Ben je Turk of Marokkaan geworden? Een onderzoek naar de huidige maatschappelijke positie van autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen na hun bekering in de Randstad.
Abstract: Dit onderzoek tracht de maatschappelijke positie van autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen in de Randstand in kaart te brengen. De focus ligt hierbij op de sociale relaties, de sociale acceptatie, het maatschappelijk (zelf)beeld en de arbeidspositie. Duidelijk is dat de Islam een drastische verandering in levenswijze teweegbrengt bij bekeerlingen. Bekering tot de Islam blijkt veel teweeg te brengen met betrekking tot intieme sociale relaties, zoals familie en vrienden. Er valt een verandering is de individuele identiteit te vinden, welke ook het maatschappijbeeld beïnvloedt.
Rachelle Oortwijn Bachelorscriptie Algemene Sociale Wetenschappen Docent: Judith van den Boogert Datum: 25 januari 2013
Inhoudsopgave 1. Inleiding
3
2. Theorie
5
3. Vraagstelling 3.1 Onderzoeksvragen 3.2 Termen 3.3 Doel en relevantie
15 16 16
4. Methoden 4.1 Disciplines 4.2 Analyse 4.3 Populatie 4.4. Sampling 4.5 Ethiek
18 18 20 20 21
5. Beschrijvende resultaten 5.1 Sociale relaties 5.2 Sociale acceptatie 5.3 Maatschappelijk (zelf)beeld 5.4 Arbeidspositie
22 26 30 34
6. Conclusies 6.1 Beantwoording probleemstelling 6.2 Discussie en aanbevelingen
36 41
7. Literatuur
43
8. Bijlagen
45
2
1. Inleiding Sinds de arbeidsmigratie naar Nederland vanaf de jaren ’70 is de Islam onderdeel van de Nederlandse maatschappij. De Islam werd meegebracht door de Turkse en Marokkaanse arbeidsmigranten, die een groot deel vormden van de totale inkomende migratiestroom. Deze migranten hebben zich met familie in Nederland herenigd en hier nageslacht gekregen. Hierdoor is de groep moslims in Nederland gestegen en daarom ook zichtbaarder. Dit fenomeen geldt voornamelijk voor de grote steden. De reden hiervoor is dat de arbeidsmigranten naar de steden kwam om te werken. Zij hebben zich daar vervolgens gesetteld met familie en de uitbreiding heeft zich ook in dit gebied voortgezet. (Cörvers, et al., 2009) Gesluierde vrouwen en mannen in djellaba (lange jurk voor mannen en vrouwen) zijn onderdeel geworden het Nederlandse straatbeeld, voornamelijk in de grote steden. In 2007 werd het aantal moskeeën in Nederland op 475 geschat (Forum, 2012). Verdere groei van de islamitische bevolking in Nederland zal zich echter niet alleen voortzetten in deze van oudsher islamitische groeperingen, maar ook via bekeerlingen van Nederlandse of nietislamitische allochtone afkomst. Volgens een rapport van het Centraal Bureau voor de Statistiek uit 2006 was 5,5% van de Nederlandse bevolking moslim, waarvan 1% van autochtone Nederlandse afkomst (Forum, 2012). Het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut heeft een schatting gemaakt van de groei van de islamitische populatie in Nederland en voorspelt dat in 2050 11% van de bevolking islamitisch zal zijn (Forum, 2012). Hierbij is echter geen rekening gehouden met geloofsafval en bekeringen, dat wil zeggen dat geboren moslims van allochtone afkomst die afstand doen van de Islam en nieuwe moslims die zich uit zichzelf bekeren niet zijn meegenomen in deze schatting (Forum, 2012). Onderzoek naar een nieuwe ontstane en groeiende bevolkingsgroep, welke in religie en levenswijze afwijkt van de meerderheid binnen de samenleving is relevant voor zowel de sociologische als politieke discipline. Het ontstaan van een bevolkingspopulatie die zich een andere religie, Islam, en een daaraan inherente levenswijze toeeigent, moet wellicht anders
3
benaderd worden door de maatschappij en de overheid, om hen op gelijk niveau van de overige bevolking te laten meedraaien in de samenleving. Er is al veel onderzoek gedaan naar de maatschappelijke positie van allochtone islamitische gemeenschappen in Nederland, door bijvoorbeeld het Sociaal en Cultureel Planbureau en Forum (Instituut voor multiculturele ontwikkeling). Hun meest recente rapportages komen uit 2012. Dit onderzoek zal zich echter richten op de groep autochtone moslims in Nederland. Verschillende auteurs hebben al onderzoek gedaan naar deze bekeerlingen. Zo onderzocht Harmsen (2008) de motieven van bekeerlingen en belichte in dit onderzoek tevens de veranderde positie van de bekeerlingen na hun bekering. Vroon(2007) en Teune(2007) schreven een masterscriptie over respectievelijk autochtone moslima’s en autochtone mannelijke moslims. Ook in deze onderzoeken lag de nadruk voornamelijk op het bekeringsproces en de redenen voor de bekering, en minder op het proces er na. Dit onderzoek zal zich richten op de maatschappelijke positie van autochtone Nederlandse bekeerlingen, zowel man als vrouw, na hun bekering.
4
2. Theorie Iedere samenleving heeft haar eigen cultuur. Het aangeleerde, niet aangeboren, gedragsrepertoire dat men binnen een samenleving of groep gemeen heeft, vormt een cultuur (Wilterdink& van Heerikhuizen, 2007). Habitus De socioloog Pierre Bourdieu(1990) redeneert vanuit een conflict theoretische benadering. Bourdieu’s kerntheorie is culturele reproductie. Bourdieu stelt dat ieder individu binnen een samenleving een bepaalde positie vervult. Deze positie heeft betrekking op het sociale leven (Bourdieu, 1990). De samenleving deelt Bourdieu daarbij in, in velden. Elke veld heeft haar eigen regels, normen en waarden. Het zijn eigenlijk sectoren binnen de samenleving (Bourdieu, 1990). Om een bepaalde positie in de samenleving te behalen heeft men kapitaal nodig. Bourdieu onderscheidt verschillende vormen van kapitaal, namelijk economisch kapitaal (financiële middelen), sociaal kapitaal (potentiële hulpbronnen in de vorm van sociale contacten), symbolisch kapitaal (status) en cultureel kapitaal (Bourdieu, 1990). Ouders geven hun kinderen een bepaalde mate van cultureel kapitaal mee. Dit cultureel kapitaal bestaat uit kennis, cognitieve vaardigheden en opleiding (Wallace &Wolf, 2006). Bourdieu koppelde aan cultureel kapitaal zijn kernbegrip habitus, welke hij definieert als “een systeem van duurzame aangeleerde stelsels van waarneming, denkwijze en handelen, voortgebracht door objectieve voorwaarden, maar geneigd te blijven voortzetten zelfs na een verandering van deze voorwaarden”. Deze habitus wordt ook wel de ‘tweede natuur’ genoemd, omdat het een geïnternaliseerd systeem voor een individu vormt. Het vormt een aanvullen op de eerste natuur van een individu, welke is aangeboren (Bourdieu, 1990). Bourdieu ziet de habitus als de kern van reproductie en link tussen gedrag en sociale stratificatie (Wallace &Wolf, 2006). Bourdieu stelt dat binnen een gelaagde samenleving,
5
elke laag een eigen habitus bezit. Daarbij stelt hij dat binnen elke westerse samenleving één dominante habitus heerst, die de basis vormt voor de selectiecriteria van onderwijs. Zij die de dominante habitus niet bezitten vanuit hun achtergrond, hebben al een achterstand alvorens zij het onderwijs intreden (Wallace& Wolf, 2006). Het niet bezitten van de dominante habitus en het vereiste culturele kapitaal, kan samengevat worden als een beperking voor opwaartse sociale mobiliteit. Als we de huidige dominante habitus in Nederland proberen te beschrijven, zouden we wellicht kunnen spreken van een kapitalistische christendemocratische samenleving waar vrijheid, hoewel binnen dit onderzoek discutabel, als een groot goed geldt. Autochtone Nederlanders met een familiegeschiedenis in deze traditie en een opvoeding in deze lijn, zijn dus grotendeels is het bezit van de dominante habitus, het is hun tweede natuur. Autochtone Nederlanders die zich bekeren tot de Islam, komen in een nieuw veld terecht, waar andere regels, normen en waarden heersen en een andere dominante habitus is vereist. Mogelijk kan de habitus vanuit de ouderlijke opvoeding en het onderwijs, vervangen worden door een nieuwe tweede natuur, namelijk die van de Islamitische waarden. Als dit het geval is, leidt dit dan ook tot een achterstandpositie binnen de samenleving? Ervaren de autochtone Nederlandse bekeerlingen deze nadelige gevolgen van hun bekering of blijft de kennis van de dominante habitus hen dezelfde maatschappelijke positie doen behouden? Deze theorie van Bourdieu is overkoepelend in het onderzoek dat uitgevoerd gaat worden. In- en uitsluiting Nederlandse moslimbekeerlingen met een autochtone achtergrond en behorend tot de overgrote meerderheid in cultureel opzicht, maken bewust de keuze om zich ‘aan te sluiten’ bij een minderheid die in cultuur en religie afwijkt van de algemeen heersende norm, de dominante habitus (Bourdieu, 1990). De deviance theory van Becker (1960) stelt dat de groep die anders is dan de meerderheid in een bepaalde gemeenschap, als afwijkend wordt gezien en hiernaar behandeld wordt (Becker, 1960). De term die hij voor deze groep gebruikt is ‘outsiders’ (Becker, 1960). Dit 6
label, zoals Becker het noemt, zegt niets over de waarde van het afwijkende gedrag. Het label wordt gegeven omdat het afwijkt van de regels en normen die er heersen binnen een bepaalde gemeenschap (Becker, 1960). Net als de term ‘minderheid’, heeft het een negatieve lading, maar dit is niet omdat de groep die als ‘minderheid’ wordt bestempeld per definitie negatief gedrag vertoont. Wel kunnen er negatieve consequenties gekoppeld zijn aan een minderheidspositie of een gekregen label. Vaak worden deze groepen uitgesloten van de meerderheid en de privileges waar deze groep toegang tot heeft. Volgens Becker volgt daadwerkelijke uitsluiting pas op het krijgen van een label, als het individu dat gelabeld wordt het label accepteert. Als men het label accepteert en zich er na gaat gedragen, wordt een ongegrond label bevestigd voor de gevers ervan en wordt men uiteindelijk uitgesloten. Daarentegen stelt Elias’ (1994) dat uitsluiting plaatsvindt op basis van territorium. Zijn theorie is gebaseerd op een casestudy van twee Britse arbeiderswijken. Zijn conclusie over deze casestudy is, als we deze simpel en bondig samenvatten, dat de dominante groep en de buitenstaanders eigenlijk in vrijwel de meeste opzichten gelijk zijn, maar dat de hoofdfactor voor het plaatsvinden van uitsluiting is dat de groep buitenstaanders zich later gevestigd heeft binnen het territorium van de al gevestigde dominante groep. De nieuwkomers vormen een bedreiging voor het de gevestigde inwoners, omdat zij het territorium kunnen veranderen. Bijvoorbeeld op het vlak van bestuur, omgevingsaspecten en cultuur (Elias, 1994). De termen die Elias gebruikt om de dominante groep en de buitenstaanders aan te duiden zijn dan ook ‘the established and the outsiders’ (Elias, 1994). Volgens deze theorie, komt inen uitsluiting dus ook zonder etnische, culturele of religieuze verschillen tussen groepen mensen voor. Dit komt overeen met het idee achter de kreet die uit menig volksmond komt: “Polen zijn de nieuwe Marokkanen”. De nieuwkomers zijn per definitie outsiders en worden als ongewenst gezien.
7
Als we de theorie van Elias aannemen zou dit betekenen dat een eventuele uitsluiting van minderheidsgroepen in Nederland niet verklaard kan worden door hun ras, cultuur of religie. Wat betekent dat autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen als geboren gevestigde Nederlanders geen verandering in hun maatschappelijke positie zouden ervaren, ook al behoren zij tot een religieuze minderheid. The Muslim Other Mehdi Semati publiceerde in 2010 een artikel over Islamfobie, cultuur en ras in de, zoals hij het noemt, ‘the age of empire’. Hierin haalt hij Said (1978) en Omi & Winant (1994) veelal aan. Semati’s kernterm is the Muslim Other. Deze term legt hij uit als 1) de belichaming van inferieure beschavingen en culturen en 2) de poging om verschillen te omarmen en de cultuur en religie van ‘de ander’ te begrijpen. Een opsomming van historische punten die Amerika en de Arabische wereld met elkaar in contact hebben gebracht, zoals het Israel-Palestina conflict, het boek Salman Rushdie en 9/11, leidt tot de eerste belangrijke stellinginname van Semati. Hij stelt is dat “Islamfobie een culturenideologisch vooruitzicht is welke probeert de kwaden van de wereldwijde sociale orde te verklaren door hen toe te schrijven aan Islam” (Semati, 2010). Hierbij worden geschiedenis, politiek, samenlevingen en culturen van het Midden-Oosten verenigd onder één negatief concept, namelijk Islam (Semati, 2010). Een tweede belangrijke stelling die hij aankaart is de verschuiving binnen racisme. Waar decennia terug binnen racisme nog onderscheid werd gemaakt tussen groepen mensen op basis van biologische verschillen, genaamd modern racisme, wordt het onderscheid tegenwoordig gemaakt op basis van cultuur, genaamd imperialistisch racisme (Semati, 2010). Het imperialistische racisme is het eens met de moderne antiracisten dat ras een sociale constructie is en dat individueel gedrag of geschiktheid niet kan worden toegeschreven aan biologische oorsprong (Semati, 2010). De imperialistische racist schrijft dit toe aan culturele waarden (Semati, 2010).
8
Autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen zullen geen racisme ervaren, als modern racisme in de Nederlandse Randstand domineert. Echter bij ervaren racisme onder deze populatie, kan gesteld worden dat ook in de Nederlandse samenleving sprake is van een transitie naar imperialistisch racisme. Is er in de Nederlandse samenleving sprake van een angst of afkeer jegens the Muslim Other ongeacht afkomst, gaat de negatieve houding jegens Islam om de komst van immigranten of simpelweg het feit dat ze afwijken van de meerderheid? De theorieën van Becker (1960), Elias (1994) en Semati (2010), welke allen een andere invalshoek voor uitsluiting van ‘de ander’ bieden, kunnen bijdragen aan het bepalen van de inhoudelijke reden van eventuele veranderde sociale relaties en een ander ervaren niveau van sociale acceptatie. Als er een verandering ervaren wordt, is dit dan het gevolg van stigmatisering, oftewel labeling, het zien van nieuwe groepen als bedreiging, specifiek de perceptie op The Muslim Other of zijn er andere oorzaken te herleiden?
Identiteit Elk individu binnen de samenleving heeft tevens een bepaalde mate van eigen controle over zijn of haar maatschappelijke positie. Daarom is het belangrijk onderscheid te maken tussen de ervaren houding van anderen en de positie waarin autochtone moslimbekeerlingen zichzelf bewust of onbewust positioneren. Snow & Machalek(1983) en Staples & Mauss(1987) vonden in hun onderzoek namelijk dat bekering een impact heeft op de fundamentele visie op zichzelf en de rol die zij in de samenleving vervullen (Brooks, 2010). Leach et al. (2008) deden onderzoek naar ‘in-group self-identification’. Dit onderzoek is gebaseerd op de aanname dat een individu zichzelf categoriseert in een groep waarmee hij of zij volgens eigen identificatie de meeste overeenkomsten deelt. De self-identification van een individu is ook gebaseerd op een gevoel van het kunnen delen van positieve en negatieve ervaringen, omdat deze door anderen binnen de groep gelijk worden ervaren. Een dergelijke groep, waar meerdere mensen zichzelf in hebben 9
gecategoriseerd deelt dan ook een gezamenlijk zelfvertrouwen en zelfbeeld (Leach, et al., 2008). De in-group self-identification theorie gaat er ook van uit de dat ‘de groep’ een centraal onderdeel wordt van het individuele zelfbeeld, de identiteit, van een individu (Leach, et al., 2008). Interessant is te onderzoeken hoe dit proces werkt op maatschappelijk niveau bij individuen die zich in theorie zouden kunnen categorisering binnen verschillende in-groups. Een autochtone Nederlandse moslim, deelt een groot deel van zijn of haar identiteit, de religie, met de groep moslims in Nederland, maar op andere gebieden deelt hij of zij weer veel aspecten met de groep Nederlanders. Een belangrijke vraag is dus of autochtone Nederlandse moslims een verandering of wellicht moeilijkheid ervaren in het proces van selfidentification. Onderzoek heeft daarnaast uitgewezen dat categorisering van een individu in een bepaalde groep door anderen, de opinie van dit individu kan beïnvloeden over andere groepen (Ray et al., 2008). Men neemt dus de houding tegenover andere groepen over van de groep waarin men door anderen wordt gecategoriseerd (Ray et al, 2008). Autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen kunnen zich identificeren met verschillende groepen binnen de samenleving, bijvoorbeeld met de ‘Amsterdammers’, hun beroepsgroep, mannen of vrouwen en de umma (de wereldwijde moslimgemeenschap). Interessant is of de bekeerlingen zich na hun bekering met een andere groep identificeren en/of zich in een andere groep gecategoriseerd voelen. Tevens moet gekeken worden naar de gevolgen die dit eventueel heeft voor de perceptie op andere groepen binnen dezelfde samenleving. Een andere categorisering en identificatie met een nieuwe groep, kan ook nieuw bewustzijn en nieuwe oordelen van andere met zich mee brengen. Ervaren de autochtone Nederlandse moslims invloed van de meningen en oordelen over de Islam en moslims in het algemeen? Moslimstigma De negatieve stigmatisering van moslims, publiekelijk geuit in de media en door politieke partijen zoals de PVV, is een veel bediscussieerd onderwerp. In talkshows op televisie, in kranten en op fora, zijn er talloze reacties te vinden hierop, ondersteunend of weerleggend.
10
Opvallend is dat de termen Marokkanen en moslims, vaak niet van elkaar onderscheiden lijken te worden. Kunst, et al. (2012) onderzochten de invloed van het moslimstigma op de nationale identiteit van moslimminderheden in Duitsland en Noorwegen, respectievelijk Duitse Turken en Noorse Pakistani. Dit onderzoek vond in beide landen een invloed van negatieve religieuze stigma’s op zowel het gevoel van nationale identiteit als de mate waarin de moslimminderheid zich bezig hield met nationale zaken zoals politiek, nieuws, gewoonten (Kunst et al., 2012). Dit betekent dat het sociaal uitsluiten van groepen van de bevolking kan leiden tot feitelijke gevolgen. Een minderheidsgroep kan zichzelf, als gevolg van gevoel van uitsluiting, fysiek en mentaal afsluiten van de samenleving waarin zij leeft. De vraag is of autochtone Nederlandse moslims zich door religieuze stigmatisering voelen aangesproken en of dit invloed heeft op de manier waarop zij zichzelf bij de Nederlandse samenleving betrekken en betrokken voelen? De voorgaande theorieën omvatten het concept identiteit, welke in dit onderzoek wordt vertaald naar maatschappelijk (zelf)beeld. De vraag die hierbij gesteld wordt is in hoeverre de autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen zich anders identificeren, een andere categorisering door anderen en negatieve stigmatisering ervaren en welke invloed dit heeft op het beeld wat zij hebben van hun eigen identiteit en rol binnen de samenleving.
Arbeidsmarkt De arbeidsmarkt is in de Nederlandse samenleving een van de essentiële terreinen waar men zich als Nederlands staatsburger kan bewijzen en zich nuttig kan maken voor de maatschappij in zowel sociaal en als economisch opzicht. Juist dit terrein is waar minderheidsgroepen zich vaak uitgesloten voelen of uitgesloten worden. Uit de Discriminatiemonitor niet-westerse migranten op de arbeidsmarkt van het Sociaal en Cultureel Planbureau uit 2010, blijkt dat tussen 2004 en 2008 er 2028 meldingen zijn gedaan van discriminatie op de arbeidsmarkt, voornamelijk in het werving- en selectieproces en op 11
de werkvloer. De klachten betreffen voornamelijk omstreden behandelingen en vijandige bejegening. Onder niet-westerse allochtonen vallen personen afkomstig uit Turkije, het continent Afrika of Azië, met uitzondering van Japan en Indonesië (CBS, 1999). Er is al veel onderzocht en geschreven over discriminatie op de arbeidsmarkt. Deze richt zich vaak op de rol van modern racisme, daarbij gaat om de aangeboren uiterlijke kenmerken. Dit kan simpelweg met huidskleur te maken hebben of een buitenlandse achternaam. Bertrand en Mullainathan (2004) hebben in de VS vergelijkend onderzoek gedaan in Boston en Chicago naar de invloed van ‘zwarte’ en ‘witte’ achternamen in een sollicitatiebrief op de kans op een sollicitatiegesprek. Hieruit bleek dat herkenbaar ‘zwarte’ namen aanzienlijk vaker direct werden afgewezen en minder vaak uitgenodigd om ook daadwerkelijk op gesprek te komen (Bertrand & Mullainathan, 2004). Het meest recente rapport van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (april 2011) toont met cijfers aan dat niet-westerse allochtonen het slechter op de arbeidsmarkt doen dan autochtonen en westerse allochtonen. Binnen de groep niet-westerse allochtonen, hebben Marokkanen en Turken de slechtste positie. Hiervoor worden een tal van verklaringen gegeven, van culturele rolverdeling tussen man en vrouw, opleidingsniveau, taalachterstand, et cetera, maar ook in mindere mate wordt verwezen naar de terughoudende houding van een aantal werkgevers jegens niet-westerse allochtonen (Ministerie SZW, 2011). De groep die in Nederland de meeste ongunstige positie op de arbeidsmarkt heeft is overwegend islamitisch. De rol die de religieuze identiteit van burgers heeft op de arbeidsmarktpositie is nog onderbelicht. Er is veel discussie over ambtenaren met een hoofddoek en in hoeverre andere geloofsuitingen dan wel niet getolereerd moeten worden. De kern van deze discussie was het wetsvoorstel van de PVV in mei 2011. Zij kwamen met het voorstel het dragen van een hoofddoek in alle Europese overheidsgebouwen te verbieden. De werkelijke invloed van zichtbaar islamitische uiterlijke symbolen op de arbeidsmarkt is nog vrijwel onduidelijk. Eind 2011 deed Motivaction Research & Strategy een Nationaal 12
Hoofddoek Onderzoek. Dit onderzoek richt zich voornamelijk op de motieven en perceptie van de hoofddoekdraagster. Het onderzoek is uitgevoerd onder vrouwen van Turkse en Marokkaanse afkomst tussen de 15 en 35 jaar, Nederlandse vrouwelijke leeftijdsgenoten en een gedeelte van het onderzoek is gedaan onder Nederlanders tussen de 15 en 70 jaar. Van de vrouwen van Turkse en Marokkaanse afkomst is 62% ervan overtuigd dat werkgevers en bedrijven liever geen personeel met een hoofddoek aannemen (Motivaction, 2011). Rabby & Rodgers (2011) deden onderzoek naar het verschil in arbeidsuitkomsten van Amerikaanse mannen met soortgelijke profielen als de 9/11-terroristen, tussen 2001 en 2004. Zijn vonden dat het relatieve inkomen van deze mannen lager lag, ze relatief minder uren werkten en, hoewel met minder sterke cijfers, de arbeidsparticipatie relatief gedaald was. Onduidelijk is echter wel of al deze bevindingen de directe oorzaak zijn van 9/11 of dat de arbeidsdiscriminatie op zichzelf is toegenomen. Interessant is om de invloed van deze symbolen bij autochtone moslims te onderzoeken, omdat zij wel een Nederlandse achternaam en biologisch westers uiterlijk hebben. De vraag is dus wat het zichtbaar moslim zijn met de iemands positie op de arbeidsmarkt doet. Een inzicht hierin is belangrijk omdat een slechte arbeidspositie invloed heeft op de financiële situatie, sociaal contact en de eigenwaarde van een persoon. De hierboven gepresenteerde theorieën en data over de arbeidsmarkt duiden op een achterstandspositie van nietwesterse allochtonen en moslims. In dit onderzoek kan nagegaan worden of autochtone Nederlandse moslims, dezelfde ervaringen delen als hun allochtone geloofsgenoten. Conclusie De theorieën en data die in dit hoofdstuk zijn gepresenteerd vormen de basis voor de concepten van waaruit het onderzoek is geoperationaliseerd (zie tabel, bijlage III). De concepten die gehanteerd worden zijn: sociale relaties, sociale acceptatie, maatschappelijk (zelf)beeld en arbeidspositie. Samen omvatten zij in dit onderzoek het overkoepelende concept: maatschappelijke positie.
13
Alle theorieën en data scheppen de verwachting dat de maatschappelijke positie van autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen veranderd is op meerdere vlakken. Dit onderzoek tracht een inzicht te geven in de daadwerkelijke invloed van bekering tot de Islam op de maatschappelijke positie van autochtone Nederlandse moslims. Dit is gedaan aan de hand van de vraagstelling die in het volgende hoofdstuk uiteengezet wordt.
14
3. Vraagstelling 3.1 Onderzoeksvragen Wat is de betekenis van het behoren tot een religieuze minderheid voor de maatschappelijke positie van een individu die in veelal alle andere individuele kenmerken wel gelijk is aan de meerderheid in een samenleving. Wat is de ervaring van bekeerlingen? En wat zeggen hun ervaringen over de integratie van Islam in Nederland? De vraagstelling die in het onderzoek gehanteerd wordt bestaat uit een hoofdvraag en deelvragen. Met de bevindingen voor de verschillende deelvragen wordt getracht een voorlopig antwoord op de hoofdvraag te geven. In hoeverre verandert de maatschappelijke positie van autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen in de Nederlandse samenleving na hun bekering in de Randstad? Aan de hand van de volgende deelvragen zal tot een voorlopig inzicht in de bovenstaande vraag getracht te worden gegeven:
•
In hoeverre veranderen de sociale relaties van autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen na hun bekering?
•
In hoeverre ervaren autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen een veranderd niveau van sociale acceptatie na hun bekering?
•
In hoeverre verandert het maatschappelijk (zelf)beeld van autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen in de Nederlandse samenleving?
•
In hoeverre verandert de positie van autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen op de arbeidsmarkt na hun bekering?
15
3.2 Termen Mijn onderzoek zal een inzicht trachten te geven in de maatschappelijke positie van autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen na hun bekering. Onderzocht zal worden wat bekering tot de Islam verandert in de maatschappelijke positie van autochtone mannen en vrouwen. De term ‘maatschappelijke positie’ is veelgebruikt in wetenschappelijk onderzoek. Echter, na literatuuronderzoek blijkt dat de term op verschillende manieren gedefinieerd wordt. Sommige auteurs beschrijven de term als statuspositie, sommigen beperken het tot sociaaleconomische positie en ander auteurs zien het al een verzamelterm voor de verschillende variabele determinanten van de positie van een individu in een samenleving. Omdat ‘maatschappelijk positie’ een kernbegrip in dit onderzoek is, zal beschreven worden, wat er in dit onderzoek met deze term bedoeld wordt. In dit onderzoek zal het gebruikt worden als een verzamelterm voor de positie in sociale relaties en de arbeidspositie van een individu in de Nederlandse samenleving. Sociale relaties kunnen zowel het patroon van interactie tussen twee individuen als tussen twee groepen betreffen (Wilterdink & van Heerikhuizen, 2007). De onderzoekspopulatie betreft islamitische bekeerlingen van autochtone Nederlandse afkomst. Zij zullen in de verdere hoofdstukken ‘bekeerlingen’ worden genoemd.
3.3 Doel en Relevantie Het doel van het onderzoek is het in kaart brengen van de eventuele gevolgen van ‘moslim zijn’ op de individuele maatschappelijk positie in Nederlandse steden. De populatie van het onderzoek betreft autochtone Nederlanders die zich hebben bekeerd tot de Islam, omdat binnen deze populatie invloeden van etnische afkomst en cultuur kunnen worden uitgesloten. Door de eerder genoemde eventuele invloeden in kaart te brengen, wordt getracht een inzicht te verschaffen in de mate van integratie van de Islam als minderheidsreligie in Nederland. 16
De maatschappelijke relevantie van onderzoek naar de positionering van autochtone Nederlanders die zich bekeren tot de Islam ligt in twee parallelle trends. Ten eerste is er de groei van de moslimpopulatie, namelijk een geschatte groei van 5% tussen 2010 en 2050 (Forum, 2010). Tegelijkertijd is er meer openlijk podium voor negatieve aandacht voor de Islam in Nederland, zowel in de politiek als onder de bevolking. De vrijheid die de Partij voor de Vrijheid partij binnen de nationale politiek krijgt voor omstreden standpunten, lijkt openlijke negatieve bejegening van moslims voor een deel van de samenleving te legitimeren. De wetenschappelijke relevantie is dat er veel onderzoek naar de motieven van bekering en het proces naar bekering toe is gedaan, maar nog onvoldoende naar het proces erna. Het is belangrijk kennis te hebben over hoe deze Nederlandse burgers zich met een nieuwe identiteit in onze samenleving positioneren. Deze lacune in eerder onderzoek wil ik met dit onderzoek opvullen.
17
4. Methoden 4.1 Disciplines Het onderzoek zal gedaan worden uit het perspectief van meerdere disciplines wat het onderzoek interdisciplinair maakt. De disciplines die gebruikt worden zijn sociologie en psychologie. Deze disciplines zijn bruikbaar omdat zij gezamenlijk zowel de individuele maatschappelijke positie op macro- en microniveau analyseren. Vanuit sociologisch perspectief worden de sociale relaties van de bekeerlingen op microniveau geanalyseerd. Op macroniveau worden vanuit sociologische theorie de sociale acceptatie en de arbeidspositie onderzocht. De discipline psychologie kan op microniveau de gevolgen van bekering voor de identiteit van de bekeerlingen en de veranderde opinies en gedrag blootleggen, dat wil zeggen het maatschappelijk (zelf)beeld. Het onderzoek is interdisciplinair omdat tendensen binnen de samenleving (sociologisch perspectief) worden gekoppeld aan individuele gevolgen, zoals perceptie, gevoel en zelfbeeld (psychologische perspectief) en omgekeerd. Er wordt getracht een analyse van de wisselwerking tussen de samenleving en het individu te maken. 4.2 Analyse In de omschrijving van het gebruik van de disciplines wordt opzettelijk het woord ‘meten’ niet genoemd. Het onderzoek zal kwalitatief worden uitgevoerd en daarom is de term analyse beter toepasbaar. Er is gekozen voor kwalitatief onderzoek, om meerdere redenen. Ten eerste heeft de onderzoekspopulatie een te kleine omvang om op grote schaal metingen te doen met bindende conclusies. Het beschrijven van een aantal cases zal daarom in dit onderzoek meer informatie en inzichten naar boven halen, dan kwantitatieve meting. Ten tweede is de afhankelijke variabele maatschappelijke positie een zodanig complex begrip, dat deze niet gemeten kan worden aan een aantal concrete statische onafhankelijk 18
variabelen. Met kwalitatief onderzoek met gebruik van interviews wordt gehoopt door de juiste vragen en doorvragen de benodigde en gewenste informatie te verkrijgen. Ten derde gaat het zoals bij veel kwalitatief onderzoek om persoonlijke ervaringen en verhalen, welke moeilijk onder gedefinieerde noemers zijn te plaatsen. Daarnaast is het ook voor respondenten moeilijk en wellicht minder gerespecteerd om persoonlijke ervaringen in keuzevragen en schalen weer te geven. Het onderzoek is geoperationaliseerd door het afnemen van interviews (zie vragenlijst, bijlage I) met personen binnen de omschreven onderzoekspopulatie. Het onderzoek is een casestudy en is kwalitatief geanalyseerd aan de hand van diepte-interviews met zowel mannelijke als vrouwelijke respondenten en twee participerende observaties. De participerende observaties hebben bestaan uit het tweemaal bijwonen van een bekeerlingenbijeenkomst in de Blauwe moskee in Amsterdam. Deze bijeenkomsten zijn georganiseerde avonden door de stichting Zusters voor Zusters, waar in een informele setting bekeerde en geboren moslima’s met elkaar praten over dagelijkse ervaringen, moeilijkheden en islaminhoudelijke thema’s. De eerste bijgewoonde bijeenkomst betrof het thema ‘feestdagen’, de tweede bijeenkomst had het thema ‘huwelijk’. Bij de tweede bijeenkomst werd er ook een lezing gehouden met aansluitende discussie over het thema. Daarnaast is er een sjahada, de islamitische geloofsbelijdenis, bijgewoond. Uit de observaties zijn opgevangen ervaringen en opvattingen van aanwezigen meegenomen in het onderzoek. In de interviews is getracht informatie te verkrijgen over de persoonlijke ervaringen betreft de geanalyseerde onderzoeksconcepten, hier onder beschreven. De verzamelde informatie uit de interviews en observaties zal vervolgens worden samengevoegd om een gestructureerd inzicht in de maatschappelijke positie van Nederlandse autochtone moslims te geven. In de interviews wordt getracht de informatie te krijgen die benodigd is de onderzoeksvragen te beantwoorden. De vier deelvragen kaarten vier hoofdconcepten aan, namelijk 1) sociale relaties, 2) sociale acceptatie 3) maatschappelijk zelfbeeld en
19
4)arbeidspositie. Deze concepten zijn breed en moeten daarom aan de hand van een aantal indicatoren getoetst worden. Deze indicatoren worden genoemd in het hoofdstuk 5. 4.3 Populatie De onderzoekspopulatie omvat autochtone Nederlandse moslims die zich uit eigen keuze op volwassen leeftijd tot de Islam hebben bekeerd. Zij hebben geen islamitische opvoeding of cultuur van huis uit meegekregen. Autochtone Nederlanders zijn geboren Nederlanders, waarvan beide ouders ook in Nederland zijn geboren. Deze onderzoekspopulatie is gekozen om de invloed van ‘moslim zijn’ in Nederland op de individuele maatschappelijke positie te analyseren. De gekozen onderzoekspopulatie is naar verwachting hiervoor geschikt, omdat buiten hun religie, de respondenten representatief zijn voor de gemiddelde Nederlandse populatie. Daarom worden de respondenten ook alleen op de religie Islam geselecteerd en worden andere factoren zoals geslacht, leeftijd, opleidingsniveau random toegewezen (Bryman, 2001). Echter, er kan niet gegarandeerd worden dat de onderzoekspopulatie op deze overige factoren evenredig verdeeld is. 4.4 Sampling Voor het verkrijgen van respondenten is gebruik gemaakt van het zogenaamde purposive sampling en snowball effect en (Hoyle, 2002). De purposive sampling in uitgevoerd door een bekeerlingenbijeenkomst in de Blauwe moskee in Amsterdam te bezoeken. Door het bijwonen van deze bijeenkomst zijn de eerste 6 respondenten geworven. Dit kan verstaan worden onder purposive sampling, omdat er bewust op de criteria ‘autochtoon en moslim’ is geselecteerd. Deze respondenten hebben mij namen gegeven van 5 andere mogelijke respondenten, hier was dus sprake van het snowball effect. Van deze vijf is er met één een afspraak gemaakt via een eerdere respondent. Met de andere vier is via het sociale medium facebook en een tweede bezoek aan de moskee contact gemaakt. De laatste vier respondenten zijn tevens bij het tweede bezoek aan de Blauwe moskee geworven.
20
Zo omvat de populatie 14 respondenten, waarvan 3 mannelijk en 11 vrouwelijk (zie tabel, bijlage II). De interviews zijn afgenomen op verschillende locaties, in de thuissituatie, in de moskee en op openbare plaatsen. 4.5 Ethiek Door de verkregen respondenten van te voren volledig en juist te informeren over het doel van het onderzoek, de wijze waarop het uitgevoerd wordt en wat er van hen als respondent verwacht wordt, hoop ik ethisch verantwoord onderzoek te doen. De vragen die in het interview gesteld zullen worden mogen de respondenten naar vrije wil wel of niet beantwoorden. Wanneer in het onderzoek blijkt dat het bruikbaar of nodig is om de informatie uit het interview met persoonlijke gegevens te vermelden, zal dit eerst met de betreffende respondent(en) overlegd worden en bij weigering niet gepubliceerd worden. Ook voor het audio opnemen van de interviews is vooraf altijd toestemming gevraagd. Tot op heden heeft geen respondent hier bezwaar tegen gemaakt. Belangrijke uitspraken worden anoniem vermeld en waar de vermelding van de naam relevant is, zal hiervoor contact opgenomen worden voor toestemming.
21
5. Beschrijvende resultaten 5.1 Sociale relaties Onderzocht is of er veranderingen plaatsvinden in de sociale relaties van bekeerlingen na hun bekering. De sociale relaties waar op is gefocust zijn: familie, vrienden, collegae. Het concept is aan de hand van de volgende indicatoren geanalyseerd in de interviews: mate contact familie, aantal niet-islamitische vrienden, aantal islamitische vrienden, frequentie contact met vrienden, plaatsen van vrijetijdsbesteding, manieren van vrije tijdsbesteding, contact buurtbewoners, mate van gevoel van acceptatie door anderen, mate van gevoel van acceptatie door anderen. Per focuseenheid zullen de resultaten hieronder uiteen worden gezet. Familie De meeste hevige confrontatie op het gebied van sociale relaties die bekeerlingen ervaren, is die met familie. Van de 14 respondenten hebben 3 geen of nauwelijks contact met hun familie sinds hun bekering. Bij de andere respondenten is de reactie direct na het vertellen over hun bekering heftig, maar is de relatie met familie nu op verschillende niveaus gestabiliseerd. Het grootste probleem voor familie vormt opvallend, in het geval van alle vrouwelijke bekeerlingen, de hoofddoek. Allen geven aan dat de familie in eerste instantie met veel onbegrip reageerde op de bekering, maar dat de emotionele reactie pas kwam bij de confrontatie met de uiterlijke verandering. Hierbij moet wel gezegd worden, dat er maar één van de respondenten christelijk is opgevoed en de rest uit een areligieus gezin komen. Dit kan wellicht de reactie op de bekering op zichzelf hebben gematigd. De reden achter de heftige familie reactie is niet alleen vanwege hun eigen schok door de verandering, maar ook de angst voor de reactie van de buurt, vrienden en andere familieleden is aanwezig, voornamelijk bij de ouders. Ook voor mannen geldt dit. Alleen is bij hen de uiterlijke
22
transformatie niet altijd aanwezig en daarbij wordt het laten staan van een baard en het dragen van een djellaba, bij mannen minder emotioneel ontvangen. Omdat de Islam een religie is die tevens duidelijk een levenswijze is, verandert het contact met de familie ook. Zo vormen feestdagen een lastig punt, omdat de christelijke en heidense feestdagen door moslims eigenlijk niet gevierd mogen worden. Hetzelfde geldt voor verjaardagen en de jaarwisseling. Deze dagen, welke normaal een reden voor gezelligheid en bijeenkomen zijn, vormen nu een belangrijk spanningspunt tussen de bekeerling en de familie, maar ook voor de bekeerling intern. De bekeerlingen die nog maar kort geleden bekeerd zijn, zoeken dan ook nog hun weg hierin en doen dus in de beginfase nog wel gewoon mee met deze familieaangelegenheden. Ook zaken zoals het niet meer eten van niet-hallal vlees, het niet meer drinken van alcohol en het in sommige gevallen niet meer luisteren naar popmuziek, kan een probleem vormen. Normale zaken, zoals samen een biertje drinken of stampot met spekjes eten, vormen vooral in de eerste fase na de bekering nog een probleem. De familie moet nog wennen aan dit soort veranderingen. De uiterlijke en gedragsveranderingen lijken dus voornamelijk de aanleiding voor negatieve reacties. Familie lijkt bang hun kind kwijt te zijn, zoals ze hem of haar kennen en hebben opgevoed. Zoals een moeder formuleerde: “Die hoofddoek enzo dat is wel goed nu, maar als jij geen André(Hazes) meer luistert ben je m’n kind niet meer!” (resp. 5). Echter, komt de verwijdering tussen de bekeerlingen en hun familie niet alleen vanuit de familie. Ook de bekeerlingen zelf hebben door hun religie en nieuwe levenswijze een ander beeld gevormd over hun familie gedragingen en gewoonten. Omdat de bekeerlingen gewoonten niet meer delen met familie, maar voor de familie vaak gewoon of belangrijk zijn, zorgt dit voor enige mate van verwijdering. Voornamelijk, ook omdat het veelal sociale aangelegenheden en tradities aangaat. Vrienden De vriendenkring van de geïnterviewde bekeerlingen is in verschillende maten veranderd. Van de 14 bekeerlingen hebben er 6 nauwelijks tot geen contact meer met de vrienden zie zij hadden voor hun bekering. Redenen hiervoor liggen zowel bij de bekeerling als bij hun 23
vrienden. Andere bekeerlingen hebben met een deel van hun vrienden nog wel contact en met een deel niet of hebben het gehele contact met de vriendenkring behouden. Dit laatste is echter het geval bij 4 van de 14 bekeerlingen. De keuze voor verbroken contact ligt, zoals al gezegd, bij zowel de bekeerlingen als bij de vrienden. Bekeerlingen delen na hun bekering minder interesses, ervaringen en waarden met hun oude niet-islamitische vrienden. Voor bekeerlingen is dit soms een reden om het contact met vrienden af te bouwen. Zoals een bekeerlinge zei: “Ze roken en drinken en de gesprekken gaan gewoon over dingen die ik niet meer interessant vind.” (resp. 3). Een andere bekeerlinge vertelt: “Ja, ik vind het niet erg dat zij nog anders leven, maar als ik dan verhalen over uitgaan hoor en dat ze die en die jongen zijn tegen gekomen…ik kan er niet over meepraten, ik ken die mensen niet en ik ben er nooit bij.” (resp. 1). Echter, zijn er ook bekeerlingen die het contact in stand proberen te houden, maar momenten dat zaken als drank, drugs, uitgaan, etc. aan bod komen ze zich terugtrekken. In deze gevallen is er sprake van wederzijdse acceptatie en worden bepaalde dingen niet meer gedeeld, maar ingeruild voor andere sociale gebeurtenissen, zoals sporten, samen eten, etc. Daarbij krijgen alle bekeerlingen, zowel mannen als vrouwen, er veel vriendschappen en kennissen bij die islamitisch zijn. Deze komen ook uit de islamitische schoonfamilie, die bij 11 van de 14 respondenten aanwezig is. De contacten met islamitische vrienden zijn frequenter, om twee redenen. Ten eerste, omdat deze in de familiekring liggen en ten tweede omdat er veel contactmomenten met broeders en zusters binnen de islamitische gemeenschap zijn, zoals het gebed. De reactie van vrienden kan over het algemeen beschreven worden als wisselend, maar onbegrip komt veel voor. Er zijn vrienden die het accepteren en op gelijke voet doorgaan met de vriendschap, maar andere kunnen ook afstand nemen omdat ze het idee hebben het wederzijdse begrip te hebben verloren. Wel valt het op dat de reacties van vrienden minder emotioneel is. Ook speelt het schokeffect van de hoofddoek hier een minder grote rol. Wellicht ligt hieraan het verschil tussen vriendschap en familiebanden ten grondslag.
24
Collegae Over contacten op de werkvloer kan in dit onderzoek minder geconcludeerd worden, omdat van de 14 respondenten 4 geen betaald werk hebben en 3 slechts bijbaan met weinig uren. Hiervoor lijkt de Islam geen reden te zijn, maar zijn ouderschap, zwangerschapsverlof en studie oorzaken. Van de werkloze bekeerlingen doen 2 vrijwilligerswerk binnen de islamitische gemeenschap. De rest van respondenten werkt in de volgende: de zorgsector, het hoger onderwijs, ICT sector, woningcorporatie- en verkoopsector. De parttime banen betreffen een de zorg-, woningcorporatie- en verkoopsector naast de studie. De fulltime banen betreffen de zorg- en onderwijssector en voor één respondent de ICT sector. De bekeerlingen die fulltime werken ervaren geen negativiteit of nadelen door zijn/haar geloof. Zelf schrijven zij dit toe aan de mogelijk open minded geest die er heerst in de zorgen onderwijssector. In deze sectoren geven de bekeerlingen aan ook te kunnen bidden op de gebedstijden. Wel moet gezegd worden, dat het voornamelijk mannen betreft die hier gebruik van maken (resp. 8, 9, 11). Deze mannen zijn in uiterlijk ook minder herkenbaar als moslim, behalve misschien door hun baard. Een respondent werkzaam als mondhygiëniste, heeft het op haar werk nog niet verteld. Zij is tevens een van de 3 vrouwelijke geïnterviewde bekeerlinge die geen hoofddoek draagt. De reden voor het zwijgen over haar bekering op haar werk, ligt in het feit dat zij naar eigen zeggen nog niet klaar is voor de confrontatie. Zij ervaart op haar werk “negatieve opmerkingen over buitenlanders in het algemeen” en verwacht dat er soortgelijke opvattingen over moslims bestaan. Ze werkt er een paar maanden en heeft het voornemen het te gaan vertellen voordat ze haar hoofddoek gaat dragen, wat zij wel van plan is in de toekomst te gaan doen (resp. 4). Een andere jonge bekeerlinge heeft een bijbaantje bij Bart Smit en ervaart zo nu en dan wel negatieve opmerkingen van collegae. De opmerkingen zijn vaak niet inhoudelijk, maar betreffen haar hoofddoek. Zij is dan ook pas bekeerd (resp. 2). De contacten met collegae lijken dus niet beïnvloed te zijn door de bekering. Echter, hierbij moet gezegd worden dat er geen duidelijk geval binnen de casus aanwezig is waar de transitie bij één werkgever heeft plaatsgevonden. 25
Conclusie De grootste verandering vindt plaats in de sociale relaties met vrienden, de samenstelling van de vriendenkring verandert vaak na bekering. De sociale relaties met familie ondervinden de meeste druk, omdat hierbij contact vaak wel in stand blijft, maar er veel zaken zijn waar bekeerlingen en hun familie mee moeten leren om te gaan. Daarbij is de hoofddoek één van de moeilijkste veranderingen. Ook de veranderde levenswijze vormt creëert in eerste instantie een situatie van onbegrip en afstand. Opvallend is dat de bekering tot de religie Islam op zichzelf geen probleem vormt, maar dit is ook deels toe te wijzen aan het feit dat 13 van de 14 respondenten areligieus is opgevoed. Met collegae lijken de relaties het minst onder druk of onderhevig aan verandering na de bekering. Maar dit is deels verklaard doordat deze collegae de bekeerlingen binnen dit onderzoek bijna allemaal als moslim leren kennen. En grotendeels ook door het type sectoren waarin de bekeerlingen werkzaam zijn. 5.2 Sociale acceptatie In dit onderzoek is tevens het ervaren niveau van sociale acceptatie als bekeerling onderzocht. Er is voornamelijk gefocust op de ervaringen en het gevoel van de bekeerlingen, maar de ervaringen en gevoelens van de geïnterviewde bekeerlingen samen kunnen een voorlopige conclusie vormen over de sociale acceptatie van autochtone Nederlandse bekeerlingen in de Nederlandse Randstad. Het concept is geanalyseerd aan de hand van de volgende indicatoren: gevoel van categorisering door anderen, gevoel van discriminatie, gevoel van gerespecteerd worden door anderen, gevoel van getoonde interesse door medeburgers, ervaren stigmatisering, ervaren concrete opmerkingen en meningen van medeburgers. Acceptatie, respect en discriminatie Er is een duidelijk onderscheid in de gevoelens en ervaringen over acceptatie, respect en discriminatie. Over het algemeen voelen ze zich wel geaccepteerd in Amsterdam en de grote steden, dat wil zeggen de Randstad. Daarbij geven ze wel duidelijk aan dat dit naar hun eigen 26
idee te maken heeft met het feit dat in de steden meer gewend zijn aan afwijkingen van de norm. Als de bekeerlingen refereren naar kleinere dorpen waar hun familie woont, is de ervaring anders. In kleinere dorpen is er eerder sprake van afwijzing en geschokte reacties. Directe ervaringen van discriminatie worden dan ook nauwelijks genoemd door de bekeerlingen. Er worden wel een aantal losse ervaringen genoemd. Deze hebben bijvoorbeeld betrekking op de manier waarop zij worden behandeld in het openbaar vervoer. “Als ik de tram binnenstap en ik ben mijn ov-kaart vergeten dan wordt ik toch anders aangesproken, dan die blonde studente die twee haltes hetzelfde probleem heeft. Bij mij wordt dan gedacht van ze wil niet betalen.”(resp. 14). Resp. 7 voelt zich gediscrimineerd door de Nederlandse wetgeving en geeft hierbij voorbeelden over het gebrek aan inzet voor hallal-woningen en het burka verbod. Maar ook deze respondent geeft aan geen individuele discriminatie ervaren te hebben. Één vrouwelijke bekeerlinge (resp. 6) heeft wel concreet discriminatie ervaren, toen zij vanwege haar hoofddoek bij een sportschool werd geweigerd. De gegeven reden was de onveiligheid. Zij heeft hierover een klacht ingediend bij een meldpunt voor discriminatie, die vervolgens een zaak heeft aangespannen tegen de sportschool. De bekeerlinge heeft de zaak gewonnen en het beleid van de sportschool is nu aangepast. Een term die door bijna alle bekeerlingen wel genoemd wordt is ervaren ‘onbegrip’. Zelf hebben ze wel enig begrip voor het onbegrip van mensen in hun omgeving. Omdat ze bijvoorbeeld stellen: “Ik was vroeger ook zo.” (resp. 1, 3, 7). Of de bekeerlingen respect ontvangen blijkt voor hen moeilijk te beantwoorden. Door het ervaren onbegrip, hebben ze het idee dat hun ideeën niet serieus genomen worden en mensen innerlijk ook geen oprecht respect voor hun religie hebben. Termen als ‘jullie moslims’ naar aanleiding van oplevingen in de actualiteit omtrent Islam, worden ervaren als onrespectvol ervaren. Ook worden de bekeerlingen vaak automatisch ingeschaald in een lagere klasse. “Ik ging met mijn man een nieuwe matras kopen, omdat ik last heb van mijn rug. In die beddenwinkel werden we vrij snel geadviseerd op een matras wat goed was en ‘ook niet zo duur’. We gaan volgende week weer een nieuw matras kopen.” (resp. 14). “Ik was bij een bijeenkomst in een moskee waar een politicus een praatje kwam houden over wat zij konden betekenen voor de 27
moslimgemeenschap. Het ging alleen maar over uitkeringen, bijstand, sociale huursector, etc. Alsof wij allemaal aan de onderkant van de samenleving leven.” (resp. 7) . Het moslimstigma Door het moslimstigma voelt slechts een deel zich aangesproken door. De negatieve aandacht in de media en binnen de politiek door de PVV zien sommigen als gericht naar alle moslims, dus ook zijzelf. Zij gaan hier ook duidelijk verbaal tegen in door te stellen dat het meeste in de media berichte informatie over moslims onwaar is. Een bekeerlinge (resp. 6) bijvoorbeeld negeert de media om deze reden al een tijd, zij kijkt geen televisie meer en leest geen kranten. Echter, andere bekeerlingen voelen zich niet aangesproken, omdat ze uitspraken van de PVV of onjuiste berichtgeving niet serieus nemen. Wel voelen allen wel eens emoties van woede of verdriet. Van de 14 respondenten geven 8 wel aan door het negatieve moslimstigma de aandrang te voelen het positieve tegendeel te bewijzen. Hierbij gaat het om allen vrouwelijke bekeerlingen. Zij proberen extra goed voor hun omgeving te zijn. Dit uiten zij in beleefdheid en hulp bieden aan bekenden en minder bekenden. Een andere bekeerlinge zegt te erg last te hebben van de drang zich positief te bewijzen als moslim. Zij wijt dit ook grotendeels aan haar eigen gevoel, maar is hier dagelijks mee bezig. “Ik ben de hele dag bezig naar mensen te glimlachen, zodat ze denken ze heeft dan wel een hoofddoek maar het is nog steeds een leuk meisje meteen leuke lach. En zoals vanmiddag dan sta ik in de rij bij de Albert Heijn en dan probeer ik met mijn meeste Amsterdamse accent te spreken, zo van ik ben een Amsterdamse en gewoon zo als jullie.” (resp. 5). Zij geeft echter aan, dat dit waarschijnlijk aan haar eigen gevoel ligt, omdat ze nauwelijks concrete discriminatie heeft meegemaakt. Ze wenst als gewone Nederlander gezien te worden en niet puur gedefinieerd te worden als moslim. Hoewel de bekeerlingen beseffen dat een groot deel van de negatieve aandacht in zowel de media als door de PVV gericht is op de Marokkaanse afkomst, doet dit niets af aan hun verantwoordelijkheidsgevoel. Zij zien de Marokkaanse moslims die slecht gedrag vertonen als de groep die ‘hun’ als moslims in een kwaad daglicht zet. Dit geldt tevens voor de islamitische landen met veel onrust en landen waar volgens hen de Sharia verkeerd wordt 28
gepraktiseerd. De Sharia is de islamitische wet, welke zowel religieuze als juridische normen betreft. Zij snappen de negatieve reacties op deze onrust en mistanden in Arabische landen, maar hopen heel sterk dat zij daar als ‘goede’ moslims buiten worden gezien. Kortom, kan gesteld worden dat de bekeerlingen zich in mindere mate geraakt voelen door negatieve uitspraken van politici of negatieve berichtgeving, maar voornamelijk door de overname hiervan door hun medeburgers. Racisme Interessant is dat een aantal respondenten aangeven, dat zij het gevoel hebben dat reacties van niet-islamitische Nederlanders heftiger zijn als men weet dat zij van Nederlandse afkomst zijn. Zij hebben het idee dat de Islam meer geaccepteerd is voor de allochtone bevolking, omdat deze als inherent aan een niet-westerse afkomst wordt gezien. Opmerkingen als: “Ben je Turks of Marokkaans geworden?” hebben meerdere respondenten ervaren. Deze opmerkingen zeggen iets over de onwetendheid onder sommige Nederlanders over religie en cultuur. Enkele van de respondenten geven ook aan vaak voor allochtoon te worden aangezien, bijvoorbeeld omdat zij donkere ogen hebben. Deze ervaren ook een negatieve houding van autochtone Nederlanders, maar dan vanwege hun verwachte afkomst. Tevens hebben bekeerlingen het idee dat het spreken van algemeen beschaafd Nederlands of het maken van typische Hollandse opmerkingen, het ijs doet breken bij sommige niet-moslims. Conclusie De bekeerlingen ervaren weinig concrete discriminatie, maar respect wordt niet altijd ervaren. Hierbij speelt onbegrip een centrale rol. Zij zijn zich ook allen bewust van het negatieve stigma wat er over hun geloof en hen als moslims onder een deel van de bevolking heerst. Dit negatieve beeld over moslims onder hun medeburgers roept de drang op zich positief te bewijzen. Echter, negatieve berichtgeving in de media en politieke standpunten hebben minder invloed op hun gedrag. Hierbij spelen alleen op en af gevoelens van woede en verdriet mee. 29
Dit heeft ook deels te maken met de focus van de media en politieke groepen als de PVV op Marokkanen. Hierdoor voelen zij zich als autochtonen, vanzelfsprekend niet door aangesproken. Echter binnen de samenleving is het onbegrip vaak groter als men weet dat ze geen allochtone achtergrond hebben. Echter doet de kennis van de Nederlandse cultuur en taal wel positief uitwerken, na een eerste negatieve reactie. 5.3 Maatschappelijk (zelf)beeld Dit concept heeft zowel betrekking op het beeld dat bekeerlingen zelf hebben over hun positie in de maatschappij als de manier waarop zij na hun bekering naar de Nederlandse samenleving. De indicatoren die zijn gebruikt om hiervan een analyse te maken zijn: mate van gevoel Nederlands zijn, mate van gevoel moslim zijn, gevoel tot meerder- of minderheid te behoren, mate gevoel van acceptatie mede-Nederlanders, mate van gevoel van vertegenwoordiging in de politiek, mate gevoel van iets betekenen in de maatschappij, mate van wil om iets te betekenen voor de maatschappij. Identificatie Het maatschappelijke zelfbeeld, wat identiteit omvat, is onder de respondent in verschillende mate veranderd na hun bekering. Van de 14 respondent geven 9 aan dat hun Islamitisch geloof het grootste en belangrijkste aspect binnen hun identiteit vormt. Andere bekeerlingen geven aan zich daar niet zo bewust mee bezig te houden en graag gelijk gezien te worden aan de persoon die zij waren voor hun bekering of dat het contextafhankelijk is welk aspect van de identiteit belangrijk is. De meeste geïnterviewde bekeerlingen vinden het lastig om over zichzelf na te denken als behorend tot een meerderheid of een minderheid. De bekeerlingen die zich voornamelijk identificeren als moslim, geven aan te beseffen dat ze in Nederland daarmee tot een religieuze minderheid behoren, maar hier niet heel bewust mee bezig te zijn. De bekeerlingen die aangeven gelijk gezien wensen te worden als voor hun bekering, hebben wel het idee door anderen gecategoriseerd te worden als moslim. Dit lokt de drang zich te 30
bewijzen op niet-islamitisch gerelateerde terreinen uit. Daarbij stellen bijna alle bekeerlingen ook dat het contextafhankelijk is of zij zich tot de meerderheid of een minderheid voelen behoren. Dit kan bijvoorbeeld verschillen tussen de werkvloer, de thuissituatie, de moskee en de supermarkt. Wel geven alle bekeerlingen aan zich tot de umma, de wereldwijde moslimgemeenschap, voelen te behoren. Hiermee voelen zij een sterke binding welke slechts gebaseerd hoeft te zijn op de gedeelde religie. Als moslim behoor je per definitie tot de umma en de identificatie hiermee is dan ook sterk. De termen ‘broeder’ en ‘zuster’ worden dan ook vaak gebruikt, wat een indicatie geeft van de verbondenheid tussen moslims onderling. Zij voelen zich als bekeerlingen door de allochtone islamitische gemeenschap opgenomen. Al wordt hier ook wel een nog gaande proces van gewenning ervaren. “Daar moeten ze ook wennen. Nu zitten er ook Peter, Ronald en Kees in de moskee. Vooral voor de ouderen is dat wennen. Dan is de islamitische naam wel handig ook.” (Resp. 9). Niet in alle moskeeën wordt gepredikt in het Nederlands, dit maakt ook dat bekeerlingen die het Arabisch nog niet goed beheersen, beperkt zijn tot een aantal moskeeën waar wel Nederlands gesproken wordt. De sterke inbedding van de Islam in het dagelijkse leven door het bidden vijf keer per dag, het hallal eten, het bewust zijn van intenties en het bedekken van het lichaam, maken de identificatie wellicht ook sterker dan bij andere religies. Islam is niet alleen een religieuze overtuiging, maar ook een levenswijze. Dit is ook een van de aspecten van Islam, wat bekeerlingen heeft aangetrokken. Een bekeerlinge legt uit: “Je kan gewoon je gewoon de hele dag tot Allah richten, je bid, je leest de Koran, er zijn smeekbedes voor alles situaties. Zelfs als je je eten aan het maken bent.”(resp. 7). Categorisering Door 9 van de 14 respondenten wordt aangegeven dat zij zich door niet-islamitische Nederlanders in de categorie ‘moslim’ voelen geplaatst. Deze categorisering lijkt niet de voornaamste reden voor een andere perceptie over andere groeperingen in Nederland. De veranderde perceptie op de samenleving lijkt eerder veroorzaakt door de normen en waarde van de Islam, die de bekeerlingen hebben geïnternaliseerd. Zo vroeg een bekeerlinge: “Heb 31
jij dat niet dan? Als je op straat loopt in een kort broekje en een laag shirtje, als jongens dan naar je fluiten of roepen? Dan voel je je toch beledigd, dat is toch ongemakkelijk.” (Resp. 2). Echter, deze internalisering van de nieuwe tweede natuur, de islamitische habitus, in wisselwerking met categorisering lijkt wel te leiden tot een verwijdering van de Nederlanders in gevoel bij sommige bekeerlingen. Zoals al gezegd, voelen sommige bekeerlingen nog gelijk als voor hun bekering, maar een aantal voelt ook duidelijk minder binding met de gemiddelde Nederlander. Een respondent verwoorde het als volgt: “Of ik me Nederlander voel? Ja, um..ja tuurlijk, maar ook niet. Als ik naar de Nederlandse televisie kijk, bijvoorbeeld Man bijt Hond, dan staat dat wel ver van mij af.” (Resp. 3). Politieke binding Op politiek niveau voelen de bekeerlingen zich niet sterk verbonden met Nederland. Slechts de helft respondenten denkt nog vertegenwoordigd te kunnen worden binnen de Nederlandse politiek. Een aantal bekeerlingen heeft wel het idee dat het op het terrein van politiek en de uitvoering van hun geloof in gebed en de vastenmaand ramadan, makkelijker zou zijn in een islamitisch land te leven. Echter, bijna alle bekeerlingen in dit onderzoek geven aan zeer positief te zijn over hoe de Nederlandse samenleving is georganiseerd en dat zij genoeg ruimte krijgen om hun geloof te praktiseren. De Sharia blijkt een gevoelig onderwerp. De meeste bekeerlingen werden terughoudend bij vragen over hun idee over de Sharia. Wel gaven ze aan dat ze de Sharia in geen enkel land goed zien toegepast en dat ze liever onder Nederlands bestuur leven, dan onder dat van de meeste islamitische landen. Een bekeerling (resp. 9), op dit moment promoverend op het gebied van Sharia, stelde: “80% van de Sharia wordt hier in Nederland als uitgevoerd, als we het hebben over rechten en sociale zaken. Alleen op het gebied van strafrecht niet. Maar dat kan ook niet. Sharia kan alleen ‘bottom up’ toegepast worden en niet van bovenaf. Als er geen consensus hiervoor bestaat onder de bevolking kan het nooit uitgevoerd worden.”
32
Betekenis voor de samenleving Het idee wat de bekeerlingen over hun eigen betekenis voor de samenleving, is veranderd na hun bekering. Ten eerste is het gevoel iets te willen betekenen sterker geworden na hun bekering. Hoewel sommige bekeerlingen dit ook wijden aan het ouder worden, wordt er ook veel gerefereerd naar de Koran en de hadith en de boodschap hierin om goed voor de medemens te zijn. Zij zijn zich heel erg bewust van de intenties van hun daden, veel meer dan voor hun bekering. Een respondent vertelde: “Ja, het klinkt het stom, maar ik had op mijn werk een doosje tandenstokers in mijn broekzak laten zitten. Ik kwam er dus thuis pas achter dat ik deze mee had genomen. Vroeger zou ik denken, boeiend, maar dit keer had ik het mijn baas gesms’t. Het zat met niet lekker.” (resp. 4). Naast dat het gevoel sterker is geworden, zien zij zichzelf ook als bruggenbouwers tussen moslims en niet-moslims in Nederland. Een andere bekeerlinge gaf aan: “Wij zijn moslim, maar we kennen ook de Nederlandse cultuur. Voor ons is het dus makkelijker hier contact mee te maken. Maar ik ken ook de allochtone moslims, omdat ik daar veel mee omga. Wij kunnen een brug maken.” (resp. 3). Conclusie De binding met de Nederlandse samenleving lijkt onder de bekeerlingen eerder sterker dan zwakker geworden. In ieder geval is het bewustzijn gegroeid na bekering tot de Islam. De manier van binding en met welke groepen is wel veranderd. Dit komt zowel door de categorisering door anderen, als door de zelf aangenomen nieuwe levenswijze. Het gevoel van behoren tot een minder- of meerderheid lijkt veelal contextafhankelijk te zijn. De bekeerlingen zijn niet erg bij de Nederlandse politiek betrokken, maar dit is niet per se beïnvloed door hun religie. Daarbij ziet bijna geen van de geïnterviewde respondenten op korte termijn een islamitische partij in Nederland ontstaan. Zou deze er komen dan is dit ook niet onder alle bekeerlingen gewenst. “Ik denk dat als er een islamitische partij binnen de politiek kwam..nee, ik denk niet eens dat ik daar op zou stemmen. We leven ook in Nederland en het is hier al best goed functionerend. Daarbij, de meerderheid is niet moslim.” (resp. 13). 33
De Islam lijkt voor alle bekeerlingen wel reden voor een sterker gevoel van betekenis voor de samenleving. In ieder geval om iets te beteken voor de medeburgers. Vaak geven ze wel aan zich dan in eerste instantie te richten op de islamitische gemeenschap, maar tevens zien zij zichzelf als potentiële bruggenbouwers tussen de Nederlanders en de moslims in Nederland. 5.4 Arbeidspositie Om de arbeidspositie van de bekeerlingen in kaart te brengen en de invloed van hun bekering op eventuele veranderingen hierin te onderzoeken, is gebruik gemaakt van de volgende indicatoren: reactie werkgevers, reactie collega’s, mate gevoel van waardering in werkomgeving, mate van gevoel van verantwoordelijkheid in werkomgeving, mate van voldoening in werk, mate van plezier in werk, mate van ervaren discriminatie bij sollicitaties, eventuele ervaring met afwijzing. Er is dus gefocust op de kansen op een baan en de ervaringen op de werkvloer. Andere aspecten van de arbeidspositie, zoals inkomen, doorgroeimogelijkheden en dienstverband zijn niet meegenomen in de analyse. Van de 11 vrouwelijke bekeerlingen geven 8 aan het idee te hebben dat zij met een hoofddoek minder snel door een werkgever aangenomen te worden. De werkloze vrouwelijke bekeerlingen geven allen aan het idee te hebben niet terecht te kunnen bij hun oude werkgever, nu zij een hoofddoek dragen. Een van de bekeerlingen (resp. 5) zegt: “Ik denk niet dat een directeur van een groot bedrijf zit te wachten op een secretaresse met een hoofddoek. Nee, dat denk ik niet. En misschien past dat ook wel niet.” En een andere bekeerlinge (resp. 3) vertelt: “Ik zou nu niet bij mijn oude werkgever zo aan durven komen. Ik denk niet dat ze naar doen, maar ik denk wel dat ze heel verbaasd zullen zijn en het niet begrijpen.” De respondenten die op dit moment wel werkzaam zijn, hebben zoals eerder gezegd nauwelijks negatieve ervaringen gehad op de arbeidsmarkt sinds hun bekering. Nogmaals, dit heeft wellicht met geslacht of de arbeidssector te maken en met het moment van bekering. Als men zich bekeerd op een moment dat ze in vast diensverband zijn, heeft het
34
geen gevolgen lijkt uit dit onderzoek te blijken. Echter, de angst bestaat onder de bekeerlingen bij nieuwe sollicitaties wel moeilijkheden te ervaren. Een respondent had een concrete beperking ervaren in het dragen van haar hoofddoek bij haar studiestage. De bekeerlinge (resp. 1) liep stage op een school, waar een groot deel van de leerlingen islamitisch was. Op het moment dat zij daar stage liep was ze net bekeerd en wilde net beginnen met het dragen van een hoofddoek. Echter haar stagebegeleider op deze school, leek het geen goed idee dat ze een hoofddoek voor de klas zou dragen, omdat hij dacht dat het haar gezag zou ondermijnen. Zij legde zich hierbij neer, omdat ze het dragen van haar hoofddoek best nog even wilde uitstellen. Echter, voelde ze zich wel gediscrimineerd toen haar stagebegeleider haar zei: “Als je wel een hoofddoek wil dragen, mag dat, maar dan mag je mijn klas geen les meer geven.” Daarnaast gaf een respondent (resp. 4) op haar werk niet te kennen dat zij moslim was, omdat ze bang was voor de confrontatie en de reacties van collega’s en haar baas. De verwachting dat hun perfecte beheersing van de Nederlandse taal en Nederlandse achtergrond wellicht het effect van de hoofddoek, wel kan afzwakken. De mannelijke bekeerlingen binnen dit onderzoek geven weinig beperkingen of veranderingen in hun arbeidspositie aan. Één van de mannelijke bekeerlingen, werkzaam in de gehandicaptenzorg (resp. 8) gaf aan eenmaal afgewezen te zijn door een ouder. “Deze moeder wilde niet dat ik haar kind verzorgde en wilde niet duidelijk de reden hiervan noemen. Er is toen een gesprek met haar geweest door mijn leidinggevende en later bleek gewoon dat ze mij gebruikte als excuus om haar kind op een andere locatie te laten verblijven.”
35
6. Conclusie 6.1 Beantwoording probleemstelling De hoofdvraag die in dit onderzoek gesteld is, is: In hoeverre verandert de maatschappelijke positie van autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen in de Nederlandse samenleving na hun bekering, in de Randstad? De maatschappelijke positie is onderzocht aan de hand van vier concepten: sociale relaties, sociale acceptatie, maatschappelijk (zelf)beeld en arbeidspositie. In hoofdstuk 5 zijn de resultaten per concept beschreven. Hieronder zullen de conclusies uit deze resultaten uiteen worden gezet aan de hand vanuit het theoretisch kader (hoofdstuk 2). Habitus De Islamitische levenswijze, met haar religieuze normen, waarden, plichten en ontzeggingen, lijkt voor de bekeerlingen die al meerdere jaren bekeerd zijn een geïnternaliseerde habitus geworden. Voor hen is het een tweede natuur geworden (Bourdieu, 1990). Voor de recente bekeerden is dit nog niet het geval, zij worstelen nog met de vereniging van hun habitus vanuit hun opvoeding en de nieuwe normen, waarden en regels van hun aangenomen religie. De islam als tweede natuur, lijkt echter niet onverenigbaar met een functioneren in de Nederlandse samenleving. Een maatschappelijke achterstandspositie op andere Nederlandse burgers wordt niet ervaren. Wel vormt het een obstakel in sommige sociale relaties, zoals familie en vrienden. Hier vind in sommige, maar niet alle, gevallen botsing plaats tussen de dominante habitus van de directe omgeving en de nieuwe tweede natuur Islam. Betreft de arbeidsmarkt wordt een gevoel ervaren van ongewenstheid van de hoofddoek, door vrouwelijke bekeerlingen. Echter de kennis van de dominante habitus binnen de Nederlandse samenleving, in concrete zin de taal, de omgangscultuur en verhoudingen,
36
wordt ervaren als eventueel opwegend tegen de negatieve gevolgen van de habitus van hun religie. Er kan geconcludeerd worden dat de kennis van dominante habitus binnen de Nederlandse samenleving, welke de bekeerlingen in hun opvoeding en onderwijstraject hebben meegekregen van blijvende positieve invloed blijft op de maatschappelijke positie van de autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen. Dit er op dat de internalisering van de islamitische habitus eerder een aanvulling vormt op de tweede natuur van de bekeerlingen dan een vervanging. In- en uitsluiting De bekeerlingen ervaren veranderingen in de directe sociale relaties in de manier van contact en in sommige gevallen de frequentie van contact. Tevens ervaren ze een verandering in sociale acceptatie, voornamelijk in de mate van ontvangen respect. De autochtone Nederlandse bekeerlingen hebben niet op grote schaal te maken met discriminatie, maar het komt wel voor. Na de bekering tot de Islam kunnen de bekeerlingen binnen hun directe niet-islamitische sociale relaties worden aangeduid als outsiders (Becker, 1960). Zij wijken af van de norm en krijgen het label ‘moslim’. Dit label wordt ook ervaren als meest gegeven door medeburgers. Dit label op zichzelf staand is niet negatief en een waar feit. Echter, in de huidige Nederlandse samenleving wordt vaak een negatief stigma aan dit label gegeven. De autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen blijken niet aan dit stigma toe te geven, maar de drang om zich positief te bewijzen en onderscheiden te ontwikkelen in reactie hierop. Het proces van uitsluiting in deviance theory van Becker (1960) lijkt dus niet toepasbaar op de positie in de Nederlandse samenleving van de bekeerlingen, omdat zij het label niet accepteren. Zij ervaren dan ook geen uitsluiting van de samenleving. Uitsluiting op basis van het gevoel van bedreiging voor de macht over een territorium door de gevestigde tegenover de nieuwkomers, zoals Elias beschrijft in The Established and the 37
outsiders (1994), lijkt toepasbaar op de Nederlandse samenleving. Omdat de autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen geen uitsluiting binnen de Nederlandse samenleving ervaren, lijkt het zo te zijn zij hun positie als ‘gevestigde’ ook na hun bekering en veranderde levenswijze blijven behouden. Ervaren uitsluiting door allochtone moslims, zou dus wellicht meer gebaseerd zijn op hun buitenlandse afkomst, dan hun religie. The Muslim Other Uitsluiting van allochtone moslims in Nederland op basis van afkomst en niet op basis van religie, zou aangeven dat er in Nederland eerder sprake is van modern racisme dan imperialistisch racisme (Semati, 2010). Semati’s stelling over de transitie van modern racisme naar imperialistisch racisme zou dan dus niet opgaan in deze Nederlandse casus. Uit dit onderzoek kan herleid worden dat gesteld wordt Nederland midden in de transitie van modern racisme naar imperialistisch racisme zit. Zowel discriminatie op basis van afkomst als op basis van religie en cultuur lijkt voor te komen. Hiermee kan Semati’s theorie over de angst voor de ‘Muslim Other’, onderdeel van de Islamfobie in de westerse wereld deels bevestigd worden. Semati’s stelling kan niet volledig bevestigd of ontkracht worden in deze casestudy. De transitie lijkt nog niet voltooid. Zowel een negatieve houding tegenover the Muslim Other als tegenover allochtonen lijken wisselend voor te komen. Dit blijkt uit de zowel negatieve reacties op de bekering tot Islam door autochtone Nederlanders, als de negatieve reacties die betrekking hebben op allochtonen, Marokkanen en Turken de autochtone bekeerlingen te horen krijgen. Dit duidt tevens ook op de onwetendheid over het onderscheid tussen cultuur en religie, onder sommige Nederlanders. Identiteit Door de sterke inbedding van de Islam in het dagelijkse leven van de bekeerlingen en een verbondenheid met de umma, identificeren de autochtone Nederlandse bekeerlingen zich
38
sterk met andere moslims. Zij delen na hun bekering meer normen, waarden en regels met de moslimgemeenschap dan met de gemiddelde Nederlander. Door hun nieuwe levenswijze en inherente levensovertuiging is hun perceptie ook veranderd op andere groeperingen in de samenleving. Groeperingen waar zij eerder zelf tot behoorden en hun familie, vrienden en delen van hun directe omgeving nog steeds tot behoren. Er is geen sprake van geuite afkeuring, maar veel gemeenschappelijkheden met andere groepen vallen weg. Dit vormt wel een verwijdering in sociale relaties binnen de samenleving met niet-moslims. De in-group self-identification theorie van Leach et al. (2008) is in dit onderzoek bevestigd, omdat de bekeerlingen zichzelf inderdaad identificeren met de groep waarmee ze de meeste normen, waarden en ideeën delen. Er is sprake van een groepsidentiteit en - bewustzijn. Zoals Snow & Machalek(1983) en Staples & Mauss(1987) vonden dat bekering een impact heeft op de fundamentele visie van een individu op zijn of haar eigen rol binnen de samenleving, is dit ook te stellen over de bekeerlingen in dit onderzoek. De wil en het gevoel iets te kunnen betekenen voor de Nederlandse samenleving is voor bijna allemaal versterkt na hun bekering. Dit komt vanuit de islamitische waarden goed voor je naasten te zijn en je altijd bewust te zijn de intenties van je denken en handelen. Daarbij zien de bekeerlingen, zich tot twee groepen behorend, als potentiële bruggenbouwers tussen de Nederlandse samenleving en de moslimgemeenschap. Moslimstigma Sommige bekeerlingen voelen zich aangesproken door het negatieve stigma over moslims, wat in de politiek en in media naar buiten wordt gebracht. Echter de meeste nemen het niet zo serieus, omdat zij het als onwaarheden zien. Wel roept het bij elke bekeerling zo nu en dan emoties op. Meer voelen de bekeerlingen zich aangesproken door het stigma dat er heerst onder de burgers, welke vanuit de media en politiek is overgenomen.
39
Echter in tegenstelling tot de bevindingen die Kunst et al. (2012) vonden over de invloed van het negatieve moslimstigma op Duitse en Noorse moslims, lijkt het moslimsstigma bij de bekeerlingen in dit onderzoek geen fysieke en mentale afsluiting van de samenleving te veroorzaken bij de bekeerlingen. Eerder leidt het tot een drang om henzelf positief te bewijzen en onderscheiden als Nederlander en moslim. Arbeidspositie Over de feitelijk uitkomsten op de arbeidsmarkt kan uit dit onderzoek niet veel geconcludeerd worden. Wel kan geconcludeerd worden dat de negatieve gevolgen van gebeurtenissen zoals 9/11, zoals deze in Amerika zijn gevonden (Rabby&Rodgers, 2011), niet gevonden zijn in dit onderzoek voor autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen. De bevinding van het Nationaal Hoofddoeken Onderzoek in 2011 onder Turks-Nederlandse en Marokkaans-Nederlandse moslima’s, dat 62% van hen het idee heeft met een hoofddoek minder welkom bij werkgevers te zijn. Dit geldt voor 73% van de respondenten in dit onderzoek. Echter wordt binnen de sectoren waarin de bekeerlingen uit dit onderzoek werkzaam zijn weinig verandering door hun religie ervaren op de arbeidsmarkt. Zij krijgen voldoende ruimte hun religie te praktiseren. Dit is een ander beeld dan de cijfers uit de Discriminatiemonitor 2012 over niet-westerse allochtonen op de arbeidsmarkt schetsen. Wellicht ligt niet religie ten grondslag aan discriminatie op de Nederlandse arbeidsmarkt, maar daar kan in dit onderzoek onvoldoende over geconcludeerd worden. Samenvattend kan gesteld worden dat de maatschappelijke positie voornamelijk veranderd is op het gebied van identiteit en het zelfbeeld in de maatschappij. De aanname van een habitus die afwijkt van de dominante norm, lijkt in feitelijke uitkomsten weinig negatieve invloed te hebben op de maatschappelijke positie. Er kan dus, hoewel niet krachtig onderbouwd, gestelt worden dat het cultureel kapitaal en de dominante habitus, meegekregen uit de Nederlandse achtergrond en opvoeding, blijvend van invloed blijft op de
40
maatschappelijke positie van bekeerlingen, ondanks de adoptie van een nieuwe levenswijze en -overtuiging. 6.2 Discussie & aanbevelingen Dit onderzoek heeft een aantal zwakheden welke benoemd moeten worden, om het onderzoek in een juist kader te interpreteren. Ten eerste is de onderzoekspopulatie geselecteerd op slechts twee criteria, namelijk autochtone afkomst en islamitische levensovertuiging. Op leeftijd, opleiding, arbeidsstatus, etc. heeft geen selectie plaatsgevonden. Dit heeft tot gevolg gehad, dat een groot deel van de onderzoekspopulatie niet tot weinig participerend is op de arbeidsmarkt, waardoor er vervolgens weinig geconcludeerd kan worden over de feitelijke arbeidspositie van bekeerlingen in Nederland. Ten tweede zijn de respondenten allen geworven via één moskee in Amsterdam. De moskee waar men heen gaat kan ook iets zeggen over de manier van de religie beleving. Er kan dus sprake zijn van een te eenzijdige populatie. Ten derde zijn alle respondenten woonachtig in de Randstad, waardoor de onderzoekspopulatie niet representatief is voor autochtone bekeerlingen in Nederland in het algemeen. De verwachting is namelijk dat er binnen de Randstad een meer open visie heerst en de inwoners meer gewend zijn aan mensen die afwijken van de gemiddelde habitus. Tevens is de verdeling tussen mannelijke en vrouwelijke respondenten onevenredig en er kan niet met zekerheid gezegd worden dat deze verhouding representatief is voor de landelijke populatie van autochtone bekeerlingen. Een ander punt heeft te maken met de analyse middels diepte-interviews. Door het doen van diepte-interviews kan veel informatie gehaald worden en dieper op persoonlijke zaken worden ingegaan. Echter, doordat alle data gebaseerd is op persoonlijke verhalen en ervaringen, kan er niets feitelijk bewezen worden. Daarbij is er kans dat sociale wenselijkheid meegespeeld heeft in de antwoorden van de respondenten. 41
Verder onderzoek zou zich dus kunnen richten op bekeerlingen buiten de Randstad en de feitelijke arbeidsmarktuitkomsten van moslims, onafhankelijk van afkomst. Ook zou onderzoek naar de verschillende stromingen waarbinnen bekeerlingen zich manoeuvreren na bekering, interessant zijn te onderzoeken. Ook zou er meer onderzoek gedaan kunnen worden naar de verschillen tussen mannelijk en vrouwelijke bekeerlingen. Door bijvoorbeeld een apart onderzoek naar mannelijke autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen en een apart onderzoek naar de vrouwelijk autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen te doen.
Daarnaast zou op basis van deze bevindingen vanuit de islamitische gemeenschap meer aandacht worden besteed aan autochtone bekeerlingen, die niet de Arabische taal spreken en een andere culturele achtergrond hebben. Zij zouden gesteund kunnen worden in de problematiek die het met zich meebrengt in hun directe sociale omgeving, waarmee ze hun geloof niet kunnen delen. De stichting Zusters voor Zusters geeft hierin een goed voorbeeld.
42
7. Literatuur Becker, 1960. Outsiders: studies in the sociology of deviance. The Free Press of Glencoe, New York. Bertrand, M. & Mullainathan, S. (2004) Are Emily and Greg more employable than Lakisha and Jamal? A field experiment on labor market discrimination. University of Chicago. Bouma, S., Coenen, L.& Kerckhaert, A. In opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (2011) Arbeidsmarktpositie van niet-westerse allochtonen: de stand van zaken. Projectnummer B3786, Zoetermeer Brooks, M.C. (2010) Religion conversion to Islam and its influence on workplace relationships in American and Egyptian Schools: A case study. Educational Policy 24; 83. Bryman, A. (2001). Social Research Methods. Oxford University Press. Bourdieu, 1990. Reproduction and Habitus, in: Wallace & Wolf. (2006). Contemporary Sociological Theory. Pearson Education, New Jersey. Centraal Planbureau voor de Statistiek. (2006). Cörvers, F., Muysken, J. Neubourg, C. de & Schliwen, A. (2009). Arbeidsmigratie, in: Migratie naar en vanuit Nederland: Een eerste proeve van de migratiekaart. Maastricht University/Wetenschappelijk onderzoek en Documentatie centrum. Elias. (1994). The Established en The Outsiders. Sage, London. Forum. (2012). Rapport: Moslims in Nederland. Hoyle, R., Harris, M.J, Judd, C.M. (2002). Research methods in social relations, 7th ed. Thomson Learning. Kunst, J.R., Tajamal, H., Sam, D.L. & Ulleberg, P. (2012) Coping with Islamophobia: The effects of religious stigma on Muslim minorities identity formation. International Journal of Intercultural Relations: 36; 518-532. Leach, C.W., Van Zomeren, M., Zebel, S. Vliek, M., Pennekamp, S.F., Doosje, B., Ouwerkerk, J.W. & Spears, R. (2008). Group-Level Self-Definition and Self-Investment: A Hierarchical(Multicomponent) Model of In-Group Identification. Journal of Personality and Social Psychology: Vol. 95, No.1, 144-165. Motivaction Research & Strategy, november 2011. Nationaal Hoofddoek Onderzoek Nederland.
43
Nievers, E. & Andriessen, I. (2010). Discriminatiemonitor niet-westerse allochtonen op de arbeidsmarkt. Sociaal en Cultureel Planbureau. Rabby, F.& Rodgers, W.M. (2011). Post 9-11 U.S. Muslim Labor Market Outcomes. International Atlantic Economic Society. Ray, D.R., Mackie, D.M, Rydell, R.J. & Smith, E.R. (2008). Changing categorization of self can change emotions about outgroups. Journal of Experimental Social Psychology; 44, 12101213. Semati, M. (2010). Islamophobia, race and culture in the age of empire. Cultural Studies: Vol. 24, No.2; 256-275. Wilterdink, N. & Van Heerikhuizen, B. (2007). Samenlevingen: inleiding in de sociologie. Wolters-Noordhoff, Groningen.
44
Bijlage I Interview: onderzoek maatschappelijke positie van autochtone Nederlandse moslimbekeerlingen Voor mijn bachelor scriptie Algemene Sociale Wetenschappen doe ik onderzoek naar de maatschappelijke positie van nieuwe moslims en een eventuele verandering hierin. Ik doe mijn onderzoek onder autochtone Nederlandse moslims, omdat bij deze groep goed onderzocht kan worden wat de invloed is van ‘moslim zijn’ op de maatschappelijke positie van Nederlanders. Ik wil middels dit interview inzicht krijgen in uw maatschappelijke positie in de samenleving en eventuele veranderingen die u hierin heeft ervaren na uw bekering. De vragen zullen gaan over uw sociale relaties, uw arbeidspositie en persoonlijke ideeën en gevoelens over uzelf in de Nederlandse samenleving als moslim.
Verloop interview en evt. bezwaren van uw kant: Ik zal u een aantal voorop opgestelde vragen stellen en afhankelijk van uw antwoorden zal ik extra doorvragen naar voor mijn onderzoek relevante ervaringen. Om het gesprek soepel en makkelijk te kunnen voortzetten, zou ik het gesprek graag opnemen met audio. Dit voorkomt vertraging in het gesprek en vergemakkelijkt het uitwerken voor mij. Echter, als u hier bezwaar tegen heeft, zal het interview ter plekke schriftelijk worden verwerkt. Om mijn onderzoek extra kracht bij te zetten en de ervaringen levendig weer te geven, zou ik ook graag visueel beeld opnemen. Bij instemming, zal dit eventueel gebruikt worden om belangrijke uitspraken bij de presentatie van mijn onderzoek te laten zien. Daarbij bent u ten alle tijd vrij te bepalen welke vragen u wel en niet beantwoord. Ik wil u alvast bedanken voor uw medewerking.
Respondent gegevens: Naam (Nederlandse/islamitische): indien geen bezwaar vermelding Geslacht: Leeftijd : Hoelang bent u al moslim? :
45
Gezinssamenstelling: Huidige werkstatus:
Algemeen: 1. Wanneer heeft u zich bekeerd? 2. Hoe bent u tot uw bekering gekomen? 3. Is uw partner ook islamitisch? Zo ja, heeft deze een rol gespeeld in uw bekering? 4. Welke veranderingen heeft u zelf in uw dagelijkse leven gedaan sinds uw bekering? 5. Welke uiterlijke kenmerken heeft u veranderd na uw bekering? Sociale relaties: 1. Hoe reageerde uw familie bekering? 2. Hoe reageerden uw vrienden op uw bekering? 3. Hoe reageerden uw collegae op uw bekering? 4. Is uw contact met uw familie/vrienden/collegae veranderd sinds uw bekering? Zo ja, in welk opzicht? 5. Is uw samenstelling van uw vriendenkring veranderd sinds uw bekering? 6. Heeft u meer islamitische of niet-islamitische vrienden? 7. Is uw besteding van uw vrije tijd veranderd na uw bekering? 8. Doet u bepaalde vrijetijdsbesteding niet meer sinds uw bekering? 9. Hoe is uw contact in de buurt? 10. Voelt u zich anders benaderd door mensen op straat sinds uw bekering? 11. Kijkt u zelf anders naar mensen op straat, nu u zelf een andere levensovertuiging heeft? Sociale acceptatie 12. Voelt u zich anders gecategoriseerd binnen de samenleving door anderen sinds u moslim bent? 13. Voelt u zich wel eens gediscrimineerd? Zo ja, kun u daar een voorbeeld van geven? 46
14. Heeft u het gevoel gerespecteerd te worden door niet-moslims wanneer het om uw geloof gaat? 15. Voelt u interesse vanuit de samenleving voor uw religieuze overtuiging en bekering? Zo ja, is deze positief of negatief naar uw mening? 16. Voelt u als autochtone Nederlander zich ook aangesproken door het moslimstigma wat in de politiek en media naar buiten wordt gebracht? 17. Heeft u concrete meningen of opmerkingen naar u gekregen welke negatief waren over de Islam en uw bekering? Zo ja, wat was de inhoud hiervan? 18. Heeft u concrete meningen of opmerkingen naar u gekregen welke positief waren over de Islam en uw bekering? Zo ja, wat was de inhoud hiervan? Maatschappelijk zelfbeeld 19. Voelt u zich behoren tot de Nederlanders in het algemeen? 20. Als u uzelf moet omschrijven aan de hand van 5 woorden: hoe zou u dat dan doen? 21. Voelt u zich behoren tot de moslims, de umma? 22. Als u denkt aan de meerderheid en minderheden in ons land. Voelt u zich dan tot de dominante meerderheid of tot een minderheid behoren? 23. Welke kenmerken heeft de meerderheid/minderheid waar tot u zichzelf voelt behoren? 24. Voelt u zich vertegenwoordigd in de politiek? Waarom wel/niet? 25. Voelt u zich door uw medeburgers geaccepteerd? Is hierin iets veranderd na uw bekering? 26. Heeft u het gevoel iets te kunnen betekenen voor de Nederlandse samenleving? 27. Heeft u de behoefte iets voor de Nederlandse samenleving te betekenen? 28. Is het gevoel en/of behoefte van betekenis voor de samenleving veranderd na uw bekering? Arbeidspositie: 29. Wat voor werk doet u? 30. In welke sector bent u werkzaam?
47
31. Hoe is uw gevoel van waardering door anderen voor uw werk? Is dit veranderd sinds uw bekering? 32. Hoe is uw gevoel van verantwoordelijkheid in uw werk? Is dit veranderd sinds uw bekering? 33. Haalt u voldoening uit uw werk? Is dit veranderd sinds uw bekering? 34. Heeft u plezier in uw werk? Is dit veranderd sinds uw bekering? 35. Heeft u na uw bekering veranderingen ervaren in uw arbeidspositie? 36. Is uw contact met collega’s veranderd na uw bekering?
48
Bijlage II
Repondent
Geslacht
Leeftijd
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
Vrouw Vrouw Vrouw Vrouw Vrouw Vrouw Vrouw Man Man Vrouw Man Vrouw Vrouw
23 18 32 23 33 40 23 35 34 45 35 22 35
14 Gemiddelde
Vrouw
40 31 jaar
1e aanraking Islam Partner
Hoelang bekeerd? Klasgenoten Islamitisch 1 jaar Partner Islamitisch 2 maanden Partner Islamitisch 2 jaar Partner Islamitisch 1,5 jaar Vriendinnen/Partner Islamitisch 3 jaar Eigen interesse Gescheiden 20 jaar Eigen interesse Geen 1,5 jaar Vrienden Islamitisch 8,5 jaar Eigen interesse Islamitisch 13 jaar Partner Islamitisch 4,5 jaar Eigen interesse Gescheiden 5 jaar Vriendinnen Geen 4 maanden Partner Niet13 jaar religieus/ autochtoon Vakanties Tunesië Islamitisch 20 jaar 6,7 jaar
49
Bijlage III
Concept
Hoofdconcept: Maatschappelijke positie
Subconcept: Sociale Relaties
SubSubconcept: concept: Maatschappelijk Sociale (zelf)beeld acceptatie
Subconcept: Arbeidspositie
Theorie/ Onderzoek
Bourdieu: culturele reproductie theorie
Becker : Deviance theory
Becker : Deviance theory
Bertand & Mullainathan: Rassendiscriminatie op Amerikaanse arbeidsmarkt
Elias: the established and the outsiders Semati: The Muslim Other
Elias: the established and the outsiders Semati: The Muslim Other
Leach et al.: In-group self-identification Ray et al.: categorisering door anderen Kunst et al.: invloed van het negatieve moslimstigma
Ray et al.: categorisering door anderen
Motivaction: Nationaal Hoofddoeken onderzoek 2011
Kunst et al.: invloed van het negatieve moslimstigma
Indicatoren
Gezamenlijke actoren van de subconcepten
mate contact familie, aantal niet-islamitische vrienden, aantal islamitische vrienden, frequentie contact met vrienden, plaatsen van vrijetijdsbestedin g, manieren van vrije tijdsbesteding, contact buurtbewoners, mate van gevoel van acceptatie door anderen, mate van gevoel van acceptatie van anderen.
gevoel van categorisering door anderen, gevoel van discriminatie, gevoel van gerespecteerd worden door anderen, gevoel van getoonde interesse door medeburgers, ervaren stigmatisering , ervaren concrete opmerkingen en meningen van medeburgers.
Ministerie van SZW: arbeidsmarktpositie NederlandseMarokkanen en Turken
Raby & Rodgers: arbeidsuitkomsten mannen met een 9/11 terroristenprofiel
mate van gevoel Nederlands zijn, mate van gevoel moslim zijn, gevoel tot meerder- of minderheid te behoren, mate gevoel van acceptatie medeNederlanders, mate van gevoel van vertegenwoordiging in de politiek, mate gevoel van iets betekenen in de maatschappij, mate van wil om iets te betekenen voor de maatschappij.
reactie collega’s, mate gevoel van waardering in werkomgeving, mate van gevoel van verantwoordelijkhei d in werkomgeving, mate van voldoening in werk, mate van plezier in werk, mate van ervaren discriminatie bij sollicitaties, eventuele ervaring met afwijzing.
50