Beleidsplan Maatschappelijk Ondersteuning 2015
Van uitvoeren naar verbinden. ‘Van zorgen vóór, naar zorgen dat…’
Inhoudsopgave 1 Inleiding ................................................................................................................................................ 4 1.1 Aanleiding ...................................................................................................................................... 4 1.2 Van verzorgingsstaat naar participatie-samenleving. ................................................................... 4 2 De wet .................................................................................................................................................. 5 2.1 Hervorming langdurige zorg .......................................................................................................... 5 2.2 Wettelijke taken ............................................................................................................................ 5 2.3 De drie Wmo doelen ..................................................................................................................... 5 2.4 De doelen van de gemeente ......................................................................................................... 5 3 Samenwerking ...................................................................................................................................... 6 3.1 Samenwerking met gemeenten .................................................................................................... 6 3.2 Samenwerking met zorgverzekeraars ........................................................................................... 6 4 Toegang ................................................................................................................................................ 7 4.1 Piramide........................................................................................................................................ 7 4.2 Vraagverheldering ......................................................................................................................... 8 4.3 De beoordeling van zelfredzaamheid............................................................................................ 8 4.4 Loket Altena en Wijkteams ........................................................................................................... 9 4.5 Wijknetwerk ................................................................................................................................ 10 4.6 Doorontwikkeling van de wijkteams ........................................................................................... 10 5 Financiële kaders ................................................................................................................................ 10 6 Maatwerkvoorzieningen .................................................................................................................... 11 6.1 Inleiding ....................................................................................................................................... 11 6.2 Inkoop .......................................................................................................................................... 11 6.3 Bestaande voorzieningen, waaronder Hulp bij het huishouden ................................................. 14 6.4 Keuzevrijheid maatwerkvoorziening ........................................................................................... 15 6.5 Keuzevrijheid Zorg in natura of PGB............................................................................................ 15 6.6 De eigen bijdrage regeling ........................................................................................................... 16 7 Algemene voorzieningen .................................................................................................................... 16 7.1 Algemene voorzieningen ............................................................................................................ 16 7.2 Meer algemene voorzieningen.................................................................................................... 17 8 Eigen kracht, sociaal netwerk, mantelzorg en vrijwilligers ................................................................ 17 8.1 Participerende gemeente ............................................................................................................ 17 Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
2/32
8.2 Preventie, vroegsignalering en burgerparticipatie...................................................................... 17 8.3 Mantelzorgondersteuning ........................................................................................................... 18 8.4 Vrijwilligers .................................................................................................................................. 19 8.5 Stimulering informele zorg .......................................................................................................... 19 Hoofdstuk 9. Bijzondere onderwerpen ................................................................................................. 20 9.1 Cliëntondersteuning / MEE ......................................................................................................... 20 9.2 Mantelzorg waardering ............................................................................................................... 21 9.3 Tegemoetkoming meerkosten .................................................................................................... 21 9.4 Zintuigelijke beperkingen ............................................................................................................ 22 9.5 Beschermd wonen en opvang .................................................................................................... 22 9.6 Extramuralisatie van zorg ............................................................................................................ 24 9.7 Anonieme telefonische hulp op afstand 24/7 ............................................................................. 24 9.8 Inloopvoorziening GGZ ................................................................................................................ 25 10 Andere transities .............................................................................................................................. 26 10.1 Integrale aanpak ........................................................................................................................ 26 10.2 Borgen continuïteit zorg 18 tot 23-jarigen ................................................................................ 27 10.3 Onderzoek maatschappelijke adviesraad.................................................................................. 27 11 Communicatie .................................................................................................................................. 27 11.1 Drie sporen ................................................................................................................................ 27 11.2 Uitgangspunten communicatie ................................................................................................. 28 12 Samenvatting, besluitvorming en actiepunten ................................................................................ 28 Bijlage: zelfredzaamheidsmatrix
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
3/32
1 Inleiding 1.1 Aanleiding Op 1 januari 2015 treedt de (nieuwe) Wet maatschappelijk ondersteuning (Wmo 2015) in werking. Deze wet is onderdeel van de brede hervorming van de langdurige zorg, waarbij een herinrichting van de zorg en ondersteuning moet plaatsvinden. Met de vorige Wmo werd hiermee in 2007 al een begin gemaakt, maar in de nieuwe Wmo krijgen gemeenten een bredere verantwoordelijkheid voor: Participatie: bevorderen van de deelname aan het maatschappelijke verkeer door mensen met een beperking of psychische problematiek; Zelfredzaamheid: het bieden van passende ondersteuning waarmee mensen in staat zijn tot het uitvoeren van de noodzakelijke algemene dagelijkse levensverrichtingen en het voeren van een gestructureerd huishouden. Het organiseren van zorg en ondersteuning dichterbij de burger, het meer benutten van de eigen kracht en het sociale netwerk van burgers en het zo lang mogelijk thuis ontvangen van die zorg en ondersteuning, zijn hierbij belangrijke uitgangspunten. De mogelijkheden van mensen staan centraal en niet hun beperkingen. De nieuwe taken moeten door bezuinigingen van de Rijksoverheid met minder geld worden uitgevoerd. Naast deze bredere verantwoordelijkheid in de nieuwe Wmo, krijgt de gemeente er taken bij op het gebied van jeugd (Jeugdwet), werk en inkomen (Participatiewet) en passend onderwijs (Wet passend onderwijs). Door de transities van deze beleidsvelden naar de gemeente krijgen we de mogelijkheid betere verbindingen aan te brengen tussen de verschillende beleidsdomeinen en zodoende een grote bijdrage te leveren aan de inrichting en vormgeving van het sociaal domein.
1.2 Van verzorgingsstaat naar participatie-samenleving. Dat is de slag die we de komende tijd met z’n allen moeten gaan maken. Bij deze transformatie wordt het oplossend vermogen van alle inwoners aangesproken. Het gaat hierbij niet alleen om onderlinge steun in individuele situaties, maar ook om h et samen ontwikkelen van nieuwe vormen van collectieve ondersteuning, begeleiding of samen redzaamheid. De vragen die we onszelf als samenleving en als individu stellen zijn: Wat kunnen we zelf oplossen of betalen? Wat kunnen we voor iemand in onze omgeving doen? Hoe kunnen we anderen ondersteunen om zo goed mogelijk mee te doen? De vanzelfsprekendheid van “u-vraagt-wij-draaien” is verleden tijd. Dit neemt niet weg dat ondersteuning overeind moet blijven voor degenen die dat nodig hebben en het zelf niet kunnen organiseren. Voortdurende communicatie met inwoners, organisaties en instellingen is nodig om deze cultuurverandering te laten slagen. Er moet een omslag plaatsvinden van claim- en aanbodgericht werken (voorzieningen en hulpmiddelen) naar de vraag- en resultaatgerichte benadering (participatie en zelfredzaamheid). Onze inwoners zullen méér zelf moeten doen. De gemeente vormt hierin een vangnet, zodat het mogelijk blijft zorg te bieden op die momenten dat het écht nodig is.
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
4/32
2 De wet 2.1 Hervorming langdurige zorg De regering hervormt de langdurige zorg. Vanaf 1 januari 2015 vervangen nieuwe regelingen de AWBZ: Er komt een nieuwe Wet langdurige zorg (Wlz) voor de zwaarste, langdurige zorg. De Wlz wordt uitgevoerd door de huidige zorgkantoren. Dit heeft betrekking op intramurale opname in bijv. verzorgingshuis en verpleeghuis; De lichtere vormen van ondersteuning uit de AWBZ, waaronder begeleiding en dagbesteding gaan over naar de gemeenten: dat is de nieuwe Wmo; De taken verpleging en verzorging worden vanaf 1 januari 2015 onderdeel van de Zorgverzekeringswet (Zvw) en worden dus uitgevoerd door de zorgverzekeraar.
2.2 Wettelijke taken Op basis van de Wmo 2015 moet de gemeente: de sociale samenhang, de toegankelijkheid van voorzieningen, diensten en leefbaarheid in de gemeente bevorderen; huiselijk geweld voorkomen en bestrijden; mantelzorgers en vrijwilligers ondersteunen; vroegtijdig vaststellen of inwoners maatschappelijke ondersteuning nodig hebben; voorkomen dat inwoners op maatschappelijke ondersteuning aangewezen zijn; algemene voorzieningen bieden aan inwoners die maatschappelijke ondersteuning nodig hebben; maatwerkvoorzieningen bieden ter ondersteuning van de zelfredzaamheid en participatie van inwoners die daartoe onvoldoende in staat zij n; maatwerkvoorzieningen bieden aan personen die beschermd wonen of opvang nodig hebben in verband met psychische- of psychosociale problemen. De gemeente Breda is als centrumgemeente aangewezen door het rijk voor de realisatie van maatschappelijke opvang en vrouwenopvang, het beschermd wonen en het advies- en meldpunt kindermishandeling en huiselijk geweld (AMHK). Een laagdrempelige toegang van deze voorzieningen voor inwoners uit onze gemeenten is een belangrijk uitgangspunt.
2.3 De drie Wmo doelen In plaats van de 9 prestatievelden uit de huidige wet, bevat de nieuwe wet 3 doelen: Het bevorderen van sociale samenhang, de mantelzorg, het vrijwilligerswerk en de veiligheid en leefbaarheid in de gemeente en daarnaast het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld; Het bieden van opvang (maatschappelijke opvang, vrouwenopvang, beschermd wonen en verslavingszorg vallen hieronder); Het ondersteunen van de participatie en zelfredzaamheid van personen met een beperking of met chronische, psychische of psychosociale problemen; Het belangrijkste verschil met de “oude” wet is dat jeugd (was prestatieveld 2) uit de Wmo is gehaald en in een eigen wet is ondergebracht (Jeugdwet).
2.4 De doelen van de gemeente De gemeente wil met de nieuwe Wmo de volgende doelen bereiken: Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
5/32
De inwoners zijn zelfredzaam en hebben voldoende sociaal netwerk rond zich om zelfredzaam te blijven; De inwoners kunnen participeren in de samenleving. Ze zijn volwaardig lid van de gemeenschap. Locaties zijn toegankelijk, inwoners kunnen zich verplaatsen en de voorzieningen goed bereiken; Ondersteuning vindt zo laag mogelijk de zorgpiramide plaats; Er zijn voldoende vrijwilligers in de gemeente actief. Deze vrijwilligers weten zich ondersteund in hun taken; Mantelzorg is een essentieel aspect van de zorg voor kwetsbare burgers. De gemeente ondersteunt mantelzorgers en zorgt voor waardering van mantelzorgers; Wanneer de eigen kracht, het sociaal netwerk en algemene voorzieningen niet voldoende oplossing bieden bij de beperkingen in zelfredzaamheid en participatie, ondersteunt de gemeente met maatwerkvoorzieningen, waarbij: o de ondersteuning plaatsvindt dichtbij inwoners, vanuit een integrale, vraaggestuurde benadering; o Gebruikers van het ondersteuningsaanbod tevreden zijn over bejegening en ondersteuning; o De aangeboden ondersteuning passend en effectief is (naar professionele maatstaven). Tegelijk met de drie transities wil de gemeente een cultuurverandering realiseren, waarbij zelfredzaamheid en samenredzaamheid hoofdbegrippen zijn; In samenwerking met de centrumgemeente Breda realiseert de gemeente voldoende opvang en nazorg.
3 Samenwerking 3.1 Samenwerking met gemeenten De gemeenten Werkendam en Woudrichem zijn te klein om de nieuwe taken in de Wmo 2015 alleen uit te voeren. Zelfs het land van Heusden en Altena is te klein om met voldoende slagkracht het totale inkoopproces te verzorgen. Aan de andere kant is het ook weer niet nodig om alle taken op te schalen. Uitgangspunt is daarom: samenwerken waar het moet en lokaal waar het kan: De inkoop van maatwerkvoorzieningen (begeleiding, dagbesteding en logeervoorzieningen) vindt plaats op het niveau van Dongemond en Heusden en Altena. Dat zijn 6 gemeenten met samen 150.000 inwoners; De toegang tot de zorg wordt door Loket Altena georganiseerd voor de gemeenten Werkendam en Woudrichem samen; Algemene voorzieningen hangen nauw samen met welzijnsbeleid en aspecten van lokale leefbaarheid. Dat pakken gemeenten individueel op.
3.2 Samenwerking met zorgverzekeraars De gemeenten worden in de nieuwe Wmo verantwoordelijk voor de maatschappelijke ondersteuning van inwoners die zelfstandig thuis wonen. De zorgverzekeraars blijven verantwoordelijk voor de verpleging en de persoonlijke (medische) verzorging van cliënten. De samenwerking tussen gemeenten en zorgverzekeraars (CZ en VGZ) moet worden geïntensiveerd. We hebben gezamenlijke belangen: afstemming van het sociaal en medisch domein; beheersing van de kosten; delen van informatie over de zorg- en ondersteuningsvragen van onze inwoners. Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
6/32
Op dit moment vindt afstemming met de zorgverzekeraars alleen nog op het regionale niveau van West Brabant plaats. In 2015 gaan wij de samenwerking met de zorgverzekeraars intensiveren om tot concrete afspraken te komen over de verbindin g tussen het sociaal- en medisch domein en over de inzet van de wijkverpleegkundige binnen de wijkteams.
4 Toegang 4.1 Piramide De toegang tot zorg is al sinds De Kanteling veranderd. Bij De Kanteling gaat het om het vinden van oplossingen ‘lager in de piramide’, zie figuur hieronder.
Afbeelding 1: Zorgpiramide
Eigen kracht Hierbij wordt meer nadruk gelegd op het gebruik van de eigen kracht. Eigen kracht verwijst naar de mogelijkheden van de inwoner zelf. Welke fysieke capaciteiten zijn aanwezig, welke financiële mogelijkheden zijn er, welke gebruikelijke zorg kan ingezet worden en welke oplossingen kunnen gevonden worden met algemeen gebruikelijke voorzieningen? Sociaal netwerk Vervolgens wordt onderzocht wat het sociaal netwerk kan bieden. Wat kunnen familieleden, vrienden, buren en sociale verbanden betekenen?
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
7/32
Algemene voorzieningen Alvorens te zoeken naar individuele voorzieningen wordt gekeken naar de mogelijkheden van algemene voorzieningen. We hebben al algemene voorzieningen in de vorm van sportaccommodaties, dorpshuizen en bejaardensozen. Specifieke algemene voorzieningen moeten nog ontwikkeld worden. Maatwerk voorzieningen Als deze stappen niet leiden tot de (gehele) oplossing van het probleem, dient een maatwerk voorziening verstrekt te worden. In de nieuwe Wmo gaat het bijvoorbeeld om rolstoelen en trapliften, maar ook om dagbesteding en begeleiding. De ondersteuningsbehoefte van mensen kan veranderen. Niet alleen door fysieke oorzaken, maar ook door veranderingen in het ondersteuningsaanbod van het sociaal netwerk en algemene voorzieningen. De toegang tot zorg houdt rekening met deze veranderingen en maatwerk voorzieningen blijven beschikbaar als vangnet.
4.2 Vraagverheldering Aan de hand van ‘het keukentafelgesprek’ gaat een professional in gesprek met een cliënt die een ondersteuningsvraag heeft. De professional beoordeelt aan de hand van vraagverheldering: wat iemand zelf kan en wat iemand nog kan leren; wat mantelzorg of het netwerk kan bieden; welk netwerk nog kan worden geactiveerd; van welke algemene voorzieningen iemand gebruik kan maken; welke professionele ondersteuning er nog nodig is om tot voldoende zelfredzaamheid te komen. De uitkomsten van de vraagverheldering worden door de professional verwerkt in een onderzoeksverslag. In dit verslag is opgenomen op welke resultaatgebieden de cliënt ondersteuning nodig heeft. Op basis hiervan stelt de zorgaanbieder een ondersteuningsplan op. Dit ondersteuningsplan is de basis voor het maatwerk dat de zorgaanbieder biedt.
4.3 De beoordeling van zelfredzaamheid De gemeente dient een reële inschatting te kunnen maken van de eigen kracht van inwoners. De Zelfredzaamheid-Matrix (ZRM) is een instrument waarmee de mate van zelfredzaamheid van inwoners eenvoudig en volledig te beoordelen is. De ZRM concretiseert zelfredzaamheid op de volgende leefgebieden: inkomen, dagbesteding, huisvesting, gezinsrelaties, geestelijke gezondheidszorg, fysieke gezondheid, verslaving, vaardigheden bij activiteiten van het dagelijks leven (ADL), sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie. Per leefgebied is aangegeven welke feitelijke omstandigheden bij welk niveau van zelfredzaamheid horen. Het is aan de gemeenteraad de norm van zelfredzaamheid vast te stellen. Daarmee spreekt de gemeenteraad een bepaalde ambitie uit; de zelfredzaamheidsambitie. De gemeenteraad geeft daarmee aan tot welk niveau van zelfredzaamheid de inwoner wordt ondersteund, aanvullend op de eigen mogelijkheden van de inwoner en zijn sociale netwerk. Het doel van het college is dat alle inwoners voldoende zelfredzaam zijn. Het college stelt daarom voor om de norm van zelfredzaamheid vast te stellen op categorie 4 uit de zelfredzaamheidsmatrix: voldoende zelfredzaam (zie bijlage 1). Als een inwoner meer zelfredzaam wil en kan zijn, dan de zelfredzaamheidsambitie, dan is dat de eigen verantwoordelijkheid van de inwoner. De reden hiervoor is pragmatisch: categorie 5 (volledig
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
8/32
zelfredzaam) is de optimale situatie en het college acht het niet realistisch om het ambitieniveau zó hoog te leggen.
4.4 Loket Altena en Wijkteams Door middel van de wijkteams vormt Loket Altena de toegangspoort tot de zorg in het kader van de Wmo. Een wijkteam bestaat uit een Wmo consulent, wijkverpleegkundige, algemeen maatschappelijk werker en een consulent van MEE Brabant Noord. Om het wijkteam heen is een wijknetwerk georganiseerd, zie paragraaf 4.5. De wijkteams van Loket Altena zijn actief in de gemeente Werkendam en in de gemeente Woudrichem. Zij hebben hetzelfde doel, dezelfde verantwoordelijkheid, bevoegdheden en rolverdeling. Het wijkteam kan meerdere kernen bedienen. De opdracht voor de wijkteams: het toegankelijk zijn voor vragen en meldingen van inwoners; het afhandelen en/of doorverwijzen van vragen en meldingen van inwoners; het integraal benaderen en afhandelen van complexe vraagstellingen; het verbinden van de maatschappelijke partners in een wijk; het stimuleren en faciliteren van een goede samenwerking met alle informele en formele zorg en bijbehorende instanties. Het is de verantwoordelijkheid van het wijkteam om de kwaliteit en effectiviteit van integrale zorg te waarborgen. Daarnaast zet het wijkteam het sociale en professionele netwerk van een kern in ten behoeve van de vraag van de inwoner. Hiertoe heeft het wijkteam het netwerk in beeld of maakt deze inzichtelijk. Met deze kennis kan het wijkteam tevens lacunes in zorg- en ondersteuningsaanbod signaleren. De schaalgrootte. M.b.t. de Jeugdwet hebben de gemeenten Werkendam en Woudrichem een gezamenlijk centrum jeugd en gezin (CJG), dat is onderverdeeld in 3 wijkteams met een gemiddelde grootte van 16.000 á 18.000 inwoners. Gelet op de ambitie om de WMO vooral lokaal in te bedden, vinden wij die schaal te groot. De toegang tot de WMO willen wij laten verlopen via 5 wijkteams: 1. Werkendam 2. Sleeuwijk, Woudrichem en Oudendijk 3. Nieuwendijk en Almkerk 4. Hank en Dussen 5. Andel, Giessen, Rijswijk, Uitwijk, Waardhuizen De werkwijze. De toegang tot de zorg verloopt via de wijkteams, maar uiteraard hebben ze niet allemaal eigen adressen en telefoonnummers. De melding van zorgvragen geschiedt centraal via Loket Altena. De wijkteams moeten toegankelijk zijn, efficiënt werken en zorg snel kunnen inzetten. Het is daarom niet de bedoeling dat een wijkteam voltallig vergadert over alle aanvragen. Dat soort casuïstiekoverleg is gereserveerd voor de integrale behandeling van complexe vraagstukken. Enkelvoudige aanvragen en doorverwijzingen worden door de leden van het wijkteam individueel afgehandeld. M.b.t. de concrete organisatie van de werkwijze van de wijkteams loopt op dit moment nog een pilot. De ervaringen uit de pilot zullen meegenomen worden in de definitieve vormgeving en werkwijze van de wijkteams. Het wijkteam krijgt een mandaat dat reikt tot het inzetten van algemene voorzieningen. Voor het inzetten van maatwerk worden er beschikkingen afgegeven vanuit Loket Altena. Algemene voorzieningen kunnen te allen tijde direct worden ingezet mits aanwezig zoals Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
9/32
bijvoorbeeld vrijwilligerswerk, maaltijdservice en was- en strijkservice. Indien er naast bovenstaande ondersteuning ook maatwerk nodig is zal besluitvorming plaatsvinden vanuit Loket Altena. Het beschikken blijft voorbehouden aan Loket Altena en wordt administratief afgehandeld door Loket Altena. De organisatie. Alle leden van het wijkteam en het wijknetwerk zijn en blijven in dienst van hun “moederorganisatie”. Daarbij wordt de wijkverpleegkundige gefinancierd vanuit de Zorgverzekeringswet. Algemeen maatschappelijk werk en consulent MEE worden door de gemeenten gesubsidieerd. De Wmo consulent is in dienst van de gemeente.
4.5 Wijknetwerk Naast de expertise van het wijkteam en de samenwerking binnen het wijkteam, bestaat er samenwerking met het wijknetwerk. In het wijknetwerk zitten alle formele en informele partijen die betrokken zijn bij wonen, zorg en welzijn in de desbetreffende kern. Het wijknetwerk fungeert als een vraagbaak, kennisbank en kan signalen melden bij het wijkteam. De samenwerking met het wijknetwerk vindt onder andere plaats door middel van bijeenkomsten. Tijdens een dergelijke bijeenkomst zal een specifiek onderwerp op de agenda staan. Dat kan bijvoorbeeld een thema zijn dat voor die dorpskern op dat moment actueel is. Daarnaast is er tijdens een bijeenkomst ruimte voor intervisie, het verbinden van de maatschappelijke partners, het bijpraten tussen professionals en het afstemmen van de werkafspraken in het wijknetwerk. De intentie is om 2 keer per jaar een bijeenkomst te organiseren.
4.6 Doorontwikkeling van de wijkteams De wijkteams zijn per 2015 operationeel. De praktische uitvoering van het wijkteam zal gaandeweg geoptimaliseerd moeten worden. In die periode van optimalisatie worden de gemaakte afspraken gemonitord. Bij de evaluatie eind 2015 zou dit kunnen leiden tot het bijstellen van de werkafspraken. Dit is tevens sterk afhankelijk van de ontwikkelingen op de aanpalende beleidsterreinen: Wet Langdurige zorg, Zorgverzekeringswet, Jeugdwet en Participatiewet. In de komende jaren zal er een proces van transformatie plaatsvinden waarin we willen werken aan het beter afstemmen en integreren van de taken die met de 3 decentralisaties onder verantwoordelijkheid van de gemeente zijn komen te vallen. De 3 decentralisaties zijn onafhankelijk van elkaar gestart en in de transformatie zullen we moeten zoeken naar gemene delers en raakvlakken om effectiviteit van het opgestelde beleid te optimaliseren zodat onze inwoners er zoveel mogelijk profijt van hebben.
5 Financiële kaders In de meicirculaire is opgenomen welk bedrag de gemeenten in 2015 ontvangen voor de uitvoering van de nieuwe taken en verantwoordelijkheden in de Wmo. Op basis van de meicirculaire hebben we een verdeling gemaakt van de beschikbare middelen:
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
10/32
Onderdeel Kosten begeleiding, kortdurend verblijf en vervoer Algemene voorzieningen (innovatie) Inloop GGZ Cliëntondersteuning Financieel maatwerk (afschaffing Wtcg en CER) Sociale wijkteams Ondersteuning van mantelzorgers Uitvoeringskosten Contract management/ toezichthoudend ambtenaar totaal
Werkendam (x1000) € 2.015 € 65 € 58 € 283 € 292 € 47 € 95 € 147 € 28 € 3.030
Woudrichem (x1000) € 1.230 € 35 € 35 € 182 € 178 € 31 € 58 € 74 € 15 € 1.838
Het beschikbare budget wordt minimaal beïnvloed door de kosten van de extra capaciteit (wijkteams en Wmo consulenten) die nodig is om uitvoering te geven aan onze nieuwe taken (6,4% voor Werkendam/ 5,7% voor Woudrichem). Naast de inzet van de wijkteams en Wmo consulenten zullen we middelen moeten reserveren voor het contractmanagement en het aanstellen van de toezichthoudende ambtenaar in samenwerking met de Dongemondgemeenten. Daarnaast zal er zeker in de eerste jaren extra capaciteit nodig zijn om bezwaaren beroepschriften te behandelen. De kosten voor bezwaar en beroep maken onderdeel uit van de uitvoeringskosten. Van het budget is 67% beschikbaar voor maatwerkvoorzieningen.
6 Maatwerkvoorzieningen 6.1 Inleiding Voor inwoners die niet zelfredzaam zijn en niet in staat zijn om op eigen kracht deel te nemen aan het maatschappelijk verkeer, zijn maatwerkvoorzieningen beschikbaar. Maatwerkvoorzieningen zijn kort gezegd de voorzieningen die voor inwoners niet vrijtoegankelijk zijn. Voordat er gebruik van de voorziening gemaakt kan worden, is er een onderzoek nodig en een besluit van de gemeente. Dit wordt toegelicht in hoofdstuk 4 Toegang. De nieuwe maatwerkvoorzieningen in de Wmo 2015 zijn: 1. extramurale begeleiding: dit is individuele begeleiding, vaak in de thuissituatie; 2. dagbesteding, incl. vervoer: groepsgerichte activiteiten, incl. arbeidsmatige dagbesteding; 3. kortdurend verblijf: hiermee wordt de mantelzorger ontlast. We noemen dit respijtzorg; 4. persoonlijke verzorging: dit valt in principe onder de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars, maar in naar schatting 5% van de gevallen maakt persoonlijke verzorging onderdeel uit van ondersteuning en begeleiding bij het zelf laten uitvoeren van ‘algemene dagelijkse levensverrichtingen’. Dan is het de taak van de gemeenten.
6.2 Inkoop Bestuurlijke Aanbesteding De Dongemond gemeenten kopen maatwerk in via bestuurlijke aanbesteding. Dat houdt in dat de gemeenten, in overleg met de huidige aanbieders, bepalen aan welke kwaliteit de zorg moet voldoen en wat het tarief daarvoor mag zijn. Als zich later nieuwe zorgaanbieders aanmelden, dan mogen ook zij maatwerk leveren onder voorwaarde dat zij:
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
11/32
1. In staat zijn om te voldoen aan de gestelde kwaliteitseisen; 2. Bereid zijn om zorg te leveren voor de vastgestelde tarieven. Dit levert een flexibel inkoopproces op, waarbij ook kleine zorgaanbieders en zelfs ZZP ers zorg in natura (ZIN) mogen leveren. Ook voor nieuwe initiatieven is ruimte. Dit in tegenstelling tot traditionele aanbesteding, waarbij de markt na de aanbesteding voor een aantal jaren is verdeeld en nieuwe aanbieders uitsluitend via de omweg van persoonsgebonden budgetten (PGB) zorg kunnen bieden. De inkoop van maatwerkvoorzieningen gebeurt gezamenlijk door de Dongemond gemeenten. Daar zijn twee redenen voor: 1. Met 6 gemeenten hebben we 150.000 inwoners. We zijn daarmee een belangrijke partij, die ook eisen kan stellen aan grote regionale zorginstellingen. Voor kleine individuele gemeenten is dat veel moeilijker; 2. We willen geld besteden aan zorg, niet aan administratie en verantwoording. De inkoop gebeurt daarom regel-arm. Door de samenwerking met 6 gemeenten is het mogelijk om allemaal dezelfde afspraken te maken met zorginstellingen over facturering, monitoring en verantwoording. Daarmee voorkomen we dat instellingen op 6 verschillende manieren moeten rapporteren en hun administratie daarop moeten inrichten. Inkoop van resultaten in plaats van producten Voor de uitvoering van de nieuwe taak onder de Wmo 2015 kopen we geen producten in, maar resultaten. De in te kopen resultaten zijn gerelateerd aan de domeinen uit de zelfredzaamheidsmatrix en betreffen de structuur van het huishouden, de maatschappelijke participatie/dagbesteding en het ondersteunen van de mantelzorger (al dan niet door middel van respijtzorg). Op basis hiervan bepalen de gemeenten (in het wijkteam) welke resultaten bereikt kunnen/moeten worden bij een individuele inwoner en of hiervoor de inzet van een maatwerkvoorziening nodig is. Indien dit laatste het geval is, wordt door de gemeenten bepaald in welke categorie ondersteuning nodig is; licht, midden of zwaar. De indeling in deze categorieën is afhankelijk van de verwachte benodigde professionele inzet qua intensiteit (uren per week). De bekostiging is ook op deze categorieën gebaseerd. De wijze waarop de ondersteuning wordt vormgegeven is een verantwoordelijkheid van de aanbieder, samen met de cliënt. De inhoud van het maatwerkarrangement is aan hen; dus ook eventueel dagbesteding in plaats van individuele ondersteuning. De indeling in klassen biedt aanbieders ook de ruimte om te variëren in ureninzet, naar noodzaak en behoefte. Hierdoor wordt de professional de ruimte gegeven de meest effectieve ondersteuning te bieden. De gemeente beoordeelt alleen de cliënttevredenheid en de mate waarin de afgesproken resultaten bereikt zijn. Vervoer De nieuwe maatwerkvoorzieningen brengen ook vervoerskosten met zich mee. Dat betreft met name het vervoer van mensen die groepsgewijs ondersteuning (dagbesteding) ontvangen. Ons streven is om de vervoerskosten zoveel mogelijk te beperken. Dat is mogelijk door de ondersteuning dicht bij huis te organiseren, bij voorkeur in het eigen dorp. Voorwaarde daarvoor is dat dagbesteding plaatsvindt in gemengde groepen, dus niet meer voor elke doelgroep apart. In overleg met de zorginstellingen is gebleken dat het in 75% van de gevallen mogelijk moet zijn om dagbesteding te organiseren voor gemengd samengestelde groepen. Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
12/32
Op het moment dat de dagbesteding niet dicht bij huis kan worden aangeboden en er dus toch vervoer nodig is, dan zijn de zorginstellingen zelf verantwoordelijk voor de organisatie van dat vervoer. Daar houden we dan ook rekening mee in de prijsafspraken. In de loop van 2016 zullen we in samenspraak met de regiogemeenten onderzoeken of een andere organisatie van vervoer voordelen biedt. Wij verwachten dat de nieuwe situatie in 2016 enigszins tot rust is gekomen en dat de effecten van de transitie zichtbaar worden. Op dat moment is een nadere studie naar vervoer zinvol. Kwaliteit We onderscheiden 2 soorten kwaliteit: 1. Een toegangstoets: een instelling moet voldoen aan kwaliteitseisen om zorg te mogen leveren; 2. De zorg, die een instelling biedt, moet resultaat hebben. Wat de toegangstoets betreft: bestaande AWBZ erkende instellingen hebben allemaal een kwaliteitskeurmerk. In de meeste gevallen is dat HKZ ( Harmonisatie Kwaliteitsbeoordeling in de Zorgsector). Een instelling met zo’n keurmerk voldoet automatisch aan onze toegangstoets. De huidige PGB-gefinancierde instellingen (bijv. zorgboerderijen) beschikken over het algemeen niet over zo’n keurmerk. Zij m oeten aantonen dat zij voldoen aan de toegangstoets door een intern kwaliteitsplan op te stellen, dat voldoet aan het programma van eisen, dat bij de inkoopovereenkomst hoort. De tweede soort kwaliteit (heeft de verleende zorg ook resultaat) gaan wij voor al toetsen aan de hand van de klanttevredenheid. Het oordeel van de cliënt is voor de gemeente de belangrijkste factor bij de beoordeling van de geleverde zorg. Zie ook paragraaf 6.4. Dagbesteding in relatie tot langer thuis wonen Zoals hierboven al vermeld, organiseren we dagbesteding dichtbij onze inwoners. Lokaal waar het kan, regionaal waar het moet. Reden is dat hiermee de vervoerskosten zo laag mogelijk blijven, maar ook dat verbindingen kunnen worden gelegd met het lokale welzijnsaanbod. Op lokaal niveau zijn combinaties tussen dagbesteding, welzijnsactiviteiten en andere wijkfuncties mogelijk en komen ontmoetingen tot stand tussen gebruikers van dagbesteding en andere inwoners van de wijk. Het sociale netwerk van gebruikers van dagbesteding kan daardoor breder worden. Ook vrijwilligerswerk kan hierdoor een stimulans krijgen. Dagbesteding moet bijdragen aan de zelfredzaamheid en eigen kracht van mensen. In het beste geval zullen mensen doorstromen naar grotere maatschappelijke participatie (bijvoorbeeld van dagbesteding naar arbeidsmatige dagbesteding en naar een vorm van begeleid werk). Er is ook een groep waarvoor deze doorstroming niet (meer) mogelijk is. Voor deze mensen kan dagbesteding bijdragen aan de wens om langer zelfstandig te blijven wonen. Hetzij door het bieden van een alternatieve daginvulling waardoor de mantelzorger wordt ontlast (respijtvoorziening), hetzij door de inzet van activiteiten die een stabiliserend effect hebben op het dagelijks leven van de inwoner, waardoor isolement, verergering van klachten of terugval wordt voorkomen. Overgangsregeling huidige AWBZ-cliënten Mensen met een AWBZ indicatie behouden hun huidige zorg tot het einde van de indicatie, maar uiterlijk tot 1 januari 2016. Hetzelfde uitgangspunt geldt voor mense n met een persoonsgebonden budget (Pgb). Voor deze mensen geldt wel dat zij geen Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
13/32
geld meer krijgen op eigen rekening, maar de betalingen vanaf 1 januari plaatsvinden via het trekkingsrecht bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB). Voor mensen die in een beschermd overgangstermijn van in ieder geval vijf jaar.
wonen-woonvorm
wonen,
geldt
een
Inwoners die wel een AWBZ indicatie hebben, maar feitelijk nog geen zorg afnemen, behouden het recht op die zorg, zoals die beschreven is in de indicatie. Voor mensen die op basis van de AWBZ doventolkzorg ontvangen – die niet door het CIZ wordt geïndiceerd – is bepaald dat de overgangsperiode aansluit bij de tijdsduur waarvoor deze vorm van zorg is toegekend, maar uiterlijk eindigt op 1 januari 2016. De eigen bijdrage blijft – indien van toepassing – gelden gedurende het overgangsjaar. Een beschikking van de gemeente is niet noodzakelijk voor de groep cliënten die onder het overgangsrecht vallen. Hun zorg en ondersteuning continueert op grond van het CIZ indicatiebesluit. Gemeenten treden voor de overgangscliënten op basis van de Wmo 2015 ‘in de plaats van de zorgkantoren’. Dit betekent dat gemeenten per 1 januari 2015 verantwoordelijk zijn voor de continuering van het nodige zorgaanbod dat cliënten op basis van hun huidige AWBZ aanspraak nu ontvangen. Overgangsregeling huidige Wmo cliënten Wanneer de Wmo 2015 op 1 januari 2015 in werking treedt, vervalt de huidige Wmo. De Wmo 2015 voorziet niet in een overgangsrecht. In de verordening is daarom vastgelegd dat cliënten recht houden op een lopende voorziening totdat de indicatie afloopt en het college een nieuw besluit neemt.
6.3 Bestaande voorzieningen, waaronder Hulp bij het huishouden Naast de nieuwe maatwerkvoorzieningen hebben we uiteraard ook de bestaande Wmo verstrekkingen: rolstoelen, scootmobielen, deeltaxi en woningaanpassingen. Daaraan verandert niets. Deze voorzieningen blijven we vooralsnog inkopen op basis van traditionele Europese aanbesteding. Ook Hulp bij Huishouden (HbH) blijft bestaan in 2015. Het rijk heeft wel een bezuiniging op het budget HbH aangekondigd van 32% in 2015 en 2016 en 40% vanaf 2017. Voor veel gemeenten is dat aanleiding om hun beleid te herzien. In plaats van HbH als maatwerkvoorziening, kan ook gekozen worden voor: 1. HbH als particuliere voorziening: burgers moeten dan in principe hun eigen schoonmaak organiseren en kunnen daarvoor een beroep doen op particuliere aanbieders. De gemeente kan een financiële tegemoetkoming verstrekken aan inwoners met een laag inkomen op basis van een minimaregeling; 2. Hbh als algemene voorziening: de gemeente organiseert een HbH-voorziening die zonder indicatie toegankelijk is voor alle inwoners van de gemeente. Hiervoor wordt de kostprijs in rekening gebracht van de gebruiker. De gemeente kan een kortingsregeling treffen voor een specifieke doelgroep, bijv. lage inkomensgroep. 3. HbH financieren op basis van resultaat: de gemeente koopt dan niet een bepaald aantal uren HbH in, maar spreekt met de zorgleverancier af dat die zelf beoordeelt wat nodig is, zolang het resultaat maar is: een schoon huis; 4. Versoberde indicatiestelling: in plaats van bijvoorbeeld 5 uur zorg, wordt dan 3 uur zorg geïndiceerd.
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
14/32
Het beschikbare budget in 2015 (68% van 2014) is toereikend om het beleid omtrent hulp bij het huishouden in stand te houden. Dat wordt o.a. veroorzaakt door de succesvolle inzet van PGB+ en door de inzet van werkzoekenden en bijstandsgerechtigden. PGB+ is een verstrekkingsvorm voor HbH. Hierbij kiest de cliënt voor een PGB, waarbij de bemiddeling tussen de huishoudelijke hulp en de cliënt wordt uitgevoerd door de zorgbemiddelaar van Loket Altena. Gezien alle andere veranderingen, en de onrust die daardoor onvermijdelijk ontstaat, kiest de gemeente ervoor om HbH in 2015 niet te wijzigen. In 2015 zal de gemeente zich nader beraden op de hierboven beschreven opties. Voor de zomer van 2015 biedt het college aan de gemeenteraad een voorstel aan.
6.4 Keuzevrijheid maatwerkvoorziening In de Wmo 2015 worden gemeenten verplicht om keuzemogelijkheden te bieden aan cliënten. Cliënten moeten kunnen kiezen tussen aanbieders op basis van godsdienstige gezindte, levensovertuiging en culturele achtergrond. In de Dongemond-gemeenten wordt hierin voorzien door het proces van bestuurlijke aanbesteding. Er kan met een onbeperkt aantal aanbieders een overeenkomst worden afgesloten. Bovendien kunnen gedurende de looptijd ook nog nieuwe aanbieders aansluiten. De cliënt is vrij in de keuze van zijn maatwerkvoorziening, tenzij de vastgelegde resultaten uit het ondersteuningsplan niet worden gehaald. De cliënt krijgt dan de mogelijkheid om te kiezen om de ondersteuning van een andere gecontracteerde aanbieder te ontvangen.
6.5 Keuzevrijheid Zorg in natura of PGB In de Wmo was tot 2015 een keuzevrijheid tussen zorg in natura en een persoonsgebonden budget opgenomen. In de nieuwe Wmo is het uitgangspunt dat de cliënt een maatwerkvoorziening ‘in natura’ krijgt. De mogelijkheid van het toekennen van een persoonsgebonden budget bestaat echter nog steeds, indien de aanvrager dit wenst. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien: de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is tot een redelijke waardering van zijn belangen dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is om de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren; de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen; naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren en die de cliënt van het budget wil betrekken, van goede kwaliteit (veilig, doeltreffend en cliëntgericht) zijn. Gemeenten dienen zelf invulling te geven aan de toetsingscriteria die zij hanteren. Deze toetsingscriteria worden verder uitgewerkt in het nieuwe uitvoeringsbesluit maatschappelijke ondersteuning 2015 Werkendam/Woudrichem. In het uitvoeringsbesluit werkt het college het door de gemeenteraad vastgestelde kader zoals opgenomen in beleidsplan en verordening uit. Als basis zullen de volgende uitgangspunten uit de Wmo 2015 en de verordening worden gehanteerd: de uit het pgb te financieren producten of diensten moeten bijdragen aan het doel waarvoor het pgb is verstrekt; voor diensten geleverd door personen uit het sociale netwerk geldt een lager pgb tarief dan het tarief voor, de door de gemeente, gecontracteerde aanbieders. Het uitgangspunt blijft dat mantelzorg per definitie onbetaalde zorg is;
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
15/32
de gemeente mag een aanvraag voor een pgb voor dat deel van de kosten weigeren, die hoger zijn dan de kosten voor een passende gecontracteerde maatwerkvoorziening. Het is aan cliënten zelf om het verschil bij te betalen; de cliënt zal in overleg met de aanbieder van zijn keuze concreet in zijn ondersteuningsplan aan moeten geven hoe met de inzet van het pgb invulling gegeven gaat worden aan de te behalen resultaten die in het ondersteuningsplan zijn verwoord. In de Wmo 2015 is opgenomen dat er geen bedrag aan de cliënt wordt uitgekeerd waaruit hij zelf betalingen kan doen; er wordt hem een bedrag ter besteding beschikbaar gesteld. Namens het college worden door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) betalingen verricht. Voor dit trekkingsrecht is gekozen om fraude met besteding van het persoonsgebonden budget zoveel mogelijk te voorkomen. Hierdoor is gewaarborgd dat het pgb slechts wordt besteed om diensten, activiteiten, roerende zaken of woningaanpassingen in te kopen die ertoe strekken betrokkene de ondersteuning te bieden die in de maatwerkvoorziening is opgenomen. Als gemeente informeren wij onze inwoners, die zich bij de toegang melden en in aanmerking komen voor een maatwerkvoorziening, over de mogelijkheden van een persoonsgebonden budget.
6.6 De eigen bijdrage regeling De Wmo 2015 geeft gemeenten de mogelijkheid om voor de ondersteuning die zij bieden een eigen bijdrage te vragen. De eigen bijdrage is afhankelijk van de leeftijd, het inkomen en het vermogen van de cliënt en diens partner. Er wordt een onderscheid gemaakt in de eigen bijdrage voor de maatwerkvoorziening en een bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening. Voor maatwerkvoorzieningen blijft het CAK de eigen bijdrage voor gemeenten innen. De bijdrage in de kosten voor een algemene voorziening zal de gemeente zelf innen wanneer dit van toepassing is. Dit wordt nader uitgewerkt in het WMO besluit en in de WMO beleidsregels.
7 Algemene voorzieningen 7.1 Algemene voorzieningen Met algemene voorzieningen bedoelen we: voor iedere inwoner beschikbare voorzieningen en diensten zoals het openbaar vervoer, maatschappelijk werk, verenigingen, de ondersteuning van vrijwilligers en mantelzorgondersteuning. Maar denk ook aan was- en strijkservice en maaltijdendienst. Ook dorpscentra en ontmoetingspunten zijn algemene voorzieningen waar iedere inwoner gebruik van kan maken. Een adequaat aanbod van goed toegankelijke algemene voorzieningen draagt bij aan het voorkomen dat mensen maatwerkvoorzieningen nodig hebben. Deze algemene voorzieningen zijn gericht op meedoen, zelfredzaamheid en opvang. Een algemeen aanbod dat aansluit op de behoeften van veel inwoners zal naar verwachting het beroep op maatwerkvoorzieningen verminderen en werkt daarin dus preventief. Streefpunten voor algemene voorzieningen zijn: dichtbij; zo veel mogelijk geschikt voor allerlei doelgroepen;
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
16/32
mogelijkheden van wederkerigheid worden benut1; zoveel mogelijk gezamenlijke inzet van vrijwilligers en professionals; het betrekken van het bedrijfsleven.
7.2 Meer algemene voorzieningen Algemene voorzieningen dienen aan te sluiten bij de vragen en behoefte van de kern. De huidige algemene voorzieningen worden toegankelijker gemaakt voor een bredere groep inwoners, waaronder kwetsbare mensen. Vanwege lacunes in het huidig aanbod en efficiencyvoordelen wordt nieuw aanbod ontwikkeld. Enerzijds biedt de gemeente ruimte aan initiatieven van inwoners en stimuleert waar nodig. De gemeente speelt daarbij een faciliterende rol. Anderzijds onderzoekt de gemeente wat mogelijkheden zijn om maatwerk te vervangen door algemene voorzieningen. Dit gebeurt indien blijkt dat veel behoefte bestaat aan een bepaald maatwerkaanbod. Hierin speelt de gemeente een initiërende rol.
8 Eigen kracht, sociaal netwerk, mantelzorg en vrijwilligers 8.1 Participerende gemeente Onder het regime van de oude AWBZ en de Wmo was er sprake van claim- en aanbodgericht werken. Na De Kanteling hebben mensen in de Wmo geen “recht” meer op voorzieningen. Er wordt gekeken naar wat mensen nog wel zelf kunnen, in samenhang met hun omgeving. De gemeente stimuleert inwoners zelf- en samenredzaam te zijn. De gemeente acteert in het sociaal domein als participerende gemeente. Dit houdt in: De eigen kracht en verantwoordelijkheid van de burger, al dan niet georganiseerd in sociale verbanden, wordt benut ('verantwoordelijkheid ook bij derden'); Er worden 'partnership relaties met sociale verbanden aangegaan; De gemeente stuurt op het mobiliseren van de eigen kracht en verantwoordelijkheid van sociale verbanden voor het bereiken van de gewenste doelen; De gemeente stimuleert de ontwikkeling van netwerken en samenwerkingsverbanden tussen sociale verbanden onderling en tussen sociale verbanden en inwoner.
8.2 Preventie, vroegsignalering en burgerparticipatie Preventie Zelfredzaamheid (en een eigen verantwoordelijkheid daarin) betekent ook: zo veel mogelijk voorkomen dat ondersteuning nodig is. Wie sport en gezond leeft, heeft minder overgewicht, loopt minder risico op ziekte en zal op latere leeftijd minder snel een scootmobiel of hulp bij het huishouden nodig hebben. Preventie begint bij inwoners zelf. Actief meedoen aan het maatschappelijke leven is ook een vorm van preventie waarmee men bijvoorbeeld voorkomt sociaal geïsoleerd te raken. Het dragen van eigen verantwoordelijkheid houdt ook in: tijdig anticiperen op het ouder worden door maatregelen te nemen in- en om het huis.
1
Concreet kan dat betekenen, dat een kwetsbare burger niet alleen cliënt is, maar zich ook als vrijwilliger inzet in bijv. wijkcentra, dorpshuizen, groenvoorziening. Zo kun je bijvoorbeeld de dagbesteding van de één met de zorg aan de ander verknopen. Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
17/32
Vroegsignalering De ervaring leert dat er mensen zijn die hulp nodig hebben maar die daar niet om durven te vragen, de zogenaamde ‘vraagverlegenheid’. Daarnaast zijn er ook personen die zelf niet beseffen dat ze hulp nodig hebben waardoor hun situatie ongemerkt kan verslechteren. Op het moment dat een dringend beroep wordt gedaan op de zorgverleners, is de situatie vaak zo ver gevorderd dat op een veel zwaarder niveau hulp en zorg nodig is. Vroegtijdig signaleren is daarbij dus van cruciaal belang. De omgeving zou een signaal moeten geven. Denk daarbij aan huisartsen, familie, buren, bewonersgroepen, dorpshuis, vrijwilligers, etc. Wanneer deze signalen tijdig bij de gemeente of het wijkteam terecht komen, kan adequater en preventiever ondersteuning worden geboden. Burgerparticipatie Preventie en vroegsignalering is gediend bij een sterke samenleving waarin iedereen meetelt en iedereen meedoet. De gemeente stimuleert en biedt ruimte voor ontwikkeling van de eigen kracht van de samenleving: organisaties, verenigingen, kerken, kernen en buurten. Op die manier kan een belangrijke bijdrage worden geleverd aan het voorkomen van de noodzaak van individuele maatwerkvoorzieningen in hulp en ondersteuning. Participatie, inspraak en allerlei vormen van samenwerking en overleg komen nu al veel voor in onze gemeente. Bestaande vormen van participatie zijn met name inspraakgericht. Participatie in de zin van de Wmo betekent: meedoen. In de nieuwe Wmo is zorg en ondersteuning verantwoordelijkheid voor allemaal. In de komende periode willen wij meer samen mét inwoners en ondernemers doen. Ook een grotere arbeidsparticipatie van mensen zonder werk en bijvoorbeeld goede ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers draagt bij aan het voorkomen van een beroep op zwaardere zorg en ondersteuning. Ook in deze genoemde factoren zien we de potentiële kracht van het integraal werken in het sociaal domein.
8.3 Mantelzorgondersteuning De Wmo 2015 bepaalt dat de gemeente in haar beleid opneemt op welke wijze mantelzorgers en vrijwilligers ondersteund worden. Het goed en tijdig ondersteunen van mantelzorgers voorkomt inzet van zwaardere zorg en uitval van mantelzorgers. Dit vraagt echter om maatwerk, omdat de draaglast en draagkracht per mantelzorger verschilt. Zeer recent is in het land van Heusden en Altena een onderzoek uitgevoerd onder mantelzorgers en vrijwilligers. Het bijzondere in dat rapport, is dat de mantelzorgers en vrijwilligers in het land van Heusden en Altena aangeven niet of nauwelijks behoefte te hebben aan (aanvullende) ondersteuning. Dat betekent dat er in ieder geval geen behoefte is aan nieuwe voorzieningen of ondersteuningsstructuren. Er zijn wel bestaande, en ook zeer waardevolle voorzieningen, die in stand moeten blijven. Dat betreft: 1. Mantelzorg-organisatie Hoom heeft haar taken overgedragen aan Trema. Trema beschikt nu over 1,2 fte mantelzorgondersteuning. 2. Lotgenotencontacten, zijn zeer waardevol en worden gecontinueerd. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het dementiecafé. 3. Respijtzorg zoals bijv. logeervoorzieningen, zijn van groot belang om mantelzorgers in staat te stellen hun zorgtaken te blijven uitvoeren. 4. Door middel van de wijkteams in het algemeen en de sociale netwerk strategieën in het bijzonder, worden mantelzorgers en vrijwilligers ondersteund.
Eén op de drie mantelzorgers voelt zich niet tot nauwelijks belast door de mantelzorg die zij verlenen. Eén op de vijf mantelzorgers voelt zich echter zwaar belast of zelfs overbelast. Als men niet op iemand in de omgeving kan terugvallen om (incidenteel of regelmatig) een deel Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
18/32
van de mantelzorg over te nemen, voelt men zich zwaarder belast. Echter: zoals hierboven opgemerkt heeft bijna niemand behoefte aan (aanvullende) ondersteuning van organisaties. De gemeente biedt respijtzorg ter ontlasting en ondersteuning van mantelzorgers. De huidige AWBZ-functie Kortdurend Verblijf is bedoeld ter ontlasting van mantelzorgers van mensen met een complexe en vaak levenslange hulpvraag die thuis wonen. Of voor ouders van kinderen met zware problematiek die tijdelijk ontlast moeten worden. Deze respijtzorg (in de vorm van logeervoorzieningen), maakt deel uit van de bestuurlijke aanbesteding. Enkele voorzieningen ter ondersteuning van het cliëntsysteem zijn dus de logeervoorziening en een mantelzorgwijzer. Met deze mantelzorgwijzer kunnen mantelzorgers dan wel cliënten gericht zoeken naar hulpverleningsinstanties voor mantelzorgondersteuning. De logeervoorziening is een apart onderdeel van het inkoopproces. Voor informatie over het ‘mantelzorgcompliment’ zie paragraaf 9.2.
8.4 Vrijwilligers Het onderzoek uit de vorige paragraaf gaat tevens in op vrijwilligers. 60% tot 70% van de respondenten is naar eigen zeggen vrijwilliger. In de meeste gevallen zet men zich vrijwillig in voor een vereniging of bij het ondersteunen van ouderen, zieken of mensen met een beperking. Voor de meesten geldt dat zij al langere tijd dit vrijwilligerswerk doen en voorlopig niet stoppen. Redenen die respondenten noemen om vrijwilligerswerk te doen hebben te maken met een gevoel wat nuttigs te doen voor de samenleving en voor anderen. Ook intrinsieke redenen spelen mee; men vindt het leuk, voelt zich gewaardeerd. Voor veruit de meesten is het vrijwilligerswerk goed te combineren met andere bezigheden. De helft van de vrijwilligers voelt zich dan ook niet zwaar belast. Als men nu geen vrijwilligerswerk doet, is men er meestal ook niet toe bereid als iemand het zou vragen. Redenen dat mensen géén vrijwilligerswerk doen zijn tijdgebrek, men is er lichamelijk niet (meer) toe in staat of men zit er liever niet aan vast. Op de vraag wat mensen zou aanzetten om wel vrijwilligerswerk te gaan doen, komt vooral naar voren dat informatie over wat er te doen is, van belang is. Vrijwilligersvacaturebanken worden uitgevoerd door Trema en de Vleet. De opdracht voor de komende jaren is om vrijwilligers een actievere rol te laten vervullen in het bevorderen van de samenredzaamheid in de eigen woonkern.
8.5 Stimulering informele zorg De vraag naar informele zorg stijgt de komende jaren. Voor een deel kan de samenleving daar zelf aan voldoen. Wanneer mensen worden gevraagd om een keer iets te doen voor de buurman of -vrouw, is dat vaak geen enkel probleem. De vraag is hoe het aanbieden en vragen van informele zorg meer gestimuleerd en ondersteund kan worden. De gemeente geeft meer verantwoordelijkheid aan inwoners en woonkernen. Tegelijkertijd ontwikkelt de samenleving zich al die kant op. Op verschillende plekken toont zich de samenredzame en initiatiefrijke gemeenschap. In deze regio bestaan verschillende initiatieven waarbij mensen elkaar helpen en ondersteunen. Denk aan de voorlichter, die op pad gaat om mensen de moeilijkheden en mogelijkheden van wet- en regelgeving uit te leggen. Verschillende kerken die zelfstandig en gezamenlijk een klussen- en hulpdienst hebben opgezet. Buurtbewoners die iemand met een beperking elke dag helpen met de dagelijkse handelingen. Facebookpagina’s voor ‘Ruilen en Weggeven’ en ‘Gratis shoppen’. De lijst wordt langer en langer. De gemeente wil daarom niet zelf nieuwe structuren, acties en voorzieningen bedenken, organiseren of regisseren. In plaats daarvan gaan wij actief op Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
19/32
zoek naar bestaande initiatieven en geven daar publiciteit aan. Deze initiatieven kunnen een bijdrage leveren aan het stimuleren van informele zorg. De gemeente vraagt diverse initiatiefnemers mee te werken aan een brainstorm met de volgende vragen: - Hoe kan de samenleving meer informele zorg creëren? - Vaak vinden mensen het moeilijk om zorg te vragen of aan te bieden. Hoe kan de samenleving de obstakels van vraag- en handelingsverlegenheid en acceptatieschroom wegnemen? - Hoe kan de samenleving zorgen voor duurzame informele zorg? Het resultaat is een concreet, gezamenlijk plan met acties om informele zorg te stimuleren.
Hoofdstuk 9. Bijzondere onderwerpen 9.1 Cliëntondersteuning / MEE Vanaf 1 januari 2015 worden gemeenten in het kader van de nieuwe Wmo verplicht om cliëntondersteuning als kosteloze algemene voorziening te organiseren voor alle (groepen) inwoners. De budgetten die nu nog vanuit een landelijke AWBZ-subsidie aan de 22 MEEorganisaties worden verstrekt ten behoeve van cliëntondersteuning voor mensen met een beperking, worden overgeheveld naar de gemeenten. Cliëntondersteuning gaat om informatie, advies en algemene ondersteuning, die bijdraagt aan het versterken van de zelfredzaamheid en participatie van mensen. Informatie en advies bestaan uit een uitgebreide vraagverheldering en zo nodig kortdurende en kortcyclische ondersteuning bij het maken van keuzes op diverse levensterreinen. De term algemene ondersteuning wordt gehanteerd om deze vorm van ondersteuning te onderscheiden van de structurelere ondersteuning bij zelfredzaamheid en participatie, bijvoorbeeld in de vorm van individuele begeleiding ten behoeve van de dag-structurering. De cliëntondersteuning is kosteloos voor de inwoner die daar een beroep op doet. Cliëntondersteuning op zichzelf kan al een belangrijke bijdrage leveren aan de zelfredzaamheid en participatie van mensen. De inzet van een cliëntondersteuner (in de vorm van kortdurende ondersteuning) kan soms al toereikend zijn om iemand regie te laten verkrijgen over zijn eigen situatie, waarmee een maatwerkvoorziening niet meer nodig is. Mede op basis van afspraken tussen het ministerie van VWS, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en MEE Nederland, hebben de Dongemond gemeenten afspraken gemaakt met de MEE organisatie om de continuïteit van de functie cliëntondersteuning te garanderen. Dat doen de Dongemond gemeenten door 75% van het budget 2014 beschikbaar te stellen voor cliëntondersteuning in 2015. Hiermee is de continuïteit van de cliëntondersteuning die zowel betrekking heeft op de per 1 januari 2015 “lopende trajecten” bij de MEE-organisaties, als op de structurele beschikbaarheid van cliëntondersteuning voor mensen met een verstandelijke of lichamelijke beperking vanaf 2015 geborgd. Voor de resterende 25% worden met MEE Plusgroep afspraken gemaakt over de verbreding van cliëntondersteuning voor alle inwoners van Werkendam en Woudrichem en over de onafhankelijkheid van de uitvoerders van deze cliëntondersteuning. Onderdeel van de opdracht in 2015 aan MEE Plusgroep is dan ook om aan te geven hoe zij deze onafhankelijkheid kunnen garanderen en op welke wijze zij hun organisatie gaan aanpassen
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
20/32
aan de veranderingen in het sociale domein en daarmee samenhangend hun veranderende taken en verantwoordelijkheden. In 2015 wordt de cliëntondersteuning beleidsarm ingevoerd met brede kaders, zodat er bijgesteld en ingespeeld kan worden op de ontwikkelingen in het sociale domein. Er is echter voor iedere inwoner die kenbaar maakt behoefte te hebben aan onafhankelijke cliëntondersteuning bij zijn vragen of problemen in het sociale domein, kosteloos cliëntondersteuning beschikbaar. De sociale wijkteams krijgen de opdracht om, voordat zij in gesprek gaan met een inwoner en/of zijn mantelzorger, kenbaar te maken dat de mogelijkheid bestaat om tijdens het gesprek bijgestaan te worden door een onafhankelijke professional. De cliëntondersteuning is daarmee onafhankelijk gepositioneerd van de vraagverheldering en de toeleiding tot voorzieningen in het sociale domein.
9.2 Mantelzorg waardering Naast goede ondersteuning van mantelzorgers wordt ook veel waarde gehecht aan een daadwerkelijke blijk van waardering. Sinds 2007 bestaat een aparte regeling voor het mantelzorgcompliment. Op dit moment komt iemand in aanmerking voor het mantelzorgcompliment als de cliënt een langdurige extramurale AWBZ-indicatie heeft. De cliënt kan één mantelzorger voordragen voor een mantelzorgcompliment van € 200. De huidige regeling wordt door de Sociale Verzekeringsbank (SVB) uitgevoerd. Deze regeling komt per 1 januari 2015 te vervallen. Vanaf dat moment worden gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning van mantelzorgers. Daarbij worden gemeenten ook verplicht om in de verordening met betrekking tot de Wmo 2015 op te nemen op welke wijze het college jaarlijks zorg gaat dragen voor een blijk van waardering voor mantelzorgers. De gemeente waar de cliënt woont, is verantwoordelijk voor de waardering van mantelzorgers, ook als de mantelzorger in een andere gemeente woont. Deze blijk van waardering kan bestaan uit een geldbedrag, zoals dat nu bij het mantelzorgcompliment het geval is, maar kan ook bestaan uit een waardering in natura. Het budget dat beschikbaar is voor het mantelzorgcompliment, wordt toegevoegd aan het gemeentefonds. De gemeente is vrij om de vorm waarin het mantelzorgcompliment wordt gegeven te bepalen. We willen de bestaande vorm van waardering via een geldbedrag niet voorzetten. De voorkeur gaat uit naar een waardering in natura, denk hierbij aan de gezamenlijke maaltijd voor mantelzorgers, die we in 2013 georganiseerd hebben of een bos bloemen. In overleg met de Wmo adviesraad, de dementie consulent en de mantelzorgondersteuners van Trema, zullen wij in 2015 nadere invulling geven aan het mantelzorg compliment.
9.3 Tegemoetkoming meerkosten Op grond van de Wmo 2015 hebben gemeenten de bevoegdheid gekregen om een financiële tegemoetkoming te verstrekken aan personen met een beperking, chronische, psychische of psychosociale problemen en daarmee verband houdende aannemelijke meerkosten. Deze mogelijkheid is gecreëerd omdat per 1 januari 2014 de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie eigen risico (Cer) zijn afgeschaft. De budgetten die met het afschaffen van deze regelingen vrijvallen, worden na een korting van circa 65% overgeheveld naar het Gemeentefonds. Gemeenten beschikken over beleids- en bestedingsruimte om het budget binnen het sociaal domein in te zetten en kunnen op grond van de Wmo of de bijzondere bijstand gericht maatwerk bieden. De gemeenteraad moet expliciet in het lokale beleidsplan voor maatschappelijke ondersteuning de afweging opnemen of gebruik wordt gemaakt van de bevoegdheid tot het verstrekken van een tegemoetkoming op grond van de Wmo 2015. Indien de gemeente
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
21/32
besluit de bevoegdheid niet te gebruiken, moet in het beleidsplan worden gemotiveerd waarom daarvan wordt afgezien. Het is de rijksoverheid in de afgelopen jaren niet gelukt om de WTCG gelden toe te kennen aan de doelgroep, die het werkelijk nodig heeft. Dat is ook de belangrijkste reden dat het is overgedragen aan de gemeenten. Wij hebben de ambitie om wél de lage inkomens financieel te ondersteunen, maar we willen vóór alles voorkomen dat daar een dure uitvoeringsorganisatie voor nodig is. Eén van de mogelijkheden om de financiële tegemoetkoming vorm te geven, is het instellen van een Collectieve Zorgverzekering Minima (CZM). In het kader van de WWB hebben Werkendam en Woudrichem in het verleden al zo’n collectieve zorgverzekering ingesteld, die openstaat voor alle inwoners met een inkomen tot 110% van de bijstandsnorm. Wij willen de WTCG gelden gedeeltelijk gebruiken om de doelgroep te verbreden tot 120% van de bijstandsnorm. Dat zullen we vorm geven in het WMO besluit en de WMO beleidsregels, die voor 1 januari 2015 zullen worden vastgesteld. Hiermee voldoen wij dus al aan de opdracht in de wet. Wij willen echter nog een tweede maatregel invoeren. In de Wmo 2015 is de mogelijkheid tot het verlenen van financiële tegemoetkomingen vervallen. Daarmee zouden in Werkendam en Woudrichem 4 verstrekkingen vervallen: De forfaitaire vergoeding van verhuiskosten De forfaitaire vergoeding voor een sport rolstoel Kosten van vervoer (wanneer de deeltaxi niet geschikt is) Bezoekbaar maken van een woonruimte indien de aanvrager zijn hoofdverblijf heeft in een op grond van artikel 5 van de Wet toelating zorginstellingen erkende instelling. De gemeente behoudt deze voorzieningen door ze te financieren met de WTCG-gelden Om in aanmerking te komen voor deze voorziening wordt, zoals in de Wmo gebruikelijk, geen inkomenstoets gedaan. Het is lastig in te schatten wat het financiële beslag is van deze beide maatregelen (collectieve zorgverzekering plus de financiële tegemoetkomingen), maar waarschijnlijk zal het beschikbare budget (zie hoofdstuk 5) niet volledig nodig zijn. Een eventueel overschot is beschikbaar voor maatwerk en/of algemene voorzieningen en zal aan die posten toegevoegd worden.
9.4 Zintuigelijke beperkingen Vanaf 1 januari 2015 zijn gemeenten in het kader van de Wmo 2015 ook verantwoordelijk voor de begeleiding van cliënten met een zintuiglijke beperking. Het aanbod van specialistische ondersteuning voor deze doelgroep wordt voor het grootste gedeelte door een beperkt aantal landelijke ZG-aanbieders (zintuiglijk gehandicapt) in Nederland geleverd. Binnen het inkooptraject vormt de inkoop van deze zorg dan ook een uitzondering. Dit is in 2012 ook landelijk voorzien en om uitval van aanbod te voorkomen en de continuïteit van ondersteuning te kunnen waarborgen is toen het besluit genomen door het ministerie van VWS en de VNG om voor deze specifieke groep, landelijke inkoopafspraken te maken. Per gemeente gaat het vaak slechts om enkele personen.
9.5 Beschermd wonen en opvang Beschermd wonen Mensen, die zich vanwege psychische problemen niet zelfstandig kunnen handhaven, wonen veelal in beschermde woonvormen, bijvoorbeeld bij regionale instellingen voor begeleid wonen (RIBW). Met de hervorming van de langdurige zorg wordt deze langdurige Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
22/32
GGZ met verblijf in de AWBZ beëindigd. Het gaat dus niet om woonvormen voor bijvoorbeeld verstandelijk beperkten, die door andere zorgaanbieders worden aangeboden. Beschermd wonen, gericht op participatie, wordt onder de gemeentelijke verantwoordelijkheid gebracht. In eerste instantie worden primair de 43 centrumgemeenten maatschappelijke opvang verantwoordelijk voor de opvang van deze groep. Dit betekent voor ons dat de gemeente Breda deze taak gaat uitvoeren. Zij hebben op basis van de afgelopen jaren veel ervaring opgedaan met een deel van deze doelgroep (daklozen) door de uitvoering van het maatschappelijke opvangbeleid. De budgetten die op dit moment vanuit de AWBZ beschikbaar zijn voor het verblijf en de zorg van deze groep, worden volledig overgeheveld naar de centrumgemeenten. De Wmo 2015 regelt dat cliënten die nu in een RIBW of andere beschermd wonen vorm wonen, voor ten minste een periode van vijf jaar of voor de nog resterende duur van de indicatie, recht houden op beschermd wonen. Het is voor ons als gemeente van belang dat de cliënt die vanuit een beschermd wonen locatie zelfstandig gaat wonen, vrij is om zijn woonplaats te kiezen. Als gemeente zijn wij er dus verantwoordelijk voor om eventueel noodzakelijke maatschappelijke ondersteuning te verlenen aan de betrokkene, die zich in onze gemeente inschrijft. De gemeente Breda werkt (samen met de regio) de komende periode aan een beleidskader dat naast Beschermd Wonen, ook voorziet in een integrale aanpak van o.a. Maatschappelijke Opvang, Vrouwen Opvang en Huiselijk Geweld. Opvang Bij opvang gaat het, net als bij beschermd wonen, om het bieden van onderdak en begeleiding aan personen die niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. In de Wmo is de bestrijding van huiselijk geweld direct gekoppeld aan het bieden van vrouwen/mannenopvang (als onderdeel van maatschappelijke opvang). Daarmee wordt de bestrijding van huiselijk geweld in sterke mate verbonden met de daadwerkelijke (fysieke) opvang van vrouwen. De regering heeft een groot aantal maatregelen aangekondigd om de aanpak van geweld in afhankelijkheidsrelaties (waaronder geweld in huiselijke kring) te versterken en de positie van slachtoffers te verbeteren. Gemeenten hebben daarbij een grotere rol gekregen bij de aanpak van geweld in huiselijke kring. Met de transities ABWZ-Wmo en Jeugdzorg krijgen wij als gemeente meer integrale verantwoordelijkheid en taken. Door de combinatie met de decentralisatie van de Jeugdzorg naar gemeenten worden gemeenten verantwoordelijk voor het tegengaan van geweld tegen volwassenen én kinderen. Om de samenhang met het beleid inzake kindermishandeling te versterken, zal de gemeente Breda als centrumgemeente een zogenoemde “regiovisie huiselijk geweld en kindermishandeling” opstellen, die per 2015 moet zijn geïmplementeerd. Bij deze aanpak van geweld in huiselijke kring past de vorming van één advies- en meldpunt voor huiselijk geweld en kindermishandeling (AMHK). De bestaande organisaties, het Steunpunt Huiselijk Geweld en het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, worden ondergebracht in een geïntegreerd meldpunt met de naam “Veilig thuis”. Veilig Thuis geeft advies en doet, indien nodig, onderzoek om te bepalen of er sprake is van kindermishandeling en huiselijk geweld. Gezien de rol, die de gemeente Breda al als centrumgemeente heeft in het kader van het Steunpunt Huiselijk Geweld, zal voor de opzet van Veilig Thuis hierbij worden aangesloten. Beleid Breda wordt als centrumgemeente verantwoordelijk voor de uitvoering van beschermd wonen. De gemeente Breda is als centrumgemeente al verantwoordelijk voor het beleid kwetsbare groepen waaronder: maatschappelijke opvang (dak- en thuislozen); Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
23/32
verslavingszorg; vrouwen/mannenopvang; huiselijk geweld; openbare geestelijke gezondheidszorg (MASS en Bemoeizorg). Breda zal in overleg met de gemeenten uit de regio de nieuwe beleidsontwikkelingen vorm geven in een nieuw regionaal “Beleidskader kwetsbare groepen”. Het bestaande “Stedelijk Kompas regio Breda” wordt verbreed met de nieuwe beleidsvelden waaronder ook het beschermd wonen en zal door de gemeenteraad van Breda moeten worden vastgesteld. De Wmo adviesraden van de gemeente Aalburg, Werkendam en Woudrichem hebben een onderzoek gedaan naar de maatschappelijke opvang in dit gebied. Een van de conclusies was dat de stad Breda te ver van onze regio ligt. Wanneer iemand plotseling op straat komt te staan, moet er in nabijheid een oplossing zijn voor de eerste uren, ook in de nacht. Ondanks het feit dat het taakveld maatschappelijke opvang niet tot onze verantwoordelijkheid behoort, zullen wij in 2015 een pilot uitvoeren, waarbij wij een indicatie willen geven van zowel de behoefte als de kosten van een crisisopvang in het land van Heusden en Altena.
9.6 Extramuralisatie van zorg Een van de centrale doelen van de verandering van ons zorgsysteem, is dat mensen in staat worden gesteld om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen. Intramuraal (binnen de muren) moet worden vervangen door extramuraal (buiten de muren). Dus geen opname meer in het verpleeghuis, maar in plaats daarvan zelfstandig wonen in de eigen leefomgeving met passende ondersteuning van het sociale netwerk of gemeentelijke voorzieningen. Intramurale indicaties zijn geformuleerd in zorgzwaartepakketten (ZZP’s). Met ingang van 1 januari 2015 geven de indicaties ZZP 1 t/m 4 geen toegang meer tot intramurale zorg. Mensen met een indicatie 1 t/m 4 zijn aangewezen op zelfstandige woonruimte (eigen woning of huurwoning) met zorg op maat. Opname in verzorgingshuis of verpleeghuis is pas mogelijk vanaf de indicatie ZZP 5. Het gevolg hiervan is dat intramurale capaciteit moet worden afgebouwd: omdat veel minder mensen worden opgenomen, hebben de bejaardenoorden en verpleeghuizen bedden teveel. De komende jaren zullen dus meer mensen met een zwaardere zorgvraag thuis blijven wonen. Dit heeft consequenties voor de eisen aan deze thuissituatie, als het gaat om de ondersteuning die ingezet wordt, maar ook voor de directe leefomgeving van deze mensen. Het is daarom van belang dat er integraal gekeken wordt naar de situatie van een cliënt, waarbij ook de draaglast van de mantelzorger wordt bekeken. Voor ons als gemeente betekent dit, dat goede mantelzorgondersteuning nog belangrijker wordt. Daarnaast heeft de extramuralisatie gevolgen voor het beleid van de woningcorporaties. Dat betreft de sociale woningbouw in het algemeen en de woonzorgcomplexen in het bijzonder. Wij zullen in overleg met de corporaties het beleid t.a.v. de woonzorgcomplexen evalueren en bijstellen.
9.7 Anonieme telefonische hulp op afstand 24/7 Mensen die te maken hebben met eenzaamheid of psychische problemen, maar niet terecht kunnen of willen bij de reguliere hulpverlening, kunnen wel behoefte hebben aan een mogelijkheid om daarover – eventueel anoniem – met een ander te kunnen spreken of overleggen. In de Wmo was anonieme psychosociale hulp op afstand niet expliciet geregeld. Op dit moment wordt deze vorm van eenvoudig toegankelijke hulpverlening met subsidie van de provincie geboden door vrijwilligers.
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
24/32
In het kader van de Jeugdwet is de financiële en bestuurlijke verantwoordelijkheid voor de Kindertelefoon neergelegd bij de gemeenten. In de nieuwe Wmo worden gemeenten verantwoordelijk voor het beschikbaar zijn van anonieme telefonische hulpverlening, 24 uur per dag, 7 dagen per week. Het anonieme karakter van deze hulpverlening maakt het lastig om het gebruik van de hulpverlening door te berekenen aan gemeenten voor hun inwoners. Om deze reden, en om landelijke dekking te kunnen garanderen, wordt samenwerking tussen gemeenten gewenst en doelmatig gevonden. Op dit moment wordt deze vorm van eenvoudig toegankelijke hulpverlening met subsidie van de provincie geboden door vrijwilligers van Sensoor. Tijdens de algemene ledenvergadering van de VNG op 18 juni 2014 is ingestemd met het voorstel om de anonieme hulp op afstand in 2015 landelijk te organiseren. De middelen voor deze taak zullen uit het gemeentefonds worden gehaald. De VNG is voor de uitvoering van de 24 uurs anonieme hulp op afstand een aanbestedingsprocedure gestart. Vanaf 1 januari 2015 kunnen inwoners voor deze anonieme hulp telefonisch contact opnemen met een landelijk dekkende dienstverlener. Het is belangrijk om te zorgen dat dit telefoonnummer brede bekendheid krijgt in de gemeente. Er wordt dan ook speciale aandacht aan dit onderwerp besteed in het communicatietraject van de transitie AWBZWmo.
9.8 Inloopvoorziening GGZ De inloop GGZ wordt een verantwoordelijkheid van gemeenten in het kader van de nieuwe Wmo. De inloopfunctie wordt beschouwd als de meest laagdrempelige functie in het kader van dag- en arbeidsmatige activiteiten. Het gaat hierbij dan ook vooral om de beschikbaarheidsfunctie. Dit betekent dat aan de deelnemers geen eisen worden gesteld voor wat betreft deelname aan de inloop. Er is ook geen indicatie vereist voor deelname. De inloop heeft ook vaak een signalerende functie: wanneer het niet goed gaat met iemand wordt de behandelaar van de betreffende persoon geïnformeerd. Voor een dergelijke functie is dan niet het aantal bezoekers(uren) van belang, maar vooral de openstelling van de voorziening; de beschikbaarheid. De meeste inloopvoorzieningen zijn in Breda. Het budget dat er nu in omgaat wordt vanaf 2015 verdeeld over alle gemeenten, ook de gemeenten die geen inloopvoorziening kennen. De inloop ggz wordt in de nieuwe wet principieel gezien als een lokale verantwoordelijkheid: burgers moeten in hun wijk terecht kunnen voor contact, dagbesteding etc., ongeacht hun beperking. Vanaf 1 januari 2015 ontvangen alle gemeenten hiervoor dan ook middelen binnen het nieuwe Wmo-budget. Werkendam en Woudrichem hebben de ambitie om, waar mogelijk, maatwerkvoorzieningen te vervangen door algemene voorzieningen. In dat kader willen wij in meerdere woonkernen algemeen toegankelijke oplossingen realiseren met een ontmoetingsfunctie. De huidige inlooppunten in Werkendam en Woudrichem hebben vooral een informatiefunctie en voldoen niet aan de verwachtingen. De inlooppunten in Woudrichem zijn al gesloten en Werkendam wil daar op korte termijn toe overgaan. Wij zijn in overleg met Trema, de Vleet en GGZ Breburg om GGZ inlooppunten te realiseren, waarbij de nadruk ligt op de ontmoetingsfunctie. De ontmoetingsfunctie moet algemeen toegankelijk zijn, maar moet in het bijzonder geschikt zijn voor sociaal kwetsbare mensen. Dat omvat dus niet alleen de GGZ, maar bijvoorbeeld ook LVB (licht verstandelijk beperkt), NAH (niet aangeboren hersenletsel) en PG-cliënten (psycho-geriatrisch), kortom mensen met problematisch gedrag.
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
25/32
10 Andere transities 10.1 Integrale aanpak Binnen het sociaal domein vinden meerdere wijzigingen tegelijk plaats. Op het gebied van jeugdzorg, participatie, passend onderwijs en Wmo worden gemeenten verantwoordelijk voor de ondersteuning van haar inwoners. Deze gebieden liggen zodanig in elkaars verlengde en overlappen elkaar ook deels, zodat afstemming en samenhang noodzakelijk is om te komen tot een goed ondersteuningsaanbod voor de inwoners. Een integrale aanpak is dan ook een van de gedachten achter de decentralisaties van taken in het sociaal domein. Tegelijkertijd wordt geconstateerd dat de tempo’s van de decentralisaties uiteen gaan lopen en dat de invoeringsdatum van 1 januari 2015 nadert. Het lijkt daardoor onmogelijk om vanuit een volledig uitgewerkt samenhangend beeld de deelterreinen van meet af aan in samenhang vorm te geven. Naast het geven van inhoudelijke invulling is het ook van belang zaken op een andere manier te organiseren en combineren. Kijkend naar Werkendam en Woudrichem is de inhoud leidend voor de integraliteit. De drie decentralisaties hebben een aantal gezamenlijke thema’s, zoals toegang en toeleiding van inwoners tot ondersteuning en zorg. Op dit moment werken we dus nog niet met een geïntegreerd loket/wijkteam, waar men met álle vragen terecht kan. Hieraan liggen twee redenen ten grondslag, te weten: 1. het gros van de burgers met (tijdelijke) ondersteuningsvraag komt met een eenvoudige vraag en/of is grotendeels zelfredzaam, 2. indien er sprake is van een complexe vraag is afstemming makkelijk omdat de processen in de diverse intake / loketten hetzelfde zijn. Daarmee is de complexiteit van de bedrijfsvoering minder. Toegangen, werkprocessen en informatieverwerking blijven grotendeels werken zoals nu, per kolom. In 1e instantie
In 2e instantie
Jeugd
WMO
Participatie
WMO/Jeugd/Participatie
Wanneer een signaal ontstaat / wordt ontvangen dat er meer aan de hand is, dan wordt dit onderzocht door met de burger / het huishouden in gesprek te gaan. Wanneer uit dit gesprek een behoefte blijkt tot een integrale aanpak, dan wordt er afgestemd met de consulent/ generalist uit de andere kolom.
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
26/32
10.2 Borgen continuïteit zorg 18 tot 23-jarigen Met de transities Jeugdzorg, Participatiewet en de invoering van Passend Onderwijs wijzigt het sociale domein vanaf 1 januari 2015. Gemeenten worden verantwoordelijk voor de ondersteuning van haar inwoners. Deze gebieden liggen in het verlengde van elkaar en overlappen elkaar ook deels, waardoor afstemming en het zorgen voor samenhang noodzakelijk is om te komen tot een goed ondersteuningsaanbod voor inwoners. Expliciet ligt er in de Wmo 2015 de plicht om als gemeente te zorgen voor een goede overdracht van jongeren die eerst onder de Jeugdwet vallen, maar door het bereiken van de 18-jarige leeftijd onder het regime van de Wmo komen te vallen. Het streven is dat de zorg aan deze jongere onder de Wmo voortgezet kan worden door dezelfde aanbieder. Het proces van bestuurlijke aanbesteding maakt het mogelijk dat jeugdzorginstellingen naadloos over kunnen stappen op WMO-zorg.
10.3 Onderzoek maatschappelijke adviesraad De gemeente moet ingezetenen betrekken bij het beleid. Dat gebeurt nu erg versnipperd: Werkendam en Woudrichem hebben samen één cliëntenraad sociale zekerheid. Daarnaast hebben ze elk een WMO adviesraad en heeft Woudrichem nog een afzonderlijke seniorenraad. Omdat de jeugdzorg nu nog onder de WMO valt (prestatieveld 2), maar na 1 januari via de jeugd wet vorm krijgt, dreigt de versnippering nog groter te worden. Om de synergie tussen de 3 transities te versterken, willen wij in het eerste kwartaal 2015 onderzoeken of één maatschappelijke adviesraad voor Werkendam en Woudrichem een haalbare optie is. Daarbij kan gewerkt worden met kamers voor de verschillende transities. Het is een gemiste kans, als we de transities niet aangrijpen om tot een betere betrokkenheid te komen van onze inwoners met het maatschappelijke beleid.
11 Communicatie 11.1 Drie sporen Heldere, eenduidige en klantgerichte communicatie is belangrijk, zeker in tijden van verandering. Communicatie richt zich op drie sporen: procescommunicatie, productcommunicatie en communicatie gericht op gedragsbeïnvloeding. a. Procescommunicatie gaat over communicatie over het proces van beleidsvorming. We communiceren hierover met stakeholders op het niveau van hun betrokkenheid (mee-weten, meedoen, meebeslissen). Hier is in het verleden vorm aan gegeven tijdens het co-creatie proces ‘Samen vormgeven aan begeleiding’. Maar ook de wijze van inkoop van ondersteuning past hieronder. Daarnaast is ook de Wmo adviesraad betrokken bij de beleids- en besluitvorming. b. Productcommunicatie gaat over de vragen: wat betekenen de veranderingen concreet, waar kunnen mensen terecht met vragen? Gericht op inwoners en cliënten. De medewerkers van de gemeente zijn en worden voorzien van informatie over de nieuwe Wmo. Daarnaast worden inwoners en cliënten op de hoogte gehouden over de gang van zaken via algemene communicatiekanalen, zoals persoonlijke brieven, mailingen, persberichten, folders en website(s). c. Communicatie gericht op gedragsbeïnvloeding is bedoeld om de omslag in denken en doen te stimuleren: gericht op meer zelfsturing en vaker eigen verantwoordelijkheid nemen voor jezelf en anderen. Hier wordt in 2015 tijd voor Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
27/32
genomen. De gemeente gaat de kernen in en op zoek naar de dialoog.(zie Wmo plan 2014 “Vanuit de Kern”) Er wordt een koersdocument opgesteld over de nieuwe rol van de overheid. De laatste jaren is er veel aandacht geweest voor de vernieuwing van communicatie. Dit loopt door in 2015 met bestaande en mogelijk nieuwe communicatiekanalen en vernieuwing van divers communicatiemateriaal. We zetten hierbij in op persoonlijke communicatie, op de dialoog. In gesprekken (aan de keukentafel, in de kern, maar ook in overleggen met partners, tijdens bijeenkomsten, enzovoort) leggen we aan burgers uit waarom we veranderen, wat de veranderingen betekenen, wat wij verwachten en wat zij kunnen verwachten. We geven ruimte voor vragen en meer gesprekken. Daarnaast zetten we uiteraard alle beschikbare middelen in voor publiekscommunicatie, zoals persberichten, folders, website en sociale media.
11.2 Uitgangspunten communicatie De tijd van verandering vergt meer dan de traditionele communicatiemiddelen- en kanalen. Niet alleen de content verandert, ook de rol van de gemeente en daarmee de wijze van communicatie kan vernieuwd worden. De uitgangspunten voor 2015 zijn: 1. De gemeente is zichtbaar. 2. De gemeente is benaderbaar. 3. De gemeente zoekt de dialoog. 4. De gemeente communiceert op het juiste moment met en naar de juiste doelgroep. 5. Er is ruimte voor experimenten.
12 Samenvatting, besluitvorming en actiepunten 1. Paragraaf 3.2: in 2015 wordt de samenwerking met de zorgverzekeraars geïntensiveerd. 2. Paragraaf 4.3: de norm voor de te realiseren zelfredzaamheid wordt bepaald op categorie 4 uit de zelfredzaamheidsmatrix: voldoende zelfredzaam. 3. Paragraaf 4.4: melding van een hulpvraag geschiedt bij Loket Altena. De toegang tot de zorg verloopt via 5 wijkteams. 4. Paragraaf 4.5: met het wijknetwerk worden 2 keer per jaar bijeenkomsten georganiseerd. 5. Paragraaf 4.6: de wijkteams worden eind 2015 geëvalueerd. 6. Paragraaf 5: de extra gelden in het gemeentefonds worden voor de Wmo gereserveerd op basis van de mei- en september circulaire 2014. 7. Paragraaf 6.2: In 2016 wordt samen met regiogemeenten onderzocht of vervoer anders c.q. beter georganiseerd kan worden. 8. Paragraaf 6.3: de bestaande voorziening HbH wordt in 2015 voortgezet. In het eerste halfjaar van 2015 zal het college een voorstel aan de raad doen voor een structurele oplossing. 9. Paragraaf 6.5: Voor 1 januari 2015 stelt het college het WMO besluit en de WMO beleidsregels vast. De WMO adviesraad wordt daarbij betrokken en de raad wordt erover geïnformeerd. 10. Paragraaf 7.2: vanwege lacunes in het aanbod en efficiencyvoordelen worden nieuwe algemene voorzieningen ontwikkeld. 11. Paragraaf 8.1: de gemeente acteert in het sociale domein als participerende gemeente en stimuleert inwoners om zelf- en samenredzaam te zijn. 12. Paragraaf 8.2: Burgerparticipatie betekent: meedoen i.p.v. meepraten. De gemeente gaat meer doen samen mét inwoners en ondernemers. Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
28/32
13. Paragraaf 8.3: mantelzorgondersteuning wordt vormgegeven door behoud en zo nodig versterking van de bestaande voorzieningen. 14. Paragraaf 8.5: Voor stimulering van informele zorg wordt aangesloten bij bestaande initiatieven. Er wordt een concreet plan ontwikkeld om informele zorg te stimuleren. 15. Paragraaf 9.1: de gemeente maakt nadere afspraken met MEE over de verbreding van de cliëntondersteuning. 16. Paragraaf 9.2: Mantelzorg waardering wordt niet uitgedrukt in geld, maar door een waardering in natura. M.b.t. de te kiezen vorm, overlegt de gemeente met de WMO adviesraad, de dementie consulent en de mantelzorgondersteuners van Trema. 17. Paragraaf 9.3: de tegemoetkoming meerkosten wordt vormgegeven door de doelgroep van de collectieve zorgverzekering uit te breiden en door 4 financiële tegemoetkomingen op te nemen in het Wmo besluit. Een eventueel resterend batig saldo is beschikbaar voor maatwerk en/of algemene voorzieningen. 18. Paragraaf 9.5: samen met centrumgemeente Breda wordt een regionaal beleidskader beschermd wonen ontwikkeld. 19. Paragraaf 9.5: de gemeente voert in 2015 een pilot uit, waarin een indicatie wordt gegeven van zowel de behoefte als de kosten van crisisopvang in het land van Heusden en Altena. 20. Paragraaf 9.6: de gemeenten overleggen met de woningcorporaties over het beleid dat nodig is om de reductie van de intramurale capaciteit te compenseren. 21. Paragraaf 9.8: de gemeenten ontwikkelen met de GGZ een inloop/ontmoetingsfunctie. 22. Paragraaf 10.3: Werkendam en Woudrichem onderzoeken samen de wijze van betrokkenheid van de bevolking bij de ontwikkeling van maatschappelijk beleid. 23. Paragraaf 11.1: Het communicatietraject uit het beleidsplan Wmo 2014 wordt alsnog uitgevoerd.
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
29/32
Bijlage 1 Zelfredzaamheidsmatrix
Beleidsplan Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
31/32