In Brabant Jos Swanenberg
‘Jouw broertje is Turk?’ Taal en identiteit onder jongeren in Noord-Brabant
Auteur Jos Swanenberg (Gemert 1968) groeide op in Middelrode. Hij studeerde Nederlandse taalen letterkunde in Utrecht en werkte vervolgens in Nijmegen van 1995-2008 aan diverse onderzoeksprojecten op het gebied van de Brabantse dialecten. Sinds 2004 is hij streektaalfunctionaris voor de provincie Noord-Brabant, vanaf 2009 namens de stichting Erfgoed Brabant. Daarnaast is hij sinds 2009 bijzonder hoogleraar ‘Diversiteit in taal en cultuur in Brabant’ in Tilburg.
De New Kids uit Maaskantje. Een act die niet alleen zeer populair is bij de jeugd in Noord-Brabant, maar ook in de rest van Nederland en zelfs bij onze oosterburen. 28 i n b r a b a n t
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
Zonder het enthousiaste werk van de vele onderzoekers die zich met het Brabantse erfgoed bezighouden, zou de bron waaruit ook In Brabant put weldra leeg raken. In Brabant biedt daarom iedere editie een gastauteur uitgebreid de ruimte om zijn of haar verhaal te doen, om te tonen hoe diep hij of zij in het Brabantse verleden is gedoken.
Niemand spreekt onvervalst Algemeen Beschaafd Nederlands. Hetzelfde geldt voor het Brabants. Populaire acts zoals de New Kids uit Maaskantje doen misschien anders vermoeden, maar van één absoluut standaard ABB (‘Algemeen Beschaafd Brabants’) is in de praktijk geen sprake. Het is wel zo dat de diverse dialecten die in Noord-Brabant worden gesproken enkele grote kenmerken in woordgebruik en uitspraak gemeen hebben, met de zachte ‘g’ wellicht als bekendste voorbeeld. Samen kunnen we ze betitelen als ‘het’ Brabants. De verschillen tussen de dialecten onderling worden echter wel kleiner, net als de afstand tot het ABN. Jongeren gaan op een andere en creatievere manier om met streektaal. Wat betekent dat voor de positie van het Brabants?
uitingen zoals dialectliteratuur of dialectdictees. Rondom authenticiteit hanteert men dan een norm: zo hoort het dialect van bijvoorbeeld de stad Tilburg gesproken te worden, dat is echt of typisch Tilburgs. Natuurlijk heeft het plaatselijke dialect zijn eigen grammatica en woordenschat en kan het beschouwd worden als gebonden aan bepaalde regels. Maar bij correctieve handelingen die naar authenticiteit verwijzen, lijkt het dialect als iets stabiels en onveranderlijks te worden behandeld. Nieuwe kenmerken worden dan al gauw als fouten tegen het lokale dialect aangemerkt. Als we evenwel hedendaagse taalvariatie in Noord-Brabant nader beschouwen, hebben we niet langer te maken met dialect van het zojuist geschetste type. De traditionele, lokale dorps- of stadsdialecten worden door de jongere generatie zelden gebruikt; er zijn nauwelijks jongeren die enkel en alleen een dergelijk dialect beheersen. De grote meerderheid van jongeren wordt in het Nederlands opgevoed of in elk geval toch met het Nederlands. Dat neemt niet weg dat er nog wel veel typisch plaatsgebonden kenmerken in de taal van jongeren in Brabant te horen zijn. Het is te horen dat ze uit Brabant komen, en meestal ook uit welke regio van Brabant. Zulke kenmerken kunnen deel uit maken van het accent, maar ook van het woordgebruik, de woordvorming of de zinsbouw. inbrabant
N U M M E R 4 A U G U S T U S 2 0 1 1
De spreektaal in Noord-Brabant bevindt zich in het proces van regiolectisering. Dialecten worden regiolecten, streekvariëteiten met een duidelijk accent maar met minder van de oude, lokale dialectwoorden en andere kenmerken. Het verschijnsel ‘regiolect’ werd in 1990 door Cor Hoppenbrouwers, een Groningse taalwetenschapper die opgroeide in Westerhoven en Valkenswaard, beschreven als een taalvariëteit die in eerste instantie vooral door jongeren in gebruik werd genomen. De wording van regiolecten impliceert dat dialect niet zonder meer verdwijnt, maar verandert. De taalsituatie onder jongeren in Noord-Brabant verkeert in een stadium waarin een continuüm van tussenvormen is ontstaan. De vormen bevinden zich tussen lokaal dialect en standaardtaal en variëren in de mate van streekgebondenheid. Tussenvormen kunnen als regionaal dialect getypeerd worden en andere tussenvormen als algemene Nederlandse omgangstaal met een herkenbaar regionaal accent. Zulke tussenvormen zijn dus anders dan het dialect dat wij traditioneel beschouwen als de taal van een plaats, als de authentieke plaatsgebonden moedertaal zoals die in Noord-Brabant nog vooral door de oudste generaties gebezigd wordt. Authenticiteit wordt bij lokale dialecten belangrijk gevonden, vooral als zij als moedertaal gelden, hetgeen bijvoorbeeld tot uiting komt in culturele
29
Prof. dr. Jos Swanenberg geeft een lezing over taal en identiteit onder jongeren in Noord-Brabant tijdens de Dag van de Brabantse volkscultuur, 2 oktober 2011. (Foto: Maikel Samuels)
Het taalgedrag van jongeren verandert vooral sterk tijdens de tienerjaren, in de periode van de zogenoemde secundaire socialisatie. Het gezin is de vormende omgeving van de primaire socialisatie, de periode die kinderen doormaken totdat ze van de basisschool afkomen. Scholen, verenigingen en andere netwerken met leeftijdsgenoten zijn belangrijke plaatsen van handeling in het secundaire socialisatieproces. Globalisering De spreektaal in Noord-Brabant is niet slechts een afgesleten of genivelleerde vorm van het oorspronkelijke dialect. Sommige kenmerken lijken bewust in stand te worden gehouden en er worden zelfs nieuwe eigenschappen toegevoegd. Bestaande dialectkenmerken kunnen op nieuwe manieren gebruikt worden en daarbij overdreven ingezet worden (‘hyperdialect’) en nieuwe elementen kunnen uit andere dialecten worden ingevoerd (bijvoorbeeld leenwoorden uit Limburgse dialecten). Maar elementen kunnen ook uit het Engels of uit talen van 30 i n b r a b a n t
immigranten, zoals het Sranan Tongo van Suriname, worden overgenomen. In deze tijden van globalisering kennen groepen en verbanden van mensen steeds vaker een wisselende samenstelling van nationaliteit en etniciteit. Jongeren van de tweede en derde generatie immigranten beheersen het Nederlands over het algemeen goed, maar gebruiken vaak elementen uit talen van (niet noodzakelijk de eigen) minderheidsgroepen in Nederland om hun taalgebruik te kleuren, en ook kinderen van autochtone ouders doen daar volop aan mee. Zij spreken dan niet het bijzondere Nederlands van een bepaalde etnische groep, maar ze gebruiken variëteiten die uit diverse registers putten: multietnolecten. De zogenaamde ‘straattaal’ zoals die door Nederlandse hiphopartiesten uitgedragen wordt, is zo’n multi-etnolect: Nederlands met een Amsterdams of ander Randstedelijk accent, doorspekt met woorden uit het Sranan Tongo, Papiamento, Turks of Arabisch. Dergelijke taalvariëteiten kunnen niet langer beschouwd worden als variëteiten die ontstaan doordat sprekers het Nederlands onvol-
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
doende beheersen, maar moeten gezien worden als variëteiten waar moedwillig kenmerken uit andere talen aan worden toegevoegd. Schrijftaal We hebben het bij de globalisering voornamelijk over spreektaal. Maar ook op het gebied van de schrijftaal, met name in digitale media, vallen deze tendensen op. Digitale communicatie is vooral schriftelijk, gemengd met figuren, symbolen, foto’s, beelden en video’s en daarmee ook wel met spreektaal. Deze communicatie is over het algemeen zeer informeel en direct. Schrijven was voorheen voor de meeste mensen zo goed mogelijk geformuleerd en formeel (met uitzondering van het boodschappenlijstje enz.). Schrijven was bovendien moeizaam. Schrijven op digitale media is voor jongeren echter vanzelfsprekend. Er is nog nooit zoveel geschreven in de geschiedenis van de mensheid. Schrijven is voor jongeren volkscultuur geworden. Roeland van Hout, taalwetenschapper in Nijmegen, laat aan de hand van de volgende voorbeelden zien dat in dergelijke informele schriftelijke communicatie ook ruimte voor Brabants regionaal taalgebruik is: - ‘daarna had spap het vuur aan gestoken’ - ‘ben kei high!’ - ‘ben kei moeee.’ - ‘volgns mij word het egt kaj gezellig’ - ‘Kei sweet vind je niet?’ - ‘vandaag: laatste school dag, geweldig bekant het enige wat we hebben gedaan is tv gekeken!!’
in het Papiaments. Een editie van de rooms-katholieke catechismus uit 1837. (Bron: Wikimedia Commons)
je bent, waar je bij wilt horen en waar je vandaan komt. Van ‘zien’, ‘kei’, ‘dinger’ en ‘mongools’ In de afgelopen twee jaar hebben we vanuit de bijzondere leerstoel ‘Diversiteit in taal en cultuur in Brabant’ (gevestigd aan Tilburg University en mogelijk gemaakt door de Toon Weijnen Stichting en de provincie Noord-Brabant) onderzoek gedaan naar jongerentaal en -cultuur op middelbare scholen in Mill, Uden, Veghel, Bladel en ’s-Hertogenbosch. Hieruit blijkt dat jongeren nauwelijks gesprekken voeren die volledig uit lokaal dialect of geheel uit inbrabant
N U M M E R 4 A U G U S T U S 2 0 1 1
Jongeren gaan creatief om met taal en scheppen een eigen code, inclusief een aangepaste spellingscode. Dat eigen jargon lijkt een Nederlands dat moedwillig doorspekt wordt met ‘fouten’ tegen de spellingsregels, met cijfers, emoticons en afkortingen (w8 ff), en met stukjes uit andere repertoires zoals het Engels of Brabants dialect. In communicatie moet je immers laten zien wie
Titelpagina van het oudst bewaard gebleven drukwerk
31
foto links: Professor Antonius Angelus Weijnen (Fijnaart 1909 - Malden 2008), toonaangevend dialectoloog met bijzondere belangstelling voor Noord-Brabant en vergelijkend taalwetenschapper aan de Katholieke Universiteit Nijmegen, van 1958 tot 1980. (Foto: Familiearchief Weijnen). foto onder: Regionale spreiding van het gebruik van ‘van’ of ‘af’ als tweede lid van voornaamwoordelijke bijwoorden in NoordBrabant. ‘Van’ wordt in de dialecten van oostelijk NoordBrabant uitgedrukt door ‘af’.
Algemeen Nederlands bestaan. Het repertoire bestaat uit de hierboven voorgestelde tussenvariëteiten. Hieronder sommen we enkele opvallende uitspraken op. In de volgende uiting wordt ‘zijn’ uitgesproken als zien. ‘Ja, als dat erop staat, zal dat wel zien, ja.’ (Mill). In de dialecten van het Land van Cuijk, waartoe Mill behoort, heeft geen diftongering plaatsgevonden: waar in het Standaardnederlands de klank ie is veranderd in ij gebruiken ook de Millse jongeren nog de steeds de oudere variant. Zo wordt pijn-pien, schrijf-schrief en kijk-kiek.
32 i n b r a b a n t
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
Het weglaten van de -t aan het eind van een woord vindt in deze regio volop plaats bij woorden als ‘dat’, ‘wat’ en ‘niet’: Melvin in Mill: ‘En hoe laat begint da?’ Van als tweede lid van voornaamwoordelijke bijwoorden wordt in de dialecten van oostelijk Noord-Brabant uitgedrukt door af, zoals ook in de volgende zin: Melvin: ‘Daar word ik niet bang af’ (gezegd van de grote hoeveelheid sms-berichtjes die de spreker door zijn vriendin toegestuurd krijgt.)
De meervoudsvorm mongools wijkt af en zou men niet verwachten bij het Nederlandse woord ‘mongool’. Waarschijnlijk is deze meervoudsvorm ontstaan onder invloed van de nieuwe uitspraakvariant die vooral populair is geworden dankzij New Kids uit Maaskantje: móngol, met de klemtoon op de eerste lettergreep en een ‘g’ in het midden van het woord, uit te spreken als in het Engelse guy of het Franse garçon. Door de klemtoonverplaatsing wordt het woord blijkbaar geplaatst in de categorie van woorden die een s-meervoud krijgen, zoals ‘lepel’. Kei wordt in de zin van ‘heel erg’ gebruikt, niet alleen in keihard, maar ook in bijvoorbeeld keigaaf,
(Bron: www. niefokkemee-
In Noord-Brabantse dialecten komen als meervoudsvormen bij ding voor: dinge, ding (zonder uitgang) en dinger iets dat we ook terugzien bij een andere deelnemer aan het onderzoek, Arnoud uit Mill. De meervoudsvorm dinger is in NoordBrabant beperkt tot het oosten. De westelijke grens van dat gebied ligt tussen Baarle-Nassau en Lage Zwaluwe.
brabant.nl)
Het gebruik van als na een bijvoeglijk naamwoord in de vergrotende trap is echter wel algemeen in Brabantse dialecten. Zo ook bij Melvin: ‘Dat is lekkerder als bruin’. Dialectbeschrijver A.P. de Bont constateerde al in 1962 voor het dialect van Kempenland dat de vergrotende trap niet gevolgd wordt door ‘dan’ maar door ‘als’: hij heejget nog hóggerder és gij (‘hij heeft het nog hoger dan jij’). Bij het bespreken van scheldwoorden komt het volgende aan de orde: John in Mill praat over wat je zoal aan nieuwe scheldwoorden aantreft: ‘En mongool heb je tegenwoordig hè, mongool.’ Melvin antwoordt: ‘Ja, maar die lopen er ook echt rond hier, af en toe, ik zit hier ook met twee van die mongools aan tafel.’
N U M M E R 4 A U G U S T U S 2 0 1 1
33
inbrabant
keimooi, keistoer, keivlug, keichic of zelfs kei bedankt, kei gefeliciteerd. Hélène in Uden: ‘Is iedereen chagrijnig, ik ben kei vrolijk.’ In de volgende uiting werd het verkleinwoord gevormd met een achtervoegsel dat tot het dialect behoort, bijvoorbeeld door Eric in Uden: ‘Was het een vrouwke?’. In het meer traditionele dialect van Uden zou je dan wefke (‘wijfje’) verwachten, maar het woord ‘wijf’ heeft in hedendaags taalgebruik een negatieve connotatie gekregen. ‘Wijf’ wordt als ordinair beschouwd. Als het woord in een vriendelijke of neutrale context wordt gebruikt, gebruikt men tegenwoordig liever ‘vrouw’.
Het Brabants ‘leesplenkske’, een idee van dialectzanger Nico van de Wetering.
Op het gebied van de zinsbouw is er in spreektaal veel variatie waar te nemen. In de volgende uiting is een zinsdeel achter op geplaatst: ‘Wat gingen we ook alweer doen voor spellen?’, zegt Eric uit Uden, terwijl je hier zou verwachten: ‘Wat voor spelletjes gaan we doen?’ Ook worden vaak Engelse leenwoorden gebruikt, zoals to smoke in het volgende voorbeeld, waarbij het werkwoord volgens de regels van het Nederlands werd verbogen. Maikel in Uden: ‘En gister iets anders gesmoked?’ Daarbij wordt natuurlijk zo nu en dan ook gevloekt of gescholden. Joey in Bladel (is met zijn broodtrommel bezig): ‘Volgens mij zit ie er echt al drie weken in.’ Brent antwoordt: ‘Ah, stink face!’ Ten oosten van de lijn Den Dungen-Oirschot-Reusel kennen dialecten bij een groot aantal bijvoeglijke naamwoorden geen uitgang in het meervoud. Max in Bladel bijvoorbeeld: ‘Ja, en hij hee dik goei punte net als Brent’, in plaats van ‘Hij heeft dikwijls goeie/goede punten.’ Maar niet alleen dit soort dialectkenmerken, die op regiolect wijzen, kleuren de jongerentaal in 34 i n b r a b a n t
Brabant. In Veghel, waar we geen spontane gesprekken hebben opgenomen, maar participeerden in groepsgesprekken, werden bij onze vraag naar typerende Veghelse woordenschat voor jongeren de termen mof (‘misselijk’, gezegd van een handeling: hij doe mof), pitje (meisje), piefke (joint) en laaie (zoenen) gegeven. Deze termen maken niet deel uit van de authentieke Veghelse dialectwoordenschat, maar zijn geleend uit andere dialecten via het jongerencircuit. Mof is waarschijnlijk een variant op ‘muf’, dat vooral ‘onfris, bedompt’ betekent, en pitje moet het nog zonder verklaring stellen. Piefke hoort bij het ZuidLimburgs pieve (‘roken’), maar wordt daar gezegd voor een gewone, handgedraaide sigaret oftewel een sjekkie, terwijl de jongens uit Veghel het vertaalden met jonco. En dat woord is dan weer een voorbeeld van multi-etnolect. Jonco is immers Surinaams voor ‘joint, sigaret met marihuana’, maar er zaten geen Surinamers in deze Veghelse klas. Laaie lijkt een variant op ‘laden’ te zijn, afgaand op het volgend internetcitaat dat uit Oploo
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
komt: ‘Die mennekes zien heel goed int laaie het makt nie uut wa of het nou bier is of het vrouwlik schoon of zelfs shoarma is, ze laaie het gelijk.’ De uitingen die nu volgen, komen van Erol, met ouders die geboren en getogen zijn in Turkije en naar Nederland geëmigreerd zijn. Ze bevatten elementen die wel vaker geconstateerd worden bij sprekers met een andere moedertaal dan het Nederlands en die mogelijk veroorzaakt zijn door onvolledige tweedetaalverwerving. Let op de ontbrekende lidwoorden en het overbodig hulpwerkwoord ‘doen’ in de volgende fragmenten. Erol in Uden: ‘Ik had zwembroek aan, shirt aan, slippers, was ik scooter gaan rijden. (…) Ik deed dat gister ook op werk, vonden ze niet zo leuk. (…) Ik deed gister, deed ik bediening maar soms doe ik ook afwassen.’ In alle 12 gesprekken constateerden we 37 gevallen van het ontbreken van een lidwoord. Daarvan waren er 19 afkomstig van Erol. Zinnen waarin een vorm van doen als overbodig hulpwerkwoord voorkwam, telden we 17 keer, waarvan 9 afkomstig waren van Erol.
geniet brede provinciale en nationale belangstelling. (Bron: YouTube)
dialect gesproken zinnen ontbreken vrijwel. Regionale kenmerken beperken zich meestal tot accent, zinsvolgorde en incidentele woordkeuze. De overgrote meerderheid van de jongeren zegt trots te zijn op het Brabantse accent waarmee ze spreken. Een enkeling daarentegen geeft in het onderzoek aan niet trots te zijn op het herkenbare Brabantse accent waarmee men spreekt. Die mening is dan in overeenstemming met het taalgebruik tijdens de opname. De betreffende jongeren spreken in dat laatste geval dan ook een variëteit die meer Algemeen Nederlands is. Tussen lokaal dialect en standaardtaal De hedendaagse taal van jongeren uit oostelijk Noord-Brabant kan voornamelijk gekarakteriseerd worden door variatie op fonologisch gebied (het palet aan klanken). De grote diversiteit die daarin te vinden is, is typerend voor regionale spreektaal. inbrabant
N U M M E R 4 A U G U S T U S 2 0 1 1
Een kleine meerderheid van de jongens en meiden heeft in ons onderzoek aangegeven het dialect te spreken van de plaats waar hij of zij is opgegroeid. Het grootste gedeelte van die kleine meerderheid verklaart ook trots te zijn dat ze het dialect spreken van de plaats waar ze zijn opgegroeid. De houding ten opzichte van het dialect en de zelfrapportage van het dialectgebruik van de tieners is echter dikwijls niet in overeenstemming met het werkelijke taalgebruik dat tijdens de opnames waargenomen is. Zij zijn waarschijnlijk niet bekend met het verschil tussen lokaal dialect en regiolect of zelfs met het onderscheid tussen dialect en accent. Het spreken van regiolect werd bij een kleine meerderheid geconstateerd. Volledig in het lokale
Ook de ‘Cursus Brabants’ van ‘Theo en Victor’s TV Televisie’ uit het VPRO-programma ‘Draadstaal’
35
Vervolgens is vooral verscheidenheid te vinden op lexicaal gebied (de woordenschat), met name in de domeinen van scheldwoorden, vloekwoorden en obsceen taalgebruik. Ook de belangrijke positie die het Engels in de jongerentaal inneemt is goed waarneembaar, hoewel de frequentie waarin het Engels voorkomt tussen de groepen verschilt. Engelse woorden behoren in ieder geval tot het taalrepertoire van Brabantse jongeren. Het Engels kan niet langer gezien worden als een vreemde taal, die pas in de tienerjaren wordt geleerd op school. Kinderen groeien ermee op. Ze horen het op televisie, in de muziek en in games. Lokale dialectwoorden werden ook, weliswaar in mindere mate, gevonden, maar men zei bijvoorbeeld pakken waar we vatten zouden mogen verwachten, mooi en leuk waar we schoon, skon zou-
36 i n b r a b a n t
den kunnen verwachten. Diversiteit in de taal van hedendaagse jongeren uit Noordoost-Brabant is geringer in de zinsvolgorde en nog schaarser op het gebied van de woordvorming (verkleinwoordjes, meervoudsvorming, vervoegde werkwoorden enz.). Zo ontbrak in onze gegevens bijvoorbeeld de genusgebonden flexie. Dat zijn de uitgangen die, afhankelijk van het woordgeslacht, aan lidwoorden, bijvoeglijk voornaamwoorden of voornaamwoorden worden geplakt, bijvoorbeeld: unne jonge vs. un meid, deezen boer vs. dees boerin. Zulke uitgangen mogen toch opvallend voor de Brabantse dialecten genoemd worden, als je die vergelijkt met het Algemeen Nederlands, maar waren bij de deelnemers aan het onderzoek dus niet meer terug te horen. Het taalgebruik van de jongeren bevindt zich in het brede spectrum tus-
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
sen lokaal dialect en standaardtaal. Sommige sprekers gebruiken meer regionale kenmerken dan andere, maar uitingen die volledig in het dialect (zowel in klank, woord, zinsbouw als in woordvorming) werden gezegd, waren zoals gezegd schaars. Ewa koelie Kenmerken die waarschijnlijk zijn terug te voeren op onvolledige tweedetaalverwerving bleven in Uden beperkt tot de zinsbouw (syntactische kenmerken) met voorbeelden als het weglaten van het lidwoord of het overbodig gebruik van een hulpwerkwoord. We zagen het terug in de opname van spreker Erol met ouders van Turkse origine. Multi-etnolect, de mengvorm van Nederlands met woorden en uitdrukkingen uit verschil-
lende talen, kwam in die opname echter niet voor. In Mill en Bladel hebben we zelfs helemaal geen sporen van immigrantentalen gevonden, maar de deelnemers van die scholen waren dan ook allen Nederlands. In het Udens deel van het onderzoek komt wel straattaal als gespreksonderwerp aan bod. Als de andere deelnemer aan het gesprek,
foto links: Portret van Noureoldine Koutabi (links) en Hanid Boufrad, medewerkers van het Marokkaans Jongerencentrum. Hinthamerstraat, ‘s-Hertogenbosch, 13 september 1990. (Foto: Felix Janssens, collectie Stadsarchief ’s-Hertogenbosch) foto onder: Voorlichtingsbrochures voor buitenlandse werknemers in het stedelijk informatiecentrum. ’s-Hertogenbosch, circa 1980. (Collectie Stadsarchief ’s-Hertogenbosch)
inbrabant
N U M M E R 4 A U G U S T U S 2 0 1 1
37
een jongen wiens moeder is geboren op Curaçao en opgegroeid in Nieuw-Zeeland, vertelt dat zijn broer wel eens een Turks woord gebruikt, reageert Erol met de opmerkelijke vraag: ‘Jouw broertje is Turk?’ Peter in Uden: ‘Oh ja, wat was trouwens ‘lelijk’ in het Turks? Iets met ‘sukir’?’ ‘Çirkin’, antwoordt Erol. Peter: ‘Çirkin, ja, dat zei mijn broertje. Die kende, kende çirkin.’ Erol: ‘Jouw broertje is Turk?’ Peter: ‘Ja, hij gaat, hij gaat, hij gaat om met Turken. Leert hij allemaal van die, ja, noemen ze straattaal, maar ik noem het Turks, dus ja.’ Uit ons onderzoek in ’s-Hertogenbosch komt het volgende voorbeeld, uit een gsm-gesprek waarvan we met slechts een spreker kunnen meeluisteren: Nesli in ’s-Hertogenbosch: ‘Ewa koelie…ewa dreri, hoe izzie?’ (…gsm…) ‘Oh god, jongen.’ (…gsm…) ‘Eeh gabbuh, hoe izzie jonguh, dreri?’ Nesli is geboren en getogen in ’s-Hertogenbosch en heeft ouders die in Turkije zijn geboren. Koelie (‘sjouwer, dagloner’) is een woord dat hier gebruikt wordt als geuzennaam, maar dat eigenlijk een negatieve, denigrerende term is voor een andere etnische groepering, namelijk mensen van Hindoestaanse of Indonesische origine. Voorts gebruikt de spreker een opvallend stemhebbende medeklinker in de verbinding izzie (‘is ie’) en klemtoon in de laatste lettergreep van gabber en jongen waarbij de medeklinkers aan het woordeinde worden weggelaten. Tot slot vinden we twee Arabische woorden in deze uiting: ewa (dat zich nog het best laat omschrijven met ‘hé’) en dreri (‘jongen’). Dit is een typisch geval van multi-etnolect, waarbij wordt geput uit verschillende immigrantentalen. Hier wordt niet bij wijze van fout teruggevallen op de moedertaal. Arabisch is niet de moedertaal 38 i n b r a b a n t
van Nesli, dat is immers Turks. Dat ook Nesli termen uit andere talen dan het Nederlands of het Turks gebruikt, sluit mooi aan bij onderzoek van Leonie Cornips en Vincent de Rooij in Rotterdam, waar Surinaamse jongens termen uit het Papiamento, de taal van Antillianen, in hun straattaal gebruiken. Volgens Cornips en De Rooij zijn Surinamers en Turken veel minder negatief in het nieuws dan Marokkanen en Antillianen, en worden die laatste allochtone jongerengroepen dus meer beschouwd als buiten de samenleving geplaatst. Dat geeft ze een stoerder imago. Zodoende gaan Turken en Surinamers andere allochtone talen gebruiken, de meest stereotiepe allochtone talen. Daarmee kun je als gekleurde jongen een stoere identiteit beter uiten dan in de eigen taal, van de ‘brave’ Turkse allochtonen. Overigens gebruikt Nesli ook Bossche dialectvormen zoals zeetie (‘zei hij’) en ocherm (‘och arme’) die zo opvallend zijn dat ze denkelijk niet per ongeluk worden gebruikt. Het lijken eerder lokale, zelfs gestigmatiseerde dialectvormen die expres worden ingezet. Dat is opvallend, ook omdat hij als deelnemer aan het onderzoek in de enquête rapporteert dialect helemaal niet stoer te vinden. Hij zegt het overigens ook niet plat of slordig te vinden. Op deze wijze mixt Nesli zijn Nederlands met Arabisch en Bosch, en spreekt hij bovendien soms met een allochtoon accent en met kromme zinnen, die onvolledige tweedetaalverwerving typeren. Maar in de hele opname (met een duur van 20 minuten) spreekt hij opvallend genoeg geen woord in het Turks. We kunnen dit typeren als superdiversiteit: taalgebruik en cultuuruitingen volgen niet langer het patroon van bekende waarden van nationaliteit, etniciteit en lokaliteit. Hier is geen sprake van authentiek lokaal taalgebruik volgens de geaccepteerde normen van een gemeenschap, zoals in de inleiding van deze bijdrage werd beschreven. Integendeel, er wordt gespeeld met taal. Het is een creatief en non-conformistisch proces, waartoe ook het moedwillig fouten maken
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED
(Foto: Moshiano)
om etnolectgebruik te suggereren, behoort. De situatie is niet statisch of uniek, naar gelang context en groep worden taalgebruik en sociaal gedrag constant aangepast. Daarbij lijkt het concept authenticiteit telkens opnieuw ingevuld te worden. Het gaat niet langer om de beheersing van het lokale dialect of het correct spreken van een immigrantentaal: authenticiteit wordt naar gelang context en groep bepaald. Daarbij kunnen elementen uit diverse repertoires in het taalgebruik worden ingezet, ook al zijn die repertoires niet verbonden aan traditionele waarden als etniciteit, nationaliteit of lokaliteit.
inbrabant
N U M M E R 4 A U G U S T U S 2 0 1 1
Brabants verdwijnt niet Als we naar het profiel van hedendaagse jongeren uit Noordoost-Brabant kijken aan de hand van hun achtergrondkenmerken, sociale karakteristieken en talige kenmerken, dan zien we een aantal voor
de hand liggende parallellen. Zo zijn Melvin, John en hun kameraad Thijs (van wie in dit artikel geen citaten zijn opgenomen) drie vmbo-jongens die uit een klein dorp (Mill) in Noordoost-Brabant komen, nog veel dialectkenmerken gebruiken en houden van motorcross, sleutelen en vissen. Anderzijds is Nesli een allochtone vmbo’er die opgroeit en schoolgaat in de stad (’s-Hertogenbosch), houdt van kickboxen, hiphop en hardlopen, en op creatieve wijze allerlei taalrepertoires mixt. Maar we willen natuurlijk niet bijdragen aan stereotypering van jongeren. Het ligt wel in de lijn der verwachting dat jongeren naar aanleiding van hun sociaal-culturele en talige kenmerken in bepaalde groepen geplaatst kunnen worden. Maar bepaalde sociaal-culturele kenmerken en talige kenmerken kunnen slechts zelden aan een bepaalde groep gekoppeld worden. Dat dialect zijn lokale kenmerken verliest, komt bij het beluisteren van jongeren in Noordoost39
Brabant duidelijk naar voren. Toch blijven we veel regionale kenmerken vinden in het taalgebruik. De jongerentaal in Noordoost-Brabant kan gekarakteriseerd worden als een breed spectrum van regionale variatie, met opvallende en veel minder opvallende dialectkenmerken, waarin de meeste variatie waar te nemen is in het klankenpalet en in de woordenschat. Verscheidenheid in het klankenpalet is vaak terug te voeren op het dialect, in de zin van het authentieke, lokale dialect ofwel van de jongere variëteit die in een groter gebied gebezigd wordt, bijvoorbeeld da of dè voor ‘dat’, zien voor ‘zijn’ of hee voor ‘heeft’. Verscheidenheid in de woordenschat is veel minder vaak terug te voeren op het dialect, zoals wel het geval is bij
Literatuur n Leonie Cornips en Vincent de Rooij, Selfing and othering through
categories of race, place, and language among minority youths in Rotterdam, The Netherlands. (2010, manuscript, nog niet gepubliceerd) n Cor Hoppenbrouwers, Het regiolect. Van dialect tot algemeen
Nederlands. (Coutinho. Muiderberg, 1990) n Roeland van Hout, ‘Streektaal plus: waarom is de streektaal goed
voor kinderen? De voor- en nadelen van meertaligheid voor jongeren/kinderen, hun taalontwikkeling en de rol van de streektaal.’ (André Hottenhuislezing, 30 maart 2011) n Paul Mutsaers en Jos Swanenberg, Ewa dreri hoe izzie? Raden raad raad wie ik ben. Language Variety and Identity among Adolescents in North Brabant.(Working Paper Tilburg University, Tilburg, 2010) n Jos Swanenberg en Jolijn Meulepas, Het nieuwe Brabants. Een onderzoek naardiversiteit in taal en cultuur onder jongeren in Noordoost-Brabant (2011, manuscript, nog niet gepubliceerd) n www.ed.nl/specials/meebuurten: Documentaire ‘Boks Ouwe’ van Daan Willemsen.
40 i n b r a b a n t
daar…af voor ‘daar…van’. De woordenschat wordt meer beïnvloed door Engelse en Nederlandse vloek- en scheldwoorden (stinkface, kutgast), bijwoorden van graad (fokking gaaf, super vet) en woorden die afkeuring of waardering aanduiden (da suckt, vette vent). De factoren waaraan dialectverlies over het algemeen wordt toegeschreven, zijn ook de factoren die nieuwe taalvariatie mogelijk maken. Die factoren zijn onder andere het onderwijs, de media en verstedelijking. In de loop van de twintigste eeuw deden de kwaliteitsverbetering van het onderwijs, maar ook het uitbannen van dialect in het onderwijs, de komst van televisie met als voertaal het Algemeen Beschaafd Nederlands en de verstedelijking, gepaard gaand met immigratie van ‘import’Nederlanders uit andere regio’s die geen Brabants dialect spraken, dat Brabantse dialect afnemen in gebruik. In het laatste decennium hebben het minder correctief optreden in het schoolvak Nederlands, het meer informele televisieaanbod (vooral op de commerciële zenders) en het opgroeien van kinderen van allochtonen met elkaar en met autochtone kinderen, juist de weg vrij gemaakt voor nieuwe vormen van diversiteit in taal en cultuur. Taalvariatie bestaat dan niet langer uit lokale verscheidenheid, maar wordt bepaald door plaatsen van handeling, of liever nog, door de mensen die die communicatieve handelingen uitvoeren. Wat je praat en hoe je klinkt hangt voor jongeren dus vooral af van waar en met wie je bent. Zo blijven taalvariëteiten verbonden met bepaalde plaatsen, al zijn dat niet langer buurten, wijken of dorpjes, maar schoolklassen, kantines of hangplekken. Het Brabants verdwijnt niet, het gaat met zijn tijd mee.
TIJDSCHRIFT VOOR BRABANTS HEEM EN ERFGOED