Benchmark Rioleringszorg Koepelrapport Gelderse gemeenten
Stichting RIONED Toekomst Waterketen Gelderland Oktober 2007 Definitief
Verrijken door vergelijken
Benchmark Rioleringszorg Koepelrapport Gelderse gemeenten
dossier : A7109-01-001 registratienummer : RB-SE20071559 versie : def
Stichting RIONED Toekomst Waterketen Gelderland Oktober 2007 Definitief
DHV B.V. Niets uit dit bestek/drukwerk mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt d.m.v. drukwerk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van DHV B.V., noch mag het zonder een dergelijke toestemming worden gebruikt voor enig ander werk dan waarvoor het is vervaardigd. Het kwaliteitssysteem van DHV B.V. is gecertificeerd volgens ISO 9001.
©
Consortium DHV / Twynstra Gudde
INHOUD
BLAD
MANAGEMENT SAMENVATTING
3
1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
INLEIDING Inleiding Aanleiding Achtergrond Toekomst Waterketen Gelderland Deelnemende Gelderse gemeenten Doel koepelrapport Leeswijzer
11 11 11 11 12 13 15 16
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
ACHTERGROND BENCHMARK RIOLERINGSZORG Aandachtsgebieden Kritische Prestatie Indicatoren Indicatoren Proces van Benchmarken Waarom Benchmarken? Vergelijkingskader
17 17 18 18 20 20 21
3 3.1 3.2
LEREN EN SAMENWERKEN De Language of Learning Samenwerken tussen organisaties
23 23 27
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6
RESULTATEN GELDERSE GEMEENTEN Aandachtsgebied Toestand en functioneren Aandachtsgebied Milieu-inspanning Aandachtsgebied Uitgaven Aandachtsgebied organisatievermogen Aandachtsgebied Gegevensbeheer Aandachtsgebied meldingen en klachten
29 29 32 34 38 44 47
5
COLOFON
49
Bijlage 1 Bijlage 2
Totaal overzicht deelnemende gemeenten. Begrippen en afkortingen.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def -1-
Consortium DHV / Twynstra Gudde
MANAGEMENT SAMENVATTING
Doel benchmarking Benchmarking is een prestatievergelijking tussen organisaties. Daarmee is het mogelijk de effectiviteit van de werkwijzen van organisaties te vergelijken en zo het eigen functioneren te verbeteren. Benchmarking is daarmee een hulpmiddel in de verdere professionalisering van de rioleringszorg. Primair doel van de Benchmark Rioleringszorg is dat organisaties van elkaar gaan leren en zo het eigen functioneren kunnen verbeteren. De Gelderse Benchmark Rioleringszorg is een samenwerking tussen stichting RIONED en Toekomst Waterketen Gelderland (TWG). Inleiding Benchmark methodiek In de benchmark wordt de rioleringszorg benaderd vanuit zes verschillende invalshoeken, die aandachtsgebieden worden genoemd. Het presteren van een gemeente wordt geanalyseerd aan de hand van zogenaamde indicatoren (totaal 29). Deze indicatoren geven inzicht in welk specifiek onderdeel van de rioleringszorg (zowel procesmatig als technisch inhoudelijk) verbeteringen kunnen worden behaald. De indicatoren zijn primair bedoeld om de vakinhoudelijke medewerker (technisch of financieel) van informatie te voorzien. Om ook het management en het bestuur een compact overzicht te kunnen bieden van het presteren van de eigen organisatie zijn zogenaamde aanvullende Kritische Prestatie Indicatoren (KPI) ontwikkeld. Per aandachtsgebied zijn één of meerdere kritische prestatie indicatoren gedefinieerd (totaal 9, zie tabel 1). De score op een KPI is gebaseerd op de scores op één of meerdere onderliggende indicatoren. Alle KPI’s samen geven een ‘profiel’ van de rioleringszorg in de gemeente. Tabel 1
Overzicht aandachtsgebieden en kritische prestatie indicatoren
Aandachtsgebied
Kritische Prestatie Indicator (KPI)
Toestand en functioneren
Inspanning voor inzicht in toestand en functioneren
Milieu-inspanning
Benodigde milieu-inspanning
Uitgaven
Uitgaven rioleringszorg per inwoner
Organisatievermogen
Planefficiëntie Good Housekeeping Planrealisatie Activiteitenniveau
Gegevensbeheer
Databasebeheer
Meldingen en klachten
Aantal meldingen per 10.000 inwoners
Bij de Gelderse gemeenten is gekeken hoe de individuele gemeenten scoren ten opzichte van de overige gemeenten binnen hun WRG –Regio en hoe de regio’s onderling van elkaar verschillen. Vergelijkingskader In dit rapport wordt de score van de Gelderse gemeenten weergegeven ten opzichte van het gemiddelde van alle gemeenten die deelgenomen hebben aan de Benchmark sinds 2005. Bij de Benchmark 2005 en 2007-1 heeft een aantal niet-Gelderse gemeenten deelgenomen aan het Gelderse deelcluster. Dit zijn gemeenten die deelnemen aan de TWG-samenwerking in de Gelderse regio’s. Het betreft de gemeente
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def -3-
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Gorinchem (2005), Soest, Liesveld en Zederik (2007). In tabel 2 is het aantal deelnemers per jaargang weergegeven. Tabel 2
Aantal deelnemers aan de Benchmark Rioleringszorg
Benchmark jaar
Totaal aantal deelnemers
2005 2006 2007
34 39 31
Aantal Gelderse TWG deelnemers
Aantal niet-Gelderse TWG deelnemers
2 20 14
1 0 3
Gelderland ten opzichte van Nederland In figuur 1 zijn alle kritische prestatie indicatoren weergegeven in de vorm van een zogenaamde spingrafiek. De figuur toont de positie van de Gelderse gemeenten ten opzichte van andere gemeenten die deelgenomen hebben aan de Benchmark tot nu toe. Voor alle kritische prestatie indicatoren geldt dat naarmate de score positiever is, het 'spinnenweb' meer gevuld wordt. In onderstaande tabel is, in algemene zin, per KPI de betekenis weergegeven van een positieve score. Tabel 3
Algemene betekenis van een positieve / hoge score in de spin-grafiek
Kritische Prestatie Indicator
Betekenis positieve (hoge) score
Inspanning voor inzicht in toestand
De gemeente levert een relatief hoge inspanning om inzicht te krijgen in de
en functioneren
toestand en het functioneren van het eigen stelsel.
Benodigde Milieu-inspanning
De gemeente hoeft nog maar weinig te investeren (uitgedrukt in euro/inwoner) om te voldoen aan de milieu-inspanningseisen.
Uitgaven rioleringszorg per inwoner
De gemeente heeft jaarlijks relatief weinig uitgaven (per inwoner) aan rioleringszorg (o.b.v. kapitaallasten, beheerlasten en investeringsuitgaven).
Planrealisatie
Veel van de voorgenomen plannen (in de jaren 2005-2006) zijn daadwerkelijk gerealiseerd.
Activiteitenniveau
De gemeente is de afgelopen twee jaar vrijwel even druk geweest met de uitvoering rioleringszorg als mag worden verwacht op basis van stelsel kenmerken en benodigde werkzaamheden in de nabije toekomst.
Good Housekeeping
Zowel het opstellen van plannen als het realiseren daarvan verlopen goed.
Planefficiëntie
Veel plannen worden binnen de gestelde tijd en binnen het budget uitgevoerd.
Databasebeheer
Het databeheer is volledig, actueel en goed toegankelijk.
Aantal meldingen per 10.000 inw.
De gemeente ontvangt weinig meldingen en klachten per 10.000 inwoners.
26 oktober 2007, versie def -4-
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Figuur 1
Profiel Gelderse gemeenten ten opzichte van totaal gemiddelde
Regionale verschillen In onderstaande figuren zijn de zogenaamde spin-grafieken weergeven per regio. De figuren tonen de positie van het gemiddelde van de gemeenten uit de betreffende regio ten opzichte van andere gemeenten. KPI Inzicht in toestand en functioneren KPI Meldingen per 10.000 inwoners
KPI Inzicht in toestand en functioneren KPI Benodigde Milieu-inspanning
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KPI Databasebeheer
KPI Planefficiëntie
KPI Good Housekeeping
Regio Noordwest Veluwe
KPI Planrealisatie
KPI Activiteitenniveau
Gemiddelde totaal deelgenomen gemeenten
Regio Noordwest Veluwe (8 gemeenten)
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
KPI Meldingen per 10.000 inwoners
KPI Benodigde Milieu-inspanning
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KPI Databasebeheer
KPI Planefficiëntie
KPI Good Housekeeping
Regio Vallei
KPI Planrealisatie
KPI Activiteitenniveau
Gemiddelde totaal deelgenomen gemeenten
Regio Vallei (5 gemeenten)
26 oktober 2007, versie def -5-
Consortium DHV / Twynstra Gudde
KPI Inzicht in toestand en functioneren
KPI Inzicht in toestand en functioneren
KPI Meldingen per 10.000 inwoners
KPI Benodigde Milieu-inspanning
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KPI Databasebeheer
KPI Planefficiëntie
KPI Planrealisatie
KPI Good Housekeeping
Regio Rivierenland
KPI Activiteitenniveau
Gemiddelde totaal deelgenomen gemeenten
Regio Rivierenland (7 gemeenten)
KPI Meldingen per 10.000 inwoners
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KPI Databasebeheer
KPI Planefficiëntie
KPI Planrealisatie
KPI Good Housekeeping
Regio Stedendriehoek
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KPI Planefficiëntie
KPI Good Housekeeping
Achterhoek
KPI Planrealisatie
KPI Activiteitenniveau
Gemiddelde totaal deelgenomen gemeenten
Regio Achterhoek (7 gemeenten)
Gemiddelde totaal deelgenomen gemeenten
KPI Inzicht in toestand en functioneren
KPI Benodigde Milieu-inspanning
KPI Databasebeheer
KPI Activiteitenniveau
Regio Stedendriehoek (3 gemeenten)
KPI Inzicht in toestand en functioneren KPI Meldingen per 10.000 inwoners
KPI Benodigde Milieu-inspanning
KPI Meldingen per 10.000 inwoners
KPI Benodigde Milieu-inspanning
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner
KPI Databasebeheer
KPI Planefficiëntie
KPI Planrealisatie
KPI Good Housekeeping
Regio KAN
KPI Activiteitenniveau
Gemiddelde totaal deelgenomen gemeenten
Regio KAN (8 gemeenten)
Op een aantal indicatoren zijn verschillen te zien tussen de regio’s: − de regio KAN heeft gemiddeld het beste inzicht in de toestand en het functioneren van de riolering; − de KPI benodigde milieu-inspanning in euro’s per inwoner is in de regio’s Noordwest Veluwe en Vallei het laagst en in de regio Achterhoek het hoogst (dus minst goed). In de regio Achterhoek moeten dus nog de meeste maatregelen worden getroffen om te voldoen aan de basisinspanning; − de KPI jaarlijkse lasten per inwoner zijn in de Vallei en KAN relatief laag (dus goed) en in de regio’s Achterhoek en Rivierenland relatief hoog (dus minder goed); − het activiteitenniveau (waarbij een aanzienlijke afwijking boven of onder de 100% suboptimaal is) is in de regio Rivierenland het verst van het optimum verwijderd; − de planrealisatie (en daarmee ook de Good Housekeeping) is in de regio Noordwest Veluwe het laagst en in de regio Rivierenland en Vallei het hoogst; − de regio Achterhoek heeft haar databasebeheer het best op orde en de regio Stedendriehoek en Rivierenland het minst; − het aantal ontvangen meldingen is in de regio Vallei en Stedendriehoek gemiddeld het laagst en in de regio’s Noordwest Veluwe en Rivierenland het hoogst. Conclusies en aanbevelingen naar aanleiding van het profiel Op basis van figuur 1 en de scores op de onderliggende indicatoren (zie hoofdstuk 4) is hieronder per aandachtsgebied beknopt de beoordeling weergegeven van het presteren van de Gelderse gemeenten. Over het geheel genomen blijkt uit figuur 1 dat de Gelderse gemeenten vrijwel niet afwijken van het landelijke beeld. Uitzondering daarop is het aandachtsgebied databasebeheer, waarop Gelderland het wat minder goed doet. Per regio zijn er wel verschillen te zien ten opzichte van het Gelderse en landelijke gemiddelde. Dat is mede afhankelijk van het feit dat de regiogemiddelden betrekking hebben op een kleinere groep, wat extra sterk tot uiting komt bij de regio Stedendriehoek.
26 oktober 2007, versie def -6-
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Toestand en functioneren De KPI in dit aandachtsgebied richt zich met name op de inspanning die de gemeente verricht om inzicht te krijgen in de toestand en het functioneren van de riolering. Daarbij gaat het over het voldoende uitvoeren van rioolinspecties, zorgen voor voldoende inzicht in het hydraulisch functioneren door het beschikken over recente herberekeningresultaten en monitoring van overstorten. De regio’s Vallei en KAN hebben gemiddeld het beste inzicht in de toestand en het functioneren. Met name de regio’s Noordwest Veluwe, Rivierenland en Stedendriehoek kunnen op dit punt van Vallei leren. Verder kan aanmerkelijke winst worden behaald als alle gemeenten een deel van hun overstorten gaan bemeten. Slim meten (dus niet alle overstorten, maar op strategische plekken) geeft inzicht in het functioneren van het stelsel, waardoor wateroverlast voorkomen kan worden en verstandig geïnvesteerd kan worden. Milieu-inspanning De KPI in dit aandachtsgebied geeft de benodigde financiële inspanning weer om volgens het GRP aan de gestelde milieudoelstellingen te voldoen (uitgedrukt in euro per inwoner). Het niveau van de milieudoelstelling kan per gemeente en per regio verschillen. Binnen de benchmarkmethodiek wordt gekeken in hoeverre gemeenten voldoen aan de basisinspanning. Sommige gemeenten moeten van de waterkwaliteitsbeheerder een verdergaande emissiereductie realiseren dan de basisinspanning; voor andere gemeenten is een hogere emissie dan de basisinspanning acceptabel. Daardoor is de score op deze KPI afhankelijk van de locatie situatie en het gevoerde beleid vanuit de waterkwaliteitsbeheerder. Daarom wordt in dit aandachtsgebied ook gekeken naar het emissieniveau vanuit de gemengde ten opzichte van de basisinspanning. Daaruit blijkt dat de regio Achterhoek qua vuilemissie het slechtste scoort. Deze regio moet nog de meeste maatregelen treffen om te voldoen aan de basisinspanning. De regio Noordwest Veluwe scoort qua vuilemissie het beste terwijl de regio Vallei het best scoort qua benodigde milieu-inspanning. Ondanks de regionale verschillen is het Gelderse gemiddelde in lijn met het landelijke gemiddelde. Het blijkt dat in Gelderland relatief veel wordt ingezet op afkoppelen. Door de provincie wordt dat ook nadrukkelijk gestimuleerd. De keuze voor afkoppelen is mede een oorzaak van het feit dat de basisinspanning nog niet overal is behaald, aangezien gemeenten uitstel hebben gekregen voor het voldoen aan de basisinspanning als men die wil realiseren met duurzame maatregelen. Het toepassen van afkoppelen is echter niet de enige verklaring voor het nog niet voldoen aan de basisinspanning. Nadere analyse van de verschillen moet verdere duidelijkheid geven over de oorzaak van de verschillen. Uitgaven Bij dit aandachtsgebied worden de uitgaven aan de rioleringszorg per inwoners per jaar in beeld gebracht op basis van kapitaallasten, beheeraspecten en investeringsuitgaven van de afgelopen twee jaar. In Gelderland is hier de score gemiddeld. De uitgaven zijn niet lager dan bij de overige gemeenten uit het onderzoek. In tabel 4 zijn enkele verschillen tussen de Gelderse regio’s in detail weergegeven. Daaruit blijkt dat de jaarlijkse uitgaven per inwoner in de regio Vallei relatief laag zijn. Ook het rioolrecht is in deze regio vrij laag. Daar staat echter tegenover dat daar nog wel veel rioolvervanging moet worden uitgevoerd. De regio Noordwest Veluwe is op het gebied van uitgaven en benodigde milieu-inspanning een goede tweede, waarbij blijkt dat in die regio de staat en leeftijd van het stelsel zodanig is dat daar de komende jaren substantieel minder riool vervangen hoeft te worden dan in de andere regio’s. Qua jaarlijkse lasten en gemiddelde hoogte van het rioolrecht komt ook de regio KAN gunstig naar voren. In deze regio is echter, net als in de Vallei, nog een vervangingsgolf te verwachten. Daarnaast heeft deze regio ook nog een behoorlijke inspanning te plegen in het terugdringen van de vuilemissies.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def -7-
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Verder valt op dat het gemiddelde rioolrecht per aansluiting in de regio Stedendriehoek het laagst ligt. Hierbij moet wel worden opgemerkt dat dit gemiddelde betrekking heeft op slechts 3 gemeenten waarbij tevens de peildatum 2005-2006 bedraagt en dus het meest gedateerd is. Tabel 4
Enkele verschillen tussen Gelderse regio’s Rioolrecht per Uitgaven aansluiting per inw. per Regio (100% dekking) jaar 141,25 50,52 Noordwest Veluwe 127,60 45,47 Vallei 150,82 59,70 Achterhoek 106,01 53,32 Stedendriehoek 174,02 59,53 Rivierenland 143,47 47,81 Knooppunt Arnhem Nijmegen (KAN) 145,86 52,92 Gelderland totaal gemiddeld
Benodigde milieuinspanning 105,24 79,15 195,20 124,77 113,56 160,53 131,12
Verwachte FTE vervanging1 0,13 1,65 0,74 1,25 0,83 1,38 0,92
Binnen de regio’s Achterhoek en Rivierenland bestaat een grote spreiding in de Uitgaven rioleringszorg per inwoner. Vanwege de vele factoren die de hoogte van de uitgaven beïnvloeden moet nader onderzoek duidelijkheid geven over de oorzaak van de verschillen. Vanuit de resultaten op overige aandachtsgebieden kan de Benchmark daarbij richting geven. Dus binnen die regio’s is een vervolggesprek over de achtergronden van de verschillen en onderlinge leerpunten zeker relevant. Organisatievermogen Dit aandachtsgebied kent vier kritische prestatie indicatoren. De KPI Planrealisatie geeft aan welk deel van de voorgenomen plannen daadwerkelijk is gerealiseerd. De Planrealisatie (en daarmee ook de Good Housekeeping) is op de Veluwe het laagst en in de Vallei het hoogst. Dat de regio Noordwest Veluwe een lage planrealisatie heeft komt door de goede grondslag: zandgrond met lage grondwaterstanden. De Veluwse gemeenten hoeven daardoor minder riolering te vervangen dan waarvan wordt uitgegaan in de plannen op basis van de theoretische verwachte levensduur. De theoretische levensduur wordt vaak gesteld op 60 jaar, maar in de praktijk blijkt dat de riolen op de Veluwe er zo goed bij liggen dat ze eenvoudig langer mee kunnen. De lage score betekent dus niet dat de regio Noordwest Veluwe het slecht doet op dit punt. De KPI Activiteitenniveau geeft een beeld van hoe druk de gemeente de afgelopen twee jaar bezig is geweest met de uitoefening van haar rioleringszorgtaken in vergelijking met de verwachting van de benodigde tijdsbesteding voor de komende jaren. Vanwege het feit dat veel factoren worden meegenomen bij de berekening van deze KPI (benodigde arbeid voor onderhoud, onderzoek, voorbereiding en toezicht bij vervangingswerkzaamheden of de realisatie van verbeteringsmaatregelen) moet voorzichtig worden omgegaan met het trekken van conclusies op basis van de score op deze KPI. De reden voor het hoog of laag scoren op deze KPI is per gemeente zeer verschillend.
1
Op basis van de kwaliteit van het stelsel en de leeftijd ten opzichte van de verwachte levensduur is een verwachting
berekend hoeveel riool er de komende jaren vervangen zou moeten worden. De totale vervangingswaarde is omgerekend naar de benodigde mensjaren arbeid die per jaar nodig zal zijn om de realisatie van de vervangingen te begeleiden qua voorbereiding, directievoering en toezicht. Die verwacht benodigde tijdsbesteding is uitgedrukt in FTE.
26 oktober 2007, versie def -8-
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Een onderliggende indicator van de KPI Activiteitenniveau is het ‘bestede aantal mensjaren arbeid per 10.000 inwoners’. De regio Rivierenland zit gemiddeld heel hoog, terwijl de regio Noordwest Veluwe gemiddeld het laagste aantal bestede mensjaren arbeid per 10.000 inwoners kent. Opmerkelijk is de vrij grote spreiding qua besteed aantal mensjaren arbeid binnen een regio. Dit is met name het geval in de regio Vallei en KAN. Dit geeft aan dat er mogelijkheden liggen om van elkaar te leren. De KPI Good Housekeeping combineert de indicatoren planrealisatie (“worden de plannen gerealiseerd?”) en planverwachting (“neemt de gemeente wel op in de plannen wat zou moeten?”). De KPI wordt berekend als het product van beide indicatoren. Een hoge score houdt in dat zowel het opstellen van plannen als het realiseren goed verlopen. Een lage score houdt in dat het op een of beide vlakken duidelijk beter kan. De Gelderse gemeenten wijken qua gemiddelde score niet af van het landelijk gemiddelde. De score wordt gedomineerd door de score op KPI Planrealisatie (zie boven). De laatste KPI binnen dit aandachtsgebied is Planefficiëntie. Hierbij gaat het om de mate van overschrijding van de planning en de geraamde budgetten van grote uitgevoerde werkzaamheden. Dit geeft dus een beeld hoe goed gemeenten in staat zijn uitvoeringswerken te plannen en te budgetteren en om vervolgens dat ook te bewaken en te realiseren. De Gelderse gemeenten doen het op dat vlak vergelijkbaar met het Nederlands gemiddelde. Wel blijkt dat de regio Noordwest Veluwe de hoogste efficiëntie kent en de regio KAN de laagste. Gegevensbeheer Onder het aandachtsgebied gegevensbeheer wordt een beeld verkregen van de toegankelijkheid, volledigheid en beschikbaarheid van beheergegevens. De onderliggende indicatoren van de KPI Databasebeheer hebben betrekking op de actualiteit en volledigheid van de informatie over het aangesloten verhard oppervlak en de vaste gegevens over het rioolstelsel en de snelheid van verwerking van revisies. Overall blijven de Gelderse gemeenten op de KPI Databasebeheer iets achter bij het landelijk gemiddelde. In veel gevallen is een achterstand in de verwerking van revisies een belangrijke bottleneck. De actualiteit van het verharde oppervlak laat ook bij een aantal gemeenten nog te wensen over. Met name de regio Noordwest Veluwe scoort op die indicator laag ten opzichte van de overige regio’s. De volledigheid van de database is in het merendeel van de gevallen wel goed op orde. Daarbij scoren de regio’s KAN en Achterhoek goed. Meldingen en klachten Meldingen en klachten zijn voor een gemeente een belangrijke bron van informatie over het stelsel. Nog belangrijker is echter om meldingen en klachten ook snel af te handelen. Een goed werkend registratiesysteem is dus voor iedere gemeente van belang. Van de Gelderse gemeenten die hebben deelgenomen aan de Benchmark beschikt 94% over een registratiesysteem. Uit figuur 1 blijkt dat het aantal meldingen en klachten per inwoner die de Gelderse gemeenten ontvangen overeenkomen met het landelijk gemiddelde.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def -9-
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Leer- en samenwerkingsmogelijkheden De deelnemers hebben tijdens en door middel van het benchmarkproces verschillende mogelijkheden ontdekt om van elkaar te leren, om hun rioleringszorg te verbeteren en om intensiever met elkaar samen te gaan werken. In dit rapport is per aandachtsgebied een opsomming gegeven van mogelijke verbeterpunten en mogelijkheden voor samenwerking. Enkele voorbeelden zijn: − de wijze van inspecteren en het gebruik van inspectieresultaten bij het plannen van onderhoud aan de riolering; − het gezamenlijk uitbesteden van inspecties (en/of reiniging); − het gezamenlijk organiseren van de verwerking van revisies; − het uitwisselen van ervaringen en inzichten bij de aanleg van randvoorzieningen en bij de uitvoering van afkoppelprojecten; − het uitwisselen van ervaringen met monitoring; − het gezamenlijk beheer en onderhoud van IBA’s. De resultaten uit de eerste Gelderse Benchmark in 2006 heeft de Stuurgroep Toekomst Waterketen Gelderland concreet uitgewerkt in een Handreiking “samenwerken in de waterketen”. In de TWG Handreiking worden voor verschillende thema’s en activiteiten binnen het rioleringsbeheer concrete en praktische voorbeelden van mogelijke samenwerking per regio geschetst. De reikwijdte van die handreiking is breder dan het benchmark kader. De handreiking biedt daarom meer kansen voor samenwerking dan op basis van de conclusies uit deze Benchmark naar voren zijn gekomen. De inzichten die tijdens het benchmarkproces zijn opgedaan qua verbeterpunten en mogelijke manieren om met die punten ook daadwerkelijk aan de slag te gaan bieden een prima basis om daarmee in regio verband verder te gaan. De aanbevelingen en conclusies kunnen per regio worden aangescherpt en aangevuld en gezamenlijk kan een plan worden gemaakt voor verbetering van de rioleringszorg. Dat kan door elkaar onderling daarbij te helpen (halen en brengen van kennis onderling) of door met elkaar samen te werken. Daarmee is tijdens de slotbijeenkomst van de Benchmark al een aanzet gemaakt. De gemeente werken een en ander verder uit in regionale werkplannen.
26 oktober 2007, versie def - 10 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
1
INLEIDING
1.1
Inleiding Dit samenvattend koepelrapport is gebaseerd op de individuele rapportages van de Gelderse gemeenten die hebben deelgenomen aan de Benchmark 2007-1, de benchmarkresultaten van alle Gelderse gemeenten die hebben deelgenomen alsmede het koepelrapport 2006 (dd. Januari 2007) dat is opgesteld door het consortium van IOO / Royal Haskoning / Van de Bunt / Stratus.
1.2
Aanleiding Hoe komt het dat de ene gemeente een lager rioolrecht in rekening brengt dan de ander? Hoe komt het dat de ene gemeente al voldoet aan alle emissie-eisen en de andere nog niet? Wat is financieel gunstiger: alles uitbesteden of zoveel mogelijk zelf doen? Heeft de gemeente voldoende inzicht in het functioneren van het rioolstelsel? Op veel van deze vragen hebben we niet één twee drie een antwoord. Gemeenten in Nederland hebben, op hoofdlijnen, vergelijkbare doelstellingen ten aanzien van de rioleringszorg. Doelstellingen die mede worden bepaald door wet- en regelgeving zoals de zorgplicht voor een doelmatige inzameling en transport van afvalwater in de Wet Milieubeheer. De manier waarop de gemeenten deze doelstellingen realiseren is verschillend. De gemeenten beschikken gezamenlijk over een schat aan ervaringskennis over de mogelijke manieren om de verschillende doelstellingen te halen. Met behulp van benchmarking wordt deze kennis verzameld, wordt de uitwisseling van kennis en ervaring mogelijk en kan inzicht verkregen worden in de eigen verbetermogelijkheden. Het is niet zo verwonderlijk dat de gemeenten streven naar een verdere professionalisering van de rioleringzorg als men zich realiseert dat in Nederland circa 85.000 km riolering ligt met een gezamenlijke waarde van 47,5 miljard euro. Gemeenten besteden jaarlijks circa één miljard euro voor de rioleringszorg!
1.3
Achtergrond Benchmarking maakt het mogelijk de werkwijzen van organisaties te vergelijken en zo het eigen functioneren te verbeteren. Benchmarking is daarmee een hulpmiddel in de verdere professionalisering van de rioleringszorg. Benchmarking zorgt voor een grotere transparantie: wat gebeurt er in de rioleringszorg, hoe presteert de lokale organisatie in vergelijking met anderen? Vanuit politiek oogpunt is dit een belangrijke factor als er wordt gekeken naar de discussie over de omvang van de lokale lasten. Het Gemeentelijk Rioleringsplan (GRP) is in eerste instantie het instrument om deze discussie op lokaal niveau te voeren. Benchmarking zorgt ervoor dat gegevens van andere gemeenten op een evenwichtige manier in deze discussie kunnen worden betrokken. In 2001 is in opdracht van het Ministerie van VROM en de Stichting RIONED een haalbaarheidsonderzoek ‘Benchmarking Rioleringszorg’ uitgevoerd (Eindrapport “Haalbaarheidsonderzoek Benchmarking Rioleringszorg” d.d. 15 oktober 2001). De conclusie van het haalbaarheidsonderzoek was dat benchmarking in de rioleringszorg zinvol en haalbaar is.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 11 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Stichting RIONED heeft in 2002/2003 de benchmark-methodiek verder ontwikkeld en een succesvolle pilot uitgevoerd. Op basis van de ervaringen uit die pilot is vervolgens voor drie nieuwe clusters de benchmark uitgevoerd, namelijk begin 2005 het eerste cluster en in 2006 twee clusters. Na de benchmark van 2005 is de methodiek op enkele punten bijgesteld. In januari 2007 is de vierde cluster van gemeenten met de benchmark aan de slag gaan, dit wordt verder in dit rapport aangeduid met cluster 2007-1. Voorliggend rapport maakt hiervan onderdeel uit. In bijlage 1 staan alle deelnemers per cluster vermeld. De Gelderse Benchmark Rioleringszorg is een samenwerking tussen Stichting RIONED en Toekomst Waterketen Gelderland.
1.4
Toekomst Waterketen Gelderland In Gelderland zijn het waterleidingbedrijf Vitens, vier waterschappen en alle 56 gemeenten dagelijks in de weer om te zorgen dat hun delen van de waterketen goed functioneren. Door samen te werken kunnen de belangen in de waterketen beter worden gediend en kan effectief worden ingespeeld op nieuwe ontwikkelingen. De kosten voor de burger worden hiermee verlaagd, terwijl de kwaliteit van het woon- en leefmilieu verbetert. De Stuurgroep Toekomst Waterketen Gelderland regisseert, stimuleert en faciliteert de samenwerking via een bottom-up proces. Dat gebeurt op verschillende manieren. Ambassadeurs uit de Stuurgroep stimuleren samen met hun (met provinciale subsidie bekostigde) ambtelijk ondersteuners in elk van de zes WRG regio’s actief de samenwerking. Ambtelijke en bestuurlijke overlegplatforms wisselen kennis en ervaring uit en zoeken actief naar mogelijkheden voor samenwerking. Verder stimuleert de stuurgroep Gelderse gemeenten deel te nemen aan de door de Stichting RIONED georganiseerde provinciale rioleringsbenchmark. De uitvoering van de benchmark rioleringszorg kan op Gelderse schaal een belangrijke impuls geven aan het realiseren van samenwerking. TWG probeert haar doelen via drie stadia te bereiken, te weten Delen, Uitdenken en Doen. Delen: Met de Benchmark rioleringszorg geeft men invulling aan de eerste stap. Men krijgt inzicht in de eigen prestaties in het rioolbeheer, men kan leren van anderen en er ontstaat inzicht in de ‘best practices’ van gemeenten. Door kennis en ervaring met elkaar te delen, naar aanleiding van de benchmark resultaten, wordt een vliegwiel voor mogelijke samenwerking in gang gezet. Uitdenken: Vervolgens verkent TWG, mede op basis van de uitkomsten van de benchmark, mogelijke vormen van samenwerken. Hieruit is ondermeer de TWG-handreiking samenwerkingsmodellen voortgekomen. Doen: Uiteindelijk wil TWG stimuleren dat de verzamelde inzichten en gevonden samenwerkingsmogelijkheden ook worden toegepast in de dagelijkse praktijk. Dit is het spoor "doen". De Benchmark rioleringszorg en het daarbij gevolgde proces met intensieve workshops is een goed instrument gebleken om de stap "Delen" in te vullen. De individuele en samenvattende rapportages geven op diverse plaatsen aan op welke wijze en op welke terreinen het "Uitdenken" en "Doen" verder inhoud kunnen krijgen.
26 oktober 2007, versie def - 12 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
TWG zal het ingezette proces van het van elkaar leren en het zoeken naar verbeteringsmogelijkheden verder faciliteren. Dit vindt in hoofdzaak plaats binnen de zogenaamde TWG regio’s. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar mogelijkheden van samenwerking op het gebied van beheer en onderhoud van de riolering maar ook naar mogelijke afstemming van investeringen en samenwerking bij de facturering van de kosten bij de burgen en de dienstverlening richting burger (zie afbeelding 1).
Regionalenetwerken netwerken(ambassadeurs (ambassadeursen enambtelijke ambtelijkeondersteuning) ondersteuning) Regionale
Beheeren enonderhoud onderhoud Beheer riolering riolering Benchmark Benchmark rioleringszorg rioleringszorg
Afbeelding 1
Afstemmen Afstemmen investeringen investeringen
Handreiking Handreiking Samenwerken Samenwerken dewaterketen waterketen ininde
Eenwaterketennota waterketennota Een endienstverlening dienstverlening en
Drie terreinen van samenwerking
Mogelijkheden van samenwerking binnen de regionale netwerken van TWG
Op basis van de Benchmark resultaten 2006 en een nadere verkenning is door TWG de Handreiking “samenwerken in de waterketen” opgesteld. Daarin worden voor verschillende thema’s en activiteiten binnen het rioleringsbeheer concrete en praktische voorbeelden van mogelijke samenwerking per regio geschetst. De reikwijdte van die handreiking is breder dan het benchmark kader. De handreiking biedt daarom meer kansen voor samenwerking dan op basis van de conclusies uit deze Benchmark naar voren zijn gekomen. TWG streeft (in 2008) naar een meer structurele implementatie van de handreiking binnen de regio’s waarbij concrete doelen en resultaten in termen van duurzaamheid, dienstverlening en doelmatigheid worden geformuleerd.
1.5
Deelnemende Gelderse gemeenten In 2006 heeft een eerste cluster van (in totaal 20) Gelderse gemeenten deelgenomen aan de Benchmark Rioleringszorg. In het cluster 2007-1 hebben nog eens 16 Gelderse gemeenten deelgenomen. In tabel 5 zijn de deelnemende gemeenten weergegeven. Daarnaast hebben enkele Gelderse gemeenten deel genomen aan de Pilot in 2003 en/of de eerste landelijke benchmark (zonder specifiek Gelders deelcluster) in 2005. Dit zijn respectievelijk de gemeenten Nijmegen, Lochem, Aalten (pilot 2003), Apeldoorn, (Pilot en 2005) Renkum (Pilot, 2005 en 2006), Gorinchem en Buren (2005). Alle Gelderse gemeenten die hebben deelgenomen zijn weergegeven in afbeelding 3. In paragraaf 2.6 wordt verder ingegaan op het vergelijkingskader van de benchmark. Daarin staat beschreven hoe de resultaten uit voorgaande benchmark clusters zijn meegenomen.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 13 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Afbeelding 2
Overzicht TWG regio’s
Tabel 5
Gelderse Deelnemers
Cluster 2006 Gemeente Nunspeet Scherpenzeel Renkum Barneveld Ede Montferland Berkelland Aalten Zutphen Lochem Tiel Druten Neder-Betuwe Westervoort Ubbergen Rheden Overbetuwe
WRG Regio Noordwest - Veluwe Vallei
Achterhoek
Stedendriehoek Rivierenland
Knooppunt Arnhem-Nijmegen
Cluster 2007-1 Gemeente
WRG Regio
Ermelo Putten Oldebroek Elburg Epe Hattem Heerde Wageningen Soest (niet - Gelders) Oost Gelre Winterswijk Doetinchem Oude IJsselstreek Culemborg Geldermalsen Zederik (niet - Gelders) Liesveld (niet - Gelders)
Noordwest Veluwe
Vallei Achterhoek
Rivierenland
Groesbeek Beuningen Arnhem
26 oktober 2007, versie def - 14 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Afbeelding 3
1.6
Overzicht Gelderse gemeenten die hebben deelgenomen aan de benchmark
Doel koepelrapport Het doel van dit koepelrapport is een overzicht te geven van de belangrijkste resultaten van de Gelderse gemeenten. Dit rapport is gebaseerd op de bevindingen uit de individuele rapporten. De individuele rapporten geven de resultaten van elke gemeente afzonderlijk in vergelijking met alle andere gemeenten die hebben deelgenomen. In de individuele rapporten zijn voor elke gemeente afzonderlijk conclusies en aanbevelingen geformuleerd. In dit rapport zijn per aandachtsveld mogelijke samenwerkings- en verbetermogelijkheden aangegeven. Daarbij is gekeken naar het presteren van de verschillende TWG regio’s onderling als ook het presteren van de individuele gemeenten binnen een TWG regio. Doel is om met deze bevindingen na afloop van de benchmark rioleringszorg binnen regio’s en wellicht ook tussen de regio’s verder te werken aan de verbetering van de rioleringszorg door middel van verdere kennisuitwisseling en samenwerking. Omdat samenwerking tussen gemeenten niet alleen speelt op het ambtelijke niveau maar op alle niveaus van de gemeentelijke organisatie is het nodig dat politici, bestuurders en leidinggevenden die niet alle details van de rioleringszorg kennen ook kennis kunnen nemen van de Benchmark resultaten en de samenwerkingspotenties. Dit samenvattende rapport draagt daaraan bij.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 15 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
1.7
Leeswijzer Dit samenvattend koepelrapport is gebaseerd op de individuele rapportages van de Gelderse gemeenten Na deze inleiding geeft hoofdstuk 2 de achtergrond van de benchmark rioleringszorg: een nadere beschrijving van de methodiek en een beschrijving van het doorlopen proces. In hoofdstuk 3 wordt kort ingegaan op de verschillende manieren van leren en de verschillende doelen van samenwerking tussen organisaties. Hoofdstuk 4 gaat in op de 6 aandachtsgebieden, waarbij de score van de Gelderse Regio’s op de diverse kritische prestatie indicatoren en enkele indicatoren is weergegeven. In bijlage 1 is een overzicht opgenomen van alle gemeenten die tot nu toe hebben deelgenomen aan de benchmark rioleringszorg. Bijlage 2 bevat een begrippenlijst.
26 oktober 2007, versie def - 16 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
2
ACHTERGROND BENCHMARK RIOLERINGSZORG
2.1
Aandachtsgebieden In de benchmark wordt de rioleringszorg benaderd vanuit zes verschillende invalshoeken die aandachtsgebieden worden genoemd (zie figuur 2).
Toestand en Functioneren Meldingen en Klachten Rioleringszorg Gegevensbeheer
Milieu-inspanning
Uitgaven Organisatievermogen
Figuur 2
Aandachtsgebieden
De aandachtsgebieden ‘Toestand en functioneren’ en ‘Milieu-inspanning’ zijn gericht op het presteren van het rioolsysteem voor de inzameling en het transport van het afvalwater. De aandachtsgebieden ‘Uitgaven’, ‘Organisatievermogen’ en ‘Gegevensbeheer’ zijn gericht op de organisatie van de rioleringszorg. Het aandachtsgebied ‘Klachten en meldingen’ heeft zowel betrekking op de organisatie als het functioneren. Hieronder zijn de zes aandachtsgebieden nader toegelicht Toestand en functioneren De toestand en het functioneren van de riolering is van belang in het kader van onderhoud, verbetering en vervanging. Toestand en functioneren is gericht op de inspanning die de gemeente verricht om inzicht te krijgen in de toestand en het functioneren van riolering. Dit aandachtsgebied geeft enerzijds een beeld van het inzicht in de kwaliteit van de voorzieningen die gezamenlijk de riolering vormen en anderzijds een beeld van het functioneren van de riolering aan de hand van de knelpunten die er binnen een gemeente zijn. Wat weten we over de toestand en hoe staat het met functioneren van de riolering? Milieu-inspanning Vanuit de waterbeheerder worden inspanningsverplichtingen geformuleerd om vervuiling van het milieu te voorkomen of te beperken. Binnen de benchmark worden alleen de inspanningen vergeleken, niet de effecten. Deze inspanningen richten zich op het hele scala van maatregelen ter verbetering van de waterkwaliteit. Dit aandachtsgebied richt zich op de nog te leveren financiële milieu inspanning volgens het GRP, op het huidige berekende emissieniveau van gemengde rioolstelsels en op de focus in de milieumaatregelen uit de afgelopen periode.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 17 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Uitgaven In het aandachtsgebied Uitgaven worden de gemeentelijke organisaties vergeleken op grond van hun (jaarlijkse) uitgaven voor de rioleringszorg. Met het inzichtelijk maken van de jaarlijkse beheerlasten, de jaarlijkse kapitaallasten en de omvang van de direct betaalde jaarlijkse investeringen wordt een beeld verkregen van de uitgaven aan de rioleringszorg in de gemeente (per jaar per inwoner). Organisatievermogen Voor het aandachtsgebied organisatievermogen wordt gekeken naar de wijze waarop de gemeente in staat is maatregelen te nemen om het presteren van de voorzieningen te sturen. Vragen die daarbij spelen zijn: Hoe is een gemeente via planvorming en uitvoering in staat het presteren van de voorzieningen te sturen? Is zij in staat om dat wat in de plannen staat ook daadwerkelijk te realiseren? En hoeveel inzet is daarvoor nodig? Hoe efficiënt gebeurt dat? Gegevensbeheer Onder het aandachtsgebied gegevensbeheer wordt een beeld verkregen van de toegankelijkheid en beschikbaarheid van beheergegevens. Het gaat daarbij om de wijze waarop een gemeente het gegevensbeheer heeft georganiseerd en in welke mate de gegevens actueel en volledig zijn. De werkelijke kwaliteit van deze gegevens maakt geen onderdeel uit van de benchmark omdat daar nog geen maatlat voor bestaat. Meldingen en klachten De rioleringszorg dient in eerste instantie burgers en bedrijven. Zolang de burger geen overlast ervaart zal hij ook niet klagen. Meldingen en klachten zijn een indicatie dat het systeem niet optimaal functioneert. De reactietijd en de oplossingstijd zeggen iets over de gemeentelijke organisatie.
2.2
Kritische Prestatie Indicatoren Voor elk van de aandachtsgebieden zijn één of meer Kritische Prestatie Indicatoren (KPI) ontwikkeld. Een KPI geeft direct een beeld van het presteren op een bepaald aandachtsgebied. De KPI is als het ware een ‘samenvatting’ van het presteren op het aandachtsgebied. Alle KPI’s samen geven op deze manier een ‘profiel’ van de rioleringszorg in de gemeente. De KPI’s vormen de basis voor de vergelijking; ze zijn de eerste signalering van verschillen die tussen gemeenten bestaan. Ze vormen de aanleiding voor de zoektocht naar mogelijke verbeteringen. Naast het feit dat de KPI’s de basis vormen voor de vergelijking bieden deze ook een compact (maar grof en soms wat ongenuanceerd) beeld voor het management / bestuur / politiek van de gemeentelijke organisatie.
2.3
Indicatoren De KPI’s vormen de aanleiding voor de zoektocht naar mogelijke verbeteringen. Om de zoektocht te vergemakkelijken zijn voor elk aandachtsgebied onderliggende indicatoren ontwikkeld. Deze indicatoren geven inzicht in welk onderdeel van het proces van rioleringszorg verbeteringen kunnen worden gezocht. De onderliggende en aanvullende indicatoren zijn hoofdzakelijk bedoeld om de vakinhoudelijke medewerker (technisch of financieel) van informatie te voorzien. Deze indicatoren zijn rechtstreeks te koppelen aan het gevoerde rioleringsbeleid en de lokale situatie. Deze indicatoren zijn nadrukkelijk niet bedoeld om een onderlinge ranking tussen gemeenten te maken.
26 oktober 2007, versie def - 18 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Het overzicht van de aandachtsgebieden, KPI’s en onderliggende indicatoren is in tabel 6 weergegeven. Tabel 6
Aandachtsgebieden, kritische prestatie indicatoren en onderliggende indicatoren
Aandachtsgebied
Kritische Prestatie Indicator(en)
Onderliggende indicatoren
Toestand en Functioneren
Inspanning voor inzicht in toestand en functioneren
Strategisch Inzichtpercentage Inzicht Milieutechnisch Functioneren Inzicht Hydraulisch Functioneren Strategische inzichtfactor Operationeel Inzichtpercentage Operationele inzichtfactor Kwaliteitstoestand Type inspectie Hydraulische knelpunten Milieutechnische knelpunten
Milieuinspanning
Benodigde Milieu-inspanning
Uitgaven
Uitgaven rioleringszorg per inwoner
Emissie gemengd Focus milieu-inspanning Investeringsuitgaven per inwoner Kapitaallasten per inwoner Rentelasten per inwoner Afschrijvingslasten per inwoner Beheerlasten per inwoner Reinigingskosten per km riolering Reinigingskosten per km gereinigde riolering
Organisatievermogen
Planrealisatie Activiteitenniveau
Mensjaren arbeid
Good Housekeeping
Theoretische planverwachting
Planefficiëntie
Percentage overschrijding geld Percentage overschrijding tijd
Databasebeheer
Geautomatiseerd beheersysteem
Planrealisatie
Gegevens-
Actualiteit Volledigheid
beheer
Meldingen en klachten
Aantal meldingen en klachten
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Reactietijd Oplossingstijd
26 oktober 2007, versie def - 19 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
2.4
Proces van Benchmarken De dataverzameling voor de benchmark verloopt voor een belangrijk deel via internet. De op deze manier verzamelde gegevens zijn gecontroleerd en aangevuld indien getallen ontbraken of gecorrigeerd als de getallen niet klopten. Vervolgens is op basis van de verbeterde en aangevulde gegevens een eerste versie van het individuele rapport gemaakt. Dat rapport is besproken tijdens een werkbijeenkomst. Naar aanleiding van die bijeenkomst en eventuele opmerkingen op het rapport is een tweede versie gemaakt die tijdens de Slotbijeenkomst is besproken. Na een tweede commentaarronde zijn de individuele rapporten definitief opgeleverd. Tijdens de diverse workshops hebben de deelnemers intensief met elkaar en met adviseurs van de uitvoerders kunnen spreken over de resultaten van de Benchmark. Op deze wijze is betekenis gegeven aan de getallen in de rapportages. In onderlinge discussies is inzicht ontstaan in de verklaring van verschillen en zijn ‘best practices’ uitgewisseld. Op die manier heeft elke gemeente eigen leer- en ontwikkelmogelijkheden kunnen verzamelen. Doordat de gemeenten met elkaar in gesprek zijn gegaan, zijn tijdens de workshops relaties gelegd tussen gemeenten welke ook, na afloop van het formele benchmarkproces, benut kunnen worden voor kennisuitwisseling. Binnen de Gelderse gemeenten zal die uitwisseling en samenwerking met name tot stand komen binnen de zes WRG-regio’s.
2.5
Waarom Benchmarken? De doelen van benchmark-onderzoeken kunnen verschillen. Mogelijke doelen zijn: − Leren van elkaar, − Verantwoording cq. het afleggen van rekenschap, − Vergelijking cq. ranking (wie is het best en wie het slechts), De verschillende doelen van een Benchmark hebben invloed op de methode van de Benchmark. Het primaire doel van de Benchmark Rioleringszorg is dat Gemeenten leren van de onderzoeksresultaten zelf, maar ook door interactie met andere deelnemers tijdens het proces. Het is in de benchmark rioleringszorg nadrukkelijk niet de bedoeling om te zoeken naar de ‘best presterende’ gemeente, maar om onderling te vergelijken. Doel is het leren, niet het verantwoorden, laat staan “ranken”. Geen enkele gemeente scoort op alle vergelijkingsfactoren als beste of slechtste. Daar gaat het ook niet om. Benchmarking signaleert verschillen in prestaties, werkwijzen en kosten. Gemeentegrootte, de mate van verstedelijking en bodemgesteldheid blijken slechts een beperkte invloed te hebben op meetbaar gemaakte ‘rioleringsprestaties’. Door middel van de benchmark worden de aandachtsgebieden gesignaleerd waarop gemeenten hun rioleringszorg kunnen verbeteren. Verbetering die gestalte kan krijgen door kennisuitwisseling en/of samenwerking. In tabel 7 is een aantal motieven opgenomen die door de gemeenten zijn genoemd om deel te nemen aan de Benchmark.
26 oktober 2007, versie def - 20 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Tabel 7 Weten:
Leren:
Anders:
2.6
Motieven om deel te nemen aan de Benchmark • Toetsen van het idee dat we het wel goed doen. • Zijn we op de goede weg? • Vergelijken met anderen, waar staan we? • Goede manier om alle gegevens (waaronder de financiële) eens op orde te krijgen. • Kennismaken met en leren van andere gemeenten. • Op zoek naar best practices. • Leren hoe anderen dingen aanpakken; uitwisselen van ervaringen. • Borgen van kennis. • Intern meer aandacht krijgen voor de rioleringszorg. • Politiek het bestuur wil graag weten hoe de gemeente het doet.
Vergelijkingskader In dit rapport wordt de score van de Gelderse gemeenten op elke kritische prestatie indicator weergegeven ten opzichte van het minimum, maximum en het gemiddelde van alle gemeenten die tot nu toe hebben deelgenomen aan de benchmark. Ten behoeve van de interpretatie van de onderzoeksresultaten is het belangrijk te weten hoe dit vergelijkingskader per indicator is samengesteld. Na de eerste benchmark in 2005 is de methodiek gedeeltelijk bijgesteld. Bij die bijstelling zijn nieuwe indicatoren geïntroduceerd en zijn enkele oude indicatoren anders gedefinieerd. Daarom kan niet voor alle (KP)I’s het gemiddelde voor alle deelnemende gemeenten vanaf 2005 wordt berekend maar vanaf 2006. In paragraaf 1.5 is het overzicht opgenomen van de gemeenten die hebben deelgenomen aan de benchmark in 2006 en 2007. Daarnaast hebben in 2005 ook enkele Gelderse gemeenten deelgenomen. De gegevens uit de pilot zijn niet betrokken bij de bepaling van het gemiddelde aangezien die gegevens niet geheel vergelijkbaar zijn met de huidige definitie van de gegevens en indicatoren. Omdat van de regio Stedendriehoek betrekkelijk weinig gemeenten deel hebben genomen is deze regio’s in deze rapportage samengevoegd met de regio Vallei. Het aantal gemeenten dat per regio heeft deelgenomen aan de benchmark is daarmee als volgt: Tabel 8
Aantal deelnemers per WRG regio Totaal aantal gemeenten in Regio regio 9 Noordwest Veluwe 6 Vallei 8 Achterhoek 5 Stedendriehoek 11 Rivierenland 17 Knooppunt Arnhem Nijmegen (KAN) 56 Totaal Gelderland
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Aantal gemeenten deelgenomen aan benchmark (v.a. 2005) 8 5 7 3 6 7 36
Percentage benchmark deelnemers 89% 83% 88% 60% 55% 41% 64%
26 oktober 2007, versie def - 21 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Noordwest Veluwe
1
7
Vallei
4
1
Pilot 2003
Stedendriehoek
2
Achterhoek
3
Rivierenland
3
2005
2007
2
KAN
7
0
Figuur 3
2006
4
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Aantal deelnemers per regio per jaar (excl. niet-Gelderse gemeenten)
Aandachtspunt bij gemiddelden over 2005 - 2007 De financiële cijfers van de deelnemers uit 2005 en 2006 zijn niet gecorrigeerd naar het huidige prijspeil. Dit leidt ertoe dat bijvoorbeeld de gemiddelde uitgaven en het gemiddelde rioolrecht wat lager liggen dan wanneer dat wel zou zijn gecorrigeerd. Een zelfde kanttekening moet worden geplaatst bij de benodigde milieu-inspanning om aan de basisinspanning te voldoen. Het is evident dat de nog benodigde inspanning in 2005 en 2006 hoger zal zijn geweest dan in 2007. Dit verschil in peildata leidt ertoe dat bijvoorbeeld de regio KAN (met veel deelnemers in 2006) niet 1 op 1 vergeleken kan worden met de regio Noordwest Veluwe (met vooral 2007-deelnemers).
26 oktober 2007, versie def - 22 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
3
LEREN EN SAMENWERKEN
3.1
De Language of Learning Achtergrond: Vijf manieren van leren Mensen leren op verschillende manieren. Ze hebben verschillende omgevingen waarin ze graag leren en hebben verschillende denkgewoonten. Deze verschillen in voorkeuren en gewoonten in het leren zijn het gevolg van iemands ‘leergeschiedenis’ (hoe werd er op school en thuis omgegaan met het leren), en wordt mede bepaald door zaken als cultuur, leeftijd en persoonlijkheid. Voorkeuren en gewoonten zijn redelijk stabiel, maar liggen niet vast. Een nieuwe werkomgeving, een nieuwe fase in iemands ontwikkeling, en ook inzicht in het eigen leren kunnen veranderingen in het leren tot stand brengen. De diverse voorkeuren in het leren (van individuen en groepen) zijn getypeerd in vijf metaforen: − kunst afkijken − participeren − kennis verwerven − oefenen − ontdekken 2 Deze voorkeuren vormen samen één van de onderdelen van de Language of Learning . Hieronder worden kort deze vijf voorkeuren toegelicht. Kunst afkijken: Leren hoeft niet altijd in een veilige omgeving Leren wordt vaak geassocieerd met rust en veiligheid. Kunst afkijken floreert echter onder spanning. Bij deze leerders vormt de dagelijkse praktijk de beste leeromgeving en die is hectisch, vrij onvoorspelbaar en constant in beweging. Ze leren door goed te observeren, en van anderen te horen wat werkt. Ze analyseren wat wel en niet tot succes leidt en wat voor henzelf bruikbaar is, en passen dat zelf toe. Het spreekt waarschijnlijk voor zich dat deze leerders niet gemotiveerd raken door een spel- of oefensituatie. Dit wordt al snel ervaren als ‘kinderspel’. De uitspraak ‘van fouten kun je leren’ is aan hen niet echt besteed. Participeren: Samen sterk Leren is in het verleden vaak gezien als een individueel proces. Steeds vaker wordt echter de sociale kant van het leren onderstreept. Leren doe je met en van elkaar. Kennis is niet iets objectiefs, iedereen heeft zijn eigen betekenis, door erover te praten kom je tot een gezamenlijke betekenis. Mensen die juist samen met anderen goed tot leren komen, hebben het sparren nodig om eigen ideeën helder te krijgen en aan te scherpen. Je wordt gedwongen om iets onder woorden te brengen. Bij ‘participeren’ word je gevoed door reacties en ideeën van anderen.
2
De Language of Learning (LoL) is een gedachtegoed en taal met bijbehorende methode, tools en technieken gericht
op leren in en van organisaties. De taal vernieuwt zich continu en blijft in ontwikkeling. Met LoL kunnen organisaties zich gemakkelijker, sneller en beter ontwikkelen. LoL laat mensen zich ontwikkelen vanuit een positief mensbeeld, kracht en kwaliteiten. De Language of Learning is door dr. Manon Ruijters MLD van Twynstra Gudde ontwikkeld i.s.m. Universiteit Utrecht.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 23 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Kennis verwerven: Willen weten wat er bekend is Alhoewel veel begeleiders en docenten op zoek zijn naar manieren om theorie dichter bij de praktijk te brengen en uit de greep van het klassikale systeem te komen, zijn er ook mensen die juist een grote voorkeur hebben voor overdracht van kennis. Zij hechten aan onderwijs verzorgd door ‘vakmensen’, docenten die hun vak goed beheersen. Of zij verdiepen zich graag in vakkennis op internet of uit boeken. Objectieve kennis speelt dus een belangrijke rol bij leren. Oefenen: Ruimte om iets uit te proberen Oefenen is naast kennis verwerven, wellicht de bekendste leercontext. Uitgangspunt is leren door herhaling in een omgeving die veilig genoeg is om fouten te mogen en durven maken. En een beperkte mate van complexiteit, zodat je je aandacht kunt richten op datgene wat je nog moet leren. Bovendien moet er voldoende rust zijn om te kunnen komen tot reflectie. Belangrijk is dat er iemand naast staat die het leren kan begeleiden, situaties kan vereenvoudigen, op dingen kan wijzen of juist iets kan aanreiken dat je weer een stap verder brengt. Fouten vormen voor hen een bron van informatie om van te leren. Ontdekken: In het diepe springen Ontdekkend leren gaat ervan uit dat leven en leren synoniemen zijn. Leren doe je niet alleen tijdens een opleiding, leren doe je continu. Niet leren bestaat niet. Dit bewustzijn maakt dat veel geleerd wordt uit de dagelijkse gang van zaken en de onverwachte gebeurtenissen die zich voordoen. Leren in een officiële leersituatie (zoals een opleiding of workshop) is vaak te beperkend, te voorgestructureerd. Deze leerders zoeken graag hun eigen weg. Dat hoeft niet noodzakelijkerwijs de meest efficiënte weg te zijn, als het maar de meest interessante is. Gaat het om het willen bouwen en de drang naar creativiteit, of de kritische blik, centraal staat het zelf willen uitvinden.
Toepassing tijdens het Benchmarkproces Met als stelregel dat slechts 20% van het leren plaatsvindt in opleiding en 80% in en om het werk gebeurt, hebben we het leren van de benchmark vormgegeven. Dat betekent dat we enkele stelregels hebben gehanteerd: − werkvormen van de collectieve bijeenkomsten laten aansluiten bij de voorkeur van de groep; − rekening houden met afwijkende voorkeuren en daar iets voor regelen; − mensen inzicht en handvatten geven voor de praktijk, los van de collectieve bijeenkomsten; − leidinggevenden ook betrekken in het leerproces, door ze inzichten mee te geven; − adviseurs leren in hun rol te blijven en niet standaard de rol van expert te pakken. Dus ruimte geven waar dat nodig is, bijvoorbeeld in het geval van participatie; − goede voorafgaande afstemming van het proces met de projectgroep, om verrassingen te voorkomen en onze aannames over ‘wat werkt en wat niet’ te toetsen (rekening houden met wat mensen aandurven; − twee sporen (inhoud en leren) samenbrengen, in plaats van benchmark als instrument zien. Daarnaast vindt leren ook plaats bij de verschillende aspecten van ‘het werk’: opzoeken van kennis, uitwisselen van ervaringen, toepassen van iets nieuws in de praktijk, overdragen van inzichten, maken van producten en diensten en dergelijke. De beste manier om het leren te organiseren bestaat niet. Wel kan gezocht worden naar een match tussen wat er geleerd moet worden, wie het moet / wil leren, waar het geleerd moet worden en hoe we dat dan het beste inrichten. Bij deze benchmark is de aandacht gericht op het verzamelen van nieuwe informatie en harde feiten (de feitelijke benchmark) en op basis daarvan de deelnemers handreikingen te doen om in hun praktijk de werkprocessen te verbeteren. Dat betekent dat de leervormen ook sterk gerelateerd zijn geweest aan de
26 oktober 2007, versie def - 24 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
vragen en antwoorden van de betrokken deelnemers. Hoewel de nadruk lag op het verkennen van de onderzoeksresultaten, was het doel om de rioleringszorg te verbeteren. Daarom hadden de bijeenkomsten van de benchmark telkens de aanpak en resultaten van de benchmark op de agenda staan, naast de aandacht om de koppeling te kunnen maken naar het werk van de rioleringszorg. Daarmee hebben we een aanzet gedaan om de deelnemers een brug te laten bouwen van de opgedane kennis van de benchmark naar hun dagelijkse praktijk. De manier waarop we het leren hebben vormgegeven tijdens de bijeenkomsten, is mede bepaald door de leervoorkeuren van de verschillende deelnemers te respecteren. Maar de doelstelling van de benchmark was telkens leidend. Door middel van een digitale leerscan is een leerprofiel van elke individuele deelnemer aan de Benchmark Rioleringszorg 2007-1 gemaakt. Een leerprofiel biedt inzicht in de voorkeuren waarmee mensen leren. Met dat inzicht kan dus antwoord worden gegeven op de vraag welke werkvorm het beste past. Uit de uitgevoerde leerscans is gebleken dat de veel voorkomende leervoorkeur van de deelnemende gemeente ambtenaren participeren en ontdekken is. Dat betekent dat mensen graag met elkaar en van elkaar leren, door gezamenlijk in overleg met elkaar naar betekenis te zoeken rondom een, onderwerp waar zij zelf veel waarde aan hechten. De betekenis die gezocht wordt is voor de één subjectief en voor de ander objectief van aard. Het is daarbij contraproductief, om een begeleider te laten sturen in het gesprek (waar het over moet gaan, wie eraan meedoet, of wat er uit moet komen). Dat willen de deelnemers graag zelf bepalen. Een werkvorm die ook bewust is vermeden, is bijvoorbeeld het geven van een sheetpresentatie door het consortium over de betekenis van de benchmarkuitgangspunten (rode draden, belangrijke aandachtspunten, opvallende verschillen). Dat zou weinig ruimte voor participatie en ontdekken hebben gegeven. De deelnemers zouden op die manier vermoedelijk weinig onderzoekend met hun eigen resultaten aan de slag zijn gegaan. Een uitzondering hierop was de presentatie van de systematiek bij de start van de laatste bijeenkomst; die presentatie stond tegen de achtergrond van het overdragen van objectieve feiten om de deelnemers te leren hoe de systematiek werkt. Een vorm, die gebaseerd is op kennis verwerven, die noodzakelijk bleek omdat er te weinig kennis was van de achterliggende formules en samenhang. Dit heeft ertoe geleid dat het programma van de (tweede en derde/laatste) bijeenkomst, de te bespreken onderwerpen en de indeling van de subgroepjes zo veel mogelijk zijn vrijgelaten, zodat de deelnemers zelf de voor hen belangrijke onderwerpen konden agenderen. Omdat een groep nooit een homogene leervoorkeur heeft, hebben we ook de mogelijkheid geboden om individuele gesprekken te voeren met een expert of oud-deelnemer (een vorm die meer aansluit bij kennis verwerven of kunst afkijken). De tweede bijeenkomst; betekenis geven aan de benchmarkresultaten Het doel van de tweede bijeenkomst was het verrijken van de informatie per gemeente door te leren van elkaars inzichten en ervaringen. Dit door middel van het terugkoppelen en bespreken van de resultaten van de benchmark vragenlijst door de deelnemers onderling en met het consortium. Er is vooral ruimte gemaakt voor participatief leren; met anderen zoeken naar vergelijkbare problematiek en antwoorden op eigen vragen. Vooraf was er geen inhoudelijke agenda opgesteld, noch een programma voor wie met wie waarover zou gaan praten. In plaats daarvan is helemaal aan het begin aan de deelnemers gevraagd ter plekke onderwerpen in te brengen waar zij belang aan hechten (‘waar zij wakker van liggen’). Na een wat onwennige start bleken er ruim voldoende issues te leven om het gehele programma te vullen. Elke deelnemer kon zich vervolgens inschrijven voor een bepaald onderwerp waar zijn belangstelling naar uit ging. Desinteresse door verplichte deelname aan discussies over vooraf vastgestelde issues zijn zodoende voorkomen. Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 25 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Deelnemers hebben met aan de hand van het eigen conceptrapport gesprekken gevoerd met andere deelnemers. Die gesprekken werden gebruikt om kennis te verzamelen en te doorgronden, voor het vergroten van het inzicht op wat er allemaal al bekend is over de verschillende facetten van de rioleringszorg en voor het onderzoeken welke handelingsmogelijkheden dit oplevert. Vanuit het consortium was steeds minimaal één persoon aanwezig, in één van de volgende rollen: • expert: het inbrengen van objectieve kennis, als het accent lag op kennis verwervend of kunst afkijkend leren lag (waarbij deelnemers hun kennisbehoefte aangeven); • adviseur: deelnemen in het gesprek en het bijdragen aan het vinden van betekenissen bij de beschikbare informatie, als het accent op participerend leren lag; • waarnemer: voor het vastleggen van de resultaten van het gesprek, zonder een sterk inhoudelijke inbreng of sturing, als het accent op ontdekken lag (waarbij deelnemers geheel zelf inhoud en richting van het gesprek bepaalden). In de praktijk is gebleken dat de deelnemers ook veel behoefte hadden aan de rol van expert. Er was veel vraag naar uitleg van de systematiek en de persoonlijke uitkomsten. Dat lijkt strijdig te zijn met de voorkeuren ontdekken en participeren. Hier zijn echter verschillende verklaringen voor: • diverse deelnemers hebben ook een voorkeur voor kennis verwerven en kunst afkijken (waar een expert met objectieve kennis voor nodig is); • participeren en ontdekken is alleen mogelijk als er voldoende duidelijkheid is over de voor handen informatie; er moeten geen onduidelijkheden over bestaan, die het proces van betekenisgeven onmogelijk maken (het blijft anders gissen); • de onderliggende formules en systematiek van de benchmark was niet transparant voor de deelnemers, waardoor ‘onverklaarbare’ uitkomsten niet zelf konden worden ‘opgelost’; • de uitkomsten van de benchmark kunnen in de organisatie ‘misbruikt’ worden voor ‘politieke’ doeleinden. Dat brengt met zich mee dat deelnemers, voor wie dit geldt, de ruimte voor dubbele interpretatie zo klein mogelijk willen hebben. Al met al is het aanbod van werkvormen gevarieerd en waarmee is aangesloten bij de behoeften van de deelnemers. De werkvormen die samenhangen met oefenen zijn vrijwel niet ingezet. Dat komt door de aard van het proces (er was weinig tot niets om te (be)oefenen) en door de lage voorkeur van de deelnemers. De slotbijeenkomst De slotbijeenkomsten had tot doel om de brug te slaan van de benchmarkgegevens naar de werkprocessen in de praktijk zelf, waarbij het doel was om die praktijk te verbeteren, waar nodig. Daarom is in eerste instantie een uitleg gegeven over de verschillende deelaspecten per KPI. Vervolgens zijn de laatste vragen die bij de deelnemers speelden met een andere gemeente besproken, onder leiding van een adviseur van het consortium. In de middag is er in subgroepen een mogelijk plan van aanpak opgesteld om met de voor hen belangrijkste verbeterpunten aan de slag te gaan. Tenslotte hebben de deelnemers de gelegenheid gekregen vragen te stellen aan oud-deelnemers van de benchmark over de wijze hoe zij het rapport (en de aanpak van verbeterpunten) kunnen communiceren richting het bestuur van de gemeente. Daarnaast hebben de deelnemers op dit vlak elkaar van tips en adviezen voorzien. Op deze manier hebben de deelnemers de kunst kunnen afkijken van oud-deelnemers. Zo hebben zij informatie gekregen over een lastig vast te leggen spel tussen het bestuur en de ambtelijke organisatie. Zij hebben daarbij zelf de keuze gemaakt welke vragen en antwoorden voor zichzelf en de eigen organisatie van belang zijn en van welke ervaringen van de andere (oud) deelnemers zij wilden leren.
26 oktober 2007, versie def - 26 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Tot slot De gekozen werkvormen waren voor velen nieuw en in eerste instantie soms wat onwennig. Gezien de positieve reacties op het programma van de bijeenkomsten, sloten de werkvormen uiteindelijk wel aan bij de leervoorkeur van deze groep. Wat er daadwerkelijk in de praktijk van de deelnemers veranderd, is afhankelijk van de ruimte die de deelnemers in hun organisatie daarvoor krijgen en nemen. Zij hebben daarvoor zelf in ieder geval genoeg handreikingen en ideeën kunnen opdoen. Leren in een organisatie vraagt om samenspel tussen het individu, zijn/haar team en de ambities van de organisatie. Daartoe hebben we ook de leidinggevenden in de eerste bijeenkomst betrokken bij de werkwijze van de benchmark en het gedachtegoed van Language of Learning. Het is nu aan de spelers van dat samenspel (de deelnemers, hun leidinggevenden en andere betrokken partijen) om de diversiteit van leren te benutten en verder te vertalen naar manieren om het leren in en rond het werk te organiseren.
3.2
Samenwerken tussen organisaties Werken aan een succesvolle samenwerkingsrelatie levert vooral bestuurlijke inrichtingsvraagstukken op: “Welke vormen van samenwerking kan of moet de organisatie gezien haar doelstellingen, toepassen, hoe moet de organisatie een samenwerking inrichten, en welke overleg- en organisatiestructuren passen daarbij?” Meer concreet moet bij samenwerking tussen organisatie nagedacht worden over: • samenwerking op welke gebieden op welke manier, • de selectie van de partners, • het maken van de (contractuele) afspraken, • het organiseren van het samenwerken, • de wijze van besturing en management van de samenwerkingsrelatie, • de houding en het gedrag die passen bij de samenwerkingsrelatie. Niet elke samenwerkingsvorm is voor een gegeven doel en omstandigheid effectief; een situatie en een tijdsgewricht vergen een ‘eigen‘ vorm van samenwerken. De organisatie kan samenwerken professionaliseren door na te gaan welke samenwerkingsvorm het beste past bij het doel: de keuze van de grondvorm van samenwerken. Er zijn verschillende vormen van samenwerken (zie afbeelding 3).
Onderlinge afstemming (bv. afstemming beleid en strategie)
Afstemming op projectbasis (bv. aanleg van persleiding)
Gezamenlijke projectorganisatie. intern of extern (bv. opstellen waterplan)
Coöperatiemodel (bv. gezamenlijk laboratorium)
Afbeelding 3 (eenvoudige) vormen van samenwerking
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 27 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
26 oktober 2007, versie def - 28 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4
RESULTATEN GELDERSE GEMEENTEN
4.1
Aandachtsgebied Toestand en functioneren Het aandachtsgebied Toestand en functioneren heeft één kritische prestatie indicator en tien onderliggende indicatoren. De KPI wordt berekend met drie van de tien indicatoren. De overige indicatoren staan op zichzelf. In tabel 9 staan deze vermeld. Tabel 9
KPI en indicatoren bij aandachtsgebied toestand en functioneren
Kritische Prestatie Indicator
Onderliggende indicatoren
Inspanning voor inzicht in toestand en functioneren
Strategisch Inzichtpercentage (SIP) Inzicht Milieutechnisch Functioneren (IMF) Inzicht Hydraulisch Functioneren (IHF)
Waarde/ eenheid % Getal 0-1 %
Strategische inzichtfactor Operationeel Inzichtpercentage
%
Operationele inzichtfactor Kwaliteitstoestand
4.1.1
< 1, =1, >1
Hydraulische knelpunten
Getal > 0
Milieutechnische knelpunten
Getal > 0
KPI Inspanning voor inzicht in toestand en functioneren De KPI ‘Inspanning voor inzicht in toestand en functioneren’ geeft de mate van inspanning weer die de gemeente levert om inzicht te krijgen in de toestand en het functioneren van het eigen stelsel. Hoe hoger de waarde van deze KPI, hoe meer informatie de gemeente ter beschikking heeft om inzicht in de toestand en het functioneren van het riool te krijgen. De KPI is gebaseerd op het gemiddelde van de score op drie onderliggende indicatoren, te weten: − strategisch inzichtpercentage (in Deze indicator geeft aan welk deel van de riolering (uitgedrukt de toestand van de riolen). in procent) is geïnspecteerd. − inzicht in hydraulische functioneren Deze indicator geeft een indruk van het inzicht dat een op basis van hydraulische gemeente heeft in het hydraulisch functioneren van de stelsels berekening. op basis van de actualiteit van de hydraulische herberekeningen (uitgedrukt in een getal tussen 0-1). − inzicht in milieutechnisch funcMet deze indicator wordt een indruk verkregen hoeveel tioneren op basis van bemeten gemengde overstorten (%-tage van het totale aantal) bemeten overstorten. worden (zowel het tijdstip als de duur van de overstorting).
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 29 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Gelderland totaal
50,1
Noordwest Veluwe
47,3
69
Vallei + Stedendriehoek
50,6
Achterhoek
49,8
Rivierenland
Minimum 92
Maximum
61 56,9
0
10
20
30
40
Gemiddeld
84
46,0
KAN
Figuur 4
92
50
85
60
70
80
90
100
KPI Inspanning voor inzicht in toestand en functioneren
In figuur 4 is de score van de Gelderse gemeenten en de verschillende regio’s weergegeven voor de KPI Inzicht in toestand en functioneren. Daaruit blijkt dat de regio KAN het hoogste inzicht heeft en de regio Rivierenland het minst. De score op twee van de drie onderliggende factoren is in onderstaande twee figuren weergegeven.
Gelderland totaal
43,0
Noordwest Veluwe
41,2
Vallei + Stedendriehoek
Minimum 88
34,3 45,3
KAN
45,1
10
20
Gemiddeld
83
Rivierenland
0
30
40
Maximum
84 75
50
60
70
80
90
100
Strategisch inzichtpercentage
Gelderland totaal
35,0
Noordwest Veluwe
100
36,7
Vallei + Stedendriehoek
93
27,2 39,5
Rivierenland KAN 20
30
Maximum
73 42,1
10
40
Gemiddeld
82
30,6
0
Minimum 100
Achterhoek
Figuur 6
64 48,4
Achterhoek
Figuur 5
88
81
50
60
70
80
90
100
Milieutechnisch inzicht (cq. percentage bemeten gemengde overstorten)
Uit figuur 5 blijkt dat de regio Achterhoek het laagst scoort qua strategisch inzichtpercentage. Uit figuur 6 blijkt dat in alle regio’s gemeenten zijn die geen overstorten bemeten (minimum is 0%). Eén gemeente in de regio Vallei meet bij alle in de gemeente aanwezige gemengde overstorten.
26 oktober 2007, versie def - 30 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Een verbetering kan behaald worden als in de regio’s alle gemeenten een deel van hun overstorten gaan bemeten. Doelmatig meten (dus niet alle overstorten, maar op strategische plekken) geeft inzicht in het functioneren van het stelsel, waardoor wateroverlast voorkomen kan worden en verstandig geïnvesteerd kan worden.
4.1.2
Leer- en samenwerkingsmogelijkheden Er zijn binnen dit brede aandachtsgebied veel leer- en samenwerkingsmogelijkheden. Er is immers een grote spreiding van de prestaties van de gemeenten op de diverse indicatoren. Het verkrijgen van beter inzicht is niet kosteloos omdat de gemeenten hiervoor moeten inspecteren, moeten meten en modelberekeningen moeten uitvoeren. Het verkrijgen van inzicht moet wel doelmatig cq. kosteneffectief plaatsvinden. De gemeente moet dus een balans vinden tussen inzicht en de kosten die gemaakt moeten worden om dit inzicht te verkrijgen. Verbeteringsmogelijkheden (door onder andere kennisuitwisseling) voor de gemeenten binnen dit aandachtsgebied liggen op de volgende terreinen: Inspecteren: − de wijze, de frequentie en de strategie van inspectie. − het gebruik van inspectieresultaten bij de planning van het onderhoud en de vervanging van riolen. Herberekeningen: − de wijze van herberekeningen, − de frequentie van herberekeningen, − de koppeling van meetgegevens met modelresultaten uit herberekeningen; − wijze waarop daarbij geanticipeerd kan worden op de klimatologische veranderingen. Monitoren: − wijze en frequentie van monitoren, − wijze van datacollectie, dataverwerking en dataopslag; − proactieve houding richting waterbeheerder qua gebruik van de meetresultaten. Dit aandachtsgebied inzicht in toestand en functioneren kent een belangrijke link met het aandachtsgebied gegevensbeheer. De vaste gegevens over het stelsel zijn immers dé basis voor hydraulische rekenmodellen. Daarom moet de database betrouwbaar, volledig en actueel zijn en blijven. Maar ook de opslag en interpretatie van de van de resultaten uit rioolinspecties moeten in het beheerpakket worden opgenomen. Tot slot is ook de verwerking en de opslag van de meetdata verkregen uit monitoring een aspect van gegevensbeheer. Samenwerking Samenwerking mogelijkheden binnen dit aandachtgebied liggen hoofdzakelijk op het gebied van de uitbesteding van reiniging en inspectie. Voor andere mogelijkheden wordt verwezen naar de TWG Handreiking.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 31 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.2
Aandachtsgebied Milieu-inspanning Het aandachtsgebied Milieu-inspanning heeft één kritische prestatie indicator met twee onderliggende indicatoren. Met deze twee indicatoren wordt de KPI in een breder perspectief geplaatst. In tabel 10 staan deze vermeld. Tabel 10
KPI en indicatoren bij aandachtsgebied milieu-inspanning
Kritische Prestatie Indicator
Onderliggende indicatoren
Benodigde Milieu-inspanning
-
Waarde/ eenheid Euro /inw.
Emissie gemengd
%>0
Focus milieu-inspanning
4.2.1
Taartdiagram, %
KPI Benodigde Milieu-inspanning De KPI ‘milieu-inspanning’ geeft aan hoeveel investering per inwoner (euro/inw.) nog moet worden gepleegd om te voldoen aan de eisen ten aanzien van milieu-inspanning voor de overstorten van gemengde stelsels en alle regenwater-uitlaten van (verbeterd) gescheiden stelsels. Met deze KPI wordt beoogd een beeld te krijgen hoe groot de nog te leveren inspanning (uitgedrukt in euro per inwoner) is. Daarbij wordt gekeken naar de vigerende (milieu)regelgeving en het huidige beleid. De indicator geeft daardoor altijd een ‘actueel’ beeld, op basis van het beleid dat door de betreffende waterkwaliteitsbeheerder wordt gevoerd (voor alle type rioolstelsels; gemengd, gescheiden, infiltratiesystemen, buitengebied, etc.). De KPI ‘benodigde milieu-inspanning’ is daardoor afhankelijk van het beleid van de lokale waterkwaliteitsbeheerder. Deze KPI is daarnaast (meer dan andere indicatoren) gevoelig voor de peildatum ofwel het jaar van uitvoering van de Benchmark.
Gelderland totaal
131,1
Noordwest Veluwe
105,2
Vallei + Stedendriehoek
378
90,6
195,2
Rivierenland
113,6
KAN
Minimum
198
Achterhoek
Gemiddeld
310
Maximum
296 160,5
0
Figuur 7
536
100
536
200
300
400
500
600
KPI Benodigde Milieu-inspanning (in euro/inw.)
Uit figuur 7 blijkt dat de regio Vallei + Stedendriehoek nog het minst per inwoner moet investeren om aan de milieudoelstellingen te voldoen gevolgd door de regio Noordwest Veluwe. Dit komt overeen met figuur 8 waaruit blijkt dat die regio’s de laagst gemiddelde vuilemissie ten opzichte van de basisinspanning hebben.
26 oktober 2007, versie def - 32 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Gelderland totaal
144,2
Noordwest Veluwe
129,2
Vallei + Stedendriehoek
312
132,7
Achterhoek Rivierenland
148,9
KAN
150,8
50
100
Minimum
265 170,8
0
Figuur 8
312
150
Gemiddeld
280
Maximum
306 253
200
250
300
350
Huidig emissieniveau gemengde stelsels (percentage t.o.v. basisinspanning)
Uit figuur 8 is af te lezen dat de regio Noordwest Veluwe de laagste gemiddelde emissie kent, gevolgd door de Vallei + stedendriehoek. De regio Achterhoek scoort slecht op dit aandachtsgebied gevolgd door de regio’s Rivierenland en KAN. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat het gemiddelde van de regio KAN geheel betrekking heeft op peildatum 2006 terwijl in de overige regio;s er ook gemeenten met peildatum 2007 tussen zitten (zie ook figuur 3). In alle regio’s zijn nog gemeenten die (anno 2006 of 2007) niet voldoen aan de basisinspanning. Hierin komt het beleid van de provincie naar voren. De provincie Gelderland heeft namelijk het treffen van duurzame maatregelen voor het terugdringen van de emissie gestimuleerd (zoals afkoppelen). Indien gemeenten de basisinspanning met duurzame maatregelen willen bereiken kan men uitstel krijgen tot maximaal 2010 om aan de basisinspanning te voldoen. Het blijkt dus dat veel gemeenten van die regeling gebruik hebben gemaakt. Wat ook opvalt is dat één gemeente (gemeente Putten) in de regio Noordwest Veluwe een zeer kleine emissie heeft. Dit wordt veroorzaakt doordat in die gemeente nauwelijks oppervlaktewater aanwezig is en het stelsel als een absoluut stelsel moet functioneren.
4.2.2
Leer- en samenwerkingsmogelijkheden De leer- en samenwerkingsmogelijkheden op het gebied van de prestatie indicator ‘milieu-inspanning’ liggen vooral in het uitwisselen van de doelstellingen die de gemeenten hanteren. Richt men zich volledig op het voldoen aan de basisinspanning of kijkt men ook al verder naar het waterkwaliteitsspoor of de Kaderrichtlijn Water? Om aan de milieudoelstellingen te voldoen, kunnen verschillende wegen bewandeld worden. De gemeenten kunnen de nadruk leggen op de aanleg van randvoorzieningen of op het afkoppelen van verhard oppervlak. Door kennis uit te wisselen over ervaringen, effectieve aanpakken en dergelijke kan men met elkaar best practices ontwikkelen. Daardoor kunnen suboptimale investeringen worden voorkomen en dus geld worden bespaard. Een goed inzicht in het functioneren van het eigen stelsel, het bemeten van het eigen stelsel en het frequent toetsen van de modelberekeningen (zie voorgaand aandachtsgebied in paragraaf 3.1) zijn voor weloverwogen keuzes van belang.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 33 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.3
Aandachtsgebied Uitgaven Het aandachtsgebied uitgaven heeft één kritische prestatie indicator en zeven onderliggende indicatoren. In tabel 11 staan deze vermeld. Tabel 11
KPI en indicatoren bij aandachtsgebied uitgaven
Kritische Prestatie Indicator
Onderliggende indicatoren
Waarde/ eenheid
Uitgaven rioleringszorg per inwoner
Investeringsuitgaven per inwoner
Euro per inw per jaar
Kapitaallasten per inwoner
Euro/inw./jaar
Rentelasten per inwoner Afschrijvingslasten per inwoner Beheerlasten per inwoner
Euro per inw. per jaar
(Uitgaven die op begrotingsfunctie 722 worden verantwoord)
4.3.1
2004-2005 euro/inw/jr 2004-2005 euro/inw/jr
Reinigingskosten per km riolering
Euro
Reinigingskosten per km gereinigde riolering
Euro
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner De KPI ‘Uitgaven rioleringszorg per inwoner’ geeft een beeld van alle uitgaven in de rioleringszorg die per inwoner jaarlijks worden gedaan. De jaarlijkse uitgaven worden gevormd door de som van de indicatoren jaarlijkse investeringsuitgaven, jaarlijkse kapitaallasten en jaarlijkse beheerlasten. Investeringen voor de aanleg van rioleringen die vanuit de grondexploitatie worden gedekt, zoals het geval is op nieuwbouwlocaties, vallen buiten deze categorie. De KPI uitgaven rioleringszorg per inwoner is gebaseerd op drie plus twee onderliggende indicatoren, te weten, per inwoner: − Investeringsuitgaven; − Kapitaallasten die weer is opgebouwd uit: Rentelasten; Afschrijvingslasten; − Beheerlasten.
26 oktober 2007, versie def - 34 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Gelderland totaal
52,9
Noordwest Veluwe
50,5
Vallei + Stedendriehoek
79
47,4 59,7
Rivierenland
59,5
Gemiddeld 94
10
20
30
40
Maximum
91
47,8
0
Minimum
64
Achterhoek
KAN
Figuur 9
94
79
50
60
70
80
90
100
KPI Uitgaven rioleringszorg per inwoner (euro/inwoner/jaar)
Uit figuur 9 met betrekking tot de uitgaven voor de rioleringszorg komt naar voren dat de regio’s Achterhoek en Rivierenland de hoogst gemiddelde uitgaven per inwoner kennen. De regio Vallei + Stedendriehoek en de regio KAN zijn nagenoeg vergelijkbaar. De regio Vallei + Stedendriehoek heeft de minste uitgaven en daar is ook opvallend dat de spreiding tussen de 8 deelgenomen gemeenten uit die twee regio’s klein is. In regio’s met een grote spreiding in de jaarlijkse uitgaven zijn veel mogelijkheden om van elkaar te leren de rioleringszorg te optimaliseren aangezien de fysieke omstandigheden van de gemeenten per regio voor een groot deel vergelijkbaar zijn.
4.3.2
Rioolrecht per aansluiting Het rioolrecht in Gelderland is gemiddeld bijna € 139,-. Tussen de regio’s zijn de verschillen niet groot. Per gemeente echter wel. De verschillen tussen de gemeenten worden ook verklaard omdat niet alle gemeenten uitgaan van een kostendekkend rioolrecht. Omgerekend naar 100% dekkingsgraad vraagt de goedkoopste gemeente aan rioolrecht € 75 per aansluiting. De duurste Gelderse gemeente brengt € 290 per aansluiting in rekening. Tabel 12
Gemiddelde hoogte rioolrecht per aansluiting per regio Gemiddeld rioolrecht Gemiddeld rioolrecht Regio (aantal gemeenten) per aansluiting omgerekend naar (euro/aansluiting/jr.) 100% dekking 116,00 141,25 Noordwest Veluwe (7) 119,38 119,50 Vallei+ Stedendriehoek (8) 155,00 150,82 Achterhoek (7) 173,63 174,02 Rivierenland (8) 139,63 143,47 Knooppunt Arnhem Nijmegen (KAN) (7) 139,31 145,86 Totaal Gelderland (37)
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 35 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Uit tabel 12 is af te leiden dat in de regio Vallei alle rioolrecht tarieven 100% kostendekkend zijn en dat daardoor het gemiddelde tarief het laagste is van alle regio’s. Van de Gelderse deelnemers heeft 19% geen volledig kostendekkend rioolrecht. In de regio Achterhoek is één gemeente (de gemeente Oost Gelre3) die een dekkingsgraad van 154% heeft waardoor omgerekend naar een 100% dekking het gemiddelde in dat geval lager is. In figuur 10 zijn de gemiddelden nog eens in een staafdiagram naast elkaar gezet.
Totaal Gelderland
75
Noordwest Veluwe
76
141
Vallei + Stedendriehoek
75
120 140
146 189
Minimum Gemiddeld
Achterhoek
120
Rivierenland
105
KAN
103
0
Figuur 10
290
50
100
151
228 174
143
maximum
290 207
150
200
250
300
Gemiddeld rioolrecht per aansluiting (gecorrigeerd naar 100% dekking) (euro/inwoner/jaar)
Uit figuur 9 is gebleken dat de jaarlijkse lasten per inwoner in de regio Vallei + Stedendriehoek relatief laag zijn. Ook het rioolrecht is in deze regio laag (zie figuur 10). Daar staat echter tegenover dat daar (theoretisch) nog wel veel riolering vervangen moet worden (zie figuur 14). Qua jaarlijkse lasten en gemiddelde hoogte van het rioolrecht komt ook de regio KAN gunstig naar voren. In deze regio is, net als in de Vallei, nog een vervangingsgolf te verwachten (fig. 14). Daarnaast heeft deze regio ook nog een behoorlijke inspanning te plegen in het terugdringen van de vuilemissies (zie fig. 8).
4.3.3
Leer- en samenwerkingsmogelijkheden De uitgaven rioleringszorg per inwoner vertoont een grote variëteit tussen de Gelderse gemeenten. Verschillen kunnen veroorzaakt worden door: − verschillende ambities, − verschillende waterkwaliteitseisen, − verschillen in stelselkenmerken (zoals leeftijd, bodemgesteldheid en type), − verschillen in afschrijvingsregimes, − het niet-uitstellen van financieringsbeslissingen, − de mate van uitbesteden, − de personele bezetting van de gemeentelijke rioleringszorg; − de mate waarin in het verleden andere zaken zijn gefinancierd dan enkel en alleen het beheer van de riolering. Daarbij valt te denken aan straatreiniging of aanleg en reiniging van drainage.
3
De gemeente Oost Gelre is op 1 januari 2005 ontstaan uit een herindeling van de gemeenten Groenlo, Lichtenvoorde,
Ruurlo (gedeeltelijk) en Eibergen (gedeeltelijk). Door harmonisatie van het rioolrecht over de gehele gemeente is tijdelijk de dekkingsgraad hoger dan 100%. Dit zal in de komende jaren gecorrigeerd worden tot 100%.
26 oktober 2007, versie def - 36 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Tijdens de workshops kwam aan de orde dat relatief hoge beheerlasten soms toegeschreven kunnen worden aan het te veel uitbesteden van werk. De gemeenten leerden van elkaar dat er in het uitbesteden van werk een optimum is. Men moet zelf ook overzicht, inzicht en kennis behouden en men moet voldoende capaciteit reserveren voor het begeleiden van de uitbestede werkzaamheden. Per onderwerp moet men afwegen of uitbesteden voordelig is en op dit terrein kunnen gemeenten bij uitstek inzichten uitwisselen, ervaringen delen én samenwerken. In de workshops tijdens de benchmark rioleringszorg kwam aan de orde dat lagere uitgaven per inwoner bereikt kunnen worden door: − gezamenlijk inspecteren, reinigen en repareren; − meerjarig aanbesteden van de inspecties, onderhoud en reparaties; − gezamenlijk exploiteren van reinigingsvoertuigen (veeg- en zuigwagens); − gezamenlijk onderhoud van de IBA’s; − gezamenlijk beheer en onderhoud van infiltratievoorzieningen; − optimalisatie van reinigingsfrequenties en inspecties door gebruik te maken van meetgegevens.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 37 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.4
Aandachtsgebied organisatievermogen Het aandachtsgebied organisatievermogen bestaat uit vier kritische prestatie indicatoren met vijf onderliggende indicatoren. In tabel 13 staan deze vermeld. Tabel 13
KPI’s en indicatoren bij aandachtsgebied organisatievermogen
Kritische Prestatie Indicatoren
Onderliggende indicatoren
Planrealisatie
-
Waarde/ eenheid % Hoeveelheid arbeid Per 10 km of
Activiteitenniveau
Mensjaren arbeid
Good Housekeeping
Theoretische planverwachting
%
Planrealisatie
%
Percentage overschrijding geld
%
Percentage overschrijding tijd
%
Per 10.000 inw.
Planefficiëntie
4.4.1
Planrealisatie De KPI Planrealisatie geeft aan welk percentage van de voorgenomen investeringen uit het GRP (voor vervanging, nieuwe aanleg en voldoen aan de milieueisen) daadwerkelijk is gerealiseerd in de jaren 2005-2006. Een hoog percentage wil zeggen dat de gemeente veel van de voorgenomen plannen daadwerkelijk realiseert.
Gelderland totaal
64,7
Noordwest Veluwe
52,2
100
Vallei + Stedendriehoek
68,8
Achterhoek
Gemiddeld
80 74,0
KAN
100
65,9
0
10
20
30
40
50
60
Minimum
100
63,6
Rivierenland
Figuur 11
100
Maximum
89
70
80
90
100
KPI Planrealisatie
De Planrealisatie (en daarmee ook de Good Housekeeping) is op de Veluwe het laagst en in de regio Vallei + Stedendriehoek het hoogst. Dat de regio Noordwest Veluwe een lage planrealisatie heeft komt door de goede grondslag: zandgrond met lage grondwaterstanden. De Veluwse gemeenten hoeven daardoor minder riool te vervangen dan waarvan wordt uitgegaan in de plannen op basis van de theoretische verwachte levensduur. De theoretische levensduur wordt vaak gesteld op 60 jaar maar uit de praktijk blijkt dat de riolen op de Veluwe er zo goed bij liggen dat ze makkelijk langer mee kunnen. Daardoor worden geplande vervangingen niet uitgevoerd wat resulteert in een lage score op planrealisatie. Dit beeld komt ook terug in de Verwachting
26 oktober 2007, versie def - 38 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
van het aantal benodigde FTE voor rioolvervangingen (zie figuur 14). Die is in de regio Veluwe veel lager dan in de overige regio’s.
4.4.2
Activiteitenniveau versus besteed aantal mensjaren arbeid De KPI Activiteitenniveau geeft aan hoe druk een gemeente is met de rioleringszorg ten opzichte van wat mag worden verwacht. Het activiteitenniveau wordt berekend door het totaal aantal aan de rioleringszorg bestede mensjaren (zowel intern als extern, zie paragraaf 7.3.1) te delen door de hoeveelheid mensjaren die theoretisch benodigd is gegeven de stelseleigenschappen. De theoretisch te verwachten inspanningen zijn afgeleid op basis van stelselkenmerken. Het gaat daarbij om te verwachten inspanningen voor onderzoek, onderhoud en de benodigde investeringen op het gebied van aanleg, vervanging en verbetering. Het verwachte activiteitenniveau is 100%. Een hoog percentage (> 100%) geeft aan dat een gemeente meer tijd besteedt aan de rioleringszorg ten opzichte van wat mag worden verwacht. Een activiteitenniveau hoger dan 100% geeft aan dat de gemeente het de komende jaren minder druk zal krijgen dan dat zij de afgelopen twee jaar is geweest of kan inhouden dat de gemeente de afgelopen twee jaar veel drukker is geweest dan nodig. Omdat de score op de KPI activiteitenniveau gekoppeld is aan de indicator Besteed aantal mensjaren arbeid per 10.000 inwoners is de score per regio op die indicator in figuur 13 weergegeven.
Gelderland totaal
104,6
Noordwest Veluwe
109,4
Vallei + Stedendriehoek
110,7
Achterhoek
86,4
Rivierenland
151
50
Gemiddeld
142
99,4
0
Minimum 260
115,2
KAN
Figuur 12
260
100
Maximum
177 145
150
200
250
300
KPI Activiteitenniveau
Uit figuur 12 en 13 blijkt dat het beeld qua score op de KPI Activiteitenniveau in grote lijnen overeenkomt met de score op het de indicator ‘besteed aantal mensjaren arbeid per 10.000 inwoners’.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 39 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Gelderland totaal
2,15
Noordwest Veluwe
4,5
1,87
Vallei + Stedendriehoek
2,6
Achterhoek
4,5
1,91
Gemiddeld
2,4
Rivierenland
2,62
KAN
2,33
0
Figuur 13
Minimum
2,02
0,5
1
1,5
2
Maximum
4,0 3,2
2,5
3
3,5
4
4,5
5
Besteed aantal mensjaren arbeid per 10.000 inwoners (over twee jaar)
De regio’s Noordwest Veluwe en Achterhoek besteden gemiddeld de minste arbeid aan de rioleringszorg. De regio Rivierenland besteedt gemiddeld de meeste tijd aan de rioleringszorg. Opmerkelijk is de vrij grote spreiding qua besteed aantal mensjaren arbeid binnen een regio. Dit is met name het geval in de regio Vallei. De spreiding in de uitgaven voor de rioleringszorg is in deze regio echter relatief klein (zie figuur 9). Dit geeft aan dat er mogelijkheden liggen om van elkaar te leren. Een activiteitenniveau lager dan 100% geeft aan dat de gemeente het de komende jaren naar verwachting drukker zal krijgen dan dat zij de afgelopen twee jaar is geweest. Dit kan komen doordat de gemeente de komende jaren nog veel moet investeren in verbeteringsmaatregelen (zie figuur 7 benodigde milieuinspanning) en/of vervangingsmaatregelen. In onderstaande tabel is een overzicht gegeven van de verwachte tijdsbesteding (uitgedrukt in benodigde FTE) voor rioolvervangingen. Dit is conform van de benchmark methodiek berekend op basis van: − de opgegeven kwaliteitstoestand van de riolering: optelling van het percentage van de riolering dat een ingrijpmaatstaf kent op waterdichtheid en stabiliteit. − de leeftijdsopbouw van het stelsel in relatie tot de verwachte levensduur. Daaruit blijkt in welke regio’s theoretisch de meeste rioolvervangingen te verwachten zijn. Daaruit is af te lezen dat de riolering in de regio Noordwest Veluwe er nog het beste bijligt en nog nauwelijks vervangen hoeft te worden. Benadrukt moet worden dat dit een theoretische berekening is en niet is gebaseerd op opgave van de benodigde vervangingen voor de komende jaren.
Gelderland totaal
0,9
Noordwest Veluwe
7,4
0,1 0,5
Minimum
Vallei + Stedendriehoek
1,6
Achterhoek
0,7
Rivierenland
Figuur 14
Maximum
1,8 1,4
0
Gemiddeld
1,9
0,8
KAN
7,4
1
6,6
2
3
4
5
6
7
8
Verwachting aantal benodigde FTE voor rioolvervangingen
26 oktober 2007, versie def - 40 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.4.3
KPI Good Housekeeping De KPI Good Housekeeping geeft weer hoe goed een gemeente haar zorg op orde houdt. De KPI Good Housekeeping is gebaseerd op twee onderliggende indicatoren, namelijk planrealisatie (worden de plannen gerealiseerd) en planverwachting (neemt de gemeente wel in de plannen op wat zou moeten). De KPI wordt berekend als het product van beide indicatoren. De indicator Planrealisatie is beschreven in paragraaf 3.4.1. De indicator planverwachting heeft betrekking op de controle of de gemeente voldoende financiële middelen heeft gereserveerd voor de komende jaren voor verbeteringsmaatregelen en rioolvervangingen. Een hoge score houdt in dat zowel het opstellen van plannen als het realiseren daarvan goed verlopen. Een lage score houdt in dat het op een of beide vlakken beter kan.
Gelderland totaal
59,9
Noordwest Veluwe
44,5
77
Vallei + Stedendriehoek
62,1
Achterhoek
62,4
Rivierenland
Minimum 100
Gemiddeld
80 71,6
KAN
58,4
0
Figuur 15
100
10
20
30
40
50
100
Maximum
80
60
70
80
90
100
KPI Good Housekeeping
De score op Good Housekeeping vertoont grote gelijkenis met de score op de KPI Planrealisatie. Dit komt doordat de meeste gemeenten hun planverwachting goed op orde hebben, waardoor de planrealisatie het onderscheidt maakt.
4.4.4
KPI Planefficiëntie De kritische prestatie indicator planefficiëntie geeft aan hoe efficiënt de plannen worden uitgevoerd gebaseerd op overschrijdingen in geld of tijd. De overschrijdingen worden opgegeven door de gemeente. Zij moeten gerelateerd zijn aan minstens 60% van de omzet en minimaal vijf projecten. Een hoge KPI Planefficiëntie wil zeggen dat veel plannen binnen de gestelde tijd en/of binnen het budget worden uitgevoerd. Als een gemeente 0 % overschrijding kent qua tijd en geld, scoort de gemeente op planefficiëntie 100%. Heeft een gemeente bijvoorbeeld 50% overschrijding qua tijd en 10 % qua geld dan scoort de gemeente op planefficiëntie 40%.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 41 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Gelderland totaal
92,6
Noordwest Veluwe
100,5 110
Vallei + Stedendriehoek
94,4 91,2
110
Rivierenland
90,8
109
84,8
0
20
40
60
80
Minimum 130
Achterhoek
KAN
Figuur 16
130
Gemiddeld Maximum
99
100
120
140
KPI Planefficiëntie (in %)
Uit figuur 16 blijkt dat de regio Noordwest Veluwe de hoogste efficiëntie kent, cq. de minste overschrijdingen qua planning en uitgaven op de uitgevoerde projecten. De regio KAN blijft op deze KPI achter op de rest.
4.4.5
Leer- en samenwerkingsmogelijkheden Planrealisatie Qua planrealisatie zijn er grote verschillen tussen de gemeenten. Nadere analyse moet uitwijzen of hierin verbeteringen zijn aan te brengen. Een lage score hoeft immers niet altijd te betekenen dat een gemeente het slecht doet. Een legitieme rede voor een lage realisatiegraad is bijvoorbeeld het uitstellen van geplande vervangingen doordat bij nader inzien het riool nog in prima staat verkeerd en volstaan kan worden met kleine reparaties. Ook kunnen rioolvervangingen worden vertraagd doordat een wegrenovatie wordt uitgesteld waarbij men wilde meeliften. Een andere veel genoemde rede voor uitstel is dat gemeenten eerst het nut en de noodzaak van een geplande maatregel willen onderzoeken (door middel van monitoring of een OAS studie) voordat die maatregelen wordt gerealiseerd. Uitstel van uitvoering kan ook gelegen zijn in bestuurlijke besluitvorming of onvoldoende interne afstemming tussen afdelingen (bijvoorbeeld afdeling riolering en verkeer). Die interne afstemming is vaak lastiger bij grote gemeenten dan bij kleine gemeenten. Mogelijkheden voor verbetering zijn: − Betere planning van maatregelen per jaar; − Betere en vroegtijdiger afstemming tussen verschillende afdelingen zodat effectief werk met werk kan worden gemaakt.
Activiteitenniveau Er zijn tussen de gemeenten grote verschillen in activiteitenniveau. Door de definitie van deze indicator is het lastig om op het eerste gezicht hieruit conclusies te trekken. Dit komt doordat de werkelijk bestede tijd over twee voorgaande jaren wordt vergeleken met een theoretisch berekende verwachte tijdsbesteding voor de komende jaren. Daarbij worden vier elementen meegenomen te weten: onderzoek, onderhoud, realisatie van verbeteringsmaatregelen en de realisatie van rioolvervangingen. Buiten deze vier elementen hebben de binnen- en buitendienst medewerkers echter vaak nog meer taken waar men tijd aan besteed. Daarbij komt dat de score op de KPI ook wordt beïnvloed door de hoogte van het opgegeven tarief voor de binnen- en buitendienst medewerkers. Dit maakt de onderlinge vergelijking tussen gemeenten extra lastig.
26 oktober 2007, versie def - 42 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Binnen dit aandachtsgebied is het dus goed dat een gemeente eerst voor zichzelf het beeld helder heeft wat de score op deze KPI bepaald. Als daaruit naar voren komt dat de gemeente bijvoorbeeld relatief veel tijd besteedt aan beheer en onderhoud, kan van een andere gemeente (binnen de regio) worden geleerd hoe dat efficiënter kan worden uitgevoerd. Good Housekeeping Doordat de score op Good Housekeeping is grote mate wordt bepaald door de score op de KPI planrealisatie wordt qua verbeteringsmogelijkheden verwezen naar bovengenoemde opmerkingen bij planrealisatie. Planefficiëntie Deze KPI leent zich uitstekend om te leren in welke mate organisatorische verbeteringen op het gebied van projectmatig werken gerealiseerd kunnen worden. Sommige gemeenten hebben geen registratiesysteem waarin de mate van overschrijding per project worden vastgelegd. Deze kunnen leren van gemeenten die al wel projectmatig werken. Andere punten waarop kennis kan worden uitgewisseld zijn: − maken van reële begrotingen; − maken van reële tijdsplanningen; − directievoering en toezicht; − aansturen van aannemers; − wijze van aanbesteding en type contracten die kunnen worden afgesloten.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 43 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.5
Aandachtsgebied Gegevensbeheer Het aandachtsgebied gegevensbeheer heeft één kritische prestatie indicator met drie onderliggende indicatoren. In tabel 14 staan deze vermeld. Binnen het huidige perspectief wordt binnen dit aandachtsgebied een beeld verkregen van de wijze waarop een gemeente het gegevensbeheer heeft georganiseerd en in welke mate de gegevens actueel en volledig zijn. Evenals bij inspectiegegevens geldt voor een aantal basisgegevens binnen de rioleringszorg dat de waarde van deze gegevens afneemt met de tijd. Het verhard oppervlak bijvoorbeeld is in de praktijk aan verandering onderhevig en een regelmatige herinventarisatie is daarom gewenst. Tabel 14
KPI en indicatoren bij aandachtsgebied Gegevensbeheer
Kritische Prestatie Indicator
Onderliggende indicatoren
Databasebeheer
Geautomatiseerd beheersysteem Actualiteit
Volledigheid
Waarde/ eenheid 0,1 / 0,5 / 1 Product van 2 parameters 0,1 / 0,5 / 1 Produkt van 5 parameters 0,1 / 0,25 / 0,5 / 0,9 / 1
4.5.1
KPI Databasebeheer De KPI Databasebeheer geeft een beeld over de wijze waarop een gemeente zijn database beheert en hoe actueel en compleet de data zijn. De KPI is een gemiddelde van drie indicatoren, te weten: − beheersysteem (het bezit (wel/of niet) van een geautomatiseerd beheersysteem); − actualiteit (van de database); − volledigheid (van de database). Deze indicatoren worden in onderliggende paragrafen beschreven. Bij een hoge score op deze KPI is het databeheer van de gemeente volledig, actueel en goed toegankelijk.
26 oktober 2007, versie def - 44 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Gelderland totaal
59,1
Noordwest Veluwe
100
54,4
Vallei + Stedendriehoek
95 60,7
Achterhoek
68,3
Rivierenland
Figuur 17
10
20
30
40
50
Maximum
92
58,6
0
Gemiddeld
98
54,0
KAN
Minimum 100
83
60
70
80
90
100
KPI Databasebeheer
De score op databasebeheer wordt in grote mate bepaald door de indicatoren actualiteit van gegevens en de volledigheid. Qua actualiteit kan daarbij nog een onderscheid worden gemaakt in de snelheid van verwerking van revisies en de actualiteit van de gegevens over het aangesloten verharde oppervlak. Daarom zijn voor die indicatoren hieronder ook de scores van de verschillende regio’s weergegeven.
Gelderland totaal
0,10
Noordwest Veluwe
0,10
Vallei + Stedendriehoek
0,10
0,66 0,63
Achterhoek
Figuur 18
0,62
0,10
0
0,1
Maximum
0,65
0,13
KAN
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1
Indicator Actualiteit revisies
Gelderland totaal
0,75
Noordwest Veluwe
0,68
Vallei + Stedendriehoek
Minimum
0,71
Achterhoek
Gemiddeld
0,75
Rivierenland
Maximum
0,84
KAN
0,77
0
Figuur 19
Gemiddeld
0,65
0,34
Rivierenland
Minimum 0,75
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
0,6
0,7
0,8
0,9
1
Indicator Actualiteit verhard oppervlak
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 45 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Gelderland totaal
0,45
0,90
Noordwest Veluwe
0,45
0,91
Vallei + Stedendriehoek
0,45
Achterhoek
KAN
0,81
Figuur 20
0,1
0,2
0,3
0,4
0,5
Maximum
0,87
0,50
0
Gemiddeld
0,94
0,81
Rivierenland
Minimum
0,88
0,6
0,7
0,8
0,94
0,9
1
Indicator Volledigheid database
Uit de figuren 18, 19 en 20 blijkt dat met name de verwerking van revisies bij veel gemeenten een aandachtspunt is. De gemiddelde score op de indicator actualiteit revisies ligt immers lager dan het gemiddelde op de andere twee indicatoren. De actualiteit van het verharde oppervlak laat ook bij een aantal gemeenten nog te wensen over. Met name de regio Noordwest Veluwe scoort op die indicator laag ten opzichte van de overige regio’s. De volledigheid van de database is in het merendeel van de gevallen wel goed op orde. Daarbij scoren de regio’s KAN en Achterhoek goed.
4.5.2
Leer- en samenwerkingsmogelijkheden De gemeenten in het Gelders cluster onderscheiden zich duidelijk van elkaar op de (kritische prestatie) indicatoren binnen dit aandachtsgebied databasebeheer. De gemeenten kunnen van elkaar leren door kennis en ervaringen uit te wisselen over: − de wijze waarop de gegevens van het rioolstelsel worden beheerd, − de kwaliteit en gebruiksvriendelijkheid van geautomatiseerde systemen, − welke gegevens moeten wel en niet beheerd worden, − de gevolgen van onvolledige en onvoldoende actuele gegevens, − de samenhang tussen de kwaliteit van het databasebeheer en het inzicht in toestand en functioneren.
Samenwerking Gebleken is dat veel gemeente worstelen met een snelle verwerking van revisies. Samenwerking bij de verwerking van revisies kan daarvoor wellicht een oplossing zijn. Vanuit het uitwisselen van kennis en door samenwerking kunnen mogelijkerwijs besparingsmogelijkheden ontdekt worden.
26 oktober 2007, versie def - 46 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
Consortium DHV / Twynstra Gudde
4.6
Aandachtsgebied meldingen en klachten Het aandachtsgebied meldingen en klachten bestaat uit één kritische prestatie indicator en drie onderliggende indicatoren. In tabel 15 staan deze indicatoren vermeld. Tabel 15
KPI en indicatoren bij aandachtsgebied Meldingen en Klachten
Kritische Prestatie Indicator
Onderliggende indicatoren
Waarde/ eenheid
Aantal meldingen en klachten
-
Aantal per 10 km of per 10.000 inw.
Reactietijd
Tijd in dagen
Oplossingstijd
Tijd in dagen
In onderstaand schema is weergegeven wat onder de reactietijd en oplossingstijd wordt verstaan.
Toelichting
Melding / Klacht Reactietijd
Eerste actie
Aannemen en registreren van de mondelinge, telefonische of schriftelijk binnengekomen melding / klacht bij gemeente Eerste actie door gemeente. Terugkoppeling aan melder wat aan de klacht gedaan gaat worden.
Oplossingstijd
Klacht opgelost
4.6.1
Klacht opgelost. Probleem (in dien mogelijk) verholpen.
KPI Aantal meldingen en klachten Als maat voor het aandachtsgebied meldingen en klachten wordt van het aantal meldingen cq. klachten uitgegaan. Deze wordt gerelateerd aan het totaal aantal inwoners en/of aan de lengte van de riolering. Een klacht wordt gedefinieerd als een melding van ontevredenheid van een klant (inwoner, bedrijf). Dit kan zowel mondeling, telefonisch als schriftelijk plaatsvinden. Een zelfde klacht kan meerdere keren voorkomen.
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
26 oktober 2007, versie def - 47 -
Consortium DHV / Twynstra Gudde
Gelderland totaal
67,7
Noordwest Veluwe
87,6
Vallei + Stedendriehoek
35,8
Achterhoek
154
Minimum
99 64,7
Rivierenland
Gemiddeld
102
66,9
0
50
Maximum
227
79,0
KAN
Figuur 21
227
132
100
150
200
250
KPI Meldingen en klachten (per 10.000 inwoners)
Uit figuur 21 blijkt dat op gemeenteniveau er een uitschieter is naar boven met 227 meldingen per 10.000 inwoners. Daartegenover staat een aantal gemeenten met erg weinig meldingen en klachten. Verschillen kunnen worden verklaard door dat de ene gemeente een beter registratiesysteem heeft waardoor meer meldingen zijn vastgelegd dan in de andere gemeente. Ook kan een verschil zitten in het feit dat de ene gemeente nog werkt met een systeem van rode lampen bij de drukriolering wat extra veel meldingen met zich meebrengt. Een gemeente die dergelijke meldingen niet meetelt of een automatisch systeem heeft voor deze meldingen waardoor de burger dat niet meer hoeft door te bellen, heeft veel minder meldingen per jaar. Dat een gemeente meer klachten ontvangt hoeft niet per definitie te betekenen dat de gemeente het slecht doet. Een goed bekend en toegankelijk meldpunt voor burgers zorgt namelijk ook als vanzelf voor meer meldingen en klachten. Als burgers niet weten waar zij terecht kunnen met hun melding of klacht, zal een groot deel de klacht ook niet melden. Van de 36 gelderse gemeenten die hebben deelgenomen aan de benchmark hebben slechts 2 gemeenten geen registratiesysteem voor meldingen en klachten. Van de 34 gemeenten die wel een registratiesysteem hebben, hebben 5 gemeenten geen aparte rubriek in het systeem voor meldingen en klachten die gerelateerd zijn aan de rioleringszorg.
4.6.2
Leer- en samenwerkingsmogelijkheden De leermogelijkheden op het gebied van meldingen en klachten liggen op het terrein van: − wijze van registratie (type registratiesysteem, procesmatige interne afspraken, toegankelijkheid van het systeem, uitgebreidheid van de categorieën), − volledigheid van de meldingen en klachten, − functie van meldingen vanuit geautomatiseerde signaleringsapparatuur. Andere aspecten met betrekking tot dit aandachtsgebied (welke niet direct uit de benchmark naar voren komen maar wel een rol spelen) zijn: − gebruik van de meldingen en klachten in de ontwikkeling van de onderhoud- en investeringsplannen, − hangt het aantal klachten en meldingen samen met de mate van preventieve controles en onderhoud, − hangt het aantal klachten en meldingen samen met de (on)toegankelijkheid van de klacht- en meldingsmogelijkheden. In welke mate de gemeenten vanuit de leerervaringen besparingen kunnen realiseren, is onzeker. Wel kunnen op grond van de leerervaringen kwaliteitsverbeteringen gerealiseerd worden.
26 oktober 2007, versie def - 48 -
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
DHV B.V.
5
COLOFON
DHV B.V. Laan 1914 35, 3818 EX Amersfoort Postbus 1132, 3800 BC Amersfoort www.dhv.nl Contactpersoon: E.C. (Emil) Hartman
[email protected] (033) 468 2759
Twynstra Gudde Adviseurs en Managers Stationsplein 1, 3818 LE Amersfoort Postbus 907, 3800 AX Amersfoort www.twynstragudde.nl Contactpersoon: M.W. (Marcel) van Bockel
[email protected] (033) 467 7793
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559 Opdrachtgever Project Dossier Omvang rapport Auteur Bijdrage Projectleider Projectmanager Datum
Stichting RIONED Benchmark Rioleringszorg A7109-01-001 49 pagina's ir. E.C. Hartman DHV: S.R. Holthuijsen, R. Fox, E. Muller, D. Kooistra TG: M. van Bockel , B. Budding : E.C. Hartman : M. Piët : 26 oktober 2007
Naam/Paraaf
:
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
: : : : : :
M. Piët
26 oktober 2007, versie def - 49 -
DHV B.V. Ruimte en Mobiliteit Laan 1914 nr. 35 3818 EX Amersfoort Postbus 1132 3800 BC Amersfoort T (033) 468 20 00 F (033) 468 28 01 E
[email protected] www.dhv.nl
DHV B.V.
BIJLAGE 1
Totaal overzicht deelnemende gemeenten
2003 (pilot)
2005
2006-1
2006-2 (Gelderland)
19 deelnemers 1. Bernheze 2. Boxtel 3. Enschede 4. Geldrop-Mierlo 5. Hellevoetsluis 6. Hilvarenbeek 7. Krimpen a/d IJssel 8. Leeuwarden 9. Oisterwijk 10. Opmeer 11. Oud-Beijerland 12. PijnackerNootdorp 13. Reeuwijk 14. Rotterdam 15. Schinnen 16. Skarsterlân 17. Tynaarlo 18. Uithoorn 19. Weststellingwerf
20 deelnemers 1. Aalten 2. Arnhem 3. Barneveld 4. Berkelland 5. Beuningen 6. Druten 7. Ede 8. Groesbeek 9. Lochem 10. Montferland 11. Nederbetuwe 12. Nunspeet 13. Overbetuwe 14. Renkum 15. Rheden 16. Scherpenzeel 17. Tiel 18. Ubbergen 19. Westervoort 20. Zutphen
Cursief pilot gemeenten die opnieuw deelnamen
39 deelnemers 1. Aalten 2. Alkmaar 3. Amsterdam (DWR) 4. Apeldoorn 5. Barendrecht 6. Bennebroek 7. Breda 8. Bussum 9. De Ronde Venen 10. Delft 11. Den Haag 12. Deurne 13. Diemen 14. Dordrecht 15. Haarlemmermeer 16. Halderberge 17. Heerenveen 18. Heerhugowaard 19. Heerlen 20. Helden 21. Hoorn 22. Katwijk 23. Lochem 24. Nijmegen 25. Oosterhout 26. Oss 27. Ouder-Amstel 28. Renkum 29. Ridderkerk 30. Rotterdam 31. Scheemda 32. Tilburg 33. Utrecht 34. Veghel 35. Veenendaal 36. Venlo 37. Voorschoten 38. Wijk bij Duurstede 39. Zoetermeer
34 deelnemers 1. Almere 2. Amersfoort Amsterdam Apeldoorn Barendrecht 3. Bergen op Zoom 4. Bodegraven 5. Breda 6. Buren 7. Capelle a/d IJssel De Ronde Venen Dordrecht 8. Eindhoven 9. Goes 10. Gorinchem 11. Groningen Heerlen Hoorn 12. Leiden 13. Meijel Oosterhout Oss Renkum Ridderkerk 14. Roosendaal Scheemda 15. Schiedam 16. Tholen Utrecht 17. Venray 18. Weert 19. Wester-Koggenland 20. Wymbritseradiel Zoetermeer
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
bijlage 1 -1-
DHV B.V.
BIJLAGE 2
Begrippen en afkortingen
Term
Definitie / omschrijving / toelichting
Afvalwater
Volgens artikel III Wet gemeentelijke watertaken
Bedrijfsafvalwater
afvalwater dat vrijkomt bij door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid, dat geen huishoudelijk afvalwater, afvloeiend hemelwater of grondwater is
Huishoudelijk afvalwater
afvalwater dat overwegend afkomstig is van menselijke stofwisseling en huishoudelijke werkzaamheden
Stedelijk afvalwater
huishoudelijk afvalwater of een mengsel daarvan met bedrijfsafvalwater, afvloeiend hemelwater, grondwater of ander afvalwater
Afkoppelen
scheiden van schoon en verontreinigd afvalwater gericht op een duurzame waterhuishouding
Afvoerend oppervlak
het naar de riolering afwaterende oppervlak
Basisinspanning
De basisinspanning is de landelijke norm voor gemeenten om de vuilemissie uit het rioolstelsel tot een aanvaardbaar niveau te brengen.
Bergbezinkbassin
reservoir voor de tijdelijke opslag van afvalwater waarin tevens slibafzetting plaatsvindt met een voorziening om het slib te kunnen verwijderen en waaruit overstortingen kunnen plaatsvinden
Droogweerafvoer (dwa)
de hoeveelheid afvalwater die per tijdseenheid in een droogweersituatie via het rioolstelsel wordt afgevoerd
Rioolstelsel of riolering
het samenstel van riolen, rioolputten en bijbehorende voorzieningen voor de inzameling en het transport van afvalwater. De volgende typen rioolstelsels worden onderscheiden:
Gemengd rioolstelsel
rioolstelsel, waarbij afvalwater inclusief ingezamelde neerslag door 1 leidingstelsel wordt getransporteerd
Gescheiden rioolstelsel
rioolstelsel, waarbij afvalwater exclusief neerslag door een leidingstelsel wordt getransporteerd en neerslag door een afzonderlijk leidingstelsel rechtstreeks naar oppervlaktewater wordt afgevoerd
Verbeterd gescheiden rioolstelsel
gescheiden rioolstelsel met voorzieningen waardoor de neerslag slechts bij wat grotere regenbuien naar oppervlaktewater wordt afgevoerd. Het meest vervuilende deel van de neerslag wordt 'geborgen' in de riolering en naar de zuivering afgevoerd.
Regenwaterrioolstelsel
rioolstelsel alleen bestemd voor de inzameling en het transport van neerslag
Drukriolering
riolering waarbij het transport plaatsvindt door middel van pompjes en persleidingen
Vrijvervalriool
riool waardoor afvalwater door middel van de zwaartekracht wordt getransporteerd
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
bijlage 2 -1-
DHV B.V.
Term
Definitie / omschrijving / toelichting
Inzetbaarheid
het aantal uren per jaar die productief kunnen worden besteed inclusief werkoverleg, maar exclusief algemene opleiding, ziekte, vrije dagen, etc.
Klacht
melding van ontevredenheid van een klant (inwoner/bedrijf)
Klachten ‘technisch/
klachten die betrekking hebben op staat en/of functioneren van de riolering
inhoudelijk’ Klachten ‘dienstverlening’
klachten die betrekking hebben op uw klantvriendelijkheid, op de wijze waarop u reageert op klachten en verzoeken, op de snelheid van uw dienstverlening, op administratieve fouten van uw dienst e.d.
Klachten ‘onjuist geadresseerd’
klachten die ten onrechte bij u binnen zijn gekomen maar die betrekking hebben op zaken die vallen onder de verantwoordelijkheid van een andere dienst of organisatie (waterschap, waterleidingbedrijf, kabelbedrijf, energiebedrijf e.d.).
Knelpunt
probleem in het functioneren van de riolering waarvoor alleen structurele maatregelen een oplossing bieden
Onderhoud
herstel van het oorspronkelijke functioneren, waarbij de toestand van objecten ongewijzigd gehandhaafd wordt. Te denken valt aan reiniging.
Onderzoek
het verzamelen, ordenen, analyseren en verwerken van gegevens, zodanig dat informatie kan worden afgeleid over de toestand en het functioneren van de buitenriolering. Te denken valt aan inventarisatie, inspectie, berekenen, controle van verordeningen en vergunningen.
Renovatie
herstel van het oorspronkelijke functioneren, waarbij een ingrijpende toestandswijziging wordt doorgevoerd; evenaren technische staat van nieuwaanleg. Voorbeeld: het inbrengen van een kous, schaaldelen, etc. in riolen.
Verbeteren
het aanpassen van het oorspronkelijke functioneren. Dit kan zowel een hydraulische component hebben (verbeteren van de afvoercapaciteit) als een milieutechnische component (verminderen van de vuiluitworp) hebben.
Verbeteringsuitgaven
uitgaven voor maatregelen ter verbetering van de riolering, bijvoorbeeld de bouw van bergbezinkbassins, afkoppeling, vergroting van diameters, aanpassen van overstorten.
Vervangen
herstel van het oorspronkelijke functioneren, waarbij het bestaande object wordt verwijderd en een nieuw gelijkwaardig object wordt teruggeplaatst op dezelfde plaats
Vervangingswaarde
bedrag waarvoor het rioolstelsel in zijn geheel kan worden vervangen. Onder de vervangingswaarde vallen ook de kosten van wegvervanging voor zover deze binnen de gemeente aan de riolering worden toegerekend
Vuilemissie
zie vuiluitworp
bijlage 2 -2-
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
DHV B.V.
Term
Definitie / omschrijving / toelichting
Vuiluitworp
het totaal aan stoffen (niet zijnde water) geloosd uit een rioolstelsel op het oppervlaktewater via overstorten. Hierbij kan gedacht worden aan biologisch afbreekbare stoffen die bij afbraak in het water zuurstof verbruiken (BZV), aan stikstof en fosfaten en aan zware metalen.
Waterkwaliteitsdoelstelling
doelstelling voor de kwaliteit van een oppervlaktewater nodig om dat water een bepaalde functie te kunnen laten vervullen
Waterkwaliteitsspoor
op de basisinspanning aanvullende maatregelen aan de riolering om de gewenste waterkwaliteit te kunnen realiseren
Wateroverlast
het optreden van waterstanden boven maaiveldniveau waarbij hinder of schade wordt ondervonden
Afkortingen Afkorting
Betekenis
BRP
Basisrioleringsplan
GRP
Gemeentelijk RioleringsPlan
KPI
Kritische Prestatie Indicator
RTC
Real Time Control ofwel centraal automatische sturing van o.a. rioolgemalen
Stichting RIONED/Benchmark Rioleringszorg RB-SE20071559
bijlage 2 -3-