Dames en heren, U hebt vandaag een hele dag gereflecteerd over 50 jaar stedenbouwwet. Dat is terecht. De stedenbouwwet van 1962 was een mijlpaal in de geschiedenis van de ruimtelijke ordening in ons land. We bouwen vandaag in Vlaanderen nog steeds voort op de krachtlijnen ervan. Een globaal planningssysteem, een algemeen vergunningenstelsel en het sluitstuk van handhaving zijn vandaag nog steeds basisingrediënten van het beleid. In de uitvoering van die wetgeving zijn er heel wat mijlpalen gezet die vandaag ook werden besproken. Zo kan men niet voorbijgegaan aan de betekenis van de gewestplannen. Voor de eerste keer werd voor geheel Vlaanderen gebiedsdekkend bepaald welke ontwikkeling er waar kon komen. Ondanks alle kritieken die men erop kan formuleren blijft dit een prestatie om u tegen te zeggen, zeker als we dit vergelijken met de moeizame processen die we vandaag voeren. Er is in die 50 jaar wel grondig aan gesleuteld aan de wetgeving en men mag ook niet vergeten dat in die 50 jaar de ruimtelijke ordening werd gevat door de eerste staatshervorming in 1980. Na talrijke aanpassingen kwam er een integrale vernieuwing van de wetgeving met het Vlaamse decreet ruimtelijke ordening in 1999. De introductie van de structuurplanning, met de goedkeuring van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen in 1997, lag hier mede aan de basis. Nog recenter werd de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening in 2009 van kracht. Zoals U weet zijn er sindsdien nog wel wat aanpassingen gebeurd. Maar ik wil het vandaag vooral hebben over de krijtlijnen voor de toekomst van het Vlaamse ruimtelijk beleid, die ook hun impact zullen hebben op het regelgevend kader. Laat mij drie grote ‘werven’ overlopen waarvoor mijn administratie, samen met mij, de voorbije twee jaar de funderingen heeft gelegd en die we in de tweede helft van de regeerperiode zullen realiseren. Ik wil met u even stilstaan bij het Beleidsplan Ruimte, bij het project Versnelling Investeringsprojecten en de omgevingsvergunning, en bij het Handhavingsplan. In uitvoering van het Vlaams regeerakkoord en mijn beleidsnota zullen we vóór het einde van de legislatuur een opvolger voor het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen voorlopig vaststellen. Het project van een nieuw lange-termijnbeleidsplan heeft de werktitel Beleidsplan Ruimte Vlaanderen meegekregen. Het oordeel of dit Beleidsplan Ruimte Vlaanderen opnieuw een echte mijlpaal zal worden, laat ik over aan de commentatoren en geschiedschrijvers van de volgende 50 jaar ruimtelijke ordening. In ieder geval ben ik er zelf van overtuigd dat we vandaag opnieuw op een kantelmoment zitten. Ik ervaar dat op drie vlakken: de maatschappelijke uitdagingen waar we ook vanuit ruimtelijke ordening een antwoord op willen bieden, een moderne samenwerking tussen de bestuursniveaus, en de ingrediënten en instrumenten van het ruimtelijk beleid. Ik start met de maatschappelijke uitdagingen. Het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen onderkende 15 jaar geleden een aantal uitdagingen die nog altijd prangend zijn zoals de druk op de open ruimte en de mobiliteitsvraagstuk. Vandaag is een aantal van deze uitdagingen sterk gewijzigd en er doen zich ook nieuwe uitdagingen voor. Sommige demografische evoluties en economische ontwikkelingen bijvoorbeeld, of de klimaatverandering en het energievraagstuk. Deze vraagstukken kunnen maatschappelijk maar 1
verantwoord worden aangepakt met een coherent en sterk ruimtelijk verhaal. De voorbereiding van het Beleidsplan Ruimte is volop bezig en ik nodig iedereen uit om de resultaten van alle initiatieven te bekijken op onze website. Ik wil het groenboek één van de komende weken aan de Vlaamse Regering voorleggen om nadien het debat te kunnen voren in de aanloop van het witboek. Ik wil niet nalaten om nu al de belangrijkste krachtlijnen te vermelden van wat ik aan de Vlaamse Regering zal voorleggen. Een krachtig ruimtelijk beeld dat ik met het groenboek wil lanceren is ‘Metropool Vlaanderen 2050’. Dit betekent voor alle duidelijkheid niet dat Vlaanderen moet uitgroeien tot een grote, aaneengesloten wereldstad zoals New York, Londen of Parijs. Volgens mij kan echter het geheel van Vlaanderen en Brussel, als een netwerk van vele kleinere stedelijke regio’s, wedijveren met andere innovatieve regio’s en metropolen van wereldformaat. Vlaanderen wordt daarom nog aantrekkelijker voor bekwame professionals, bezoekers en buitenlandse investeerders. De realisatie van dit beeld zal ook nodig zijn om de “VIA doelstelling om Vlaanderen als top 5 regio te realiseren. De Metropool Vlaanderen zal het kader vormen waarbinnen de maatschappelijke uitdagingen ruimtelijk zullen aangepakt worden zoals de klimaatverandering, de stijgende energieprijzen, de demografische ontwikkelingen en de doelstelling van een grondstofarme samenleving. Als we zo’n gedurfde visie vooropzetten en nastreven, is één van de cruciale factoren hoe we daar een echt gedeeld maatschappelijk project van maken en welke concrete keuzes we durven maken. Een hoofdredacteur van een Vlaamse krant schreef vorig jaar naar aanleiding van de bekendmaking van de enquêteresultaten, ik citeer: “We willen het ideaal wel, maar niet als we daar zelf offers voor moeten brengen” (einde citaat). Er is dus werk aan de winkel, en we zullen u als professionelen nodig hebben om de noodzakelijke maatschappelijk transitie mee vorm te geven en uit te dragen. Een tweede thema waar we een sterke evolutie zien is het samenspel tussen de bestuursniveaus. De stedenbouwwet van 1962 organiseerde de ruimtelijke ordening hiërarchisch en top down. Lokale plannen moesten passen in de hogere plannen en vergunningsaanvragen moesten in de meerderheid van de gevallen eerst voor een voorafgaand bindend advies naar de ambtenaren van stedenbouw. De afbouw van dat centralisme is al een tijd aan de gang. Het planningsdecreet van 1995 introduceerde de subsidiariteit in de planning op niveau gemeente, provincie, en Vlaanderen. Met het decreet van 1999 werd de ontvoogding van lokale besturen ingezet. Mede als gevolg van de uitvoering van het Witboek Interne Staatshervorming zitten we vandaag in een stroomversnelling. Ik en de Vlaamse regering willen tegen 2015 alle gemeenten ontvoogd zien in het vergunningenbeleid. Maar ook in het planningsbeleid moeten Vlaanderen, provincies en gemeenten volwaardige partners worden. Dit laatste wordt nu al toegepast in het tot stand komen van het Beleidsplan Ruimte. Immers coproductie is hierin de manier van werken Als we op Vlaams niveau meer strategisch willen plannen, moeten we ook de planverplichtingen van de lokale besturen tegen het licht durven houden. Nu moeten lokale overheden allemaal een eigen ruimtelijk structuurplan maken, en die kregen gaandeweg een vaste format. Het is zeker een goede zaak dat besturen een coherente visie maken omtrent Ruimtelijke Ordening voor hun grondgebied. We zijn echter nu in een fase aangekomen waar meer vrijheidsgraden noodzakelijk zijn, ook om de 2
maatschappelijke meerwaarde van de ruimtelijke planning te bewaren. zo moet het kunnen dat bijvoorbeeld gemeenten een onderbouwd actieprogramma opmaken voor hun bijdrage aan de realisatie van de visie in het Beleidsplan Ruimte. Ook moet het kunnen dat een aantal gemeenten samen een visie uitwerken voor een problematiek die eigen is aan de regio en die niet in het Vlaamse Beleidsplan Ruimte aan bod komt. Dit laatste is trouwens als spoor opgenomen in het witboek interne staatshervorming. Die vragen tonen verbanden met het derde thema waarop ik een kantelmoment ervaar. Het beleid moet tegelijk strategisch, dynamisch en realisatiegericht zijn. Strategisch betekent dat het beleid rekening houdt met evoluties op lange termijn. Dynamisch betekent dat het tegelijk kan omgaan met onzekerheid en veranderingen. Realisatiegericht betekent dat de beleidskeuzes ook gerealiseerd worden op het terrein. Ook het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen had die ambities. Het bevatte een visie op lange termijn, tekende strategiën uit en schoof concrete acties naar voor. Echter die combinatie en hieraan gekoppeld de stroeve herzieningsprocedure maakte dat vooral het dynamische en realisatiegerichte karakter niet kon waargemaakt worden. Dit is een les die ik ook meeneem bij de uitbouw van een ruimtelijke beleidsplanning. Niet het document staat centraal, maar wel de interactie tussen visie, strategie, dynamiek en realisatie. Een actieprogramma moeten we soepel moet kunnen bijstellen, met respect steeds voor de visie. Als we meer algemeen denken aan een effectief en efficient instrumentarium moeten we in de eerste plaats leren uit de 50 jaar ervaring die we hebben met de instrumenten ruimtelijke ordening. Dat brengt me bij de tweede werf, die van versnelling investeringsprojecten en de omgevingsvergunning. Het kan niet ontkend worden dat investeren in Vlaanderen vandaag geen evidentie is, zeker als het wat complexer is en planaanpassingen vergt. Binnen de Vlaamse regering en administratie werken we in dit kader samen aan een volgende mijlpaal voor de toekomst, waarbij investeringsprojecten sneller en beter dan vandaag kunnen gerealiseerd worden.. Veel van de versnellingen hebben ermee te maken dat vroeg in het proces goede communicatie gebeurt en afspraken worden gemaakt en verankerd, waardoor later tijdsverlies wordt vermeden. In essentie bestaat deze werf uit drie grote blokken. Het eerste blok betreft de zogenaamde quick wins, met snelle realisaties op basis van aanpassingen aan de huidige regelgeving. Integratie en vereenvoudiging van de bestaande procedures vormen daarin een eerste accent. Tal van Quick Wins zijn al gerealiseerd en in wetgeving en reglementering vertaald. Denk bijvoorbeeld aan de volgende drie:
de strategische adviesraad SARO wordt veel vroeger in het proces betrokken en kan dus op een strategisch moment adviseren; beroep kan voortaan slechts door de leidend ambtenaar worden ingesteld; die maakt een omvattender afweging dan louter de sectorale invalshoek te betrekken; de mogelijkheid om voor handelingen van algemeen belang af te wijken van de bestemmingsvoorschriften wordt verruimd.
Het tweede blok betreft de aanpak van complexe investeringsprojecten. Die hervorming hebben we uitgewerkt in een nieuwe procesaanpak. Het kaderdecreet Complexe Investeringsprojecten zal de 3
procesmatige aanpak vastleggen. Het kaderdecreet werkt de zogenaamde “drietrapsraket” uit. In drie voorbereidende fases – de agenderingsfase, het voortraject en de uitwerkingsfase – wordt geïntegreerd gewerkt en getrechterd naar duidelijke politieke beslismomenten toe: de startbeslissing, het voorkeursbesluit (na afronding van het voortraject) en het projectbesluit. De Startbeslissing vormt het formele engagement van de betrokken actoren om het proces te doorlopen om zo een antwoord te bieden op de probleemstelling en doelstellingen. Op basis van de inspraak en alternatievenafweging neemt de betrokken overheid vervolgens een Voorkeursbesluit met een definitieve keuze voor een alternatief. Met het Projectbesluit worden tenslotte de huidige afzonderlijke vergunningen zoals de stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning, de eventueel noodzakelijke machtigingen en toelatingen, maar ook de eventueel noodzakelijke bestemmingswijziging, vervangen door één geïntegreerde en afgewogen beslissing. Een eerste versie van het Kaderdecreet wordt thans binnen de regering besproken. Het derde grote blok betreft de introductie van de omgevingsvergunning. Stedenbouwkundige vergunningen en milieuvergunningen voor hinderlijke inrichtingen zijn reeds jaren aan elkaar gekoppeld. Je mag immers niet bouwen zolang je de milieuvergunning niet hebt bekomen. Thans gaan we nog een stap verder en integreren we beide vergunningen. in de “Omgevingsvergunning”. Later komen daar nog andere machtigingen of toelatingen bij zoals de verkavelingsvergunning en natuurvergunning, sectorale machtigingen van onroerend erfgoed of de wegbeheerder, de socioeconomische vergunning, … De Vlaamse Regering keurde op 23 december 2011 een Conceptnota over de invoering van de Omgevingsvergunning goed. De Omgevingsvergunning vervangt bij de inwerking de procedures van de stedenbouwkundige vergunning en de milieuvergunning en er wordt een duidelijke bevoegdheid uitgewerkt (gemeente, provincie, Vlaanderen) in een één op één relatie: één vergunning wordt behandeld door één bestuurlijk niveau. Belangrijk is ook de introductie van de omgevingscommissie die een geïntegreerd advies zal afleveren. Lokale besturen, die de hoofdmoot van de omgevingsvergunningen zullen afleveren, zullen dus voor de wat complexere aanvragen ondersteund worden vanuit die lokale omgevingsvergunningscommissie. Anderzijds zullen ook de gewestelijke administraties in verdere ondersteuning voorzien. Met het invoeren van de unieke omgevingsvergunning zullen initiatiefnemers dus niet langer een aparte stedenbouwkundige vergunning en milieuvergunning moeten aanvragen, bij verschillende overheden. De omgevingsvergunning geeft de toelating om zowel te bouwen als te exploiteren. Dit systeem snoeit niet enkel in het aantal te doorlopen procedures, maar het zorgt tevens voor een transparant vergunningensysteem. Tijdswinst wordt gekoppeld aan efficiëntie. Ik rond af met een blik op de laatste werf, die van de handhaving. In Vlaanderen is dit geen populaire werf. Nochtans is handhaving een sluitsteen in een goed ruimtelijk ordeningsbeleid. In de Codex is de opmaak van een handhavingsplan opgenomen. Het eerste handhavingsplan ruimtelijke ordening dat in 2010 werd opgemaakt legt prioriteiten vast in de handhaving. Dit is nodig omdat mensen en middelen beperkt zijn en er dus moet ingezet worden op de maatschappelijk mees onaanvaardbare situaties.
4
In het handhavingsplan is ondermeer de basis gelegd voor de invoering van administratieve handhaving, naast de strafrechtelijke procedures. Een onderzoek ter zake is lopende; de resultaten ervan worden verwacht tegen medio 2012. Dit onderzoek is trouwens ook van belang voor de invoering van de omgevingsvergunning. De handhavingssystemen van ruimtelijke ordening en milieu lopen op dit ogenblik immers sterk uit elkaar. Behalve een goede samenwerking tussen bouwinspectie en milieu-inspectie, zal ook een afstemming van de handhavingssystemen zich wellicht opdringen. Het gaat hier gelukkig niet om een oefening om water en vuur te verzoenen. Wanneer ik over handhaving spreek, zijn er nog een aantal andere aspecten die de volgende maanden aandacht krijgen, zoals het as built-attest, het vermoeden van vergund zijn enz.. We moeten er voor zorgen dat we nu de nodige maatregelen nemen om een toekomstige handhaving efficiënt en effectief te laten verlopen om de inspanningen voor overheid en burger maximaal te beperken. De gemeenten kunnen een grote rol spelen in een verdere uitbouw van een preventief beleid. Zij staan letterlijk en figuurlijk het dichtste bij het werkterrein. Zij zijn de eerste bron van informatieverstrekking – ik denk hier aan het vergunningenregister, de loketfunctie enz. -, zij kunnen snel ter plaatse gaan en ingrijpen wanneer het mis dreigt te lopen door het geven van waarschuwingen, aanmaningen of door het geven van stakingsbevelen. Het Vlaamse Gewest ondersteunt hen daarbij via een code van goede praktijk, die samen met gemeenten, politie en parketten werd ontworpen, het ter beschikking stellen van modellen, het maken van een afsprakenkader of iets verdergaand een handhavingsprotocol tussen gemeente en gewest. Dames en heren, ik ging slechts zeer kort in op enkele belangrijke werven. Een belangrijk afsluitende overweging heeft betrekking op de wisselwerking tussen plannen, vergunnen en handhaven. Ieder van die processen is onderworpen aan eigen wetmatigheden en procedurele randvoorwaarden. Het is aan ons om deze zo goed mogelijk met elkaar te verzoenen zodat we ten volle de maatschappelijke ontwikkelingen die in de ruimte samenkomen kunnen ondersteunen waarbij we keuzes maken vanuit een gedragen ruimtelijke visie in het belang van de Vlaamse samenleving. Daarvoor zullen ook in de – wellicht zelfs nabije toekomst – wijzigingen van de regelgeving noodzakelijk zijn. Er zal m.a.w. voldoende stof zijn op latere lustra.
5