren,- ramen- en kozijnenmaker
(Assistent) Constructieschilder
(Assistent) Kunststofbewerker
(Assistent) Schilder
(Assistent) Containermonteur
(Assistent) Landbouwmachinist
(Assistent) Schoorsteenveger
(Assistent) Dakdekker
(Assistent) Lederwarenmaker
(Assistent) Servicemedewerker bioscoop/theater
(Assistent) Decorbouwer
(Assistent) Loodgieter
(Assistent) Sigarenmaker
(Assistent) Dekvloerenlegger
(Assistent) Manicure
(Assistent) Slijper-polijster
(Assistent) Delfstoffenbewerker
(Assistent) Slotenmaker (Assistent) Medewerker dierencrematorium/dierenbegraafplaats
(Assistent) Diamantbewerker (industrieel)
(Assistent) Medewerker inktmagazijn
(Assistent) Smeerder
(Assistent) Diamantbewerker (sier)
(Assistent) Medewerker kinderdagverblijf
(Assistent) Smid
(Assistent) Dierenverzorger
(Assistent) Medewerker recreatie-activiteiten
(Assistent) Spoorwegbouwer
(Assistent) Digitaal basisvoorbereider
(Assistent) Metaalbeitser
(Assistent) Spuiter
(Assistent) Dokwerker
(Assistent) Metaalbuiger (conventioneel)
(Assistent) Standbouwer
(Assistent) Draadbewerker metaal
(Assistent) Metaalperser
(Assistent) Steigerbouwer
(Assistent) Felser
(Assistent) Metaalpolijster
(Assistent) Straler
(Assistent) Fietsenmaker/ Fietstechnicus
(Assistent) Metaalsloper
(Assistent) Stukadoor
(Assistent) Filmoperateur bioscoop
(Assistent) Metaalsnijder (conventioneel)
(Assistent) Tabakspijpenmaker
(Assistent) Forceur (conventioneel)
(Assistent) Metaalwalsbediener
(Assistent) Tegelzetter
(Assistent) Fotolaboratoriumbediende
(Assistent) Metaalzager
(Assistent) Operator veredeling textiel
(Assistent) Geleiderailmonteur
Textielopmaker (Assistent) Metalen ramen-, deuren-, kozijnen-,(Assistent) trappenmaker
(Assistent) Gevelreiniger
(Assistent) Metselaar
(Assistent) Textielproductenmaker (ambachtelijk)
(Assistent) Gewasverzorger
(Assistent) Meubelspuiter
(Assistent) Trappenmaker
(Assistent) Glas- en aardewerkschilder
(Assistent) Meubelstoffeerder
(Assistent) Uitbener
(Assistent) Glasbewerker
(Assistent) Monteur bliksembeveiliging
(Assistent) Veilingmedewerker
39
(Assistent) Verhuizer
Droger hout
Medewerker antiek- en kunstartikelen winkel
(Assistent) Visbewerker
Elektrodelasser (niveau 1&2)
Medewerker asiel/dierhouderij
(Assistent) Vloerenafwerker
Enquêteur
Medewerker autowasstraat
(Assistent) Voeger
Expeditiemedewerker
Medewerker banketbakkerij
(Assistent) Voertuigbekleder
Glazenwasser
Medewerker beautysalon
(Assistent) Voetverzorger/Pedicure
Grafisch assistent
Medewerker bediening horeca
(Assistent) Wand- en plafondmonteur
Grafkistenmaker
Medewerker bedrijfsrestaurant
(Assistent) Website bouwer
Heftruckchauffeur
Medewerker beveiliging parkeergarage/parkeerterrein
(Assistent) Weger
Helpende instelling
Medewerker beveiliging winkel
(Assistent) Wegmarkeerder
Hondenuitlater
Medewerker bibliotheek
(Assistent) Werkplaatstimmerman
Horecaportier
Medewerker bloementeelt
(Assistent) Zandbereider gieterij
Huishoudelijk medewerker (hotel, instelling)
Medewerker bloemist
(Assistent) Zanddelver
Hulp particuliere huishouding
Medewerker boomkwekerij
(Assistent) Zorghulp
Hulparbeider grondwerk
Medewerker boorplatform
Administratief medewerker secretariaat
Inpakker/Verpakker handmatig
Medewerker bos- en natuurbeheer
Afwasser
Inpakker textiel
Medewerker bouwmarkt
Agrarisch seizoenskracht bloemen
Kantoorassistent
Medewerker broodbakkerij (industrieel)
Agrarisch seizoenskracht fruit
Kassahulp
Medewerker broodbakkerij (winkel)
Agrarisch seizoenskracht groente
Keukenassistent cateringbedrijf
Medewerker broodjeszaak
Agrarisch seizoenskracht planten
Keukenassistent instelling
Medewerker cafetaria/fastfood
Assemblage/Montagemedewerker hout
Keukenassistent kantine
Medewerker chocoladebereiding
Assemblagemedewerker kunststof/rubber
Keukenhulp instelling
Medewerker computer- en computerbenodigdhedenwinke
Assemblagemedewerker metaal/elektro
Klompenmaker machinaal
Medewerker cultuurtechniek (buitendienst)
Assemblagetechnicus landbouwwerktuigen
Koerier auto
Medewerker dier- en veehouderij
Assemblagetechnicus voertuigen
Koerier brommer
Medewerker dierenfokkerij
Assistent Werkplek beheerder
Koerier motor
Medewerker dierenwinkel
Assistent-inspiciënt
Koffiedame
Medewerker drogisterij
Audiovisueel technisch assistent
Kraandrijver (haven)
Medewerker drukkerij
Autogeen lasser (niveau 1&2)
Lader/losser spoor-, weg- en luchtvracht
Medewerker facilitaire dienst
Bagagist
Letterschrijver steenhouwerij
Medewerker fietsenstalling
Bank- en plaatwerker licht metaal
Lichtmatroos binnenvaart, waterbouw
Medewerker fruitteelt
Bankwerker
Lichtmatroos zeevaart
Medewerker gordijnenatelier
Begraafplaatsmedewerker
Lokaalassistent
Medewerker groenteboer
Bezorger kranten/folders/tijdschriften
Machinaal houtbewerker
Medewerker groenteteelt/-kwekerij
Bijrijder
Machinaal meubelmaker
Medewerker groenvoorziening (plantsoenen en parken)
Borstelmaker handmatig
Machinaal vormer gieterij
Medewerker hoveniersbedrijf
Caissière detailhandel
Machinebankwerker
Medewerker islamitische slachterij
Caissière groothandel
Machinegraveur
Medewerker kermis
CNC-machinebediener (exclusief programmeren) Magazijnmedewerker
Medewerker kinderboerderij
Confectiemedewerker (naaien)
Mandenmaker ambachtelijk
Medewerker kledingmagazijn
Constructie bankwerker
Manegemedewerker
Medewerker kledingreparatiebedrijf/veranderatelier
Conventioneel draaier
Marktkoopman/-verkoper
Medewerker kledingzaak
Conventioneel forceur
Materieelwasser spoorwegen
Medewerker kopieer- en printbinderij/repro
Conventioneel frezer
Matroos binnenvaart/waterbouw (assistent)
Medewerker lakkerij
Conventioneel kotteraar
Matroos kotter
Medewerker landbouw
Conventioneel slijper
Matroos trawler
Medewerker leerindustrie
Conventioneel verspaner/draaier-frezer
Matroos zeevaart (assistent)
Medewerker linnenkamer
Darmenbewerker
Mechanisch operator procesindustrie
Medewerker reform- en natuurproductenwinkel
Datatypist
Mechanisch operator voedingsmiddelenindustrieMedewerker parfumerie
Demonstrateur
Medewerker akkerbouw
40
Medewerker plantenteelt
Medewerker plukker
Opperman bouw
Medewerker postkamer
Opperman/Vakman grond- weg- en waterbouw Schoonmaker laboratoriummateriaal en -glaswerk
Medewerker printplaten
Orderpicker
Sjouwer
Medewerker sauna
Parkeercontroleur
Sloper bouw
Medewerker schaaldierenkwekerij
Perser/strijker
Soldaat Koninklijke landmacht
Medewerker schoenherstellerij
Postbezorger
Soldeerder
Medewerker schoenindustrie
Postbode
Sorteerder (hout, groente, fruit)
Medewerker sierviskwekerij
Postsorteerder
Spakenzetter
Medewerker slachthuis
Productiemedewerker
Sterilisatieassistent
Medewerker slagerij
Productiemedewerker in-flight catering
Stratenmaker
Medewerker supermarkt
Reachtruckchauffeur
Telefonist
Medewerker tuincentrum
Receptionist
TIG-lasser (niveau 1&2)
Medewerker uitgifte horeca
Receptionist garagebedrijf
Toezichthouder bewaking
Medewerker versafdeling supermarkt
Recyclingmedewerker
Toiletmedewerker
Medewerker viskwekerij
Reinigingsmedewerker
Typist/tekstverwerker
Medewerker vlees-/vleeswarenindustrie
Rioleringsmedewerker
Vakkenvuller
Medewerker winkel bouwmaterialen
Roeier
Vakman grond-, weg- en waterbouw (gww)
Medewerker woninginrichting winkel
Roughneck
Veenarbeider
Medewerker zaadcoating
Roustabout
Verkeersteller
Medewerker zaadschoning
Rubberbewerker
Verpakkingsoperator inline-machine
Zaalwachter/suppoost museum
Sandwichman
Verpakkingsoperator stanstechniek grafisch
Mergelgroevearbeider
Schaaldierenpeller
Verpakkingsoperator vouwplaktechniek
MIG/MAG-lasser (niveau 1&2)
Schoonmaker (calamiteiten)
Vuilnisman
Modinette/Medewerker naaiatelier
Schoonmaker bedrijf/instelling (interieur autobus, Wasserijmedewerker trein, vliegtuig)
Naaister meubelstoffeerderij
Schoonmaker cleanrooms (OK)
41
Schoonmaker industrieel
Winkelbediende stomerij/wasserij
Bijlage 2: De dertig beroepeninteressegebieden
Beroepsinteressegebied
Toelichting
Zorgen: ouderen & instelling
Werk in de verzorging van mensen, zoals ouderen helpen aankleden.
Zorgen: kinderen
Hulp in een kinderdagverblijf.
Zorgen: huisdieren en kleinvee
Werk met huisdieren of kleinvee, bijvoorbeeld in een dierenasiel.
Praten: kantoor, winkel en instelling Praten: bewaking
Werk waarbij je regelmatig moet praten met klanten of clienten.
Schoon: kantoren en gebouwen Schoon: werkplaats
Schoonmaakwerk in een kantoor, school of een ziekenhuis.
Schoon: stad
Werk in de bewaking, zoals een parkeergarage.
Schoonmaakwerk in een technische omgeving, zoals machines reinigen. Schoonhouden van stad en straat, zoals vuilnis ophalen.
Logistiek: vakken vullen
Voorraden in een winkel bijhouden, zoals vakken vullen.
Logistiek: magazijn
Magazijnwerk, zoals dozen inpakken, ompakken of uitpakken.
Logistiek: voertuigen
Spullen verplaatsen of vervoeren met voertuigen zoals een heftruck.
Logistiek: vaartuigen
Werk met schepen en in de haven.
Voedsel: keuken
Werk in een keuken, een kantine of een restaurant.
Voedsel: inpakken
Voedsel inpakken en bereiden in een fabriek, zoals voorverpakte groenten. Helpen met onderhoud aan gebouwen en instellingen.
Technisch: onderhoud Technisch: hout
Werk in de houtbewerking, zoals planken klaarleggen en zagen.
Technisch: industrie
Produktiewerk in een fabriek.
Technisch: sleutelen werkplaats Technisch: afbouw
Werk in een kleine technische werkplaats, zoals een fietsenmaker.
Technisch: bouwplaats
Werk op een bouwplaats, zoals voegen of cement maken.
Technisch: wegenbouw
Werk in de wegenbouw zoals straten maken.
Bouwwerkzaamheden in de afronding van de bouw, zoals schilderen.
Technisch: computer hardware
Ondersteunen bij computer onderhoud en reparatie.
Papierwerk: kantoor
Administratief en ondersteunend werk op kantoor.
Papierwerk: drukkerij
Werk in een drukkerij, zoals kaften of vouwen.
Papierwerk: vervoer
Huis-aan-huis verspreiding van post, kranten of reclamefolders.
Textiel: serie schoonmaak
Werk met wasgoed en textiel in een wasserij of magazijn.
Textiel: werkplaats
Werken met textiel, zoals stofferen.
Groenwerk: bos, park en plantsoen Groenwerk: vee
Onderhoud van bos, park, tuin of plantsoen, zoals schoffelen en rooien.
Groenwerk: landbouw, tuinbouw, kas
Werk in een kas of in de tuinbouw, zoals planten verpotten.
Werk in de veehouderij, zoals mesten.
42
Bijlage 3: Vragenlijst
Invloeden op de beroepeninteresse van licht verstandelijk beperkte jongeren. Deze vragenlijst is bedoeld om een beter inzicht te krijgen in de factoren die van invloed zijn op de beroepeninteresse van licht verstandelijk beperkte (LVB) jongeren. Dit onderzoek is uitgezet door de Universiteit van Tilburg, alle resultaten zullen strikt vertrouwelijk en anoniem worden verwerkt. De naam zal enkel gebruikt worden om de vragenlijst van de jongere aan die van de begeleider te koppelen. De data zal gebruikt worden om een beter wetenschappelijk beeld te krijgen van beroepeninteresse van LVB jongeren. Deze vragenlijst is bedoeld voor de begeleider van de LVB jongere. U kunt de instructies op de vragenlijst volgen. Het invullen duurt ongeveer 10 minuten. Als u vragen heeft kunt u contact opnemen met, Joeri van Doorn Student Human Resource Management aan de Universiteit van Tilburg.
[email protected] Tel: 06- 51723088
Algemene kenmerken (*=omcirkel het juiste antwoord) Naam jongere Geslacht jongere:
Man / Vrouw*
Leeftijd jongere: IQ van jongere: Huidige beroep/stage
Op de volgende pagina vindt u de vragen over de LVB jongere. Bij elke vraag zijn steeds vijf antwoord categorieën mogelijk oplopend van helemaal oneens tot helemaal mee eens. Omcirkel het cijfer wat bij de betreffende antwoord categorie hoort.
43
1= helemaal mee oneens 2= gedeeltelijk mee oneens 3= niet eens / niet oneens 4= gedeeltelijk mee eens 5= helemaal mee eens
Vragen over de LVB jongere
Hij/zij kan op de directe leiding rekenen wanneer hij/zij het in zijn werk wat moeilijk krijgt.
1 2 3 4 5
2.
Zijn of haar verstandhouding met zijn directe leiding is goed.
1 2 3 4 5
3.
Hij/zij heeft conflicten met zijn directe leiding.
1 2 3 4 5
4.
Er heerst tussen hem/haar en zijn directe leiding een prettige sfeer.
1 2 3 4 5
5.
Hij/zij kan als het nodig is zijn directe leiding om hulp vragen.
1 2 3 4 5
6.
Er doen zich tussen hem/haar en zijn/haar directe leiding vervelende gebeurtenissen voor.
1 2 3 4 5
Zijn/haar directe leiding maakt hem/haar enthousiast voor zijn werkopdrachten.
1 2 3 4 5
8.
Zijn of haar directe leiding geeft zelf het goede voorbeeld.
1 2 3 4 5
9.
Zijn of haar directe leiding geeft hem het gevoel dat zijn werk er toe doet.
1 2 3 4 5
10.
Hij/zij heeft veel werk te doen.
1 2 3 4 5
11.
Hij/zij moet extra hard werken om iets af te krijgen.
1 2 3 4 5
12.
Hij/zij moet zich haasten.
1 2 3 4 5
13.
Hij/zij heeft te maken met een achterstand in zijn werkzaamheden.
1 2 3 4 5
14.
Hij/zij heeft problemen met het werktempo.
1 2 3 4 5
15.
Hij/zij heeft problemen met de werkdruk.
1 2 3 4 5
16.
Hij/zij vindt zijn werk ingewikkeld.
1 2 3 4 5
17.
Hij/zij heeft moeite met zijn werk, omdat het in de loop der tijd steeds ingewikkelder is geworden.
1 2 3 4 5
18.
Hij/zij moet werk doen wat te moeilijk is voor hem.
1 2 3 4 5
19.
Hij/zij kan op zijn collega`s rekenen wanneer hij/zij het in zijn werk wat moeilijk krijgt.
1 2 3 4 5
20.
Hij/zij kan als het nodig is zijn collega`s om hulp vragen.
1 2 3 4 5
21.
Zijn of haar verstandhouding met zijn of haar collega`s is goed.
1 2 3 4 5
22.
Hij/zij heeft conflicten met zijn collega`s.
1 2 3 4 5
23.
Er heerst tussen hem/haar en zijn of haar collega`s een prettige sfeer.
1 2 3 4 5
24.
Er doen zich tussen hem/haar en zijn of haar collega`s vervelende gebeurtenissen voor.
1 2 3 4 5
25.
Hij/zij vindt zijn werk nog steeds boeiend, elke dag weer.
1 2 3 4 5
26.
Hij/zij doet zijn werk omdat het moet, daarmee is alles wel gezegd.
1 2 3 4 5
27.
Na een tijdje heeft hij/zij het in dit werk wel gezien.
1 2 3 4 5
28.
Hij/zij heeft plezier in zijn werk.
1 2 3 4 5
29.
Hij/zij moet telkens weerstand bij zichzelf overwinnen om zijn of haar werk te doen.
1 2 3 4 5
30.
Alles overwegend is hij/zij als medewerk(st)er tevreden over het werken bij deze organisatie.
1 2 3 4 5
1.
7.
44
Bijlage 4: Factoranalyses op de 9 omgevingen. Factoranalyse op omgeving “Zorgen”; rotatie Oblimin
Item
Component 1
Component 2
Component 3
1. SIWIT 1 item 1
,801
2. SIWIT 1 item 2
,772
3. SIWIT 1 item 3
,665
4. SIWIT 1 item 4
,804
5. SIWIT 1 item 5
,808
6. SIWIT 2 item 1
,755
7. SIWIT 2 item 2
,832
8. SIWIT 2 item 3
,888
9. SIWIT 2 item 4
,859
10. SIWIT 2 item 5
,799
11. SIWIT 3 item 1
,676
12. SIWIT 3 item 2
,725
13. SIWIT 3 item 3
,844
14. SIWIT 3 item 4
,847
15. SIWIT 3 item 5
,767
Factoranalyse op omgeving “Praten”; rotatie Varimax
Item
Component 1
Component 2
1. SIWIT 4 item 1
,799
2. SIWIT 4 item 2
,769
3. SIWIT 4 item 3
,793
4. SIWIT 4 item 4
,784
5. SIWIT 4 item 5
,585
6. SIWIT 5 item 1
,818
7. SIWIT 5 item 2
,827
8. SIWIT 5 item 3
,487
9. SIWIT 5 item 4
,762
10. SIWIT 5 item 5
,643
,419
45
Factoranalyse op omgeving “Schoon”; rotatie Oblimin
Item
Component 1
Component 2
1. SIWIT 6 item 1
-,784
2. SIWIT 6 item 2
-,684
3. SIWIT 6 item 3
-,862
4. SIWIT 6 item 4
-,732
5. SIWIT 6 item 5
Component 3
-,769
6. SIWIT 7 item 1
,577
7. SIWIT 7 item 2
,798
8. SIWIT 7 item 3
,322
9. SIWIT 7 item 4
,819
10. SIWIT 7 item 5
,785
-,319
-,633
11. SIWIT 8 item 1
,837
12. SIWIT 8 item 2
,723
13. SIWIT 8 item 3
,662
14. SIWIT 8 item 4 15. SIWIT 8 item 5
,530
Factoranalyse op omgeving “Logistiek”; rotatie Oblimin
Item
Component 1
Component 2
1. SIWIT 9 item 1
,729
2. SIWIT 9 item 2
,624
3. SIWIT 9 item 3
,688
4. SIWIT 9 item 4
,917
5. SIWIT 9 item 5
Component 3
Component 4
,882
6. SIWIT 10 item 1
,860
7. SIWIT 10 item 2
,819
8. SIWIT 10 item 3
,630
9. SIWIT 10 item 4
,783
10. SIWIT 10 item 5
,688
11. SIWIT 11 item 1
,656
12. SIWIT 11 item 2
,914
13. SIWIT 11 item 3
,928
14. SIWIT 11 item 4
,488
15. SIWIT 11 item 5
,441
16. SIWIT 12 item 1
,832
17. SIWIT 12 item 2
,696
18. SIWIT 12 item 3
,661
19. SIWIT 12 item 4
,621
20. SIWIT 12 item 5
,870
46
Factoranalyse op omgeving “Voedsel”; rotatie Oblimin
Item
Component 1
1. SIWIT 13 item 1
,791
2. SIWIT 13 item 2
,818
3. SIWIT 13 item 3
,805
4. SIWIT 13 item 4
,842
5. SIWIT 13 item 5
,787
6. SIWIT 14 item 1
,612
7. SIWIT 14 item 2 8. SIWIT 14 item 3
Component 2
,772 ,458
9. SIWIT 14 item 4
,838
10. SIWIT 14 item 5
,886
47
Factoranalyse op omgeving “Technisch”; rotatie Oblimin
Item
Compnt 1
Compnt 2
Compnt 3
Compnt 4
Compnt 5
Compnt 6
Compnt 7
1. SIWIT 15 item 1 2. SIWIT 15 item 2
,324
3. SIWIT 15 item 3 4. SIWIT 15 item 4
,687
5. SIWIT 15 item 5
,728
6. SIWIT 16 item 1
-,706
7. SIWIT 16 item 2
-,581
8. SIWIT 16 item 3 9. SIWIT 16 item 4
-,752 ,325
,319
10. SIWIT 16 item 5
-,311
-,429
11. SIWIT 17 item 1
-,610
-,323
12. SIWIT 17 item 2
-,479
13. SIWIT 17 item 3
-,580
14. SIWIT 17 item 4
-,802
15. SIWIT 17 item 5
-,824
16. SIWIT 18 item 1
,769
17. SIWIT 18 item 2
-,369
18. SIWIT 18 item 3
,737
19. SIWIT 18 item 4
,626
20. SIWIT 18 item 5
,776
21. SIWIT 19 item 1
,414
22. SIWIT 19 item 2
,664
23. SIWIT 19 item 3
,803
24. SIWIT 19 item 4
,781
25. SIWIT 19 item 5
,822
26. SIWIT 20 item 1
,454
27. SIWIT 20 item 2
,496
28. SIWIT 20 item 3
,329
29. SIWIT 20 item 4
,755
30. SIWIT 20 item 5
,676
31. SIWIT 21 item 1
,397
-,304
-,352
32. SIWIT 21 item 2
-,584
33. SIWIT 21 item 3
-,597
34. SIWIT 21 item 4
-,640
35. SIWIT 21 item 5
-,506
36. SIWIT 22 item 1
,683
37. SIWIT 22 item 2
,820
38. SIWIT 22 item 3
,860
39. SIWIT 22 item 4
,810
40. SIWIT 22 item 5
,890
48
-,345
Factoranalyse op omgeving “Papierwerk”; rotatie Oblimin
Item
Component 1
1. SIWIT 23 item 1
,626
2. SIWIT 23 item 2
,755
3. SIWIT 23 item 3
,792
4. SIWIT 23 item 4
,822
5. SIWIT 23 item 5
,747
Component 2
6. SIWIT 24 item 1
Component 3
-,734
7. SIWIT 24 item 2
-,850
8. SIWIT 24 item 3
,317
-,581
9. SIWIT 24 item 4
,368
-,511
10. SIWIT 24 item 5
-,711
11. SIWIT 25 item 1
,710
12. SIWIT 25 item 2
,670
13. SIWIT 25 item 3
,638
14. SIWIT 25 item 4
,645
15. SIWIT 25 item 5
,671
Factoranalyse op omgeving “Textiel”; rotatie Oblimin
Item
Component 1
1. SIWIT 26 item 1 2. SIWIT 26 item 2
Component 2 ,679
,398
,464
3. SIWIT 26 item 3
,577
4. SIWIT 26 item 4
,746
5. SIWIT 26 item 5
,872
6. SIWIT 27 item 1
,809
7. SIWIT 27 item 2
,693
8. SIWIT 27 item 3
,712
9. SIWIT 27 item 4
,748
10. SIWIT 27 item 5
,795
Factoranalyse op omgeving “Groenwerk”; rotatie Oblimin
Item
Component 1
1. SIWIT 28 item 1
,818
2. SIWIT 28 item 2
,863
3. SIWIT 28 item 3
,770
4. SIWIT 28 item 4
,678
5. SIWIT 28 item 5
,791
Component 2
6. SIWIT 29 item 1
,851
7. SIWIT 29 item 2
,901
8. SIWIT 29 item 3
,369
Component 3
,598
9. SIWIT 29 item 4
,827
10. SIWIT 29 item 5
,655
11. SIWIT 30 item 1
,787
12. SIWIT 30 item 2
,653
13. SIWIT 30 item 3 14. SIWIT 30 item 4
,700 ,446
,422
15. SIWIT 30 item 5
,802
49
Bijlage 5: Factoranalyses op de 30 interessegebieden, 781 respondenten. Factoranalyse op interessegebied “Zorgen: ouderen &
Factoranalyse op interessegebied “Schoon: kantoren
instelling”
en gebouwen”
Item
Component 1
Item
Component 1
1. SIWIT 1 item 1
,854
1. SIWIT 6 item 1
,791
2. SIWIT 1 item 2
,802
2. SIWIT 6 item 2
,748
3. SIWIT 1 item 3
,715
3. SIWIT 6 item 3
,849
4. SIWIT 1 item 4
,803
4. SIWIT 6 item 4
,746
5. SIWIT 1 item 5
,798
5. SIWIT 6 item 5
,765
Factoranalyse op interessegebied “Zorgen: kinderen”
Item
Factoranalyse op interessegebied “Schoon: werkplaats”
Component 1
Item
Component 1
1. SIWIT 2 item 1
,863
1. SIWIT 7 item 1
,778
2. SIWIT 2 item 2
,874
2. SIWIT 7 item 2
,820
3. SIWIT 2 item 3
,859
3. SIWIT 7 item 3
,697
4. SIWIT 2 item 4
,838
4. SIWIT 7 item 4
,731
5. SIWIT 2 item 5
,831
5. SIWIT 7 item 5
,812
Factoranalyse op interessegebied “Zorgen: huisdieren
Factoranalyse op interessegebied “Schoon: stad”
en kleinvee
Item
Item
Component 1
Component 1
1. SIWIT 8 item 1
,730
1. SIWIT 3 item 1
,712
2. SIWIT 8 item 2
,728
2. SIWIT 3 item 2
,791
3. SIWIT 8 item 3
,667
3. SIWIT 3 item 3
,836
4. SIWIT 8 item 4
,629
4. SIWIT 3 item 4
,800
5. SIWIT 8 item 5
,683
5. SIWIT 3 item 5
,786
Factoranalyse op interessegebied “Logistiek: vakken
Factoranalyse op interessegebied “Praten: kantoor,
vullen”
winkel en instelling”
Item
Item
Component 1
Component 1
1. SIWIT 9 item 1
,796
1. SIWIT 4 item 1
,804
2. SIWIT 9 item 2
,768
2. SIWIT 4 item 2
,772
3. SIWIT 9 item 3
,783
3. SIWIT 4 item 3
,784
4. SIWIT 9 item 4
,847
4. SIWIT 4 item 4
,800
5. SIWIT 9 item 5
,816
5. SIWIT 4 item 5
,342
Factoranalyse op interessegebied “Logistiek: magazijn”
Factoranalyse op interessegebied “Praten: bewaking”
Item
Item
Component 1
1. SIWIT 10 item 1
,802
1. SIWIT 5 item 1
,809
2. SIWIT 10 item 2
,817
2. SIWIT 5 item 2
,816
3. SIWIT 10 item 3
,745
3. SIWIT 5 item 3
,556
4. SIWIT 10 item 4
,806
4. SIWIT 5 item 4
,781
5. SIWIT 10 item 5
,761
5. SIWIT 5 item 5
,670
50
Component 1
Factoranalyse op interessegebied “Logistiek:
Factoranalyse op interessegebied “Technisch:
voertuigen”
industrie”
Item
Component 1
Item
Component 1
1. SIWIT 11 item 1
,790
1. SIWIT 17 item 1
,725
2. SIWIT 11 item 2
,867
2. SIWIT 17 item 2
,749
3. SIWIT 11 item 3
,863
3. SIWIT 17 item 3
,770
4. SIWIT 11 item 4
,659
4. SIWIT 17 item 4
,829
5. SIWIT 11 item 5
,672
5. SIWIT 17 item 5
,751
Factoranalyse op interessegebied “Logistiek:
Factoranalyse op interessegebied “Technisch:
vaartuigen”
sleutelen werkplaats”
Item
Component 1
Item
Component 1
1. SIWIT 12 item 1
,830
1. SIWIT 18 item 1
,863
2. SIWIT 12 item 2
,794
2. SIWIT 18 item 2
,730
3. SIWIT 12 item 3
,679
3. SIWIT 18 item 3
,865
4. SIWIT 12 item 4
,777
4. SIWIT 18 item 4
,715
5. SIWIT 12 item 5
,761
5. SIWIT 18 item 5
,814
Factoranalyse op interessegebied “Voedsel: keuken”
Item
Factoranalyse op interessegebied “Technisch: afbouw”
Component 1
Item
Component 1
1. SIWIT 13 item 1
,786
1. SIWIT 19 item 1
,767
2. SIWIT 13 item 2
,852
2. SIWIT 19 item 2
,714
3. SIWIT 13 item 3
,815
3. SIWIT 19 item 3
,867
4. SIWIT 13 item 4
,813
4. SIWIT 19 item 4
,881
5. SIWIT 13 item 5
,770
5. SIWIT 19 item 5
,826
Factoranalyse op interessegebied “Voedsel: inpakken”
Factoranalyse op interessegebied “Technisch:
Item
bouwplaats”
Component 1
1. SIWIT 14 item 1
,605
Item
2. SIWIT 14 item 2
,828
1. SIWIT 20 item 1
,820
3. SIWIT 14 item 3
,565
2. SIWIT 20 item 2
,799
4. SIWIT 14 item 4
,839
3. SIWIT 20 item 3
,709
5. SIWIT 14 item 5
,814
4. SIWIT 20 item 4
,823
Factoranalyse op interessegebied “Technisch:
5. SIWIT 20 item 5
,880
onderhoud”
Factoranalyse op interessegebied “Technisch:
Item
Component 1
wegenbouw”
Component 1
1. SIWIT 15 item 1
,784
Item
2. SIWIT 15 item 2
,793
1. SIWIT 21 item 1
,767
3. SIWIT 15 item 3
,789
2. SIWIT 21 item 2
,863
4. SIWIT 15 item 4
,316
3. SIWIT 21 item 3
,777
,415
4. SIWIT 21 item 4
,820
5. SIWIT 21 item 5
,773
5. SIWIT 15 item 5
Factoranalyse op interessegebied “Technisch: hout”
Item
Component 1
1. SIWIT 16 item 1
,784
2. SIWIT 16 item 2
,745
3. SIWIT 16 item 3
,809
4. SIWIT 16 item 4
,698
5. SIWIT 16 item 5
,788
51
Component 1
Factoranalyse op interessegebied “Technisch:
Factoranalyse op interessegebied “Textiel: werkplaats”
computer hardware”
Item
Item
Component 1
Component 1
1. SIWIT 27 item 1
,837
1. SIWIT 22 item 1
,762
2. SIWIT 27 item 2
,766
2. SIWIT 22 item 2
,837
3. SIWIT 27 item 3
,734
3. SIWIT 22 item 3
,865
4. SIWIT 27 item 4
,739
4. SIWIT 22 item 4
,840
5. SIWIT 27 item 5
,758
5. SIWIT 22 item 5
,883
Factoranalyse op interessegebied “Groenwerk: bos,
Factoranalyse op interessegebied “Papierwerk:
park en plantsoen”
kantoor”
Item
Item
Component 1
Component 1
1. SIWIT 28 item 1
,854
1. SIWIT 23 item 1
,670
2. SIWIT 28 item 2
,872
2. SIWIT 23 item 2
,816
3. SIWIT 28 item 3
,768
3. SIWIT 23 item 3
,819
4. SIWIT 28 item 4
,743
4. SIWIT 23 item 4
,835
5. SIWIT 28 item 5
,796
5. SIWIT 23 item 5
,759
Factoranalyse op interessegebied “Groenwerk: vee”
Factoranalyse op interessegebied “Papierwerk:
Item
drukkerij”
Component 1
1. SIWIT 29 item 1
,848
Component 1
2. SIWIT 29 item 2
,881
1. SIWIT 24 item 1
,776
3. SIWIT 29 item 3
,761
2. SIWIT 24 item 2
,784
4. SIWIT 29 item 4
,798
3. SIWIT 24 item 3
,774
5. SIWIT 29 item 5
,689
4. SIWIT 24 item 4
,732
Factoranalyse op interessegebied “Groenwerk:
5. SIWIT 24 item 5
,623
landbouw, tuinbouw, kas”
Item
Factoranalyse op interessegebied “Papierwerk:
Item
vervoer”
Component 1
1. SIWIT 30 item 1
,753
Component 1
2. SIWIT 30 item 2
,845
1. SIWIT 25 item 1
,824
3. SIWIT 30 item 3
,843
2. SIWIT 25 item 2
,647
4. SIWIT 30 item 4
,695
3. SIWIT 25 item 3
,752
5. SIWIT 30 item 5
,662
4. SIWIT 25 item 4
,514
5. SIWIT 25 item 5
,713
Item
Factoranalyse op interessegebied “Textiel: serie schoonmaak”
Item
Component 1
1. SIWIT 26 item 1
,770
2. SIWIT 26 item 2
,788
3. SIWIT 26 item 3
,767
4. SIWIT 26 item 4
,771
5. SIWIT 26 item 5
,681
52