Benchmark Hogescholen Benchmark Vergelijkende analyse Fact sheets In opdracht van: Platform Bèta Techniek Project: 2008.040 Publicatienummer: 2008.040-0821 Datum: Utrecht, 21 augustus 2008 Auteurs: Guido Ongena Robbin te Velde Reg Brennenraedts Rob Bilderbeek
Inhoudsopgave
1
Samenvatting........................................................................................ 5
2
Benchmark.......................................................................................... 13
3
4
2.1
Achtergrond ............................................................................................. 14
2.2
Inschrijvingen .......................................................................................... 15
2.3
Instroom ................................................................................................. 18
2.4
Doelgroepen (instroom, rendement) ............................................................ 25
2.5
Uitval, doorstroom en rendement ................................................................ 32
2.6
Vooropleiding (instroom, uitval, rendement) ................................................. 40
2.7
Studenttevredenheid ................................................................................. 46
2.8
Samenwerking met VO-scholen................................................................... 47
2.9
Management & organisatie ......................................................................... 48
Vergelijkende analyse ......................................................................... 55
3.1
Achtergrond ............................................................................................. 55
3.2
Inschrijvingen & instroom .......................................................................... 56
3.3
Doelgroepen............................................................................................. 58
3.4
Uitval, rendement en uitstroom................................................................... 60
3.5
Studentenoordeel...................................................................................... 64
3.6
Samenwerking met VO-scholen................................................................... 65
3.7
Personeelsbeleid ....................................................................................... 66
Fact sheets.......................................................................................... 68
Dialogic innovatie ● interactie
1
Leeswijzer
De Benchmark Hogescholen 2008 valt in drie delen uiteen: de Benchmark zelf, de vergelijkende analyse tussen de hogescholen en een kernachtig overzicht per Hogeschool (fact sheet). Al deze delen zijn gebaseerd op dezelfde set van data – het zijn dus telkens andere dwarsdoorsnedes van dezelfde data. In de Benchmark ligt de nadruk op het sec vergelijken van Hogescholen op een groot aantal variabelen. In de meeste gevallen is daarbij gebruik gemaakt van grafieken die de continue ontwikkeling door de tijd laten zijn. Omdat de grafieken vanwege het grote aantal lijnen niet zo makkelijk te lezen zijn, zijn de lijnen zoveel mogelijk voorzien van labels en wordt de grafiek vergezeld van een samenvattende tabel. Hierin staan de jaarlijkse groeicijfers en de gemiddelde waarde over de gehele periode. Zo kan in één oogopslag de positie van een Hogeschool worden afgelezen. Bij langere tijdsreeksen (1998-2007) is een splitsing aangebracht in de periode 1998-2001 en 2002-2007. Dat is gedaan omdat het patroon in de beginperiode meestal significant afwijkt van de latere periode. Een gemiddeld groeicijfer zou dan een vertekend beeld geven. De Benchmark wordt voorafgegaan door een uitgebreide samenvatting. Hierin wordt in woorden de belangrijkste resultaten geschetst. De vergelijkende analyse is wezenlijk anders van aard. Hierin wordt telkens de ontwikkeling van een instelling afgezet tegen die van de andere instellingen. De standaard manier van presenteren is een matrix waarin de absolute eindwaarde voor een bepaalde variabele is uitgezet tegen de groei van die variabele in de periode ervoor. Zo ontstaan er vier kwadranten: één van instellingen die een relatief snelle groei hebben doorgemaakt én die op dit moment ook een hoge score op die variabele hebben (‘koplopers’); één van instellingen die met een inhaalslag bezig zijn, dat wil zeggen die wel snel zijn gegroeid maar nog geen koppositie innemen (‘inhalers’); één van instellingen die nog steeds een relatief hoge score hebben maar die inmiddels een relatief lage groei kennen (‘afhakers’); en tenslotte één van instellingen die zowel een lage score als een lage groei hebben (‘achterblijvers’). De fact sheets laten op een overzichtelijke manier de resultaten van de Benchmark zien voor elke instelling afzonderlijk. In tegenstelling tot de Benchmark zelf wordt de ontwikkeling door de tijd nu alleen afgezet tegen het gemiddelde van alle andere Sprinthogescholen – voor een gedetailleerd overzicht kan weer worden teruggegrepen op de Benchmark. Tenslotte nog een afsluitende opmerking over de gebruikte data. De twee belangrijkste bronnen zijn de HBO-raad en het CFI. Die gebruiken verschillende namen voor de technische opleidingen. Omdat de definities inderdaad in lichte mate afwijken zijn in de tekst ook consequent de twee verschillende namen gebruikt. Dus als de data afkomstig is van de HBO-raad worden technische opleidingen met ‘HTNO’ aangeduid. Als de data afkomstig is van het CFI wordt de term ‘Cluster 1’gebruikt. In principe komen de twee groepen overeen maar de onderliggende telsystematiek verschilt enigszins. In de CFIdataset zijn dubbele inschrijvingen weggefilterd, in de dataset van de HBO-raad niet.
Dialogic innovatie ● interactie
3
1 Samenvatting
Achtergrond Het Platform Bèta Techniek heeft Dialogic verzocht om voor de tweede maal een Benchmark hogescholen te maken, ten behoeve van het auditproces van het HBO Sprint Programma en om in het kader van kennisuitwisseling het gesprek met de hogescholen en de sector aan te gaan. Daarbij volgen we zoveel mogelijk het stramien van de benchmark van 2007. Waar mogelijk is onderscheid gemaakt tussen cluster 1 (“harde bètatechniek”) en cluster 2 (“snijvlak”) opleidingen. Verantwoording Om te komen tot deze Benchmark is gebruik gemaakt van een aantal verschillende bronnen. Wij hebben graag gebruik gemaakt van de hoogwaardige data op de website van de HBO-raad. De HBO-raad heeft daarnaast additionele HRM data aangeleverd. Verder hebben wij via het CFI data verkregen die ons in staat stellen onderscheid te maken tussen cluster-1 en -2 opleidingen. Andere meer specifieke bronnen die we gehanteerd hebben zijn: Lectoren.nl, IB-Groep, Hoger onderwijs Persbureau en de Keuzegids hoger onderwijs. We hebben ook gebruik gemaakt van (netwerk)onderzoek naar relaties tussen het hoger onderwijs en Universumscholen. Inschrijvingen Het totaal aantal inschrijvingen bij hogescholen is in het afgelopen decennium constant gegroeid. Over de periode 1998-2001 bedroeg de gemiddelde jaarlijkse groei 1 3,8% en over de periode 2002-2007 2,9%. De groeicijfers van het aantal inschrijvingen voor HTNOopleidingen liggen structureel onder die van het totale aantal inschrijvingen en ontwikkelen zich ook ongunstiger (respectievelijk 1,8% en 0,6%). De Hogeschool Leiden wijkt opvallend positief af van de trend, met een gemiddelde jaarlijkse groei voor HTNO-inschrijvingen van 12,4% in de periode 2002-2007. Dat kan deels worden verklaard door het feit dat het in absolute termen om kleine aantallen studenten gaat. Anderzijds is de groei constant over de gehele periode 1998-2007. Ook NHTV Breda (5,9%), Hogeschool Arnhem en Nijmegen (5,5%), Hogeschool van Amsterdam (5,3%), Hogeschool Windesheim (4,7%), Hogeschool Rotterdam (3,4%), Hogeschool Zuyd (3,3%) en de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (2,4%) kennen een groei die boven het gemiddelde ligt. Overigens neemt het aandeel van HTNO-inschrijvingen ten opzichte van het totale aantal inschrijvingen bij de meeste van deze instellingen af (-2,3%). Dat komt omdat het totaal aantal inschrijvingen in de periode 2002-2007 sneller groeit dan het aantal HTNO-inschrijvingen. Positieve uitzonderingen zijn wederom de Hogeschool Leiden (+5,3%), Hogeschool INHOLLAND (+2,4%), Hogeschool Zuyd (+1,2%), NHTV Breda (+1,1%) en de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (1,0%). Bij al deze instellingen is het aandeel HTNO-inschrijvingen juist gegroeid.
1
De groei is uitgedrukt in een vast percentage dat aangeeft waarmee de beginwaarde jaarlijks moet groeien om uit te komen bij de eindwaarde. Deze indicator gebruiken we ook in de rest van het document om groei over meerdere jaren aan te geven. Deze indicator wordt ook wel de compound annual growth rate (CAGR) genoemd. Dialogic innovatie ● interactie
5
Instroom Bij de instroom doen zich vergelijkbare trends voor als bij de inschrijvingen. Het totaal aantal instromers groeit in de periode 1998-2001 (3,6%) sterker dan in 2002-2007 (2,5%). Aparte cijfers voor cluster-1 opleidingen zijn alleen voor de laatste periode beschikbaar. De groei van cluster-1 opleidingen is veel lager (0,2%) dan de groei van het totaal aantal inschrijvingen. Het aandeel van cluster 2-opleidingen is en blijft bescheiden – in de periode 2002-2007 fluctueert dit aandeel rond de 3,8% van het totale aantal inschrijvingen. De sterke jaarlijkse groei in de instroom bij de Hogeschool Utrecht (15,8%) en Hanzehogeschool Groningen (9,7%) wordt volledig te niet gedaan door een sterke daling bij de Haagse Hogeschool (-6,8%) en Hogeschool INHOLLAND (-10,2%). De laatste instelling telt verreweg de meeste cluster 2-instromers van heel Nederland en drukt daardoor het landelijk gemiddelde sterk. Dat komt uiteindelijk uit op een bescheiden 0,2%. HTNO-opleidingen hebben relatief veel voltijdstudenten (89% versus 81% voor de gehele instroom) en relatief weinig deeltijdstudenten (7% versus 16%). De verdeling over de verschillende studievormen (voltijd; deeltijd; duaal) heeft geen invloed op het aantal inschrijvingen of instromers. Doelgroepen Het aandeel allochtone studenten onder de instromers bij Spint-hogescholen ligt rond de 19,7%. Dit aandeel is in de periode 1998-2001 sterk gegroeid (+7,0%) maar de groei is in de periode 2002-2007 afgevlakt (+0,6%). De groeicijfers voor HTNO-opleidingen liggen daar telkens iets boven. Er is onder allochtone studenten met andere woorden een lichte bias ten gunste van HTNO-opleidingen. Op Stenden Hogeschool (voorheen Hogeschool Drenthe) groeide zowel het totale aandeel als het cluster 1-aandeel jaarlijks met een spectaculaire 20%.2 Dat valt weliswaar voor een deel te verklaren uit de lage uitgangsposi tie (6% in 1998 – tegen een landelijk gemiddelde van 20%) maar in andere instellingen buiten het westen waar de uitgangspositie ook laag was is (Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, Hogeschool Zeeland, Avans Hogeschool) is de aanvankelijke groei in de periode 1998-2001 ongeslagen in een daling in de periode 2002-2007 (respectievelijk 5,3%, -13,4% en -13,6%). In de meeste instellingen in het westen (Hogeschool Rotterdam, Hogeschool INHOLLAND, Haagse Hogeschool, in mindere mate Hogeschool Amsterdam) was er juist sprake van een omgekeerd patroon: na een daling in de periode 1998-2001 is het aandeel daar gegroeid in de periode 2002-2007.
2
Snelle groei gaat vaak ten koste van kwaliteit. Er blijkt over het algemeen inderdaad een (zwak) negatief verband te bestaan tussen de groei van het aandeel allochtonen en het rendement van niet-westerse studenten (R2=0,25; R2=0,23 voor HTNO-opleidingen). Stenden Hogeschool is een een opvallende uitzondering. Het verband gaat daar inderdaad op voor de totale populatie – een zeer sterke groei zorgt voor een zeer laag rendement – maar niet voor de HTNO-studenten. Het rendement van niet-westerse studenten is zelfs bijna twee keer zo hoog als dat van autochtone studenten. Dat komt niet alleen omdat het rendement van niet-westerse studenten (50%) duidelijk boven het gemiddelde ligt (32%) maar vooral omdat het rendement van autochtone studenten (27%) extreem laag is (tegen een gemiddelde van 51%). Overigens worden de grote afwijkingen bij Stenden Hogeschool voor een deel verklaard doordat het in absolute termen om relatief kleine aantallen (tientallen) studenten gaat. Enkele studenten meer of minder maakt dan al een groot verschil.
6
Dialogic innovatie ● interactie
Het rendement van niet-westerse studenten (38%) – het percentage studenten dat na vijf jaar haar of zijn studie heeft afgerond – ligt over het algemeen veel lager dan dat van autochtone studenten (52%). De opsplitsing naar HTNO-opleidingen toont een vrijwel identiek beeld. Een aantal Sprinthogescholen voert specifiek beleid op het terrein van allochtonen. 3 De invloed van dat beleid lijkt vooralsnog beperkt in termen van rendement (62,4% tegen 61,7% voor de hogescholen zonder beleid) of zelfs negatief in het geval van instroom ( 0,3% groei tegen 3,3% voor de rest). Voor de tweede doelgroep, vrouwen, geldt in tegenstelling tot allochtonen al jaren dat het aandeel in cluster 1-opleidingen veel lager is (15,3%) dan in het totale aantal studenten – hier zijn vrouwen in de meerderheid (53,3%).4 Het totale aandeel vrouwelijke studenten kende een lichte daling in de beginperiode (1998-2003) maar laat de laatste jaren (vanaf 2003) wel weer een lichte stijging zien. Eenzelfde beeld zien we bij de HTNO-opleidingen, al zijn de bewegingen daar meer geprononceerd. Na een stabilisatie in de periode 2005 2006 stijgt het aandeel het laatste jaar (2007) sterk. Het is nog te vroeg om vast te stellen of hier sprake is van een omslagpunt. In Hogeschool Leiden (39%) en Hogeschool van Amsterdam (25%) studeren bovengemiddeld (15%) veel vrouwen in HTNO-opleidingen. Hogeschool Leiden heeft sowieso een zeer groot aandeel vrouwelijke studenten (79%) maar in Hogeschool van Amsterdam is dat percentage juist relatief laag (49%). De CFI-data (waar een opsplitsing naar cluster 1 en cluster 2 opleiding is gemaakt) laten een grimmiger beeld zien. In het totaal is het aandeel van vrouwen gedurende de periode 2002-2006 nagenoeg constant gebleven. Dat is echter geheel te danken aan de lichte groei in cluster-2 opleidingen (jaarlijkse groei van 1,3%). Bij cluster-1 opleidingen is juist sprake van een relatief sterke daling (jaarlijkse afname met 5,8%). In beide gevallen gaat het in absolute termen overigens om verwaarloosbare aantallen. Van alle vrouwelijke studenten waren er in 2006 0,83% ingeschreven bij cluster 1 en 0,20% bij cluster 2 opleidingen.5 Het rendement van vrouwelijke studenten (41% rendement van vrouwen tegen 55% voor mannen) hangt negatief samen met het aandeel van studentes. Met andere woorden: op de instellingen waar veel vrouwen zijn ingeschreven hebben vrouwen een relatief laag rendement en vica versa. Bij cluster 1-opleidingen is het beeld iets minder geprononceerd (46% rendement voor vrouwen tegen 54% voor mannen). Voor deze doelgroep voert bijna de helft van alle Sprinthogescholen een specifiek beleid.6 Het beeld dat hieruit naar voren komt is vergelijkbaar met dat voor allochtonen: beperkte positieve invloed voor rendement (54,7% tegen 52,4% voor de rest) en negatief voor instroom (0,04% groei tegen 0,13%).
3
Fontys Hogescholen, Groningen, Utrecht, Hogeschool Zeeland, Zuyd.
4
Onze berekeningen op basis van de CFI-data –die zijn gebaseerd op cohorten in plaats van instroom– komen op een vergelijkbaar percentage voor het totaal uit: 52,7%.
5
In 2002 waren die percentages respectievelijk 1,12% en 0,19%.
6
Breda, Drenthe, INHolland, Groningen, Noordelijke Hogeschool Leeuwarden, Saxion, Windesheim. Dialogic innovatie ● interactie
7
Uitval De totale uitval aan de Sprinthogescholen over alle profielen daalt licht gedurende tussen 2002 (17,7%) en 2005 (16,9%) maar neemt in 2006 weer sterk toe (18,7%).7 Over de gehele periode is er daardoor sprake van een kleine toename (+1,4%). De ontwikkeling van de uitval bij de Hogeschool Zeeland wijkt sterk af van die van de andere hogescholen. De gemiddelde uitval (+28,6%) ligt daar veel hoger dan het gemiddelde (+17,5%) maar daalt ook het sterkst van allemaal (-5,4%). Voor de technische opleidingen zijn de percentages iets gunstiger maar ze stijgen wel sneller dan het totaal. Cluster 1 opleidingen hebben in 2002 een uitvalpercentage van 15,7% en in 2006 van 16,9%. Dat komt neer op een gemiddelde jaarlijkse stijging van +3,1%. Bij Cluster 2 opleidingen liggen de uitvalspercentages iets lager: 12,5% in 2002 en 13,8% in 2006, met een jaarlijkse stijging van +3,0%. Ruim de helft (55%) van de studenten die uitvallen in een cluster-1 opleiding schrijven zich daarna opnieuw in bij een andere cluster 1 opleiding. Van de resterende 45% verkast het gros naar cluster 0 (25%) en cluster 4 (12%). Instellingen die relatief veel uitstroom naar andere instellingen hebben zijn NHTV Breda (56%), Hogeschool Leiden en Hogeschool INHOLLAND (beide 46%) en Stenden Hogeschool (45%). Hogeschool Zeeland en Hogeschool Zuyd (24%) kennen juist weinig uitstroom. Bij cluster 1 opleidingen is de uitstroom naar andere instellingen veel hoger dan het landelijke gemiddelde (52% tegen 34%). Ook hier scoren NHTV Breda (74%), Hogeschool Leiden (63%), Hogeschool INHOLLAND (71%) en Stenden Hogeschool (61%) relatief slecht. Opvallend is dat de Hogeschool Zeeland voor cluster 1 opleidingen het ook relatief slecht doet (59%). Hogeschool Zuyd (27%) doet het wel opnieuw goed. Overall is het rendement van de Sprinthogescholen over de periode 2002-2006 jaarlijks gedaald met 1,5%.8 In het laatste jaar treedt er wel een verbetering op. De onderlinge verschillen tussen de instellingen zijn groter bij HTNO-opleidingen dan bij het totaal. Hogeschool Zeeland steekt duidelijk boven de rest uit, met een gemiddeld rendement van 59% over de periode 2002-2006. Maar ook daar is er sprake van een daling van het rendement (-1,7%). Alleen de Hogeschool INHOLLAND (+1,1%) en de Haagse Hogeschool (+0,5%) wisten hun overall rendement te verbeteren. Het rendement van HTNO-opleidingen verschilt niet of nauwelijks van het gemiddelde (50%). De Hogeschool Zeeland heeft opnieuw verreweg het beste rendement (67%) en laat nu ook een verbetering zien. Fontys Hogescholen is de enige instelling waar het rendement in de periode 2002-2006 ook is toegenomen. Stenden Hogeschool valt duidelijk uit de toon, met een gemiddeld rendement van 36% en een jaarlijkse negatieve groei van maar liefst -30%.
7
Uitval wordt gemeten als het percentage studenten uit het cohort dat zich een jaar geleden had ingeschreven en dat zich het jaar daarna niet meer voor die studie heeft ingeschreven.
8
Rendement is de verhouding tussen het aantal afgestudeerden na vijf jaar en het aantal studenten dat zich vijf jaar daarvoor had ingeschreven. 8
Dialogic innovatie ● interactie
Vooropleiding De vooropleiding speelt een duidelijke rol in de uitval tijdens het eerste jaar. Het uitvalspercentage onder havo-leerlingen (36%) ligt beduidend hoger dan dat van vwo leerlingen (23%). Dat verschil is er ook nog voor leerlingen met een NG en/of NT-profiel, maar naar verhouding is het verschil daar kleiner. Dat is waarschijnlijk het gevolg van zelfselectie: de beste havisten gaan technische opleidingen aan HBO-instellingen volgen, de beste vwo-studenten verdwijnen naar universiteiten. Zowel bij havisten als bij vwo’ers neemt de uitval van studenten met een NG en/of NTprofiel toe – er is dus sprake van een verslechtering. Er zijn daarbij relatief weinig verschillen tussen de drie profielgroepen voor havo-leerlingen. De vwo-groepen kennen een veel grotere mate van variatie. In het bijzonder vwo’ers met een NG- en gecombineerd (NG/NT)-profiel springen er ongunstig uit. In een recent verschenen aanpalende studie is de uitval van de zogenaamde AXISopleidingen verder onderzocht9 Dit zijn technische opleidingen waar ook leerlingen met een maatschappij (M)-profiel tot worden toegelaten.10 In het beginjaar 2002 ligt de uitval van leerlingen met een M-profiel (22%) onder dat van leerlingen met een N-profiel (30%). Na een sterke toename in 2003 komt het uitvalspercentage voor het M-profiel echter 10% boven het N-profiel te liggen en tot nu toe is die afstand min of meer constant gebleven. De verschillen tussen de verschillende (Sprint)hogescholen zijn niet zo groot. Hogeschool INHOLLAND en in mindere mate de Hogeschool Rotterdam springen er gunstig uit. De onderlinge verschillen tussen de opleidingen zijn groter. Bij Bouwkunde en Elektrotechniek neemt de uitval relatief sterk toe. Bij Industrieel Ontwerpen blijft de schade beperkt – de uitval blijft daar constant. Studenttevredenheid Het gemiddelde van de scores op cluster 1/cluster 2 opleidingen (6,77) wijkt nauwelijks af van de gemiddelde totaalscore per Sprintinstelling (6,73). De twee cijfers hangen echter in het geheel niet met elkaar samen. Hogeschool Leiden en Fontys Hogeschool en in minder mate Hanzehogeschool Groningen, Avans Hogeschool, Hogeschool Rotterdam en Stenden Hogeschool scoren relatief goed op cluster 1/cluster 2-opleidingen, Hogeschool Zeeland juist relatief slecht. De oordelen van studenten zijn moeilijk thuis te brengen. Ze hangen op geen enkele manier samen met het rendement van de opleiding, het aantal studenten per lector of per opleiding. Andersom is er ook geen enkel verband tussen het rapportcijfer en de instroomcijfers van een instelling. Het enige (zeer zwakke, negatieve) verband dat is gevonden is tussen de totaalscore van een hogeschool en de grootte van de instelling (het aantal ingeschreven studenten). 11 Dat verband verdwijnt echter als we een opsplitsing maken naar cluster 1/cluster 2-opleidingen.
9
Ongena, G. (2008). Benchmark AXIS opleidingen. Utrecht: Dialogic (in opdracht van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur & Wetenschappen en het Platform Bèta Techniek.
10
Dit zijn de opleidingen bouwtechnische bedrijfskunde, elektrotechniek, werktuigbouwkunde, ruimtelijke ordening en planologie, industrieel product ontwerpen, logistiek en technische vervoerskunde, technische bedrijfskunde. 11
R2 = 0,33 Dialogic innovatie ● interactie
9
Samenwerking Hogescholen werken met een groot aantal andere type instellingen samen. Sommige Sprintinstellingen zoals Fontys Hogescholen, Hogeschool Leiden en Hogeschool Windesheim werken volgens eigen opgave over de volle breedte (universiteiten, MBO, ROC, VO) samen. Andere instellingen zoals Avans Hogeschool, Hanzehogeschool Groningen en Saxion Hogeschool concentreren zich op samenwerking met universiteiten. Voor de samenwerking met vo-scholen, die in een eerder onderzoek in detail in kaart is gebracht, lijkt het weinig uit te maken er of met veel of weinig verschillende soorten partijen wordt samengewerkt. Saxion hogescholen hebben – ondanks hun vermeende focus op universiteiten – verreweg de meeste relaties met vo-scholen. Datzelfde geldt echter ook voor Hogeschool Windesheim die juist een brede strategie hanteert. Deelname aan het Universum programma heeft in het algemeen gezorgd voor een sterke groei van het netwerk met vo scholen.12 Hogeschool Rotterdam is in dit geval een negatieve uitzondering – daar is de mate van samenwerking zelfs afgenomen in vergelijking met de situatie vóór toetreding tot het programma. Kennisuitwisseling en internationalisering Zowel de resultaten voor kennisuitwisseling als voor internationalisering laten een weinig consistent beeld zien. Een kwart van de instellingen noemt contractactiviteiten als manier van kennisuitwisseling; lectoraten wordt door de helft van de instellingen genoemd, evenals netwerken. De verdeling is echter elke keer anders – er is met andere woorden geen patroon te onderkennen in het belang dat wordt gehecht aan kennisuitwisseling. Datzelfde beeld komt naar voren bij internationalering waar telkens de helft van de universiteiten respectievelijk samenwerking met buitenlandse bedrijven noemt, uitwisseling van staf en overeenkomsten met samenwerkingspartners. Ook daar is er geen verband tussen de verschillende soorten van internationale samenwerking. De enige consistente lijn is dat alle universiteiten belang hechten aan uitwisseling van studenten als manier van kennisuitwisseling en allemaal ook buitenlandse studenten uitwisselen.
12
Uit de recente netwerkanalyse rond het Universum programma blijkt dat het netwerk van Universumscholen met universiteiten aanzienlijk hechter en intensiever is dan dat met de hogescholen. 10
Dialogic innovatie ● interactie
HRM Om de recente ontwikkeling rond HRM in kaart te brengen is aan alle Sprint-hogescholen gevraagd aanvullende gegevens aan te leveren. Een zevental instellingen hebben niet gereageerd op deze oproep. Voor de Hogeschool Utrecht, Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, NHTV Breda, Hogeschool Rotterdam, Saxion Hogescholen en de Hanzehogeschool Groningen zijn dus geen cijfers beschikbaar. Gemiddeld is bijna een op de vier docenten vrouw. Hogeschool Zeeland (0%) en Haagse Hogeschool (73%) vallen in dit opzicht het meest op. Docenten zijn over het algemeen relatief oudere medewerkers: ruim de helft is ouder dan 50 jaar. Vooral Fontys Hogescholen en Hogeschool INHOLLAND hebben een relatief grijs docentenbestand, hier is respectievelijk 60% en 65% ouder dan 50 jaar. Hogeschool Leiden kent juist een jong docentencorps, driekwart is daar jonger dan 50 jaar. De dynamiek in het arbeidsverleden van docenten is beperkt: bijna de helft werkt al meer dan 10 jaar op dezelfde hogeschool. Tussen de hogescholen bestaan in dit opzicht geringe verschillen. Grote verschillen zien we wel bij de beloning van docenten. Ongeveer 7% van de docenten is hoger ingeschaald dan schaal 12, maar dit wordt hoofdzakelijk veroorzaakt door de uitschieter Hogeschool Windesheim (35%). Circa 60% van de docenten is academisch geschoold. Hierin verschillen de hogescholen weinig; de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (48%) en INHOLLAND (51%) scoren relatief laag. Grotere verschillen doen zich voor op het gebied van onderzoekservaring: Stenden Hogeschool (67%) en de Hogeschool Leiden (40%) scoren ver boven het gemiddelde (20%), Hogeschool Zeeland (0%) en Hogeschool INHOLLAND (1%) ver daaronder. Gemiddeld heeft 78% van de docenten aan een cluster 1-opleiding een bètaopleiding genoten. De Hogeschool Zeeland scoort hier juist uitzonderlijk hoog (100%). AVANS is hier de hekkesluiter met 49%. Relatief veel docenten (70%) hebben in het verleden in bedrijven gewerkt. Hogeschool INHOLLAND (57%) en met name Fontys Hogescholen (37%) scoren relatief laag op deze indicator. Gemiddeld 12% van de huidige HNTO-docenten hebben een combibaan (werken naast hun professie als docent in een andere hoedanigheid). Bij Hogeschool Avans (31%) en Haagse Hogeschool (29%) ligt dit percentage beduidend hoger. Door middel van een factor analyse is de HRM data geclusterd. Hieruit komt naar voren dat hogescholen vaak een typisch profiel kennen. Hogeschool INHOLLAND kent weinig docenten met dubbelaanstellingen (aan hogeschool en in het werkveld), weinig academici en weinig zij-instromers. Wel zijn er redelijk veel ervaren docenten. Hogeschool Windesheim heeft een betrekkelijk gebalanceerd beeld. Opvallend is alleen het grote aantal dubbelaanstellingen. De Noordelijke Hogeschool Leeuwarden heeft veel docenten die zij instomers zijn, het percentage academici is daarentegen beperkt. Hogeschool Zuyd wordt getypeerd door redelijk weinig dubbelaanstellingen en veel academici. Hogeschool Leiden heeft een zeer laag aantal ervaren docenten. Ook het aantal dubbelaanstellingen is lager dan gemiddeld. Op het gebied van academici en zij-instromers scoort zij echter zeer hoog. Fontys scoort over de hele linie redelijk gemiddeld. Avans kent veel ervaren docenten en dubbelaanstellingen. Stenden Hogeschool heeft veel academici en ook redelijk veel ervaren docenten. Qua dubbelaanstellingen scoort de Hogeschool benedengemiddeld. Hogeschool Zeeland heeft weinig academici en zeer weinig dubbelaanstellingen. Het aantal zij instromers is echter vrij hoog. Haagse Hogeschool heeft veel dubbelaanstellingen, maar weinig zij-instromers en ervaren docenten.
Dialogic innovatie ● interactie
11
Aansturing & Management Bijna de helft van de Sprint-instellingen (47%) heeft het centraal management op dit moment op sectorniveau belegd – dat wil zeggen dat er een aparte managementlaag voor de sector Techniek is aangebracht tussen het College en de opleidingsdirecteuren. Bij de overige instellingen ontbreekt een dergelijke centralisatie op sectorniveau. 13 Het percentage instellingen dat een apart sectormanagement heeft, lag in 2006 overigens nog beduidend hoger (59%). De Hanzehogeschool Groningen is de enige instelling die van een decentraal model naar een centraal managementmodel is overgestapt. Het tweede soort onderscheid dat relevant is voor de uitvoering van het Sprint-programma is of de contactpersoon voor het programma in de lijn of in de staf is ondergebracht. Het merendeel (67%) van de instelling had in 2006 voor de oplossing in de lijn gekozen. Dat percentage is in 2008 alleen maar verder toegenomen (76%). Wanneer er is gekozen voor centrale management is in alle gevallen de contactpersoon voor het Sprint-programma ondergebracht in de lijn en niet in de staf. Dit is het zogenaamde ‘pure’ centrale aansturingsmodel. Dit wordt gebruikt door de Hogeschool Leiden, Hogeschool Utrecht, Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, NHTV Breda, de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden en de Stenden Hogeschool. De enige uitzondering is de Hanzehogeschool Groningen – maar daar is pas sinds kort voor het centrale model gekozen (zie hiervoor). Er is hier dus sprake van een hybride model. Bij de instellingen waar centraal management op sectorniveau ontbreekt hebben drie instellingen de contactpersoon in de staf ondergebracht – het ‘pure’ decentrale aansturingsmodel: Hogeschool INHOLLAND, Hogeschool Rotterdam en Hogeschool Zuyd. De overige instellingen gebruiken een hybride model, dus decentraal management in combinatie met een contactpersoon in de lijn. Deze laatste groep bevindt zich waarschijn lijk in een overgangsfase waarbij Hogeschool Avans en Hogeschool Windesheim een beweging van centrale naar decentrale aansturing maken en Fontys Hogescholen, Saxion Hogescholen en Hogeschool Zeeland andersom van decentraal naar centraal. Over het algemeen wordt verondersteld dat instellingen met een centrale aansturing relatief succesvol zijn binnen het Sprint-programma. Dit zou bijvoorbeeld een verklaring kunnen zijn waarom universiteiten, die over het algemeen een dergelijk model gebruiken, beter scoren dan hogescholen. Bij nadere analyse blijkt het verschil tussen de vier soorten verschillende aansturingsmodellen met name te liggen op de belangrijke variabele ‘Groei van aantal HTNO-inschrijvingen’. De hogescholen met een centraal aansturingsmodel doen het inderdaad significant beter dan de andere hogescholen. De instellingen met het meest voorkomende hybride model (decentraal plus lijn) scoort hier juist significant lager dan de rest. Deze groep onderscheidt zich wel weer in positieve zin op de variabelen ‘Rendement van mannelijke studenten’ en ‘Samenwerking met VO-scholen’. De instellingen die volgens het decentrale model worden aangestuurd (Hogeschool Zuyd, Hogeschool INHOLLAND en met name Hogeschool Rotterdam) doen het op deze laatste variabele juist relatief slecht.
13
In het eerste geval spreekt het Platform Bèta Techniek over ‘centraal management’ en in het tweede geval over ‘decentraal management’. In beide gevallen is er uiteraard sprake van een centraal management op het hoogste niveau: het College van Bestuur dat de lijnen voor de instelling als geheel uitzet. 12
Dialogic innovatie ● interactie
2 Benchmark
Dialogic innovatie ● interactie
13
2.1 Achtergrond 2.1.1 De hogescholen De hogescholen die in deze benchmark worden zijn (op volgorde van brinnummer): Brin 01VU 15CL 21IY 21MI 21QL 21RI 21UI 21WN 22OJ 23AH 25BE 25DW 25JX 25KB 27PZ 27UM 28DN
Label WIN FON STE ZEE AVA LEI BRE NHL RDM SAX HGR UTR ZUY HAN INH HAH AMS
Naam instelling Hogeschool Windesheim Fontys Hogescholen Stenden Hogeschool* Hogeschool Zeeland Avans Hogeschool Hogeschool Leiden NHTV Breda Noordelijke Hogeschool Leeuwarden Hogeschool Rotterdam Saxion Hogescholen Hanzehogeschool Groningen Hogeschool Utrecht Hogeschool Zuyd Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Hogeschool INHOLLAND Haagse Hogeschool Hogeschool van Amsterdam
* in sommige figuren en grafieken is de oude naam nog gebruikt: Hogeschool Drenthe (DRE)
2.1.2 Bronnen
HBO-raad (2008), CFI (2008), IB-Groep (2007), Dialogic (2007, 2008), Hoger Onderwijs Persbureau (2008), Lectoren.nl (2007), Keuzegids hoger onderwijs (2007)
14
Dialogic innovatie ● interactie
2.2 Inschrijvingen Figuur 1: Totaal aantal inschrijvingen en jaarlijkse groeicijfers (1998-2007) (Bron: HBO-raad)
Jaarlijkse groei
40.000 Hogeschool Windesheim (WIN) Fontys Hogescholen (FON)
35.000
Hogeschool Stenden (STE) Hogeschool Zeeland (ZEE)
UT R 30.000
Avans Hogeschool (AVA) Hogeschool Leiden (LEI)
R DM
AMS
HAN
25.000
NHTV Breda (BRE)
HG R Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL) 20.000
AVA
Hogeschool Rotterdam (RDM)
HAH W IN
Saxion Hogescholen (SAX) 15.000 Hanzehogeschool Groningen (HGR)
ZUY
Hogeschool Utrecht (UTR) Hogeschool Zuyd (ZUY)
10.000
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) Hogeschool INHOLLAND (INH)
5.000
Haagse Hogeschool (HAH) Hogeschool van Amsterdam (AMS)
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
WIN
4,9%
5,2%
FON
2,7%
1,5%
STE
4,5%
3,2%
ZEE
10,9%
-1,4%
AVA
3,5%
1,0%
LEI
7,6%
6,8%
BRE
9,7%
4,7%
NHL
2,5%
1,4%
RDM
1,8%
6,6%
SAX
5,3%
2,1%
HGR
3,2%
4,5%
UTR
3,7%
2,4% 2,1%
ZUY
1,6%
HAN
3,5%
7,0%
BR E LE I
INH
7,0%
-3,0%
ZE E S TE
HAH
0,9%
1,4%
AMS
3,3%
7,3%
3,8%
2,9%
Gem.
2007
boven gemiddelde onder gemiddelde
Dialogic innovatie ● interactie
2002 2007
NHL
0 1998
19982001
FON
INH
15
Figuur 2: Totaal aantal inschrijvingen HTNO en jaarlijkse groeicijfers (1998-2007) (Bron: HBO-raad)
Jaarlijkse groei 8.000 Hogeschool Windesheim (WIN) Fontys Hogescholen (FON)
7.000
HAH
Hogeschool Stenden (STE) Hogeschool Zeeland (ZEE)
UT R 6.000
Avans Hogeschool (AVA) Hogeschool Leiden (LEI)
19982001
AMS
R DM
FON
UT R 5.000
AVA
NHTV Breda (BRE)
S AX
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL)
4.000 Hogeschool Rotterdam (RDM)
HAN
Saxion Hogescholen (SAX)
INH
3.000 Hanzehogeschool Groningen (HGR)
HGR Hogeschool Utrecht (UTR) Hogeschool Zuyd (ZUY)
NHL
ZUY
2.000
W IN ZE E
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN)
Hogeschool INHOLLAND (INH)
1.000
LE I
BR E
Haagse Hogeschool (HAH) Hogeschool van Amsterdam (AMS)
S TE
WIN
-0,7%
4,7%
FON
-2,7%
-4,2%
STE
2,4%
-2,7%
ZEE
1,7%
-3,8%
AVA
0,2%
-0,3%
LEI
22,6%
12,4%
BRE
-4,6%
5,9%
NHL
1,3%
2,4%
RDM
4,8%
3,4%
SAX
4,1%
-0,6%
HGR
2,0%
-0,4%
UTR
2,1%
-1,0%
ZUY
5,4%
3,3%
HAN
4,9%
5,5%
INH
2,1%
-0,7%
HAH
-0,1%
-6,1%
AMS
2,8%
5,3%
1,8%
0,6%
Gem.
0 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
boven gemiddelde onder gemiddelde
16
2002 2007
Dialogic innovatie ● interactie
Figuur 3: Verhouding totale inschrijvingen en HTNO-inschrijvingen en jaarlijkse groeicijfers (1998-2007) (Bron: HBO-raad)
Jaarlijkse groei 48%
19982001
Hogeschool Windesheim (WIN) Fontys Hogescholen (FON) Hogeschool Stenden (STE) Hogeschool Zeeland (ZEE)
44%
40%
HAH 36%
Avans Hogeschool (AVA) Hogeschool Leiden (LEI) NHTV Breda (BRE)
32%
ZE E
S AX
28%
AVA
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL)
R DM
24% Hogeschool Rotterdam (RDM) Saxion Hogescholen (SAX)
20%
Hanzehogeschool Groningen (HGR)
16%
HAN ZUY HGR
Hogeschool Utrecht (UTR) Hogeschool Zuyd (ZUY) Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) Hogeschool INHOLLAND (INH)
AMS
NHL
LE I
12%
W IN
BR E
8%
INH
Hogeschool van Amsterdam (AMS)
WIN
-5,3%
-0,5%
FON
-5,3%
-5,6%
STE
-2,1%
-5,7%
ZEE
-8,3%
-2,4%
AVA
-3,2%
-1,3%
LEI
13,9%
5,2%
BRE
-13,0%
1,1%
NHL
-1,1%
1,0%
RDM
3,0%
-3,0%
SAX
-1,2%
-2,7%
HGR
-1,1%
-4,7%
UTR
-1,6%
-3,3%
ZUY
3,8%
1,2%
HAN
1,3%
-1,3%
INH
-4,5%
2,4%
HAH
-1,0%
-7,4%
AMS
4%
Gem.
Haagse Hogeschool (HAH)
-0,5%
-1,9%
-2,0%
-2,3%
0% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
boven gemiddelde onder gemiddelde
Dialogic innovatie ● interactie
2002 2007
17
2.3 Instroom 2.3.1 Totaal Figuur 4: Totale instroom en jaarlijkse groeicijfers (1998-2007) (Bron: HBO-raad)
Jaarlijkse groei 11.000 Hogeschool Windesheim (WIN) Fontys Hogescholen (FON) Hogeschool Stenden (STE)
10.000
9.000
Hogeschool Zeeland (ZEE) Avans Hogeschool (AVA) Hogeschool Leiden (LEI)
19982001
FON
INH
UT R 8.000
AMS
7.000
NHTV Breda (BRE) Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL) Hogeschool Rotterdam (RDM)
6.000
HAN
R DM
5.000
Saxion Hogescholen (SAX) Hanzehogeschool Groningen (HGR) Hogeschool Utrecht (UTR)
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) Hogeschool INHOLLAND (INH)
Hogeschool van Amsterdam (AMS)
-0,6%
STE
7,7%
4,7%
ZEE
12,9%
-5,5%
AVA
1,1%
2,5%
LEI
8,7%
7,6%
11,6%
0,8%
5,1%
0,0%
AVA
RDM
-2,4%
8,4%
HAH
SAX
5,7%
2,2%
NHL LE I ZE E S TE
Haagse Hogeschool (HAH)
4,2%
4,1%
NHL
3.000
1.000
6,3%
FON
BRE
ZUY
2.000
WIN
HG R
4.000
Hogeschool Zuyd (ZUY)
HGR
2,0%
5,7%
UTR
1,5%
2,8%
ZUY
-0,2%
0,8%
HAN
4,5%
6,7%
INH
7,8%
-7,8%
HAH
-3,4%
3,8%
AMS
5,5%
9,0%
3,6%
2,5%
Gem.
0 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
boven gemiddelde onder gemiddelde
18
2002 2007
Dialogic innovatie ● interactie
2.3.2 Instroom cluster 1 en 2 Figuur 5: Totale instroom cluster 1 en jaarlijkse groeicijfers (2002-2006) (Bron: CFI)
2002-2007
2000
Jaarlijkse groei
gemiddelde
WIN
3,5%
502
FON
-4,4%
1.091
STE
-2,4%
89
UTR
ZEE
-0,4%
346
Hogeschool Zeeland (ZEE)
AVA
AVA
-1,0%
1.323
Avans Hogeschool (AVA)
RDM
LEI
3,9%
208
BRE
28,6%
137
NHL
-2,8%
524
AMS 1800
Hogeschool Windesheim (WIN)
1600
Fontys Hogescholen (FON)
Hogeschool Stenden (STE)
Hogeschool Leiden (LEI)
1400
FON
1200
HAN
NHTV Breda (BRE)
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL)
Hogeschool Rotterdam (RDM)
1000
SAX
Saxion Hogescholen (SAX)
Hanzehogeschool Groningen (HGR)
800
Hogeschool Utrecht (UTR)
Hogeschool Zuyd (ZUY)
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN)
600
Hogeschool INHOLLAND (INH)
Haagse Hogeschool (HAH)
400
WIN
RDM
2,2%
1.320
HAH
SAX
0,3%
1.040
HGR
HGR
0,2%
733
INH
UTR
-0,7%
1.385
ZUY NHL
ZUY
1,0%
577
HAN
3,2%
1.087
INH
-4,1%
723
HAH
-5,0%
953
4,6%
1.714
0,2%
809
ZEE
Hogeschool van Amsterdam (AMS)
BRE LEI
200
STE
AMS Gem.
0 2002
2003
2004
2005
2006
2007
boven gemiddelde onder gemiddelde
Dialogic innovatie ● interactie
19
Figuur 6: Totale instroom cluster 2, jaarlijkse groeicijfers (2002-2006) en % ten opzichte van totale instroom (2006) (Bron: CFI) 250
Jaarlijkse groei (20022007)
INH 200
2,8%
8,2%
HGR
9,7%
11,9%
UTR
15,8%
8,5%
INH
-10,2%
16,1%
-6,8% 0,8%
3,2% 8,9%
Gem.
Fontys Hogescholen (FON) Hanzehogeschool Groningen (HGR)
UTR
boven gemiddelde
Hogeschool Utrecht (UTR)
onder gemiddelde
Hogeschool INHOLLAND (INH) Haagse Hogeschool (HAH)
FON
HAH
150
100
FON HGR 50
HAH
0 2002
20
2003
2004
2005
2006
% cluster 2 van totaal (2007)
2007
Dialogic innovatie ● interactie
Figuur 7: Verhouding totale instroom en cluster 1-instroom en jaarlijkse groeicijfers (1998-2007)
2002-2007 35,0%
Jaarlijkse groei
gemiddelde
WIN
-2,2%
15%
FON
-4,1%
15%
STE
-7,2%
15%
ZEE
5,2%
29%
ZEE Hogeschool Windesheim (WIN)
30,0%
Fontys Hogescholen (FON)
Hogeschool Stenden (STE)
Hogeschool Zeeland (ZEE)
25,0%
Avans Hogeschool (AVA)
20,0%
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL)
HGR
AVA SAX
HAH
Hogeschool Leiden (LEI)
NHTV Breda (BRE)
NHL
RDM UTR
ZUY
AVA
-3,4%
29%
AMS
LEI
-3,3%
15%
HAN
BRE
27,6%
9%
NHL
-2,8%
27%
RDM
-6,1%
24%
Hogeschool Rotterdam (RDM)
Saxion Hogescholen (SAX)
15,0%
LEI
Hanzehogeschool Groningen (HGR)
WIN
FON
STE
Hogeschool Utrecht (UTR)
Hogeschool Zuyd (ZUY)
10,0%
INH
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN)
Hogeschool INHOLLAND (INH)
Haagse Hogeschool (HAH)
5,0%
BRE
Hogeschool van Amsterdam (AMS)
0,0% 2002
2003
2004
2005
2006
2007
SAX
-1,9%
25%
HGR
-5,4%
16%
UTR
-4,0%
21%
ZUY
0,0%
18%
HAN
-3,2%
19%
INH
4,1%
9%
HAH
-8,9%
25%
AMS Gem.
-4,3%
23%
-2,3%
19%
boven gemiddelde onder gemiddelde
Dialogic innovatie ● interactie
21
2.3.3 Verdelingen over leervormen (voltijd/deeltijd/duaal) Figuur 8: Totale instroom gedifferentieerd naar leervorm in 2007 (%) (Bron: HBO-raad)
Hogeschool Windesheim (WIN)
Fontys Hogescholen (FON)
Hogeschool Stenden (STE)
Hogeschool Zeeland (ZEE)
Avans Hogeschool (AVA)
Hogeschool Leiden (LEI)
NHTV Breda (BRE)
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden… Hogeschool Rotterdam (RDM) Saxion Hogescholen (SAX) Hanzehogeschool Groningen (HGR) Hogeschool Utrecht (UTR) Hogeschool Zuyd (ZUY) Hogeschool van Arnhem en Nijmegen… Hogeschool INHOLLAND (INH) Haagse Hogeschool (HAH) Hogeschool van Amsterdam (AMS) DT
DUAAL
22
VT
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
Dialogic innovatie ● interactie
100%
Figuur 9: Instroom HTNO gedifferentieerd naar leervorm in 2007 (%) (Bron: HBO-raad)
Hogeschool Windesheim (WIN) Fontys Hogescholen (FON) Hogeschool Stenden (STE) Hogeschool Zeeland (ZEE) Avans Hogeschool (AVA) Hogeschool Leiden (LEI) NHTV Breda (BRE) Noordelijke Hogeschool Leeuwarden… Hogeschool Rotterdam (RDM) Saxion Hogescholen (SAX) Hanzehogeschool Groningen (HGR) Hogeschool Utrecht (UTR) Hogeschool Zuyd (ZUY) Hogeschool van Arnhem en Nijmegen… Hogeschool INHOLLAND (INH) Haagse Hogeschool (HAH) Hogeschool van Amsterdam (AMS) DT
DUAAL
VT
0%
Dialogic innovatie ● interactie
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
100%
23
2.3.4 Instroom gedifferentieerd naar vooropleiding Figuur 10: Instroom HTNO gedifferentieerd naar generieke vooropleiding (schooltype) in 2006 (%)(Bron: HBO-raad)
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
HO
MBO
onbekend
70%
80%
90% 100%
Hogeschool Windesheim Fontys Hogescholen Stenden Hogeschool Hogeschool Zeeland Avans Hogeschool Hogeschool Leiden NHTV Breda Noordelijke Hogeschool Leeuwarden Hogeschool Rotterdam Saxion Hogescholen Hanzehogeschool Groningen Hogeschool Utrecht Hogeschool Zuyd Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Hogeschool INHOLLAND Haagse Hogeschool Hogeschool van Amsterdam
HAVO 24
overig
VWO Dialogic innovatie ● interactie
2.4 Doelgroepen (instroom, rendement) 2.4.1 Instroom vrouwelijke studenten Figuur 11: Percentage studentes t.o.v. totaal aantal studenten van het desbetreffende jaar, jaarlijkse groeicijfers en gemiddelde (1998-2007) (Bron: HBO-raad)
Jaarlijkse groei
85%
1998-2001 2002-2007 80%
LEI
Hogeschool Windesheim (WIN)
Fontys Hogescholen (FON)
75%
Hogeschool Stenden (STE)
Hogeschool Zeeland (ZEE)
Avans Hogeschool (AVA)
70%
BRE
Hogeschool Leiden (LEI)
NHTV Breda (BRE)
STE
65%
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL)
Hogeschool Rotterdam (RDM)
Saxion Hogescholen (SAX)
60%
Hanzehogeschool Groningen (HGR)
Hogeschool Utrecht (UTR)
55%
Hogeschool Zuyd (ZUY)
Gem.
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) Hogeschool INHOLLAND (INH)
-0,4% 0,2% 0,8% 2,3% -0,1% -0,7% 0,5% -1,4% -1,3% -0,3% -1,0% 2,1% 0,4% -0,5% 0,5% 0,2% -2,0% 0,0%
1,0% 1,5% 1,0% 1,7% 1,2% -0,8% -3,4% 1,2% -0,6% 1,4% 1,9% 0,4% -0,7% -0,5% 0,2% 2,1% -0,1% 0,3%
50%
boven gemiddelde
Haagse Hogeschool (HAH)
Hogeschool van Amsterdam (AMS)
WIN FON STE ZEE AVA LEI BRE NHL RDM SAX HGR UTR ZUY HAN INH HAH AMS
45%
AVA
onder gemiddelde
40% 1998
Dialogic innovatie ● interactie
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
25
Figuur 12: Percentage studentes in cluster 1 t.o.v. totaal aantal studentes van het desbetreffende jaar, jaarlijkse groeicijfers en gemiddelde (2002-2006)
2002-2007
14%
SAX Hogeschool Windesheim (WIN)
12%
Fontys Hogescholen (FON) Hogeschool Stenden (STE) Hogeschool Zeeland (ZEE)
10%
RDM
AMS
Avans Hogeschool (AVA)
ZEE
Hogeschool Leiden (LEI)
NHTV Breda (BRE)
8%
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL)
NHL AVA LEI
Hogeschool Rotterdam (RDM)
Saxion Hogescholen (SAX)
6%
Hanzehogeschool Groningen (HGR)
UTR
Hogeschool Utrecht (UTR)
Hogeschool Zuyd (ZUY)
4%
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN)
Hogeschool INHOLLAND (INH)
Haagse Hogeschool (HAH)
STE 2%
Hogeschool van Amsterdam (AMS)
INH
WIN
WIN FON STE ZEE AVA LEI BRE NHL RDM SAX HGR UTR ZUY HAN INH HAH AMS
Jaarlijkse groei 11,1% -8,4% 7,6% 2,9% -8,5% 1,0% 23,0% -6,1% -8,7% 6,1% 2,5% -9,6% 0,7% 4,4% 5,5% -6,9% -5,0% Gem. -1,8%
boven gemiddelde onder gemiddelde
0% 2002
26
2003
2004
2005
2006
2007
Dialogic innovatie ● interactie
gemiddelde 1,3% 3,0% 3,4% 6,7% 7,6% 7,0% 1,7% 8,6% 7,5% 9,8% 3,7% 5,6% 3,6% 3,4% 2,0% 5,5% 11,4% 5,4%
Figuur 13: Percentage meisjes in cluster 2 t.o.v. totaal aantal studentes van het desbetreffende jaar, jaarlijkse groeicijfers en gemiddelde (2002-2006)
3,5%
UTR
3,0%
2002-2007
HGR FON HGR UTR INH HAH Gem.
2,5%
INH Fontys Hogescholen (FON)
2,0%
Hanzehogeschool Groningen (HGR)
FON
Hogeschool Utrecht (UTR) Hogeschool INHOLLAND (INH)
Jaarlijkse groei
gemiddelde
-1,5% -0,9% 12,7% 2,8% -4,7% 2,6%
1,8% 2,6% 2,4% 1,9% 0,9% 1,9%
boven gemiddelde onder gemiddelde
1,5%
Haagse Hogeschool (HAH) 1,0%
HAH 0,5%
0,0% 2002
Dialogic innovatie ● interactie
2003
2004
2005
2006
2007
27
2.4.2 Rendement vrouwelijke studenten Figuur 14: Rendement na vijf jaar studeren, HTNO-opleidingen, vrouwelijke vs. mannelijke studenten (peiljaar 2005) (Bron: HBO-raad)
80% ZEE
75% 70% ZEE
65%
LEI
A VA FON
60%
ZUY
A VA WIN
55% 50% 45% 40%
FON UTR
NHL INH SA X
HA N
Gemiddelde
HA H ZUY
B RE HGR AM S
AM S
NHL
SA X INH
STE Gemiddelde HA N UTR RDM
HGR
WIN B RE HA H
LEI RDM
35% 30% 25%
STE
20% Man
28
Vrouw
Dialogic innovatie ● interactie
2.4.3 Instroom allochtone studenten Figuur 15: Instroom allochtone studenten als percentage van totale instroom, alle opleidingen, jaarlijkse groeicijfers (1998-2001; 2002-2007) (Bron: HBO-raad)
55% Hogeschool Windesheim Windesheim(WIN) (WIN) Hogeschool Fontys Hogescholen Hogescholen (FON) (FON) Fontys
50%
Hogeschool Drenthe Stenden(DRE) (STE) Hogeschool
45%
ZEE HAH
Hogeschool Zeeland Zeeland (ZEE) (ZEE) Hogeschool Avans Hogeschool Hogeschool (AVA) (AVA) Avans Hogeschool Leiden Leiden (LEI) (LEI) Hogeschool
40% INH 35%
NHTV Breda Breda (BRE) (BRE) NHTV NoordelijkeHogeschool HogeschoolLeeuw Leeuwarden (NHL) Noordelijke arden (NHL) Hogeschool Rotterdam Rotterdam(RDM) (RDM) Hogeschool
Hogeschool Utrecht Utrecht(UTR) (UTR) Hogeschool
Hogeschool van van Arnhem Arnhemen enNijmegen Nijmegen(HAN) (HAN) Hogeschool Hogeschool INHOLLAND INHOLLAND(INH) (INH) Hogeschool Haagse Hogeschool Hogeschool (HAH) (HAH) Haagse Hogeschool van van Amsterdam Amsterdam(AMS) (AMS) Hogeschool
-3,6%
LEI
12,4%
0,7%
WIN
STE
5% 0% 1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
32,2%
RDM
NHL
1998
24,6%
-13,4%
15%
DRE
0,9%
DRE STE
10,0%
HGR
10%
-0,3%
5,3% 16,4%
20%
Hogeschool Zuyd Zuyd (ZUY) (ZUY) Hogeschool
4,7%
FON
AVA
SaxionHogescholen Hogescholen (SAX) (SAX) Saxion Hanzehogeschool Groningen Groningen (HGR) (HGR) Hanzehogeschool
WIN
ZEE
SAX
25%
2002 2007
AMS
ZUY
30%
19982001
2007
BRE
-0,1%
4,9%
NHL
13,3%
-5,3%
RDM
1,6%
1,1%
SAX
17,6%
5,2%
HGR
2,6%
-1,5%
UTR
-1,7%
-2,3%
ZUY
2,6%
-0,9%
HAN
2,0%
1,7%
INH
5,4%
2,2%
HAH
6,1%
2,0%
AMS
6,5%
0,1%
7,0%
0,6%
Gem.
boven gemiddelde boven gemiddelde
Dialogic innovatie ● interactie
29
Figuur 16: Instroom allochtone studenten als percentage van totale instroom, HTNO- opleidingen, jaarlijkse groeicijfers (1998-2001; 2002-2007) (Bron: HBO-raad)
55%
Hogeschool Hogeschool Windesheim Windesheim(WIN) (WIN) Fontys Fontys Hogescholen Hogescholen (FON) (FON)
45%
Hogeschool Hogeschool Drenthe Stenden(DRE) (STE) Hogeschool Hogeschool Zeeland Zeeland (ZEE) (ZEE)
DRE STE 40% LEI
Avans (AVA) Avans Hogeschool Hogeschool (AVA) Hogeschool Hogeschool Leiden Leiden (LEI) (LEI)
35%
NHTV NHTV Breda Breda (BRE) (BRE) Noordelijke arden (NHL) NoordelijkeHogeschool HogeschoolLeeuw Leeuwarden (NHL) Hogeschool Hogeschool Rotterdam Rotterdam(RDM) (RDM)
30% UTR
ZEE FON
INH
25%
Saxion Saxion Hogescholen Hogescholen (SAX) (SAX) Hanzehogeschool Hanzehogeschool Groningen Groningen (HGR) (HGR) Hogeschool Hogeschool Utrecht Utrecht (UTR) (UTR)
20% 15%
Hogeschool Hogeschool Zuyd Zuyd (ZUY) (ZUY)
BRE
NHL
Hogeschool Hogeschool van van Arnhem Arnhem en en Nijmegen Nijmegen(HAN) (HAN) 10% Hogeschool Hogeschool INHOLLAND INHOLLAND (INH) (INH) Haagse Haagse Hogeschool Hogeschool (HAH) (HAH)
WIN 5%
Hogeschool Hogeschool van van Amsterdam Amsterdam(AMS) (AMS)
2002 2007
WIN
9,4%
-1,7%
FON
10,2%
-0,7%
DRE STE ZEE
44,2%
25,1%
7,6%
-2,3%
AVA
0,6%
-7,7%
LEI
9,1%
-0,5%
BRE
28,7%
15,1%
NHL
10,7%
-2,3%
RDM
1,6%
-1,8%
SAX
18,8%
6,7%
HGR
8,6%
-3,0%
UTR
-8,2%
-3,0%
ZUY
0,7%
-1,6%
HAN
2,7%
-2,8%
INH
9,3%
4,0%
HAH
7,3%
-2,0%
5,6%
-1,5%
7,5%
0,8%
AMS Gem.
boven gemiddelde
0% 1998
30
19982001
50%
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
boven gemiddelde
Dialogic innovatie ● interactie
2.4.4 Rendement allochtone studenten Figuur 17: Rendement na vijf jaar studeren, HTNO-opleidingen, naar groep van herkomst (peiljaar 2005) (Bron: HBO-raad)
90%
80%
HGR
ZEE A VA
70% FON
60%
50%
40%
A VA
ZEE
INH NHL SA X HA N AM S
WIN LEI FON UTR Gemiddelde B RE HA H
ZUY HGR
RDM
ZEE NHL
ZEE
ZUY
20%
WIN
UTR FON
AM S
A VA LEI Gemiddelde HA N
HA H
INH
SA X RDM
30% STE
SA X ZUY UTR
STE
HGR
HA N INH
Gemiddelde RDM
UTR
A VA
INH
LEI FON Gemiddelde SA X HGR
AM S HA N ZUY HA H
B RE RDM
NHL
LEI
B RE
AM S HA H
STE WIN
10%
0% autochtoon
Dialogic innovatie ● interactie
niet-westers
B RE STE NHL WIN
onbekend
westers
31
2.5 Uitval, doorstroom en rendement 2.5.1 Uitval na één jaar Figuur 18: Totale uitval, jaarlijkse groeicijfers en gemiddelde (2002-2006) (Bron: CFI) 40%
Hogeschool Windesheim (WIN)
2002-2006
35%
ZEE
Fontys Hogescholen (FON)
Hogeschool Stenden (STE)
Hogeschool Zeeland (ZEE)
Avans Hogeschool (AVA)
30%
Groei
Gem.
WIN
6,5%
17,3%
FON
4,9%
16,8%
DRE STE
3,3%
17,8%
ZEE
-5,4%
28,6%
AVA
-1,2%
17,2%
Hogeschool Leiden (LEI)
LEI
1,5%
15,6%
NHTV Breda (BRE)
BRE
-2,1%
15,9%
NHL
6,1%
16,9%
RDM
-0,4%
15,5%
SAX
1,2%
16,8%
HGR
-2,0%
15,7%
UTR
2,1%
18,3%
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN)
ZUY
-2,1%
17,6%
Hogeschool INHOLLAND (INH)
HAN
2,6%
17,0%
INH
4,8%
16,9%
HAH
3,1%
15,9%
AMS
3,8%
17,9%
1,4%
17,5%
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL)
Hogeschool Rotterdam (RDM)
25%
Saxion Hogescholen (SAX)
Hanzehogeschool Groningen (HGR)
Hogeschool Utrecht (UTR)
20%
STE
Hogeschool Zuyd (ZUY)
Haagse Hogeschool (HAH)
15%
Hogeschool van Amsterdam (AMS)
LEI
Gem.
10% 2002
2003
2004
2005
2006
onder gemiddelde boven gemiddelde
32
Dialogic innovatie ● interactie
Figuur 19: Uitval in cluster 1, jaarlijkse groeicijfers en gemiddelde (2002-2006) (Bron: CFI) 26%
Hogeschool Windesheim (WIN)
2002-2006
STE
24%
NHL
Fontys Hogescholen (FON)
Hogeschool Stenden (STE)
22%
Hogeschool Zeeland (ZEE)
ZEE
Avans Hogeschool (AVA)
Hogeschool Leiden (LEI)
WIN
20%
HGR
NHTV Breda (BRE)
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL)
Hogeschool Rotterdam (RDM)
AMS
18%
Saxion Hogescholen (SAX)
Hanzehogeschool Groningen (HGR)
16%
HAN FON AVA
UTR
Hogeschool Utrecht (UTR)
Hogeschool Zuyd (ZUY)
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN)
SAX
Hogeschool INHOLLAND (INH)
Haagse Hogeschool (HAH)
Hogeschool van Amsterdam (AMS)
RDM LEI
14%
BRE
12%
ZUY
Groei
Gem.
WIN
14,7%
15,0%
FON
2,8%
14,4%
DRE STE
13,7%
16,9%
ZEE
-0,1%
21,1%
AVA
-2,5%
15,7%
LEI
5,1%
12,8%
BRE
4,0%
12,1%
NHL
4,2%
18,4%
RDM
-4,3%
15,8%
SAX
2,1%
14,0%
HGR
-1,4%
18,9%
UTR
3,0%
16,2%
ZUY
-6,9%
13,6%
HAN
-2,6%
16,4%
INH
7,8%
16,1%
HAH
5,5%
15,2%
AMS
7,1%
16,0%
3,0%
15,8%
Gem.
10% 2002
2003
2004
2005
2006
onder gemiddelde boven gemiddelde
Dialogic innovatie ● interactie
33
Figuur 20: Uitval in cluster 2, jaarlijkse groeicijfers en gemiddelde (2002-2006) (Bron: CFI) 30%
2002-2006
25%
UTR
20%
Fontys Hogescholen (FON) Hanzehogeschool Groningen (HGR) Hogeschool Utrecht (UTR)
15%
FON
Hogeschool INHOLLAND (INH)
INH
Haagse Hogeschool (HAH)
HAH
10%
5%
HGR
Groei
Gem.
WIN
n/a
0,0%
FON
10,9%
11,1%
STE DRE
n/a
0,0%
ZEE
n/a
0,0%
AVA
n/a
0,0%
LEI
n/a
0,0%
BRE
n/a
0,0%
NHL
n/a
0,0%
RDM
n/a
0,0%
SAX
n/a
0,0%
HGR
-14,3%
7,2%
UTR
-10,4%
16,7%
ZUY
n/a
0,0%
HAN
n/a
0,0%
INH
7,9%
12,5%
HAH
28,4%
8,5%
AMS Gem.
n/a
0,0%
3,1%
11,2%
0%
2002
2003
2004
2005
2006
onder gemiddelde
boven gemiddelde
34
Dialogic innovatie ● interactie
2.5.2 Doorstroom Figuur 21: Doorstroom vanuit cluster 1 naar andere clusters (2006) (Bron: CFI)
0%
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90%
Hogeschool (WIN) Hogeschool Windesheim Windesheim (WIN)
FontysHogescholen Hogescholen (FON) (FON)
Fontys
Hogeschool Hogeschool Drenthe Stenden (DRE) (STE)
HogeschoolZeeland Zeeland (ZEE) (ZEE)
Hogeschool Avans Hogeschool(AVA) (AVA)
Avans Hogeschool
Hogeschool (LEI) Hogeschool Leiden Leiden (LEI)
NHTVBreda Breda (BRE) (BRE)
NHTV Noordelijke HogeschoolLeeuw Leeuwarden (NHL)
Noordelijke Hogeschool arden (NHL) Hogeschool Rotterdam Rotterdam (RDM) (RDM)
Hogeschool Saxion Hogescholen (SAX) (SAX)
Saxion Hogescholen HanzehogeschoolGroningen Groningen (HGR) (HGR)
Hanzehogeschool Hogeschool Utrecht Utrecht (UTR) (UTR)
Hogeschool HogeschoolZuyd Zuyd (ZUY) (ZUY)
Hogeschool Hogeschoolvan vanArnhem Arnhem en en Nijmegen (HAN) (HAN)
Hogeschool Hogeschool INHOLLAND INHOLLAND (INH)
Hogeschool (INH) HaagseHogeschool Hogeschool (HAH) (HAH)
Haagse Hogeschoolvan vanAmsterdam Amsterdam (AMS) (AMS)
Hogeschool
naar cluster 1
Dialogic innovatie ● interactie
naar cluster 2
naar cluster 3
naar cluster 4
naar cluster 0
35
100%
Figuur 22: Doorstroom naar andere instellingen, % totale doorstroom (totaal), groeicijfers en gemiddelde (2002-2006) (Bron: CFI)
2002-2006 Groei Gem.
70% BRE Hogeschool Windesheim(WIN) (WIN) Hogeschool Windesheim Fontys Hogescholen Hogescholen (FON) (FON)
60%
Hogeschool Drenthe (STE) (DRE) Hogeschool Stenden Hogeschool Hogeschool Zeeland Zeeland(ZEE) (ZEE)
INH 50%
LEI
Avans Hogeschool Avans Hogeschool(AVA) (AVA)
DRE STE
Hogeschool Leiden Hogeschool Leiden (LEI) (LEI)
NHTV Breda Breda (BRE) (BRE)
WIN
40%
FON
UTR
HAN
Noordelijke Hogeschool Noordelijke HogeschoolLeeuwarden Leeuwarden(NHL) (NHL) Hogeschool Rotterdam Hogeschool Rotterdam(RDM) (RDM)
AMS 30%
Saxion Hogescholen Saxion Hogescholen(SAX) (SAX)
ZUY
Hanzehogeschool Groningen Hanzehogeschool Groningen(HGR) (HGR) Hogeschool Utrecht Hogeschool Utrecht (UTR) (UTR)
20% ZEE
Hogeschool Zuyd Hogeschool Zuyd (ZUY) (ZUY) Hogeschool van Hogeschool van Arnhem Arnhemen enNijmegen Nijmegen(HAN) 10% (HAN) Hogeschool INHOLLAND (INH) Hogeschool INHOLLAND (INH)
Haagse Hogeschool Hogeschool(HAH) (HAH) Hogeschool van Hogeschool van Amsterdam Amsterdam(AMS) (AMS)
36
WIN
2,0%
FON
11,2%
34,7%
DRE STE
9,0%
44,5%
ZEE
11,7%
24,2%
AVA
-3,7%
29,7%
LEI
0,6%
46,2%
BRE
3,3%
55,8%
NHL
0,7%
29,4%
RDM
5,3%
26,9%
SAX
1,9%
26,5%
HGR
3,6%
27,0%
UTR
7,4%
33,8%
ZUY
4,5%
23,8%
HAN
2,6%
32,9%
INH
2,9%
46,3%
HAH
6,9%
33,8%
AMS Gem.
0% 2002
2003
2004
2005
2006
39,6%
2,8%
32,0%
4,2%
34,5%
onder gemiddelde boven gemiddelde
Dialogic innovatie ● interactie
Figuur 23: Doorstroom naar andere instellingen, % totale doorstroom (cluster 1), groeicijfers en gemiddelde (2002-2006) (Bron: CFI)
100%
Hogeschool (WIN) Hogeschool Windesheim Windesheim (WIN)
2002-2006 Groei Gem.
BRE
STE DRE 90%
WIN
Fontys (FON) Fontys Hogescholen Hogescholen (FON)
-4,0%
54,4%
FON
-0,1%
43,1%
INH
DRE STE ZEE
37,4%
61,3%
4,4%
59,4%
LEI
AVA
-6,9%
55,2%
LEI
-7,9%
62,7%
BRE
39,2%
73,5%
NHL
-1,7%
50,2%
Noordelijke Hogeschool Noordelijke HogeschoolLeeuwarden Leeuwarden(NHL) (NHL) 50%
RDM
12,3%
41,9%
Hogeschool Rotterdam Rotterdam (RDM) Hogeschool (RDM)
SAX
4,7%
41,8%
HGR
17,3%
36,2%
UTR
3,7%
50,0%
ZUY
13,2%
27,4%
HAN
4,8%
51,6%
Hogeschool (DRE) Hogeschool Drenthe Stenden (STE)
80%
Hogeschool (ZEE) Hogeschool Zeeland Zeeland (ZEE) Avans (AVA) Avans Hogeschool Hogeschool (AVA) Hogeschool (LEI) Hogeschool Leiden Leiden (LEI)
70%
ZEE 60%
NHTV Breda Breda (BRE) (BRE) NHTV
Saxion Hogescholen Hogescholen (SAX) Saxion (SAX) Hanzehogeschool Groningen Hanzehogeschool Groningen(HGR) (HGR)
40%
FON
HGR SAX ZUY
30%
Hogeschool Utrecht Utrecht (UTR) Hogeschool (UTR) Hogeschool Zuyd Zuyd (ZUY) Hogeschool (ZUY)
20%
Hogeschool van Arnhem Hogeschool Arnhemen enNijmegen Nijmegen(HAN) (HAN) 10% Hogeschool INHOLLAND INHOLLAND (INH) Hogeschool (INH) Haagse Hogeschool Hogeschool (HAH) Haagse (HAH) Hogeschool van van Amsterdam Hogeschool Amsterdam(AMS) (AMS)
INH
2,2%
70,7%
HAH
0,6%
56,3%
AMS
-0,2%
54,3%
5,1%
52,3%
Gem.
0% 2002
2003
2004
2005
2006
onder gemiddelde boven gemiddelde
Dialogic innovatie ● interactie
37
2.5.3 Rendement Figuur 24: Rendement na vijf jaar (totaal), jaarlijkse groei en gemiddelde (2002-2006) (Bron: HBO-raad)
Hogeschool Windesheim (WIN)
2002-2006
70%
Jaarlijkse groei
Gemiddelde
WIN
-1,7%
52,3%
FON
-1,2%
54,8%
STE
-4,2%
52,7%
ZEE
-1,7%
59,1%
Fontys Hogescholen (FON) Hogeschool Stenden (STE) ZEE
Hogeschool Zeeland (ZEE) Avans Hogeschool (AVA)
60% LEI
Hogeschool Leiden (LEI)
BRE
NHTV Breda (BRE) Noordelijke Hogeschool Leeuw arden (NHL) Hogeschool Rotterdam (RDM)
50%
UTR RDM
Saxion Hogescholen (SAX)
-1,0%
52,6%
LEI
-0,5%
55,5%
INH
BRE
-1,2%
52,5%
NHL
-3,4%
51,6%
RDM
-0,7%
45,3%
SAX
-3,0%
49,6%
HGR
-0,6%
49,9%
UTR
-2,5%
47,3%
SAX
Hanzehogeschool Groningen (HGR) Hogeschool Utrecht (UTR)
AVA HGR
HAH 40% AMS
Hogeschool Zuyd (ZUY) Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) Hogeschool INHOLLAND (INH) Haagse Hogeschool (HAH) Hogeschool van Amsterdam (AMS)
30% 2002
2003
2004
2005
2006
ZUY
-0,8%
54,0%
HAN
-1,3%
50,9%
INH
1,1%
48,4%
HAH
0,5%
43,7%
AMS Gem.
38
-3,6%
40,1%
-1,5%
50,6%
Dialogic innovatie ● interactie
Figuur 25: Rendement na vijf jaar (HTNO), jaarlijkse groei en gemiddelde (2002-2006) (Bron: HBO-raad)
Hogeschool Windesheim (WIN)
70%
2002-2006
ZEE
Fontys Hogescholen (FON)
Jaarlijkse groei
Gemiddelde
WIN
-3,8%
57,7%
FON
1,1%
53,5%
Hogeschool Leiden (LEI)
STE
-30,4%
35,9%
NHTV Breda (BRE)
ZEE
2,5%
66,7%
Hogeschool Stenden (STE)
AVA 60% FON WIN
Hogeschool Zeeland (ZEE) Avans Hogeschool (AVA)
50%
HGR
40%
Noordelijke Hogeschool Leeuw arden (NHL)
HAN
Hogeschool Rotterdam (RDM)
AVA
-1,7%
58,8%
LEI
-0,5%
47,6%
BRE
-3,5%
43,4%
NHL
-3,1%
55,1%
RDM
-5,4%
43,7%
SAX
-2,9%
55,4%
HGR
-3,3%
51,3%
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) 10%
UTR
-2,0%
52,6%
Hogeschool INHOLLAND (INH)
ZUY
-3,1%
48,6%
HAN
-6,8%
46,4%
Saxion Hogescholen (SAX)
30%
Hanzehogeschool Groningen (HGR) Hogeschool Utrecht (UTR)
20%
Hogeschool Zuyd (ZUY)
Haagse Hogeschool (HAH) Hogeschool van Amsterdam (AMS)
STE
0% 2002
2003
2004
2005
2006
INH
-3,7%
51,7%
HAH
-0,3%
41,9%
AMS Gem.
Dialogic innovatie ● interactie
-1,6%
44,2%
-3,4%
50,3%
39
2.6 Vooropleiding (instroom, uitval, rendement) 2.6.1 Instroom Figuur 26: Instroom naar vooropleiding, per schooltype (2006)
0%
10%
20%
Hogeschool Windesheim (WIN)
Hogeschool Windesheim
Fontys Hogescholen Fontys Hogescholen (FON)
35,6%
Hogeschool LeidenLeiden (LEI)
Hogeschool
31,7%
NHTV Breda NHTV (BRE)
Breda
32,1%
Hogeschool Zuyd (ZUY)
Hogeschool Zuyd
Hogeschool van en Arnhem en Nijmegen Hogeschool van Arnhem Nijmegen (HAN)
Hogeschool INHOLLAND (INH)
Hogeschool INHOLLAND HaagseHaagse Hogeschool (HAH)
Hogeschool
Hogeschool van Amsterdam Hogeschool van Amsterdam (AMS)
90%
7,9%
7,3% 9,8%
9,1% 9,3% 8,1%
46,6%
9,6%
38,3%
10,9%
40,6% 4,0%
34,7%
35,6% 27,0%
40,0%
41,5%
30,6%
VWO
HO
overig
7,9% 11,9%
46,4%
HAVO
13,4%
9,2%
50,1%
6,3% 3,9% 7,5%
13,5%
45,7%
30,8%
6,1%
20,8% 7,7%
39,9%
3,0%
16,0%
53,1%
31,8%
3,6%
6,4%
9,9%
37,7%
26,7%
6,0%
5,2%
41,8%
38,3%
7,1%
13,3%
51,6%
32,2%
100%
8,7%
45,8%
MBO
40
80%
38,1%
26,8%
Saxion Saxion Hogescholen (SAX)
Hogescholen
70%
44,6%
35,6%
Hogeschool UtrechtUtrecht (UTR)
Hogeschool
60%
43,0%
Avans Hogeschool Avans Hogeschool (AVA)
Hanzehogeschool Groningen Hanzehogeschool Groningen (HGR)
50%
43,0%
28,4%
Hogeschool Zeeland (ZEE)
Hogeschool Zeeland
Hogeschool Rotterdam (RDM)
Hogeschool Rotterdam
40%
37,8%
Hogeschool Stenden (STE)
Hogeschool Drenthe
Noordelijke Hogeschool Leeuw(NHL)
arden Noordelijke Hogeschool Leeuwarden
30%
8,0% 3,2% 4,6% 6,6%
onbekend
Dialogic innovatie ● interactie
2.6.2 Uitval
Figuur 27. Uitval na één jaar van cluster 1 opleidingen, naar schooltype (2005)
0% Hogeschool Windesheim (WIN) Hogeschool Windesheim Fontys Hogescholen (FON) Fontys Hogescholen Hogeschool Stenden (STE) Hogeschool Drenthe
20%
29%
Avans Hogeschool (AVA) Avans Hogeschool
36%
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL) Noordelijke Hogeschool Leeuw arden Hogeschool Rotterdam (RDM) Hogeschool Rotterdam Saxion Hogescholen (SAX) Saxion Hogescholen
36%
Hogeschool Utrecht (UTR) Hogeschool Utrecht
36%
Hogeschool Zuyd Zuyd (ZUY) Hogeschool Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Hogeschool INHOLLAND (INH) Hogeschool INHOLLAND
32% 35% 39%
Haagse Hogeschool (HAH) Haagse Hogeschool
36%
Hogeschool van Amsterdam (AMS) Hogeschool van Amsterdam
37%
Dialogic innovatie ● interactie
30%
35% 20%
41%
37%
63%
22%
100%
29%
24%
HO
MBO
onbekend
27%
33% 29%
50%
30%
33%
49%
28% 43%
25%
18%
42%
27%
33%
21%
HAVO
30%
59%
19%
32%
24%
17%
38%
24%
17%
16%
28%
24%
26%
21%
14%
39%
26%
27%
0%
26%
52%
25%
32%
12%
8%
27%
33%
38%
Hanzehogeschool Groningen (HGR) Hanzehogeschool Groningen
18%
14%
25%
25%
42%
200%
17%
19%
19%
40%
180%
23%
35%
29%
160%
22%
32%
10%
25%
18%
140%
60% 33%
22%
22%
120% 20%
33%
10%
37%
100% 35%
24%
12%
27%
80%
30%
18%
37% 35%
NHTVNHTV BredaBreda (BRE)
60%
12%
36%
Hogeschool Zeeland (ZEE) Hogeschool Zeeland
Hogeschool Leiden (LEI) Hogeschool Leiden
40%
overig
25%
VWO
41
Figuur 28. Uitval na één jaar (gemiddeld 2002-2006), naar profiel
20%
STE
ZEE
15%
10%
AM S
A VA
INH HA N UTR ZUY HA H
NHL SA X Gemiddelde RDM WIN FON LEI
AM S INH HA N UTR HA H HGR
AM S ZEE NHL B RE A VA
NHL
HGR STE
ZUY B RE LEI Gemiddelde RDM A VA FON WIN
SA X
ZEE STE
INH HA H AM S RDM
B RE
5%
HA N B RE HGR
HA H ZUY LEI SA X Gemiddelde UTR NHL FON WIN
HA N
RDM
INH
Gemiddelde
UTR SA X
WIN HGR
ZEE
0% HAVO N&G
42
HAVO N&T
VWO N&G
ZUY LEI A VA
FON
STE
VWO N&T
Dialogic innovatie ● interactie
2.6.3 Uitval aan AXIS-opleidingen
Figuur 29. Uitval aan Axis opleidingen, van studenten met een natuurprofiel, jaarlijkse groeicijfers en gemiddelde (2002-2006) (Bron: CFI)
60%
2002-2006
Avans Hogeschool (AVA) Fontys Hogescholen (FON)
RDM
Hanzehogeschool Groningen (HGR)
SAX
FON
40% ZEE
Hogeschool INHOLLAND (INH) Hogeschool Rotterdam (RDM) Hogeschool Utrecht (UTR)
WIN
30%
Hogeschool van Amsterdam (AMS)
INH AVA
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) Hogeschool Windesheim (WIN)
20%
Hogeschool Zeeland (ZEE) Hogeschool Zuyd (ZUY) NHTV Breda (BRE)
Gemiddelde
AVA
-2,7%
29,5%
FON
12,0%
32,8%
HAH 50%
Haagse Hogeschool (HAH)
Hogeschool Stenden (STE)
Jaarlijkse groei
10% STE
Noordelijke Hogeschool Leeuw arden (NHL) Saxion Hogescholen (SAX) 0% 2002
2003
2004
2005
2006
HAH
8,2%
38,0%
HGR
2,4%
31,7%
STE
0,0%
12,4%
INH
13,7%
22,5%
RDM
-2,8%
44,1%
UTR
8,8%
35,3%
AMS
6,7%
29,5%
HAN
9,8%
32,9%
WIN
8,4%
27,0%
ZEE
19,6%
26,7%
ZUY
4,0%
31,3%
BRE
2,2%
25,3%
NHL
-4,7%
34,2%
SAX
5,4%
33,6%
5,2%
30,4%
Gem.
onder gemiddelde boven gemiddelde
Dialogic innovatie ● interactie
43
Figuur 30. Uitval aan Axis opleidingen, van studenten met een maatschappijprofiel, jaarlijkse groeicijfers en gemiddelde (2002-2006) (Bron: CFI)
2002-2006
90%
Jaarlijkse groei
Avans Hogeschool (AVA) Fontys Hogescholen (FON)
80% HGR
Haagse Hogeschool (HAH) Hanzehogeschool Groningen (HGR)
NHL
70% FON
Hogeschool Stenden (STE) Hogeschool INHOLLAND (INH) Hogeschool Rotterdam (RDM)
60%
HAH
Hogeschool van Amsterdam (AMS)
Hogeschool Windesheim (WIN)
30%
Hogeschool Zeeland (ZEE) Hogeschool Zuyd (ZUY)
20%
54,0%
38,5%
UTR
1,7%
48,8%
AMS
32,8%
35,8%
RDM
HAN
31,6%
27,9%
INH
WIN
5,7%
37,7%
ZEE
n.v.t.
ZUY
10,7%
20,0%
BRE
23,3%
25,2%
ZUY 0% 2005
53,0%
-8,8%
32,3%
Saxion Hogescholen (SAX) 2004
-0,7%
HGR
5,6%
10%
2003
HAH
RDM
BRE
2002
48,4%
n.v.t.
NHTV Breda (BRE) Noordelijke Hogeschool Leeuw arden (NHL)
28,6%
-1,2%
-13,1%
AVA
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN)
14,5%
FON
INH
50%
40%
AVA
STE
Hogeschool Utrecht (UTR) RDM
2006
NHL
n.v.t.
SAX
15,2%
31,9%
18,6%
29,5%
Gem.
onder gemiddelde boven gemiddelde
44
Gemiddelde
Dialogic innovatie ● interactie
2.6.4 Rendement
Figuur 31. Rendement na vijf jaar, HTNO-opleidingen, 2005 (startjaar 2000), naar schooltype (Bron: HBO-raad)
100%
ZEE
90% LEI
80%
ZUY WIN ZUY
70%
60%
50%
40%
RDM A VA HGR NHL
AM S
ZUY
FON B RE HA H LEI STE Gemiddelde HA N
ZEE INH
30%
NHL
WIN
SA X ZUY RDM NHL B RE AM S HA H ZEE
SA X
WIN LEI A VA STE HGR Gemiddelde HA N FON
B RE
HA H
SA X INH
STE A VA
LEI A VA HGR SA X HA H HA N AM S
WIN RDM B RE Gemiddelde STE INH
ZEE FON
Gemiddelde ZEE HGR RDM
HGR SA X INH B RE
UTR
WIN
B RE RDM INH
FON A VA STE ZEE
HGR
HA H Gemiddelde HA N
UTR
AM S
HA H
Gemiddelde SA X
NHL ZUY HA N
RDM STE NHL
AM S
UTR
20%
INH
UTR
HA N LEI
AM S
10%
0% MBO
Dialogic innovatie ● interactie
HAVO
VWO
HO
Overig
Onbekend
45
2.7 Studenttevredenheid Figuur 32. Studentenoordeel over instelling als geheel en over cluster 1 & 2 opleidingen (2008) (Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs)
6,0
6,1
6,2
6,3
6,4
6,5
6,6
6,7
6,8
6,84
Hogeschool Hogeschool Windesheim Windesheim (WIN)
(WIN) Hogeschool Windesheim Fontys Fontys Hogescholen Hogescholen (FON)
(FON) Fontys Hogescholen
6,65
6,95
6,86 6,78 6,81 6,74
Hogeschool Hogeschool Zeeland Zeeland (ZEE)
(ZEE) Hogeschool Zeeland
6,68
Avans Avans Hogeschool Hogeschool (AVA)
(AVA) Avans Hogeschool
6,80
6,71
Hogeschool Hogeschool Leiden Leiden (LEI)
(LEI) Hogeschool Leiden NHTV NHTVNHTV Breda BredaBreda (BRE)
(BRE)
6,83 6,75 6,77 6,71 6,80 6,69 6,68 6,66 6,83 6,63 6,71 6,85
Noordelijke Noordelijke Hogeschool Hogeschool Leeuwarden Leeuwarden (NHL)
(NHL) Noordelijke Hogeschool Leeuw arden Hogeschool Hogeschool Rotterdam Rotterdam (RDM)
(RDM) Hogeschool Rotterdam Saxion Saxion Hogescholen Hogescholen (SAX)
(SAX) Saxion Hogescholen Hanzehogeschool Hanzehogeschool Groningen Groningen (HGR)
(HGR) Hanzehogeschool Groningen Hogeschool Hogeschool Utrecht Utrecht (UTR)
(UTR) Hogeschool Utrecht Hogeschool Hogeschool Zuyd Zuyd (ZUY)
(ZUY) Hogeschool Zuyd
6,95 6,99
6,91
6,68 6,70
Hogeschool Hogeschool van van Arnhem Arnhem en en Nijmegen Nijmegen (HAN)
(HAN) Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
6,32
6,46 6,84 6,80 6,73 6,76
Haagse Haagse Hogeschool Hogeschool (HAH)
(HAH) Haagse Hogeschool Hogeschool Hogeschool van van Amsterdam Amsterdam (AMS)
(AMS) Hogeschool van Amsterdam
Instelling als geheel
46
7,0
6,71
Hogeschool Hogeschool Stenden Stenden (STE)
(STE) Hogeschool Drenthe
Hogeschool Hogeschool INHOLLAND INHOLLAND (INH)
(INH) Hogeschool INHOLLAND
6,9
Cluster 1 & 2 opleidingen
Dialogic innovatie ● interactie
2.8 Samenwerking met VO-scholen Figuur 33. Kwaliteit van het netwerk (aantal relaties x intensiteit), 2004 en 2007 (Bron: Dialogic)
0
5
Hogeschool Windesheim (WIN) Hogeschool Windesheim
8,5
Hogeschool Zeeland (ZEE) Hogeschool Zeeland
8,5
NHTV NHTV Breda Breda (BRE)
20
25
30
35
9,5
15,5
Hogeschool Stenden (STE) Hogeschool Drenthe
Hogeschool Leiden (LEI) Hogeschool Leiden
15
10,5
Fontys Hogescholen (FON) Fontys Hogescholen
AvansAvans Hogeschool (AVA) Hogeschool
10
4,0 5,5 7,0
10,0
7,0
8,0
8,5
3,0
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden (NHL) Noordelijke Hogeschool Leeuw arden Hogeschool Rotterdam (RDM) Hogeschool Rotterdam
c
Saxion Hogescholen (SAX) Saxion Hogescholen
13,5
Hanzehogeschool Groningen (HGR) Hanzehogeschool Groningen
4,0
5,5
Hogeschool UtrechtUtrecht (UTR) Hogeschool
8,5
Hogeschool Zuyd (ZUY) Hogeschool Zuyd
8,0
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen (HAN) Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
10,5
Hogeschool INHOLLAND (INH) Hogeschool INHOLLAND
4,5 2,5
Haagse Hogeschool (HAH) Haagse Hogeschool
10,5
Hogeschool van Amsterdam (AMS) Hogeschool van Amsterdam
17,5
6,5
13,0 18,0
3,5 2004
Dialogic innovatie ● interactie
2007
47
2.9 Management & organisatie 2.9.1 Personeelsbeleid Figuur 34. % vrouwelijke docenten op HTNO (2008) (Bron: HBO-raad)
Haagse Hogeschool (HAH) Haagse Hogeschool
72,8%
Hogeschool LeidenLeiden (LEI) Hogeschool
35,9%
Hogeschool Windesheim (WIN) Hogeschool Windeshei m
25,7%
Avans Hogeschool (AVA) Avans Hogeschool
24,4%
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden Noordelijke Hogeschool Leeuw(NHL) arden
21,1%
Fontys Hogescholen (FON) Fontys Hogescholen
20,1%
Hogeschool Zuyd (ZUY) Hogeschool Zuyd
20,0%
Hogeschool INHOLLAND (INH) Hogeschool INHOLLAN D
11,7%
Hogeschool StendenDrenthe (STE) Hogeschool
Hogeschool Hogeschool ZeelandZeeland (ZEE)
9,5% 0,0% 0%
48
10%
20% 30%
40%
50%
60% 70%
80%
Dialogic innovatie ● interactie
Figuur 35. % docenten geboren na 1958 x % docenten korter dan 10 jaar in dienst op HTNO (2008) (Bron: HBO-raad)
82,8% 75,0%
Hogeschool Hogeschool LeidenLeiden (LEI)
71,3% 64,4%
Hogeschool Windesheim Hogeschool Windesheim (WIN)
100,0%
Haagse Hogeschool Haagse Hogeschool (HAH)
62,1% 47,6%
Noordelijke Hogeschool Leeuw(NHL) arden
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden
58,5% 45,8% 51,6%
Avans Hogeschool Avans Hogeschool (AVA)
41,8% 44,5%
Hogeschool Zuyd
Hogeschool Zuyd (ZUY)
33,3%
Hogeschool Hogeschool StendenDrenthe (STE)
42,9% 54,5%
Hogeschool Hogeschool ZeelandZeeland (ZEE)
40,9% 30,4%
Fontys Hogescholen Fontys Hogescholen (FON)
39,8% 32,5% 35,1%
Hogeschool INHOLLAND Hogeschool INHOLLAND (INH)
0% % jonge docenten
Dialogic innovatie ● interactie
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
80%
90% 100%
% minder dan 10 jaar in dienst
49
Figuur 36. % academisch geschoolde docenten, % docenten met onderzoekservaring, % docenten met bèta-opleiding op HTNO (2008) (Bron: HBO-raad)
Hogeschool Stenden Drenthe (STE) Hogeschool Hogeschool Leiden Leiden (LEI) Hogeschool Hogeschool Zuyd (ZUY) Hogeschool Zuyd
62,1%
17,5%
Hogeschool Windesheim (WIN)m Hogeschool Windeshei
48,9%
Avans Hogeschool (AVA) Avans Hogeschool
65,3%
16,0%
64,4% 72,3%
Fontys Hogescholen (FON) Fontys Hogescholen
7,3%
50
100,0%
59,1%
0,0%
% academisch geschoold
66,2%
50,6%
1,3%
0%
94,6%
48,3%
5,4%
Hogeschool INHOLLAND (INH)D
Hogeschool INHOLLAN
76,7%
65,3% 59,4%
16,8%
Hogeschool Noordelijke HogeschoolNoordelijke Leeuwarden (NHL) Leeuw arden
85,5%
68,2%
25,5%
Haagse Hogeschool (HAH) Haagse Hogeschool
95,3%
73,4%
39,1%
Hogeschool Zeeland (ZEE)
Hogeschool Zeeland
81,0%
66,7% 66,7%
10%
20%
30%
40%
% onderzoeksvaardigheden
50%
60%
70%
80%
90%
100%
% bèta-opleiding
Dialogic innovatie ● interactie
2.9.2 Managementstructuur hogeschool (2008) (Bron: Platform Bèta Techniek) Figuur 37. Verdeling van typen sturingsmodellen over Sprint-hogescholen (2008)
Dialogic innovatie ● interactie
51
Figuur 38. Groei in HTNO-inschrijvingen van Sprint-instellingen, per aansturingsmodel
20% LEI
15%
10% WIN
AMS
HAN BRE
5%
LE I
BR E
S AM
HA N
RDM
W IN
AVA
ZUY
L ZU Y RD M
SAX
NH
UTR
SA X HG R
INH
IN H
E
E
UT R
STE
ST
ZE
FO N
HA H
ZEE
AV A
HGR
0%
-5%
NHL
FON HAH
-10%
52
Dialogic innovatie ● interactie
Figuur 39. Kwaliteit van samenwerking van Sprint-instellingen met VO-scholen, per aansturingsmodel
35 SAX
30 25
HAH AMS FON
20 15
ZEE ZUY
UTR
10 INH
LEI
WIN
AVA HAN
STE
HGR
BRE
5 RDM
NHL
0 RDM NHL BRE INH UTR HGR ZUY STE ZEE LEI AVA HAN FON WIN AMS HAH SAX
Dialogic innovatie ● interactie
53
3 Vergelijkende analyse 3.1 Achtergrond Figuur 40. Trends in aanbod van HTNO-opleidingen (1998-2007)
Ontwikkeling aantal HTNO-opleidingen (1998-2007) 24
afhakers
koplopers koplopers
21
HAN
INH AMS FON
Aantal HTNO-opleidingen HTNO-opleidingen (2007)
18
SAX 15
HAH RDM
LEI
UTR
HGR
12
AVA ZUY
ZEE 9
6
WIN
STE NHL
3
BRE
inhalers
achterblijvers
0 0,0%
0,5%
1,0%
1,5% 2,0% 2,5% 3,0% 3,5% 4,0% Groei in aantal HTNO-opleidingen HTNO-opleidingen (1998-2007)
Dialogic innovatie ● interactie
4,5%
5,0%
55
3.2 Inschrijvingen & instroom De patronen voor inschrijvingen en instroom hangen duidelijk met elkaar samen. Er is (nog steeds) een sterk verband tussen het aantal inschrijvingen en de uiteindelijke instroom. Andere – ogenschijnlijk voor de hand liggende – relaties ontbreken: er is géén verband tussen inschrijvingen/instroom en respectievelijk de groei en het aanbod van het aantal opleidingen, rendement of uitval. Blijkbaar spelen al deze zaken een ondergeschikte rol in de overwegingen van de potentiële studenten. Figuur 41. Trends in inschrijvingen (1998-2007)14
Ontwikkeling inschrijvingen (1998-2007) 32%
ZEE
afhakers
koplopers
28% % inschrijvingen cluster 1 (2007)
AVA
NHL
AMS RDM
20%
ZUY
UTR
16%
12%
FON
achterblijvers 8% -6%
14
SAX
HAH
24%
-4% -4%
HGR
STE
HAN
WIN
BRE
inhalers
INH -2% 0% 2% Groei inschrijvingen (1998-20067)
4%
6%
Nota bene: de Hogeschool Leiden kent een extreem sterke groei en is daarom in deze twee grafieken buiten beschouwing gelaten. 56
Dialogic innovatie ● interactie
Figuur 42. Trends in instroom (1998-2007)15
Ontwikkeling instroom (1998-2007) 39%
koplopers
afhakers ZEE
36% 33%
% HTNO-instroom HTNO-instroom (2007)
NHL
AVA
30% SAX
HAH
27%
AMS
24%
BRE
RDM 21%
HAN
UTR
18%
ZUY HGR
15%
FON
WIN
STE
INH
12%
inhalers
achterblijvers
9% -5% -5%
-4% -4%
-3% -3%
--2% 2% -1% -1% 0% 1% 2% 3% 4% Groei in aantal HTNO-instroom HTNO-instroom (1998-2007) (1998-2007)
5%
6%
Het aantal inschrijvingen voor cluster 1-opleidingen hangt redelijk sterk samen met het totale aantal inschrijvingen. Een mogelijke interpretatie is dat toekomstige studenten geen onderscheid (kunnen) maken tussen de verschillende typen opleidingen en dat het imago en de vermeende kwaliteit van de instelling als geheel waarschijnlijk de doorslaggevende factor. Figuur 43. Totaal aantal inschrijvingen x inschrijvingen in cluster 1-opleidingen
10% 9% 8%
Ontwikkeling inschrijvingen totaal x HTNO (2002-2007) Relatief weinig HTNOinschrijvingen
Overall veel inschrijvingen
AMS HAN RDM
Groei inschrijvingen totaal (2002-2007)
2
7%
R
WIN
=0
,48
LEI
HGR
6%
BRE
5% STE
4% 3%
UTR HAH
2%
FON
ZUY
SAX AVA
NHL
1% 0% -8% -8% -1% -2% -3% -4%
-6% -6%
-4%
-2% -2%
0%
2%
4%
6%
8%
10% 12% 14% 16%
ZEE
Overall weinig inschrijvingen
INH
Relatief veel HTNO-HTNO inschrijvingen
Groei inschrijvingen HTNO (2002-2007)
15
Nota bene: de Hogeschool Leiden kent een extreem sterke groei en is daarom in deze twee grafieken buiten beschouwing gelaten. Dialogic innovatie ● interactie
57
3.3 Doelgroepen Door de jaarverslagen van Hogescholen als bron te gebruiken is er inzicht gekregen in het beleid op doelgroepen. Het uitvoeren van een specifiek doelgroepenbeleid lijkt noch bij vrouwen noch bij allochtonen enig effect te sorteren op instroom. Ook bij vrouwelijke studenten is er, net als in het algemeen, geen verband tussen het rendement en de instroom. In het specifieke geval van vrouwen geldt dat de instroom omgekeerd evenredig is aan de instroom in het algemeen. Ofwel: instellingen die het in het algemeen goed doen, doen het slecht onder vrouwen.16 Figuur 44. Trends in instroom van vrouwelijke studenten
75%
Ontwikkeling instroom vrouwelijke studenten (1998-2007) koplopers
afhakers LEI
Instroom vrouwen als % van totaal (2007)
70% STE 65%
60% INH
BRE
FON
WIN
55% ZUY
NHL HGR
UTR
SAX
HAN
50%
AMS 45%
ZEE HAH
RDM AVA
achterblijvers
40% -1,8% -1,8%
-1,4% -1,4%
inhalers -1,0% -1,0%
--0,6% 0,6% -0,2% -0,2% 0,2% 0,6% Groei instroom (1998-2007)
1,0%
1,4%
Instelling voert specifiek wervingsbeleid
16
Cynisch gesteld: instellingen die hun positie t.a.v. instroom willen verbeteren kunnen zich maar beter niet op het aantrekken van vrouwen richten. 58
Dialogic innovatie ● interactie
Figuur 45. Instroom algemeen x instroom vrouwen
1,5%
Instroom vrouwen
1,0%
0,5%
-6%
-4%
0,0% 0%
-2%
2%
4%
6%
-0,5% R2 = 0,7263 -1,0%
-1,5%
-2,0%
Instroom algemeen
Wat betreft de instroom van allochtonen zijn de koplopers instellingen die overall een hoog rendement hebben – dus niet specifiek onder allochtone studenten. Ook in dit geval lijkt het algemene beeld cq. imago van de instelling belangrijker dan de specifieke karakteris tieken van de instelling. Het is gevaarlijk om alle buitenlandse studenten over één kam te scheren: Instellingen die een relatief hoog rendement hebben onder niet-westerse studenten hebben een relatief lage instroom van allochtonen. Figuur 46. Ontwikkeling instroom allochtone studenten Ontwikkeling instroom allochtonen (1998-2007) 42%
koplopers
afhakers LEI
Instroom allochtonen als % van totaal (2007)
36%
AMS RDM
30% ZEE
INH
HAH FON
24%
SAX UTR HGR
BRE
ZUY
18% AVA
NHL
HAN
12% WIN
achterblijvers
6% -6%
-4%
inhalers -2%
0% 2% 4% Groei instroom (1998-2007)
6%
8%
Instelling voert specifiek wervingsbeleid
Dialogic innovatie ● interactie
59
3.4 Uitval, rendement en uitstroom Er bestaan aanzienlijke verschillen wat betreft uitval tussen de verschillende HAVOprofielen (N&T en N&G). Bij het VWO zijn de onderlinge verschillen waarschijnlijk nog groter – de aantallen studenten zijn echter te klein om er robuuste uitspraken over te kunnen doen. Bij AXIS-opleidingen doet zich eenzelfde soort beeld voor: er bestaan grote verschillen tussen leerlingen met een N- en M-profiel. Figuur 47. Trends in uitval tijdens het eerste jaar van leerlingen met een HAVO N&T-profiel
Ontwikkeling uitval Havo N&T (2002-2006) 30%
20%
10%
0%
-10%
-20%
koplopers
afhakers NHL RDM
SAX
% uitval na eerste jaar (2006)
-30% 5%
STE
FON
LEI
AVA
WIN
13%
HAN
BRE
HAH
10%
UTR
HGR ZEE
8%
INH
15%
ZUY
18%
AMS
achterblijvers
inhalers
20%
Afname uitval (2002-2006)
Figuur 48. Trends in uitval tijdens het eerste jaar van leerlingen met een HAVO N&G-profiel
Ontwikkeling uitval Havo N&G (2002-2006) 30%
20%
10%
0%
-10% -10%
-20% -20%
--30% 30% 5%
koplopers
afhakers
STE 8%
% uitval na eerste jaar (2006)
LEI
SAX
HGR WIN
10%
RDM
ZUY
INH
13%
NHL UTR FON HAH
HAN
AVA 15%
AMS
achterblijvers
ZEE
18%
inhalers
20%
Afname uitval (2002-2006)
60
Dialogic innovatie ● interactie
Figuur 49. Trends in uitval voor leerlingen met een N-profiel aan AXIS-opleidingen (2002-2006)
Ontwikkeling uitval N-profiel AXIS-opleidingen (2002-2006) 17,5 %
15,0 %
12,5 %
10,0 % 7,5% 5,0% 2,5% 0,0%
-2,5 %
-5,0 % 20,0%
koplopers
afhakers
25,0%
AVA WIN INH
30,0% SAX
NHL
HGR
35,0% HAN
ZEE
FON
AMS
ZUY
BRE 40,0%
UTR 45,0% RDM
50,0%
HAH
achterblijvers
inhalers Afname % uitval (2002-2006)
% Uitval studenten met N-profiel aan AXISopleidingen (2006)
20,0 %
55,0%
Figuur 50. Trends in uitval voor leerlingen met een M-profiel aan AXIS-opleidingen (2002-2006)
Ontwikkeling uitval M-profiel AXIS-opleidingen (2002-2007) 35%
30%
25%
20%
15%
10%
5%
0%
-5% -10% -15% 25%
koplopers
afhakers
INH
30%
35%
40% SAX
AMS
AVA
HGR WIN
50%
ZUY
UTR
45%
HAH
55%
60%
HAN FON
achterblijvers
Afname % uitval (2002-2006)
Dialogic innovatie ● interactie
inhalers
% Uitval studenten met N-profiel aan AXISopleidingen (2006)
RDM
65%
61
Er bestaat een redelijk sterk verband tussen de absolute waarde van rendement en de groeicijfers. Met andere woorden, koplopers groeien sneller dan achterblijvers. De wet van de remmende voorsprong gaat dus niet op – in plaats daarvan lijkt er eerder sprake te zijn van een zelfversterkend effect: instellingen die eenmaal een goed rendement hebben, kunnen die positie relatief makkelijk uitbouwen en vasthouden – het omgekeerde geldt uiteraard voor de achterblijvers. Figuur 51. Trends in overall rendement (2002-2006)
Ontwikkeling rendement (2002-2006) 74%
koplopers
afhakers
68%
=
0,
42
ZEE
R2
62%
Rendement (2006)
AVA FON 56%
WIN HGR INH
50%
ZUY
44%
BRE
NHL
UTR LEI AMS
HAH
RDM
HAN
38%
SAX
achterblijvers
32% -8%
62
-7%
-6%
inhalers -5%
-4% -3% -2% -1% 0% Groei rendement 2002-2006)
1%
2%
3%
Dialogic innovatie ● interactie
Instellingen die in het algemeen veel te kampen hebben met uitstroom, hebben dat ook met hun cluster 1-opleidingen. Wederom lijkt de algemene situatie op een instelling van groter belang voor de gang van zaken dan de specifieke situatie van een opleiding of type opleiding. Figuur 52. Uitstroom totaal x uitstroom cluster 1 (2006)
Doorstroom naar andere instellingen, totaal x cluster 1 (2006) % doorstroom naar andere instellingen, cluster 1 (2006) 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 25% relatief veel Overall weinig uitsroom vanuit uitstroom 30% ZUY cluster 1 35% 55%
LEI
WIN UTR HAH
INH
40%
HGR
FON
RDM AMS
NHL
AVA SAX
45% 50% 55%
HAN
60% 65%
ZEE
70%
2
STE
R
=0
75%
,60
BRE Overall veel uitstroom
Dialogic innovatie ● interactie
80% 85% relatief weinig uitstroom vanuit cluster 1
90% 95%
% doorstroom naar andere instelling, totaal (2006)
60%
100%
63
3.5 Studentenoordeel Het oordeel van studenten over de instelling als geheel hangt niet of nauwelijks samen met het oordeel voor de cluster 1 en cluster 2 opleidingen. In tegenstelling tot de vorige paragraaf lijken studenten hier dus wel een verschil te maken (maar voor de doorstroom of studiekeuze maakt het rapportcijfer van de studenten blijkbaar niet zoveel uit). Figuur 53. Studentenoordeel instelling algemeen x oordeel over cluster 1 en cluster 2 opleidingen van die instelling (2008)
7,00
6,95
Studentenoordelen totaal versus cluster 1/cluster 2 (2008) Cluster 1/2 relatief slecht beoordeeld
Overall relatief goed beoordeeld
BRE
Studentenoordeel totaal (2008)
6,90
6,85
WIN
ZUY
HAH ZEE
6,80
NHL
6,75
AMS RDM
6,70
STE SAX
6,65
Overall relatief slecht beoordeeld
6,60 6,60
64
HAN
6,65
UTR
6,70
LEI
AVA HGR
FON
Cluster 1/2 relatief goed beoordeeld
6,75 6,80 6,85 6,90 Studentenoordeel cluster 1/cluster 2 (2008)
6,95
7,00
Dialogic innovatie ● interactie
3.6 Samenwerking met VO-scholen Het zelfversterkende effect dat we eerder bij rendement zagen, geldt in nog sterkere mate voor de samenwerking met VO-scholen. Dit is gebaseerd op het bekende ‘netwerk-effect’ – hoe meer relaties een bepaalde centrale actor heeft (in dit geval de Hogeschool) hoe interessanter het is voor de overige actoren (in dat geval de VO-scholen in de regio) om met die actor te gaan samenwerken Figuur 54. Trends in ontwikkeling van de kwaliteit van het netwerk met VO-scholen (2004-2007)
32
Ontwikkeling samenwerking met VO-scholen VO-scholen (2004-2007) afhakers
koplopers
SAX
28
Kwaliteit netwerk (p-waarde) (2007)
24
2
R
HAH WIN
20
=
76 0, AMS
FON
AVA LEI
16
ZEE
HAN
STE
12 ZUY
HGR 8
UTR
INH BRE
4 RDM
NHL
achterblijvers
0 -4% -4%
-2% -2%
0%
inhalers 2%
4% 6% 8% 10% 12% 14% 16% 18% 20% Groei kwaliteit netwerk (2004-2007) (2004-2007)
Dialogic innovatie ● interactie
65
3.7 Personeelsbeleid Om de recente ontwikkeling rond HRM in kaart te brengen is aan alle Sprint-hogescholen gevraagd aanvullende gegevens aan te leveren. Een zevental instellingen hebben niet gereageerd op deze oproep. Voor de Hogeschool Utrecht, Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool van Arnhem en Nijmegen, NHTV Breda, Hogeschool Rotterdam, Saxion Hogescholen en de Hanzehogeschool Groningen zijn dus geen cijfers beschikbaar. Overall lijkt HRM geen duidelijke invloed te hebben op de bètaprestaties van hogescho len. 17 Wel valt op dat er een negatief verband is tussen het aandeel docenten met onderzoekservaring en het studierendement. Ditzelfde geldt voor het aandeel docenten met een combibaan en het rendement. Een mogelijke verklaring is dat docenten met een dergelijk profiel hogere eisen stellen aan hun studenten. De hogere kwaliteitseisen hebben dan een negatieve invloed op het rendement. Verder hebben we – als controlevariabele – gekeken naar de relatie tussen het percentage jonge docenten en het percentage docenten dat minder dan tien jaar aan de instelling is verbonden. We vinden hier inderdaad keurig een sterk verband. 18 Dat is deels een construct (jonge docenten zijn per definitie nog niet zolang verbonden aan hun instelling) maar het is ook zeer wel mogelijk dat een jong docentencorps jonge docenten aantrekt en vica versa. Tenslotte hebben we een specifieke uitsplitsing gemaakt voor het percentage vrouwelijke docenten en het rendement van studentes. De aanname is dat instellingen met relatief veel vrouwelijke docenten een hoger rendement onder studentes hebben dan de andere instellingen. Dat blijkt echter niet zo te zijn. Figuur 55. % docenten met onderzoekservaring x rendement studenten na vijf jaar
32
Ontwikkeling samenwerking met VO-scholen VO-scholen (2004-2007) afhakers
koplopers
SAX
28
2
Kwaliteit netwerk (p-waarde) (p-waarde) (2007)
24
WIN
20
76
AMS FON
ZEE
HAN
STE
12 ZUY
HGR 8
UTR
INH BRE RDM
NHL
achterblijvers
0 -4% -4%
18
0,
AVA LEI
16
4
17
R
HAH
=
-2% -2%
0%
inhalers 2%
4% 6% 8% 10% 12% 14% 16% 18% 20% Groei kwaliteit netwerk (2004-2007) (2004-2007)
Bij veel hypotheses is het ‘rendement na vijf jaar’ als kwaliteitsindicator gekozen (dat wil zeggen als de afhankelijke variabele voor succes). Omdat de Hogeschool Drenthe hier zeer laag op scoorde hebben wij hun score niet gebruikt in het interpreteren van de data. Wij denken dat hun score eerder wordt veroorzaakt door een aantal meer structurele eigenschappen dan verschillen in HRM beleid, welke een meer subtiel en indirect effect zullen hebben. R2 = 0,66. 66
Dialogic innovatie ● interactie
Figuur 56. % vrouwelijke docenten x rendement studentes na vijf jaar
Vrouwen als rolmodel
Relatieve rendement van vrouwen op HTNO
2,5 2,3
STE
2,1 1,9
LEI
1,7 ZUY
1,5 1,3 1,1 0,9
FON
ZEE
AVA INH
NHL WIN
0,7 0,5 0%
HAH
10%
20%
30%
40%
50%
60%
70%
% Vrouwelijke docenten
Dialogic innovatie ● interactie
67
3.8 Aansturing & management Binnen de groep van Sprinthogescholen blijken er drie verschillende sturingsmodellen te bestaan. In het eerste centrale model is er sprake van centraal management op sectorniveau en is de contactpersoon met het Sprintprogramma in de lijn ondergebracht. In het decentrale model ontbreekt centraal management op sectorniveau en is de contactpersoon in de staf ondergebracht. In de hybride modellen is er sprake van een mengvorm (decentraal + lijn, of centraal + staf).19 Om te kunnen beoordelen op welke manier de verschillende sturingsmodel invloed uitoefenen op de prestaties van de verschillende hogescholen zijn er een groot aantal statistische toetsen uitgevoerd waarin telkens de scores van een bepaalde groep tegen die van de overige instellingen is afgezet. Dit is gedaan aan de hand van t-testen. Hoe lager de score (p-waarde) op een t-test, hoe hoger de kans dat die groep op deze variabele significant (naar boven of beneden) afwijkt van de andere instellingen. Bij p-waarden kleiner dan 0,05 is er sprake van statistisch significante verschillen. Figuur 57. Testresultaten op vergelijk tussen vier types sturingsmodellen op 16 verschillende variabelen.
Variabele
GROEI INSCHRIJVINGEN TOTAAL GROEI INSCHRIJVINGEN HTNO
P-waardes (tweezijdig, alpha = 0,05) centraal decentraal hybride A hybride B
0,06
0,46
0,64
0,13
0,047*
0,81
0,70
0,040#
% HTNO-STUDENTEN
0,27
0,43
0,35
0,13
UITVAL HAVO N&T
0,96
0,55
0,88
0,61
UITVAL HAVO N&G
0,27
0,47
0,65
0,10
INSTROOM ALLOCHTONEN
0,82
0,5
0,61
0,61
RENDEMENT AUTOCHTOON
0,84
0,69
0,32
0,31
RENDEMENT NIET-WESTERS
0,35
0,92
0,10
0,92
INSTROOM VROUWEN
0,06
0,74
0,75
0,15 0,008*
RENDEMENT MANNEN
0,19
0,36
0,50
RENDEMENT VROUWEN
0,92
0,79
0,57
0,86
SAMENWERKING MET VO-SCHOLEN
0,42
0,05#
0,58
0,004*
STUDENTENOORDEEL ALGEMEEN
0,69
0,38
0,56
0,56
STUDENTENOORDEEL CLUSTER 1+2
0,82
0,18
0,70
0,54
DOORSTROOM ALGEMEEN
0,07
0,52
0,36
0,40
DOORSTROOM CLUSTER 1
0,08
0,33
0,39
0,49
* >95% kans dat er sprake is van een positief verschil t.o.v. de rest # >95% kans dat er sprake is van een negatief verschil t.o.v. de rest
19
Zie figuur 37 voor een overzicht. 68
Dialogic innovatie ● interactie
Uit figuur 55 blijkt dat er op enkele variabelen significante verschillen bestaan tussen de verschillende sturingsmodellen. Eén van die variabelen is de cruciale variabele: groei in inschrijvingen bij HTNO-opleidingen. Instellingen die centraal worden aangestuurd, scoren hier significant hoger dan de overige instellingen. Het meest voorkomende hybride model (decentraal plus lijn) scoort juist significant slechter dan de rest. 20 Deze groep onder scheidt zich wel weer in positieve zin op de variabele rendement van mannelijke studenten en op de samenwerking met VO-scholen. De instellingen die volgens het decentrale model worden aangestuurd, doen het op deze laatste variabele juist relatief slecht.21
20
Daar komt nog eens bij dat de gemiddelde score voor deze groep (hybride B) nog eens omhoog wordt gehaald door de relatief hoge scores van de twee instellingen (Hogeschool Windesheim en Hogeschool Avans) die voorheen centraal werden aangestuurd.
21
De onderlinge verschillen tussen de vier verschillende aansturingsmodellen zijn grafisch weergegeven in figuur 38 (groei HTNO-inschrijvingen) en figuur 39 (samenwerking met VO-scholen). Dialogic innovatie ● interactie
69
4 Fact sheets In dit hoofdstuk worden de fact sheets gepresenteerd. Hier hebben we gebruik gemaakt van dezelfde datasets, alleen is er nu een doorsnede gemaakt op basis van de verschillen de hogescholen. De scores van een Sprinthogeschool zijn daarbij telkens afgezet tussen de gemiddelde score van alle Sprintscholen. Zo wordt het mogelijk om in één oogopslag inzicht te krijgen in de prestaties van een individuele hogeschool op een groot aantal indicatoren.
70
Dialogic innovatie ● interactie
Hogeschool van Amsterdam - 28DN De hogeschool van Amsterdam is een van de grootste Hogescholen van Nederland. De laatste jaren kent men een gestage groei van het aantal ingeschreven studenen. Ook de instroom van het aantal HTNO studenten is zeer hoog, al is het relatieve aandeel van HTNO studenten slechts licht bovengemiddeld. Het studentenoordeel is bovengemiddeld en dit is enigszins opvallend van een school van deze omvang. Qua leervormen is deze school redelijk gemiddeld, al is het aantal deeltijdstudenten laag te noemen. Bijna de helft van de instroom is afkomstig van de HAVO; dit is een redelijk hoog percentage. Het rendement op het HTNO ligt aanzienlijk onder het landelijk gemiddelde, maar deze achterstand neemt licht af. █ = 28DN
█ = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 7882 Aantal opleidingen : 73
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 19 Aantal lectoren : 19 6,4
Aantal lectoren techniek : 4
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
40.000 35.000 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000
40% 30% 20% 10% 0% 1998
2007
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007)
90%
8%
60%
10%
50% 40%
overig
30%
6%
20%
Bron: HBO-raad (2008)
4% onbekend 3% 30% mbo 27%
Deeltijd
Voltijd
Instroom HTNO-studenten
48% 60%
Bron: HBO-raad (2008)
40% havo
50%
Duaal
2.500 2.250 2.000 1.750 1.500 1.250 1.000 750 500 250 0
9%
40%
4%
3%
0%
7%
30%
12%
10%
ho
20%
16%
Bron: HBO-raad (2008)
9%
10%
84%
70%
vwo
0%
81%
80%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO)
30% Bron: CFI (2008)
25% 20% 15% 10%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 65% 60% 55% 50%
5%
45%
0% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
2006 VWO N&G
40% 2002
2003
2004
2005
2006
Hogeschool van Amsterdam - 28DN De Hogeschool van Amsterdam kent een zeer hoge instroom van allochtonen op het HTNO, zelf iets boven het gemiddelde van de Randstad. Allochtonen op het HTNO doen het ook relatief goed, al valt de -relatief kleine- groep studenten waarvan de etniciteit onbekend is buiten de boot. Ook de instroom van vrouwen op het HTNO is zeer hoog in Amsterdam. Het rendement van deze vrouwen is bovendien bovengemiddeld. Dit is in scherp contrast met de mannen, die een rendement van slechts 40% kennen. De banden met Universum scholen zijn goed, zowel in kwantiteit als kwaliteit. De Hogeschool heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek om inzage te geven in het HRM beleid. █ = 28DN
█ = landelijk gemiddelde
Wervingsbeleid op allochtonen: Nee
60%
40% Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
51%
Bron: HBO-raad (2008)
Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst (2005)
Instroom allochtone studenten (HTNO) 45%
49%
50% 36%
40%
38%
36%
41%
32%
30% 20% 10%
0%
10% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
Hogeschool van Amsterdam
2004
2005
2006
2007 0%
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60%
56%
54% 46%
50%
40%
40% 30% 20%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Man
2007
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
10
7,4
14
16
18
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) 20
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
2,25
2,3 1,9
2,50 Bron: Dialogic (2008)
9,5
12
Vrouw
Bron: Dialogic (2008)
0
Bron: HBO-raad (2008)
80%
Toelichting Het getal is een maat die is gebaseerd op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universum programma.
Deze Hogeschool heeft het geen gehoor gegeven aan het verzoek van de HBO-raad om inzage te geven in de situatie aangaande HRM.
Avans Hogeschool - 21QL Het meest opvallend aan de Avans Hogeschool is dat zij op een groot aantal indicatoren heel gemiddeld scoort: Dit geldt voor omvang, aantal HTNO opleidingen, aantal opleidingen, aantal techniek lectoren, aantal lectoren, instroom gedifferentieerd naar vooropleiding en verdeling over de leervormen. Waarin zij wel opvalt is het relatief grote aandeel HTNO-studenten en -hiermee samenhangend- de grote instroom van HTNO studenten. Ondanks de lagere studentenbeoordeling is het rendement opvallend hoog. ? = 21QL
? = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 5004 Aantal opleidingen : 44
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 13 Aantal lectoren : 15 6,4
Aantal lectoren techniek : 3
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
25.000 20.000 15.000 10.000
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
30.000
40% 30% 20% 10% 0%
2007
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007)
90%
81%
80%
8%
81%
8%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60%
vwo
50% 10%
40%
overig 8% Bron: HBO-raad (2008)
30% 20%
4% onbekend 0% 30% mbo 32%
17%
16%
3%
10%
3%
0% Deeltijd
Duaal
Voltijd
Instroom HTNO-studenten 2.000 1.500
8%
1.250
ho
Bron: HBO-raad (2008)
1.750 9%
1.000 40%
750
havo
500
43%
250 0%
10%
20%
30%
40%
0
50%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO)
20% Bron: CFI (2008)
15% 10% 5%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 65% 60% 55% 50% 45%
0% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
2006 VWO N&G
40% 2002
2003
2004
2005
2006
Avans Hogeschool - 21QL Het hoge gemiddelde rendement krijgt uiting bij alle etnische groepen en bij beide geslachten. Over de hele linie ligt het circa 10% boven het landelijk gemiddelde. Als het gaat om de verdeling van de instroom over etniciteit en geslacht is Avans wederom een gemiddelde Hogeschool. Ook de omvang en de intensiteit van contacten met Universum-scholen is gemiddeld. Bij het HRM beleid op het HTNO springt een aantal zaken in het oog. Zo is het aantal docenten met een beta-techniekopleiding zeer laag en de gemiddelde functieschaal zeer hoog. Het aandeel docenten met werkervaring in het bedrijfsleven is zeer hoog. █ = 21QL
█ = landelijk gemiddelde
Wervingsbeleid op allochtonen: Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst
Instroom allochtone studenten (HTNO)
90%
40%
80%
Bron: HBO-raad (2008)
45%
80% Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
70% 60%
62% 51%
48%
50% 40%
32%
36%
38%
36%
30% 20%
0% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
Avans Hogeschool
2004
2005
2006
10%
2007
0%
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
66%
70%
60%
60%
54% 46%
50% 40% 30% 20%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Man
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
10
12
14
16
18
7,4 Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universumprogramma.
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) 20
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
2,25
2,0
1,9
% Vrouwelijke docenten 3
Gemiddeld aantal jaar in dienst
2
Gemiddelde leeftijd
Toelichting
Het getal is een maat die is gebaseerd
op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
1
Gemiddelde functieschaal
% academische opleiding
-2 -3 Toelichting Het spinnenweb bevat gestandariseerde scores van verschillende HRM indicatoren. Een score van -1 betekent dat de waarde 1 standaarddeviatie onder het gemiddelde ligt.
Gemiddelde FTE per docent
Avans Hogeschool laagste hoogste
% betatechnische opleiding
% combibaan
% onderzoeksvaardigheden
% werkervaring buiten onderwijs
Bron: HBO-raad (2008), Dialogic (2008)
0 -1
2,50 Bron: Dialogic (2008)
8,5
Vrouw
Bron: Dialogic (2008)
0
Bron: HBO-raad (2008)
80%
Fontys Hogescholen - 15CL Fontys is een zeer grote hogeschool, met veel (HTNO) studenten, veel verschillende (HTNO) opleidingen en (techniek) lectoren. Toch is het relatieve aandeel van HTNO studenten benedengemiddeld en neemt dit verschil toe. Het onderwijs op de Fontys wordt relatief vaak in deeltijdvorm gegeven. Het meest opmerkelijke aan de instroom is het groot aantal instromers dat reeds een HO diploma heeft en het klein aantal instromers vanuit de HAVO en het MBO. Op het gebied van het rendement heeft de Fontys een flinke sprong gemaakt, van licht ondergemiddeld naar ver bovengemiddeld. Het studentenoordeel is echter gemiddeld. █ = 15CL
█ = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 4393 Aantal opleidingen : 100
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 18 Aantal lectoren : 29 6,4
Aantal lectoren techniek : 6
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
50.000 45.000 40.000 35.000 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000
40% 30% 20% 10% 0%
2007
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007)
90%
81%
80%
8%
74%
8%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60%
vwo
50% 10%
40%
overig 8%
30% 20%
Bron: HBO-raad (2008)
4% onbekend 9% 30% mbo 23%
25% 16% 3%
10%
1%
0% Deeltijd
Duaal
Voltijd
Instroom HTNO-studenten 1.750 Bron: HBO-raad (2008)
1.500 9%
1.250
ho 17%
1.000 750
40% havo
500
35%
250 0%
10%
20%
30%
40%
0
50%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO)
20% Bron: CFI (2008)
15% 10% 5%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 65% 60% 55% 50% 45%
0% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
2006 VWO N&G
40% 2002
2003
2004
2005
2006
Fontys Hogescholen - 15CL Voor een Hogeschool buiten de Randstad kent de Fontys een grote instroom van allochtonen op het HTNO. Het aandeel vrouwen is daarentegen beperkt. Dit wordt echter deels gecompenseerd door het zeer hoge rendement van vrouwen. Het rendement van allochtonen is hoog, vooral de niet westerse allochtonen scoren boven het landelijk gemiddelde. Het aantal relaties met Universum scholen is omvangrijk, maar ietwat oppervlakkig. De docenten werken veelal voltijd, zijn lang in dienst en hoog ingeschaald. Verder heeft men vaak een academische opleiding, maar deze is niet beta technisch van aard. █ = 15CL
█ = landelijk gemiddelde
Wervingsbeleid op allochtonen: Ja Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst(2005)
Instroom allochtone studenten (HTNO) 70%
40% Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
60%
Bron: HBO-raad (2008)
45%
66% 51%
55%
50%
42%
40%
32%
38%
36%
42%
30% 20%
0% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
Fontys Hogescholen
2004
2005
2006
10%
2007
0%
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
70%
63%
60%
54%
52% 46%
50% 40% 30% 20%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Man
2007
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
10
12
14
16
7,4 Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universumprogramma.
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) 20
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
2,25
1,7 1,9
% Vrouwelijke docenten 3
Gemiddeld aantal jaar in dienst
2
Gemiddelde leeftijd
Toelichting
Het getal is een maat die is gebaseerd
op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
1
Gemiddelde functieschaal
% academische opleiding
-2 -3 Toelichting Het spinnenweb bevat gestandariseerde scores van verschillende HRM indicatoren. Een score van -1 betekent dat de waarde 1 standaarddeviatie onder het gemiddelde ligt.
Gemiddelde FTE per docent
Fontys Hogescholen laagste hoogste
% betatechnische opleiding
% combibaan
% onderzoeksvaardigheden
% werkervaring buiten onderwijs
Bron: HBO-raad (2008), Dialogic (2008)
0 -1
2,50 Bron: Dialogic (2008)
11,5
18
Vrouw
Bron: Dialogic (2008)
0
Bron: HBO-raad (2008)
80%
Hanzehogeschool Groningen - 25BE De Hanzehogeschool Groningen is qua omvang een redelijk gemiddelde hogeschool. Opvallend is dat er relatief veel technieklectoren zijn, maar relatief weinig HTNO studenten. Het is verder duidelijk dat men zich focust op voltijd onderwijs. Het feit dat er weinig studenten zijn met als vooropleiding HO hangt hier misschien mee samen. Het rendement kende een dip in 2005, maar is inmiddels weer boven het landelijk gemiddelde. █ = 25BE
█ = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 2743 Aantal opleidingen : 62
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 13 Aantal lectoren : 16 6,4
Aantal lectoren techniek : 4
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
25.000 20.000 15.000 10.000
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
30.000
40% 30% 20% 10% 0%
2007
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007) 8% vwo 10% 10% overig 4% Bron: HBO-raad (2008)
4% onbekend 8% 30% mbo 32%
89% 81% Bron: HBO-raad (2008)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
16% 9%
3%
Deeltijd
2% Duaal
Voltijd
Instroom HTNO-studenten 1.250 Bron: HBO-raad (2008)
1.000
9% ho 6%
750 500
40% havo 41% 0%
10%
20%
30%
40%
250 0
50%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO)
20% Bron: CFI (2008)
15% 10% 5%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 65% 60% 55% 50% 45%
0% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
2006 VWO N&G
40% 2002
2003
2004
2005
2006
Hanzehogeschool Groningen - 25BE Zowel de instroom van allochtone studenten als de instroom van vrouwelijke studenten is in Groningen bijna gelijk aan het betreffende gemiddelde. Opvallend is wel dat niet-westerse allochtonen en vrouwen het hier relatief slechter doen en vaker hun studie niet afronden binnen 5 jaar. De hogeschool heeft niet al te veel relaties met Universum scholen. Men heeft verder geen inzage gegeven in de situatie aangaande HRM.
█ = 25BE
█ = landelijk gemiddelde
Wervingsbeleid op allochtonen: Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst(2005)
Instroom allochtone studenten (HTNO) 90%
40% Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
Bron: HBO-raad (2008)
45%
79%
80% 70% 60%
51%
50%
42%
40% 30%
38%
36%
32%
36%
20%
20%
0% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
Hanzehogeschool Groningen
2004
2005
2006
10%
2007
0%
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60%
54% 46%
50%
43%
42%
40% 30% 20%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Man
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
7,4
12
14
16
18
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) 20
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
1,9 1,9
2,25
2,50 Bron: Dialogic (2008)
5
10
Vrouw
Bron: Dialogic (2008)
0
Bron: HBO-raad (2008)
80%
Toelichting Het getal is een maat die is gebaseerd op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universum programma.
Deze Hogeschool heeft het geen gehoor gegeven aan het verzoek van de HBO-raad om inzage te geven in de situatie aangaande HRM.
Haagse Hogeschool - 27UM Als wij kijken naar het aantal ingeschreven studenten is de Haagse Hogeschool een gemiddelde hogeschool. Maar het zeer hoge studentenoordeel valt direct op bij de Haagse Hogeschool, zeker in relatie met de relatief lage rendementscijfers. Het aantal HTNO studenten op de Haagse Hogeschool neemt af, zowel absoluut als relatief. De school kent een tendens naar voltijdonderwijs en er zijn weinig instromende studenten die al een HO diploma hebben. Het aantal (techniek) lectoren en (HTNO) opleidingen is op het niveau dat van een dergelijke Hogeschool van deze omvang verwacht mag worden. █ = 27UM
█ = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 4615 Aantal opleidingen : 41
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 15 Aantal lectoren : 13 6,4
Aantal lectoren techniek : 1
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
25.000 20.000 15.000 10.000
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
30.000
40% 30% 20% 10% 0%
2007
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007)
90%
84%
9%
60%
10%
50% 40%
overig 13%
30% 20% 10%
Bron: HBO-raad (2008)
4% onbekend 0% 30% mbo 29%
Voltijd
40% 43% 50%
Bron: HBO-raad (2008)
2.250 2.000 1.750 1.500 1.250 1.000 750 500 250 0
havo
40%
Duaal
Instroom HTNO-studenten
9%
30%
4%
3% Deeltijd
5%
20%
12%
0%
ho
10%
16%
Bron: HBO-raad (2008)
8% vwo
0%
81%
80% 70%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO) Bron: CFI (2008)
15% 10% 5%
70%
Bron: HBO-raad (2008)
20%
65% 60% 55% 50% 45%
0% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
2006 VWO N&G
40% 2002
2003
2004
2005
2006
Haagse Hogeschool - 27UM De Haagse Hogeschool kent een groot verschil in het rendement van verschillende groepen studenten. Voor autochtonen is het rendement gemiddeld, maar voor niet-westerse allochtonen en personen waarvan de nationaliteit onbekend is, is het rendement zeer laag. Verder is het opmerkelijk dat vrouwen slechter scoren dan mannen op deze indicator. De instroom van de vrouwen loopt in de pas met het landelijke gemiddelde, net als de instroom van allochtonen in de pas loopt met het Randstedelijk gemiddelde. Men heeft veel relaties met Universum scholen die niet zeer intensief zijn. Het docentencorps valt op door veel vrouwen, veel combinatiebanen, weinig FTE per docent, een korte diensttijd en jonge leeftijd. █ = 27UM
█ = landelijk gemiddelde
Wervingsbeleid op allochtonen: Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst(2005)
Instroom allochtone studenten (HTNO)
40%
Bron: HBO-raad (2008)
45%
60% Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
51% 50%
48%
32%
30%
1999
2000
2001
2002
2003
Haagse Hogeschool
2004
2005
2006
35%
25%
20% 7%
10% 1998
38%
36%
40%
2007 0%
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60%
54% 46%
50%
42% 37%
40% 30% 20%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Man
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
10
12
14
16
7,4 Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universumprogramma.
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) 20
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
2,25
1,7 1,9
% Vrouwelijke docenten 3
Gemiddeld aantal jaar in dienst
2
Gemiddelde leeftijd
Toelichting
Het getal is een maat die is gebaseerd
op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
1
% academische opleiding
-2 -3 Toelichting Het spinnenweb bevat gestandariseerde scores van verschillende HRM indicatoren. Een score van -1 betekent dat de waarde 1 standaarddeviatie onder het gemiddelde ligt.
Gemiddelde FTE per docent
Haagse Hogeschool laagste
% betatechnische opleiding
% combibaan
% onderzoeksvaardigheden
hoogste
% werkervaring buiten onderwijs
Bron: HBO-raad (2008), Dialogic (2008)
0 -1
Gemiddelde functieschaal
2,50 Bron: Dialogic (2008)
14
18
Vrouw
Bron: Dialogic (2008)
0
Bron: HBO-raad (2008)
80%
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen - 25KB De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen is qua omvang een redelijk gemiddelde Hogeschool, maar heeft de laatste jaren een flinke groei doorgemaakt. Hierdoor is ook het aantal HTNO studenten (in absolute zin) toegenomen. Het lijkt er echter op dat dit een negatief effect gehad kan hebben op het rendement, dat sneller daalt dan het landelijk gemiddelde. Verder valt op dat men veel HTNO opleidingen kent en veel (techniek) lectoren in dienst heeft. Het studentenoordeel ligt iets boven het landelijk gemiddelde. █ = 25KB
█ = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 4748 Aantal opleidingen : 65
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 21 Aantal lectoren : 26 6,4
Aantal lectoren techniek : 4
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
25.000 20.000 15.000 10.000
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
30.000
40% 30% 20% 10% 0%
2007
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007)
90%
81%
80%
8%
79%
8%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60%
vwo
50% 10%
40%
9%
30% 20%
overig Bron: HBO-raad (2008)
4% onbekend 3% 30% mbo 30%
18%
16%
3%
3%
10% 0% Deeltijd
Duaal
Voltijd
Instroom HTNO-studenten 1750 Bron: HBO-raad (2008)
1500 9%
1250
ho 8%
1000 750
40% havo
500
42%
250 0%
10%
20%
30%
40%
0
50%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO)
20% Bron: CFI (2008)
15% 10% 5%
Bron: HBO-raad (2008)
65% 60% 55% 50% 45% 40%
0% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
2006 VWO N&G
35% 2002
2003
2004
2005
2006
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen - 25KB Het rendement op het HTNO van allochtonen en van vrouwen is op de HAN keurig in lijn met het landelijk gemiddelde. De instroom van allochtonen is op het niveau van hogescholen buiten de Randstad, al neemt het de laatste jaren af. De instroom van vrouwen ligt structureel onder het landelijk gemiddelde, al lijkt het verschil af te nemen. In de relaties met Universum Hogescholen heeft de HAN gekozen voor een patroon waarin zowel het aantal contacten als de intensiteit van deze contacten redelijk gemiddeld zijn. Er is geen inzicht in hun situatie aangaande HRM. █ = 25KB
█ = landelijk gemiddelde
Wervingsbeleid op allochtonen: Nee Instroom allochtone studenten (HTNO)
Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst(2005)
60% 51%
40% Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10%
Bron: HBO-raad (2008)
45%
50%
50% 40% 36%
40% 32%
38%
39%
30%
30% 20%
5% 0%
10% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Hogeschool van Arnhem en Nijmegen
0%
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60%
54% 46%
50%
52%
46%
40% 30% 20%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Man
2007
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
10
7,4
14
16
18
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) 20
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
2,25
2,1 1,9
2,50 Bron: Dialogic (2008)
8
12
Vrouw
Bron: Dialogic (2008)
0
Bron: HBO-raad (2008)
80%
Toelichting Het getal is een maat die is gebaseerd op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universum programma.
Deze Hogeschool heeft het geen gehoor gegeven aan het verzoek van de HBO-raad om inzage te geven in de situatie aangaande HRM.
Hogeschool INHOLLAND - 27PZ De Hogeschool Inholland krijgt veruit de laagste studentenbeoordeling van alle onderzochte Hogescholen. Inholland is een van de grotere Hogescholen, al neemt het aantal leerlingen de afgelopen jaar sterk af. Men heeft veel verschillende opleidingen, zowel in generieke zin als op het gebied van HTNO. Opmerkelijk is dat er geen techniek lectoren zijn. Wat ook sterk opvalt is de omvang van het HTNO. Het aandeel HTNO studenten is de helft van het landelijke gemiddelde. De instroom op het HTNO ligt onder het landelijk gemiddelde (terwijl de Hogeschool een factor twee groter is dan gemiddeld). Het rendement schommelt om het landelijk gemiddelde en gaat met de dalende trend mee. In de instroom is het grote aandeel MBO'ers opmerkelijk, andere soorten instromers blijven relatief licht achter. █ = 27PZ
█ = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 2774 Aantal opleidingen : 86
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 21 Aantal lectoren : 21 6,4
Aantal lectoren techniek : 0
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
40.000 35.000 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000
40% 30% 20% 10% 0%
2007
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007)
90%
81%
80%
8%
78%
7%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60%
vwo
50% 10%
40%
overig 9%
30% Bron: HBO-raad (2008)
20%
4% onbekend 3% 30% mbo 37%
19%
16%
4%
3%
10% 0% Deeltijd
Duaal
Voltijd
Instroom HTNO-studenten 1250 Bron: HBO-raad (2008)
1000
9% ho 7%
750 500
40% havo 38% 0%
10%
20%
30%
40%
250 0
50%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO)
20% Bron: CFI (2008)
15% 10% 5%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 65% 60% 55% 50% 45%
0% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
2006 VWO N&G
40% 2002
2003
2004
2005
2006
Hogeschool INHOLLAND - 27PZ Voor een Hogeschool in de Randstad scoorde Inholland lange tijd zeer laag op de instroom van allochtonen, maar dit is de laatste jaren gecompenseerd. Zorgelijk is het rendement van niet-westerse allochtonen, zowel ten opzichte van niet-westerse allochtonen op andere scholen als andere groepen binnen Inholland. Ook het geringe verschil in rendement tussen mannen en vrouwen is opmerkelijk. Waar vrouwen het doorgaans veel beter doen dan mannen, presteren de groepen hier ongeveer gelijk. Inholland kiest er duidelijk voor om met een relatief klein aantal Universum scholen intensieve banden te onderhouden. Het docentencorps kent een typisch profiel: Veelal man, ouder, lang in dienst en een voltijd aanstelling. Verder hebben docenten vaak geen academische opleiding en bijbehorende onderzoeksvaardigheden en is men relatief laag ingeschaald. █ = 27PZ
█ = landelijk gemiddelde
Wervingsbeleid op allochtonen: Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst(2005)
Instroom allochtone studenten (HTNO) 70%
40% Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5%
60%
Bron: HBO-raad (2008)
45%
57% 51%
50%
44%
40%
36%
32%
30%
38%
38%
23%
20%
0% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
Hogeschool INHOLLAND
2004
2005
2006
10%
2007
0%
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60%
54%
52%
53%
46%
50% 40% 30% 20%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Man
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
10
12
14
16
18
7,4 Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universumprogramma.
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) 20
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
2,25
2,3 1,9
% Vrouwelijke docenten 3
Gemiddeld aantal jaar in dienst
2
Gemiddelde leeftijd
Toelichting
Het getal is een maat die is gebaseerd
op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
1
% academische opleiding
-2 -3
Gemiddelde FTE per docent
Hogeschool INHOLLAND laagste
% betatechnische opleiding
% combibaan
% onderzoeksvaardigheden
hoogste
% werkervaring buiten onderwijs
Bron: HBO-raad (2008), Dialogic (2008)
0 -1
Gemiddelde functieschaal
Toelichting Het spinnenweb bevat gestandariseerde scores van verschillende HRM indicatoren. Een score van -1 betekent dat de waarde 1 standaarddeviatie onder het gemiddelde ligt.
2,50 Bron: Dialogic (2008)
3
Vrouw
Bron: Dialogic (2008)
0
Bron: HBO-raad (2008)
80%
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden - 21WN De NHL is een kleinere hogeschool die door haar studenten redelijk goed wordt beoordeeld. Ondanks het zeer geringe aantal HTNO opleidingen, ligt het aandeel HTNO'ers boven het landelijk gemiddelde. De duale leervorm komt op de deze hogeschool niet (of nauwelijks) voor. Verder valt op dat de instroom voor een groot deel gevormd wordt door MBO'ers en HO'ers, ten koste van VWO'ers en Havisten. Het rendement op het HTNO ligt structureel boven het landelijk gemiddelde, maar gaat wel met de (dalende) landelijke trend mee. Het valt ook op dat de uitval na één jaar van Havisten met een N&T profiel relatief laag is. █ = 21WN
█ = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 2234 Aantal opleidingen : 63
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 4 Aantal lectoren : 8 6,4
Aantal lectoren techniek : 1
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0
40% 30% 20% 10% 0%
2007
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007) 8% vwo 5% 10% overig 13% Bron: HBO-raad (2008)
4% onbekend 0% 30% mbo 35%
81%
16%
87% Bron: HBO-raad (2008)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
13% 3%
Deeltijd
0% Duaal
Voltijd
Instroom HTNO-studenten 1.250 Bron: HBO-raad (2008)
1.000
9% ho 12%
750 500
40% havo 35% 0%
10%
20%
30%
40%
250 0
50%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO)
20% Bron: CFI (2008)
15% 10% 5%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 65% 60% 55% 50% 45%
0% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
2006 VWO N&G
40% 2002
2003
2004
2005
2006
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden - 21WN De instroom van allochtone studenten op van de NHL is relatief laag, zelfs onder het gemiddelde van hogescholen buiten de Randstad. Opmerkelijk is het zeer lage rendement van niet-westerse allochtonen, waarvan slechts 1 op de 5 binnen vijf jaar de opleiding afrondt. Dit is te meer opmerkelijk als we kijken naar het rendement van westerse allochtonen dat hoger is dan autochtonen. De instroom van vrouwen is gelijk aan het landelijk gemiddelde, hetzelfde geldt voor hun rendement Mannen op de NHL scoren wel beter dan gemiddeld. De NHL heeft met slechts een beperkte groep Universum scholen contact. De docenten zijn jong en hebben vaak een niet-academische betatechnische opleiding. Werkervaring buiten het onderwijs is zeer gebruikelijk onder docenten. █ = 21WN
█ = landelijk gemiddelde
Wervingsbeleid op allochtonen: Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst(2005)
Instroom allochtone studenten (HTNO) Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
57%
56%
60%
40%
Bron: HBO-raad (2008)
45%
51% 50% 38%
36%
40%
32%
30% 21% 20% 10%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
0%
Noordelijke Hogeschool Leeuwarden gemiddelde Randstad gemiddelde niet-Randstad
0% autochtoon
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
Bron: HBO-raad (2008)
80% 70% 60%
56%
54%
54% 46%
50% 40% 30% 20%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Man
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
10
12
14
16
7,4 Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universumprogramma.
20
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
2,25
2,0 1,9
% Vrouwelijke docenten 3
Gemiddeld aantal jaar in dienst
2
Gemiddelde leeftijd
Toelichting
Het getal is een maat die is gebaseerd
op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
1
Toelichting Het spinnenweb bevat gestandariseerde scores van verschillende HRM indicatoren. Een score van -1 betekent dat de waarde 1 standaarddeviatie onder het gemiddelde ligt.
% academische opleiding
-2 -3
Gemiddelde FTE per docent
% betatechnische opleiding
Noordelijke Hogeschool
Leeuwarden
laagste
% combibaan
% onderzoeksvaardigheden
hoogste
% werkervaring buiten onderwijs
Bron: HBO-raad (2008), Dialogic (2008)
0 -1
Gemiddelde functieschaal
2,50 Bron: Dialogic (2008)
1
18
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) Bron: Dialogic (2008)
0
Vrouw
Hogeschool Leiden - 21RI De Hogeschool Leiden is een kleinere Hogeschool met relatief weinig opleidingen en studenten. Het aandeel HTNO studenten was zeer laag, maar is -tegen de landelijke trend in- gestaag gestegen en is nu gelijk aan het landelijk gemiddelde. De instroom valt niet op door bepaalde vooropleidingen, als scoort de Havo ietwat hoger dan verwacht mag worden. Ook het aandeel deeltijd is marginaal hoger dan gemiddeld. Het rendement lag onder het gemiddelde, maar loopt nu in de pas met het landelijk gemiddelde. Over de hele linie zien we dat Leiden vroeger wat minder scoorde, maar deze achterstand veelal heeft goedgemaakt . Ook de studentenbeoordeling is dicht in de buurt bij het landelijk gemiddelde. █ = 21RI
█ = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 957 Aantal opleidingen : 20
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 15 Aantal lectoren : 3 6,4
Aantal lectoren techniek : 1
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0
40% 30% 20% 10% 0%
2007
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007)
90%
81%
80%
8%
79%
9%
Bron: HBO-raad (2008)
70%
vwo
60% 50% 40%
10% overig 5%
30% Bron: HBO-raad (2008)
20%
4% onbekend 2% 30% mbo 28%
18%
16%
3%
10%
3%
0% Deeltijd
Duaal
Voltijd
Instroom HTNO-studenten 1250 Bron: HBO-raad (2008)
1000
9% ho 11%
750 500
40% havo 45% 0%
10%
20%
30%
40%
250 0
50%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO)
25% Bron: CFI (2008)
20% 15% 10%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 65% 60% 55% 50%
5%
45%
0% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
2006 VWO N&G
40% 2002
2003
2004
2005
2006
Hogeschool Leiden - 21RI Hogeschool Leiden is traditioneel een Hogeschool waarin voor vrouwen en allochtonen sterk vertegenwoordigd zijn. De laatste 10 jaar scoort men op deze indicatoren ver boven het landelijk gemiddelde. Eind jaren negentig was meer dan de helft van de HTNO instroom vrouwelijk en 40% van de instroom niet-autochtoon. Er is een groep studenten waarvan de etniciteit onbekend is die de rendementsscore omlaag trekken, alle andere groepen scoren bovengemiddeld. Er is wel iets opvallends aan de hand bij de mannen: Hun rendement is ver onder het landelijk gemiddelde, terwijl de vrouwen er juist ver boven zitten. De Hogeschool Leiden heeft met redelijk veel Universum scholen een relatie. Het docentencorps bestaat veelal uit jonge academen (m/v) met een beta-technische opleiding. Men is kort in dienst en is vaak laag ingeschaald. █ = 21RI
█ = landelijk gemiddelde
Wervingsbeleid op allochtonen: Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst(2005)
Instroom allochtone studenten (HTNO)
57%
60%
40% Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
45%
51% 50%
44%
40%
32%
36%
38%
36%
30% 20% 20% 10%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
Hogeschool Leiden
2004
2005
2006
2007 0%
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO) 55% 50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
66%
70% 60%
54% 46%
50%
35%
40% 30% 20%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Man
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
10
12
14
16
7,4 Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universumprogramma.
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) 20
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
2,25
1,7 1,9
% Vrouwelijke docenten 3
Gemiddeld aantal jaar in dienst
2
Gemiddelde leeftijd
Toelichting
Het getal is een maat die is gebaseerd
op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
1
% academische opleiding
-2 -3 Toelichting Het spinnenweb bevat gestandariseerde scores van verschillende HRM indicatoren. Een score van -1 betekent dat de waarde 1 standaarddeviatie onder het gemiddelde ligt.
Gemiddelde FTE per docent
Hogeschool Leiden laagste
% betatechnische opleiding
% combibaan
% onderzoeksvaardigheden
hoogste
% werkervaring buiten onderwijs
Bron: HBO-raad (2008), Dialogic (2008)
0 -1
Gemiddelde functieschaal
2,50 Bron: Dialogic (2008)
9,5
18
Vrouw
Bron: Dialogic (2008)
0
Bron: HBO-raad (2008)
80%
NHTV Breda - 21UI Hoewel de NHTV een relatief laag rendement kent, krijgt de Hogeschool een zeer hoge studentenbeoordeling. De school is niet groot en heeft ook een beperkt aantal HTNO opleidingen. Het aandeel van HTNO-studenten lag flink onder het gemiddelde -in 2005 was het slechts de helft hiervan maar dit lijkt de laatste jaren goed gemaakt te worden. Hoewel er zeven lectoren zijn is er geen lector enkele actief op het gebied van techniek. Bijna 50% meer VWO'ers dan gemiddeld gaan naar de NHTV. Verder valt op dat voltijdonderwijs zeer dominant is. Dit gaat vooral ten koste van d ltijd d ij █ = 21UI █ = landelijk gemiddelde Aantal HTNO-studenten : 795 Aantal opleidingen : 12
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 4 Aantal lectoren : 7 6,4
Aantal lectoren techniek : 0
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten 40% 30% 20% 10% 0%
20 07
20 06
20 05
20 04
20 03
20 02
20 01
20 00
19 99
19 98
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
30.000 25.000 20.000 15.000 10.000 5.000 0
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007)
120% 96%
12%
Bron: HBO-raad (2008)
100%
8% vwo
81%
80% 60%
10% overig 11%
40% Bron: HBO-raad (2008)
4% onbekend 2% 30% mbo 28%
16%
20%
3%
2%
2%
0% Deeltijd
Duaal
Voltijd
Instroom HTNO-studenten 1250 Bron: HBO-raad (2008)
1000
9% ho 5%
750 500
40% havo 42% 0%
10%
20%
30%
40%
250 0
50%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO)
20% Bron: CFI (2008)
15% 10% 5%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 65% 60% 55% 50% 45%
0%
40% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004
2005 VWO N&T
2006 VWO N&G
35% 2002
2003
2004
2005
2006
NHTV Breda - 21UI De instroom van allochtone studenten is sterk wisselend over de jaren, maar is nu in lijn met het niet-Randstedelijk gemiddelde. Dit geldt echter niet voor het rendement van niet-autochtonen. Vooral het rendement van de niet-westerse allochtoon is hier zeer laag (slechts 1 op de 12 voltooid binnen 5 jaar de opleiding). De instroom van vrouwen wisselt ook zeer sterk, maar heeft ook een duidelijke neergaande trend. Opvallend is dat het rendement van vrouwen sterk onder het landelijk gemiddelde ligt. De NHTV heeft met een beperkt aantal Universum scholen een relatie, maar deze relatie is wel redelijk intensief. Omdat men geen inzage heeft gegeven over hun HRM-beleid kunnen wij hier geen uitspraken over doen. █ = 21UI
█ = landelijk gemiddelde
Wervingsbeleid op allochtonen: Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst(2005)
Instroom allochtone studenten (HTNO)
Bron: HBO-raad (2008)
45%
60%
40% Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
51%
50%
50% 32%
30%
25%
20% 8%
10% 1998
2000
2002
2004
38%
36%
40%
2006
0% 0%
NHTV Breda
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO)
45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60%
54% 46%
50%
43%
40%
40% 30% 20%
1998
2000
2002
2004
2006
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
7,4
12
14
16
18
Vrouw
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) 20
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
2,0 1,9
2,25
2,50 Bron: Dialogic (2008)
2
10
Man
Bron: Dialogic (2008)
0
Bron: HBO-raad (2008)
80%
Toelichting Het getal is een maat die is gebaseerd op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universum programma.
Deze Hogeschool heeft het geen gehoor gegeven aan het verzoek van de HBO-raad om inzage te geven in de situatie aangaande HRM.
Hogeschool Rotterdam - 22OJ De Hogeschool Rotterdam behoort tot de groep van grotere Hogescholen, al vond de grote groei pas vanaf 2002 plaats. Omdat men ook hoger scoort op het aandeel HTNO-studenten, zijn er in absolute zin veel HTNO studenten op deze school. Het aantal opleidingen is redelijk hoog, het aantal lectoren is in lijn met wat er verwacht kan worden van een school van deze omvang. Als het gaat om instroom naar vooropleiding en leervormen dan kent deze school een zeer gemiddelde cijfers. In 2005 leek het lage rendement voor problemen te gaan zorgen, maar 2006 toonde aan dat dit een negatieve uitschieter was. Toch is het rendement van het HTNO nog steeds aan de lage kant. █ = 22OJ
█ = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 5685 Aantal opleidingen : 78
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 14 Aantal lectoren : 16 6,4
Aantal lectoren techniek : 2
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
25.000 20.000 15.000 10.000
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
30.000
40% 30% 20% 10% 0%
2007
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007)
90%
81%
83%
80%
8% 9%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60%
vwo
50% 10%
40%
overig 5%
30% Bron: HBO-raad (2008)
20%
4% onbekend 4% 30% mbo 31%
16%
13% 4%
3%
10% 0% Deeltijd
Duaal
Voltijd
Instroom HTNO-studenten 2.000 Bron: HBO-raad (2008)
1.750 9%
1.500
ho
1.250
6%
1.000 40%
750
havo
500
44%
250 0%
10%
20%
30%
40%
0
50%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO)
20% Bron: CFI (2008)
15% 10% 5%
Bron: HBO-raad (2008)
60% 55% 50% 45% 40% 35%
0% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
2006 VWO N&G
30% 2002
2003
2004
2005
2006
Hogeschool Rotterdam - 22OJ Zowel de instroom van vrouwen als de instroom van allochtonen zijn van het verwachte niveau. De lage score op rendement lijkt vooral te worden veroorzaakt door westerse en niet-westerse allochtonen en in minder mate de autochtonen. Vooral de westerse allochtonen vallen op en scoren circa 35% lager dan verwacht mag worden van deze groep. Ook de mannen scoren op deze hogeschool redelijk slecht als het gaat om het rendement. De HRO heeft weinig relaties met Universum scholen en deze relaties zijn bovendien niet zeer intens. Wij hebben geen inzage in hun HRM b l id █ = 22OJ █ = landelijk gemiddelde Wervingsbeleid op allochtonen: Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst(2005)
Instroom allochtone studenten (HTNO)
Bron: HBO-raad (2008)
45%
60%
40% Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
51% 50%
42%
39%
36%
40%
38%
32%
30%
24%
24%
20% 10%
1998
1999
2000
2001
2002
Hogeschool Rotterdam
2003
2004
2005
2006
2007 0%
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
Bron: HBO-raad (2008)
80% 70% 60%
54% 47%
46%
50%
34%
40% 30% 20%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Man
2007
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
7,4
12
14
16
18
20
0,00
0,50
1,00
1,50
2,00
1,0
1,9
2,50 Bron: Dialogic (2008)
1
10
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) Bron: Dialogic (2008)
0
Vrouw
Toelichting Het getal is een maat die is gebaseerd op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universum programma.
Deze Hogeschool heeft het geen gehoor gegeven aan het verzoek van de HBO-raad om inzage te geven in de situatie aangaande HRM.
Saxion Hogescholen - 23AH Op het eerste gezicht lijkt Saxion een vrij gewone hogeschool te zijn, maar de cijfers laten al snel zien dat het een hogeschool is waar techniek hoog in het vaandel staat. Zo is het aandeel HTNO studenten structureel ruim 40% boven het landelijk gemiddelde. Ook het aantal techniek lectoren en het aantal HTNO opleidingen is vrij hoog. Het rendement op het HTNO is daarnaast ook nog een structureel hoger dan het landelijk gemiddelde. Bij de leervormen valt op dat de duale leerweg praktisch ontbreekt en ook de deeltijdopleiding onder het gemiddelde scoort. De studentenbeoordeling licht net onder het gemiddelde. █ = 23AH
█ = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 4735 Aantal opleidingen : 53
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 16 Aantal lectoren : 20 6,4
Aantal lectoren techniek : 4
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
25.000 20.000 15.000 10.000
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
30.000
40% 30% 20% 10% 0%
2007
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007) 8% vwo 7% 10% overig 10% Bron: HBO-raad (2008)
4% onbekend 7% 30% mbo 32%
81%
16%
87% Bron: HBO-raad (2008)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
13% 3%
Deeltijd
0% Duaal
Voltijd
Instroom HTNO-studenten 1.750 Bron: HBO-raad (2008)
1.500 9%
1.250
ho 4%
1.000 750
40% havo
500
39%
250 0%
10%
20%
30%
40%
0
50%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO)
20% Bron: CFI (2008)
15% 10% 5%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 65% 60% 55% 50% 45%
0% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
2006 VWO N&G
40% 2002
2003
2004
2005
2006
Saxion Hogescholen - 23AH Voor een hogeschool buiten de Randstad is de instroom van allochtonen op de Saxion Hogescholen normaal. Wel valt op dat weinig niet-westerse allochtonen hun opleiding afgerond hebben na 5 jaar. Opmerkelijk is dat hun lage scores tegen de trend van Saxion -een hoog rendement- in gaat. De instroom van vrouwen is op Saxion al vrij lang iets boven het gemiddelde, maar dit maakt de laatste jaren een flinke sprong. Het rendement verdeelt over de geslachten laat zien dat de hoge rendementsscore van Saxion volledig kan worden toegekend aan beter presterende mannen. Saxion heeft met zeer veel Universum scholen contact. Omdat men geen inzage heeft gegeven in het personeelsbeleid kunnen wij hier geen uitspraken over doen. █ = 23AH █ = landelijk gemiddelde Wervingsbeleid op allochtonen: Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst(2005)
Instroom allochtone studenten (HTNO) 60%
40% Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
55%
Bron: HBO-raad (2008)
45%
52%
51% 50%
38%
36%
40%
37%
32%
30%
25%
20% 10%
1998
1999
2000
2001
2002
Saxion Hogescholen
2003
2004
2005
2006
2007 0%
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60% 50%
54%
51%
46%
54%
40% 30% 20%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Man
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
10
12
14
16
18
7,4
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) 20
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
1,9
1,9
2,25
2,50 Bron: Dialogic (2008)
16,5
Vrouw
Bron: Dialogic (2008)
0
Bron: HBO-raad (2008)
80%
Toelichting Het getal is een maat die is gebaseerd op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universum programma.
Deze Hogeschool heeft het geen gehoor gegeven aan het verzoek van de HBO-raad om inzage te geven in de situatie aangaande HRM.
Stenden Hogeschool - 21IY Stenden Hogeschool is een zeer kleine Hogeschool met slechts 327 HTNO studenten. Toch is het aandeel HTNO studenten in lijn met het landelijk gemiddelde. Het aantal lectoren is uiteraard beperkt. De school heeft een sterke neiging tot voltijd onderwijs, maar ook dat is niet vreemd met deze omvang. Opmerkelijk is wel het kleine aandeel van Havo en VWO in de instroom en de grote instroom van studenten die een onbekende voorlopleiding of een vooropleiding die in de categorie overig valt hebben. Het meest opmerkelijks is echter het rendement dat de laatste jaren spectaculair gedaald is. In 2002 was dit nog bovengemiddeld, in 2007 bedroeg het slechts 13%. De studentenbeoordeling is benedengemiddeld. █ = 21IY
█ = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 327 Aantal opleidingen : onbekend
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 15 Aantal lectoren : 2 6,4
Aantal lectoren techniek : 0
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
15.000 10.000 5.000 0
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
20.000
40% 30% 20% 10% 0%
2007
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
2% 10% overig 24% Bron: HBO-raad (2008)
4% onbekend 11% 30% mbo 28%
Bron: HBO-raad (2008)
8% vwo
93% 81%
16% 7%
3%
Deeltijd
0% Duaal
Voltijd
Instroom HTNO-studenten 1250 1000
9%
750
Bron: HBO-raad (2008)
9% ho
500
40% havo 26% 0%
10%
20%
30%
250 40%
0
50%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO)
100% Bron: CFI (2008)
80% 60% 40% 20%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60% 50% 40% 30% 20%
0%
10% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
2006 VWO N&G
0% 2002
2003
2004
2005
2006
Stenden Hogeschool - 21IY Stenden Hogeschool kent een zeer opmerkelijke ontwikkeling van het aandeel allochtone HTNO studenten. In de periode 1998-2005 is de instroom vertienvoudigd tot het hoogste niveau in Nederland. Het rendement van niet-westerse allochtonen is het hoogste van Nederland, het rendement van autochtonen het laagste van Nederland. De uitsplitsing naar geslacht laat verder zien dat vrouwen gemiddeld presteren, maar mannen ver onder de maat presteren. Men heeft met redelijk veel Universum scholen contact, maar is dit contact redelijk oppervlakkig. De samenstelling van het docentencorps is typerend: Hogere leeftijd, vooral mannelijk, lange tijd in dienst, voltijdbaan en vaak onderzoeksvaardigheden. █ = 21IY
█ = landelijk gemiddelde
Wervingsbeleid op allochtonen: Nee
60%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
51%
Bron: HBO-raad (2008)
Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst (2005)
Instroom allochtone studenten (HTNO) Bron: HBO-raad (2008)
50% 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
50%
50% 38%
36%
40%
32% 27%
30%
20% 20% 10%
2007
0% Stenden Hogeschool
0%
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60%
54%
53%
46%
50% 40% 30%
23%
20% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Man
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
10
12
14
16
7,4 Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universumprogramma.
20
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
2,25
1,6 1,9
% Vrouwelijke docenten 3
Gemiddeld aantal jaar in dienst
2
Gemiddelde leeftijd
Toelichting
Het getal is een maat die is gebaseerd
op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
1
% academische opleiding
-2 -3 Toelichting Het spinnenweb bevat gestandariseerde scores van verschillende HRM indicatoren. Een score van -1 betekent dat de waarde 1 standaarddeviatie onder het gemiddelde ligt.
Gemiddelde FTE per docent
Stenden Hogeschool
% betatechnische opleiding
% combibaan
% onderzoeksvaardigheden
laagste hoogste
% werkervaring buiten onderwijs
Bron: HBO-raad (2008), Dialogic (2008)
0 -1
Gemiddelde functieschaal
2,50 Bron: Dialogic (2008)
9
18
Vrouw
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) Bron: Dialogic (2008)
0
Bron: HBO-raad (2008)
80%
Hogeschool Utrecht - 25DW De hogeschool Utrecht is een grote Hogeschool die de laatste jaren door blijft groeien. Het is daarom ook opmerkelijk om de ontwikkeling van de instroom van HTNO-studenten te zien. In de periode 1999-2004 halveerde deze instroom bijna. Toch heeft men op deze school drie techniek lectoren, wat redelijk veel is. Uit de cijfers blijkt dat de Hogeschool Utrecht een echte deeltijd hogeschool is: minder dan 70% studeert hier in voltijd. Waarschijnlijk verklaart dit ook waarom een zeer groot gedeelte van de instroom een HO diploma heeft. Het rendement op het HTNO ligt ietwat boven het landelijk gemiddelde en de studentenbeoordeling ligt er iets onder. █ = 25DW
█ = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 5004 Aantal opleidingen : 44
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 13 Aantal lectoren : 15 6,4
Aantal lectoren techniek : 3
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
40.000 35.000 30.000 25.000 20.000 15.000 10.000
40% 30% 20% 10% 0%
2007
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007)
90%
81%
80%
69%
70% 60%
vwo 8%
50% 10%
40%
overig 7%
30% Bron: HBO-raad (2008)
20%
4% onbekend 1% 30% mbo 26%
0% Deeltijd
38% 40%
50%
Bron: HBO-raad (2008)
40% havo
30%
Voltijd
3.000 2.750 2.500 2.250 2.000 1.750 1.500 1.250 1.000 750
500
250
0
20%
20%
Duaal
Instroom HTNO-studenten
9%
10%
5%
3%
10%
ho
0%
25% 16%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO)
20% Bron: CFI (2008)
15% 10% 5%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 65% 60% 55% 50% 45%
0% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
Bron: HBO-raad (2008)
8%
2006 VWO N&G
40% 2002
2003
2004
2005
2006
Hogeschool Utrecht - 25DW De instroom van allochtonen kent een zeer grillig verloop en halveerde in de periode 1999-2003. Op dit moment ligt het onder het Randstedelijk niveau. Ook de instroom van vrouwen is grillig, maar schommelt nu rond het landelijk gemiddelde. Uit de rendementscijfers blijkt dat het hogere schoolgemiddelde wordt veroorzaakt door niet-autochtonen. Bijna elke groep scoort zeer goed en slechts marginaal lager (!) dan autochtonen. Ook is het opvallend dat mannen een hoger rendement hebben dan vrouwen. Het aantal relaties met Universum scholen is redelijk, net als de intensiteit van deze relaties. Doordat de hogeschool niet de gewenste HRM data heeft aangeleverd kan er geen vergelijk worden gemaakt met andere Hogescholen. █ = 25DW
█ = landelijk gemiddelde
Wervingsbeleid op allochtonen: Ja Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst(2005)
Instroom allochtone studenten (HTNO) 60%
40% Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
51%
Bron: HBO-raad (2008)
45%
52% 49%
48%
50%
43% 38%
36%
40%
32%
30% 20% 10%
1998
1999
2000
2001
2002
Hogeschool Utrecht
2003
2004
2005
2006
2007 0%
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60%
54%
51%
46%
50%
50%
40% 30% 20%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Man
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
7,4
12
14
16
18
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) 20
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
1,7 1,9
2,25
2,50 Bron: Dialogic (2008)
5,5
10
Vrouw
Bron: Dialogic (2008)
0
Bron: HBO-raad (2008)
80%
Toelichting Het getal is een maat die is gebaseerd op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universumprogramma.
Deze Hogeschool heeft het gehoor gegeven aan het verzoek van de HBO-raad om inzage te geven in de situatie aangaande HRM, maar heeft hierbij niet de gewenste gegevens aangeleverd. Hierdoor is het niet mogelijk om deze hogeschool te vergelijken met andere scholen.
Hogeschool Windesheim - 01VU Hogeschool Windesheim is een kleinere Hogeschool, maar groeit de laatste jaren sterker dan het landelijk gemiddelde. Helaas blijft de instroom van HTNO'ers redelijk constant, waardoor hun relatieve aandeel ietwat afneemt. Het is opvallend dat deze hogeschool geen techniek lectoren kent en ook het aantal HTNO-opleidingen is beperkt. De instroom wordt getypeerd door een groot aantal mensen met een HO diploma, maar toch scoort men niet hoger op deeltijdonderwijs. Het rendement van deze hogeschool ligt structureel boven het gemiddelde. De beoordeling van studenten ligt hier net iets onder. █ = 01VU
█ = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 1971 Aantal opleidingen : 61
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 5 Aantal lectoren : 7 6,4
Aantal lectoren techniek : 0
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
25.000 20.000 15.000 10.000
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
30.000
40% 30% 20% 10% 0%
2007
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007)
90%
81%
82%
80%
8% 5%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 60%
vwo
50% 10%
40%
overig 4% Bron: HBO-raad (2008)
30% 20%
4% onbekend 8% 30% mbo 30%
16%
16%
3%
10%
2%
0% Deeltijd
Duaal
Voltijd
Instroom HTNO-studenten 1.250 Bron: HBO-raad (2008)
1.000
9% ho 18%
750 500
40% havo 35% 0%
10%
20%
30%
40%
250 0
50%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO)
20% Bron: CFI (2008)
15% 10% 5%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 65% 60% 55% 50% 45%
0% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
2006 VWO N&G
40% 2002
2003
2004
2005
2006
Hogeschool Windesheim - 01VU Windesheim is hogeschool waar nauwelijks allochtone en vrouwelijke studenten instromen. De instroom van allochtonen ligt een factor 5 tot 6 lager dan de rest van Nederland, voor vrouwen is dit een factor 3 tot 4. Toch is het rendement van de niet-westerse allochtonen heel behoorlijk en ver boven het landelijk gemiddelde. De andere groepen allochtonen scoren ook slechter op rendement. De vrouwen scoren echter wel slecht, 10 procentpunten onder het gemiddelde. Autochtone mannen zijn dus voor een groot deel verantwoordelijk voor het hoge rendement. Windesheim heeft met vrij veel Universum scholen redelijk intensief contact. Het docentencorps wordt getypeerd door jonge docenten, die niet al te vaak een betatechnische opleiding hebben, maar wel een werkervaring buiten het onderwijs hebben. Opvallend is dat de docenten zelden parttime werken en hoog ingeschaald zijn. █ = 01VU
█ = landelijk gemiddelde
Wervingsbeleid op allochtonen: Nee Instroom allochtone studenten (HTNO)
Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst (2005)
70%
40% Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10%
58%
60% 51%
46%
50% 40%
32%
38%
36%
30% 20%
5% 0% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
Hogeschool Windesheim
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
45%
13%
10%
2007
0% 0%
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 57%
60%
54%
46%
50%
44%
40% 30% 20%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Man
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 0
Bron: HBO-raad (2008)
80%
2
4
6
8
10
12
14
16
18
Vrouw
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) 1,00
20
1,25
1,50
1,75
2,00
7,4 Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universumprogramma.
2,2 1,9
% Vrouwelijke docenten 3
Gemiddeld aantal jaar in dienst
2
Gemiddelde leeftijd
Toelichting
Het getal is een maat die is gebaseerd
op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
1
% academische opleiding
-2 -3 Toelichting Het spinnenweb bevat gestandariseerde scores van verschillende HRM indicatoren. Een score van -1 betekent dat de waarde 1 standaarddeviatie onder het gemiddelde ligt.
Gemiddelde FTE per docent
Hogeschool Windesheim laagste
% betatechnische opleiding
% combibaan
% onderzoeksvaardigheden
hoogste
% werkervaring buiten onderwijs
Bron: HBO-raad (2008), Dialogic (2008)
0 -1
Gemiddelde functieschaal
2,50 Bron: Dialogic (2008)
Bron: Dialogic (2008)
9
2,25
Hogeschool Zeeland - 21MI De Hogeschool Zeeland is een kleine hogeschool die nauwelijks groei kent. Maar doordat relatief veel studenten voor HTNO kiezen, is de absolute instroom in het HTNO groter dan verwacht mag worden. Helaas neemt het aandeel van HTNO over de tijd wel sterk af. Ondanks het lage aantal opleidingen, heeft deze hogeschool wel veel (4) techniek lectoren en krijgt men een hoge studentenbeoordeling. Kijken we naar de leervorm, dan zien we dat deeltijdstudenten minder vaak voorkomen. Ook de instroom vanuit van studenten met een HO diploma is lager dan verwacht. De uitval van Havisten N&G na een jaar is ronduit hoog met 20%. Toch is het rendement ten eerste op een zeer hoog niveau en ten twee stijgend tegen de landelijke trend in. █ = 21MI
█ = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 1201 Aantal opleidingen : 23
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 10 Aantal lectoren : 5 6,4
Aantal lectoren techniek : 4
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
15.000 10.000 5.000 0
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
20.000
40% 30% 20% 10% 0%
2007
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007) 8% vwo 6% 10% overig 14% Bron: HBO-raad (2008)
4% onbekend 1% 30% mbo 32%
81%
87% Bron: HBO-raad (2008)
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
16% 9%
4%
3%
Deeltijd
Duaal
Voltijd
Instroom HTNO-studenten 1.250 Bron: HBO-raad (2008)
1.000
9% ho 4%
750 500
40% havo 43% 0%
10%
20%
30%
40%
250 0
50%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO) Bron: CFI (2008)
25% 20% 15% 10%
70%
Bron: HBO-raad (2008)
30%
65% 60% 55% 50%
5%
45%
0% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
2006 VWO N&G
40% 2002
2003
2004
2005
2006
Hogeschool Zeeland - 21MI De instroom van allochtonen studenten is zeer grillig en varieert van zeer hoog tot gemiddeld. De instroom van vrouwen is stabieler, maar is in de loop van de tijd onder het landelijk gemiddelde gedoken. Het rendement van deze hogeschool is voor elke groep zeer goed, er zijn geen achterblijvers. De studenten waarvan de herkomst niet van bekend is en vrouwen doen het echter buitensporig goed. Meer dan 3 van de 4 vrouwen op het HTNO heeft binnen 5 jaar haar diploma. De Hogeschool Zeeland heeft met een benedengemiddeld aantal Universum scholen contact, maar deze contacten zijn wel zeer intenstief. De docenten op deze school zijn veelal mannelijk, iets ouder dan gemiddeld en fulltime werkend. Verder hebben zij zeer vaak een betatechnische opleiding gehad en werkervaring buiten het onderwijs opgedaan. █ = 21MI
█ = landelijk gemiddelde
Wervingsbeleid op allochtonen: Ja Rendement na vijf jaar (HTNO) naar herkomst(2005)
Instroom allochtone studenten (HTNO)
40% Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10%
90%
Bron: HBO-raad (2008)
45%
82%
80% 63%
70% 60%
61%
51% 44%
50% 40%
32%
38%
36%
30%
5%
20%
0% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
Hogeschool Zeeland
2004
2005
2006
10%
2007
0%
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO)
76%
80% Bron: HBO-raad (2008)
67%
70% 60%
54% 46%
50% 40% 30% 20%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Man
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
10
12
14
16
7,4 Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universumprogramma.
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) 20
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
2,25
2,4 1,9
% Vrouwelijke docenten 3
Gemiddeld aantal jaar in dienst
2
Gemiddelde leeftijd
Toelichting
Het getal is een maat die is gebaseerd
op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
1
% academische opleiding
-2 -3
Gemiddelde FTE per docent
Hogeschool Zeeland laagste
% betatechnische opleiding
% combibaan
% onderzoeksvaardigheden
hoogste
% werkervaring buiten onderwijs
Bron: HBO-raad (2008), Dialogic (2008)
0 -1
Gemiddelde functieschaal
Toelichting Het spinnenweb bevat gestandariseerde scores van verschillende HRM indicatoren. Een score van -1 betekent dat de waarde 1 standaarddeviatie onder het gemiddelde ligt.
2,50 Bron: Dialogic (2008)
6,5
18
Vrouw
Bron: Dialogic (2008)
0
Bron: HBO-raad (2008)
45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Hogeschool Zuyd - 25JX De Hogeschool Zuyd is een minder grote hogeschool, die een beperkte groei kent. Het aandeel HTNO studenten stijgt licht, tegen de dalende landelijke trend in. Opvallend hierbij is dat er geen techniek lectoren zijn. De instroom wordt getypeerd door een laag aandeel van studenten met een HO of MBO diploma. Het aandeel van deeltijdstudenten is ook zeer laag en 95% van de studenten volgt een voltijdopleiding. Het rendement op het HTNO is ietwat grillig, maar lijkt met de dalende landelijke trend mee te gaan. Het studentenoordeel lig daarentegen weer boven het landelijk gemiddelde. █ = 25JX
█ = landelijk gemiddelde
Aantal HTNO-studenten : 2356 Aantal opleidingen : 49
Studentenoordeel cluster 1/2 (2008)
Aantal opleidingen HTNO : 12 Aantal lectoren : 9 6,4
Aantal lectoren techniek : 0
6,5
6,6
6,7
6,8
6,9
7,0
Bron: Keuzegids Hoger Onderwijs (2008)
Bron: Lectoren.nl (2007), HBO-raad (2008)
Aantal ingeschreven studenten
Aandeel HTNO-studenten
25.000 20.000 15.000 10.000
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Bron: HBO-raad (2008)
50%
Bron: HBO-raad (2008)
30.000
40% 30% 20% 10% 0%
2007
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Toelichting: HTNO = Cluster 1
Leervorm (2007)
Instroom naar vooropleiding (2007)
12% 10% overig 10% Bron: HBO-raad (2008)
onbekend 10% 30% mbo 23%
81% Bron: HBO-raad (2008)
8% vwo
4%
95%
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
16% 4%
3%
Deeltijd
2% Duaal
Voltijd
Instroom HTNO-studenten 1250 Bron: HBO-raad (2008)
1000
9% ho 4%
750 500
40% havo 41% 0%
10%
20%
30%
40%
250 0
50%
1998
1999
2000
Uitval na één jaar (naar vooropleiding)
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
Rendement na vijf jaar (HTNO)
20% Bron: CFI (2008)
15% 10% 5%
Bron: HBO-raad (2008)
70% 65% 60% 55% 50% 45%
0% 2002 HAVO N&T
2003 HAVO N&G
2004 VWO N&T
2005
2006 VWO N&G
40% 2002
2003
2004
2005
2006
Hogeschool Zuyd - 25JX De instroom van allochtonen ligt op een niveau dat verwacht mag worden van een hogeschool buiten de Randstad, de instroom van vrouwen is structureel iets lager. De verschillen in rendement tussen de groepen verdeeld naar herkomst is zeer laag. Dit is zeer opmerkelijk. Autochtonen scoren lager dan verwacht, niet-autochtonen scoren vaak hoger. Bij vrouwen is er een veel uitgesprokener beeld: Vrouwen scoren sterk bovengemiddeld, mannen sterk benedengemiddeld. Het aantal relaties met Universum scholen en de intensiteit hiervan ligt iets onder het landelijk gemiddelde. Het docentencorps kent geen uitgesproken profiel, maar is wel vaker academisch opgeleid en relatief lang in dienst. Werkervaring buiten het onderwijs komt minder vaak voor. █ = 25JX
█ = landelijk gemiddelde
Wervingsbeleid op allochtonen: Ja Instroom allochtone studenten (HTNO)
51%
40% Bron: HBO-raad (2008)
35% 30% 25% 20% 15% 10%
50%
Bron: HBO-raad (2008)
Rendement na vijf jaar (HTNO), naar herkomst(2005)
60%
45%
50% 43%
40%
38%
36%
40%
37%
32% 30% 20%
5% 0%
10% 1998
1999
2000
2001
2002
2003
Hogeschool Zuyd
2004
2005
2006
2007 0%
gemiddelde Randstad
autochtoon
gemiddelde niet-Randstad
niet-westers
onbekend
westers
Wervingsbeleid op vrouwen : Nee Rendement na vijf jaar (HTNO), naar geslacht (2005)
Instroom vrouwelijke studenten (HTNO) 45% 40% 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% 0%
Bron: HBO-raad (2008)
70%
61%
60%
54% 46%
50%
41%
40% 30% 20%
1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
Man
2007
Aantal relaties met Universum VO-scholen (2007) 2
4
6
8
10
12
14
16
18
7,4 Toelichting De cijfers zijn gebaseerd op een onderzoek onder VO-scholen die deelnemen aan het Universumprogramma.
Intensiteit relaties met Universum VO-scholen (2006) 20
1,00
1,25
1,50
1,75
2,00
2,25
1,7 1,9
% Vrouwelijke docenten 3
Gemiddeld aantal jaar in dienst
2
Gemiddelde leeftijd
Toelichting
Het getal is een maat die is gebaseerd
op de frequentie van de contacten. Hoe hoger de frequentie hoe hoger het getal.
1
% academische opleiding
-2 -3 Toelichting Het spinnenweb bevat gestandariseerde scores van verschillende HRM indicatoren. Een score van -1 betekent dat de waarde 1 standaarddeviatie onder het gemiddelde ligt.
Gemiddelde FTE per docent
Hogeschool Zuyd laagste hoogste
% betatechnische opleiding
% combibaan
% onderzoeksvaardigheden
% werkervaring buiten onderwijs
Bron: HBO-raad (2008), Dialogic (2008)
0 -1
Gemiddelde functieschaal
2,50 Bron: Dialogic (2008)
6
Vrouw
Bron: Dialogic (2008)
0
Bron: HBO-raad (2008)
80%