Benchmark Rioleringszorg Koepelrapport Provincie Utrecht
Stichting RIONED Provincie Utrecht Juni 2009 Definitief
Verrijken door vergelijken
Benchmark Rioleringszorg Koepelrapport Provincie Utrecht
dossier : B8971-01-005 registratienummer : WA-LW20090347 versie : definitief
Stichting RIONED Provincie Utrecht Juni 2009 Definitief
DHV B.V. Niets uit dit bestek/drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DHV B.V., noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitssysteem van DHV B.V. is gecertificeerd volgens ISO 9001. ©
Consortium DHV / Twynstra Gudde
INHOUD
BLAD
MANAGEMENTSAMENVATTING
3
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
INLEIDING Inleiding Aanleiding Achtergrond Deelnemende Utrechtse gemeenten Doel koepelrapport Leeswijzer
15 15 15 15 16 18 18
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
ACHTERGROND BENCHMARK RIOLERINGSZORG Aandachtsgebieden Kritische Prestatie Indicatoren Indicatoren Proces van Benchmarken Waarom Benchmarken? Vergelijkingskader
19 19 20 20 22 22 23
3 3.1 3.2
LEREN EN SAMENWERKEN De Language of Learning Samenwerken tussen organisaties
24 24 27
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
RESULTATEN UTRECHTSE GEMEENTEN Aandachtsgebied Toestand en functioneren Aandachtsgebied Milieu-inspanning Aandachtsgebied Uitgaven Aandachtsgebied Organisatievermogen Aandachtsgebied Gegevensbeheer Aandachtsgebied Meldingen en klachten
28 28 32 35 40 46 49
5
COLOFON
53
Bijlage 1 Bijlage 2
Begrippen en afkortingen. Spinoverzicht Utrechtse gemeenten
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief -1-
Consortium DHV / Twynstra Gudde
MANAGEMENTSAMENVATTING
Over het algemeen is de Rioleringszorg in de provincie Utrecht redelijk op orde. Wel zijn er grote verschillen waar te nemen tussen vergelijkbare gemeenten en is er een aantal onderwerpen die extra aandacht vragen. Het niveau van de vuilemissie uit de gemengde rioolstelsel in de Provincie Utrecht is nog relatief hoog. Daardoor moet door de 16 gemeenten uit de provincie Utrecht die hebben deelgenomen aan de Benchmark Rioleringszorg de komende jaren nog ca. 72 miljoen euro geïnvesteerd worden om de milieudoelstellingen te halen. Dit is erg veel maar biedt wel kansen om door middel van samenwerking een hogere efficiëntie en dus kostenbesparingen te realiseren. De nu nog relatief lage uitgaven voor de Rioleringszorg per inwoner zullen, vanwege de benodigde investeringen, de komende jaren gaan stijgen en meer naar het Nederlands gemiddelde gaan. Relatief grote gemeenten die gelegen zijn op zand en vrij weinig drukriolering hebben, hebben over het algemeen de laagste uitgaven per inwoner. Het databeheer is ook een punt van aandacht in de provincie Utrecht aangezien de gemeenten gemiddeld op dat vlak minder goed scoren in vergelijking met het Nederlands gemiddelde. Goed databeheer is belangrijk voor een goed beheer van de riolering. Daarnaast zijn de digitale gegevens over de riolering een belangrijke basis waarop berekeningen worden gebaseerd en uiteindelijk investeringsbeslissingen. Dit koepelrapport geeft aan dat op tal van terreinen mogelijkheden en kansen liggen om van elkaar te leren en om met elkaar samen te werken. Nu ligt er de uitdaging om deze kansen aan te grijpen en te verzilveren. Door samenwerking is het mogelijk om het niveau van de rioleringszorg te verhogen, doelmatigheid en efficiëntie te verbeteren en daardoor uiteindelijk kosten te besparen.
Doel benchmarking Benchmarking is een prestatievergelijking tussen organisaties. Daarmee is het mogelijk de effectiviteit van de werkwijzen van organisaties te vergelijken en het eigen functioneren te verbeteren. Benchmarking is daarmee een hulpmiddel in de verdere professionalisering van de rioleringszorg. Primair doel van de Benchmark Rioleringszorg is dat organisaties van elkaar gaan leren en zo het eigen functioneren kunnen verbeteren. Het is in de benchmark rioleringszorg nadrukkelijk niet de bedoeling om te zoeken naar de ‘best presterende’ gemeente, maar om onderling te vergelijken. Doel is het leren, niet het verantwoorden, laat staan “ranken”. Geen enkele gemeente scoort op alle vergelijkingsfactoren als beste of slechtste. Daar gaat het ook niet om. Benchmarking signaleert verschillen in prestaties, werkwijzen en kosten. Gemeentegrootte, de mate van verstedelijking en bodemgesteldheid blijken slechts een beperkte invloed te hebben op meetbaar gemaakte ‘rioleringsprestaties’. Gemaakte (bestuurlijke) keuzes in het veleden hebben waarschijnlijk een grotere invloed maar dergelijke factoren zijn moeilijk getalsmatig mee te nemen. Inleiding Benchmark methodiek In de benchmark wordt de rioleringszorg benaderd vanuit zes verschillende invalshoeken, die aandachtsgebieden worden genoemd. Het presteren van een gemeente wordt geanalyseerd aan de hand van indicatoren (totaal 29). Deze indicatoren maken inzichtelijk in welk specifiek onderdeel van de rioleringszorg (zowel procesmatig als technisch inhoudelijk) verbeteringen kunnen worden behaald. De indicatoren zijn primair bedoeld om de vakinhoudelijke medewerker (technisch of financieel) van informatie te voorzien.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief -3-
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Om ook het management en het bestuur een compact overzicht te kunnen bieden van het presteren van de eigen organisatie zijn zogenoemde aanvullende Kritische Prestatie Indicatoren (KPI) ontwikkeld. Per aandachtsgebied zijn één of meerdere kritische prestatie indicatoren gedefinieerd (totaal 9, zie tabel 1). De score op een KPI is gebaseerd op de scores op één of meerdere onderliggende indicatoren. Alle KPI’s samen geven een ‘profiel’ van de rioleringszorg in de gemeente. Tabel 1
Overzicht aandachtsgebieden en kritische prestatie indicatoren
Aandachtsgebied
Kritische Prestatie Indicator (KPI)
Toestand en functioneren
Inspanning voor inzicht in toestand en functioneren
Milieu-inspanning
Benodigde milieu-inspanning
Uitgaven
Uitgaven rioleringszorg per inwoner
Organisatievermogen
Planefficiëntie Good Housekeeping Planrealisatie Activiteitenniveau
Gegevensbeheer
Databasebeheer
Meldingen en klachten
Aantal meldingen per 10.000 inwoners
In dit koepelrapport is voor de Utrechtse gemeenten bekeken hoe de individuele gemeenten scoren ten opzichte van de overige gemeenten binnen een cluster van geselecteerde gemeenten en hoe de clusters onderling van elkaar verschillen. Vergelijkingskader In dit rapport wordt de score van de Utrechtse gemeenten (die deel hebben genomen) weergegeven ten opzichte van het gemiddelde van alle gemeenten die deelgenomen hebben aan de benchmark sinds 2005. In het totaal gemiddelde van alle Nederlandse gemeenten zijn dus ook de Utrechtse gemeenten meegenomen. In tabel 2 is het aantal Utrechtse deelnemers per jaargang weergegeven. Tabel 2
Aantal deelnemers aan de benchmark Rioleringszorg
Benchmark jaar 2005 2006 2007 Voorjaar 2008 Najaar 2008
Totaal aantal deelnemers 35 39 31 44 40
Aantal Utrechtse deelnemers 2 0 1 1 15
Aandachtspunt bij landelijk gemiddelde over 2005 - 2009 De financiële cijfers van de deelnemers uit 2005 tot 2008 zijn niet gecorrigeerd naar het huidige prijspeil. Dit leidt ertoe dat bijvoorbeeld de gemiddelde uitgaven en het gemiddelde rioolrecht wat lager liggen dan wanneer dat wel zou zijn gecorrigeerd. Verreweg de meeste Utrechtse gemeente hebben in het meest recente cluster (najaar 2008) meegedaan. Het is derhalve niet gek als het Utrechtse gemiddelde (peiljaar 2008) gemiddeld op jaarlijkse uitgaven hoger scoort dan het landelijke gemiddelde over de afgelopen vier jaar.
9 juni 2009, versie definitief -4-
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Deze tijdsinvloed in het gemiddelde van Utrecht versus het landelijke gemiddelde speelt bij diverse indicatoren een rol. Het is bijvoorbeeld evident dat de nog benodigde inspanning om aan de basisinspanning te voldoen in 2005, 2006 en 2007 hoger zal zijn geweest dan in 2008. Provincie Utrecht ten opzichte van Nederland In figuur 1 en 2 zijn alle kritische prestatie indicatoren weergegeven in de vorm van een zogenaamde spingrafiek. Figuur 1 toont de positie van de Utrechtse gemeenten ten opzichte van alle gemeenten (inclusief de Utrechtse gemeenten) die deelgenomen hebben aan de benchmark tot nu toe. Voor alle kritische prestatie indicatoren geldt dat naarmate de score positiever is, het 'spinnenweb' meer gevuld wordt. In tabel 3 is, in algemene zin, per KPI de betekenis weergegeven van een positieve score. Voor de interpretatie van het profiel is het belangrijk te kijken naar onderlinge relaties tussen de scores op de kritische prestatie indicatoren. Het is voor een individuele gemeente vrijwel onmogelijk om op alle KPI’s maximaal te scoren. Indien bijvoorbeeld de uitgave voor de rioleringszorg per inwoner in een gemeente laag is (positieve score in het spinnenweb) kan het zo zijn dat uit andere indicatoren blijkt dat die gemeente slecht zijn werk doet en de inwoners dus een 'product' geleverd krijgen van een slechte kwaliteit. Wellicht zou voor die bepaalde gemeente dus een hogere uitgave gewenst zijn als daarmee ook de kwaliteit van het product beter wordt. Tabel 3
Algemene betekenis van een positieve / hoge score in de spin-grafiek
Kritische Prestatie Indicator
Betekenis positieve (hoge) score
Inspanning voor inzicht in toestand
De gemeente levert een relatief hoge inspanning om inzicht te krijgen in de
en functioneren
toestand en het functioneren van het eigen stelsel.
Benodigde Milieu-inspanning
De gemeente hoeft nog maar weinig te investeren (uitgedrukt in euro/inwoner) om te voldoen aan de milieu-inspanningseisen.
Uitgaven rioleringszorg per inwoner
De gemeente heeft jaarlijks relatief weinig uitgaven (per inwoner) aan rioleringszorg (o.b.v. kapitaallasten, beheerlasten en investeringsuitgaven).
Planrealisatie
Veel van de voorgenomen plannen (in de jaren 2006-2007) zijn daadwerkelijk gerealiseerd.
Activiteitenniveau
De gemeente is de afgelopen twee jaar vrijwel even druk geweest met de uitvoering rioleringszorg als mag worden verwacht op basis van stelsel kenmerken en benodigde werkzaamheden in de nabije toekomst.
Good Housekeeping
Zowel het opstellen van plannen als het realiseren daarvan verlopen goed.
Planefficiëntie
Veel plannen worden binnen de gestelde tijd en binnen het budget uitgevoerd.
Databasebeheer
Het databeheer is volledig, actueel en goed toegankelijk.
Aantal meldingen per 10.000 inw.
De gemeente ontvangt weinig meldingen en klachten per 10.000 inwoners.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief -5-
Consortium DHV / Twynstra Gudde
KPI Inzicht in toestand en functioneren
KPI Meldingen per 10.000 inwoners
KPI Databasebeheer
KPI Planefficiëntie
KPI Good Housekeeping
Provincie Utrecht Figuur 1
KPI Benodigde Milieu-inspanning
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KPI Planrealisatie
KPI Activiteitenniveau
Nederlands gemiddelde
Profiel Utrechtse gemeenten ten opzichte van het totaal gemiddelde
Over het geheel genomen blijkt uit figuur 1 dat de Utrechtse gemeenten niet veel afwijken van het landelijke beeld. Er zijn wel enkele verschillen waar te nemen. Het inzicht in het functioneren van het stelsel is over het algemeen in Utrecht in orde. De licht hogere score ten opzichte van het landelijk gemiddelde ligt in het feit dat de opgave van Utrecht recent is (anno 2009) terwijl in het landelijk gemiddelde gemeenten met de stand van zaken anno 2005 – 2006 meewegen in het gemiddelde. De benodigde milieu-inspanning (cq. de nog te investeren euro om aan de emissie-eisen te voldoen) van de Utrechtse gemeenten ligt nog wat hoger dan het landelijke gemiddelde. Aangezien in het landelijk gemiddelde gemeenten zitten waarbij de opgegeven inspanning uit het jaar 2005 en 2006 dateert zou verwacht mogen worden dat de benodigde inspanning van de Utrechtse gemeenten anno 2009 lager zou liggen. De Utrechtse gemeenten hebben immers meer tijd gehad om aan de doelstellingen te voldoen. Dit is dus echter niet het geval. Daarbij valt ook op dat de uitgaven rioleringszorg per inwoner lager zijn dan het landelijk gemiddelde. Hiervoor lijkt een verklaring te liggen in het feit dat de Utrechtse gemeenten nog een kleine inhaalslag te maken hebben qua benodigde investeringen. De uitgaven zullen daardoor de komende jaren waarschijnlijk wat hoger worden. Op het aandachtsgebied Planrealisatie (en daarmee ook Good Housekeeping), scoren de Utrechtse gemeenten lager dan het landelijk gemiddelde. Dit betekent dat de gemeenten wat minder goed in staat zijn om de maatregelen die in het GRP zijn opgenomen ook binnen de daarin gestelde termijnen uit te voeren.
9 juni 2009, versie definitief -6-
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Op het gebied van Planefficiëntie en Databasebeheer scoren de Utrechtse gemeenten vrijwel overeenkomstig het Nederlands gemiddelde. Dat betekent dat er nog ruimte is voor verbetering omdat veel gemeenten op deze aandachtsgebieden moeite hebben om de zaken goed op orde te hebben. Met betrekking tot planefficiëntie kunnen verbeteringen worden doorgevoerd op het gebied van projectmatig werken. Bij databasebeheer blijkt het actueel houden van de informatie (bijvoorbeeld van het verhard oppervlak) en het snel verwerken van revisietekeningen een lastig punt te zijn voor veel gemeenten, Uit de score op de KPI Meldingen en Klachten per 10.000 inwoners blijkt tot slot dat de Utrechtse gemeenten wat minder meldingen en klachten krijgen dan gemiddeld. Het voorkomen van veel of weinig meldingen en klachten kan velerlei oorzaken hebben waardoor ten aanzien van deze KPI geen eenvoudige conclusies getrokken kunnen worden.
Clusterverschillen Voor dit koepelrapport zijn twee clusterindelingen gemaakt. Eén is gebaseerd op het inwoneraantal van een gemeente. Daarbij is de grens gelegd op 40.000 inwoners zodat twee gelijke groepen zijn verkregen. Op basis daarvan is het mogelijk om te bekijken hoe een gemeente functioneert in verhouding tot een gemeente van dezelfde omvang. De tweede clusterindeling is gebaseerd op de grondslag. Er zijn namelijk gemeenten die op de heuvelrug liggen en zand als grondslag hebben. Andere gemeenten liggen in laag gelegen gebied en hebben een klei- of veenbodem. De grondslag is één van de verklarende variabelen en door dit onderscheid te maken is inzichtelijk gemaakt in welke mate de grondslag een verklarende variabele is. Samenvattend worden de volgende clusters onderscheiden in dit koepelrapport: − gemeenten met < 40.000 inwoners (7 gemeenten) − gemeenten met > 40.000 inwoners (9 gemeenten) − gemeenten op zand (6 gemeenten) − gemeenten op klei of klei/veen (10 gemeenten) In paragraaf 1.4 is opgenomen welke gemeente in welk cluster valt. In de figuren 2a-b zijn de zogenaamde spin-grafieken weergeven per cluster van gemeenten. De figuren tonen het verschil tussen de twee bij elkaar horende clustergemiddelden. Figuur 2a geeft het gemiddelde van de kleine gemeenten versus de (middel)grote gemeenten weer. Figuur 2b geeft het gemiddelde van de gemeenten op zand versus het gemiddelde van de gemeenten op klei/veen weer.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief -7-
Consortium DHV / Twynstra Gudde
KPI Inzicht in toestand en functioneren
KPI Meldingen per 10.000 inwoners
KPI Benodigde Milieu-inspanning
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KPI Databasebeheer
KPI Planefficiëntie
KPI Planrealisatie
KPI Good Housekeeping
Kleine gemeenten Figuur 2a
KPI Activiteitenniveau
(Middel) grote gemeenten
Kleine gemeenten (< 40.000 inw.) versus (middel)grote gemeenten (>40.000 inw.)
KPI Inzicht in toestand en functioneren
KPI Meldingen per 10.000 inwoners
KPI Benodigde Milieu-inspanning
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KPI Databasebeheer
KPI Planefficiëntie
KPI Good Housekeeping
Gemeenten op zand Figuur 2b
KPI Planrealisatie
KPI Activiteitenniveau
Gemeenten op klei/veen
Gemeenten op zand versus gemeenten op klei/veen
9 juni 2009, versie definitief -8-
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Uit figuur 2a en 2b blijkt dat voor een aantal (kritische prestatie) indicatoren duidelijke verschillen aanwezig zijn tussen de clusters, te weten: − Benodigde milieu-inspanning − Uitgaven rioleringszorg − Activiteitenniveau − Databasebeheer In hoofdstuk 4 van dit rapport wordt nader ingegaan op die verschillen en de mogelijke onderliggende oorzaken. Hieronder is een samenvatting opgenomen van de bevindingen, conclusies en aanbevelingen.
Conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van het profiel Op basis van figuur 1 en 2 en de scores op de onderliggende indicatoren (zie hoofdstuk 4) is hieronder per aandachtsgebied beknopt de beoordeling weergegeven van het presteren van de Utrechtse gemeenten. Toestand en functioneren De KPI van dit aandachtsgebied richt zich met name op de inspanning die de gemeente verricht om inzicht te krijgen in de toestand en het functioneren van de riolering. Daarbij gaat het over het voldoende uitvoeren van rioolinspecties, zorgen voor voldoende inzicht in het hydraulisch functioneren door het beschikken over recente herberekeningresultaten en monitoring van overstorten. Het combineren van meten en inspecteren verbetert immers het inzicht in de toestand en functioneren. De kleine gemeenten hebben gemiddeld de laagste score qua strategisch inzichtpercentage. In de groep (middel)grote gemeenten ligt het gemiddelde hoger en komt ook het maximum van de provincie Utrecht voor. Er is één gemeente is die helemaal geen inspecties heeft uitgevoerd, namelijk de gemeente Renswoude. De gemeente Renswoude heeft namelijk een klein gemengd stelsel (ca. 12 km) dat nog niet ouder is dan 50 jaar waardoor men het nog niet noodzakelijk acht dat structureel te inspecteren. Het gemiddelde inzicht in het milieutechnisch functioneren (cq. het percentage bemeten overstorten) is van de Utrechtse gemeenten duidelijk hoger dan het landelijk gemiddelde. Hier weegt het effect van de peildatum mee. Ten opzichte van gemeenten die de stand van zaken anno 2005 – 2006 hebben opgegeven hebben de Utrechtse gemeenten enkele jaren extra gehad om monitoring te implementeren. Met betrekking tot monitoring is gebleken dat in alle clusters gemeenten aanwezig zijn die geen overstorten bemeten (minimum is 0%). Dit betreft de gemeenten Soest (d.d. 2007) en De Bilt. Beide gemeenten hebben wel het voornemen om op korte termijn te gaan meten bij enkele overstorten. Ook is er een aantal gemeenten die alle gemengde overstorten bemeten (score 100%). Dit zijn de gemeenten Amersfoort, Renswoude, Houten en Vianen. De grondslag blijkt geen verklarende variabele blijkt te zijn voor de mate van monitoring. Een verbetering kan behaald worden als meer gemeenten een groter deel van hun overstorten gaan bemeten. Doelmatig meten (dus niet alle overstorten, maar op strategische plekken) geeft inzicht in het functioneren van het stelsel. Kennis van het werkelijk functioneren op basis van monitoring in combinatie met modelberekeningen geeft veel meer inzicht in het functioneren van het stelsel. Op basis daarvan kunnen betere afwegingen gemaakt worden over welke maatregelen kosten effectief zijn. Gemeenten met weinig ervaring met monitoring en kalibratie van modellen kunnen veel leren van de gemeenten die al meer ervaring hebben. Ook samenwerking met het waterschap kan hierbij zinvol zijn. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is dit jaar al, samen met 10 gemeenten, gestart met een gezamenlijk meetnet om de risicovolle riooloverstorten te monitoren. Deze gezamenlijke aanbesteding en beheer van het meetnet levert financiële en kwalitatieve voordelen op. Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief -9-
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Milieu-inspanning De KPI van dit aandachtsgebied geeft de benodigde financiële inspanning weer om volgens het GRP aan de gestelde milieudoelstellingen te voldoen (uitgedrukt in euro per inwoner). Het vereiste niveau van de milieudoelstelling kan per gemeente verschillen. Binnen de benchmarkmethodiek wordt onder andere gekeken in hoeverre gemeenten voldoen aan de basisinspanning, uitgedrukt in de indicator “huidige emissie gemengde stelsels”. Sommige gemeenten moeten van de waterkwaliteitsbeheerder een verdergaande emissiereductie realiseren dan de basisinspanning. Daardoor is de score op deze KPI afhankelijk van de lokale situatie en het gevoerde beleid vanuit de waterkwaliteitsbeheerder. Kijkend naar de nog benodigde investering om aan de emissie-eisen te voldoen (zie KPI Benodigde milieu-inspanning in figuur 2a en 2b) blijkt dat de kleine gemeenten nog het meest per inwoner moeten investeren. Dit beeld is echter vertekend door een paar extremen. De hoge gemiddelde score van de kleine gemeenten wordt veroorzaakt doordat er in die groep twee gemeenten zijn die nog erg veel moet investeren de komende jaren, de gemeente Rhenen en Loenen. In de groep middelgrote gemeenten is één gemeente die nog relatief veel moet investeren, namelijk de gemeente Woerden. In totaal moeten de 16 Utrechtse gemeenten nog ruim 72 miljoen euro investeren om aan de milieudoelstellingen te voldoen. Daarvan is ruim 62 miljoen nodig voor het behalen van de basisinspanning door het treffen van maatregelen als aanleg randvoorzieningen en afkoppelen. De overige 10 miljoen zijn investeringen in het kader van het waterkwaliteitsspoor, die voortvloeien uit waterplannen of optimalisaties van het rioolstelsel. Het feit dat er nog veel geïnvesteerd moet worden biedt ook kansen om door middel van samenwerking een hogere efficiëntie en dus kostenbesparingen te realiseren Gemiddeld gezien is het emissieniveau in provincie Utrecht vergelijkbaar met het emissieniveau in de rest van Nederland. Van de 16 Utrechtse gemeenten zijn er 6 gemeenten die nog niet voldoen aan de basisinspanning (huidige emissie groter dan 100% t.o.v. de basisinspanning). Wat opvalt, is de grote spreiding qua emissieniveau ten opzichte van de basisinspanning aangezien de huidige emissie varieert van 52% tot 380% ten opzichte van het basisinspanningsniveau. Uit de score op de KPI benodigde milieu-inspanning over de jaren heen (2006 – 2008) blijkt dat de benodigde inspanning per 10.000 inwoners nog niet sterk daalt. Dat blijkt ook uit het feit dat het gemiddelde van Utrecht (met cijfers anno 2008) zelfs iets hoger ligt dan het totaal gemiddelde van alle deelnemers van 2005 tot heden. De verwachting was dat met het voortschrijden der jaren de benodigde investeringen en daarmee het landelijk gemiddelde zou dalen maar dat is niet het geval. Kennelijk blijkt telkens weer dat toch aanvullende maatregelen nodig zijn om aan de gestelde (en wellicht strenger wordende) milieudoelstellingen te voldoen. Verder wordt het gemiddelde van de provincie Utrecht beïnvloed door de drie genoemde gemeenten die nog erg veel moeten investeren. Uitgaven In dit aandachtsgebied worden de uitgaven aan de rioleringszorg per inwoners per jaar in beeld gebracht op basis van kapitaallasten, beheeraspecten en investeringsuitgaven van de afgelopen twee jaar. Het blijkt dat de gemiddelde uitgaven voor de rioleringszorg per inwoner in Utrecht iets lager liggen dan het landelijke gemiddelde. In tabel 4 zijn enkele verschillen tussen de Utrechtse clusters in detail weergegeven.
9 juni 2009, versie definitief - 10 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Tabel 4
Enkele verschillen tussen de Utrechtse clusters Rioolrecht per Uitgaven aansluiting per inw. per Cluster (100% dekking) jaar Kleine gemeenten < 40.000 inw. 161,3 60 (Middel)grote gemeenten > 40.000 inw. 126,0 52 Provincie Utrecht totaal gemiddeld 141,5 55
Benodigde milieuinspanning per inwoner 186 64 117
Uit tabel 4 blijkt dat de jaarlijkse uitgaven per inwoner bij de kleine gemeenten relatief hoog zijn. (Dit beeld komt ook naar voren bij andere provinciale koepelrapporten.) Daarbij komt dat deze groep ook nog de hoogste benodigde milieu-inspanning moeten leveren. In de toekomst zal daardoor naar verwachting het verschil in uitgaven tussen beide groepen nog groter kunnen worden. Een oorzaak van het gegeven dat grotere gemeenten lagere uitgaven per inwoner hebben is dat grotere gemeenten vaak minder riolering per inwoner hebben en de kosten over meer mensen kunnen spreiden. Uit figuur 2b blijkt ook dat gemeenten op zand lagere uitgaven per inwoner hebben. Hieruit blijkt dat de grondslag een verklarende variabele is voor de uitgaven per inwoner. Uit tabel 4 blijkt verder dat de hoogte van het rioolrecht afneemt naar mate de gemeenteomvang groter wordt. Zowel het minimum, het gemiddelde als het maximum van het voorkomende tarief is in de groep grote gemeenten het laagst. Dit beeld komt ook naar voren bij andere provincies waarvoor een koepelrapport is opgesteld. Grote verschillen in de jaarlijkse uitgaven (per inwoner per jaar) tussen gemeenten met vergelijkbare omstandigheden (qua mate van stedelijkheid en type grondslag) bieden mogelijkheden om van elkaar te leren en de rioleringszorg te optimaliseren. Bij de kleine gemeenten geldt dit bijvoorbeeld voor Loenen aan de Vecht, Wijk bij Duurstede, Vianen en IJsselstein, bij de middelgrote gemeenten voor Nieuwegein & Houten of Soest & De Bilt. Van de 16 Utrechtse deelnemers heeft 12 % (2 van de 16 gemeenten) geen volledig kosten-dekkend rioolrecht. Omgerekend naar een kostendekkend tarief is het gemiddelde rioolrecht in Utrecht 141,5 euro. De goedkoopste gemeente vraagt € 79 per aansluiting aan rioolrecht. De duurste Utrechtse gemeente brengt € 274 per aansluiting in rekening. Door de vele factoren die van invloed zijn op de hoogte van het rioolrecht is het, op basis van de informatie uit deze benchmark, niet goed mogelijk om verklaringen te geven voor de spreiding in de hoogte van het rioolrecht. Enkele van die factoren zijn de stelselkenmerken, wijze van afschrijven en gehanteerde afschrijvingstermijnen, gehanteerde rentelasten en de stand van het egalisatiefonds. De meeste gemeenten in de provincie Utrecht kapitaliseren de investeringsuitgaven conform de BBV (Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten). Uitzondering daarop zijn de twee grote steden Utrecht en Amersfoort. Beide steden financieren alles direct vanuit de lopende rekening. De reden daarvoor is dat direct afschrijven financieel gunstiger (cq. goedkoper) is dan afschrijven over meerdere jaren. Direct afschrijven leidt daardoor tot lagere lasten voor de burger. In beide steden is het investeringsprogramma vrijwel in evenwicht met de jaarlijkse inkomsten vanuit de rioolretributie (het zogenoemde ideaal complex).
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 11 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Organisatievermogen Dit aandachtsgebied kent vier kritische prestatie indicatoren. De KPI Planrealisatie geeft aan welk deel van de voorgenomen plannen daadwerkelijk is gerealiseerd. De Planrealisatie (en daarmee ook de Good Housekeeping) is bij de (middel)grote gemeenten het hoogst en de kleine gemeenten het laagst. Dit beeld komt ook naar voren binnen andere provincies. Wellicht dat dit komt doordat bij kleine gemeenten onvoorziene werkzaamheden moeilijk binnen de organisatie kunnen worden opgevangen met vertraging van andere projecten tot gevolg. Een lage planrealisatie is echter niet altijd als een slechte prestatie te beschouwen. Als bijvoorbeeld rioolvervangingen worden uitgesteld omdat bij inventarisatie voorafgaande aan de rioolvervanging is gebleken dat het riool nog niet aan vervanging toe is, is dat een verstandige en doelmatige aanpak. De KPI Activiteitenniveau geeft een beeld van hoe druk de gemeenten de afgelopen twee jaar bezig zijn geweest met de uitoefening van de rioleringszorgtaken in vergelijking met de verwachting van de benodigde tijdsbesteding voor de komende jaren. Vanwege het feit dat veel factoren worden meegenomen bij de berekening van deze KPI (benodigde arbeid voor onderhoud, onderzoek, voorbereiding en toezicht bij vervangingswerkzaamheden of de realisatie van verbeteringsmaatregelen) moet voorzichtig worden omgegaan met het trekken van conclusies op basis van de score op deze KPI. De reden voor het hoog of laag scoren op deze KPI is per gemeente zeer verschillend. Daardoor kan in dit koepelrapport daar niet veel over geconcludeerd worden. Met betrekking tot de KPI Activiteitenniveau blijkt dat de middelgrote gemeenten relatief minder tijd per inwoner besteden aan de rioleringszorg. Zowel het activiteitenniveau als het bestede aantal mensjaren arbeid is in dat cluster lager dan het gemiddelde van de kleine gemeenten. Verder valt uit figuur 2b op dat de gemeenten op zand minder tijd per 10.000 inwoner besteden aan de rioleringszorg dan de gemeenten op klei/veen. Opmerkelijk is de vrij grote spreiding qua besteed aantal mensjaren arbeid binnen een cluster. Dit is met name het geval bij de middelgrote gemeenten. Dit geeft aan dat er mogelijkheden liggen om van elkaar te leren. De KPI Good Housekeeping combineert de indicatoren planrealisatie (“worden de plannen gerealiseerd?”) en planverwachting (“neemt de gemeente wel op in de plannen wat zou moeten?”). De KPI wordt berekend als het product van beide indicatoren. Een hoge score houdt in dat zowel het opstellen van plannen als het realiseren daarvan goed verlopen. Een lage score houdt in dat het op een of beide vlakken duidelijk beter kan. De Utrechtse gemeenten wijken qua gemiddelde score weinig af van het landelijk gemiddelde. De score wordt gedomineerd door de score op KPI Planrealisatie (zie boven). Tussen de verschillende clusters zijn ook geen grote verschillen waar te nemen (zie spin grafieken in figuur 2a-b). De vierde KPI binnen dit aandachtsgebied is Planefficiëntie. Hierbij gaat het om de mate van overschrijding van de planning en de geraamde budgetten van grote uitgevoerde werkzaamheden. Dit geeft dus een beeld hoe goed gemeenten in staat zijn uitvoeringswerken te plannen en te budgetteren en om vervolgens dat ook te bewaken en te realiseren. Het blijkt dat de kleine gemeenten de laagste planefficiëntie hebben, cq. de meeste overschrijdingen qua doorlooptijd en uitgaven op de uitgevoerde projecten. Sommige gemeenten hebben geen registratiesysteem waarin de mate van overschrijding per project wordt geadministreerd. Dit geldt voor de gemeenten Soest (d.d. 2007), De Bilt, IJsselstein, Loenen aan de Vecht en Wijk bij Duurstede. Hier is dus ruimte voor verbetering.
9 juni 2009, versie definitief - 12 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Gegevensbeheer Onder het aandachtsgebied gegevensbeheer wordt een beeld verkregen van de toegankelijkheid, volledigheid en beschikbaarheid van beheergegevens. De onderliggende indicatoren van de KPI Databasebeheer hebben betrekking op de actualiteit & volledigheid van de informatie over het aangesloten verhard oppervlak & de vaste gegevens over het rioolstelsel en de snelheid van verwerking van revisies. Uit figuur 1 blijkt dat de Utrechtse gemeenten op de KPI Databasebeheer iets achter blijven bij het landelijk gemiddelde. Daarbij blijkt dat de middelgrote gemeenten over het algemeen het best in staat zijn de gegevens op orde te houden. Het gemiddelde van de middelgrote gemeenten is hoger dan het Utrechts gemiddelde en het landelijk gemiddelde (zie figuur 2b). Uit figuur 2 blijkt ook dat de grondslag geen verklarende variabele is voor de mate van het database beheer. Beide constateringen komen ook naar voren bij andere provincies waarvoor een koepelrapport is opgesteld. Er zijn meerdere gemeenten die laag scoren op de indicator actualiteit verhard oppervlak. Met een lage actualiteit van het aangesloten verhard oppervlak komt ook de betrouwbaarheid van de hydraulische berekeningen in het geding. Dit geldt voor de gemeenten IJsselstein, Loenen a/d Vecht en Nieuwegein. De volledigheid van de database is in het merendeel van de gevallen wel goed op orde. Meldingen en klachten Meldingen en klachten zijn voor een gemeente een belangrijke bron van informatie over het stelsel. Nog belangrijker is echter om meldingen en klachten ook snel af te handelen. Een goed werkend registratiesysteem is dus voor iedere gemeente van belang. Van de 16 Utrechtse gemeenten die hebben deelgenomen aan de benchmark hebben 3 gemeenten geen registratiesysteem voor meldingen en klachten, te weten Renswoude, Rhenen en De Bilt. Van de 13 gemeenten die wel een registratiesysteem hebben, heeft het systeem vaak ook een aparte rubriek voor meldingen en klachten die gerelateerd zijn aan de rioleringszorg. De spreiding in het aantal ontvangen meldingen en klachten per 10.000 inwoners blijkt groot te zijn. Het aantal varieert van 18 tot 174 meldingen en/of klachten per 10.000 inwoners. Verschillen in het aantal meldingen en klachten kunnen worden verklaard door onder andere de kwaliteit van het registratiesysteem, de bereikbaarheid en bekendheid van het klachtenloket, de aanwezigheid van zogenaamde rode lampen als signaleringssysteem voor storingen in het drukrioleringssysteem en de aanwezigheid van veel recreatieparken binnen een gemeente. Door deze factoren kan niet een directe relatie worden gelegd tussen het aantal klachten en de kwaliteit van de riolering.
Leer- en samenwerkingsmogelijkheden De deelnemers hebben tijdens en door middel van het benchmarkproces verschillende mogelijkheden ontdekt om van elkaar te leren, om hun rioleringszorg te verbeteren en om intensiever met elkaar samen te gaan werken. In dit rapport is in hoofdstuk 4 per aandachtsgebied een opsomming gegeven van mogelijke verbeterpunten en mogelijkheden voor samenwerking. Enkele voorbeelden zijn: − de wijze van inspecteren en het gebruik van inspectieresultaten bij het plannen van onderhoud aan de riolering; − het gezamenlijk uitbesteden van inspecties (en/of reiniging); − het gezamenlijk organiseren van de verwerking van revisies; − het uitwisselen van ervaringen en inzichten bij de aanleg van randvoorzieningen en bij de uitvoering van afkoppelprojecten; − het uitwisselen van ervaringen met monitoring.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 13 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
De inzichten die tijdens het benchmarkproces zijn opgedaan, qua verbeterpunten en mogelijke manieren om met die punten ook daadwerkelijk aan de slag te gaan, bieden een prima basis om het leren en samenwerken verder vorm te geven binnen de provincie. De aanbevelingen en conclusies kunnen worden aangescherpt en aangevuld en gezamenlijk kan een plan worden gemaakt voor verbetering van de rioleringszorg. In de al lopende samenwerkingsverbanden in de provincie Utrecht tussen meerdere gemeenten, waterschap en provincie kunnen deze kansen worden opgepakt door kennis uit te wisselen en gezamenlijk te werken aan bijvoorbeeld beheer en onderhoud, grondwatermeetnetten, informatievoorziening etc.
Tot slot In welke mate de organisaties leren en zich weten te verbeteren is in grote mate afhankelijk van de ruimte die de deelnemers in hun organisatie daarvoor krijgen en nemen. Zij hebben daarvoor zelf in ieder geval genoeg handreikingen en ideeën kunnen opdoen in de uitvoeringsperiode van deze benchmark. Leren in een organisatie vraagt om samenspel tussen het individu, zijn/haar team en de ambities van de organisatie. Het is nu aan de spelers van dat samenspel (de deelnemers, hun leidinggevenden en andere betrokken partijen) om de diversiteit van leren te benutten en verder te vertalen naar manieren om het leren in en rond het werk te organiseren.
9 juni 2009, versie definitief - 14 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
1
INLEIDING
1.1
Inleiding Dit koepelrapport voor de Provincie Utrecht is gebaseerd op de individuele rapportages van de Utrechtse gemeenten die hebben deelgenomen aan het najaarscluster van de Benchmark Rioleringszorg 2008. Dit koepelrapport is exclusief geschreven voor de Utrechtse gemeenten die zelf deel hebben genomen aan de Benchmark Rioleringszorg.
1.2
Aanleiding In het Nationaal Bestuursakkoord Waterketen (BWK, 2007) is afgesproken om samenwerking en verbetering in doelmatigheid en transparantie in de waterketen te realiseren. Daarbij is het streven om in 2015 een efficiency verbetering van 10-20% in de waterketen te realiseren. Op basis van dit bestuursakkoord heeft de provincie Utrecht een Stimuleringprogramma Waterketen opgesteld, met name gericht op samenwerking. Alvorens goed te kunnen samenwerken is inzicht in eigen functioneren noodzakelijk. Het instrument voor inzicht in de rioleringszorg is de benchmark. De provincie heeft de Utrechtse gemeenten opgeroepen te participeren in deze benchmark. Dat heeft geleid tot een deelname van 15 Utrechtse gemeenten in 2008. In 2007 had al één andere Utrechtse gemeente geparticipeerd in de benchmark (zie ook paragraaf 1.4). In totaal hebben dus 16 Utrechtse gemeenten deelgenomen aan de Benchmark Rioleringszorg. De provincie heeft Stichting RIONED opdracht gegeven om een Utrechts overzicht te maken van de resultaten van de landelijke rioleringsbenchmark. De resultaten, die zijn opgenomen in onderhavig rapport, maken duidelijk welke efficiencyslag er nog te behalen is voor de rioleringszorg binnen Utrecht en wordt door de provincie gebruikt als basis om verdere samenwerking te stimuleren.
1.3
Achtergrond Benchmarking maakt het mogelijk de werkwijzen van organisaties te vergelijken en zo het eigen functioneren te verbeteren. Benchmarking is daarmee een hulpmiddel in de verdere professionalisering van de rioleringszorg. Benchmarking zorgt voor een grotere transparantie: wat gebeurt er in de rioleringszorg, hoe presteert de lokale organisatie in vergelijking met anderen? Vanuit politiek oogpunt is dit een belangrijke factor als er wordt gekeken naar de discussie over de omvang van de lokale lasten. Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is in eerste instantie het instrument om deze discussie op lokaal niveau te voeren. Benchmarking zorgt ervoor dat gegevens van andere gemeenten op een evenwichtige manier in deze discussie kunnen worden betrokken. In 2001 is in opdracht van het Ministerie van VROM en de Stichting RIONED een haalbaarheidsonderzoek ‘Benchmarking Rioleringszorg’ uitgevoerd (Eindrapport “Haalbaarheidsonderzoek Benchmarking Rioleringszorg” d.d. 15 oktober 2001). De conclusie van het haalbaarheidsonderzoek was dat benchmarking in de rioleringszorg zinvol en haalbaar is.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 15 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Stichting RIONED heeft daarom in 2002/2003 de Benchmark-methodiek ontwikkeld en een succesvolle pilot uitgevoerd. Op basis van de ervaringen uit die pilot is vervolgens de methodiek bijgesteld. In 2005 heeft het eerste cluster van 34 gemeenten de formele benchmark doorlopen. Na de benchmark van 2005 is de methodiek op enkele punten bijgesteld, waarna in 2006 twee clusters de benchmark hebben gedaan. In januari 2007 is het vierde cluster van gemeenten met de benchmark aan de slag gaan en in februari 2008 het vijfde cluster. Dit koepelrapport is opgesteld in aansluiting op de uitvoering van het zesde cluster. Dit cluster van 39 gemeenten is medio 2008 gestart en had in januari 2009 de slotbijeenkomst. Dit cluster wordt aangeduid als het najaarscluster 2008.
1.4
Deelnemende Utrechtse gemeenten In 2008-2009 hebben 15 Utrechtse gemeenten deelgenomen aan de Benchmark Rioleringszorg. In het cluster 2007-1 heeft 1 Utrechtse gemeente deelgenomen, te weten Soest. In afbeelding 1 zijn alle Utrechtse gemeenten weergegeven die vanaf 2005 hebben deelgenomen aan de benchmark. In tabel 5 zijn de kenmerken van de gemeenten (gerangschikt op alfabet) weergegeven. Tabel 5
Aantal inwoners en type grondslag van de Utrechtse benchmark gemeenten
Gemeente 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
Amersfoort De Bilt De Ronde Venen Houten IJsselstein Loenen aan de Vecht Maarssen Nieuwegein Renswoude Rhenen Soest Utrecht Veenendaal Vianen Wijk bij Duurstede Woerden
Aantal inwoners 141.203 42.000 33.500 49.639 34.000 8.350 40.000 61.088 4.530 18.600 45.000 294.742 61.767 19.700 22.943 48.000
Grondslag Zand Zand Klei/veen Klei/veen Klei Klei/veen Klei/veen Klei/veen Zand Zand Zand Klei/veen Zand Klei Klei Klei/veen
In de figuren in deze rapportage zijn de gemeenten onderverdeeld in clusters op basis van inwoneraantal en grondslag.
9 juni 2009, versie definitief - 16 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Afbeelding 1 Overzicht Utrechtse gemeenten die hebben deelgenomen aan de benchmark
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 17 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
1.5
Doel koepelrapport Het doel van dit koepelrapport is een overzicht te geven van de belangrijkste resultaten van de Utrechtse gemeenten. Dit rapport is gebaseerd op de bevindingen uit de individuele rapporten. De individuele rapporten geven de resultaten van elke gemeente afzonderlijk in vergelijking met alle andere gemeenten die hebben deelgenomen. In de individuele rapporten zijn voor elke gemeente afzonderlijk conclusies en aanbevelingen geformuleerd. In dit rapport zijn per aandachtsveld mogelijke samenwerkings- en verbetermogelijkheden aangegeven. Daarbij is gekeken naar het presteren van de verschillende onderscheiden clusters als ook het presteren van de individuele gemeenten. Doel is om met deze bevindingen na afloop van de benchmark rioleringszorg verder te werken aan de verbetering van de rioleringszorg door middel van verdere kennisuitwisseling en samenwerking tussen gemeenten en hoogheemraadschap. Omdat samenwerking tussen gemeenten niet alleen speelt op het ambtelijke niveau maar op alle niveaus van de gemeentelijke organisatie is het nodig dat politici, bestuurders en leidinggevenden die niet alle details van de rioleringszorg kennen ook kennis kunnen nemen van de benchmarkresultaten en de samenwerkingspotenties. Dit samenvattende rapport draagt daaraan bij.
1.6
Leeswijzer Dit samenvattend koepelrapport is gebaseerd op de individuele rapportages van de Utrechtse gemeenten Na deze inleiding geeft hoofdstuk 2 de achtergrond van de benchmark rioleringszorg: een nadere beschrijving van de methodiek en een beschrijving van het doorlopen proces. In hoofdstuk 3 wordt kort ingegaan op de verschillende manieren van leren en de verschillende doelen van samenwerking tussen organisaties. Hoofdstuk 4 gaat in op de 6 aandachtsgebieden, waarbij de score van de Utrechtse clusters op de diverse kritische prestatie indicatoren en enkele indicatoren is weergegeven. Bijlage 1 bevat een begrippenlijst. In bijlage 2 is een overzicht opgenomen van de spingrafieken van de Utrechtse gemeenten.
9 juni 2009, versie definitief - 18 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
2
ACHTERGROND BENCHMARK RIOLERINGSZORG
2.1
Aandachtsgebieden In de benchmark wordt de rioleringszorg benaderd vanuit zes verschillende invalshoeken die aandachtsgebieden worden genoemd (zie afbeelding 2).
Toestand en functioneren Meldingen en klachten Rioleringszorg Gegevensbeheer
Milieu-inspanning
Uitgaven Organisatievermogen
Afbeelding 2
Aandachtsgebieden
De aandachtsgebieden ‘Toestand en functioneren’ en ‘Milieu-inspanning’ zijn gericht op het presteren van het rioleringssysteem voor de inzameling en het transport van het afvalwater. De aandachtsgebieden ‘Uitgaven’, ‘Organisatievermogen’ en ‘Gegevensbeheer’ zijn gericht op de organisatie van de rioleringszorg. Het aandachtsgebied ‘Meldingen en klachten’ heeft zowel betrekking op de organisatie als het functioneren. Hieronder zijn de zes aandachtsgebieden nader toegelicht. Toestand en functioneren De toestand en het functioneren van de riolering is van belang in het kader van onderhoud, verbetering en vervanging. Het aandachtsgebied is gericht op de inspanning die de gemeente verricht om inzicht te krijgen in de toestand en het functioneren van riolering. Wat weten we over de toestand en hoe staat het met functioneren van de riolering? Dit aandachtsgebied geeft dus enerzijds een beeld van de mate van inzicht in de kwaliteit van de riolering en anderzijds een beeld van het functioneren van de riolering aan de hand van de knelpunten die er binnen een gemeente zijn. Milieu-inspanning Vanuit de waterbeheerder worden inspanningsverplichtingen geformuleerd om vervuiling van het milieu te voorkomen of te beperken. Binnen de benchmark worden alleen de inspanningen vergeleken, niet de effecten. Deze inspanningen richten zich op het hele scala van maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit. Dit aandachtsgebied richt zich op de nog te leveren financiële milieu-inspanning volgens het GRP, op het huidige berekende emissieniveau van gemengde rioolstelsels en op de focus in de milieumaatregelen uit de afgelopen periode.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 19 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Uitgaven In het aandachtsgebied Uitgaven worden de gemeentelijke organisaties vergeleken op grond van de (jaarlijkse) uitgaven voor de rioleringszorg. Met het inzichtelijk maken van de jaarlijkse beheerlasten, de jaarlijkse kapitaallasten en de omvang van de direct betaalde jaarlijkse investeringen wordt een beeld verkregen van de uitgaven aan de rioleringszorg in de gemeente (per jaar per inwoner). Organisatievermogen Voor het aandachtsgebied Organisatievermogen wordt gekeken naar de wijze waarop de gemeente in staat is maatregelen te nemen om het presteren van de riolering te verbeteren. Vragen die daarbij spelen zijn: Hoe is een gemeente via planvorming en uitvoering in staat het presteren van de voorzieningen te sturen? Is zij in staat om dat wat in de plannen staat ook daadwerkelijk te realiseren? En hoeveel inzet is daarvoor nodig? Hoe efficiënt gebeurt dat? Gegevensbeheer Onder het aandachtsgebied Gegevensbeheer wordt een beeld verkregen van de toegankelijkheid en beschikbaarheid van beheergegevens. Het gaat daarbij om de wijze waarop een gemeente het gegevensbeheer heeft georganiseerd en in welke mate de gegevens actueel en volledig zijn. De werkelijke kwaliteit van deze gegevens maakt geen onderdeel uit van de benchmark omdat daar nog geen maatlat voor bestaat. Meldingen en klachten De rioleringszorg dient in eerste instantie burgers en bedrijven. Zolang de burger geen overlast ervaart zal hij ook niet klagen. Meldingen en klachten zijn een indicatie dat het systeem niet optimaal functioneert. De reactietijd en de oplossingstijd zeggen iets over de gemeentelijke organisatie.
2.2
Kritische Prestatie Indicatoren Voor elk van de aandachtsgebieden zijn één of meer Kritische Prestatie Indicatoren (KPI’s) ontwikkeld. Een KPI geeft direct een beeld van het presteren op een bepaald aandachtsgebied. De KPI is als het ware een ‘samenvatting’ van het presteren van het aandachtsgebied. Alle KPI’s samen geven op deze manier een ‘profiel’ van de rioleringszorg in de gemeente. De KPI’s vormen de basis voor de vergelijking; ze zijn de eerste signalering van verschillen die tussen gemeenten bestaan. Ze vormen de aanleiding voor de zoektocht naar mogelijke verbeteringen. Daarnaast bieden de KPI’s een compact (maar grof en soms wat ongenuanceerd) beeld voor het management / bestuur van de gemeentelijke organisatie.
2.3
Indicatoren De KPI’s vormen de aanleiding voor de zoektocht naar mogelijke verbeteringen. Om de zoektocht te vergemakkelijken zijn voor elk aandachtsgebied onderliggende indicatoren ontwikkeld. Deze indicatoren geven inzicht in welk onderdeel van het proces van rioleringszorg verbeteringen kunnen worden gezocht. De onderliggende en aanvullende indicatoren zijn hoofdzakelijk bedoeld om de vakinhoudelijke medewerker (technisch of financieel) van informatie te voorzien. Deze indicatoren zijn rechtstreeks te koppelen aan het gevoerde rioleringsbeleid en de lokale situatie. Deze indicatoren zijn nadrukkelijk niet bedoeld om een onderlinge ‘ranking’ tussen gemeenten te maken.
9 juni 2009, versie definitief - 20 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Het overzicht van de aandachtsgebieden, KPI’s en onderliggende indicatoren is in tabel 6 weergegeven. Tabel 6
Aandachtsgebieden, Kritische Prestatie Indicatoren en onderliggende indicatoren
Aandachtsgebied
Kritische Prestatie Indicator(en)
Onderliggende indicatoren
Toestand en Functioneren
Inspanning voor inzicht in toestand en functioneren
Inzicht milieutechnisch functioneren
Strategisch inzichtpercentage Inzicht hydraulisch functioneren Strategische inzichtfactor Operationeel inzichtpercentage Operationele inzichtfactor Kwaliteitstoestand Type inspectie Hydraulische knelpunten Milieutechnische knelpunten
Milieuinspanning
Benodigde Milieu-inspanning
Emissie gemengd Focus milieu-inspanning
Uitgaven
Uitgaven rioleringszorg per inwoner
Investeringsuitgaven per inwoner Kapitaallasten per inwoner Rentelasten per inwoner Afschrijvingslasten per inwoner Beheerlasten per inwoner Reinigingskosten per km riolering Reinigingskosten per km gereinigde riolering
Organisatievermogen
Planrealisatie Activiteitenniveau
Mensjaren arbeid
Good Housekeeping
Theoretische planverwachting Planrealisatie
Planefficiëntie
Gegevens-
Databasebeheer
beheer
Percentage overschrijding geld Percentage overschrijding tijd Geautomatiseerd beheersysteem Actualiteit Volledigheid
Meldingen en klachten
Aantal meldingen en klachten
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Reactietijd Oplossingstijd
9 juni 2009, versie definitief - 21 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
2.4
Proces van Benchmarken De dataverzameling voor de benchmark verloopt voor een belangrijk deel via internet. De op deze manier verzamelde gegevens zijn gecontroleerd en aangevuld indien getallen ontbraken of gecorrigeerd als de getallen niet klopten. Vervolgens is op basis van de verbeterde en aangevulde gegevens een eerste versie van het individuele rapport gemaakt. Dat rapport is besproken tijdens een werkbijeenkomst. Naar aanleiding van die bijeenkomst en eventuele opmerkingen op het rapport is een tweede versie gemaakt die tijdens de Slotbijeenkomst is besproken. Na een tweede commentaarronde zijn de individuele rapporten definitief opgeleverd. Tijdens de diverse workshops hebben de deelnemers intensief met elkaar en met adviseurs van de uitvoerders kunnen spreken over de resultaten van de Benchmark. Op deze wijze is betekenis gegeven aan de getallen in de rapportages. In onderlinge discussies is inzicht ontstaan in de verklaring van verschillen en zijn ‘best practices’ uitgewisseld. Op die manier heeft elke gemeente eigen leer- en ontwikkelmogelijkheden kunnen verzamelen. Doordat de gemeenten met elkaar in gesprek zijn gegaan, zijn tijdens de workshops relaties gelegd tussen gemeenten welke ook, na afloop van het formele benchmarkproces, benut kunnen worden voor kennisuitwisseling. De provincie stimuleert, onder andere door onderhavig koepelrapport, de samenwerking tussen de Utrechtse gemeenten.
2.5
Waarom Benchmarken? De doelen van benchmark-onderzoeken kunnen verschillen. Mogelijke doelen zijn: − Leren van elkaar, − Verantwoording cq. het afleggen van rekenschap, − Vergelijking cq. ranking (wie is het best en wie het slechtst), De verschillende doelen van een Benchmark hebben invloed op de methode van de Benchmark. Het primaire doel van de Benchmark Rioleringszorg is dat gemeenten leren van de onderzoeksresultaten zelf, maar ook door interactie met andere deelnemers tijdens het proces. Het is in de benchmark rioleringszorg nadrukkelijk niet de bedoeling om te zoeken naar de ‘best presterende’ gemeente, maar om onderling te vergelijken. Doel is het leren, niet het verantwoorden, laat staan “ranken”. Geen enkele gemeente scoort op alle vergelijkingsfactoren als beste of slechtste. Daar gaat het ook niet om. Benchmarking signaleert verschillen in prestaties, werkwijzen en kosten. Gemeentegrootte, de mate van verstedelijking en bodemgesteldheid blijken slechts een beperkte invloed te hebben op meetbaar gemaakte ‘rioleringsprestaties’. Door middel van de benchmark worden de aandachtsgebieden gesignaleerd waarop gemeenten hun rioleringszorg kunnen verbeteren. Verbetering die gestalte kan krijgen door kennisuitwisseling en/of samenwerking. In tabel 7 is een aantal motieven opgenomen die door de gemeenten zijn genoemd om deel te nemen aan de Benchmark.
9 juni 2009, versie definitief - 22 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Tabel 7 Weten:
Leren:
Anders:
2.6
Motieven om deel te nemen aan de Benchmark • Toetsen van het idee dat we het wel goed doen. • Zijn we op de goede weg? • Vergelijken met anderen, waar staan we? • Goede manier om alle gegevens (waaronder de financiële) eens op orde te krijgen. • Kennismaken met en leren van andere gemeenten. • Op zoek naar best practices. • Leren hoe anderen dingen aanpakken; uitwisselen van ervaringen. • Borgen van kennis. • Intern meer aandacht krijgen voor de rioleringszorg. • Politiek het bestuur wil graag weten hoe de gemeente het doet.
Vergelijkingskader In dit rapport wordt de score van de onderscheiden clusters van Utrechtse gemeenten op elke kritische prestatie indicator weergegeven ten opzichte van het minimum, maximum en het gemiddelde van alle gemeenten die tot nu toe hebben deelgenomen aan de benchmark. Ten behoeve van de interpretatie van de onderzoeksresultaten is het belangrijk te weten hoe dit vergelijkingskader per indicator is samengesteld. Na de eerste benchmark in 2005 is de methodiek gedeeltelijk bijgesteld. Bij die bijstelling zijn nieuwe indicatoren geïntroduceerd en zijn enkele oude indicatoren anders gedefinieerd. Daarom kan niet voor alle (KP)I’s het gemiddelde voor alle deelnemende gemeenten vanaf 2005 wordt berekend maar vanaf 2006. In paragraaf 1.5 is het overzicht opgenomen van de gemeenten die hebben deelgenomen aan de benchmark in 2006 tot 2008. Daarnaast hebben in 2005 ook twee Utrechtse gemeenten deelgenomen. De gegevens uit de pilot zijn niet betrokken bij de bepaling van het gemiddelde aangezien die gegevens niet geheel vergelijkbaar zijn met de huidige definitie van de gegevens en indicatoren.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 23 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
3
LEREN EN SAMENWERKEN
3.1
De Language of Learning Achtergrond: Vijf manieren van leren Mensen leren op verschillende manieren. Ze hebben verschillende omgevingen waarin ze graag leren en hebben verschillende denkgewoonten. Deze verschillen in voorkeuren en gewoonten in het leren zijn het gevolg van iemands ‘leergeschiedenis’ (hoe werd er op school en thuis omgegaan met het leren), en wordt mede bepaald door zaken als cultuur, leeftijd en persoonlijkheid. Voorkeuren en gewoonten zijn redelijk stabiel, maar liggen niet vast. Een nieuwe werkomgeving, een nieuwe fase in iemands ontwikkeling, en ook inzicht in het eigen leren kunnen veranderingen in het leren tot stand brengen. De diverse voorkeuren in het leren (van individuen en groepen) zijn getypeerd in vijf metaforen: − kunst afkijken − participeren − kennis verwerven − oefenen − ontdekken 1 Deze voorkeuren vormen samen één van de onderdelen van de Language of Learning . Hieronder worden kort deze vijf voorkeuren toegelicht. Kunst afkijken: Leren hoeft niet altijd in een veilige omgeving Leren wordt vaak geassocieerd met rust en veiligheid. Kunst afkijken floreert echter onder spanning. Bij deze leerders vormt de dagelijkse praktijk de beste leeromgeving en die is hectisch, vrij onvoorspelbaar en constant in beweging. Ze leren door goed te observeren, en van anderen te horen wat werkt. Ze analyseren wat wel en niet tot succes leidt en wat voor henzelf bruikbaar is, en passen dat zelf toe. Het spreekt waarschijnlijk voor zich dat deze leerders niet gemotiveerd raken door een spel- of oefensituatie. Dit wordt al snel ervaren als ‘kinderspel’. De uitspraak ‘van fouten kun je leren’ is aan hen niet echt besteed. Participeren: Samen sterk Leren is in het verleden vaak gezien als een individueel proces. Steeds vaker wordt echter de sociale kant van het leren onderstreept. Leren doe je met en van elkaar. Kennis is niet iets objectiefs, iedereen heeft zijn eigen betekenis, door erover te praten kom je tot een gezamenlijke betekenis. Mensen die juist samen met anderen goed tot leren komen, hebben het sparren nodig om eigen ideeën helder te krijgen en aan te scherpen. Je wordt gedwongen om iets onder woorden te brengen. Bij ‘participeren’ word je gevoed door reacties en ideeën van anderen.
1
De Language of Learning (LoL) is een gedachtegoed en taal met bijbehorende methode, tools en technieken gericht
op leren in en van organisaties. De taal vernieuwt zich continu en blijft in ontwikkeling. Met LoL kunnen organisaties zich gemakkelijker, sneller en beter ontwikkelen. LoL laat mensen zich ontwikkelen vanuit een positief mensbeeld, kracht en kwaliteiten. De Language of Learning is door dr. Manon Ruijters MLD van Twynstra Gudde ontwikkeld i.s.m. Universiteit Utrecht.
9 juni 2009, versie definitief - 24 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Kennis verwerven: Willen weten wat er bekend is Alhoewel veel begeleiders en docenten op zoek zijn naar manieren om theorie dichter bij de praktijk te brengen en uit de greep van het klassikale systeem te komen, zijn er ook mensen die juist een grote voorkeur hebben voor overdracht van kennis. Zij hechten aan onderwijs verzorgd door ‘vakmensen’, docenten die hun vak goed beheersen. Of zij verdiepen zich graag in vakkennis op internet of uit boeken. Objectieve kennis speelt dus een belangrijke rol bij leren. Oefenen: Ruimte om iets uit te proberen Oefenen is naast kennis verwerven, wellicht de bekendste leercontext. Uitgangspunt is leren door herhaling in een omgeving die veilig genoeg is om fouten te mogen en durven maken. En een beperkte mate van complexiteit, zodat je je aandacht kunt richten op datgene wat je nog moet leren. Bovendien moet er voldoende rust zijn om te kunnen komen tot reflectie. Belangrijk is dat er iemand naast staat die het leren kan begeleiden, situaties kan vereenvoudigen, op dingen kan wijzen of juist iets kan aanreiken dat je weer een stap verder brengt. Fouten vormen voor hen een bron van informatie om van te leren. Ontdekken: In het diepe springen Ontdekkend leren gaat ervan uit dat leven en leren synoniemen zijn. Leren doe je niet alleen tijdens een opleiding, leren doe je continu. Niet leren bestaat niet. Dit bewustzijn maakt dat veel geleerd wordt uit de dagelijkse gang van zaken en de onverwachte gebeurtenissen die zich voordoen. Leren in een officiële leersituatie (zoals een opleiding of workshop) is vaak te beperkend, te voorgestructureerd. Deze leerders zoeken graag hun eigen weg. Dat hoeft niet noodzakelijkerwijs de meest efficiënte weg te zijn, als het maar de meest interessante is. Gaat het om het willen bouwen en de drang naar creativiteit, of de kritische blik, centraal staat het zelf willen uitvinden.
Toepassing tijdens het Benchmarkproces Met de wetenschap dat slechts 20% van het leren plaatsvindt in opleiding en 80% in en om het werk gebeurt, hebben we het leren van de benchmark vormgegeven. De manier waarop we het leren hebben vormgegeven tijdens de bijeenkomsten, is mede bepaald door de leervoorkeuren van de verschillende deelnemers te respecteren. Maar de doelstelling van de benchmark was telkens leidend. Daarbij hebben we enkele stelregels gehanteerd: − werkvormen van de collectieve bijeenkomsten laten aansluiten bij de voorkeur van de groep; − rekening houden met afwijkende voorkeuren en daar iets voor regelen; − mensen inzicht en handvatten geven voor de praktijk, los van de collectieve bijeenkomsten; − leidinggevenden ook betrekken in het leerproces, door ze inzichten mee te geven; − adviseurs vanuit het consortium zullen bij begeleiding van de bijeenkomsten niet standaard de rol van expert pakken. Zij zullen ruimte geven waar dat nodig is, bijvoorbeeld in het geval van participatie; − goede afstemming van het proces (vooraf) met de projectgroep, om verrassingen te voorkomen en onze aannames over ‘wat werkt en wat niet’ te toetsen (rekening houden met wat mensen aandurven); − twee sporen (inhoud en leren) samenbrengen, in plaats van benchmark als instrument zien. Daarnaast vindt leren ook plaats bij de verschillende aspecten van ‘het werk’: opzoeken van kennis, uitwisselen van ervaringen, toepassen van iets nieuws in de praktijk, overdragen van inzichten, maken van producten en diensten en dergelijke. De beste manier om het leren te organiseren bestaat niet. Wel kan gezocht worden naar een match tussen wat er geleerd moet worden, wie het moet / wil leren, waar het geleerd moet worden en hoe we dat dan het beste inrichten.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 25 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Bij deze benchmark is de aandacht gericht op het verzamelen van nieuwe informatie en harde feiten (de feitelijke benchmark) en op basis daarvan de deelnemers handreikingen doen om in hun praktijk de werkprocessen te verbeteren. Dat betekent dat de leervormen ook sterk gerelateerd zijn geweest aan de vragen en antwoorden van de betrokken deelnemers. Hoewel de nadruk lag op het verkennen van de onderzoeksresultaten, was het doel om de rioleringszorg te verbeteren. Daarom hadden de bijeenkomsten van de benchmark telkens de aanpak en resultaten van de benchmark op de agenda staan, naast de aandacht om de koppeling te kunnen maken naar het werk van de rioleringszorg. Daarmee hebben we een aanzet gedaan om de deelnemers een brug te laten bouwen van de opgedane kennis van de benchmark naar hun dagelijkse praktijk.
Vertaling van de leervoorkeuren naar de invulling van de bijeenkomsten Door middel van een digitale leerscan is een leerprofiel van elke individuele deelnemer aan het najaarscluster 2008 van de Benchmark Rioleringszorg gemaakt. Een leerprofiel biedt inzicht in de voorkeuren waarmee mensen leren. Met dat inzicht kan dus antwoord worden gegeven op de vraag welke werkvorm het beste past. Uit de uitgevoerde leerscans is gebleken dat de veel voorkomende leervoorkeur van de deelnemende gemeente ambtenaren participeren en ontdekken is. Dat betekent dat mensen graag met elkaar en van elkaar leren, door gezamenlijk in overleg met elkaar naar betekenis te zoeken rondom een, onderwerp waar zij zelf veel waarde aan hechten. De betekenis die gezocht wordt is voor de één subjectief en voor de ander objectief van aard. Het is daarbij contraproductief, om een begeleider te laten sturen in het gesprek (waar het over moet gaan, wie eraan meedoet, of wat er uit moet komen). Dat willen de deelnemers graag zelf bepalen. Een werkvorm die ook bewust is vermeden, is bijvoorbeeld het geven van een sheetpresentatie door het consortium over de betekenis van de uitgangspunten van de benchmark (rode draden, belangrijke aandachtspunten, opvallende verschillen). Dat zou weinig ruimte voor participatie en ontdekken hebben gegeven. De deelnemers zouden op die manier vermoedelijk weinig onderzoekend met hun eigen resultaten aan de slag zijn gegaan. Een uitzondering hierop was de presentatie van de systematiek bij de start van de tweede bijeenkomst; die presentatie stond tegen de achtergrond van het overdragen van objectieve feiten om de deelnemers te leren hoe de systematiek werkt. Een vorm, die gebaseerd is op kennis verwerven, die noodzakelijk bleek omdat er te weinig kennis was van de achterliggende formules en samenhang. Dit heeft ertoe geleid dat de gemeenten tijdens de startbijeenkomst zelf duo’s hebben gevormd. Gedurende de benchmark en de bijbehorende bijeenkomsten, hebben deze gemeenteduo’s meerdere malen samen elkaars resultaten, rapportage, conclusies en/of aanbevelingen besproken waarbij men intensief van elkaar kon leren. In elk dagprogramma van de drie bijeenkomst konden de gemeenten (individueel of als duo) kiezen voor voor hun aansprekende onderwerpen. Het programma van de laatste bijeenkomst (de te bespreken onderwerpen) is voor een groot deel helemaal vrijgelaten, zodat de deelnemers zelf de voor hen belangrijke onderwerpen konden agenderen. Dit agenderen heeft op de tweede bijeenkomst plaatsgevonden. Omdat een groep nooit een homogene leervoorkeur heeft, hebben we ook de mogelijkheid geboden om individuele gesprekken te voeren met een expert waarin men hun eigen individuele rapport kon doorspreken (een vorm die meer aansluit bij kennis verwerven of kunst afkijken).
9 juni 2009, versie definitief - 26 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Tot slot Wat er daadwerkelijk in de praktijk van de deelnemers verandert, is afhankelijk van de ruimte die de deelnemers in hun organisatie daarvoor krijgen en nemen. Zij hebben daarvoor zelf in ieder geval genoeg handreikingen en ideeën kunnen opdoen. Leren in een organisatie vraagt om samenspel tussen het individu, zijn/haar team en de ambities van de organisatie. Daartoe hebben we ook de leidinggevenden in de eerste bijeenkomst betrokken bij de werkwijze van de benchmark en het gedachtegoed van Language of Learning. Het is nu aan de spelers van dat samenspel (de deelnemers, hun leidinggevenden en andere betrokken partijen) om de diversiteit van leren te benutten en verder te vertalen naar manieren om het leren in en rond het werk te organiseren.
3.2
Samenwerken tussen organisaties Werken aan een succesvolle samenwerkingsrelatie levert vooral bestuurlijke inrichtingsvraagstukken op: “Welke vormen van samenwerking kan of moet de organisatie gezien haar doelstellingen, toepassen, hoe moet de organisatie een samenwerking inrichten, en welke overleg- en organisatiestructuren passen daarbij?” Meer concreet moet bij samenwerking tussen organisatie nagedacht worden over: • samenwerking op welke gebieden op welke manier, • de selectie van de partners, • het maken van de (contractuele) afspraken, • het organiseren van het samenwerken, • de wijze van besturing en management van de samenwerkingsrelatie, • de houding en het gedrag die passen bij de samenwerkingsrelatie. Niet elke samenwerkingsvorm is voor een gegeven doel en omstandigheid effectief; een situatie en een tijdsgewricht vergen een ‘eigen‘ vorm van samenwerken. De organisatie kan samenwerken professionaliseren door na te gaan welke samenwerkingsvorm het beste past bij het doel: de keuze van de grondvorm van samenwerken. Er zijn verschillende vormen van samenwerken (zie afbeelding 3).
Onderlinge afstemming (bv. afstemming beleid en strategie)
Afstemming op projectbasis (bv. aanleg van persleiding)
Gezamenlijke projectorganisatie. intern of extern (bv. opstellen waterplan)
Coöperatiemodel (bv. gezamenlijk laboratorium)
Afbeelding 3 (eenvoudige) vormen van samenwerking
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 27 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4
RESULTATEN UTRECHTSE GEMEENTEN
4.1
Aandachtsgebied Toestand en functioneren Het aandachtsgebied Toestand en functioneren heeft één kritische prestatie indicator en negen onderliggende indicatoren. De KPI wordt berekend met drie van de tien indicatoren. De overige indicatoren staan op zichzelf. In tabel 8 staan deze vermeld. Tabel 8
KPI en indicatoren bij aandachtsgebied toestand en functioneren
Kritische Prestatie Indicator
Onderliggende indicatoren
Inspanning voor inzicht in toestand en functioneren
Strategisch Inzichtpercentage (SIP)
Waarde/ eenheid %
Inzicht Milieutechnisch Functioneren (IMF) Inzicht Hydraulisch Functioneren (IHF)
Getal 0-1 %
Strategische inzichtfactor Operationeel Inzichtpercentage
%
Operationele inzichtfactor Kwaliteitstoestand
4.1.1
< 1, =1, >1
Hydraulische knelpunten
Getal > 0
Milieutechnische knelpunten
Getal > 0
KPI Inspanning voor inzicht in toestand en functioneren De KPI ‘Inspanning voor inzicht in toestand en functioneren’ geeft de mate van inspanning weer die de gemeente levert om inzicht te krijgen in de toestand en het functioneren van het eigen stelsel. De KPI is gebaseerd op het gemiddelde van de score op drie onderliggende indicatoren, te weten: − −
−
strategisch inzichtpercentage (in de toestand van de riolen). inzicht in hydraulische functioneren op basis van hydraulische berekening. inzicht in milieutechnisch functioneren op basis van bemeten overstorten.
Deze indicator geeft aan welk deel van de riolering (uitgedrukt in procent) is geïnspecteerd. Deze indicator geeft een indruk van het inzicht dat een gemeente heeft in het hydraulisch functioneren van de stelsels op basis van de actualiteit van de hydraulische herberekeningen (uitgedrukt in een getal tussen 0-1). Met deze indicator wordt een indruk verkregen hoeveel gemengde overstorten (%-tage van het totale aantal) bemeten worden (zowel het tijdstip als de duur van de overstorting).
Het combineren van meten en inspecteren verbetert het inzicht in de toestand en functioneren. Hoe hoger de waarde van deze KPI, hoe meer informatie de gemeente ter beschikking heeft om inzicht in de toestand en het functioneren van het riool te krijgen.
9 juni 2009, versie definitief - 28 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Nederland gemiddeld
50,1
Provincie Utrecht gemiddeld
92
54,3
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
85
52,1
Minimum
85
Gemiddeld (Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
56,2
Gemeenten op klei/veen
51,6
Gemeenten op zand 10
20
30
40
50
Maximum
85
58,4
0
Figuur 3
85
85
60
70
80
90 100
KPI Inspanning voor inzicht in toestand en functioneren
In figuur 3 is de score van de Utrechtse gemeenten en de verschillende clusters weergegeven voor de KPI Inzicht in toestand en functioneren. Daaruit blijkt dat de Utrechtse gemeenten gemiddeld genomen een iets beter inzicht hebben dan het landelijk gemiddelde. Ook blijkt dat (op basis van de clustergemiddelden) de (middel)grote gemeenten meer inzicht hebben dan de kleinere gemeenten. Een mogelijke reden dat Utrecht iets hoger scoort dan het landelijk gemiddelde ligt in het feit dat de opgave van Utrecht recent is (anno 2009) en dat in het landelijk gemiddelde gemeenten met de stand van zaken anno 2005 – 2006 meewegen in het gemiddelde. Het strategisch inzichtpercentage (weergegeven in figuur 4) zegt iets over de mate waarin de gemeente rioolinspecties heeft uitgevoerd.
Nederland gemiddeld
43,3
Provincie Utrecht gemiddeld
42,8
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
98 80
34,5
Minimum
62
Gemiddeld (Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
49,3
Gemeenten op klei/veen
45,6
Gemeenten op zand 10
20
30
Maximum
75
38,1
0
Figuur 4
80
80
40
50
60
70
80
90 100
Strategisch inzichtpercentage
Uit figuur 4 blijkt dat ten aanzien van het strategisch inzicht het Utrechts gemiddelde vrijwel overeenkomt met het landelijk gemiddelde. Ook blijkt dat de kleine gemeenten het laagst scoren qua strategisch inzichtpercentage. Daarbij is de spreiding tussen de hoogste en de laatste score in dit cluster het kleinst. In de groep (middel)grote gemeenten ligt het gemiddelde hoger en komt ook het maximum van Utrecht voor. Uit figuur 4 blijkt ook dat er één gemeente is die de afgelopen jaren helemaal geen structurele inspecties heeft uitgevoerd (het minimum is immers 0). Dat betreft de gemeente Renswoude. De gemeente Renswoude heeft namelijk een klein gemengd stelsel (ca. 12 km) dat nog niet ouder is dan 50 jaar waardoor men het nog niet noodzakelijk acht dat structureel te inspecteren. Voor het BRP en GRP volstaat de gemeente met het doorrekenen van het systeem.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 29 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Zowel een hele lage als een hele hoge score op de KPI inzicht in de toestand en het functioneren van de riolering is niet doelmatig. Bij een lage score is het inzicht te laag waardoor onverwachte problemen zich meer zouden kunnen voordoen. Bij een hele hoge score is dat voornoemde risico kleiner maar is de benodigde inspanning waarschijnlijk erg duur en/of wordt zodanig veel informatie verzameld dat de verwerking, analyse en het gebruik van die informatie niet optimaal kan verlopen. Uit de benchmarkcijfers kan niet geconcludeerd worden of meer inspecteren leidt tot een toename of afname in het aantal vervangingen die uitgevoerd moeten worden. Ook kan daaruit (in algemene zin) niet worden gehaald of bij meer inspectie ook meer knelpunten ontdekt worden (of met andere woorden of door weinig inspecteren schades over het hoofd worden gezien wat tot incidenten kan leiden). Dat is een analyse die op gemeenteniveau in meer detail uitgevoerd zou moeten worden. In figuur 5 is het milieutechnisch inzichtpercentage weergegeven. De score op deze indicator geeft het percentage bemeten gemengde overstorten binnen de diverse clusters van gemeenten weer.
Nederland gemiddeld
100
34,6
Provincie Utrecht gemiddeld
100
52,3
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
60,4
Minimum
100
Gemiddeld (Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
45,2
Gemeenten op klei/veen
52,3
100
Gemeenten op zand
52,2
100
0
Figuur 5
100
10
20
30
40
50
60
70
80
Maximum
90 100
Milieutechnisch inzicht (cq. percentage bemeten gemengde overstorten)
Uit figuur 5 blijkt het dat het gemiddelde van de provincie Utrecht duidelijk hoger ligt dan het landelijk gemiddelde. Hier zal ongetwijfeld ook het effect van de peildatum meewegen. Ten opzichte van gemeenten die de stand van zaken anno 2005 – 2006 hebben opgegeven hebben de Utrechtse gemeenten enkele jaren extra gehad om monitoring te implementeren. Uit figuur 5 blijkt verder dat er in Utrecht gemeenten zijn die geen overstorten bemeten (minimum is 0%). Dit betreft de gemeenten Soest (d.d. 2007) en De Bilt. Beide gemeenten hebben wel het voornemen om op korte termijn te gaan meten bij enkele overstorten. Ook is er een aantal gemeenten die alle gemengde overstorten bemeten (score 100%). Dit zijn de gemeenten Amersfoort, Renswoude, Houten en Vianen. Het maakt daarbij dus niet uit in welk waterschapsbeheersgebied deze gemeenten vallen. Uit figuur 5 blijkt tot slot dat de grondslag geen verklarende variabele is voor de mate van monitoring; het gemiddelde van beide groepen is vrijwel even groot. Een verbetering kan behaald worden als meer gemeenten een groter deel van hun overstorten gaan bemeten. Doelmatig meten (dus niet alle overstorten, maar op strategische plekken) geeft inzicht in het functioneren van het stelsel. Monitoring in combinatie met modelberekeningen geeft veel meer inzicht in het werkelijk functioneren van het stelsel. Op basis daarvan kunnen betere afwegingen gemaakt worden over welke maatregelen kosten effectief zijn. Gemeenten met weinig ervaring met monitoring en kalibratie van modellen kunnen veel leren van de gemeenten die al meer ervaring hebben.
9 juni 2009, versie definitief - 30 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.1.2
Leer- en samenwerkingsmogelijkheden Er zijn binnen dit brede aandachtsgebied veel leer- en samenwerkingsmogelijkheden. Er is immers een grote spreiding van de prestaties van de gemeenten op de diverse indicatoren. Het verkrijgen van beter inzicht in de toestand en het functioneren van de riolering is niet kosteloos omdat de gemeenten hiervoor moeten inspecteren, meten en modelberekeningen uitvoeren. Het verkrijgen van inzicht moet doelmatig cq. kosteneffectief plaatsvinden. Dat vraagt een balans tussen gewenst inzicht en de kosten die gemaakt moeten worden om dit inzicht te verkrijgen. Daarbij kan men van elkaars ervaringen leren. Verbeteringsmogelijkheden (door onder andere kennisuitwisseling) voor de gemeenten binnen dit aandachtsgebied liggen op de volgende terreinen: Inspecteren: − de wijze, de frequentie en de strategie van inspectie. − het gebruik van inspectieresultaten bij de planning van het onderhoud en de vervanging van riolen. Herberekeningen: − de wijze van herberekeningen (eventueel standaardisatie tussen gemeenten); − de frequentie van herberekeningen; − de koppeling van meetgegevens met modelresultaten uit herberekeningen; − wijze waarop daarbij geanticipeerd kan worden op de klimatologische veranderingen. Monitoren: − wijze en frequentie van monitoren, − wijze van datacollectie, dataverwerking en dataopslag; − proactieve houding richting waterbeheerder qua gebruik van de meetresultaten. Inspecteren en monitoren in relatie tot gegevensbeheer Het aandachtsgebied inzicht in toestand en functioneren kent een belangrijke link met het aandachtsgebied gegevensbeheer. De vaste gegevens over het stelsel zijn immers dé basis voor hydraulische rekenmodellen. Daarom moet de database betrouwbaar, volledig en actueel zijn en blijven. Maar ook de resultaten van rioolinspecties moeten in het beheerpakket worden opgenomen (zie paragraaf 4.5.1). Tot slot is ook de verwerking en de opslag van de meetdata verkregen uit monitoring een aspect van gegevensbeheer Samenwerking Samenwerkingsmogelijkheden binnen dit aandachtgebied liggen hoofdzakelijk op het gebied van (gezamenlijke) uitbesteding van reiniging & inspectie en monitoring. Het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden is dit jaar samen met 10 gemeenten gestart met een gezamenlijk meetnet om de risicovolle riooloverstorten te monitoren. Het Waterschap Vallei & Eem start dit jaar met 8 gemeenten een project om continu te beschikken over gedetailleerde neerslaggegevens. Hiermee kan in combinatie met operationele maatregelen het inzicht in de werking van het riool vergroot worden en kunnen riooloverstorten voorkomen worden. De kennis en ervaring die met deze projecten wordt opgedaan kan worden gedeeld met andere gemeenten.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 31 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.2
Aandachtsgebied Milieu-inspanning Het aandachtsgebied Milieu-inspanning heeft één kritische prestatie indicator met twee onderliggende indicatoren. Met deze twee indicatoren wordt de KPI in een breder perspectief geplaatst. In tabel 9 staan deze vermeld. Tabel 9
KPI en indicatoren bij aandachtsgebied milieu-inspanning
Kritische Prestatie Indicator
Onderliggende indicatoren
Benodigde Milieu-inspanning
-
Waarde/ eenheid
Euro /inw.
Emissie gemengd
%>0
Focus milieu-inspanning
4.2.1
Taartdiagram, %
KPI Benodigde Milieu-inspanning De KPI ‘milieu-inspanning’ geeft aan hoeveel investering per inwoner (euro/inw.) nog moet worden gepleegd om te voldoen aan de eisen ten aanzien van milieu-inspanning voor de overstorten van gemengde stelsels en alle regenwater-uitlaten van (verbeterd) gescheiden stelsels. Met deze KPI wordt beoogd een beeld te krijgen hoe groot de nog te leveren inspanning (uitgedrukt in euro per inwoner) is. Daarbij wordt gekeken naar de vigerende (milieu)regelgeving en het huidige beleid. De indicator geeft daardoor altijd een ‘actueel’ beeld, op basis van het beleid dat door de betreffende waterkwaliteitsbeheerder wordt gevoerd (voor alle type rioolstelsels; gemengd, gescheiden, infiltratiesystemen, buitengebied, etc.).
Nederland gemiddeld
88
Provincie Utrecht gemiddeld
676
117
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
670 186
Minimum
670
Gemiddeld (Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
64
Gemeenten op klei/veen
98
Gemeenten op zand
Maximum
453 149
0
Figuur 6
204
100
670
200
300
400
500
600
700
KPI Benodigde Milieu-inspanning (in euro/inw.)
Uit figuur 6 blijkt dat de (middel)grote gemeenten nog het minst per inwoner moeten investeren om aan de milieudoelstellingen te voldoen. De hoge gemiddelde score van de kleine gemeenten wordt veroorzaakt doordat er in die groep twee gemeenten zijn die nog erg veel moeten investeren de komende jaren, de gemeente Rhenen en Loenen. Zonder die twee extremen ligt het gemiddelde van de kleine gemeenten op circa 35 euro/inwoner. In de groep (middel)grote gemeenten is één gemeente die nog relatief veel moet investeren, namelijk de gemeente Woerden. Zonder dat ene extreem ligt het gemiddelde van de middelgrote gemeenten op circa 46 euro/inwoner.
9 juni 2009, versie definitief - 32 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
De Utrechtse gemeente die geen investeringen meer hoeven te plegen zijn Renswoude, De Ronde Venen, Houten en Amersfoort. In totaal moeten de 16 Utrechtse gemeenten nog ruim 72 miljoen euro investeren om aan de milieudoelstellingen te voldoen. Daarvan zijn de gemeente Utrecht (29 miljoen in 5 jaar), Rhenen (12,5 miljoen in 4 jaar) en Woerden (9,8 miljoen in 7 jaar) degenen die absoluut gezien nog het meest moeten investeren. Deze investeringen zijn voor een groot deel nog nodig voor het behalen van de basisinspanning, te weten 62 miljoen. Dat bedrag wordt geïnvesteerd in maatregelen als aanleg randvoorzieningen en afkoppelen. De overige 10 miljoen zijn investeringen in het kader van het waterkwaliteitsspoor, die voortvloeien uit waterplannen of nodig zijn voor optimalisaties van het rioolstelsel. In figuur 7 is de verdeling van die 72 miljoen over de jaren weergegeven2.
Investeringen (benodigde milieuinpsanning) in euro per jaar (van 16 Utrechtse gemeenten)
25.000.000
20.000.000
15.000.000
10.000.000
5.000.000
0 2008
Figuur 7
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2020
2021
Benodigde Milieu-inspanning (in euro) per jaar
Gemiddeld is in de provincie Utrecht de afgelopen drie jaar met name ingezet op afkoppelen (27,8%), aanleg van randvoorzieningen in gemengde stelsels (26,2%) en sanering van ongerioleerde percelen in het buitengebied (14,9%)
2
Daarbij is per gemeente uitgegaan van een gelijkmatige verdeling van de totaal investering over de jaren waarin die totaal investering gepleegd moet gaan worden.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 33 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Figuur 8
Huidig emissieniveau gemengde stelsels (percentage t.o.v. basisinspanning)
Uit figuur 8 is af te lezen dat het emissieniveau van Utrecht iets hoger ligt dan het landelijk gemiddelde. Totaal zijn er nog 6 van de 16 Utrechtse gemeenten die nog niet voldoen aan de basisinspanning. Ook blijkt uit de figuur dat het absolute maximum qua vuilemissie in Nederland voorkomt in de provincie Utrecht. Dit betreft de gemeente Rhenen (380%). Rhenen moet dan ook nog fors investeren om aan de benodigde milieu-inspanning te voldoen. Ook de gemeenten Maarssen (244%) en Utrecht (215%) kennen een hoge vuilemissie ten opzichte van het niveau van de basisinspanning. De Utrechtse gemeente met de laagste emissie (uit het gemengde stelsel) is de gemeente Houten (52% ten opzichte ven de BI). De hoge emissie van de gemeente Rhenen vertekent ook het beeld van de gemeenten met de grondslag zand. Zonder dat extreem ligt het gemiddelde in die groep op 94% t.o.v. de basisinspanning. Zonder de extremen in de groep gemeenten met de klei/veen grondslag blijft de gemiddelde emissie boven de 100% liggen.
4.2.2
Leer- en samenwerkingsmogelijkheden De leer- en samenwerkingsmogelijkheden binnen het aandachtsgebied ‘milieu-inspanning’ liggen vooral in het uitwisselen van kennis en ervaring met bepaalde emissiereducerende maatregelen. Om aan de milieudoelstellingen te voldoen, kunnen immers verschillende wegen bewandeld worden. De gemeenten kunnen de nadruk leggen op de aanleg van randvoorzieningen of op het afkoppelen van verhard oppervlak. Door kennis uit te wisselen over ervaringen en effectieve aanpakken kan men met elkaar best practices ontwikkelen. Daardoor kunnen suboptimale investeringen worden voorkomen en dus geld worden bespaard. Ook is het goed denkbaar om samen te werken in de aanbesteding van vergelijkbare maatregelen waardoor schaalvoordeel te behalen is. Een goed inzicht in het functioneren van het eigen stelsel, het bemeten van het eigen stelsel en het frequent toetsen van de modelberekeningen (zie voorgaand aandachtsgebied in paragraaf 4.1) zijn voor weloverwogen keuzes van belang.
9 juni 2009, versie definitief - 34 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.3
Aandachtsgebied Uitgaven Het aandachtsgebied uitgaven heeft één kritische prestatie indicator en zeven onderliggende indicatoren. In tabel 10 staan deze vermeld. Tabel 10
KPI en indicatoren bij aandachtsgebied uitgaven
Kritische Prestatie Indicator
Onderliggende indicatoren
Uitgaven rioleringszorg per inwoner
Investeringsuitgaven per inwoner Kapitaallasten per inwoner Rentelasten per inwoner Afschrijvingslasten per inwoner Beheerlasten per inwoner
4.3.1
Waarde/ eenheid
Euro per inw per jaar Euro/inw./jaar 2006-2007 euro/inw/jr 2006-2007 euro/inw/jr Euro per inw. per jaar
Reinigingskosten per km riolering
Euro
Reinigingskosten per km gereinigde riolering
Euro
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner De KPI ‘Uitgaven rioleringszorg per inwoner’ geeft een beeld van alle uitgaven in de rioleringszorg die per inwoner jaarlijks worden gedaan. De jaarlijkse uitgaven worden gevormd door de som van de indicatoren jaarlijkse investeringsuitgaven, jaarlijkse kapitaallasten en jaarlijkse beheerlasten. Investeringen voor de aanleg van rioleringen die vanuit de grondexploitatie worden gedekt, zoals het geval is op nieuwbouwlocaties, vallen buiten deze categorie. De KPI uitgaven rioleringszorg per inwoner is gebaseerd op drie plus twee onderliggende indicatoren, te weten, per inwoner: − Investeringsuitgaven; − Kapitaallasten die weer is opgebouwd uit: Rentelasten; Afschrijvingslasten; − Beheerlasten.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 35 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Nederland gemiddeld
63
Provincie Utrecht gemiddeld
160
55
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
99
60
Minimum
99
Gemiddeld (Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
52
Gemeenten op klei/veen
58
Gemeenten op zand
47
0
Figuur 9
94
20
40
Maximum
99
60
60
80
100
120
140
160
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner (euro/inwoner/jaar)
Uit figuur 9 blijkt dat de gemiddelde uitgaven voor de rioleringszorg per inwoner in Utrecht iets lager liggen dan het landelijke gemiddelde. Verder komt uit figuur 9 naar voren dat de (middel)grote gemeenten lagere uitgaven hebben per inwoner dan de kleine gemeenten. Een oorzaak daarvan is dat grotere gemeenten vaak minder riolering per inwoner hebben en de kosten over meer mensen kunnen spreiden. De hoogste uitgaven per inwoner heeft de gemeente De Ronde Venen. De laagste uitgaven per inwoner heeft de gemeente IJsselstein. Uit figuur 9 komt ook duidelijk naar voren dat gemeenten op zand lagere uitgaven per inwoner hebben. Hieruit blijkt dat de grondslag een verklarende variabele is voor de uitgaven per inwoner. Desondanks komt in deze groep zand gemeenten niet het minimum voor. In tabel 11 is per cluster het gemiddelde weergegeven qua uitgaven rioleringszorg, de benodigde milieuinspanning en de reinigingskosten per kilometer riolering (zie figuur 10). Uit de vergelijking tussen de “Uitgaven rioleringszorg per inwoner” en de “Reinigingskosten per km” blijkt dat het gemiddelde van de verschillende clusters trendmatig overeenkomen. Voorbeeld daarvan is dat zowel de gemiddelde reinigingskosten per km riolering als de gemiddelde uitgaven per inwoner van het cluster middelgrote gemeenten lager zijn dan die van de kleine gemeenten. Dit beeld komt ook naar voren binnen andere provincies. Verder valt op dat de kleine gemeenten hogere uitgaven per inwoner kennen maar daarbij ook nog de hoogste benodigde milieu-inspanning moeten leveren. In de toekomst zal daardoor naar verwachting het verschil in uitgaven nog groter kunnen worden. Tabel 11
Enkele verschillen tussen Utrechtse clustergemiddelden Uitgaven per Benodigde milieuinw. per jaar inspanning per Cluster (fig. 9) inwoner Kleinere gemeenten < 40.000 inw. 60 186 Middelgrote gemeenten > 40.000 inw 52 64 Utrecht totaal gemiddeld 55 117
9 juni 2009, versie definitief - 36 -
Reinigingskosten per km riolering (zie ook figuur 10) 1312 1085 1184
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Nederland gemiddeld
1.027
Provincie Utrecht gemiddeld
1.184
Minimum
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
1.312
3.885
Gemiddeld
(Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
1.085
Gemeenten op klei/veen
2.320 3.885
1.282
Gemeenten op zand
1.022 0
Figuur 10
3.885
500
Maximum
2.044
1.000 1.500 2.000 2.500 3.000 3.500 4.000
Reinigingskosten per km riolering per jaar
Grote verschillen in de jaarlijkse uitgaven (per inwoner per jaar) tussen gemeenten met vergelijkbare omstandigheden (qua mate van stedelijkheid en type grondslag) bieden mogelijkheden om van elkaar te leren en de rioleringszorg te optimaliseren. Bij de kleine gemeenten geldt dit bijvoorbeeld voor Loenen aan de Vecht, Wijk bij Duurstede, Vianen en IJsselstein, bij de middelgrote gemeenten voor Nieuwegein & Houten of Soest & De Bilt. Directe investeringsuitgaven De meeste gemeenten in Utrecht kapitaliseren de investeringsuitgaven conform de BBV. Uitzondering daarop zijn de twee grote steden Utrecht en Amersfoort. Beide steden financieren alles direct vanuit de lopende rekening. De reden daarvoor is dat direct afschrijven financieel gunstiger (cq. goedkoper) is dan afschrijven over meerdere jaren. Direct afschrijven leidt daardoor tot lagere lasten voor de burger. In beide steden is het investeringsprogramma vrijwel in evenwicht met de jaarlijkse inkomsten vanuit de rioolretributie (het zogenaamde ideaal complex, zie kader)
Opmerking bij de investeringsuitgaven:
Met ingang van 2004 is het Besluit Begroting en Verantwoording provincies en gemeenten (BBV) van toepassing op gemeentelijke jaarstukken. Artikel 59 van de BBV bepaalt dat een gemeente activa met een economisch nut moet activeren (in andere bewoordingen 'kapitaliseert'). Volgens het BBV zijn activa met een economisch nut 'activa die kunnen bijdragen aan het genereren van middelen voor een gemeente en/of activa die verhandelbaar zijn'. Op basis van deze definitie kan worden geconcludeerd dat een gemeente investeringsuitgaven voor aanleg, vervanging en verbetering van de riolering moet activeren. Zij kan immers deze uitgaven verhalen via het rioolrecht en op deze wijze inkomsten genereren. Er zijn twee uitzonderingen waarin (gedeeltelijk) direct afschrijven is toegestaan. Eén daarvan is het zogenoemde ideaal complex. Dat is een situatie waarin de vervangingsinvesteringen die in een begrotingsjaar nodig zijn even hoog zijn als de spaarbedragen voor vervangingsinvesteringen uit het in rekening gebrachte riooltarief voor dat jaar. In eenvoudige bewoordingen: als de uitgaven per jaar gelijke tred houden met de inkomsten (via het riooltarief) per jaar. Zodra er dus grote schommelingen tussen inkomsten en uitgaven zijn, geldt deze situatie niet.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 37 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.3.2
Rioolrecht per aansluiting Het rioolrecht in Utrecht is gemiddeld bijna € 142,40 per aansluiting. Uit het gemiddelde van de clusters blijkt dat hoe groter de gemeente hoe lager het rioolrecht. Niet alle gemeenten hebben een kostendekkend rioolrecht. Omgerekend naar een kostendekkend tarief vraagt de goedkoopste gemeente een rioolrecht van € 79 per aansluiting. De duurste Utrechtse gemeente brengt € 274 per aansluiting in rekening. De meest voorkomende heffingsgrondslag voor het rioolrecht is per verbruiker / eigenaar (37%) of waterverbruik (37%). Tabel 12
Gemiddelde hoogte rioolrecht per aansluiting per cluster Gemiddeld rioolrecht Gemiddeld rioolrecht Cluster (aantal gemeenten) per aansluiting omgerekend naar (euro/aansluiting/jr.) 100% kostendekking Kleine gemeenten (8) 163,7 161,3 (Middel)grote gemeenten (9) 125,9 126,0 Totaal provincie Utrecht (28) 142,4 141,5
In het Bestuursakkoord Waterketen is afgesproken dat in 2010 de rioolheffing kostendekkend moet zijn. Van de 16 Utrechtse deelnemers heeft 12% (2 van de 16 gemeenten) geen volledig kostendekkend rioolrecht. Er is echter ook een gemeente waarbij de dekkingsgraad hoger is dan 100%. Omgerekend naar een kostendekkend tarief is het gemiddelde rioolrecht in Utrecht € 141,5 (zie tabel 4 en tabel 12). In figuur 11 zijn de gemiddelden nog eens in een staafdiagram naast elkaar gezet.
Nederland gemiddeld
45
290
146
Provincie Utrecht gemiddeld
93
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
274
141
79
161
Minimum
274
Gemiddeld (Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
93
Gemeenten op klei/veen
93
Gemeenten op zand
79
0
Figuur 11
50
126
205 151
126
100
Maximum
274 200
150
200
250
300
Gemiddeld rioolrecht per aansluiting (gecorrigeerd naar 100% dekking) (euro/inwoner/jaar)
Uit figuur 9 is gebleken dat de jaarlijkse lasten per inwoner bij de middelgrote gemeenten relatief laag zijn. De gemiddelde hoogte van het rioolrecht is ook lager dan het Utrechtse gemiddelde. (zie figuur 11). Uit figuur 11 blijkt dat de hoogte van het rioolrecht afneemt naar mate de gemeenteomvang groter wordt. Zowel het minimum, het gemiddelde als het maximum van het voorkomende tarief is in de groep grote gemeenten het laagst. Dit beeld komt ook naar voren bij andere provincies waarvoor een koepelrapport is opgesteld.
9 juni 2009, versie definitief - 38 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Uit de vergelijking tussen figuur 9 en 11 blijkt geen duidelijk verband tussen de hoogte van de uitgaven en de hoogte van het rioolrecht. Door de vele factoren die van invloed zijn op de hoogte van het rioolrecht is het, op basis van de informatie uit deze benchmark, niet goed mogelijk om verklaringen te geven voor de spreiding in de hoogte van het rioolrecht. Enkele van die factoren zijn de stelselkenmerken, wijze van afschrijven en gehanteerde afschrijvingstermijnen, gehanteerde rentelasten en de stand van het egalisatiefonds.
4.3.3
Leer- en samenwerkingsmogelijkheden De score op de indicator ‘uitgaven rioleringszorg per inwoner’ vertoont een grote variëteit tussen de Utrechtse gemeenten. Verschillen kunnen veroorzaakt worden door: − verschillende ambities; − verschillen in stelselkenmerken (zoals leeftijd, bodemgesteldheid en type); − verschillen in afschrijvingsregimes; − het niet-uitstellen van financieringsbeslissingen; − de mate van uitbesteden; − de personele bezetting van de gemeentelijke rioleringszorg; − de mate waarin in het verleden andere zaken zijn gefinancierd dan enkel en alleen het beheer van de riolering. Daarbij valt te denken aan straatreiniging of aanleg en reiniging van drainage. Tijdens de workshops kwam aan de orde dat relatief hoge beheerlasten soms toegeschreven kunnen worden aan het te veel uitbesteden van werk. De gemeenten leerden van elkaar dat er in het uitbesteden van werk een optimum is. Men moet zelf ook overzicht, inzicht en kennis behouden en men moet voldoende capaciteit reserveren voor het begeleiden van de uitbestede werkzaamheden. Per onderwerp moet men afwegen of uitbesteden efficiënt is. Op dit terrein kunnen gemeenten bij uitstek inzichten uitwisselen, ervaringen delen én samenwerken. In de workshops tijdens de benchmark rioleringszorg kwam aan de orde dat lagere uitgaven per inwoner bereikt kunnen worden door: − gezamenlijk inspecteren, reinigen en repareren; − meerjarig aanbesteden van de inspecties, onderhoud en reparaties; − gezamenlijk exploiteren van reinigingsvoertuigen (veeg- en zuigwagens); − gezamenlijk beheer en onderhoud van infiltratievoorzieningen; − optimalisatie van reinigingsfrequenties en inspecties door gebruik te maken van meetgegevens. Uit de reeds lopende samenwerkingsverbanden cq. waterketenbedrijven in Nederland komt naar voren dat men een kostenvoordeel van circa 10% verwacht te behalen. Die verwachtingen zijn niet gebaseerd op kwantitatieve financiële evaluaties. Ook kan men niet goed aangeven op welke onderdelen het voordeel wordt behaald. Vaak wordt op het gehele vlak van beheer en onderhoud samengewerkt en wordt het kostenvoordeel dus op het gehele pakket behaald.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 39 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.4
Aandachtsgebied Organisatievermogen Het aandachtsgebied organisatievermogen bestaat uit vier kritische prestatie indicatoren met vijf onderliggende indicatoren. In tabel 13 staan deze vermeld. Tabel 13
KPI’s en indicatoren bij aandachtsgebied organisatievermogen
Kritische Prestatie Indicatoren
Onderliggende indicatoren
Planrealisatie
-
Waarde/ eenheid
% Hoeveelheid arbeid Per 10 km of
Activiteitenniveau
Mensjaren arbeid
Good Housekeeping
Theoretische planverwachting
%
KPI Planrealisatie
%
Percentage overschrijding geld
%
Percentage overschrijding tijd
%
Per 10.000 inw.
Planefficiëntie
4.4.1
Planrealisatie De KPI Planrealisatie geeft aan welk percentage van de voorgenomen investeringen uit het GRP (voor vervanging, nieuwe aanleg en voldoen aan de milieueisen) daadwerkelijk is gerealiseerd in de twee jaren voorafgaande aan het jaar van deelname van de benchmark. Een hoog percentage wil zeggen dat de gemeente veel van de voorgenomen plannen daadwerkelijk realiseert.
Nederland gemiddeld
72,3
Provincie Utrecht gemiddeld Kleine gemeenten < 40.000 inw.
57,2 66,9
Gemeenten op klei/veen
100
64,5
Gemeenten op zand 10
20
30
40
50
60
Gemiddeld Maximum
90
59,6
0
Minimum
83
(Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
Figuur 12
100
62,6
100
70
80
90 100
KPI Planrealisatie
De Planrealisatie (en daarmee ook de Good Housekeeping, zie figuur 16) is bij de (middel)grote gemeenten het hoogst. Dit beeld komt ook naar voren binnen andere provincies. De lagere planrealisatie bij kleine gemeenten komt wellicht doordat bij kleine gemeenten onvoorziene werkzaamheden moeilijk binnen de organisatie kunnen worden opgevangen met vertraging van andere projecten tot gevolg.
9 juni 2009, versie definitief - 40 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.4.2
Activiteitenniveau versus besteed aantal mensjaren arbeid De KPI Activiteitenniveau geeft aan hoe druk een gemeente is met de rioleringszorg ten opzichte van wat mag worden verwacht. Het activiteitenniveau wordt berekend door het totaal aantal aan de rioleringszorg bestede mensjaren (zowel intern als extern, zie figuur 15) te delen door de hoeveelheid mensjaren die theoretisch benodigd is gegeven de stelseleigenschappen. De theoretisch te verwachten inspanningen zijn afgeleid op basis van stelselkenmerken. Het gaat daarbij om te verwachten inspanningen voor onderzoek, onderhoud en de benodigde investeringen op het gebied van aanleg, vervanging en verbetering. Het verwachte activiteitenniveau is 100%. Een hoog percentage (> 100%) geeft aan dat een gemeente meer tijd besteedt aan de rioleringszorg ten opzichte van wat (theoretisch) wordt verwacht. Dit kan komen doordat de gemeente de afgelopen twee jaar veel drukker is geweest dan nodig. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat de gemeente te veel mensen in dienst heeft voor de rioleringszorg. De verklaring van een hoog percentage kan echter ook liggen in het feit dat de gemeente het de komende jaren minder druk zal krijgen dan dat zij de afgelopen twee jaar is geweest. De hoogte van de score op de KPI Activiteitenniveau is van veel aspecten afhankelijk is. De score op deze KPI laat zich daarom moeilijk verklaren. Daarom moet met enige terughoudendheid hieruit conclusies getrokken worden. Omdat de score op de KPI Activiteitenniveau gekoppeld is aan de indicator “Besteed aantal mensjaren arbeid per 10.000 inwoners” is de score per cluster op die indicator in figuur 14 weergegeven.
Figuur 13
KPI Activiteitenniveau
Uit figuur 13 en 14 blijkt dat de middelgrote gemeenten relatief minder tijd per inwoner besteden aan de rioleringszorg. Zowel het activiteitenniveau (figuur 14) als het bestede aantal mensjaren arbeid (figuur 15) is in dat cluster lager dan het gemiddelde van kleine gemeenten. Dit beeld komt ook naar voren binnen andere provincies. Uit figuur 13 en 14 komt ook duidelijk naar voren dat gemeenten op een zandbodem minder tijd per inwoner besteden dan gemeenten op een klei of veen bodem.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 41 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Nederland gemiddeld
2,29
6,6
Provincie Utrecht gemiddeld
2,21
6,6
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
2,93
Minimum
6,6
Gemiddeld (Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
1,66
Gemeenten op klei/veen
2,57
Gemeenten op zand
6,6
1,62
0
Figuur 14
2,6
1
Maximum
3,9
2
3
4
5
6
7
Besteed aantal mensjaren arbeid per 10.000 inwoners (over twee jaar)
Opmerkelijk in figuur 14 is de vrij grote spreiding qua besteed aantal mensjaren arbeid binnen een cluster. Dit is met name het geval bij de kleine gemeenten alsook bij de gemeenten met een klei of veen grondslag. Dit geeft aan dat er mogelijkheden liggen om van elkaar te leren. Een hoog besteed aantal mensjaren kan komen doordat de gemeente de afgelopen twee jaar extra veel heeft geïnvesteerd (en/of uitbesteed) en zegt niet alles over de effectiviteit van de inzet. Omdat het lastig is om de effectiviteit van de inzet in één indicator te vatten is in figuur 15 de gemiddelde inzetbaarheid van een binnendienst medewerker weergegeven. Hoe hoger de inzetbaarheid hoe meer tijd een medewerker effectief per jaar kan besteden. Uit figuur 15 blijkt dat de middelgrote gemeenten een hogere gemiddelde productieve inzetbaarheid kennen.
Provincie Utrecht gemiddeld
1.368
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
1.327
(Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
800
Figuur 15
4.4.3
1.546 1.500
1.400
1.000
1.200
1.400
Minimum Gemiddeld
1.546
Maximum
1.600
uur per jaar
Gemiddelde inzetbaarheid van een full time medewerker binnendienst (uur per jaar)
KPI Good Housekeeping De KPI Good Housekeeping geeft weer hoe goed een gemeente haar zorg op orde houdt. De KPI Good Housekeeping is gebaseerd op twee onderliggende indicatoren, namelijk planrealisatie (worden de plannen gerealiseerd) en planverwachting (neemt de gemeente wel in de plannen op wat zou moeten). De KPI wordt berekend als het product van beide indicatoren. De indicator Planrealisatie is beschreven in paragraaf 4.4.1. De indicator Planverwachting heeft betrekking op de controle of de gemeente voldoende financiële middelen heeft gereserveerd voor de komende jaren voor verbeteringsmaatregelen en rioolvervangingen.
9 juni 2009, versie definitief - 42 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Een hoge score op Good Housekeeping houdt in dat zowel het opstellen van plannen als het realiseren daarvan goed verlopen. Een lage score houdt in dat het op een of beide vlakken beter kan.
Nederland gemiddeld
66,9
Provincie Utrecht gemiddeld
56,6
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
54,3
Minimum
83
Gemiddeld
(Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
58,3
Gemeenten op klei/veen
100
Maximum
87
56,0
Gemeenten op zand
57,7
0
Figuur 16
87
20
40
100
60
80
100
120
KPI Good Housekeeping
Gemiddeld scoren de Utrechtse gemeenten minder hoog op Good Housekeeping dan het Nederlands gemiddelde. Dit beeld kwam ook al naar voren bij de KPI Planrealisatie die een groot deel van de score op deze KPI verklaard. De score op Good Housekeeping komt echter niet helemaal overeen met het beeld op de KPI Planrealisatie (zie figuur 12). Dit komt doordat er toch verschillen zijn in de planverwachting (zie figuur 17). Uit figuur 17 blijkt dat niet alle gemeenten voldoende geld hebben gereserveerd voor de komende jaren in relatie tot de verwachting van de uitgaven.
Nederland gemiddeld
92 100
Provincie Utrecht gemiddeld
90 100
Minimum
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
90
100
Gemiddeld
(Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
91 100
Gemeenten op klei/veen
91 100
Gemeenten op zand
89 0
Figuur 17
10
20
30
40
50
60
70
80
Maximum
100 90
100
Indicator Planverwachting
Door de wijze van berekening van de indicator planverwachting kan een vertekend beeld ontstaan waardoor geen conclusies getrokken kunnen worden vanwege een lage score op deze indicator. Dit heeft te maken met het feit dat de verwachting van de uitgaven voor de komende jaren heel theoretisch wordt berekend en wordt vergeleken met de werkelijke opgave van de gemeente. Door de vele grove aannames ontstaat daardoor een verkeerd beeld.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 43 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.4.4
KPI Planefficiëntie De KPI Planefficiëntie geeft aan hoe efficiënt de plannen worden uitgevoerd gebaseerd op overschrijdingen in geld of tijd. De overschrijdingen worden opgegeven door de gemeente. Zij moeten gerelateerd zijn aan minstens 60% van de omzet en minimaal vijf projecten. Een hoge KPI Planefficiëntie wil zeggen dat veel plannen binnen de gestelde tijd en/of binnen het budget worden uitgevoerd. Als een gemeente 0 % overschrijding kent qua tijd en geld, scoort de gemeente op planefficiëntie 100%. Heeft een gemeente bijvoorbeeld 50% overschrijding qua tijd en 10 % qua geld dan scoort de gemeente op planefficiëntie 40%.
Nederland gemiddeld
90,1
Provincie Utrecht gemiddeld
85,6
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
81,4
100
Minimum
100
Gemiddeld
(Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
88,9 100
Gemeenten op klei/veen
83,4
Gemeenten op zand
Maximum
100
89,3 100
10
Figuur 18
130
30
50
70
90
110
130
KPI Planefficiëntie (in %)
Uit figuur 18 blijkt dat de kleine gemeenten de laagste planefficiëntie hebben, cq. de meeste overschrijdingen qua planning en uitgaven op de uitgevoerde projecten. De lagere planefficiëntie bij kleine gemeenten komt wellicht doordat bij kleine gemeenten onvoorziene werkzaamheden moeilijk binnen de organisatie kunnen worden opgevangen, wat tot gevolg kan hebben dat andere projecten vertraging oplopen. De gemeenten met een zand ondergrond hebben de hoogste gemiddelde planefficiëntie. In die groep is ook de spreiding het kleinst. Sommige gemeenten hebben geen registratiesysteem waarin de mate van overschrijding per project wordt geadministreerd. Hier is dus ruimte voor verbetering. Dit betreft de gemeenten Soest (d.d. 2007), De Bilt, IJsselstein, Loenen a/d Vecht en Wijk bij Duurstede.
4.4.5
Leer- en samenwerkingsmogelijkheden Planrealisatie Qua planrealisatie zijn er grote verschillen tussen de gemeenten. Nadere analyse moet uitwijzen of hierin verbeteringen zijn aan te brengen. Een lage score hoeft immers niet altijd te betekenen dat een gemeente het slecht doet. Een legitieme reden voor een lage realisatiegraad is bijvoorbeeld het uitstellen van geplande vervangingen doordat bij nader inzien het riool nog in prima staat verkeert en volstaan kan worden met kleine reparaties. Ook kunnen rioolvervangingen worden vertraagd doordat een wegrenovatie wordt uitgesteld waarbij men wilde meeliften. Een andere veel genoemde reden voor uitstel is dat
9 juni 2009, versie definitief - 44 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
gemeenten eerst het nut en de noodzaak van een geplande maatregel willen onderzoeken (door middel van monitoring of een OAS studie) voordat die maatregelen wordt gerealiseerd. Uitstel van uitvoering kan ook gelegen zijn in bestuurlijke besluitvorming of onvoldoende interne afstemming tussen afdelingen (bijvoorbeeld afdeling riolering en wegen). Die interne afstemming is vaak lastiger bij grote gemeenten dan bij kleine gemeenten. Mogelijkheden voor verbetering zijn: − betere planning van maatregelen per jaar; − betere en vroegtijdiger afstemming tussen verschillende afdelingen zodat effectief werk met werk kan worden gemaakt. Activiteitenniveau Er zijn tussen de gemeenten grote verschillen in activiteitenniveau. Door de definitie van deze indicator is het lastig om op het eerste gezicht hieruit conclusies te trekken. Dit komt doordat de werkelijk bestede tijd over twee voorgaande jaren wordt vergeleken met een theoretisch berekende verwachte tijdsbesteding voor de komende jaren. Daarbij worden vier elementen meegenomen te weten: onderzoek, onderhoud, realisatie van verbeteringsmaatregelen en de realisatie van rioolvervangingen. Buiten deze vier elementen hebben de binnen- en buitendienst medewerkers echter vaak nog meer taken waar men tijd aan besteedt. Daarbij komt dat de score op de KPI ook wordt beïnvloed door de hoogte van het opgegeven tarief voor de binnen- en buitendienst medewerkers. Dit maakt de onderlinge vergelijking tussen gemeenten extra lastig. Binnen dit aandachtsgebied is het dus goed dat een gemeente eerst voor zichzelf het beeld helder heeft wat de score op deze KPI bepaalt. Als daaruit naar voren komt dat de gemeente bijvoorbeeld relatief veel tijd besteedt aan beheer en onderhoud, kan van een andere gemeente (met overeenkomende kenmerken) worden geleerd hoe dat efficiënter kan worden uitgevoerd. Good Housekeeping Doordat de score op Good Housekeeping is grote mate wordt bepaald door de score op de KPI planrealisatie wordt qua verbeteringsmogelijkheden verwezen naar bovengenoemde opmerkingen bij planrealisatie. Planefficiëntie Deze KPI leent zich uitstekend om te leren in welke mate organisatorische verbeteringen op het gebied van projectmatig werken gerealiseerd kunnen worden. Vijf gemeenten hebben geen registratiesysteem waarin de mate van overschrijding per project worden vastgelegd. Deze kunnen leren van de gemeenten die al wel projectmatig werken. Andere punten waarop kennis kan worden uitgewisseld zijn: − maken van reële begrotingen; − maken van reële tijdsplanningen; − directievoering en toezicht; − aansturen van aannemers; − wijze van aanbesteding en type contracten die kunnen worden afgesloten; − nacalculatie en evaluatie.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 45 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.5
Aandachtsgebied Gegevensbeheer Het aandachtsgebied gegevensbeheer heeft één kritische prestatie indicator met drie onderliggende indicatoren. In tabel 14 staan deze vermeld. Binnen dit aandachtsgebied wordt een beeld verkregen van de wijze waarop een gemeente het gegevensbeheer heeft georganiseerd en in welke mate de gegevens actueel en volledig zijn. Evenals bij inspectiegegevens geldt voor een aantal basisgegevens binnen de rioleringszorg dat de waarde van deze gegevens afneemt met de tijd. Het verhard oppervlak bijvoorbeeld is in de praktijk aan verandering onderhevig en een regelmatige herinventarisatie of actualisatie is daarom gewenst. Tabel 14
KPI en indicatoren bij aandachtsgebied Gegevensbeheer
Kritische Prestatie Indicator
Onderliggende indicatoren
Databasebeheer
Geautomatiseerd beheersysteem Actualiteit Volledigheid
4.5.1
Waarde/ eenheid
0,1 / 0,5 / 1 Product van 2 parameters 0,1 / 0,5 / 1 Product van 5 parameters 0,1 / 0,25 / 0,5 / 0,9 / 1
KPI Databasebeheer De KPI Databasebeheer geeft een beeld over de wijze waarop een gemeente zijn database beheert en hoe actueel en compleet de data zijn. De KPI is een gemiddelde van drie indicatoren, te weten: − Beheersysteem (het bezit (wel/of niet) van een geautomatiseerd beheersysteem); − Actualiteit (van de database) met betrekking tot: • verwerking revisie gegevens; • gegevens verhard oppervlak. − Volledigheid (van de database) met betrekking tot: • informatie van lengte en diameter van de leidingen; • informatie over soort materiaal en jaar van aanleg van de leidingen. Bij een hoge score op deze KPI is het databeheer van de gemeente volledig, actueel en goed toegankelijk. De score op databasebeheer wordt in grote mate bepaald door de indicatoren “actualiteit van gegevens” en de “volledigheid”. Qua actualiteit kan daarbij nog een onderscheid worden gemaakt in de “snelheid van verwerking van revisies” en de “actualiteit van de gegevens over het aangesloten verharde oppervlak”. Daarom zijn voor de verschillende clusters met betrekking tot die indicatoren hieronder ook de scores weergegeven (zie figuur 19 – 22).
9 juni 2009, versie definitief - 46 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Nederland gemiddeld
66,6
Provincie Utrecht gemiddeld
62,3
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
100
47,2
Gemiddeld 74,0
Gemeenten op klei/veen
10
20
30
40
50
100
60
70
80
90 100
KPI Databasebeheer
Nederland gemiddeld
0,01
Provincie Utrecht gemiddeld
0,10
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
0,10
0,74 0,66
Minimum
0,57
Gemiddeld
(Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
0,73
0,25
Gemeenten op klei/veen
Maximum
0,57
0,10
Gemeenten op zand
0,81
0,43
0
0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9
1
Indicator Actualiteit revisies
Nederland gemiddeld
0,10
Provincie Utrecht gemiddeld
0,10
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
0,10
0,72 0,67
Minimum
0,50
Gemiddeld
(Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
0,81
0,21
Gemeenten op klei/veen
0,39
0
Maximum
0,62
0,10
Gemeenten op zand
0,76
0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9
1
Indicator Actualiteit verhard oppervlak
Nederland gemiddeld
0,91
0,10
Provincie Utrecht gemiddeld
0,23
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
0,23
0,87
0,81
Gemeenten op klei/veen
0,81
Gemeenten op zand
0,23
0
Minimum
0,78
(Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
Figuur 22
Maximum
92
61,0
0
Figuur 21
100
63,0
Gemeenten op zand
Figuur 20
Minimum
77
(Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
Figuur 19
100
Gemiddeld
0,95
Maximum
0,92
0,79
0,1 0,2 0,3 0,4 0,5 0,6 0,7 0,8 0,9
1
Indicator Volledigheid database
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 47 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Uit de figuren 19, 20, 21 en 22 blijkt dat de grondslag geen verklarende variabele is voor het database beheer. De gemeente grootte is dat wel. Uit figuur 19 blijkt dat de (middel)grote gemeenten het best in staat zijn de gegevens op orde te houden. De kleine Utrechtse gemeenten hebben gemiddeld het minst goed de informatie op orde. Uit figuur 20 blijkt dat veel gemeenten moeite hebben met het op tijd verwerken van de revisiegegevens. De kleine gemeenten scoren op dat vlak over het algemeen wat lager dan de grotere gemeenten. Omdat het verharde oppervlak in een rekenmodel sterk het resultaat van de berekening bepaalt, is het belangrijk dat de informatie over het aangesloten verhard oppervlak goed actueel wordt gehouden. Uit figuur 21 blijkt dat er toch een aantal gemeenten zijn waar de actualiteit van het verharde oppervlak laag is. Dit betreft de gemeenten IJsselstein, Loenen en Nieuwegein. Deze gemeenten hebben wel het voornemen om op korte termijn het verhard oppervlak opnieuw te bepalen. Er zijn ook gemeenten die de informatie geheel actueel hebben, te weten de gemeenten Amersfoort, De Bilt, Vianen en Soest. Met betrekking tot de informatie over het aangesloten verhard oppervlak is van elkaar te leren hoe de informatie effectief actueel te houden is. De volledigheid van de database (zie figuur 22) is in het merendeel van de gevallen goed op orde. Uitzondering is de gemeente Rhenen. De lage score van de gemeente Rhenen komt door het ontbreken van ingemeten X- en Y-coördinaten waardoor er twijfel bestaat over juistheid van de ingevoerde lengtes in het beheerpakket. Met name onvolledigheid in gegevens over de diameter en lengte van rioolstrengen kan een probleem vormen indien herberekeningen van het rioolstelsel uitgevoerd moeten worden. Het model kan dan bijvoorbeeld knelpunten berekenen die in de praktijk geen probleem zijn of andersom.
4.5.2
Leer- en samenwerkingsmogelijkheden De gemeenten in Utrecht verschillen onderling duidelijk van elkaar op de (kritische prestatie) indicatoren binnen dit aandachtsgebied databasebeheer. De gemeenten kunnen van elkaar leren door kennis en ervaringen uit te wisselen over: − de wijze waarop de gegevens van het rioolstelsel worden beheerd; − de kwaliteit en gebruiksvriendelijkheid van geautomatiseerde systemen; − welke gegevens moeten wel en niet beheerd worden; − de gevolgen van onvolledige en onvoldoende actuele gegevens; − de samenhang tussen de kwaliteit van het databasebeheer en het inzicht in toestand en functioneren. Samenwerking Gebleken is dat veel gemeenten worstelen met een snelle verwerking van revisies. Het Utrechtse gemiddelde ligt daarbij ook lager dan het landelijk gemiddelde. Samenwerking bij de verwerking van revisies kan daarvoor een oplossing zijn. Vanuit het uitwisselen van kennis en door samenwerking kunnen mogelijkerwijs besparingsmogelijkheden ontdekt worden.
9 juni 2009, versie definitief - 48 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.6
Aandachtsgebied Meldingen en klachten Het aandachtsgebied meldingen en klachten bestaat uit één kritische prestatie indicator en twee onderliggende indicatoren. In tabel 15 staan deze indicatoren vermeld. Tabel 15
KPI en indicatoren bij aandachtsgebied Meldingen en Klachten
Kritische Prestatie Indicator
Onderliggende indicatoren
Aantal meldingen en klachten
-
Waarde/ eenheid
Aantal per 10.000 inw.
Reactietijd
Tijd in dagen
Oplossingstijd
Tijd in dagen
In onderstaand schema is weergegeven wat onder de reactietijd en oplossingstijd wordt verstaan.
Toelichting
Melding / Klacht
Aannemen en registreren van de mondelinge, telefonische of schriftelijk binnengekomen melding / klacht bij gemeente
Reactietijd
Eerste actie
Eerste actie door gemeente. Terugkoppeling aan melder wat aan de klacht gedaan gaat worden.
Oplossingstijd
Klacht opgelost
4.6.1
Klacht opgelost. Probleem (in dien mogelijk) verholpen.
KPI Aantal meldingen en klachten Als maat voor het aandachtsgebied meldingen en klachten wordt van het aantal meldingen cq. klachten uitgegaan. Deze wordt gerelateerd aan het totaal aantal inwoners. Een klacht wordt gedefinieerd als een melding van ontevredenheid van een klant (inwoner, bedrijf). Dit kan zowel mondeling, telefonisch als schriftelijk plaatsvinden. Een zelfde klacht kan meerdere keren voorkomen.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 49 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Nederland gemiddeld
79,8
243
Provincie Utrecht gemiddeld
70,0
174
Kleine gemeenten < 40.000 inw.
68,5
174
(Middel)grote gemeenten > 40.000 inw.
71,1
Minimum Gemiddeld
Gemeenten op klei/veen 57,8
0
50
Maximum
174
77,3
Gemeenten op zand
Figuur 23
148
89
100
150
200
250
KPI Meldingen en klachten (per 10.000 inwoners)
Uit figuur 23 blijkt dat de spreiding in het aantal ontvangen meldingen en klachten per 10.000 inwoners groot is. Het aantal varieert van 18 tot 174 meldingen/klachten per 10.000 inwoners. Het maximum aantal meldingen en klachten per 10.000 inwoners heeft de gemeente Loenen. Ook Woerden kent een relatief hoog aantal klachten per 10.000 inwoners. Beide gemeenten hebben een vrij uitgestrekt drukrioleringsnet (> 25 km per 10.000 inwoners) waardoor het hoog aantal klachten wordt bepaald. Bij de gemeente Loenen speelt specifiek mee dat de gemeente veel klachten heeft ontvangen vanwege hinder bij de aanleg van nieuwe drukriolering in het buitengebied. De gemeente Woerden heeft in de opgave van het aantal meldingen ook de storingen van de drukrioleringsgemaaltjes meegenomen, terwijl dit door andere gemeenten niet is meegenomen. Dit betreft circa 25% van de klachten. Daartegenover staat een aantal gemeenten met weinig meldingen en klachten, te weten de gemeenten Loenen, Houten, IJsselstein, Renswoude, Veenendaal, Wijk bij Duurstede en Soest. Opvallend is dat de gemeenten op zand duidelijk minder meldingen en klachten krijgen dan de gemeenten op klei/veen. Dat een gemeente veel klachten ontvangt hoeft niet per definitie te betekenen dat de gemeente haar rioleringszorg niet goed op orde heeft. Er zijn veel factoren die de verschillen in het aantal meldingen en klachten verklaren waardoor niet een directe relatie kan worden gelegd tussen het aantal klachten en de kwaliteit van de riolering. Deze factoren zijn onder andere: − de kwaliteit van het registratiesysteem: Indien een gemeente een registratie systeem heeft waarin ook duidelijke rubrieken zijn opgenomen voor rioleringsgerelateerde klachten verloopt de registratie beter en is het overzicht van het aantal klachten vollediger. − de bereikbaarheid en bekendheid van het klachtenloket. Hoe beter de burger weet waar hij met zijn melding of klacht terecht kan en de ervaring heeft dat het er ook toe doet om iets te melden zal de burger vaker daarvan gebruik maken. Aan de andere kant als burgers niet weten waar zij terecht kunnen met hun melding of klacht, zal een groot deel de klacht ook niet melden. − de aanwezigheid van zogenaamde rode lampen als signaleringssysteem voor storingen in het drukrioleringssysteem. Een gemeente die dergelijke meldingen niet meetelt of een automatisch systeem heeft voor deze meldingen waardoor de burger dat niet meer hoeft door te bellen, heeft aanzienlijk minder meldingen per jaar. Van de 16 Utrechtse gemeenten die hebben deelgenomen aan de benchmark hebben 3 gemeenten geen registratiesysteem voor meldingen en klachten, te weten Renswoude, Rhenen en De Bilt. Van de 13 gemeenten die wel een registratiesysteem hebben, heeft het systeem vaak ook een aparte rubriek voor meldingen en klachten die gerelateerd zijn aan de rioleringszorg.
9 juni 2009, versie definitief - 50 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.6.2
Leer- en samenwerkingsmogelijkheden De leermogelijkheden op het gebied van meldingen en klachten liggen op het terrein van: − wijze van registratie (type registratiesysteem, procesmatige interne afspraken, toegankelijkheid van het systeem, uitgebreidheid van de categorieën); − volledigheid van de meldingen en klachten; − functie van meldingen vanuit geautomatiseerde signaleringsapparatuur; − wijze van communicatie richting burgers en bedrijven waardoor klachten kunnen worden voorkomen of heldere communicatie naar aanleiding van klachten; − Invulling 24-uurs storingsdienst (zelfdoen of deels uitbesteden). Andere aspecten met betrekking tot dit aandachtsgebied (welke niet direct uit de benchmark naar voren komen maar wel een rol spelen) zijn: − gebruik van de meldingen en klachten in de ontwikkeling van de onderhoud- en investeringsplannen; − samenhang tussen het aantal klachten en meldingen en de mate van preventieve controles en onderhoud, − samenhang tussen het aantal klachten en meldingen en de (on)toegankelijkheid van de klacht- en meldingsmogelijkheden. In welke mate de gemeenten vanuit de leerervaringen besparingen kunnen realiseren, is onzeker. Wel kunnen op grond van de leerervaringen kwaliteitsverbeteringen gerealiseerd worden. Daardoor krijgen de rioolgebruikers meer kwaliteit voor hun belastinggeld.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
9 juni 2009, versie definitief - 51 -
DHV B.V.
5
COLOFON
DHV B.V. Laan 1914 35, 3818 EX Amersfoort Postbus 1132, 3800 BC Amersfoort www.dhv.nl Contactpersoon: E.C. (Emil) Hartman
[email protected] (033) 468 2759
Twynstra Gudde Adviseurs en Managers Stationsplein 1, 3818 LE Amersfoort Postbus 907, 3800 AX Amersfoort www.twynstragudde.nl Contactpersoon: M.W. (Marcel) van Bockel
[email protected] (033) 467 7793
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347 Opdrachtgever Project Dossier Omvang rapport Auteur Bijdrage Projectleider Projectmanager Datum
Stichting RIONED Koepelrapport Utrecht Benchmark Rioleringszorg B8971-01-005 53 pagina's ir. E.C. Hartman DHV: S. Boot, W. Berkhout TG: M. van Bockel : E.C. Hartman : K. Poels : 9 juni 2009
Naam/Paraaf
:
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
: : : : : :
9 juni 2009, versie definitief - 53 -
DHV B.V. Ruimte en Mobiliteit Laan 1914 nr. 35 3818 EX Amersfoort Postbus 1132 3800 BC Amersfoort T (033) 468 20 00 F (033) 468 28 01 E
[email protected] www.dhv.nl
BIJLAGE 1
Begrippen en afkortingen
Term
Definitie / omschrijving / toelichting
Afvalwater
Volgens artikel III Wet gemeentelijke watertaken
Bedrijfsafvalwater
Afvalwater dat vrijkomt bij door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid, dat geen huishoudelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater of grondwater is.
Huishoudelijk afvalwater
Afvalwater dat overwegend afkomstig is van menselijke stofwisseling en huishoudelijke werkzaamheden.
Stedelijk afvalwater
Huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater.
Afkoppelen
Scheiden van schoon en verontreinigd afvalwater gericht op een duurzame waterhuishouding.
Afvoerend oppervlak
Het naar de riolering afwaterende oppervlak.
Basisinspanning
De basisinspanning is de landelijke norm voor gemeenten om de vuilemissie uit het rioolstelsel tot een aanvaardbaar niveau te brengen.
Bergbezinkbassin
Reservoir voor de tijdelijke opslag van afvalwater waarin tevens slibafzetting plaatsvindt met een voorziening om het slib te kunnen verwijderen en waaruit overstortingen kunnen plaatsvinden.
Droogweerafvoer (dwa)
De hoeveelheid afvalwater die per tijdseenheid in een droogweersituatie via het rioolstelsel wordt afgevoerd.
Rioolstelsel of riolering
Het samenstel van riolen, rioolputten en bijbehorende voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater. De volgende typen rioolstelsels worden onderscheiden:
Gemengd rioolstelsel
Rioolstelsel, waarbij afvalwater inclusief ingezamelde neerslag door 1 leidingstelsel wordt getransporteerd.
Gescheiden rioolstelsel
Rioolstelsel, waarbij afvalwater exclusief neerslag door een leidingstelsel wordt getransporteerd en neerslag door een afzonderlijk leidingstelsel rechtstreeks naar oppervlaktewater wordt afgevoerd.
Verbeterd gescheiden rioolstelsel
Gescheiden rioolstelsel met voorzieningen waardoor de neerslag slechts bij wat grotere regenbuien naar oppervlaktewater wordt afgevoerd. Het meest vervuilende deel van de neerslag wordt 'geborgen' in de riolering en naar de zuivering afgevoerd.
Regenwaterrioolstelsel
Rioolstelsel alleen bestemd voor de inzameling en het transport van regenwater.
Drukriolering
Riolering waarbij het transport plaatsvindt door middel van pompjes en persleidingen.
Vrijvervalriool
Riool waardoor afvalwater door middel van de zwaartekracht wordt getransporteerd.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
bijlage 1 -1-
Term
Definitie / omschrijving / toelichting
Inzetbaarheid
Het aantal uren per jaar die productief kunnen worden besteed inclusief werkoverleg, maar exclusief algemene opleiding, ziekte, vrije dagen, etc.
Klacht
Melding van ontevredenheid van een klant (inwoner/bedrijf).
Klachten ‘technisch/
Klachten die betrekking hebben op staat en/of functioneren van de riolering.
inhoudelijk’ Klachten ‘dienstverlening’
Klachten die betrekking hebben op uw klantvriendelijkheid, op de wijze waarop u reageert op klachten en verzoeken, op de snelheid van uw dienstverlening, op administratieve fouten van uw dienst e.d.
Klachten ‘onjuist geadresseerd’
Klachten die ten onrechte bij u binnen zijn gekomen maar die betrekking hebben op zaken die vallen onder de verantwoordelijkheid van een andere dienst of organisatie (waterschap, waterleidingbedrijf, kabelbedrijf, energiebedrijf e.d.).
Knelpunt
Probleem in het functioneren van de riolering waarvoor alleen structurele maatregelen een oplossing bieden
Onderhoud
Herstel van het oorspronkelijke functioneren, waarbij de toestand van objecten ongewijzigd gehandhaafd wordt. Te denken valt aan reiniging.
Onderzoek
Het verzamelen, ordenen, analyseren en verwerken van gegevens, zodanig dat informatie kan worden afgeleid over de toestand en het functioneren van de buitenriolering. Te denken valt aan inventarisatie, inspectie, berekenen, controle van verordeningen en vergunningen.
Renovatie
Herstel van het oorspronkelijke functioneren, waarbij een ingrijpende toestandswijziging wordt doorgevoerd; evenaren technische staat van nieuw aanleg. Voorbeeld: het inbrengen van een kous, schaaldelen, etc. in riolen.
Verbeteren
Het aanpassen van het oorspronkelijke functioneren. Dit kan zowel een hydraulische component hebben (verbeteren van de afvoercapaciteit) als een milieutechnische component (verminderen van de vuiluitworp) hebben.
Verbeteringsuitgaven
Uitgaven voor maatregelen ter verbetering van de riolering, bijvoorbeeld de bouw van bergbezinkbassins, afkoppeling, vergroting van diameters, aanpassen van overstorten.
Vervangen
Herstel van het oorspronkelijke functioneren, waarbij het bestaande object wordt verwijderd en een nieuw gelijkwaardig object wordt teruggeplaatst op dezelfde plaats.
Vervangingswaarde
Bedrag waarvoor het rioolstelsel in zijn geheel kan worden vervangen. Onder de vervangingswaarde vallen ook de kosten van wegvervanging voor zover deze binnen de gemeente aan de riolering worden toegerekend.
Vuilemissie
zie vuiluitworp
Term
Definitie / omschrijving / toelichting
Vuiluitworp
Het totaal aan stoffen (niet zijnde water) geloosd uit een rioolstelsel op het oppervlaktewater via overstorten. Hierbij kan gedacht worden aan biologisch afbreekbare stoffen die bij afbraak in het water zuurstof verbruiken (BZV), aan stikstof en fosfaten en aan zware metalen.
Waterkwaliteitsdoelstelling
Doelstelling voor de kwaliteit van een oppervlaktewater nodig om dat water een bepaalde functie te kunnen laten vervullen
Waterkwaliteitsspoor
Op de basisinspanning aanvullende maatregelen aan de riolering om de gewenste waterkwaliteit te kunnen realiseren
Wateroverlast
Het optreden van waterstanden boven maaiveldniveau waarbij hinder of schade wordt ondervonden
Afkortingen Afkorting
Betekenis
BRP
Basisrioleringsplan
GRP
Gemeentelijk RioleringsPlan
KPI
Kritische Prestatie Indicator
RTC
Real Time Control ofwel centraal automatische sturing van o.a. rioolgemalen
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
bijlage 1 -3-
BIJLAGE 2
Spinoverzicht Utrechtse gemeenten
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg WA-LW20090347
bijlage 2 -1-
Gemeente Amersfoort
Gemeente De Bilt KPI Inzicht in toestand en functioneren
KPI Inzicht in to estand en functioneren KPI M eldingen per 10.000 inwo ners
KPI B eno digde M ilieu-inspanning
KP I Uitgaven rio leringszo rg per inwo ner
KP I Databasebeheer
KP I P lanefficiëntie
KP I P lanrealisatie
KP I Go o d Ho usekeeping Amersfo o rt
KP I A ctiviteitenniveau
KPI Meldingen per 10.000 inwoners
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KPI Databasebeheer
KPI Planefficiëntie
KPI Planrealisatie
KPI Good Housekeeping
De Bilt
Gemiddelde to taal deelgenomen gemeenten (2005-2008)
Gemeente De Ronde Venen
KP I Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KP I P lanefficiëntie
KP I P lanrealisatie
KPI Go o d Ho usekeeping De Ro nde Venen
KP I Activiteitenniveau
KPI M eldingen per 10.000 inwo ners
KP I Uitgaven rio leringszo rg per inwo ner
KP I P lanefficiëntie
KP I P lanrealisatie
KP I Go o d Ho usekeeping Ho uten
KPI B eno digde M ilieu-inspanning
KP I P lanrealisatie
KP I Go o d Ho usekeeping IJsselstein
Gemiddelde to taal deelgenomen gemeenten (2005-2008)
KPI Inzicht in toestand en functioneren
KP I Uitgaven rio leringszo rg per inwo ner
KP I P lanefficiëntie
KP I A ctiviteitenniveau
Gemeente Loenen a/d Vecht
KPI Inzicht in to estand en functioneren
KP I Databasebeheer
KPI B eno digde M ilieu-inspanning
KP I Databasebeheer
Gemiddelde to taal deelgeno men gemeenten (2005-2008)
Gemeente IJsselstein KPI M eldingen per 10.000 inwo ners
Gemiddelde totaal deelgenomen gemeenten (2005-2008)
KPI Inzicht in to estand en functioneren KP I B eno digde M ilieu-inspanning
KP I Databasebeheer
KPI Activiteitenniveau
Gemeente Houten
KP I Inzicht in to estand en functio neren KP I M eldingen per 10.000 inwo ners
KPI Benodigde Milieu-inspanning
KP I A ctiviteitenniveau Gemiddelde to taal deelgenomen gemeenten (2005-2008)
KPI Meldingen per 10.000 inwoners
KPI Databasebeheer
KPI Planefficiëntie
KPI Good Housekeeping
Loenen aan de Vecht
KPI Benodigde Milieu-inspanning
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KPI Planrealisatie
KPI Activiteitenniveau
Gemiddelde totaal deelgenomen gemeenten (2005-2008)
1
Gemeente Maarssen
Gemeente Nieuwegein KPI Inzicht in toestand en functioneren
KPI Inzicht in to estand en functioneren geen opgave
KPI M eldingen per 10.000 inwo ners
KPI B eno digde M ilieu-inspanning
KP I Uitgaven rio leringszo rg per inwo ner
KP I Databasebeheer
KP I P lanefficiëntie
KP I P lanrealisatie
KP I Go o d Ho usekeeping M aarssen
KP I A ctiviteitenniveau
KPI Meldingen per 10.000 inwoners
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KPI Databasebeheer
KPI Planefficiëntie
KPI Planrealisatie
KPI Good Housekeeping
Nieuwegein
Gemiddelde to taal deelgenomen gemeenten (2005-2008)
Gemeente Renswoude
Gemiddelde totaal deelgenomen gemeenten (2005-2008)
KPI Inzicht in toestand en functioneren
KPI B eno digde M ilieu-inspanning
KP I Uitgaven rio leringszo rg per inwo ner
KP I Databasebeheer
KPI Activiteitenniveau
Gemeente Rhenen
KPI Inzicht in to estand en functioneren KPI M eldingen per 10.000 inwo ners
KPI Benodigde Milieu-inspanning
KPI Meldingen per 10.000 inwoners
KPI Benodigde Milieu-inspanning
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KPI Databasebeheer
geen opgave
KP I P lanefficiëntie
KP I P lanrealisatie
KP I Go o d Ho usekeeping
KP I A ctiviteitenniveau
KPI Planefficiëntie
KPI Planrealisatie
KPI Good Housekeeping
KPI Activiteitenniveau
geen opgave
Renswo ude
Rhenen
Gemiddelde to taal deelgenomen gemeenten (2005-2008)
Gemeente Soest (d.d. 2007)
Gemeente Utrecht
KPI Inzicht in toestand en functioneren KPI Meldingen per 10.000 inwoners
KPI Inzicht in toestand en functioneren KPI Benodigde Milieu-inspanning
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KPI Databasebeheer
KPI Planefficiëntie
KPI Good Housekeeping
Soest (2007)
Gemiddelde totaal deelgenomen gemeenten (2005-2008)
KPI Planrealisatie
KPI Activiteitenniveau
Gemiddelde totaal deelgenomen gemeenten (2005-2008)
KPI Meldingen per 10.000 inwoners
KPI Benodigde Milieu-inspanning
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KPI Databasebeheer
KPI Planefficiëntie
KPI Planrealisatie
KPI Good Housekeeping
Utrecht
KPI Activiteitenniveau
Gemiddelde totaal deelgenomen gemeenten (2005-2008)
2
Gemeente Veenendaal
Gemeente Vianen
KPI Inzicht in to estand en functioneren KPI M eldingen per 10.000 inwo ners
KPI Inzicht in to estand en functioneren KPI B eno digde M ilieu-inspanning
KP I Uitgaven rio leringszo rg per inwo ner
KP I Databasebeheer
KP I P lanefficiëntie
KP I P lanrealisatie
KP I Go o d Ho usekeeping Veenendaal
KP I A ctiviteitenniveau
KPI M eldingen per 10.000 inwo ners
KP I Uitgaven rio leringszo rg per inwo ner
KP I Databasebeheer
KP I P lanefficiëntie
KP I P lanrealisatie
KP I Go o d Ho usekeeping Vianen
Gemiddelde to taal deelgenomen gemeenten (2005-2008)
Gemeente Wijk bij Duurstede
KP I P lanefficiëntie
KP I Go o d Ho usekeeping Wijk bij Duurstede
Gemiddelde to taal deelgenomen gemeenten (2005-2008)
KPI Inzicht in to estand en functioneren KPI B eno digde M ilieu-inspanning
KP I Uitgaven rio leringszo rg per inwo ner
KP I Databasebeheer
KP I A ctiviteitenniveau
Gemeente Woerden
KPI Inzicht in to estand en functioneren KPI M eldingen per 10.000 inwo ners
KPI B eno digde M ilieu-inspanning
KP I P lanrealisatie
KP I A ctiviteitenniveau Gemiddelde to taal deelgenomen gemeenten (2005-2008)
KPI M eldingen per 10.000 inwo ners
KPI B eno digde M ilieu-inspanning
KP I Uitgaven rio leringszo rg per inwo ner
KP I Databasebeheer
KP I P lanefficiëntie
KP I P lanrealisatie
KP I Go o d Ho usekeeping Wo erden
KP I A ctiviteitenniveau Gemiddelde to taal deelgenomen gemeenten (2005-2008)
3