Vzw Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
[email protected] www.osbj.be
Berghmans Min en Balcaen Lieve Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg vzw Januari 2004
1
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
1. De onrechtmatige daad 1.1. Fout 1.2. Oorzakelijk verband 1.3. Schade 2. De persoonlijke aansprakelijkheid 3. De kwalitatieve aansprakelijkheid 3.1. De kwalitatieve aansprakelijkheid van de ouders 3.1.1. Toepassingsvoorwaarden 3.1.1.1. Ouders van het kind: ouderlijk gezag en afstamming 3.1.1.2. Minderjarigheid 3.1.1.3. Fout en objectief onrechtmatige daad 3.1.2. Specifiek: De schade wordt veroorzaakt door een als misdrijf omschreven feit. 3.1.3. Tegenbewijs door de ouders 3.1.3.1. Tegenbewijs van voldoende toezicht 3.1.3.2. Tegenbewijs van goede opvoeding 3.1.4. Frans recht 3.1.5. Kritische bedenkingen en besluit 3.2. De kwalitatieve aansprakelijkheid van leerkrachten, opvoeders, begeleiders. 3.2.1. Gegrond op natuurlijke autoriteit van de leerkracht 3.2.2. Toepassingsvoorwaarden 3.2.2.1. Onderwijzer 3.2.2.2. Voor de periode van toezicht 3.2.3. Wat met spijbelaars? 3.2.4. Tegenbewijs 3.2.5. Immuniteit van de leerkracht 3.2.6. Besluit 3.3. Geen algemeen beginsel van het vermoeden van aansprakelijkheid voor andermans daad. 3.3.1. Frans recht 3.3.2. Belgisch recht 1. Verzekerden 2. Dekking 3. Uitsluitingen 3.1. opzet 3.1.1. Evolutie 3.1.2. Wat is opzet? 3.2. Grove fout 3.3. Toetsing aan de praktijk 3.4. De aansprakelijkheid van de ouders blijft behouden 3.5. Regres op de jongere omwille van ‘kwaadwillig opzet’. 4. Knelpunten en suggesties 1. Meervoudige aansprakelijkheid als het zwaard van Damocles voor de minderjarige 2. Protection Schuldbekwaamheid Verklaringen uit de mond van kinderen Schadebegroting 3. Provision Financiele draagkracht? Familiale verzekering 4. Participation Toegang tot de rechter 2
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
! Wanneer het gaat om schade toegebracht door kinderen, komen zowel de schadelijder,het kind zelf, de ouders als de samenleving in het algemeen in beeld. De schadelijder is een lid van de samenleving, die bepaalde rechten op schadevergoeding wil doen gelden. Het kind zelf is wel degelijk aansprakelijk indien hij, tot de jaren des onderscheids gekomen, een onrechtmatige daad beging. De ouders zijn niet enkel de vertegenwoordigers van het kind, omwille van diens handelingsonbekwaamheid, maar worden ook vermoed mee aansprakelijk te zijn voor schade toegebracht door hun kind, omwille van een gebrek in toezicht en/of een gebrek in de opvoeding. De samenleving komt in de hoedanigheid van politie, parket en eventueel rechtbank tussen wanneer kinderen strafrechtelijk gesanctioneerde feiten plegen.. Zij komt ook bij niet-strafbare feiten/fouten aan bod wanneer onderwijzers en andere pedagogisch verantwoordelijken aansprakelijk worden gesteld voor de onrechtmatige daad van het kind, of nog wanneer de ouders een verzekeringscontract hebben afgesloten voor dekking van het risico ‘burgerlijke aansprakelijkheid privé-leven’. In dat opzicht kijkt in deze bijdrage ook een stuk verzekeringsrecht om de hoek. We behandelen in deze tekst uitsluitend de buitencontractuele aansprakelijkheid. Minderjarigen kunnen ook contracten sluiten, mits geldig vertegenwoordigd en gemachtigd, en hun wanprestaties worden hen dan ook persoonlijk aangerekend. Hun wettelijke vertegenwoordigers treden dan louter op als beheerders van hun goederen. Er zijn uiteindelijk weinig verschillen in de afhandeling van contractuele aansprakelijkheid voor meerderjarigen en minderjarigen. De wet is summier. In de wet vinden we slechts enkele artikels terug die van toepassing zijn bij een onrechtmatige daad (art 1382 tot 1386bis B.W.).Rechtspraak en rechtsleer vormen dan ook de belangrijkste bronnen voor het aansprakelijkheidsrecht. Dit verklaart waarom in Frankrijk en België, waar nagenoeg dezelfde wetgeving geldt inzake onrechtmatige daad, toch een uiteenlopende rechtspraktijk tot stand kwam, die ook leidde tot onderscheiden aanpassingen van de wettekst zelf. Bij de zoektocht naar antwoorden voor de vele spanningsvelden op dit terrein, krijgen we zo verschillende zienswijzen over bijvoorbeeld: de vraag van het slachtoffer naar (snelle) vergoeding en de insolvabiliteit van de meeste minderjarigen; de wettelijk vermoede ouderlijke aansprakelijkheid versus het gegeven dat kinderen en jongeren bijna nooit een foutloos parcours afleggen in hun groei naar volwassenheid; de principiële verantwoordelijkheid van de (schuldbekwame) minderjarige ten opzichte van zijn principiële handelingsonbekwaamheid, bescherming versus ‘volwaardige’ 1 participatie… . Vervolgens bekijken we in welke mate de gezinsaansprakelijkheidsverzekering een bijdrage kan leveren aan de oplossing van de problemen die ontstaan naar aanleiding van schade veroorzaakt door een onrechtmatige daad van een minderjarige. Na het technische aspect, waarbij de lezer (hopelijk) een zicht heeft gekregen op de werking van het aansprakelijkheidsrecht, wordt een en ander gerelateerd aan de bekommernissen van het IVRK. Dit laatste gedeelte is meer beschouwend van aard, maar vereist wel degelijk enige juridische voorkennis.
1
Koen Raes duidt dienaangaande op de (valse) tegenstelling vrijheidsrecht – beschermingsrecht: het gaat erom de rechtsvorm open te stellen voor andere dan ‘volwassen’ levensvormen. (KIDS, I, 1.1: ‘De morele betekenis van het vertoog over de rechten van het kind’) 3
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
"
! #
!$% & '
&
!
Art. 1382 BW luidt: ‘Elke daad van de mens, waardoor aan een ander schade wordt veroorzaakt, verplicht degene door wiens schuld de schade ontstaan is, deze te vergoeden.’ Art. 1383 BW preciseert: ‘Ieder is aansprakelijk niet alleen voor de schade welke hij door zijn daad, maar ook voor die welke hij door zijn nalatigheid of door zijn onvoorzichtigheid heeft veroorzaakt.’ Deze twee artikelen vormen de basis voor het aansprakelijkheidsrecht. Rechtspraak en rechtsleer distilleerden hieruit drie constitutieve elementen voor de onrechtmatige daad: de fout of onvoorzichtigheid, het oorzakelijk verband en de schade. 2 Wij lichten deze drie elementen zeer kort toe gezien het opzet van dit artikel. 1.1. De fout De rechter oordeelt ‘in abstracto’ of er sprake is van een fout. Dit wil zeggen dat men het gedrag vergelijkt met dat van een normaal voorzichtig persoon, geplaatst in dezelfde omstandigheden als degene die de schadeverwekkende handeling heeft verricht Om tot de vaststelling van deze ‘geobjectiveerde’ fout te komen, wordt in principe geen rekening gehouden met de leeftijd of de verstandelijke vermogens van de dader. Deze benadering is in het belang van het slachtoffer aangezien zijn recht hierdoor in eerste instantie minder afhankelijk wordt 3 gesteld van een subjectieve maatstaf . De rechter bekijkt of er ‘op het eerste zicht’ sprake is van een foutieve of onvoorzichtige handeling, zonder rekening te houden met de schuld(bekwaamheid). Onder andere zeer jonge kinderen zijn in principe niet schuldbekwaam4. Desalniettemin blijkt dat sommige rechters toch vasthouden aan de idee dat de fout onlosmakelijk verbonden is aan het schuldaspect waardoor de leeftijd toch mee in 5 rekening wordt genomen . Het komt de rechtszekerheid niet ten goede. Rechtszekerheid is er wel wanneer het gaat over de miskenning van een specifieke rechtsnorm. Wanneer een geschreven of ongeschreven norm een bepaalde gedraging gebiedt of verbiedt, volstaat 6 de vaststelling van de inbreuk om het onrechtmatig karakter ervan te weerhouden . 1.2. Oorzakelijke verband. Om het oorzakelijk verband vast te stellen, gaat men na of de schade zoals het zich heeft voorgedaan, zich niet (of niet in dezelfde mate of op dezelfde wijze) zou hebben voorgedaan indien de 2 Wie meer wil weten: L. CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Maklu, 1990; N. DENOEL, ‘La responsabilité du fait des personnes que l’on doit surveiller’ in X., Responsabilités – Traité théorique et pratique, Story-scientia 1999, boek 41.; H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE, “Overzicht van rechtspraak aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad 1994-1999, T.P.R. 2000, 1551- 1955. 3 P. DE TAVERNIER, ‘Schade veroorzaakt door minderjarigen’, De Verzekeringswereld, 2000, document 3. 4 Voorbeelden waar geen rekening wordt gehouden met de leeftijd Het onverwacht de weg overlopen van een vijfjarige kind is een objectief onrechtmatige daad. (Antwerpen 14 mei 1996, Limb. Rechtsl. 1996, 158, noot A. VANDEURZEN) Het wegtrekken van een stoeltje en het geven van een stamp door een kleuter is een objectief onrechtmatige daad (Gent 29 maart 1996, Intercontact (N) 1996 (weergave FELIX, H., 117)) Een zesjarige meisje dat van een klimrek naar beneden springt en daarbij het been van haar neefje raakt zodat die een dijbeenbreuk oploopt, begaat een objectief onrechtmatige daad (Rb. Brussel 20 oktober 1995, Intercontact(N) 1996 (verkort), 38). Een vierjarige kind dat zich bedreigd voelt tijdens een spel en met stenen gooit waarbij het een ander kind verwondt begaat een objectief onrechtmatige daad (Rb. Turnhout 12 maart 1990, Turnh. Rechtsl.1991, 59). 5 Voorbeelden waar de leeftijd mee in rekening wordt genomen - spelen met voetzoekers of een klein geweer proberen te vervaardigen maakt op zich geen onrechtmatige daad uit voor jongeren van 16 en 17 jaar (Brussel 18 februari 1992, R.G.A.R 1991, nr . 11782). deelnemen aan een balspel is geen onrechtmatige daad voor een achtjarige (Gent 22 november 1994, R.G.A.R. 1996, nr . 12681). - vijf meisjes tussen zes en acht jaar gieten water over een schuin geplaatste tafel en borstelen daarbij om beurt het water weg met een grote borstel. Wanneer één van hen bij dit spel het oog raakt van een ander meisje begaat deze geen objectief onrechtmatige daad (Gent 21 juni 1994, Journ. Dr. Jeun. 1996, 235). 6 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE “Overzicht van rechtspraak aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad 1994-1999”, T.P.R. 2000, 1563. Cass. 3 oktober 1994, Arr. Cass. 1994, 807; J.T. 1995, 26; R.W. 1996-1997, 1227: Overwegende dat de materiële overtreding van een wets- of verordeningsbepaling op zichzelf een fout uitmaakt die leidt tot de strafrechtelijke en burgerrechtelijke aansprakelijkheid van de dader, mits die overtreding willens en wetens is begaan.
4
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
fout niet was begaan. De fout moet noodzakelijk en voldoende zijn voor het ontstaan van die concrete schade. De causaliteit kan wel doorbroken worden door bijkomende gebeurtenissen, bijvoorbeeld een medische fout begaan op het slachtoffer.7 1.3. Schade Het bestaan van de schade is het laatste element. Wie een fout begaat maar er treedt geen schade 8 op, begaat geen onrechtmatige daad. Het is niet nodig dat de schade onmiddellijk volledig gekend is. 9 De schade moet wel te bepalen zijn: Ook toekomstige schade komt in aanmerking voor vergoeding.
( )! * # #
+ !
*)
!
+ %!
Zodra de drie constitutieve elementen zijn vastgesteld, is er sprake van een onrechtmatige daad en kan het slachtoffer aanspraak maken op schadevergoeding, hetzij van de dader zelf, hetzij van iemand die wettelijk verplicht is in te staan voor de dader, zoals bijvoorbeeld ouders of de werkgever. 10 Wanneer de dader schuldbekwaam is, kan hij zelf veroordeeld worden tot schadevergoeding. Dit noemt men de persoonlijke aansprakelijkheid. Naast het objectieve element in de fout, kent het Belgische recht ook het subjectieve schuldcriterium. Het betreft de vraag of een fout ook aan de (minderjarige) dader kan worden toegerekend. De dader moet zich ervan bewust zijn dat hij iets fout doet. Dat bewustzijn noemt men schuldbekwaamheid. Men spreekt in dit verband, wanneer het over kinderen gaat ook van ’de jaren van onderscheid’. Schuldbekwaamheid is geen vaststaand gegeven maar wordt bekeken in functie van het ontwikkelingsstadium van het kind. De leeftijd van het kind is vaak van doorslaggevend belang, maar de rechtspraak heeft ook aandacht voor de fysieke en intellectuele ontwikkeling van het kind in relatie tot de schadeverwekkende handeling. Het schuldbekwame kind moet weten wat het deed of moet over voldoende verstandelijke vermogens beschikken om de gevolgen van zijn handelingen te 11 voorzien. Om goed te kunnen oordelen moet een rechter niet alleen over voldoende ontwikkelingspsychologische inzichten beschikken maar daarenboven ook nog voldoende geïnformeerd zijn over de competenties van dit kind in het bijzonder. De rechter kan in het kader van een vordering tot het bekomen van schadevergoeding geen actief onderzoek voeren. Qua burgerlijke procesvoering zijn het immers de partijen zelf die de bewijslast dragen. Indien de schuldonbekwaamheid van een kind wordt ingeroepen, is het aan het kind (of zijn wettelijke vertegenwoordigers) om deze schuldonbekwaamheid aan te tonen met alle middelen van recht. Dit betekent dat ook een beroep kan worden gedaan op vermoedens en getuigen, desgevallend op deskundigenverslagen. Nochtans wordt zelden een deskundige aangesteld, meestal beoordeelt de rechter dit zonder bijkomend advies. Dit subjectieve schuldcriterium leidt tot zeer uiteenlopende rechtspraak, wat vooral voor de zes- tot 12 tienjarigen een ware grijze zone doet ontstaan. 7 Voor meer informatie over de verschillende theorieën over oorzakelijkheid, zij verwezen naar H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE “Overzicht van rechtspraak aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad 19941999”, T.P.R. 2000, nrs. 141-150. 8 Maar eventueel wel een strafbaar feit, bvb. verkeersovertredingen. 9 Bijvoorbeeld vervanging van prothesen, toekomstig inkomstenverlies,… 10 Art. 1386bis B.W. maakt een uitzondering op de vereiste van schuldbekwaamheid: ‘Wanneer aan een ander schade wordt veroorzaakt door een persoon die zich in staat van krankzinnigheid bevindt, of in een staat van ernstige geestesstoornis of zwakzinnigheid die hem voor de controle van zijn daden ongeschikt maakt, kan de rechter hem veroordelen tot de gehele vergoeding of tot een gedeelte van de vergoeding waartoe hij zou zijn gehouden, indien hij de controle van zijn daden had. De rechter doet uitspraak naar billijkheid, rekening houdend met de omstandigheden en met de toestand van de partijen.’ Hier wordt het recht op schadevergoeding van het slachtoffer afgewogen tegen de bescherming van de geesteszieke. 11 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE “Overzicht van rechtspraak aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad 1994-1999, T.P.R. 2000, 1689. 12 - Een kind van zeven jaar dat op bruuske en onverwachte wijze de straat oversteekt begaat een persoonlijke fout (Bergen 11 maart 1997, Verkeersrecht 1997, 309). - Een kind van zeven dat voetbalt tegen een muurtje gelegen op een tiental meter afstand van een belangrijke baan en dat van de baan wordt gescheiden door een afhellend talud, beschikt over voldoende onderscheidingsvermogen om te beseffen dat de bal een verkeersongeval kan veroorzaken (Brussel 4 juni 1996, De Verz. 1997, 300, noot V. BUSSCHAERT).
5
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
Zeer jonge kinderen (kleuters en jonger) worden zo goed als nooit schuldbekwaam geacht. Kinderen vanaf de leeftijd van 10 jaar daarentegen worden bijna steeds geacht over voldoende onderscheidingsvermogen te beschikken en worden dan ook persoonlijk aansprakelijk gesteld. Wanneer het kind schuldonbekwaam wordt bevonden, kan enkel een ‘objectieve’ onrechtmatige daad weerhouden worden. Dit betekent dat het kind wel een “in abstracto” beoordeelde ‘fout’ beging maar dat dit niet leidt tot de persoonlijke aansprakelijkheid van het kind zelf13, enkel tot (kwalitatieve) aansprakelijkheid van ouders, onderwijzers en/of werkgevers Wat betreft de persoonlijke aansprakelijkheid van het kind, geldt in het Franse recht dezelfde redenering: om de fout lastens het kind zelf te weerhouden, moet deze fout ‘imputable’ zijn, toe te rekenen zijn aan het schuldbekwame kind.
,
-
& & ! !
*)
!
+ %! 14
Sommige volwassenen zijn verantwoordelijk voor de fouten die een ander heeft begaan , 15 bijvoorbeeld werkgevers voor de fouten van hun werknemers, ouders voor de fouten van hun minderjarige kinderen. Dit noemt men de kwalitatieve aansprakelijkheid voor personen. 16
De wetteksten betreffende de kwalitatieve aansprakelijkheid voor personen vinden we terug in het artikel 1384 B.W.. Eerst wordt het algemeen principe weergegeven. Lid 1: ‘Men is aansprakelijk niet alleen voor de schade welke men veroorzaakt door zijn eigen daad maar ook voor die welke veroorzaakt wordt door de daad van personen voor wie men moet instaan of van zaken die men onder zijn bewaring heeft.’ De drie volgende regels bepalen voor wie dit vermoeden van aansprakelijkheid geldt. Lid 2: ‘De vader en de moeder zijn aansprakelijk voor de schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen.’ Lid 3: ‘De meesters en zij die anderen aanstellen, voor de schade door hun dienstboden en aangestelden veroorzaakt in de bediening waartoe zij hen gebezigd hebben.’ Lid 4: ‘De onderwijzers en de ambachtslieden, voor de schade door hun leerlingen en leerjongens veroorzaakt gedurende de tijd dat deze onder hun toezicht staan.’ Deze artikelen creëren dus een vermoeden van aansprakelijkheid. 17 Voor werkgevers (lid 3) gaat het zelfs om een onweerlegbaar vermoeden. Voor ouders en leerkrachten wordt bepaald dat het gaat om een weerlegbaar vermoeden. Lid 5: ‘De hierboven geregelde aansprakelijkheid houdt op, indien de ouders, onderwijzers en ambachtslieden bewijzen dat zij de daad welke tot die aansprakelijkheid aanleiding geeft, niet hebben kunnen beletten.’
We beperken ons hier tot de bespreking van de kwalitatieve aansprakelijkheid van ouders en leerkrachten voor de schade veroorzaakt door minderjarigen en laten de aansprakelijkheid van de werkgever van minderjarigen terzijde. De werkgeversaansprakelijkheid komt wel nog ter sprake bij de aansprakelijkheidsimmuniteit van leerkrachten.
- Een negenjarig kind kruipt door een openstaand raam in een autobus, brengt die in beweging en richt hierdoor schade aan. Het kind is nog niet helemaal tot de jaren des onderscheids gekomen (Brussel 22 februari 1989, De Verz. 1990, 168, noot M. LAMBERT). - Een tienjarige die een andere jongen een duw geeft tijdens een spelletje volleybal begaat een grove onvoorzichtigheid (Vred. Ninove 5 juni 1991, R.W. 1993-1994, 1336). 13 Tenzij het gaat om een geesteszieke minderjarige en de eigen schadevergoedingsplicht van het kind op basis van art. 1386bis B.W. (evt. gedeeltelijk) wordt weerhouden. 14 Naast de persoonlijke aansprakelijkheid voor een zelf begane fout. 15 Ook minderjarige en geesteszieke ouders voor hun minderjarige kinderen. 16 Er bestaat ook een kwalitatieve aansprakelijkheid voor gebrekkige zaken, voor gebouwen en voor dieren. 17 Zij kunnen op basis van de Wet Arbeidsovereenkomsten wel regres uitoefenen ten opzichte van hun werknemer die bedrog pleegde of wanneer deze een zware fout of een herhaalde lichte fout beging. (art 18 W.A.O.)
6
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
3.1. Kwalitatieve aansprakelijkheid van de ouders. Het vermoeden van aansprakelijkheid van de ouders werd onder meer gecreëerd vanuit de bekommernis dat ook personen die benadeeld worden door een minderjarige recht hebben op een schadevergoeding. Wegens de insolvabiliteit van de meeste kinderen, moest de vergoeding elders gezocht worden. Men had de ouders wettelijk kunnen verplichten om elke schade veroorzaakt door hun kinderen te vergoeden. Voor foutloze aansprakelijkheid was de tijd evenwel nog niet rijp ten tijde van de redactie 18 van het burgerlijk wetboek. Daarom verbond men de ouderlijke aansprakelijkheid aan een vermoeden van fout in de uitoefening van het vaderlijk gezag. “Puisse cette charge de la responsabilité rendre les chefs de famille plus prudents et plus attentifs (…)Et puissent les pères se 19 pénétrer fortement de l’étendue et de la sainteté de leurs devoirs.” Het Hof van Cassatie heeft meermaals bevestigd dat de aansprakelijkheid van de ouders voor de schade veroorzaakt door hun kinderen berust op de verplichting tot opvoeding en toezicht en op het 20 vermoeden dat ze hierin een fout hebben begaan. 3.1.1. Toepassingsvoorwaarden Om de aansprakelijkheid op basis van art. 1384, lid 2 BW te kunnen weerhouden, moeten een aantal voorwaarden vervuld zijn. Het moet gaan om de wettelijke vader of moeder van het kind, het kind moet minderjarig zijn en een toerekenbare fout of een objectieve onrechtmatige daad hebben begaan die aan een derde schade heeft veroorzaakt. Indien de ouder slaagt in het bewijs van zowel een goede opvoeding als een goed toezicht, is het aansprakelijkheidsvermoeden weerlegd. 3.1.1.1. Ouders van het kind: ouderlijk gezag en afstamming De vraag werd gesteld of de ouders aansprakelijk zijn louter omdat het kind van hen afstamt dan wel omdat de ouders het ouderlijke gezag uitoefenen over dit kind. Vooral in die situaties waarin ouders in de feitelijke onmogelijkheid verkeren enig gezag uit te oefenen, werd ook de ouderlijke aansprakelijkheid soms in twijfel getrokken. Een weinig rechtsgeschiedenis verduidelijkt allicht één en ander. In 1977 werd het artikel 1384, al. 2 B.W. gewijzigd: voorheen waren ouders enkel aansprakelijk voor schade toegebracht door hun kinderen indien de kinderen bij hen inwoonden, thans is die voorwaarde afgeschaft.21 Men wilde op die wijze de ouder die niet (meer) samenwoont met zijn kind responsabiliseren en 22 tevens de interpretatieproblemen aangaande de notie inwoning vermijden. Ouders blijven dus aansprakelijk ook wanneer het kind niet bij hen inwoont, zelfs indien de uitoefening van het ouderlijke gezag door de rechter exclusief aan één van de ouders werd toevertrouwd. Men ging ervan uit dat beide ouders verantwoordelijk blijven voor de opvoeding van hun kinderen. Er is geen eensgezindheid in de rechtsleer over de vraag of het wettelijke vermoeden blijft gelden 23 nadat de ouders ontzet zijn uit de ouderlijke macht.
18
1804 J.L. FAGNART, « La responsabilité civile des parents ». Journ. Dr. Jeun. 1997, 363; TREILHARD, ‘Exposé des motifs, séance de Corps législatif du 9 pluviôse, an XII’, in LOCRE, Législation civile, commerciale et criminelle, Bruxelles, éd. Librairie de jurisprudence de H. Tarlier, 1836., 276. 20 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE “Overzicht van rechtspraak aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad 1994-1999”, T.P.R. 2000, 1801; Cass. 21 december 1989, Pas. 1990, I, 501. 21 Wet 6 juli 1977 tot wijziging van artikel 1384 B.W. betreffende de aansprakelijkheid van ouders voor de door hun minderjarige kinderen veroorzaakte schade, B.S. 2 augustus 1977. In Frankrijk bestaat deze vereiste nog wel. 22 N. DENOEL, ‘La reponsabilité du fait des personnes que l’on doit surveiller’, in X., Responsabilités - Traité théorique et pratique, Story scientia, 1999, boek 41. 23 B. DUBUISSON, ‘Autonomie et irresponsabilité du mineur’, in JADOUL en SAMBON (eds.), L’autonomie du mineur, Brussel, F.U.S.L., 1998, 169-199: overzicht van enkele auteurs pro en contra; J.L. FAGNART, “La responsabilité civile des parents.”, Journ. Dr. Jeun. 1997, 365: Uitoefenen van ouderlijk gezag is voorwaarde tot aansprakelijkheid. 19
7
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
Voor 1977 was het antwoord duidelijk: als het kind niet inwoonde, was de ouder niet (meer) aansprakelijk. Sinds de opheffing van de inwoningsvereiste kwamen andere argumenten aan bod. Een daarvan is dat de ontzetting niet zozeer een burgerrechtelijk instrument is, dan wel een maatregel tot bescherming van de minderjarige ten aanzien van de ouders, waarvan de draagwijdte expliciet door art. 33 e.v. Jeugdbeschermingswet wordt gespecificeerd. Het gaat om een inperking van bepaalde ouderlijke rechten, met slechts een weerslag op die ouderlijke verplichtingen die inherent samenhangen met de ontnomen rechten.24 De ontzetting verbreekt de afstammingsband niet en doet in principe geen afbreuk aan de ouderlijke verplichtingen. De ouderlijke onderhoudsverplichting blijft voortbestaan, zij is immers een rechtstreeks 25 gevolg van de afstamming. Maar waar het ouderlijke gezag het instrument is dat de wetgever ter beschikking stelde van ouders ten einde hun kinderen te kunnen opvoeden, is het logisch dat wie ontzet is uit het ouderlijke gezag, ook niet meer kan instaan voor (toekomstige) opvoeding en toezicht. Het woordje ‘meer’ is hier cruciaal. De gevolgen van een gebrek aan opvoeding en toezicht kunnen zich immers uitstrekken in de tijd. 26 Niets staat in de weg dat ouders aansprakelijk blijven op grond van hun voorbije gebrekkige opvoeding en toezicht, zolang hun kinderen minderjarig zijn. Om ouder te zijn die aansprakelijk kan zijn voor de schade veroorzaakt door een kind, moet alleszins de afstamming vaststaan naar Belgisch recht, hetzij door geboorte, hetzij door adoptie. Adoptie maakt een einde aan het ouderlijk gezag van de biologische ouders. Adoptie heeft tevens tot gevolg dat het wettelijke vermoeden van ouderlijke aansprakelijkheid speelt in hoofde van de adoptie-ouders. Zij kunnen aansprakelijk gesteld worden, zelfs indien de adoptie nog maar pas tot 27 stand kwam. De vraag rijst of een dubbele ouderlijke aansprakelijkheid mogelijk is: deze van de wettelijk erkende geboorte-ouders voor de fouten in de opvoeding tijdens de periode dat zij het ouderlijk gezag uitoefenden, en deze van de adoptie-ouders voor de fouten in de opvoeding en toezicht door hen begaan. Het wettelijke vermoeden van ouderlijke aansprakelijkheid lijkt in eerste instantie slechts te wegen voor de adoptie-ouders: zij moeten immers het tegenbewijs leveren. Het is echter niet uitgesloten dat de ouderlijke aansprakelijkheid van de geboorte-ouders in tweede orde kan spelen, indien de schadelijke daad van de minderjarige mede te wijten kan zijn aan door hen begane ( te bewijzen – art. 1382- of eveneens vermoede –art. 1384?) fouten in de opvoeding. Adoptie maakt immers geen retroactief einde aan het ouderlijk gezag van de biologische ouders. Andere personen dan de wettelijke ouders aan wie de bewaring van het kind is toevertrouwd, zijn niet gehouden op basis van de ouderlijke aansprakelijkheid van art. 1384 lid 2 BW. Denken we aan grootouders,28 broers en zussen, ooms en tantes, voogden, instellingen belast met de bewaking van het kind… Dit wil niet zeggen dat zij niet op andere rechtsgronden aansprakelijk 29 kunnen gesteld worden. De ouders worden beiden in solidum aansprakelijk geacht indien zij niet slagen in het tegenbewijs van goede opvoeding en toezicht. Zij zijn dan allebei tot volledige schadevergoeding van het slachtoffer gehouden en kunnen slechts ten opzichte van elkaar hun aandeel verhalen. 24
Art. 34 Jeugdbeschermingswet: ‘… de overeenkomstige verplichtingen…’ J. SMETS, Jeugdbeschermingsrecht, A.P.R., Antwerpen, Kluwer, 1996, nr. 647. Zoniet zou een perverse redenering kunnen zijn: men mishandele en verwaarloze zijn kind dermate dat men ontzet wordt uit de ouderlijke macht: als bonus is men niet meer onderhoudsplichtig … 26 Zoniet zou de perverse redenering kunnen vervolgen: … en niet meer aansprakelijk voor vermoede fouten in opvoeding en toezicht... ; R. KRUITHOF, ‘Aansprakelijkheid voor andermans daad’, R.W. 1978-79, 1399: Indien de fout van het kind het gevolg is van een fout in de opvoeding die dateert van voor de ontzetting uit de ouderlijke macht blijft de ontzette ouder aansprakelijk. 27 Brussel 15 november 1988, Rev.trim.dr.fam. 1989, 198: De ouders zijn in beginsel aansprakelijk voor de fouten van hun geadopteerde zoon. De ouders slaagden erin het aansprakelijkheidsvermoeden om te keren, gezien zij niet moeten instaan voor de gevolgen van een verkeerde opvoeding door diegene die het kind voor hen onder zijn hoede had. 28 Luik 19 februari 1999, J.L.M.B. 2001, 719: Het door art. 1384 lid 2 B.W. ingestelde vermoeden kan alleen maar worden ingeroepen tegen de vader en de moeder, met uitsluiting van alle andere personen, zoals ter zake de grootouders aan wie de kinderen toevertrouwd waren, omdat zij niet beschikken over de ouderlijke macht over het kind. 29 Wie bijvoorbeeld een geladen karabijn geeft aan een kleuter, zal op basis van art. 1382 B.W. persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld voor de schade die de kleuter daarmee berokkent, ongeacht of hij ouder, broer, buurman of een totale vreemde is. 25
8
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
Ouders die tegelijkertijd ook aansteller of onderwijzer zijn van hun kind, kunnen aangesproken worden 30 in hun verschillende hoedanigheden. 3.1.1.2. Minderjarigheid Art. 388 BW stelt dat de minderjarige de persoon is van het mannelijke of vrouwelijke geslacht die de volle leeftijd van achttien jaren nog niet bereikt heeft. Art. 488 BW bepaalt dat de meerderjarigheid is vastgesteld op de volle leeftijd van achttien jaren; op die leeftijd is men bekwaam tot alle handelingen van het burgerlijk leven. Indien het kind geen Belg is, moet nagegaan worden tot op welke leeftijd men volgens de eigen 31 nationale wetgeving minderjarig is. Het Belgische recht kent ook ontvoogding van minderjarigen, hetzij door een vonnis, hetzij door een huwelijk. Het Hof van Cassatie besliste dat art. 1384 lid 2 BW niet meer kan ingeroepen worden wanneer de minderjarige ontvoogd is, omdat de ontvoogding een einde maakt aan het ouderlijk gezag.32 Bepaalde rechtsleer stelt dat de ontvoogde minderjarige toch nog steeds minderjarig is en zijn 33 ouders dus aansprakelijk blijven. Indien men deze rechtsleer volgt, kan men de ouderlijke aansprakelijkheid funderen op de loutere afstamming, wat een ‘ontkoppeling’ van ouderlijk gezag en ouderlijke aansprakelijkheid zou inhouden. Bij verlengde minderjarigheid wordt een persoon die ouder is dan 18 jaar, voor het beheer van zijn persoon en goederen gelijkgeschakeld met een minderjarige jonger dan 15 jaar. Een statuut dat de handelingsbekwaamheid van de betrokkene gelijkschakelt met deze van een minderjarige, houdt nochtans niet in dat die persoon ook zelf minderjarig is. De aansprakelijkheid van art. 1384 lid 2 BW, welke uiteindelijk betrekking heeft op het vermogen 34 van de ouders, geldt bijgevolg niet bij verlengd minderjarigen. Ook hier treffen we dezelfde discussie aan, waarbij bepaalde rechtsleer stelt dat, aangezien de verlengd minderjarige volgens art. 487 quater BW onderworpen blijft aan het ouderlijk gezag, de 35 ouders aansprakelijk blijven, uitgezonderd indien een voogd werd aangesteld.
3.1.1.3. Fout of objectieve onrechtmatige daad Opdat de ouders aansprakelijk zouden kunnen gesteld worden moet het weliswaar gaan om een onrechtmatige daad maar niet noodzakelijk begaan door iemand die schuldbekwaam is. Indien het kind de jaren des onderscheids nog niet heeft bereikt en een onrechtmatige daad stelt, spreekt men van een objectief onrechtmatige daad. Het kind is niet aansprakelijk maar het vermoeden van aansprakelijkheid van de ouders geldt wel.36 Ook wanneer een kind geestesziek is, kan het een objectieve onrechtmatige daad stellen, welke de ouderlijke aansprakelijkheid meebrengt. Nochtans kunnen ook hier de ouders proberen het tegenbewijs van goede opvoeding en toezicht te leveren. Wanneer een geestesziek kind op basis van art. 1386bis BW wordt aangesproken, en slechts tot een gedeeltelijke schadevergoeding wordt veroordeeld, kunnen nochtans de ouders zich daarop 30 L. MEULDERS, ‘Le concours des différents régimes de responsabilité prévus aux articles 1384 à 1386bis du Code civil, R.G.A.R 1984, nr. 10.842. 31 Deze artikelen uit het Burgerlijk Wetboek betreffen immers de ‘staat’ van de personen, zodat zij volgens de principes van het Internationaal Privaat Recht enkel van toepassing zijn op Belgische onderdanen. 32 Cass. 11 februari 1946, Pas. 1946, I, 62; R. KRUITHOF, ” Aansprakelijkheid voor andermans daad”, R.W. 1978-79, 1404. 33 L.CORNELIS, Beginselen van het Belgische buitencontractuele aansprakelijkheidsrecht, Antwerpen, Maklu, 1990, nr. 176. 34 N. DENOEL,‘La responsabilité du fait des personnes que l’on doit surveiller’ in Responsabilités – Traité théorique et pratique, Story-scientia 1999, boek 41, 21. 35 J.L. FAGNART, La responsabilité civile des parents, Journ. Dr. Jeun. 1997, 365. 36 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE “Overzicht van rechtspraak aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad 1994-1999, T.P.R. 2000, 1801.
9
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
37
niet beroepen om ook slechts een gedeeltelijke schadevergoeding te betalen. : Indien er geen sprake is van een fout in hoofde van het slachtoffer betalen zij de volledige schadevergoeding. Ouders en kinderen zijn in solidum aansprakelijk: elk van hen is in principe gehouden tot volledige schadevergoeding van het slachtoffer. 3.1.2. Specifiek: De schade wordt veroorzaakt door een als misdrijf omschreven feit Wanneer de jeugdrechtbank in het kader van een maatregel omwille van een als misdrijf omschreven feit ook een burgerlijke vordering moet beoordelen, moet zij de jongere en de burgerlijk 38 verantwoordelijken hoofdelijk veroordelen tot de schade. Er moet een onderscheid gemaakt worden tussen de veroordeling van de jongere zelf en de veroordeling van diens ouders. Lid 2 van art. 61 Jeugdbeschermingswet stelt een totale onmogelijkheid voorop in jeugdzaken om het protectionistisch aspect en burgerlijk aspect in hoofde van de minderjarige apart te behandelen. (' ...uitspraak over deze (MOF)vordering terzelfder tijd als over de publieke vordering.' ) Lid 3 stelt dat wie burgerlijk aansprakelijk is voor de minderjarige, samen met hem veroordeeld wordt. Dit houdt niet enkel een verplichting, maar ook een voorwaarde in: enkel wie effectief burgerlijk aansprakelijk is, kan samen met de jongere hoofdelijk worden veroordeeld. Dit geldt ook omgekeerd: de ouder die samen met de jongere hoofdelijk is veroordeeld tot de (‘protectionistische’) procedurekosten, is dus impliciet burgerlijk aansprakelijk gesteld. Indien een jeugdbeschermingsmaatregel werd opgelegd en de jongere en zijn ouders tot de kosten zijn veroordeeld, waarbij de burgerlijke vordering voor het overige werd uitgesteld, is er impliciet toch reeds een uitspraak gedaan over de burgerlijke aansprakelijkheid. Indien de beroepstermijn verstreken is, kunnen de ouders hun aansprakelijkheid dan ook niet meer betwisten. De jeugdrechter kan wel de jongere zelf reeds veroordelen en de zaak in hoofde van de ouders uitstellen. De jongere wordt dan bijvoorbeeld veroordeeld tot een bepaalde maatregel en tot een schadevergoeding provisioneel begroot op 1. Wat de (hoofdelijke) veroordeling van de ouders tot de kosten, teruggave en schadevergoeding betreft, kan de zaak worden uitgesteld teneinde te kunnen beoordelen of de ouders inderdaad burgerlijk aansprakelijk zijn. Op die manier krijgen de ouders effectief de gelegenheid om het tegenbewijs te (proberen te) leveren van een goed toezicht en een goede opvoeding. Lid 3 stelt immers niet dat deze beoordeling van de ouderlijke aansprakelijkheid terzelfder tijd moet gebeuren met de veroordeling van de jongere zelf. 3.1.3. Tegenbewijs door de ouders Het vermoeden in hoofde van ouders kan worden weerlegd. Artikel 1384 vijfde lid van het B.W. bepaalt immers dat de aansprakelijkheid ophoudt indien de ouders bewijzen dat zij de onrechtmatige daad van hun kind niet hebben kunnen beletten Het Hof Van Cassatie herhaalde in 1989 nog eens dat het bewijs van overmacht niet de enige mogelijkheid is om het vermoeden van aansprakelijkheid te weerleggen. Het volstaat om aan te tonen dat de ouders hebben voldaan aan hun plicht tot toezicht en dat hen geen enkel gebrek in de 39 opvoeding kan worden verweten. 37 38
39
Cass. 18 oktober 1990, J.L.M.B. 1991, 758. Art. 61 Jeugdbeschermingswet.
Cass. 23 februari 1989, Pas. 1989, I, 649; J.T. 1989, 235. 10
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
De ouderlijke aansprakelijkheid berust op het vermoeden dat de ouders in die dubbele taak tekortgeschoten zijn en op die wijze mee het schadeverwekkend feit hebben veroorzaakt. Als slechts het bewijs van een goede opvoeding kan worden geleverd en niet van voldoende toezicht, of andersom, blijft het vermoeden van ouderlijke aansprakelijkheid overeind. Als slechts één van de ouders kan bewijzen al het mogelijke te hebben gedaan in toezicht en opvoeding, blijft de andere aansprakelijk. De mogelijkheid blijft evenwel open om aan te tonen dat de ouders in de absolute onmogelijkheid waren om de daad van het kind te beletten. Zelfs een volmaakt toezicht en volmaakte opvoeding zou 40 dan de onrechtmatige daad niet kunnen beletten . Een cassatiearrest van 1999 bepaalt immers dat het vermoeden van aansprakelijkheid niet alleen betrekking heeft op een fout in opvoeding of toezicht maar ook op het bestaan van een causaal verband tussen die vermoede fout en de veroorzaakte 41 schade. 3.1.3.1. Tegenbewijs van voldoende toezicht Er wordt uitgegaan van een normale bewakingsplicht, waarbij onder meer rekening wordt gehouden met het normale gedrag van de minderjarige, de eventueel reeds gegeven aanwijzingen en de mogelijkheid om door een effectief toezicht de onvoorziene onrechtmatige daad te voorkomen of te verhinderen.42 In bepaalde gevallen wordt de bewakingsplicht strenger beoordeeld, bijvoorbeeld indien de minderjarige, gezien zijn leeftijd, karakter, geestelijke ontwikkeling of de aard van zijn bezigheden, een bijzonder toezicht vereist.43 Voor het tegenbewijs van een voldoende toezicht volstaat het vaak om enkele concrete elementen aan te brengen. a. De materiële of juridische onmogelijkheid om het toezicht uit te oefenen 44 De rechtspraak neemt aan dat kinderen die door jeugdrechter zijn toevertrouwd aan een instelling of 45 kinderen die op school verblijven niet onder het toezicht van de ouders kunnen staan. Ook bij een echtscheiding of feitelijke scheiding zal de ouder bij wie het kind niet verblijft gemakkelijker kunnen aantonen dat hij niet is tekortgeschoten in zijn toezicht. De stelling dat de ouders op het ogenblik van de feiten niet bij hun kind aanwezig waren en dus ook geen toezicht konden uitoefenen snijdt dan weer geen hout. Goed toezicht uitoefenen betekent immers dat je ervoor zorgt dat je wel in de buurt bent.46 b. De leeftijd De rechtspraak aanvaardt dat het vereiste van toezicht afneemt met de leeftijd. Een negenjarig kind mag alleen buiten met de bal spelen bij een autoweg47 en een zeventienjarige moet alleen kunnen 48 uitgaan zonder dat dit een gebrek aan toezicht uitmaakt. c. De onmogelijkheid de daad te beletten. Dit is een veel gebruikt en aanvaard argument. Fagnart wijst erop dat deze rechtspraak zou kunnen evolueren naar een uitholling van een vermoeden in het gebrek aan toezicht omdat de gedragingen 49 van kinderen nu eenmaal zeer vaak onverwacht, onvoorspelbaar en bijna niet te voorkomen zijn. 3.1.3.2 Tegenbewijs van een goede opvoeding
40 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE “Overzicht van rechtspraak aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad 1994-1999, T.P.R. 2000, nr. 113. 41 Cass. 20 oktober 1999, Arr. Cass. 1999, 549. 42 Brussel 27 maart 1997, De Verz. 1998, 95. 43 Rb. Charleroi 22 oktober 1993, De Verz. 1994, 142: Ouders houden geen passend toezicht op hun zeer jong kind, dat vrijwel alleen op de openbare weg werd achtergelaten terwijl het nacht was. 44 Antwerpen 23 februari 1984, R.G.A.R.1989 nr. 11007; Brussel 20 januari 1994, Journ.Dr.Jeun. 1994, nr 133, 62. 45 Cass. 21 december 1989, Pas., 1990, I, 501; Cass. 23 februari 1989, J.T. 1989, 235. 46 Brussel 15 januari 1988, R.G.A.R..,1989, 11541. 47 Luik 21 februari 1994, Bull. Ass. 1994, 452. 48 Brussel 15 december 1983, R.G.A.R.,1985, nr. 10944. 49 J.L. FAGNART, “La responsabilité civile des parents” Journ. Dr. Jeun. 1997, 368.
11
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
Daar waar het bewijs van een voldoende toezicht nog relatief eenvoudig is, zien we op het terrein van de goede opvoeding een zeer uiteenlopende rechtspraak. Het probleem is dat uitgegaan wordt van een fictie: het welopgevoede kind begaat geen enkele fout. Met een beetje gezond verstand weten we dat bij gewone ongevallen tengevolge van verstrooidheid 50 of onoplettendheid, er geen enkele verband is met de opvoeding . De notie ‘goede opvoeding’ is daarenboven geen juridisch begrip. Het oordeel van de rechter zal hier sterk beïnvloed worden door zijn eigen opvoeding, zijn socioculturele en filosofische achtergrond. Het is een zeer vage notie die leidt tot rechtsonzekerheid en rechtsongelijkheid. Het kan dan ook geen verwondering wekken dat de toepassing van deze regel voor moeilijkheden zorgt.(punt) Het bewijs van goede opvoeding mag geleverd worden met alle middelen, maar het Hof van Cassatie heeft toch het sociaal onderzoek door een consulent van de sociale dienst bij de jeugdrechtbank voor het leveren van dit bewijs afgewezen. De taak van dergelijk consulent is enkel het voeren van een sociaal onderzoek om de rechter te adviseren omtrent de uitoefening van het ouderlijk gezag en het verblijfsrecht in het belang van het kind.51 Evenmin kunnen ouders zich beroepen op stukken uit het persoonlijkheidsdossier van de minderjarige op de jeugdrechtbank: deze hebben enkel tot doel de meest adequate maatregel voor de jongere te 52 helpen bepalen. . In principe is het wel mogelijk om andere verslagen die betrekking hebben op de opvoeding van het kind bij te brengen, bvb. psychiatrische, logopedische verslagen, schoolrapporten…, als deze rapporten niet met schending van een beroepsgeheim zijn bekomen. De notie goede opvoeding is door het Hof van Beroep te Brussel als volgt omschreven ‘deze waarbij alle gepaste middelen worden aangewend om de minderjarige een opleiding en ontwikkeling te geven, redelijkerwijze rekening houdende met de leeftijd van het kind en zijn persoonlijke mogelijkheden, het milieu waarin het leeft en de opleiding en de activiteiten van zijn vader en moeder, alsmede met de actuele levensomstandigheden, de zeden en gewoonten op het ogenblik van de feiten en de concrete 53 situatie van de familie. Grosso modo kunnen we in de rechtspraak twee stromingen onderscheiden. Ofwel wordt het schadeverwekkend gedrag op zich beschouwd als bewijs van een slechte opvoeding. Het vermoeden wordt dan onweerlegbaar. Ofwel wordt aangehaald dat de ouders toch hun best doen of ligt het aan het milieu waarin de 54 jongeren vertoeven. In deze optie zijn de ouders niet aansprakelijk. Meer voorbeelden hiervan vinden we bij Fagnart.55 Deze komt dan ook tot de vaststelling dat ‘l’éducation des enfants est le seul domaine où la 56 jurisprudence consacre le droit à l’incompétence.’ Wat betreft gescheiden ouders is de rechtspraak contradictorisch. De scheiding van de ouders wordt nu eens wel, dan weer niet als mogelijke fout in de opvoeding gezien. Een ander probleem stelt zich bij kinderen met gedragsmoeilijkheden. Liggen ouders hiervan aan de oorzaak of zijn deze toe te schrijven aan constitutionele factoren of de specifieke ontwikkelingsfase waarin dit kind verkeert? Men kan redelijkerwijze niet van de rechter verwachten dat hij deze diagnose 57 zelf kan stellen. Expertises in deze zaken zijn zeldzaam en de rechtspraak vrij onvoorspelbaar. 3.1.4. Frans recht 50
J.L. FAGNART, ibidem. Cass. 19 mei 1993, Pas. 1993, I, 497. A. DE TERWANGNE, Aide et protection de la jeunesse, Luik, Editions Jeunesse et droit, 2001, 281. 53 Brussel 23 april 2001, R.G.A.R. 2002, nr. 13.552. 54 -Als minderjarigen samen , buiten weten van hun ouders diefstallen plegen, blijkt dit eerder het gevolg van het milieu waarin ze voortdurend vertoeven maar niet zozeer van ouderlijk falen. De ouders worden niet aansprakelijk gesteld..( Rb. Luik 22 januari 1990, Journ. Dr. Jeun..1990, afl.10, 37, noot D. Phillippe). - De gegeven opvoeding ‘peut être rigide, mais conforme à leur rang social, leur culture et à leurs possibilités intellectuelles et morales (Luik 16 maart 1984, J.L.M.B. 1984, 265). 55 J.L. FAGNART, « Situation de la victime d’enfants délinquants: Problèmes de responsabilité’, in X., Droit de la jeunesse, Luik, C.U.P., 2002, 164-166. 56 J.L. FAGNART, “La responsabilité civile des parents.”, Journ. Dr . Jeun. 1997, 369. 57 Zie hiervoor ook B. DUBUISSON, ‘Autonomie et irresponsabilité du mineur’, in JADOUL en SAMBON (eds.), L’autonomie du mineur, Brussel, 1998, F.U.S.L., 169-199. 51 52
12
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
In Frankrijk heeft men de kwalitatieve aansprakelijkheid van de ouders verruimd door twee vernieuwingsarresten van het Franse Hof van Cassatie. 58
In het arrest Fullenwarth van 9 mei 1984 worden de ouders vermoed aansprakelijk te zijn voor alle daden van hun minderjarige kinderen die directe oorzaak zijn van schade voor het slachtoffer ongeacht of het om een onrechtmatige daad gaat en of het kind een fout kan verweten worden. Slachtoffers hoeven niet langer aan te tonen dat een minderjarige een ‘objectieve’ fout beging. Het is voldoende dat schade werd veroorzaakt door het gedrag van een minderjarige opdat de ouders aansprakelijk kunnen worden gesteld. Hierdoor wordt een grotere waarborg geboden aan het slachtoffer en ontsnapt men aan de rechtsonzekerheid die de beoordeling van de fout met zich brengt. 59
In een tweede vernieuwingsarrest van 19 februari 1997, gekend als het arrest Bertrand, worden ouders principieel aansprakelijk gesteld voor de schade veroorzaakt door hun minderjarige kinderen. Het vermoeden wordt hierbij onweerlegbaar. Enkel overmacht, die dan strikt moet geïnterpreteerd worden, kan ertoe leiden dat de aansprakelijkheid wegvalt. Dit betekent dus de invoering van een foutloze of objectieve kwalitatieve aansprakelijkheid. Deze interpretatie blijkt verrassend genoeg ook volledig compatibel met de letter van de tekst uit 1384 lid 4 van de Franse Code Civil dat stelt dat de ouders moeten kunnen aantonen dat ze de daad van hun kind niet konden beletten. 60
Anderzijds is in Frankrijk vereist dat de ouders het ouderlijk gezag moeten uitoefenen . Het ouderlijk gezag vormt hier dus expliciet de grond van de aansprakelijkheid. Bovendien werd het inwoningsvereiste behouden. Dit betekent dat de ouders niet aansprakelijk zijn voor de kinderen die niet bij hen inwonen. 3.1.5
Kritische bedenkingen
De creatie van het vermoeden van aansprakelijkheid van de ouders, oorspronkelijk bedoeld om slachtoffers meer waarborgen te geven op schadeloosstelling, biedt een onvoldoende antwoord. Vooreerst is er de zeer uiteenlopende casuïstiek. De beoordeling van de fout, van de schuldbekwaamheid van het kind en van de kwaliteit van de opvoeding en het toezicht door de ouders hangt in grote mate af van de eigen appreciatie van de rechter. Omdat het hier om evoluerende begrippen gaat waarover maatschappelijk geen consensus bestaat, zijn tegenstrijdige uitspraken onvermijdelijk. Daarenboven is het ouderlijk gezag niet meer zo absoluut en allesomvattend alsdan in de Napoleontische tijd. Het aantal opvoedingsdomeinen neemt steeds toe waardoor jongeren minder tijd doorbrengen bij hun ouders. Kinderen verblijven in de kinderopvang, gaan op kamp, naar 61 speelpleinen. Jeugdige delinquenten nemen deel aan pedagogische projecten… Ook emancipatorische pedagogische principes leiden ertoe dat men niet kan verwachten dat ouders absolute gehoorzaamheid eisen van hun kinderen. Kinderen en jongeren worden gestimuleerd om eigen keuzes te maken. Het inschatten en rekening houden met de gevolgen van die keuzes vergt een leerproces en dus ook leertijd. Hierbij moet er voldoende ruimte zijn voor fouten zonder dat hiermee de hele verdere toekomst van de minderjarige wordt gehypothekeerd. Het vermoeden van een fout in het toezicht of de opvoeding doet geen recht aan deze realiteit. Tenslotte biedt het vermoeden van aansprakelijkheid geen oplossing voor het probleem van de schadevergoeding. We kunnen dit het best verduidelijken met een voorbeeld. Laten we hierbij uitgaan van een negenjarige die roekeloos de baan oversteekt en hierdoor een dodelijk ongeval veroorzaakt. Gezien het om een weerlegbaar vermoeden gaat, heeft het slachtoffer geen waterdichte garantie op een vergoeding van de schade. Het is voldoende dat de ouders kunnen aantonen dat ze een goede opvoeding en voldoende toezicht hebben uitgeoefend om niet aansprakelijk te worden gesteld. 58
Cass. fr. Ass.plen. 9 mei 1984, Fullenwarth c/ Felten, Dall. 1984, Jur., 529. P. DE TAVERNIER, “Naar een objectieve aansprakelijkheid van de ouders voor de onrechtmatige daden van hun minderjarige kinderen”, R.W. 1999-2000, 273-294. 60 Het huidige artikel 1384 vierde lid Code Civil luidt als volgt:’Le père et la mère, en tant qu’ils excercent l’autorité parentale, sont solidairement responsables du dommage causé par leurs enfants mineurs habitant avec eux’.. 61 J.L. FAGNART, ibidem, 363-364. 59
13
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
Indien het vermoeden daarentegen wel wordt weerhouden, zal dit in vele gevallen leiden tot ernstige financiële problemen voor het gezin waardoor ook de ontwikkelingskansen van de kinderen aanzienlijk beperkt worden. Tenslotte is het ook mogelijk dat de negenjarige de rest van zijn leven zal moeten blijven betalen voor deze onoplettendheid. De persoonlijke aansprakelijkheid van het kind blijft immers overeind zodat hij vanaf zijn meerderjarigheid kan aangesproken worden om de som waartoe hij en eventueel zijn ouders werden veroordeeld te vergoeden met inbegrip van de intresten. Uit bovenstaande kunnen we afleiden dat het huidige aansprakelijkheidsrecht geen afdoende antwoord biedt op de vraag naar schadeloosstelling voor schade veroorzaakt door minderjarigen. Reeds in 1979 stelde R. Kruithof de vraag of de huidige regeling van de ouderlijke aansprakelijkheid niet beter zou vervangen worden door een objectief aansprakelijkheidsstelsel gekoppeld aan een verplichte verzekeringsregeling.62 Dit voorstel vindt ook nu nog een zeer ruim draagvlak binnen de 63 rechtsleer . De Franse rechtspraak heeft met een verruimde objectieve aansprakelijkheid gekozen voor een grotere zekerheid voor de slachtoffers. In Nederland werd de objectieve aansprakelijkheid ingevoerd bij wet. Artikel 6.3.2.1. van het Nederlandse Burgerlijk Wetboek bepaalt dat de risicoaansprakelijkheid voor de onrechtmatige daden van kinderen tot 14 jaar op beide ouders wordt gelegd. Een vereenvoudiging van de regeling van de aansprakelijkheid van ouders voor hun kinderen zou ook in België wenselijk zijn De invoering van een objectieve aansprakelijkheid leidt echter tot een aanzienlijke verzwaring van de ouderlijke verantwoordelijkheid en zou daarom beter gekoppeld worden aan een verplicht stellen van de gezinsaansprakelijkheidsverzekering.
3.2. Kwalitatieve aansprakelijkheid van leerkrachten, opvoeders en begeleiders. Art. 1384 lid 1 BW: Men is aansprakelijk …. voor de schade welke veroorzaakt wordt door de daad van personen voor wie men moet instaan Lid 4: De onderwijzer en de ambachtslieden, voor de schade door hun leerlingen en leerjongens veroorzaakt gedurende de tijd dat deze onder hun toezicht staan. Lid 5: ‘De hierboven geregelde aansprakelijkheid houdt op, indien de ouders, onderwijzers en ambachtslieden bewijzen dat zij de daad welke tot die aansprakelijkheid aanleiding geeft, niet hebben kunnen beletten.’ 3.2.1.Gegrond op de natuurlijke autoriteit van de leerkracht Bovenstaande artikels vormen de wettelijke basis voor het vermoeden van aansprakelijkheid van de onderwijzer. Een historische analyse leert dat dit vermoeden gegrond is op de natuurlijke autoriteit van de leerkracht die hem/haar toelaat het gedrag van de leerlingen te leiden en een direct en concreet toezicht uit te oefenen.64 3.2.2.Toepassingsvoorwaarden 3.2.2.1.’Onderwijzer” De eerste vraag is wie wel en wie niet bedoeld wordt met de term ‘onderwijzer’. Tot aan het cassatiearrest van 1986 werd dit begrip strikt geïnterpreteerd omdat het een uitzonderingsregeling is op de algemene regel uit artikel 1382-1383 BW. Vereist was dat er onderwijs moest worden verstrekt. Personen die wel opvoeden en toezicht uitoefenen over jongeren maar niet onderwijzen vielen niet onder de regel van het aansprakelijkheidsvermoeden. Zo werden jeugdleiders, opvoeders in instellingen voor gehandicapten of binnen de bijzondere jeugdbijstand niet beschouwd als 65 ‘onderwijzers’ . Lesgevers die buiten schoolverband specifieke cursussen organiseren zoals rijinstructeurs en sportmonitoren beantwoordden daarentegen wel aan het begrip onderwijzer.
62
R. KRUITHOF, “Aansprakelijkheid voor andermans daad”, R.W. 1978-79, 1409. J.L. FAGNART, “La responsabilité civile des parents.”, Journ. Dr. Jeun. 1997, (326) 370-371; E . MEYNTJENS, “De gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, R.W. 2002-2003, (645) 650. 64 B. DUBUISSON, ‘Autonomie et irresponsabilité du mineur’, in JADOUL en SAMBON (eds.), L’autonomie du mineur, Brussel, F.U.S.L., 1998, 169-199, 121; EINSWEILER, L., La responsabilité civile des instituteurs et des éducateurs, Journ. Dr. Jeun. 1997, 372. 65 R. KRUITHOF, “ Aansprakelijkheid voor andermans daad”, R.W. 1978-79, 1410. 63
14
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
Hierin kwam verandering door een cassatiearrest van 3 december 1986. Het begrip onderwijzer werd in dit arrest uitgebreid tot ‘allen die belast zijn met een onderwijsopdracht waarbij de notie onderwijs niet mag worden beperkt tot de enkele overdracht van technische of intellectuele kennis in lesverband; dat het ook elke andere vorm van onderricht omvat, zowel van wetenschappelijke, artistieke, 66 professionele als van zedelijke of maatschappelijke aard.’ In casu betrof het een opvoeder die tewerkgesteld was in een medisch pedagogisch instituut, verbonden aan een instelling voor bijzonder onderwijs. Een minderjarige had schade veroorzaakt gedurende de tijd dat hij onder toezicht stond van de opvoeder van dit MPI. Het Hof van Cassatie volgde hierbij de redenering van de feitenrechter die stelde dat een MPI deel uitmaakt van het bijzonder onderwijs en dat het bedoelde instituut bijgevolg moet worden beschouwd als een onderwijsinstelling. De uitbreiding van het begrip ‘onderwijs’ tot elke vorm van onderricht van zedelijke of maatschappelijke aard, ook buiten lesverband, betekent in feite een verruiming naar elk pedagogisch project waarbij men jongeren een aantal vaardigheden wil bijbrengen. Vereist is wel dat er iets aangeleerd wordt. Wanneer men niet kan vaststellen dat bijvoorbeeld studiemeesters, jeugdleiders of schooldirecteurs67 onder één of andere vorm onderricht verstrekken, vallen ze niet onder de 68 aansprakelijkheidsregel van art. 1384 lid 4 B.W. Het vermoeden van aansprakelijkheid geldt evenmin voor personen die de jongeren gewoon onder hun toezicht hebben zoals babysitters, pleegouders of gezinsbegeleiders ook al kunnen deze bij hun omgang met de jongeren een duidelijke pedagogische intentie hebben. Dit geldt ook voor het personeel dat middagtoezicht houdt of instaat voor de naschoolse opvang, buschauffeurs of nachtwakers. 69
Een instelling voor bijzondere jeugdzorg valt evenmin zomaar onder het toepassingsgebied. Indien de opvoeder echter belast is met een educatief project is hij wel een onderwijzer.70 In die zin moeten personen die werkzaam zijn binnen de instellingen voor gehandicaptenzorg en de bijzondere jeugdbijstand en die als opdracht hebben om jongeren te stimuleren tot een grotere zelfredzaamheid en/of tot het nemen van meer sociale verantwoordelijkheid beschouwd worden als onderwijzers. Personeel werkzaam in voorzieningen die enkel instaan voor de opvang en bewaking van jongeren en 71 de crisisopvangcentra vallen echter niet onder de definitie. De instelling zelf valt niet onder de toepassing van art. 1384 lid 4 B.W. Dit werd op 19 juni 1997 expliciet bevestigd door het Hof van Cassatie.72 De instelling kan echter wel veroordeeld worden tot de schadevergoeding op basis van haar werkgeversaansprakelijkheid (zie 3.2.5.). 3.2.2.2. Voor de periode dat de pupil onder toezicht staat van de ‘onderwijzer’ Het vermoeden van aansprakelijkheid geldt zolang hij onder toezicht staat van de onderwijzer. Het is niet vereist dat hij hierbij ook steeds les geeft. Dus ook wanneer de onderwijzer buitenschoolse activiteiten organiseert of louter toezicht uitoefent op de speelplaats blijft hij zijn gezag uitoefenen over de leerlingen en dit gezag vormt de grondslag van zijn aansprakelijkheid. 73 Dit geldt niet voor de weg van en naar school. 3.2.3. Wat met spijbelaars en jongeren die weglopen uit instellingen? Zij vormen een bijzonder risico omdat de kans groter is dat ze ook schade zullen aanrichten tijdens deze escapades. Alles hangt ervan af in welke mate een fout in het toezicht kan worden vermoed. Indien de jongere nooit op school is aangekomen, kan de leerkracht niets worden verweten. Indien hij echter vanuit de school is gaan spijbelen, kan een fout in het toezicht worden vermoed. Voor jongeren die weglopen uit de instelling geldt ook het vermoeden van aansprakelijkheid. In open instellingen zal het echter
66
Cass. 3 december 1986, Pas.1987, I, 410; R.W.1987-1988, 55. Bergen 11 mei 1995, R.G.A.R. 1997, nr. 12733. 68 H. VANDENBERGHE, M. VAN QUICKENBORNE, L. WYNANT en M. DEBAENE “Overzicht van rechtspraak aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad 1994-1999”, T.P.R. 2000, 1822. 69 Antwerpen 2 april 1998, Intercontact(N) 1999, 125. 70 Luik 16 november 1994, Journ. Dr. Jeun.. 1995, afl.143, 128. 71 DUBUISSON, B., ‘Autonomie et irresponsabilité du mineur’, in JADOUL en SAMBON (eds.), L’autonomie du mineur, Brussel, F.U.S.L., 1998, 169-199, 123. 72 Cass. 19 juni 1997, R.W. 1998-99, 148. 73 R. KRUITHOF, “Aansprakelijkheid voor andermans daad”, R.W. 1978-79, 1412. 67
15
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
niet zo moeilijk zijn om aan te tonen dat men de jongere niet kon tegenhouden gezien hij de instelling 74 steeds kan verlaten. 3.2.4.
Tegenbewijs
We vinden hier uiteraard dezelfde twee mogelijkheden als bij de weerlegging van fout in het toezicht door de ouders. 3.2.4.1. Bewijs dat men de schadeverwekkende daad niet heeft kunnen voorkomen. Hierbij kan men wijzen op het plotseling, onvoorspelbaar of gewelddadig karakter van de feiten. We denken hier aan vechtpartijen in de klas, een leerling die plots een bijtel gooit naar een andere leerling…. Dit is een veel gebruikt middel om het vermoeden te weerleggen. De rechtspraak 75 aanvaardt dat men niet voortdurend alle handelingen van alle leerlingen in de gaten kan houden. De leerkracht begaat daarentegen wel een fout in het toezicht wanneer hij een gevaarlijk spel niet verbiedt.76 3.2.4.2. Bewijzen dat hij correct toezicht hield. Dit moet op realistische en redelijke wijze worden beoordeeld, rekening houdend met de feitelijke omstandigheden.77 Verschillende elementen spelen hierbij een rol. Er zijn de leerlinggebonden kenmerken zoals de leeftijd, persoonlijkheid, het voorkomen van een bijzondere handicap of gedragsmoeilijkheden, het aantal leerlingen. Verder is het type activiteit ook van belang. Een les engels zal minder specifiek toezicht vergen dan een les parachutespringen. De afwezigheid van de leerkracht vormt op zich niet direct een probleem indien men kan aantonen dat de afwezigheid 78 legitiem is en toezicht is voorzien door een andere leerkracht. 3.2.5.
Immuniteit van de leerkracht.
Art. 1384 B.W. creëert niet alleen een vermoeden van aansprakelijkheid voor de leerkrachten maar bepaalt in lid 3 eveneens dat de werkgevers aansprakelijk zijn voor de schade die door de werknemers wordt veroorzaakt. Hier gaat het om een onweerlegbaar vermoeden. Art. 18 van de wet op de arbeidsovereenkomsten van 3 juli 1978 weerhoudt de persoonlijke aansprakelijkheid van de werknemer slechts indien het gaat om bedrog, zware schuld of een habituele lichte fout. Het decreet op het vrij onderwijs van 1 februari 1993 van de Franse gemeenschap, dat het statuut van de 79 personeelsleden in het vrij onderwijs regelt, neemt de tekst van dit artikel over. Hoewel een gelijkaardig decreet van de Vlaamse gemeenschap van 27 maart 1991 niets bepaalt betreffende de 80 persoonlijke aansprakelijkheid van de leerkrachten van het vrij gesubsidieerd onderwijs , heeft het Arbitragehof op 17 juni 1999 geoordeeld dat de benoeming van dit personeel gebeurt bij arbeidsovereenkomst zodat art. 18 van de WAO van toepassing is. Tenslotte verklaart de wet van 10 februari 2003 betreffende de aansprakelijkheid voor personeelsleden in dienst van een openbare 81 rechtspersoon art. 18 van de WAO eveneens van toepassing op het statutair personeel. Dit betekent dat de leerkrachten of opvoeders bijna nooit persoonlijk zullen moeten opdraaien voor de schade die voortkomt uit een onvoorzichtigheid of eenmalige lichte fout. Het zijn de instellingen die hen tewerkstellen die worden aansprakelijk gesteld. De situatie waarbij een werknemer/opvoeder/onderwijzer, ondanks herhaalde richtlijnen, ingaat tegen 82 bijvoorbeeld de rechten van het kind , is nochtans niet zo denkbeeldig. In dat geval is er zeker sprake van herhaalde lichte schuld die hem persoonlijk aansprakelijk maakt voor schade die uit de schending 83 voortvloeit. 3.2.6. Besluit 74
L.EINSWEILER, « La responsabilité civile des instituteurs et des éducateurs », Journ. Dr. Jeun. 1997, 375-376. Voor overzicht rechtspraak: zie B. DUBUISSON, ibidem, 136. 76 J.L. FAGNART, ibidem, 153; B. DUBUISSON, ibidem,136. 77 DALCQ, R., Traité de la responsabilité civile., Brussel, Larcier, 1967, nr. 1692. 78 L. EINSWEILER, ibidem, 378-379; J.L. FAGNART, ibidem, 127. 79 Decr. Fr. Gem. 1 februari 1993, B.S. 17 februari 1993. 80 Decr. Vl. R. 27 maart 1991, B.S. 25 mei 1991. 81 Wet 10 februari 2003, B.S. 27 februari 2003. 82 Bijvoorbeeld bij sanctioneren het recht op persoonlijke vrijheid, fysische integriteit…schendt. 83 G. LOOSVELDT, ‘Rechtsbescherming van gebruikers: algemeen waar mogelijk, specifiek indien nodig’ in J. PUT, V. VERDEYEN en G. LOOSVELDT (eds.), Gebruikersrechten in de welzijnszorg, Brugge, die Keure, 2003, 27. 75
16
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
We stellen vast dat de aansprakelijkheid van de onderwijzer sinds het arrest van het Hof van Cassatie van 3 december 1986 aanzienlijk is uitgebreid tot alle personen die instaan voor onder meer maatschappelijk en moreel onderricht van jongeren. Het onderscheid tussen het begrip opvoeding en het begrip onderwijs wordt hierdoor minder scherp. De precieze afgrenzing van deze begrippen zal voorwerp worden van de rechtspraak. Deze uitbreiding van de aansprakelijkheid beantwoordt aan een maatschappelijke evolutie waarbij jongeren steeds meer deelnemen aan buitenschoolse activiteiten. Voor jongenen die een delict plegen, wordt steeds vaker geopteerd voor al dan niet ambulante pedagogische projecten die vanuit een emancipatorische visie veel ruimte laten voor eigen initiatief en waarbij met het oog op de sociale integratie geen rigoureuze controle wordt uitgeoefend. Hoewel deze keuze vanuit sociaal oogpunt wenselijk is, betekent dit eveneens een hoger risico voor derden. Door de verruiming van de aansprakelijkheid kunnen slachtoffers zich dan niet alleen beroepen op de aansprakelijkheid van ouders en leerkrachten maar ook op die van opvoeders en begeleiders. Indien deze uitbreiding van de aansprakelijkheid niet zou gepaard gaan aan een immuniteit voor de fysieke personen die op dat ogenblik instaan voor de jongeren, zou men deze evolutie niet zondermeer positief kunnen noemen omdat dit ontmoedigend zou werken voor de vele mensen die zich dagelijks inzetten voor deze risicojongeren. Gekoppeld aan bovengenoemde immuniteit betekent dit dat het uiteindelijk de instellingen zijn die instaan voor de schadevergoeding. Instellingen en scholen beschikken vaak ook over de middelen om op een meer structurele wijze ongevallen te voorkomen. We denken hierbij aan voldoende personeel, uurroosters, infrastructuur, huisreglement…. Bovendien beschikken ze ook over de mogelijkheid om zich te verzekeren voor deze aansprakelijkheid zodat deze risico’s meer collectief worden gedragen. Het gaat hier dan niet langer om zoeken van een schuldige maar wel om het garanderen van een schadevergoeding voor de slachtoffers van de veroorzaakte schade. Conflictoplossing wordt in deze evolutie meer en meer losgekoppeld van ‘schuld’. In de erkenningsbesluiten voor voorzieningen binnen de Bijzondere Jeugdbijstand, is de expliciete verplichting opgenomen dat de burgerrechtelijke aansprakelijkheid van ieder persoon die in de inrichting werkt of er verblijft moet gedekt zijn door een verzekeringspolis voor schade geleden of veroorzaakt door een opgenomen jongere. Daarenboven moet ook de schade veroorzaakt door een jongere, opgenomen in de inrichting, of de schade die hijzelf tijdens zijn verblijf aldaar mocht hebben opgelopen, en die geen aanleiding geeft tot de vorengenoemde burgerrechtelijke aansprakelijkheid, 84 gedekt worden door een verzekeringspolis. 3.3. Geen algemeen beginsel van aansprakelijkheid voor andermans daad. 3.3.1.Frans recht In Frankrijk bestaat er geen vermoeden van aansprakelijkheid voor leerkrachten. Dit betekent dat een eventuele fout volgens de gewone aansprakelijkheidsregels moet worden bewezen.85 Bovendien is ook de aansprakelijkheid van de ouders meer beperkt omdat de vereiste van inwoning van het kind 86 behouden bleef met inbegrip van de uitoefening van het ouderlijke gezag . Deze beperking van de kwalitatieve aansprakelijkheid verklaart wellicht ook ten dele waarom het Franse Hof van Cassatie 87 zich in het arrest Blieck heeft uitgesproken voor een verruiming van het vermoeden van aansprakelijkheid voor andermans daad tot anderen dan de ouders. In dit arrest stelt zij een opvoedingsinstelling aansprakelijk voor de schade die werd veroorzaakt door een mentaal gehandicapte die bij hen verbleef. Deze persoon had brand gesticht in een naburig bos. Omdat men geen enkele fout in het toezicht kon weerhouden werd het centrum veroordeeld op basis van het vermoeden van aansprakelijkheid zoals vermeld in art 1384 lid 1. Het Hof argumenteert dit als volgt: 84 Besl. Vl. Reg. tot regeling van de algemene erkenningsvoorwaarden en de vaststelling van de subsidienormen zoals bedoeld in de artikelen 31 en 36 van de decreten inzake bijzondere jeugdbijstand, gecoördineerd op 4 april 1990. 85 Art. 1384 Code Civil fr. laatste lid: ‘En ce qui concerne les instituteurs, les fautes, imprudences ou négligences invoquées contre eux comme ayant causé le fait dommageable, devront être prouvées, conformément au droit commun, par le demandeur, à l' instance.’ 86 Het huidige artikel 1384 vierde lid Code Civil (fr.) luidt als volgt: ’Le père et la mère, en tant qu’ils excercent l’autorité parentale, sont solidairement responsables du dommage causé par leurs enfants mineurs habitant avec eux’. 87 Cass. fr. 29 maart 1991, J.T. 1991, 600.
17
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
‘gezien de instelling heeft aanvaard om het leven van deze gehandicapte op permanente wijze te organiseren en te controleren heeft het Hof van beroep in rechte besloten dat hier een antwoord nodig 88 was in de zin van art. 1384 BW lid 1 B.W. Uit deze stellingname kunnen we afleiden dat het Franse Hof van Cassatie de drie in art. 1384 B.W. opgesomde toepassingsgevallen van kwalitatieve aansprakelijkheid niet langer als limitatief beschouwt. 3.3.2. Belgisch recht 89 Het Hof van beroep van Bergen dacht uit de Franse cassatierechtspraak te mogen afleiden dat ook in België sprake is van een veralgemeende aansprakelijkheid voor andermans daad. De feiten waren de volgende. Een vijftienjarige die in een observatiecentrum was opgenomen op vraag van de jeugdrechter, ontvluchtte deze instelling reeds na een uur en stichtte in de daaropvolgende nacht brand in een benzinestation. Omdat het Hof ook hier geen bewijs van fout in het toezicht kon weerhouden, stelde ze de instelling aansprakelijk op grond van art. 1384 al 1 B.W. Het Hof argumenteert als volgt: ‘qu’il est de l’essence de son activité, et de son objet social, de prendre en charge, pour une durée de plusieurs mois, des mineurs en difficulté, déracinés, et dont certains ont nécessairement, déja commis certaines infractions.‘ 90
Het Hof van Cassatie verbrak echter dit arrest. en bevestigde dat in art. 1384 een beperkende opsomming wordt gegeven van de personen die aansprakelijk zijn voor de onrechtmatige daden van andere personen. Er bestaat in België dus geen algemeen beginsel van aansprakelijkheid voor andermans daad. Het blijft wel steeds mogelijk dat deze andere personen persoonlijk aansprakelijk worden geacht op basis van art. 1382 en 1383 BW, wanneer zij een fout begingen in het toezicht.
. Het aansprakelijkheidrecht is technisch een zeer ingewikkelde materie geworden. Wanneer een geschil wordt voorgelegd aan de rechter is het weinig voorspelbaar welke de uitkomst zal zijn. Rechters moeten oordelen op grond van niet-juridische begrippen zoals ‘goede opvoeding’, ‘goed toezicht’, ‘schuldbekwaamheid’, ’onderwijs’… Het vasthouden aan een schuldaansprakelijkheid heeft voor gevolg dat men ficties in het leven moet roepen zoals de idee dat een welopgevoed kind geen fouten maakt. In de zoektocht naar een nieuw Belgisch stelsel van burgerlijke aansprakelijkheid zullen we ons opnieuw de vraag moeten stellen hoe men zo goed mogelijk kan tegemoet komen aan de belangen van alle betrokkenen en dit op een zo eenvoudig mogelijke manier. De invoering van een objectieve aansprakelijkheid heeft vele voordelen. Het biedt meer duidelijkheid en het slachtoffer heeft een grotere garantie op schadeloosstelling. De vraag blijft dan voor wie de kwalitatieve aansprakelijkheid moet gelden. Zouden alle personen met opvoedingsverantwoordelijkheid moeten aansprakelijk gesteld worden? Hoe definiëren we dit? Hoe zorgen we ervoor dat het niet de personen zelf zijn die instaan voor de vergoeding maar wel rechtspersonen zodat de financiële last meer collectief gedragen wordt? De minderjarigen daarentegen zouden niet langer persoonlijk aansprakelijk mogen gesteld worden beneden een bepaalde leeftijd. Een ‘schuldbekwaam’ kind is daarom nog niet in staat om ook op volwassen wijze verantwoordelijkheid te nemen. Tenslotte zou de overheid ook regulerend kunnen optreden om verzekeringen ook op dit domein een sociale verantwoordelijkheid te laten dragen. Dit zijn echter alle politieke keuzes met verregaande sociale gevolgen zodat het in de eerste plaats aan de wetgever toekomt om een nieuwe regeling uit te werken. 88
In een arrest van 26 maart 1997 verklaart het franse Hof van Cassatie tenslotte dat ook dit vermoeden niet weerlegbaar is. Mons 27 december 1995, R.G.A.R. 1996, nr. 12578. 90 P. DE TAVERNIER, ‘Schade veroorzaakt door minderjarigen’, De Verzekeringswereld 2000, document 3. 89
18
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
Voor ‘burgerlijke aansprakelijkheid’ kan men een zogeheten familiale of gezinspolis afsluiten. Een dergelijke polis verzekert ‘de burgerlijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven’. Het gaat om de aansprakelijkheid die men kan oplopen voor onrechtmatige daad naar Belgisch of buitenlands recht en buiten zijn beroepsuitoefening. Dit is de minimuminhoud van een gezinspolis. Het betreft dus zowel aansprakelijkheid voor de eigen onrechtmatige daad als voor deze van je (privé)aangestelden en kinderen. " Het K.B. van 12 januari 1984 bepaalt de minimumvoorwaarden waaraan een familiale polis moet voldoen. In art. 3 wordt bepaald dat dekking wordt verleend aan de in België wonende verzekeringnemer en samenwonende echtgenoot, de bij de verzekeringnemer inwonende personen. 91 Studenten en dienstplichtigen worden hierbij expliciet als inwonenden beschouwd. Kinderen die niet de afstammelingen zijn van de verzekeringnemer maar wel bij hem inwonen, vallen dus onder de dekking van de familiepolis. Bijvoorbeeld pleegkinderen of kleinkinderen zijn op die manier gedekt voor hun persoonlijke aansprakelijkheid. Kinderen die niet verblijven bij de verzekeringnemer, hetzij omdat de ouders gescheiden zijn en het kind voornamelijk bij de andere ouder verblijft hetzij omdat het kind werd geplaatst in een instelling zijn in principe niet verzekerd. Gelukkig wordt in de meeste recente contracten een clausule voorzien waarbij ook kinderen van de verzekeringnemer die gescheiden leeft van zijn kinderen verzekerd blijven. Het zou goed zijn indien deze clausule ook werd voorzien voor de kinderen en jongeren die in een instelling verblijven. ( Lichamelijke of stoffelijke schade door fout van de verzekerde of door de fout van degenen voor wie de verzekerde verantwoordelijk is, aangericht, wordt dan door de verzekeringsmaatschappij vergoed, net als de reddingskosten. Soms is er in de polis een bepaalde maximumvergoeding opgenomen. Voor stoffelijke schade geldt er altijd een ‘franchise’ of vrijstelling, een basisbedrag dat steeds door de verzekerde zelf moet betaald worden aan het slachtoffer. Deze bedraagt anno 2003 ongeveer 193 . , / Er zijn bepaalde redenen die een verzekeringsmaatschappij mag inroepen om de schade die zijn verzekerde heeft aangericht, niet te vergoeden. Dit zijn onder meer opzet en zware fout. 3.1. Opzet 3.1.1. Evolutie Vóór de invoering van de wet van 25 juni 1992 op de landverzekeringsovereenkomst, werd in het KB van 12 januari 1984 een uitsluiting opgenomen voor minderjarigen die ouder zijn dan 16 jaar en die met opzet schade hebben veroorzaakt of onder invloed van verdovende middelen of alcohol. Dit was duidelijk en bood een grote garantie aan de verzekerden. In art. 8 lid 1 van de wet op de landverzekeringsovereenkomst van 1992 werd gesteld dat de verzekeraar niet verplicht kan worden om dekking te geven aan hem die het schadegeval opzettelijk heeft veroorzaakt. Deze regel expliciteert één van de grondbeginselen van het verzekeringsrecht. Men kan zich alleen verzekeren tegen risico’s. Bovendien wil men geen antisociaal gedrag aanmoedigen. 92 Deze regel die de dekking bij opzet uitsluit is van openbare orde. Het KB van 12 januari 1984 werd in die zin aangepast en voorziet nu een uitsluiting voor verzekerden die de jaren van onderscheid hebben bereikt en die een schadegeval veroorzaken door grove schuld. Het KB zegt dus niets meer over de uitsluiting van opzet en dit betekent dat ook voor de jongeren 91 Art. 3 K.B. 12 januari 1984 tot vaststelling van de minimumgarantie voorwaarden van de verzekeringsovereenkomsten tot dekking van de burgerrechtelijke aansprakelijkheid buiten overeenkomst met betrekking tot het privé-leven, B.S. 31 januari 1984. 92 Art. 16 van de Verzekeringswet van 1874 bepaalde dat verlies of schade veroorzaakt door opzet of grove schuld van de verzekerde niet ten laste komt van de verzekeraar; deze kan zelfs de premie behouden of vorderen indien hij reeds enig risico heeft gelopen.; zie Cass. 2 juni 1967, R.W. 1967-68, 239: de regel van art. 16 is van openbare orde; partijen kunnen dienvolgens niet geldig bedingen dat de grove schuld van de verzekeringnemer ten laste van de verzekeraar zal zijn.
19
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
beneden zestien jaar het algemeen beginsel geldt dat opzet niet verzekerbaar is. De enige voorwaarde waaraan moet voldaan zijn is dat de jongere de jaren des onderscheids heeft bereikt. 3.1.2. Wat is opzet? Opzet binnen het verzekeringsrecht heeft een specifieke betekenis, die afwijkt van het strafrechtelijke opzet en speelt op het aspect van de voorzienbaarheid van de schade. Zo is er een recent arrest van het Hof van Cassatie d.d. 5 december 200093 dat stelt dat een schadegeval opzettelijk in de zin van de verzekeringswet werd veroorzaakt ‘wanneer de verzekerde wetens en willens een daad stelt of zich ervan onthoudt en zijn risicodragende handelswijze een redelijkerwijze voorzienbare schade aan een derde veroorzaakt’. Het is dus voldoende dat je had kunnen weten dat deze daad schade tot gevolg kon hebben. Als we dit laatste criterium hanteren zal bij vele delicten opzet worden weerhouden in de 94 betekenis van de verzekeringswet. Deze cassatierechtspraak betrof een zaak van een meerderjarige. Van een minderjarige kan wellicht niet zo snel verwacht worden dat hij alle gevolgen van zijn daden had kunnen voorzien. Anderzijds kunnen we ons de vraag stellen of bij deze beoordeling rekening mag worden gehouden met de leeftijd dan wel of men het meer algemene zorgvuldigheidscriterium moet hanteren. Het is in elk geval geen evidentie om het begrip opzet op dezelfde wijze van toepassing te verklaren voor minderjarigen als voor meerderjarigen. Ook in andere rechtsdomeinen wordt de schuldbekwaamheid van minderjarigen beperkt. Minderjarigen kunnen bijvoorbeeld volgens de wet geen misdrijven plegen. Vanaf zestien jaar worden hier uitzonderingen gemaakt voor onder meer verkeersovertredingen en kan onder bepaalde voorwaarden het volwassen strafrecht worden toegepast. Dubuisson vraagt zich dan ook terecht af of het niet betere ware geweest indien men in het KB van 1984 gewoon had opgenomen dat jongeren beneden de zestien jaar verzekeringsrechtelijk 95 geen opzettelijke fouten kunnen begaan . 3.2. Grove fout Twee elementen van de grove fout in verzekeringstechnische zin moeten verenigd zijn: de objectieve risicoverzwaring en de subjectieve wetenschap in hoofde van de verzekerde dat zijn fout een risicoverzwaring inhoudt96. Er moet dus een daad worden gesteld waardoor het risico groter wordt dan voorzien in het contract en de dader moet zich ervan bewust zijn dat hij dit risico vergroot. Deze gevallen van grove schuld moeten uitdrukkelijk en op beperkende wijze in de polis worden bepaald. In elk individueel geval moet dus de polis worden nagelezen: welke zware fouten ten aanzien van wie worden uitgesloten, en of die (polis)uitsluiting niet voorbij gaat aan de wettelijke bepalingen.97 Daarmee werd voor de verzekeraars de deur opengelaten om een hele reeks daden als zware fout te beschouwen: Niet alleen deelname aan gevechten of dronkenschap maar ook roekeloze daden of onmiskenbaar gevaarlijke daden. Hierop kwam reeds kritiek in de rechtsleer omdat dit nu net het risico uitmaakt waartegen ouders zich verzekeren. Van kinderen kan men immers niet dezelfde voorzichtigheid verwachten als van een volwassene zodat dit beding zou toelaten dat de verzekeraar 98 zich zou onttrekken aan zijn hoofdverplichtingen . Dit was ook de mening van het Hof van Beroep in Luik :’C’est précisément pour se garantir contre le risque de comportements dangereux de leurs enfants que les parents souscrivent des assurances familiales….Ce serait vider le contrat d’assurance R.C. familiale de sa substance que d’appliquer aux comportements de ces enfants, déraisonnables mais prévisibles par l’assureur lors de la conclusion du contrat….la lettre de l’article de la police qui exclut de la garantie les dommages causés intentionnellement par les assurés ou qui résultent de 99 défis, luttes, agressions et actes notoirement périlleux ou téméraires”. Om te oordelen of een kind een zware fout maakt moet men dit in concreto beoordelen en het kind vergelijken met een kind van dezelfde leeftijd in dezelfde omstandigheden. 3.3. Toetsing aan de praktijk
93
Cass. 5 december 2000, De Verz. 2001, 256. G. JOCQUE, “Opzet in de gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, De Verz. 2001, 215-229. B. DUBUISSON, ‘L’ assurance des risques du mineur’, Journ. Dr. Jeun., 1997, 386. 96 P. COLLE, Bijzonder gereglementeerde verzekeringscontracten in hoofdlijnen, Antwerpen/Apeldoorn, Maklu, 1996, 160. 97 E. MEYNTJENS, “De gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, R.W. 2002-2003, 647. 98 B. DUBUISSON, ‘L’ assurance des risques du mineur’, Journ. Dr. Jeun, 1997, 386 ; X., “Opdraaien voor de misstappen van uw kind”, Budget en recht 1997, nr. 135, 37-38. 99 Luik 16 juni 1987, J.L.M.B. 1988, 308. 94 95
20
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
Gelukkig behouden nogal wat verzekeringsmaatschappijen de grens van zestien jaar in hun polissen vanuit commerciële overwegingen en omdat het duidelijkheid geeft. Voor de kinderen beneden zestien jaar komt men dan altijd tussen, voor plus-zestienjarigen kan men opzet of zware fout inroepen en op basis daarvan een tussenkomst weigeren voor de jongere. We zullen verder zien dat dit vooral belangrijk is in verband met de mogelijkheid om nadien nog regres uit te oefenen op de minderjarigen 3.4.De aansprakelijkheid van de ouders blijft behouden Hier herinneren we aan het onderscheid tussen de persoonlijke aansprakelijkheid van de kinderen en het vermoeden van aansprakelijkheid van de ouders. Beiden zijn verzekerd door de familiale polis hoewel dit meestal niet uitdrukkelijk in deze polis wordt vermeld. Wanneer de verzekeringsmaatschappij dekking kan weigeren omdat de daad opzettelijk werd gesteld of omdat ze een zware fout uitmaakte, zal de verzekering nog steeds dekking moeten verlenen op grond van het vermoeden van aansprakelijkheid van de ouders, tenzij zij zelf een zware fout begingen. Het Hof van Cassatie bevestigde dit nog onlangs in haar arrest van 25 maart 2003. ‘Overwegende dat artikel 8 eerste lid Wet op de landverzekeringsovereenkomst bepaalt dat niettegenstaande enig andersluidend beding, de verzekeraar niet verplicht kan worden dekking te geven aan hem die het schadegeval opzettelijk heeft veroorzaakt; overwegende dat de opzettelijke fout van een andere persoon niet kan ingeroepen worden tegen diegene die voor deze persoon civielrechtelijk aansprakelijk is en hiervoor verzekerd is, dat het onderdeel faalt naar recht.100’. De uitsluiting betreft dus niet de schade op zich maar wel de persoon die de schade veroorzaakte. Voor de verzekeringsmaatschappij volstaat het dus niet om aan te tonen dat de minderjarige een zware fout maakte of de daad opzettelijk stelde. Om volledig te ontsnappen aan het verlenen van dekking, zal ze ook nog moeten aantonen dat de ouders geen fout begingen in het toezicht en/of de opvoeding van hun kind: enkel dan zijn ook de ouders niet aansprakelijk. In de praktijk merken we dat verzekeringen het vermoeden van ouderlijke aansprakelijkheid in hun eigen voordeel inroepen. Verzekeringsmaatschappijen wijzen op de persoonlijke verantwoordelijkheid van de jongeren en de opzettelijke fout om niet te moeten tussenkomen. Werpt men dan de wettelijke aansprakelijkheid van de ouders op, dan geeft de verzekeringsmaatschappij meestal te kennen dat ze zal tussenkomen indien uit een gerechtelijk vonnis blijkt dat de ouders inderdaad aansprakelijk kunnen gesteld worden. Dit werkt ontmoedigend voor de verzekerden die dan vaak afzien van verdere stappen en de schade dan maar zelf vergoeden zodat ze de zaak kunnen afsluiten. Indien het toch tot een rechtszaak komt, zitten de ouders hoe dan ook in een lastig parket. Ze zouden dan, om dekking te bekomen van hun verzekeringsmaatschappij, staande moeten houden dat ze inderdaad een fout begingen in de opvoeding en/of toezicht van hun kind. Dit strookt niet met de goede trouw van de verzekeringsovereenkomst: die veronderstelt dat de ouders hun aansprakelijkheid betwisten, wat de verzekeraar in principe zal nastreven. Het afweren van de vordering van het slachtoffer is het ‘gelijklopend belang’ van verzekeraar en ouders. Nochtans wensen vele ouders niet dat hun kind als enige aansprakelijk wordt gesteld en geven er de voorkeur aan dat de verzekeraar zou tussenkomen. Zij zien zich echter contractueel verplicht om hun verzekeraar alle gegevens te verstrekken die aantonen dat zij wel degelijk hun kind goed hebben opgevoed en een goed toezicht hebben gehouden. In de verhouding naar hun kinderen is dit een weinig verkwikkelijke zaak. De advocaat van zoon of dochter zal immers tegen de stelling van de verzekeraar een fout in de opvoeding bepleiten opdat de jongere met de verzekeringsmaatschappij in solidum zou worden veroordeeld. Omdat de meeste jongeren niet bepaald solvabel zijn zal het dan de verzekeringsmaatschappij zijn die het slachtoffer zal moeten betalen. Zou de verzekeraar slagen in het bewijs van een goede opvoeding en toezicht, is de jongere alleen aansprakelijk. Wegens de insolvabiliteit van de jongere betekent dit dat het slachtoffer minstens een aantal jaren, tot de jongere wel in staat zou zijn om een inkomen te verwerven (of de lotto wint), zal 101 moeten wachten op zijn schadevergoeding. Desnoods ad infinitum… 3.5. Regres op de jongere omwille van ‘kwaad opzet’ Een verzekeringsmaatschappij kan niet van haar eigen verzekerden de sommen gaan terugvorderen die ze op basis van de polis heeft uitbetaald, tenzij daar een wettelijke bepaling voor is, zoals bijvoorbeeld bij dronkenschap bij een auto-ongeval. Een verzekeringscontract heeft immers net de bedoeling dat de verzekeraar, in ruil voor betaling van de premie, schade ten laste neemt. 100 101
Cass. 25 maart 2003, R.W. 2003-2004, nr. 7, 265. MAES, C., ‘Geweld op school. De strafrechter is niet meer dan een lijnrechter’, T.O.R.B. 1999-2000, 87-99.
21
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
Wanneer de verzekeringsmaatschappij op basis van de persoonlijke aansprakelijkheid van de jongere zelf en de ouderlijke verantwoordelijkheid uitbetaalde, kan zij niet terugvorderen.Ze kan echter wel regres uitoefenden tegen de aansprakelijke derde. Wanneer zij heeft uitbetaald louter op basis van de ouderlijke aansprakelijkheid en met uitsluiting van dekking voor de minderjarige omwille van opzet of grove fout, loopt de zoon of dochter dan het risico dat hij of zij bij zijn meerderjarigheid moet terugbetalen aan de verzekeraar? Moet de minderjarige 102 inwonende zoon/dochter beschouwd worden als derde? Volgens art. 3 van het KB van 12 januari 1984 behoort het inwonende kind tot de verzekerden. In voorkomend geval beschikt de verzekeraar dus niet over een verhaalsvordering tegen de 103 minderjarige. De minderjarige behoudt die hoedanigheid van verzekerde, ook al werd zijn aansprakelijkheid uitgesloten doordat hij een opzettelijke fout beging. De hoedanigheid van verzekerde wordt voor eens en altijd verworven op het ogenblik dat het contract wordt afgesloten104. Indien de kinderen echter niet inwonen bij de verzekerde zijn ze wel derden en behoudt de verzekeraar het recht om regres uit te oefenen. Dit terugvorderingsrecht is echter beperkt. Artikel 41, lid 4 van de wet van 25 juni 1992 sluit in principe het verhaal op de kinderen van de verzekerden uit, behoudens bij ‘kwaad opzet’. 105
Deze term is volgens bepaalde rechtsleer strikter dan het gewone verzekeringsrechtelijke opzet . De uitdrukkelijke verwijzing naar kwaadwilligheid lijkt er nu dus op te wijzen dat zelfs opzet niet voldoende is, dat opzet niet steeds getuigt van kwaadwilligheid.106 107 In een arrest van het Hof van Beroep van Luik werd geoordeeld dat vrijwillige beschadigingen (stampen tegen een auto om de woede te bekoelen) kwaadwillige handelingen zijn zodat geen beroep kon worden gedaan op de uitsluiting van ‘bloedverwant in rechte neerdalende lijn’ en het regres mocht worden uitgeoefend. Indien deze interpretatie ook door andere rechtbanken wordt gevolgd, zal dit zijn gevolgen hebben voor de verzekeringspraktijk. Verzekeringen zullen tussenkomen op basis van de aansprakelijkheid van de ouders, maar onmiddellijk aanstippen dat ze regres zullen uitoefenen op de aansprakelijke jongere van zodra deze meerderjarig is. 4. Knelpunten en suggesties 4.1. De aansprakelijkheidsregels zelf Doordat het vermoeden van ouderlijke aansprakelijkheid weerlegbaar is, zal de verzekering niet noodzakelijk moeten tussenkomen ingeval de schade opzettelijk veroorzaakt werd door de minderjarige. Vandaar dat we pleiten voor de invoering van een objectieve aansprakelijkheid. De verzekering moet dan altijd tussenkomen, eventueel samen met de schoolverzekering of de verzekering van de instelling waar de jongere verblijft. 4.2. Verplicht stellen van de familiale verzekering Hoewel wordt aangenomen dat ongeveer 80% van de gezinnen een familiale verzekering heeft afgesloten, blijft er een niet te verwaarlozen restgroep die niet verzekerd is voor hun burgerlijke aansprakelijkheid. Het zal hierbij vaak gaan om minder kapitaalkrachtige gezinnen die dus nog kwetsbaarder zijn ingeval hun kinderen schade veroorzaken. Ook de slachtoffers kunnen hiervan de dupe zijn. In de rechtsleer gaan reeds geruime tijd stemmen op om de familiale verzekering 108 109 verplicht te stellen. In 1995 werd zelfs een wetsvoorstel in die zin ingediend. 102
Merk op dat in het verzekeringsrecht de notie inwoning nog wel van belang is. G. JOCQUE, ”Opzet in de gezinsaansrakelijkheidsverzekering”, De Verz. 2001, (215) 223. 104 B. DUBUISSON, “La faute intentionnelle du mineur dans les assurances R.C. familiale”, Journ. Dr. Jeun.. 2002, (22) 24. 105 Het Hof van Cassatie stelt dat een schadegeval opzettelijk in de zin van de verzekeringswet werd veroorzaakt ‘wanneer de verzekerde wetens en willens een daad stelt of zich ervan onthoudt en zijn risicodragende handelswijze een redelijkerwijze voorzienbare schade aan een derde veroorzaakt’ (Cass. 5 december 2000, De Verz. 2001, 256). 106 G. JOCQUE, ‘Opzet in de gezinsaansprakelijkheidsverzekering’, De Verz. 2001, (215) 223. 107 Luik 15 oktober 2001, niet gepubliceerd. 108 R. KRUITHOF, « Aansprakelijkheid voor andermans daad », R.W. 1978-79, 1409; J.L. FAGNART, “La responsabilité civile des parents”, Journ. Dr. Jeun. 1997, (326) 370-37 ; B. DUBUISSON, « L’assurance des risques du mineur », Journ. Dr. Jeun. 1997, 380. 103
22
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
Dit voorstel strandde op het bezwaar dat de controle te moeilijk zou zijn en dat er weinig grote schadegevallen zouden voorkomen zodat men de maatschappelijke relevantie in vraag stelde. 4.3. Hoe kunnen we jongeren responsabiliseren zonder meteen een hypotheek te leggen op hun verdere toekomst? Indien we pleiten voor een grotere handelingsbekwaamheid van jongeren, staat hier tegenover dat ze vanaf een bepaalde leeftijd ook verantwoordelijkheid moeten kunnen opnemen voor de gevolgen van hun gedrag. Dit opnemen van verantwoordelijkheid moet in verhouding staan tot de draagkracht van de jongere. Hierbij vormen de leeftijd van de jongere en de grootte van de vergoeding belangrijke factoren. Binnen de huidige regeling gaan minderjarigen die opzettelijk of door grove schuld schade veroorzaken niet vrijuit. Ook indien de verzekering tussenkomt op basis van de aansprakelijkheid van de ouders, kan ze eventueel regres willen uitoefenen op de jongere eens hij/zij meerderjarig is geworden, wegens kwaad opzet. Het betreft hier echter vaak bedragen (inmiddels vermeerderd met de intresten) die de draagkracht van de jongere ruim overschrijden zodat deze verplichting tot terugbetaling verder gaat dan een vraag tot responsabilisering. Bovendien is de mogelijkheid van regres gegrond op de persoonlijke aansprakelijkheid van de jongere. Sommige polissen hanteren hierbij ‘de jaren des onderscheids’ zodat het niet uitgesloten is dat een jongere bij zijn meerderjarigheid moet boeten voor wat hij als twaalfjarige met ‘kwaad opzet’ mispeuterd heeft. Om tegemoet te komen aan de vraag tot responsabilisering in verhouding tot de draagkracht van de 110 jongere stellen we daarom voor dat het bedrag van het regres wordt beperkt. Verder zou het aansprakelijkheidsrecht zelf moeten aangepast worden door de persoonlijke aansprakelijkheid van minderjarigen pas te laten ingaan vanaf de leeftijd van 16 jaar. Voor deze cesuur van 16 jaar vinden we argumenten in de huidige wet op de jeugdbescherming en de diverse plannen tot wijziging 111 ervan . Tot die leeftijd kunnen jongeren enkel ‘als misdrijf omschreven feiten’ plegen. Vanaf 16 jaar bestaat de mogelijkheid dat de jongere zich voor de volwassen rechtbank moet verantwoorden en bij verkeersovertredingen is de politierechtbank en niet langer de jeugdrechtbank bevoegd. Bovendien mogen jongeren vanaf deze leeftijd ook betaald werk verrichten zodat ze eventueel zelf het bedrag voor de schadevergoeding kunnen verdienen. Indien het aansprakelijkheidsrecht zelf niet verandert, kan er een oplossing gevonden worden door binnen het verzekeringsrecht opnieuw de leeftijd van zestien jaar in te voeren als limiet voor de uitsluitingsgrond op basis van verzekeringsrechtelijk opzet of grove schuld: een wettelijk vermoeden dat jongeren jonger dan 16 niet tot ‘juridisch’ opzet in staat zijn. Tenslotte zien we nog een mogelijkheid om ingeval van opzet of grove schuld het franchisebedrag aan te passen in verhouding tot de leeftijd van de schadeverwekker en het schadebedrag.
109
Wetsvoorstel neergelegd door M. Roger Hotermans, Parl. St. Kamer 1995-1996, nrs. 251/1 en 251/2. De vraag tot beperking van het regresrecht vindt ruime weerklank in de rechtsleer: E. MEYNTJENS, “De gezinsaansprakelijkheidsverzekering”, R.W. 2002-2003, (645) 650 ; B. DUBUISSON, “L’assurance des risques du mineur”, Journ. Dr.Jeun. 1997, 389; J.L. FAGNART, ‘Situation de la victime d’enfants délinquants : Problèmes de responsabilité’, in X., Droit de la jeunesse, Luik, C.U.P., 2002, 189. Fagnart pleit hier voor het uitsluiten van de mogelijkheid tot regres tegen de verzekerde die minderjarig was op het ogenblik van de feiten. 111 C. MAES, “Voorontwerp van wet van de Minister van Justitie Marc Verwilghen houdende antwoorden op delinquent gedrag door minderjarigen”, T.J.K. oktober 2001, 1-57. 110
23
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
*)
!
+ %!
! !
% !&
$% &
% !&
Algemeen: Meervoudige aansprakelijkheid als zwaard van Damocles voor de minderjarige Het Belgische recht kent een dubbele aansprakelijkheid bij onrechtmatige daad van minderjarigen: deze van de minderjarige en deze van zijn ouders/onderwijzers. Het schuldbekwame kind is zelf aansprakelijk, maar omwille van insolvabiliteit en handelingsonbekwaamheid worden de persoonlijke gevolgen van misstappen soms pas vele jaren later pijnlijk concreet. De aansprakelijkheid van bepaalde volwassenen vormt geen vrijgeleide, meer zelfs, ouders kunnen zich tegen hun kind richten indien dit een aanrekenbare fout of onvoorzichtigheid heeft begaan en 112 terug vorderen wat zij ‘in zijn naam’ hebben moeten betalen. Het vermoeden van aansprakelijkheid van de ouders geldt immers enkel t.a.v. derden. De ouders 113 kunnen verhaal uitoefenen t.a.v. hun kinderen. Kinderen mogen, om zich tegen dergelijke terugvordering te verweren, het vermoeden van ouderlijke aansprakelijkheid niet inroepen tegen hun ouders. Wel kunnen zij proberen om lastens hun ouders een fout te bewijzen: het kind moet aantonen dat zijn onrechtmatige daad rechtstreeks te wijten was aan zijn ouders: zij hebben hem niet goed opgevoed of aan zijn lot overgelaten, zij hebben hem aangespoord tot misdrijven… Ouders zijn niet verplicht solidair te zijn met hun kinderen. Kinderen en ouders zijn medeschuldenaars ten opzichte van het slachtoffer. De onderlinge relatie tussen medeschuldenaars mag er één zijn van ‘ieder voor zich’ of zo veel 114 mogelijk de schuld op de ander schuiven… Er worden in principe geen bijkomende voorwaarden dan het begaan hebben van een fout of onvoorzichtigheid aan dit terugvorderingsrecht van de ouders gesteld, bvb. dat het zou moeten gaan om schade veroorzaakt door een misdrijf, een opzettelijke fout,… De dubbele aansprakelijkheid roept in de juridische logica een strijd tussen de generaties op… Het feit dat hierover weinig rechtspraak terug te vinden is, doet ons hopen dat deze strijd slechts zelden wordt gevoerd “Protection?” Schuldonbekwaamheid. Het gedrag van het kind wordt in het aansprakelijkheidsrecht vergeleken met dat wat als ‘normaal’ wordt aanzien (de ‘bonus pater familias’), zodat in de beoordeling van de geobjectiveerde fout het kind wel degelijk ‘voor vol’ aanzien wordt. De minderjarige wordt ernstig genomen op de begane fout of onvoorzichtigheid en de daardoor veroorzaakte schade. De notie van schuldbekwaamheid vormt daarop de belangrijkste correctie: wie niet schuldbekwaam is, kan ook niet persoonlijk aansprakelijk zijn. (vgl. hoger) Dit vormt de voornaamste bescherming van kinderen tegen een al te zwaar wegende verantwoordelijkheid voor hun onbezonnen daden. Sommige rechters verklaren kinderen vanaf ongeveer 7 jaar reeds schuldbekwaam, de meest essentiële voorzichtigheidsregels zouden door kinderen van die leeftijd moeten gekend zijn. Ontwikkelingspsychologen zijn het daarmee niet altijd eens… 112
N. DENOËL, ‘La responsabilité du fait des personnes que l’on doit surveiller’ in X., Responsabilités – Traité théorique et pratique, Story-scientia, 1999, boek 41, 27. 113 Cass. 20 januari 2000, R.G.A.R. 2001, nr. 13427; R.W. 2001-02, 631. 114 Cass. 10 juli 1952, R.W. 1952-53, 1228: ‘Hij die in zijn eigen belang een schuld voldoet waartoe hij met anderen gehouden is, voldoet niet uitsluitend zijn eigen schuld maar tevens die zijner medeschuldenaars; dientengevolge treedt hij krachtens art. 1251,3° B.W. in alle rechten welke de schuldeiser had tegen de medeschuldenaar in solidum, aan wie de betaling ten goede komt.’
24
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
De vraag dringt zich op of kinderen geen grotere rechtszekerheid en bescherming behoeven. Volgens de huidige regeling is het onvoorspelbaar of lagerschool kinderen al dan niet schuldbekwaam worden geacht. Gesteld dat ze persoonlijk aansprakelijk worden gesteld dan weten kinderen en jongeren nog niet of hun ouders of een eventuele verzekeringsmaatschappij de uitbetaalde vergoeding niet van hen zullen proberen terug te vorderen bij hun meerderjarigheid. In navolging van het Nederlands recht (zie hoger) pleiten we daarom voor een wettelijk vastgestelde leeftijd waaronder kinderen en jongeren niet persoonlijk aansprakelijk kunnen worden gesteld. Meer duidelijke grenzen zouden de rechtszekerheid voor kinderen ten goede komen. Verklaringen uit de mond van kinderen. Protection houdt ook bescherming tegen uitbuiting van kinderen in. Bij een gebeurtenis waar schade werd toegebracht, worden de verklaringen van partijen in een proces-verbaal of in een ongevalsaangifte genoteerd. Eventueel worden beschuldigingen geuit in een aangetekend schrijven. Hier bestaat een risico dat het kind als ongelijkwaardige gesprekspartner alle schuld op zich krijgt geschoven… Hoe wordt de feitelijke toedracht verwoord, creëert men een machtsonevenwicht tussen het verhaal van volwassen slachtoffer en dat van de jongere dader? Er is ook een reëel gevaar voor machtsonevenwicht in het beluisteren van het verhaal van de benadeelde minderjarige en de als aansprakelijk aangeduide jongere: kinderen praten anders dan 115 volwassenen, begrijpen de draagwijdte van bepaalde termen niet. Op strafrechtelijk vlak is de situatie niet veel beter. Er zijn geen vaststaande regels voor het verhoor 116 van kinderen. Het verhoren van iemand die verdacht wordt van een misdrijf hoort thuis in het opsporingsonderzoek. De wet Franchimont geeft geen definitie van de term ‘verhoor’. Het gaat om een ondervraging waarbij het initiatief en de leiding van het gesprek liggen bij de politie of onderzoeksrechter. Een verklaring aan een verzekeringsagent of schaderegelaar, is geen verhoor. Verdachten, getuigen en slachtoffers kunnen verhoord worden en hebben dan recht op een kopie van de tekst van het verhoor. Nochtans wordt in art. 28 quinquies § 2 Wb. Sv. gesteld dat de kopie aan de minderjarige kan geweigerd worden indien blijkt dat deze het gevaar loopt dat de kopie hem wordt ontnomen of hij het persoonlijk karakter ervan niet kan bewaren. In dat geval kan de tekst worden geraadpleegd in aanwezigheid van een advocaat of een justitieassistent, of kan de kopie aan de advocaat van de minderjarige worden bezorgd. Tijdens een verhoor is er naar Belgisch recht geen recht op bijstand van een advocaat. Ook ouders hebben geen recht om aanwezig te zijn bij het verhoor van hun kind, de politie is niet verplicht de ouders vooraf in te lichten en zal het verzoek van de ouders om aanwezig te zijn weigeren als zij vermoedt dat hun aanwezigheid de verklaring van de minderjarige zal beïnvloeden. De juridische draagwijdte van bepaalde woorden gaan aan vele mensen voorbij, laat staan aan kinderen. De verplichte aanwezigheid van een jeugdadvocaat bij het verhoren van minderjarigen, slachtoffers en daders, is in dat opzicht sterk aan te bevelen. Schadebegroting Ook in de vaststelling van de schade geleden door het slachtoffer heeft het kind geen stem. Heel vaak wordt boven het hoofd van het kind de aan anderen berokkende schade afgehandeld. Art. 1310 BW stelt nochtans: {De minderjarige} kan niet in zijn recht hersteld worden tegen de verbintenissen die volgen uit zijn misdrijf of oneigenlijk misdrijf (quasi-délit = onrechtmatige daad). 115
M. DELFOS, Luister je wel naar mij? Gespreksvoering met kinderen tussen vier en twaalf jaar, Amsterdam, S.W.P., 2000. JACOBS, M., ‘Verhoor van minderjarigen’, Nieuwsbrief Jeugdrecht december 2000, 12-13.
116
25
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
Indien de schaderegeling gebeurt door een verzekeraar door middel van een dading, kunnen vragen worden gesteld bij de tegenstelbaarheid van de schadebegroting ten opzichte van de minderjarige bij later regres. Als het kind zich niet bewust was van zijn fout (objectieve onrechtmatige daad) zodat deze hem ook later niet kan worden aangerekend in een terugvorderingsprocedure, is het belang van het kind niet aan de orde. Als het wel gaat om een schuldbekwame minderjarige en hem dus een regres boven het hoofd hangt, wordt de wijze van schadebegroting problematisch. Hier is het nodig om kinderen toe te rusten om op adequate wijze hun verdediging te kunnen 117 voeren.. Als kinderen persoonlijk aansprakelijk worden geacht voor hun schadeverwekkende daden, hebben zij recht op begeleiding in de afhandeling daarvan. De ouderlijke vertegenwoordiging 118 en bijstand volstaat hierin niet. Ook hier dringt dus de tussenkomst van een juridisch adviseur ten behoeve van het kind zich op.119 Een aantal bekwaamheden zijn onontbeerlijk om in het juridische bos niet opgegeten te worden door de wolven, zoals het zien van opties die je hebt, je redeneervermogen en beslissingscapaciteit, de manier waarop je situaties beoordeelt, je impulscontrole, inschatting van lange termijn gevolgen, het afwegen van winstkansen, relativeringsvermogen… Een ontwikkeld rechtssysteem moet rekening houden met de ontwikkelingsfase waarin haar rechtsonderhorigen verkeren en daarvoor de geëigende procedures voorzien.
“Provision?” Financiële draagkracht? Familiale verzekering. ‘Provision’ heeft betrekking op het aanbieden van en toegankelijk zijn van allerlei diensten voor jongeren. In het kader van het aansprakelijkheidsrecht is het afsluiten van een verzekering als dusdanig te catalogeren. Jongeren kunnen niet zelf een verzekeringspolis afsluiten, zij zijn handelingsonbekwaam.120 Het voorstel om de gezinspolis verplicht te maken, zou hieraan kunnen tegemoet komen. Wanneer volwassenen een verzekeringspolis afsloten voor schade door jongeren veroorzaakt, zijn de risico’s voor de jongere op een financiële kater uiteraard minder, maar nog niet onbestaand. Met opzet toegebrachte schade is immers in principe niet verzekerbaar. Er zijn ook maxima gesteld aan de uitkeringen. In principe is het schuldbekwame kind, wanneer een fout lastens hem is weerhouden, degene die de financiële gevolgen hiervan moet dragen. Nochtans kunnen/mogen kinderen geen inkomen uit arbeid verwerven, de wettelijke uitzonderingen zoals modellenwerk en studentenjobs niet te na gesproken, en de meeste kinderen hebben geen eigen gelden uit erfenis of schenkingen. Wanneer een kind dan ook een onrechtmatige daad begaat die hem toerekenbaar is, neemt hij een hypotheek op de toekomst. (zie supra)
117
F. MORTIER, ‘We zijn allemaal kinderen: bruggen tussen rechten voor kinderen en rechten voor volwassenen’, T.J.K. 2002 extra editie, 15. 118 Zie hoger: ouders en kinderen zijn medeschuldenaars… 119 ‘If children are genuinely regarded as the equals of adults, then they are regarded as being entitled, among other things, to equal protection. To regard people as equals is to recognize that they may well not be equally able tot protect themselves and their interests’ (J. HARRIS, ‘Liberating children’ in M. LEAHY, D. COHN-SHERBOK (eds.), The liberation debate, London, Routledge, 1996, 135-146). 120 Art. 376 B.W.
26
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
Indien de ouders een gezinspolis hadden afgesloten, is het mogelijk dat de verzekeringsmaatschappij enkel tussenkomt op basis van de ouderlijke aansprakelijkheid en in hoofde van de jongere opzet inroept. Terugvordering is dan mogelijk door de verzekeringsmaatschappij indien er sprake is van een in de polis opgenomen grove fout, met kwaadwillig opzet begaan.121 122 Wat dat betreft was de leeftijdsgrens van 16 jaar beneden dewelke geen opzet werd ingeroepen als reden voor niet verlenen van dekking in overeenstemming met de leeftijdsgrens waarop een kind zelf geld kan verdienen: de aansprakelijkheid van het kind voor opzet (niet verzekerbaar) stemde overeen met de mogelijkheid voor het kind om zelf (gedeeltelijk) financieel te vergoeden. Deze interne coherentie is weggevallen, nu ook jongeren onder de 16 in staat geacht worden om opzettelijk schade te veroorzaken. Indien de jongere schade veroorzaakte met een motorvoertuig (bromfiets), is het mogelijk dat de verzekeringsmaatschappij, die verplicht was om het slachtoffer te vergoeden indien er een geldige verzekeringspolis was afgesloten, zich achteraf tegen de jongere keert op grond van een van de terugvorderingsgronden in de wet, bijvoorbeeld dronkenschap, niet-gekeurde bromfiets in slechte staat…123 In beide gevallen moet de verzekeraar bovendien de jongere informeren dat hij zinnens is regres uit te 124 oefenen zodra hij op de hoogte is van de feiten waarop zijn besluit gegrond is.
“Participation?” Toegang tot de rechter Minderjarigen hebben zelf geen toegang tot de rechter in aansprakelijkheidsgeschillen, zij worden vertegenwoordigd door hun ouders, of, bij tegengestelde belangen met de ouders, door een voogd ad hoc. Art. 931 Ger. Wb. bepaalt weliswaar dat de jongere kan vragen om door de rechter gehoord te worden ‘in elk geding dat hem betreft’, maar voegt daaraan expliciet toe dat de jongere daardoor nog geen partij wordt in het geding. De aanduiding van de advocaat in het kader van een familiepolis zonder aparte rechtsbijstandsdekking gebeurt met het doel de vordering van een slachtoffer te zien afwijzen. Dit impliceert dat deze moet pogen zowel de ouderlijke aansprakelijkheid als de aansprakelijkheid van de jongere te betwisten. Hier komt mogelijk belangentegenstrijdigheid om de hoek kijken. De verzekeraar heeft hier de leiding van het geding en stelt normalerwijze slechts één advocaat aan. De polissen voorzien geen ‘opgesplitste’ verdediging, hoewel zij wel de onderscheiden aansprakelijkheden dekken. Wij pleiten er daarom voor om bij diverse dekkingen ook expliciet de mogelijkheid te voorzien voor een afzonderlijke advocaat per tegengesteld belang. Indien de jongere zich moet verantwoorden voor de jeugdrechtbank omdat de onrechtmatige daad een inbreuk op een strafwet inhield, krijgt hij op grond van art. 54bis JBW wel ambtshalve een eigen (pro deo) advocaat toegewezen, los van enige verzekering. Indien geen vervolging lastens de jongere werd ingesteld, is er in een burgerlijke procedure tot schadevergoeding, geen afzonderlijke juridische bijstand voor de jongere, tenzij deze (of zijn ouders) dat zelf betaalt. 121
Art. 41 Landverzekeringswet 1992. Dit aspect wordt elders meer uitgebreid behandeld. Cass. 7 februari 1992, Arr. Cass. 1991-92, 526; R.W. 1992-93, 122: Wanneer een ouder die de schade heeft vergoed die is veroorzaakt door een door zijn zoon gepleegd misdrijf, tegen zijn (meerderjarig geworden) zoon (die niet tot schadevergoeding is veroordeeld) een verhaal uitoefent, berust dit verhaal op het door de zoon gepleegde feit zodat het onderworpen is aan de door (oud) art. 26 V.T.Sv. ingestelde verjaring wanneer het gaat om een door de strafwet als misdrijf omschreven feit. Hetzelfde geldt wanneer het verhaal wordt uitgeoefend door de verzekeraar van de vader die krachtens art. 22 Verz. W in diens rechten is getreden. 123 Correctie op dit gevaar op vorderingen of terugvorderingen bestaat in de 5jarige verjaringstermijn van art. 2262bis B.W. (evt. gecombineerd met de termijn van art. 26 V.T.Sv.). + 3jarige termijn vanaf de dag van betaling door verzekeraar van art. 34 §1 Landverzekeringswet. 124 Art. 88 Landverzekeringswet 1992. 122
27
OSBJ
Ondersteuningsstructuur Bijzondere Jeugdzorg
Indien de ouders naast de gezinspolis ook een bijkomende rechtsbijstandsverzekering privé-leven afsloten, kan desgevallend op deze verzekering beroep worden gedaan om zich te focussen op de loutere belangen van de jongere en hiervoor een bijkomende advocaat aan te stellen. Waar de jongere in een burgerlijke procedure, buiten de jeugdrechtbank, geen partij is in het geding, zal deze ‘rechtsbijstands’-advocaat dan moeten optreden namens de ouders in hun hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigers van hun minderjarig kind. De advocaat van de familiale verzekeraar zal zijn tussenkomst dan beperken tot verdediging van de ouders in hun hoedanigheid van burgerlijk verantwoordelijken. Dit middel blijft voorlopig voorbehouden aan degenen die inderdaad een aparte rechtsbijstandsverzekering afsloten. Indien de jongere schuldbekwaam wordt geacht, zou aan deze schuldbekwaamheid een handelingsbekwaamheid moeten gekoppeld worden zodat hij ook zelf partij is in het geding, met daaraan gekoppeld een verplichte juridische bijstand van de minderjarige, te vergelijken met deze van het jeugdbeschermingsrecht.
28